ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 129

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
3 mei 2022


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/692 van de Commissie van 16 februari 2022 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/693 van de Commissie van 27 april 2022 betreffende de tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van Vanuatu

18

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/694 van de Commissie van 2 mei 2022 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/403 wat betreft nieuwe ernstige inbreuken op de Unieregels die kunnen leiden tot het verlies van de betrouwbaarheidsstatus van wegvervoerondernemers

22

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/695 van de Commissie van 2 mei 2022 tot vaststelling van regels voor de toepassing van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de gemeenschappelijke formule voor de berekening van de risicoclassificatie van vervoersondernemingen

33

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/696 van de Commissie van 29 april 2022 waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 2596)

37

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

3.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 129/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/692 VAN DE COMMISSIE

van 16 februari 2022

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (1), en met name artikel 37, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Deel 3, tabel 3, van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 bevat de lijst van gevaarlijke stoffen met hun geharmoniseerde indeling en etikettering op basis van de criteria in de delen 2 tot en met 5 van bijlage I bij die verordening.

(2)

Op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) voorstellen ingediend om met betrekking tot bepaalde stoffen de geharmoniseerde indeling en etikettering op te nemen en met betrekking tot bepaalde andere stoffen de geharmoniseerde indeling en etikettering bij te werken of te schrappen. Het Comité risicobeoordeling van het ECHA (RAC) heeft na bestudering van de opmerkingen van de betrokken partijen de volgende adviezen (2) over deze voorstellen uitgebracht:

Opinion of 5 december 2019 concerning silanamine, 1,1,1-trimethyl-N-(trimethylsilyl)-, hydrolysis products with silica; pyrogenic, synthetic amorphous, nano, surface treated silicon dioxide;

Opinion of 4 May 2020 concerning cyfluthrin (ISO); α-cyano-4-fluoro-3-phenoxybenzyl-3-(2,2-dichlorovinyl)-2,2-dimethylcyclopropanecarboxylate;

Opinion of 4 May 2020 concerning beta-cyfluthrin (ISO); reaction mass of rel-(R)-cyano(4-fluoro-3-phenoxyphenyl)methyl (1S,3S)-3-(2,2-dichloroethenyl)-2,2-dimethylcyclopropane-1-carboxylate and rel-(R)-cyano(4-fluoro-3-phenoxyphenyl)methyl (1S,3R)-3-(2,2-dichloroethenyl)-2,2-dimethylcyclopropane-1-carboxylate;

Opinion of 4 May 2020 concerning acetamiprid (ISO); (1E)-N-[(6-chloropyridin-3-yl)methyl]-N'-cyano-N-methylethanimidamide; (E)-N1-[(6-chloro-3-pyridyl)methyl]-N2-cyano-N1-methylacetamidine;

Opinion of 11 June 2020 concerning tellurium;

Opinion of 11 June 2020 concerning tellurium dioxide;

Opinion of 11 June 2020 concerning 2,2-dimethylpropan-1-ol, tribromo derivative; 3-bromo-2,2-bis(bromomethyl)propan-1-ol;

Opinion of 11 June 2020 concerning piperonyl butoxide (ISO); 2-(2-butoxyethoxy)ethyl 6-propylpiperonyl ether;

Opinion of 11 June 2020 concerning benzophenone;

Opinion of 11 June 2020 concerning exo-1,7,7-trimethylbicyclo[2.2.1]hept-2-yl acrylate; isobornyl acrylate;

Opinion of 11 June 2020 concerning daminozide (ISO); 4-(2,2-dimethylhydrazino)-4-oxobutanoic acid; N-dimethylaminosuccinamic acid;

Opinion of 11 June 2020 concerning clofentezine (ISO); 3,6-bis(o-chlorophenyl)-1,2,4,5-tetrazine;

Opinion of 11 June 2020 concerning fluopicolide (ISO); 2,6-dichloro-N-[3-chloro-5-(trifluoromethyl)-2-pyridylmethyl]benzamide;

Opinion of 11 June 2020 concerning trichlorosilane;

Opinion of 11 June 2020 concerning 2-ethylhexanoic acid and its salts;

Opinion of 11 June 2020 concerning a reassessment at the request of the European Commission of the developmental toxicity of N-carboxymethyliminobis (ethylenenitrilo)tetra(acetic acid) (DTPA) and its pentasodium and pentapotassium salts;

Opinion of 17 september 2020 concerning dibutyltin bis(2-ethylhexanoate);

Opinion of 17 september 2020 concerning dibutyltin di(acetate);

Opinion of 17 september 2020 concerning barium diboron tetraoxide;

Opinion of 17 september 2020 concerning quinoclamine (ISO); 2-amino-3-chloro-1,4-naphthoquinone;

Opinion of 17 september 2020 concerning 4,4'-oxydi(benzenesulphonohydrazide);

Opinion of 17 september 2020 toluene-4-sulphonohydrazide;

Opinion of 17 september 2020 concerning theophylline; 1,3-dimethyl-3,7-dihydro-1H-purine-2,6-dione;

Opinion of 17 september 2020 concerning 1,3-bis(1-isocyanato-1-methylethyl)benzene; [m-TMXDI];

Opinion of 17 september 2020 concerning Bis(isocyanatomethyl)benzene; [m-XDI];

Opinion of 17 september 2020 concerning 2,4,6-triisopropyl-m-phenylene diisocyanate;

Opinion of 17 september 2020 concerning N-(2-nitrophenyl)phosphoric triamide;

Opinion of 17 september 2020 concerning cumene;

Opinion of 17 september 2020 concerning 2-ethyl-2-[[(1-oxoallyl)oxy]methyl]-1,3-propanediyl diacrylate; 2,2-bis(acryloyloxymethyl)butyl acrylate;trimethylolpropane triacrylate;

Opinion of 17 september 2020 concerning 1,5-naphthylene diisocyanate [containing < 0.1 % (w/w) of particles with an aerodynamic diameter of below 50 μm];

Opinion of 17 september 2020 concerning 1,5-naphthylene diisocyanate [containing ≥ 0.1 % (w/w) of particles with an aerodynamic diameter of below 50 μm];

Opinion of 8 October 2020 concerning ammonium bromide;

Opinion of 8 October 2020 concerning 2,4,6-tri-tert-butylphenol;

Opinion of 8 October 2020 concerning pyridalyl (ISO); 2,6-dichloro-4-(3,3-dichloroallyloxy)phenyl 3-[5-(trifluoromethyl)-2-pyridyloxy]propyl ether;

Opinion of 8 October 2020 concerning pyridine-2-thiol 1-oxide, sodium salt; pyrithione sodium; sodium pyrithione;

Opinion of 8 October 2020 concerning N-(5-chloro-2-isopropylbenzyl)-N-cyclopropyl-3-(difluoromethyl)-5-fluoro-1-methyl-1H-pyrazole-4-carboxamide; isoflucypram;

Opinion of 8 October 2020 concerning 2-(2-methoxyethoxy)ethanol; diethylene glycol monomethyl ether;

Opinion of 8 October 2020 concerning 4,4’-isopropylidenediphenol; bisphenol A;

Opinion of 8 October 2020 concerning pendimethalin (ISO); N-(1-ethylpropyl)-2,6-dinitro-3,4-xylidene;

Opinion of 8 October 2020 concerning dimoxystrobin (ISO); (2E)-2-{2-[(2,5-dimethylphenoxy)methyl]phenyl}-2-(methoxyimino)-N-methylacetamide; (E)-2-(methoxyimino)-N-methyl-2-[α-(2,5-xylyloxy)-o-tolyl]acetamide;

Opinion of 10 december 2020 concerning 4,4’-sulphonyldiphenol; bisphenol S;

Opinion of 10 december 2020 2-[N-ethyl-4-[(5-nitrothiazol-2-yl)azo]-m-toluidino]ethyl acetate; C.I. Disperse Blue 124;

Opinion of 10 december 2020 concerning perfluoroheptanoic acid; tridecafluoroheptanoic acid;

Opinion of 10 december 2020 concerning methyl N-(isopropoxycarbonyl)-L-valyl-(3RS)-3-(4-chlorophenyl)-β-alaninate; valifenalate;

Opinion of 10 december 2020 concerning 6-[C12-18-alkyl-(branched, unsaturated)-2,5-dioxopyrrolidin-1-yl]hexanoic acid, sodium and tris(2-hydroxyethyl)ammonium salts;

Opinion of 10 december 2020 concerning 6-[(C10-C13)-alkyl-(branched, unsaturated)-2,5-dioxopyrrolidin-1-yl]hexanoic acid;

Opinion of 10 december 2020 concerning 6-[C12-18-alkyl-(branched, unsaturated)-2,5-dioxopyrrolidin-1-yl]hexanoic acid;

Opinion of 10 december 2020 concerning 1,3,5-triazine-2,4,6-triamine; Melamine;

Opinion of 10 december 2020 concerning reaction mass of 3-(difluoromethyl)-1-methyl-N-[(1RS,4SR,9RS)-1,2,3,4-tetrahydro-9-isopropyl-1,4-methanonaphthalen-5-yl]pyrazole-4-carboxamide and 3-(difluoromethyl)-1-methyl-N-[(1RS,4SR,9SR)-1,2,3,4-tetrahydro-9-isopropyl-1,4-methanonaphthalen-5-yl]pyrazole-4-carboxamide [≥ 78 % syn isomers ≤ 15 % anti isomers relative content]; isopyrazam;

Opinion of 10 december 2020 concerning Margosa, ext. [from the kernels of Azadirachta indica extracted with water and further processed with organic solvents];

Opinion of 10 december 2020 concerning divanadium pentaoxide; vanadium pentoxide;

Opinion of 10 december 2020 concerning bentazone (ISO); 3-isopropyl-2,1,3-benzothiadiazine-4-one-2,2-dioxide;

Opinion of 10 december 2020 concerning a reassessment at the request of the European Commission of the new information on acute inhalation toxicity of 2-butoxyethanol; ethylene glycol monobutyl ether (EGBE)

(3)

De Commissie heeft aanvullende informatie ontvangen als weerwoord op de wetenschappelijke beoordeling zoals uiteengezet in de adviezen van het RAC van 11 juni 2020 betreffende 2-ethylhexaanzuur en zouten daarvan; van 11 juni 2020 betreffende een nieuwe beoordeling op verzoek van de Europese Commissie van de ontwikkelingstoxiciteit van N-carboxymethyliminobis(ethyleennitrilo)tetra(azijnzuur) (DTPA) en de pentanatrium- en pentakaliumzouten daarvan; van 8 oktober 2020 betreffende ammoniumbromide; van 10 december 2020 betreffende divanadiumpentaoxide; van 10 december 2020 betreffende een nieuwe beoordeling op verzoek van de Europese Commissie van de nieuwe informatie over acute toxiciteit bij inademing van 2-butoxyethanol; ethyleenglycolmonobutylether (EGBE), en van 10 december 2020 betreffende melamine.

(4)

Deze aanvullende informatie is door de Commissie beoordeeld en ontoereikend bevonden om twijfel te doen rijzen over de wetenschappelijke analyse in de adviezen van het RAC. Daarom is het passend de geharmoniseerde indeling en etikettering van de betrokken stoffen op basis van de in die adviezen gemaakte beoordeling in te voeren, bij te werken of te schrappen.

(5)

Nadat het RAC-advies aan de Commissie was toegezonden is aanvullende informatie ontvangen met betrekking tot de acute toxiciteit bij inademing van silaanamine, 1,1,1-trimethyl-N-(trimethylsilyl)-, hydrolyseproducten met silica en pyrogeen, synthetisch amorf, nano siliciumdioxide met behandeld oppervlak. De indeling van silaanamine, 1,1,1-trimethyl-N-(trimethylsilyl)-, hydrolyseproducten met silica en pyrogeen, synthetisch amorf, nano siliciumdioxide met behandeld oppervlak als acuut toxisch bij inademing van categorie 2 die in het RAC-advies van 5 december 2019 werd aanbevolen, moet niet in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 worden opgenomen, aangezien de nieuwe wetenschappelijke informatie door de Commissie is beoordeeld en toen werd geconcludeerd dat verdere beoordeling door het RAC noodzakelijk is. De indeling van deze stof als STOT RE 2 die in het advies van het RAC van 5 december 2019 werd aanbevolen moet wel in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 worden opgenomen, aangezien er geen nieuwe informatie is ontvangen die een verdere beoordeling voor die indeling vereist.

(6)

Verordening (EG) nr. 1272/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Naleving van de nieuwe of bijgewerkte geharmoniseerde indelingen mag niet onmiddellijk verplicht worden gesteld, aangezien er een bepaalde tijd nodig zal zijn om leveranciers in staat te stellen de etikettering en verpakking van stoffen en mengsels aan de nieuwe of bijgewerkte indelingen aan te passen en bestaande voorraden, waarop de vorige wettelijke voorschriften van toepassing waren, te verkopen. Die periode is ook noodzakelijk om de leveranciers voldoende tijd te gunnen zodat ze de nodige maatregelen kunnen nemen om te blijven voldoen aan andere wettelijke vereisten ingevolge de wijzigingen krachtens deze verordening. Leveranciers moeten echter de mogelijkheid hebben om de nieuwe of bijgewerkte geharmoniseerde indelingen toe te passen en de etikettering en verpakking dienovereenkomstig aan te passen, op vrijwillige basis vóór de datum van toepassing van deze verordening, teneinde een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu te waarborgen en leveranciers voldoende flexibiliteit te bieden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008

Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 23 november 2023.

