ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
65e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
25.7.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196/1 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/1288 VAN DE COMMISSIE
van 6 april 2022
tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de inhoud en presentatie van de informatie met betrekking tot het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, en tot nadere bepaling van de inhoud, methoden en presentatie van informatie met betrekking tot duurzaamheidsindicatoren en ongunstige effecten op de duurzaamheid en van de inhoud en presentatie van de informatie met betrekking tot het promoten van ecologische of sociale kenmerken en doelstellingen voor duurzaamheidsbeleggingen in precontractuele documenten, op websites en in periodieke verslagen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (1), en met name artikel 2 bis, lid 3, artikel 4, lid 6, derde alinea, artikel 4, lid 7, tweede alinea, artikel 8, lid 3, vierde alinea, artikel 8, lid 4, vierde alinea, artikel 9, lid 5, vierde alinea, artikel 9, lid 6, vierde alinea, artikel 10, lid 2, vierde alinea, artikel 11, lid 4, vierde alinea, en artikel 11, lid 5, vierde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector moet voldoende duidelijk, beknopt en opvallend zijn om eindbeleggers in staat te stellen weloverwogen beslissingen te nemen. Daartoe moeten eindbeleggers toegang hebben tot betrouwbare gegevens die zij tijdig en op een efficiënte manier kunnen gebruiken en analyseren. De in die informatieverschaffing verstrekte informatie moet daarom worden geëvalueerd en herzien overeenkomstig de richtlijnen, verordeningen en nationale bepalingen als bedoeld in artikel 6, lid 3, en artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088. Daarnaast moeten er voorschriften worden vastgesteld voor de bekendmaking van die informatie op websites, wanneer die bekendmaking is vereist op grond van Verordening (EU) 2019/2088. |
(2) |
De inhoud en presentatie van de informatieverschaffing over duurzaamheid met betrekking tot financiële producten met een mandje van indices als referentiebenchmark moet eindbeleggers een alomvattend beeld geven van de kenmerken van die financiële producten. Daarom moet de informatieverschaffing over duurzaamheid betreffende een index die als referentiebenchmark is aangewezen en die bestaat uit een mandje van indices, betrekking hebben op zowel de hele mand als elke index in die mand. |
(3) |
Voor eindbeleggers die geïnteresseerd zijn in de duurzaamheidsprestaties van financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs, is het van essentieel belang dat de informatie die door financiëlemarktdeelnemers wordt verstrekt over de belangrijkste ongunstige effecten van hun beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren, en door financieel adviseurs over de belangrijkste ongunstige effecten van hun beleggingsadvies of verzekeringsadvies op duurzaamheidsfactoren, volledig is. Deze informatie moet daarom betrekking hebben op zowel directe als indirecte beleggingen in activa. |
(4) |
De verstrekte informatie moet gemakkelijk kunnen worden vergeleken, en de indicatoren voor de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren moeten gemakkelijk kunnen worden begrepen. Een dergelijke vergelijkbaarheid en begrijpelijkheid zou worden verbeterd door onderscheid te maken tussen enerzijds indicatoren voor ongunstige effecten die altijd tot de belangrijkste ongunstige effecten leiden, en anderzijds aanvullende indicatoren voor ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren die voor de financiëlemarktdeelnemers het belangrijkst zijn. Het is echter belangrijk ervoor te zorgen dat ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op het klimaat of op andere milieugerelateerde duurzaamheidsfactoren even belangrijk worden geacht als ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren op het gebied van sociale en werkgelegenheidszaken, eerbiediging van de mensenrechten en bestrijding van corruptie en van omkoping. De aanvullende indicatoren voor de belangrijkste ongunstige effecten moeten daarom betrekking hebben op ten minste een van elk van die factoren. Om de samenhang met andere informatieverschaffing over duurzaamheid te waarborgen, moet bij de indicatoren voor de belangrijkste ongunstige effecten waar relevant gebruik worden gemaakt van gestandaardiseerde maatstaven en moeten deze indicatoren worden gebaseerd op de indicatoren die worden gebruikt in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (2) en Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie (3). |
(5) |
Om de vergelijkbaarheid van de te verschaffen informatie verder te verbeteren, moet de informatie over de belangrijkste ongunstige effecten betrekking hebben op referentieperioden van 1 januari tot en met 31 december van het voorgaande jaar en moet deze informatie elk jaar uiterlijk op 30 juni, als gemeenschappelijke datum, worden gepubliceerd. Het is echter mogelijk dat de beleggingsportefeuilles van financiëlemarktdeelnemers binnen deze referentieperioden regelmatig veranderen. De belangrijkste ongunstige effecten moeten daarom op ten minste vier specifieke data tijdens die referentieperiode worden vastgesteld, en het gemiddelde resultaat moet jaarlijks bekend worden gemaakt. Om ervoor te zorgen dat eindbeleggers kunnen vergelijken hoe financiëlemarktdeelnemers in de loop der tijd de belangrijkste ongunstige effecten in aanmerking hebben genomen, moeten financiëlemarktdeelnemers een historische vergelijking op jaarbasis van hun verslagen verstrekken voor ten minste de vijf voorgaande referentieperioden, indien beschikbaar. |
(6) |
Financiëlemarktdeelnemers die voor het eerst in een bepaald kalenderjaar de belangrijkste ongunstige effecten in aanmerking nemen, moeten op passende wijze worden behandeld. Tegelijkertijd moet er echter ook voor worden gezorgd dat eindbeleggers voldoende informatie krijgen voordat zij hun beleggingsbeslissingen nemen. Deze financiëlemarktdeelnemers moeten daarom informatie verschaffen over de maatregelen die zij plannen of de doelstellingen die zij vaststellen voor de volgende referentieperiode om de belangrijkste ongunstige effecten te vermijden of te beperken. Om dezelfde reden moeten zij ook informatie verschaffen over hun beleid voor het vaststellen en prioriteren van de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren en over de internationale normen die zij in die volgende referentieperiode zullen toepassen. |
(7) |
Eindbeleggers moeten, ongeacht de lidstaat waar zij wonen, de openbaar gemaakte belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren kunnen vergelijken. Financiëlemarktdeelnemers moeten daarom een samenvatting van hun informatieverschaffing verstrekken in een taal die in de internationale financiële wereld gangbaar is, en in een van de officiële talen van de lidstaten waar de financiële producten van die financiëlemarktdeelnemers beschikbaar worden gesteld. |
(8) |
Financieel adviseurs gebruiken informatie over de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren die door financiëlemarktdeelnemers wordt verstrekt. In de door financieel adviseurs verstrekte informatie over de vraag of en hoe zij in hun beleggings- of verzekeringsadvies de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren in aanmerking nemen, moet daarom duidelijk worden beschreven hoe de informatie van financiëlemarktdeelnemers wordt verwerkt en in hun beleggings- of verzekeringsadvies wordt opgenomen. Met name moeten financieel adviseurs die zich baseren op criteria of drempels voor de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren die worden gehanteerd om financiële producten te selecteren of daarover advies uit te brengen, die criteria of drempels bekendmaken. |
(9) |
De maatstaven voor de koolstofvoetafdruk zijn nog niet volledig ontwikkeld. Financiëlemarktdeelnemers die overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt d), van Verordening (EU) 2019/2088 in hun informatieverschaffing op entiteitsniveau vermelden in welke mate hun financiële producten zijn afgestemd op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, moeten deze informatieverschaffing derhalve baseren op toekomstgerichte klimaatscenario’s. |
(10) |
Een van de manieren waarop financiële producten ecologische of sociale kenmerken kunnen promoten, is door de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen in aanmerking te nemen. Bij financiële producten die duurzame beleggingen tot doel hebben, moet als onderdeel van de informatieverschaffing in verband met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” ook rekening worden gehouden met duurzaamheidsindicatoren die betrekking hebben op de ongunstige effecten als bedoeld in artikel 4, leden 6 en 7, van Verordening (EU) 2019/2088. Daarom moeten financiëlemarktdeelnemers in het kader van hun informatieverschaffing over duurzaamheid aangeven hoe zij voor die financiële producten rekening houden met de belangrijkste ongunstige effecten van hun beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren. |
(11) |
Artikel 10, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2019/2088 vereist dat financiëlemarktdeelnemers die financiële producten beschikbaar stellen die ecologische of sociale kenmerken promoten, die kenmerken bekendmaken zonder de eindbeleggers te misleiden. Dit houdt in dat financiëlemarktdeelnemers geen informatie over duurzaamheid mogen verschaffen, ook niet door middel van productcategorisering, op een manier die niet strookt met de wijze waarop het financiële product die ecologische of sociale kenmerken daadwerkelijk promoot. Financiëlemarktdeelnemers mogen daarom alleen criteria voor de selectie van de onderliggende activa bekendmaken die bindend zijn voor de beleggingsbeslissingsprocedure, en geen criteria die zij naar eigen goeddunken kunnen negeren of terzijde kunnen schuiven. |
(12) |
Financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten, kunnen worden gebruikt om te beleggen in een breed scala van onderliggende activa, waarvan sommige zichzelf niet aanmerken als duurzame beleggingen of niet bijdragen aan de specifieke ecologische of sociale kenmerken die door het financiële product worden gepromoot. Voorbeelden van dergelijke beleggingen zijn hedginginstrumenten, niet-gescreende beleggingen voor diversificatiedoeleinden, beleggingen waarvoor gegevens ontbreken en contanten die als aanvullende liquiditeit worden aangehouden. Financiëlemarktdeelnemers die dergelijke financiële producten beschikbaar stellen, moeten daarom volledig transparant zijn over de toewijzing van de onderliggende beleggingen aan die categorieën van beleggingen. |
(13) |
Financiële producten kunnen ecologische of sociale kenmerken op velerlei manieren promoten, onder meer in een precontractueel of periodiek document, in hun productnaam of in een publicitaire mededeling over hun beleggingsstrategie, de financiële productnormen, de keurmerken waaraan zij voldoen of de toepasselijke voorwaarden voor automatische inschrijving. Om de vergelijkbaarheid en begrijpelijkheid van de gepromote ecologische of sociale kenmerken te waarborgen, moeten financiëlemarktdeelnemers die financiële producten beschikbaar stellen die ecologische of sociale kenmerken promoten, de informatie over het promoten van ecologische of sociale kenmerken bevestigen in de bijlagen bij de documenten of in de informatie als bedoeld in artikel 6, lid 3, en artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088 betreffende precontractuele en periodieke informatieverschaffing. |
(14) |
Financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten hebben een uiteenlopend ambitieniveau met betrekking tot duurzaamheid. Wanneer met die financiële producten gedeeltelijk duurzame beleggingen worden nagestreefd, moeten financiëlemarktdeelnemers dat feit daarom bevestigen in de bijlagen bij de documenten of de informatie als bedoeld in artikel 6, lid 3, en artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088 betreffende precontractuele en periodieke informatieverschaffing, zodat eindbeleggers inzicht hebben in de verschillende mate van duurzaamheid en weloverwogen beleggingsbeslissingen kunnen nemen wat duurzaamheid betreft. |
(15) |
Hoewel financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling alleen duurzame beleggingen mogen verrichten, kunnen dergelijke producten tot op zekere hoogte andere beleggingen verrichten indien dat op grond van sectorspecifieke voorschriften is vereist. Daarom is het passend om te verlangen dat informatie wordt verschaft over het bedrag en het doel van de andere beleggingen, zodat kan worden nagegaan of die beleggingen het behalen van de duurzame beleggingsdoelstelling van het financiële product niet verhinderen. |
(16) |
Veel financiële producten stoelen op uitsluitingsstrategieën op basis van ecologische of sociale criteria. Eindbeleggers moeten beschikken over de informatie die nodig is om de effecten van deze criteria op beleggingsbeslissingen en de effecten van deze uitsluitingsstrategieën op de samenstelling van de daaruit voortvloeiende portefeuille te kunnen beoordelen. De marktpraktijk toont aan dat sommige uitsluitingsstrategieën als doeltreffend worden voorgesteld, terwijl die strategieën in feite tot uitsluiting van slechts een beperkt aantal beleggingen leiden of op wettelijk vereiste uitsluitingen zijn gebaseerd. De zorgen over “greenwashing”, en met name de praktijk om een oneerlijk concurrentievoordeel te behalen door een financieel product als milieuvriendelijk of duurzaam aan te bevelen terwijl dat product feitelijk niet aan elementaire milieu- of andere duurzaamheidsnormen voldoet, moeten worden weggenomen. Om misleidende verkoop en greenwashing te voorkomen en om eindbeleggers beter inzicht te verschaffen in de effecten van de uitsluitingsstrategieën die door bepaalde financiële producten worden toegepast, moeten financiëlemarktdeelnemers elke verbintenis met betrekking tot uitgesloten beleggingen, met name als bindende elementen van de beleggingsstrategie, bevestigen in de informatie over toewijzing van activa en in de informatie over duurzaamheidsindicatoren die worden gebruikt om de effecten van dergelijke strategieën te meten. |
(17) |
Verordening (EU) 2019/2088 heeft tot doel om informatieasymmetrieën in principaal-agentrelaties te verminderen met betrekking tot het promoten van ecologische of sociale kenmerken en doelstellingen voor duurzaamheidsbeleggingen. Daartoe vereist die verordening dat financiëlemarktdeelnemers vóór de sluiting van het contract en op hun website informatie aan eindbeleggers verschaffen wanneer zij als de agenten van die eindbeleggers optreden. Om dit vereiste volledig effectief te laten zijn, moeten financiëlemarktdeelnemers gedurende de gehele levensduur van een financieel product monitoren hoe dat product voldoet aan de bekendgemaakte ecologische of sociale kenmerken of aan de duurzame beleggingsdoelstelling. Financiëlemarktdeelnemers moeten daarom, als onderdeel van de informatie op hun website, een toelichting geven op de interne of externe controlemechanismen die zijn ingesteld om deze naleving doorlopend te monitoren. |
(18) |
Verordening (EU) 2019/2088 bepaalt dat de beoordeling van praktijken op het gebied van goed bestuur integraal deel uitmaakt van financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten of die een duurzame beleggingsdoelstelling hebben. Financiëlemarktdeelnemers die financiële producten beschikbaar stellen die ecologische of sociale kenmerken promoten of die een duurzame beleggingsdoelstelling hebben, moeten daarom informatie verschaffen over hun beleid voor de beoordeling van praktijken op het gebied van goed bestuur van ondernemingen waarin is belegd. |
(19) |
Artikel 8, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2019/2088 vereist dat financiëlemarktdeelnemers die financiële producten beschikbaar stellen die ecologische of sociale kenmerken promoten en waarvoor een index als referentiebenchmark is aangewezen, informatie verschaffen over de vraag of en hoe die index consistent is met die kenmerken. Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2088 vereist daarentegen dat financiëlemarktdeelnemers die financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling en een aangewezen index als referentiebenchmark beschikbaar stellen, bekendmaken hoe die index is afgestemd op die beleggingsdoelstelling en waarom en hoe die aangewezen index verschilt van een brede marktindex. Voor dergelijke financiële producten moeten financiëlemarktdeelnemers derhalve duidelijk aantonen dat de opzet van de aangewezen index geschikt is om de verklaarde duurzame beleggingsdoelstelling te verwezenlijken en dat de strategie voor het financiële product waarborgt dat het financiële product doorlopend op die index is afgestemd. Daarom moet de methodologische informatie voor dergelijke financiële producten worden verstrekt op indexniveau. |
(20) |
Financiëlemarktdeelnemers kunnen verschillende beleggingsmethoden gebruiken om ervoor te zorgen dat de door hen aangeboden financiële producten aan de ecologische of sociale kenmerken voldoen of dat de duurzame beleggingsdoelstelling ervan wordt gehaald. Financiëlemarktdeelnemers kunnen rechtstreeks beleggen in effecten die zijn uitgegeven door ondernemingen waarin is belegd, of kunnen indirecte beleggingen doen. Financiëlemarktdeelnemers moeten transparant zijn over het deel van hun beleggingen dat rechtstreeks wordt aangehouden en het deel dat indirect wordt aangehouden. Met name moeten financiëlemarktdeelnemers toelichten hoe het gebruik van derivaten verenigbaar is met de ecologische of sociale kenmerken die het financiële product promoot of met de doelstelling van duurzame beleggingen. |
(21) |
Om eindbeleggers duidelijkheid te verschaffen, moet in de precontractuele informatie over financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten, door middel van een verklaring, duidelijk worden gemaakt dat dergelijke producten geen duurzame beleggingsdoelstelling hebben. Met hetzelfde doel, en om te zorgen voor een gelijk speelveld met financiële producten die duurzame beleggingen tot doel hebben, moet in de precontractuele en periodieke informatie en in de informatie op de website over producten die ecologische of sociale kenmerken promoten ook het aandeel van de duurzame beleggingen worden vermeld. |
(22) |
In artikel 2, punt 17, van Verordening (EU) 2019/2088 wordt een duurzame belegging gedefinieerd als een belegging in een economische activiteit die bijdraagt aan een ecologische of sociale doelstelling of een belegging in menselijk kapitaal of in economisch of sociaal achtergestelde gemeenschappen, mits deze beleggingen geen ernstige afbreuk doen aan die doelstellingen en de ondernemingen waarin is belegd praktijken op het gebied van goed bestuur volgen. Het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” is van bijzonder belang voor financiële producten die duurzame beleggingen tot doel hebben, aangezien de inachtneming van dat beginsel een noodzakelijk criterium is om te beoordelen of met een belegging de duurzame beleggingsdoelstelling ervan wordt verwezenlijkt. Dat beginsel is echter ook relevant voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten wanneer die financiële producten duurzame beleggingen verrichten, aangezien financiëlemarktdeelnemers het aandeel van de verrichte duurzame beleggingen bekend moeten maken. Financiëlemarktdeelnemers die financiële producten beschikbaar stellen die ecologische of sociale kenmerken promoten en gedeeltelijk duurzame beleggingen verrichten of die een duurzame beleggingsdoelstelling hebben, moeten derhalve informatie verstrekken met betrekking tot het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. Het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” houdt verband met de informatieverschaffing over de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren. Daarom moet in de informatieverschaffing over financiële producten met betrekking tot het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” worden toegelicht hoe de indicatoren voor ongunstige effecten in aanmerking zijn genomen. Aangezien die informatieverschaffing nauw verbonden is met Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (4), is het voorts passend om aanvullende informatie te verlangen over de afstemming van de beleggingen op de in die verordening vastgestelde minimumwaarborgen. |
(23) |
Om eindbeleggers beter inzicht in de aangeboden beleggingsstrategieën te verschaffen, moeten financiëlemarktdeelnemers in de informatieverschaffing over duurzaamheid op hun website dieper ingaan op onderwerpen die op beknopte wijze in de precontractuele documenten zijn bekendgemaakt en moeten zij nadere informatie verstrekken die voor die eindbeleggers relevant is. Voordat een contract wordt gesloten, moeten financiëlemarktdeelnemers eindbeleggers informeren over het feit dat er op hun website meer productspecifieke, gedetailleerde informatie te vinden is en hun een hyperlink naar die informatie aanbieden. |
(24) |
In de productinformatie op de website moet aanvullende informatie worden verstrekt over de beleggingsstrategie die voor het betrokken financiële product wordt gevolgd, met inbegrip van het beleid voor de beoordeling van goed bestuur van ondernemingen waarin is belegd, en over de methoden die worden gebruikt om te meten of aan de ecologische of sociale kenmerken van het financiële product wordt voldaan dan wel of de duurzame beleggingsdoelstellingen ervan worden gehaald. Bovendien moeten financiëlemarktdeelnemers op hun website een duidelijke, beknopte en begrijpelijke samenvatting van de in het kader van de periodieke rapportage verstrekte informatie publiceren. |
(25) |
Met betrekking tot de inhoud van de periodieke informatieverschaffing die krachtens artikel 11 van Verordening (EU) 2019/2088 is vereist, moeten financiëlemarktdeelnemers een minimumreeks van gestandaardiseerde en vergelijkbare kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren bekendmaken die laten zien hoe elk financieel product voldoet aan de ecologische of sociale kenmerken die het promoot of aan de duurzame beleggingsdoelstelling die met het product wordt beoogd. Deze indicatoren moeten relevant zijn voor het ontwerp en de beleggingsstrategie van het financiële product zoals beschreven in de precontractuele informatie voor het financiële product. Om de consistentie tussen de precontractuele informatieverschaffing en de periodieke informatieverschaffing te waarborgen, moeten financiëlemarktdeelnemers in hun periodieke informatieverschaffing met name verslag uitbrengen over de specifieke duurzaamheidsindicatoren die in de precontractuele informatie zijn vermeld en die worden gebruikt om te meten hoe aan de ecologische of sociale kenmerken wordt voldaan of hoe de duurzame beleggingsdoelstelling wordt gehaald. |
(26) |
De eindbeleggers moeten een duidelijk overzicht hebben van de beleggingen van het financiële product. Financiëlemarktdeelnemers moeten daarom in de periodieke verslagen die krachtens artikel 11 van Verordening (EU) 2019/2088 vereist zijn, informatie verstrekken over de effecten van de top vijftien van de beleggingen van het financiële product. Deze vijftien beleggingen moeten worden geselecteerd op basis van de beleggingen die tijdens de door het periodieke verslag bestreken periode het grootste deel van de beleggingen uitmaakten, berekend met passende tussenpozen om representatief te zijn voor die periode. Indien echter minder dan vijftien beleggingen de helft van de beleggingen van het financiële product uitmaken, hoeven financiëlemarktdeelnemers alleen informatie over die beleggingen te verstrekken. Om een adequate vergelijkbaarheid in de tijd te waarborgen, moeten financiëlemarktdeelnemers bovendien een historische vergelijking op jaarbasis van hun periodieke verslagen verstrekken voor ten minste de vijf voorgaande perioden, mits er periodieke verslagen voor die perioden beschikbaar zijn. |
(27) |
Financiëlemarktdeelnemers die financiële producten beschikbaar stellen waarvoor een referentiebenchmark wordt gebruikt om aan ecologische of sociale kenmerken te voldoen, of om de duurzame beleggingsdoelstelling te behalen, moeten transparant zijn over de mate waarin het financiële product de aangewezen referentiebenchmark kan blijven volgen om aan dat kenmerk te voldoen of om die doelstelling te behalen. Om die reden, en om de consistentie met de uit hoofde van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad (5) op benchmarkniveau vereiste informatieverschaffing over ecologische, sociale en governancefactoren (ESG-factoren) te bevorderen, moeten financiëlemarktdeelnemers in hun periodieke verslagen de prestaties van het betrokken financiële product vergelijken met die van de aangewezen referentiebenchmark voor alle duurzaamheidsindicatoren die van belang zijn om te onderbouwen dat de aangewezen benchmark is afgestemd op de ecologische of sociale kenmerken van het financiële product of op de duurzame beleggingsdoelstelling ervan. Die vergelijking moet eindbeleggers ook in staat stellen om duidelijk te bepalen in welke mate het financiële product duurzaam presteert in vergelijking met een mainstreamproduct. |
(28) |
Eindbeleggers moeten gebruik kunnen maken van de informatieverschaffing over duurzaamheid met betrekking tot een aanbieding van een financieel product door een financiëlemarktdeelnemer uit een andere lidstaat. Financiëlemarktdeelnemers moeten daarom een samenvatting van de informatie in die duurzaamheidsrapportage verstrekken in een taal die in de internationale financiële wereld gangbaar is. Wanneer een financieel product beschikbaar wordt gesteld buiten de lidstaat van vestiging van de financiëlemarktdeelnemer, moet ook een samenvatting van die informatie worden verstrekt in een van de officiële talen van de lidstaat waar het financiële product beschikbaar wordt gesteld. |
(29) |
De vergelijkbaarheid van de verklaring betreffende de belangrijkste ongunstige effecten, de precontractuele informatieverschaffing en de periodieke informatieverschaffing zoals voorgeschreven in Verordening (EU) 2019/2088 moet worden gewaarborgd, en deze informatie moet voor de eindbeleggers gemakkelijk te begrijpen zijn. Het is daarom passend om standaardtemplates voor de presentatie van die informatie vast te stellen. Om dezelfde reden moeten de templates een beknopte toelichting op de belangrijkste in die templates gebruikte termen bevatten. |
(30) |
Bepaalde financiële producten kunnen eindbeleggers een reeks onderliggende beleggingsopties aanbieden. Eindbeleggers moeten worden geïnformeerd over de potentiële duurzaamheidsprestaties van dergelijke producten, en financiëlemarktdeelnemers moeten informatie verstrekken over opties die ecologische of sociale kenmerken promoten of die een duurzame beleggingsdoelstelling hebben. In die informatie moet worden verduidelijkt dat voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten, de mate waarin deze producten aan die kenmerken voldoen afhankelijk is van het aandeel van de door de eindbelegger geselecteerde opties die deze kenmerken promoten en van de periode waarin de eindbelegger in die opties belegt. Uit de verstrekte informatie moet ook duidelijk blijken dat bij financiële producten die duurzame beleggingen tot doel hebben, alle onderliggende beleggingsopties duurzame beleggingen tot doel moeten hebben. Bepaalde financiële producten bieden eindbeleggers een reeks onderliggende beleggingsopties aan waarvan er een of meer kunnen worden aangemerkt als financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten. Met het oog op een volledige transparantie is het belangrijk ervoor te zorgen dat de informatie over die financiële producten ook betrekking heeft op die beleggingsopties. Daarnaast zijn er financiële producten waarvan een of meer van de onderliggende beleggingsopties financiële producten zijn die duurzame beleggingen tot doel hebben. Ook in dat geval moet de informatie over die producten die beleggingsopties bestrijken. Voorts zijn er financiële producten met een of meer van de onderliggende beleggingsopties die duurzame beleggingen tot doel hebben, maar die opties geen financiële producten zijn in de zin van artikel 2, punt 12, van Verordening (EU) 2019/2088. Aangezien die beleggingsopties deel uitmaken van een algemeen financieel product dat binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2019/2088 valt en duurzame beleggingen tot doel hebben, moet worden vereist dat er minimuminformatie over de duurzame beleggingsdoelstelling van die opties wordt verstrekt. |
