ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 186

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
13 juli 2022


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2022/1201 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2022 tot toekenning van buitengewone macrofinanciële bijstand aan Oekraïne

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1202 van de Commissie van 6 juli 2022 tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding (Bouches-du-Rhône (BGA))

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1203 van de Commissie van 12 juli 2022 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 om de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten te actualiseren

10

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1204 van de Commissie van 16 juni 2022 tot oprichting van de Onderzoeksinfrastructuur voor Microbiële Hulpbronnen — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (MIRRI-ERIC) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 3894)  ( 1 )

14

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1205 van de Commissie van 12 juli 2022 tot toelating van indelingsmethoden voor varkenskarkassen in Denemarken en tot intrekking van Besluit 2009/12/EG (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 4784)

21

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

BESLUITEN

13.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/1


BESLUIT (EU) 2022/1201 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 juli 2022

tot toekenning van buitengewone macrofinanciële bijstand aan Oekraïne

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 212,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 1 september 2017 is een associatieovereenkomst tussen de Unie en Oekraïne (2) in werking getreden, met inbegrip van een diepe en brede vrijhandelsruimte. Aangezien de Europese Raad van 23 juni 2022 het Europees perspectief van Oekraïne heeft erkend en besloten heeft om Oekraïne de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen, moet Oekraïne worden beschouwd als een land dat voor macrofinanciële bijstand van de Unie in aanmerking komt.

(2)

In het voorjaar van 2014 is Oekraïne begonnen met de uitvoering van een ambitieus hervormingsprogramma waarmee wordt beoogd de economie te stabiliseren en de levensstandaard van de burgers te verhogen. Corruptiebestrijding, alsmede grondwettelijke, electorale en justitiële hervormingen behoren tot de topprioriteiten op de agenda. De uitvoering van die hervormingen werd ondersteund door zes opeenvolgende programma’s voor macrofinanciële bijstand, in het kader waarvan Oekraïne in totaal 6,2 miljard EUR aan bijstand heeft ontvangen in de vorm van leningen. De meest recente macrofinanciële noodbijstand, die in het kader van oplopende spanningen aan de grens met Rusland beschikbaar werd gesteld op grond van Besluit (EU) 2022/313 van het Europees Parlement en de Raad (3), behelsde 1,2 miljard EUR aan leningen aan Oekraïne en werd uitbetaald in twee tranches van 600 miljoen EUR in maart en mei 2022.

(3)

De niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog die Rusland sinds 24 februari 2022 tegen Oekraïne voert, heeft voor Oekraïne geleid tot een verlies aan markttoegang en een drastische daling van de overheidsinkomsten, terwijl de overheidsuitgaven om de humanitaire situatie aan te pakken en de continuïteit van de overheidsdiensten te handhaven, aanzienlijk zijn gestegen. In deze zeer onzekere en onstabiele situatie wijzen de beste ramingen van de financieringsbehoeften van Oekraïne door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) op een buitengewoon financieringstekort van ongeveer 39 miljard USD in 2022, waarvan ongeveer de helft zou kunnen worden gedekt als de tot dusver toegezegde internationale steun volledig zou worden uitbetaald. De snelle verstrekking door de Unie van macrofinanciële bijstand aan Oekraïne uit hoofde van dit besluit, als een eerste fase van de uitvoering van de volledige buitengewone macrofinanciële bijstand van maximaal 9 miljard EUR moet, onder de huidige buitengewone omstandigheden, worden beschouwd als een passende kortetermijnrespons op de onmiddellijke, meest urgente financieringsbehoeften van Oekraïne en op de aanzienlijke risico’s voor de macrofinanciële stabiliteit van het land. De macrofinanciële bijstand van de Unie moet de macrofinanciële stabilisatie van Oekraïne ondersteunen en de veerkracht van het land versterken, en aldus bijdragen tot de houdbaarheid van de overheidsschuld van Oekraïne en zijn vermogen om uiteindelijk zijn financiële verplichtingen na te komen.

(4)

De vaststelling van het bedrag van de macrofinanciële bijstand van de Unie uit hoofde van dit besluit houdt rekening met de geplande volledige buitengewone macrofinanciële bijstand en is gebaseerd op een kwantitatieve beoordeling van de resterende externe financieringsbehoeften van Oekraïne, uitgevoerd in samenwerking met het IMF en andere internationale financiële instellingen, en zij houdt rekening met de capaciteit van Oekraïne om zich met eigen middelen te financieren. Bij deze vaststelling wordt ook rekening gehouden met verwachte financiële bijdragen van bilaterale en multilaterale donoren, met het gegeven dat de lasten billijk tussen de Unie en andere donoren moeten worden verdeeld, met de reeds bestaande inzet van andere externe financieringsinstrumenten van de Unie in Oekraïne, en met de meerwaarde die over het geheel genomen door de betrokkenheid van de Unie wordt geboden. De verbintenis van de Oekraïense autoriteiten om nauw samen te werken met het IMF bij het ontwerpen en uitvoeren van noodmaatregelen op korte termijn en hun voornemen om met het IMF samen te werken aan een passend economisch programma wanneer de omstandigheden dit toelaten, moeten worden erkend. De macrofinanciële bijstand van de Unie moet gericht zijn op het handhaven van de macrofinanciële stabiliteit en veerkracht in de oorlogsomstandigheden. De Commissie moet ervoor zorgen dat de macrofinanciële bijstand van de Unie juridisch en materieel in overeenstemming is met de hoofdbeginselen en -doelstellingen van de maatregelen die binnen de verschillende onderdelen van het externe optreden en andere relevante beleidsdomeinen van de Unie zijn genomen.

(5)

De macrofinanciële bijstand van de Unie moet het externe beleid van de Unie jegens Oekraïne ondersteunen. De Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden moeten gedurende de hele macrofinanciële bijstandsoperatie nauw samenwerken om het externe beleid van de Unie te coördineren en de consistentie ervan te waarborgen.

(6)

Een noodzakelijke randvoorwaarde voor toekenning van de macrofinanciële bijstand van de Unie moet zijn dat Oekraïne doeltreffende democratische mechanismen — waaronder een parlementair meerpartijenstelsel — en de rechtsstaat eerbiedigt, en dat het de naleving van de mensenrechten garandeert. De heersende oorlog en met name de huidige staat van beleg mogen, ondanks de machtsconcentratie bij de uitvoerende macht, geen inbreuk maken op die beginselen.

(7)

Om te verzekeren dat de financiële belangen van de Unie in verband met de buitengewone macrofinanciële bijstand van de Unie op efficiënte wijze worden beschermd, moet Oekraïne passende maatregelen nemen in verband met de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden met betrekking tot die bijstand. Daarnaast moet in de leningsovereenkomst worden bepaald dat de Commissie controles verricht, de Rekenkamer audits uitvoert, en het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheden uitoefent, in overeenstemming met de artikelen 129 en 220 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (4) (het “Financieel Reglement”).

(8)

De macrofinanciële bijstand van de Unie uit hoofde van dit besluit, als eerste fase van de uitvoering van de geplande volledige buitengewone macrofinanciële bijstand aan Oekraïne, moet worden gekoppeld aan strenge rapportageverplichtingen die in een memorandum van overeenstemming moeten worden vastgelegd. Die strenge rapportageverplichtingen moeten tot doel hebben te waarborgen, in de huidige oorlogsomstandigheden, dat de middelen op een efficiënte, transparante en te verantwoorden wijze worden gebruikt. Beleidsvoorwaarden die erop gericht moeten zijn de onmiddellijke veerkracht van Oekraïne en de houdbaarheid van zijn schuld op langere termijn te versterken en aldus de risico’s in verband met de terugbetaling van zijn uitstaande en toekomstige financiële verplichtingen te verminderen, zullen worden gekoppeld aan toekomstige macrofinanciële bijstandsverrichtingen.