In afwijking van de tweede alinea van dit artikel mogen stoffen en mengsels vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig deze verordening worden ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 februari 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(2)  De adviezen kunnen via de volgende website worden geraadpleegd: https://echa.europa.eu/registry-of-clh-intentions-until-outcome/-/dislist/name/-/ecNumber/-/casNumber/-/dte_receiptFrom/-/dte_receiptTo/-/prc_public_status/Opinion+Adopted/dte_withdrawnFrom/-/dte_withdrawnTo/-/sbm_expected_submissionFrom/-/sbm_expected_submissionTo/-/dte_finalise_deadlineFrom/-/dte_finalise_deadlineTo/-/haz_addional_hazard/-/lec_submitter/-/dte_assessmentFrom/-/dte_assessmentTo/-/prc_regulatory_programme/-/. De adviezen van 11 juni 2020 en 10 december 2020 over een herbeoordeling op verzoek van de Europese Commissie kunnen via de volgende website worden geraadpleegd: https://echa.europa.eu/about-us/who-we-are/committee-for-risk-assessment/opinions-of-the-rac-adopted-under-specific-echa-s-executive-director-requests


BIJLAGE

Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel 3 wordt tabel 3 als volgt gewijzigd:

a)

de volgende vermeldingen worden ingevoegd:

Catalogusnummer

Chemische naam

EG-nr.

CAS-nr.

Indeling

Etikettering

Specifieke concentratiegrenzen, M-factoren en ATE’s

Opmerkingen

Gevarenklasse en -categorie

Gevarenaanduiding

Pictogram, signaalwoord

Gevarenaanduiding

Aanvullende gevarenaanduiding

“014-052-00-7

silaanamine, 1,1,1-trimethyl-N-(trimethylsilyl)-, hydrolyseproducten met silica; pyrogeen, synthetisch amorf, nano siliciumdioxide met behandeld oppervlak

272-697-1

68909-20-6

STOT RE 2

H373 (longen) (inademing)

GHS08

Wng

H373 (longen) (inademing)

EUH066”

 

 

“035-005-00-7

ammoniumbromide

235-183-8

12124-97-9

Repr. 1B

Lact.

STOT SE 3

STOT RE 1

Eye Irrit. 2

H360FD

H362

H336

H372 (zenuwstelsel)

H319

GHS08

GHS07

Dgr

H360FD

H362

H336

H372 (zenuwstelsel)

H319”

 

 

 

“050-032-00-4

dibutyltinbis(2-ethylhexanoaat)

220-481-2

2781-10-4

Muta. 2

Repr. 1B

STOT RE 1

H341

H360FD

H372 (immuunsysteem)

GHS08

Dgr

H341

H360FD

H372 (immuunsysteem)”

 

 

 

“050-033-00-X

dibutyltindi(acetaat)

213-928-8

1067-33-0

Muta. 2

Repr. 1B

STOT RE 1

H341

H360FD

H372 (immuunsysteem)

GHS08

Dgr

H341

H360FD

H372 (immuunsysteem)”

 

 

 

“052-001-00-0

telluur

236-813-4

13494-80-9

Repr. 1B

Lact.

H360Df

H362

GHS08

Dgr

H360Df

H362”

 

 

 

“052-002-00-6

telluurdioxide

231-193-1

7446-07-3

Repr. 1B

Lact.

H360Df

H362

GHS08

Dgr

H360Df

H362”

 

 

 

“056-005-00-3

bariumdiboortetraoxide

237-222-4

13701-59-2

Repr. 1B

Acute Tox. 4

Acute Tox. 3

H360FD

H332

H301

GHS08

GHS06

Dgr

H360FD

H332

H301

 

inademing:

ATE = 1,5 mg/L (stofdeeltjes of nevels)

oraal:

ATE = 100 mg/kg lg”

 

“601-097-00-8

propylbenzeen

203-132-9

103-65-1

Flam. Liq. 3

Asp. Tox. 1

STOT SE 3

Aquatic Chronic 2

H226

H304

H335

H411

GHS02

GHS08

GHS07

GHS09

Dgr

H226

H304

H335

H411”

 

 

 

“603-243-00-6

2,2-dimethylpropaan-1-ol, tribroomderivaat; 3-broom-2,2-bis(broommethyl)propaan-1-ol

253-057-0

36483-57-5; 1522-92-5

Carc. 1B

Muta. 2

H350

H341

GHS08

Dgr

H350

H341”

 

 

 

“604-096-00-0

piperonylbutoxide (ISO); 2-(2-butoxyethoxy)ethyl-6-propylpiperonylether

200-076-7

51-03-6

STOT SE 3

Eye Irrit. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H335

H319

H400

H410

GHS07

GHS09

Wng

H335

H319

H410

EUH066

M = 1

M = 1”

 

“604-097-00-6

2,4,6-tri-tert-butylfenol

211-989-5

732-26-3

Repr. 1B

Acute Tox. 4

STOT RE 2

Skin Sens. 1B

H360D

H302

H373 (lever)

H317

GHS08

GHS07

Dgr

H360D

H302

H373 (lever)

H317

 

oraal:

ATE = 500 mg/kg lg”

 

“604-098-00-1

4,4'-sulfonyldifenol; bisfenol S

201-250-5

80-09-1

Repr. 1B

H360FD

GHS08

Dgr

H360FD”

 

 

 

“606-153-00-5

benzofenon

204-337-6

119-61-9

Carc. 1B

H350

GHS08

Dgr

H350”

 

 

 

“606-154-00-0

quinoclamin (ISO); 2-amino-3-chloor-1,4-naftochinon

220-529-2

2797-51-5

Carc. 2

Repr. 2

Acute Tox. 4

STOT RE 2

Eye Irrit. 2

Skin Sens. 1A

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H351

H361d

H302

H373 (bloedstelsel, nieren)

H319

H317

H400

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Wng

H351

H361d

H302

H373 (bloedstelsel, nieren)

H319

H317

H410

 

oraal:

ATE = 500 mg/kg lg

M = 10

M = 10”

 

“607-756-00-6

exo-1,7,7-trimethylbicyclo[2.2.1]hept-2-ylacrylaat; isobornylacrylaat

227-561-6

5888-33-5

Skin Sens. 1A

H317

GHS07

Wng

H317”

 

 

 

“607-757-00-1

daminozide (ISO); 4-(2,2-dimethylhydrazino)-4-oxobutaanzuur; N-dimethylaminosuccinamidezuur

216-485-9

1596-84-5

Carc. 2

H351

GHS08

Wng

H351”

 

 

 

“607-758-00-7

4,4'-oxydi(benzeensulfonohydrazide)

201-286-1

80-51-3

Self-react. D

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H242

H400

H410

GHS02

GHS09

Dgr

H242

H410

 

M = 1

M = 1”

 

“607-759-00-2

tolueen-4-sulfonohydrazide

216-407-3

1576-35-8

Self-react. D

H242

GHS02

Dgr

H242”

 

 

 

“607-760-00-8

2-[N-ethyl-4-[(5-nitrothiazool-2-yl)azo]-m-toluïdino]-ethylacetaat; C.I. Disperse Blue 124

239-203-6

15141-18-1

Skin Sens. 1A

H317

GHS07

Wng

H317

 

Skin Sens. 1A; H317: C ≥ 0,001 %”

 

“607-761-00-3

perfluorheptaanzuur; tridecafluorheptaanzuur

206-798-9

375-85-9

Repr. 1B

STOT RE 1

H360D

H372 (lever)

GHS08

Dgr

H360D

H372 (lever)”

 

 

 

“607-762-00-9

methyl N-(isopropoxycarbonyl)-L-valyl-(3RS)-3-(4-chloorfenyl)-β-alaninaat; valifenalaat

283159-90-0

Carc. 2

Aquatic Chronic 2

H351

H411

GHS08

GHS09

Wng

H351

H411”

 

 

 

“607-763-00-4

6-[C12-18-alkyl-(vertakt, onverzadigd)-2,5-dioxopyrrolidine-1-yl]hexaanzuur, natrium en tris(2-hydroxyethyl)-ammoniumzouten

Repr. 1B

Eye Irrit. 2

H360FD

H319

GHS08

GHS07

Dgr

H360FD

H319”

 

 

 

“607-764-00-X

6-[(C10-C13)-alkyl-(vertakt, onverzadigd)-2,5-dioxopyrrolidine-1-yl]hexaanzuur

2156592-54-8

Repr. 1B

Eye Irrit. 2

H360FD

H319

GHS08

GHS07

Dgr

H360FD

H319”

 

 

 

“607-765-00-5

6-[C12-18-alkyl-(vertakt, onverzadigd)-2,5-dioxopyrrolidine-1-yl]hexaanzuur

Repr. 1B

H360FD

GHS08

Dgr

H360FD”

 

 

 

“613-341-00-0

clofentezine (ISO); 3,6-bis(o-chloorfenyl)-1,2,4,5-tetrazine

277-728-2

74115-24-5

Aquatic Chronic 1

H410

GHS09

Wng

H410

 

M = 1”

 

“613-342-00-6

theofylline; 1,3-dimethyl-3,7-dihydro-1H-purine-2,6-dion

200-385-7

58-55-9

Repr. 1B

H360D

GHS08

Dgr

H360D”

 

 

 

“613-343-00-1

pyridalyl (ISO); 2,6-dichloor-4-(3,3-dichloorallyloxy)-fenyl 3-[5-(trifluormethyl)-2-pyridyloxy]propylether

179101-81-6

Skin Sens. 1

Aquatic Acute

Aquatic Chronic 1

H317

H400

H410

GHS07

GHS09

Wng

H317

H410

 

M = 1 000

M = 100”

 

“613-344-00-7

pyridine-2-thiol-1-oxide, natriumzout; pyrithionnatrium; natriumpyrithion

223-296-5;

240-062-8

3811-73-2;

15922-78-8

Acute Tox. 3

Acute Tox. 3

Acute Tox. 4

STOT RE 1

Skin Irrit. 2

Eye Irrit. 2

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 2

H331

H311

H302

H372 (zenuwstelsel)

H315

H319

H317

H400

H411

GHS06

GHS08

GHS09

Dgr

H331

H311

H302

H372 (zenuwstelsel)

H315

H319

H317

H410

EUH070

inademing:

ATE = 0,5 mg/L (stofdeeltjes of nevels)

dermaal:

ATE = 790 mg/kg lg

oraal:

ATE = 500 mg/kg lg

M = 100”

 

“613-345-00-2

1,3,5-triazine-2,4,6-triamine;

melamine

203-615-4

108-78-1

Carc. 2

STOT RE 2

H351

H373 (urinewegen)

GHS08

Wng

H351

H373 (urinewegen)”

 

 

 

“615-046-00-2

1,3-bis(1-isocyanato-1-methylethyl)benzeen; [m-TMXDI]

220-474-4

2778-42-9

Resp. Sens. 1

Skin Sens. 1A

H334

H317

GHS08

Dgr

H334

H317”

 

 

 

“615-047-00-8

1,3-bis(isocyanatomethyl)benzeen; [m-XDI]

222-852-4

3634-83-1

Resp. Sens. 1

Skin Sens. 1A

H334

H317

GHS08

Dgr

H334

H317

 

Skin Sens. 1A; H317: C ≥ 0,001 %”

 

“615-048-00-3

2,4,6-triisopropyl-m-fenyleendiisocyanaat

218-485-4

2162-73-4

Resp. Sens. 1

Skin Sens. 1

H334

H317

GHS08

Dgr

H334

H317”

 

 

 

“615-049-00-9

1,5-naftyleendiisocyanaat

[met < 0,1 % (m/m) deeltjes met een aerodynamische diameter van minder dan 50 μm]

221-641-4

3173-72-6

STOT SE 3

Skin Irrit. 2

Eye Irrit. 2

Resp. Sens. 1

Skin Sens. 1A

Aquatic Chronic 3

H335

H315

H319

H334

H317

H412

GHS07

GHS08

Dgr

H335

H315

H319

H334

H317

H412”

 

 

 

“615-050-00-4

1,5-naftyleendiisocyanaat

[met ≥ 0,1 % (m/m) deeltjes met een aerodynamische diameter van minder dan 50 μm]

221-641-4

3173-72-6

Acute Tox. 2

STOT SE 3

Skin Irrit. 2

Eye Irrit. 2

Resp. Sens. 1

Skin Sens. 1A

Aquatic Chronic 3

H330

H335

H315

H319

H334

H317

H412

GHS06

GHS08

Dgr

H330

H335

H315

H319

H334

H317

H412

 

inademing:

ATE = 0,27 mg/L (stofdeeltjes of nevels)”

 

“616-237-00-3

fluopicolide (ISO); 2,6-dichloor-N-[3-chloor-5-(trifluormethyl)-2-pyridylmethyl]benzamide

239110-15-7

Repr. 2

H361d

GHS08

Wng

H361d”

 

 

 

“616-238-00-9

N-(2-nitrofenyl)fosforzuurtriamide

477-690-9

874819-71-3

Repr. 1B

STOT RE 2

H360Fd

H373 (nieren)

