ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 187

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
14 juli 2022


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2022/1206 van de Raad van 12 juli 2022 betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken

1

 

*

Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken

4

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2022/1207 van de Raad van 12 juli 2022 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 in verband met de invoering van de euro in Kroatië

16

 

*

Verordening (EU) 2022/1208 van de Raad van 12 juli 2022 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2866/98 wat betreft de omrekeningskoers naar de euro voor Kroatië

18

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1209 van de Commissie van 5 mei 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de procedure voor het opleggen van administratieve geldboetes en de methoden voor de berekening en de inning ervan ( 1 )

19

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1210 van de Commissie van 13 juli 2022 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de indeling van lijsten van personen met voorwetenschap en de bijwerkingen daarvan ( 1 )

23

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2022/1211 van de Raad van 12 juli 2022 betreffende de aanneming van de euro door Kroatië op 1 januari 2023

31

 

*

Besluit (EU) 2022/1212 van de Raad van 12 juli 2022 tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, wat betreft de externe accountants van de Banco de Portugal

35

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA Nr. 276/21/COL van 8 december 2021 betreffende de Noorse regionalesteunkaart 2022-2027 (Noorwegen) [2022/1213]

37

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn (EU) 2021/2101 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2021 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU wat betreft de openbaarmaking van informatie over de winstbelasting door bepaalde ondernemingen en bijkantoren ( PB L 429 van 1.12.2021 )

58

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

14.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/1


BESLUIT (EU) 2022/1206 VAN DE RAAD

van 12 juli 2022

betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2, punt a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken (“het verdrag”) is op 2 juli 2019 gesloten onder auspiciën van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

(2)

Het verdrag heeft tot doel de toegang tot de rechter wereldwijd te bevorderen door intensievere internationale justitiële samenwerking. Het verdrag wil met name de risico’s en kosten in verband met grensoverschrijdende rechtszaken en geschillenbeslechting verminderen en daardoor de internationale handel, investeringen en mobiliteit vergemakkelijken.

(3)

De Unie heeft actief deelgenomen aan de onderhandelingen die tot de aanneming van het verdrag hebben geleid, en deelt de doelstellingen ervan.

(4)

Momenteel hebben burgers en bedrijven van de Unie die een in de Unie gegeven vonnis willen laten erkennen en ten uitvoer leggen in een land buiten de Unie, te maken met juridische versnippering, omdat er tot dusver geen integraal internationaal kader bestaat voor de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke en handelszaken. Door de toenemende internationale handels- en investeringsstromen zijn de juridische risico’s voor burgers en bedrijven van de Unie nog groter geworden.

(5)

Die situatie moet derhalve aangepakt worden door een voorspelbaar systeem van grensoverschrijdende erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke of handelszaken in te voeren. Die doelstellingen kunnen alleen bereikt worden via een stelsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen tussen staten, zoals het stelsel dat in het verdrag is neergelegd. Tegelijkertijd zou het verdrag de erkenning en tenuitvoerlegging van in derde landen gegeven vonnissen in de Unie alleen toestaan als de grondbeginselen van het Unierecht geëerbiedigd worden.

(6)

Op grond van artikel 26 van het verdrag kunnen regionale organisaties voor economische integratie die bevoegd zijn voor sommige of alle in het verdrag geregelde aangelegenheden, zoals de Unie, het verdrag ondertekenen, aanvaarden, goedkeuren of ertoe toetreden.

(7)

Op grond van artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is de Unie exclusief bevoegd een internationale overeenkomst te sluiten voor zover de sluiting ervan gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen. Het verdrag heeft gevolgen voor de wetgeving van de Unie, met name voor Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (2). Bijgevolg is de Unie exclusief bevoegd ter zake van alle aangelegenheden die in het verdrag geregeld worden.

(8)

Op grond van artikel 24, lid 3, en artikel 28 van het verdrag kan toetreding tot het verdrag plaatsvinden vóór de inwerkingtreding ervan.

(9)

De Unie moet derhalve toetreden tot het verdrag.

(10)

Bij toetreding tot het verdrag moet de Unie overeenkomstig artikel 27 van het verdrag verklaren dat zij de bevoegdheid uitoefent ter zake van alle in het verdrag geregelde aangelegenheden. Het verdrag zou bijgevolg bindend zijn voor de lidstaten door de toetreding van de Unie tot het verdrag.

(11)

Verordening (EU) nr. 1215/2012 kent in zaken betreffende huur, verhuur, pacht en verpachting voor niet-residentiële doeleinden de exclusieve bevoegdheid toe aan de rechtbanken van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is. Het verdrag kent geen dergelijke exclusieve bevoegdheidsregels voor huur, verhuur, pacht en verpachting voor niet-residentiële doeleinden. Daarom moet de Unie bij toetreding tot het verdrag, overeenkomstig artikel 18 ervan, verklaren dat zij het verdrag niet zal toepassen op de huur, verhuur, pacht en verpachting voor niet-residentiële doeleinden van in de Unie gelegen onroerend goed.

(12)

Ierland is gebonden door Verordening (EU) nr. 1215/2012 en neemt derhalve deel aan de vaststelling van dit besluit.

(13)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit; dit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op die lidstaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken wordt namens de Unie goedgekeurd (3).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wijst de persoon (personen) aan die gemachtigd is (zijn) om namens de Unie de in artikel 24, lid 4, van het verdrag bedoelde akte van toetreding (de “akte”) neer te leggen.

Artikel 3

Bij het neerleggen van de akte legt de Unie overeenkomstig artikel 27, lid 1, van het verdrag de volgende verklaring af:

“De Europese Unie verklaart overeenkomstig artikel 27, lid 1, van het verdrag dat zij de bevoegdheid uitoefent ter zake van alle in dit verdrag geregelde aangelegenheden. Haar lidstaten zullen het verdrag niet ondertekenen, ratificeren, aanvaarden of goedkeuren, maar het verdrag is bindend voor hen door de toetreding van de Europese Unie tot het verdrag.

Voor de toepassing van deze verklaring omvat de term “Europese Unie” niet het Koninkrijk Denemarken krachtens de artikelen 1 en 2 van het Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.”.

Artikel 4

Bij het neerleggen van de akte legt de Unie overeenkomstig artikel 18 van het verdrag de volgende verklaring af met betrekking tot huur, verhuur, pacht en verpachting voor niet-residentiële doeleinden van onroerend goed:

“De Europese Unie verklaart overeenkomstig artikel 18 van het verdrag dat zij het verdrag niet zal toepassen op huur, verhuur, pacht en verpachting voor niet-residentiële doeleinden van in de Europese Unie gelegen onroerend goed.”.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld (4).

Gedaan te Brussel, 12 juli 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

Z. STANJURA


(1)  Goedkeuring van 23 juni 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).

(3)  Zie bladzijde 4 van dit Publicatieblad.

(4)  De datum van inwerkingtreding van het verdrag zal door het secretariaat-generaal van de Raad bekendgemaakt worden in het Publicatieblad van de Europese Unie.


14.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/4


VERTALING

VERDRAG BETREFFENDE DE ERKENNING EN DE TENUITVOERLEGGING VAN BUITENLANDSE VONNISSEN IN BURGERLIJKE OF HANDELSZAKEN

De verdragsluitende partijen bij dit verdrag,

Geleid door de wens de daadwerkelijke toegang tot de rechter voor allen te bevorderen en op regels gebaseerde multilaterale handel en investeringen, alsmede mobiliteit, te vergemakkelijken door justitiële samenwerking,

Van mening dat die samenwerking kan worden versterkt door een uniform pakket basisregels tot stand te brengen inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken, teneinde de daadwerkelijke erkenning en tenuitvoerlegging van dergelijke vonnissen te vergemakkelijken,

Ervan overtuigd dat voor die versterkte justitiële samenwerking met name een internationale juridische regeling vereist is die meer voorspelbaarheid en zekerheid biedt met betrekking tot het wereldwijde verkeer van buitenlandse vonnissen, en die een aanvulling vormt op het Verdrag van 30 juni 2005 inzake bedingen van forumkeuze,

Hebben besloten daartoe dit verdrag te sluiten en hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Dit verdrag is van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke of handelszaken. Het heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratiefrechtelijke zaken.

2.   Dit verdrag is van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging in een verdragsluitende staat van een vonnis dat is gegeven door een gerecht van een andere verdragsluitende staat.

Artikel 2

Uitsluitingen van het toepassingsgebied

1.   Dit verdrag is niet van toepassing op de volgende aangelegenheden:

a)

de staat en de handelingsbekwaamheid van natuurlijke personen;

b)

onderhoudsverplichtingen;

c)

andere familierechtelijke aangelegenheden, waaronder huwelijksvermogensregimes en andere rechten of verplichtingen die uit het huwelijk of soortgelijke betrekkingen voortvloeien;

d)

testamenten en erfopvolging;

e)

insolventie, gerechtelijk akkoorden, afwikkeling van financiële instellingen, en soortgelijke aangelegenheden;

f)

het vervoer van passagiers en goederen;

g)

grensoverschrijdende verontreiniging van de zee, verontreiniging van de zee in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen, verontreiniging van de zee vanaf schepen, beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen en averij-grosse;

h)

aansprakelijkheid voor kernschade;

i)

de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van rechtspersonen of verenigingen van natuurlijke of rechtspersonen, en de geldigheid van beslissingen van hun organen;

j)

de geldigheid van inschrijvingen in openbare registers;

k)

smaad;

l)

de persoonlijke levenssfeer;

m)

intellectuele eigendom;

n)

activiteiten van strijdkrachten, met inbegrip van de activiteiten van hun personeel bij de uitoefening van hun officiële taken;

o)

rechtshandhavingsactiviteiten, met inbegrip van de activiteiten van rechtshandhavingspersoneel bij de uitoefening van hun officiële taken;

p)

antitrustzaken (mededinging), behalve wanneer het vonnis gegrond is op een handelwijze die een mededingingsbeperkende overeenkomst of een onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen daadwerkelijke of potentiële concurrenten vormt, bestaande in het maken van prijsafspraken, collusie bij inschrijving op een aanbestedingsprocedure, het opleggen van productiebeperkingen of -quota, dan wel het verdelen van markten door de toewijzing van klanten, leveranciers, gebieden of handelslijnen, en wanneer zowel die handelwijze als de gevolgen ervan zich hebben voorgedaan in de staat van herkomst;

q)

herstructurering van staatsschulden door middel van unilaterale overheidsmaatregelen.

2.   Een vonnis is niet uitgesloten van het toepassingsgebied van dit verdrag wanneer een aangelegenheid waarop dit verdrag niet van toepassing is, louter als voorvraag opkwam in de procedure waarin het vonnis is gegeven en niet als onderwerp van die procedure. In het bijzonder sluit het enkele feit dat een dergelijke aangelegenheid bij wijze van verweer werd aangevoerd, een vonnis niet uit van het toepassingsgebied van het verdrag indien die aangelegenheid geen onderwerp van de procedure was.

3.   Dit verdrag is niet van toepassing op arbitrage en de daarop betrekking hebbende procedures.

4.   Een vonnis is niet van het toepassingsgebied van dit verdrag uitgesloten op grond van het enkele feit dat een staat, met inbegrip van een regering, een overheidsinstantie of een voor een staat optredende persoon, partij was bij de procedure.

5.   Dit verdrag laat onverlet de voorrechten en immuniteiten van staten of van internationale organisaties, ten aanzien van henzelf of van hun eigendommen.

Artikel 3

Definities

1.   In dit verdrag wordt verstaan onder:

a)

“verweerder”: een persoon tegen wie de vordering of tegenvordering in de staat van herkomst is ingesteld;

b)

“vonnis”: een beslissing ten gronde van een gerecht, ongeacht de daaraan gegeven benaming, met inbegrip van een beschikking of een bevel, en een vaststelling van de proceskosten door het gerecht (met inbegrip van een functionaris van het gerecht), mits de vaststelling betrekking heeft op een beslissing ten gronde die uit hoofde van dit verdrag kan worden erkend of ten uitvoer kan worden gelegd. Een tussentijdse bewarende maatregel is geen vonnis.

2.   Een entiteit of persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, wordt geacht haar of zijn gewone verblijfplaats te hebben in de staat:

a)

waar haar of zijn statutaire zetel is gevestigd;

b)

uit hoofde van het recht waarvan zij of hij is opgericht;

c)

waar haar of zijn hoofdbestuur is gevestigd, of

d)

waar haar of zijn hoofdvestiging zich bevindt.

HOOFDSTUK II

ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING

Artikel 4

Algemene bepalingen

1.   Een door een gerecht van een verdragsluitende staat (staat van herkomst) gegeven vonnis wordt in een andere verdragsluitende staat (aangezochte staat) erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. Erkenning of tenuitvoerlegging kan uitsluitend worden geweigerd op de in dit verdrag vermelde gronden.

2.   In de aangezochte staat wordt de gegrondheid van het vonnis niet onderzocht. Een dergelijke toetsing kan alleen plaatsvinden voor zover nodig voor de toepassing van dit verdrag.

3.   Een vonnis wordt alleen erkend indien zij rechtsgevolg heeft in de staat van herkomst, en wordt uitsluitend ten uitvoer gelegd indien zij uitvoerbaar is in de staat van herkomst.

4.   Erkenning of tenuitvoerlegging kan worden uitgesteld of geweigerd indien tegen het in lid 3 bedoelde vonnis in de staat van herkomst een rechtsmiddel is ingesteld of indien de termijn voor het instellen van een gewoon rechtsmiddel nog niet is verstreken. Een weigering vormt geen belemmering voor een hernieuwd verzoek om erkenning of tenuitvoerlegging van het vonnis.

Artikel 5

Gronden voor erkenning en tenuitvoerlegging

1.   Een vonnis komt voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de persoon tegen wie erkenning of tenuitvoerlegging wordt gevraagd, had zijn gewone verblijfplaats in de staat van herkomst op het tijdstip waarop die persoon partij werd in de procedure voor het gerecht van herkomst;

b)

de natuurlijke persoon tegen wie erkenning of tenuitvoerlegging wordt gevraagd, had zijn hoofdvestiging in de staat van herkomst op het tijdstip waarop die persoon partij werd in de procedure voor het gerecht van herkomst en de vordering die aan het vonnis ten grondslag ligt, vloeide voort uit de bedrijfsactiviteiten;

c)

de persoon tegen wie erkenning of tenuitvoerlegging wordt gevraagd, is de persoon die de vordering, niet zijnde een tegenvordering, die aan het vonnis ten grondslag ligt, heeft ingesteld;

d)

de verweerder had in de staat van herkomst een filiaal, agentschap of andere vestiging zonder eigen rechtspersoonlijkheid op het tijdstip waarop die persoon partij werd in de procedure voor het gerecht van herkomst, en de vordering die aan het vonnis ten grondslag ligt, vloeide voort uit de activiteiten van dat filiaal, dat agentschap of die vestiging;

e)

de verweerder heeft tijdens de procedure waarin het vonnis is gegeven, uitdrukkelijk ingestemd met de bevoegdheid van het gerecht van herkomst;

f)

de verweerder heeft voor het gerecht van herkomst zijn argumenten ten gronde aangevoerd zonder de rechterlijke bevoegdheid te betwisten binnen de termijn die in het recht van de staat van herkomst is vastgesteld, tenzij het duidelijk is dat een betwisting van de bevoegdheid of van de uitoefening van de bevoegdheid uit hoofde van dat recht niet zou hebben kunnen slagen;

g)

het vonnis heeft betrekking op een verbintenis uit overeenkomst en is gegeven door een gerecht van de staat waar die verbintenis is nagekomen of had moeten worden nagekomen, overeenkomstig:

i)

de overeenstemming tussen de partijen, of

ii)

het recht dat op de overeenkomst van toepassing is, bij gebreke van een overeengekomen plaats van nakoming,

tenzij de activiteiten van de verweerder in verband met de transactie duidelijk geen doelbewuste en wezenlijke band hadden met die staat;

h)

het vonnis heeft betrekking op de huur van een onroerend goed en is gegeven door een gerecht van de staat waar het onroerend goed is gelegen;

i)

het tegen de verweerder gegeven vonnis heeft betrekking op een verbintenis uit overeenkomst waarvoor zekerheid is gesteld door een zakelijk recht op een in de staat van herkomst gelegen onroerend goed, indien de vordering uit overeenkomst samen met een vordering met betrekking tot dat zakelijk recht is ingesteld tegen dezelfde verweerder;

j)

het vonnis heeft betrekking op een niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit overlijden, lichamelijk letsel, beschadiging of verlies van lichamelijke zaken en het handelen of nalaten dat de schade rechtstreeks heeft veroorzaakt, heeft zich voorgedaan in de staat van herkomst, ongeacht waar die schade is ingetreden;

k)

het vonnis heeft betrekking op de geldigheid, de uitlegging, de effecten, het bestuur of de wijziging van een trust die vrijwillig is ingesteld en waarvan het bewijs schriftelijk is geleverd, en

i)

op het tijdstip waarop de procedure werd ingesteld, was de staat van herkomst in de trustakte aangewezen als een staat waarvan de gerechten geschillen over dergelijke aangelegenheden beslechten, of

ii)

op het tijdstip waarop de procedure werd ingesteld, was de staat van herkomst in de trustakte uitdrukkelijk of stilzwijgend aangewezen als de staat waar het hoofdbestuur van de trust is gevestigd.

Dit onderdeel is alleen van toepassing op vonnissen over de interne aspecten van een trust tussen personen die deel uitmaken of uitmaakten van de trustrelatie;

l)

het vonnis heeft betrekking op een tegenvordering:

i)

voor zover dat vonnis ten gunste was van de partij die de tegenvordering heeft ingesteld, mits de tegenvordering uit dezelfde transactie of dezelfde gebeurtenis voortvloeide als de vordering, of

ii)

voor zover dat vonnis ten nadele was van de partij die de tegenvordering heeft ingesteld, tenzij het recht van de staat van herkomst vereiste dat de tegenvordering zou worden ingesteld om uitsluiting te voorkomen;

m)

het vonnis is gegeven door een gerecht dat is aangewezen in een overeenkomst die is gesloten of vastgelegd in schriftelijke vorm of met behulp van enig ander communicatiemiddel waarmee informatie toegankelijk wordt gemaakt voor latere raadpleging, met uitzondering van een exclusief forumkeuzebeding.

