ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 134

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
11 mei 2022


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2022/719 van de Commissie van 10 mei 2022 tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2022/720 van de Commissie van 10 mei 2022 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen ( 1 )

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/721 van de Commissie van 10 mei 2022 tot rectificatie van de Tsjechische taalversie van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1300/2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit ( 1 )

14

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2022/722 van de Raad van 5 april 2022 tot machtiging van de lidstaten om, in het belang van de Europese Unie, het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal te ondertekenen

15

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/723 van de Commissie van 10 mei 2022 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2201 betreffende de benoeming van sommige leden en plaatsvervangende leden van de netwerkbeheerraad en van het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart voor de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer ( 1 )

21

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/724 van de Commissie van 10 mei 2022 houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door de Republiek der Seychellen afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten ( 1 )

28

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/725 van de Commissie van 10 mei 2022 houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door de Socialistische Republiek Vietnam afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten ( 1 )

31

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/726 van de Commissie van 10 mei 2022 houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door de Republiek Indonesië afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten ( 1 )

34

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/1


VERORDENING (EU) 2022/719 VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2022

tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (1), en met name artikel 18, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1924/2006 zijn gezondheidsclaims voor levensmiddelen verboden, tenzij de Commissie daarvoor overeenkomstig die verordening een vergunning heeft verleend en zij zijn opgenomen in een lijst van toegestane claims.

(2)

Verordening (EG) nr. 1924/2006 bepaalt tevens dat aanvragen om verlening van een vergunning voor een gezondheidsclaim door exploitanten van levensmiddelenbedrijven aan de bevoegde nationale autoriteit van een lidstaat kunnen worden toegezonden. De bevoegde nationale autoriteit moet geldige aanvragen doorsturen naar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voor een wetenschappelijke beoordeling, en ter informatie naar de Commissie en de lidstaten.

(3)

De EFSA moet een advies over de desbetreffende gezondheidsclaim uitbrengen.

(4)

De Commissie moet bij haar besluit over de verlening van een vergunning voor gezondheidsclaims rekening houden met het advies van de EFSA.

(5)

Naar aanleiding van een aanvraag van DuPont Nutrition Biosciences ApS, die werd ingediend overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006, moest de EFSA advies uitbrengen over de wetenschappelijke onderbouwing van een gezondheidsclaim met betrekking tot Bifidobacterium animalis subsp. lactis Bi-07 (Bi-07) en de bijdrage aan de toename van lactosevergisting (Vraag nr. EFSA-Q-2020-00024). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: “Bifidobacterium animalis subsp. lactis Bi-07 draagt bij tot een betere vertering van lactose bij personen die lactose moeilijk verteren.”

(6)

De Commissie, de lidstaten en de aanvrager hebben het wetenschappelijk advies (2) over die claim van de EFSA ontvangen, waarin werd geconcludeerd dat, op grond van de overgelegde gegevens, geen oorzakelijk verband is vastgesteld tussen de consumptie van Bifiobacterium animalis subsp lactis Bi-07 en een gunstig fysiologische effect (namelijk de verbetering van de symptomen van een slechte lactosevertering) bij personen met een slechte lactosevertering. Aangezien de gezondheidsclaim niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006 voor opname in de EU-lijst van toegestane claims, mag deze niet worden toegestaan.

(7)

Naar aanleiding van een aanvraag van Tchibo GmbH, die werd ingediend overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006, moest de EFSA een advies uitbrengen over de wetenschappelijke onderbouwing van een gezondheidsclaim met betrekking tot de consumptie van koffie C21 en de bescherming tegen spontane breuken in DNA-strengen (Vraag nr. EFSA-Q-2019-00423). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: “De regelmatige consumptie van koffie C21 draagt bij tot het behoud van de DNA-integriteit in de lichaamscellen.”

(8)

De Commissie, de lidstaten en de aanvrager hebben het wetenschappelijk advies (3) over die claim van de EFSA ontvangen, waarin werd geconcludeerd dat, op grond van de overgelegde gegevens, geen oorzakelijk verband is vastgesteld tussen de consumptie van koffie C21 en de bescherming tegen spontane breuken in DNA-strengen. Aangezien de gezondheidsclaim niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006 voor opname in de EU-lijst van toegestane claims, mag deze niet worden toegestaan.

(9)

Naar aanleiding van een aanvraag van NattoPharma ASA, die werd ingediend overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006, moest de EFSA een advies uitbrengen over de wetenschappelijke onderbouwing van een gezondheidsclaim met betrekking tot MenaQ7® en het behoud van de elastische eigenschappen van slagaderen (Vraag nr. EFSA-Q-2019-00229). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: “MenaQ7®, vitamine K2 als menachinon-7, heeft een gunstig effect op arteriële stijfheid.”

(10)

De Commissie, de lidstaten en de aanvrager hebben het wetenschappelijk advies (4) over die claim van de EFSA ontvangen, waarin werd geconcludeerd dat, op grond van de overgelegde gegevens, geen oorzakelijk verband is vastgesteld tussen de consumptie van MenaQ7® en het behoud van de elastische eigenschappen van slagaderen. Aangezien de gezondheidsclaim niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006 voor opname in de EU-lijst van toegestane claims, mag deze niet worden toegestaan.

(11)

Bij de vaststelling van deze verordening is rekening gehouden met de opmerkingen van DuPont Nutrition Biosciences ApS en Tchibo GmbH die de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 heeft ontvangen.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening opgenomen gezondheidsclaims worden niet opgenomen in de EU-lijst van toegestane claims zoals bedoeld in artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1924/2006.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.

(2)  EFSA Journal 2020;18(7):6198.

(3)  EFSA Journal 2020;18(3):6055.

(4)  EFSA Journal 2020;18(1):5949.


BIJLAGE

Afgewezen gezondheidsclaims

Aanvraag — toepasselijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 1924/2006

Nutriënt, stof, levensmiddel of levensmiddelencategorie

Claim

Referentie EFSA-advies

Gezondheidsclaim overeenkomstig artikel 13, lid 5, die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt

Bifidobacterium animalis subsp. lactis Bi-07 (Bi-07)

Bifidobacterium animalis subsp. lactis Bi-07 draagt bij tot een betere vertering van lactose bij personen die lactose moeilijk verteren

Q-2020-00024

Gezondheidsclaim overeenkomstig artikel 13, lid 5, die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt

Koffie C21, een blend van zuivere, gebrande Arabica koffie (Coffea arabica L.) zonder ingrediënten die niet van koffie afkomstig zijn

De regelmatige consumptie van koffie C21 draagt bij tot het behoud van de DNA-integriteit in lichaamscellen.

Q-2019-00423

Gezondheidsclaim overeenkomstig artikel 13, lid 5, die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt

MenaQ7®, vitamine K2 als menachinon-7

MenaQ7®, vitamine K2 als menachinon-7, heeft een gunstig effect op arteriële stijfheid

Q-2019-00229


11.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/4


VERORDENING (EU) 2022/720 VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2022

betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening nr. 19/65/EEG van de Raad van 2 maart 1965 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (1), en met name artikel 1,

Na bekendmaking van deze ontwerpverordening (2),

Na raadpleging van het Adviescomité voor restrictieve praktijken en machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Verordening nr. 19/65/EEG is de Commissie bevoegd artikel 101, lid 3, van het Verdrag bij verordening toe te passen op bepaalde groepen verticale overeenkomsten en soortgelijke onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen.

(2)

Verordening (EU) nr. 330/2010 (3) van de Commissie omschrijft een groep verticale overeenkomsten waarvan volgens de Commissie kon worden aangenomen dat zij gewoonlijk aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen. De ervaring met de toepassing van Verordening (EU) nr. 330/2010, die op 31 mei 2022 vervalt, is over het algemeen positief, zoals is gebleken bij de evaluatie van die verordening. Rekening houdende met die ervaring en met nieuwe marktontwikkelingen – zoals de groei van e-commerce, maar ook nieuwe of meer voorkomende soorten verticale overeenkomsten – is het gepast een nieuwe groepsvrijstellingsverordening vast te stellen.

(3)

De groep overeenkomsten waarvan kan worden aangenomen dat die doorgaans aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoet, omvat verticale overeenkomsten inzake de aan- of verkoop van goederen of diensten wanneer die overeenkomsten zijn gesloten tussen niet-concurrerende ondernemingen, tussen bepaalde concurrenten of door bepaalde verenigingen van detailhandelaren van goederen. Die groep omvat tevens verticale overeenkomsten die nevenbepalingen bevatten betreffende de overdracht of het gebruik van intellectuele-eigendomsrechten. De term “verticale overeenkomsten” moet zo worden opgevat dat het de overeenkomstige onderling afgestemde feitelijke gedragingen omvat.

(4)

Om artikel 101, lid 3, van het Verdrag bij verordening toe te passen, is het niet nodig de verticale overeenkomsten te omschrijven die onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag kunnen vallen. Bij de individuele beoordeling van overeenkomsten in de zin van artikel 101, lid 1, van het Verdrag moet rekening worden gehouden met diverse factoren, in het bijzonder de marktstructuur aan de vraag- en aanbodzijde.

(5)

Het voordeel van de bij deze verordening vastgestelde groepsvrijstelling moet worden beperkt tot verticale overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen.

(6)

Bepaalde soorten verticale overeenkomsten kunnen de economische efficiëntie binnen een productie- of distributieketen verbeteren doordat zij een betere coördinatie tussen de deelnemende ondernemingen mogelijk maken. In het bijzonder kunnen zij leiden tot een vermindering van de transactie- en distributiekosten van de partijen en tot een optimalisering van de hoogte van hun verkoop en investeringen.

(7)

De kans dat een dergelijke efficiëntiebevorderende werking zwaarder weegt dan de concurrentieverstorende gevolgen van in verticale overeenkomsten vervatte beperkingen, hangt af van de mate waarin de partijen bij de overeenkomst marktmacht bezitten en met name van de mate waarin die ondernemingen concurrentie ondervinden van andere leveranciers van goederen of diensten die door hun klanten, op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waartoe zij zijn bestemd, als onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden beschouwd.

(8)

Verondersteld kan worden dat, wanneer het marktaandeel van elk van de partijen bij de overeenkomst op de relevante markt niet meer dan 30 % bedraagt, verticale overeenkomsten die geen bepaalde soorten ernstige concurrentiebeperkingen bevatten, over het algemeen leiden tot een verbetering van de productie of distributie en de consumenten een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen ten goede laten komen.

(9)

Boven de marktaandeeldrempel van 30 % kan niet worden verondersteld dat verticale overeenkomsten die onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen, doorgaans objectieve voordelen meebrengen die naar hun aard en omvang opwegen tegen de nadelen die voor de concurrentie uit die overeenkomsten voortvloeien. Evenmin kan echter worden verondersteld dat die verticale overeenkomsten onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen of dat zij niet aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen.