GHS08

Dgr

H360Fd

H373 (nieren)”

 

 

 

“616-239-00-4

N-(5-chloor-2-isopropylbenzyl)-N-cyclopropyl-3-(difluormethyl)-5-fluor-1-methyl-1H-pyrazool-4-carboxamide; isoflucypram

1255734-28-1

Repr. 2

Acute Tox. 4

Skin Sens. 1B

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H361f

H332

H317

H400

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Wng

H361f

H332

H317

H410

 

inademing:

ATE = 2,2 mg/L (stofdeeltjes of nevels)

M = 10

M = 1”

 

“616-240-00-X

reactiemassa van 3-(difluormethyl)-1-methyl-N-[(1RS, 4SR, 9RS)-1,2,3,4-tetrahydro-9-isopropyl-1,4-methanonaftaleen-5-yl]pyrazool-4-carboxamide en 3-(difluormethyl)-1-methyl-N-[(1RS,4SR,9SR)-1,2,3,4-tetrahydro-9-isopropyl-1,4-methanonaftaleen-5-yl]pyrazool-4-carboxamide [≥ 78 % syn-isomeer ≤ 15 % anti-isomeer relatief gehalte] isopyrazam

881685-58-1

Carc. 2

Repr. 1B

Skin Sens. 1B

Aquatic Acute 1 Aquatic Chronic 1

H351

H360D

H317

H400

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Dgr

H351

H360D

H317

H410

 

Repr. 1B; H360D:

C ≥ 3 %

M = 10

M = 10”

 

“650-058-00-1

margosa-extract [van het zaad van Azadirachta indica, geëxtraheerd met water en verder behandeld met organische oplosmiddelen]

283-644-7

84696-25-3

Repr. 2

Skin Sens. 1

Aquatic Chronic 1

H361d

H317

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Wng

H361d

H317

H410

 

M = 10”

 

b)

de vermeldingen voor catalogusnummers 014-001-00-9; 023-001-00-8; 601-024-00-X; 603-014-00-0; 603-107-00-6; 604-030-00-0; 607-111-00-9; 607-230-00-6; 607-253-00-1; 607-254-00-7; 607-734-00-6; 607-735-00-1; 607-736-00-7; 608-032-00-2; 609-042-00-X; 613-012-00-1; 616-164-00-7 worden vervangen door respectievelijk de volgende vermeldingen:

Catalogusnummer

Chemische naam

EG-nr.

CAS-nr.

Indeling

Etikettering

Specifieke concentratiegrenzen, M-factoren en ATE’s (*)

Opmerkingen

Gevarenklasse en -categorie

Gevarenaanduiding

Pictogram, signaalwoord

Gevarenaanduiding

Aanvullende gevarenaanduiding

“014-001-00-9

trichloorsilaan

233-042-5

10025-78-2

Flam. Liq. 1

Water-react. 1

Acute Tox. 3

Acute Tox. 4

Skin Corr. 1A

Eye Dam. 1

H224

H260

H331

H302

H314

H318

GHS02

GHS06

GHS05

Dgr

H224

H260

H331

H302

H314

EUH014

EUH029

EUH071

inademing:

ATE = 7,6 mg/l (dampen)

oraal:

ATE = 1 000 mg/kg lg”

 

“023-001-00-8

divanadiumpentaoxide; vanadiumpentaoxide

215-239-8

1314-62-1

Muta. 2

Carc. 1B

Repr. 2

Lact.

Acute Tox. 3

Acute Tox. 2

STOT SE 3

STOT RE 1

Aquatic Chronic 2

H341

H350

H361fd

H362

H301

H330

H335

H372 (ademhalingswegen, inademing)

H411

GHS06

GHS08

GHS09

Dgr

H341

H350

H361fd

H362

H301

H330

H335

H372 (ademhalingswegen, inademing)

H411

 

inademing:

ATE = 0,05 mg/L (stofdeeltjes of nevels)

oraal:

ATE = 220 mg/kg lg”

 

“601-024-00-X

cumeen

202-704-5

98-82-8

Flam. Liq. 3

Carc. 1B

Asp. Tox. 1

STOT SE 3

Aquatic Chronic 2

H226

H350

H304

H335

H411

GHS02

GHS08

GHS07

GHS09

Dgr

H226

H350

H304

H335

H411”

 

 

 

“603-014-00-0

2-butoxyethanol; ethyleenglycolmonobutylether

203-905-0

111-76-2

Acute Tox. 3

Acute Tox. 4

Skin Irrit. 2

Eye Irrit. 2

H331

H302

H315

H319

GHS06

Dgr

H331

H302

H315

H319

 

inademing:

ATE = 3 mg/l (dampen)

oraal:

ATE = 1 200 mg/kg lg”

 

“603-107-00-6

2-(2-methoxyethoxy)ethanol; diëthyleenglycolmonomethylether

203-906-6

111-77-3

Repr. 1B

H360D

GHS08

Dgr

H360D

 

Repr. 1B; H360D: C ≥ 3 %”

 

“604-030-00-0

4,4'-isopropylideendifenol; bisfenol A

201-245-8

80-05-7

Repr. 1B

STOT SE 3

Eye Dam. 1

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H360F

H335

H318

H317

H400

H410

GHS08

GHS07

GHS05

GHS09

Dgr

H360F

H335

H318

H317

H410

 

M = 1

M = 10”

 

“607-111-00-9

2-ethyl-2-[[(1-oxoallyl)oxy]methyl]-1,3-propaandiyldiacrylaat; 2,2-bis(acryloyloxymethyl)butylacrylaat;

trimethylolpropaantriacrylaat

239-701-3

15625-89-5

Carc. 2

Skin Irrit. 2

Eye Irrit. 2

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H351

H315

H319

H317

H400

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Wng

H351

H315

H319

H317

H410

 

M = 1

M = 1

D”

“607-230-00-6

2-ethylhexaanzuur en zouten daarvan, met uitzondering van de in deze bijlage met name genoemde

Repr. 1B

H360D

GHS08

Dgr

H360D”

 

 

 

“607-253-00-1

cyfluthrin (ISO); α-cyaan-4-fluor-3-fenoxybenzyl-3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat

269-855-7

68359-37-5

Lact.

Acute Tox. 2

Acute Tox. 2

STOT SE 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H362

H330

H300

H370 (zenuwstelsel)

H400

H410

GHS06

GHS08

GHS09

Dgr

H362

H330

H300

H370 (zenuwstelsel)

H410

 

inademing:

ATE = 0,14 mg/L (stofdeeltjes of nevels)

oraal:

ATE = 14 mg/kg lg

M = 1 000 000

M = 1 000 000 ”

 

“607-254-00-7

bèta-cyfluthrin (ISO); reactiemassa van: rel-(R)-cyaan(4-fluor-3-fenoxyfenyl)methyl (1S,3S)-3-(2,2-dichloorethenyl)-2,2-dimethylcyclopropaan-1-carboxylaat en rel-(R)-cyaan(4-fluor-3-fenoxyfenyl)methyl (1S,3R)-3-(2,2-dichloorethenyl)-2,2-dimethylcyclopropaan-1-carboxylaat

1820573-27-0

Lact.

Acute Tox. 2

Acute Tox. 2

STOT SE 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H362

H330

H300

H370 (zenuwstelsel)

H400

H410

GHS06

GHS08

GHS09

Dgr

H362

H330

H300

H370 (zenuwstelsel)

H410

 

inademing:

ATE = 0,081 mg/L (stofdeeltjes of nevels)

oraal:

ATE = 11 mg/kg lg

M = 1 000 000

M = 1 000 000 ”

 

“607-734-00-6

pentakalium 2,2”,2”,2"’,2""-(ethaan-1,2-diylnitrilo)penta-acetaat

404-290-3

7216-95-7

Repr. 1B

Acute Tox. 4

STOT RE 2

Eye Irrit. 2

H360D

H332

H373 (inademing)

H319

GHS08

GHS07

Dgr

H360D

H332

H373 (inademing)

H319

 

Repr. 1B; H360D: C ≥ 3 %

inademing:

ATE = 1,5 mg/L (stofdeeltjes of nevels)”

 

“607-735-00-1

N-carboxymethyliminobis(ethyleennitrilo)tetraazijnzuur

200-652-8

67-43-6

Repr. 1B

Acute Tox. 4

STOT RE 2

Eye Irrit. 2

H360D

H332

H373 (inademing)

H319

GHS08

GHS07

Dgr

H360D

H332

H373 (inademing)

H319

 

Repr. 1B; H360D: C ≥ 3 %

inademing:

ATE = 1,5 mg/L (stofdeeltjes of nevels)”

 

“607-736-00-7

pentanatrium(carboxylatomethyl)iminobis(ethyleennitrilo)tetraäcetaat

205-391-3

140-01-2

Repr. 1B

Acute Tox. 4

STOT RE 2

H360D

H332

H373 (inademing)

GHS08

GHS07

Dgr

H360D

H332

H373 (inademing)

 

Repr. 1B; H360D: C ≥ 3 %

inademing:

ATE = 1,5 mg/L (stofdeeltjes of nevels)”

 

“608-032-00-2

acetamiprid (ISO); (1E)-N-[(6-chloorpyridine-3-yl)methyl]-N'-cyaan-N-methylethanimidamide; (E)-N1-[(6-chloor-3-pyridyl)methyl]-N2-cyaan-N1-methylacetamidine

135410-20-7 160430-64-8

Repr. 2

Acute Tox. 3

Aquatic Chronic 1

Aquatic Acute 1

H361d

H301

H410

H400

GHS08

GHS06

GHS09

Dgr

H361d

H301

H410

 

oraal:

ATE = 140 mg/kg lg

M = 10

M = 10”

 

“609-042-00-X

pendimethaline (ISO); N-(1-ethylpropyl)-2,6-dinitro-3,4-xylideen

254-938-2

40487-42-1

Repr. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H361d

H400

H410

GHS08

GSH09

Wng

H361d

H410

 

M = 100

M = 10”

 

“613-012-00-1

bentazon (ISO); 3-isopropyl-2,1,3-benzothiadiazine-4-on-2,2-dioxide

246-585-8

25057-89-0

Repr. 2

Acute Tox. 4

Eye Irrit. 2

Skin Sens. 1

H361d

H302

H319

H317

GHS08

GHS07

Wng

H361d

H302

H319

H317

 

oraal: ATE = 1 600 mg/kg lg”

 

“616-164-00-7

dimoxystrobin (ISO); (2E)-2-{2-[(2,5-dimethylfenoxy)methyl]fenyl}-2-(methoxyimino)-N-methylaceetamide; (E)-2-(methoxyimino)-N-methyl-2-[α-(2,5-xylyloxy)-o-tolyl]aceetamide

 

149961-52-4

Carc. 2

Repr. 2

Acute Tox. 4

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H351

H361d

H332

H400

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Wng

H351

H361d

H332

H410

 

inademing:

ATE = 1,3 mg/L (stofdeeltjes of nevels)

M = 100

M = 100”

 

c)

de vermelding voor catalogusnummer 615-007-00-X wordt geschrapt.


3.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 129/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/693 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2022

betreffende de tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van Vanuatu

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (1), en met name artikel 8, lid 6, punt a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Republiek Vanuatu wordt vermeld in de in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 opgenomen lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten van de visumplicht zijn vrijgesteld voor een verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. De vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van Vanuatu is van toepassing sinds 28 mei 2015, de datum waarop de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Vanuatu inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (2) (hierna “de overeenkomst” genoemd) werd ondertekend en voorlopig van toepassing werd overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de overeenkomst. De overeenkomst is op 1 april 2017 in werking getreden.

(2)

Op 3 maart 2022 heeft de Raad Besluit (EU) 2022/366 (3) betreffende de gedeeltelijke opschorting van de toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Vanuatu inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf vastgesteld, overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de overeenkomst. De opschorting van de toepassing van de overeenkomst is beperkt tot gewone paspoorten die zijn afgegeven vanaf 25 mei 2015, toen het aantal succesvolle aanvragers in het kader van de Vanuataanse burgerschapsregelingen voor investeerders sterk begon te stijgen.

(3)

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Vanuatu inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf is opgeschort bij Besluit (EU) 2022/366, maar de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht dient eveneens te worden vastgesteld op het niveau van het recht van de Unie.

(4)

Wanneer de Commissie beschikt over concrete en betrouwbare informatie dat de in artikel 8, lid 2, punt d), bedoelde omstandigheden, met name “een toegenomen risico voor of een onmiddellijke bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten, gestaafd door objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten” zich voordoen, moet zij overeenkomstig artikel 8, leden 3 en 6, van Verordening (EU) 2018/1806 een uitvoeringshandeling vaststellen waarbij de vrijstelling van de visumplicht tijdelijk voor een periode van negen maanden wordt opgeschort.

(5)

Op grond van de burgerschapsregelingen voor investeerders die Vanuatu sinds 25 mei 2015 toepast, kunnen onderdanen van derde landen die anders visumplichtig zijn, in ruil voor investeringen het burgerschap van Vanuatu verwerven, waardoor zij visumvrije toegang tot de Unie krijgen.