Voor de toepassing van dit onderdeel wordt onder een “exclusief forumkeuzebeding” verstaan een tussen twee of meer partijen gesloten beding waarin, voor de beslechting van geschillen die in verband met een bepaalde rechtsbetrekking zijn gerezen of zouden kunnen rijzen, de gerechten van een staat dan wel een of meer bepaalde gerechten van een staat worden aangewezen, met uitsluiting van de bevoegdheid van alle andere gerechten.

2.   Indien de erkenning of tenuitvoerlegging wordt verzocht tegen een natuurlijke persoon die hoofdzakelijk optreedt voor zichzelf, voor zijn familie of zijn huishouden (een consument) in zaken die verband houden met een consumentenovereenkomst, of tegen een werknemer in zaken die verband houden met de arbeidsovereenkomst van de werknemer:

a)

is lid 1, onderdeel e), alleen van toepassing indien de instemming mondeling of schriftelijk ten overstaan van het gerecht is gegeven;

b)

is lid 1, onderdelen f), g) en m), niet van toepassing.

3.   Lid 1 is niet van toepassing op een vonnis betreffende een huurovereenkomst voor een woning of betreffende de registratie van een onroerend goed. Een dergelijk vonnis komt slechts voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking indien zij is gegeven door een gerecht van de staat waar het betrokken onroerend goed is gelegen.

Artikel 6

Exclusieve grond voor erkenning en tenuitvoerlegging

Niettegenstaande artikel 5 wordt een vonnis over een zakelijk recht op een onroerend goed erkend en ten uitvoer gelegd indien en alleen indien het onroerend goed in de staat van herkomst is gelegen.

Artikel 7

Weigering van erkenning en tenuitvoerlegging

1.   Erkenning of tenuitvoerlegging kan worden geweigerd indien:

a)

het stuk waarmee de procedure is ingeleid of een gelijkwaardig stuk, met inbegrip van een uiteenzetting van de wezenlijke elementen van de vordering:

i)

niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder is medegedeeld, tenzij de verweerder is verschenen en verweer heeft gevoerd zonder de mededeling bij het gerecht van herkomst te betwisten, mits het recht van de staat van herkomst het betwisten van de mededeling mogelijk maakt, of

ii)

aan de verweerder in de aangezochte staat is medegedeeld op een wijze die onverenigbaar is met de grondbeginselen van de aangezochte staat inzake de betekening van stukken;

b)

het vonnis is verkregen door bedrog;

c)

erkenning of tenuitvoerlegging kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van de aangezochte staat, met inbegrip van situaties waarin de specifieke procedure die tot het vonnis heeft geleid, onverenigbaar was met de grondbeginselen van een eerlijk proces in die staat en situaties waarin de veiligheid of de soevereiniteit van die staat is geschonden;

d)

de procedure voor het gerecht van herkomst in strijd was met een overeenkomst of met een aanwijzing in een trustakte, uit hoofde waarvan het geschil moest worden beslecht door een gerecht van een andere staat dan de staat van herkomst;

e)

het vonnis onverenigbaar is met een vonnis dat door een gerecht van de aangezochte staat is gegeven in een geschil tussen dezelfde partijen, of

f)

het vonnis onverenigbaar is met een eerder vonnis dat door een gerecht van een andere staat tussen dezelfde partijen is gegeven over hetzelfde onderwerp, mits het eerder gegeven vonnis voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden voor de erkenning ervan in de aangezochte staat.

2.   Erkenning of tenuitvoerlegging kan worden uitgesteld of geweigerd indien tussen dezelfde partijen een procedure over hetzelfde onderwerp aanhangig is bij een gerecht van de aangezochte staat, indien:

a)

de zaak bij het gerecht van de aangezochte staat aanhangig is gemaakt voordat zij bij het gerecht van herkomst aanhangig werd gemaakt, en

b)

er een nauwe band bestaat tussen het geschil en de aangezochte staat.

Een weigering uit hoofde van dit lid vormt geen belemmering voor een hernieuwd verzoek om erkenning of tenuitvoerlegging van het vonnis.

Artikel 8

Voorvragen

1.   Een vonnis over een voorvraag wordt niet erkend of ten uitvoer gelegd uit hoofde van dit verdrag indien het vonnis betrekking heeft op een aangelegenheid waarop dit verdrag niet van toepassing is of op een in artikel 6 bedoelde aangelegenheid waarover een gerecht van een andere staat dan de in dat artikel bedoelde staat uitspraak heeft gedaan.

2.   Erkenning of tenuitvoerlegging van een vonnis kan worden geweigerd indien en voor zover het vonnis gegrond was op een uitspraak over een aangelegenheid waarop dit verdrag niet van toepassing is, dan wel op een uitspraak over een in artikel 6 bedoelde aangelegenheid waarover een gerecht van een andere staat dan de in dat artikel bedoelde staat uitspraak heeft gedaan.

Artikel 9

Deelbaarheid

Erkenning of tenuitvoerlegging van een scheidbaar deel van een vonnis wordt toegestaan wanneer om erkenning of tenuitvoerlegging van dat deel wordt verzocht of wanneer slechts een deel van het vonnis uit hoofde van dit verdrag kan worden erkend of ten uitvoer kan worden gelegd.

Artikel 10

Schadevergoeding

1.   Erkenning of tenuitvoerlegging van een vonnis kan worden geweigerd indien en voor zover in het vonnis schadevergoeding wordt toegekend — met inbegrip van exemplaire of punitieve schadevergoeding waarbij een partij niet schadeloos wordt gesteld voor feitelijk geleden verlies of schade.

2.   Het aangezochte gerecht houdt rekening met de vraag of en in welke mate de door het gerecht van herkomst toegekende schadevergoeding dient ter dekking van de kosten van de procedure.

Artikel 11

Gerechtelijke schikkingen

Gerechtelijke schikkingen die door een gerecht van een verdragsluitende staat zijn goedgekeurd, of die tijdens een procedure voor een gerecht van een verdragsluitende staat tot stand zijn gekomen, en die op dezelfde wijze uitvoerbaar zijn als een vonnis in de staat van herkomst, worden uit hoofde van dit verdrag op dezelfde wijze ten uitvoer gelegd als een vonnis.

Artikel 12

Over te leggen stukken

1.   De partij die om erkenning of tenuitvoerlegging verzoekt, dient de volgende stukken over te leggen:

a)

een volledig en gewaarmerkt afschrift van het vonnis;

b)

indien het vonnis bij verstek is gegeven, het origineel of een gewaarmerkt afschrift van een stuk waaruit blijkt dat het stuk waarbij de procedure is ingeleid of een gelijkwaardig stuk aan de partij die verstek heeft laten gaan, is medegedeeld;

c)

elk stuk dat benodigd is om vast te stellen dat het vonnis rechtsgevolg heeft of, indien van toepassing, uitvoerbaar is in de staat van herkomst;

d)

in het in artikel 11 bedoelde geval, een verklaring van een gerecht (met inbegrip van een functionaris van het gerecht) van de staat van herkomst, dat de gerechtelijke schikking of een deel daarvan in die staat op dezelfde wijze uitvoerbaar is als een vonnis.

2.   Indien de inhoud van het vonnis het voor het aangezochte gerecht niet mogelijk maakt na te gaan of aan de voorwaarden van dit hoofdstuk is voldaan, kan dat gerecht elk benodigd stuk verlangen.

3.   Een verzoek om erkenning of tenuitvoerlegging kan vergezeld gaan van een stuk betreffende het vonnis dat is afgegeven door een gerecht (met inbegrip van een functionaris van het gerecht) van de staat van herkomst, in een door de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht aanbevolen en gepubliceerde vorm.

4.   Indien de in dit artikel bedoelde stukken niet in een officiële taal van de aangezochte staat zijn gesteld, dienen zij vergezeld te gaan van een gewaarmerkte vertaling in een officiële taal, tenzij in het recht van de aangezochte staat anders is bepaald.

Artikel 13

Procedure

1.   De procedure voor de erkenning, de verklaring van uitvoerbaarheid of de registratie voor tenuitvoerlegging, en de tenuitvoerlegging van het vonnis worden beheerst door het recht van de aangezochte staat, tenzij in dit verdrag anders is bepaald. Het gerecht van de aangezochte staat treedt voortvarend op.

2.   Het gerecht van de aangezochte staat weigert de erkenning of de tenuitvoerlegging van een vonnis uit hoofde van dit verdrag niet op grond van het feit dat er in een andere staat om erkenning of tenuitvoerlegging zou moeten worden verzocht.

Artikel 14

Kosten van de procedure

1.   Van een partij die in een verdragsluitende staat verzoekt om de tenuitvoerlegging van een door een gerecht van een andere verdragsluitende staat gegeven vonnis, wordt geen zekerheid, borg of pand, onder welke benaming ook, verlangd op grond van het enkele feit dat die partij een buitenlander is of geen woon- of verblijfplaats heeft in de staat waar om tenuitvoerlegging is verzocht.

2.   Een bevel tot betaling van de kosten van de procedure dat in een verdragsluitende staat is gegeven tegen eenieder die op grond van lid 1 of van het recht van de staat waar de procedure is ingesteld, is vrijgesteld van zekerheid-, borg- of pandstelling, wordt op verzoek van de begunstigde van het bevel in elke andere verdragsluitende staat uitvoerbaar verklaard.

3.   Een staat kan verklaren dat hij lid 1 niet zal toepassen of in een verklaring aanwijzen welke van zijn gerechten lid 1 niet zullen toepassen.

Artikel 15

Erkenning en tenuitvoerlegging uit hoofde van nationaal recht

Met inachtneming van artikel 6 staat dit verdrag niet in de weg aan de erkenning of de tenuitvoerlegging van vonnissen uit hoofde van nationaal recht.

HOOFDSTUK III

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 16

Overgangsbepaling

Dit verdrag is van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen indien, op het tijdstip waarop de procedure in de staat van herkomst werd ingesteld, het verdrag tussen die staat en de aangezochte staat werking had.

Artikel 17

Verklaringen ter beperking van de erkenning en de tenuitvoerlegging

Een staat kan verklaren dat zijn gerechten kunnen weigeren een door een gerecht van een andere verdragsluitende staat gegeven vonnis te erkennen of ten uitvoer te leggen, indien de partijen in de aangezochte staat hun verblijfplaats hadden en de betrekkingen tussen de partijen en alle andere voor het geschil ter zake doende elementen, anders dan de plaats van het gerecht van herkomst, uitsluitend met de aangezochte staat verbonden waren.

Artikel 18

Verklaringen ten aanzien van specifieke aangelegenheden

1.   Wanneer een staat er groot belang bij heeft dit verdrag niet op een specifieke aangelegenheid toe te passen, kan die staat verklaren het verdrag niet te zullen toepassen op die aangelegenheid. De staat die een dergelijke verklaring aflegt, ziet erop toe dat die verklaring niet ruimer is dan nodig en dat de specifieke aangelegenheid die wordt uitgesloten, duidelijk en nauwkeurig wordt omschreven.

2.   Ten aanzien van die aangelegenheid is het verdrag niet van toepassing:

a)

in de verdragsluitende staat die de verklaring heeft afgelegd;

b)

in andere verdragsluitende staten, wanneer wordt verzocht om erkenning of tenuitvoerlegging van een vonnis van een gerecht van een verdragsluitende staat die de verklaring heeft afgelegd.

Artikel 19

Verklaringen met betrekking tot vonnissen betreffende een staat

1.   Een staat kan verklaren dat hij dit verdrag niet zal toepassen op vonnissen die voortvloeien uit procedures waaraan als partij wordt deelgenomen door:

a)

die staat of een natuurlijke persoon die namens die staat optreedt, of

b)

een overheidsinstantie van die staat, of een natuurlijke persoon die namens die overheidsinstantie optreedt.

De staat die een dergelijke verklaring aflegt, ziet erop toe dat die verklaring niet ruimer is dan nodig en dat de uitsluiting van het toepassingsgebied duidelijk en nauwkeurig is omschreven. In de verklaring wordt geen onderscheid gemaakt tussen vonnissen waarbij de staat, een overheidsinstantie van die staat of een natuurlijke persoon die namens een van hen optreedt, als verweerder of eiser optreedt in de procedure voor het gerecht van herkomst.

2.   Erkenning of tenuitvoerlegging van een vonnis van een gerecht van een staat die een verklaring op grond van lid 1 heeft afgelegd, kan worden geweigerd indien het vonnis voortvloeide uit een procedure waarbij de staat die de verklaring heeft afgelegd of de aangezochte staat, een van hun overheidsinstanties of een natuurlijke persoon die namens een van hen optreedt partij is, voor zover in de verklaring aangeduid.

Artikel 20

Uniforme uitlegging

Bij de uitlegging van dit verdrag wordt rekening gehouden met het internationale karakter ervan alsmede met de noodzaak de uniforme toepassing ervan te bevorderen.

Artikel 21

Evaluatie van de werking van het verdrag

De secretaris-generaal van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht neemt periodieke maatregelen om de werking van dit verdrag, met inbegrip van eventuele verklaringen, te evalueren en brengt verslag uit aan de Raad voor Algemene Zaken en Beleid.

Artikel 22

Niet-geünificeerde rechtsstelsels

1.   Ten aanzien van een verdragsluitende staat die op het gebied van enige bij dit verdrag geregelde aangelegenheid twee of meer rechtsstelsels heeft die binnen verschillende territoriale eenheden van toepassing zijn:

a)

wordt een verwijzing naar het recht of de procedure van een staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar het in de desbetreffende territoriale eenheid geldende recht of de daar geldende procedure;

b)

wordt een verwijzing naar het gerecht of de gerechten van een staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar het gerecht of de gerechten in de desbetreffende territoriale eenheid;

c)

wordt een verwijzing naar een band met een staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar een band met de desbetreffende territoriale eenheid;

d)

wordt een verwijzing naar een aanknopingspunt met betrekking tot een staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar dat aanknopingspunt met betrekking tot de desbetreffende territoriale eenheid.

2.   Niettegenstaande lid 1 is een verdragsluitende staat met twee of meer territoriale eenheden waarin verschillende rechtsstelsels gelden, niet gehouden dit verdrag toe te passen op gevallen waarbij uitsluitend die verschillende territoriale eenheden betrokken zijn.

3.   Een gerecht in een territoriale eenheid van een verdragsluitende staat met twee of meer territoriale eenheden waarin verschillende rechtsstelsels gelden, is niet gehouden een vonnis van een andere verdragsluitende staat te erkennen of ten uitvoer te leggen uitsluitend omdat het vonnis uit hoofde van dit verdrag in een andere territoriale eenheid van dezelfde verdragsluitende staat is erkend of ten uitvoer gelegd.

4.   Dit artikel is niet van toepassing op regionale organisaties voor economische integratie.

Artikel 23

Verhouding tot andere internationale instrumenten

1.   Dit verdrag wordt voor zover mogelijk op zodanige wijze uitgelegd dat het verenigbaar is met andere voor de verdragsluitende staten van kracht zijnde verdragen, ongeacht of die vóór of na dit verdrag zijn gesloten.

2.   Dit verdrag laat onverlet de toepassing door een verdragsluitende staat van een verdrag dat vóór dit verdrag is gesloten.

3.   Dit verdrag laat onverlet de toepassing door een verdragsluitende staat van een verdrag dat na dit verdrag is gesloten met betrekking tot de erkenning of tenuitvoerlegging van een vonnis dat is gegeven door een gerecht van een verdragsluitende staat die eveneens partij bij dat verdrag is. Niets in het andere verdrag doet afbreuk aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 6 jegens verdragsluitende staten die geen partij zijn bij dat verdrag.

4.   Dit verdrag laat onverlet de toepassing van de regels van een regionale organisatie voor economische integratie die partij is bij dit verdrag met betrekking tot de erkenning of tenuitvoerlegging van een vonnis dat is gegeven door een gerecht van een verdragsluitende staat die tevens een lidstaat is van die regionale organisatie voor economische integratie, wanneer:

a)

de regels zijn vastgesteld vóór de sluiting van dit verdrag, of

b)

de regels zijn vastgesteld na de sluiting van dit verdrag, voor zover zij geen afbreuk doen aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 6 jegens verdragsluitende staten die geen lidstaat zijn van de regionale organisatie voor economische integratie.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding

1.   Dit verdrag staat open voor ondertekening door alle staten.

2.   Dit verdrag dient door de ondertekenende staten te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd.

3.   Dit verdrag staat open voor toetreding door alle staten.

4.   De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, depositaris van het verdrag.

Artikel 25

Verklaringen met betrekking tot niet-geünificeerde rechtsstelsels

1.   Indien een staat twee of meer territoriale eenheden heeft waarin verschillende rechtsstelsels gelden met betrekking tot in dit verdrag geregelde aangelegenheden, kan hij verklaren dat dit verdrag op al die territoriale eenheden of slechts op een of meer daarvan van toepassing is. In een dergelijke verklaring worden de territoriale eenheden waarop dit verdrag van toepassing is, uitdrukkelijk genoemd.

2.   Indien een staat geen verklaring aflegt uit hoofde van dit artikel, is het verdrag van toepassing op alle territoriale eenheden van die staat.

3.   Dit artikel is niet van toepassing op regionale organisaties voor economische integratie.

Artikel 26

Regionale organisaties voor economische integratie

1.   Een regionale organisatie voor economische integratie die uitsluitend is samengesteld uit soevereine staten en die bevoegd is ter zake van sommige of alle in dit verdrag geregelde aangelegenheden, kan dit verdrag ondertekenen, aanvaarden, goedkeuren of ertoe toetreden. De regionale organisatie voor economische integratie heeft in dat geval de rechten en verplichtingen van een verdragsluitende staat voor zover de organisatie bevoegd is ter zake van de in dit verdrag geregelde aangelegenheden.

2.   De regionale organisatie voor economische integratie doet, op het tijdstip van ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, de depositaris schriftelijk mededeling van de in dit verdrag geregelde aangelegenheden ter zake waarvan de bevoegdheid door haar lidstaten aan die organisatie is overgedragen. De organisatie doet de depositaris onverwijld schriftelijk mededeling van wijzigingen van haar bevoegdheid als vermeld in de meest recente mededeling uit hoofde van dit lid.