(9)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit besluit te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(10)

De macrofinanciële bijstand uit hoofde van dit besluit, die kan oplopen tot 1 miljard EUR, vormt voor de Unie een financiële verplichting binnen het totale volume van de garantie voor extern optreden uit hoofde van Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(11)

Overeenkomstig artikel 210, lid 3, van het Financieel Reglement worden de voorwaardelijke verplichtingen ten laste van de begroting als gevolg van begrotingsgaranties of financiële bijstand houdbaar geacht indien hun geraamde meerjarige evolutie verenigbaar is met de grenzen die zijn vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (7) en het maximum van de jaarlijkse betalingskredieten als bepaald in artikel 3, lid 1, van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad (8). Om de Unie in staat te stellen Oekraïne op een financieel betrouwbare manier aanzienlijke steun te verlenen in de vorm van macrofinanciële bijstand, met behoud van de hoge kredietwaardigheid van de Unie en bijgevolg haar vermogen om doeltreffende financiering te verstrekken in het kader van zowel het interne als het externe beleid, is het essentieel de begroting van de Unie adequaat te beschermen tegen het ontstaan van die voorwaardelijke verplichtingen en ervoor te zorgen dat zij financieel houdbaar zijn in de zin van artikel 210, lid 3, van het Financieel Reglement.

(12)

Overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer is het noodzakelijk om, alvorens over te gaan tot de verstrekking van aanvullende leningen uit hoofde van de buitengewone macrofinanciële bijstand aan Oekraïne, de veerkracht van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds te versterken met middelen die in verhouding staan tot de risico’s die voortvloeien uit de voorwaardelijke verplichtingen in verband met de macrofinanciële bijstand van de Unie aan Oekraïne uit hoofde van dit besluit. Zonder een dergelijke versterking zou de begroting van de Unie niet in staat zijn om op financieel veilige gronden de bijstand te verlenen die voor de oorlogsgerelateerde behoeften van Oekraïne is vereist. Om de begroting van de Unie te beschermen moet, op basis van de huidige beoordeling, de beoogde dekking voor de volledige uitzonderlijke macrofinanciële-bijstandsleningen van de Unie aan Oekraïne die kunnen oplopen tot 8,8 miljard EUR, met inbegrip van deze tranche van 1 miljard EUR, 70 % van de waarde van de lening bedragen.

(13)

Op die basis moet het voorzieningspercentage voor de lening van 1 miljard EUR worden vastgesteld op 70 % in plaats van de algemene regel van artikel 31, lid 5, derde alinea, van Verordening (EU) 2021/947 toe te passen. Het overeenkomstige bedrag van 700 miljoen EUR moet worden gefinancierd uit de financiële enveloppe voor geografische programma's uit hoofde van Verordening (EU) 2021/947. Dit bedrag moet in de periode tot en met 2027 worden vastgelegd en in een specifiek compartiment van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds worden gestort.

(14)

Gezien het verhoogde voorzieningspercentage voor deze tranche van de macrofinanciële bijstand van de Unie is het passend de financiële verplichtingen van de macrofinanciële bijstand uit hoofde van dit besluit gescheiden te beheren van andere financiële verplichtingen uit hoofde van de garantie voor extern optreden. Bovendien wordt voorgesteld de voorziening in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds met betrekking tot macrofinanciële bijstand uit hoofde van dit besluit uitsluitend te gebruiken voor financiële verplichtingen uit hoofde van dit besluit, in plaats van overeenkomstig de algemene regel van artikel 31, lid 6, van Verordening (EU) 2021/947. Daarbij moet de met betrekking tot macrofinanciële bijstand uit hoofde van dit besluit gereserveerde voorziening worden uitgesloten van de toepassing van het effectieve voorzieningspercentage overeenkomstig artikel 213 van het Financieel Reglement.

(15)

Daar de doelstelling van dit besluit, namelijk voorzien in macrofinanciële bijstand van de Unie aan Oekraïne om met name de economische veerkracht en stabiliteit van dat land te ondersteunen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(16)

Gezien de urgentie die voortvloeit uit de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge van niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland, wordt het passend geacht gebruik te maken van de uitzondering op de periode van acht weken waarin is voorzien door artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(17)

Gezien de moeilijke situatie van Oekraïne als gevolg van de aanvalsoorlog van Rusland en om het land te ondersteunen op zijn traject naar langetermijnstabiliteit, is het passend af te wijken van artikel 220, lid 5, punt e), van het Financieel Reglement en toe te staan dat de Unie de rentekosten met betrekking tot de lening uit hoofde van dit besluit kan dekken en de administratieve kosten kan kwijtschelden die anders ten laste van Oekraïne zouden komen. De rentesubsidie moet uitzonderlijk worden verleend als een instrument dat passend wordt geacht om de doeltreffendheid van de steun te waarborgen in de zin van artikel 220, lid 1, van het Financieel Reglement en moet ten laste komen van de begroting van de Unie. De rentesubsidie moet gedurende de periode van het meerjarig financieel kader 2021-2027 ten laste komen van de in artikel 6, lid 2, punt a), eerste streepje, van Verordening (EU) 2021/947 bedoelde financiële middelen. Oekraïne moet jaarlijks tegen eind maart om de rentesubsidie en de kwijtschelding van administratieve kosten kunnen verzoeken. Om te voorzien in flexibiliteit bij de terugbetaling van de hoofdsom, moet het ook mogelijk zijn de bijbehorende leningen die namens de Unie zijn aangegaan, door te rollen in afwijking van artikel 220, lid 2, van het Financieel Reglement.

(18)

Gezien de situatie in Oekraïne moet dit besluit met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De Unie stelt Oekraïne voor een bedrag van maximaal 1 miljard EUR macrofinanciële bijstand ter beschikking (de “macrofinanciële bijstand van de Unie”), teneinde de macrofinanciële stabiliteit van Oekraïne te ondersteunen. De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt aan Oekraïne verstrekt in de vorm van een lening.

2.   Met het oog op de financiering van de macrofinanciële bijstand van de Unie is de Commissie bevoegd om namens de Unie op de kapitaalmarkten of bij financiële instellingen de nodige middelen te lenen en deze aan Oekraïne door te lenen. De lening heeft een gemiddelde looptijd van ten hoogste 25 jaar.

3.   De in artikel 6, lid 2, punt a), eerste streepje, van Verordening (EU) 2021/947 bedoelde financiële middelen worden gebruikt om de kosten van rentebetalingen in verband met de macrofinanciële bijstand te dekken tijdens de periode van het meerjarig financieel kader 2021-2027, als een rentesubsidie bedoeld in artikel 5, lid 2, van dit besluit.

4.   De uitkering van de macrofinanciële bijstand van de Unie wordt door de Commissie beheerd op een wijze die strookt met de overeenkomsten of afspraken tussen de Commissie en Oekraïne zoals vastgelegd in het in artikel 3, lid 1, bedoelde memorandum van overeenstemming.

5.   De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad regelmatig in over de ontwikkelingen met betrekking tot de macrofinanciële bijstand van de Unie, waaronder de uitbetalingen daarvan, en verstrekt die instellingen tijdig de relevante documenten.

6.   De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt met ingang van de eerste dag na de inwerkingtreding van het in artikel 3, lid 1, bedoelde memorandum van overeenstemming gedurende twaalf maanden beschikbaar gesteld.

7.   Indien de financieringsbehoeften van Oekraïne tijdens de periode van uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de Unie aanzienlijk verminderen ten opzichte van de oorspronkelijke prognoses, verlaagt de Commissie het bedrag van de bijstand of schorst of annuleert zij de betaling daarvan.