(6)

Deze regelingen bevatten geen vereisten wat het fysieke verblijf of de fysieke aanwezigheid van de aanvragers in Vanuatu betreft. Doordat de aanvraagprocedure wordt beheerd door gespecialiseerde agentschappen die buiten Vanuatu (bv. in Dubai, Thailand of Maleisië) gevestigd zijn, hoeft de aanvrager geen rechtstreeks contact te hebben met de Vanuataanse autoriteiten. Doordat een fysiek onderhoud niet verplicht is, hebben de Vanuataanse autoriteiten minder gelegenheid om de aanvrager naar behoren te beoordelen of om de in de aanvraag verstrekte informatie onder meer op echtheid en geloofwaardigheid te toetsen. De regelingen worden doorgaans geadverteerd als een manier om de Schengenvisumprocedure te omzeilen en gemakkelijk visumvrije toegang tot de EU te krijgen (4). Commercieel gezien is de aantrekkelijkheid van de Vanuataanse regelingen terug te voeren op de snelle screeningprocedures en de lakse controles op de herkomst van de middelen.

(7)

Zoals bevestigd door de autoriteiten van Vanuatu, worden de aanvragen binnen zeer korte termijnen behandeld (5). Het is niet mogelijk om vóór verlening van het burgerschap binnen deze behandelingstermijnen een behoorlijke veiligheidsscreening uit te voeren en informatie uit te wisselen met het land van herkomst van de aanvragers of het land waar zij eerder hun hoofdverblijfplaats hadden. Vanwege deze korte behandelingstermijnen en het ontbreken van systematische uitwisseling van informatie met het land van herkomst van de aanvragers, heeft Vanuatu het staatsburgerschap verleend aan personen tegen wie een strafrechtelijk onderzoek liep en zelfs aan personen die in de databanken van Interpol waren geregistreerd.

(8)

Het afwijzingspercentage is extreem laag en bevestigt de Commissie in haar beoordeling van de veiligheidslacunes en de geringe betrouwbaarheid van het screeningproces. Volgens de op 14 juni 2021 door de dienst Paspoorten van Vanuatu verstrekte informatie heeft Vanuatu tot maart 2021 meer dan 10 500 paspoorten afgegeven in ruil voor investeringen in het kader van de regelingen en hebben de autoriteiten van Vanuatu in de periode tot eind 2020 slechts één aanvraag afgewezen.

(9)

Bovendien is een aantal succesvolle aanvragers afkomstig uit landen die doorgaans zijn uitgesloten van andere burgerschapsregelingen, zoals Iran en Afghanistan, en uit andere landen waarvan de onderdanen voor een kort verblijf in de EU een visum nodig hebben, zoals Nigeria, Jemen, Syrië, Pakistan en Libië.

(10)

De veiligheidsrisico’s worden nog groter door de lakse wetgeving inzake naamswijzigingen. Zoals de autoriteiten van Vanuatu tijdens de technische vergadering van 15 april 2021 hebben bevestigd, kunnen personen van wie de aanvraag in het kader van een burgerschapsregeling voor investeerders is ingewilligd, ook een identiteitswijziging aanvragen.

(11)

Uit de hierboven beschreven omstandigheden blijkt dat de Vanuataanse burgerschapsregelingen voor investeerders, zoals deze momenteel zijn vormgegeven en werken, indruisen tegen de doelstellingen van het visumbeleid van de Unie, op grond waarvan onderdanen van visumplichtige derde landen moeten worden getoetst aan de criteria die zijn vastgelegd in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 810/2009 (6) en, wanneer het lidstaten betreft waar Verordening (EG) nr. 810/2009 nog niet volledig van toepassing is, aan de criteria die zijn vastgelegd in gelijkwaardige nationale wetgeving. De relevante individuele controles worden uitgevoerd aan de hand van criteria die onder meer verband houden met de openbare orde en veiligheid. Door de wijze waarop deze regelingen ten uitvoer worden gelegd, wordt zowel de procedure van de Unie inzake visa voor kort verblijf als de daarmee verbonden beoordeling van de veiligheids- en migratierisico’s omzeild.

(12)

Tijdens contacten tussen de Commissie en de Vanuataanse autoriteiten in oktober 2017, november 2019, juni 2020 en maart 2021 heeft de Commissie zich zeer bezorgd getoond over de verlening van het burgerschap aan in Interpol-databanken geregistreerde personen, het ontbreken van vereisten op het gebied van fysieke aanwezigheid of fysiek verblijf, de korte behandelingstermijnen voor de regelingen en het gebrek aan systematische uitwisseling van informatie met het land van herkomst van de aanvragers of het land waar zij eerder hun hoofdverblijfplaats hadden. De Commissie heeft de regering van Vanuatu bij die gelegenheden gewaarschuwd dat wederinvoering van de visumplicht tot de mogelijkheden behoorde. De door Vanuatu verstrekte uitleg volstond niet om die bezorgdheid weg te nemen.

(13)

Rekening houdend met de hierboven bedoelde informatie, gegevens, verslagen en statistieken, en overeenkomstig artikel 8, lid 2, punt d), en artikel 8, leden 3 en 6, van Verordening (EU) 2018/1806, concludeert de Commissie dat de verlening van het burgerschap door Vanuatu in het kader van de Vanuataanse burgerschapsregelingen voor investeerders een toegenomen risico vormt voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid van de lidstaten, en besluit de Commissie dat moet worden opgetreden.

(14)

Het toegenomen risico voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid dat verbonden is aan onderdanen van Vanuatu die op grond van de burgerschapsregelingen voor investeerders het burgerschap hebben verkregen, kan alleen worden beperkt door de vrijstelling van de visumplicht gedeeltelijk op te schorten.

(15)

Overeenkomstig artikel 8, lid 6, van Verordening (EU) 2018/1806 moet de Commissie, op basis van de beschikbare informatie, categorieën opnemen die voldoende ruim zijn om efficiënt bij te dragen tot het verhelpen van de omstandigheden, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Aangezien Vanuatu geen onderscheid maakt tussen paspoorten die zijn afgegeven in het kader van burgerschapsregelingen voor investeerders en andere paspoorten, moet de opschorting gelden voor alle gewone paspoorten die zijn afgegeven vanaf 25 mei 2015, de datum waarop Vanuatu is begonnen met de afgifte van een groot aantal paspoorten in ruil voor investeringen.

(16)

Onderdanen van Vanuatu die de EU zijn binnengekomen vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, moeten hun verblijf in de EU kunnen voortzetten en de EU kunnen verlaten zonder visum. Dit mag niet gelden voor het overschrijden van tijdelijke buitengrenzen tussen lidstaten, zoals omschreven in artikel 2, punt c), van Verordening (EU) nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(17)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (8).

(18)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (9).

(19)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (10).

(20)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (11). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(21)

Deze verordening vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2011.

(22)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1806 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht

De toepassing van de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1806 bedoelde vrijstelling van de visumplicht wordt tijdelijk opgeschort ten aanzien van houders van een vanaf 25 mei 2015 door Vanuatu afgegeven gewoon paspoort.

Artikel 2

Voortzetting van visumvrij verblijf

Houders van een door Vanuatu afgegeven paspoort die onder het toepassingsgebied van artikel 1 vallen en de EU zijn binnengekomen vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, kunnen hun verblijf in de EU voortzetten en de EU verlaten zonder visum. Dit geldt niet voor het overschrijden van tijdelijke buitengrenzen, zoals omschreven in artikel 2, punt c), van Verordening (EU) nr. 515/2014, na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassingsperiode

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 4 mei 2022 tot en met 3 februari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 27 april 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39.

(2)   PB L 173 van 3.7.2015, blz. 48.

(3)  Besluit (EU) 2022/366 van de Raad van 3 maart 2022 betreffende de gedeeltelijke opschorting van de toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Vanuatu inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (PB L 69 van 4.3.2022, blz. 105).

(4)  Vanuatu Key Benefits — GCI UNIT Vanuatu (vanuatu-dsp-citizenship.com)

(5)  How to get citizenship in Vanuatu — GCI UNIT Vanuatu (vanuatu-dsp-citizenship.com): Vanuataans burgerschap in nauwelijks 14 tot 45 dagen via versnelde immigratieprocedure.

(6)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa en tot intrekking van Beschikking nr. 574/2007/EG (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 143).

(8)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(9)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(10)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(11)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).


3.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 129/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/694 VAN DE COMMISSIE

van 2 mei 2022

tot wijziging van Verordening (EU) 2016/403 wat betreft nieuwe ernstige inbreuken op de Unieregels die kunnen leiden tot het verlies van de betrouwbaarheidsstatus van wegvervoerondernemers

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (1), en met name artikel 6, lid 2, punt a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1071/2009 is gewijzigd bij Verordening (EU) 2020/1055 van het Europees Parlement en de Raad (2), waarbij nieuwe ernstige inbreuken met betrekking tot het recht dat van toepassing is op contractuele verplichtingen, cabotage en detachering van werknemers in het wegvervoer, zijn toegevoegd aan de lijst van inbreuken die kunnen leiden tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 1071/2009.

(2)

Bij Verordening (EU) 2020/1055 is ook de vermelding van het risico van verstoring van de concurrentie op de wegvervoersmarkt ingevoegd als een aanvullend criterium waarmee de Commissie rekening moet houden bij het bepalen van de ernst van ernstige inbreuken.

(3)

Verordening (EU) 2020/1055 wijzigde Verordening (EG) nr. 1071/2009 ook in die zin dat de Commissie bij de vaststelling van de frequentie waarboven herhaalde inbreuken als ernstiger moeten worden beschouwd, rekening moet houden met het aantal voertuigen dat voor het vervoer wordt gebruikt en niet met het aantal bestuurders.

(4)

Bij Verordening (EU) 2020/1054 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn nieuwe bepalingen ingevoerd met betrekking tot inbreuken die het risico op ernstig letsel, overlijden of verstoring van de concurrentie op de wegvervoersmarkt met zich meebrengen. Die inbreuken moeten worden toegevoegd aan de lijst van ernstige inbreuken op de regelgeving van de Unie als bedoeld in artikel 6, lid 1, derde alinea, punt b), van Verordening (EG) nr. 1071/2009, die een invloed kunnen hebben op de betrouwbaarheidsstatus van de wegvervoersonderneming of de vervoersmanager.

(5)

Verordening (EU) 2016/403 van de Commissie (4) moet derhalve worden gewijzigd om de nieuwe inbreuken erin op te nemen en rekening te houden met de nieuwe criteria voor het bepalen van de ernst en de frequentie van de inbreuken.

(6)

De in deze verordening opgenomen maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het wegvervoer,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2016/403 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

2)

Bijlage II wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51.

(2)  Verordening (EU) 2020/1055 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 houdende wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1071/2009, (EG) nr. 1072/2009 en (EU) nr. 1024/2012 teneinde ze aan te passen aan ontwikkelingen in de wegvervoersector (PB L 249 van 31.7.2020, blz. 17).

(3)  Verordening (EU) 2020/1054 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 wat betreft de minimumeisen voor maximale dagelijkse en wekelijkse rijtijden, minimumonderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden, en Verordening (EU) nr. 165/2014 wat betreft positionering door middel van tachografen (PB L 249 van 31.7.2020, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2016/403 van de Commissie van 18 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de classificatie van ernstige inbreuken op de wetgeving van de Unie die tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus van wegvervoerondernemers kunnen leiden, en tot wijziging van bijlage III bij Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 74 van 19.3.2016, blz. 8).


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EU) 2016/403 owordt als volgt gewijzigd:

1)

De inleidende alinea’s en deel 1 worden vervangen door:

Categorisering van ernstige inbreuken

(als bedoeld in artikel 1)

De volgende tabellen bevatten categorieën en soorten ernstige inbreuken op de Unieregels voor het commerciële wegvervoer, ingedeeld in drie ernstcategorieën overeenkomstig het eventuele risico van overlijden of ernstige verwondingen en/of van verstoring van de concurrentie op de wegvervoersmarkt.

1.   Categorieën inbreuken op Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad  (*1) (rij- en rusttijden)

Nr.

RECHTSGRONDSLAG

SOORT INBREUK

ERNST  (1)

MSI

VSI

SI

 

Bemanning

1.

Artikel 5, lid 1

Niet-naleving van de minimumleeftijd van bestuurders

 

 

X

Rijtijden

2.

Artikel 6, lid 1

Overschrijding van de dagelijkse rijtijd van 9 uur als verlenging tot 10 uur niet is toegestaan

10 u ≤ … < 11 u

 

 

X

3.

11 u ≤ …

 

X

 

4.

Overschrijding van de dagelijkse rijtijd van 9 uur met 50 % of meer

13 u 30 min ≤ …

X

 

 

5.

Overschrijding van de verlengde dagelijkse rijtijd van 10 uur, als verlenging is toegestaan

11 u ≤ … < 12 u

 

 

X

6.

12 u ≤ …

 

X

 

7.

Overschrijding van de dagelijkse rijtijd van 10 uur met 50 % of meer

15 u ≤ …

X

 

 

8.

Artikel 6, lid 2

Overschrijding van de wekelijkse rijtijd

60 u ≤ … < 65 u

 

 

X

9.

65 u ≤ … < 70 u

 

X

 

10.

Overschrijding van de wekelijkse rijtijd met 25 % of meer

70 u ≤ …

X

 

 

11.