3.   Ten behoeve van de inwerkingtreding van dit verdrag telt een akte die wordt nedergelegd door een regionale organisatie voor economische integratie niet mee, tenzij de regionale organisatie voor economische integratie conform artikel 27, lid 1, verklaart dat haar lidstaten geen partij bij dit verdrag zullen zijn.

4.   Alle verwijzingen naar een “verdragsluitende staat” of een “staat” in dit verdrag zijn in voorkomend geval eveneens van toepassing op een regionale organisatie voor economische integratie.

Artikel 27

Een regionale organisatie voor economische integratie als verdragsluitende partij zonder haar lidstaten

1.   Op het tijdstip van ondertekening van, aanvaarding van, goedkeuring van of toetreding tot dit verdrag kan een regionale organisatie voor economische integratie verklaren dat zij de bevoegdheid uitoefent ter zake van alle in dit verdrag geregelde aangelegenheden en dat haar lidstaten geen partij bij dit verdrag zullen zijn, maar gebonden zullen zijn door ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door de organisatie.

2.   Ingeval een regionale organisatie voor economische integratie een verklaring in de zin van lid 1 heeft afgelegd, zijn alle verwijzingen naar een “verdragsluitende staat” of “staat” in dit verdrag in voorkomend geval eveneens van toepassing op de lidstaten van de organisatie.

Artikel 28

Inwerkingtreding

1.   Dit verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de periode gedurende welke overeenkomstig artikel 29, lid 2, een kennisgeving kan worden gedaan ten aanzien van de tweede staat die zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding als bedoeld in artikel 24 heeft nedergelegd.

2.   Vervolgens treedt dit verdrag in werking:

a)

voor elke staat die dit verdrag later bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de periode gedurende welke overeenkomstig artikel 29, lid 2, kennisgevingen met betrekking tot die staat kunnen worden gedaan;

b)

voor een territoriale eenheid waartoe dit verdrag overeenkomstig artikel 25 is uitgebreid nadat het verdrag in werking is getreden voor de staat die de verklaring aflegt, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de in dat artikel bedoelde verklaring.

Artikel 29

Totstandbrenging van betrekkingen op grond van het verdrag

1.   Dit verdrag heeft slechts werking tussen twee verdragsluitende staten indien geen van beide de depositaris een kennisgeving betreffende de andere heeft toegezonden overeenkomstig lid 2 of lid 3. Bij gebreke van een dergelijke kennisgeving heeft het verdrag werking tussen twee verdragsluitende staten vanaf de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de periode gedurende welke kennisgevingen kunnen worden gedaan.

2.   Een verdragsluitende staat kan binnen twaalf maanden na de in artikel 32, onderdeel a), bedoelde kennisgeving door de depositaris, aan de depositaris ter kennis brengen dat de bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding van een andere staat niet tot gevolg zal hebben dat tussen die twee staten betrekkingen op grond van dit verdrag tot stand worden gebracht.

3.   Een staat kan bij de nederlegging van zijn akte op grond van artikel 24, lid 4, aan de depositaris ter kennis brengen dat zijn bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding niet tot gevolg zal hebben dat met een verdragsluitende staat betrekkingen op grond van dit verdrag tot stand worden gebracht.

4.   Een verdragsluitende staat kan te allen tijde een kennisgeving die hij uit hoofde van lid 2 of lid 3 heeft gedaan, intrekken. Die intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving.

Artikel 30

Verklaringen

1.   De in de artikelen 14, 17, 18, 19 en 25 bedoelde verklaringen kunnen worden afgelegd bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding of op enig tijdstip daarna, en kunnen te allen tijde worden gewijzigd of ingetrokken.

2.   Van verklaringen, wijzigingen en intrekkingen wordt aan de depositaris mededeling gedaan.

3.   Een verklaring die is afgelegd op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding wordt van kracht op het tijdstip waarop het verdrag voor de betrokken staat in werking treedt.

4.   Een op een later tijdstip afgelegde verklaring en elke wijziging of intrekking van een verklaring worden van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de datum waarop de kennisgeving door de depositaris is ontvangen.

5.   Een op een later tijdstip afgelegde verklaring en elke wijziging of intrekking van een verklaring zijn niet van toepassing op vonnissen die voortvloeien uit procedures die op het tijdstip waarop de verklaring van kracht wordt reeds bij het gerecht van herkomst zijn ingesteld.

Artikel 31

Opzegging

1.   Een verdragsluitende staat kan bij schriftelijke kennisgeving aan de depositaris dit verdrag opzeggen. De opzegging kan worden beperkt tot bepaalde territoriale eenheden van een niet-geünificeerd rechtsstelsel waarop dit verdrag van toepassing is.

2.   De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van twaalf maanden na de datum waarop de kennisgeving door de depositaris is ontvangen. Wanneer in de kennisgeving een langere opzegtermijn is aangegeven, wordt de opzegging van kracht na het verstrijken van die langere termijn na de datum waarop de kennisgeving door de depositaris is ontvangen.

Artikel 32

Kennisgevingen door de depositaris

De depositaris geeft de leden van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en andere staten en regionale organisaties voor economische integratie die conform de artikelen 24, 26 en 27 zijn overgegaan tot ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit verdrag of tot toetreding ertoe, kennis van het volgende:

a)

de ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen, goedkeuringen en toetredingen als bedoeld in de artikelen 24, 26 en 27;

b)

de datum waarop dit verdrag in werking treedt overeenkomstig artikel 28;

c)

de kennisgevingen, verklaringen, wijzigingen en intrekkingen als bedoeld in de artikelen 26, 27, 29 en 30, en

d)

de opzeggingen als bedoeld in artikel 31.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te ‘s-Gravenhage, op 2 juli 2019, in de Engelse en Franse taal, waarbij beide teksten gelijkelijk authentiek zijn, in een enkel exemplaar dat zal worden nedergelegd in het archief van de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, en waarvan een gewaarmerkt afschrift langs diplomatieke weg zal worden toegezonden aan elk van de leden van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op het tijdstip van haar tweeëntwintigste zitting alsmede aan alle andere staten die aan die zitting hebben deelgenomen.


VERORDENINGEN

14.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/16


VERORDENING (EU) 2022/1207 VAN DE RAAD

van 12 juli 2022

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 in verband met de invoering van de euro in Kroatië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 140, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad (2) voorziet in de vervanging door de euro van de munteenheden van de lidstaten die bij de overgang van de Gemeenschap naar de derde fase van de economische en monetaire unie voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro.

(2)

Overeenkomstig artikel 5 van het Toetredingsverdrag van 2012 is Kroatië een lidstaat die valt onder een derogatie als bedoeld in artikel 139, lid 1, van het Verdrag.

(3)

Krachtens Besluit (EU) 2022/1211 van de Raad (3) voldoet Kroatië aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro en moet de derogatie ten aanzien van Kroatië met ingang van 1 januari 2023 worden ingetrokken.

(4)

De invoering van de euro in Kroatië vereist de uitbreiding tot Kroatië van de bestaande bepalingen betreffende de invoering van de euro die in Verordening (EG) nr. 974/98 zijn vervat.

(5)

In het plan voor de overgang naar de euro van Kroatië is gepreciseerd dat de eurobankbiljetten en -munten in deze lidstaat wettig betaalmiddel moeten worden op de dag van de invoering van de euro als munteenheid van Kroatië. Zowel de datum waarop de euro wordt ingevoerd als de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, moet derhalve 1 januari 2023 zijn. Er geldt geen geleidelijkeaanpassingsperiode.

(6)

Verordening (EG) nr. 974/98 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 974/98 wordt de volgende vermelding ingevoegd tussen de vermelding voor Frankrijk en de vermelding voor Ierland:

“Kroatië

1 januari 2023

1 januari 2023

Neen”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

Z. STANJURA


(1)  Advies van 4 juli 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1).

(3)  Besluit (EU) 2022/1211 van 12 juli 2022 betreffende de aanneming van de euro door Kroatië op 1 januari 2023 (zie bladzijde 31 van dit Publicatieblad).


14.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/18


VERORDENING (EU) 2022/1208 VAN DE RAAD

van 12 juli 2022

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2866/98 wat betreft de omrekeningskoers naar de euro voor Kroatië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 140, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2866/98 van de Raad (2) stelt de omrekeningskoersen tussen de euro en de munteenheden van de lidstaten die de euro aannemen vast met ingang van 1 januari 1999.

(2)

Overeenkomstig artikel 5 van de Toetredingsakte van 2012 is Kroatië een lidstaat die valt onder een derogatie in de zin van artikel 139, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(3)

Krachtens Besluit (EU) 2022/1211 van de Raad (3) betreffende de aanneming van de euro door Kroatië op 1 januari 2023 voldoet Kroatië aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro en moet de derogatie van Kroatië met ingang van 1 januari 2023 worden ingetrokken.

(4)

De invoering van de euro in Kroatië maakt het noodzakelijk de omrekeningskoers tussen de euro en de Kroatische kuna vast te stellen. Deze omrekeningskoers moet worden vastgesteld op 7,53450 kuna voor 1 euro, hetgeen overeenstemt met de huidige spilkoers van de kuna in het wisselkoersmechanisme (ERM II).

(5)

Verordening (EG) nr. 2866/98 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2866/98 wordt de volgende regel ingevoegd tussen de toepasselijke omrekeningskoersen voor de Franse frank en het Ierse pond:

“= 7,53450 Kroatische kuna”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

Z. STANJURA


(1)  Advies van 4 juli 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EG) nr. 2866/98 van de Raad van 31 december 1998 over de omrekeningskoersen tussen de euro en de munteenheden van de lidstaten die de euro aannemen (PB L 359 van 31.12.1998, blz. 1).

(3)  Besluit (EU) 2022/1211 van de Raad van 12 juli 2022 betreffende de aanneming van de euro door Kroatië op 1 januari 2023 (zie bladzijde 31 van dit Publicatieblad).


14.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/19


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/1209 VAN DE COMMISSIE

van 5 mei 2022

tot aanvulling van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de procedure voor het opleggen van administratieve geldboetes en de methoden voor de berekening en de inning ervan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (1), en met name artikel 85, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het besluit om een marktdeelnemer overeenkomstig artikel 85 van Verordening (EU) 2018/858 een administratieve geldboete ter ondersteuning van corrigerende en beperkende maatregelen op te leggen, moet door de Commissie worden genomen naar aanleiding van het overleg met de betrokken lidstaten en de betrokken marktdeelnemer of marktdeelnemers overeenkomstig artikel 53, lid 6, van Verordening (EU) 2018/858, en moet worden weerspiegeld in het besluit om corrigerende en beperkende maatregelen op te leggen.

(2)

Er moeten op basis van de procedure van artikel 53, lid 6, van Verordening (EU) 2018/858 bepaalde procedurele stappen worden vastgesteld wanneer de Commissie voornemens is administratieve geldboetes ter ondersteuning van corrigerende en beperkende maatregelen op te leggen. Het is met name belangrijk het recht om te worden gehoord en het recht op toegang tot het dossier te waarborgen door de marktdeelnemer toegang te verlenen tot relevante informatie en het recht te geven opmerkingen in te dienen, samen met de nodige bewijsstukken ter staving van die opmerkingen met betrekking tot het voornemen om een administratieve geldboete op te leggen. Daarnaast moeten regels worden vastgesteld om een passende bescherming van de gegevens die marktdeelnemers als vertrouwelijk beschouwen, te waarborgen.

(3)

Er moet een methode worden vastgesteld om de administratieve geldboetes te berekenen, rekening houdend met de ernst van de niet-conformiteit. Deze methode moet van tevoren bekend zijn bij de marktdeelnemers. Administratieve geldboetes moeten de marktdeelnemers ervan afschrikken de voorschriften van Verordening (EU) 2018/858 te overtreden en in verhouding staan tot de ernst van de inbreuk. Aangezien de administratieve geldboetes per niet-conform(e) voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid moeten worden opgelegd, moeten de criteria voor de berekening van de geldboete dienovereenkomstig worden vastgesteld. Bij de berekening van de administratieve geldboetes moet rekening worden gehouden met elk onrechtmatig economisch voordeel dat is verkregen door de verkoop of distributie van een niet-conform voertuig en dat de concurrentie met marktdeelnemers die zich wel aan de regels houden, kan verstoren. Bij de beoordeling van de ernst van de inbreuk moet ook rekening worden gehouden met eventuele verliezen voor de consument als gevolg van de niet-conformiteit, waaronder veranderingen in de prestaties van het voertuig, aangezien die niet-conformiteit de door de genoemde verordening beoogde bescherming van de gezondheid en veiligheid van consumenten kan ondermijnen. Het bedrag van de administratieve geldboetes moet bovendien evenredig zijn aan het aantal niet-conforme voertuigen die op de Uniemarkt zijn geregistreerd of het aantal niet-conforme systemen, onderdelen of technische eenheden die op de Uniemarkt zijn aangeboden.

(4)

Bij de berekening van administratieve geldboetes, die als afschrikkend en evenredig en als verrekening van de voordelen van niet-conformiteit moeten worden gezien, moet naar behoren rekening worden gehouden met de ernst en de gevolgen van de inbreuk, alsook met eventuele verzwarende en verzachtende factoren. Tot de verzwarende factoren behoren de gevolgen voor de veiligheid, de gezondheid en het milieu, aangezien het waarborgen van een hoge mate van veiligheid en van bescherming van de gezondheid en het milieu een doelstelling van Verordening (EU) 2018/858 is. De vaststelling van een stevige sanctieregeling op het niveau van de Unie die afschrikkend werkt, met straffen voor gevallen van niet-conformiteit die negatieve gevolgen hebben voor de veiligheid van de inzittenden van het voertuig en andere weggebruikers en de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, moet bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstellingen. De mate van medewerking van de marktdeelnemer, met inbegrip van door de marktdeelnemer genomen corrigerende maatregelen, moet bij de berekening van de administratieve geldboete als verzachtende omstandigheden worden beschouwd.

(5)

Om de betaling van administratieve geldboetes te vergemakkelijken, moet een methode voor de inning ervan worden vastgesteld. De inning van die geldboetes moet geschieden overeenkomstig de regels voor de invordering van door de instellingen van de Unie opgelegde boeten, andere dwangsommen of sancties, die zijn neergelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (2),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Procedure

1.   Alvorens een marktdeelnemer overeenkomstig artikel 85, lid 1, in samenhang met artikel 53 van Verordening (EU) 2018/858, een administratieve geldboete op te leggen, stelt de Commissie de marktdeelnemer en de betrokken lidstaten schriftelijk, met opgave van redenen, in kennis van haar voornemen om een administratieve geldboete op te leggen.

2.   De marktdeelnemer en de betrokken lidstaten krijgen na de in lid 1 bedoelde kennisgeving een termijn van ten minste 30 dagen om schriftelijke opmerkingen bij de Commissie in te dienen. Onverminderd lid 4 worden schriftelijke opmerkingen die na het verstrijken van deze termijn worden ontvangen, niet in aanmerking genomen.

3.   De marktdeelnemer en de betrokken lidstaten kunnen bij hun schriftelijke opmerkingen aan de Commissie bewijsstukken ter staving van hun opmerkingen voegen.

4.   Naar aanleiding van de schriftelijke opmerkingen van de marktdeelnemer en de betrokken lidstaten kan de Commissie met een met redenen omkleed verzoek binnen een in dat verzoek aan te geven termijn van ten minste 15 dagen verzoeken om aanvullende informatie.

5.   In uitzonderlijke gevallen kan de Commissie, wanneer zij om aanvullende informatie verzoekt, de marktdeelnemer en de betrokken lidstaten vragen hun standpunt, na afloop van de schriftelijke behandeling overeenkomstig de leden 1 tot en met 4, mondeling in een bijeenkomst toe te lichten.

Artikel 2

Vertrouwelijkheid

1.   Marktdeelnemers die overeenkomstig artikel 1 informatie indienen, geven met opgave van redenen aan welke door hen verstrekte informatie zij als vertrouwelijk beschouwen, en verstrekken zo nodig uiterlijk op de door de Commissie vastgestelde datum een afzonderlijke niet-vertrouwelijke versie van het document met die informatie.

2.   Wanneer de marktdeelnemer geen informatie als vertrouwelijk heeft aangeduid, mag de Commissie ervan uitgaan dat de verstrekte informatie geen vertrouwelijke informatie bevat.

3.   Niets in dit artikel belet de Commissie de ingediende informatie te gebruiken om een niet-conformiteit aan te tonen.

Artikel 3

Methode voor de berekening van administratieve geldboetes

1.   Voor de berekening van het bedrag van de administratieve geldboetes raamt de Commissie de volgende bedragen:

a)

het economische voordeel of ander voordeel dat de marktdeelnemer als gevolg van de niet-conformiteit heeft verkregen;

b)

waar mogelijk, de verliezen voor de consument als gevolg van de niet-conformiteit.

De aldus vastgestelde voordelen en verliezen vormen de basis voor de berekening van de administratieve geldboetes. Wanneer een voordeel voor de ondernemer ook een verlies voor de consument inhoudt, wordt het slechts eenmaal in aanmerking genomen.

Op basis van de in de punten a) en b) genoemde bedragen worden de administratieve geldboetes berekend met inachtneming van het aantal niet-conforme voertuigen die op de Uniemarkt zijn geregistreerd of het aantal relevante niet-conforme systemen, onderdelen of technische eenheden die op de Uniemarkt zijn aangeboden.

2.   Bij de berekening van het bedrag van de administratieve geldboetes houdt de Commissie rekening met verzwarende of verzachtende factoren en andere factoren.

3.   De in lid 2 bedoelde verzwarende factoren zijn onder andere:

a)

de gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van personen of de negatieve gevolgen voor het milieu als gevolg van de verlaging van de prestatievereisten van een voertuig;

b)

de mate van nalatigheid of opzet van de marktdeelnemer, met inbegrip van pogingen van de marktdeelnemer om informatie die relevant is voor de vaststelling van de non-conformiteit te verbergen of achter te houden;

c)

elke ongerechtvaardigde weigering van de marktdeelnemer om de door de Commissie gevraagde informatie of bewijsstukken te verstrekken.