(10)

De onlineplatformeconomie speelt een steeds grotere rol in de distributie van goederen en diensten. Ondernemingen die actief zijn in de onlineplatformeconomie maken het mogelijk zaken te doen op nieuwe manieren, waarvan sommige niet gemakkelijk zijn in te delen aan de hand van concepten die verband houden met verticale overeenkomsten in de traditionele economie. Met name dankzij onlinetussenhandelsdiensten kunnen ondernemingen goederen of diensten aanbieden aan ondernemingen of aan eindconsumenten om het initiëren van directe transacties tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en eindconsumenten te faciliteren. Overeenkomsten betreffende de levering van onlinetussenhandelsdiensten zijn verticale overeenkomsten en moeten derhalve kunnen profiteren van de bij deze verordening ingevoerde groepsvrijstelling, mits aan de in deze verordening gestelde voorwaarden is voldaan.

(11)

De definitie van “onlinetussenhandelsdiensten” die wordt gehanteerd in Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad (4) moet voor deze verordening worden aangepast. Met name moet, om het toepassingsgebied van artikel 101 van het Verdrag te weerspiegelen, de in deze verordening gebruikte definitie verwijzen naar ondernemingen. Zij moet ook onlinetussenhandelsdiensten omvatten die het initiëren van directe transacties tussen ondernemingen faciliteren, alsmede diensten die directe transacties tussen ondernemingen en eindconsumenten faciliteren.

(12)

Duale distributie is het scenario waarin een leverancier goederen of diensten niet alleen op het upstreamniveau verkoopt, maar ook op het downstreamniveau, en daarbij concurreert met zijn onafhankelijke distributeurs. In dat scenario, zonder hardcore beperkingen en op voorwaarde dat de afnemer niet met de leverancier concurreert op het upstreamniveau, is de potentiële negatieve impact van de verticale overeenkomst op de concurrentieverhouding tussen de leverancier en de afnemer op het downstreamniveau minder significant dan de potentiële positieve impact van de verticale overeenkomst op de concurrentie op het upstream- of downstreamniveau in het algemeen. Deze verordening moet daarom een vrijstelling verlenen voor verticale overeenkomsten die in dergelijke scenario’s van duale distributie worden gesloten.

(13)

De uitwisseling van informatie tussen een leverancier en een afnemer kan bijdragen tot de concurrentiebevorderende effecten van verticale overeenkomsten, met name de optimalisering van productie- en distributieprocessen. Bij duale distributie kan de uitwisseling van bepaalde soorten informatie echter horizontale problemen opleveren. Deze verordening mag daarom enkel vrijstelling verlenen voor de uitwisseling van informatie tussen een leverancier en een afnemer in een duaal distributiescenario wanneer de uitwisseling van informatie niet alleen rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van de verticale overeenkomst, maar ook noodzakelijk is om de productie of distributie van de contractgoederen of -diensten te verbeteren.

(14)

De redenering voor de vrijstelling van verticale overeenkomsten in duale distributiescenario’s is niet van toepassing op verticale overeenkomsten betreffende het verrichten van onlinetussenhandelsdiensten wanneer de aanbieder van onlinetussenhandelsdiensten ook een concurrerende onderneming is op de relevante markt voor de verkoop van de middels tussenhandelsdiensten geleverde goederen of diensten. Aanbieders van onlinetussenhandelsdiensten die een dergelijke hybride functie vervullen, kunnen de mogelijkheid en de prikkel hebben om de uitkomst te beïnvloeden van de concurrentie op de relevante markt voor de verkoop van de middels tussenhandelsdiensten geleverde goederen of diensten. Deze verordening mag daarom geen vrijstelling verlenen voor dergelijke verticale overeenkomsten.

(15)

Deze verordening mag geen verticale overeenkomsten vrijstellen die beperkingen bevatten die waarschijnlijk de concurrentie beperken en consumenten schaden of die niet onmisbaar zijn om de voornoemde efficiëntieverhogende effecten te bereiken. In het bijzonder mag het voordeel van de in deze verordening vervatte groepsvrijstelling niet van toepassing zijn op verticale overeenkomsten die bepaalde soorten ernstige concurrentiebeperkingen bevatten, zoals minimumwederverkoopprijzen en vaste wederverkoopprijzen, en bepaalde vormen van gebiedsbescherming, waaronder het verhinderen van het daadwerkelijke gebruik van internet om te verkopen of bepaalde beperkingen van onlinereclame. Beperkingen van onlineverkoop en onlinereclame moeten daarom de bij deze verordening vastgestelde groepsvrijstelling genieten, mits zij direct noch indirect, op zich of in combinatie met andere door de partijen gecontroleerde factoren, tot doel hebben de afnemer of zijn klanten te beletten het internet effectief te gebruiken om de contractgoederen of -diensten aan bepaalde grondgebieden of aan bepaalde klanten te verkopen, of te beletten dat een volledig online reclamekanaal, zoals prijsvergelijkingsdiensten of advertenties in zoekmachines, wordt gebruikt. Beperkingen van de onlineverkoop mogen bijvoorbeeld de bij deze verordening vastgestelde groepsvrijstelling niet genieten wanneer zij tot doel hebben het totale volume van de onlineverkoop van de contractgoederen of -diensten op de relevante markt, of de mogelijkheid voor consumenten om de contractgoederen of -diensten online te kopen, aanzienlijk te verminderen. Om een beperking in te delen als hardcore beperking in de zin van artikel 4, punt e), kan rekening worden gehouden met de inhoud en de context van de beperking, maar die indeling mag niet afhangen van marktspecifieke omstandigheden of van de individuele kenmerken van de partijen.

(16)

In deze verordening mogen geen beperkingen worden vrijgesteld waarvan niet met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen. Met name om de toegankelijkheid tot de relevante markt te waarborgen en collusie op de relevante markt te voorkomen, moeten aan de groepsvrijstelling bepaalde voorwaarden worden verbonden. Daarom moet de vrijstelling voor concurrentiebedingen worden beperkt tot bedingen die de duur van vijf jaar niet overschrijden. Verplichtingen waardoor de leden van een selectief distributiestelsel geen merken van bepaalde concurrerende leveranciers mogen verkopen, moeten eveneens van de vrijstelling van deze verordening worden uitgesloten. Het voordeel van deze verordening mag niet gelden voor pariteitsverplichtingen van detailhandelaren waardoor afnemers van onlinetussenhandelsdiensten geen goederen of diensten aanbieden, verkopen of doorverkopen aan eindgebruikers onder gunstigere voorwaarden via concurrerende onlinetussenhandelsdiensten.

(17)

De beperkingen van het marktaandeel, de uitsluiting van bepaalde verticale overeenkomsten en de voorwaarden in deze verordening waarborgen op algemene wijze dat de overeenkomsten waarvoor de groepsvrijstelling geldt, de deelnemende ondernemingen niet de mogelijkheid geven de concurrentie uit te schakelen voor een wezenlijk deel van de betrokken producten of diensten.

(18)

Overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (5), kan de Commissie het voordeel van deze verordening intrekken indien zij in een bepaald geval van oordeel is dat een overeenkomst waarop de bij deze verordening ingestelde groepsvrijstelling van toepassing is, toch bepaalde met artikel 101, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen heeft. De mededingingsautoriteit van een lidstaat kan het voordeel van deze verordening intrekken indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003.

(19)

Indien de Commissie of de mededingingsautoriteit van een lidstaat het voordeel van deze verordening intrekt, staat het aan hen om te bewijzen dat de betrokken verticale overeenkomst onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag valt en dat de overeenkomst niet voldoet aan ten minste één van de vier voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag.

(20)

Om te bepalen of het voordeel van deze verordening ingevolge artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1/2003 moet worden ingetrokken, zijn de concurrentieverstorende effecten die kunnen voortvloeien uit het bestaan van parallelle netten van verticale overeenkomsten met gelijkaardige effecten die de toetreding tot of de concurrentie op een relevante markt aanmerkelijk beperken, van bijzonder belang. Dergelijke cumulatieve effecten kunnen met name optreden in het geval van exclusieve distributie, exclusieve levering, selectieve distributie, pariteitsverplichtingen of concurrentiebedingen.

(21)

Om het toezicht te versterken op parallelle netten van verticale overeenkomsten die soortgelijke concurrentieverstorende effecten hebben en meer dan 50 % van een bepaalde markt bestrijken, kan de Commissie bij verordening deze verordening buiten toepassing verklaren voor verticale overeenkomsten die bepaalde met de betrokken markt samenhangende beperkingen bevatten, en zodoende de volledige toepassing van artikel 101 van het Verdrag op die overeenkomsten herstellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

“verticale overeenkomst”: een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging waarbij twee of meer ondernemingen, met het oog op de toepassing van de overeenkomst of de onderling afgestemde feitelijke gedraging, elk in een verschillend stadium van de productie- of distributieketen werkzaam zijn, en die betrekking heeft op de voorwaarden waaronder de partijen bepaalde goederen of diensten kunnen kopen, verkopen of doorverkopen;

b)

“verticale beperking”: een beperking van de concurrentie in een verticale overeenkomst die binnen het toepassingsgebied van artikel 101, lid 1, van het Verdrag valt;

c)

“concurrerende onderneming”: een daadwerkelijke of potentiële concurrent; “daadwerkelijke concurrent”: een onderneming die actief is op dezelfde relevante markt; “potentiële concurrent”: een onderneming die zonder de verticale overeenkomst, op grond van realistische verwachtingen en niet als louter theoretische mogelijkheid, wellicht binnen een korte periode de vereiste extra investeringen zou doen of andere noodzakelijke kosten zou maken om de relevante markt te betreden;

d)

“leverancier”: omvat een onderneming die onlinetussenhandelsdiensten verleent;

e)

“onlinetussenhandelsdiensten”: diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 1, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad (6) die ondernemingen in staat stellen goederen of diensten aan te bieden:

i)

aan andere ondernemingen, teneinde het initiëren van directe transacties tussen die ondernemingen te faciliteren, of

ii)

aan eindconsumenten, teneinde het initiëren van directe transacties tussen die ondernemingen en eindconsumenten te faciliteren,

ongeacht of en waar de transacties uiteindelijk worden gesloten;

f)

“concurrentiebeding”: elke directe of indirecte verplichting waardoor de afnemer geen goederen of diensten produceert, koopt, verkoopt of doorverkoopt die met de contractgoederen of -diensten concurreren, of elke directe of indirecte verplichting voor de afnemer om op de relevante markt meer dan 80 % van zijn totale aankopen van de contractgoederen of -diensten en substituten daarvan bij de leverancier of bij een door de leverancier aangewezen onderneming te betrekken, berekend op basis van de waarde of, waar zulks in de sector vaste praktijk is, van de omvang van de aankopen van de afnemer in het voorafgaande kalenderjaar;

g)

