ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 117

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
19 april 2022


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/630 van de Commissie van 8 april 2022 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen Carne Mertolenga (BOB)

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/631 van de Commissie van 13 april 2022 tot wijziging van de technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 met betrekking tot de openbaarmaking van blootstellingen aan renterisico in verband met niet in de handelsportefeuille opgenomen posities ( 1 )

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/632 van de Commissie van 13 april 2022 inzake tijdelijke maatregelen met betrekking tot bepaalde vruchten van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay en Zimbabwe om het binnenbrengen in en de verspreiding binnen het grondgebied van de Unie van het plaagorganisme Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa te voorkomen

11

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/633 van de Commissie van 13 april 2022 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 26571 als inkuiltoevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

26

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/634 van de Commissie van 13 april 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende de indeling van de stof bambermycin wat de maximumwaarde voor residuen ervan in levensmiddelen van dierlijke oorsprong betreft ( 1 )

29

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2022/635 van de Raad van 13 april 2022 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2017/1869 betreffende de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq)

32

 

*

Besluit (GBVB) 2022/636 van de Raad van 13 april 2022 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2022/338 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit voor de levering aan de Oekraïense strijdkrachten van militaire uitrusting en platforms die zijn ontworpen om te doden

34

 

*

Besluit (GBVB) 2022/637 van de Raad van 13 april 2022 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2022/339 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de Oekraïense strijdkrachten

36

 

*

Besluit (GBVB) 2022/638 van de Raad van 13 april 2022 tot wijziging van Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine)

38

 

*

Besluit (EU) 2022/639 van de Commissie van 27 augustus 2021 betreffende de steunregeling SA.54915 — 2020/C (ex 2019/N) België — Capaciteitsvergoedingsmechanisme (Kennisgeving geschied onder nummer C(2021) 6431)  ( 1 )

40

 

*

Besluit (EU) 2022/640 van de Commissie van 7 april 2022 betreffende uitvoeringsvoorschriften inzake de rollen en verantwoordelijkheden van de belangrijkste veiligheidsactoren

106

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 van de Raad van 9 maart 2022 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen ( PB L 80 van 9.3.2022 )

117

 

*

Rectificatie van Besluit (GBVB) 2022/397 van de Raad van 9 maart 2022 tot wijziging van Besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen ( PB L 80 van 9.3.2022 )

118

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/630 VAN DE COMMISSIE

van 8 april 2022

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen “Carne Mertolenga” (BOB)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Portugal tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming “Carne Mertolenga”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2).

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, punt a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Carne Mertolenga” (BOB) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 april 2022.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1).

(3)  PB C 514 van 21.12.2021, blz. 5.


19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/631 VAN DE COMMISSIE

van 13 april 2022

tot wijziging van de technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 met betrekking tot de openbaarmaking van blootstellingen aan renterisico in verband met niet in de handelsportefeuille opgenomen posities

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 434 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In december 2019 heeft het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) zijn pijler 3-kader herzien, met inbegrip van de openbaarmakingsvereisten inzake renterisico in de niet-handelsportefeuille (IRRBB) (2). In overeenstemming met de ontwikkeling van de internationale standaarden die zijn overeengekomen door het BCBS, zijn bij Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad (3) in artikel 448 van Verordening (EU) nr. 575/2013 openbaarmakingsvereisten inzake renterisico in de niet-handelsportefeuille ingevoerd, die gelden vanaf juni 2021.

(2)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 van de Commissie (4) moet ook de nieuwe technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de openbaarmakingen van de informatie over renterisico in de niet-handelsportefeuille uit artikel 448 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bevatten.

(3)

Om te waarborgen dat instellingen uitgebreide en vergelijkbare informatie over renterisico in de niet-handelsportefeuille openbaar maken, moeten er een tabel met kwalitatieve informatie over renterisico’s van activiteiten buiten de handelsportefeuille en een template met kwantitatieve informatie over renterisico’s van activiteiten buiten de handelsportefeuille worden opgesteld.

(4)

Om instellingen voldoende tijd te geven om de openbaarmaking van informatie in overeenstemming met deze verordening voor te bereiden, moeten zij bij de eerste openbaarmaking uitsluitend informatie voor de huidige periode verstrekken.

(5)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Bankautoriteit bij de Commissie heeft ingediend.

(7)

De Europese Bankautoriteit heeft openbare publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening gebaseerd is, de mogelijke kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 16 bis

Openbaarmaking van blootstellingen aan renterisico in verband met niet in de handelsportefeuille opgenomen posities

1.   Instellingen maken de in artikel 448, lid 1, punten a) en b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde informatie openbaar door gebruik te maken van template EU IRRBB1 in bijlage XXXVII bij deze verordening en door de instructies in bijlage XXXVIII bij deze verordening te volgen.

2.   Instellingen maken de in artikel 448, lid 1, punten c) tot en met g), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde informatie openbaar door gebruik te maken van tabel EU IRRBBA in bijlage XXXVII bij deze verordening en door de instructies in bijlage XXXVIII bij deze verordening te volgen.

3.   Wanneer instellingen voor het eerst informatie openbaar maken in overeenstemming met lid 1 of 2, hoeft die informatie in verband met de voorgaande referentiedatum niet openbaar te worden gemaakt.”

2)

Bijlage XXXVII, zoals vervat in bijlage I bij deze verordening, wordt toegevoegd.

3)

Bijlage XXXVIII, zoals vervat in bijlage II bij deze verordening wordt toegevoegd.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 april 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  “Disclosure requirements: DIS70: Interest rate risk in the banking book”. Versie van toepassing sinds 15 december 2019. https://www.bis.org/basel_framework/chapter/DIS/70.htm

(3)  Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 van de Commissie van 15 maart 2021 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot openbaarmakingen door instellingen van de informatie bedoeld in deel acht, titels II en III, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1423/2013 van de Commissie, Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1555 van de Commissie, Uitvoeringsverordening (EU) 2016/200 van de Commissie en Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2295 van de Commissie (PB L 136 van 21.4.2021, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


BIJLAGE I

“BIJLAGE XXXVII

Tabel EU IRRBBA - Kwalitatieve informatie over renterisico's van activiteiten buiten de handelsportefeuille

Tekstvelden met vrije opmaak voor de openbaarmaking van kwalitatieve informatie

Rij

Kwalitatieve informatie – Vrije opmaak

Rechtsgrond

a)

Een beschrijving van de wijze waarop de instelling het renterisico in de niet-handelsportefeuille voor risicobeheersing en -meting definieert

 

Artikel 448, lid 1, punt e)

b)

Een beschrijving van de algemene strategieën van de instelling voor het beheer en de beperking van het renterisico in de niet-handelsportefeuille

 

Artikel 448, lid 1, punt f)

c)

De periodiciteit van de berekening van de maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille van de instelling, en een beschrijving van de specifieke maatstaven die de instelling gebruikt om haar gevoeligheid voor renterisico in de niet-handelsportefeuille te meten

 

Artikel 448, lid 1, punt e), i) en v); Artikel 448, lid 2

d)

Een beschrijving van het renteschokscenario en het stressscenario dat de instelling gebruikt om wijzigingen in de economische waarde en in de nettorentebaten te schatten (indien van toepassing)

 

Artikel 448, lid 1, punt e), iii); Artikel 448, lid 2

e)

Een beschrijving van de voornaamste aannames voor modellering en parameters die verschillen van de aannames die worden gebruikt bij de openbaarmaking van template EU IRRBB1 (indien van toepassing)

 

Artikel 448, lid 1, punt e), ii);Artikel 448, lid 2

f)

Een beschrijving op hoog niveau van de wijze waarop de instelling haar renterisico in de niet-handelsportefeuille afdekt, evenals de bijbehorendeboekhoudkundige behandeling (indien van toepassing)

 

Artikel 448, lid 1, punt e), iv);Artikel 448, lid 2

g)

Een beschrijving van de voornaamste aannames voor modellering en parameters die worden gebruikt voor de maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille in template EU IRRBB1 (indien van toepassing)

 

Artikel 448, lid 1, punt c);Artikel 448, lid 2

(h)

Een toelichting bij de significantie van de maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille en van de significante variaties daarvan sinds de vorige openbaarmakingen

 

Artikel 448, lid 1, punt d)

i)

Eventuele andere relevante informatie over de maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille die openbaar worden gemaakt in template EU IRRBB1 (optioneel)

 

 

1) 2)

Openbaarmaking van de gemiddelde en langste looptijd voor renteherziening die aan deposito's zonder vaste looptijd wordt toegekend

 

Artikel 448, lid 1, punt g)


Template EU IRRBB1 - Renterisico's van activiteiten buiten de handelsportefeuille

Schokscenario's in het toezicht

a

b

c

d

Wijzigingen in de economische waarde van het eigen vermogen

Wijzigingen in de nettorentebaten

Huidige periode

Vorige periode

Huidige periode

Vorige periode

1

Parallel opwaarts

 

 

 

 

2

Parallel neerwaarts

 

 

 

 

3

Steiler

 

 

 

 

4

Vlakker

 

 

 

 

5

Korte tarieven omhoog

 

 

 

 

6

Korte tarieven omlaag

 

 

 

 


BIJLAGE II

“BIJLAGE XXXVIII

Instructies voor openbaarmakingstemplates voor renterisico in verband met niet in de handelsportefeuille opgenomen posities

Openbaarmakingsinstructies voor Template EU IRRBBA

Instellingen moeten de hieronder gespecificeerde kwalitatieve informatie openbaar maken op basis van de methode van hun interne risicometingssysteem, de gestandaardiseerde methode of de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode (indien van toepassing) in overeenstemming met artikel 84 van Richtlijn 2013/36/EU.

Deze instructies zijn ontwikkeld op basis van de vereisten uit artikel 448 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in overeenstemming met de pijler 3-openbaarmakingsstandaard van Bazel.

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

Rij

Toelichting

a)

Een beschrijving van de wijze waarop de instelling het renterisico in de niet-handelsportefeuille voor risicobeheersing en -meting definieert

In overeenstemming met artikel 448, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten instellingen een algemene beschrijving verstrekken van de wijze waarop het renterisico van hun activiteiten buiten de handelsportefeuille wordt bepaald, gemeten, gelimiteerd en gecontroleerd ten behoeve van de toetsing door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 84 van Richtlijn 2013/36/EU.

b)

Een beschrijving van de algemene strategieën van de instelling voor het beheer en de beperking van het renterisico in de niet-handelsportefeuille

In overeenstemming met artikel 448, lid 1, punt f), van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten instellingen een algemene beschrijving verstrekken van de algemene strategieën voor het beheer en de beperking van het renterisico in de niet-handelsportefeuille, met inbegrip van: het houden van toezicht op de economische waarde van het eigen vermogen en nettorentebaten in verband met vastgestelde limieten, afdekkingspraktijken, de uitvoering van stresstests, resultaatanalyses, de rol van de onafhankelijke controle, de rol en de werkwijzen van de commissie voor activa-passivabeheer, de werkwijzen van de instelling om passende modelvalidatie te waarborgen en tijdige modelactualiseringen in reactie op veranderende marktomstandigheden.

c)

De periodiciteit van de berekening van de maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille van de instelling, en een beschrijving van de specifieke maatstaven die de instelling gebruikt om haar gevoeligheid voor renterisico in de niet-handelsportefeuille te meten

In overeenstemming met artikel 448, lid 1, punt e), i) en v), van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten instellingen een algemene beschrijving verstrekken van de specifieke risicomaatstaven die worden gebruikt voor het schatten van veranderingen in de economische waarde van het eigen vermogen en in hun nettorentebaten, en de periodiciteit van de evaluatie van de renterisico’s vermelden.

In overeenstemming met artikel 448, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is de beschrijving van de specifieke risicomaatstaven die worden gebruikt om de gevoeligheid voor renterisico in de niet-handelsportefeuille te meten, niet van toepassing op instellingen die gebruikmaken van de gestandaardiseerde methode of de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode, bedoeld in artikel 84, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU.

d)

Een beschrijving van het renteschokscenario en het stressscenario dat de instelling gebruikt om wijzigingen in de economische waarde en in de nettorentebaten te schatten (indien van toepassing)

In overeenstemming met artikel 448, lid 1, punt e), iii), van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten instellingen een algemene beschrijving verstrekken van de renteschokscenario’s die worden gebruikt om het renterisico te schatten.