(31) |
In de precontractuele informatieverschaffing over financiële producten die een reeks onderliggende beleggingsopties aanbieden moet een passend niveau van duurzaamheidsinformatie over het financiële product in zijn geheel worden gegeven. Eindbeleggers moeten beschikken over een samenvattende lijst van de onderliggende opties voor duurzaam beleggen en moeten een duidelijke indicatie krijgen van de plaats waar duurzaamheidsinformatie over die opties te vinden is. Die lijst moet ervoor zorgen dat de onderliggende beleggingsopties op passende wijze worden gecategoriseerd op basis van de duurzame beleggingsdoelstelling en het promoten van ecologische of sociale kenmerken. |
(32) |
Het rechtstreeks opnemen van de duurzaamheidsinformatie in de vorm van bijlagen bij de in Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde precontractuele informatieverschaffing kan ertoe leiden dat een eindbelegger geen duidelijke en beknopte informatie ontvangt omdat het financiële product een breed scala aan onderliggende beleggingsopties en een overeenkomstig aantal bijlagen met informatie aanbiedt. In dergelijke gevallen moet worden toegestaan dat deze informatie wordt verstrekt door middel van een verwijzing naar andere uit hoofde van richtlijnen, verordeningen of de nationale wetgeving bekendgemaakte informatie. Evenzo mag de periodieke informatieverschaffing met betrekking tot financiële producten die een reeks onderliggende beleggingsopties aanbieden alleen betrekking hebben op de beleggingsopties waarin wordt belegd, omdat de beleggingsopties waarin daadwerkelijk wordt belegd bepalend zijn voor de mate waarin het financiële product voldoet aan de ecologische of sociale kenmerken die het promoot of waarin de duurzame beleggingsdoelstelling ervan wordt gehaald. |
(33) |
Verordening (EU) 2019/2088 is gewijzigd bij Verordening (EU) 2020/852 door financiëlemarktdeelnemers te verplichten om in de precontractuele en periodieke informatieverschaffing over financiële producten die duurzame beleggingen tot doel hebben en die beleggen in een economische activiteit die bijdraagt aan een milieudoelstelling in de zin van artikel 2, punt 17, van Verordening (EU) 2019/2088, informatie op te nemen over de milieudoelstelling zoals uiteengezet in Verordening (EU) 2020/852 en een beschrijving te geven van hoe en in welke mate de aan het financiële product onderliggende beleggingen beleggingen zijn in ecologisch duurzame economische activiteiten als bedoeld in artikel 3 van die verordening. Daarnaast schrijft Verordening (EU) 2019/2088 nu ook voor dat financiëlemarktdeelnemers in de precontractuele en periodieke informatieverschaffing over financiële producten die milieukenmerken promoten, informatie moeten opnemen die is vereist voor financiële producten die duurzame beleggingen tot doel hebben en die beleggen in een economische activiteit die bijdraagt aan een milieudoelstelling in de zin van die verordening. Eindbeleggers moeten gemakkelijk kunnen vergelijken in welke mate financiële producten beleggen in ecologisch duurzame economische activiteiten. Financiëlemarktdeelnemers moeten daarom, voor de toepassing van artikel 6, leden 1 en 2, en artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088, in de bijlagen bij de in artikel 6, lid 3, en artikel 11, lid 2, van die verordening bedoelde documenten of informatie grafische voorstellingen van dergelijke beleggingen opnemen, op basis van een gestandaardiseerde maatstaf, waarbij de teller bestaat uit de marktwaarde van de beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten en de noemer uit de marktwaarde van alle beleggingen. Om eindbeleggers betrouwbare informatie te verstrekken, moet in de teller de marktwaarde van de beleggingen in doelondernemingen worden opgenomen die het aandeel van de ecologisch duurzame economische activiteiten van die ondernemingen vertegenwoordigt, alsmede de opbrengsten van schuldeffecten indien de voorwaarden van de schuldeffecten vereisen dat die opbrengsten worden gebruikt voor ecologisch duurzame economische activiteiten. Om rekening te houden met alle beleggingen die ecologisch duurzame economische activiteiten kunnen financieren, moeten in de teller de in artikel 5, eerste alinea, en artikel 6, eerste alinea, van Verordening (EU) 2020/852 vermelde infrastructuuractiva, vastgoedactiva, securitisatieactiva en beleggingen in andere financiële producten kunnen worden opgenomen. Bij gebrek aan betrouwbare methoden om te bepalen in welke mate blootstellingen door middel van derivaten blootstellingen aan ecologisch duurzame economische activiteiten zijn, mogen dergelijke blootstellingen niet in de teller worden opgenomen. De noemer moet bestaan uit de marktwaarde van alle beleggingen. |
(34) |
Het ontbreekt momenteel aan een geschikte methode om te berekenen in welke mate blootstellingen aan centrale overheden, centrale banken en supranationale emittenten (“blootstellingen aan staatsschulden”) blootstellingen aan ecologisch duurzame economische activiteiten zijn. Om eindbeleggers bewuster te maken, is het passend om de omvang van de beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten op twee manieren te berekenen en grafisch weer te geven. De eerste manier is het mogelijk maken om in de teller beleggingen in door centrale overheden, centrale banken en supranationale emittenten uitgegeven schuldeffecten op te nemen wanneer volgens de voorwaarden van de schuldeffecten de opbrengsten moeten worden gebruikt voor ecologisch duurzame economische activiteiten, en in de noemer beleggingen in door centrale overheden, centrale banken en supranationale emittenten uitgegeven schuldeffecten op te nemen, ongeacht het gebruik van de opbrengsten. Om de beleggingsbeslissingen van eindbeleggers verder te onderbouwen, moeten financiëlemarktdeelnemers toelichten waarom bepaalde blootstellingen aan staatsschulden niet in ecologisch duurzame economische activiteiten worden gedaan, ook wanneer dat het geval is vanwege het ontbreken van passende methoden om te berekenen in welke mate die blootstellingen blootstellingen aan ecologisch duurzame economische activiteiten zijn. De tweede manier is om blootstellingen aan staatsschulden uit te sluiten van de teller en van de noemer, waardoor de vergelijkbaarheid tussen financiële producten verder wordt verbeterd en eindbeleggers kunnen beoordelen in welke mate financiële producten in ecologisch duurzame economische activiteiten beleggen zonder blootstellingen aan staatsschulden op te nemen. |
(35) |
Financiëlemarktdeelnemers moeten een beroep kunnen doen op derde gegevensverstrekkers wanneer ondernemingen nog niet hebben voldaan aan de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde verplichting om informatie te verschaffen over hoe en in welke mate hun activiteiten verband houden met economische activiteiten die als ecologisch duurzaam kunnen worden aangemerkt uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van die verordening. Voor de beoordeling van beleggingen in doelondernemingen die niet zijn onderworpen aan de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 voorgeschreven informatieverschaffing, moeten financiëlemarktdeelnemers de openbaar gemaakte gegevens beoordelen en gebruiken. Alleen indien dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn, moet het financiëlemarktdeelnemers worden toegestaan om gebruik te maken van gegevens die hetzij rechtstreeks van doelondernemingen, hetzij van derden zijn verkregen, in alle gevallen mits de in het kader van dergelijke informatieverschaffing verstrekte gegevens gelijkwaardig zijn aan de gegevens die zijn verstrekt in het kader van de informatieverschaffing overeenkomstig dat artikel 8. |
(36) |
Er moet voor worden gezorgd dat financiële producten consequent informatie verschaffen over de mate waarin beleggingen in doelondernemingen die niet-financiële ondernemingen zijn, beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten in de zin van de artikelen 3 en 9 van Verordening (EU) 2020/852 zijn. Daartoe moeten financiëlemarktdeelnemers, om de graad van ecologische duurzaamheid te meten, bij de berekening van de kritische prestatie-indicator per financieel product een keuze maken tussen het aandeel van hun omzet, kapitaaluitgaven of operationele uitgaven en moeten zij die keuze bekendmaken in de bijlagen bij de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde documenten of informatie. Om de vergelijkbaarheid tussen financiële producten te waarborgen en de inzichtelijkheid voor eindbeleggers te vergroten, moet de kritische prestatie-indicator standaard de omzet zijn. Kapitaaluitgaven of operationele uitgaven mogen alleen worden gebruikt indien de kenmerken van het financiële product een dergelijk gebruik rechtvaardigen, met name wanneer kapitaaluitgaven of operationele uitgaven representatiever zijn voor de mate waarin die financiële producten in ecologisch duurzame economische activiteiten beleggen, en mits dit gebruik wordt verklaard. Voor doelondernemingen die financiële ondernemingen in de zin van artikel 1, punt 8, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie (6) zijn, moet de vergelijkbaarheid worden bereikt door het gebruik van dezelfde kritische prestatie-indicator voor dezelfde soort financiële onderneming verplicht te stellen. Verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen die schadeverzekeringsactiviteiten verrichten, moeten de kritische prestatie-indicator voor beleggingen en voor herverzekeringen in één enkele kritische prestatie-indicator kunnen combineren. Om de transparantie voor eindbeleggers te bevorderen, moet in de periodieke informatieverschaffing over hoe en in welke mate de aan het financiële product onderliggende beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten worden gedaan, een vergelijking worden opgenomen met de in de precontractuele informatieverschaffing vermelde beoogde aandelen van de beleggingen in die economische activiteiten. Om voor vergelijkbaarheid en transparantie te zorgen, moet in de periodieke informatieverschaffing worden aangegeven in welke mate de beleggingen in die economische activiteiten zijn gedaan, uitgesplitst naar omzet, kapitaaluitgaven en operationele uitgaven. |
(37) |
De bepalingen van deze verordening houden nauw verband met elkaar, aangezien zij alle betrekking hebben op de informatie die financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs moeten verstrekken in het kader van de informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector die is vereist uit hoofde van Verordening (EU) 2019/2088. Om te zorgen voor samenhang tussen die bepalingen, die tegelijkertijd in werking moeten treden, en om de financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs een volledig beeld van hun verplichtingen uit hoofde van die verordening te bieden, is het passend om alle technische reguleringsnormen als vereist bij artikel 2 bis, lid 3, artikel 4, lid 6, derde alinea, artikel 4, lid 7, tweede alinea, artikel 8, lid 3, vierde alinea, artikel 8, lid 4, vierde alinea, artikel 9, lid 5, vierde alinea, artikel 9, lid 6, vierde alinea, artikel 10, lid 2, vierde alinea, artikel 11, lid 4, vierde alinea, en artikel 11, lid 5, vierde alinea, in één enkele verordening op te nemen. |
(38) |
Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die bij de Commissie zijn ingediend door de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (Europese toezichthoudende autoriteiten). |
(39) |
Het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten als bedoeld in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (7), in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8) en in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9) heeft openbare publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 opgerichte Stakeholdergroep bankwezen, de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 opgerichte Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen en de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten om advies verzocht. |
(40) |
Financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs moeten in staat worden gesteld zich aan te passen aan de voorschriften van deze gedelegeerde verordening. De datum van toepassing ervan moet daarom worden uitgesteld tot 1 januari 2023. Financiëlemarktdeelnemers die de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2088, of als vereist bij artikel 4, lid 3 of 4, van die verordening, in aanmerking hebben genomen, moeten echter uiterlijk op 31 december 2022 worden verplicht om uiterlijk op 30 juni 2023 voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 voor het eerst de informatie over die effecten op hun website te publiceren in afzonderlijke rubrieken met als titel “Verklaring betreffende de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren”, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
DEFINITIES EN ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) |
“financiële onderneming”: een abi-beheerder zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (10), een beheermaatschappij zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (11), een beleggingsmaatschappij die is toegelaten overeenkomstig de artikelen 27, 28 en 29, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en voor zijn beheer geen beheermaatschappij heeft aangewezen die is toegelaten overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 8, van die richtlijn, een kredietinstelling zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12), een beleggingsonderneming zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad, een verzekeringsonderneming zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (13), een herverzekeringsonderneming zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG, of een entiteit van een derde land die gelijksoortige activiteiten uitoefent, onderworpen is aan de wetten van een derde land en onder toezicht staat van een toezichthoudende autoriteit van een derde land; |
2) |
“niet-financiële onderneming”: een onderneming die geen financiële onderneming zoals gedefinieerd in punt 1 is; |
3) |
“blootstelling aan overheidsschulden”: blootstelling aan centrale overheden, centrale banken en supranationale emittenten; |
4) |
“ecologisch duurzame economische activiteit”: een economische activiteit die voldoet aan de eisen van artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852; |
5) |
“transitieondersteunende economische activiteit”: een economische activiteit die voldoet aan de eisen van artikel 10, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852; |
6) |
“faciliterende economische activiteit”: een economische activiteit die voldoet aan de eisen van artikel 16 van Verordening (EU) 2020/852. |
Artikel 2
Algemene beginselen voor de presentatie van informatie
1. Financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs verschaffen de krachtens deze verordening vereiste informatie kosteloos en op een wijze die gemakkelijk toegankelijk, niet-discriminerend, opvallend, eenvoudig, beknopt, begrijpelijk, eerlijk, duidelijk en niet misleidend is. Financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs presenteren en verschaffen de krachtens deze verordening vereiste informatie op een wijze die gemakkelijk leesbaar is, in tekens van leesbare grootte en in een stijl die het begrip ervan vergemakkelijkt. Financiëlemarktdeelnemers kunnen de grootte en het lettertype van tekens alsmede de kleuren die worden gebruikt in de templates in bijlage I tot en met V bij deze verordening aanpassen.
2. Financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs verschaffen de krachtens deze verordening vereiste informatie in een doorzoekbaar elektronisch formaat, tenzij anders is voorgeschreven in de in artikel 6, lid 3, en artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde sectorale wetgeving.
3. Financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs houden de overeenkomstig deze verordening op hun website gepubliceerde informatie actueel. Zij vermelden duidelijk de publicatiedatum van de informatie en de datum van eventuele actualiseringen. Indien die informatie wordt gepresenteerd als een downloadbaar bestand, vermelden financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs de versiegeschiedenis in de bestandsnaam.
4. Financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs verstrekken, voor zover beschikbaar, identificatiecodes voor juridische entiteiten (LEI’s) en internationale effectenidentificatienummers (ISIN’s) wanneer zij in de overeenkomstig deze verordening verschafte informatie verwijzen naar entiteiten of financiële producten.
Artikel 3
Referentiebenchmarks met mandjes van indexen
Indien een als referentiebenchmark aangewezen index bestaat uit een mandje van indexen, verschaffen financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs de informatie over die index met betrekking tot dat mandje en elke index in dat mandje.
HOOFDSTUK II
TRANSPARANTIE OVER ONGUNSTIGE EFFECTEN OP DUURZAAMHEIDSFACTOREN
AFDELING 1
Financiëlemarktdeelnemers
Artikel 4
Verklaring van financiëlemarktdeelnemers dat zij de belangrijkste ongunstige effecten van hun beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking nemen
1. Uiterlijk op 30 juni van elk jaar publiceren de financiëlemarktdeelnemers als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2088 of in artikel 4, lid 3, of artikel 4, lid 4, van die verordening op hun website, in een afzonderlijke rubriek met de titel “Verklaring inzake de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren” de informatie als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2088, in artikel 4, leden 2, 3 en 4, van die verordening en in de artikelen 4 tot en met 10 van de onderhavige verordening. Die informatie bestrijkt de periode van 1 januari tot en met 31 december van het voorgaande jaar en wordt verschaft in de in artikel 23 van deze verordening bedoelde rubriek “Duurzaamheidsinformatie”.
2. Financiëlemarktdeelnemers publiceren de in lid 1 bedoelde verklaring in het format van de template in tabel 1 van bijlage I.
3. Voor financiëlemarktdeelnemers die de informatie als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2088 of artikel 4, lid 3, of artikel 4, lid 4, van die verordening voor het eerst publiceren, bestrijkt de in lid 1 bedoelde informatie in afwijking van lid 1 de periode vanaf de datum waarop de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren voor het eerst in aanmerking werden genomen tot en met 31 december van dat jaar. Die financiëlemarktdeelnemers publiceren de informatie in de in lid 1 bedoelde verklaring uiterlijk op 30 juni van het volgende jaar.
Artikel 5
Rubriek “Samenvatting”
In de rubriek “Samenvatting” in tabel 1 van bijlage I nemen financiëlemarktdeelnemers alle navolgende elementen op:
a) |
de naam van de financiëlemarktdeelnemer waarop de verklaring inzake ongunstige duurzaamheidseffecten betrekking heeft; |
b) |
het feit dat de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren in aanmerking worden genomen; |
c) |
de periode waarop de verklaring betrekking heeft; |
d) |
een samenvatting van de belangrijkste ongunstige effecten. |
De rubriek “Samenvatting” in tabel 1 van bijlage I wordt opgesteld in alle navolgende talen:
a) |
een van de officiële talen van de lidstaat van herkomst van de financiëlemarktdeelnemer en, indien verschillend, ook in een taal die in de internationale financiële wereld gangbaar is; |
b) |
wanneer het financiële product in een lidstaat van ontvangst beschikbaar wordt gesteld, een van de officiële talen van die lidstaat van ontvangst. |
De rubriek “Samenvatting” is, afgedrukt, niet langer dan twee bladzijden op A4-formaat.
Artikel 6
Beschrijving van de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren
1. In de rubriek “Beschrijving van de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren” in tabel 1 van bijlage I vullen financiëlemarktdeelnemers alle velden in die betrekking hebben op de indicatoren voor de belangrijkste ongunstige effecten van hun beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren, en voegen zij alle navolgende elementen toe:
a) |
informatie over een of meer aanvullende klimaat- en andere milieu-indicatoren, zoals vermeld in tabel 2 van bijlage I; |
b) |
informatie over een of meer aanvullende indicatoren voor sociale thema’s en arbeidsomstandigheden, eerbiediging van de mensenrechten, bestrijding van corruptie en omkoping, zoals vermeld in tabel 3 van bijlage I; |
c) |
informatie over andere indicatoren die worden gebruikt om aanvullende belangrijke ongunstige effecten op een duurzaamheidsfactor vast te stellen en te beoordelen. |
2. In de rubriek “Beschrijving van de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren” in tabel 1 van bijlage 1 beschrijven financiëlemarktdeelnemers de maatregelen die in de periode van 1 januari tot en met 31 december van het voorafgaande jaar zijn genomen en de maatregelen of doelstellingen die voor de daaropvolgende periode van 1 januari tot en met 31 december gepland staan om de belangrijkste vastgestelde ongunstige effecten te voorkomen of te verminderen.
3. Financiëlemarktdeelnemers nemen in de kolommen “Effecten” in de rubriek “Beschrijving van de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren” in tabel 1 van bijlage 1 een cijfer op over het effect, als het gemiddelde van de effecten op 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december van elke periode van 1 januari tot en met 31 december.
Artikel 7
Beschrijving van het beleid voor de vaststelling en prioritering van de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren
1. In de rubriek “Beschrijving van het beleid voor de vaststelling en prioritering van de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren” in tabel 1 van bijlage I beschrijven financiëlemarktdeelnemers hun beleid om de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren vast te stellen en te prioriteren en hoe dat beleid wordt geactualiseerd en toegepast, met inbegrip van alle navolgende elementen:
a) |
de datum waarop het bestuursorgaan van de financiëlemarktdeelnemer dit beleid heeft goedgekeurd; |
b) |
de wijze waarop de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit beleid binnen organisatorische strategieën en procedures wordt toegewezen; |
c) |
de methodologieën om de in artikel 6, lid 1, punten a), b) en c), bedoelde indicatoren te selecteren, en de belangrijkste ongunstige effecten als bedoeld in artikel 6, lid 1, vast te stellen en te beoordelen, en met name een toelichting op de wijze waarop in die methodologieën rekening wordt gehouden met de waarschijnlijkheid van het optreden en de ernst van die belangrijkste ongunstige effecten, met inbegrip van het potentieel onherstelbare karakter ervan; |
d) |
eventueel daarbij behorende foutenmarges binnen de in punt c) van dit lid bedoelde methodologieën, met een toelichting op die marge; |
e) |
de gebruikte databronnen. |
2. Wanneer informatie met betrekking tot een van de gebruikte indicatoren niet gemakkelijk beschikbaar is, nemen financiëlemarktdeelnemers in de rubriek “Beschrijving van het beleid voor de vaststelling en prioritering van de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren” in tabel 1 van bijlage I nadere bijzonderheden op over de inspanningen die zijn geleverd om de informatie rechtstreeks te verkrijgen bij ondernemingen waarin is belegd, of door aanvullend onderzoek te verrichten, samen te werken met derde dataverstrekkers of externe deskundigen, of redelijke aannamen te formuleren.
Artikel 8
Rubriek “Engagementbeleid”
1. In de rubriek “Engagementbeleid” in tabel 1 van bijlage I verschaffen financiëlemarktdeelnemers alle navolgende informatie:
a) |
indien van toepassing, korte samenvattingen van het engagementbeleid als bedoeld in artikel 3 octies van Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (14); |
b) |
korte samenvattingen van andere vormen van engagementbeleid die de belangrijkste ongunstige effecten moeten beperken. |
2. De in lid 1 bedoelde korte samenvattingen omvatten alle navolgende elementen:
a) |
de indicatoren voor ongunstige effecten die in aanmerking worden genomen in het in lid 1 bedoelde engagementbeleid; |
b) |
de wijze waarop dit engagementbeleid zal worden aangepast wanneer de belangrijkste ongunstige effecten niet over meer dan één verslagperiode zijn verminderd. |
Artikel 9
Rubriek “Verwijzingen naar internationale normen”
1. In de rubriek “Verwijzingen naar internationale normen” in tabel 1 van bijlage I beschrijven financiëlemarktdeelnemers of en in welke mate zij gedragscodes voor verantwoord ondernemen en internationaal erkende normen voor “due diligence” en rapportage naleven en, indien relevant, de mate van afstemming ervan op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.
2. De in lid 1 bedoelde beschrijving omvat informatie over alle navolgende elementen:
a) |
de gebruikte indicatoren voor het in aanmerking nemen van de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren als bedoeld in artikel 6, lid 1, die de in lid 1 bedoelde naleving of afstemming meten; |
b) |
de methodologie en de data die worden gebruikt om de in lid 1 bedoelde naleving of afstemming te meten, met inbegrip van een beschrijving van de reikwijdte van de dekking, databronnen en de wijze waarop de gebruikte methodologie de belangrijkste ongunstige effecten voorspelt van ondernemingen waarin is belegd; |
c) |
de vraag of een toekomstgericht klimaatscenario wordt gebruikt, en zo ja, de naam en de aanbieder van dat scenario en wanneer het is ontworpen; |
d) |
indien geen toekomstgericht klimaatscenario wordt gebruikt: een toelichting waarom de financiëlemarktdeelnemer toekomstgerichte klimaatscenario’s niet relevant acht. |
Artikel 10
Historische vergelijking
Financiëlemarktdeelnemers die de ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren hebben beschreven voor een periode voorafgaand aan de periode waarover overeenkomstig artikel 6 informatie moet worden verschaft, verstrekken in de rubriek “Beschrijving van de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren” in tabel 1 van bijlage I een historische vergelijking van de verslagperiode met de voorafgaande verslagperiode en vervolgens met elke voorafgaande periode waarover is gerapporteerd, voor de laatste vijf voorafgaande perioden.
AFDELING 2
Financieel adviseurs
Artikel 11
Verklaring van financieel adviseurs dat zij in hun verzekerings- of beleggingsadvies de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren in aanmerking nemen
1. De in artikel 2, punt 11, a) en b), van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde financieel adviseurs die artikel 4, lid 5, punt a) van die verordening toepassen, publiceren de in artikel 4, lid 5, punt a), van die verordening bedoelde informatie op hun website in een afzonderlijke rubriek getiteld “Verklaring inzake de belangrijkste ongunstige effecten van verzekeringsadvies op duurzaamheidsfactoren”.
2. De in artikel 2, punt 11, c) tot en met f), van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde financieel adviseurs die artikel 4, lid 5, punt a), van die verordening toepassen, publiceren de in artikel 4, lid 5, punt a), van die verordening bedoelde informatie op hun websites in een afzonderlijke rubriek getiteld “Verklaring inzake de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsadvies op duurzaamheidsfactoren”.