“selectief distributiestelsel”: een distributiestelsel waarbij de leverancier zich ertoe verbindt de contractgoederen of -diensten — direct of indirect — slechts te verkopen aan distributeurs die op grond van vastgestelde criteria zijn geselecteerd, en waarbij die distributeurs zich ertoe verbinden om dergelijke goederen of diensten niet aan niet-erkende distributeurs te verkopen binnen het grondgebied waarop de leverancier heeft besloten dat stelsel toe te passen;

h)

“exclusief distributiestelsel”: een distributiestelsel waarbij de leverancier een grondgebied of een groep klanten uitsluitend aan zichzelf of aan ten hoogste vijf afnemers toewijst en al zijn andere afnemers beperkt actief in het exclusieve gebied of aan de exclusieve klantengroep te verkopen;

i)

“intellectuele eigendomsrechten”: omvat industriële eigendomsrechten, knowhow, auteursrecht en naburige rechten;

j)

“knowhow”: een geheel van niet-geoctrooieerde praktische informatie, voortvloeiend uit de ervaring van de leverancier en de door hem uitgevoerde proeven, die geheim, wezenlijk en geïdentificeerd is; “geheim”: de knowhow is niet algemeen bekend of gemakkelijk verkrijgbaar; “wezenlijk”: de knowhow is voor de afnemer belangrijk en nuttig voor het gebruik, de verkoop of de wederverkoop van de contractgoederen of -diensten; “geïdentificeerd”: de knowhow is zodanig volledig beschreven dat kan worden nagegaan of hij aan de criteria van geheim-zijn en wezenlijkheid voldoet;

k)

“afnemer”: omvat een onderneming die, op grond van een overeenkomst die valt onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag, voor rekening van een andere onderneming goederen of diensten verkoopt;

l)

“actieve verkoop”: het actief benaderen van klanten door middel van bezoeken, brieven, e-mails, oproepen of andere vormen van directe communicatie of door middel van gerichte reclame en promotie, offline of online, bijvoorbeeld door middel van gedrukte of digitale media, met inbegrip van onlinemedia, prijsvergelijkingsdiensten of advertenties op zoekmachines waarmee klanten in bepaalde grondgebieden of klantengroepen worden benaderd, het exploiteren van een website met een topleveldomein dat overeenkomt met bepaalde gebieden, of het op een website aanbieden van talen die in bepaalde gebieden gebruikelijk zijn, wanneer deze talen verschillen van de talen die gebruikelijk zijn in het gebied waar de afnemer gevestigd is;

m)

“passieve verkoop”: verkoop naar aanleiding van spontane verzoeken van individuele klanten, met inbegrip van levering van goederen of diensten aan de klant, zonder dat de verkoop is geïnitieerd door de specifieke klant, de groep klanten of het grondgebied actief te benaderen, en met inbegrip van verkoop die voortvloeit uit inschrijvingen bij overheidsopdrachten of reacties op particuliere aanbestedingen.

2.   Voor de toepassing van deze verordening omvatten de termen “onderneming”, “leverancier” en “afnemer” hun respectieve verbonden ondernemingen.

Onder “verbonden ondernemingen” wordt verstaan:

a)

ondernemingen waarin een partij bij de overeenkomst direct of indirect:

i)

de macht heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen, of

ii)

de macht heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen, of

iii)

het recht heeft de zaken van de onderneming te beheren, of

b)

ondernemingen die ten aanzien van een partij bij de overeenkomst direct of indirect over de in punt a) genoemde rechten of macht beschikken, of

c)

ondernemingen waarin een in punt b) bedoelde onderneming direct of indirect over de in punt a) genoemde rechten of macht beschikt, of

d)

ondernemingen waarin één partij bij de overeenkomst gezamenlijk met één of meer van de in de punten a), b) of c) bedoelde ondernemingen, of twee of meer van de laatstgenoemde ondernemingen, gezamenlijk over de in punt a) genoemde rechten of macht beschikken, of

e)

ondernemingen waarin de in punt a) genoemde rechten of macht gezamenlijk in handen zijn van:

i)

partijen bij de overeenkomst of de respectieve met hen verbonden ondernemingen als bedoeld in de punten a) tot en met d), of

ii)

één of meer van de partijen bij de overeenkomst of één of meer van de met hen verbonden ondernemingen als bedoeld in de punten a) tot en met d) en één of meer derde partijen.

Artikel 2

Vrijstelling

1.   Overeenkomstig artikel 101, lid 3, van het Verdrag en onverminderd de bepalingen van deze verordening, wordt artikel 101, lid 1, van het Verdrag buiten toepassing verklaard voor verticale overeenkomsten. Die vrijstelling is van toepassing voor zover dergelijke overeenkomsten verticale beperkingen bevatten.

2.   De in lid 1 bepaalde vrijstelling is alleen van toepassing op verticale overeenkomsten tussen een ondernemersvereniging en één van haar individuele leden, of tussen een dergelijke vereniging en één van haar individuele leveranciers, indien alle leden van de vereniging detailhandelaren van goederen zijn en mits geen individueel lid van de vereniging, tezamen met de met dat lid verbonden ondernemingen, een totale jaaromzet van meer dan 50 miljoen EUR behaalt. Door dergelijke verenigingen gesloten verticale overeenkomsten vallen binnen de toepassing van deze verordening zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 101 van het Verdrag op tussen de leden van de vereniging gesloten horizontale overeenkomsten of op door de vereniging genomen besluiten.

3.   De in lid 1 bepaalde vrijstelling is van toepassing op verticale overeenkomsten die bepalingen bevatten betreffende de overdracht aan de afnemer of het gebruik door de afnemer van intellectuele-eigendomsrechten, op voorwaarde dat die bepalingen niet het hoofdonderwerp van dergelijke overeenkomsten vormen en direct samenhangen met het gebruik, de verkoop of de wederverkoop van goederen of diensten door de afnemer of zijn klanten. De vrijstelling is van toepassing op voorwaarde dat ten aanzien van de contractgoederen en -diensten die bepalingen geen concurrentiebeperkingen bevatten die hetzelfde doel hebben als verticale beperkingen waarvoor op grond van deze verordening geen vrijstelling geldt.

4.   De in lid 1 bepaalde vrijstelling is niet van toepassing op verticale overeenkomsten tussen concurrerende ondernemingen. Die vrijstelling is echter wel van toepassing wanneer concurrerende ondernemingen een niet-wederkerige verticale overeenkomst sluiten en een van de volgende omstandigheden van toepassing is:

a)

de leverancier is op het upstreamniveau actief als fabrikant, importeur of groothandelaar en op het downstreamniveau als importeur, groothandelaar of detailhandelaar van goederen, terwijl de afnemer een importeur, groothandelaar of detailhandelaar op het downstreamniveau is, en geen concurrerende onderneming is op het upstreamniveau waar hij de contractgoederen koopt, of

b)

de leverancier is een aanbieder van diensten op verschillende handelsniveaus, terwijl de afnemer zijn diensten aanbiedt op detailhandelsniveau en geen concurrerende onderneming is op het handelsniveau waarop hij de contractdiensten koopt.

5.   De in lid 4, punten a) en b), vermelde uitzonderingen zijn niet van toepassing op de uitwisseling van informatie tussen de leverancier en de afnemer die hetzij niet direct verband houdt met de uitvoering van de verticale overeenkomst, hetzij niet noodzakelijk is om de productie of distributie van de contractgoederen of -diensten te verbeteren, of aan geen van beide voorwaarden voldoet.

6.   De uitzonderingen in lid 4, punten a) en b), zijn niet van toepassing op verticale overeenkomsten betreffende de levering van onlinetussenhandelsdiensten wanneer de aanbieder van onlinetussenhandelsdiensten een concurrent is op de relevante markt voor de verkoop van de middels tussenhandelsdiensten geleverde goederen of diensten.

7.   Deze verordening is niet van toepassing op verticale overeenkomsten waarvan het onderwerp valt binnen het toepassingsgebied van andere groepsvrijstellingsverordeningen, tenzij in dergelijke verordening anders is bepaald.

Artikel 3

Marktaandeeldrempel

1.   De in artikel 2 bepaalde vrijstelling is van toepassing op voorwaarde dat het marktaandeel van de leverancier niet meer bedraagt dan 30 % van de relevante markt waarop hij de contractgoederen of -diensten verkoopt, en het marktaandeel van de afnemer niet meer bedraagt dan 30 % van de relevante markt waarop hij de contractgoederen of -diensten koopt.

2.   Voor de toepassing van lid 1 moet, indien in een meerzijdige overeenkomst een onderneming de contractgoederen of -diensten koopt van één onderneming die partij is bij de overeenkomst en de contractgoederen of -diensten verkoopt aan een andere onderneming die ook partij is bij de overeenkomst, het marktaandeel van de eerste onderneming, als zowel afnemer als leverancier, voldoen aan de in dat lid vastgestelde marktaandeeldrempel, wil de in artikel 2 bepaalde vrijstelling van toepassing zijn.

Artikel 4

Beperkingen die het voordeel van de groepsvrijstelling tenietdoen — hardcore beperkingen

De in artikel 2 bepaalde vrijstelling is niet van toepassing op verticale overeenkomsten die, op zich of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect, tot doel hebben:

a)

het beperken van de mogelijkheid van de afnemer om zijn verkoopprijs vast te stellen, onverlet de mogelijkheid voor de leverancier om een maximumverkoopprijs op te leggen of een verkoopprijs aan te bevelen, mits die prijzen niet ten gevolge van door een van de partijen uitgeoefende druk of gegeven prikkels hetzelfde effect hebben als een vaste of minimumverkoopprijs;

b)

indien de leverancier een exclusief distributiestelsel toepast: het beperken van het grondgebied waarin, of van de klanten aan wie, de exclusieve distributeur actief of passief de contractgoederen of -diensten mag verkopen, met uitzondering van:

i)

de beperking van de actieve verkoop door de exclusieve distributeur en zijn directe klanten, in gebieden of aan klantengroepen die aan de leverancier zijn voorbehouden of door de leverancier exclusief aan ten hoogste vijf andere exclusieve distributeurs zijn toegewezen;

ii)

het beperken van actieve of passieve verkoop door de exclusieve distributeur en zijn klanten aan niet-erkende distributeurs die zijn gevestigd in een ander grondgebied waar de leverancier een selectief distributiestelsel voor de contractgoederen of -diensten toepast;

iii)

het beperken van de plaats van vestiging van de exclusieve distributeur;

iv)

het beperken van actieve of passieve verkoop aan eindgebruikers door een op het groothandelsniveau werkzame exclusieve distributeur;

v)

het beperken van de mogelijkheid van de exclusieve distributeur om componenten die voor verwerking in een product zijn geleverd, actief of passief te verkopen aan klanten die de componenten zouden gebruiken om hetzelfde soort goederen te produceren als door de leverancier geproduceerde goederen;

c)

indien de leverancier een selectief distributiestelsel toepast,

i)

het beperken van het grondgebied waarin, of van de klanten aan wie, de leden van het selectief distributiestelsel actief of passief contractgoederen of -diensten mogen verkopen, met uitzondering van:

1)

de beperking van de actieve verkoop door de leden van het selectief distributiestelsel en hun directe klanten, in een gebied of aan een groep klanten die aan de leverancier is voorbehouden of door de leverancier exclusief aan ten hoogste vijf exclusieve distributeurs is toegewezen;

2)

het beperken van actieve of passieve verkoop door de leden van het selectief distributiestelsel en hun klanten aan niet-erkende distributeurs die zijn gevestigd in het grondgebied waarin het selectief distributiestelsel wordt toegepast;

3)

het beperken van de plaats van vestiging van de leden van het selectief distributiestelsel;

4)

het beperken van actieve of passieve verkoop aan eindgebruikers door de op het groothandelsniveau werkzame leden van een selectief distributiestelsel;

5)

het beperken van de mogelijkheid om componenten die voor verwerking zijn geleverd, actief of passief te verkopen aan klanten die de componenten zouden gebruiken om hetzelfde soort goederen te vervaardigen als door de leverancier geproduceerde goederen;

ii)

het beperken van onderlinge leveringen tussen de leden van het selectief distributiestelsel die op hetzelfde of op andere handelsniveaus werkzaam zijn;

iii)

het beperken van actieve of passieve verkoop aan eindgebruikers door op het detailhandelsniveau werkzame leden van een selectief distributiestelsel, onverminderd punt c), i), 1) en 3);

d)

indien de leverancier noch een exclusief - noch een selectief distributiestelsel toepast: het beperken van het grondgebied waarin, of van de klanten aan, wie de afnemer actief of passief de contractgoederen of -diensten mag verkopen, met uitzondering van:

i)

de beperking van de actieve verkoop door de afnemer en zijn directe klanten in gebieden of aan klantengroepen die aan de leverancier zijn voorbehouden of door de leverancier exclusief aan ten hoogste vijf exclusieve distributeurs zijn toegewezen;

ii)

het beperken van actieve of passieve verkoop door de afnemer of zijn klanten aan niet-erkende distributeurs die zijn gevestigd in een ander grondgebied waar de leverancier een selectief distributiestelsel voor de contractgoederen of -diensten toepast;

iii)

het beperken van de plaats van vestiging van de afnemer;

iv)

het beperken van actieve of passieve verkoop aan eindgebruikers door een op het groothandelsniveau werkzame afnemer;

v)

het beperken van de mogelijkheid van de afnemer om componenten die voor verwerking geleverd zijn, actief of passief te verkopen aan klanten die de componenten zouden gebruiken om hetzelfde soort goederen te vervaardigen als door de leverancier geproduceerde goederen;

e)

te beletten dat de afnemer of zijn klanten het internet werkelijk gebruiken om de contractgoederen of -diensten te verkopen, aangezien dit een beperking inhoudt van het gebied waarin, of van de klanten aan wie, de contractgoederen of -diensten mogen worden verkocht in de zin van de punten b), c) of d), onverminderd de mogelijkheid om de afnemer het volgende op te leggen:

i)

andere beperkingen van de onlineverkoop, of

ii)

beperkingen op onlinereclame die niet tot doel hebben het gebruik te verhinderen van een volledig onlineadvertentiekanaal;

f)

de beperking, zoals overeengekomen tussen een leverancier van componenten en een afnemer welke die componenten verwerkt, van de mogelijkheden van de leverancier om de componenten als reserveonderdelen te verkopen aan eindgebruikers of aan reparateurs, groothandelaren of andere dienstverrichters aan wie de afnemer niet de reparatie of het onderhoud van zijn goederen heeft toevertrouwd.

Artikel 5

Uitgesloten beperkingen

1.   De in artikel 2 bepaalde vrijstelling is niet van toepassing op de volgende in verticale overeenkomsten vervatte verplichtingen:

a)

elk direct of indirect concurrentiebeding, wanneer het van onbepaalde duur is of de duur ervan vijf jaar overschrijdt;

b)

elke directe of indirecte verplichting waardoor de afnemer, na afloop van de overeenkomst, geen goederen of diensten produceert, koopt, verkoopt of doorverkoopt;

c)

elke directe of indirecte verplichting waardoor de leden van een selectief distributiestelsel de merken van bepaalde concurrerende leveranciers niet verkoopt;

d)

elke directe of indirecte verplichting waardoor een afnemer van onlinetussenhandelsdiensten via concurrerende onlinetussenhandelsdiensten aan eindgebruikers geen goederen of diensten tegen gunstigere voorwaarden aanbiedt, verkoopt of doorverkoopt.

2.   In afwijking van lid 1, punt a), geldt de beperking in de tijd van vijf jaar niet indien de contractgoederen of -diensten door de afnemer worden verkocht in ruimten en op terreinen die eigendom zijn van de leverancier of door de leverancier worden gehuurd van een derde die niet met de afnemer is verbonden, mits de duur van het concurrentiebeding de termijn gedurende welke de afnemer de ruimten en terreinen in gebruik heeft, niet overschrijdt.

3.   In afwijking van lid 1, punt b), is de in artikel 2 bepaalde vrijstelling van toepassing op elke directe of indirecte verplichting waardoor de afnemer, na afloop van de overeenkomst, geen goederen of diensten produceert, koopt, verkoopt of doorverkoopt, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de verplichting heeft betrekking op goederen of diensten die met de contractgoederen of -diensten concurreren;

b)

de verplichting is beperkt tot de ruimten en terreinen waar de afnemer gedurende de contractperiode werkzaam is geweest;

c)

de verplichting is onmisbaar om door de leverancier aan de afnemer overgedragen knowhow te beschermen;

d)

de duur van de verplichting is beperkt tot een periode van één jaar na afloop van de overeenkomst.

Lid 1, punt b), laat de mogelijkheid onverlet om een niet in tijd beperkte beperking op te leggen op het gebruik en de openbaarmaking van knowhow die niet tot het publieke domein behoort.

Artikel 6

Individuele intrekking

1.   Krachtens artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 kan de Commissie het voordeel van deze verordening intrekken indien zij in een bepaald geval concludeert dat een verticale overeenkomst waarop de in artikel 2 van deze verordening vastgestelde groepsvrijstelling van toepassing is, toch gevolgen heeft die met artikel 101, lid 3, van het Verdrag onverenigbaar zijn. Deze gevolgen kunnen zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de relevante markt voor de levering van onlinetussenhandelsdiensten sterk geconcentreerd is en de concurrentie tussen de aanbieders van dergelijke diensten is beperkt door het cumulatieve effect van parallelle netten van vergelijkbare overeenkomsten dat de afnemers van de onlinetussenhandelsdiensten belemmert om goederen of diensten tegen gunstigere voorwaarden via hun rechtstreekse verkoopkanalen aan eindgebruikers aan te bieden, te verkopen of door te verkopen.

2.   De mededingingsautoriteit van een lidstaat kan het voordeel van deze verordening intrekken indien aan de voorwaarden van artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 is voldaan.

Artikel 7

Niet-toepassing van deze verordening

Krachtens artikel 1 bis van Verordening nr. 19/65/EEG kan de Commissie bij verordening verklaren dat, wanneer parallelle netten van gelijksoortige verticale beperkingen meer dan 50 % van een relevante markt bestrijken, deze verordening niet van toepassing is op verticale overeenkomsten die specifieke beperkingen met betrekking tot die markt omvatten.

Artikel 8

Toepassing van de marktaandeeldrempel

Voor de toepassing van de in artikel 3 vastgestelde marktaandeeldrempels gelden de volgende regels:

a)

het marktaandeel van de leverancier wordt berekend op basis van gegevens betreffende de waarde van de verkopen op de markt, en het marktaandeel van de afnemer wordt berekend op basis van gegevens betreffende de waarde van de aankopen op de markt. Ingeval geen gegevens betreffende de waarde van de verkopen of aankopen op de markt beschikbaar zijn, mag voor het bepalen van het marktaandeel van de betrokken onderneming worden gebruikgemaakt van ramingen die zijn gebaseerd op andere betrouwbare marktinformatie, waaronder de omvang van de verkopen en aankopen op de markt;

b)

de marktaandelen worden berekend op basis van gegevens die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar;

c)

het marktaandeel van de leverancier omvat ook goederen en diensten die ten verkoop worden geleverd aan verticaal geïntegreerde distributeurs;

d)

indien een marktaandeel aanvankelijk niet meer dan 30 % bedraagt, maar vervolgens boven dat niveau uitstijgt, blijft de in artikel 2 bepaalde vrijstelling van toepassing gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren volgende op het jaar waarin de marktaandeeldrempel van 30 % voor het eerst is overschreden;

e)

het marktaandeel van de in artikel 1, lid 2, tweede alinea, punt e), bedoelde ondernemingen wordt in gelijke delen toegerekend aan elke onderneming die over de in punt a) van dat lid genoemde rechten of macht beschikt.

Artikel 9

Toepassing van de omzetdrempel

1.   Voor de berekening van de totale jaaromzet in de zin van artikel 2, lid 2, worden de omzet die in het vorige boekjaar door de relevante partij bij de verticale overeenkomst en de omzet die door de met haar verbonden ondernemingen met alle goederen en diensten is behaald, exclusief alle belastingen en andere heffingen, bij elkaar opgeteld. Hierbij wordt geen rekening gehouden met transacties tussen de partij bij de verticale overeenkomst en de met haar verbonden ondernemingen of tussen de met haar verbonden ondernemingen onderling.

2.   De in artikel 2 bepaalde vrijstelling blijft gelden indien gedurende een periode van twee opeenvolgende boekjaren de drempel voor de totale jaaromzet met niet meer dan 10 % wordt overschreden.

Artikel 10

Overgangstermijn

Het verbod van artikel 101, lid 1, van het Verdrag is gedurende de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 mei 2023 niet van toepassing op overeenkomsten die op 31 mei 2022 reeds van kracht waren en die niet aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voor vrijstelling voldoen, maar die op 31 mei 2022 wel aan de in Verordening (EU) nr. 330/2010 vastgestelde vrijstellingsvoorwaarden voldeden.

Artikel 11

Geldigheidsduur

Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2022.

Zij vervalt op 31 mei 2034.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB 36 van 6.3.1965.

(2)  PB C 359 van 7.9.2021, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 102 van 23.4.2010, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57).

(5)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).

(6)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).


11.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/721 VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2022

tot rectificatie van de Tsjechische taalversie van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1300/2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (1), en met name artikel 5, lid 11,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Tsjechische taalversie van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1300/2014 (2) van de Commissie bevat fouten in hoofdstuk 7, sectie 7.2, deel 7.2.1, punt 7.2.1.1.2, eerste alinea, punt 1), en tweede alinea, die de betekenis van de bepalingen wijzigen.