Artikel 2

1.   Een noodzakelijke randvoorwaarde voor toekenning van de macrofinanciële bijstand van de Unie is dat Oekraïne doeltreffende democratische mechanismen — waaronder een parlementair meerpartijenstelsel — en de rechtsstaat eerbiedigt, en dat het de eerbiediging van de mensenrechten garandeert.

2.   De Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden zien gedurende de gehele levenscyclus van de macrofinanciële bijstand van de Unie toe op de naleving van de in lid 1 genoemde noodzakelijke randvoorwaarde, met name voordat de uitbetalingen worden verricht, waarbij zij tevens rekening houden met de omstandigheden in Oekraïne en de gevolgen van de toepassing van de krijgswet.

3.   De leden 1 en 2 van dit artikel zijn van toepassing overeenkomstig Besluit 2010/427/EU van de Raad (9).

Artikel 3

1.   De Commissie bereikt met Oekraïne overeenstemming over duidelijk bepaalde rapportageverplichtingen die aan de macrofinanciële bijstand van de Unie gekoppeld moeten zijn. De rapportageverplichtingen worden in een memorandum van overeenstemming opgenomen en volgens de in artikel 8, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   De rapportageverplichtingen waarborgen met name dat de macrofinanciële bijstand van de Unie op een efficiënte, transparante en te verantwoorden wijze wordt gebruikt. De Commissie houdt regelmatig toezicht op de uitvoering van die rapportageverplichtingen.

3.   De financiële voorwaarden van de macrofinanciële bijstand van de Unie worden in detail vastgelegd in een tussen de Commissie en Oekraïne te sluiten leningsovereenkomst.

4.   De Commissie onderzoekt op gezette tijden de uitvoering van de macrofinanciële bijstand van de Unie, en met name de toepassing van de rapportageverplichtingen die in het memorandum van overeenstemming zijn bepaald. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de resultaten van dat onderzoek.

Artikel 4

1.   Op voorwaarde dat aan de in lid 2 bedoelde verplichtingen wordt voldaan, wordt de macrofinanciële bijstand van de Unie door de Commissie beschikbaar gesteld in één tranche, in de vorm van een lening. De Commissie stelt het tijdschema voor de uitbetaling van de tranche vast. De tranche kan in één of meer deeltranches worden uitbetaald.

2.   De Commissie besluit tot uitkering van de tranche na een beoordeling van de volgende voorwaarden:

a)

de inachtneming van de in artikel 2, lid 1, vastgestelde noodzakelijke randvoorwaarde;

b)

inwerkingtreding van het memorandum van overeenstemming, dat voorziet in het opzetten van een rapportagesysteem dat gedurende de gehele looptijd van de lening van toepassing is.

3.   Indien aan de in lid 2 vermelde verplichtingen niet wordt voldaan, gaat de Commissie ertoe over de uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de Unie tijdelijk te schorsen dan wel te annuleren, ofwel neemt zij passende maatregelen uit hoofde van de leningsovereenkomst. In die gevallen licht zij het Europees Parlement en de Raad in over de redenen voor de schorsing of annulering.

4.   De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt in beginsel overgemaakt aan de Nationale Bank van Oekraïne. Met inachtneming van de in het memorandum van overeenstemming vast te leggen bepalingen, onder meer betreffende een bevestiging van de resterende budgettaire financieringsbehoeften, kunnen de middelen van de Unie aan het Oekraïense Ministerie van Financiën als eindbegunstigde worden overgemaakt.

Artikel 5

1.   De transacties tot het opnemen en verstrekken van leningen worden verricht overeenkomstig artikel 220 van het Financieel Reglement.

2.   In afwijking van artikel 220, lid 5, punt e), van het Financieel Reglement kan de Unie rentekosten dragen door een rentesubsidie toe te kennen en de administratieve kosten in verband met het opnemen en verstrekken van leningen dekken, met uitzondering van kosten in verband met vervroegde terugbetaling van de lening, met betrekking tot de lening uit hoofde van dit besluit.

3.   Oekraïne kan de Unie uiterlijk eind maart van elk jaar verzoeken om de rentesubsidie te verlenen en de administratieve kosten te dekken.

4.   Indien nodig kan de Commissie, in afwijking van artikel 220, lid 2, van het Financieel Reglement, de namens de Unie aangegane leningen doorrollen (“roll-over”).

5.   De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad in over ontwikkelingen met betrekking tot de in de leden 2 en 3 bedoelde verrichtingen.

Artikel 6

Bij de uitvoering van de macrofinanciële bijstand van de Unie beoordeelt de Commissie, door middel van een operationele beoordeling, nogmaals de deugdelijkheid van de voor deze bijstand geldende financiële regelingen, administratieve procedures en interne en externe controlemechanismen van Oekraïne.

Artikel 7

1.   Voor de macrofinanciële bijstand van de Unie in de vorm van een lening uit hoofde van dit besluit is een voorzieningspercentage van 70 % van toepassing, in afwijking van de algemene regel van artikel 31, lid 5, derde alinea, van Verordening (EU) 2021/947.

2.   In afwijking van de algemene regel van artikel 31, lid 6, van Verordening (EU) 2021/947 worden de financiële verplichtingen voortvloeiend uit de macrofinanciële bijstand van de Unie die uit hoofde van dit besluit in de vorm van een lening wordt verstrekt, apart van andere financiële verplichtingen in het kader van de garantie voor extern optreden gedekt, en worden de voorzieningen in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds die voor de uit hoofde van dit besluit in de vorm van een lening verstrekte macrofinanciële bijstand van de Unie worden aangehouden, uitsluitend gebruikt voor de daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen.

3.   In afwijking van artikel 213 van het Financieel Reglement is het effectieve voorzieningspercentage niet van toepassing op de voorzieningen in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds die voor de uit hoofde van dit besluit in de vorm van een lening verstrekte macrofinanciële bijstand van de Unie worden aangehouden.

Artikel 8

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 9

1.   In het kader van haar jaarverslag dient de Commissie jaarlijks, uiterlijk op 30 juni, bij het Europees Parlement en de Raad een beoordeling in van de uitvoering van dit besluit in het voorgaande jaar, met inbegrip van een evalutie van die uitvoering. In dat verslag:

a)

wordt de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van de macrofinanciële bijstand van de Unie onderzocht;

b)

worden de economische situatie en de vooruitzichten van Oekraïne, alsook de uitvoering van de in artikel 3, lid 1, bedoelde vereisten beoordeeld;

c)

wordt het verband gespecificeerd tussen de in het memorandum van overeenstemming vastgelegde voorschriften en voorwaarden, de actuele macrofinanciële situatie van Oekraïne en het besluit van de Commissie tot uitkering van de tranche van de macrofinanciële bijstand van de Unie.

2.   Uiterlijk twee jaar na het verstrijken van de beschikbaarheidsperiode dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag achteraf in met een beoordeling van de resultaten en de doelmatigheid van de voltooide macrofinanciële bijstand van de Unie en van de mate waarin die tot de doelstellingen van de bijstand heeft bijgedragen.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

Z. STANJURA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 7 juli 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 juli 2022.

(2)  Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds (PB L 161 van 29.5.2014, blz. 3).

(3)  Besluit (EU) 2022/313 van het Europees Parlement en de Raad van 24 februari 2022 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Oekraïne (PB L 55 van 28.2.2022, blz. 4).

(4)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(6)  Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1).

(7)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11).

(8)  Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).

(9)  Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

13.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1202 VAN DE COMMISSIE

van 6 juli 2022

tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding (“Bouches-du-Rhône” (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 99,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft de door Frankrijk overeenkomstig artikel 105 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 doorgestuurde aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding “Bouches-du-Rhône” onderzocht. Die wijziging bestaat er onder meer in dat de naam “Bouches-du-Rhône” wordt gewijzigd in “Pays des Bouches-du-Rhône”.