In overeenstemming met artikel 448, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn die openbaarmakingsvereisten niet van toepassing op instellingen die gebruikmaken van de gestandaardiseerde methode of de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode, bedoeld in artikel 84, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU.

e)

Een beschrijving van de voornaamste aannames voor modellering en parameters die verschillen van de aannames die worden gebruikt bij de openbaarmaking van template EU IRRBB1 (indien van toepassing)

In overeenstemming met artikel 448, lid 1, punt e, ii), van Verordening (EU) nr. 575/2013 moet de instelling, indien de voornaamste aannames voor modellering en parameters die worden gebruikt bij de interne meetsystemen van instellingen verschillen van de aannames als bedoeld in artikel 98, lid 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU die worden gebruikt voor de openbaarmaking van template EU IRRBB1, een algemene beschrijving van die aannames verstrekken, inclusief de redenen voor deze verschillen (bv. historische gegevens, gepubliceerd onderzoek, beheersoordeel en -analyse enz.).

In overeenstemming met artikel 448, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn die openbaarmakingsvereisten niet van toepassing op instellingen die gebruikmaken van de gestandaardiseerde methode of de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode, bedoeld in artikel 84, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU.

f)

Een beschrijving op hoog niveau van de wijze waarop de instelling haar renterisico in de niet-handelsportefeuille afdekt, evenals de bijbehorende boekhoudkundige behandeling (indien van toepassing)

Meer bepaald moeten instellingen in overeenstemming met artikel 448, lid 1, punt e), iv), van Verordening (EU) nr. 575/2013 het effect van afdekkingen tegen hun renterisico’s identificeren, met inbegrip van interne afdekkingen die voldoen aan de vereisten in artikel 106, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

In overeenstemming met artikel 448, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn die openbaarmakingsvereisten niet van toepassing op instellingen die gebruikmaken van de gestandaardiseerde methode of de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode, bedoeld in artikel 84, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU.

g)

Een beschrijving van de voornaamste aannames voor modellering en parameters die worden gebruikt voor de maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille in template EU IRRBB1 (indien van toepassing)

In overeenstemming met artikel 448, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten instellingen een algemene beschrijving verstrekken van de voornaamste aannames voor modellering en parameters, behalve die, bedoeld in artikel 98, lid 5 bis, punten b) en c), van Richtlijn 2013/36/EU, die worden gebruikt voor het berekenen van de wijzigingen in de economische waarde van het eigen vermogen en in de nettorentebaten in template EU IRRBB1. Deze algemene beschrijving omvat ten minste:

a)

de wijze waarop de gemiddelde looptijd voor renteherziening voor deposito’s zonder vaste looptijd is bepaald, inclusief eventuele unieke productkenmerken die van invloed zijn op de aangenomen gedragsherzieningsdatum;

b)

de methode die wordt gebruikt om de tarieven voor de vervroegde aflossing van leningen en/of de tarieven voor voortijdige opvraging voor deposito’s op vaste termijn en andere significante aannames te schatten;

c)

eventuele andere aannames, inclusief voor instrumenten met gedragsopties, die een wezenlijke invloed hebben op de maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille die openbaar zijn gemaakt in template EU IRRBB1, met inbegrip van een verklaring waarom deze wezenlijk zijn.

In overeenstemming met artikel 448, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn die openbaarmakingsvereisten niet van toepassing op instellingen die gebruikmaken van de gestandaardiseerde methode of de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode, bedoeld in artikel 84, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU.

h)

Een toelichting bij de significantie van de maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille en van de significante variaties daarvan sinds de vorige openbaarmakingen

In overeenstemming met artikel 448, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten instellingen een algemene toelichting verstrekken bij de significantie van de in template EU IRRBB1 openbaar gemaakte maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille en van alle significante variaties van die maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille sinds de vorige referentiedatum voor de openbaarmaking.

i)

Eventuele andere relevante informatie over de maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille die openbaar worden gemaakt in template EU IRRBB1 (optioneel)

Eventuele andere relevante informatie die instellingen openbaar willen maken met betrekking tot de in template EU IRRBB1 opgenomen maatstaven van het renterisico in de niet-handelsportefeuille.

Tot de criteria van de richtsnoeren uit artikel 84, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU en de verdere elementen uit artikel 98, lid 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU van toepassing zijn, moeten instellingen de parameters die worden gebruikt voor de schokscenario’s in het toezicht, de definitie van nettorentebaten die zij hanteren, en andere relevante informatie om te begrijpen hoe de wijzigingen van de nettorentebaten zijn berekend in template EU IRRBB1, openbaar maken.

1), 2)

Openbaarmaking van de gemiddelde en langste looptijd voor renteherziening die aan deposito’s zonder vaste looptijd wordt toegekend

In overeenstemming met artikel 448, lid 1, punt g), van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten instellingen de gemiddelde en langste looptijd voor renteherziening die aan deposito’s zonder vaste looptijd van retail- en niet-financiële wholesaletegenpartijen wordt toegekend, verstrekken. In de openbaarmaking moet afzonderlijk worden verwezen naar de kern en naar het volledige bedrag van deposito’s zonder vaste looptijd van retail- en niet-financiële wholesaletegenpartijen.

Openbaarmakingsinstructies voor template EU IRRBB1

1.

Instellingen moeten het renterisico van activiteiten buiten de handelsportefeuille beoordelen op basis van hun interne risicometingsysteem, gestandaardiseerde methode of de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode (indien van toepassing), zoals gedefinieerd in overeenstemming met artikel 84 van Richtlijn 2013/36/EU, met het oog op de schokscenario’s in toezicht en de gemeenschappelijke aannames voor modellering en parameters zoals gedefinieerd in artikel 98, lid 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU.

2.

Deze instructies zijn ontwikkeld op basis van de vereisten uit artikel 448 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in overeenstemming met de pijler 3-openbaarmakingsstandaard van Bazel.

3.

Instellingen hoeven bij hun eerste openbaarmaking geen informatie over de voorgaande periode te verstrekken.

Instructies voor het invullen van openbaarmakingstemplate EU IRRBB1

Kolom

Toelichting

a, b

Wijzigingen in de economische waarde van het eigen vermogen

Artikel 448, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) nr. 575/2013/EU.

Instellingen moeten de wijzigingen in de economische waarde van het eigen vermogen onder elk renteschokscenario in toezicht melden voor de huidige en voorgaande periode in overeenstemming met de voorschriften uit artikel 84 en artikel 98, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU.

c, d

Wijzigingen in de nettorentebaten

Artikel 448, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) nr. 575/2013/EU.

Instellingen moeten de wijzigingen in de nettorentebaten onder de twee in de template genoemde renteschokscenario’s in toezicht melden voor de huidige en voorgaande periode in overeenstemming met de voorschriften uit artikel 84 en artikel 98, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU.

Tot de criteria van de richtsnoeren uit artikel 84, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU en de verdere elementen uit artikel 98, lid 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU van toepassing zijn, moeten instellingen de definitie en de belangrijkste kenmerken (scenario’s, aannames en nettorentebatenhorizons) van nettorentebaten beschrijven die zij hanteren in punt i) van tabel EU IRRBBA of, als zij die kolommen niet invullen, lichten zij de redenen uit punt i) van tabel EU IRRBBA toe.

Rij

Toelichting

1

Parallel opwaarts

Instellingen moeten de wijzigingen in de economische waarde van het eigen vermogen en de wijzigingen van de nettorentebaten onder een constante parallelle opwaartse schok in de rentecurve openbaar maken.

Tot de criteria van de richtsnoeren uit artikel 84, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU en de verdere elementen uit artikel 98, lid 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU van toepassing zijn, moeten de voor dit scenario gebruikte parameters in punt i) van tabel EU IRRBBA worden beschreven.

2

Parallel neerwaarts

Instellingen moeten de wijzigingen in de economische waarde van het eigen vermogen en de wijzigingen van de nettorentebaten onder een constante parallelle neerwaartse schok in de rentecurve openbaar maken.

Tot de criteria van de richtsnoeren uit artikel 84, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU en de verdere elementen uit artikel 98, lid 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU van toepassing zijn, moeten de voor dit scenario gebruikte parameters in punt i) van tabel EU IRRBBA worden beschreven.

3

Steiler

Instellingen moeten de wijzigingen in de economische waarde van het eigen vermogen onder een scenario van korte tarieven omlaag en lange tarieven omhoog van de rentecurve openbaar maken.

Tot de criteria van de richtsnoeren uit artikel 84, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU en de verdere elementen uit artikel 98, lid 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU van toepassing zijn, moeten de voor dit scenario gebruikte parameters in punt i) van tabel EU IRRBBA worden beschreven.

4

Vlakker

Instellingen moeten de wijzigingen in de economische waarde van het eigen vermogen onder een scenario van korte tarieven omhoog en lange tarieven omlaag van de rentecurve openbaar maken.

Tot de criteria van de richtsnoeren uit artikel 84, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU en de verdere elementen uit artikel 98, lid 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU van toepassing zijn, moeten de voor dit scenario gebruikte parameters in punt i) van tabel EU IRRBBA worden beschreven.

5

Korte tarieven omhoog

Instellingen moeten de wijzigingen in de economische waarde van het eigen vermogen onder een scenario van korte tarieven omhoog van de rentecurve openbaar maken.

Tot de criteria van de richtsnoeren uit artikel 84, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU en de verdere elementen uit artikel 98, lid 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU van toepassing zijn, moeten de voor dit scenario gebruikte parameters in punt i) van tabel EU IRRBBA worden beschreven.

6

Korte tarieven omlaag

Instellingen moeten de wijzigingen in de economische waarde van het eigen vermogen onder een scenario van korte tarieven omlaag van de rentecurve openbaar maken.

Tot de criteria van de richtsnoeren uit artikel 84, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU en de verdere elementen uit artikel 98, lid 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU van toepassing zijn, moeten de voor dit scenario gebruikte parameters in punt i) van tabel EU IRRBBA worden beschreven.


19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/632 VAN DE COMMISSIE

van 13 april 2022

inzake tijdelijke maatregelen met betrekking tot bepaalde vruchten van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay en Zimbabwe om het binnenbrengen in en de verspreiding binnen het grondgebied van de Unie van het plaagorganisme Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa te voorkomen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 41, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 van de Commissie (2) zijn maatregelen neergelegd met betrekking tot vruchten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf. en hybriden daarvan, met uitzondering van vruchten van Citrus aurantium L. en Citrus latifolia Tanaka (“de vruchten in kwestie”), van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika en Uruguay, om het binnenbrengen en de verspreiding binnen het grondgebied van de Unie van Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa (“het plaagorganisme in kwestie”) te voorkomen. Dat uitvoeringsbesluit verstrijkt op 31 maart 2022.

(2)

In deel A van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (3) is de lijst vastgesteld van EU-quarantaineorganismen die voor zover bekend niet op het grondgebied van de Unie voorkomen. Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 heeft tot doel te voorkomen dat die plaagorganismen het grondgebied van de Unie binnendringen, zich er vestigen en zich er verspreiden.

(3)

Het plaagorganisme in kwestie is in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 opgenomen als EU-quarantaineorganisme. Het is ook opgenomen in de lijst van prioritaire plaagorganismen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1702 van de Commissie (4).

(4)

Sinds 2016 hebben de lidstaten melding gemaakt van verschillende gevallen van niet-naleving als gevolg van de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie bij invoer in de Unie van de vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika en Uruguay. Bijgevolg moeten de in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 vastgestelde maatregelen voor elk van die landen worden gehandhaafd en geactualiseerd, en moeten zij duidelijkheidshalve in een verordening worden vastgelegd.

(5)

Bovendien werd in 2021 een groot aantal gevallen van niet-naleving als gevolg van de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie op de vruchten in kwestie van oorsprong uit Zimbabwe vastgesteld. Dit grote aantal gevallen van niet-naleving uit Zimbabwe wijst erop dat de in punt 60 van bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 vastgestelde maatregelen niet volstaan om te waarborgen dat vruchten in kwestie uit Zimbabwe vrij zijn van het plaagorganisme in kwestie; het toepassingsgebied van de tijdelijke maatregelen tegen het plaagorganisme in kwestie die in deze verordening worden vastgesteld, moet dan ook worden uitgebreid tot de vruchten in kwestie van oorsprong uit Zimbabwe.

(6)

Om het binnenbrengen van het plaagorganisme in kwestie op het grondgebied van de Unie doeltreffender te voorkomen en gezien de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715, moeten aanvullende maatregelen worden vastgesteld voor de vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay en Zimbabwe.

(7)

Die maatregelen zijn nodig om ervoor te zorgen dat de vruchten in kwestie afkomstig zijn van productieplaatsen en -locaties die geregistreerd staan bij en goedgekeurd zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van respectievelijk Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay of Zimbabwe. Zij zijn daarnaast nodig om ervoor te zorgen dat die vruchten vergezeld gaan van een traceerbaarheidscode waarmee, indien dit nodig is omdat het plaagorganisme in kwestie is aangetroffen, de productielocatie kan worden getraceerd. Die maatregelen zijn ook nodig om te waarborgen dat de vruchten in kwestie afkomstig zijn van productielocaties waar het plaagorganisme in kwestie in de voorgaande en huidige handelsseizoenen niet is aangetroffen.