4.   De in lid 2 bedoelde verzachtende factoren zijn onder andere:

a)

de inspanningen en medewerking van de marktdeelnemer bij het opsporen van een niet-conformiteit;

b)

eventuele door de marktdeelnemer zelf geïnitieerde corrigerende maatregelen en de snelheid waarmee deze zijn genomen;

c)

eventuele andere redelijke en relevante verzachtende factoren die met passend bewijsmateriaal door de marktdeelnemer worden aangetoond.

5.   De andere in lid 2 bedoelde factoren zijn onder meer de herhaling, frequentie of duur van de niet-conformiteit, en andere straffen die op het niveau van de Unie of op nationaal niveau zijn opgelegd wegens niet-conformiteit van de EU-typegoedkeuringsvoorschriften in de tien jaar voorafgaand aan de vaststelling van de niet-conformiteit.

6.   De definitieve administratieve geldboete, uitgedrukt in EUR, wordt vastgesteld op een niveau dat de doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikking ervan waarborgt.

Artikel 4

Methode voor de inning van administratieve geldboetes

De administratieve geldboetes moeten binnen drie maanden na de datum waarop de debiteur in kennis is gesteld van het besluit van de Commissie worden betaald, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgevingsbrief. Deze geldboetes worden overeenkomstig de artikelen 107 en 108 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 geïnd. Overeenkomstig artikel 104 van die verordening kunnen aanvullende betalingstermijnen worden toegestaan.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


14.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1210 VAN DE COMMISSIE

van 13 juli 2022

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de indeling van lijsten van personen met voorwetenschap en de bijwerkingen daarvan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik), gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/2115 wat de bevordering van het gebruik van mkb-groeimarkten betreft, en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (1), en met name artikel 18, lid 6, zesde alinea, en artikel 18, lid 9, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 596/2014 moeten uitgevende instellingen, deelnemers aan de emissierechtenmarkt, veilingplatforms, veilingmeesters en de veilingtoezichthouder, of namens hen of voor hun rekening optredende personen, lijsten van personen met voorwetenschap opstellen en deze volgens een welbepaalde indeling actueel houden.

(2)

Het vaststellen van een precieze indeling, met inbegrip van het gebruik van standaardtemplates, moet de eenvormige toepassing van het in Verordening (EU) nr. 596/2014 bepaalde vereiste om lijsten van personen met voorwetenschap op te stellen en bij te werken, vergemakkelijken. Het moet er ook voor zorgen dat de bevoegde autoriteiten de informatie krijgen die nodig is voor het vervullen van hun taak om de integriteit van de financiële markten te beschermen en onderzoek te doen naar mogelijk marktmisbruik.

(3)

Aangezien binnen een entiteit tezelfdertijd diverse elementen van voorwetenschap kunnen bestaan, moeten lijsten van personen met voorwetenschap nauwkeurig aangeven tot welke specifieke elementen van voorwetenschap personen die voor de entiteit werken, toegang hebben gehad. De lijsten van personen met voorwetenschap moeten bijgevolg de specifieke voorwetenschap vermelden (bijvoorbeeld informatie betreffende een transactie, een project, een gebeurtenis, inclusief zakelijke of financiële gebeurtenissen, de bekendmaking van financiële overzichten of winstwaarschuwingen). Met het oog daarop dienen de lijsten van personen met voorwetenschap te worden onderverdeeld in afdelingen, met afzonderlijke afdelingen voor elk specifiek element van voorwetenschap. Elke afdeling moet een lijst bevatten van alle personen die toegang hebben tot dezelfde specifieke voorwetenschap.

(4)

Om meerdere vermeldingen voor de persoonsgegevens van dezelfde personen in verschillende afdelingen van de lijst van personen met voorwetenschap te vermijden, moeten deze persoonsgegevens kunnen worden vermeld in een afzonderlijke afdeling in de lijst van personen met voorwetenschap, een zogeheten afdeling personen met permanente voorwetenschap, die geen betrekking heeft op specifieke voorwetenschap. De afdeling personen met permanente voorwetenschap mag alleen personen omvatten die, door de aard van hun functie of positie, te allen tijde toegang hebben tot alle voorwetenschap binnen de entiteit.

(5)

Verordening (EU) nr. 596/2014 is gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/2115 van het Europees Parlement en de Raad (2), die voorziet in minder stringente vereisten voor instellingen die tot een mkb-groeimarkt toegelaten financiële instrumenten uitgeven (uitgevende instellingen op mkb-groeimarkten) door de te vermelden personen te beperken tot personen die door de aard van hun functie of positie bij de uitgevende instelling regelmatig toegang tot voorwetenschap hebben.

(6)

In afwijking van die bepaling kunnen de lidstaten van uitgevende instellingen op mkb-groeimarkten verlangen dat zij in hun lijsten van personen met voorwetenschap alle in artikel 18, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 596/2014 bedoelde personen opnemen. Gelet op de doorgaans beperktere personele en financiële middelen van kmo’s werd het voor hen echter evenredig geacht om gebruik te maken van een indeling die minder regeldruk oplevert dan de indeling van de lijsten van personen met voorwetenschap op grond van artikel 18, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 596/2014, en om de inhoud van de lijsten te beperken tot wat strikt noodzakelijk is voor de identificatie van de betrokken personen. Door uitgevende instellingen geen verplichting op te leggen om in hun lijsten persoonlijke contactgegevens van hun personen met voorwetenschap bij te houden, worden deze instellingen ontheven van de last om gegevens van personen met voorwetenschap te verzamelen en bij te werken, zonder de nationale bevoegde autoriteiten een instrument te ontnemen om personen te identificeren die toegang hebben tot voorwetenschap en contact met hen op te nemen via hun professionele contactgegevens. Die uitgevende instellingen moeten ook de mogelijkheid hebben de gegevens van personen die, door de aard van hun functie of positie, te allen tijde toegang hebben tot alle voorwetenschap, te vermelden in een afdeling personen met permanente voorwetenschap van de lijst van personen met voorwetenschap in plaats van de persoonsgegevens betreffende die personen met permanente voorwetenschap toe te voegen aan elke transactiespecifieke of event-based lijst. De inhoud van dergelijke afdelingen personen met permanente voorwetenschap moet ook worden beperkt tot wat strikt noodzakelijk is voor de identificatie van de betrokken personen.

(7)

De lijst van personen met voorwetenschap moet de persoonsgegevens bevatten die nodig zijn om de personen met voorwetenschap te identificeren. Elke verwerking van persoonsgegevens met het oog op het opstellen en bijhouden van lijsten van personen met voorwetenschap als bedoeld in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 596/2014 moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(8)

De lijsten van personen met voorwetenschap moeten ook gegevens bevatten die de bevoegde autoriteiten kunnen helpen hun onderzoeken uit te voeren, snel het handelsgedrag van personen met voorwetenschap te analyseren, verbanden te leggen tussen personen met voorwetenschap en bij verdachte handel betrokken personen, en contacten tussen deze personen op kritieke tijdstippen te identificeren. In dit verband zijn telefoonnummers van essentieel belang omdat ze de bevoegde autoriteit in staat stellen snel te handelen en zo nodig overzichten van dataverkeer op te vragen. Bovendien dient dit soort gegevens vanaf het begin te worden verschaft, zodat de integriteit van het onderzoek niet in gevaar komt doordat de bevoegde autoriteit in de loop van een onderzoek met verdere verzoeken om informatie moet terugvallen op de uitgevende instelling, de deelnemer aan de emissierechtenmarkt, het veilingplatform, de veilingmeester, de veilingtoezichthouder of de persoon met voorwetenschap.

(9)

Om ervoor te zorgen dat de lijsten van personen met voorwetenschap desgevraagd zo snel mogelijk beschikbaar kunnen worden gesteld aan de bevoegde autoriteit en te allen tijde onverwijld kunnen worden bijgewerkt, moet de lijst van personen met voorwetenschap worden bijgehouden in een elektronisch formaat. Het elektronische formaat moet ervoor zorgen dat de op de lijst van personen met voorwetenschap opgenomen informatie vertrouwelijk wordt gehouden. Teneinde een onevenredige regeldruk voor uitgevende instellingen op mkb-groeimarkten te voorkomen, moeten zij de lijsten van personen met voorwetenschap in een elektronisch formaat kunnen bijhouden, maar mogen hier niet toe worden verplicht, voor zover de volledigheid, integriteit en vertrouwelijkheid van de informatie gewaarborgd is.

(10)

Teneinde de regeldruk voor het indienen van de lijsten van personen met voorwetenschap te verminderen, moeten de specifieke elektronische middelen voor de verzending door de bevoegde autoriteiten zelf worden bepaald en een vertrouwelijke behandeling van de lijsten mogelijk maken.

(11)

Om redenen van helderheid, transparantie en rechtszekerheid moeten de indelingen van alle in Verordening (EU) nr. 596/2014 bedoelde lijsten van personen met voorwetenschap worden geconsolideerd in één enkele rechtshandeling. Daarom moet deze verordening zowel de indeling van de in artikel 18, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 596/2014 bedoelde lijsten van personen met voorwetenschap als van de in artikel 18, lid 6, van die verordening bedoelde lijsten van personen met voorwetenschap bevatten. Uitvoeringsverordening (EU) 2016/347 van de Commissie (4) moet derhalve worden ingetrokken.

(12)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (5) en heeft op 7 juni 2021 een advies uitgebracht.

(13)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die door de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten bij de Commissie zijn ingediend.

(14)

De Europese Autoriteit voor effecten en markten heeft open publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de potentiële desbetreffende kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op grond van artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 596/2014 vereiste lijsten van personen met voorwetenschap

1.   De op grond van artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 596/2014 vereiste lijsten van personen met voorwetenschap bevatten een specifieke afdeling voor elk element van voorwetenschap en worden opgesteld volgens het in bijlage I bij deze verordening vastgestelde formaat (template 1).

2.   De persoonsgegevens van personen die door de aard van hun functie of positie, te allen tijde toegang hebben tot alle voorwetenschap mogen afzonderlijk worden vermeld in een afdeling personen met permanente voorwetenschap van de lijst van personen met voorwetenschap. Die afdeling wordt opgesteld volgens het in bijlage I bij deze verordening vastgestelde formaat (template 2). Wanneer een afdeling personen met permanente voorwetenschap wordt opgesteld, worden de persoonsgegevens van de personen met permanente voorwetenschap niet opgenomen in de specifieke afdelingen van de in lid 1 bedoelde lijst van personen met voorwetenschap.

3.   De lijst van personen met voorwetenschap wordt bijgehouden in een elektronische vorm die er te allen tijde voor zorgt dat:

a)

de toegang tot de lijsten van personen met voorwetenschap wordt beperkt tot duidelijk geïdentificeerde personen die die toegang nodig hebben door de aard van hun functie of positie;

b)

de opgenomen informatie accuraat is;

c)

eerdere versies van de lijsten van personen met voorwetenschap beschikbaar zijn.

4.   De bevoegde autoriteit vermeldt op haar website via welke elektronische middelen de lijsten van personen met voorwetenschap moeten worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit. Deze elektronische middelen waarborgen de volledigheid, integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevens tijdens de verzending.

Artikel 2

In artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) nr. 596/2014 bedoelde lijsten van personen met voorwetenschap

1.   De in artikel 18, lid 6, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 596/2014 bedoelde lijst van personen met voorwetenschap mag alleen de persoonsgegevens bevatten van personen die regelmatig toegang hebben tot voorwetenschap. Deze lijst wordt opgesteld volgens het in bijlage II vastgestelde formaat.

2.   De op grond van artikel 18, lid 6, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 596/2014 vereiste lijsten van personen met voorwetenschap bevatten een specifieke afdeling voor elk element van voorwetenschap en worden opgesteld volgens het in bijlage III bij deze verordening vastgestelde formaat (template 1).

De gegevens van personen die door de aard van hun functie of positie te allen tijde toegang hebben tot alle voorwetenschap, mogen afzonderlijk worden vermeld in een afdeling personen met permanente voorwetenschap van de lijst van personen met voorwetenschap. Die afdeling personen met permanente voorwetenschap wordt opgesteld volgens het in bijlage III bij deze verordening vastgestelde formaat (template 2). Wanneer een afdeling personen met permanente voorwetenschap wordt opgesteld, worden de persoonsgegevens van de personen met permanente voorwetenschap niet opgenomen in elke afdeling van de lijst van personen met voorwetenschap die overeenkomt met elk in de eerste alinea van dit lid bedoeld element van voorwetenschap.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde lijsten van personen met voorwetenschap worden bijgehouden in een vorm die ervoor zorgt dat de volledigheid, integriteit en vertrouwelijkheid van de in die lijsten opgenomen informatie te allen tijde wordt gehandhaafd tijdens de verzending aan de bevoegde autoriteit.

Artikel 3

Intrekking

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/347 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden opgevat als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2019/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 2014/65/EU en de Verordeningen (EU) nr. 596/2014 en (EU) 2017/1129 wat de bevordering van het gebruik van mkb-groeimarkten betreft (PB L 320 van 11.12.2019, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/347 van de Commissie van 10 maart 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de precieze indeling van lijsten van personen met voorwetenschap en voor het bijwerken van lijsten van personen met voorwetenschap overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 49).

(5)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(6)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).


BIJLAGE I

TEMPLATE 1

Indeling voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde lijsten van personen met voorwetenschap

Beschrijving van de bron van de specifieke voorwetenschap: []

Datum en tijdstip waarop deze afdeling is aangemaakt (d.w.z. wanneer de specifieke voorwetenschap werd geïdentificeerd): [jjjj-mm-dd; uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]

Datum en tijdstip (laatste bijwerking): [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]

Datum van verzending aan de bevoegde autoriteit: [jjjj-mm-dd]

Voorna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap

Achterna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap

Achterna(a)m(en) bij geboorte van de persoon met voorwetenschap (indien anders)

Telefoonnummer(s) kantoor

(doorkiesnummer en mobiel)

Naam en adres onderneming

Functie en reden van status als persoon met voorwetenschap

Begindatum

(datum en tijdstip waarop de persoon toegang kreeg tot de voorwetenschap)

Einddatum

(datum en tijdstip waarop de toegang tot de voorwetenschap werd beëindigd)

Nationaal identificatienummer(indien van toepassing)

Geboortedatum

Privételefoonnummers (vast en mobiel)

Volledig privéadres: straat; huisnummer; plaats; postcode; land]

[Tekst]

[Tekst]

[Tekst]

[Nummers (zonder spaties)]

[Adres uitgevende instelling/deelnemer emissierechtenmarkt/veilingplatform/veilingmeester/veilingtoezichthouder of persoon die namens hen of voor hun rekening handelt

[Beschrijving rol, functie en reden voor opneming in deze lijst]

[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC]

[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC]

[Nummer en/of tekst]

[jjjj-mm-dd]

[Nummers (zonder spaties)]

[Tekst]

TEMPLATE 2

Indeling voor de afdeling personen met permanente voorwetenschap van de in artikel 1, lid 2, bedoelde lijsten van personen met voorwetenschap

Datum en tijdstip waarop deze afdeling is aangemaakt: [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]

Datum en tijdstip (laatste bijwerking): [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]

Datum van verzending aan de bevoegde autoriteit: [jjjj-mm-dd]

Voorna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap

Achterna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap

Achterna(a)m(en) bij geboorte van de persoon met voorwetenschap (indien anders)

Telefoonnummer(s) werk (doorkiesnummer en mobiel)

Naam en adres onderneming

Functie en reden van status als persoon met voorwetenschap

Opneming

(datum en tijdstip waarop de persoon is opgenomen in de afdeling personen met permanente voorwetenschap)

Nationaal identificatienummer(indien van toepassing)

Geboortedatum

Volledig privéadres

(straat; huisnummer; plaats; postcode; land (voor zover beschikbaar op het tijdstip van het verzoek door de bevoegde autoriteit)

Privételefoonnummers

(vast en mobiel)

[Tekst]

[Tekst]

[Tekst]

[Nummers (zonder spaties)]

[Adres van uitgevende instelling of van de persoon die namens haar of voor haar rekening handelt]

[Beschrijving rol, functie en reden voor opneming in deze lijst]

[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC]

[Nummer en/of tekst]

jjjj-mm-dd voor de geboortedatum]

[Tekst]

[Nummers (zonder spaties)]


BIJLAGE II

Indeling voor de in artikel 2, lid 1, bedoelde lijst van persoonsgegevens van personen die regelmatig toegang hebben tot voorwetenschap

Datum en tijdstip waarop deze lijst van personen met voorwetenschap is aangemaakt: [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]

Datum en tijdstip (laatste bijwerking): [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]

Datum van verzending aan de bevoegde autoriteit: [jjjj-mm-dd]

Voorna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap

Achterna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap

Achterna(a)m(en) bij geboorte van de persoon met voorwetenschap (indien anders)

Telefoonnummer(s) kantoor (doorkiesnummer en mobiel)

Naam en adres onderneming

Functie en reden van status als persoon met voorwetenschap

Begindatum

(datum en tijdstip waarop de persoon regelmatig toegang kreeg tot de voorwetenschap)

Einddatum

(datum en tijdstip waarop de regelmatige toegang tot de voorwetenschap werd beëindigd)

Nationaal identificatienummer (indien van toepassing) of anders Geboortedatum

Volledig privéadres

(straat; huisnummer; plaats; postcode; land (voor zover beschikbaar op het tijdstip van het verzoek door de bevoegde autoriteit)

Privételefoonnummers

(vast en mobiel)

(Voor zover beschikbaar op het tijdstip van het verzoek door de bevoegde autoriteit)

[Tekst]

[Tekst]

[Tekst]

[Nummers (zonder spaties)]

[Adres van uitgevende instelling]

[Beschrijving rol, functie en reden voor opneming in deze lijst van personen met voorwetenschap/]

[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC]

[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC]

[Nummer en/of tekst of jjjj-mm-dd voor de geboortedatum]

[Tekst]

[Nummers (zonder spaties)]


BIJLAGE III

TEMPLATE 1

Indeling voor de in artikel 2, lid 2, eerste alinea, bedoelde lijsten van personen met voorwetenschap

Beschrijving van de bron van de specifieke voorwetenschap:

Datum en tijdstip waarop deze afdeling is aangemaakt (d.w.z. wanneer de specifieke voorwetenschap werd geïdentificeerd): [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]

Datum en tijdstip (laatste bijwerking): [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]

Datum van verzending aan de bevoegde autoriteit: [jjjj-mm-dd]

Voorna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap

Achterna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap

 

Telefoonnummer(s) werk

(doorkiesnummer en mobiel)

Functie en reden van status als persoon met voorwetenschap

Begindatum

(datum en tijdstip waarop de persoon toegang kreeg tot de voorwetenschap)

Einddatum

(datum en tijdstip waarop de toegang tot de voorwetenschap werd beëindigd)

Nationaal identificatienummer

(indien van toepassing)

of anders geboortedatum

[Tekst]

[Tekst]

 

[Nummers (zonder spaties)]

[Beschrijving rol, functie en reden voor opneming in deze lijst]

[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC]

[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC]

[Nummer en/of tekst of jjjj-mm-dd voor de geboortedatum]

TEMPLATE 2

Indeling voor de afdeling personen met permanente voorwetenschap van de in artikel 2, lid 2, tweede alinea, bedoelde lijsten van personen met voorwetenschap

Datum en tijdstip waarop deze afdeling is aangemaakt: [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]

Datum en tijdstip (laatste bijwerking): [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]

Datum van verzending aan de bevoegde autoriteit: [jjjj-mm-dd]

Voorna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap

Achterna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap

Telefoonnummer(s) werk (doorkiesnummer en mobiel)

Naam en adres onderneming

Functie en reden van status als persoon met voorwetenschap

Opneming

(datum en tijdstip waarop de persoon is opgenomen in de afdeling personen met permanente voorwetenschap)

Nationaal identificatienummer

(indien van toepassing)

of anders geboortedatum

[Tekst]

[Tekst]

[Nummers (zonder spaties)]

[Adres van uitgevende instelling of van de persoon die namens haar of voor haar rekening handelt]

[Beschrijving rol, functie en reden voor opneming in deze lijst]

[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC]

[Nummer en/of jjjj-mm-dd voor de geboortedatum]


BESLUITEN

14.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/31


BESLUIT (EU) 2022/1211 VAN DE RAAD

van 12 juli 2022

betreffende de aanneming van de euro door Kroatië op 1 januari 2023

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 140, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het verslag van de Europese Commissie (1),

Gezien het verslag van de Europese Centrale Bank (2),

Gezien het advies van het Europees Parlement (3),

Gezien de bespreking in de Europese Raad,

Gezien de aanbeveling van de leden van de Raad die de lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De derde fase van de economische en monetaire unie (EMU) begon op 1 januari 1999. De Raad, bijeen te Brussel op 3 mei 1998 in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, heeft besloten dat België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro op 1 januari 1999 (5).