(2)

De Tsjechische taalversie van Verordening (EU) nr. 1300/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. Deze rectificatie heeft geen betrekking op de overige taalversies.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 51, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/797 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

(heeft geen betrekking op het Nederlands)

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44.

(2)  Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 110).


BESLUITEN

11.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/15


BESLUIT (EU) 2022/722 VAN DE RAAD

van 5 april 2022

tot machtiging van de lidstaten om, in het belang van de Europese Unie, het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal te ondertekenen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16 en artikel 82, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft de Commissie op 6 juni 2019 gemachtigd om namens de Unie deel te nemen aan de onderhandelingen over een tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit (CETS nr. 185) (“het Verdrag inzake cybercriminaliteit”).

(2)

Het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal (“het protocol”) is op 17 november 2021 door het Comité van ministers van de Raad van Europa aangenomen en zal naar verwachting op 12 mei 2022 voor ondertekening worden opengesteld.

(3)

De bepalingen van het protocol zijn van toepassing op een gebied dat voor een groot deel onder de gemeenschappelijke regels in de zin van artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) valt, met inbegrip van instrumenten ter vergemakkelijking van de justitiële samenwerking in strafzaken, die minimumnormen voor procedurele rechten waarborgen, alsmede gegevensbescherming en privacywaarborgen.

(4)

De Commissie heeft ook wetgevingsvoorstellen ingediend voor een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken en een richtlijn tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, waarmee bindende grensoverschrijdende Europese verstrekkings- en bewaringsbevelen worden geïntroduceerd die rechtstreeks tot een vertegenwoordiger van een dienstverlener in een andere lidstaat zijn gericht.

(5)

Door haar deelname aan de onderhandelingen over het protocol heeft de Commissie ervoor gezorgd dat het protocol verenigbaar is met de desbetreffende gemeenschappelijke regels van de Unie.

(6)

Een aantal voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen en mededelingen in verband met het protocol zijn nodig om de verenigbaarheid van het protocol met het recht en het beleid van de Unie te waarborgen. Andere zijn belangrijk voor de uniforme toepassing van het protocol door de lidstaten van de Unie die partij zijn bij het protocol (“lidstaten die partij zijn”) in hun betrekkingen met derde landen die partij zijn bij het protocol (“derde landen die partij zijn”), alsmede voor een doeltreffende toepassing van het protocol.

(7)

De voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen en mededelingen waarover richtsnoeren aan de lidstaten worden gegeven in de bijlage bij dit besluit, doen geen afbreuk aan eventuele andere voorbehouden of verklaringen die zij afzonderlijk wensen te maken indien het protocol dit toestaat.

(8)

De lidstaten die op het tijdstip van ondertekening niet voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen en mededelingen overeenkomstig de bijlage bij dit besluit afleggen, dienen dit te doen wanneer zij de akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van het protocol neerleggen.

(9)

Na de ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van het protocol moeten de lidstaten bovendien de in de bijlage bij dit besluit bedoelde aanwijzingen in acht nemen.

(10)

Het protocol voorziet in snelle procedures ter verbetering van de grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal en in krachtige waarborgen. Derhalve zal de inwerkingtreding ervan bijdragen tot de strijd tegen cybercriminaliteit en andere vormen van criminaliteit op mondiaal niveau, door facilitering van de samenwerking tussen de lidstaten die partij zijn, en de derde landen die partij zijn, een hoog niveau van bescherming van personen waarborgen en een oplossing bieden voor wetsconflicten.

(11)

Het protocol voorziet in passende waarborgen die in overeenstemming zijn met de vereisten inzake internationale doorgifte van persoonsgegevens uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (1) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (2). Derhalve zal de inwerkingtreding ervan bijdragen tot bevordering van de normen voor gegevensbescherming van de Unie op mondiaal niveau, de gegevensstromen tussen de lidstaten die partij zijn, en de derde landen die partij zijn, vergemakkelijken, en ervoor zorgen dat de lidstaten die partij zijn hun verplichtingen uit hoofde van de voorschriften voor gegevensbescherming van de Unie nakomen.

(12)

Een snelle inwerkingtreding van het protocol zal bovendien de positie van het Verdrag inzake cybercriminaliteit als het belangrijkste multilaterale kader voor de bestrijding van cybercriminaliteit bevestigen.

(13)

De Unie kan het protocol niet ondertekenen, omdat alleen staten partij bij het protocol kunnen zijn.

(14)

De lidstaten moeten daarom worden gemachtigd om, gezamenlijk handelend in het belang van de Unie, het protocol te ondertekenen.

(15)

De lidstaten worden aangemoedigd het protocol te ondertekenen tijdens de ondertekeningsceremonie, of op de eerste mogelijke datum daarna.

(16)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (3) en heeft op 21 januari 2022 advies uitgebracht.

(17)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(18)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(19)

De authentieke versies van het protocol zijn de Engelse en de Franse versie van de tekst, die op 17 november 2021 door het Comité van ministers van de Raad van Europa zijn aangenomen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Unie, het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal (“het protocol”) te ondertekenen (4).

Artikel 2

1.   Wanneer zij het protocol ondertekenen, kunnen de lidstaten voorbehouden maken, verklaringen afleggen en kennisgevingen of mededelingen doen overeenkomstig afdelingen 1 tot en met 3 van de bijlage bij dit besluit.

2.   De lidstaten die het protocol ondertekenen en die op het tijdstip van ondertekening niet voorbehouden maken, verklaringen afleggen en kennisgevingen of mededelingen doen, als bedoeld in lid 1, dienen dit te doen wanneer zij de akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van het protocol neerleggen.

3.   Na de ratificatie en de ondertekening, aanvaarding of goedkeuring van het protocol nemen de lidstaten bovendien de in afdeling 4 van de bijlage bij dit besluit bedoelde aanwijzingen in acht.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 5 april 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(2)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(3)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(4)  De tekst van het protocol wordt samen met het besluit tot machtiging van de ratificatie ervan bekendgemaakt.


BIJLAGE

Deze bijlage bevat de voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen, mededelingen en aanwijzingen als bedoeld in artikel 2.

1.   Voorbehouden

Op grond van artikel 19, lid 1, van het protocol kan een partij verklaren dat zij een of meer van de in bepaalde artikelen van het protocol bedoelde voorbehouden maakt.

Op grond van artikel 7, lid 9, punt a), van het protocol kan een partij zich het recht voorbehouden artikel 7 (Verstrekking van abonnee-informatie) niet toe te passen. De lidstaten zien ervan af een dergelijk voorbehoud te maken.

Op grond van artikel 7, lid 9, punt b), van het protocol kan een partij zich, onder de daarin vermelde voorwaarden, het recht voorbehouden artikel 7 niet toe te passen op bepaalde toegangsnummers. De lidstaten kunnen een dergelijk voorbehoud alleen maken met betrekking tot andere toegangsnummers dan die welke uitsluitend nodig zijn om de gebruiker te identificeren.

Op grond van artikel 8, lid 13, van het protocol kan een partij zich het recht voorbehouden artikel 8 (Uitvoering geven aan bevelen van een andere partij om abonnee-informatie en verkeersgegevens met spoed te verstrekken) niet toe te passen op verkeersgegevens. De lidstaten worden aangemoedigd van een dergelijk voorbehoud af te zien.

Voor de gevallen waarin artikel 19, lid 1, een basis biedt voor andere voorbehouden, is het de lidstaten toegestaan om dergelijke voorbehouden te overwegen en te maken.

2.   Verklaringen

Op grond van artikel 19, lid 2, van het protocol kan een partij de in bepaalde artikelen van het protocol vermelde verklaringen afleggen.

Op grond van artikel 7, lid 2, punt b), van het protocol kan een partij met betrekking tot bevelen die op haar grondgebied aan dienstverleners worden verstrekt, de volgende verklaring afleggen:

Het bevel uit hoofde van artikel 7, lid 1, moet worden uitgevaardigd door of onder toezicht van een aanklager of een andere justitiële autoriteit, of anderszins onder onafhankelijk toezicht worden uitgevaardigd.”.

De lidstaten leggen met betrekking tot bevelen die op hun grondgebied aan dienstverleners zijn verstrekt, de in de tweede alinea van deze afdeling bedoelde verklaring af.

Op grond van artikel 9 (Spoedverstrekking van computergegevens in noodgevallen), lid 1, punt b), van het protocol kan een partij verklaren dat zij geen gevolg zal geven aan verzoeken uit hoofde van lid 1, punt a), van dat artikel om uitsluitend abonneegegevens vrij te geven. De lidstaten worden aangemoedigd van een dergelijke verklaring af te zien.

Voor de gevallen waarin artikel 19, lid 2, een basis biedt voor andere verklaringen, is het de lidstaten toegestaan dergelijke verklaringen te overwegen en af te leggen.

3.   Verklaringen, kennisgevingen of mededelingen

Op grond van artikel 19, lid 3, van het protocol verricht een partij alle in bepaalde artikelen van het protocol bedoelde verklaringen, kennisgevingen of mededelingen overeenkomstig de daarin vermelde voorwaarden.

Op grond van artikel 7, lid 5, punt a), van het protocol kan een partij de secretaris-generaal van de Raad van Europa ervan in kennis stellen dat wanneer uit hoofde van lid 1 van dat artikel een bevel wordt uitgevaardigd aan een serviceprovider op haar grondgebied, die partij in alle gevallen of onder vastgestelde omstandigheden gelijktijdige kennisgeving eist van het bevel, de aanvullende informatie en een samenvatting van de feiten in verband met het onderzoek of de procedure. Derhalve doen de lidstaten de volgende kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa:

Wanneer op grond van artikel 7, lid 1, een bevel wordt uitgevaardigd aan een serviceprovider op het grondgebied van [lidstaat], vereist [lidstaat] in alle gevallen dat gelijktijdig kennisgeving wordt gedaan van het bevel, de aanvullende informatie en een samenvatting van de feiten in verband met het onderzoek of de procedure.”.

Overeenkomstig artikel 7, lid 5, punt e), van het protocol moeten de lidstaten één bevoegde autoriteit aanwijzen voor het in ontvangst nemen van kennisgevingen overeenkomstig artikel 7, lid 5, punt a), van het protocol en het uitvoeren van de maatregelen genoemd in artikel 7, lid 5, punten b), c) en d), en moeten zij, wanneer de kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa uit hoofde van artikel 7, lid 5, punt a), van het protocol voor het eerst wordt gegeven, de secretaris-generaal van de Raad van Europa de contactgegevens van die autoriteit meedelen.

Op grond van artikel 8, lid 4, van het protocol kan een partij verklaren dat aanvullende ondersteunende informatie vereist is om gevolg te geven aan bevelen uit hoofde van lid 1 van dat artikel. Derhalve leggen de lidstaten de volgende verklaring af:

Om gevolg te geven aan bevelen uit hoofde van artikel 8, lid 1, is aanvullende ondersteunende informatie vereist. De vereiste aanvullende ondersteunende informatie is afhankelijk van de omstandigheden van het bevel en het daarmee verband houdende onderzoek of de daarmee verband houdende procedure.”.