3. De in lid 1 en 2 bedoelde verklaring en informatie bevat nadere gegevens over het proces dat door de financieel adviseurs is gebruikt voor de selectie van de financiële producten waarover zij advies geven, met inbegrip van alle navolgende elementen:
a) |
de wijze waarop de financieel adviseurs de overeenkomstig deze verordening door financiëlemarktdeelnemers gepubliceerde informatie gebruiken; |
b) |
de vraag of de financieel adviseurs financiële producten rangschikken en selecteren op basis van de in tabel 1 van bijlage I vermelde indicatoren en eventuele aanvullende indicatoren en, indien van toepassing, een beschrijving van de gebruikte rangschikkings- en selectiemethode; |
c) |
criteria of drempels op basis van de in tabel 1 van bijlage I vermelde belangrijkste ongunstige effecten die worden gebruikt om financiële producten te selecteren of daarover advies uit te brengen. |
AFDELING 3
Verklaring van financiëlemarktdeelnemers dat zij ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren niet in aanmerking nemen, en verklaring van financieel adviseurs dat zij ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren niet in aanmerking nemen in hun beleggings- of verzekeringsadvies
Artikel 12
Verklaring van financiëlemarktdeelnemers dat zij ongunstige effecten van hun beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren niet in aanmerking nemen
1. De in artikel 4, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde financiëlemarktdeelnemers publiceren de in artikel 4, lid 1, punt b), van die verordening bedoelde informatie op hun website in een afzonderlijke rubriek getiteld “Ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren niet in aanmerking genomen”.
2. De in lid 1 bedoelde verklaring omvat alle navolgende elementen:
a) |
een opvallend geplaatste vermelding dat de financiëlemarktdeelnemer geen ongunstige effecten van zijn beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking neemt; |
b) |
de redenen waarom de financiëlemarktdeelnemer geen ongunstige effecten van zijn beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking neemt en, in voorkomend geval, informatie over de vraag of de financiëlemarktdeelnemer voornemens is dergelijke ongunstige effecten in aanmerking te nemen aan de hand van de in tabel 1 van bijlage I vermelde indicatoren, en zo ja, wanneer. |
Artikel 13
Verklaring van financieel adviseurs dat zij ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren niet in aanmerking nemen in hun beleggings- of verzekeringsadvies
1. De in artikel 2, punt 11, a) en b), van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde financieel adviseurs die artikel 4, lid 5, punt b), van die verordening toepassen, publiceren de in artikel 4, lid 5, punt b), van die verordening bedoelde informatie op hun website in een afzonderlijke rubriek getiteld “Ongunstige effecten van verzekeringsadvies op duurzaamheidsfactoren niet in aanmerking genomen”.
2. De in artikel 2, punt 11, c) tot en met f), van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde financieel adviseurs die artikel 4, lid 5, punt b) van die verordening toepassen, publiceren de in artikel 4, lid 5, punt b), van die verordening bedoelde informatie op hun website in een afzonderlijke rubriek getiteld “Ongunstige effecten van beleggingsadvies op duurzaamheidsfactoren niet in aanmerking genomen”.
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde verklaring en informatie omvatten alle navolgende elementen:
a) |
een opvallend geplaatste vermelding dat de financieel adviseur in zijn beleggings- of verzekeringsadvies geen ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking neemt; |
b) |
de redenen waarom de financieel adviseur in zijn beleggings- of verzekeringsadvies geen ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking neemt en, in voorkomend geval, informatie over de vraag of de financieel adviseur voornemens is dergelijke ongunstige effecten in aanmerking te nemen aan de hand van de in tabel 1 van bijlage I vermelde indicatoren, en zo ja, wanneer. |
HOOFDSTUK III
PRECONTRACTUELE PRODUCTINFORMATIE
AFDELING 1
Promoten van ecologische of sociale kenmerken
Artikel 14
Presentatie door financiëlemarktdeelnemers van de ingevolge artikel 8, leden 1, 2 en 2 bis, van Verordening (EU) 2019/2088 te verschaffen precontractuele informatie
1. Financiëlemarktdeelnemers presenteren de overeenkomstig artikel 8, leden 1, 2 en 2 bis, van Verordening (EU) 2019/2088 te verschaffen informatie in het format van de template in bijlage II bij deze verordening. Die informatie wordt als bijlage gevoegd bij de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde documenten of informatie.
2. Financiëlemarktdeelnemers nemen in de hoofdtekst van de documenten of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie een opvallend geplaatste vermelding op dat informatie over de ecologische of sociale kenmerken beschikbaar is in de bijlage bij die documenten of informatie.
3. Financiëlemarktdeelnemers verstrekken aan het begin van de bijlage bij de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde documenten of informatie alle navolgende informatie:
a) |
of in het kader van het financiële product duurzame beleggingen zullen worden verricht; |
b) |
of het financiële product ecologische of sociale kenmerken promoot zonder dat het duurzaam beleggen als doel heeft. |
Artikel 15
Duurzame beleggingsinformatie in de rubriek “Activa-allocatie” voor financiële producten die ecologische kenmerken promoten
1. Voor de financiële producten als bedoeld in artikel 6, eerste alinea, van Verordening (EU) 2020/852 verschaffen financiëlemarktdeelnemers in de rubriek “In hoeverre zijn duurzame beleggingen met een milieudoelstelling in ieder geval afgestemd op de EU-taxonomie?” in de template in bijlage II alle navolgende elementen:
a) |
een grafische voorstelling in de vorm van een taartdiagram van:
|
b) |
een beschrijving van de onderliggende beleggingen van de financiële producten die in ecologisch duurzame economische activiteiten plaatsvinden, met inbegrip van de vraag of de overeenstemming van die beleggingen met de eisen van artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 is onderworpen aan een betrouwbaarheidsverklaring van een accountant of een toetsing door een of meer derden, en indien dat het geval is, de naam of namen van de accountant of derde; |
c) |
wanneer de financiële producten beleggen in economische activiteiten die geen ecologisch duurzame economische activiteiten zijn, een duidelijke toelichting op de redenen waarom dat het geval is; |
d) |
wanneer de financiële producten blootstellingen hebben aan overheidsschulden en de financiëlemarktdeelnemer de mate waarin deze blootstellingen aan ecologisch duurzame economische activiteiten bijdragen niet kan beoordelen, een uitvoerige toelichting op het aandeel in de totale beleggingen van de beleggingen die uit deze blootstellingen bestaan. |
2. Voor de toepassing van lid 1, punt a), gebruiken financiëlemarktdeelnemers:
a) |
dezelfde kritische prestatie-indicator voor de gezamenlijke beleggingen in niet-financiële ondernemingen; |
b) |
dezelfde kritische prestatie-indicator voor de gezamenlijke beleggingen in hetzelfde type financiële ondernemingen. |
Voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen met schadeverzekeringsactiviteiten kunnen in de kritische prestatie-indicator de kritische prestatie-indicatoren voor het beleggingsbeleid enerzijds en voor de verzekeringsactiviteiten anderzijds worden gecombineerd overeenkomstig artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178.
3. Voor de toepassing van lid 1, punt b), worden in de beschrijving alle navolgende elementen opgenomen:
a) |
voor ondernemingen waarin is belegd die niet-financiële ondernemingen zijn: de vraag of de mate waarin de beleggingen plaatsvinden in ecologisch duurzame economische activiteiten wordt gemeten op basis van de omzet, of dat de financiëlemarktdeelnemer, vanwege de eigenschappen van het financiële product, heeft besloten een meer representatieve berekening te volgen wanneer die mate wordt gemeten op basis van de investeringen in kapitaalgoederen of van operationele uitgaven, en de reden voor dat besluit, met inbegrip van een toelichting waarom dat besluit passend is voor beleggers in het financiële product; |
b) |
wanneer informatie over de mate waarin de investeringen plaatsvinden in ecologisch duurzame economische activiteiten, niet gemakkelijk beschikbaar is in door de ondernemingen waarin is belegd gepubliceerde informatie: nadere informatie over de vraag of de financiëlemarktdeelnemer gelijkwaardige informatie rechtstreeks heeft verkregen van ondernemingen waarin is belegd of van derde aanbieders; |
c) |
een uitsplitsing van de minimumaandelen van beleggingen in de transitieondersteunende economische activiteiten en in de faciliterende economische activiteiten, telkens uitgedrukt als een percentage van alle beleggingen van het financiële product. |
Artikel 16
Duurzame beleggingsinformatie in de rubriek “Activa-allocatie” voor financiële producten die sociale kenmerken promoten
Voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten en een verbintenis in duurzame beleggingen met een sociale doelstelling omvatten, vermelden financiëlemarktdeelnemers in de rubriek “Welke activa-allocatie is er voor dit financiële product gepland?” in de template in bijlage II het minimumaandeel van die duurzame beleggingen.
Artikel 17
Berekening van de mate waarin beleggingen plaatsvinden in ecologisch duurzame economische activiteiten
1. De mate waarin beleggingen plaatsvinden in ecologisch duurzame economische activiteiten wordt berekend volgens onderstaande formule:
waarin “beleggingen van het financiële product in ecologisch duurzame economische activiteiten” de som is van de marktwaarden van de navolgende beleggingen van het financiële product:
a) |
voor schuldeffecten en aandelen van ondernemingen waarin is belegd, wanneer een deel van de activiteiten van die ondernemingen waarin is belegd verband houdt met ecologisch duurzame economische activiteiten: de marktwaarde van dat deel van die obligaties of aandelen; |
b) |
voor andere dan in punt a) bedoelde schuldeffecten, wanneer een deel van de opbrengsten ingevolge de voorwaarden voor die titels uitsluitend mag worden gebruikt voor ecologisch duurzame economische activiteiten: de marktwaarde van dat deel; |
c) |
voor obligaties die zijn uitgegeven op grond van Uniewetgeving inzake ecologisch duurzame obligaties: de marktwaarde van die obligaties; |
d) |
voor beleggingen in vastgoedactiva die als ecologisch duurzame economische activiteiten worden aangemerkt: de marktwaarde van die beleggingen; |
e) |
voor beleggingen in infrastructuurvoorzieningen die als ecologisch duurzame economische activiteiten worden aangemerkt: de marktwaarde van die beleggingen; |
f) |
voor beleggingen in securitisatieposities zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 19, van Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (15) met onderliggende blootstellingen in ecologisch duurzame economische activiteiten: de marktwaarde van het deel van deze blootstellingen; |
g) |
voor beleggingen in financiële producten als bedoeld in artikel 5, eerste alinea, en artikel 6, eerste alinea, van Verordening (EU) 2020/852: de markwaarde van het deel van die financiële producten dat de mate vertegenwoordigt waarin beleggingen plaatsvinden in ecologisch duurzame economische activiteiten, berekend overeenkomstig dit artikel. De mate waarin beleggingen plaatsvinden in ecologisch duurzame economische activiteiten wordt berekend door toepassing van de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van netto shortposities als bedoeld in artikel 3, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad (16). |
2. Voor de toepassing van lid 1, punt a), wordt het aandeel van de activiteiten van ondernemingen waarin is belegd dat verband houdt met ecologisch duurzame economische activiteiten berekend op basis van de meest geschikte kritische prestatie-indicatoren voor de beleggingen van het financiële product aan de hand van de navolgende informatie:
a) |
voor de in artikel 8, lid 1 en 2, van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde ondernemingen waarin is belegd: de door die ondernemingen waarin is belegd overeenkomstig dat artikel gepubliceerde informatie; |
b) |
voor andere ondernemingen waarin is belegd: gelijkwaardige informatie die door de financiëlemarktdeelnemer rechtstreeks is verkregen van ondernemingen waarin is belegd of van derde aanbieders. |
3. Voor de in artikel 15, lid 1, punt a), en artikel 19, lid 1, punt a), bedoelde gepubliceerde informatie in het geval van ondernemingen waarin is belegd die geen financiële ondernemingen zijn en die zijn onderworpen aan de verplichting om niet-financiële informatie te publiceren ingevolge Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 en andere niet-financiële ondernemingen die niet aan die verplichting zijn onderworpen, wordt in de in lid 2 bedoelde berekening de omzet gebruikt als hetzelfde type kritische prestatie-indicator voor alle niet-financiële ondernemingen.
4. Wanneer vanwege de eigenschappen van het financiële product investeringen in kapitaalgoederen of operationele uitgaven een representatievere berekening opleveren van de mate waarin een belegging in ecologisch duurzame economische activiteiten plaatsvindt, kan in afwijking van lid 3 in de berekening de meest geschikte van die twee kritische prestatie-indicatoren worden gebruikt. In het geval van ondernemingen waarin is belegd die financiële ondernemingen zijn waarvoor de bepalingen van artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2020/852 gelden en voor andere financiële ondernemingen waarvoor die verplichting niet geldt, wordt voor de in lid 2 bedoelde berekening gebruikgemaakt van de kritische prestatie-indicatoren als bedoeld in afdeling 1.1, punten b) tot en met e), van bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178.
5. Voor de gepubliceerde informatie als bedoeld in artikel 15, lid 1, punt a), ii), artikel 19, lid 1, punt a), ii), artikel 55, lid 1, punt b, iii), en artikel 62, lid 1, punt b), iii), zijn de leden 1 tot en met 4 van dit artikel van toepassing, met dien verstande dat de blootstellingen aan overheidsschulden niet worden opgenomen in de berekening van de noemer en van de teller in de formule van lid 1.
AFDELING 2
Duurzaam beleggen als doelstelling
Artikel 18
Presentatie door financiëlemarktdeelnemers van precontractuele informatie over financiële producten die moet worden gepubliceerd ingevolge artikel 9, lid 1 tot en met 4 bis, van Verordening 2019/2088
1. Financiëlemarktdeelnemers presenteren de overeenkomstig artikel 9, leden 1 tot en met 4 bis, van Verordening (EU) 2019/2088 en deze afdeling te verschaffen informatie in een bijlage bij het document of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie. Zij presenteren die informatie in het formaat van de template in bijlage III bij deze verordening.
2. Financiëlemarktdeelnemers nemen in de hoofdtekst van het document of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie een opvallend geplaatste vermelding op dat informatie over duurzaam beleggen in de bijlage beschikbaar is.
3. Financiëlemarktdeelnemers nemen aan het begin van de bijlage bij het document of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie een vermelding op dat het financiële product duurzaam beleggen als doelstelling heeft.
Artikel 19
Duurzame beleggingsinformatie voor financiële producten met duurzaam beleggen als doelstelling
1. Voor de financiële producten als bedoeld in artikel 5, eerste alinea, van Verordening (EU) 2020/852 nemen financiëlemarktdeelnemers in de rubriek “Wat is de activa-allocatie en het minimumaandeel duurzame beleggingen?” in de template in bijlage III alle navolgende informatie op:
a) |
een grafische voorstelling in de vorm van een taartdiagram:
|
b) |
een beschrijving overeenkomstig artikel 15, lid 1, punt b), van deze verordening; |
c) |
wanneer met de financiële producten wordt belegd in economische activiteiten die aan een milieudoelstelling bijdragen en de economische activiteiten geen ecologisch duurzame economische activiteiten zijn: een duidelijke toelichting waarom dat het geval is; |
d) |
wanneer de financiële producten blootstellingen hebben aan overheidsschulden en de financiëlemarktdeelnemer de mate waarin deze blootstellingen aan ecologisch duurzame economische activiteiten bijdragen niet kan beoordelen, een uitvoerige toelichting op het aandeel in de totale beleggingen van de beleggingen die uit deze blootstellingen bestaan. |
2. Voor de toepassing van lid 1, punt a), passen financiëlemarktdeelnemers artikel 15, lid 2, toe.
3. Voor de toepassing van lid 1, punt b), passen financiëlemarktdeelnemers artikel 15, lid 3, toe.
4. Voor financiële producten waarmee wordt belegd in een economische activiteit die bijdraagt aan een sociale doelstelling, nemen financiëlemarktdeelnemers in de rubriek “Wat is de activa-allocatie en het minimumaandeel duurzame beleggingen?” in de template in bijlage III het minimumaandeel van die beleggingen op.
AFDELING 3
Financiële producten met beleggingsopties
Artikel 20
Financiële producten met een of meer onderliggende beleggingsopties waardoor die financiële producten kwalificeren als financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
1. In afwijking van de artikelen 14 tot en met 17 nemen financiëlemarktdeelnemers, wanneer een financieel product de belegger beleggingsopties biedt en dat financieel product door een of meer van die beleggingsopties kwalificeert als een financieel product dat ecologische of sociale kenmerken promoot, in de hoofdtekst van het document of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie een opvallend geplaatste verklaring op waarin alle navolgende elementen worden bevestigd:
a) |
dat het financiële product ecologische of sociale kenmerken promoot; |
b) |
dat die ecologische of sociale kenmerken alleen worden verwezenlijkt wanneer met het financiële product wordt belegd in ten minste een van de beleggingsopties die worden genoemd in de in lid 2, punt a), van dit artikel bedoelde lijst en dat ten minste een van die opties wordt aangehouden gedurende de periode dat het financiële product wordt aangehouden; |
c) |
dat nadere informatie over die kenmerken beschikbaar is in de in lid 3 van dit artikel bedoelde bijlagen of, in voorkomend geval, via de in lid 5 van dit artikel bedoelde verwijzingen. |
2. De in lid 1 bedoelde opvallend geplaatste verklaring gaat vergezeld van alle navolgende elementen:
a) |
een lijst van de in lid 3 bedoelde beleggingsopties, gepresenteerd in de categorieën beleggingsopties als bedoeld in de punten a), b) en c), van dat lid; |
b) |
het aandeel van de beleggingsopties binnen elk van de categorieën als bedoeld in lid 3, punten a), b) en c), ten opzichte van het totale aantal beleggingsopties dat door het financiële product wordt geboden. |
3. Financiëlemarktdeelnemers verschaffen alle navolgende informatie in de bijlagen bij het document of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie voor de volgende categorieën beleggingsopties:
a) |
voor elke beleggingsoptie die kwalificeert als een financieel product dat ecologische of sociale kenmerken promoot: de in de artikelen 14 tot en met 17 van deze verordening bedoelde informatie; |
b) |
voor elke beleggingsoptie die kwalificeert als een financieel product met een duurzame beleggingsdoelstelling: de in de artikelen 18 en 19 van deze verordening bedoelde informatie; |
c) |
voor elke beleggingsoptie met een duurzame beleggingsdoelstelling die geen financieel product is: informatie over de duurzame beleggingsdoelstelling. |
4. Financiëlemarktdeelnemers presenteren de in lid 3, punt a), bedoelde informatie in het formaat van de template in bijlage II, en de in lid 3, punt b), bedoelde informatie in het formaat van de template in bijlage III.
5. In afwijking van lid 3 kunnen financiëlemarktdeelnemers, wanneer een financieel product de belegger een reeks beleggingsopties biedt waarbij de informatie over die beleggingsopties vanwege het aantal vereiste bijlagen niet op een duidelijke en beknopte wijze in de bijlagen bij het document of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie kan worden verschaft, de in lid 3 van dit artikel bedoelde informatie verschaffen door in de hoofdtekst van het document of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie verwijzingen op te nemen naar de bijlagen bij de uit hoofde van de in dat lid bedoelde richtlijnen, verordeningen en nationale bepalingen te verstrekken rapportages waar die informatie kan worden gevonden.
Artikel 21
Financiële producten met onderliggende beleggingsopties die alle duurzaam beleggen als doelstelling hebben
1. In afwijking van de artikelen 18 en 19 bevestigen financiëlemarktdeelnemers, wanneer een financieel product de belegger beleggingsopties biedt en al die beleggingsopties een duurzame beleggingsdoelstelling hebben, in een opvallend geplaatste vermelding in de hoofdtekst van het document of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie dat het financiële product een duurzame beleggingsdoelstelling heeft en dat de informatie met betrekking tot die doelstelling beschikbaar is in de bijlagen bij het document of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie of, in voorkomend geval, via de in lid 5 van dit artikel bedoelde verwijzingen.
2. De in lid 1 bedoelde opvallend geplaatste verklaring omvat alle navolgende elementen:
a) |
een lijst van de in lid 3 bedoelde beleggingsopties, gepresenteerd in de categorieën beleggingsopties als bedoeld in de punten a) en b) van dat lid; |
b) |
het aandeel van elk van de categorieën beleggingsopties als bedoeld in lid 3, punt a) en b), binnen elk van die categorieën ten opzichte van het totale aantal beleggingsopties dat door het financiële product wordt geboden. |
3. Financiëlemarktdeelnemers verstrekken alle navolgende informatie in de bijlagen bij het document of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie voor de navolgende categorieën beleggingsopties:
a) |
voor elke beleggingsoptie die kwalificeert als een financieel product met een duurzame beleggingsdoelstelling: de in de artikelen 18 en 19 van deze verordening bedoelde informatie; |
b) |
voor elke beleggingsoptie met een duurzame beleggingsdoelstelling en die geen financieel product is: de informatie over de duurzame beleggingsdoelstelling. |
4. Financiëlemarktdeelnemers presenteren de in lid 3, punt a), bedoelde informatie overeenkomstig de template in bijlage III.
5. In afwijking van lid 3 kunnen financiëlemarktdeelnemers, wanneer een financieel product de belegger een reeks beleggingsopties biedt waarbij de informatie met betrekking tot die beleggingsopties vanwege het aantal vereiste bijlagen niet op een duidelijke en beknopte wijze kan worden verstrekt in de bijlagen bij het document of de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie, de in lid 3 van dit artikel bedoelde informatie verschaffen door in de hoofdtekst van het document of de informatie als bedoeld in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088 verwijzingen op te nemen naar de bijlagen bij de uit hoofde van de in dat lid bedoelde richtlijnen, verordeningen en nationale bepalingen te verstrekken rapportages waarin die informatie kan worden gevonden.
Artikel 22
Informatie over onderliggende beleggingsopties met een duurzame beleggingsdoelstelling die zelf geen financiële producten zijn
De in artikel 20, lid 3, punt c), en artikel 21, lid 3, punt b), bedoelde informatie over de doelstelling van de duurzame beleggingen bevat alle navolgende elementen:
a) |
een beschrijving van de duurzame beleggingsdoelstelling; |
b) |
een lijst van de indicatoren die worden gebruikt om het behalen van die duurzame beleggingsdoelstelling te meten; |
c) |
een beschrijving van de wijze waarop de beleggingen aan geen van de duurzame beleggingsdoelstellingen ernstige afbreuk doen, met inbegrip van alle navolgende elementen:
|
HOOFDSTUK IV
PRODUCTINFORMATIE OP DE WEBSITE
Artikel 23
Rubriek op de website voor de duurzaamheidsinformatie met betrekking tot financiële producten
Financiëlemarktdeelnemers publiceren voor elk financieel product de in artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie in een afzonderlijke rubriek getiteld “Duurzaamheidsinformatie”, in hetzelfde deel van hun website als de overige informatie met betrekking tot het financiële product, met inbegrip van reclame-uitingen. Financiëlemarktdeelnemers geven duidelijk aan op welk financieel product de informatie in de rubriek “Duurzaamheidsinformatie” betrekking heeft en brengen de ecologische of sociale kenmerken of de duurzame beleggingsdoelstelling van dat financiële product prominent in beeld.
AFDELING 1
Productinformatie op de website voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
Artikel 24
Rubrieken van de productinformatie op de website voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
Voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten, publiceren financiëlemarktdeelnemers de in artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2088 en de artikelen 25 tot en met 36 van deze verordening bedoelde informatie in alle navolgende rubrieken, in de onderstaande volgorde:
a) |
“Samenvatting”; |
b) |
“Geen duurzame beleggingsdoelstelling”; |
c) |
“Ecologische of sociale kenmerken van het financiële product”; |
d) |
“Beleggingsstrategie”; |
e) |
“Aandeel beleggingen”; |
f) |
“Monitoring ecologische of sociale kenmerken”; |
g) |
“Methodologieën”: |
h) |
“Databronnen en -verwerking”; |
i) |
“Methodologische en databeperkingen”; |
j) |
“Due diligence”; |
k) |
“Engagementbeleid”; |
l) |
wanneer een index is aangewezen als referentiebenchmark voor het bereiken van de door het financiële product gepromote ecologische of sociale kenmerken: “Aangewezen referentiebenchmark”. |
Artikel 25
Webrubriek “Samenvatting” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
1. Financiëlemarktdeelnemers geven op de website in de in artikel 24, punt a), bedoelde rubriek “Samenvatting” voor de financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten, een samenvatting van alle informatie in de in dat artikel bedoelde verschillende rubrieken. De samenvatting is, in afgedrukte vorm, niet langer dan twee bladzijden op A4-formaat.
2. De in artikel 24, punt a), bedoelde rubriek “Samenvatting” wordt op de website in ieder geval in de volgende talen aangeboden:
a) |
een van de officiële talen van de lidstaat van herkomst en, indien verschillend en indien het financiële product in meer dan één lidstaat beschikbaar wordt gesteld, ook in een taal die in de internationale financiële wereld gangbaar is; |
b) |
wanneer het financiële product in een lidstaat van ontvangst beschikbaar wordt gesteld, een van de officiële talen van die lidstaat van ontvangst. |
Artikel 26
Webrubriek “Geen duurzame beleggingsdoelstelling” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
1. Financiëlemarktdeelnemers voegen op de website in de in artikel 24, punt b), bedoelde rubriek “Geen duurzame beleggingsdoelstelling” de volgende verklaring in: “Dit financiële product promoot ecologische of sociale kenmerken, maar heeft geen duurzame beleggingsdoelstelling.”