Artikel 6, lid 3

Overschrijding van de totale maximumrijtijd gedurende 2 opeenvolgende weken

100 u ≤ … < 105 u

 

 

X

12.

105 u ≤ … < 112 u 30 min

 

X

 

13.

Overschrijding van de totale maximumrijtijd gedurende 2 opeenvolgende weken met 25 % of meer

112 u 30 min ≤ …

X

 

 

Onderbrekingen

14.

Artikel 7

Overschrijding van de aaneengesloten rijtijd van 4,5 uur alvorens een pauze te nemen

5 u ≤ … < 6 u

 

 

X

15.

6 u ≤ …

 

X

 

Rusttijden

16.

Artikel 8, lid 2

Onvoldoende dagelijkse rusttijd van minder dan 11 uur als een verkorting van de dagelijkse rusttijd niet is toegestaan

8 u 30 min ≤ … < 10 u

 

 

X

17.

… < 8 u 30 min

 

X

 

18.

Onvoldoende verkorte dagelijkse rusttijd van minder dan 9 uur als verkorting is toegestaan

7 u ≤ … < 8 u

 

 

X

19.

… < 7 u

 

X

 

20.

Onvoldoende opgesplitste dagelijkse rusttijd van minder dan 3 uur + 9 uur

3 u + [7 u ≤ … < 8 u]

 

 

X

21.

3 u + [… < 7 u]

 

X

 

22.

Artikel 8, lid 5

Onvoldoende dagelijkse rusttijd van minder dan 9 uur bij meervoudige bemanning

7 u ≤ … < 8 u

 

 

X

23.

… < 7 u

 

X

 

24.

Artikel 8, lid 6

Onvoldoende verkorte wekelijkse rusttijd van minder dan 24 uur

20 u ≤ … < 22 u

 

 

X

25.

… < 20 u

 

X

 

26.

Onvoldoende wekelijkse rusttijd van minder dan 45 uur als een verkorting van de wekelijkse rusttijd niet is toegestaan

36 u ≤ … < 42 u

 

 

X

27.

… < 36 u

 

X

 

28.

Artikel 8, lid 6

Overschrijden van 6 opeenvolgende perioden van 24 uur na afloop van de vorige wekelijkse rusttijd

3 u ≤ … < 12 u

 

 

X

29.

12 u ≤ …

 

X

 

30.

Artikel 8, lid 6 ter

Geen rusttijd ter compensatie van 2 opeenvolgende verkorte wekelijkse rusttijden

 

 

X

 

31.

Artikel 8, lid 8

Normale wekelijkse rusttijd of wekelijkse rusttijd van meer dan 45 uur die in een voertuig wordt genomen

 

 

X

 

32.

Artikel 8, lid 8

De werkgever dekt de kosten voor het verblijf buiten het voertuig niet

 

 

 

X

 

Afwijking van de 12 dagenregel

33.

Artikel 8, lid 6 bis

Overschrijden van 12 opeenvolgende perioden van 24 uur na afloop van de vorige normale wekelijkse rusttijd

3 u ≤ … < 12 u

 

 

X

34.

12 u ≤ …

 

X

 

35.

Artikel 8, lid 6 bis, punt b), ii)

Wekelijkse rusttijd genomen na 12 opeenvolgende perioden van 24 uur

65 u ≤ … ≤ 67 u

 

 

X

36.

… ≤ 65 h

 

X

 

37.

Artikel 8, lid 6 bis, punt d)

Rijtijd, tussen 22.00 en 6.00 uur, van meer dan 3 uur voor een onderbreking als het voertuig door slechts 1 persoon wordt bemand

3 u < … < 4,5 u

 

 

X

38.

4,5 u ≤ …

 

X

 

Organisatie van het werk

39.

Artikel 8, lid 8 bis

De vervoersonderneming zorgt er bij de planning van het werk niet voor dat de bestuurders kunnen terugkeren naar de exploitatievestiging van de werkgever of naar hun woonplaats

 

X

 

40.

Artikel 10, lid 1

Koppeling van het loon/de betaling aan de afgelegde afstand, de leveringssnelheid of de hoeveelheid vervoerde goederen

 

X

 

41.

Artikel 10, lid 2

Geen of gebrekkige organisatie van het werk van de bestuurder, geen of gebrekkige instructies die de bestuurder in staat stellen aan de wetgeving te voldoen

 

X

 

(*1)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).”."

2)

Deel 2 wordt vervangen door:

“2.

Categorieën inbreuken op Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad (*2) (tachograaf)

Nr.

RECHTS-GRONDSLAG

SOORT INBREUK

ERNST

MSI

VSI

SI

Installatie van de tachograaf

1.

Artikel 3, lid 1, lid 4 en lid 4 bis, en artikel 22

Geen tachograaf met typegoedkeuring geïnstalleerd en in gebruik

X

 

 

Gebruik van tachografen, bestuurderskaarten en registratiebladen

2.

Artikel 23, lid 1

Gebruik van een tachograaf die niet door een erkende werkplaats is gecontroleerd

 

X

 

3.

Artikel 27

De bestuurder bezit en/of gebruikt meer dan één bestuurderskaart

 

X

 

4.

Rijden met een vervalste bestuurderskaart (geldt als rijden zonder bestuurderskaart)

X

 

 

5.

Rijden met de bestuurderskaart van een andere bestuurder (geldt als rijden zonder bestuurderskaart)

X

 

 

6.

Rijden met een bestuurderskaart die is verkregen op grond van foute verklaringen en/of vervalste documenten (geldt als rijden zonder bestuurderskaart)

X

 

 

7.

Artikel 32, lid 1

Tachograaf werkt niet correct (bv.: tachograaf niet correct geïnspecteerd, gekalibreerd en verzegeld)

 

X

 

8.

Artikel 32, lid 1, en artikel 33, lid 1

Tachograaf niet correct gebruikt (bv.: doelbewust, vrijwillig of verplicht misbruik, ontbreken van instructies over correct gebruik enz.)

 

X

 

9.

Artikel 32, lid 3

Aanwezigheid in het voertuig en/of gebruik van een frauduleus apparaat dat de geregistreerde gegevens van de tachograaf kan wijzigen

X

 

 

10.

Vervalsen, verbergen, schrappen of vernietigen van op de registratiebladen opgeslagen gegevens of van gegevens die zijn opgeslagen of gedownload van de tachograaf en/of bestuurderskaart

X

 

 

11.

Artikel 33, lid 2

De onderneming houdt de registratiebladen, print-outs en gedownloade gegevens niet bij

 

X

 

12.

Geregistreerde en opgeslagen gegevens niet beschikbaar gedurende minstens een jaar

 

X

 

13.

Artikel 34, lid 1

Incorrect gebruik van registratiebladen/bestuurderskaart

 

X

 

14.

Niet-toegestane intrekking van registratiebladen of bestuurderskaart, met gevolgen voor de registratie van relevante gegevens

 

X

 

15.

Artikel 34, lid 1 bis

Het registratieblad of de bestuurderskaart is gebruikt gedurende een langere periode dan die waarvoor het blad of de kaart bestemd is, en er zijn gegevens verloren gegaan

 

X

 

16.

Artikel 34, lid 2

Gebruik van vuile of beschadigde registratiebladen of bestuurderskaarten, met onleesbare gegevens

 

X

 

17.

Artikel 34, lid 3

Geen handmatige invoer als dat vereist is

 

X

 

18.

Artikel 34, lid 4

Gebruik van het verkeerde registratieblad, of de bestuurderskaart is niet in de correcte lezer ingebracht (meervoudige bemanning)

 

 

X

19.

Artikel 34, lid 5

Incorrect gebruik van de schakelorganen

 

X

 

Voorleggen van informatie

20.

Artikel 34, lid 5, punt b), v)

Incorrect gebruik of niet-gebruik van het teken voor “veerboot/trein”

 

 

X

21.

Artikel 34, lid 6

Vereiste informatie niet aangebracht op het registratieblad

 

X

 

22.

Artikel 34, lid 7

De bestuurder heeft de symbolen van de landen waarvan hij de grenzen tijdens zijn dagelijkse werktijd heeft overschreden, niet vermeld

 

 

X

23.

Artikel 34, lid 7

De bestuurder heeft de symbolen van de landen waar de werkperiode van de dag is begonnen en beëindigd, niet vermeld

 

 

X

24.

Artikel 36

Controle weigeren

 

X

 

25.

Artikel 36

De bestuurder kan de handmatig opgetekende gegevens en de afdrukken van de lopende dag en van de voorgaande 28 dagen niet overleggen (tot en met 30 december 2024);

de bestuurder kan de handmatig opgetekende gegevens en de afdrukken van de lopende dag en van de voorgaande 56 dagen niet overleggen (vanaf 31 december 2024)

 

X

 

26.

Artikel 36

Bestuurder bezit een bestuurderskaart maar kan die niet voorleggen

 

X

 

Storingen

27.

Artikel 37, lid 1, en artikel 22, lid 1

Tachograaf niet hersteld door een erkende installateur of werkplaats

 

X

 

28.

Artikel 37, lid 2

De bestuurder tekent niet alle vereiste gegevens op voor de tijden die niet meer worden geregistreerd omdat de tachograaf onbruikbaar of defect is

 

X

 

(*2)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).”."

3)

Deel 6 wordt vervangen door:

“6.

Categorieën inbreuken op Richtlijn 92/6/EEG van de Raad (*3) (snelheidsbegrenzers)

Nr.

RECHTS-GRONDSLAG

SOORT INBREUK

ERNST

MSI

VSI

SI

1.

Artikelen 2 en 3

Geen snelheidsbegrenzer geïnstalleerd

X

 

 

2.

Artikel 5

Snelheidsbegrenzer voldoet niet aan de geldende technische voorschriften

 

X

 

3.

Artikel 5

Snelheidsbegrenzer niet geïnstalleerd door een erkende werkplaats

 

 

X

4.

 

Aanwezigheid en/of gebruik van een frauduleus apparaat waarmee de gegevens van de snelheidsbegrenzer kunnen worden vervalst, of aanwezigheid en/of gebruik van een frauduleuze snelheidsbegrenzer

X

 

 

(*3)  Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27).”."

4)

Deel 10 wordt vervangen door:

“10.

Categorieën inbreuken op Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*4) (toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg)

Nr.

RECHTS-GRONDSLAG

SOORT INBREUK

ERNST

MSI

VSI

SI

Communautaire vergunning

1.

Artikel 3 en artikel 8, lid 1

Vervoer van goederen zonder in het bezit te zijn van een geldige communautaire vergunning (d.w.z.: er is geen vergunning of ze is vervalst, ingetrokken, verlopen enz.)

X

 

 

2.

Artikel 4

De vervoeronderneming of de bestuurder kan geen geldige communautaire vergunning of voor eensluidend gewaarmerkt exemplaar voorleggen aan de inspecteur (d.w.z.: de communautaire vergunning of het voor eensluidend gewaarmerkt afschrift is verloren, vergeten, beschadigd enz.)

 

X

 

Bestuurdersattest

3.

Artikel 3 en artikel 8, lid 1

Goederenvervoer zonder in het bezit te zijn van een geldig bestuurdersattest (d.w.z. de bestuurder bezit geen attest of het attest is vervalst, ingetrokken, verlopen enz.)

 

X

 

4.

Artikel 5

De bestuurder of de vervoeronderneming kan geen geldig bestuurdersattest of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan voorleggen aan de inspecteur (d.w.z. het bestuurdersattest of het voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan is verloren, vergeten, beschadigd enz.)

 

 

X

Cabotage

5.

Artikel 8, lid 2

Een cabotagerit uitvoeren die niet in overeenstemming is met de geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat van ontvangst

 

X

 

6.

Artikel 8, lid 2 bis

Cabotage uitvoeren in een lidstaat binnen 4 dagen na het einde van de laatste wettige cabotagerit in diezelfde lidstaat

 

X

 

7.

Artikel 8, leden 3 en 4

De vervoerder kan geen duidelijke bewijzen leveren van het voorafgaande internationale vervoer en/of van elke daaropvolgende cabotageactiviteit en/of van alle activiteiten die zijn verricht in het geval het voertuig zich in de periode van vier dagen vóór het internationale vervoer in de lidstaat van ontvangst bevond, en kan die bewijzen tijdens de duur van de wegcontrole niet overleggen

 

X

 

(*4)  Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).”."

5)

Deel 11 wordt vervangen door:

“11.

Categorieën inbreuken op Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad  (*5) (toegang tot de markt voor touringcar- en autobusdiensten)

Nr.

RECHTS-GRONDSLAG

SOORT INBREUK

ERNST

MSI

VSI

SI

Communautaire vergunning

1.

Artikel 4

Vervoer van personen zonder in het bezit te zijn van een geldige communautaire vergunning (d.w.z.: er is geen vergunning of ze is vervalst, ingetrokken, verlopen enz.)

X

 

 

2.

Artikel 4, lid 3

De vervoerder of de bestuurder kan geen geldige communautaire vergunning of voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning voorleggen aan de inspecteur (d.w.z. de vergunning of het voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan is verloren, vergeten, beschadigd enz.)

 

X

 

Vergunning voor geregeld vervoer

3.