(8)

De nationale plantenziektekundige dienst van respectievelijk Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay of Zimbabwe moet ook de correcte toepassing van de behandelingen in het veld controleren, aangezien dit de meest doeltreffende manier is gebleken om de afwezigheid van het plaagorganisme in kwestie bij de vruchten in kwestie te waarborgen.

(9)

De vruchten in kwestie moeten ook vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarop de datum van inspectie, het aantal verpakkingen van elke productielocatie en de traceerbaarheidscodes zijn vermeld. De lidstaten moeten de traceerbaarheidscodes vermelden wanneer zij gevallen van niet-naleving melden in het elektronische kennisgevingssysteem.

(10)

Naar aanleiding van de herziening van de invoervoorschriften voor de vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië in 2021, die heeft geleid tot de wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/682 (5), moet de bemonstering om te controleren op de correcte toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in het veld plaatsvinden op basis van de gevallen van niet-naleving die bij inspecties in het veld, voorafgaand aan de uitvoer in verpakkingsfaciliteiten, of bij controles op zendingen aan de grenscontroleposten in de Unie zijn vastgesteld. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de bemonstering op basis van risico’s gebeurt.

(11)

Gezien het grote aantal door de lidstaten in 2021 gemelde gevallen van niet-naleving bij vruchten in kwestie van oorsprong uit Zuid-Afrika moeten de bemonsteringsvoorschriften worden aangescherpt ten opzichte van de respectieve voorschriften van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715, om de vruchten in kwestie te controleren op de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie in de verschillende stadia in de verpakkingsinrichting voor de uitvoer.

(12)

Aangezien het aantal door de lidstaten gemelde gevallen van niet-naleving bij de vruchten in kwestie van oorsprong uit Brazilië en Uruguay sinds 2019 gering is, heeft de toepassing van de maatregelen van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 door deze landen het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Phyllosticta citricarpa verhinderd. Daarom moeten die maatregelen op deze twee landen van toepassing blijven. Het is echter niet langer nodig om de verplichting voor Uruguay om tests op latente besmetting bij “Valencia”-sinaasappels uit te voeren, te handhaven, omdat het aantal gevallen van niet-naleving van het plaagorganisme in kwestie op die vruchten in kwestie sinds 2016 aanzienlijk is afgenomen.

(13)

Uit de risicobeoordeling door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (6) blijkt dat de invoer van vruchten in kwestie die uitsluitend bestemd zijn voor verwerking, minder risico inhoudt voor het doorgeven van het plaagorganisme in kwestie aan een geschikte waardplant omdat die invoer aan officiële controles binnen de Unie is onderworpen en moet voldoen aan specifieke voorschriften betreffende de verplaatsing, verwerking, opslag, recipiënten, verpakkingen en etikettering. Daarom is het mogelijk dergelijke invoer onder minder strenge voorwaarden toe te staan.

(14)

Nadat de in artikel 49 van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (7) bedoelde materiële controles zijn uitgevoerd, moeten de vruchten in kwestie, die uitsluitend bestemd zijn voor verwerking, rechtstreeks en onmiddellijk naar de verwerkingsinrichtingen of een opslagfaciliteit worden overgebracht, om een zo laag mogelijk fytosanitair risico te garanderen.

(15)

Om ervoor te zorgen dat de betrokken nationale plantenziektekundige diensten, bevoegde autoriteiten en professionele marktdeelnemers voldoende tijd hebben om zich aan de in deze verordening vastgestelde eisen aan te passen en ervoor te zorgen dat die voorschriften onmiddellijk na het verstrijken van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 van toepassing zijn, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 april 2022.

(16)

Om marktdeelnemers in Brazilië, Uruguay en Zimbabwe voldoende tijd te geven om zich aan de nieuwe voorschriften aan te passen, moet de vereiste dat de vruchten in kwestie zijn geteeld op een productielocatie waar het plaagorganisme in kwestie noch tijdens het voorgaande groeiseizoen en uitvoerseizoen is aangetroffen, noch tijdens dat groeiseizoen en uitvoerseizoen bij officiële inspecties in die landen of tijdens de controles op zendingen die de Unie binnenkomen, op de vruchten in kwestie mag zijn aangetroffen, pas vanaf 1 april 2023 van toepassing zijn in het geval van de vruchten in kwestie van oorsprong uit die landen. Een dergelijke uitgestelde toepassing is niet nodig voor Argentinië of Zuid-Afrika, aangezien zij hebben bevestigd dat zij een dergelijke vereiste reeds toepassen.

(17)

Het fytosanitaire risico dat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie in Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay en Zimbabwe, en dat wordt veroorzaakt door de invoer van de vruchten in kwestie uit die derde landen in de Unie, varieert voor de vruchten in kwestie nog steeds elk jaar per derde land van oorsprong. Het moet derhalve verder worden beoordeeld op basis van de meest recente technische en wetenschappelijke ontwikkelingen ten aanzien van de preventie en bestrijding van het plaagorganisme in kwestie. Deze verordening moet daarom van tijdelijke aard zijn en op 31 maart 2025 aflopen om herziening ervan mogelijk te maken.

(18)

Aangezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 op 31 maart 2022 verstrijkt, en opdat de handel in de vruchten in kwestie onmiddellijk na dat verstrijken overeenkomstig de voorschriften van deze verordening kan plaatsvinden, moet deze verordening op de derde dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treden.

(19)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden tijdelijke maatregelen vastgesteld met betrekking tot de vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay en Zimbabwe om het binnenbrengen in en de verspreiding binnen het grondgebied van de Unie van Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa te voorkomen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“het plaagorganisme in kwestie”: Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa;

2)

“de vruchten in kwestie”: vruchten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf. en hybriden daarvan, met uitzondering van vruchten van Citrus aurantium L. en Citrus latifolia Tanaka.

HOOFDSTUK II

BINNENBRENGEN OP HET GRONDGEBIED VAN DE UNIE VAN DE VRUCHTEN IN KWESTIE, MET UITZONDERING VAN VRUCHTEN DIE UITSLUITEND BESTEMD ZIJN VOOR INDUSTRIËLE VERWERKING

Artikel 3

Binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van de vruchten in kwestie, met uitzondering van vruchten die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking

In afwijking van punt 60, c), en punt 60, d), van bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 mogen de vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay of Zimbabwe, met uitzondering van vruchten die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking, alleen op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van deze verordening en indien aan alle voorwaarden van de bijlagen I tot en met V bij deze verordening voor het desbetreffende land is voldaan.

Artikel 4

Voorafgaande kennisgeving van de zendingen vruchten in kwestie voor invoer in de Unie

De professionele marktdeelnemers dienen het gemeenschappelijk gezondheidsdocument van binnenkomst enkel in voor de zendingen van de vruchten in kwestie met de traceerbaarheidscodes van de productielocaties die in de bijgewerkte lijsten zoals bedoeld in bijlage I, punt 9, bijlage II, punt 7, bijlage III, punt 9, bijlage IV, punt 7, en bijlage V, punt 8 zijn opgenomen.

Artikel 5

Inspectie binnen de Unie van de vruchten in kwestie, met uitzondering van vruchten die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking

1.   De lidstaten zorgen er door officieel toezicht te houden en aan de hand van de bijgewerkte lijsten zoals bedoeld in bijlage I, punt 9, bijlage II, punt 7, bijlage III, punt 9, bijlage IV, punt 7, en bijlage V, punt 8, voor dat de professionele marktdeelnemers alleen zendingen voor invoer aanbieden die afkomstig zijn van de productielocaties zoals bedoeld in bijlage I, punt 11, a), b), c) en d), en punt 12, bijlage II, punt 9, a), b), c) en d), bijlage III, punt 11, a), b), c) en d), bijlage IV, punt 9, a), b), c) en d), en bijlage V, punt 10, a), b), c) en d).

2.   Materiële controles worden uitgevoerd op proefmonsters van ten minste 200 vruchten van elke soort van de vruchten in kwestie per 30 ton, of een deel daarvan, geselecteerd op basis van mogelijke symptomen van het plaagorganisme in kwestie.

3.   Wanneer tijdens de in lid 2 bedoelde materiële controles symptomen van het plaagorganisme in kwestie worden ontdekt, wordt de aanwezigheid van dat plaagorganisme bevestigd of ontkracht door tests uit te voeren op de vruchten in kwestie die symptomen vertonen.

HOOFDSTUK III

BINNENBRENGEN IN EN VERPLAATSING BINNEN DE UNIE VAN DE VRUCHTEN IN KWESTIE DIE UITSLUITEND BESTEMD ZIJN VOOR INDUSTRIËLE VERWERKING

Artikel 6

Binnenbrengen in en verplaatsing binnen het grondgebied van de Unie van de vruchten in kwestie die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking

In afwijking van punt 60, e), van bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 worden de vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay of Zimbabwe die uitsluitend voor industriële verwerking bestemd zijn, alleen overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 10 op het grondgebied van de Unie binnengebracht en daarbinnen verplaatst, verwerkt en opgeslagen indien:

a)

de vruchten in kwestie in een van die landen zijn geteeld op een goedgekeurde productielocatie die sedert het begin van de laatste vegetatiecyclus op geschikte tijdstippen behandelingen en teeltmaatregelen die doeltreffend zijn tegen het plaagorganisme in kwestie heeft ondergaan, en de toepassing van die maatregelen is geverifieerd onder officieel toezicht van de nationale plantenziektekundige dienst van dat land;

b)

de vruchten in kwestie op erkende productielocaties zijn geoogst en bij een passende materiële controle tijdens het verpakkingsproces geen symptomen van het plaagorganisme in kwestie zijn waargenomen;

c)

de vruchten in kwestie vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat dat alle volgende elementen bevat:

i)

het aantal verpakkingen per productielocatie;

ii)

de identificatienummers van de containers;

iii)

de relevante traceerbaarheidscodes van de productielocaties die op de afzonderlijke verpakkingen zijn vermeld, en in de rubriek “Aanvullende verklaring” de volgende vermeldingen: “De zending voldoet aan artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/632 van de Commissie” en “Vruchten die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking”;

d)

zij in individuele verpakkingen in een container worden vervoerd;

e)

op elke onder punt d) bedoelde individuele verpakking een etiket met de volgende informatie wordt aangebracht:

i)

de traceerbaarheidscode van de productielocatie op elke afzonderlijke verpakking;

ii)

het opgegeven nettogewicht van de vruchten in kwestie;

iii)

de vermelding: “Vruchten die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking”.

Artikel 7

Verplaatsing van de vruchten in kwestie binnen het grondgebied van de Unie

1.   De vruchten in kwestie worden niet verplaatst naar een andere lidstaat dan de lidstaat waarlangs zij op het grondgebied van de Unie zijn binnengebracht, tenzij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten akkoord gaan met deze verplaatsing.

2.   Nadat de in artikel 49 van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde materiële controles zijn uitgevoerd, worden de vruchten in kwestie rechtstreeks en onmiddellijk naar de in artikel 8, lid 1, bedoelde verwerkingsinrichtingen of een opslagfaciliteit overgebracht. Verplaatsingen van de vruchten in kwestie vinden plaats onder toezicht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de plaats van binnenkomst gelegen is en, voor zover van toepassing, van de lidstaat waar de verwerking zal plaatsvinden.

Artikel 8

Verwerking van de vruchten in kwestie

1.   De vruchten in kwestie worden verwerkt in inrichtingen die gelegen zijn in een gebied waar geen citrusvruchten worden geteeld. De inrichtingen zijn officieel geregistreerd en voor dat doeleinde goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inrichtingen gelegen zijn.

2.   Afval en bijproducten van de vruchten in kwestie worden gebruikt of vernietigd op het grondgebied van de lidstaat waar die vruchten zijn verwerkt, in een gebied waar geen citrusvruchten worden geteeld.

3.   Afval en bijproducten worden vernietigd door diepe begraving of gebruikt op een manier die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de vruchten in kwestie zijn verwerkt en onder toezicht van die bevoegde autoriteit, zodanig dat het potentiële risico op verspreiding van het plaagorganisme in kwestie wordt weggenomen.

4.   De verwerker houdt een register bij van de vruchten in kwestie die worden verwerkt en stelt dat ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de vruchten in kwestie zijn verwerkt. In dit register worden de nummers en merktekens van de containers, de ingevoerde hoeveelheden van de vruchten in kwestie, de gebruikte en vernietigde hoeveelheden afval en bijproducten, en gedetailleerde informatie over het gebruik en de vernietiging ervan bijgehouden.

Artikel 9

Opslag van de vruchten in kwestie

1.   Wanneer de vruchten in kwestie niet meteen worden verwerkt, worden zij opgeslagen in een faciliteit die is geregistreerd en voor dat doeleinde is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de faciliteit gelegen is.