(2)

Overeenkomstig artikel 97, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 heeft de Commissie de aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).

(3)

Bij de Commissie zijn geen bezwaren ingediend op grond van artikel 98 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(4)

De wijziging van het productdossier moet daarom worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 99 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Bouches-du-Rhône” (BGA) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juli 2022.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB C 88 van 24.2.2022, blz. 70.


13.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1203 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2022

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 om de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten te actualiseren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (1), en met name artikel 4, leden 1 en 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 van de Commissie (2) is een lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (“de Unielijst”) vastgesteld, die — in voorkomend geval — moet worden geactualiseerd overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1143/2014.

(2)

Op basis van het beschikbare bewijsmateriaal en de krachtens artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 uitgevoerde risicobeoordelingen heeft de Commissie geconcludeerd dat de volgende invasieve uitheemse soorten aan alle criteria van artikel 4, lid 3, van die verordening voldoen: Ameiurus melas (Rafinesque, 1820), Axis axis (Erxleben, 1777), Callosciurus finlaysonii (Horsfield, 1823), Celastrus orbiculatus Thunb., Channa argus (Cantor, 1842), Faxonius rusticus (Girard, 1852), Fundulus heteroclitus (Linnaeus, 1766), Gambusia affinis (Baird & Girard, 1853), Gambusia holbrooki Girard, 1859, Hakea sericea Schrad. & J.C.Wendl., Koenigia polystachya (Wall. ex Meisn.) T.M.Schust. & Reveal, Lampropeltis getula (Linnaeus, 1766), Limnoperna fortunei (Dunker, 1857), Morone americana (Gmelin, 1789), Pistia stratiotes L., Pycnonotus cafer (Linnaeus, 1766), Rugulopteryx okamurae (E.Y.Dawson) I.K.Hwang, W.J.Lee & H.S.Kim, 2009, Solenopsis geminata (Fabricius, 1804), Solenopsis invicta Buren, 1972, Solenopsis richteri Forel, 1909, Wasmannia auropunctata (Roger, 1863) and Xenopus laevis (Daudin, 1802).

(3)

De Commissie heeft geconcludeerd dat voor al deze invasieve uitheemse soorten naar behoren rekening is gehouden met alle elementen van artikel 4, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1143/2014.

(4)

De soorten Xenopus laevis (Daudin, 1802) en Fundulus heteroclitus (Linnaeus, 1766) worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek dat niet onderbroken zou moeten worden. De opname van deze soorten in de Unielijst moet worden uitgesteld om de lidstaten tijd te geven zich voor te bereiden op de afgifte van de in artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 bedoelde vergunningen, voordat de opneming van deze soorten van kracht wordt.

(5)

Rekening houdend met de langetermijninvesteringen die de telers van Pistia stratiotes L. en Celastrus orbiculatus Thunb. in sommige lidstaten hebben gedaan, moet voor de opneming van deze soorten op de Unielijst een overgangsperiode gelden.

(6)

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité inzake invasieve uitheemse soorten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Punt 2) van de bijlage is van toepassing met ingang van 2 augustus 2024.

Punt 3) van de bijlage is van toepassing met ingang van 2 augustus 2027.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 van de Commissie van 13 juli 2016 tot vaststelling van een lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 189 van 14.7.2016, blz. 4).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de tabel worden de volgende soorten in alfabetische volgorde ingevoegd:

Soort

GN-codes voor levende exemplaren

GN-codes voor onderdelen die zich kunnen voortplanten

Categorieën van geassocieerd e goederen

(i)

(ii)

(iii)

(iv)

Ameiurus melas (Rafinesque, 1820)

ex 0301 99 17

ex 0511 91 90 (bevruchte kuit voor de visteelt)”

 

“Axis axis (Erxleben, 1777)

ex 0106 19 00

–”

 

“Callosciurus finlaysonii (Horsfield, 1823)

ex 0106 19 00

–”

 

“Channa argus (Cantor, 1842)

ex 0301 11 00

ex 0301 99 17

ex 0511 91 90 (bevruchte kuit voor de visteelt)”

 

“Faxonius rusticus (Girard, 1852)

ex 0306 39 10

–”

 

“Gambusia affinis (Baird & Girard, 1853)

ex 0301 11 00

ex 0301 99 17

ex 0511 91 90 (bevruchte kuit voor de visteelt)

(4)”

“Gambusia holbrooki Girard, 1859

ex 0301 11 00

ex 0301 99 17

ex 0511 91 90 (bevruchte kuit voor de visteelt)

(4)”

“Hakea sericea Schrad. & J.C.Wendl.

ex 0602 90 50

ex 1209 99 99 (zaden)”

 

“Koenigia polystachya (Wall. ex Meisn.) T.M. Schust. & Reveal

ex 0602 90 50

ex 1209 99 99 (zaden)

(7)”

“Lampropeltis getula (Linnaeus, 1766)

ex 0106 20 00

(5)”

“Limnoperna fortunei (Dunker, 1857)

ex 0307 91 00

–”

 

“Morone americana (Gmelin, 1789)

ex 0301 99 17

ex 0301 99 85

ex 0511 91 90 (bevruchte kuit voor de visteelt)

(4)”

“Pycnonotus cafer (Linnaeus, 1766)

ex 0106 39 80

ex 0407 19 90 (fertilised eggs for incubation)”

 

“Rugulopteryx okamurae (E.Y. Dawson) I.K. Hwang, W.J. Lee & H.S. Kim, 2009

ex 1212 29 00

(14), (15)”

“Solenopsis geminata (Fabricius, 1804)

ex 0106 49 00

(5), (7)”

“Solenopsis invicta Buren, 1972

ex 0106 49 00

(5), (7)”

“Solenopsis richteri Forel, 1909

ex 0106 49 00

(5), (7)”

“Wasmannia auropunctata (Roger, 1863)

ex 0106 49 00

(5), (7)”

2)

In de tabel worden de volgende soorten in alfabetische volgorde ingevoegd:

Soort

GN-codes voor levende exemplaren

GN-codes voor onderdelen die zich kunnen voortplanten

Categorieën van geassocieerde goederen

(i)

(ii)

(iii)

(iv)

Fundulus heteroclitus (Linnaeus, 1766)

ex 0301 11 00

ex 0301 19 00

ex 0301 99 17

ex 0301 99 85

ex 0511 91 90 (bevruchte kuit voor de visteelt)

(4)”

“Pistia stratiotes L.

ex 0602 90 50

–”

 

“Xenopus laevis (Daudin, 1802)

ex 0106 90 00

–”

 

3)

In de tabel wordt de volgende soort ingevoegd:

Soort

GN-codes voor levende exemplaren

GN-codes voor onderdelen die zich kunnen voortplanten

Categorieën van geassocieerde goederen

(i)

(ii)

(iii)

(iv)

“Celastrus orbiculatus Thunb.

ex 0602 90 50

ex 1209 99 99 (zaden)”

 

4)

In de aantekeningen in de tabel voor kolom (iv) worden de volgende punten toegevoegd:

“(14)

ex 0307 11: Levende oesters

(15)

ex 0307 31: Levende mosselen”.


BESLUITEN

13.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/14


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/1204 VAN DE COMMISSIE

van 16 juni 2022

tot oprichting van de Onderzoeksinfrastructuur voor Microbiële Hulpbronnen — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (MIRRI-ERIC)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 3894)

(Voor de EER relevante tekst)

(Slechts de teksten in de Franse, de Letse, de Nederlandse, de Portugese en de Spaanse taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (1), en met name artikel 6, lid 1, punt a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

België, Frankrijk, Letland, Portugal en Spanje hebben bij de Commissie een aanvraag ingediend voor de oprichting van de Onderzoeksinfrastructuur voor Microbiële Hulpbronnen — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (MIRRI-ERIC) (“de aanvraag”).