Artikelen 5 en 6

Geregeld vervoer zonder geldige vergunning (d.w.z.: er is geen vergunning of ze is vervalst, ingetrokken of verlopen, of wordt misbruikt enz.)

 

X

 

4.

Artikel 19

De bestuurder kan geen vergunning voorleggen aan de inspecteur (d.w.z. de vergunning is verloren, vergeten, beschadigd enz.)

 

 

X

5.

Artikelen 5 en 6

De stopplaatsen van geregelde diensten in een lidstaat stemmen niet overeen met de afgegeven vergunning

 

 

X

Reisblad voor ongeregeld vervoer en ander vervoer waarvoor geen vergunning is vereist

6.

Artikel 12

Rijden zonder het vereiste reisblad (d.w.z. er is geen reisblad, of het is vervalst of bevat niet de vereiste informatie enz.)

 

 

X

Regels die van toepassing zijn op cabotagevervoer

7.

Artikel 16

Een cabotagerit uitvoeren die niet in overeenstemming is met de geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat van ontvangst

 

X

 

8.

Artikel 17

De controledocumenten voor cabotagevervoer bevinden zich niet aan boord van het voertuig of kunnen niet worden overgelegd op verzoek van de inspecteur (reisblad voor ongeregeld vervoer, of het contract dat is gesloten tussen de vervoerder en degene die het vervoer organiseert, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan in het geval van bijzondere vormen van geregeld vervoer)

 

X

 

(*5)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).”."

6)

De volgende delen 13 en 14 worden toegevoegd:

“13.   Inbreuken op Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad (*6) (Rome I) (recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst).

Nr.

RECHTS-GRONDSLAG

SOORT INBREUK

ERNST

MSI

VSI

SI

1.

Rome I

Schending van het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst

 

X

 

14.   Categorieën inbreuken op Verordening (EU) 2020/1057 van het Europees Parlement en de Raad  (*7) (detachering van bestuurders in het wegvervoer)

Nr.

RECHTS-GRONDSLAG

SOORT INBREUK

ERNST

MSI

VSI

SI

1.

Artikel 1, lid 11, punt a)

De informatie in de detacheringsverklaring is onvolledig

 

 

X

2.

Artikel 1, lid 11, punt a)

De detacheringsverklaring wordt niet uiterlijk bij aanvang van de detachering ingediend bij de lidstaat waarin de bestuurder is gedetacheerd

 

X

 

3.

Artikel 1, lid 11, punt b)

De detacheringsverklaring voor bestuurders is vervalst

 

X

 

4.

Artikel 1, lid 11, punt b)

De bestuurder kan geen geldige detacheringsverklaring overleggen

 

X

 

5.

Artikel 1, lid 11, punt b)

Er wordt geen geldige detacheringsverklaring ter beschikking van de bestuurder gesteld

 

X

 

6.

Artikel 1, lid 11, punt c)

De gevraagde documenten worden niet binnen 8 weken na de datum van het verzoek bij de ontvangende lidstaat ingediend

 

X

 

7.

Artikel 1, lid 12

De ondernemer houdt de detacheringsverklaringen niet actueel in de openbare met het IMI verbonden interface

 

 

X

(*6)  Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.)"

(*7)  Richtlijn (EU) 2020/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU wat betreft de detachering van bestuurders in de wegvervoersector en tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 249 van 31.7.2020, blz. 49).”."


(*1)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).”.

(*2)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).”.

(*3)  Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27).”.

(*4)  Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).”.

(*5)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).”.

(*6)  Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.)

(*7)  Richtlijn (EU) 2020/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU wat betreft de detachering van bestuurders in de wegvervoersector en tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 249 van 31.7.2020, blz. 49).”.”


(1)  MSI = ernstigste inbreuk / VSI = zeer ernstige inbreuk / SI = ernstige inbreuk.


BIJLAGE II

“BIJLAGE II

Frequentie van ernstige inbreuken

1.

Wanneer de ernstige (SI) en zeer ernstige (VSI) inbreuken in bijlage I bij herhaling worden begaan, worden zij door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging als ernstiger beschouwd. Bij de berekening van de frequentie van herhaalde inbreuken houden de lidstaten rekening met de volgende factoren:

a)

de ernst van de inbreuk (SI of VSI);

b)

de periode (ten minste één lopend jaar vanaf de datum van een controle);

c)

het aantal voertuigen dat wordt ingezet voor de door de vervoersmanager geleide vervoersactiviteiten (gemiddelde per jaar).

2.

Rekening houdend met het mogelijke gevaar voor de verkeersveiligheid, wordt de maximale frequentie van ernstige inbreuken waarboven deze inbreuken als ernstiger worden beschouwd als volgt vastgesteld:

3 SI per voertuig per jaar = 1 VSI,

3 VSI per voertuig per jaar = de nationale procedure inzake betrouwbaarheidsstatus wordt ingeleid.

3.

Het aantal inbreuken per voertuig per jaar is een gemiddelde berekend door het totale aantal inbreuken van dezelfde ernst (SI of VSI) te delen door het gemiddelde aantal gedurende het jaar ingezette voertuigen. De frequentieformule voorziet in een maximumdrempel voor de frequentie van ernstige inbreuken waarboven zij als ernstiger worden beschouwd. De lidstaten kunnen strengere drempelwaarden instellen volgens de nationale administratieve procedure voor de beoordeling van de betrouwbaarheidsstatus.


3.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 129/33


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/695 VAN DE COMMISSIE

van 2 mei 2022

tot vaststelling van regels voor de toepassing van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de gemeenschappelijke formule voor de berekening van de risicoclassificatie van vervoersondernemingen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 en van Richtlijn 2002/15/EG betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (1), en met name artikel 9, lid 1, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een doeltreffende en kostenefficiënte handhaving van de Uniewetgeving inzake het wegvervoer is uitermate belangrijk om de verkeersveiligheid en de arbeidsomstandigheden en sociale bescherming van bestuurders te verbeteren en eerlijke concurrentie tussen wegvervoersondernemingen te waarborgen.

(2)

De nationale risicoclassificatiesystemen die de lidstaten hebben ingevoerd om ondernemingen met een hoog risico doelgerichter te controleren, zijn gebaseerd op verschillende nationale berekeningsmethoden. Dit belemmert de vergelijkbaarheid en uitwisseling van informatie over risicoscores in het kader van grensoverschrijdende handhaving.

(3)

Op grond van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2006/22/EG dient de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een gemeenschappelijke formule vast te stellen voor de berekening van de risicoclassificatie van een onderneming.

(4)

Bij het vaststellen van deze formule dient de Commissie rekening te houden met alle inbreuken die de risicoclassificatie van een onderneming kunnen beïnvloeden, waaronder inbreuken op Verordening (EG) nr. 561/2006 (2) van het Europees Parlement en de Raad, op Verordening (EU) nr. 165/2014 (3) van het Europees Parlement en de Raad, op de nationale bepalingen tot omzetting van Richtlijn 2002/15/EG (4) van het Europees Parlement en de Raad en de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 (5) van het Europees Parlement en de Raad gespecificeerde inbreuken.

(5)

Die gemeenschappelijke formule moet rekening houden met het aantal, de ernst en de frequentie van de inbreuken, met de resultaten van controles waarbij geen inbreuken worden vastgesteld, en met de vraag of alle voertuigen van een vervoersonderneming al dan niet zijn uitgerust met een slimme tachograaf overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 165/2014.

(6)

De gemeenschappelijke formule voor de berekening van de risicoclassificatie van een onderneming moet aanzienlijk bijdragen tot de harmonisatie van de handhavingspraktijken in de hele Unie door ervoor te zorgen dat alle bestuurders en vervoersondernemingen gelijk worden behandeld wat betreft controles en sancties in het kader van de toepasselijke EU-regelgeving.

(7)

Wanneer de maatregelen waarin deze verordening voorziet de verwerking van persoonsgegevens met zich meebrengen, moet die verwerking gebeuren overeenkomstig het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer, en met name Verordening (EU) 2016/679 (6) van het Europees Parlement en de Raad en, voor zover van toepassing, Richtlijn 2002/58/EG (7) van het Europees Parlement en de Raad.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) nr. 165/2014 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De gemeenschappelijke formule voor de berekening van de risicoclassificatie van een vervoersonderneming en de regels voor de toepassing daarvan zijn vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 91 van 29.3.2019, blz. 45.

(2)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35).

(5)  Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

(6)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).


BIJLAGE

GEMEENSCHAPPELIJKE FORMULE VOOR DE BEREKENING VAN DE RISICOCLASSIFICATIE VAN VERVOERSONDERNEMINGEN EN DE REGELS VOOR DE TOEPASSING ERVAN

1)

De algemene risicoclassificatie van een vervoersonderneming wordt berekend aan de hand van de volgende gemeenschappelijke formule:

Image 1

waarbij

R

de algemene risicoclassificatie van de onderneming

n

het aantal inbreuken van een bepaald type per individuele controle (alle soorten controles)

i

individuele controle

v

de gewogen score naar het type/de ernst van de inbreuk (MI/SI/VSI/MSI)

MSI

zwaarste inbreuk

VSI

zeer ernstige inbreuk

SI

ernstige inbreuk

MI

kleine inbreuk

N

het aantal voertuigen dat tijdens een individuele controle is gecontroleerd

r

het totale aantal controles op de onderneming

g

de wegingsfactor voor het gebruik van de slimme tachograaf overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 165/2014

2)

Bij de toepassing van de gemeenschappelijke formule worden de volgende beginselen en elementen gehanteerd:

3)

Een inbreuk wordt gedurende twee jaar meegeteld in de formule.

4)

Vervoersexploitanten worden op basis van hun score ingedeeld in de volgende risicogroepen:

exploitanten die niet zijn gecontroleerd (grijs)

0-100 punten: exploitanten met een laag risico (groen)

101-200 punten: exploitanten met een middelgroot risico (oranje)

201 punten of meer: exploitanten met een hoog risico (rood)

5)

De gewogen score van een individuele controle (i) wordt berekend door toepassing van de volgende wegingsfactoren (v), naargelang het soort inbreuk:

 

MI = 1

 

SI = 10

 

VSI = 30

 

MSI = 90

6)

De definitieve risicoclassificatie van een onderneming houdt rekening met het totale aantal uitgevoerde controles (r), zowel langs de weg als ter plaatse bij de onderneming, inclusief controles waarbij geen inbreuken zijn vastgesteld.

7)

Voor controles waarbij geen inbreuken worden vastgesteld, wordt een score van 0 punten geregistreerd.

8)

De gewogen score van een individuele controle houdt rekening met alle gecontroleerde voertuigen (N).

9)

De datum van de inbreuk die in de gemeenschappelijke formule in aanmerking wordt genomen, is de datum waarop de inbreuk definitief is geworden, dat wil zeggen niet langer vatbaar is voor herziening. Inbreuken worden slechts één keer in de formule geteld.

10)

Indien uit een controle ter plaatse bij een vervoersonderneming blijkt dat haar volledige wagenpark is uitgerust met de slimme tachograaf overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 165/2014, wordt haar eindscore vermenigvuldigd met een factor 0,9 (g).


BESLUITEN

3.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 129/37


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/696 VAN DE COMMISSIE

van 29 april 2022

waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 2596)

(Slechts de teksten in de Engelse en de Ierse taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name punt 2, derde alinea, van bijlage III,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 91/676/EEG zijn regels vastgesteld voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.

(2)

In punt 2 van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG is bepaald dat lidstaten die voornemens zijn meer dierlijke mest dan 170 kg stikstof per hectare (ha) op of in de bodem te brengen, hoeveelheden moeten vaststellen, zodanig dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen. Deze hoeveelheden moeten worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria.

(3)

Op 22 oktober 2007 heeft de Commissie Beschikking 2007/697/EG (2) vastgesteld, waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG wordt toegestaan met als doel de aanwending van dierlijke mest tot een maximum van 250 kg stikstof/ha per jaar onder bepaalde voorwaarden toe te staan op landbouwbedrijven met ten minste 80 % grasland, in de context van het Ierse actieprogramma zoals door Ierland uitgevoerd door middel van de European Communities (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2006 (3).

(4)

Op 24 februari 2011 heeft de Commissie Besluit 2011/127/EU (4) vastgesteld tot wijziging van Beschikking 2007/697/EG en tot verlenging van de afwijking tot en met 31 december 2013, in de context van het Ierse actieprogramma zoals door Ierland uitgevoerd door middel van de European Communities (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2010 (5).

(5)

Op 27 februari 2014 heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit 2014/112/EU (6) vastgesteld, waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG wordt toegestaan met als doel de aanwending van dierlijke mest tot een maximum van 250 kg stikstof/ha per jaar onder bepaalde voorwaarden toe te staan op landbouwbedrijven met ten minste 80 % grasland, in de context van het Ierse actieprogramma zoals door Ierland uitgevoerd door middel van de European Union (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2014 (7).

(6)

Op 8 februari 2018 heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/209 (8) vastgesteld, waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG wordt toegestaan met als doel de aanwending van dierlijke mest tot een maximum van 250 kg stikstof/ha per jaar onder bepaalde voorwaarden toe te staan op landbouwbedrijven met ten minste 80 % grasland, in de context van het Ierse actieprogramma zoals door Ierland uitgevoerd door middel van de European Union (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2017 (9). Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/209 is op 31 december 2021 vervallen.