2. Wanneer het financiële product zich ertoe verbindt om een of meer duurzame beleggingen te verrichten, geven financiëlemarktdeelnemers op de website in de rubriek “Geen duurzame beleggingsdoelstelling” als bedoeld in artikel 24, punt b), aan in welke zin de duurzame belegging geen ernstige afbreuk doet aan het behalen van duurzame beleggingsdoelstellingen, met inbegrip van alle navolgende elementen:
a) |
de wijze waarop de indicatoren voor ongunstige effecten in tabel 1 van bijlage I en alle relevante indicatoren in de tabellen 2 en 3 van die bijlage in aanmerking worden genomen; |
b) |
de vraag of de duurzame belegging is afgestemd op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, met inbegrip van de principes en rechten die worden beschreven in de acht fundamentele verdragen die in de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk worden genoemd en in het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens. |
Artikel 27
Webrubriek “Ecologische of sociale kenmerken van het financiële product” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 24, punt c), bedoelde rubriek “Ecologische of sociale kenmerken van het financiële product” de ecologische of sociale kenmerken die de financiële producten promoten.
Artikel 28
Webrubriek “Beleggingsstrategie” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 24, punt d), bedoelde rubriek “Beleggingsstrategie” alle navolgende elementen:
a) |
de beleggingsstrategie die wordt gebruikt om te voldoen aan de ecologische of sociale kenmerken die door het financiële product worden gepromoot; |
b) |
het beoordelingsbeleid voor praktijken op het gebied van goed bestuur van de ondernemingen waarin is belegd, onder meer met betrekking tot goede managementstructuren, betrekkingen met werknemers, beloning van het betrokken personeel en naleving van de belastingwetgeving. |
Artikel 29
Webrubriek “Aandeel beleggingen” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
Financiëlemarktdeelnemers nemen op de website in de in artikel 24, punt e), bedoelde rubriek “Aandeel beleggingen” de in artikel 14 bedoelde informatie op en maken een onderscheid tussen directe blootstellingen aan entiteiten waarin is belegd en alle overige soorten blootstellingen met betrekking tot die entiteiten.
Artikel 30
Webrubriek “Monitoring van ecologische of sociale kenmerken” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 24, punt f), bedoelde rubriek “Monitoring van ecologische of sociale kenmerken” hoe de ecologische of sociale kenmerken die door het financiële product worden gepromoot en de duurzaamheidsindicatoren die worden gebruikt om het behalen van elk van die door het financiële product gepromote ecologische of sociale kenmerken te meten, worden gemonitord over de gehele levensduur van het financiële product, evenals de daarbij behorende interne of externe controlemechanismen.
Artikel 31
Webrubriek “Methodologieën voor ecologische of sociale kenmerken” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 24, punt g), bedoelde rubriek “Methodologieën voor ecologische of sociale kenmerken” de methodologieën die worden gebruikt om te meten hoe de door het financiële product gepromote ecologische of sociale kenmerken worden behaald.
Artikel 32
Webrubriek “Databronnen en -verwerking” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 24, punt h), bedoelde rubriek “Databronnen en -verwerking” alle navolgende elementen:
a) |
de databronnen die worden gebruikt om elk van de door het financiële product gepromote ecologische of sociale kenmerken te behalen; |
b) |
de maatregelen die zijn genomen om de kwaliteit van de data te waarborgen; |
c) |
de wijze waarop de data worden verwerkt; |
d) |
het aandeel van de data die een schatting zijn. |
Artikel 33
Webrubriek “Methodologische en databeperkingen” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 24, punt i), bedoelde rubriek “Methodologische en databeperkingen” alle navolgende elementen:
a) |
eventuele beperkingen aan de in artikel 24, punt g), bedoelde methodologieën en aan de in artikel 24, punt h), bedoelde databronnen; |
b) |
de vraag hoe dergelijke beperkingen niet van invloed zijn op de wijze waarop de door het financiële product gepromote ecologische of sociale kenmerken worden behaald. |
Artikel 34
Webrubriek “Due diligence” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 24, punt j), bedoelde rubriek “Due diligence” de due diligence die is uitgevoerd met betrekking tot de onderliggende activa van het financiële product, met inbegrip van de interne en externe controles van die due diligence.
Artikel 35
Webrubriek “Engagementbeleid” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 24, punt k), bedoelde rubriek “Engagementbeleid” het engagementbeleid dat wordt gevoerd indien engagement deel uitmaakt van de ecologische of sociale beleggingsstrategie, met inbegrip van procedures om voor het beheer van duurzaamheidskwesties binnen ondernemingen waarin is belegd.
Artikel 36
Webrubriek “Aangewezen referentiebenchmark” voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
1. Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 24, punt l), bedoelde rubriek “Aangewezen referentiebenchmark” of een index is aangewezen als referentiebenchmark voor het bereiken van de ecologische of sociale kenmerken die door het financiële product worden gepromoot en op welke wijze die index is afgestemd op de ecologische of sociale kenmerken die door het financiële product worden gepromoot, met inbegrip van de inputdata, de methodologieën die zijn gebruikt om die data te selecteren, de herbalanceringsmethodologieën en de wijze waarop de index wordt berekend.
2. Wanneer de in lid 1 bedoelde informatie geheel of gedeeltelijk op de website van de beheerder van de referentiebenchmark is gepubliceerd, wordt een hyperlink naar die informatie verstrekt.
AFDELING 2
Productinformatie op de website voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Artikel 37
Productinformatie op de website voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling publiceren financiëlemarktdeelnemers de in artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2088 en de artikelen 38 tot en met 49 van deze verordening bedoelde informatie in alle navolgende rubrieken, in de onderstaande volgorde:
a) |
“Samenvatting”; |
b) |
“Geen ernstige afbreuk doen aan het behalen van de duurzame beleggingsdoelstelling”; |
c) |
“Duurzame beleggingsdoelstelling van het financiële product”; |
d) |
“Beleggingsstrategie”; |
e) |
“Aandeel beleggingen”; |
f) |
“Monitoring duurzame beleggingsdoelstelling”; |
g) |
“Methodologieën”: |
h) |
“Databronnen en -verwerking”; |
i) |
“Methodologische en databeperkingen”; |
j) |
“Due diligence”; |
k) |
“Engagementbeleid”; |
l) |
“Behalen duurzame beleggingsdoelstelling”. |
Artikel 38
Webrubriek “Samenvatting” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
1. Financiëlemarktdeelnemers geven op de website in de in artikel 37, punt a), bedoelde rubriek “Samenvatting” een samenvatting van alle informatie in de verschillende in dat artikel 37 genoemde rubrieken over de financiële producten met duurzame beleggingsdoelstellingen. De samenvatting is, in afgedrukte vorm, niet langer dan twee bladzijden op A4-formaat.
2. De in artikel 37, punt a), bedoelde rubriek “Samenvatting” wordt op de website in ieder geval in de volgende talen aangeboden:
a) |
een van de officiële talen van de lidstaat van herkomst en, indien verschillend en indien het financiële product in meer dan één lidstaat beschikbaar wordt gesteld, ook in een taal die in de internationale financiële wereld gangbaar is; |
b) |
wanneer het financiële product in een lidstaat van ontvangst beschikbaar wordt gesteld, een van de officiële talen van die lidstaat van ontvangst. |
Artikel 39
Webrubriek “Geen ernstige afbreuk doen aan het behalen van de duurzame beleggingsdoelstelling” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Financiëlemarktdeelnemers leggen op de website in de in artikel 37, punt b), bedoelde rubriek “Geen ernstige afbreuk doen aan het behalen van de duurzame beleggingsdoelstelling” uit of en waarom de beleggingen van het financiële product geen ernstige afbreuk doen aan het behalen van de duurzame beleggingsdoelstellingen, en verstrekken alle navolgende informatie:
a) |
de wijze waarop de indicatoren voor ongunstige effecten in tabel 1 van bijlage I en alle relevante indicatoren in de tabellen 2 en 3 van die bijlage in aanmerking worden genomen; |
b) |
de vraag of de duurzame belegging is afgestemd op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, met inbegrip van de principes en rechten die worden beschreven in de acht fundamentele verdragen die in de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk worden genoemd en in het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens. |
Artikel 40
Webrubriek “Duurzame beleggingsdoelstelling van het financiële product” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 37, punt c), bedoelde rubriek “Duurzame beleggingsdoelstelling van het financiële product” de duurzame beleggingsdoelstelling van het financiële product.
Artikel 41
Webrubriek “Beleggingsstrategie” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 37, punt d), bedoelde rubriek “Beleggingsstrategie” alle navolgende elementen:
a) |
de beleggingsstrategie die is gebruikt om de duurzame beleggingsdoelstelling te behalen; |
b) |
het beoordelingsbeleid voor praktijken op het gebied van goed bestuur van de ondernemingen waarin is belegd, onder meer met betrekking tot goede managementstructuren, betrekkingen met werknemers, beloning van het betrokken personeel en naleving van de belastingwetgeving. |
Artikel 42
Webrubriek “Aandeel beleggingen” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Financiëlemarktdeelnemers nemen op de website in de in artikel 37, punt e), bedoelde rubriek “Aandeel beleggingen” de in de rubriek “Wat is de activa-allocatie en het minimumaandeel duurzame beleggingen?” bedoelde informatie op in de template in bijlage III bij deze verordening en maken een onderscheid tussen directe blootstellingen aan entiteiten waarin is belegd en alle overige soorten blootstellingen met betrekking tot die entiteiten.
Artikel 43
Webrubriek “Monitoring van duurzame beleggingsdoelstelling” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 37, punt f), bedoelde rubriek “Monitoring van duurzame beleggingsdoelstelling” hoe de duurzame beleggingsdoelstelling en de duurzaamheidsindicatoren die worden gebruikt om het behalen van de duurzame beleggingsdoelstelling te meten over de hele levensduur van het financiële product worden gemonitord, en de daarbij behorende interne of externe controlemechanismen.
Artikel 44
Webrubriek “Methodologieën” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 37, punt g), bedoelde rubriek “Methodologieën” de methodologieën die worden gebruikt om het behalen van de duurzame beleggingsdoelstelling te meten en hoe de duurzaamheidsindicatoren voor het meten van het behalen van die duurzame beleggingsdoelstelling worden gebruikt.
Artikel 45
Webrubriek “Databronnen en -verwerking” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 37, punt h), bedoelde rubriek “Databronnen en -verwerking” alle navolgende elementen:
a) |
de databronnen die zijn gebruikt om de duurzame beleggingsdoelstelling van het financiële product te behalen; |
b) |
de maatregelen die zijn genomen om de kwaliteit van de data te waarborgen; |
c) |
de wijze waarop de data worden verwerkt; |
d) |
het aandeel van de data die een schatting zijn. |
Artikel 46
Webrubriek “Methodologische en databeperkingen” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 37, punt i), bedoelde rubriek “Methodologische en databeperkingen” alle navolgende elementen:
a) |
beperkingen aan de in artikel 37, punt g), bedoelde methodologieën en de in artikel 37, punt h), bedoelde databronnen; |
b) |
waarom dergelijke beperkingen geen invloed hebben op het behalen van de duurzame beleggingsdoelstelling. |
Artikel 47
Webrubriek “Due diligence” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 37, punt j), bedoelde rubriek “Due diligence” de due diligence die is uitgevoerd met betrekking tot de onderliggende activa van het financiële product, met inbegrip van de interne en externe controles van die due diligence.
Artikel 48
Webrubriek “Engagementbeleid” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 37, punt k), bedoelde rubriek “Engagementbeleid” het engagementbeleid dat wordt gevoerd indien engagement deel uitmaakt van de ecologische of sociale beleggingsstrategie, met inbegrip van procedures voor het beheer van duurzaamheidskwesties binnen ondernemingen waarin is belegd.
Artikel 49
Webrubriek “Behalen van duurzame beleggingsdoelstelling” voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
1. Financiëlemarktdeelnemers beschrijven op de website in de in artikel 37, punt l), bedoelde rubriek “Behalen van duurzame beleggingsdoelstelling” alle navolgende elementen:
a) |
voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling en waarvoor een index als referentiebenchmark is aangewezen: de wijze waarop die index is afgestemd op de duurzame beleggingsdoelstelling van het financiële product, met inbegrip van de inputdata, de methodologieën die zijn gebruikt om die data te selecteren, de herbalanceringsmethodieken en de wijze waarop de index wordt berekend; |
b) |
voor financiële producten met een reductie van de koolstofemissies als doelstelling: een verklaring dat de referentiebenchmark kwalificeert als een EU-klimaattransitiebenchmark of een op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmark in de zin van artikel 3, punten 23 bis en 23 ter, van Verordening (EU) 2016/1011, en een hyperlink naar de plaats waar de voor de berekening van die benchmarks gebruikte methodologie te vinden is. |
2. In afwijking van lid 1, punt a), wordt, wanneer de in dat punt bedoelde informatie op de website van de beheerder van de referentiebenchmark wordt gepubliceerd, een hyperlink naar die informatie verstrekt.
3. Wanneer er geen EU-klimaattransitiebenchmark of geen op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmark in de zin van artikel 3, punten 23 bis en 23 ter, van Verordening (EU) 2016/1011 beschikbaar is, wordt dat feit, in afwijking van lid 1, punt b), vermeld in de in artikel 37, punt l), van deze verordening bedoelde webrubriek “Behalen van duurzame beleggingsdoelstelling” en wordt daar uitgelegd hoe de continue inspanningen om de doelstelling van reductie van koolstofemissies te behalen worden gewaarborgd met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Financiëlemarktdeelnemers leggen uit in welke mate het financiële product voldoet aan de methodologische vereisten van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818.
HOOFDSTUK V
PRODUCTINFORMATIE IN PERIODIEKE VERSLAGEN
AFDELING 1
Promoten van ecologische of sociale kenmerken
Artikel 50
Vereisten inzake de presentatie en inhoud van periodieke verslagen voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
1. Voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten, presenteren financiëlemarktdeelnemers de in artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie in een bijlage bij het document of de in artikel 11, lid 2, van die verordening bedoelde informatie in het formaat van de template in bijlage IV bij deze verordening.
2. Financiëlemarktdeelnemers nemen in de hoofdtekst van het document of de in artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie een opvallend geplaatste vermelding op dat informatie over de ecologische of sociale kenmerken in die bijlage beschikbaar is.
Artikel 51
Behalen van de door de financiële producten gepromote ecologische of sociale kenmerken
In de rubriek “In hoeverre is voldaan aan de door dit financiële product gepromote ecologische en/of sociale kenmerken?” in de template in bijlage IV bij deze verordening verschaffen financiëlemarktdeelnemers alle navolgende informatie:
a) |
de mate waarin gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode is voldaan aan de door het financiële product gepromote ecologische of sociale kenmerken, met inbegrip van de prestaties van de duurzaamheidsindicatoren die worden gebruikt om te meten in hoeverre aan elk van die ecologische of sociale kenmerken is voldaan en welke derivaten, in voorkomend geval, zijn gebruikt om aan die ecologische of sociale kenmerken te voldoen; |
b) |
voor de financiële producten als bedoeld in artikel 6, eerste alinea, van Verordening (EU) 2020/852: een vermelding van de in artikel 9 van die verordening omschreven milieudoelstellingen waaraan de onderliggende duurzame beleggingen van het financiële product hebben bijgedragen; |
c) |
wanneer de financiëlemarktdeelnemer ten minste één eerder periodiek verslag overeenkomstig deze afdeling heeft ingediend voor het financiële product: een historische vergelijking tussen de door het periodieke verslag bestreken periode en de door de voorgaande periodieke verslagen bestreken perioden; |
d) |
voor financiële producten met een verbintenis om duurzame beleggingen te doen: een toelichting op de wijze waarop die beleggingen hebben bijgedragen aan de duurzame beleggingsdoelstellingen als bedoeld in artikel 2, punt 17, van Verordening (EU) 2019/2088 en geen ernstige afbreuk aan die doelstellingen hebben gedaan gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode, met inbegrip van alle navolgende elementen:
|
e) |
informatie over de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren als bedoeld in de rubriek “Neemt dit financiële product de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren in aanmerking?” in de template in bijlage II bij deze verordening. |
Artikel 52
Grootste beleggingen voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
1. De rubriek “Wat waren de grootste beleggingen van dit financiële product?” in de template in bijlage IV bij deze verordening bevat een lijst, in afnemende volgorde van grootte, van de vijftien beleggingen die in de door het periodieke verslag bestreken periode het grootste aandeel van de beleggingen van het financiële product uitmaakten, met inbegrip van de sector en de landen waarin die beleggingen zijn verricht.
2. In afwijking van lid 1 bevat de in lid 1 bedoelde rubriek een lijst van die beleggingen, in afnemende volgorde van grootte, met inbegrip van de sectoren en landen waarin die beleggingen zijn gedaan wanneer het aantal beleggingen dat in de door het periodieke verslag bestreken periode vijftig procent van de beleggingen van het financiële product uitmaakte minder dan vijftien bedroeg.
Artikel 53
Toewijzing van activa door financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
In de rubriek “Wat was de toewijzing van activa?” in de template in bijlage IV bij deze verordening verschaffen financiëlemarktdeelnemers een beschrijving van de beleggingen van het financiële product, met daarin alle navolgende elementen:
a) |
de aandelen van de beleggingen van het financiële product die aan de gepromote ecologische of sociale kenmerken voldeden gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode; |
b) |
de bestemming van het resterende deel van de beleggingen in de door het periodieke verslag bestreken periode, met inbegrip van een beschrijving van ecologische of sociale minimumwaarborgen en de vraag of die beleggingen worden gebruikt voor hedging, betrekking hebben op contanten die als aanvullende liquiditeit worden aangehouden, of beleggingen zijn waarvoor onvoldoende data beschikbaar zijn. |
Artikel 54
Aandeel van beleggingen in verschillende economische sectoren en subsectoren
In de rubriek “In welke economische sectoren werd belegd?” in de template in bijlage IV bij deze verordening verschaffen financiëlemarktdeelnemers informatie over het aandeel van de beleggingen gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode in verschillende sectoren en subsectoren, waaronder sectoren en subsectoren van de economie die inkomsten genereren uit exploratie, delving, winning, productie, verwerking, opslag, raffinage of distributie, met inbegrip van transport, opslag en handel van fossiele brandstoffen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 62, van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (17).
Artikel 55
Informatie over beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten voor financiële producten die ecologische kenmerken promoten
1. Wanneer de financiële producten als bedoeld in artikel 6, eerste alinea, van Verordening (EU) 2020/852 een verbintenis inhielden om te beleggen in economische activiteiten die bijdragen aan een milieudoelstelling in de zin van artikel 2, punt 17, van Verordening (EU) 2019/2088, bevat de rubriek “Wat was het aandeel duurzaamheidsgerelateerde beleggingen?” in de template in bijlage IV alle navolgende informatie:
a) |
een uitsplitsing van het aandeel van de beleggingen voor elk van de milieudoelstellingen van artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852 waaraan die beleggingen bijdroegen; |
b) |
een beschrijving van de beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode, met inbegrip van:
|
2. Voor de toepassing van lid 1, punt b), ii) en iii), geldt al het navolgende:
a) |
bij het aggregeren van de beleggingen in niet-financiële ondernemingen worden de omzet, de investeringen in kapitaalgoederen en de operationele uitgaven berekend en opgenomen in de grafische voorstelling; |
b) |
bij het aggregeren van de beleggingen in financiële ondernemingen worden de omzet en de investeringen in kapitaalgoederen, in voorkomend geval, berekend en opgenomen in de grafische voorstelling; |
c) |
voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen met schadeverzekeringsactiviteiten kunnen in de kritische prestatie-indicator de kritische prestatie-indicatoren voor zowel het beleggingsbeleid als voor de verzekeringsactiviteiten worden gecombineerd, overeenkomstig artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178. |
Artikel 56
Informatie voor financiële producten die sociale kenmerken promoten
Voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten en een verbintenis inhielden om te beleggen in duurzame beleggingen met een sociale doelstelling, bevat de rubriek “Wat was het aandeel duurzaamheidsgerelateerde beleggingen?” in de template in bijlage IV het aandeel van die duurzame beleggingen.
Artikel 57
Duurzame prestaties van de als benchmark voor ecologische of sociale kenmerken aangewezen index
1. In de rubriek “Hoe heeft dit financiële product gepresteerd ten opzichte van de aangewezen referentiebenchmark?” in de template in bijlage IV bij deze verordening verschaffen financiëlemarktdeelnemers voor financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten alle navolgende informatie:
a) |
een toelichting op de wijze waarop de als referentiebenchmark aangewezen index verschilt van een relevante brede marktindex, met inbegrip van de prestaties, in de door het periodieke verslag bestreken periode, van de duurzaamheidsindicatoren die door de financiëlemarktdeelnemer relevant worden geacht om te bepalen of de index in overeenstemming is met de ecologische of sociale kenmerken die worden gepromoot door het financiële product en de ESG-factoren waarnaar wordt verwezen in de overeenkomstig artikel 27, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1011 door de benchmarkbeheerder gepubliceerde benchmarkverklaring; |
b) |
een vergelijking tussen de prestaties van het financiële product en de indicatoren die de in punt a) bedoelde duurzaamheidsfactoren van de index meten in de door het periodieke verslag bestreken periode; |
c) |
een vergelijking tussen de prestaties van het financiële product en een relevante brede marktindex gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode. |
2. De in lid 1, punt b) en c), bedoelde vergelijkingen worden in voorkomend geval gepresenteerd in de vorm van een tabel of in de vorm van een grafische voorstelling.
Afdeling 2
Duurzaam beleggen als doelstelling
Artikel 58
Vereisten inzake presentatie en inhoud voor periodieke verslagen betreffende financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
Voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling presenteren financiëlemarktdeelnemers de in artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie in een bijlage bij het document of de in artikel 11, lid 2, van die verordening bedoelde informatie in het formaat van de template in bijlage V bij deze verordening. Financiëlemarktdeelnemers nemen in de hoofdtekst van het document of de in artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie een opvallend geplaatste vermelding op dat informatie over duurzame beleggingen in die bijlage beschikbaar is.
Artikel 59
Behalen van de duurzame beleggingsdoelstelling van het financiële product
In de rubriek “In hoeverre is de duurzame beleggingsdoelstelling van dit financiële product behaald?” in de template in bijlage V verschaffen financiëlemarktdeelnemers alle navolgende informatie:
a) |
de mate waarin de duurzame beleggingsdoelstelling is behaald gedurende de periode waarop het periodieke verslag betrekking heeft, met inbegrip van de prestaties van:
|
b) |
voor de financiële producten als bedoeld in artikel 5, eerste alinea, van Verordening (EU) 2020/852: een vermelding van de in artikel 9 van die verordening omschreven milieudoelstellingen waaraan de onderliggende duurzame belegging van het financiële product heeft bijgedragen; |
c) |
voor de financiële producten als bedoeld in artikel 9, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2088: informatie over de wijze waarop de doelstelling van een reductie van de koolstofemissies was afgestemd op de Overeenkomst van Parijs, met een beschrijving van de bijdrage van het financiële product gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, ook wat betreft een EU-klimaattransitiebenchmark of een op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmark, de ESG-factoren en criteria die door de benchmarkbeheerder in aanmerking worden genomen overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818; |
d) |
indien de financiëlemarktdeelnemers ten minste één eerder periodiek verslag overeenkomstig deze afdeling hebben ingediend voor het financiële product: een historische vergelijking tussen de huidige door het periodieke verslag bestreken periode en vorige perioden; |
e) |
een toelichting op de wijze waarop de duurzame beleggingen in de door het periodieke verslag bestreken periode hebben bijgedragen aan een duurzame beleggingsdoelstelling en geen ernstige afbreuk hebben gedaan aan een van de duurzame beleggingsdoelstellingen, met inbegrip van alle navolgende elementen:
|
f) |
informatie over de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren als bedoeld in de rubriek “Neemt dit financiële product de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren in aanmerking?” in de template in bijlage III bij deze verordening. |
Artikel 60
Grootste beleggingen voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
1. In de rubriek “Wat waren de grootste beleggingen van dit financiële product?” in de template in bijlage IV vermelden financiëlemarktdeelnemers, in afnemende volgorde van grootte, de vijftien beleggingen die in de door het periodieke verslag bestreken periode het grootste aandeel van de beleggingen van het financiële product uitmaakten, met inbegrip van de sectoren en de landen waarin die beleggingen zijn verricht.
2. In afwijking van lid 1 bevat de in lid 1 bedoelde rubriek een lijst van die beleggingen, in afnemende volgorde van grootte, met inbegrip van de sectoren en landen waarin die beleggingen zijn gedaan wanneer het aantal beleggingen dat in de door het periodieke verslag bestreken periode vijftig procent van de beleggingen van het financiële product uitmaakte minder dan vijftien bedroeg.