(2)

De aanvragers zijn overeengekomen dat Portugal de gastlidstaat van MIRRI-ERIC zal zijn.

(3)

Verordening (EG) nr. 723/2009 is bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 72/2015 (2) opgenomen in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

(4)

De Commissie heeft, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 723/2009, het verzoek beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat aan de voorwaarden van die verordening is voldaan. In de loop van de beoordeling heeft de Commissie de standpunten ingewonnen van onafhankelijke deskundigen op het gebied van de Onderzoeksinfrastructuur voor Microbiële Hulpbronnen.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 20 van Verordening (EG) nr. 723/2009 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Hierbij wordt de Onderzoeksinfrastructuur voor Microbiële Hulpbronnen — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (MIRRI-ERIC) opgericht.

2.   De essentiële elementen van de statuten van MIRRI-ERIC zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, de Franse Republiek, de Republiek Letland, de Portugese Republiek en het Koninkrijk Spanje.

Gedaan te Brussel, 16 juni 2022.

Voor de Commissie

Mariya GABRIEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.

(2)  Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 72/2015 van 20 maart 2015 tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst, betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden (PB L 129 van 19.5.2016, blz. 85).


BIJLAGE

ESSENTIËLE ELEMENTEN VAN DE STATUTEN VAN MIRRI-ERIC

De volgende artikelen en leden van artikelen van de statuten van MIRRI-ERIC bevatten de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad bedoelde essentiële elementen.

1.   De naam van het ERIC

(Artikel 1 van de statuten van MIRRI-ERIC)

De naam van de onderzoeksinfrastructuur is Onderzoeksinfrastructuur voor Microbiële Hulpbronnen — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur, hierna “MIRRI-ERIC” genoemd.

2.   De statutaire zetel

(Artikel 2 van de statuten van MIRRI-ERIC)

De statutaire zetel van MIRRI-ERIC bevindt zich in de stad Braga op het grondgebied van de Portugese Republiek, hierna “gastlidstaat van de statutaire zetel” genoemd.

3.   De taken en activiteiten van MIRRI-ERIC

(Artikel 3 van de statuten van MIRRI-ERIC)

1.

MIRRI-ERIC heeft tot taak de gebruikers van de biowetenschap en de bio-industrie te dienen door de toegang tot een breed scala aan hoogwaardige biologische hulpbronnen en gegevens te vergemakkelijken op een manier die in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften. Door toegang tot menselijke expertise te bieden en een samenwerkingsplatform voor de duurzaamheid op lange termijn van microbiële biodiversiteit te bieden, zal MIRRI-ERIC de kennis vergroten en professionele ontwikkeling bevorderen.

2.

De belangrijkste taak van MIRRI-ERIC is het opzetten, exploiteren en ontwikkelen van een pan-Europese gedistribueerde onderzoeksinfrastructuur van centra voor biologische hulpbronnen in het microbiodomein (mBRC’s), teneinde toegang te waarborgen tot hoogwaardige hulpbronnen en aanverwante diensten, alsook tot geavanceerde faciliteiten.

3.

MIRRI-ERIC heeft rechtspersoonlijkheid vanaf de datum waarop het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot oprichting als ERIC van kracht wordt. Het heeft in elk lid de ruimste handelingsbevoegdheid overeenkomstig de EU-verordening en het nationale recht van dat lid. Het mag in het bijzonder roerende en onroerende goederen en intellectuele eigendom verwerven, bezitten en vervreemden, contracten sluiten en in rechte optreden.

4.

MIRRI-ERIC zal zijn hoofdtaak op niet-economische basis uitvoeren. MIRRI-ERIC mag beperkte economische activiteiten verrichten, mits deze nauw samenhangen met zijn hoofdtaak en de verwezenlijking ervan niet in gevaar brengen. Inkomsten uit deze beperkte economische activiteiten worden door MIRRI-ERIC gebruikt ter ondersteuning van zijn opdracht.

5.

MIRRI-ERIC verricht de volgende activiteiten:

a.

wettelijk beschermde en aan de regelgeving beantwoordende toegang tot authentieke microbiële hulpbronnen en daarmee verband houdende gegevens in mBRC’s bevorderen om een alomvattende aanvoer van biologisch materiaal aan de onderzoeksgemeenschap in stand te houden;

b.

opzetten van de samenwerkingswerkomgeving (CWE) en het MIRRI-informatiesysteem (MIRRI-IS) om een centraal toegangspunt te bieden tot microbiële hulpbronnen en bijbehorende gegevens, geavanceerde microbiële diensten, met inbegrip van digitale diensten, en deskundige en technische platforms;

c.

zorgen voor de complementariteit van mBRC’s en de interoperabiliteit van hun gegevensaanbod voor de werking van het MIRRI-IS;

d.

kwaliteitsbeheer vaststellen en uitvoeren, met inbegrip van gestandaardiseerde procedures, beste praktijken en passende instrumenten om de kwaliteit van de middelen, de bijbehorende gegevens en de verleende diensten te verbeteren;

e.

relaties aangaan met andere Europese onderzoeksinfrastructuren en relevante organisaties om de karakterisering van de genetische rijkdommen in MIRRI-ERIC te verbeteren en de kwantiteit en kwaliteit van de met RI verband houdende informatie te verhogen;

f.

verrichten van diensten voor het matchen en bundelen van onderzoek voor openbare en particuliere instellingen en starten van gezamenlijke activiteiten;

g.

externe gebruikers toegang verlenen tot het materiaal, de deskundigheid en de wetenschappelijke faciliteiten van de partners van MIRRI-ERIC, die zullen worden gecoördineerd om onderzoekers in staat te stellen intern onderzoek naar microbiële genetische hulpbronnen uit te voeren;

h.

onderwijs en opleiding bieden aan personeel, studenten en gebruikers van mBRC’s op het gebied van microbiologie, zoals taxonomie, identificatie- en conserveringstechnieken en biotechnologie, zoals bioprospectie, exploitatie, stremoptimalisatie en fermentatie;

i.

alle andere daarmee verband houdende maatregelen nemen die nodig zijn om haar opdracht te vervullen.

6.

De activiteiten van MIRRI-ERIC zijn pan-Europees en bevorderen excellentie op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en bio-industrie op microbieel gebied in Europa en houden voortdurend gelijke tred met de behoeften van de academische en industriële gemeenschappen. MIRRI-ERIC draagt aldus bij tot een intensiever gebruik en verspreiding van kennis en optimalisering van de resultaten van op mBRC gebaseerde onderzoeksactiviteiten in heel Europa en wereldwijd.

7.

De activiteiten van MIRRI-ERIC worden geleid door transparantie, reactievermogen, ethisch bewustzijn, naleving van de wettelijke voorschriften, openheid, gelijke behandeling en non-discriminatie.

4.   Duur

(Artikel 4 van de statuten van MIRRI-ERIC)

MIRRI-ERIC wordt voor onbepaalde tijd opgericht. Het kan worden opgeheven overeenkomstig artikel 5 van de statuten.

5.   Ontbinding

(Artikel 5 van de statuten van MIRRI-ERIC)

1.

De ontbinding van MIRRI-ERIC volgt op een besluit van de ledenvergadering overeenkomstig artikel 17, lid 8, punt c), van de statuten en met inachtneming van het toepasselijke recht als omschreven in artikel 36 van de statuten.

2.