2.   Partijen van de vruchten in kwestie blijven afzonderlijk identificeerbaar.

3.   De vruchten in kwestie worden zodanig opgeslagen dat er geen risico is op verspreiding van het plaagorganisme in kwestie.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Kennisgevingen

Wanneer de lidstaten gevallen van niet-naleving als gevolg van de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie op de vruchten in kwestie melden in het elektronische kennisgevingssysteem, vermelden zij de traceerbaarheidscode van de respectieve productielocatie zoals bedoeld in bijlage I, punt 10, bijlage II, punt 8, bijlage III, punt 10, bijlage IV, punt 8, en bijlage V, punt 9.

Artikel 11

Vervaldatum

Deze verordening vervalt op 31 maart 2025.

Artikel 12

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2022. Bijlage II, punt 9, d), bijlage IV, punt 9, d), en bijlage V, punt 10, d), zijn evenwel van toepassing met ingang van 1 april 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 april 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 van de Commissie van 11 mei 2016 inzake maatregelen met betrekking tot bepaalde vruchten van oorsprong uit bepaalde derde landen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het schadelijke organisme Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa te voorkomen (PB L 125 van 13.5.2016, blz. 16).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1702 van de Commissie van 1 augustus 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van de lijst van prioritaire plaagorganismen (PB L 260 van 11.10.2019, blz. 8).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/682 van de Commissie van 26 april 2021 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 wat de vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië betreft (PB L 144 van 27.4.2021, blz. 31).

(6)  EFSA Panel voor de gezondheid van gewassen, 2014. Scientific Opinion on the risk of Phyllosticta citricarpa (Guignardia citricarpa) for the EU territory with identification and evaluation of risk reduction options (Wetenschappelijk advies over het risico van Phyllosticta citricarpa (Guignardia citricarpa) voor het grondgebied van de EU met vaststelling en evaluatie van risicobeperkende opties). EFSA Journal 2014; 12(2):3557, 243 blz. doi:10.2903/j.efsa.2014.3557.

(7)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).


BIJLAGE I

Voorwaarden voor het binnenbrengen in het grondgebied van de Unie van vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië, als bedoeld in artikel 3

1.   

De vruchten in kwestie zijn geteeld op productieplaatsen die bestaan uit een of meer productielocaties die zijn geïdentificeerd als unieke en fysiek afzonderlijke delen van een productieplaats, en zowel de productieplaats als de productielocaties daarvan zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van Argentinië goedgekeurd met het oog op uitvoer naar de Unie.

2.   

De goedgekeurde productieplaatsen en de productielocaties daarvan zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van Argentinië geregistreerd onder hun respectieve traceerbaarheidscodes.

3.   

De vruchten in kwestie zijn geteeld op een goedgekeurde productielocatie die sedert het begin van de laatste vegetatiecyclus op geschikte tijdstippen behandelingen en teeltmaatregelen die doeltreffend zijn tegen het plaagorganisme in kwestie heeft ondergaan, en de toepassing van die behandelingen en maatregelen is gecontroleerd onder officieel toezicht van de nationale plantenziektekundige dienst van Argentinië.

4.   

Indien die behandelingen bestaan uit de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, worden, ter aanvulling van de in punt 3 bedoelde controle, monsters genomen om te bevestigen of die behandelingen zijn toegepast, waarbij rekening wordt gehouden met de gevallen van niet-naleving die tijdens het voorgaande groeiseizoen en uitvoerseizoen zijn geconstateerd:

a)

bij inspecties in het veld of in de verpakkingsfaciliteiten, voorafgaand aan de uitvoer, of

b)

bij controles op zendingen aan de grenscontroleposten in de Unie.

5.   

Sinds het begin van de laatste vegetatiecyclus zijn in de erkende productielocaties officiële inspecties uitgevoerd, bestaande uit materiële controles en, indien symptomen worden waargenomen, bemonstering om te controleren op de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie, en is het plaagorganisme in kwestie niet op de vruchten in kwestie aangetroffen.

6.   

Er is een monster genomen:

a)

bij binnenkomst in de verpakkingsfaciliteiten, voorafgaand aan de verwerking, van 200-400 vruchten per zending van de vruchten in kwestie, gedefinieerd bij aankomst in de verpakkingsfaciliteit;

b)

op de lijn tussen binnenkomst en verpakking in de verpakkingsfaciliteiten, van ten minste 1 % per partij van de vruchten in kwestie in de verpakkingslijn;

c)

vóór vertrek uit de verpakkingsinstallatie, van ten minste 1 % per partij van de vruchten in kwestie, gedefinieerd na verpakking;

d)

voorafgaand aan de uitvoer, in het kader van de officiële eindinspectie voor de afgifte van het fytosanitair certificaat, van ten minste 1 % per voor uitvoer voorbereide partij van de vruchten in kwestie.

7.   

Alle in punt 6 bedoelde vruchten in kwestie zijn, voor zover mogelijk, bemonsterd op basis van alle mogelijke symptomen van het plaagorganisme in kwestie, alle in punt 6), a), bedoelde bemonsterde vruchten zijn op basis van visuele inspecties vrij bevonden van dat plaagorganisme, en alle in punt 6), b), c) en d), bedoelde bemonsterde vruchten die symptomen van het plaagorganisme in kwestie vertoonden, zijn getest en vrij bevonden van dat plaagorganisme.

8.   

De vruchten in kwestie zijn vervoerd in verpakkingen waarbij elke verpakking voorzien is van een etiket met de traceerbaarheidscode van de productielocatie waarvan zij afkomstig zijn.

9.   

Vóór het begin van het uitvoerseizoen van de vruchten in kwestie heeft de nationale plantenziektekundige dienst van Argentinië de desbetreffende professionele marktdeelnemers en de Commissie in kennis gesteld van de lijst van traceerbaarheidscodes van alle goedgekeurde productielocaties per productieplaats, en eventuele bijwerkingen van die lijst zijn onmiddellijk meegedeeld aan de Commissie en de desbetreffende professionele marktdeelnemers.

10.   

De vruchten in kwestie gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat waarop de datum van de laatste inspectie en het aantal verpakkingen van elke productielocatie en de relevante traceerbaarheidscodes zijn vermeld, en in de rubriek “Aanvullende verklaring” is de volgende vermelding opgenomen: “De zending voldoet aan bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/632 van de Commissie.”.

11.   

De vruchten in kwestie zijn geteeld op een goedgekeurde productielocatie:

a)

waar tijdens de in punt 5 bedoelde officiële inspecties het plaagorganisme in kwestie niet op de vruchten in kwestie is aangetroffen;

b)

waarvan de in punt 6 bedoelde vruchten in kwestie, waarop het plaagorganisme in kwestie niet is aangetroffen, afkomstig zijn;

c)

waarvan zendingen van de vruchten in kwestie afkomstig zijn waarop het plaagorganisme in kwestie niet is aangetroffen tijdens de officiële controles die bij binnenkomst in de Unie tijdens hetzelfde groeiseizoen en uitvoerseizoen zijn uitgevoerd, en

d)

waarvan de vruchten in kwestie afkomstig zijn waarop het plaagorganisme in kwestie tijdens het voorgaande groeiseizoen en uitvoerseizoen niet is aangetroffen bij officiële inspecties in Argentinië of bij de controles op zendingen die de Unie binnenkomen.

12.   

Indien de vruchten in kwestie afkomstig zijn van een productielocatie op dezelfde productieplaats als een productielocatie waar de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie tijdens hetzelfde groeiseizoen en uitvoerseizoen is bevestigd, op de in punt 6 bedoelde monsters of tijdens de controles van zendingen bij binnenkomst in de Unie, zijn die vruchten in kwestie pas uitgevoerd nadat is bevestigd dat die productielocatie vrij is van het plaagorganisme in kwestie.


BIJLAGE II

Voorwaarden voor het binnenbrengen in het grondgebied van de Unie van vruchten in kwestie van oorsprong uit Brazilië, als bedoeld in artikel 3

1.   

De vruchten in kwestie zijn geteeld op productieplaatsen die bestaan uit een of meer productielocaties die zijn geïdentificeerd als unieke en fysiek afzonderlijke delen van een productieplaats, en zowel de productieplaats als de productielocaties daarvan zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van Brazilië officieel goedgekeurd met het oog op uitvoer naar de Unie.

2.   

De goedgekeurde productieplaatsen en de productielocaties daarvan zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van Brazilië geregistreerd onder hun respectieve traceerbaarheidscodes.

3.   

De vruchten in kwestie zijn geteeld op een goedgekeurde productielocatie die sedert het begin van de laatste vegetatiecyclus op geschikte tijdstippen behandelingen en teeltmaatregelen die doeltreffend zijn tegen het plaagorganisme in kwestie heeft ondergaan, en de toepassing van die behandelingen en maatregelen is gecontroleerd onder officieel toezicht van de nationale plantenziektekundige dienst van Brazilië.

4.   

Sinds het begin van de laatste vegetatiecyclus zijn in de erkende productielocaties officiële inspecties uitgevoerd, bestaande uit materiële controles en, indien symptomen worden waargenomen, bemonstering om te controleren op de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie, en is het plaagorganisme in kwestie niet op de vruchten in kwestie aangetroffen.

5.   

Op de lijn tussen binnenkomst en verpakking in de verpakkingsfaciliteiten is van elke soort een monster genomen van ten minste 600 vruchten per partij van 30 ton, of deel daarvan, zo veel mogelijk geselecteerd op basis van mogelijke symptomen van het plaagorganisme, en alle vruchten in het monster die symptomen vertoonden, zijn getest en vrij van dat plaagorganisme bevonden.

6.   

De vruchten in kwestie zijn vervoerd in verpakkingen waarbij elke verpakking voorzien is van een etiket met de traceerbaarheidscode van de productielocatie waarvan zij afkomstig zijn.

7.   

Vóór het begin van het uitvoerseizoen van de vruchten in kwestie heeft de nationale plantenziektekundige dienst van Brazilië de desbetreffende professionele marktdeelnemers en de Commissie in kennis gesteld van de lijst van traceerbaarheidscodes van alle goedgekeurde productielocaties per productieplaats, en eventuele bijwerkingen van die lijst zijn onmiddellijk meegedeeld aan de Commissie en de desbetreffende professionele marktdeelnemers.

8.   

De vruchten in kwestie gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat waarop de datum van de laatste inspectie en het aantal verpakkingen van elke productielocatie en de relevante traceerbaarheidscodes zijn vermeld, en in de rubriek “Aanvullende verklaring” is de volgende vermelding opgenomen: “De zending voldoet aan bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/632 van de Commissie.”.

9.   

De vruchten in kwestie zijn geteeld op een goedgekeurde productielocatie:

a)

waar tijdens de in punt 4 bedoelde officiële inspecties het plaagorganisme in kwestie niet op de vruchten in kwestie is aangetroffen;

b)

waarvan de in punt 5 bedoelde vruchten in kwestie, waarop het plaagorganisme in kwestie niet is aangetroffen, afkomstig zijn;

c)

waarvan zendingen van de vruchten in kwestie afkomstig zijn waarop het plaagorganisme in kwestie niet is aangetroffen tijdens de officiële controles die bij binnenkomst in de Unie tijdens hetzelfde groeiseizoen en uitvoerseizoen zijn uitgevoerd, en

d)

waarvan de vruchten in kwestie afkomstig zijn waarop het plaagorganisme in kwestie tijdens het voorgaande groeiseizoen en uitvoerseizoen niet is aangetroffen bij officiële inspecties in Brazilië of bij de controles op zendingen die de Unie binnenkomen.


BIJLAGE III

Voorwaarden voor het binnenbrengen in het grondgebied van de Unie van vruchten in kwestie van oorsprong uit Zuid-Afrika, als bedoeld in artikel 3

1.   

De vruchten in kwestie zijn geteeld op productieplaatsen die bestaan uit een of meer productielocaties die zijn geïdentificeerd als unieke en fysiek afzonderlijke delen van een productieplaats, en zowel de productieplaats als de productielocaties daarvan zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van Zuid-Afrika goedgekeurd met het oog op uitvoer naar de Unie.

2.   

De goedgekeurde productieplaatsen en de productielocaties daarvan zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van Zuid-Afrika geregistreerd onder hun respectieve traceerbaarheidscodes.

3.   

De vruchten in kwestie zijn geteeld op een goedgekeurde productielocatie die sedert het begin van de laatste vegetatiecyclus op geschikte tijdstippen behandelingen en teeltmaatregelen die doeltreffend zijn tegen het plaagorganisme in kwestie heeft ondergaan, en de toepassing van die behandelingen en maatregelen is gecontroleerd onder officieel toezicht van de nationale plantenziektekundige dienst van Zuid-Afrika.