(2)

Bij Beschikking 2000/427/EG (6) heeft de Raad besloten dat Griekenland voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro op 1 januari 2001. Bij Beschikking 2006/495/EG (7) heeft de Raad besloten dat Slovenië voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro op 1 januari 2007. Bij Beschikkingen 2007/503/EG (8) en 2007/504/EG (9) heeft de Raad besloten dat Cyprus en Malta voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro op 1 januari 2008. Bij Beschikking 2008/608/EG (10) heeft de Raad besloten dat Slowakije voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro. Bij Besluit 2010/416/EU (11) heeft de Raad besloten dat Estland voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro. Bij Besluit 2013/387/EU (12) heeft de Raad besloten dat Letland voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro. Bij Besluit 2014/509/EU (13) heeft de Raad besloten dat Litouwen voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro.

(3)

Overeenkomstig punt 1 van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol (nr. 16) betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken en overeenkomstig het besluit dat de staatshoofden en regeringsleiders in december 1992 in Edinburgh hebben genomen, heeft Denemarken de Raad ervan in kennis gesteld dat het niet aan de derde fase van de EMU zal deelnemen. Denemarken heeft niet verzocht om inleiding van de procedure van artikel 140, lid 2, VWEU betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(4)

Overeenkomstig Beschikking 98/317/EG is Zweden een lidstaat met een derogatie als bedoeld in artikel 139, lid 1, VWEU. Overeenkomstig artikel 4 van het de Toetredingsakte van 2003 (14) zijn zowel Tsjechië, Hongarije als Polen lidstaten met een derogatie als bedoeld in artikel 139, lid 1, VWEU. Overeenkomstig artikel 5 van de Toetredingsakte van 2005 (15) zijn zowel Bulgarije als Roemenië lidstaten met een derogatie als bedoeld in artikel 139, lid 1, VWEU. Overeenkomstig artikel 5 van de Toetredingsakte van 2012 (16) is Kroatië een lidstaat met een derogatie als bedoeld in artikel 139, lid 1, VWEU.

(5)

De Europese Centrale Bank (ECB) werd op 1 juli 1998 opgericht. Het Europees monetair stelsel werd vervangen door een wisselkoersmechanisme waarvan de invoering werd overeengekomen bij de resolutie van de Europese Raad van 16 juni 1997 inzake de instelling van een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de economische en monetaire unie (17). De procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de economische en monetaire unie (WKM II) werden neergelegd in de overeenkomst van 16 maart 2006 tussen de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de lidstaten buiten de eurozone waarin de operationele procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de economische en monetaire unie zijn neergelegd (18).

(6)

In artikel 140, lid 2, VWEU is de procedure voor het intrekken van de derogaties van de betrokken lidstaten neergelegd. Ten minste om de twee jaar of op verzoek van een onder een derogatie vallende lidstaat brengen de Commissie en de ECB volgens de procedure van artikel 140, lid 1, VWEU verslag uit aan de Raad.

(7)

De nationale wetgeving van de lidstaten, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale banken, dient zo nodig te worden aangepast om deze verenigbaar te maken met de artikelen 130 en 131 VWEU en met de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (“de statuten van het ESCB en van de ECB”). De verslagen van de Commissie en de ECB bevatten een gedetailleerde beoordeling van de verenigbaarheid van de wetgeving van Kroatië met de artikelen 130 en 131 van het Verdrag en met de statuten van het ESCB en van de ECB.

(8)

Overeenkomstig artikel 1 van het aan het VWEU gehechte Protocol (nr. 13) betreffende de convergentiecriteria betekent het in artikel 140, lid 1, eerste streepje, VWEU bedoelde criterium inzake prijsstabiliteit dat een lidstaat een duurzame prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatiepercentage dat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, niet meer dan 1,5 procentpunt hoger ligt dan dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. Voor de toepassing van het criterium inzake prijsstabiliteit wordt de inflatie gemeten aan de hand van de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (GICP’s), als omschreven in Verordening (EU) 2016/792 van het Europees Parlement en de Raad (19). Voor de toetsing van het criterium inzake prijsstabiliteit wordt de inflatie van een lidstaat gemeten aan de hand van de procentuele verandering van het rekenkundige gemiddelde van twaalf maandelijkse indexcijfers ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde van twaalf maandelijkse indexcijfers van de voorgaande periode. In de verslagen van de Commissie en de ECB is gebruikgemaakt van een referentiewaarde, berekend als het gewone rekenkundige gemiddelde van de inflatiepercentages van de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren, plus 1,5 procentpunt. Over de in april 2022 eindigende periode van één jaar was de verkregen referentiewaarde voor de inflatie 4,9 %, waarbij de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteerden Frankrijk, Finland en Griekenland waren met inflatiepercentages van respectievelijk 3,2 %, 3,3 % en 3,6 %. Het is gerechtvaardigd om landen waarvan de inflatiegraad niet als een zinvolle benchmark voor andere lidstaten kan worden gezien, niet tot de best presterende landen te rekenen. Dergelijke uitbijters zijn in het verleden vastgesteld in 2004, 2010, 2013, 2014 en 2016. Momenteel is het gerechtvaardigd om Malta en Portugal niet tot de best presterende landen te rekenen; in april 2022 bedroeg de over een periode van twaalf maanden gemeten gemiddelde inflatie van Malta en Portugal respectievelijk 2,1 % en 2,6 % en die van de eurozone 4,4 %. Voor de berekening van de referentiewaarde worden Malta en Portugal vervangen door Finland en Griekenland, de lidstaten die na deze landen de laagste gemiddelde inflatiepercentages hebben.

(9)

Overeenkomstig artikel 2 van Protocol (nr. 13) houdt het in artikel 140, lid 1, tweede streepje, VWEU bedoelde criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid in dat ten aanzien van de lidstaat op het tijdstip van het onderzoek geen besluit van de Raad krachtens artikel 126, lid 6, VWEU geldt waarin wordt vastgesteld dat er een buitensporig tekort bestaat.

(10)

Overeenkomstig artikel 3 van Protocol (nr. 13) betekent het in artikel 140, lid 1, derde streepje, VWEU bedoelde criterium inzake deelneming aan het wisselkoersmechanisme (WKM) van het Europees monetair stelsel dat een lidstaat ten minste gedurende de laatste twee jaar vóór het onderzoek zonder grote spanningen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees monetair stelsel heeft nageleefd. Met name mag de betrokken lidstaat tijdens die periode de bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover de euro niet op eigen initiatief hebben gedevalueerd. WKM II verschaft sinds 1 januari 1999 het kader waarin de naleving van het wisselkoerscriterium wordt beoordeeld. De Commissie en de ECB hebben bij de beoordeling van de naleving van dit criterium in hun verslagen de op 18 mei 2022 eindigende periode van twee jaar onderzocht.

(11)

Overeenkomstig artikel 4 van Protocol (nr. 13) betekent het in artikel 140, lid 1, vierde streepje, VWEU genoemde criterium inzake de convergentie van het niveau van de rentevoet dat een lidstaat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, een gemiddelde nominale langetermijnrente heeft gehad die niet meer dan twee procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. Als criterium voor de beoordeling van de convergentie van de rentetarieven zijn vergelijkbare rentetarieven op benchmarkobligaties van de overheid met een looptijd van tien jaar gebruikt. Om te beoordelen of aan het criterium inzake het niveau van de rentevoet wordt voldaan, is in de verslagen van de Commissie en de ECB een referentiewaarde, berekend als het gewone rekenkundige gemiddelde van de nominale langetermijnrente van de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren, plus twee procentpunten, in aanmerking genomen. De referentiewaarde is gebaseerd op de langetermijnrente in Frankrijk (0,3 %), Finland (0,2 %) en Griekenland (1,4 %) en bedroeg in de in april 2022 eindigende periode van één jaar 2,6 %.

(12)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol (nr. 13) zijn de statistische gegevens die worden gebruikt voor de beoordeling van de naleving van de convergentiecriteria door de Commissie verstrekt. De begrotingsgegevens zijn door de Commissie verstrekt op basis van de verslagen die de lidstaten vóór 1 april 2022 hadden overgelegd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad (20).

(13)

Op grond van de door de Commissie en de ECB uitgebrachte verslagen over de vooruitgang die door Kroatië is geboekt bij de nakoming van zijn verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de economische en monetaire unie, wordt geconcludeerd dat in Kroatië de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar is met de artikelen 130 en 131 van het Verdrag en de statuten van het ESCB en van de ECB.

(14)

Op grond van door de Commissie en de ECB uitgebrachte verslagen over de vooruitgang die door Kroatië is geboekt bij de nakoming van zijn verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de economische en monetaire unie, wordt geconcludeerd dat met betrekking tot de naleving van de in de vier streepjes van artikel 140, lid 1, VWEU genoemde convergentiecriteria voor Kroatië het volgend geldt: het gemiddelde inflatiepercentage in Kroatië over het in april 2022 eindigende jaar bedroeg 4,7 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde, en zal waarschijnlijk ook in de komende maanden onder de referentiewaarde blijven; ten aanzien van Kroatië geldt geen Raadsbesluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort; Kroatië is sinds 10 juli 2020 lid van WKM II en tijdens de twee jaar voorafgaand aan deze beoordeling was de wisselkoers van de kuna (HRK) niet onderhevig aan grote spanningen en heeft Kroatië de bilaterale spilkoers van de HRK tegenover de euro niet op eigen initiatief gedevalueerd; en over het in april 2022 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Kroatië gemiddeld 0,8 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

(15)

In het licht van de beoordeling van de verenigbaarheid van de wetgeving en de naleving van de convergentiecriteria, alsook van de aanvullende factoren, voldoet Kroatië aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Kroatië voldoet aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro. De in artikel 5 van de Toetredingsakte van 2012 bedoelde derogatie wordt met ingang van 1 januari 2023 ingetrokken.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

Z. STANJURA


(1)  Verslag van 1 juni 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verslag van 1 juni 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies van 5 juli 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB C 238 van 21.6.2022, blz. 1.

(5)  Beschikking 98/317/EG van de Raad van 3 mei 1998 overeenkomstig artikel 109 J, lid 4, van het Verdrag (PB L 139 van 11.5.1998, blz. 30).

(6)  Beschikking 2000/427/EG van de Raad van 19 juni 2000 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van één munt door Griekenland op 1 januari 2001 (PB L 167 van 7.7.2000, blz. 19).

(7)  Beschikking 2006/495/EG van de Raad van 11 juli 2006 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Slovenië op 1 januari 2007 (PB L 195 van 15.7.2006, blz. 25).

(8)  Beschikking 2007/503/EG van de Raad van 10 juli 2007 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Cyprus op 1 januari 2008 (PB L 186 van 18.7.2007, blz. 29).

(9)  Beschikking 2007/504/EG van de Raad van 10 juli 2007 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Malta op 1 januari 2008 (PB L 186 van 18.7.2007, blz. 32).

(10)  Beschikking 2008/608/EG van de Raad van 8 juli 2008 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Slowakije op 1 januari 2009 (PB L 195 van 24.7.2008, blz. 24).

(11)  Besluit 2010/416/EU van de Raad van 13 juli 2010 overeenkomstig artikel 140, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de euro door Estland op 1 januari 2011 (PB L 196 van 28.7.2010, blz. 24).

(12)  Besluit 2013/387/EU van de Raad van 9 juli 2013 betreffende de aanneming van de euro door Letland op 1 januari 2014 (PB L 195 van 18.7.2013, blz. 24).

(13)  Besluit 2014/509/EU van de Raad van 23 juli 2014 betreffende de aanneming van de euro door Litouwen op 1 januari 2015 (PB L 228 van 31.7.2014, blz. 29).

(14)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33.

(15)  PB L 157 van 21.6.2005, blz. 203.

(16)  PB L 112 van 24.4.2012, blz. 21.

(17)  PB C 236 van 2.8.1997, blz. 5.

(18)  PB C 73 van 25.3.2006, blz. 21.

(19)  Verordening (EU) 2016/792 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen en van de huizenprijzen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 11).

(20)  Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1).


14.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/35


BESLUIT (EU) 2022/1212 VAN DE RAAD

van 12 juli 2022

tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, wat betreft de externe accountants van de Banco de Portugal

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien Protocol nr. 4 betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 27.1,

Gezien de aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 17 mei 2022 aan de Raad van de Europese Unie betreffende de externe accountants van de Banco de Portugal (ECB/2022/24) (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De rekeningen van de Europese Centrale Bank (ECB) en van de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben, worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants die door de Raad van bestuur van de ECB worden aanbevolen en door de Raad van de Europese Unie worden aanvaard.

(2)

Het mandaat van de huidige externe accountants van de Banco de Portugal, Deloitte & Associados — Sociedade de Revisores Oficiais de Contas SA, eindigde na de audit van het boekjaar 2021. Daarom moeten voor de boekjaren 2022 tot en met 2026 nieuwe externe accountants worden benoemd.

(3)

De Banco de Portugal heeft PricewaterhouseCoopers & Associados — Sociedade de Revisores Oficiais de Contas, Lda. als externe accountant geselecteerd voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

(4)

De raad van bestuur van de ECB heeft de aanbeveling gedaan om PricewaterhouseCoopers & Associados — Sociedade de Revisores Oficiais de Contas, Lda. voor de boekjaren 2022 tot en met 2026 aan te wijzen als externe accountant van de Banco de Portugal.

(5)

Ingevolge de aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB moet Besluit 1999/70/EG van de Raad (2) dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 1 van Besluit 1999/70/EG wordt lid 10 vervangen door:

“10.   PricewaterhouseCoopers & Associados — Sociedade de Revisores Oficiais de Contas, Lda. wordt aanvaard als externe accountant van de Banco de Portugal voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum van de kennisgeving ervan.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Europese Centrale Bank.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

Z. STANJURA


(1)  PB C 210 van 25.5.2022, blz. 1.

(2)  Besluit 1999/70/EG van de Raad van 25 januari 1999 betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken (PB L 22 van 29.1.1999, blz. 69).


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

14.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/37


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA Nr. 276/21/COL

van 8 december 2021

betreffende de Noorse regionalesteunkaart 2022-2027 (Noorwegen) [2022/1213]


1.   SAMENVATTING

(1)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna de “Autoriteit” genoemd) wenst de Noorse autoriteiten ervan in kennis te stellen dat de Autoriteit, na de Noorse regionalesteunkaart 2022-2027 te hebben beoordeeld, deze verenigbaar acht met de beginselen van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (hierna de “richtsnoeren regionale steun” genoemd) (1).

(2)

Dit besluit vormt de beoordeling door de Autoriteit van de regionalesteunkaart op grond van punt 190 van de richtsnoeren regionale steun. De goedgekeurde kaart maakt integrerend deel uit van de richtsnoeren regionale steun (2). De regionalesteunkaart zelf houdt geen staatssteun in en vormt geen toestemming om dergelijke steun te verlenen.

(3)

De Autoriteit heeft haar besluit op de volgende overwegingen gebaseerd.

2.   PROCEDURE

(4)

Op 1 december 2021 heeft de Autoriteit haar nieuwe richtsnoeren regionale steun vastgesteld bij Besluit nr. 269/21/COL. Hierin worden de voorwaarden uiteengezet waaronder aan te melden regionale steun als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst kan worden beschouwd (3). Zij stellen ook de criteria vast voor het afbakenen van de gebieden die voldoen aan de voorwaarden voor verenigbaarheid in artikel 61, lid 3, punten a) en c), van de EER-overeenkomst (4).