(7)

De bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/209 toegestane afwijking betrof in 2020 6 016 bedrijven, wat ongeveer 4,9 % van het totale aantal bedrijven met grazende dieren, 15,9 % van het totale aantal grootvee-eenheden, en 9,6 % van het totale nettolandbouwoppervlak in Ierland vertegenwoordigt.

(8)

Op 14 oktober 2021 heeft Ierland bij de Commissie een verzoek tot verlenging van de afwijking krachtens punt 2, derde alinea, van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG ingediend.

(9)

Overeenkomstig de European Union (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2022 (10) heeft Ierland een nieuw actieprogramma vastgesteld met aanvullende en verscherpte maatregelen om aan de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG te voldoen.

(10)

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 91/676/EEG past Ierland op zijn hele grondgebied een actieprogramma toe.

(11)

Uit de gegevens die Ierland in het kader van de verslagleggingsverplichting krachtens artikel 10 van Richtlijn 91/676/EEG heeft verstrekt, blijkt dat, voor de periode 2016-2019, het water over het algemeen van goede kwaliteit is. In dit verband had 98,5 % van alle meetstations voor grondwater in Ierland gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l en had 81,5 % van die meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l. Alle meetstations voor oppervlaktewater in Ierland hadden gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l en 99,2 % van die meetstations had gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l. Bovendien rapporteerde 14 % van de meetstations voor oppervlaktewater eutrofiëring en rapporteerde 10 % een eutrofiëringsrisico. Wat de trends betreft, rapporteerde 37,5 % van de grondwatermeetstations een stijging van de nitraatconcentraties, 45,5 % stabiele trends en 17 % dalende trends. Wat het oppervlaktewater betreft, rapporteerde 11,1 % van de meetstations een stijging van de nitraatconcentraties, 86,2 % stabiele trends en 2,8 % dalende trends.

(12)

De omvang van de veestapel in Ierland is de afgelopen jaren toegenomen. Van de periode 2012-2015 tot de periode 2016-2019 zijn de aantallen runderen, varkens en schapen met respectievelijk 4,78 %, 2,81 % en 0,54 % gestegen, waarmee de stijgende trends van de vorige verslagleggingsperiode werden voortgezet. De gemiddelde stikstofbelasting door dierlijke mest bedroeg in de periode 2016-2018 117 kg stikstof/ha, tegenover 104 kg stikstof/ha in de periode 2012-2015. De gemiddelde fosforbelasting bedroeg in de periode 2016-2018 14 kg fosfor/ha, tegenover 15 kg fosfor/ha in de periode 2012-2015. De gemiddelde bemesting met chemische stikstofhoudende meststoffen steeg in de periode 2016-2019 met 13 % ten opzichte van de periode 2012-2015. De gemiddelde bemesting met chemische fosforhoudende meststoffen steeg in de periode 2016-2019 met 24 % ten opzichte van de periode 2012-2015. Het gemiddelde fosforoverschot bedroeg in de periode 2016-2018 23,1 kg fosfor/ha, tegenover 20 kg fosfor/ha in de periode 2012-2015. Het gemiddelde stikstofoverschot bedroeg in de periode 2016-2018 62,3 kg stikstof/ha, tegenover 44,8 kg stikstof/ha in de periode 2012-2015.

(13)

In Ierland wordt 92 % van de landbouwgrond als grasland gebruikt. Over het geheel gezien wordt 67 % van het oppervlak gebruikt voor extensieve landbouw met een relatief lage veebezetting en een lage mestgift; 33 % valt onder milieuprogramma’s voor de landbouw en slechts 14 % valt onder de intensieve landbouw. Akkerbouw vertegenwoordigt 6,6 % van het gebruik. Het gemiddelde gebruik van chemische meststoffen op grasland bedraagt 78,3 kg stikstof/ha en 8,6 kg fosfor/ha.

(14)

Het Ierse klimaat wordt gekenmerkt door een gelijkmatig over het jaar verdeelde regenval en betrekkelijk kleine temperatuurverschillen door het jaar heen, wat bevorderlijk is voor een lange groeiperiode voor gras, die varieert van 330 dagen per jaar in het zuidwesten tot ongeveer 250 dagen per jaar in het noordoosten (11).

(15)

Uit de door Ierland ingediende ondersteunende informatie blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg stikstof/ha per jaar op bedrijven met ten minste 80 % grasland gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals lange groeiperioden en een hoge opbrengst van gras met hoge stikstofopname.

(16)

Na bestudering van het verzoek van Ierland overeenkomstig punt 2, derde alinea, van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG en in het licht van het Ierse actieprogramma in combinatie met de ervaring die is opgedaan met de afwijking waarin Beschikking 2007/697/EG en de Uitvoeringsbesluiten 2014/112/EU en (EU) 2018/209 voorzien, is de Commissie van oordeel dat de door Ierland voorgestelde hoeveelheid dierlijke mest, die overeenkomt met 250 kg stikstof/ha per jaar, de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG niet in de weg zal staan, op voorwaarde dat bepaalde strenge voorwaarden gelden voor landbouwers die onder een vergunning vallen.

(17)

In het licht van de in de overwegingen 11 tot en met 13 bedoelde gegevens moeten de in dit besluit vastgestelde voorwaarden worden aangescherpt ten opzichte van die van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/209. De vastgestelde voorwaarden en de monitoring- en controlesystemen moeten voldoende zijn om ervoor te zorgen dat deze afwijking in overeenstemming is met de juridisch bindende streefcijfers van de kaderrichtlijn water (12), de aangescherpte ambities van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (13) en de ambitieuze doelstellingen van de Europese Green Deal met betrekking tot nutriëntenverontreiniging.

(18)

Er moeten aanvullende maatregelen worden genomen met betrekking tot het op of in de bodem brengen van dierlijke mest en andere meststoffen. Deze maatregelen moeten bijdragen tot de verbetering van het nutriëntenbeheer door middel van een optimale bemesting en een beperkt gebruik van meststoffen. De in dit besluit genoemde maatregelen moeten een aanvulling vormen op de maatregelen die reeds worden toegepast in het kader van de code van goede landbouwpraktijken.

(19)

De jaarlijkse administratieve controles en inspecties ter plaatse moeten worden uitgebreid tot 10 % van de bedrijven waaraan een vergunning is verleend. De inspecties ter plaatse moeten gebaseerd zijn op een deugdelijke methodologie, met inbegrip van risicobeoordeling, aselecte controles en de resultaten van de controles in voorgaande jaren. De nationale autoriteiten moeten het door de plaatselijke autoriteiten uitgevoerde inspectieprogramma voor de landbouw evalueren en nagaan welke middelen nodig zijn om de inspecties uit te voeren. Er moeten afschrikkende sancties (ook van economische aard) worden toegepast. Klachten of meldingen van niet-naleving die worden ingediend door burgers, niet-gouvernementele organisaties of klokkenluiders moeten worden opgevolgd.

(20)

In 2023 moeten de Ierse autoriteiten een tweejaarlijkse evaluatie uitvoeren van de waterkwaliteit, met inbegrip van de nitraatconcentratie en de staat van eutrofiëring. In gebieden waar uit monitoringgegevens blijkt dat er sprake is van een verslechterende trend of van verontreiniging of een risico op verontreiniging wat betreft nitraatconcentraties of eutrofiëring, moet vanaf 2024 de maximale hoeveelheid dierlijke mest die op of in de bodem mag worden gebracht, worden verlaagd tot 220 kg stikstof/ha.

(21)

De monitoringvoorschriften met betrekking tot de nitraatconcentratie en de staat van eutrofiëring overeenkomstig Richtlijn 91/676/EEG blijven van toepassing. De tweejaarlijkse evaluatie moet gebaseerd zijn op de door deze monitoring verkregen gegevens. Er zal aanvullende monitoring en jaarlijkse verslaglegging nodig zijn op de gebieden die onder de afwijking vallen.

(22)

Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) stelt algemene regels vast voor de oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Unie, ter ondersteuning van het milieubeleid van de Unie en beleidsmaatregelen of activiteiten die van invloed kunnen zijn op het milieu. Voor zover van toepassing, moet de uit hoofde van dit besluit verzamelde ruimtelijke informatie in overeenstemming zijn met de bepalingen van die richtlijn. Met het oog op minder administratieve lasten en meer coherente gegevens moet Ierland bij het verzamelen van de vereiste gegevens in het kader van dit besluit gebruikmaken van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is opgezet uit hoofde van titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15).

(23)

De afwijking waarin dit besluit voorziet, doet geen afbreuk aan de verplichtingen van Ierland om Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (16) toe te passen, met inbegrip van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-293/17, Coöperatie Mobilisation for the Environment en Vereniging Leefmilieu (17), met name wat betreft de interpretatie van artikel 6, lid 3, van die richtlijn.

(24)

De in de artikelen 6 tot en met 9 van dit besluit vastgestelde voorwaarden zijn verplichte voorwaarden voor alle graslandbedrijven waaraan in het kader van de afwijking een vergunning is verleend. Deze voorwaarden worden daarom beschouwd als dwingende normen en voorschriften van het nationale recht voor deze entiteiten in de zin van de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (18).

(25)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde Nitraatcomité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Afwijking

De door Ierland bij brief van 14 oktober 2021 gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd toe te staan dat een grotere hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest op of in de bodem wordt gebracht dan de in punt 2, tweede alinea, eerste zin, van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG bepaalde hoeveelheid van 170 kg stikstof, wordt verleend onder de in de artikelen 4 tot en met 12 neergelegde voorwaarden.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)

“gras”: blijvend grasland of tijdelijk weiland dat gedurende minder dan vier jaar in stand wordt gehouden;

b)

“graslandbedrijven”: landbouwbedrijven waar 80 % of meer van de landbouwgrond die voor het op- of inbrengen van mest beschikbaar is, grasland is;

c)

“graasvee”: runderen (met uitzondering van mestkalveren), schapen, herten, geiten en paarden;

d)

“perceel”: een afzonderlijk veld of een groep velden, die qua gewas, bodemtype en bemestingspraktijken homogeen zijn;

e)

“bemestingsplan”: een voorafgaande berekening van het geplande gebruik en de beschikbaarheid van nutriënten;

f)

“mestboekhouding”: de nutriëntenbalans op basis van het werkelijke gebruik en de opname van nutriënten;

g)

“gemeenschappelijke grond”: een perceel grond dat in het bezit is van twee of meer personen, die er elk een bepaald aandeel in hebben of het gezamenlijk in bezit hebben, en dat oorspronkelijk is gekocht van de Irish Land Commission op grond van de Land Purchase ACTS, met inbegrip van grond waarop twee of meer personen weide- of turfrecht hebben.

Artikel 3

Toepassingsgebied

De krachtens artikel 1 verleende afwijking geldt voor graslandbedrijven waaraan een vergunning overeenkomstig artikel 5 (“een vergunning”) is verleend.

Artikel 4

Jaarlijkse aanvraag en verbintenis

1.   Weideboeren die voor een afwijking in aanmerking wensen te komen, dienen elk jaar bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag in voor een vergunning om dierlijke mest die tot 250 kg stikstof/ha bevat, op of in de bodem te brengen. De aanvraag moet een verklaring bevatten dat de weideboer zich aan alle in artikel 11 bedoelde controles zal onderwerpen.

2.   In de in lid 1 bedoelde aanvraag moet de aanvrager er zich schriftelijk toe verbinden aan de in de artikelen 6 tot en met 9 vastgestelde voorwaarden te voldoen.

Artikel 5

Verlening van vergunningen

Vergunningen om op graslandbedrijven per hectare en per jaar een maximaal 250 kg stikstof bevattende hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem te brengen, worden verleend onder de in de artikelen 6 tot en met 9 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 6

Voorwaarden met betrekking tot het op of in de bodem brengen van dierlijke en andere meststoffen

1.   De hoeveelheid dierlijke mest van graasvee die elk jaar op graslandbedrijven, ook door de dieren zelf, op of in de bodem wordt gebracht, mag met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 6 vastgestelde voorwaarden niet meer dan 250 kg stikstof/ha bevatten. Vanaf 2024 mag deze maximumhoeveelheid als gevolg van de tweejaarlijkse evaluatie niet meer bedragen dan 220 kg stikstof/ha per jaar in de in artikel 12 bedoelde gebieden.

2.   De totale stikstofgift mag niet groter zijn dan de verwachte nutriëntenbehoefte van elk gewas en mag niet meer bedragen dan de maximale mestgift die op graslandbedrijven van toepassing is, zoals vastgesteld in het “Nitrates Action Programme” (nitraatactieprogramma) en rekening houdend met de levering van nutriënten vanuit de bodem. De totale stikstofgift wordt gedifferentieerd op basis van de veebezetting en de productiviteit van het grasland.