Artikel 61
Aandeel duurzaamheidsgerelateerde beleggingen voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
In de rubriek “Wat was het aandeel duurzaamheidsgerelateerde beleggingen?” in de template in bijlage V verschaffen financiëlemarktdeelnemers alle navolgende informatie:
a) |
de aandelen van de beleggingen van het financiële product die bijdroegen aan de duurzame beleggingsdoelstelling; |
b) |
de bestemming van het resterende deel van de beleggingen in de door het periodieke verslag bestreken periode, met inbegrip van een beschrijving van eventuele ecologische of sociale minimumwaarborgen en de vraag of deze beleggingen worden gebruikt voor hedging of betrekking hebben op contanten die als aanvullende liquiditeit worden aangehouden; |
c) |
het aandeel van de beleggingen gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode in verschillende sectoren en subsectoren. |
Artikel 62
Informatie over duurzame beleggingen voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling
1. Voor de financiële producten als bedoeld in artikel 5, eerste alinea, van Verordening (EU) 2020/852, bevat de rubriek “Wat was het aandeel duurzaamheidsgerelateerde beleggingen?” in de template in bijlage V alle navolgende informatie:
a) |
een uitsplitsing overeenkomstig artikel 55, lid 1, punt a); |
b) |
een beschrijving van de duurzame beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode, met inbegrip van:
|
c) |
een uitvoerige toelichting overeenkomstig artikel 55, lid 1, punt b), viii); |
d) |
voor financiële producten met duurzame beleggingen met een sociale doelstelling bevat de rubriek “Wat was het aandeel sociaal duurzame beleggingen gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode?” in de template van bijlage V ook het aandeel van die duurzame beleggingen. |
2. Voor de toepassing van lid 1, punt b), ii), en punt b), iii), passen financiëlemarktdeelnemers artikel 55, lid 2, toe.
Artikel 63
Duurzame prestaties van de als benchmark voor ecologische of sociale kenmerken aangewezen index
1. In de rubriek “Hoe heeft dit financiële product gepresteerd ten opzichte van de aangewezen referentiebenchmark?” in de template in bijlage V verschaffen financiëlemarktdeelnemers voor financiële producten met een duurzame beleggingsdoelstelling waarvoor een index als referentiebenchmark is aangewezen, alle navolgende informatie:
a) |
een toelichting op de wijze waarop de als referentiebenchmark aangewezen index verschilt van een relevante brede marktindex, met inbegrip van in ieder geval de prestaties in de door het periodieke verslag bestreken periode van de duurzaamheidsindicatoren die door de financiëlemarktdeelnemer relevant worden geacht om te bepalen of de index in overeenstemming is met de duurzame beleggingsdoelstelling, met inbegrip van de ESG-factoren waarnaar wordt verwezen in de overeenkomstig artikel 27, lid 2 bis, van Verordening (EU) 2016/1011 door de benchmarkbeheerder gepubliceerde benchmarkverklaring; |
b) |
een vergelijking tussen de prestaties van het financiële product en de indicatoren die de in punt a) bedoelde duurzaamheidsfactoren van de index meten gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode; |
c) |
een vergelijking tussen de prestaties van het financiële product en een relevante brede marktindex gedurende de door het periodieke verslag bestreken periode. |
2. De in lid 1, punt b) en c), bedoelde vergelijkingen worden gemaakt in de vorm van een tabel of in de vorm van een grafische voorstelling.
AFDELING 3
Historische vergelijkingen voor periodieke verslagen
Artikel 64
Historische vergelijkingen voor periodieke verslagen
1. In de historische vergelijkingen als bedoeld in artikel 51, punt c), artikel 55, lid 1, punt b), vii), artikel 59, punt d), en artikel 62, lid 1, punt b), vii), vergelijken financiëlemarktdeelnemers de door het periodieke verslag bestreken periode met perioden die werden bestreken door voorgaande periodieke verslagen en vervolgens met elke voorgaande periode die door een periodiek verslag werd bestreken voor ten minste de laatste vijf voorgaande perioden.
2. Ten behoeve van de historische vergelijkingen als bedoeld in artikel 51, punt c), en artikel 59, punt d), rapporteren financiëlemarktdeelnemers in de loop der tijd consistent over de prestaties van de duurzaamheidsindicatoren en verstrekken zij alle navolgende informatie:
a) |
wanneer kwantitatieve informatie wordt verschaft: cijfers met een relatieve maatstaf, zoals het effect per belegde euro; |
b) |
welke indicatoren zijn onderworpen aan een betrouwbaarheidsverklaring van een accountant of een toetsing door een derde; |
c) |
het aandeel onderliggende activa van het financiële product als bedoeld in de rubriek “Wat was het aandeel duurzaamheidsgerelateerde beleggingen?” in de template in bijlage IV bij deze verordening en in de rubriek “Wat was het aandeel duurzaamheidsgerelateerde beleggingen?” in de template in bijlage V. |
AFDELING 4
Financiële producten met beleggingsopties
Artikel 65
Financiële producten met een of meer onderliggende beleggingsopties waardoor die financiële producten kwalificeren als financiële producten die ecologische of sociale kenmerken promoten
1. In afwijking van de artikelen 50 tot en met 57 nemen financiëlemarktdeelnemers, wanneer een financieel product de belegger beleggingsopties biedt en dat financieel product door een of meer van die beleggingsopties kwalificeert als een financieel product dat ecologische of sociale kenmerken promoot, in de hoofdtekst van het document of de in artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie een opvallend geplaatste verklaring op waarin alle navolgende elementen worden bevestigd:
a) |
dat het financiële product ecologische of sociale kenmerken promoot; |
b) |
dat het behalen van die kenmerken afhankelijk is van belegging in ten minste een van de beleggingsopties als bedoeld in lid 2 van dit artikel en het aanhouden van ten minste één van die opties voor de duur dat het financiële product wordt aangehouden; |
c) |
dat nadere informatie met betrekking tot die ecologische of sociale kenmerken beschikbaar is in de in lid 2 van dit artikel bedoelde bijlagen. |
2. Financiëlemarktdeelnemers verschaffen alle navolgende informatie in de bijlagen bij het document of de in artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie:
a) |
voor elke beleggingsoptie waarin wordt belegd en die kwalificeert als een financieel product dat ecologische of sociale kenmerken promoot: de in de artikelen 50 tot en met 57 van deze verordening bedoelde informatie; |
b) |
voor elke beleggingsoptie waarin wordt belegd en die kwalificeert als een financieel product met een duurzame beleggingsdoelstelling: de in de artikelen 58 tot en met 63 van deze verordening bedoelde informatie; |
c) |
voor elke beleggingsoptie waarin wordt belegd en die een duurzame beleggingsdoelstelling heeft en geen financieel product is: de informatie over de duurzame beleggingsdoelstelling. |
3. Financiëlemarktdeelnemers presenteren de in lid 2, punt a), bedoelde informatie in het formaat van de template in bijlage IV en de in lid 2, punt b), bedoelde informatie in het formaat van de template in bijlage V.
Artikel 66
Financiële producten met onderliggende beleggingsopties die alle een duurzame beleggingsdoelstelling hebben
1. In afwijking van de artikelen 58 tot en met 63 bevestigen financiëlemarktdeelnemers, wanneer een financieel product de belegger beleggingsopties biedt en al deze beleggingsopties duurzame beleggingsdoelstellingen hebben, in een opvallend geplaatste vermelding in de hoofdtekst van het document of de in artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie dat het financiële product een duurzame beleggingsdoelstelling heeft en dat de informatie met betrekking tot die doelstelling beschikbaar is in de in lid 2 van dit artikel bedoelde bijlagen.
2. Financiëlemarktdeelnemers verschaffen alle navolgende informatie in de bijlagen bij het document of de in artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde informatie:
a) |
voor elke beleggingsoptie waarin wordt belegd en die kwalificeert als een financieel product met een duurzame beleggingsdoelstelling: de in de artikelen 58 tot en met 63 bedoelde informatie; |
b) |
voor elke beleggingsoptie waarin wordt belegd en die een duurzame beleggingsdoelstelling heeft en geen financieel product is: de informatie over de duurzame beleggingsdoelstelling. |
3. Financiëlemarktdeelnemers presenteren de in lid 2, punt a), bedoelde informatie in het formaat van de template in bijlage V.
Artikel 67
Informatie over onderliggende beleggingsopties met een duurzame beleggingsdoelstelling die zelf geen financiële producten zijn
De in artikel 65, lid 2, punt c), en artikel 66, lid 2, punt b), bedoelde informatie over de duurzame beleggingsdoelstelling bevat alle navolgende elementen:
a) |
een beschrijving van de duurzame beleggingsdoelstelling; |
b) |
de mate waarin de duurzame beleggingsdoelstelling in de door het periodieke verslag bestreken periode is behaald, met inbegrip van de prestaties van de duurzaamheidsindicatoren die worden gebruikt om de algemene duurzame effecten te meten van de opties die een duurzame beleggingsdoelstelling hebben; |
c) |
een beschrijving van de wijze waarop de beleggingen aan geen van de duurzame beleggingsdoelstellingen ernstige afbreuk doen, met inbegrip van alle navolgende elementen:
|
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 68
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 april 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 17).
(3) Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie van 4 juni 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen (PB L 442 van 9.12.2021, blz. 1).
(4) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(5) Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1).
(6) Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie van 6 juli 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door vaststelling van de inhoud en de presentatie van door niet aan artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU onderworpen ondernemingen te rapporteren informatie betreffende ecologisch duurzame economische activiteiten en door vaststelling van de methode om aan deze rapportageverplichting te voldoen (PB L 443 van 10.12.2021, blz. 9).
(7) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(8) Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).
(9) Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
(10) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
(11) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).
(12) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(13) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
(14) Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PB L 184 van 14.7.2007, blz. 17).
(15) Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).
(16) Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1).
(17) Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
BIJLAGE I
Template voor de verklaring inzake de belangrijkste ongunstige effecten op de duurzaamheid
Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:
1) |
“scope 1-, 2- en 3-broeikasgasemissies”: de groep (“scope”) van broeikasgasemissies als bedoeld in bijlage III, punt 1, e), i), ii) en iii), van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad (1); |
2) |
“broeikasgasemissies” (BKG): broeikasgasemissies in de zin van artikel 3, punt 1, van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (2); |
3) |
“gewogen gemiddelde”: verhouding tussen het gewicht van de belegging door de financiëlemarktdeelnemer in een onderneming waarin wordt belegd ten opzichte van de ondernemingswaarde van de onderneming waarin is belegd; |
4) |
“ondernemingswaarde”: de som, aan het einde van het boekjaar, van de marktkapitalisatie van gewone aandelen, de marktkapitalisatie van preferente aandelen, en de boekwaarde van de totale schuld en de belangen zonder zeggenschap, zonder de aftrek van kasmiddelen of equivalente middelen; |
5) |
“ondernemingen actief in sector fossiele brandstoffen”: ondernemingen die inkomsten verkrijgen uit de exploratie, ontginning, winning, productie, verwerking, opslag, raffinage of distributie, waaronder begrepen vervoer, opslag en handel van fossiele brandstoffen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 62, van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (3); |
6) |
“hernieuwbare energiebronnen”: hernieuwbare niet-fossiele bronnen, te weten windenergie, zonne-energie (thermische zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie, getijdenenergie, golfslagenergie en andere oceaanenergie, waterkracht, en energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogas; |
7) |
“niet-hernieuwbare energiebronnen”: energiebronnen anders dan de in punt 6 genoemde energiebronnen; |
8) |
“energie-intensiteit”: de verhouding tussen het energieverbruik per eenheid activiteit, output of een andere parameter van de onderneming waarin wordt belegd, en het totale energieverbruik van die onderneming waarin wordt belegd; |
9) |
“sectoren met grote klimaateffecten”: de in bijlage I, secties A tot en met H en sectie L, bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde sectoren (4); |
10) |
“beschermd gebied”: aangewezen gebieden in de gemeenschappelijke databank voor aangewezen gebieden (CDDA) van het Europees Milieuagentschap; |
11) |
“gebied met een grote biodiversiteitswaarde buiten beschermde gebieden”: land met een grote biodiversiteit in de zin van artikel 7 ter, lid 3, van Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad (5); |
12) |
“emissies naar water”: rechtstreekse emissies van prioritaire stoffen in de zin van artikel 2, punt 30, van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en rechtstreekse emissies van nitraten, fosfaten en bestrijdingsmiddelen; |
13) |
“gebieden met grote waterstress”: regio’s waar het percentage totale wateronttrekking volgens de tool “Aqueduct Water Risk Atlas” van het World Resources Institute hoog (40-80 %) of extreem hoog (hoger dan 80 %) is; |
14) |
“gevaarlijk en radioactief afval”: gevaarlijk en radioactief afval; |
15) |
“gevaarlijk afval”: gevaarlijk afval in de zin van artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (7); |
16) |
“radioactief afval”: radioactief afval in de zin van artikel 3, punt 7, van Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad (8); |
17) |
“niet-gerecycled afval”: afval dat niet is gerecycled in de zin van artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG; |
18) |
“activiteiten met negatieve gevolgen voor biodiversiteitsgevoelige gebieden”: activiteiten die worden gekenmerkt door al het onderstaande:
|
19) |
“biodiversiteitsgevoelige gebieden”: het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden, Unesco-werelderfgoedlocaties, belangrijke biodiversiteitsgebieden en andere beschermde gebieden als bedoeld in bijlage II, aanhangsel D, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie (12); |
20) |
“bedreigde soorten”: bedreigde soorten, met inbegrip van flora en fauna, op de Europese rode lijst of de rode lijst van de IUCN, als bedoeld in bijlage II, deel 7, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139; |
21) |
“ontbossing”: de door de mens veroorzaakte tijdelijke of permanente omzetting van bebost gebied in niet-bebost gebied; |
22) |
“beginselen van het VN Global Compact”: de tien beginselen van het Global Compact van de Verenigde Naties; |
23) |
“niet-gecorrigeerde loonkloof tussen mannen en vrouwen”: het verschil tussen het gemiddelde bruto-uurloon van mannen in loondienst en dat van vrouwen in loondienst, uitgedrukt als een percentage van het gemiddelde bruto-uurloon van mannen in loondienst; |
24) |
“raad van bestuur”: het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een onderneming; |
25) |
“mensenrechtenbeleid”: een op het niveau van de raad van bestuur goedgekeurde beleidstoezegging inzake mensenrechten dat de economische activiteiten van de onderneming waarin is belegd, overeenstemmen met de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten; |
26) |
“klokkenluider”: een “melder” in de zin van artikel 5, punt 7, van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (13); |
27) |
“anorganische verontreinigende stoffen”: emissies tot of onder de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BAT-AEL) in de zin van artikel 3, punt 13, van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (14) voor de sector Anorganische bulkchemicaliën — vast en overig (LVIC-S); |
28) |
“luchtverontreinigende stoffen”: rechtstreekse emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan (NMVOS) en fijnstof (PM2,5) in de zin van artikel 3, punten 5 tot en met 8, van Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad (15), ammoniak (NH3) in de zin van die richtlijn, en zware metalen in de zin van bijlage I bij die richtlijn; |
29) |
“ozonaantastende stoffen”: stoffen vermeld in het Protocol van Montréal betreffende stoffen die de ozonlaag aantasten. |
Voor de toepassing van deze bijlage gelden de volgende formules:
1) |
“broeikasgasemissies” worden berekend volgens de onderstaande formule: |
2) |
“koolstofvoetafdruk” wordt berekend volgens de onderstaande formule: |
3) |
“broeikasgasintensiteit van ondernemingen waarin is belegd” wordt berekend volgens de onderstaande formule: |
4) |
“broeikasgasemissies van overheden” worden berekend volgens de onderstaande formule: |
5) |
“niet-efficiënte vastgoedactiva” worden berekend volgens de onderstaande formule: |
Voor de toepassing van de formules wordt verstaan onder:
1) |
“actuele beleggingswaarde”: de waarde in euro van de belegging door de financiëlemarktdeelnemer in de onderneming waarin is belegd; |
2) |
“ondernemingswaarde”: de som, aan het einde van het boekjaar, van de marktkapitalisatie van gewone aandelen, de marktkapitalisatie van preferente aandelen, en de boekwaarde van de totale schuld en de belangen zonder zeggenschap, zonder de aftrek van kasmiddelen of equivalente middelen; |
3) |
“actuele waarde van alle beleggingen”: de waarde in euro van alle beleggingen door de financiëlemarktdeelnemer; |
4) |
“bijna-energieneutraal gebouw”, “vraag naar primaire energie” en “energieprestatiecertificaat” hebben de betekenis die daaraan wordt gegeven in artikel 2, punten 2, 5 en 12, van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (16). Tabel 1 Verklaring inzake de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren
Tabel 2 Aanvullende klimaat- en andere milieu-indicatoren
Tabel 3 Aanvullende indicatoren voor sociale thema’s en arbeidsomstandigheden, eerbiediging van de mensenrechten, en bestrijding van corruptie en omkoping
|
(1) Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1).
(2) Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).
(3) Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).
(5) Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58).
(6) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(7) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(8) Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48).
(9) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(10) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(11) Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).
(12) Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie van 4 juni 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen (PB L 442 van 9.12.2021, blz. 1).
(13) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
(14) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
(15) Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
(16) Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking) (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
BIJLAGE II
Model voor de precontractuele informatieverschaffing voor de financiële producten als bedoeld in artikel 8, leden 1, 2 en 2 bis, van Verordening (EU) 2019/2088 en artikel 6, eerste alinea, van Verordening (EU) 2020/852
BIJLAGE III
Model voor de precontractuele informatieverschaffing voor de financiële producten als bedoeld in artikel 9, leden 1 tot en met 4 bis, van Verordening (EU) 2019/2088 en artikel 5, eerste alinea, van Verordening (EU) 2020/852
BIJLAGE IV
Model voor de periodieke informatieverschaffing voor de financiële producten als bedoeld in artikel 8, leden 1, 2 en 2 bis, van Verordening (EU) 2019/2088 en artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2020/852
BIJLAGE V
Model voor de periodieke informatieverschaffing voor de financiële producten als bedoeld in artikel 9, leden 1 tot en met 4 bis, van Verordening (EU) 2019/2088 en artikel 5, eerste alinea, van Verordening (EU) 2020/852
25.7.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196/73 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1289 VAN DE COMMISSIE
van 18 juli 2022
tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (“Hrušovský lepník” (BGA))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 50, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Slowakije ingediende aanvraag tot registratie van de naam “Hrušovský lepník” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam “Hrušovský lepník” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De naam “Hrušovský lepník” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 2.3 (Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 juli 2022.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Janusz WOJCIECHOWSKI
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 154 van 8.4.2022, blz. 19.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).
25.7.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196/74 |
VERORDENING (EU) 2022/1290 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2022
tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat de maximumgehalten aan residuen van ametoctradin, chloormequat, dodine, nicotine, profenofos en Spodoptera exigua multicapsid nucleopolyhedrovirus (SeMNPV) isolaat BV-0004 in of op bepaalde producten betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 5, lid 1, en artikel 14, lid 1, punt a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Voor ametoctradin en dodine zijn maximumresidugehalten (MRL’s) vastgesteld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 396/2005. Voor chloormequat en nicotine zijn MRL’s vastgesteld in deel A van bijlage III bij die verordening. Voor profenofos zijn MRL’s vastgesteld in bijlage II en in deel B van bijlage III bij die verordening. Voor Spodoptera exigua multicapsid nucleopolyhedrovirus (SeMNPV) isolaat BV-0004 zijn geen specifieke MRL’s vastgesteld in Verordening (EG) nr. 396/2005, en die stof is evenmin opgenomen in bijlage IV bij die verordening, waardoor de standaardwaarde van 0,01 mg/kg als bepaald in artikel 18, lid 1, punt b), van die verordening van toepassing is. |
(2) |
In het kader van een procedure voor de verlening van een vergunning voor het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof ametoctradin bevat op gewassen die aanlokkelijk kunnen zijn voor bijen en dat zou kunnen leiden tot residuen in honing, is overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 396/2005 een aanvraag tot wijziging van het bestaande MRL voor honing ingediend. |
(3) |
Wat dodine betreft, is op grond van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 396/2005 een aanvraag ingediend met een verzoek tot wijziging van de bestaande MRL’s voor citrusvruchten. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 396/2005 zijn beide aanvragen door de betrokken lidstaten geëvalueerd en zijn de evaluatieverslagen bij de Commissie ingediend. |
(5) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft de aanvragen en de evaluatieverslagen beoordeeld, waarbij zij bijzondere aandacht heeft besteed aan de risico’s voor de consument en, in voorkomend geval, voor dieren en zij heeft met redenen omklede adviezen over de voorgestelde MRL’s uitgebracht (2). Zij heeft die adviezen naar de aanvragers, de Commissie en de lidstaten gezonden en openbaar gemaakt. |
(6) |
De EFSA heeft geconcludeerd dat aan alle vereisten met betrekking tot de volledigheid van de ingediende gegevens was voldaan en dat de door de aanvragers gevraagde wijzigingen van de MRL’s op grond van een consumentenblootstellingsbeoordeling voor 27 specifieke Europese consumentengroepen uit het oogpunt van de consumentenveiligheid aanvaardbaar waren. In haar conclusie heeft de EFSA rekening gehouden met de meest recente informatie over de toxicologische eigenschappen van de stoffen. Noch uit de gegevens over de levenslange blootstelling aan deze stoffen via de consumptie van alle levensmiddelen die deze stoffen kunnen bevatten, noch uit de gegevens over de blootstelling op korte termijn door hoge consumptie van de desbetreffende producten is gebleken dat er een risico bestaat dat de aanvaardbare dagelijkse inname of de acute referentiedosis wordt overschreden. |
(7) |
Voor chloormequat zijn bij Verordening (EU) 2019/1561 van de Commissie (3) voor oesterzwammen en bij Verordening (EU) 2017/693 van de Commissie (4) voor gekweekte paddenstoelen tijdelijke MRL’s vastgesteld op respectievelijk 6 mg/kg en 0,9 mg/kg. Die tijdelijke MRL’s zijn vastgesteld op basis van monitoringgegevens waaruit blijkt dat de op onbehandelde gekweekte paddenstoelen voorkomende residugehalten hoger zijn dan de bepaalbaarheidsgrens als gevolg van kruisbesmetting van gekweekte paddenstoelen met stro dat rechtmatig met chloormequat is behandeld. Die tijdelijke MRL’s waren vastgesteld tot en met 13 april 2021, in afwachting van de indiening van monitoringgegevens over de aanwezigheid van die stof in de desbetreffende producten. |
(8) |
De EFSA en de exploitanten van levensmiddelenbedrijven hebben recente monitoringgegevens ingediend waaruit blijkt dat in oesterzwammen en gekweekte paddenstoelen nog steeds residuen van chloormequat voorkomen in gehalten die hoger zijn dan de bepaalbaarheidsgrens. Paddenstoelenkwekers hebben de Commissie in kennis gesteld van een lopende studie waarin de besmettingsniveaus van oesterzwammen en andere gekweekte paddenstoelen worden beoordeeld. Aangezien die studie in 2022 zal worden afgerond en de verzamelde gegevens vervolgens bij de Commissie zullen worden ingediend, is het passend de geldigheidsduur van die tijdelijke MRL’s te verlengen tot een jaar na de bekendmaking van deze verordening. |
(9) |
Bij Verordening (EU) 2017/693 zijn ook tijdelijke MRL’s voor chloormequat voor peren vastgesteld op 0,07 mg/kg, omdat uit monitoringgegevens is gebleken dat de stof persistent is in de bomen als gevolg van eerdere toepassingen. Het tijdelijke MRL was vastgesteld tot en met 13 april 2021, in afwachting van de indiening van monitoringgegevens over de aanwezigheid van die stof in het desbetreffende product. De EFSA, de lidstaten en de exploitanten van levensmiddelenbedrijven hebben recente monitoringgegevens ingediend waaruit blijkt dat residuen van deze stof nog steeds voorkomen in peren in gehalten die hoger zijn dan de bepaalbaarheidsgrens. Het is derhalve passend om door te gaan met de monitoring van de gehalten aan chloormequat in peren en om de geldigheidsduur van dat tijdelijke MRL te verlengen tot zeven jaar na de bekendmaking van deze verordening. |
(10) |
Voor nicotine zijn bij Verordening (EU) 2017/978 van de Commissie (5) tijdelijke MRL’s voor wilde paddenstoelen (gedroogd eekhoorntjesbrood en gedroogde wilde paddenstoelen met uitzondering van eekhoorntjesbrood) vastgesteld tot en met 19 oktober 2021, in afwachting van de indiening en evaluatie van nieuwe gegevens en informatie over het natuurlijke voorkomen of de natuurlijke vorming van nicotine in de desbetreffende producten. Op grond van het beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal is niet aangetoond dat nicotine van nature in de desbetreffende producten voorkomt en kan evenmin het vormingsmechanisme ervan worden verklaard. De EFSA en de exploitanten van levensmiddelenbedrijven hebben recente monitoringgegevens ingediend waaruit blijkt dat in die producten nog steeds residuen van deze stof voorkomen in gehalten die hoger zijn dan de bepaalbaarheidsgrens. Het is derhalve passend om door te gaan met de monitoring van de gehalten aan nicotine in deze producten en om de geldigheidsduur van die tijdelijke MRL’s te verlengen tot zeven jaar na de bekendmaking van deze verordening. |
(11) |
Voor profenofos was bij Verordening (EU) 2017/978 een tijdelijk MRL vastgesteld voor rozenblaadjes tot en met 18 oktober 2021, in afwachting van de indiening van monitoringgegevens over de aanwezigheid van die stof in het desbetreffende product. De EFSA en de exploitanten van levensmiddelenbedrijven hebben recente monitoringgegevens ingediend waaruit blijkt dat residuen van deze stof nog steeds voorkomen in rozenblaadjes in gehalten die hoger zijn dan de bepaalbaarheidsgrens. Het is derhalve passend om door te gaan met de monitoring van de gehalten aan profenofos in rozenblaadjes en om de geldigheidsduur van dat tijdelijke MRL te verlengen tot zeven jaar na de bekendmaking van deze verordening. |
(12) |
Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (6) is een aanvraag voor de goedkeuring van de werkzame stof Spodoptera exigua multicapsid nucleopolyhedrovirus (SeMNPV) isolaat BV-0004 ingediend bij een lidstaat. De aanvraag is in overeenstemming met artikel 11, lid 2, van die verordening door de betrokken lidstaat beoordeeld. De EFSA heeft de aanvraag beoordeeld en een conclusie over de intercollegiale toetsing van de risicobeoordeling van de werkzame stof ingediend (7), waarin zij heeft aangegeven dat Spodoptera exigua multicapsid nucleopolyhedrovirus (SeMNPV) isolaat BV-0004 in aanmerking komt om te worden opgenomen in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005. Daarom moet die stof worden opgenomen in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005. |
(13) |
Op grond van de met redenen omklede adviezen en de conclusie van de EFSA en rekening houdend met de in artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 396/2005 genoemde relevante factoren, voldoen de voorgestelde wijzigingen van de MRL’s aan de vereisten van artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 396/2005. |
(14) |
Verordening (EG) nr. 396/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(15) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.