(5)

Volgens punt 150 van de richtsnoeren regionale steun moeten de gebieden die de EER-/EVA-staten als steungebieden onder a) of c) willen aanwijzen, op een regionalesteunkaart worden aangegeven. Overeenkomstig punt 189 van de richtsnoeren regionale steun dient elke EER-/EVA-staat bij de Autoriteit één enkele regionalesteunkaart aan te melden die van toepassing is van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2027. In overeenstemming hiermee hebben de Noorse autoriteiten bij brief van 2 december 2021 de Noorse regionalesteunkaart 2022-2027 aangemeld (5).

3.   DOOR DE NOORSE AUTORITEITEN AANGEWEZEN IN AANMERKING KOMENDE GEBIEDEN

3.1.   Chronologisch overzicht

(6)

Het voor de periode 2022-2027 beschikbare aandeel regionale steun is voor elke EER-/EVA-staat uiteengezet in bijlage I bij de richtsnoeren regionale steun. De toewijzing aan Noorwegen bestaat uit vooraf vastliggende en niet vooraf vastliggende steungebieden onder c).

(7)

De Noorse autoriteiten kunnen deze toewijzing gebruiken om vooraf vastliggende en niet vooraf vastliggende steungebieden onder c) aan te wijzen. De beginselen voor een dergelijke aanwijzing zijn neergelegd in respectievelijk de punten 168 en 169 en punt 175 van de richtsnoeren regionale steun.

3.2.   Vooraf vastliggende steungebieden onder c)

3.2.1.   Inleiding

(8)

Overeenkomstig punt 168 van de richtsnoeren regionale steun kunnen EER-/EVA-staten de in punt 166 bedoelde vooraf vastliggende steungebieden onder c) aanwijzen als steungebied onder c). Deze steungebieden zijn vermeld in bijlage I bij de richtsnoeren regionale steun.

(9)

In punt 169 wordt in een flexibele aanpak voorzien, waarbij onder bepaalde voorwaarden kleine en zeer dunbevolkte gebieden kunnen worden aangewezen die niet vooraf als in aanmerking komend zijn aangemerkt.

(10)

Op de Noorse regionalesteunkaart 2014-2020 hebben de Noorse autoriteiten dunbevolkte gebieden aangewezen. De zeer dunbevolkte gebieden zijn niet geïdentificeerd (6). In plaats daarvan hebben de Noorse autoriteiten zeer dunbevolkte gebieden aangewezen in het kader van een regeling voor exploitatiesteun die afhankelijk was van een beperking tot dergelijke gebieden (7).

(11)

Voetnoot 65 van de richtsnoeren regionale steun bevat een nieuwe aanwijzing dat dunbevolkte en zeer dunbevolkte gebieden op de regionalesteunkaart moeten worden vermeld. Op basis hiervan hebben de Noorse autoriteiten in hun aanmelding een identificatie van de aangewezen zeer dunbevolkte gebieden opgenomen die gelijkwaardig is aan de identificatie die eerder in het kader van een regeling voor exploitatiesteun is gedaan.

(12)

Dienovereenkomstig beoordeelt de Autoriteit eerst de aanwijzing van dunbevolkte gebieden door de Noorse autoriteiten. Vervolgens beoordeelt de Autoriteit de aanwijzing van zeer dunbevolkte gebieden door de Noorse autoriteiten. Zoals vereist in de laatste zin van punt 169 van de richtsnoeren regionale steun houdt de Autoriteit bij de beoordeling van de naleving van het bevolkingsplafond rekening met de bevolking in zowel de zeer dunbevolkte als de dunbevolkte gebieden.

(13)

Uit de definitie in punt 19, onder 30), van de richtsnoeren regionale steun volgt dat alle op grond van punt 169 aangewezen gebieden dunbevolkt zijn. Dienovereenkomstig telt de Autoriteit bij de beoordeling van de naleving van het plafond voor het bevolkingsaandeel de bevolking in de dunbevolkte en zeer dunbevolkte gebieden slechts één keer mee.

3.2.2.   Dunbevolkte gebieden

3.2.2.1.   Twee volledig opgenomen provincies

(14)

In punt 169, eerste en tweede zin, van de richtsnoeren regionale steun wordt bepaald: “Voor dunbevolkte gebieden moeten EER-/EVA-staten in beginsel statistische regio’s van niveau 2 met minder dan 8 inwoners/km2 of statistische regio’s van niveau 3 met minder dan 12,5 inwoners/km2 aanwijzen. EER-/EVA-staten kunnen echter delen van statistische regio’s van niveau 3 met minder dan 12,5 inwoners/km2 aanwijzen of andere aan die regio’s grenzende gebieden mits de aangewezen gebieden minder dan 12,5 inwoners/km2 hebben.”.

(15)

In Noorwegen bestaan de statistische regio’s van niveau 3 uit provincies, terwijl statistische regio’s van niveau 2 grotere gebieden bestrijken (8).

(16)

De provincies Troms og Finnmark en Nordland zijn volledig opgenomen. Op basis van de cijfers van 1 januari 2020 (9) is de bevolkingsdichtheid in deze provincies respectievelijk 3,4 en 6,7 inwoners per km2 (10). Op basis van dezelfde bevolkingscijfers hebben deze gebieden in totaal 484 546 inwoners (11).

3.2.2.2.   Gedeeltelijk opgenomen regio’s

(17)

Op grond van het bepaalde in de tweede zin van punt 169 kunnen delen van statistische regio’s van niveau 3 met minder dan 12,5 inwoners/km2 worden aangewezen, of andere aan die regio’s van niveau 3 grenzende gebieden, mits de aangewezen gebieden minder dan 12,5 inwoners/km2 hebben. De mogelijkheid om aangrenzende gebieden op te nemen (toe te voegen) heeft dus als spiegelbeeld de mogelijkheid om gebieden binnen de statistische regio’s van niveau 3 met minder dan 12,5 inwoners/km2 uit te sluiten (te verwijderen).

(18)

Bijgevolg worden delen van de regio’s van niveau 3 Innlandet en Trøndelag van de regionalesteunkaart verwijderd, terwijl gebieden in andere regio’s van niveau 3 worden toegevoegd (12).

3.2.2.3.   Kleinere steungebieden die zijn verwijderd

(19)

Tabel 1 geeft een overzicht van de gebieden in de regio’s van niveau 3 van Innlandet en Trøndelag die zijn verwijderd (13):

Tabel 1

Kleinere steungebieden die zijn verwijderd

Regio van niveau 3

Steungebieden (gemeenten)

Bevolkingsdichtheid

Innlandet

Hamar, Lillehammer, Gjøvik, Ringsaker, Løten, Stange, Elverum, Gran en Østre Toten

34,5

Trøndelag

Trondheim, het deel van Orkland dat voorheen de gemeente Orkdal was, Melhus, Skaun, Malvik, Stjørdal en Levanger

83,3

(20)

Op basis van de bevolkingsgegevens van 1 januari 2020 hebben deze verwijderde gebieden in totaal 504 560 inwoners (14).

3.2.2.4.   Kleinere steungebieden die zijn toegevoegd

(21)

Tabel 2 hieronder geeft een overzicht van de kleinere gebieden met een lagere bevolkingsdichtheid dan 12,5 inwoners per km2 die zijn toegevoegd (15):

Tabel 2

Kleinere steungebieden die zijn toegevoegd

Regio van niveau 3

Steungebieden (gemeenten)

Bevolkingsdichtheid

Viken

Aremark, Marker, Aurskog-Høland, Flå, Nesbyen, Gol, Hemsedal, Ål, Hol, Sigdal, Krødsherad, Flesberg, Rollag en Nore og Uvdal

4,8

Vestfold og Telemark

Notodden, Bamble, Kragerø, Drangedal, Nome, Midt-Telemark, Tinn, Hjartdal, Seljord, Kviteseid, Nissedal, Fyresdal, Tokke en Vinje

6,2

Agder

Het deel van Lindesnes dat voorheen Marnardal was, het deel van Lyngdal dat voorheen de gemeente Audnedal was, Risør, Farsund, Flekkefjord, Gjerstad, Vegårshei, Tvedestrand, Åmli, Iveland, Evje og Hornnes, Bygland, Valle, Bykle, Åseral, Hægebostad, Kvinesdal en Sirdal

5,4

Rogaland

Sokndal, Lund, Bjerkreim, Hjelmeland, Suldal en Sauda

4,8

Vestland

Kinn, Etne, Bømlo, Fitjar, Tysnes, Kvinnherad, Ullensvang, Eidfjord, Ulvik, Voss, Kvam, Samnanger, Vaksdal, Modalen, Austrheim, Fedje, Masfjorden, Gulen, Solund, Hyllestad, Høyanger, Vik, Sogndal, Aurland, Lærdal, Årdal, Luster, Askvoll, Fjaler, Sunnfjord, Bremanger, Stad, Gloppen en Stryn

6,6

Møre og Romsdal

De delen van Molde die voorheen de gemeenten Nesset en Midsund waren, de delen van Ålesund die voorheen de gemeenten Haram en Sandøy waren, Vanylven, Sande, Hareid, Ørsta, Stranda, Sykkylven, Vestnes, Rauma, Averøy, Gjemnes, Tingvoll, Sunndal, Surnadal, Smøla, Aure, Volda, Fjord en Hustadvika

9,5

(22)

Op basis van de bevolkingsgegevens van 1 januari 2020 hebben deze toegevoegde gebieden in totaal 528 360 inwoners (16).

3.2.2.5.   Beoordeling van de flexibele aanpak

(23)

In punt 169 van de richtsnoeren regionale steun worden drie voorwaarden vastgesteld waaraan moet worden voldaan om kleinere gebieden uit een statistische regio van niveau 3 te kunnen toevoegen, wanneer deze regio als geheel een bevolkingsdichtheid van meer dan 12,5 inwoners/km2 heeft.

(24)

Ten eerste moeten deze kleinere gebieden minder dan 12,5 inwoners per km2 hebben.

(25)

In het verleden hebben zowel de Autoriteit (17) als de Commissie (18) de bevolkingsdichtheid voor toegevoegde dunbevolkte gebieden volgens de statistische regio’s van niveau 3 beoordeeld (statistische regio’s van niveau 3/NUTS 3-regio’s). De formulering van punt 169 bevat geen enkel nieuw element dat een andere uitleg vereist. Bijgevolg zal de Autoriteit in het kader van de nieuwe richtsnoeren regionale steun dezelfde aanpak volgen.

(26)

Uit de gegevens in tabel 2 blijkt dat de toegevoegde gebieden minder dan 12,5 inwoners per km2 hebben, wanneer deze samen worden beoordeeld op het niveau van hun statistische regio (niveau 3). Daarom wordt voor de toegevoegde gebieden aan het vereiste van bevolkingsdichtheid voldaan.

(27)

Ten tweede moeten de toegevoegde kleinere gebieden grenzen aan de statistische regio’s van niveau 3 met minder dan 12,5 inwoners/km2. Op basis van de grenzen van de betrokken gebieden, zoals geïllustreerd door de kaartgrafiek die als bijlage III a) bij dit besluit is gevoegd, concludeert de Autoriteit dat aan deze eis is voldaan.

(28)

Ten derde mag de ruilexercitie er niet toe leiden dat de in punt 167 van de richtsnoeren regionale steun bedoelde specifieke toewijzing van het bevolkingsaandeel onder c) wordt overschreden. Volgens de laatste zin van punt 169 van de richtsnoeren regionale steun moet de bevolking van de dunbevolkte en zeer dunbevolkte gebieden voor deze beoordeling worden opgeteld. In punt (13) wordt echter verduidelijkt dat de bevolking in de gebieden die zowel dun als zeer dun bevolkt zijn, slechts eenmaal wordt meegeteld wanneer wordt nagegaan of het plafond voor het bevolkingsaandeel in acht is genomen.

(29)

Volgens bijlage I bij de richtsnoeren regionale steun bedraagt de specifieke toewijzing van het bevolkingsaandeel onder c) voor Noorwegen 25,14 % van de nationale bevolking. In het verleden hebben zowel de Autoriteit (19) als de Commissie (20) het gebruik van recente nationale bevolkingsgegevens aanvaard bij de beoordeling van de naleving van het plafond voor het bevolkingsaandeel. De formulering van punt 169 van de richtsnoeren bevat geen enkel nieuw element dat zou kunnen betekenen dat deze benadering niet in gelijke mate verenigbaar is met de nieuwe richtsnoeren. Bijgevolg acht de Autoriteit het gebruik van bevolkingsgegevens van 1 januari 2020 door de Noorse autoriteiten aanvaardbaar.

(30)

Op basis van de cijfers van 1 januari 2020 heeft Noorwegen een bevolking van 5 368 283 inwoners (21). De aangewezen zeer dunbevolkte en dunbevolkte gebieden kunnen dus, berekend op basis van deze cijfers, niet meer dan 1 349 586 inwoners bestrijken.

(31)

De aangewezen dunbevolkte gebieden hebben in totaal een bevolking van 1 348 649 inwoners (22). Dit is lager dan de specifieke toewijzing van het bevolkingsaandeel onder c) voor Noorwegen.

3.2.3.   Zeer dunbevolkte gebieden

3.2.3.1.   Veel van de dunbevolkte gebieden zijn als zeer dunbevolkt aan te merken

(32)

In dit onderdeel beoordeelt de Autoriteit de aanwijzing van zeer dunbevolkte gebieden door de Noorse autoriteiten. Vanwege de geografie en het bevolkingspatroon van Noorwegen komen veel van de dunbevolkte gebieden in aanmerking en worden zij door de Noorse autoriteiten als zeer dunbevolkt aangemerkt.

3.2.3.2.   De regio Noord-Noorwegen is volledig inbegrepen

(33)

De derde zin van punt 169 van de richtsnoeren regionale steun bepaalt: “Voor zeer dunbevolkte gebieden mogen EER-/EVA-staten statistische regio’s van niveau 2 met minder dan 8 inwoners per km2 of andere kleinere vergelijkbare gebieden die grenzen aan deze gebieden aanwijzen, tenminste als deze minder dan 8 inwoners per km2 tellen en de bevolking van de zeer dunbevolkte gebieden en de dunbevolkte gebieden samen niet uitkomt boven het specifieke bevolkingsaandeel van de gebieden onder c) bedoeld in punt 167.”.

(34)

Twee statistische regio’s van niveau 2 in Noorwegen voldoen aan het criterium van de bevolkingsdichtheid van 8 inwoners per km2. Dit zijn Noord-Noorwegen (23) en Innlandet (24). De regio van niveau 2 van Noord-Noorwegen heeft een bevolkingsdichtheid van 4,5 inwoners per km2 (25), terwijl de regio van niveau 2 van Innlandet 7,5 inwoners per km2 heeft (26).

(35)

De Noorse autoriteiten hebben de regio van niveau 2 Noord-Noorwegen als volledig in aanmerking komend aangemerkt. Bijgevolg moeten alle gebieden in Noord-Noorwegen als zeer dunbevolkt in de zin van de richtsnoeren regionale steun worden beschouwd.

(36)

Zoals vermeld in punt (16), bestaat op basis van de cijfers van 1 januari 2020 de bevolking van deze gebieden uit 484 546 inwoners.

3.2.3.3.   De regio Innlandet is gedeeltelijk inbegrepen

(37)

Op grond van de formulering van punt 169, derde zin, van de richtsnoeren regionale steun kunnen kleinere aangrenzende gebieden worden aangewezen die grenzen aan statistische regio’s van niveau 2 met minder dan 8 inwoners/km2. Hoewel dit niet uitdrukkelijk wordt aangegeven, moet de mogelijkheid om aangrenzende gebieden op te nemen, worden gespiegeld in de mogelijkheid om gebieden binnen statistische regio’s van niveau 2 met minder dan 8 inwoners/km2 uit te sluiten. Deze interpretatie is ook in overeenstemming met de eerdere praktijk (27).

(38)

In overeenstemming hiermee wordt de regio van niveau 2 Innlandet slechts gedeeltelijk als zeer dunbevolkt aangemerkt. Tabel 3 geeft een overzicht van de opgenomen gebieden in Innlandet en van de bevolkingsdichtheid in dit gebied (28):

Tabel 3

Inbegrepen gebieden in Innlandet

Regio van niveau 2

Steungebieden (gemeenten)

Bevolkingsdichtheid

Innlandet

Kongsvinger, Nord-Odal, Sør-Odal, Eidskog, Grue, Åsnes, Våler, Trysil, Åmot, Stor-Elvdal, Rendalen, Engerdal, Tolga, Tynset, Alvdal, Folldal, Os, Dovre, Lesja, Skjåk, Lom, Vågå, Nord-Fron, Sel, Sør-Fron, Ringebu, Søndre Land, Nordre Land, Sør-Aurdal, Etnedal, Nord-Aurdal, Vestre Slidre, Øystre Slidre en Vang

3,4

(39)

Op basis van de bevolkingscijfers van 1 januari 2020 hebben deze gebieden een bevolking van 143 115 inwoners (29).

3.2.3.4.   Delen van Trøndelag zijn opgenomen als kleinere aangrenzende gebieden met Noord-Noorwegen

(40)

De aan Noord-Noorwegen grenzende gebieden bevinden zich allemaal in de regio van niveau 3 Trøndelag.

(41)

Tabel 4 geeft een overzicht van de opgenomen gebieden in Trøndelag en van de bevolkingsdichtheid in dit gebied (30):

Tabel 4

Inbegrepen aan Noord-Noorwegen grenzende gebieden

Regio van niveau 3

Steungebieden (gemeenten)

Bevolkingsdichtheid

Trøndelag

Het deel van Steinkjer dat voorheen Verran was, Namsos, Osen, Snåase-Snåsa, Lierne, Raarvihke-Røyrvik, Namsskogan, Grong, Høylandet, Overhalla, Flatand, Leka, Inderøy, Indre Fosen, Ørland, Åfjord en Nærøysund

4,1

(42)

Deze gebieden hebben 73 683 inwoners, berekend op basis van de bevolkingscijfers van 1 januari 2020 (31).

3.2.3.5.   Kleinere aan Innlandet grenzende gebieden in verschillende provincies zijn inbegrepen

(43)

De aan Innlandet grenzende gebieden bevinden zich in de regio’s van niveau 3 Trøndelag, Møre og Romsdal, Vestland, Rogaland, Agder, Vestfold og Telemark en Viken. Deze gebieden zijn in tabel 5 (32) weergegeven.