4.   

Sinds het begin van de laatste vegetatiecyclus zijn officiële inspecties, met inbegrip van tests in geval van twijfel, uitgevoerd op de goedgekeurde productielocaties, door inspecteurs die door de nationale plantenziektekundige dienst zijn geaccrediteerd om het plaagorganisme in kwestie op te sporen, en is het plaagorganisme in kwestie niet op de vruchten in kwestie aangetroffen.

5.   

Er is een monster genomen:

a)

bij binnenkomst in de verpakkingsfaciliteiten, voorafgaand aan de verwerking, van 200-400 vruchten per zending van de vruchten in kwestie;

b)

op de lijn tussen binnenkomst en verpakking in de verpakkingsfaciliteiten, van ten minste 1 % van de vruchten in kwestie;

c)

vóór vertrek uit de verpakkingsinstallatie, in het kader van de officiële eindinspectie voor de afgifte van het fytosanitair certificaat, van ten minste 2 % van de vruchten in kwestie.

6.   

Alle in punt 5 bedoelde vruchten in kwestie zijn op basis van door geaccrediteerde inspecteurs uitgevoerde inspecties en bij twijfel over de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie door tests vrij bevonden van het plaagorganisme in kwestie.

7.   

Voor Citrus sinensis (L.) Osbeck “Valencia” is naast de in de punten 5 en 6 bedoelde monsters een representatief monster per partij van 30 ton, of deel daarvan, een monster genomen dat op latente besmetting is getest en vrij van het plaagorganisme in kwestie is bevonden.

8.   

De vruchten in kwestie zijn vervoerd in verpakkingen waarbij elke verpakking voorzien is van een etiket met de traceerbaarheidscode van de productielocatie waarvan zij afkomstig zijn.

9.   

Vóór het begin van het uitvoerseizoen van de vruchten in kwestie heeft de nationale plantenziektekundige dienst van Zuid-Afrika de desbetreffende professionele marktdeelnemers en de Commissie in kennis gesteld van de lijst van traceerbaarheidscodes van alle goedgekeurde productielocaties per productieplaats, en eventuele bijwerkingen van die lijst zijn onmiddellijk meegedeeld aan de Commissie en de desbetreffende professionele marktdeelnemers.

10.   

De vruchten in kwestie gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat waarop de datum van de laatste inspectie en het aantal verpakkingen van elke productielocatie en de relevante traceerbaarheidscodes zijn vermeld, en in de rubriek “Aanvullende verklaring” is de volgende vermelding opgenomen: “De zending voldoet aan bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/632 van de Commissie.”.

11.   

De vruchten in kwestie worden geteeld op een goedgekeurde productielocatie:

a)

waar tijdens de in punt 4 bedoelde officiële inspecties het plaagorganisme in kwestie niet op de vruchten in kwestie is aangetroffen;

b)

waarvan de in punt 5 bedoelde vruchten in kwestie, waarop het plaagorganisme in kwestie niet is aangetroffen, afkomstig zijn;

c)

waarvan zendingen van de vruchten in kwestie afkomstig zijn waarop het plaagorganisme in kwestie niet is aangetroffen tijdens de officiële inspecties die bij binnenkomst in de Unie tijdens hetzelfde groeiseizoen en uitvoerseizoen zijn uitgevoerd, en

d)

waarvan de vruchten in kwestie afkomstig zijn waarop het plaagorganisme in kwestie tijdens het voorgaande groeiseizoen en uitvoerseizoen niet is aangetroffen bij officiële inspecties in Zuid-Afrika of bij de controles op zendingen die de Unie binnenkomen.


BIJLAGE IV

Voorwaarden voor het binnenbrengen in de Unie van vruchten in kwestie van oorsprong uit Uruguay, als bedoeld in artikel 3

1.   

De vruchten in kwestie zijn afkomstig van een productieplaats die bestaat uit een of meer productielocaties die zijn geïdentificeerd als unieke en fysiek afzonderlijke delen van een productieplaats, en zowel de productieplaats als de productielocaties daarvan zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van Uruguay goedgekeurd met het oog op uitvoer naar de Unie.

2.   

De goedgekeurde productieplaatsen en de productielocaties daarvan zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van Uruguay geregistreerd onder hun respectieve traceerbaarheidscodes.

3.   

De vruchten in kwestie zijn geteeld op een goedgekeurde productielocatie die sedert het begin van de laatste vegetatiecyclus op geschikte tijdstippen behandelingen en teeltmaatregelen die doeltreffend zijn tegen het plaagorganisme in kwestie heeft ondergaan, en de toepassing van die behandelingen en maatregelen is gecontroleerd onder officieel toezicht van de nationale plantenziektekundige dienst van Uruguay.

4.   

Sinds het begin van de laatste vegetatiecyclus zijn in de erkende productielocaties officiële inspecties uitgevoerd, bestaande uit materiële controles en, indien symptomen worden waargenomen, bemonstering om te controleren op de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie, en is het plaagorganisme in kwestie niet op de vruchten in kwestie aangetroffen.

5.   

Op de lijn tussen binnenkomst en verpakking in de verpakkingsfaciliteiten is van elke soort een monster genomen van ten minste 600 vruchten per partij van 30 ton, of deel daarvan, zo veel mogelijk geselecteerd op basis van mogelijke symptomen van het plaagorganisme, en alle vruchten in het monster die symptomen vertoonden, zijn getest en vrij van dat plaagorganisme bevonden.

6.   

De vruchten in kwestie zijn vervoerd in verpakkingen waarbij elke verpakking voorzien is van een etiket met de traceerbaarheidscode van de productielocatie waarvan zij afkomstig zijn.

7.   

Vóór het begin van het uitvoerseizoen van de vruchten in kwestie heeft de nationale plantenziektekundige dienst van Uruguay de desbetreffende professionele marktdeelnemers en de Commissie in kennis gesteld van de lijst van traceerbaarheidscodes van alle goedgekeurde productielocaties per productieplaats, en eventuele bijwerkingen van die lijst zijn onmiddellijk meegedeeld aan de Commissie en de desbetreffende professionele marktdeelnemers.

8.   

De vruchten in kwestie gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat waarop de datum van de laatste inspectie en het aantal verpakkingen van elke productielocatie en de relevante traceerbaarheidscodes zijn vermeld, en in de rubriek “Aanvullende verklaring” is de volgende vermelding opgenomen: “De zending voldoet aan bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/632 van de Commissie.”.

9.   

De vruchten in kwestie worden geteeld op een goedgekeurde productielocatie:

a)

waar tijdens de in punt 4 bedoelde officiële inspecties het plaagorganisme in kwestie niet op de vruchten in kwestie is aangetroffen;

b)

waarvan de in punt 5 bedoelde vruchten in kwestie, waarop het plaagorganisme in kwestie niet is aangetroffen, afkomstig zijn;

c)

waarvan zendingen van de vruchten in kwestie afkomstig zijn waarop het plaagorganisme in kwestie niet is aangetroffen tijdens de officiële controles die bij binnenkomst in de Unie tijdens hetzelfde groeiseizoen en uitvoerseizoen zijn uitgevoerd, en

d)

waarvan de vruchten in kwestie afkomstig zijn waarop het plaagorganisme in kwestie tijdens het voorgaande groeiseizoen en uitvoerseizoen niet is aangetroffen bij officiële inspecties in Uruguay of bij de controles op zendingen die de Unie binnenkomen.


BIJLAGE V

Voorwaarden voor het binnenbrengen in de Unie van vruchten in kwestie van oorsprong uit Zimbabwe, als bedoeld in artikel 3

1.   

De vruchten in kwestie zijn geteeld op een productieplaats die bestaat uit een of meer productielocaties die zijn geïdentificeerd als unieke en fysiek afzonderlijke delen van een productieplaats, en zowel de productieplaats als de productielocaties daarvan zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van Zimbabwe goedgekeurd met het oog op uitvoer naar de Unie.

2.   

De goedgekeurde productieplaatsen en de productielocaties daarvan zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van Zimbabwe geregistreerd onder hun respectieve traceerbaarheidscodes.

3.   

De vruchten in kwestie zijn geteeld op een goedgekeurde productielocatie die sedert het begin van de laatste vegetatiecyclus op geschikte tijdstippen behandelingen en teeltmaatregelen die doeltreffend zijn tegen het plaagorganisme in kwestie heeft ondergaan, en de toepassing van die behandelingen en maatregelen is gecontroleerd onder officieel toezicht van de nationale plantenziektekundige dienst van Zimbabwe.

4.   

Sinds het begin van de laatste vegetatiecyclus zijn in de erkende productielocaties officiële inspecties uitgevoerd, bestaande uit materiële controles en, indien symptomen worden waargenomen, bemonstering om te controleren op de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie, en is het plaagorganisme in kwestie niet op de vruchten in kwestie aangetroffen.

5.   

Er is een monster genomen:

a)

bij binnenkomst in de verpakkingsfaciliteiten, voorafgaand aan de verwerking, van 200-400 vruchten per zending van de vruchten in kwestie;

b)

op de lijn tussen binnenkomst en verpakking in de verpakkingsfaciliteiten, van ten minste 1 % van de vruchten in kwestie;

c)

vóór vertrek uit de verpakkingsinstallatie, van ten minste 1 % van de vruchten in kwestie;

d)

voorafgaand aan de uitvoer, in het kader van de officiële eindinspectie voor de afgifte van het fytosanitair certificaat, van ten minste 1 % van de voor uitvoer voorbereide vruchten in kwestie.

6.   

Alle in punt 5 bedoelde vruchten in kwestie zijn, voor zover mogelijk, bemonsterd op basis van alle mogelijke symptomen van het plaagorganisme in kwestie, alle in punt 5, a), bedoelde bemonsterde vruchten zijn op basis van visuele inspecties vrij bevonden van dat plaagorganisme, en alle in punt 5, b), c) en d), bedoelde bemonsterde vruchten die symptomen van het plaagorganisme in kwestie vertoonden, zijn getest en vrij bevonden van dat plaagorganisme.

7.   

De vruchten in kwestie zijn vervoerd in verpakkingen waarbij elke verpakking voorzien is van een etiket met de traceerbaarheidscode van de productielocatie waarvan zij afkomstig zijn.

8.   

Vóór het begin van het uitvoerseizoen van de vruchten in kwestie heeft de nationale plantenziektekundige dienst van Zimbabwe de desbetreffende professionele marktdeelnemers en de Commissie in kennis gesteld van de lijst van traceerbaarheidscodes van alle goedgekeurde productielocaties per productieplaats, en eventuele bijwerkingen van die lijst zijn onmiddellijk meegedeeld aan de Commissie en de desbetreffende professionele marktdeelnemers.

9.   

De vruchten in kwestie gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat waarop de datum van de laatste inspectie en het aantal verpakkingen van elke productielocatie en de relevante traceerbaarheidscodes zijn vermeld, en in de rubriek “Aanvullende verklaring” is de volgende vermelding opgenomen: “De zending voldoet aan bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/632 van de Commissie.”.

10.   

De vruchten in kwestie worden geteeld op een goedgekeurde productielocatie:

a)

waar tijdens de in punt 4 bedoelde officiële inspecties het plaagorganisme in kwestie niet op de vruchten in kwestie is aangetroffen;

b)

waarvan de in punt 5 bedoelde vruchten in kwestie, waarop het plaagorganisme in kwestie niet is aangetroffen, afkomstig zijn;

c)

waarvan zendingen van de vruchten in kwestie afkomstig zijn waarop het plaagorganisme in kwestie niet is aangetroffen tijdens de officiële controles die bij binnenkomst in de Unie tijdens hetzelfde groeiseizoen en uitvoerseizoen zijn uitgevoerd, en

d)

waarvan de vruchten in kwestie afkomstig zijn waarop het plaagorganisme in kwestie tijdens het voorgaande groeiseizoen en uitvoerseizoen niet is aangetroffen bij officiële inspecties in Zimbabwe of bij de controles op zendingen die de Unie binnenkomen.


19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/26


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/633 VAN DE COMMISSIE

van 13 april 2022

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 26571 als inkuiltoevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de gronden en procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor een preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 26571 ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor het preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 26571 als toevoegingsmiddel in de categorie “technologische toevoegingsmiddelen” voor alle diersoorten.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 29 september 2021 (2) geconcludeerd dat het preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 26571 onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de consumentenveiligheid of het milieu. Ook heeft zij geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel als een inhalatieallergeen moet worden beschouwd. De Commissie is daarom van mening dat passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid — en met name de gezondheid van de gebruikers van het toevoegingsmiddel — te voorkomen. De EFSA heeft tevens geconcludeerd dat het betrokken preparaat het potentieel heeft om het behoud van de nutriënten in met gemakkelijk, middelmatig moeilijk en moeilijk in te kuilen materiaal geproduceerd kuilvoer te verbeteren. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 26571 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie “technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “inkuiltoevoegingsmiddelen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 april 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2021;19(10):6898.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

kve toevoegingsmiddel/kg vers materiaal

Categorie: technologische toevoegingsmiddelen.