Op grond van artikel 8, lid 10, punten a) en b), van het protocol, moeten de lidstaten mededeling doen van de contactgegevens, en wijzigingen daarvan, van de autoriteiten die zijn aangewezen voor het indienen van bevelen uit hoofde van artikel 8, respectievelijk en van de autoriteiten die zijn aangewezen voor het in ontvangst nemen van bevelen uit hoofde van artikel 8. De lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking die is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (1) betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) nemen het EOM, binnen de grenzen van de uitoefening van de bevoegdheden van het EOM als bedoeld in de artikelen 22, 23 en 25 van die verordening , op onder de autoriteiten waarvan op grond van artikel 8, lid 10, punten a) en b), van het protocol, de contactgegevens worden meegedeeld; zij doen dit op gecoördineerde wijze.

Derhalve leggen de lidstaten de volgende verklaring af:

Conform artikel 8, lid 10, wijst [lidstaat], als lidstaat van de Europese Unie die deelneemt aan de nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”), het EOM, in de uitoefening van zijn bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 22, 23 en 25 van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”), aan als bevoegde autoriteit.”.

Overeenkomstig artikel 14, lid 7, punt c), van het protocol doen de lidstaten aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa mededeling van de autoriteit(en) die op grond van artikel 14, lid 7, punt b), van het protocol, voor de doeleinden van hoofdstuk II, afdeling 2, van het protocol, in kennis moet(en) worden gesteld bij een beveiligingsincident.

Overeenkomstig artikel 14, lid 10, punt b), van het protocol, doen de lidstaten aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa mededeling van de autoriteit(en) die voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling 2, van het protocol, toestemming moet(en) verlenen voor verdere doorgifte van gegevens die in het kader van het protocol zijn ontvangen aan een andere staat of een andere internationale organisatie.

Voor de gevallen waarin artikel 19, lid 3, van het protocol een basis biedt voor andere verklaringen, kennisgevingen of mededelingen, is het de lidstaten toegestaan om dergelijke verklaringen, kennisgevingen en mededelingen te overwegen en af te leggen, respectievelijk te doen.

4.   Andere aanwijzingen

De lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking die is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1939, zorgen ervoor dat het EOM, bij de uitoefening van zijn bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 22, 23 en 25 van die verordening, om medewerking kan verzoeken op grond van het protocol, en wel op dezelfde basis als de nationale aanklagers van die lidstaten.

Met betrekking tot de toepassing van artikel 7, met name met betrekking tot bepaalde soorten toegangsnummers, mogen de lidstaten een bevel uit hoofde van dat artikel onderwerpen aan het toezicht van een openbaar aanklager of een andere justitiële autoriteit indien hun bevoegde autoriteit een gelijktijdige kennisgeving van het bevel ontvangt voordat de aanbieder de gevraagde informatie openbaar maakt.

Overeenkomstig artikel 14, lid 11, punt c), van het protocol zorgen de lidstaten ervoor dat wanneer zij voor de toepassing van het protocol gegevens doorgeven, de ontvangende partij ervan in kennis wordt gesteld dat hun nationale rechtskader vereist dat de persoon wiens gegevens worden verstrekt, persoonlijk daarvan in kennis wordt gesteld.

Met betrekking tot internationale doorgiften op basis van de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van stafbare feiten (2) (“de raamovereenkomst”) moeten de lidstaten voor de toepassing van artikel 14, lid 1, punt b), van het protocol aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten meedelen dat de raamovereenkomst van toepassing is op wederzijdse doorgiften van persoonsgegevens tussen de bevoegde autoriteiten in het kader van het protocol. De lidstaten houden er echter rekening mee dat de raamovereenkomst moet worden voorzien van aanvullende waarborgen die rekening houden met de specifieke vereisten met betrekking tot rechtstreekse doorgifte van elektronisch bewijsmateriaal door serviceproviders in plaats van tussen autoriteiten, zoals bepaald in het protocol. Derhalve doen de lidstaten de volgende kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten:

Voor de toepassing van artikel 14, lid 1, punt b), van het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (“het protocol”) is [lidstaat] van mening dat de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van stafbare feiten (“de raamovereenkomst”) van toepassing is op de wederzijdse doorgifte van persoonsgegevens tussen bevoegde autoriteiten in het kader van het protocol. Voor doorgiften in het kader van het protocol tussen serviceproviders en autoriteiten is de raamovereenkomst alleen van toepassing in combinatie met een andere, specifieke doorgifteovereenkomst als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de raamovereenkomst, die voorziet in specifieke vereisten voor de rechtstreekse doorgifte van elektronisch bewijsmateriaal door serviceproviders in plaats van tussen autoriteiten. Bij gebreke van een dergelijke specifieke doorgifteovereenkomst kunnen zulke doorgiften plaatsvinden in het kader van het protocol, in welk geval artikel 14, lid 1, punt a), juncto artikel 14, leden 2 tot en met 15, van het protocol van toepassing zijn.”.

De lidstaten zorgen ervoor dat zij artikel 14, lid 1, punt c), van het protocol uitsluitend toepassen indien de Europese Commissie overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (3) of artikel 36 van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement of de Raad (4) ten aanzien van het betreffende derde land een adequaatheidsbesluit heeft vastgesteld dat van toepassing is op de respectieve gegevensdoorgiften, of indien in een andere overeenkomst passende waarborgen voor gegevensbescherming worden geboden op grond van artikel 46, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2016/679 of op grond van artikel 37, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/680.


(1)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(2)  PB L 336 van 10.12.2016, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(4)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).


11.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/21


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/723 VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2022

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2201 betreffende de benoeming van sommige leden en plaatsvervangende leden van de netwerkbeheerraad en van het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart voor de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (“de luchtruimverordening”) (1), en met name artikel 6, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 van de Commissie (2) is een netwerkbeheerraad opgericht om toezicht te houden op en sturing te geven aan de uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer. De verordening voorziet ook in de oprichting van een Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart om de effectiviteit van het crisisbeheer op netwerkniveau te garanderen.

(2)

Overeenkomstig artikel 18, lid 7, en artikel 19, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 benoemt de Commissie de leden en hun plaatsvervangers van de netwerkbeheerraad en het crisiscoördinatiecentrum op voorstel van hun organisaties, het EDA of Eurocontrol.

(3)

De voorzitter, de vicevoorzitters en de leden en hun plaatsvervangers van de netwerkbeheerraad, alsmede de leden en de plaatsvervangende leden van het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart zijn bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2168 van de Commissie (3) benoemd voor de periode 2020-2024.

(4)

In 2020 is in Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2201 van de Commissie (4) rekening gehouden met een aantal voorstellen van de in artikel 18, lid 7, en artikel 19, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 bedoelde aangewezen autoriteiten voor benoemingen voor zowel de netwerkbeheerraad als het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart.

(5)

Na de inwerkingtreding van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2201 heeft de Commissie een aantal voorstellen ontvangen voor nieuwe benoemingen voor zowel de netwerkbeheerraad als het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart.

(6)

Eurocontrol diende een voorstel in voor de benoeming van vier vertegenwoordigers van verleners van luchtvaartnavigatiediensten uit geassocieerde landen voor 2022 en 2023. De Commissie aanvaardt die benoemingen alleen voor 2022 om roulatie van vertegenwoordigers van geassocieerde landen in de volgende jaren mogelijk te maken, zoals bepaald in artikel 18, lid 7, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123.

(7)

Een voorstel van de luchtruimgebruikers voor een nieuw stemgerechtigd lid en vicevoorzitter die de luchtruimgebruikers vertegenwoordigt, voldoet slechts gedeeltelijk aan de voor die functie vereiste kwalificaties, aangezien operationele ervaring vereist is. Die benoeming geldt derhalve slechts tot 31 december 2022, zodat de luchtruimgebruikers meer tijd hebben om een vertegenwoordiger voor te stellen die vanaf 1 januari 2023 beter aan de eisen voor de functie voldoet.

(8)

Alle ter benoeming voorgedragen personen moeten vanaf de inwerkingtreding van dit besluit in de plaats komen van de personen die zijn benoemd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2168, als gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2201.

(9)

Dit besluit moet met spoed in werking treden zodat de nieuwe personen kunnen worden benoemd en lid worden de netwerkbeheerraad vóór die een volgende keer vergadert.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in bijlage I genoemde personen worden vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2024 benoemd als leden en plaatsvervangende leden van de netwerkbeheerraad, in de in die bijlage bedoelde respectieve hoedanigheid. Als in de bijlage een kortere termijn is vermeld, is die termijn van toepassing.

De huidige mandaten waarop de in de eerste alinea vermelde benoemingen betrekking hebben, lopen af op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 2

De in bijlage II genoemde personen worden voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2024 benoemd als leden en plaatsvervangende leden van het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart, in de in die bijlage bedoelde respectieve hoedanigheid. Als in de bijlage een kortere termijn is vermeld, is die termijn van toepassing.

De huidige mandaten waarop de in de eerste alinea vermelde benoemingen betrekking hebben, lopen af op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 van de Commissie van 24 januari 2019 tot vaststelling van nadere regels voor de uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie (PB L 28 van 31.1.2019, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2168 van de Commissie van 17 december 2019 tot benoeming van de voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van de netwerkbeheerraad en van de leden en de plaatsvervangende leden van het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart voor de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer voor de derde referentieperiode 2020-2024 (PB L 328 van 18.12.2019, blz. 90).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2201 van de Commissie van 22 december 2020 betreffende de benoeming van sommige leden en plaatsvervangende leden van de netwerkbeheerraad en van het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart voor de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer (PB L 434 van 23.12.2020, blz. 59).