Tabel 5

Inbegrepen aan Innlandet grenzende gebieden

Regio van niveau 3

Steungebieden (gemeenten)

Bevolkingsdichtheid

Trøndelag

Hitra, Frøya, Oppdal, Rennebu, Røros, Holtålen, Tydal, Meråker, Heim, Rindal, en de delen van Orkland die voorheen Agdenes, Meldal, en delen van de gemeente Snillfjord waren

3,6

Møre og Romsdal

Vanylven, Sande, Stranda, Sykkylven, Vestnes, Rauma, Tingvoll, Sunndal, Surnadal, Smøla, Aure, Fjord, het deel van Volda dat voorheen de gemeente Hornindal was, de delen van Molde die voorheen de gemeenten Nesset en Midsund waren, en het deel van Ålesund dat voorheen de gemeente Sandøy was

6,3

Vestland

Tysnes, Kvinnherad, Ullensvang, Eidfjord, Ulvik, Modalen, Fedje, Masfjorden, Gulen, Solund, Hyllestad, Høyanger, Vik, Aurland, Lærdal, Årdal, Luster, Askvoll, Fjaler, Bremanger, Stad, Gloppen, Stryn, het deel van Voss dat voorheen de gemeente Granvin was, het deel van Kinn dat voorheen de gemeente Vågsøy was, de delen van Sogndal die voorheen de gemeenten Leikanger en Balestrand waren, en de delen van Sunnfjord die voorheen de gemeenten Gaular, Jølster en Naustdal waren

4,7

Rogaland

Hjelmeland, Suldal en Sauda

3,6

Agder

Risør, Gjerstad, Åmli, Evje og Hornnes, Bygland, Valle, Bykle en Åseral

2,9

Vestfold og Telemark

Drangedal, Nome, Tinn, Hjartdal, Seljord, Kviteseid, Nissedal, Fyresdal, Tokke en Vinje

2,9

Viken

Flå, Nesbyen, Gol, Hemsedal, Ål, Hol, Rollag en Nore og Uvdal

3,0

(44)

Deze gebieden hebben 301 848 inwoners, berekend op basis van de bevolkingscijfers van 1 januari 2020 (33).

3.2.3.6.   Beoordeling van de flexibele aanpak

(45)

In punt 169 van de richtsnoeren regionale steun worden drie voorwaarden vastgesteld waaraan moet worden voldaan om gebieden uit een statistische regio van niveau 2 met een bevolkingsdichtheid van meer dan 8 inwoners/km2 te kunnen toevoegen.

(46)

Ten eerste moeten deze gebieden minder dan 8 inwoners per km2 hebben.

(47)

Zoals in punt (27) is aangegeven, hebben zowel de Autoriteit (34) als de Commissie (35) in het verleden de bevolkingsdichtheid voor toegevoegde dunbevolkte gebieden samen beoordeeld volgens hun relevante regio van niveau 3 (statistische regio’s van niveau 3/NUTS 3-regio’s). Voor zeer dunbevolkte gebieden die zijn aangewezen in het kader van een regeling voor exploitatiesteun, heeft de Autoriteit de bevolkingsdichtheid in de betrokken gebieden niet beoordeeld op een lager eenheidsniveau dan niveau 3 (36).

(48)

De formulering van punt 169 bevat geen enkel nieuw element dat een afwijking van deze gangbare praktijk vereist. Daarom volgt de Autoriteit in het kader van de nieuwe richtsnoeren regionale steun dezelfde aanpak.

(49)

Uit de gegevens in de tabellen 4 en 5 blijkt dat de bevolkingsdichtheid in de toegevoegde gebieden minder dan 8 inwoners per km2 bedraagt, wanneer de gebieden die in dezelfde statistische regio van niveau 3 liggen, samen worden beoordeeld. Aangezien de statistische regio’s van niveau 3 deel uitmaken van de grotere regio’s van niveau 2, betekent dit dat de bevolkingsdichtheid in de toegevoegde gebieden ook onder de drempel van 8 inwoners per km2 ligt, indien zij worden beoordeeld op het niveau van de in elke regio van niveau 2 inbegrepen gebieden.

(50)

Daarom wordt voor de toegevoegde gebieden aan het vereiste van bevolkingsdichtheid voldaan. Zoals in tabel 3 is vastgesteld, wordt ook voldaan aan het vereiste van bevolkingsdichtheid voor de aangewezen gebieden in Innlandet die samen worden beoordeeld.

(51)

Ten tweede moeten de toegevoegde gebieden grenzen aan de statistische regio’s van niveau 2 met een bevolkingsdichtheid van minder dan 8 inwoners per km2. Op basis van de grenzen tussen de betrokken gebieden, zoals geïllustreerd door de kaartgrafiek die als bijlage III b) bij dit besluit is gevoegd, concludeert de Autoriteit dat aan deze eis is voldaan.

(52)

Ten derde mag de ruilexercitie er niet toe leiden dat de in punt 167 van de richtsnoeren regionale steun bedoelde specifieke toewijzing van het bevolkingsaandeel onder c) wordt overschreden. Volgens het gestelde in de laatste zin van punt 169 van de richtsnoeren regionale steun moet de bevolking van de zeer dunbevolkte gebieden voor deze beoordeling worden vergeleken met die van de gebieden die slechts dunbevolkt zijn.

(53)

De aangewezen zeer dunbevolkte gebieden hebben in totaal een bevolking van 1 003 192 inwoners (37). Deze populatie is in aanmerking genomen bij de beoordeling of de aanwijzing van dunbevolkte gebieden in overeenstemming is met het bevolkingsplafond in punt (31). Op basis hiervan concludeert de Autoriteit dat het bevolkingsaandeel van de Noorse regionalesteunkaart de in punt 167 van de richtsnoeren regionale steun bedoelde specifieke toewijzing van het bevolkingsaandeel onder c) niet overschrijdt.

3.2.4.   Slotopmerkingen over de aanwijzing van vooraf vastliggende steungebieden onder c)

(54)

In de regionalesteunkaart 2022-2027 hebben de Noorse autoriteiten dunbevolkte en zeer dunbevolkte gebieden aangewezen die voor regionale steun in aanmerking komen. Op basis van de bovenstaande beoordeling is de Autoriteit van oordeel dat deze plaatsing op de lijst in overeenstemming met de richtsnoeren regionale steun heeft plaatsgevonden.

3.3.   Niet vooraf vastliggende steungebieden onder c)

3.3.1.   Inleiding

(55)

Volgens bijlage I bij de richtsnoeren regionale steun bedraagt de toewijzing van het aandeel niet vooraf vastliggende gebieden onder c) voor Noorwegen 6,87 % van de nationale bevolking. Noorwegen kan dit aandeel gebruiken om niet vooraf vastliggende steungebieden onder c) aan te wijzen overeenkomstig de voorwaarden van punt 175 van de richtsnoeren regionale steun.

3.3.2.   Opgenomen gebieden

(56)

De gebieden die door de Noorse autoriteiten als niet vooraf vastliggende steungebieden onder c) zijn aangemerkt, zijn weergegeven in tabel 6 (38).

Tabel 6

Niet vooraf vastliggende steungebieden onder c)

Regio van niveau 3

Gemeenten

Bevolking op 1 januari 2020

Rogaland

Utsira en Kvitsøy

715

Møre og Romsdal

Aukra

3 509

(57)

Op basis van de meest recente bevolkingscijfers van 1 januari 2020 hebben de als niet vooraf vastliggende steungebieden onder c) aangewezen gebieden dus 4 224 inwoners.

3.3.3.   Beoordeling

(58)

Volgens punt 175, onder 3), iii), van de richtsnoeren regionale steun kunnen EER-EVA-staten eilanden met minder dan 5 000 inwoners aanwijzen als niet vooraf vastliggende steungebieden onder c).

(59)

Zoals blijkt uit de cijfers in tabel 6 heeft elk van de eilanden Utsira, Kvitsøy en Aukra minder dan 5 000 inwoners. Bijgevolg is aan de voorwaarde van punt 175, onder 3), iii), van de richtsnoeren regionale steun voldaan.

(60)

Op basis van de bevolkingsgegevens in tabel 6 bedraagt de bevolking in deze aangewezen gebieden bovendien 0,08 % van de totale bevolking. Dit is veel lager dan de toewijzing van 6,87 % van de niet vooraf vastliggende gebieden onder c) voor Noorwegen in bijlage I bij de richtsnoeren regionale steun.

(61)

Op basis hiervan concludeert de Autoriteit dat de aanwijzing van niet vooraf vastliggende steungebieden onder c) op de Noorse regionalesteunkaart 2022-2027 in overeenstemming is met de richtsnoeren regionale steun.

3.4.   Overzicht van de gebieden waarop de regionalesteunkaart betrekking heeft

(62)

Bijlage I bij dit besluit bevat een lijst van de gebieden die in de regionalesteunkaart zijn opgenomen, met inbegrip van hun status als zeer dunbevolkte, dunbevolkte of niet vooraf vastliggende steungebieden onder c). Bijlage II bevat meer gedetailleerde informatie over de statistische eenheden in de gemeenten die bij de aanwijzing van in aanmerking komende gebieden zijn opgesplitst.

4.   STEUNINTENSITEITEN

(63)

Uit punt 151 van de richtsnoeren regionale steun volgt dat de regionalesteunkaart ook de maximale steunintensiteiten moet vermelden die gedurende de geldigheidsduur van de goedgekeurde kaart op de in aanmerking komende gebieden van toepassing zijn.

(64)

De maximale steunintensiteiten op de kaart zijn van toepassing op regionale investeringssteun. De maximale intensiteiten die op grond van de richtsnoeren regionale steun voor dergelijke steun zijn toegestaan, zijn uiteengezet in deel 7.4 van de richtsnoeren.

(65)

Zoals in tabel 7 is aangegeven, hebben de Noorse autoriteiten maximale steunintensiteiten voor grote ondernemingen aangemeld van 20 % in vooraf vastliggende steungebieden onder c) en 10 % in niet vooraf vastliggende steungebieden onder c). Deze maximale intensiteiten worden verhoogd met maximaal 20 procentpunt voor kleine ondernemingen en 10 procentpunt voor middelgrote ondernemingen (39).

Tabel 7

Maximale steunintensiteiten

Type gebied

Maximale steunintensiteiten voor grote ondernemingen

Verhoging voor middelgrote ondernemingen

Verhoging voor kleine ondernemingen

Vooraf vastliggend onder c)

20  %

10  %

20  %

Niet vooraf vastliggend onder c)

10  %

10  %

20  %

(66)

Wat de maximale steunintensiteiten in vooraf vastliggende steungebieden onder c) betreft, is in punt 182, onder 1), van de richtsnoeren regionale steun bepaald dat de steunintensiteit voor grote ondernemingen in dunbevolkte gebieden niet meer dan 20 % mag bedragen. Aangezien alle gebieden die in het kader van het quotum voor vooraf vastliggende steungebieden onder c) zijn aangewezen, dunbevolkt zijn, is de door de Noorse autoriteiten voor deze gebieden vastgestelde maximale steunintensiteit in overeenstemming met de richtsnoeren regionale steun.

(67)

De verhogingen die voor middelgrote en kleine ondernemingen in vooraf bepaalde steungebieden onder c) zijn toegestaan, zijn ook in overeenstemming met de richtsnoeren regionale steun. Uit het gestelde in punt 186 van de richtsnoeren regionale steun volgt dat de steunintensiteiten mogen worden verhoogd met maximaal 20 procentpunten voor kleine ondernemingen en met maximaal 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen.

(68)

Wat betreft de maximale steunintensiteiten in niet vooraf vastliggende steungebieden onder c), bepaalt punt 182, onder 3), van de richtsnoeren regionale steun dat de steunintensiteit voor grote ondernemingen niet meer mag bedragen dan 10 % in niet vooraf vastliggende steungebieden onder c) met een bbp per hoofd van de bevolking van meer dan 100 % van het EER-gemiddelde en een werkloosheidspercentage van minder dan 100 % van het EER-gemiddelde. Aangezien de aangewezen niet vooraf vastliggende steungebieden onder c) tot deze categorie behoren, hebben de Noorse autoriteiten de maximale steunintensiteit vastgesteld op 10 %.

(69)

Het toepassingsgebied van punt 186 van de richtsnoeren regionale steun voor het verhogen van de steunintensiteiten voor kleine en middelgrote ondernemingen geldt echter ook voor niet vooraf vastliggende steungebieden onder c). De verhogingen van de maximale steunintensiteit in deze gebieden, zoals weergegeven in tabel 7, zijn derhalve ook in overeenstemming met de richtsnoeren regionale steun.

5.   DUUR EN HERZIENING

(70)

Overeenkomstig punt 189 van de richtsnoeren regionale steun hebben de Noorse autoriteiten één enkele regionalesteunkaart voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2027 aangemeld.

(71)

Uit het gestelde in punt 194 van de richtsnoeren regionale steun volgt dat in 2023 een tussentijdse evaluatie van de regionalesteunkaarten zal worden uitgevoerd. De Autoriteit zal de details van de tussentijdse evaluatie uiterlijk in juni 2023 meedelen.

6.   CONCLUSIE

(72)

Op basis van de bovenstaande beoordeling is de Autoriteit van oordeel dat de Noorse regionalesteunkaart 2022-2027 verenigbaar is met de beginselen van de richtsnoeren regionale steun. De goedgekeurde kaart maakt integrerend deel uit van de richtsnoeren regionale steun.

(73)

De bijlagen I, II en III a) en b) maken integraal deel uit van dit besluit.

 

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,

Bente ANGELL-HANSEN

Voorzitter

Verantwoordelijk lid van het College

Högni S. KRISTJÁNSSON

Lid van het College

Stefan BARRIGA

Lid van het College

Melpo-Menie JOSÉPHIDÈS

Medeondertekenaar,

directeur van de Juridische en Uitvoerende Dienst


(1)  De richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen zijn op 1 december 2021 vastgesteld bij Besluit nr. 269/21/COL van de Autoriteit (nog niet bekendgemaakt).

(2)  Richtsnoeren regionale steun, punt 190.

(3)  Richtsnoeren regionale steun, punt 2.

(4)  Ibidem

(5)  Documentnummers 1252726, 1252724, 1252722, 1252736, 1252734, 1252728, 12527 en 1252732.

(6)  Besluit nr. 91/14/COL van de Autoriteit van 26 februari 2014 betreffende de Noorse regionalesteunkaart 2014-2020 (PB L 172 van 12.6.2014, blz. 52 en EER-supplement nr. 34 van 12.6.2014, blz. 18).

(7)  Zie de punten 79 tot en met 81 van Besluit nr. 225/14/COL van de Autoriteit van 18 juni 2014 betreffende regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen 2014-2020 (PB C 344 van 2.10.2014, blz. 14, en EER-supplement nr. 55 van 2.10.2014, blz. 4).

(8)  Pdf-kaarten van de statistische regio’s van Noorwegen zijn beschikbaar op de website van Eurostat: https://ec.europa.eu/eurostat/web/nuts/nuts-maps

(9)  Voor de aanmelding van de regionalesteunkaart hebben de Noorse autoriteiten gebruikgemaakt van bevolkingscijfers van 1 januari 2020. Deze cijfers zijn verschaft door Statistics Norway (SSB). De gegevens over het landoppervlak dateren ook van 1 januari 2020 en zijn ook verkregen van SSB (Statistikkbanken). In sommige gevallen zijn echter gegevens uit voorgaande jaren verzameld om gegevens te verkrijgen over voormalige gemeenten die zijn opgesplitst of samengevoegd. Dit heeft met name betrekking op gegevens over landoppervlakken.

(10)  Aanmelding, blz. 3.

(11)  Tabel 4 op blz. 5 van de aanmelding.

(12)  Aanmelding, blz. 3 en 4.

(13)  De tabel is gebaseerd op tabel 2 op blz. 4 van de aanmelding.

(14)  Tabel 1 op blz. 3 van de aanmelding.

(15)  De tabel is gebaseerd op tabel 3 op blz. 4 van de aanmelding.

(16)  Tabel 1 op blz. 3 van de aanmelding.

(17)  Zie het besluit betreffende de Noorse regionalesteunkaart 2014-2020, waarnaar in voetnoot 6 wordt verwezen, punt 18.

(18)  Zie de punten 7 en 15 van het Besluit van de Commissie van 27 maart 2014 betreffende de Zweedse regionalesteunkaart 2014-2020, SA37985 (2014/N) (PB C 210 van 4.7.2014, blz. 20).

(19)  Zie punt 9 van het Besluit van de autoriteit nr. 170/14/COL van 24 april 2014 inzake de IJslandse regionalesteunkaart 2014–2020 (PB L 201 van10.7.2014, blz. 33).

(20)  Zie het besluit van de Commissie betreffende de Zweedse regionalesteunkaart 2014-2020, waarnaar in voetnoot 18 wordt verwezen, in voetnoot 2, punt 10, en de punten 13-15.

(21)  Aanmelding, blz. 3.

(22)  Aanmelding, blz. 3.

(23)  Deze regio omvat de volgende statistische regio’s van niveau 3: Troms og Finnmark en Nordland.

(24)  Innlandet is ook een statistische regio van niveau 3.

(25)  Tabel 7a op blz. 8 van de aanmelding.

(26)  Aanmelding, blz. 8.

(27)  Zie het besluit betreffende regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen 2014–2020, waarnaar in voetnoot 7 wordt verwezen, punten 79-81.

(28)  De tabel is gebaseerd op de tabellen 7b en 8b op blz. 8 en 9 van de aanmelding.

(29)  Tabel 7b op blz. 8 van de aanmelding.

(30)  De tabel is gebaseerd op de tabellen 7a en 8a op blz. 8 en 9 van de aanmelding.

(31)  Tabel 7a op blz. 8 van de aanmelding.

(32)  De tabel is gebaseerd op de tabellen 7b en 8b op blz. 8 en 9 van de aanmelding.

(33)  Tabel 7b op blz. 8 van de aanmelding.

(34)  Zie het besluit betreffende de Noorse regionalesteunkaart 2014-2020, waarnaar in voetnoot 6 wordt verwezen, punt 18.

(35)  Zie het besluit betreffende de Zweedse regionalesteunkaart 2014-2020, waarnaar in voetnoot 18 wordt verwezen, punten 7 en 15.