Functionele groep: inkuiltoevoegingsmiddelen

1k1604

Lactiplantibacillus plantarum DSM 26571

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 26571 met ten minste 1 × 1011 kve/g toevoegingsmiddel.

Vaste vorm

Alle diersoorten

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en voormengsels worden de opslagomstandigheden vermeld.

2.

Minimumgehalte van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als inkuiltoevoegingsmiddel: 1 × 108 kve/kg.

3.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s van het gebruik ervan om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder bescherming van de luchtwegen.

9 mei 2032

Karakterisering van de werkzame stof

Levensvatbare cellen van Lactiplantibacillus plantarum DSM 26571.

Analysemethode  (1)

Eigenschappen: pulsed-field-gelelektroforese (PFGE).

Telling in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode met gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787).


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/634 VAN DE COMMISSIE

van 13 april 2022

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende de indeling van de stof bambermycin wat de maximumwaarde voor residuen ervan in levensmiddelen van dierlijke oorsprong betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat op 15 juli 2021 is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 moet de Commissie maximumwaarden voor residuen (“MRL’s”) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, bij verordening vaststellen.

(2)

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2) zijn de farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL’s in levensmiddelen van dierlijke oorsprong opgenomen.

(3)

Bambermycin is reeds in die tabel opgenomen als toegestane stof voor konijnen, alleen voor oraal gebruik. De bestaande vermelding is ingedeeld als “geen MRL nodig”.

(4)

Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 470/2009 heeft Huvepharma N.V. op 3 december 2019 bij het Europees Geneesmiddelenbureau (“het bureau”) een aanvraag ingediend om de huidige vermelding voor bambermycin uit te breiden tot kippenweefsel.

(5)

Op 18 maart 2021 heeft het bureau, op basis van het advies van het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, geconcludeerd dat er geen MRL voor bambermycin in kippenweefsel moest worden vastgesteld en heeft de indeling “geen MRL nodig” aanbevolen.

(6)

Op 5 mei 2021 heeft de Commissie het bureau verzocht zijn advies van 18 maart 2021 te heroverwegen met het oog op de vaststelling van MRL’s om de officiële controles en de handhaving van wettelijke bepalingen door de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken.

(7)

Op 15 juli 2021 heeft het bureau, op basis van het advies van het Comité en na het verzoek van de Commissie te hebben bestudeerd, aanbevolen om numerieke MRL’s vast te stellen voor bambermycin voor gebruik in kip, die van toepassing zijn op spier, huid en vetweefsel in natuurlijke verhoudingen, lever en nieren, maar niet voor gebruik in dieren die eieren voor menselijke consumptie produceren.

(8)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het bureau overwegen MRL’s van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL’s van een farmacologisch werkzame stof die voor een of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten.

(9)

Het bureau heeft geconcludeerd dat het passend is de MRL’s voor bambermycin te extrapoleren van kippenweefsels naar weefsels van andere pluimveesoorten, maar niet naar eieren van pluimvee.

(10)

Gezien het advies van het bureau wordt het passend geacht de aanbevolen MRL voor bambermycin in kippenweefsel vast te stellen en die te extrapoleren naar andere pluimveesoorten, maar niet naar eieren van pluimvee.

(11)

Verordening (EU) nr. 37/2010 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 april 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de vermelding voor “bambermycin” vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL’s

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

“Bambermycin

NIET VAN TOEPASSING

Konijnen

Geen MRL nodig

NIET VAN TOEPASSING

Alleen voor oraal gebruik

Infectiewerende middelen/Antibiotica”

Flavophospholipol A

Pluimvee

100 μg/kg

Spier

Niet voor gebruik bij dieren die eieren voor menselijke consumptie produceren

100 μg/kg

Huid en vetweefsel in natuurlijke verhoudingen

3 000 μg/kg

Lever

20 000 μg/kg

Nieren


BESLUITEN

19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/32


BESLUIT (GBVB) 2022/635 VAN DE RAAD

van 13 april 2022

tot wijziging van Besluit (GBVB) 2017/1869 betreffende de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 16 oktober 2017 bij Besluit (GBVB) 2017/1869 (1) een adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) ingesteld.

(2)

De Raad heeft op 7 april 2020 Besluit (GBVB) 2020/513 (2) tot wijziging van het mandaat van EUAM Iraq vastgesteld, waarmee het mandaat tot en met 30 april 2022 werd verlengd.

(3)

Naar aanleiding van de strategische evaluatie EUAM Iraq heeft het Politiek en Veiligheidscomité aanbevolen het mandaat van EUAM Iraq te wijzigen en te verlengen tot en met 30 april 2024.

(4)

Besluit (GBVB) 2017/1869 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

EUAM Iraq zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (GBVB) 2017/1869 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

“Artikel 2

Doelstellingen

De strategische doelstellingen van EUAM Iraq zijn de volgende:

1)

de Iraakse autoriteiten bijstaan met strategisch advies en deskundigheid bij de civiele aspecten van de hervormingen van de veiligheidssector, met inbegrip van de nationale veiligheidsstrategie, daarmee samenhangende nationale strategieën en andere nationale prioriteiten op veiligheidsgebied;

2)

analyseren, beoordelen en bepalen van mogelijkheden voor een betere betrokkenheid van de Unie op nationaal, regionaal en provinciaal niveau bij het vervullen van de vereisten voor de hervorming van de civiele veiligheidssector;

3)

samen met de delegatie van de Unie de door de Unie en haar lidstaten geleverde steun bij de planning en de uitvoering van de hervorming van de civiele veiligheidssector documenteren en faciliteren, en zodoende samenhang in het optreden van de Unie waarborgen.”.

2)

In artikel 14, lid 1, wordt na de derde zin het volgende ingevoegd:

“Het financiële referentiebedrag om de uitgaven van EUAM Iraq te dekken voor de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 april 2024, bedraagt 70 056 766,51 EUR.”.

3)

In artikel 17 wordt de tweede zin vervangen door:

“Het is van toepassing tot en met 30 april 2024.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 13 april 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-Y. LE DRIAN


(1)  Besluit (GBVB) 2017/1869 van de Raad van 16 oktober 2017 betreffende de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) (PB L 266 van 17.10.2017, blz. 12).

(2)  Besluit (GBVB) 2020/513 van de Raad van 7 april 2020 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2017/1869 betreffende de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) (PB L 113 van 8.4.2020, blz. 38).


19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/34


BESLUIT (GBVB) 2022/636 VAN DE RAAD

van 13 april 2022

tot wijziging van Besluit (GBVB) 2022/338 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit voor de levering aan de Oekraïense strijdkrachten van militaire uitrusting en platforms die zijn ontworpen om te doden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1, en artikel 41, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 28 februari 2022 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2022/338 (1) vastgesteld, waarbij een steunmaatregel met een financieel referentiebedrag van 450 000 000 EUR werd ingesteld ter financiering van de levering aan de Oekraïense strijdkrachten van militaire uitrusting en platforms die zijn ontworpen om te doden.

(2)

Op 23 maart 2022 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2022/471 (2) vastgesteld, waarbij Besluit (GBVB) 2022/338 werd gewijzigd en waarbij het financiële referentiebedrag werd verhoogd tot 900 000 000 EUR.

(3)

In het licht van de aanhoudende gewapende agressie van de Russische Federatie tegen Oekraïne moet het financiële referentiebedrag met nog eens 450 000 000 EUR worden verhoogd en moet de looptijd van de steunmaatregel met 24 maanden worden verlengd.

(4)

Besluit (GBVB) 2022/338 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (GBVB) 2022/338 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt lid 4 vervangen door:

“4.   De steunmaatregel heeft een looptijd van 60 maanden vanaf de vaststelling van dit besluit.”.

2)

In artikel 2 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met de steunmaatregel bedraagt 1 350 000 000 EUR.”.

3)

In artikel 2 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Overeenkomstig artikel 29, lid 5, van Besluit (GBVB) 2021/509 kan de beheerder voor steunmaatregelen na de vaststelling van dit besluit verzoeken om bijdragen tot en met 1 350 000 000 EUR. De door de beheerder voor steunmaatregelen gevraagde middelen worden uitsluitend gebruikt voor uitgaven binnen de grenzen die door het bij Besluit (GBVB) 2021/509 opgerichte comité zijn goedgekeurd in de gewijzigde begroting voor 2022 en in de begrotingen voor de daaropvolgende jaren behorend bij de steunmaatregel.”.

4)

In artikel 2 wordt lid 4 vervangen door:

“4.   Uitgaven in verband met de uitvoering van de steunmaatregel komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 januari 2022 tot een door de Raad vast te stellen datum. Ten minste 66 % van het financiële referentiebedrag dient ter dekking van de uitgaven die vanaf 11 maart 2022 zijn gedaan.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 13 april 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-Y. LE DRIAN


(1)  Besluit (GBVB) 2022/338 van de Raad van 28 februari 2022 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit voor de levering aan de Oekraïense strijdkrachten van militaire uitrusting en platforms die zijn ontworpen om te doden (PB L 60 van 28.2.2022, blz. 1).

(2)  Besluit (GBVB) 2022/471 van de Raad van 23 maart 2022 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2022/338 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit voor de levering aan de Oekraïense strijdkrachten van militaire uitrusting en platforms die zijn ontworpen om te doden (PB L 96 van 24.3.2022, blz. 43).


19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/36


BESLUIT (GBVB) 2022/637 VAN DE RAAD

van 13 april 2022

tot wijziging van Besluit (GBVB) 2022/339 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de Oekraïense strijdkrachten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1, en artikel 41, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 28 februari 2022 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2022/339 (1) vastgesteld, waarbij een steunmaatregel met een financieel referentiebedrag van 50 000 000 EUR werd ingesteld ter financiering van de levering aan de Oekraïense strijdkrachten van niet-dodelijke uitrusting en niet-dodelijk materieel, zoals persoonlijk beschermingsmateriaal, eerstehulptrommels en brandstof.

(2)

Op 23 maart 2022 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2022/472 (2) vastgesteld, waarbij Besluit 2022/339 werd gewijzigd, en waarbij het financiële referentiebedrag werd verhoogd tot 100 000 000 EUR.

(3)

In het licht van de aanhoudende gewapende agressie van de Russische Federatie tegen Oekraïne moet het financiële referentiebedrag ter financiering van de levering aan de Oekraïense strijdkrachten van niet-dodelijke uitrusting en niet-dodelijk materieel, zoals persoonlijk beschermingsmateriaal, eerstehulptrommels en brandstof, met nog eens 50 000 000 EUR worden verhoogd. De looptijd van de steunmaatregel moet tevens met 24 maanden worden verlengd.

(4)

Besluit (GBVB) 2022/339 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (GBVB) 2022/339 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt lid 4 vervangen door:

“4.   De steunmaatregel heeft een looptijd van 60 maanden vanaf de vaststelling van dit besluit.”.

2)

In artikel 2 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met de steunmaatregel bedraagt 150 000 000 EUR.”.

3)

In artikel 2 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Overeenkomstig artikel 29, lid 5, van Besluit (GBVB) 2021/509 kan de beheerder voor steunmaatregelen na de vaststelling van dit besluit verzoeken om bijdragen tot en met 150 000 000 EUR. De door de beheerder voor steunmaatregelen gevraagde middelen worden uitsluitend gebruikt voor uitgaven binnen de grenzen die door het bij Besluit (GBVB) 2021/509 opgerichte comité zijn goedgekeurd in de gewijzigde begroting voor 2022 en in de begrotingen voor de daaropvolgende jaren behorend bij de steunmaatregel.”.

4)

In artikel 2 wordt lid 4 vervangen door:

“4.   Uitgaven in verband met de uitvoering van de steunmaatregel komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 januari 2022 tot een door de Raad vast te stellen datum. Ten minste 66 % van het financiële referentiebedrag dient ter dekking van de uitgaven die vanaf 11 maart 2022 zijn gedaan.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 13 april 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-Y. LE DRIAN


(1)  Besluit (GBVB) 2022/339 van de Raad van 28 februari 2022 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de Oekraïense strijdkrachten (PB L 61 van 28.2.2022, blz. 1).

(2)  Besluit (GBVB) 2022/472 van de Raad van 23 maart 2022 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2022/339 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de Oekraïense strijdkrachten (PB L 96 van 24.3.2022, blz. 45).


19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/38


BESLUIT (GBVB) 2022/638 VAN DE RAAD

van 13 april 2022

tot wijziging van Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 23 februari 2022 is de Russische Federatie zonder aanleiding of rechtvaardiging een aanvalsoorlog tegen Oekraïne begonnen, die door de Europese Raad in de conclusies van 24 februari 2022 in de meest krachtige bewoordingen werd veroordeeld.