BIJLAGE I

BENOEMING VAN STEMGERECHTIGDE EN NIET-STEMGERECHTIGDE LEDEN EN PLAATSVERVANGENDE LEDEN VAN DE NETWERKBEHEERRAAD

Voorzitter:

Geen nieuwe benoeming* (1)

Eerste vicevoorzitter:

Thomas Reynaert, managing director A4E (tot en met 31 december 2022)

Tweede vicevoorzitter:

Geen nieuwe benoeming*


Luchtruimgebruikers

 

Stemgerechtigde leden

Plaatsvervangende leden

AIRE/ERA

Maciej Wilk, COO/accountable manager, LOT (AIRE)

(tot en met 31 december 2024)

Peter Sandgren, directeur ground operations, Nova Airlines AB (ERA)

(tot en met 31 december 2024)

A4E

Thomas Reynaert, managing director A4E (tot en met 31 december 2022)

Matthew Krasa, hoofd public affairs, Ryanair

IATA

Geen nieuwe benoeming*

Geen nieuwe benoeming*

EBAA/IAOPA/EAS

Geen nieuwe benoeming*

Geen nieuwe benoeming*


Verleners van luchtvaartnavigatiediensten per functioneel luchtruimblok

 

Stemgerechtigde leden

Plaatsvervangende leden

BALTIC

Geen nieuwe benoeming*

Geen nieuwe benoeming*

BLUEMED

Maurizio Pagetti, chief operating officer, ENAV

(tot en met 31 december 2024)

Claude Mallia, chief executive officer, MATS

(tot en met 31 december 2024)

DANUBE

Geen nieuwe benoeming*

Adrian Florea,

operational director,

(ROMATSA)

(tot en met 31 december 2024)

DK-SE

Geen nieuwe benoeming*

Thorsten Elkjaer, COO, NAVIAIR

(tot en met 31 december 2024)

FABCE

Gabor Menrath,

directeur ATM, HungaroControl (tot en met 31 december 2024)

Alexander Hanslik,

Directeur, Austro Control

(tot en met 31 december 2024)

FABEC

Dirk Mahns, COO, Deutsche Flugsicherung GmbH (DFS)

Florian Guillermet, directeur, DSNA

(tot en met 31 december 2024)

 

 

Geen nieuwe benoeming*

NEFAB

Tormod Rangnes, director of operations, Avinor

(tot en met 31 december 2024)

Janis Lapins, adjunct-hoofd ATM, LGS

(tot en met 31 december 2024)

SOUTH-WEST

Geen nieuwe benoeming*

Geen nieuwe benoeming*

IRELAND

Geen nieuwe benoeming*

Joe Ryan, Irish Aviation Authority


Luchthavenexploitanten

 

Stemgerechtigde leden

Plaatsvervangende leden

 

Geen nieuwe benoeming*

Ivan Bassato, airport management director, Aeroporti di Roma Fiumicino, Italië

 

Geen nieuwe benoeming*

Isabelle Baumelle, chief operating officer & airline marketing director, Aéroports de la Côte d’Azur, Nice, Frankrijk


Defensie

 

Stemgerechtigde leden

Plaatsvervangende leden

Militaire verleners van luchtvaartnavigatiediensten

Geen nieuwe benoeming*

Luitenant-kolonel Matthias Löwa, directeur ATM, militaire luchtvaartautoriteit, Duitsland

(tot en met 31 december 2024)

Militaire luchtruimgebruikers

Geen nieuwe benoeming*

Kolonel Yann Pichavant, ATM-vertegenwoordiger, Ministère de la Défense, Frankrijk


Voorzitter van de netwerkbeheerraad

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervangend lid

 

Geen nieuwe benoeming*

Thomas Reynaert, managing director A4E (tot en met 31 december 2022)

 

Geen nieuwe benoeming*


Europese Commissie

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervangend lid

 

Christine Berg,

hoofd van de eenheid, Gemeenschappelijk Europees luchtruim,

DG MOVE Europese Commissie

Staffan Ekwall,

beleidsmedewerker,

DG MOVE Europese Commissie


Toezichthoudende autoriteit van de EVA

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervangend lid

 

Geen nieuwe benoeming*

Valgerður Guðmundsdóttir, adjunct-directeur, Toezichthoudende Autoriteit van de EVA


Netwerkbeheerder

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervangend lid

 

Geen nieuwe benoeming*

Geen nieuwe benoeming*


Voorzitter van de werkgroep operationele aspecten (NDOP)

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervangend lid

 

Geen nieuwe benoeming*

József Bakos,

hoofd ATS,

HungaroControl


Vertegenwoordigers van verleners van luchtvaartnavigatiediensten van geassocieerde landen

 

Niet-stemgerechtigde leden

Plaatsvervangende leden

Tot en met 31 december 2022

Juliet Kennedy, operationeel directeur, NATS, VK

Martin Donnan, directeur enroute ATM, NAT, VK

Tot en met 31 december 2022

Sitki Kagan Ertas, verlener van luchtvaartnavigatiediensten, Turkije (DHMI)

Sevda Turhan, verlener van luchtvaartnavigatiediensten, Turkije (DHMI)

 

 

 


Eurocontrol

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervangend lid

 

Geen nieuwe benoeming*

Geen nieuwe benoeming*


(1)  Vertegenwoordigers met een * in de bijlagen I en II zijn benoemd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2168, dat van kracht blijft.


BIJLAGE II

BENOEMING VAN DE VASTE LEDEN EN PLAATSVERVANGENDE LEDEN VAN HET EUROPEES CRISISCOÖRDINATIECENTRUM VOOR DE LUCHTVAART

Lidstaten

 

Lid

Plaatsvervangend lid

 

Geen nieuwe benoeming*

Geen nieuwe benoeming*


EVA-staten

 

Lid

Plaatsvervangend lid

 

Geen nieuwe benoeming*

Geen nieuwe benoeming*


Europese Commissie

 

Lid

Plaatsvervangend lid

 

Christine Berg,

hoofd van de eenheid, Gemeenschappelijk Europees luchtruim,

DG MOVE Europese Commissie

Staffan Ekwall,

beleidsmedewerker,

DG MOVE Europese Commissie


Agentschap

 

Lid

Plaatsvervangend lid

 

Fabio Grasso, ATM standards and implementation section manager

(tot en met 31 december 2024)

Geen nieuwe benoeming*


Eurocontrol

 

Lid

Plaatsvervangend lid

 

Geen nieuwe benoeming*

Geen nieuwe benoeming*


Netwerkbeheerder

 

Lid

Plaatsvervangend lid

 

Geen nieuwe benoeming*

Steven Moore,

EACCC operations manager,

Directoraat Netwerkbeheerder,

Eurocontrol


Defensie

 

Lid

Plaatsvervangend lid

 

Luitenant-kolonel Frank Josten,

Duitse militaire luchtvaartautoriteit

Kolonel Yann Pichavant,

Ministère de la Défense, Frankrijk


Verleners van luchtvaartnavigatiediensten

 

Lid

Plaatsvervangend lid

 

Geen nieuwe benoeming*

Geen nieuwe benoeming*


Luchthavenexploitanten

 

Lid

Plaatsvervangend lid

 

Aidan Flanagan, veiligheidsmanager, ACI — Europa

(tot en met 31 december 2024)

Geen nieuwe benoeming*


Luchtruimgebruikers

 

Lid

Plaatsvervangend lid

 

Geen nieuwe benoeming*

Geen nieuwe benoeming*


11.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/28


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/724 VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2022

houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door de Republiek der Seychellen afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (1), en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/953 wordt een kader vastgesteld voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (“digitaal EU-covidcertificaat”), teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer door de houders van dergelijke certificaten tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren. Voorts helpt de verordening de geleidelijke en gecoördineerde opheffing door de lidstaten te faciliteren van de ingestelde beperkingen van het vrije verkeer, in overeenstemming met het Unierecht, teneinde de verspreiding van SARS-CoV-2 in te dijken.

(2)

Verordening (EU) 2021/953 staat toe dat door derde landen aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-certificaten worden aanvaard indien de Commissie van oordeel is dat die COVID-19-certificaten zijn afgegeven overeenkomstig normen die als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke op grond van die verordening zijn vastgesteld. Voorts moeten de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad (2) de regels van Verordening (EU) 2021/953 toepassen op onderdanen van derde landen die niet binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen, maar die legaal op hun grondgebied verblijven of wonen en overeenkomstig het Unierecht het recht hebben naar andere lidstaten te reizen. Daarom moeten alle in dit besluit vastgestelde gelijkwaardigheidsbevindingen van toepassing zijn op door de Republiek der Seychellen aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten. Evenzo moeten dergelijke gelijkwaardigheidsbevindingen op grond van Verordening (EU) 2021/954 ook gelden voor COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten die de Republiek der Seychellen onder de in die verordening vastgestelde voorwaarden afgeeft aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen.

(3)

Op 8 februari 2022 heeft de Republiek der Seychellen de Commissie gedetailleerde informatie verstrekt over de afgifte van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten overeenkomstig het systeem “Travizory Health Credential”. De Republiek der Seychellen heeft de Commissie meegedeeld dat zij van oordeel was dat haar COVID-19-certificaten worden afgegeven volgens een norm en via een technologisch systeem die interoperabel zijn met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. In dit verband heeft de Republiek der Seychellen de Commissie meegedeeld dat de door de Republiek der Seychellen overeenkomstig het “Travizory Health Credential”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten de in de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 bedoelde gegevens bevatten.

(4)

De Republiek der Seychellen heeft de Commissie ook meegedeeld dat zij vaccinatie-, test- en herstelcertificaten aanvaardt die door de lidstaten en EER-landen zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

(5)

Naar aanleiding van een verzoek van de Republiek der Seychellen heeft de Commissie op 5 april 2022 technische tests uitgevoerd waaruit bleek dat de COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten door de Republiek der Seychellen worden afgegeven overeenkomstig een systeem, het “Travizory Health Credential”-systeem, dat interoperabel is met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader, en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. De Commissie heeft ook bevestigd dat de door de Republiek der Seychellen overeenkomstig het “Travizory Health Credential”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten de nodige gegevens bevatten.

(6)

Daarnaast heeft de Republiek der Seychellen de Commissie meegedeeld dat zij interoperabele vaccinatiecertificaten voor COVID-19-vaccins afgeeft. Momenteel gaat het onder meer om Comirnaty, Spikevax, Covishield, COVID-19 Vaccine Janssen, Sputnik V, en BBIBP-CorV.

(7)

De Republiek der Seychellen heeft de Commissie ook meegedeeld dat zij interoperabele testcertificaten afgeeft voor nucleïnezuuramplificatietests en voor snelle antigeentests die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke en bijgewerkte lijst van snelle COVID-19-antigeentests die door het bij artikel 17 van Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Gezondheidsbeveiligingscomité is goedgekeurd op basis van de aanbeveling van de Raad van 21 januari 2021 (4).

(8)

Voorts heeft de Republiek der Seychellen de Commissie meegedeeld dat zij interoperabele herstelcertificaten afgeeft. Deze certificaten zijn niet langer geldig dan 180 dagen na de datum van de eerste positieve test.

(9)

Voorts heeft de Republiek der Seychellen de Commissie meegedeeld dat wanneer verificateurs in de Seychellen certificaten verifiëren, de daarin opgenomen persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt om de vaccinatie-, test- of herstelstatus van de houder te verifiëren en te bevestigen, en daarna niet worden bewaard.

(10)

Bijgevolg is voldaan aan de nodige elementen om vast te stellen dat door de Republiek der Seychellen overeenkomstig het “Travizory Health Credential”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 zijn afgegeven.

(11)

Daarom moeten de door de Republiek der Seychellen overeenkomstig het “Travizory Health Credential”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten worden aanvaard onder de voorwaarden van artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 8, van Verordening (EU) 2021/953.