(36)  Zie de punten 79, 80 en 81 van het Besluit inzake regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen 2014-2020, waarnaar in voetnoot 7 wordt verwezen.

(37)  Aanmelding, blz. 10.

(38)  De tabel is gebaseerd op tabel 9 op blz. 11 van de aanmelding.

(39)  De tabel is gebaseerd op tabel 10 op blz. 11 van de aanmelding.


BIJLAGE I

Overzicht van de gebieden waarop de regionalesteunkaart betrekking heeft

1.   VOORAF VASTLIGGENDE STEUNGEBIEDEN ONDER C)

1.1.   Zeer dunbevolkte gebieden

Regio van niveau 3

Gemeenten

Troms og Finnmark

Tromsø, Harstad-Hárstták, Alta, Vardø, Vadsø, Hammerfest, Kvæfjord, Tjeldsund, Ibestad, Gratangen, Loabák-Lavangen, Bardu, Salangen, Målselv, Sørreisa, Dyrøy, Senja, Balsfjord, Karlsøy, Lyngen, Storfjord-Omasvuotna-Omasvuono, Gáivuotna-Kåfjord-Kaivuono, Skjervøy, Nordreisa, Kvænangen, Guovdageaidnu-Kautokeino, Loppa, Hasvik, Måsøy, Nordkapp, Porsanger-Porsáŋgu-Porsanki, Kárášjohka-Karasjok, Lebesby, Gamvik, Berlevåg, Deatnu-Tana, Unjárga-Nesseby, Båtsfjord en Sør-Varanger

Nordland

Bodø, Narvik, Bindal, Sømna, Brønnøy, Vega, Vevelstad, Herøy, Alstahaug, Leirfjord, Vefsn, Grane, Hattfjelldal, Dønna, Nesna, Hemnes, Rana, Lurøy, Træna, Rødøy, Meløy, Gildeskål, Beiarn, Saltdal, Fauske-Fuossko, Sørfold, Steigen, Lødingen, Evenes, Røst, Værøy, Flakstad, Vestvågøy, Vågan, Hadsel, Bø, Øksnes, Sortland, Andøy, Moskenes en Hamarøy-Hábmer

Trøndelag

Het deel van Steinkjer dat voorheen Verran was, Namsos, Osen, Snåase-Snåsa, Lierne, Raarvihke-Røyrvik, Namsskogan, Grong, Høylandet, Overhalla, Flatanger, Leka, Inderøy, Indre Fosen, Ørland, Åfjord, Nærøysund, Hitra, Frøya, Oppdal, Rennebu, Røros, Holtålen, Tydal, Meråker, Heim, Rindal, en de delen van Orkland die voorheen Agdenes, Meldal en delen van de gemeente Snillfjord waren

Møre og Romsdal

Vanylven, Sande, Stranda, Sykkylven, Vestnes, Rauma, Tingvoll, Sunndal, Surnadal, Smøla, Aure, Fjord, het deel van Volda dat voorheen Hornindal was, de delen van Molde die voorheen Nesset en Midsund waren, en het deel van Ålesund dat voorheen Sandøy was

Vestland

Tysnes, Kvinnherad, Ullensvang, Eidfjord, Ulvik, Modalen, Fedje, Masfjorden, Gulen, Solund, Hyllestad, Høyanger, Vik, Aurland, Lærdal, Årdal, Luster, Askvoll, Fjaler, Bremanger, Stad, Gloppen, Stryn, het deel van Voss dat voorheen Granvin was, het deel van Kinn dat voorheen Vågsøy was, de delen van Sogndal die voorheen Leikanger en Balestrand waren, en de delen van Sunnfjord die voorheen Gaular, Jølster en Naustdal waren

Rogaland

Hjelmeland, Suldal en Sauda

Agder

Risør, Gjerstad, Åmli, Evje og Hornnes, Bygland, Valle, Bykle en Åseral

Vestfold og Telemark

Drangedal, Nome, Tinn, Hjartdal, Seljord, Kviteseid, Nissedal, Fyresdal, Tokke en Vinje

Innlandet

Kongsvinger, Nord-Odal, Sør-Odal, Eidskog, Grue, Åsnes, Våler, Trysil, Åmot, Stor-Elvdal, Rendalen, Engerdal, Tolga, Tynset, Alvdal, Folldal, Os, Dovre, Lesja, Skjåk, Lom, Vågå, Nord-Fron, Sel, Sør-Fron, Ringebu, Søndre Land, Nordre Land, Sør-Aurdal, Etnedal, Nord-Aurdal, Vestre Slidre, Øystre Slidre en Vang

Viken

Flå, Nesbyen, Gol, Hemsedal, Ål, Hol, Rollag en Nore og Uvdal

1.2.   Dunbevolkte gebieden

Regio van niveau 3

Gemeenten

Trøndelag

Het deel van Steinkjer dat voorheen Steinkjer was (d.w.z. het deel dat geen Verran was), Midtre Gauldal, Selbu, Frosta en Verdal

Møre og Romsdal

Het deel van Ålesund dat voorheen Haram was, Hareid, het deel van Volda dat voorheen Volda was (d.w.z. het deel dat niet Hornindal was), Ørsta, Averøy, Gjemnes en Hustadvika

Vestland

Het deel van Voss dat voorheen Voss was (d.w.z. het deel dat geen Granvin was), het deel van Kinn dat voorheen Flora was, het deel van Sogndal dat voorheen Sogndal was (d.w.z. het deel dat geen Balestrand en Leikanger was), het deel van Sunnfjord dat voorheen Førde, Etne, Bømlo, Fitjar, Kvam, Samnanger, Vaksdal en Austrheim was

Rogaland

Sokndal, Lund en Bjerkreim

Agder

Het deel van Lindesnes dat voorheen Marnardal was, het deel van Lyngdal dat voorheen Audnedal was, Farsund, Flekkefjord, Vegårshei, Tvedestrand, Iveland, Hægebostad, Kvinesdal en Sirdal

Vestfold og Telemark

Notodden, Bamble, Kragerø en Midt-Telemark

Innlandet

Øyer, Gausdal en Vestre Toten

Viken

Aremark, Marker, Aurskog-Høland, Sigdal, Krødsherad en Flesberg

2.   NIET VOORAF VASTLIGGENDE STEUNGEBIEDEN ONDER C)

Regio van niveau 3

Gemeenten

Rogaland

Utsira en Kvitsøy

Møre og Romsdal

Aukra


BIJLAGE II

In aanmerking komende statistische basiseenheden (BSU’s) in gesplitste gemeenten

Code gemeente (LAU)

Naam van de gemeente

Voormalige gemeente

BSU-code

BSU-naam

4205

Lindesnes

Marnardal

42051001

Øyslebø

 

 

 

42051002

Skjævesland

 

 

 

42051003

Birkeland

 

 

 

42051004

Støa

 

 

 

42051005

Gangså

 

 

 

42051006

Finnsdal

 

 

 

42051007

Tjomsland - Lindland

 

 

 

42051008

Laudal Nedre

 

 

 

42051009

Laudal Øvre

 

 

 

42051010

Tisland

 

 

 

42051011

Åkset

 

 

 

42051012

Bruskeland

 

 

 

42051013

Rydlende

 

 

 

42051014

Trygsland

 

 

 

42051015

Stedjan

 

 

 

42051016

Koland

4225

Lyngdal

Audnedal

42250401

Brastad

 

 

 

42250402

Viblemo

 

 

 

42250403

Konsmo

 

 

 

42250404

Audnedal

 

 

 

42250405

Ågedalstø

 

 

 

42250406

Øydna

 

 

 

42250407

Byremo

 

 

 

42250408

Håland - Sveindal

4621

Voss

1234 Granvin

46211001

Lussand - Kvandal

 

 

 

46211002

Folkedal

 

 

 

46211003

Hamre

 

 

 

46211004

Eide

 

 

 

46211005

Selland - Kjerland

 

 

 

46211006

Kyrkjestrandi

 

 

 

46211007

Seim - Nesheim

 

 

 

46211008

Spildo

 

 

 

46211009

Tjoflot

 

 

 

46211010

Djønno

4602

Kinn

1439 Vågsøy

46020401

Silda

 

 

 

46020402

Vedvik

 

 

 

46020403

Halsør

 

 

 

46020404

Røysa

 

 

 

46020405

Raudeberg

 

 

 

46020406

Kapellneset

 

 

 

46020407

Refvik

 

 

 

46020408

Kvalheim

 

 

 

46020501

Ulvesund

 

 

 

46020502

Degnepoll

 

 

 

46020503

Kulen

 

 

 

46020504

Blålid

 

 

 

46020505

Skavøypoll

 

 

 

46020506

Sørpoll

 

 

 

46020507

Almenning

 

 

 

46020601

Våge - Oppedal

 

 

 

46020602

Holvik

 

 

 

46020603

Sæternes

 

 

 

46020604

Ellingskaret

 

 

 

46020605

Skram Øvre

 

 

 

46020606

Skram Nedre

 

 

 

46020607

Midtgård Søndre

 

 

 

46020608

Midtgård Nordre

 

 

 

46020609

Gotteberg

 

 

 

46020610

Øyane i Sør

4640

Sogndal

1419 Leikanger

46400501

Njøs

 

 

 

46400502

Hermansverk

 

 

 

46400503

Henjum

 

 

 

46400504

Leitet

 

 

 

46400505

Leikanger

 

 

 

46400506

Hamre - Fosse

 

 

 

46400507

Grinde

 

 

 

46400508

Eitorn

4640

Sogndal

1418 Balestrand

46400604

Vetlefjord

 

 

 

46400605

Sværefjorden

 

 

 

46400606

Esefjorden

 

 

 

46400607

Balestrand

 

 

 

46400608

Thue

 

 

 

46400609

Kvamsøy

4647

Sunnfjord

1430 Gaular

46470601

Øvrebotten

 

 

 

46470602

Eldal - Mjell

 

 

 

46470603

Viken

 

 

 

46470604

Hestadgrend

 

 

 

46470605

Skudal

 

 

 

46470606

Senneseth

 

 

 

46470607

Steien

 

 

 

46470608

Sande

 

 

 

46470609

Sygna

 

 

 

46470610

Lunde

 

 

 

46470611

Skilbrei - Hjelmeland

 

 

 

46470612

Lien

 

 

 

46470613

Kvamme

 

 

 

46470614

Osen

 

 

 

46470615

Birkeland

 

 

 

46470616

Kårstad

 

 

 

46470617

Hestad

4647

Sunnfjord

1431 Jølster

46470401

Eikås

 

 

 

46470402

Langhaugane

 

 

 

46470403

Hjellbrekke

 

 

 

46470404

Vassenden Nord

 

 

 

46470405

Vassenden Sør

 

 

 

46470406

Sanddal

 

 

 

46470407

Svidal

 

 

 

46470408

Ålhus

 

 

 

46470501

Myklebost

 

 

 

46470502

Årdal

 

 

 

46470503

Helgheim

 

 

 

46470504

Fugle

 

 

 

46470505

Skei

 

 

 

46470506

Kjøsnesfjorden

 

 

 

46470507

Førde

 

 

 

46470508

Klakegg

 

 

 

46470509

Veiteberg

 

 

 

46470510

Åmot

4647

Sunnfjord

1433 Naustdal

46470701

Kvellestad

 

 

 

46470702

Vevring

 

 

 

46470703

Redal

 

 

 

46470704

Helle

 

 

 

46470705

Frammarsvik

 

 

 

46470706

Naustdal Vest

 

 

 

46470707

Naustdal Aust

 

 

 

46470708

Åse

 

 

 

46470709

Horstad Vest

 

 

 

46470710

Horstad Aust

 

 

 

46470711

Ullaland Nord

 

 

 

46470712

Ullaland Sør

 

 

 

46470713

Fimland

1577

Volda

1444 Hornindal

15770601

Haugen

 

 

 

15770602

Kirkhorn

 

 

 

15770603

Grodås

 

 

 

15770605

Otterdal

 

 

 

15770606

Lødemel

 

 

 

15770607

Rygg

 

 

 

15770608

Kjøs

1506

Molde

1543 Nesset

15060801

Ranvik

 

 

 

15060802

Tjelle

 

 

 

15060803

Rød

 

 

 

15060804

Høvik

 

 

 

15060805

Hammervoll

 

 

 

15060806

Eidsvåg Sentrum

 

 

 

15060807

Aasen

 

 

 

15060808

Stubø

 

 

 

15060809

Vorpenes

 

 

 

15060810

Raudsand

 

 

 

15060811

Bersås

 

 

 

15060812

Eidsøra

 

 

 

15060813

Meisalstranda

 

 

 

15060814

Bugge

 

 

 

15060901

Myklebostad

 

 

 

15060902

Nerland

 

 

 

15060903

Sira

 

 

 

15060904

Slenes

 

 

 

15060905

Eikesdal

 

 

 

15060906

Aursjøen

 

 

1545 Midsund

15061001

Søre Midøy

 

 

 

15061002

Nordre Midøy

 

 

 

15061003

Midsund Ytre

 

 

 

15061004

Ugelvik

 

 

 

15061005

Nerland

 

 

 

15061006

Raknes

 

 

 

15061007

Rakvåg

 

 

 

15061008

Ræstad

 

 

 

15061009

Nord - Heggdal - Tutra

 

 

 

15061010

Sør - Heggdal

 

 

 

15061011

Midsund Indre

1507

Ålesund

1534 Haram

15071101

Fjørtoft

 

 

 

15071102

Otterlei

 

 

 

15071103

Rogne

 

 

 

15071104

Longva

 

 

 

15071105

Flem

 

 

 

15071106

Ulla

 

 

 

15071107

Austnes

 

 

 

15071108

Haram

 

 

 

15071109

Kjerstad

 

 

 

15071110

Farstad

 

 

 

15071201

Hurla

 

 

 

15071202

Alvestad

 

 

 

15071203

Brattvåg

 

 

 

15071204

Aksla - Håvik

 

 

 

15071301

Samfjord

 

 

 

15071302

Strand

 

 

 

15071303

Slyngstad

 

 

 

15071304

Tennfjord

 

 

 

15071305

Vatne

 

 

 

15071306

Ulvestad - Vatne

 

 

 

15071307

Hellestranda

 

 

 

15071308

Vestrefjord

 

 

 

15071401

Bjørnøy - Kalvøy

 

 

 

15071402

Søvik - Gamlem

 

 

 

15071403

Grytastrand - Hamsund

 

 

1546 Sandøy

15071701

Myklebost

 

 

 

15071702

Røsok

 

 

 

15071703

Bruvoll - Morsund

 

 

 

15071704

Steinshamn - Harnes

 

 

 

15071705

Huse

 

 

 

15071706

Finnøy

 

 

 

15071708

Sandøy

 

 

 

15071709

Ona - Husøy

5006

Steinkjer

Verran

50060801

Vada

 

 

 

50060802

Nordberg

 

 

 

50060803

Kirkreit

 

 

 

50060804

Bratreit

 

 

 

50060805

Holdåsen

 

 

 

50060806

Malmo

 

 

 

50060807

Fossdalen

 

 

 

50060808

Ressem

 

 

 

50060809

Sundbygda

 

 

 

50060810

Tverås

 

 

 

50060811

Folladalen - Ystmark

 

 

 

50060812

Holden - Langvatnet

 

 

 

50060901

Sela

 

 

 

50060902

Follafoss Østre

 

 

 

50060903

Follafoss Vestre - Tua

 

 

 

50060904

Skjelstad

 

 

 

50060905

Verrastranda

5059

Orkland

5023 Meldal

50590501

Midtskog

 

 

 

50590502

Løvby

 

 

 

50590503

Løkken Vest

 

 

 

50590504

Bjørnli

 

 

 

50590505

Løkken Øst

 

 

 

50590601

Laksøybygda

 

 

 

50590602

Drogsetmoen

 

 

 

50590603

Lo

 

 

 

50590604

Storås Vest

 

 

 

50590605

Fossen

 

 

 

50590606

Syrstad

 

 

 

50590607

Grefstad

 

 

 

50590608

Grøta

 

 

 

50590609

Hilstad

 

 

 

50590610

Jerpstad

 

 

 

50590611

Ree

 

 

 

50590612

Grut

 

 

 

50590613

Ilfjellet

 

 

 

50590614

Resdalen

 

 

5016 Agdenes

50590801

Selven

 

 

 

50590802

Lysheim

 

 

 

50590803

Sletvik

 

 

 

50590804

Fjorden

 

 

 

50590806

Leksa

 

 

 

50590807

Ingdalen

 

 

 

50590808

Hamna

 

 

 

50590809

Singstad

 

 

 

50590810

Sterten

 

 

 

50590811

Stranda

 

 

Delen van 5012 Snillfjord

50590901

Aa

 

 

 

50590902

Vuttudal - Skårild

 

 

 

50590904

Tannvik

 

 

 

50590905

Åstfjorden

 

 

 

50590906

Heggstad

 

 

 

50590911

Imsterfjorden Indre

 

 

 

50590912

Moldtun


BIJLAGE III (a) en (b)

Grafische voorstellingen van de in aanmerking komende gebieden

Image 1

Image 2


Rectificaties

14.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/58


Rectificatie van Richtlijn (EU) 2021/2101 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2021 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU wat betreft de openbaarmaking van informatie over de winstbelasting door bepaalde ondernemingen en bijkantoren

( Publicatieblad van de Europese Unie L 429 van 1 december 2021 )

Bladzijde 10, artikel 1, punt 2, met betrekking tot het nieuwe artikel 48 quater, lid 2, punt d), i), van Richtlijn 2013/34/EU:

in plaats van:

“i)

de som van de netto-omzet, overige bedrijfsopbrengsten, opbrengsten uit deelnemingen, exclusief van verbonden ondernemingen ontvangen dividenden, opbrengsten uit andere effecten en vorderingen die tot de vaste activa behoren, overige rentebaten en soortgelijke opbrengsten, als genoemd in de bijlagen V en VI bij deze richtlijn, of”,

lezen:

“i)

de som van de netto-omzet, overige bedrijfsopbrengsten, opbrengsten uit deelnemingen, exclusief van verbonden ondernemingen ontvangen dividenden, opbrengsten uit andere beleggingen en leningen die tot de vaste activa behoren, overige rentebaten en soortgelijke opbrengsten, als genoemd in de bijlagen V en VI bij deze richtlijn, of”.