MIRRI-ERIC stelt de Europese Commissie onverwijld en uiterlijk tien dagen na de vaststelling van het besluit tot ontbinding van MIRRI-ERIC van dit besluit in kennis.

3.

Onverminderd artikel 6 van de statuten worden activa en passiva die na betaling van de schulden van MIRRI-ERIC resteren, verdeeld over de leden naar rato van hun daadwerkelijke bijdrage aan MIRRI-ERIC op de datum van ontbinding.

4.

MIRRI-ERIC stelt de Commissie onverwijld en uiterlijk tien dagen na het voltooien van het ontbindingsproces hiervan in kennis.

5.

MIRRI-ERIC houdt op te bestaan op de dag van bekendmaking door de Europese Commissie van de desbetreffende kennisgeving daarvan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

6.   Aansprakelijkheid van leden en waarnemers

(Artikel 6 van de statuten van MIRRI-ERIC)

1.

MIRRI-ERIC is aansprakelijk voor zijn schulden.

2.

De leden en waarnemers zijn niet hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van MIRRI-ERIC. De financiële aansprakelijkheid van de leden en waarnemers voor de schulden van MIRRI-ERIC blijft beperkt tot hun respectieve bijdrage aan EPOS ERIC, zoals in artikel 25 van de statuten gespecificeerd.

3.

MIRRI-ERIC sluit de nodige verzekeringen af ter dekking van alle aan de opbouw en de werking van MIRRI-ERIC inherente risico’s.

7.   Toegangsbeleid

(Artikel 7 van de statuten van MIRRI-ERIC)

1.

MIRRI-ERIC stelt microbieel biologisch materiaal, bijbehorende gegevens in databanken, kennis en diensten die verbonden zijn aan of ontwikkeld zijn door de partners van MIRRI-ERIC ter beschikking van onderzoekers, instellingen van de bio-industrie en gedecentraliseerde agentschappen van de EU, zoals de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid of het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding. MIRRI-ERIC zorgt ervoor dat de voorwaarden voor het gebruik van microbieel biologisch materiaal die zijn vastgesteld door de leveranciers van materiaal en de gegevensverstrekkers die hun databanken aan MIRRI-ERIC koppelen, worden nageleefd.

2.

Geen enkele bepaling in deze statuten mag worden opgevat als een beperking van het recht van de partners van MIRRI-ERIC om te beslissen over het verlenen van toegang tot monsters en gegevens.

3.

Microbieel materiaal mag alleen worden gedistribueerd onder bonafide personen die werkzaam zijn in een professionele omgeving die geschikt is voor het hanteren van levend materiaal van de betrokken biogevarengroep. In voorkomend geval zullen versterkte biobeveiligingsmaatregelen worden bevorderd.

4.

Verzoeken van personen en/of projecten om toegang te krijgen tot de wetenschappelijke installaties van de partners van MIRRI-ERIC worden beoordeeld. De beoordelingsprocedure en de gehanteerde criteria worden vastgelegd in het door de ledenvergadering overeenkomstig artikel 17, lid 7, punten c) en e), van de statuten vast te stellen huishoudelijk reglement. In elk geval wordt bij het beoordelingsproces rekening gehouden met wetenschappelijke verdienste en moet het transparant, eerlijk en onpartijdig zijn.

5.

Met het oog op voortdurende verbetering van de toegang wordt in het kader van de kwaliteitsborging de toegang gemonitord en wordt aan de hand van een feedbackmechanisme de gebruikerstevredenheid gemeten.

6.

Het toegangsbeleid wordt vastgelegd in het door de ledenvergadering vast te stellen huishoudelijk reglement overeenkomstig artikel 17, lid 7, punten c) en e), van de statuten.

8.   Beleid inzake wetenschappelijke evaluatie

(Artikel 8 van de statuten van MIRRI-ERIC)

1.

Om de vijf jaar vindt een wetenschappelijke evaluatie van de activiteiten, diensten en platforms van MIRRI-ERIC plaats. De evaluatie wordt uitgevoerd door een panel van onafhankelijke internationale externe evaluatoren van de hoogste kwaliteit. Dit panel stelt het evaluatieverslag op en legt dit voor aan de ledenvergadering.

2.

Het beleid inzake wetenschappelijke evaluatie wordt vastgelegd in het door de ledenvergadering overeenkomstig artikel 17, lid 7, punten c) en e), van de statuten vast te stellen huishoudelijk reglement.

9.   Verspreidingsbeleid

(Artikel 9 van de statuten van MIRRI-ERIC)

1.

MIRRI-ERIC bevordert zijn activiteiten en het gebruik ervan in onderzoek, innovatieve projecten en hoger onderwijs.

2.

In het verspreidingsbeleid worden de verschillende doelgroepen beschreven en MIRRI-ERIC maakt gebruik van verschillende kanalen om de doelgroepen te bereiken, zoals de website, het samenwerkingsportaal voor de werkomgeving, workshops en opleidingen, aanwezigheid op conferenties en sociale media.

3.

Het verspreidingsbeleid wordt vastgelegd in het door de ledenvergadering overeenkomstig artikel 17, lid 7, punten c) en e), van de statuten vast te stellen huishoudelijk reglement.

10.   Intellectuele-eigendomsrechten

(Artikel 10 van de statuten van MIRRI-ERIC)

1.

Niets in deze statuten mag worden opgevat als een wijziging in de reikwijdte en toepassing van intellectuele-eigendomsrechten, of van overeenkomsten betreffende de verdeling van baten op grond van relevante wet- en regelgeving en internationale overeenkomsten van de leden.

2.

De uitwisseling en integratie van intellectuele eigendom tussen leden, hun vertegenwoordigende entiteiten en partners door middel van relevante contractuele bepalingen is onderworpen aan het door de ledenvergadering overeenkomstig artikel 17, lid 7, punten c) en e), van de statuten vast te stellen huishoudelijk reglement.

3.

De intellectuele-eigendomsrechten van gegevens, resultaten en andere kennis die in het kader van de activiteiten van MIRRI-ERIC worden geproduceerd en ontwikkeld, behoren toe aan de entiteit(en) die deze heeft/hebben gegenereerd.

4.

Over de intellectuele-eigendomsrechten die door gebruikers worden gegenereerd als gevolg van de toegang tot hulpbronnen of wetenschappelijke installaties van MIRRI-ERIC, wordt onderhandeld, met het oog op een eerlijk gebruik door zowel de gebruiker als MIRRI-ERIC of de betrokken partner, rekening houdend met hun respectieve input.

5.

MIRRI-ERIC verstrekt onderzoekers richtsnoeren om ervoor te zorgen dat onderzoek dat wordt verricht met behulp van materiaal en gegevens die via MIRRI-ERIC toegankelijk zijn gemaakt, wordt uitgevoerd binnen een kader waarin de rechten van de eigenaren van gegevens en de persoonlijke levenssfeer van personen worden erkend.

11.   Personeelsbeleid

(Artikel 11 van de statuten van MIRRI-ERIC)

1.

MIRRI-ERIC zet zich in voor gelijke kansen en discrimineert niemand op grond van ras, etnische afkomst, geslacht, geloofsovertuiging, handicap, seksuele geaardheid of enige andere grond.

2.

De selectieprocedures voor sollicitanten voor functies bij MIRRI-ERIC zijn transparant, niet-discriminerend en waarborgen gelijke kansen.

3.

De arbeidsovereenkomsten moeten voldoen aan de nationale wet- en regelgeving van het land waar het personeel is tewerkgesteld en gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.

4.

Het personeelsbeleid wordt vastgelegd in het door de ledenvergadering overeenkomstig artikel 17, lid 7, punten c) en e), van de statuten vast te stellen huishoudelijk reglement.

12.   Aanbestedingsbeleid

(Artikel 12 van de statuten van MIRRI-ERIC)

1.