(12)

Opdat dit besluit operationeel kan worden, moet de Republiek der Seychellen worden aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

(13)

Ter bescherming van de belangen van de Unie, met name op het gebied van volksgezondheid, kan de Commissie gebruikmaken van haar bevoegdheden om de toepassing van dit besluit op te schorten of het besluit in te trekken indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953.

(14)

Om de Republiek der Seychellen zo snel mogelijk aan te sluiten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten, moet dit besluit in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Door de Republiek der Seychellen overeenkomstig het “Travizory Health Credential”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten worden, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, beschouwd als gelijkwaardig met die welke zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

Artikel 2

De Republiek der Seychellen wordt aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 24).

(3)  Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1).

(4)  Aanbeveling van de Raad van 21 januari 2021 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het gebruik en de validering van snelle antigeentests en de wederzijdse erkenning van COVID-19-testresultaten in de EU (PB C 24 van 22.1.2021, blz. 1).


11.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/31


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/725 VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2022

houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door de Socialistische Republiek Vietnam afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (1), en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/953 wordt een kader vastgesteld voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (“digitaal EU-covidcertificaat”), teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer door de houders van dergelijke certificaten tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren. Voorts helpt de verordening de geleidelijke en gecoördineerde opheffing door de lidstaten te faciliteren van de ingestelde beperkingen van het vrije verkeer, in overeenstemming met het Unierecht, teneinde de verspreiding van SARS-CoV-2 in te dijken.

(2)

Verordening (EU) 2021/953 staat toe dat door derde landen aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-certificaten worden aanvaard indien de Commissie van oordeel is dat die COVID-19-certificaten zijn afgegeven overeenkomstig normen die als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke op grond van die verordening zijn vastgesteld. Voorts moeten de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad (2) de regels van Verordening (EU) 2021/953 toepassen op onderdanen van derde landen die niet binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen, maar die legaal op hun grondgebied verblijven of wonen en overeenkomstig het Unierecht het recht hebben naar andere lidstaten te reizen. Daarom moeten alle in dit besluit vastgestelde gelijkwaardigheidsbevindingen van toepassing zijn op door de Socialistische Republiek Vietnam aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten. Evenzo moeten dergelijke gelijkwaardigheidsbevindingen op grond van Verordening (EU) 2021/954 ook gelden voor COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten die de Socialistische Republiek Vietnam onder de in die verordening vastgestelde voorwaarden afgeeft aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen.

(3)

Op 22 oktober 2021 heeft de Socialistische Republiek Vietnam de Commissie gedetailleerde informatie verstrekt over de afgifte van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten overeenkomstig het “

Image 1
”-systeem. De Socialistische Republiek Vietnam heeft de Commissie meegedeeld dat zij van oordeel was dat haar COVID-19-certificaten worden afgegeven volgens een norm en via een technologisch systeem die interoperabel zijn met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. In dit verband heeft de Socialistische Republiek Vietnam de Commissie meegedeeld dat de door de Socialistische Republiek Vietnam overeenkomstig het “
Image 2
”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten de in de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 bedoelde gegevens bevatten.

(4)

De Socialistische Republiek Vietnam heeft de Commissie ook meegedeeld dat zij vaccinatie-, nucleïnezuureamplificatietest- en herstelcertificaten aanvaardt die door de lidstaten en EER-landen zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

(5)

Naar aanleiding van een verzoek van de Socialistische Republiek Vietnam heeft de Commissie op 14 april 2022 technische tests uitgevoerd waaruit bleek dat de COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten door de Socialistische Republiek Vietnam worden afgegeven overeenkomstig het “

Image 3
”-systeem, dat interoperabel is met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader, en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. De Commissie heeft ook bevestigd dat de door de Socialistische Republiek Vietnam overeenkomstig het “
Image 4
”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten de nodige gegevens bevatten.

(6)

Daarnaast heeft de Socialistische Republiek Vietnam de Commissie meegedeeld dat zij interoperabele vaccinatiecertificaten voor COVID-19-vaccins afgeeft. Momenteel gaat het onder meer om Comirnaty, Spikevax, BBIBR Cor-V, Vaccine Abdala, Hayat-Vax, COVID-19 Vaccine Janssen, Sputnik V en Vaxzevria.

(7)

De Socialistische Republiek Vietnam heeft de Commissie ook meegedeeld dat zij wel interoperabele testcertificaten voor nucleïnezuuramplificatietests afgeeft, maar niet voor snelle antigeentests.

(8)

Voorts heeft de Socialistische Republiek Vietnam de Commissie meegedeeld dat zij interoperabele herstelcertificaten afgeeft. Deze certificaten zijn niet langer geldig dan 180 dagen na de datum van de eerste positieve test.

(9)

Voorts heeft de Socialistische Republiek Vietnam de Commissie meegedeeld dat wanneer verificateurs in Vietnam certificaten verifiëren, de daarin opgenomen persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt om de vaccinatie-, test- of herstelstatus van de houder te verifiëren en te bevestigen, en daarna niet worden bewaard.

(10)

Bijgevolg is voldaan aan de nodige elementen om vast te stellen dat door de Socialistische Republiek Vietnam overeenkomstig het “

Image 5
”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 zijn afgegeven.

(11)

Daarom moeten de door de Socialistische Republiek Vietnam overeenkomstig het “

Image 6
”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten worden aanvaard onder de voorwaarden van artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 8, van Verordening (EU) 2021/953.

(12)

Opdat dit besluit operationeel kan worden, moet de Socialistische Republiek Vietnam worden aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

(13)

Ter bescherming van de belangen van de Unie, met name op het gebied van volksgezondheid, kan de Commissie gebruikmaken van haar bevoegdheden om de toepassing van dit besluit op te schorten of het besluit in te trekken indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953.

(14)

Om de Socialistische Republiek Vietnam zo snel mogelijk aan te sluiten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten, moet dit besluit in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Door de Socialistische Republiek Vietnam overeenkomstig het “

Image 7
”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten worden, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, beschouwd als gelijkwaardig met die welke zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

Artikel 2

De Socialistische Republiek Vietnam wordt aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 24).


11.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/34


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/726 VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2022

houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door de Republiek Indonesië afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (1), en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/953 wordt een kader vastgesteld voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (“digitaal EU-covidcertificaat”), teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer door de houders van dergelijke certificaten tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren. Voorts helpt de verordening de geleidelijke en gecoördineerde opheffing door de lidstaten te faciliteren van de ingestelde beperkingen van het vrije verkeer, in overeenstemming met het Unierecht, teneinde de verspreiding van SARS-CoV-2 in te dijken.

(2)

Verordening (EU) 2021/953 staat toe dat door derde landen aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-certificaten worden aanvaard indien de Commissie van oordeel is dat die COVID-19-certificaten zijn afgegeven overeenkomstig normen die als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke op grond van die verordening zijn vastgesteld. Voorts moeten de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad (2) de regels van Verordening (EU) 2021/953 toepassen op onderdanen van derde landen die niet binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen, maar die legaal op hun grondgebied verblijven of wonen en overeenkomstig het Unierecht het recht hebben naar andere lidstaten te reizen. Daarom moeten alle in dit besluit vastgestelde gelijkwaardigheidsbevindingen van toepassing zijn op door de Republiek Indonesië aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten. Evenzo moeten dergelijke gelijkwaardigheidsbevindingen op grond van Verordening (EU) 2021/954 ook gelden voor COVID-19-vaccinatiecertificaten die de Republiek Indonesië onder de in die verordening vastgestelde voorwaarden afgeeft aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen.

(3)

Op 24 november 2021 heeft de Republiek Indonesië de Commissie gedetailleerde informatie verstrekt over de afgifte van interoperabele COVID-19-vaccinatiecertificaten overeenkomstig het “DIVOC”-systeem. De Republiek Indonesië heeft de Commissie meegedeeld dat zij van oordeel was dat haar COVID-19-certificaten worden afgegeven volgens een norm en via een technologisch systeem die interoperabel zijn met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. In dit verband heeft de Republiek Indonesië de Commissie meegedeeld dat de door de Republiek Indonesië overeenkomstig het “DIVOC”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten de in de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 bedoelde gegevens bevatten.

(4)

De Republiek Indonesië heeft de Commissie ook meegedeeld dat zij vaccinatie-, test- en herstelcertificaten aanvaardt die door de lidstaten en EER-landen zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

(5)

Naar aanleiding van een verzoek van de Republiek Indonesië heeft de Commissie op 12 april 2022 technische tests uitgevoerd waaruit bleek dat de COVID-19-vaccinatiecertificaten door de Republiek Indonesië worden afgegeven overeenkomstig het “DIVOC”-systeem, dat interoperabel is met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader, en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. De Commissie heeft ook bevestigd dat de door de Republiek Indonesië overeenkomstig het “DIVAC”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten de nodige gegevens bevatten.

(6)

Daarnaast heeft de Republiek Indonesië de Commissie meegedeeld dat zij interoperabele vaccinatiecertificaten voor COVID-19-vaccins afgeeft. Momenteel gaat het onder meer om Comirnaty, Spikevax, CoronaVac, Vaxzevria en BBIBP-CorV.

(7)

De Republiek Indonesië heeft de Commissie ook meegedeeld dat zij geen interoperabele testcertificaten voor nucleïnezuuramplificatietests afgeeft en evenmin voor snelle antigeentests.

(8)

Voorts heeft de Republiek Indonesië de Commissie meegedeeld dat zij geen interoperabele herstelcertificaten afgeeft.

(9)

Voorts heeft de Republiek Indonesië de Commissie meegedeeld dat wanneer verificateurs in Indonesië certificaten verifiëren, de daarin opgenomen persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt om de vaccinatie-, test- of herstelstatus van de houder te verifiëren en te bevestigen, en daarna niet worden bewaard.

(10)

Bijgevolg is voldaan aan de nodige elementen om vast te stellen dat door de Republiek Indonesië overeenkomstig het “DIVOC”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 zijn afgegeven.

(11)

Daarom moeten door de Republiek Indonesië overeenkomstig het “DIVOC”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten worden aanvaard onder de in artikel 5, lid 5, van Verordening (EU) 2021/953 bedoelde voorwaarden.

(12)

Opdat dit besluit operationeel kan worden, moet de Republiek Indonesië worden aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

(13)

Ter bescherming van de belangen van de Unie, met name op het gebied van volksgezondheid, kan de Commissie gebruikmaken van haar bevoegdheden om de toepassing van dit besluit op te schorten of het besluit in te trekken indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953.

(14)

Om de Republiek Indonesië zo snel mogelijk aan te sluiten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten, moet dit besluit in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Door de Republiek Indonesië overeenkomstig het “DIVOC”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten worden, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, behandeld als gelijkwaardig met die welke zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

Artikel 2

De Republiek Indonesië wordt aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 24).