(2) Wetenschappelijke verslagen van de EFSA, online beschikbaar op: http://www.efsa.europa.eu:
Reasoned Opinion on the modification of the existing maximum residue level for ametoctradin in honey, EFSA Journal 2021;19(11):6943.
Reasoned Opinion on the modification of the existing maximum residue levels for dodine in citrus fruits, EFSA Journal 2021;19(11):6950.
(3) Verordening (EU) 2019/1561 van de Commissie van 17 september 2019 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen voor chloormequat in of op gekweekte paddenstoelen (PB L 240 van 18.9.2019, blz. 1).
(4) Verordening (EU) 2017/693 van de Commissie van 7 april 2017 tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor bitertanol, chloormequat en tebufenpyrad in of op bepaalde producten (PB L 101 van 13.4.2017, blz. 1).
(5) Verordening (EU) 2017/978 van de Commissie van 9 juni 2017 tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor fluopyram; hexhexahexachloorcyclohexaan (HCH), alfa-isomeer; hexachloorcyclohexaan (HCH), bèta-isomeer; hexachloorcyclohexaan (HCH), som van de isomeren, met uitzondering van het gamma-isomeer; lindaan (gamma-isomeer van hexachloorcyclohexaan (HCH)); nicotine en profenofos in of op bepaalde producten (PB L 151 van 14.6.2017, blz. 1).
(6) Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
(7) Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance Spodoptera exigua multicapsid nucleopolyhedrovirus (SeMNPV), EFSA Journal 2021;19(10):6848.
BIJLAGE
De bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden als volgt gewijzigd:
1) |
In bijlage II worden de kolommen voor ametoctradin en dodine vervangen door: “BIJLAGE II Bestrijdingsmiddelenresiduen en maximumresidugehalten (mg/kg)
|
2) |
Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In bijlage IV wordt de volgende vermelding ingevoegd: “Spodoptera exigua multicapsid nucleopolyhedrovirus (SeMNPV) isolaat BV-0004”. |
(*1) Bepaalbaarheidsgrens
(1) Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor MRL’s gelden, zie bijlage I.
(*2) Bepaalbaarheidsgrens
(2) Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor de MRL’s gelden, zie bijlage I.
(*3) Bepaalbaarheidsgrens
(3) Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor de MRL’s gelden, zie bijlage I.
25.7.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196/115 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1291 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2022
tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier voor een naam die is opgenomen in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (“Mozzarella” (GTS))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 3, punt b),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van artikel 50, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Italië ingediende aanvraag tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van de gegarandeerde traditionele specialiteit “Mozzarella” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(2) |
De wijzigingsaanvraag heeft tot doel de naam “Mozzarella” te veranderen in “Mozzarella Tradizionale” en de beschermingsregeling te wijzigen van registratie “zonder reservering van de naam” in registratie “met reservering van de naam”. |
(3) |
Op 1 maart 2021 heeft de Commissie twee aankondigingen van bezwaar en één met redenen omkleed bezwaarschrift van Duitsland ontvangen. Op 22 maart 2021 heeft de Commissie het tweede met redenen omklede bezwaarschrift van Duitsland ontvangen. |
(4) |
De Commissie heeft de met redenen omklede bezwaarschriften onderzocht en ontvankelijk verklaard, waarna zij overeenkomstig artikel 51, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 Italië en Duitsland bij brief van 10 mei 2021 heeft verzocht op gepaste wijze overleg te plegen om tot een akkoord te komen. |
(5) |
Op 2 augustus 2021 heeft de Commissie op verzoek van Italië de termijn voor overleg met drie maanden verlengd. Het overleg tussen Italië en Duitsland werd beëindigd zonder dat een akkoord werd bereikt. Daarom moet de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 52, lid 3, punt b), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 een besluit nemen over de wijziging, waarbij zij rekening moet houden met de resultaten van dat overleg. |
(6) |
De voornaamste argumenten van Duitsland, zoals uiteengezet in zijn met redenen omkleed bezwaarschrift en tijdens het overleg met Italië, kunnen als volgt worden samengevat. |
(7) |
Volgens Duitsland is de door Italië aangevraagde nieuwe naam “Mozzarella Tradizionale” noch een benaming die traditioneel is gebruikt om het specifieke product aan te duiden overeenkomstig artikel 18, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012, noch een naam die een traditioneel karakter van het product aanduidt overeenkomstig artikel 18, lid 2, punt b), van die verordening. |
(8) |
Duitsland voerde voorts aan dat de term “Tradizionale” niet kan worden opgenomen in de naam van een gegarandeerde traditionele specialiteit aangezien de bij artikel 18, lid 3, vastgestelde regels voorzien in een specifiek gebruik van de term “traditie”. “Traditioneel” maakt ook al deel uit van het logo van een “gegarandeerde traditionele specialiteit” (GTS) en van de aanduiding “gegarandeerde traditionele specialiteit”, die ook voluit op het etiket kan staan. |
(9) |
Voorts zou de reservering van de naam “Mozzarella Tradizionale” Duitse producenten die al meer dan dertig jaar een product met de naam “Mozzarella” produceren en in de handel brengen, beletten de term “traditioneel” te gebruiken. Volgens Duitsland is er een economisch belang verbonden met het gebruik van het woord “traditioneel”. |
(10) |
In dat verband voerde Duitsland ook aan dat “traditioneel” twee betekenissen heeft: in de eerste betekenis, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, staat “traditioneel” voor het aantoonbare gebruik op de binnenlandse markt gedurende een tijdsspanne van ten minste dertig jaar; in de tweede betekenis wordt de term door de consument opgevat als een overdracht van kennis van de ene op de andere generatie. In het licht van het voorgaande betoogde Duitsland dat de term “Tradizionale” in het specifieke geval van “Mozzarella Tradizionale” alleen verwijst naar de eerste betekenis, die betrekking heeft op de standaardvorm en de meest traditionele vorm van het product. Door “traditioneel” aan de naam “Mozzarella” toe te voegen, zou echter ook de tweede betekenis, de overdracht van kennis van de ene op de andere generatie, in de naam doorklinken. Duitsland is daarom van mening dat dit de consumenten zou misleiden en dat de geëigende manier om de naam “Mozzarella” te kwalificeren met de eerste betekenis van de term “Tradizionale” eruit zou bestaan gewoon de claim als bedoeld in artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 toe te voegen. |
(11) |
Duitsland verklaarde ook dat de naam “Mozzarella” een soortnaam is, overeenkomstig de definitie in artikel 3, punt 6, van Verordening (EU) nr. 1151/2012. Bijgevolg verzocht Duitsland om in de verordening tot goedkeuring van de naamswijziging uitdrukkelijk te vermelden dat “Mozzarella” een soortnaam is. Bovendien stelde Duitsland dat het samen voorkomen van de GTS “Mozzarella Tradizionale” en twee andere Mozzarella-producten met een BOB — “Mozzarella di Bufala Campana” en “Mozzarella di Gioia del Colle” — mogelijk ook is uitgesloten op grond van artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, aangezien het risico bestaat dat een gemiddelde consument geen voldoende duidelijk onderscheid tussen de betrokken producten kan maken. |
(12) |
Volgens Duitsland zou het bij de wijzigingsaanvraag gevoegde productdossier tevens wijzigingen bevatten die niet in de aanvraag zelf worden beschreven. De wijzigingsaanvraag zou dan ook onvolledig zijn. Voorts zouden sommige delen van het productdossier die niet gemakkelijk te begrijpen zijn, moeten worden verduidelijkt. Ook zou de aanvrager niet in aanmerking komen omdat één enkele Italiaanse zuivelproducent niet alle GTS-producenten, die op het gehele grondgebied van de EU gevestigd zijn, zou mogen vertegenwoordigen. |
(13) |
Ten slotte kon volgens Duitsland met de voorliggende wijzigingsaanvraag de beschermingsregeling niet worden gewijzigd van “registratie zonder reservering van de naam” in “registratie met reservering van de naam”. Met name zou de in artikel 26, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde termijn voor het aanbrengen van een dergelijke wijziging op 4 januari 2016 zijn verstreken. Bijgevolg zou de bescherming van “Mozzarella” na het einde van de overgangsperiode, d.w.z. na 4 januari 2023, moeten worden beëindigd. |
(14) |
De Commissie heeft de argumenten in de met redenen omklede bezwaarschriften van Duitsland beoordeeld in het licht van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012, rekening houdend met de resultaten van het gepaste overleg tussen de aanvrager en de indiener van het bezwaar, en heeft geconcludeerd dat de wijziging van het productdossier voor de gegarandeerde traditionele specialiteit “Mozzarella” moet worden goedgekeurd. |
(15) |
De naam “Mozzarella Tradizionale” verwijst naar het traditionele karakter van het product, zoals vereist in artikel 18, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 1151/2012. Dit is voldoende om een naam als GTS te kwalificeren, aangezien de voorwaarden van artikel 18, lid 2, punten a) en b), niet tegelijkertijd vervuld moeten zijn. |
(16) |
Om het gebruik van de naam “Mozzarella Tradizionale” aan te tonen, heeft Italië bovendien reeds in 2001 voorbeelden van een dergelijk gebruik op etiketten of in logo’s ingediend en aangetoond dat er een producentengroepering “Consorzio italiano per la Tutela della Mozzarella tradizionale” bestaat. |
(17) |
Het feit dat de term “traditioneel” voorkomt in de samengestelde naam van een geregistreerde GTS met reservering van de naam is niet alleen toegestaan op grond van artikel 18, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 1151/2012, maar is ook het perfecte voorbeeld van een term die het traditionele karakter van het product aanduidt. Om deze redenen komt de term “traditioneel” voor in veel beschermde namen van GTS’en met reservering van de naam, en wel in verschillende talen, zoals blijkt uit de volgende voorbeelden van geregistreerde GTS’en met reservering van de naam: “Traditionally Reared Pedigree Welsh Pork”, “Traditional Bramley Apple Pie Filling”, “Traditional Farmfresh Turkey”, “Traditionally Farmed Gloucestershire Old Spots Pork”, “Amatriciana tradizionale”, “Bacalhau de Cura Tradicional Portuguesa”, “Salată tradițională cu icre de crap”, “Czwórniak staropolski tradycyjny”, “Dwójniak staropolski tradycyjny”, “Olej rydzowy tradycyjny”, “Półtorak staropolski tradycyjny”. Bovendien had de GTS “Mozzarella” altijd al een traditioneel karakter, aangezien het product werd geregistreerd als een gegarandeerde traditionele specialiteit onder directe verwijzing naar en vanwege zijn traditionele karakter. In dit verband moet worden gewezen op de betekenis van “traditioneel” in de zin van artikel 3, punt 3, van Verordening (EU) nr. 1151/2012: “het aantoonbare gebruik op de binnenlandse markt gedurende een tijdspanne die lang genoeg is om overdracht van de ene op de andere generatie mogelijk te maken; deze tijdsspanne bedraagt ten minste dertig jaar”. Het door Duitsland voorgestelde onderscheid tussen de verschillende betekenissen van “traditioneel” wordt dus niet ondersteund door de tekst van de toepasselijke wetgeving. |
(18) |
Het is niet duidelijk wat de concrete economische gevolgen zijn voor Duitse producenten die de term “traditioneel” niet kunnen gebruiken voor het in de handel brengen van “Mozzarella” die niet volgens het productdossier van de GTS wordt geproduceerd, maar volgens een aparte methode die al meer dan dertig jaar in Duitsland wordt gebruikt. Het argument heeft veeleer betrekking op een mogelijke optie dan op een concreet feit. Er zijn geen aanwijzingen dat de term op de markt is gebruikt. Bovendien zullen producenten in de Europese Unie, dus ook in Duitsland, rechtmatig een product met de naam GTS “Mozzarella Tradizionale” in de handel kunnen brengen, zolang zij voldoen aan het productdossier van de GTS “Mozzarella Tradizionale”. De bescherming van de gegarandeerde traditionele specialiteit “Mozzarella Tradizionale” mag niet gelden voor de afzonderlijke naam “Mozzarella”, maar alleen voor de samengestelde naam “Mozzarella Tradizionale” als geheel. Het gebruik van de naam “Mozzarella” moet dus toegestaan blijven voor producten die niet voldoen aan het productdossier van de GTS “Mozzarella Tradizionale”. Dergelijke producten mogen echter niet in de handel worden gebracht met de vermelding “gegarandeerde traditionele specialiteit”, noch met de afkorting GTS, noch met het in artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde symbool van de Unie. |
(19) |
Met betrekking tot het argument dat het naast elkaar bestaan van de GTS “Mozzarella Tradizionale” en twee andere Mozzarella-producten met een BOB — “Mozzarella di Bufala Campana” en “Mozzarella di Gioia del Colle” — in strijd zou zijn met artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet worden opgemerkt dat die bepaling niet van toepassing is op gegarandeerde traditionele specialiteiten, maar alleen op beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen. |
(20) |
Wat de voorbehouden van Duitsland met betrekking tot het productdossier van de GTS “Mozzarella Tradizionale” betreft, moet worden opgemerkt dat, met uitzondering van de naam en de beschermingsstatus, met name in de punten 4.1, 4.2 en 4.3, het productdossier niet is gewijzigd. Mogelijke kleine redactionele wijzigingen in de niet-Italiaanse versies zijn toe te schrijven aan de vertaling. De goedkeuring van deze wijziging heeft derhalve geen betrekking op die delen van het productdossier. De beoordeling door de Commissie van de aanvraag tot wijziging van de GTS “Mozzarella Tradizionale” had betrekking op de aangevraagde wijzigingen. |
(21) |
In artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 wordt een groepering gedefinieerd als “elke organisatie, ongeacht haar rechtsvorm, die hoofdzakelijk bestaat uit producenten of verwerkers die met hetzelfde product werken”. Volgens artikel 49, lid 1, eerste alinea, van dezelfde verordening kunnen alleen groeperingen die werken met de producten met de te registreren naam, een aanvraag tot registratie indienen. Daarnaast heeft artikel 53, lid 1, waarin de groepen worden omschreven die een wijzigingsaanvraag kunnen indienen, een nog groter toepassingsgebied, omdat daarin is bepaald dat een wijzigingsaanvraag ook kan worden ingediend door “een groepering met een rechtmatig belang”. De producenten die de aanvraag tot wijziging van de GTS “Mozzarella” hebben ingediend, werken rechtstreeks met het product, wat wordt bevestigd door een volledig gecertificeerde productie. Gelet op het voorgaande kan ervan worden uitgegaan dat is voldaan aan de criteria voor het aanvragen van een wijziging door een “groepering”, overeenkomstig artikel 3, punt 2, artikel 49, lid 1, en artikel 53, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012. |
(22) |
Met betrekking tot de toepasselijkheid van de wijzigingsprocedure bepaalt artikel 25, lid 2, van de verordening dat een GTS zonder reservering van de naam tot en met 4 januari 2023 verder mag worden gebruikt onder de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 509/2006, tenzij lidstaten gebruikmaken van de in artikel 26 van de verordening vastgestelde procedure. Artikel 26 van de verordening voorziet in een vereenvoudigde procedure voor de omzetting van GTS’en zonder reservering van de naam in GTS’en met reservering van de naam. Desondanks kan een GTS zonder reservering van de naam nog steeds worden gewijzigd en worden omgezet in een GTS met reservering van de naam door middel van een wijzigingsprocedure waarin is voorzien in Verordening (EU) nr. 1151/2012. De Commissie heeft reeds op grond van artikel 53, lid 2, van die verordening andere niet-minimale wijzigingen van een productdossier goedgekeurd waarbij een GTS zonder reservering van de naam wordt omgezet in een GTS met reservering van de naam. |
(23) |
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Mozzarella” (GTS) moet dienovereenkomstig worden goedgekeurd. |
(24) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité inzake de kwaliteit van landbouwproducten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijzigingen van het productdossier met betrekking tot de naam “Mozzarella” (GTS) worden goedgekeurd.
Artikel 2
De naam “Mozzarella” mag verder op het grondgebied van de Unie worden gebruikt voor producten die niet met het productdossier van “Mozzarella Tradizionale” in overeenstemming zijn, mits de beginselen en regels die in de rechtsorde van de Unie gelden, worden nageleefd.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
25.7.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196/119 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1292 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2022
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1976 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op mono-ethyleenglycol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk Saudi-Arabië
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 14, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op mono-ethyleenglycol (“MEG”) van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk Saudi-Arabië is een definitief antidumpingrecht van toepassing dat werd ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1976 van de Commissie (2). |
(2) |
De Amerikaanse onderneming Indorama Ventures Oxides LLC (aanvullende Taric (3)-code C681), is onderworpen aan de antidumpingmaatregelen voor niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs die bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1976 zijn ingesteld. |
(3) |
Indorama Ventures (Oxide & Glycols) LLC, een met Indorama Ventures Oxides LLC verbonden onderneming, heeft de Commissie op 7 maart 2022 meegedeeld dat zij mono-ethyleenglycol naar de Unie wil uitvoeren en heeft de Commissie verzocht te bevestigen dat zij in aanmerking komt voor het antidumpingrecht dat van toepassing is op haar verbonden onderneming, Indorama Ventures Oxides LLC, aangezien zij niet was opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1976. |
(4) |
De Commissie heeft de informatie die Indorama Ventures (Oxide & Glycols) LLC in het kader van het oorspronkelijke onderzoek had verstrekt, onderzocht en kon vaststellen dat Indorama Ventures (Oxide & Glycols) LLC verbonden is met Indorama Ventures Oxides LLC en in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek geen mono-ethyleenglycol naar de Unie heeft uitgevoerd. |
(5) |
Aangezien Indorama Ventures Oxides LLC niet in de steekproef was opgenomen, herinnerde de Commissie er bovendien aan dat voor de onderneming geen individuele marge was vastgesteld, maar dat op het op basis van de steekproef vastgestelde gemiddelde recht op haar van toepassing was. |
(6) |
Gezien de bovenstaande overwegingen achtte de Commissie het passend de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1976 te wijzigen en Indorama Ventures (Oxide & Glycols) LLC toe te voegen met dezelfde aanvullende Taric-code C681 als haar verbonden onderneming Indorama Ventures Oxides LLC. |
(7) |
De aanvullende Taric-code C681 die eerder aan Indorama Ventures Oxides LLC was toegekend, is met ingang van 7 maart 2022 tevens van toepassing op Indorama Ventures (Oxide & Glycols) LLC. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1976 wordt als volgt gewijzigd:
“Verenigde Staten van Amerika |
Indorama Ventures Oxides LLC |
C681” |
wordt vervangen door
“Verenigde Staten van Amerika |
Indorama Ventures Oxides LLC; Indorama Ventures (Oxide & Glycols) LLC |
C681” |
2. De aanvullende Taric-code C681 die eerder aan Indorama Ventures Oxides LLC was toegekend, is met ingang van 7 maart 2022 tevens van toepassing op Indorama Ventures (Oxide & Glycols) LLC.
3. Met ingang van 7 maart 2022 worden alle definitieve rechten die zijn betaald op de invoer van door Indorama Ventures (Oxide & Glycols) LLC vervaardigde producten die het bij artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1976 ten aanzien van Indorama Ventures Oxides LLC vastgestelde antidumpingrecht overstijgen, terugbetaald of kwijtgescholden overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1976 van de Commissie van 12 november 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op mono-ethyleenglycol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk Saudi-Arabië (PB L 402 van 15.11.2021, blz. 17).
(3) Het geïntegreerde tarief van de Europese Unie.
BESLUITEN
25.7.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196/121 |
BESLUIT (EU) 2022/1293 VAN DE RAAD
van 17 juni 2022
betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen op de 12e Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“de WTO-overeenkomst”) is door de Unie gesloten door middel van Besluit 94/800/EG van de Raad (1) en is op 1 januari 1995 in werking getreden. |
(2) |
Op grond van artikel IV, lid 1, en artikel IX, lid 1, van de WTO-overeenkomst kan de Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) besluiten bij consensus nemen. |
(3) |
Tijdens haar 12e vergadering van 12 tot en met 17 juni 2022 zou de Ministeriële Conferentie van de WTO besluiten kunnen vaststellen over de ontwerpovereenkomst over visserijsubsidies, de Trips-overeenkomst en over vrijstelling voor voedselaankopen door het Wereldvoedselprogramma van uitvoerverboden of -beperkingen. |
(4) |
Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de van de WTO, voor zover de aangenomen besluiten rechtsgevolgen kunnen hebben. |
(5) |
Onderhandelingen over visserijsubsidies maken deel uit van de Doha-ontwikkelingsagenda (Dohe Development Agenda — DDA) en zijn aangemerkt als een prioriteit in duurzameontwikkelingsdoel 14, streefdoel 6, van de Verenigde Naties, zoals overeengekomen door de staatshoofden in 2015, en in het ministerieel besluit van de WTO van 13 december 2017 (WT/MIN (17)/64). Gezien het belang van deze kwestie voor handel en duurzame ontwikkeling en het feit dat de Unie een van de indieners van het desbetreffende voorstel was, moet de Unie haar steun uitspreken voor het overeengekomen resultaat. |
(6) |
Onderhandelingen over maatregelen in verband met intellectuele eigendom overeenkomstig de Trips-overeenkomst maken deel uit van de lopende besprekingen in de WTO over de wijze waarop het handelssysteem de wereldwijde toegang tot COVID-19-vaccins en -geneesmiddelen kan verbeteren. Op 21 mei 2021 heeft een aantal WTO-leden bij de WTO-Raad voor Trips een mededeling ingediend met een herzien voorstel voor een opschorting van sommige bepalingen van de Trips-overeenkomst in het kader van de preventie, beheersing en behandeling van COVID-19 (IP/C/W/669/Rev.1). Op 4 juni 2021 heeft de Unie bij de Algemene Raad van de WTO een mededeling ingediend over dringende handelspolitieke reacties op de COVID-19-crisis (WT/GC/231), en bij de WTO-Raad voor Trips een mededeling over dringende handelspolitieke reacties op de COVID-19-crisis met betrekking tot intellectuele eigendom (IP/C/W/680). Op 18 juni 2021 heeft de Unie bij de WTO-Raad voor Trips een mededeling ingediend met een ontwerpverklaring over de Trips-overeenkomst en de volksgezondheid in de omstandigheden van een pandemie (IP/C/W/681), die tot doel heeft het gebruik van het stelsel van dwanglicenties waarin de Trips-overeenkomst voorziet, te verduidelijken of te vergemakkelijken, om deze in de omstandigheden van een pandemie zo efficiënt mogelijk te laten functioneren. Het op dit werk gebaseerd ministerieel besluit is onderdeel van een breder pakket dat een ministeriële verklaring over de respons van de WTO op de COVID-19-pandemie en paraatheid voor toekomstige pandemiën. Gezien het belang van deze kwestie dient de Unie het overeengekomen resultaat te steunen. |
(7) |
Uit onderhandelingen over de vrijstelling van uitvoerbeperkingen in het kader van het Wereldvoedselprogramma is gebleken dat veel WTO-leden steun verlenen aan de toezegging om dergelijke beperkingen niet op te leggen voor aankopen voor humanitaire doeleinden. Gezien het voorstel voor een ministerieel besluit ter zake en het feit dat dit een belangrijk onderdeel is van een voedselzekerheidspakket tijdens de 12e Ministeriële Conferentie, dient de Unie het overeengekomen resultaat te steunen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het namens de Unie op de 12e Ministeriële Conferentie van de WTO in te nemen standpunt is de vaststelling te ondersteunen van de ministeriële ontwerpbesluiten van de WTO over:
a) |
de ontwerpovereenkomst over visserijsubsidies (WT/MIN(22)/W/22); |
b) |
de Trips-overeenkomst (WT/MIN(22)/W/15/Rev.2), en |
c) |
de vrijstelling voor voedselaankopen door het Wereldvoedselprogramma van uitvoerverboden of -beperkingen (WT/MIN(22)/W/18). |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.