3.   Voor elk graslandbedrijf moet een bemestingsplan worden opgesteld en bijgehouden. In dat bemestingsplan worden de vruchtwisseling van de landbouwgrond en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke mest en andere meststoffen beschreven. Dat plan moet voor elk kalenderjaar vóór 1 maart van dat jaar op het graslandbedrijf beschikbaar zijn. Het bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

het vruchtwisselingsplan, met vermelding van:

i)

de oppervlakte aan percelen grasland;

ii)

de oppervlakte aan percelen met andere gewassen dan gras;

iii)

een schets van de ligging van de afzonderlijke percelen;

b)

het aantal dieren op het graslandbedrijf;

c)

een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van het volume van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest;

d)

een berekening van de op het graslandbedrijf geproduceerde stikstof en fosfor uit dierlijke mest;

e)

de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die door het graslandbedrijf aan anderen of door anderen aan het graslandbedrijf wordt geleverd;

f)

de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen voor elk perceel;

g)

de resultaten van een bodemanalyse en met name de stikstof- en fosfortoestand van de bodem, indien beschikbaar;

h)

de aard van de te gebruiken meststof;

i)

een berekening voor elk perceel van de op of in de bodem gebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest;

j)

een berekening voor elk perceel van de op of in de bodem gebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit chemische en andere meststoffen.

Het bemestingsplan wordt uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken op het graslandbedrijf aangepast.

Voor elk graslandbedrijf wordt een mestboekhouding opgesteld en bijgehouden waarin informatie over het beheer van de stikstof- en fosforgiften en van vervuild water wordt opgenomen. Voor elk kalenderjaar wordt deze uiterlijk op 31 maart van het volgende kalenderjaar bij de bevoegde autoriteit ingediend.

Er wordt een kalkbemestingsprogramma vastgesteld dat gebaseerd is op een nutriëntenbeheersplan en gekoppeld is aan de resultaten van een bodemanalyse.

4.   Dierlijke mest mag niet in het najaar vóór een grasteelt worden verspreid.

5.   Ten minste 50 % van de op het graslandbedrijf geproduceerde drijfmest wordt uiterlijk 15 juni op of in de bodem gebracht. In alle gevallen wordt voor het op of in de bodem brengen van drijfmest uitrusting voor het verspreiden van drijfmest met geringe emissies gebruikt.

6.   De toegestane veebezetting op gemeenschappelijke gronden mag niet meer bedragen dan 50 kg stikstof/ha. Chemische meststoffen zijn niet toegestaan op gemeenschappelijke gronden.

Artikel 7

Voorwaarden met betrekking tot bemonstering en analyse van de bodem

1.   Voor elk graslandbedrijf worden periodieke stikstof- en fosforanalysen van de bodem verricht.

2.   Ten minste om de vier jaar worden een bemonstering en een analyse uitgevoerd voor elk type oppervlak dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken vergelijkbare eigenschappen heeft.

3.   Er wordt ten minst één analyse per vijf hectare van het graslandbedrijf verricht.

4.   De resultaten van de stikstof- en fosforanalyse van de bodem zijn op het graslandbedrijf beschikbaar voor inspectie.

Artikel 8

Voorwaarden met betrekking tot landbeheer

1.   Landbouwers die grasland willen ploegen, doen dit tussen 1 maart en 31 mei.

2.   Omgeploegd gras wordt op alle bodemtypen onmiddellijk, maar in elk geval uiterlijk drie weken na het omploegen van het gras, gevolgd door een gewas met hoge stikstofbehoefte.

3.   Peulvruchten of andere gewassen die atmosferische stikstof binden, worden niet in de vruchtwisseling opgenomen. Dit geldt echter niet voor klaver op grasland met minder dan 50 % klaver, noch voor andere peulgewassen met gras als ondervrucht.

4.   Al het nieuw ingezaaide gras op het graslandbedrijf moet ten minste 1,5 kg/ha ongecoat klaverzaad of ten minste 2,5 kg/ha gecoat klaverzaad bevatten.

5.   De percelen worden voorzien van hekken die een minimumafstand van 1,5 meter tussen vee en waterlopen garanderen, en drinkpunten bevinden zich op een afstand van ten minste 20 meter van een waterloop.

Artikel 9

Voorwaarde voor het voederen van vee

Krachtvoer voor graasvee mag elk jaar tussen 15 april en 30 september maximaal 15 % ruw eiwit bevatten.

Artikel 10

Monitoring

1.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat elk jaar kaarten worden opgesteld met:

a)

voor elke graafschap het percentage graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend;

b)

voor elke graafschap het percentage dieren waarvoor een vergunning is verleend;

c)

voor elke graafschap het percentage landbouwgrond waarvoor een vergunning is verleend;

d)

lokaal bodemgebruik.

2.   De bevoegde autoriteiten monitoren het water in de wortelzone, het oppervlaktewater en het grondwater. Zij verstrekken de Commissie ook, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsvoorwaarden, gegevens over stikstof en fosfor in de wortelzone en de nitraatconcentraties in het oppervlakte- en grondwater.

3.   De monitoring wordt verricht op veldniveau en in de landbouwmonitoringstroomgebieden. De monitoringlocaties moeten representatief zijn voor de voornaamste of meest gebruikelijke bodemtypen, intensiteitsniveaus, bemestingspraktijken en gewassen.

4.   De bevoegde autoriteiten voeren een intensievere watermonitoring uit in landbouwstroomgebieden die in de nabijheid van de kwetsbaarste waterlichamen liggen.

5.   De bevoegde autoriteiten verrichten onderzoek naar het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken voor onder vergunningen vallende graslandbedrijven.

6.   De informatie en gegevens die zijn verzameld via nutriëntenanalysen zoals bedoeld in artikel 7, leden 1, 2 en 3, worden gebruikt voor modelmatige berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen van onder vergunningen vallende graslandbedrijven.

Artikel 11

Controles

1.   De bevoegde autoriteiten voeren administratieve controles uit op alle vergunningsaanvragen om na te gaan of aan de voorwaarden van de artikelen 6 tot en met 9 wordt voldaan. Indien daarbij blijkt dat niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en wordt de aanvrager van de redenen voor de afwijzing in kennis gesteld. De bevoegde autoriteiten voeren elk jaar voor ten minste 10 % van de graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, administratieve controles uit van het bodemgebruik, de omvang en aard van de veestapel, en de productie en uitvoer van dierlijke mest.

2.   De bevoegde autoriteiten stellen een programma vast voor inspecties ter plaatse, op basis van een risicobeoordeling en met een passende frequentie, op graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van de controles in voorgaande jaren, de resultaten van de algemene aselecte controles van de wetgeving ter omzetting van Richtlijn 91/676/EEG en eventuele overige informatie die erop kan wijzen dat niet aan de voorwaarden van de artikelen 6 tot en met 9 wordt voldaan. Elk jaar worden bij ten minste 10 % van de graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, inspecties ter plaatse verricht om te beoordelen of aan de voorwaarden van de artikelen 6 tot en met 9 wordt voldaan.

3.   Indien in een bepaald jaar wordt vastgesteld dat een graslandbedrijf waarvoor een vergunning is verleend, niet aan de voorwaarden van de artikelen 6 tot en met 9 voldoet, wordt overeenkomstig de nationale regels een sanctie opgelegd aan de houder van de vergunning, die dan ook niet meer voor een vergunning voor het daaropvolgende jaar in aanmerking komt.

4.   Aan de bevoegde autoriteiten worden de nodige bevoegdheden en middelen toegekend om naleving van de voorwaarden voor een krachtens dit besluit verleende vergunning te verifiëren, om na te gaan of aan de voorwaarden van de artikelen 6 tot en met 9 is voldaan vóór en na de verlening van een vergunning uit hoofde van dit besluit.

Artikel 12

Tweejaarlijkse evaluatie

1.   De bevoegde autoriteiten dienen uiterlijk op 30 juni 2023, samen met het in artikel 13 bedoelde verslag dat betrekking heeft op het jaar 2022, een bijlage in met de resultaten van de monitoring van de nitraatconcentraties in grondwater en oppervlaktewater en de staat van eutrofiëring van oppervlaktewaterlichamen, op basis van het monitoringnetwerk en de voorschriften van de nitratenrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG), met daarin ten minste kaarten van de gebieden die afwateren in wateren waarvoor uit monitoringgegevens blijkt dat:

a)

de gemiddelde waarden van de nitraatconcentraties er boven de 50 mg/l liggen of de nitraatconcentratie er ten opzichte van 2021 een stijgende trend vertoont;

b)

zij de status “eutroof” of “kan eutroof worden” hebben, waarbij de trend ten opzichte van 2021 stabiel of verslechterend is.

De in de eerste alinea, punt a) of b), bedoelde wateren worden geacht verontreinigd te zijn, het risico op verontreiniging te lopen of verslechterende trends te vertonen. De gegevens voor de raming van de gemiddelde waarden bestrijken de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022. Voor de beoordeling van de trends worden de gegevens van 2021 en 2022 vergeleken.

2.   Voor het opstellen van de in lid 1 bedoelde bijlage worden gegevens gebruikt die afkomstig zijn van het uit hoofde van Richtlijn 91/676/EEG opgezette monitoringnetwerk.

3.   Met ingang van 1 januari 2024 worden in het kader van het nitraatactieprogramma aanvullende maatregelen genomen in gebieden die afwateren in wateren die verontreinigd zijn of het risico op verontreiniging lopen, of die verslechterende trends vertonen. Voor landbouwbedrijven waaraan op grond van dit besluit een vergunning is verleend en die in dergelijke gebieden gelegen zijn, mag de hoeveelheid dierlijke mest die op of in de bodem mag worden gebracht, niet meer dan 220 kg stikstof/ha per jaar bedragen.

4.   De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie uiterlijk op 30 september 2023 in kennis van de resultaten van deze tweejaarlijkse evaluatie, en met name van de gebieden en landbouwbedrijven met een vergunning waar de maximale hoeveelheid op of in de bodem te brengen dierlijke mest 220 kg stikstof/ha per jaar bedraagt, alsmede van de in het kader van het nitraatactieprogramma toe te passen aanvullende maatregelen.

Artikel 13

Verslaglegging

De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni bij de Commissie een verslag in met de volgende informatie:

a)

kaarten met voor elk graafschap de percentages onder vergunningen vallende graslandbedrijven, dieren en landbouwgrond, alsook kaarten van het lokale bodemgebruik zoals bedoeld in artikel 10, lid 1;

b)

de resultaten van de monitoring van het grond- en oppervlaktewater, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat nitraat- en fosforconcentraties betreft, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends, alsook de impact van de in dit besluit verleende afwijking op de waterkwaliteit zoals bedoeld in artikel 10, lid 2;

c)

de resultaten van de monitoring van de bodem, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat stikstof- en fosforconcentraties in het bodemwater en mineraal stikstof in het bodemprofiel betreft, zoals bedoeld in artikel 10, lid 2;

d)

een overzicht en een evaluatie van de met de in artikel 10, lid 4, bedoelde intensievere watermonitoring verkregen gegevens;

e)

de resultaten van de onderzoeken naar het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken zoals bedoeld in artikel 10, lid 5;

f)

de resultaten van de modelmatige berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen zoals bedoeld in artikel 10, lid 6;

g)

een evaluatie van de resultaten van de administratieve controles en inspecties ter plaatse zoals bedoeld in artikel 11, leden 1 en 2;

h)

trends inzake de omvang van de veestapel en de mestproductie voor elke categorie vee en op graslandbedrijven waaraan een vergunning is verleend;

i)

een vergelijkende analyse tussen de controles van graslandbedrijven die onder vergunningen vallen en die van graslandbedrijven die niet onder vergunningen vallen, met inbegrip van gegevens over:

inspecties ter plaatse;

administratieve controles;

landbouwinspecties in het kader van de regelingen betreffende de naleving van de randvoorwaarden;

statistieken over niet-naleving.

De in het verslag opgenomen ruimtelijke informatie voldoet voor zover van toepassing aan Richtlijn 2007/2/EG. Ierland maakt bij het verzamelen van de vereiste gegevens — waar nodig — gebruik van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is opgezet overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 14

Toepassing

Dit besluit is van toepassing in de context van het Ierse actieprogramma zoals uitgevoerd in Statutory Instrument No. 113 van 2022, de European Union (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2022.

Dit besluit is van toepassing tot en met 31 december 2025.

Artikel 15

Adressaat

Dit besluit is gericht tot Ierland.

Gedaan te Brussel, 29 april 2022.

Voor de Commissie

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)   PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/697/EG van de Commissie van 22 oktober 2007 waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan (PB L 284 van 30.10.2007, blz. 27).

(3)  Statutory Instrument No. 378 van 2006.

(4)  Besluit 2011/127/EU van de Commissie van 24 februari 2011 tot wijziging van Beschikking 2007/697/EG waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan (PB L 51 van 25.2.2011, blz. 19).

(5)  Statutory Instrument No. 610 van 2010.

(6)  Uitvoeringsbesluit 2014/112/EU van de Commissie van 27 februari 2014 betreffende het toestaan van een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 61 van 1.3.2014, blz. 7).

(7)  Statutory Instrument No. 31 van 2014.

(8)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/209 van de Commissie van 8 februari 2018 waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan (PB L 39 van 13.2.2018, blz. 5).

(9)  Statutory Instrument No. 605 van 2017.

(10)  Statutory Instrument No. 113 van 2022.

(11)  Teagasc — the Agriculture and Food Development Authority, Ierland.

(12)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(14)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(15)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(16)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(17)  Zaak C-293/17, Coöperatie Mobilisation for the Environment en Vereniging Leefmilieu (ECLI:EU:C:2018:882).

(18)  Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).