MIRRI-ERIC behandelt gegadigden voor en inschrijvers op aanbestedingsprocedures gelijk en zonder hen te discrimineren. Het aanbestedingsbeleid van MIRRI-ERIC is in overeenstemming met de beginselen van transparantie, non-discriminatie en open mededinging.

2.

Het aanbestedingsbeleid van MIRRI-ERIC wordt vastgelegd in het door de ledenvergadering overeenkomstig artikel 17, lid 7, punten c) en e), van de statuten vast te stellen huishoudelijk reglement.

13.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/21


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/1205 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2022

tot toelating van indelingsmethoden voor varkenskarkassen in Denemarken en tot intrekking van Besluit 2009/12/EG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 4784)

(Slechts de tekst in de Deense taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 20, eerste alinea, punt p),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is bepaald dat de schema’s van de Unie voor de indeling van varkenskarkassen moeten worden toegepast overeenkomstig bijlage IV, punt B, bij die verordening. In bijlage IV, deel B.IV, punt 1, bij die verordening is bepaald dat voor de indeling van varkenskarkassen het aandeel mager vlees moet worden bepaald met behulp van door de Commissie toegestane indelingsmethoden, dat alleen statistisch bewezen schattingsmethoden op basis van de fysieke opmeting van een of meer onderdelen van de anatomie van het varkenskarkas mogen worden toegestaan en dat indelingsmethoden slechts worden toegelaten als een maximumtolerantie voor de statistische fout bij de schatting in acht wordt genomen. Deze tolerantie is omschreven in deel A, punt 1, tweede alinea, van bijlage V bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1182 van de Commissie (2).

(2)

Bij Beschikking 2009/12/EG van de Commissie (3) is het gebruik van zeven methoden voor de indeling van varkenskarkassen in Denemarken toegestaan.

(3)

Wijzigingen van de indelingsmethoden of van de apparatuur daarvoor moeten verboden zijn, tenzij die wijzigingen expliciet bij uitvoeringsbesluit van de Commissie zijn toegestaan.

(4)

Denemarken heeft de Commissie verzocht de goedkeuring van de methoden “Klassificeringscenter (KC)”, “Uni-Fat-O-Meater (Unifom)”, “Fully automatic ultrasonic equipment (AutoFOM 1)” en “Updated fully automatic ultrasonic equipment (AutoFOM DK)” in te trekken.

(5)

Denemarken heeft de Commissie ook verzocht twee nieuwe methoden toe te staan: “Fully automatic ultrasonic equipment (AutoFOM IV)” en “Manual method (ZP)”. Daartoe heeft Denemarken in het in artikel 11, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1182 bedoelde protocol een gedetailleerde beschrijving van de versnijdingsproef gegeven met opgave van de beginselen waarop deze nieuwe methoden zijn gebaseerd, de resultaten van de versnijdingsproef en de vergelijkingen die worden toegepast voor de schatting van het percentage mager vlees.

(6)

Denemarken heeft de Commissie ook verzocht bijgewerkte formules toe te staan voor drie methoden (“Fat-O-Meater/Manuel Klassificering (FOM/MK)”, “Fat-O-Meater II (FOM II)” en “Automatic ultrasound instrument (AutoFOM III))” die al bij Beschikking 2009/12/EG waren toegestaan voor de indeling van varkenskarkassen.

(7)

Uit het onderzoek van dat verzoek is gebleken dat is voldaan aan de in deel A van bijlage V bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1182 vastgestelde voorwaarden en minimumeisen voor de toelating van de twee nieuwe indelingsmethoden en het actualiseren van vergelijkingen voor beide andere. Die indelingsmethoden en formules moeten derhalve worden toegestaan in Denemarken.

(8)

Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moet Beschikking 2009/12/EG derhalve worden ingetrokken.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Overeenkomstig deel B.IV, punt 1, van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden in Denemarken de volgende methoden voor de indeling van varkenskarkassen toegestaan:

a)

het “Automatic ultrasound instrument (AutoFOM III)” genaamde apparaat en de bijbehorende schattingsmethoden, die nader zijn beschreven in deel I van de bijlage bij dit besluit;

b)

het “Fully automatic ultrasonic equipment (AutoFOM IV)” genaamde apparaat en de bijbehorende schattingsmethoden, die nader zijn beschreven in deel II van de bijlage bij dit besluit;

c)

het “Fat-O-Meater/Manuel Klassificering (FOM/MK)” genaamde apparaat en de bijbehorende schattingsmethoden, die nader zijn beschreven in deel III van de bijlage bij dit besluit;

d)

het “Fat-O-Meater II (FOM II)” genaamde apparaat en de bijbehorende schattingsmethoden, die nader zijn beschreven in deel IV van de bijlage bij dit besluit;

e)

de met behulp van een liniaal toe te passen “manuele methode (ZP)” en de bijbehorende schattingsmethoden, die nader zijn beschreven in deel V van de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Wijzigingen van de toegestane indelingsmethoden of apparaten daarvoor als bedoeld in artikel 1 zijn verboden, tenzij deze expliciet bij uitvoeringsbesluit van de Commissie zijn toegestaan.

Artikel 3

Beschikking 2009/12/EG wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Denemarken.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2022.

Voor de Commissie

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1182 van de Commissie van 20 april 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de schema’s van de Unie voor de indeling van runder-, varkens- en schapenkarkassen en wat betreft de mededeling van de marktprijzen voor bepaalde categorieën karkassen en levende dieren (PB L 171 van 4.7.2017, blz. 74).

(3)  Beschikking 2009/12/EG van de Commissie van 19 december 2008 tot toelating van methoden voor de indeling van geslachte varkens in Denemarken (PB L 6 van 10.1.2009, blz. 83).


BIJLAGE

INDELINGSMETHODEN VOOR DE INDELING VAN VARKENSKARKASSEN IN DENEMARKEN

DEEL I

Automatic ultrasound instrument (AutoFOM III)

1.

De in dit deel vastgestelde voorschriften zijn van toepassing wanneer de varkenskarkassen worden ingedeeld met behulp van het “Automatic ultrasound instrument (AutoFOM III)” genaamde apparaat.

2.

Het apparaat is uitgerust met 16 ultrasone transductoren van 2 MHz (Frontmatec) met een afstand van 25 mm tussen de transductoren. De ultrasone gegevens omvatten de gemeten rugspek- en spierdikte en gerelateerde parameters. De meetwaarden worden door het apparaat omgerekend naar een schatting van het magervleesaandeel.

3.

Het magervleesaandeel van een karkas wordt berekend aan de hand van de volgende formules:

a)

voor vrouwelijke en gecastreerde varkens:

Y = 72,37797649 + (R2P1 × –0,35013939) + (R2P4 × 0,20785366) + (R2P5 × –0,44928653) + (R2P8 × –0,38095230) + (R2P9 × –0,46950184) + (R2P10 × –0,69871531) + (R2P15 × –0,14912761) + (R4P3 × 0,06461598) + (R4P6 × –0,05431414)

b)

voor hele mannelijke varkens:

Y = 78,75696993 + (R2P1 × –0,79436326) + (R2P4 × –0,38023008) + (R2P5 × –0,78847225) + (R2P8 × –0,30711330) + (R2P9 × –0,83062854) + (R2P10 × –0,49646032) + (R2P15 × 0,17342717) + (R4P3 × –0,08364211) + (R4P6 × –0,10359715)

waarbij:

Y

=

het geschatte percentage mager vlees van het karkas;

R2P1

=

gemiddelde dikte van de huid (in mm);

R2P4

=

rugspekdikte zonder huid (in mm) gemeten bij de longitudinale positie van de minimale spekdikte in de lende het dichtst bij de onderkant van de beugel (“MFT2”), 70 mm van het midden van de wervelkolom;

R2P5

=

huiddikte (in mm), gemeten bij de longitudinale MFT2, 70 mm van het midden van de wervelkolom;

R2P8

=

rugspekdikte zonder huid (in mm) gemeten ter hoogte van MFT2;

R2P9

=

huiddikte (in mm) gemeten ter hoogte van MFT2;

R2P10

=

minimale spekdikte zonder huid (in mm) op de plaats van de minimale spekdikte van het hele karkas (“MFT1”);

R2P15

=

gemiddelde spekdikte met huid (in mm) van de twee lendenspieren, gemeten bij de longitudinale MFT1, 70 mm van het midden van de wervelkolom;

R4P3

=

dikte huidlaag 1 (in mm), gemeten bij de longitudinale MFT2, 70 mm van het midden van de wervelkolom;

R4P6

=

dikte vetlaag 1 (in mm) ter hoogte van MFT2.