Gedaan te Brussel, 17 juni 2022.
Voor de Raad
De voorzitter
Z. NEKULA
(1) Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1).
25.7.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196/123 |
BESLUIT VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ (GBVB) 2022/1294
van 19 juli 2022
tot benoeming van het hoofd van de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) (EUAM Iraq/1/2022)
HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,
Gezien Besluit (GBVB) 2017/1869 van de Raad van 16 oktober 2017 betreffende de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) (1), en met name artikel 9, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van artikel 9, lid 1, van Besluit (GBVB) 2017/1869 is het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om overeenkomstig artikel 38, derde alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de noodzakelijke besluiten te nemen voor de uitoefening van de politieke controle en de strategische leiding van de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq), daaronder begrepen het besluit tot benoeming van het hoofd van de missie. |
(2) |
Op 30 maart 2021 heeft het PVC Besluit (GBVB) 2021/569 (2) vastgesteld, waarbij het mandaat van Christoph BUIK als hoofd van de missie EUAM Iraq werd verlengd voor de periode van 18 april 2021 tot en met 30 april 2022. |
(3) |
Op 13 april 2022 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2022/635 (3) vastgesteld, waarbij Besluit (GBVB) 2017/1869 werd gewijzigd en de duur van EUAM Iraq werd verlengd tot en met 30 april 2024. |
(4) |
Op 6 juli 2022 heeft de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid voorgesteld de heer Anders WIBERG te benoemen tot hoofd van de missie van EUAM Iraq van 16 augustus 2022 tot en met 30 april 2024, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De heer Anders WIBERG wordt benoemd tot hoofd van de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) voor de periode van 16 augustus 2022 tot en met 30 april 2024.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.
Het is van toepassing met ingang van 16 augustus 2022.
Gedaan te Brussel, 19 juli 2022.
Voor het Politiek en Veiligheidscomité
De voorzitter
D. PRONK
(1) PB L 266 van 17.10.2017, blz. 12.
(2) Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2021/569 van 30 maart 2021 tot verlenging van het mandaat van het missiehoofd van de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) (EUAM Iraq/1/2021) (PB L 122 van 8.4.2021, blz. 1).
(3) Besluit (GBVB) 2022/635 van de Raad van 13 april 2022 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2017/1869 betreffende de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) (PB L 117 van 19.4.2022, blz. 32).
25.7.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196/125 |
BESLUIT VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ (GBVB) 2022/1295
van 19 juli 2022
tot bevestiging van de machtiging voor de militaire operatie van de Europese Unie in het Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED IRINI) (EUNAVFOR MED IRINI/3/2022)
HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38,
Gezien Besluit (GBVB) 2020/472 van de Raad van 31 maart 2020 inzake een militaire operatie van de Europese Unie in het Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED IRINI) (1), en met name artikel 8, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 31 maart 2020 Besluit (GBVB) 2020/472 vastgesteld, waarbij voor de periode tot en met 31 maart 2021 een militaire operatie van de Europese Unie in het Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED IRINI) werd opgezet en gestart. |
(2) |
Artikel 8, lid 3, van Besluit (GBVB) 2020/472 bepaalt dat, niettegenstaande deze periode, de machtiging voor de operatie om de vier maanden wordt bevestigd en dat het Politiek en Veiligheidscomité de operatie verlengt, tenzij uit met bewijsmateriaal gestaafde informatie die volgens de in het operatieplan opgenomen criteria is verzameld, blijkt dat de inzet van maritieme middelen van de operatie een aanzuigend effect op de migratie heeft. |
(3) |
Op 26 maart 2021 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2021/542 (2) vastgesteld, waarbij de operatie tot en met 31 maart 2023 wordt verlengd, onder voorbehoud van dezelfde bevestigingsprocedure. |
(4) |
De operationeel commandant heeft maandelijks verslag uitgebracht over de aanzuigende werking. |
(5) |
De machtiging voor de operatie moet voor de achtste deelperiode van vier maanden van het mandaat worden bevestigd, en de operatie moet dienovereenkomstig worden verlengd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De machtiging voor EUNAVFOR MED IRINI wordt bevestigd en de operatie wordt verlengd voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 30 november 2022.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.
Gedaan te Brussel, 19 juli 2022.
Voor het Politiek en Veiligheidscomité
De voorzitter
D. PRONK
(1) PB L 101 van 1.4.2020, blz. 4.
(2) Besluit (GBVB) 2021/542 van de Raad van 26 maart 2021 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2020/472 inzake de militaire operatie van de Europese Unie in het Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED IRINI) (PB L 108 van 29.3.2021, blz. 57).
25.7.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196/126 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/1296 VAN DE COMMISSIE
van 1 juli 2022
betreffende de toepasselijkheid van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad op de gunning van opdrachten voor de winning van ruwe aardolie en aardgas in Roemenië
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 4485)
(Slechts de tekst in de Roemeense taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (1), en met name artikel 35, lid 3,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten,
Overwegende hetgeen volgt:
1. FEITEN
(1) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten. |
(2) |
Op 2 november 2021 heeft OMV Petrom SA (“verzoekster”) een verzoek ingediend overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU (“het verzoek”). Het verzoek voldoet aan de formele vereisten van artikel 1, lid 1, van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1804 van de Commissie (2) en bijlage I bij dat uitvoeringsbesluit. Verzoekster heeft op 27 januari 2022 en op 25 februari 2022 aanvullende informatie ingediend. Op 12 april 2022 vroeg de Commissie Roemenië om aanvullende informatie. Op 2 mei 2022 heeft Roemenië aanvullende informatie ingediend. |
(3) |
Verzoekster is een aanbestedende instantie in de zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU en heeft het recht een verzoek in te dienen bij de Commissie overeenkomstig artikel 35 van die richtlijn. Verzoekster is actief in de exploratie en productie van olie en gas. Het aandelenkapitaal van verzoekster is als volgt verdeeld: 51 % is eigendom van OMV Aktiengesellschaft; 21 % is eigendom van de Roemeense staat; 10 % is eigendom van Fondul Proprietatea SA en 18 % is eigendom van natuurlijke en rechtspersonen. |
(4) |
Het verzoek gaat vergezeld van een door de Roemeense mededingingsraad goedgekeurd gemotiveerd standpunt van 10 februari 2021. Waar in het verzoek sprake is van het “oogpunt” van de Roemeense mededingingsraad, moet dit worden opgevat als het “standpunt” van de Roemeense mededingingsraad. In het verzoek wordt de Commissie gevraagd vast te stellen dat Richtlijn 2014/25/EU niet van toepassing is op activiteiten voor de winning van ruwe aardolie en aardgas in Roemenië. |
2. RECHTSKADER
(5) |
Overeenkomstig artikel 14, punt a), van Richtlijn 2014/25/EU is die richtlijn van toepassing op activiteiten die de exploitatie van een geografisch gebied beogen ten behoeve van de winning van olie of gas. |
(6) |
Het verzoek betreft de productie van ruwe aardolie en aardgas in Roemenië. |
(7) |
Overweging 25 van Richtlijn 2014/25/EU stelt het volgende: ““winning” moet worden beschouwd als de “productie” van aardolie en gas. Overeenkomstig de vaste praktijk in concentratiezaken, moet onder “productie” ook “ontwikkeling” worden verstaan, d.w.z. het opzetten van adequate infrastructuur voor toekomstige productie (aardolieplatforms, pijpleidingen, terminals enz.).”. |
(8) |
Op grond van artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU is die richtlijn niet van toepassing op opdrachten voor activiteiten die onder die richtlijn vallen, wanneer de activiteit in de lidstaat waarin zij wordt uitgeoefend, rechtstreeks blootstaat aan concurrentie op marktgebieden waarvoor de toegang niet beperkt is. |
(9) |
In hoeverre er sprake is van rechtstreekse blootstelling aan concurrentie wordt beoordeeld aan de hand van objectieve criteria waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke eigenschappen van de betrokken sector. Die beoordeling ondervindt echter beperkingen door de toepasselijke korte termijnen en door het feit dat moet worden uitgegaan van de informatie waarover de Commissie beschikt. Die informatie is ofwel afkomstig van reeds beschikbare bronnen, ofwel van informatie die in het kader van het verzoek overeenkomstig artikel 35 van Richtlijn 2014/25/EU is verkregen, en kan niet worden aangevuld door middel van meer tijdrovende methoden, zoals met name openbare onderzoeken die gericht zijn op de betrokken ondernemers. |
(10) |
De rechtstreekse blootstelling aan concurrentie op een specifieke markt moet worden beoordeeld op basis van diverse criteria, waarbij geen van deze criteria op zichzelf doorslaggevend is. Wanneer wordt beoordeeld of de relevante exploitanten rechtstreeks aan concurrentie blootstaan op de markten waarop dit besluit betrekking heeft, moeten het marktaandeel van de voornaamste ondernemingen en de concentratiegraad op de markten in kwestie in aanmerking worden genomen. |
3. BEOORDELING
(11) |
Het doel van dit besluit is om vast te stellen of de activiteiten waarop het verzoek betrekking heeft, op markten waartoe de toegang niet beperkt is in de zin van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU, aan een mate van concurrentie blootstaan die ervoor zorgt dat de aanbesteding voor de uitoefening van de hier bedoelde activiteiten, ook zonder de aanbestedingsdiscipline die door de toepassing van de in Richtlijn 2014/25/EU vastgelegde gedetailleerde aanbestedingsregels wordt opgelegd, op een transparante, niet-discriminerende wijze zal plaatsvinden. |
(12) |
Dit besluit is gebaseerd op de juridische en feitelijke situatie van november 2021 en op de door verzoekster en door de Roemeense autoriteiten ingediende informatie, alsmede op de openbaar beschikbare informatie. Het kan worden herzien indien, als gevolg van significante veranderingen in de juridische of feitelijke situatie, niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU van toepassing is. |
3.1. Niet-beperkte toegang tot de markt
(13) |
De toegang tot een markt wordt geacht niet beperkt te zijn indien de lidstaat de desbetreffende rechtshandelingen van de Unie tot openstelling van een bepaalde (deel)sector ten uitvoer heeft gelegd en heeft toegepast. Die rechtshandelingen zijn vermeld in de lijst in bijlage III bij Richtlijn 2014/25/EU. |
(14) |
Volgens punt G van bijlage III bij Richtlijn 2014/25/EU geldt Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) als relevante wetgeving van de Unie met betrekking tot de openstelling van de markt voor de winning van aardolie of aardgas. |
(15) |
Roemenië heeft Richtlijn 94/22/EG omgezet (4) en toegepast. Daarom wordt de toegang tot de markt voor de winning van ruwe aardolie of aardgas geacht niet beperkt te zijn overeenkomstig artikel 34, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 2014/25/EU. |
(16) |
De Roemeense mededingingsraad erkent dat de toegang tot de markten voor de winning van ruwe aardolie en aardgas in Roemenië wordt geacht niet beperkt te zijn overeenkomstig artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU (5). |
(17) |
De Commissie heeft eerder vastgesteld dat de toegang tot de markt geacht wordt niet beperkt te zijn indien de lidstaat de relevante wetgeving van de Unie tot openstelling van een bepaalde (deel)sector heeft omgezet en toegepast (6). Bijgevolg wordt een meer gedetailleerde beoordeling van de toegang, rechtens en feitelijk, tot de relevante markt niet noodzakelijk geacht in het kader van dit verzoek. |
(18) |
Gezien de in de overwegingen 12 tot en met 16 onderzochte elementen is de Commissie het eens met de Roemeense mededingingsraad dat de toegang tot de markten voor de winning van ruwe aardolie en aardgas in Roemenië geacht wordt niet beperkt te zijn in de zin van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU. |
3.2. Beoordeling uit concurrentieoogpunt
(19) |
Om te beoordelen of de relevante activiteiten rechtstreeks aan concurrentie blootstaan op markten waartoe de toegang niet beperkt is, moet rekening worden gehouden met het marktaandeel van de belangrijkste ondernemingen en de concentratiegraad op de markten in kwestie, met inbegrip van de specifieke kenmerken van de activiteiten waarop het verzoek betrekking heeft. |
3.2.1. Definitie van de relevante productmarkt
(20) |
Volgens verzoekster zijn de relevante productmarkten: a) de markt voor de productie van ruwe aardolie; en b) de markt voor de productie van aardgas (7). |
(21) |
Verzoekster voegt hieraan toe dat de productie van ruwe aardolie en aardgas het volgende omvat: a) de ontwikkeling, d.w.z. het opzetten van adequate infrastructuur voor toekomstige productie, zoals aardolieplatforms, pijpleidingen en terminals, en b) productie en verkoop, d.w.z. de exploitatie van reserves en de eerste verkoop (groothandelsverkoop) van de ruwe aardolie en het aardgas. |
Ruwe aardolie
(22) |
In haar eerdere besluitvormingspraktijk heeft de Commissie de upstream groothandelslevering van ruwe aardolie gedefinieerd als een markt die losstaat van de upstream groothandelslevering van aardgas, aangezien aardgas en ruwe aardolie uiteenlopende toepassingen hebben en aan verschillende prijsschommelingen en kostenrestricties onderhevig zijn (8). De Commissie merkte op dat de markt voor upstream groothandelslevering van ruwe aardolie de activiteiten van ontwikkeling en productie van en de groothandel in ruwe olie omvat (9). |
(23) |
In het licht van het bovenstaande is de Commissie, met het oog op de evaluatie van de voorwaarden die gesteld worden in artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU en onverminderd het mededingingsrecht van de Unie, of de toepassing van elk andere recht van de Unie, van oordeel dat de relevante productmarkt de markt voor de productie van ruwe aardolie is. |
Aardgas
(24) |
De Commissie heeft in haar besluitvormingspraktijk vastgesteld dat er één relevante productmarkt is voor de upstream groothandelsverkoop van aardgas (10). De Commissie merkte op dat de upstream groothandel in aardgas de activiteiten van ontwikkeling en productie van en de groothandel in aardgas omvat (11). |
(25) |
De Commissie heeft ook onderzocht of de upstream groothandelslevering van aardgas in twee afzonderlijke markten moet worden verdeeld, een voor vloeibaar aardgas (hierna “lng” genoemd) en een voor leidinggas (12). Voor de toepassing van dit besluit is dat onderscheid niet relevant omdat er momenteel geen lng-terminal in Roemenië is (13). In het licht van het bovenstaande is de Commissie, met het oog op de evaluatie van de voorwaarden die gesteld worden in artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU en onverminderd het mededingingsrecht van de Unie, of de toepassing van elk andere recht van de Unie, van oordeel dat de relevante productmarkt de markt voor de productie van aardgas is. |
3.2.2. Definitie van de relevante geografische markt
Ruwe aardolie
(26) |
Volgens verzoekster is de markt voor de productie van ruwe aardolie mondiaal in omvang. |
(27) |
De Commissie heeft eerder geoordeeld dat de markt voor de upstream groothandelslevering van ruwe aardolie mondiaal in omvang is (14). Voor sommige specifieke “moeilijk te bereiken” klanten, zoals raffinaderijen in bepaalde niet aan zee grenzende landen van de Europese Economische Ruimte (EER), heeft de Commissie geoordeeld dat de geografische reikwijdte kan worden beperkt tot een specifieke toevoerpijpleiding, zoals de Droezjba-pijpleiding (15). |
(28) |
Voor de evaluatie van de voorwaarden die gesteld worden in artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU en onverminderd het mededingingsrecht van de Unie, of de toepassing van elk andere recht van de Unie, is de Commissie van oordeel dat de relevante geografische markt voor de productie van ruwe aardolie mondiaal in omvang is. |
Aardgas
(29) |
Volgens verzoekster omvat de markt voor de productie van aardgas ten minste de EER en Rusland en Algerije. Verzoekster is echter van mening dat voor de toepassing van dit besluit de precieze omvang opengelaten kan worden, omdat de markt rechtstreeks aan concurrentie is blootgesteld, zelfs bij de engst mogelijke definitie (16) (17). |
(30) |
In haar besluitvormingspraktijk heeft de Commissie nog geen definitief standpunt ingenomen over de geografische omvang van de upstream groothandelslevering van aardgas. Hoewel de Commissie heeft geoordeeld dat, geredeneerd vanuit de vraagzijde, zou kunnen worden aangenomen dat de markt de EER, Algerije en Rusland omvat (18), heeft zij, geredeneerd vanuit de aanbodzijde, geoordeeld dat de geografische markt in sommige gevallen beperkter is (d.w.z. regionaal, meerdere lidstaten omvattend, of zelfs nationaal (19)), afhankelijk van op welk niveau van de leveringsketen (invoer/groothandel, verkoop aan industriële afnemers en elektriciteitsproducenten, verkoop aan huishoudelijke afnemers) de levering plaatsvindt, of als gevolg van beperkte interconnectie-infrastructuur of een gebrek aan beschikbare grensoverschrijdende capaciteit. |
(31) |
Voor de evaluatie van de voorwaarden die gesteld worden in artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU en onverminderd het mededingingsrecht van de Unie, of de toepassing van elk andere recht van de Unie, is de Commissie van oordeel dat de relevante geografische markt voor de productie van aardgas opengelaten kan worden. |
3.2.3. Marktanalyse
Ruwe aardolie
(32) |
Volgens de beschikbare informatie (20) bedroeg de totale dagelijkse aardolieproductie wereldwijd 82 168 miljoen vaten in 2019 en 76 000 miljoen vaten in 2020. In 2019 heeft OMV Petrom een totaal van 65,90 duizend vaten per dag geproduceerd, wat neerkwam op een marktaandeel van 0,08 % (21). In 2020 heeft OMV Petrom een totaal van 63,87 duizend vaten per dag geproduceerd, wat neerkwam op hetzelfde marktaandeel als in 2019 Voor de doeleinden van deze analyse is het belangrijk te kijken naar de concentratiegraad op de relevante markt als geheel. In dit verband merkt de Commissie op dat de markt voor de productie van ruwe aardolie wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van grote ondernemingen in staatsbezit en van drie andere internationale verticaal geïntegreerde particuliere ondernemingen (de zogenaamde super majors, BP, ExxonMobil en Shell, waarvan het aandeel in de productie van ruwe aardolie in 2019 respectievelijk 1 %, 3 % en 2 % bedroeg) (22), alsook van een aantal zogenaamde majors (23). Deze factoren wijzen erop dat de markt een reeks ondernemingen omvat die in staat zijn concurrentiedruk op de markt uit te oefenen. Tegelijkertijd wijzen de specifieke elementen van deze markt, te weten de prijzen die zijn gebaseerd op internationale noteringen en het ontbreken van significante belemmeringen bij transacties in ruwe aardolie, in de richting van een markt met een lage concentratiegraad, waarop een aantal marktdeelnemers actief is waarvan kan worden vermoed dat zij daadwerkelijk met elkaar concurreren. |
(33) |
Dat op de relevante markt in Roemenië concurrentie heerst, wordt ook bevestigd door het feit dat tijdens de vorige aanbestedingsronde in 2009/2010 voor activiteiten op het gebied van de exploratie, ontwikkeling en productie van aardolie, aardoliecontracten zijn gegund aan niet-Roemeense ondernemingen in het kader van openbare aanbestedingsprocedures van de nationale autoriteit voor delfstoffen (24). Dit bevestigt nogmaals dat de markt openstaat voor buitenlandse ondernemingen, aangezien de meeste van de genoemde entiteiten dochterondernemingen zijn van internationale concerns of internationale ondernemingen als meerderheidsaandeelhouders hebben. |
(34) |
Dat op de Roemeense markt concurrentie heerst, wordt ook bevestigd door het feit dat de ruwe aardolie die in de installaties van verzoekster wordt verwerkt, niet beperkt is tot haar eigen productie (25). Verzoekster verwerkt zowel binnenlandse als ingevoerde ruwe aardolie. In de periode van 2017 tot en met 2019 vertegenwoordigde de ingevoerde ruwe aardolie respectievelijk 20,13 %, 9,58 % en 14,28 % van de totale ruwe aardolie die in Roemenië werd verwerkt (26). |
(35) |
Met betrekking tot de uitvoer van ruwe olie voert verzoekster aan dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoer tussen Roemenië en andere lidstaten, zelfs buiten de Unie, in de context van de wereldmarkt. Zoals verzoekster aanvoert, dekt de jaarlijkse nationale productie van ruwe aardolie in de praktijk niet de volumes die zij stroomafwaarts verwerkt (27). |
Aardgas
(36) |
Overeenkomstig de beschikbare informatie (28) bedroeg de totale gasproductie in de Unie en in de EER in 2019 respectievelijk 70 miljard Sm3 (29) en 185 miljard Sm3. De productie van OMV Petrom over 2019 bedroeg 4,33 miljard Sm3, wat overeenkomt met een marktaandeel van 6,22 % op het niveau van de Unie (30). In 2019 bedroeg de productie in Rusland en Algerije respectievelijk 678 en 88 miljard Sm3 (31). De totale productie in de EER plus Rusland en Algerije bedroeg dus 950 miljard Sm3, waarvan het aandeel van OMV Petrom goed was voor 0,46 % (32). Deze afname van het aandeel van verzoekster ten opzichte van de twee voorgaande jaren toont eveneens de concurrentiedruk aan die verschillende concurrenten op de markt uitoefenen. |
(37) |
De concentratiegraad op de markt voor aardgasproductie is gematigd, gezien de aanwezigheid van de super majors (ExxonMobil en TotalEnergies met marktaandelen van respectievelijk 1,59 % en 3,86 %), de majors (zoals Equinor met een marktaandeel van 4,39 %) en twee staatsbedrijven, Gazprom en Sonatrach (met marktaandelen van respectievelijk 48,80 % en 12,99 %) (33). De Commissie merkt op dat de marktaandelen van gasproducenten in de EER naar verwachting de komende jaren aanzienlijk zullen veranderen, gezien het vaste voornemen van de Unie om de gasvoorzieningsbronnen te diversifiëren. Verwacht wordt dat de beoogde diversificatie van het aanbod zal leiden tot nieuwe markttoetredingen en dus tot een vermindering van de marktconcentratie. Deze elementen wijzen eveneens op rechtstreekse blootstelling aan concurrentie. |
(38) |
Volgens verzoekster was de Roemeense aardgasuitvoer in het verleden gering vanwege de beperkte infrastructuurcapaciteit. Deze beperking aan de uitvoerzijde heeft de nationale ondernemingen onder druk gezet om te concurreren teneinde hun productie op nationaal niveau te kapitaliseren (34). In de afgelopen drie jaar vertoonden de daadwerkelijk uitgevoerde hoeveelheden echter een stijgende en positieve tendens. De uitvoer is toegenomen: in de eerste zeven maanden van 2021 bedroeg de uitvoer driemaal de totale uitvoer van aardgas in 2020. De Roemeense aardgasuitvoer in 2020 bedroeg bijna zesmaal die in 2017 (35). Nieuw aangelegde infrastructuur heeft bijgedragen tot deze positieve tendens in de uitvoer (36). De lopende ontwikkelingen op het gebied van infrastructuurcapaciteit leiden tot verbetering van de uitvoerstromen en vergroten de blootstelling van Roemeense aardgasproducenten aan concurrentie nog verder. |
4. CONCLUSIE
(39) |
Gezien de in de overwegingen 4 tot en met 37 onderzochte elementen moet de in artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU bedoelde voorwaarde van rechtstreekse blootstelling aan concurrentie worden geacht te zijn vervuld in Roemenië wat de volgende activiteiten betreft:
|
(40) |
Aangezien geacht wordt te zijn voldaan aan de voorwaarde van een niet-beperkte toegang tot de markt, moet Richtlijn 2014/25/EU niet van toepassing zijn wanneer aanbestedende instanties opdrachten gunnen voor het verrichten in Roemenië van de in overweging 38, punten a) en b), van dit besluit vermelde activiteiten, of wanneer zij prijsvragen organiseren om in die geografische gebieden een dergelijke activiteit te verrichten. |
(41) |
Dit besluit laat de toepassing van de mededingingsregels van de Unie en de bepalingen op andere gebieden van het recht van de Unie onverlet. Met name zijn de criteria en methoden die worden gebruikt om rechtstreekse blootstelling aan concurrentie te beoordelen overeenkomstig artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU niet noodzakelijk identiek aan die welke worden gebruikt om een beoordeling te verrichten volgens artikel 101 of artikel 102 van het Verdrag of volgens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (37), zoals bevestigd door het Gerecht (38), |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2014/25/EU is niet van toepassing op opdrachten die door aanbestedende instanties worden gegund om de winning van ruwe aardolie en aardgas in Roemenië mogelijk te maken.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot Roemenië.
Gedaan te Brussel, 1 juli 2022.
Voor de Commissie
Thierry BRETON
Lid van de Commissie
(1) PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243.
(2) Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1804 van de Commissie van 10 oktober 2016 betreffende de nadere regels voor de toepassing van de artikelen 34 en 35 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 275 van 12.10.2016, blz. 39).
(3) Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen (PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3).
(4) Aardoliewet nr. 238/2004 van 7 juni 2004, bekendgemaakt in het Roemeense staatsblad nr. 535 van 15 juni 2014; Regeringsbesluit nr. 2075/2004 tot goedkeuring van de uitvoeringsvoorschriften (of methodologische normen) voor de toepassing van de aardoliewet nr. 238/2004, bekendgemaakt in het Roemeense staatsblad nr. 1170 van 10 december 2004; Noodverordening nr. 27/2020 van de regering tot wijziging en aanvulling van de Aardoliewet nr. 238/2004, bekendgemaakt in het Roemeense staatsblad nr. 161 van 27 februari 2020.