(2)

Op 24 maart 2022 heeft de Europese Raad in zijn conclusies het volgende verklaard: “De Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne vormt een grove schending van het internationaal recht en leidt tot enorm veel dodelijke slachtoffers en gewonden onder de burgerbevolking. Rusland richt zijn aanvallen op burgers en op burgerobjecten, waaronder ziekenhuizen, medische voorzieningen, scholen en schuilplaatsen. Deze oorlogsmisdaden moeten onmiddellijk stoppen. De verantwoordelijken en hun medeplichtigen zullen ter verantwoording worden geroepen overeenkomstig het internationaal recht.” De Europese Raad heeft voorts de Verklaring van Versailles van 11 maart 2022 herbevestigd, waarin met name de beslissing van de aanklager van het Internationaal Strafhof werd toegejuicht om een onderzoek in te stellen naar strafbare feiten die onder zijn bevoegdheid vallen.

(3)

Bij Besluit 2014/486/GBVB van de Raad (1) werd EUAM Ukraine ingesteld om Oekraïne bij te staan op het gebied van de hervorming van de civiele veiligheidssector, met inbegrip van de politie en de rechtsstaat.

(4)

EUAM Ukraine moet de Oekraïense autoriteiten ondersteunen om het hen gemakkelijker te maken internationale misdrijven te onderzoeken en te vervolgen die in de context van de militaire agressie van de Russische Federatie tegen Oekraïne zijn gepleegd.

(5)

Besluit 2014/486/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

EUAM Ukraine zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, kan belemmeren,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2014/486/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 bis wordt artikel 2 ter.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 2 bis

Steun aan de Oekraïense autoriteiten om het hen gemakkelijker te maken internationale misdrijven te onderzoeken en te vervolgen

1.   EUAM Ukraine verleent steun aan de Oekraïense autoriteiten, met name aan het bureau van de procureur-generaal, regionale openbare aanklagers en rechtshandhavingsinstanties, bij het onderzoek naar en de vervolging van internationale misdrijven die zijn gepleegd in de context van de militaire agressie van Rusland, zonder aanleiding of rechtvaardiging, tegen Oekraïne.

2.   Ter uitvoering van die taak:

a)

verstrekt EUAM Ukraine de Oekraïense autoriteiten met name strategisch advies over onderzoek naar en vervolging van internationale misdrijven, over de noodzakelijke wijzigingen van de Oekraïense wetgeving en over de daaraan gerelateerde communicatiestrategie. EUAM Ukraine verzorgt ook opleidingen op andere terreinen die daarmee verband houden. EUAM Ukraine kan middelen of uitrusting aan de Oekraïense autoriteiten doneren om het hen gemakkelijker te maken internationale misdrijven te onderzoeken en te vervolgen;

b)

zorgt EUAM Ukraine voor nauwe coördinatie met het Internationaal Strafhof en met het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), alsook met de lidstaten die rechtstreeks steun verlenen bij het onderzoek naar en de vervolging van internationale misdrijven in Oekraïne. EUAM Ukraine coördineert haar activiteiten indien passend met andere relevante actoren;

c)

mogen onderdelen van EUAM Ukraine hun activiteiten tijdelijk vanaf het grondgebied van de Republiek Moldavië en de lidstaten verrichten. Daartoe kunnen regelingen worden getroffen tussen EUAM Ukraine en de Republiek Moldavië of de betrokken lidstaten.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 13 april 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-Y. LE DRIAN


(1)  Besluit 2014/486/GBVB van de Raad van 22 juli 2014 betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine) (PB L 217 van 23.7.2014, blz. 42).


19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/40


BESLUIT (EU) 2022/639 VAN DE COMMISSIE

van 27 augustus 2021

betreffende de steunregeling SA.54915 — 2020/C (ex 2019/N) België — Capaciteitsvergoedingsmechanisme

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2021) 6431)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, punt a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Na een prekwalificatieprocedure heeft het Koninkrijk België de Commissie bij schrijven van 19 december 2019 overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna “VWEU”) in kennis gesteld van een marktbreed capaciteitsvergoedingsmechanisme (hierna “de maatregel” of “CRM” genoemd).

(2)

Bij schrijven van 21 september 2020 heeft de Commissie België kennis gegeven van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU ten aanzien van deze maatregel.

(3)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure (hierna “het inleidingsbesluit”) is in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) bekendgemaakt. De Commissie heeft de belanghebbenden verzocht hun opmerkingen kenbaar te maken.

(4)

Bij schrijven van 22 oktober 2020 heeft België zijn opmerkingen over het inleidingsbesluit ingediend. De Commissie heeft voorts van 15 belanghebbenden opmerkingen ontvangen. De Commissie heeft deze voor een reactie aan België doorgezonden. België heeft bij schrijven van 24 december 2020 opmerkingen gemaakt.

(5)

Op 9 juli 2021 stemde België er bij wijze van uitzondering mee in af te zien van zijn uit artikel 342 VWEU in samenhang met artikel 3 van Verordening 1/1958 (3) voortvloeiende rechten, en om dit besluit in het Engels te laten aannemen en bekendmaken.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

2.1.   Samenvatting van de maatregel

(6)

België denkt dat het land vanaf 2025 zal worden geconfronteerd met een probleem inzake de toereikendheid van de elektriciteitsopwekking, voornamelijk als gevolg van zijn besluit om alle nucleaire capaciteit in de periode 2022-2025 geleidelijk af te bouwen, en van de ontmanteling van thermische opwekkingscapaciteit in België en zijn buurlanden.

(7)

Derhalve heeft de maatregel tot doel ervoor te zorgen dat er voldoende capaciteit is voor de productie van elektriciteit en dat die productie voldoet aan de verwachte vraag naar elektriciteit.

(8)

In het kader van het CRM zouden de begunstigden worden geselecteerd door middel van een concurrerende inschrijvingsprocedure en zouden zij een vergoeding krijgen voor hun beschikbaarheid. De steun zou de vorm aannemen van een capaciteitsbetaling voor de duur van de capaciteitsovereenkomst. In ruil daarvoor zouden de succesvolle bieders hun beschikbaarheid bieden om te voldoen aan de vraag van de transmissienetbeheerder tijdens probleemsituaties die zich kunnen voordoen.

(9)

België heeft zijn nationale decarbonisatiedoelstellingen vastgesteld in zijn nationale energie- en klimaatplan (4). Op basis van dit nationale energie- en klimaatplan is het de bedoeling dat het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het Belgische elektriciteitsverbruik toeneemt van 17 % in 2017 tot ten minste 40,4 % in 2030. Om deze doelstellingen te verwezenlijken, zullen aanzienlijke hernieuwbare energiebronnen moeten worden geïntegreerd, zoals wind- en zonne-energie, waarvan het intermitterende karakter een uitdaging kan vormen voor de toereikendheid en de bevoorradingszekerheid.

(10)

Hoewel de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen niet de primaire doelstelling van het CRM is, is bij het ontwerp van het CRM rekening gehouden met de ambitieuze doelstellingen voor de verdere invoering van hernieuwbare energiebronnen in de Belgische energiemix en vormt het een aanvulling op de verdere ontwikkeling van nieuwe intermitterende hernieuwbare energiebronnen.

2.2.   Rechtsgrondslag en overheidsregelingen

(11)

De rechtsgrondslag van de maatregel is de elektriciteitswet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de Belgische elektriciteitsmarkt (hierna “de elektriciteitswet”), zoals gewijzigd bij wetten (5) die op 16 mei 2019 en 19 maart 2021 in het Belgisch Staatsblad zijn bekendgemaakt.

(12)

Daarnaast zijn koninklijke besluiten (6) en de regels betreffende de werking van het Belgische CRM (7) voorbereid om de voorwaarden van het CRM verder uit te werken:

1)

het koninklijk besluit van 28 april 2021 tot vaststelling van de methode voor het berekenen van de capaciteit en de parameters inzake veilingen in het kader van het capaciteitsvergoedingsmechanisme (8);

2)

het koninklijk besluit van 21 mei 2021 betreffende de ontvankelijkheidscriteria met betrekking tot cumulatieve steun en de minimumdrempel voor deelname (9);

3)

het koninklijk besluit van 4 juni 2021 betreffende de investeringsdrempels en de in aanmerking komende kosten (10);

4)

het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de houders van buitenlandse capaciteit aan het CRM kunnen deelnemen (11), en

5)

het koninklijk besluit van 30 mei 2021 betreffende toezichtregels (12).

(13)

In augustus 2020 heeft Elia, de Belgische transmissienetbeheerder, een openbare raadpleging gehouden over de regels betreffende de werking van het Belgische CRM (13).

2.3.   Toereikendheid van de productie in België

2.3.1.   Betrouwbaarheidsnorm

(14)

De voornaamste doelstelling van het voorgestelde CRM is het waarborgen van de bevoorradingszekerheid, zoals gedefinieerd in een betrouwbaarheidsnorm.

(15)

Zoals gemeld in 2019 waren de betrouwbaarheidscriteria in België vastgesteld aan de hand van het tweeledige criterium “waarschijnlijkheid dat niet aan de vraag kan worden voldaan” (loss of load expectation, hierna “LoLE”): het verwachte aantal uren gedurende welke niet alle voor het Belgische elektriciteitsnet beschikbare productiebronnen in staat zullen zijn om de basislast en de behoefte aan operationele reserves te dekken, waarbij ook rekening wordt gehouden met vraagrespons, opslag en interconnectoren, mag voor een statistisch normaal jaar niet meer dan 3 uur bedragen. Als tweede criterium moet de waarschijnlijkheid dat niet aan de vraag kan worden voldaan voor een statistisch abnormaal jaar onder de 20 uur blijven (Loss of Load Expectation, hierna “LoLE95”) (14). Deze waarden zijn ook verankerd in de elektriciteitswet.

(16)

De betrouwbaarheidsnorm geeft uiting aan de raming van de waarde die consumenten hechten aan het vermijden van onderbrekingen van hun elektriciteitsvoorziening (value of lost load, hierna “VoLL”) en de verwachte kosten voor nieuwe capaciteit in België (cost of new entry, hierna “CoNE”).

(17)

Artikel 23, lid 6, van Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (15) (hierna “de elektriciteitsverordening”) voorziet in de vaststelling van een methodologie van de Unie voor het berekenen van de VoLL, de CoNE en de betrouwbaarheidsnorm.

(18)

Op 2 oktober 2020 heeft het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (Agency for the Cooperation of Energy Regulators, hierna “ACER”) de methodologie voor het berekenen van de VoLL (hierna “VoLL-methodologie”), de CoNE (hierna “CoNE-methodologie”) en de betrouwbaarheidsnorm (“BN-methodologie”) goedgekeurd. De drie methodologieën worden gezamenlijk aangeduid als de “VoLL/CoNE/BN-methodologie” (16).

(19)

Op 7 juni 2021 heeft België de berekening van de nieuwe VoLL, CoNE en de betrouwbaarheidsnorm ingediend overeenkomstig de VoLL/CoNE/BN-methodologie.

(20)

Op 28 mei 2021 heeft de Belgische regulator voor de energiesector (hierna “de CREG”) de minister van Energie haar voorstel voor een betrouwbaarheidsnorm voor België doen toekomen. De door de CREG voorgestelde betrouwbaarheidsnorm bedroeg 2 uur en 43 minuten.

(21)

Het directoraat-generaal Energie van de Federale Overheidsdienst Economie (hierna “FOD Economie”) heeft in zijn advies van 2 juni 2021 aanbevolen de betrouwbaarheidsnorm af te ronden naar 3 uur om te zorgen voor consistentie met eerdere studies naar de toereikendheid van nationale en Europese hulpbronnen, om naleving mogelijk te maken van de praktijk om betrouwbaarheidsnormen in afgeronde uren uit te drukken zoals in buurlanden en om rekening te houden met het feit dat het niet-marginale tekort dat voor België is vastgesteld, zal worden aangevuld met een energiemix en niet met één enkele referentietechnologie.

(22)

Volgens het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de betrouwbaarheidsnorm en de goedkeuring van de waarden voor de kosten van VoLL en CoNE is de nieuwe betrouwbaarheidsnorm vastgesteld op 3 uur.

(23)

In het ontwerp van koninklijk besluit wordt ook de enkele raming goedgekeurd van de kosten van VoLL, op basis van de waarde die door het directoraat-generaal Energie van de FOD Economie samen met het Planbureau is vastgesteld, en de CoNE op basis van de vraagresponstechnologie (17).

(24)

De VoLL zal worden vastgesteld op 16 033 EUR/MWh en de CoNE op 45 EUR/kW/jaar.