4.

Deze formule is geldig voor karkassen met een gewicht tussen 50 en 120 kg.

DEEL II

Fully automatic ultrasonic equipment (AutoFOM IV)

1.

De in dit deel vastgestelde voorschriften zijn van toepassing wanneer de varkenskarkassen worden ingedeeld met behulp van het “Fully automatic ultrasonic equipment (AutoFOM IV)” genaamde apparaat.

2.

Het apparaat is uitgerust met 25 ultrasone breedbandtransductoren (Frontmatec) met een afstand van 16,5 mm tussen de transductoren. De ultrasone gegevens omvatten de gemeten rugspek- en spierdikte en gerelateerde parameters. De meetwaarden worden door het apparaat omgerekend naar een schatting van het magervleesaandeel.

3.

Het magervleesaandeel van een karkas wordt berekend aan de hand van de volgende formules:

a)

voor vrouwelijke en gecastreerde varkens:

Y = 69,84677591 + (R2P1 × –0,26533522) + (R2P4 × 0,02198992) + (R2P5 × –0,21983787) + (R2P8 × –0,33652390) + (R2P9 × –0,24649355) + (R2P10 × –0,58982872) + (R2P15 × –0,05016562) + (R4P3 × 0,10929868) + (R4P6 × –0,03863696)

b)

voor hele mannelijke varkens:

Y = 74,44553377 + (R2P1 × –0,38670790) + (R2P4 × –0,30489132) + (R2P5 × –0,59474907) + (R2P8 × –0,08150558) + (R2P9 × –0,60928997) + (R2P10 × –0,33877660) + (R2P15 × –0,44580592) + (R4P3 × 0,18532086) + (R4P6 × 0,12614701)

waarbij:

Y

=

het geschatte percentage mager vlees van het karkas;

R2P1

=

gemiddelde dikte van de huid (in mm);

R2P4

=

rugspekdikte zonder huid (in mm), gemeten bij de longitudinale MFT2, 70 mm van het midden van de wervelkolom;

R2P5

=

huiddikte (in mm), gemeten bij de longitudinale MFT2, 70 mm van het midden van de wervelkolom;

R2P8

=

rugspekdikte zonder huid (in mm) gemeten ter hoogte van MFT2;

R2P9

=

huiddikte (in mm) gemeten ter hoogte van MFT2;

R2P10

=

minimale spekdikte zonder huid (in mm) ter hoogte van MFT1;

R2P15

=

gemiddelde spekdikte met huid (in mm) van de twee lendenspieren, gemeten bij de longitudinale MFT1, 70 mm van het midden van de wervelkolom;

R4P3

=

dikte huidlaag 1 (in mm), gemeten bij de longitudinale MFT2, 70 mm van het midden van de wervelkolom;

R4P6

=

dikte vetlaag 1 (in mm) ter hoogte van MFT2.

4.

Deze formule is geldig voor karkassen met een gewicht tussen 50 en 120 kg.

DEEL III

Fat-O-Meater/Manuel Klassificering (FOM/MK)

1.

Dit deel is van toepassing wanneer de varkenskarkassen worden ingedeeld met het “Fat-O-Meater/Manuel Klassificering (FOM/MK)” genaamde apparaat.

2.

Het apparaat is een handbediend priktoestel dat is uitgerust met een sonde met een diameter van zes mm met fotodetector en heeft een meetbereik tussen 1 en 94 mm.

3.

Het magervleesaandeel van een karkas wordt berekend aan de hand van de onderstaande formule:

Y = 69,3882 + (S1 × –0,5673) + (S2 × –0,3282) + (S3 × 0,0397)

waarbij:

Y

=

het geschatte percentage mager vlees van het varkenskarkas;

S1

=

de rugspekdikte (met inbegrip van het zwoerd) in mm, gemeten op 8 cm van de middellijn van het karkas tussen de derde- en de vierdelaatste lendenwervel;

S2

=

de rugspekdikte (met inbegrip van het zwoerd) in mm, gemeten op 6 cm van de middellijn van het karkas tussen de derde- en de vierdelaatste rib;

S3

=

de spierdikte in mm, in één handeling en op dezelfde plaats gemeten als S2.

4.

De formule is geldig voor karkassen met een gewicht tussen 50 en 120 kg.

DEEL IV

Fat-O-Meater II (FOM II)

1.

Dit deel is van toepassing wanneer de varkenskarkassen worden ingedeeld met het “Fat-O-Meater II (FOM II)” genaamde apparaat.

2.

Het apparaat is van het type Fat-O-Meater en is uitgerust met een sonde met een diameter van zes mm met een fotodetector (Siemens van het type SFH 960 — BP 103 of soortgelijk) en een meetdiepte tot 125 mm. Het FOM II-pistool bevat alle juridisch relevante gegevens en analyses.

3.

Het magervleesaandeel van een karkas wordt berekend aan de hand van de onderstaande formule:

Y = 69,2265 + (S1 × –0,5564) + (S2 × –0,3550) + (S3 × 0,0408)

waarbij:

Y

=

het geschatte percentage mager vlees van het varkenskarkas;

S1

=

de rugspekdikte (met inbegrip van het zwoerd) in mm, gemeten op 8 cm van de middellijn van het karkas tussen de derde- en de vierdelaatste lendenwervel;

S2

=

de rugspekdikte (met inbegrip van het zwoerd) in mm, gemeten op 6 cm van de scheiding tussen de derde- en de vierdelaatste rib, loodrecht op de wervelkolom van het karkas;

S3

=

de dikte van de musculus longissimus dorsi in mm, in één handeling en op dezelfde plaats gemeten als S2.

4.

De formule is geldig voor karkassen met een gewicht tussen 50 en 120 kg.

DEEL V

Manuele methode (ZP)

1.

De in dit deel vastgestelde voorschriften zijn van toepassing wanneer de varkenskarkassen worden ingedeeld met behulp van de “manuele methode (ZP)”, waarbij wordt gemeten met behulp van een liniaal.

2.

Bij deze methode kan gebruik worden gemaakt van een liniaal met een maatverdeling op basis van de voorspellingsvergelijking. Het gaat om een manuele meting van de spekdikte en de spierdikte op de scheiding van het halve varken.

3.

Het magervleesaandeel van een karkas wordt berekend aan de hand van de onderstaande formule:

Y = 60,3129 + (G × –0,4788) + (M × 0,0671)

waarbij:

Y

=

het geschatte percentage mager vlees van het varkenskarkas;

G

=

spekdikte gedefinieerd als de korte meting van vet plus de huiddikten op de musculus gluteus medius;

M

=

spierdiepte gedefinieerd als de minimumafstand van het wervelkanaal tot het craniale uiteinde van de musculus gluteus medius.

4.

De formule is geldig voor karkassen met een gewicht tussen 50 en 120 kg.