(5) Zie punt 3.2 van het oogpunt van de Roemeense mededingingsraad.
(6) Zie onder meer Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2177 van de Commissie van 20 november 2015 tot vrijstelling van de exploratie naar aardolie en aardgas in Portugal van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 307 van 25.11.2015, blz. 27); Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1120 van de Commissie van 8 juli 2015 tot vrijstelling van de exploratie naar aardolie en aardgas in Griekenland van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 182 van 10.7.2015, blz. 88); Uitvoeringsbesluit 2013/39/EU van de Commissie van 18 januari 2013 tot vrijstelling van de exploratie naar aardolie en aardgas in Cyprus van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 18 van 22.1.2013, blz. 19).
(7) Verzoek, bladzijde 6, punt 15.
(8) COMP/M.9175 — Total/Chevron Denmark, bladzijde 6, punt 21.
(9) Beslissing van de Commissie van 10 september 2014 in zaak M.7316 — Det Norske Oljeselskap/Marathon Oil Norge, punt 6.
(10) COMP/M.9175 — Total/Chevron Denmark, punt 23.
(11) Beslissing van de Commissie van 10 september 2014 in zaak M.7316 — Det Norske Oljeselskap/Marathon Oil Norge, punt 7.
(12) Zie de beslissingen in de zaken COMP/M.8773 — LetterOne Holdings/BASF/Wintershall Dea en COMP/M.7631 — Royal Dutch Shell/BG Group.
(13) Transgaz (de Roemeense nationale transportsysteembeheerder voor aardgas) heeft aangekondigd dat het Roemeense aardgastransportsysteem tegen 2028 zal worden aangesloten op een lng-terminal gelegen in het Roemeense deel van de kust van de Zwarte Zee. Verzoek, punt 92.
(14) Beslissing van de Commissie van 3 september 2014 in zaak M.7318 — Rosneft/Morgan Stanley Global Oil Merchanting Unit, punt 11; beslissing van de Commissie van 11 december 2009 in zaak M.5629 — Normeston/MOL/MET JV, punt 13.
(15) Beslissing van de Commissie van 8 maart 2013 in zaak M.6801 — Rosneft/TNK-BP, punt 19.
(16) Verzoek, punt 29.
(17) Verzoek, punt 31.
(18) Beslissing van de Commissie van 29 september 1999 in zaak M.1383 — Exxon/Mobil, punt 18; beslissing van de Commissie van 29 september 1999 in zaak M.1532 — BP-Amoco/Arco, punten 16 en 17. Bij beide beslissingen wees de Commissie er echter op dat, op grond van het aankoopbeleid met betrekking tot de oorsprong van het gas in verband met de voorzieningszekerheid, bepaalde wetgeving grenzen stelt aan de hoeveelheid aardgas die uit één land afkomstig is.
(19) Beslissing van de Commissie van 8 maart 2013 in zaak M.6801 — Rosneft/TNK-BP, punt 12; beslissing van de Commissie van 3 mei 2007 in zaak M.4545 — Statoil/Hydro, punten 13 tot en met 16.
(20) Door OMV Petrom op 25 februari 2022 ingediende aanvullende informatie, schattingen op basis van openbaar beschikbare gegevens, zoals geraamd door de Amerikaanse autoriteit voor informatie over energie (EIA, Energy Information Administration), bladzijde 3.
(21) Door OMV Petrom op 25 februari 2022 ingediende aanvullende informatie, blz. 3.
(22) Zie bladzijde 12, punt 4.1, van het bij het verzoek gevoegde oogpunt van de Roemeense mededingingsraad.
(23) Waarvan het marktaandeel kleiner is dan dat van de super majors.
(24) Van de 27 gegunde aardoliecontracten gingen er 23 naar buiten Roemenië opgerichte ondernemingen. Zie in dit verband aanhangsel 4 bij het verzoek, waarin het persbericht van de ANRM (de nationale autoriteit voor delfstoffen) is opgenomen waarin de winnaars van de tiende ronde worden bekendgemaakt, met details over hun activiteiten.
(25) Volgens verzoekster wordt het grootste deel van de door haar geproduceerde ruwe aardolie voor haar eigen raffinageprocessen gebruikt en niet verkocht. Zie in dit verband punt 81 van het verzoek.
(26) Verzoek, punt 84.
(27) Verzoek, punt 85.
(28) De gegevens met betrekking tot de marktomvang in het verzoek zijn opgevraagd door de EIA, de Amerikaanse autoriteit voor informatie over energie (openbaar beschikbare gegevens per 25 februari 2022). De gegevens van de EIA worden uitgedrukt in miljard kubieke voet. OMV Petrom heeft die gegevens daarom omgezet naar miljard kubieke meter, om ze in overeenstemming te brengen met de in haar verzoek gebruikte meeteenheid.
(29) Standaard kubieke meter.
(30) Door OMV Petrom op 25 februari 2022 ingediende aanvullende informatie, blz. 5.
(31) Door OMV Petrom op 25 februari 2022 ingediende aanvullende informatie, blz. 5.
(32) Door OMV Petrom op 25 februari 2022 ingediende aanvullende informatie, blz. 5.
(33) Volgens de door verzoekster op 27 januari 2022 ingediende aanvullende informatie zijn de marktaandelen voor Sonatrach geraamd op basis van de aanname dat de in de jaarverslagen van dat bedrijf gepubliceerde totale productiehoeveelheden in Algerije worden gewonnen, aangezien Sonatrach een staatsbedrijf is dat hoofdzakelijk in dat land actief is.
(34) Bij gebrek aan significante uitvoerstromen kon de nationale productie ofwel intern worden opgeslagen, met hogere kosten tot gevolg, ofwel tegen concurrerende prijzen worden aangeboden.
(35) De ingediende gegevens zijn gebaseerd op de informatie die door de nationale regelgevende autoriteit voor energie (ANRE) in haar maandelijkse verslagen is gepubliceerd. Zie in dit verband punt 90 van het verzoek.
(36) Het Roemeense deel van de toekomstige pijpleiding door Bulgarije, Roemenië, Hongarije en Oostenrijk (“BRUA-pijpleiding”) is in december 2020 geopend, waardoor de bidirectionele interconnecties tussen Roemenië en Hongarije en tussen Roemenië en Bulgarije zijn versterkt. Nu BRUA-fase I bidirectioneel in bedrijf is, is de marktliquiditeit verbeterd (aangezien gastransporten niet alleen mogelijk zijn van Hongarije naar Roemenië, maar ook van Roemenië naar Hongarije).
(37) Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
(38) Arrest van het Gerecht van 27 april 2016, Österreichische Post AG/Commissie, T-463/14, EU:T:2016:243, punt 28. Zie ook overweging 44 van Richtlijn 2014/25/EU.
25.7.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196/134 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/1297 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2022
betreffende de adequaatheid van de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 5113)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (1), en met name artikel 47, lid 3, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1156 van de Commissie (2) werden de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten, namelijk de Public Company Accounting Oversight Board en de Securities and Exchange Commission, door de Commissie geacht te voldoen aan eisen die adequaat zijn voor de toepassing van artikel 47, lid 1, punt c), van Richtlijn 2006/43/EG. Dit uitvoeringsbesluit zal slechts van toepassing zijn tot en met 31 juli 2022. Daarom is het noodzakelijk om na te gaan of de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten blijven voldoen aan de eisen die adequaat zijn om controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, alsmede inspectie- of onderzoeksverslagen, aan deze autoriteiten over te dragen. |
(2) |
Wanneer inspecties of onderzoeken worden uitgevoerd, mogen wettelijke auditors en auditkantoren niet onder andere voorwaarden toegang verlenen tot hun controle- of andere documenten en deze aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten overdragen dan onder de voorwaarden in artikel 47 van Richtlijn 2006/43/EG. |
(3) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de overeenkomstig artikel 47, lid 1, punt d), van Richtlijn 2006/43/EG vereiste werkregelingen voor de overdracht van controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, alsmede van inspectie- of onderzoeksverslagen, tussen hun bevoegde autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten worden overeengekomen op basis van wederkerigheid en onder bescherming van beroepsgeheimen en gevoelige commerciële informatie van de gecontroleerde entiteiten in deze documenten, met inbegrip van hun industriële en intellectuele eigendom, of van de wettelijke auditors en auditkantoren die deze entiteiten hebben gecontroleerd. |
(4) |
Indien bij het overdragen van audit- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, alsmede van inspectie- of onderzoeksverslagen, aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten persoonsgegevens worden overgedragen, kan dat slechts rechtmatig gebeuren als aan de in Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (3) vastgelegde voorwaarden voor internationale overdracht van gegevens wordt voldaan. Daarom moeten de lidstaten er krachtens artikel 47, lid 1, punt e), van Richtlijn 2006/43/EG voor zorgen dat de overdracht van persoonsgegevens tussen hun bevoegde autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten in overeenstemming is met alle toepasselijke beginselen en regels inzake gegevensbescherming en met name met de bepalingen van hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat in passende waarborgen voor de doorgifte van persoonsgegevens wordt voorzien, overeenkomstig artikel 46 van die verordening. Bovendien dienen de lidstaten erop toe te zien dat de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten persoonsgegevens in de overgedragen documenten niet verder openbaar zullen maken zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten. |
(5) |
De lidstaten kunnen ermee instemmen dat hun bevoegde autoriteiten samen met de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten inspecties uitvoeren wanneer dit noodzakelijk is om een doeltreffend toezicht te waarborgen. De lidstaten kunnen toestaan dat de samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten plaatsvindt in de vorm van gezamenlijke inspecties of via waarnemers zonder inspectie- of onderzoeksbevoegdheden en zonder toegang tot de vertrouwelijke controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, of tot inspectie- of onderzoeksverslagen. Het is noodzakelijk dat een dergelijke samenwerking steeds plaatsvindt volgens de voorwaarden die in artikel 47, lid 2, van Richtlijn 2006/43/EG worden gesteld, met name wat betreft het vereiste om de soevereiniteit, de vertrouwelijkheid en de wederkerigheid te respecteren. Gezamenlijke inspecties die overeenkomstig artikel 47 van Richtlijn 2006/43/EG door hun bevoegde autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten in de Unie worden uitgevoerd, moeten onder leiding van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat plaatsvinden. |
(6) |
Overeenkomstig de Sarbanes-Oxley Act van 2002 (4) is de Public Company Accounting Oversight Board in de Verenigde Staten van Amerika bevoegd op het gebied van publiek toezicht, externe kwaliteitsborging, onderzoek en sancties tegen auditors en auditkantoren. De Public Company Accounting Oversight Board past afdoende veiligheidsmaatregelen toe die de verstrekking door haar huidige en vroegere werknemers van vertrouwelijke informatie aan een derde persoon of autoriteit verbieden of bestraffen. Krachtens de wet- en regelgeving van de Verenigde Staten mag de Public Company Accounting Oversight Board overgaan tot de overdracht aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van documenten die gelijkwaardig zijn aan die welke in artikel 47, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG worden bedoeld. Op grond hiervan blijft de Public Company Accounting Oversight Board voldoen aan vereisten die adequaat moeten worden verklaard in de zin van artikel 47, lid 1, punt c), van Richtlijn 2006/43/EG. |
(7) |
Overeenkomstig de Sarbanes-Oxley Act van 2002 oefent de Securities and Exchange Commission in de Verenigde Staten van Amerika toezicht- en handhavingsbevoegdheid uit ten aanzien van de Public Company Accounting Oversight Board. De Securities and Exchange Commission is bevoegd om onderzoeken bij auditors en auditkantoren te verrichten; dit besluit dient derhalve alleen betrekking te hebben op de bevoegdheid van de Securities and Exchange Commission van de Verenigde Staten om onderzoeken bij auditors en auditkantoren uit te voeren. De Securities and Exchange Commission past afdoende veiligheidsmaatregelen toe die de verstrekking door haar huidige en vroegere werknemers van vertrouwelijke informatie aan een derde persoon of autoriteit verbieden of bestraffen. Krachtens de wet- en regelgeving van de Verenigde Staten mag de Securities and Exchange Commission overgaan tot de overdracht aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van documenten die gelijkwaardig zijn aan die welke in artikel 47, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG worden bedoeld en die op door haar verrichte onderzoeken bij dergelijke auditors of auditkantoren betrekking hebben. Op grond hiervan blijft de Securities and Exchange Commission voldoen aan eisen die voor de toepassing van artikel 47, lid 1, punt c), van Richtlijn 2006/43/EG adequaat moeten worden verklaard. |
(8) |
Het Comité van Europese auditorstoezichthouders heeft het rechtskader in de Verenigde Staten opnieuw beoordeeld op basis van de Sarbanes-Oxley Act, die sinds de vaststelling van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1156 niet fundamenteel is gewijzigd. Rekening houdend met de technische beoordeling van het Comité van Europese auditorstoezichthouders als bedoeld in artikel 30, lid 7, punt c), van Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5) blijven de Securities and Exchange Commission en de Public Company Accounting Oversight Board voldoen aan vereisten die adequaat moeten worden verklaard voor de toepassing van artikel 47, lid 1, punt c), van Richtlijn 2006/43/EG. |
(9) |
Dit besluit moet de samenwerkingsregelingen van artikel 25, lid 4, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) onverlet laten. |
(10) |
Met overeenkomstig artikel 47, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 2006/43/EG bereikte conclusies betreffende de adequaatheid van de vereisten waaraan door de bevoegde autoriteiten van een derde land moet worden voldaan, wordt niet vooruitgelopen op een mogelijk op grond van artikel 46, lid 2, van die richtlijn door de Commissie vast te stellen besluit betreffende de gelijkwaardigheid van het stelsel van publiek toezicht, het kwaliteitsborgingsstelsel en de onderzoeks- en sanctieregeling voor auditors en auditorganisaties van het betrokken derde land. |
(11) |
De bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten hebben werkregelingen met de Public Company Accounting Oversight Board, zoals bedoeld in artikel 47, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG. In de meeste gevallen is er ook een gegevensbeschermingsovereenkomst op grond van Verordening (EU) 2016/679 of krachtens nationaal recht op basis van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), die bij die verordening is ingetrokken. |
(12) |
Het uiteindelijke doel van de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten op het gebied van het toezicht op controleactiviteiten is te komen tot wederzijds vertrouwen in elkaars toezichtstelsels. Op die manier moeten overdrachten van controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, alsmede van inspectie- of onderzoeksverslagen, de uitzondering worden. Wederzijds vertrouwen zou dan gebaseerd zijn op de gelijkwaardigheid van de stelsels van toezicht op auditors van de Unie en van de Verenigde Staten. |
(13) |
Naar aanleiding van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1156 hebben de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten gezamenlijke inspecties georganiseerd. Sommige bevoegde autoriteiten van de lidstaten hebben gebruikgemaakt van een gedeeltelijk vertrouwen, onder meer door kwaliteitscontrole-inspecties uit te voeren waarop de Public Company Accounting Oversight Board in zekere mate vertrouwen heeft gesteld, en door bepaalde aandachtsgebieden van dossierinspecties onderling te verdelen. Voor de werking van de kapitaalmarkten is het belangrijk dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten na 31 juli 2022 hun goede samenwerking kunnen voortzetten om te komen tot wederzijds vertrouwen in elkaars toezichtstelsels. Aangezien de afwijking waarin artikel 46 van Richtlijn 2006/43/EG voorziet, gebaseerd is op het wederkerigheidsbeginsel, dient dit besluit, bij gebreke van volledig vertrouwen, echter voor een beperkte periode van toepassing te zijn. |
(14) |
Ondanks de beperking in de tijd zal de Commissie, bijgestaan door het Comité van Europese audittoezichthouders, regelmatig toezicht houden op de marktontwikkelingen, de ontwikkeling van de toezicht- en regelgevingskaders en de doeltreffendheid en ervaring in de samenwerking tussen toezichthouders. Indien door relevante ontwikkelingen de bij dit besluit verleende verklaring van gelijkwaardigheid opnieuw moet worden beoordeeld, kan de Commissie met name op elk moment vóór het einde van de toepassingstermijn van het besluit een specifieke beoordeling daarvan uitvoeren. Een dergelijke herbeoordeling kan tot de intrekking van dit besluit leiden. |
(15) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (8) en heeft op 13 mei 2022 een advies uitgebracht. |
(16) |
De bij dit besluit vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 48, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De Public Company Accounting Oversight Board van de Verenigde Staten van Amerika en de Securities and Exchange Commission van de Verenigde Staten van Amerika voldoen aan eisen die in de zin van artikel 47, lid 1, punt c), van Richtlijn 2006/43/EG als adequaat worden aangemerkt voor de overdracht van controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, alsmede van inspectie- en onderzoeksverslagen, uit hoofde van artikel 47, lid 1, van die Richtlijn.
Artikel 2
1. Indien audit- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, uitsluitend in het bezit zijn van een wettelijke auditor of een auditkantoor ingeschreven in het register van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de groepsauditor is geregistreerd, en indien de bevoegde autoriteit van de groepsauditor van een van de in artikel 1 bedoelde autoriteiten een verzoek om overdracht heeft ontvangen, worden de documenten in kwestie pas aan de verzoekende bevoegde autoriteit overgedragen als de bevoegde autoriteit van eerstgenoemde lidstaat uitdrukkelijk met de overdracht heeft ingestemd.
2. Bilaterale werkregelingen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika moeten voldoen aan de voorwaarden van artikel 47 van Richtlijn 2006/43/EG.
Artikel 3
Dit besluit is van toepassing van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2028.
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2022.
Voor de Commissie
Mairead MCGUINNESS
Lid van de Commissie
(1) PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87.
(2) Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1156 van de Commissie van 14 juli 2016 betreffende de adequaatheid van de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 190 van 15.7.2016, blz. 83).
(3) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming, AVG) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(4) Public Law 107-204 van 30 juli 2002, 116 Stat 745.
(5) Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en tot intrekking van Besluit 2005/909/EG van de Commissie (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 77).
(6) Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).
(7) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(8) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
25.7.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 196/138 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/1298 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2022
betreffende de gelijkwaardigheid van de stelsels van publiek toezicht, het kwaliteitsborgingsstelsel en de onderzoeks- en sanctieregeling voor auditors en auditorganisaties van de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 5118)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (1), en met name artikel 46, lid 2, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1155 (2) heeft de Commissie besloten dat voor de toepassing van artikel 46, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG de stelsels van publiek toezicht, de kwaliteitsborgingsstelsels en de onderzoeks- en sanctiestelsels voor auditors en auditorganisaties van de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika, namelijk de Securities and Exchange Commission en de Public Company Accounting Oversight Board, worden geacht te voldoen aan eisen die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 29, 30 en 32 van die richtlijn. Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1155 is slechts van toepassing tot en met 31 juli 2022. Daarom moet de gelijkwaardigheid van die stelsels en regelingen opnieuw worden beoordeeld. |
(2) |
Ingeval het een vennootschap betreft die haar statutaire zetel in de Verenigde Staten heeft en waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt van een lidstaat maar niet tot de handel in de Verenigde Staten zijn toegelaten, moeten de lidstaten erop toezien dat alle controleopdrachten met betrekking tot de financiële overzichten van dergelijke vennootschappen door hun stelsels van publiek toezicht, hun kwaliteitsborgingsstelsel en hun onderzoeks- en sanctieregeling worden bestreken. Ingeval deze vennootschappen in meer dan een lidstaat zijn genoteerd, dienen de betrokken lidstaten samen te werken om ervoor te zorgen dat de controleopdracht onder een van hun stelsels van publiek toezicht, kwaliteitsborgingsstelsels en onderzoeks- en sanctieregelingen valt. Die regelingen mogen de lidstaten er niet van weerhouden tussen hun bevoegde autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten samenwerkingsregelingen inzake kwaliteitsbeoordelingen te treffen. |
(3) |
Met enigerlei overeenkomstig artikel 46, lid 2, van Richtlijn 2006/43/EG bereikte conclusies betreffende de gelijkwaardigheid van het stelsel van publiek toezicht, het kwaliteitsborgingsstelsel en de onderzoeks- en sanctieregeling van een derde land wordt niet vooruitgelopen op een mogelijk op grond van artikel 47, lid 3, eerste alinea, van genoemde richtlijn door de Commissie vast te stellen besluit betreffende de adequaatheid van de eisen waaraan door de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land wordt voldaan. |
(4) |
Het uiteindelijke doel van de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en die van de Verenigde Staten op het gebied van het stelsel van publiek toezicht, het kwaliteitsborgingsstelsel en de onderzoeks- en sanctieregeling voor auditors en auditkantoren is te komen tot wederzijds vertrouwen in elkaars toezichtstelsels op basis van de gelijkwaardigheid ervan. |
(5) |
Overeenkomstig de Sarbanes-Oxley Act van 2002 (3) keurt de Public Company Accounting Oversight Board in de Verenigde Staten van Amerika de registratie van externe auditors en auditkantoren goed en inspecteert hij het audit- en het kwaliteitscontrolesysteem van geregistreerde kantoren. De Securities and Exchange Commission is bevoegd voor het toezicht op de activiteiten van de Public Company Accounting Oversight Board. De Securities and Exchange Commission en de Public Accounting Oversight Board zijn verantwoordelijk voor de goedkeuring van auditnormen en het onderzoek en de bestraffing in geval van schending van bepaalde regels of beroepsnormen door geregistreerde accountantskantoren en de daarmee verbonden personen. |
(6) |
Het Comité van Europese auditorstoezichthouders heeft overeenkomstig artikel 30, lid 7, punt c), van Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4) de stelsels van publiek toezicht, de kwaliteitsborgingsstelsels en de onderzoeks- en sanctieregelingen voor auditors en auditorganisaties in de Verenigde Staten opnieuw beoordeeld op basis van de Sarbanes-Oxley Act van 2002, die sinds de vaststelling van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1155 niet fundamenteel is gewijzigd. Rekening houdend met die technische beoordeling blijven de stelsels van publiek toezicht, de kwaliteitsborgingsstelsels en de onderzoeks- en sanctiestelsels voor auditors en auditorganisaties van de Securities and Exchange Commission en de Public Company Accounting Oversight Board voldoen aan eisen die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 29, 30 en 32 van Richtlijn 2006/43/EG. |
(7) |
Naar aanleiding van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1155 hebben de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten gezamenlijke inspecties georganiseerd. Sommige bevoegde autoriteiten van de lidstaten hebben gebruikgemaakt van een gedeeltelijk vertrouwen, onder meer door kwaliteitscontrole-inspecties uit te voeren, waarin de Public Company Accounting Oversight Board in zekere mate vertrouwen heeft gesteld, en door bepaalde aandachtsgebieden van dossierinspecties onderling te verdelen. Voor de werking van de kapitaalmarkten is het belangrijk dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten na 31 juli 2022 hun goede samenwerking kunnen voortzetten om te komen tot wederzijds vertrouwen in elkaars toezichtstelsels. Aangezien de afwijking waarin artikel 46 van Richtlijn 2006/43/EG voorziet, gebaseerd is op het wederkerigheidsbeginsel, dient dit besluit, bij gebreke van volledig vertrouwen, echter voor een beperkte periode van toepassing te zijn. |
(8) |
Ondanks de beperking in de tijd zal de Commissie, bijgestaan door het Comité van Europese auditorstoezichthouders, regelmatig toezicht houden op de marktontwikkelingen, de ontwikkeling van de toezicht- en regelgevingskaders en de doeltreffendheid en ervaring in de samenwerking tussen toezichthouders, met inbegrip van de vooruitgang in de richting van wederzijds vertrouwen in elkaars toezichtstelsels. Indien door relevante ontwikkelingen de bij dit besluit verleende gelijkwaardigheid opnieuw moet worden beoordeeld, kan de Commissie met name op elk moment vóór het einde van de toepassingstermijn van het besluit een specifieke beoordeling daarvan uitvoeren. Een dergelijke herbeoordeling kan tot de intrekking van dit besluit leiden. |
(9) |
De bij dit besluit vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 48, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de toepassing van artikel 46, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG worden de stelsels van publiek toezicht, het kwaliteitsborgingsstelsel en de onderzoeks- en sanctieregeling voor auditors en auditorganisaties van de Securities and Exchange Commission van de Verenigde Staten van Amerika en de Public Company Accounting Oversight Board van de Verenigde Staten van Amerika geacht te voldoen aan eisen die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 29, 30 en 32 van genoemde richtlijn.
Artikel 2
Artikel 1 laat samenwerkingsregelingen inzake individuele kwaliteitsbeoordelingen tussen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika onverlet.
Artikel 3
Dit besluit is van toepassing van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2028.
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2022.
Voor de Commissie
Mairead MCGUINNESS
Lid van de Commissie
(1) PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87.
(2) Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1155 van de Commissie van 14 juli 2016 betreffende de gelijkwaardigheid van het stelsel van publiek toezicht, het kwaliteitsborgingsstelsel en de onderzoeks- en sanctieregeling voor auditors en auditorganisaties van de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 190 van 15.7.2016, blz. 80).
(3) Public Law 107-204, 30 juli 2002, 116 Stat 745.
(4) Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en tot intrekking van Besluit 2005/909/EG van de Commissie (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 77).