(25)

De VoLL werd berekend aan de hand van een driehoeksberekening waarbij rekening werd gehouden met de functie voor productie en met een enquête over de bereidheid om te betalen die werd uitgevoerd door de CREG. Volgens de Belgische autoriteiten was de door de CREG uitgevoerde enquête niet degelijk, onder andere omdat het voorgestelde enkele scenario (bij een temperatuur van minder dan + 5 °C) niet representatief was voor de meeste schaarstescenario’s. Daarom werd voor het ramen van de VoLL een beperkt gewicht toegekend aan de resultaten van de enquête.

(26)

Volgens de elektriciteitswet zullen de berekeningen die relevant zijn voor het CRM worden uitgevoerd op basis van de betrouwbaarheidsnorm die van kracht is op 15 september van het jaar voorafgaand aan de veiling.

(27)

Gezien het strakke tijdschema berekende België het volume dat moet worden aangekocht op de Y-4 en Y-1 veilingen, die gepland zijn voor respectievelijk oktober 2021 en 2024, op basis van de oude betrouwbaarheidsnorm, onder voorbehoud van de toezegging om de volumes zo nodig aan te passen indien uit de nieuwe betrouwbaarheidsnorm en de beoordeling van de toereikendheid blijkt dat de behoefte aan capaciteit aanzienlijk lager is.

(28)

België heeft ook toegezegd de VoLL te actualiseren op basis van een nieuwe enquête over de bereidheid om te betalen, in overeenstemming met de CoNE/VoLL/BN-methodologie en, indien nodig, vóór september 2022 een nieuwe betrouwbaarheidsnorm vast te stellen teneinde deze te gebruiken om uiterlijk voor de veiling van 2023 het aan te kopen volume vast te stellen.

2.3.2.   Beoordeling van de toereikendheid

(29)

Volgens de Belgische autoriteiten zal België vanaf 2025 met een probleem inzake toereikendheid worden geconfronteerd, voornamelijk als gevolg van de nucleaire uitfasering die gepland is voor de periode 2022-2025, versterkt door de ontmanteling van thermische opwekkingscapaciteit in buurlanden. Het probleem inzake toereikendheid is vastgesteld in een studie naar de nationale toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening, waarbij van verschillende scenario’s werd uitgegaan.

(30)

In de in juni 2019 door de Belgische transmissienetbeheerder Elia gepubliceerde studie naar de nationale toereikendheid voor de periode 2020-2030 (“de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019”) (18) werd vastgesteld dat er uiterlijk in de winter van 2025/2026 systematisch behoefte zal zijn aan nieuwe capaciteit van ten minste 3,9 GW in het scenario met grote gevolgen en een lage waarschijnlijkheid (high impact low probability, HiLo), het scenario EU-HiLo. In dit scenario wordt rekening gehouden met ingevoerde elektriciteit en wordt ervan uitgegaan dat verscheidene Franse kerncentrales mogelijk niet beschikbaar zijn (bovenop de “normale” niet-beschikbaarheid). Hetzelfde scenario werd gebruikt in het kader van de evaluatie van het strategische reservevolume (19). Het EU-basisscenario (20) vertoont een tekort van 2,4 GW als de bestaande thermische capaciteit in het systeem wordt gehandhaafd (zie figuur 4-18 van de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019).

(31)

Uit de resultaten van de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019 blijkt voor het scenario EU-HiLo dat de waarschijnlijkheid dat niet aan de vraag kan worden voldaan zonder interventie in 2025 maar liefst 10,5 uur zou bedragen, waardoor de nationale betrouwbaarheidsnorm inzake voorzieningszekerheid aanzienlijk zou worden overschreden. De indicator LoLE95 zou zelfs stijgen tot 84 uur. De volgende tabel toont de LoLE-resultaten, zoals blijkt uit de nationale studie over de bevoorradingszekerheid voor de scenario’s EU-HiLo en EU-basis:

Tabel 1

LoLE-resultaten voor België in de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit

 

2025

2028

2030

EU-basis

EU-HiLo

EU-basis

EU-HiLo

EU-basis

EU-HiLo

Resterende markt LoLE (uren)

9,4

10,5

6

6,9

6

6,2

Resterende markt LoLE95 (uren)

89

84

63

76

43

51

Bron: Studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019.

(32)

Op 11 juli 2019 publiceerde de CREG een analyse van de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019 (21). In deze analyse plaatste de CREG onder meer vraagtekens bij het gebruik van het scenario EU-HiLo als het hoofdscenario. Volgens de CREG moet de methodologie voor het beoordelen van de winstgevendheid van bestaande en nieuwe capaciteit worden verbeterd en moeten alle beschikbare balanceringsreserves in België en daarbuiten in aanmerking worden genomen.

(33)

In november 2019 heeft het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (hierna “ENTSB-E”) de tussentijdse prognose van de toereikendheid 2019 (mid-term adequacy forecast 2019, hierna “MAF 2019”) (22) gepubliceerd, die voor België in 2025 de volgende resultaten laat zien:

Tabel 2

LoLE-niveaus voor België in MAF 2019

 

Basisscenario — 2025

Gevoeligheid voor een laag koolstofniveau  (23) — 2025

Gemiddelde LoLE

1,09 uur

1,61 uur

LoLE95

3,15 uur

Bron: “Mid-term Adequacy Forecast — 2019” van het ENTSB-E.

(34)

Volgens België geeft de MAF 2019 van het ENTSB-E de LoLE-resultaten voor België echter niet nauwkeurig genoeg weer, aangezien wordt uitgegaan van de beschikbaarheid van nog eens 2,5 GW (24), die in feite niet gegarandeerd is.

(35)

In zijn eindverslag van april 2020 (25) presenteerde het Pentalateraal Energieforum (26) (hierna “het PLEF”) de volgende resultaten voor België in 2025:

Tabel 3

LoLE-niveaus voor België in de algemene beoordeling inzake toereikendheid 2020 van het PLEF

 

Basisscenario — 2025  (27)

Gevoeligheid voor een laag gasniveau — 2025  (28)

Gevoeligheid voor een laag nucleair/CH NTC-niveau — 2025  (29)

Gemiddelde LoLE

3,3 uur

8,1 uur

4,6 uur

Bron: “Generation Adequacy Assessment — April 2020 — Final report” van het Pentalateraal Energieforum

(36)

In november 2020 heeft het ENTSB-E de MAF 2020 uitgebracht. Voor het basisscenario voor 2025 laten de resultaten van de MAF 2020 een gemiddelde LoLE van 0,4 uur zien, waarmee dus wordt voldaan aan het wettelijk toereikendheidscriterium voor België van een LoLE van 3 uur.

(37)

In de opmerkingen van de landen in de bijlage bij de MAF 2020 heeft België echter het volgende aangegeven: “Er is een aanzienlijke hoeveelheid veronderstelde ‘nieuw gebouwde’ capaciteit in de MAF 2020, verdeeld over een groot aantal landen. Er moet worden opgemerkt dat het over het algemeen niet zeker is dat deze capaciteit uiteindelijk in 2025 zal worden gerealiseerd, zodat deze veronderstellingen en de resultaten die volgen op de in de MAF 2020 gepresenteerde resultaten zorgvuldig moeten worden geïnterpreteerd. Bovendien maakt België sinds enkele jaren deel uit van de regio waar stroomgebaseerde marktkoppeling reeds is geïmplementeerd. Hoewel Elia een stroomgebaseerd simulatiemodel heeft ontwikkeld en toegepast, bijvoorbeeld in de Elia-studie van 2019, dat ook werd gebruikt in de PLEF GAA-studie van 2020, wordt een dergelijke aanpak nog niet gebruikt in de huidige MAF-studie van 2020”.

(38)

De Belgische autoriteiten hebben in hun kennisgeving aangegeven dat de methodologie en de gegevens op Europees niveau zijn afgestemd, zodat de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019 in overeenstemming is met de MAF 2019.

(39)

Overeenkomstig artikel 23, lid 3, van de elektriciteitsverordening moet het ENTSB-E een methodologie ontwikkelen die wordt gebruikt voor de Europese beoordeling van de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening (European resource adequacy assessment, hierna “ERAA”) en voor elke nationale beoordeling van de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening (national resource adequacy assessment, hierna “NRAA”) (zie artikel 24 van de elektriciteitsverordening). Deze methode moet door ACER worden goedgekeurd.

(40)

Op 2 oktober 2020 heeft ACER zijn goedkeuring gehecht aan de methodologie voor de Europese beoordeling van de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening (hierna “de ERAA-methodologie”) (30).

(41)

Op 30 juni 2021 publiceerde Elia een nieuwe adequacy- en flexibiliteitsstudie over de periode 2022-2032 (hierna “de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021”).

(42)

In overeenstemming met de ERAA-methodologie heeft Elia de hieronder beschreven onderdelen van de ERAA-methodologie opgenomen in het kader van de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021:

a)

klimaatjaren: Elia heeft ervoor gekozen de eerste optie die in de ERAA-methodologie wordt beschreven uit te voeren, d.w.z. op basis van een beste voorspelling van toekomstige klimaatprognoses;

b)

beoordeling van de economische levensvatbaarheid: Elia heeft in overeenstemming met de ERAA-methodologie een methode ontwikkeld voor het berekenen van de economische levensvatbaarheid van de verschillende activa in het elektriciteitssysteem;

c)

stroomgebaseerd: in het modelleringskader van Elia zijn alle bekende en geplande marktontwerpintroducties geïntegreerd in de stroomgebaseerde capaciteitsberekeningsmethode, zoals de uitbreiding van de regio naar Core; “geavanceerde hybride koppeling”, of de bij de elektriciteitsverordening ingevoerde minRAM-regels;

d)

flexibiliteit: de studie omvat zowel de berekening van de totale flexibiliteitsbehoeften en -middelen van het systeem als een beoordeling van de dimensionering van frequentiebegrenzingsreserves en frequentieherstelreserves voor elk streefjaar om rekening te houden met de reservebehoeften die onevenwichtigheden zullen dekken in overeenstemming met de wettelijke vereisten die in de simulaties van de toereikendheid zijn gemodelleerd. Bovendien worden de flexibiliteitskenmerken van offshore windenergie verfijnd en worden Power-to-X-technologieën als nieuwe technologieën geïntegreerd. Tot slot wordt bijzondere aandacht besteed aan het effect van de integratie van de tweede golf van offshore productiecapaciteit en grensoverschrijdende balanceringsplatforms;

e)

sectorale integratie: met betrekking tot sectorkoppeling wordt rekening gehouden met de interfaces tussen het elektriciteitssysteem en verschillende sectoren, zoals vervoer, verwarming en gas, door veronderstellingen over de opwekkingscapaciteit van respectievelijk elektrische voertuigen, warmtepompen en thermische gaseenheden op te nemen. Om inzicht te krijgen in de implicaties van het gebruik van elektriciteit voor de productie van waterstof in de modellen die in deze studie worden gebruikt, werden elektrolyse-installaties toegevoegd als een (flexibel) elektriciteitsverbruik in België en daarbuiten. Bovendien werd bijzondere aandacht besteed aan de digitalisering van extra elektriciteitsverbruik uit vervoer en warmte;

f)

tienjarige horizon: de studie is gebaseerd op de tienjarige horizon (2022-2032). Om het aantal simulaties en berekeningen te verminderen, werden niet alle gevoeligheden en scenario’s voor alle jaren gesimuleerd: enkele belangrijke jaren werden grondiger geanalyseerd. In België en in het buitenland werd een groot aantal gevoeligheidsanalyses uitgevoerd om inzicht te krijgen in en een beter begrip te krijgen van de gevolgen van het variëren van bepaalde veronderstellingen. Ter vergelijking: met de ERAA 2021 zullen naar verwachting alleen de jaren 2025 en 2030 worden gesimuleerd;

g)

varianten met en zonder capaciteitsmechanismen: overeenkomstig de elektriciteitsverordening en de ERAA-methodologie heeft Elia scenario’s met en zonder marktbrede capaciteitsmechanismen in Europa opgenomen.

(43)

De Belgische autoriteiten hebben aangevoerd dat de belangrijkste methodologische vereisten van de ERAA-methodologie in deze studie zijn geïmplementeerd.

(44)

Op basis van de elektriciteitsverordening moet de NRAA de centrale referentiescenario’s bevatten. Deze scenario’s omvatten onder meer een beoordeling van de economische levensvatbaarheid van activa voor elektriciteitsproductie. In de ERAA-methodologie wordt voorts gespecificeerd dat twee centrale referentiescenario’s moeten worden gedefinieerd, één met capaciteitsmechanismen in heel Europa en de andere zonder dergelijke capaciteitsmechanismen.

(45)

Bijgevolg werden in de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 twee centrale scenario’s onderzocht:

a)

“EU-BASIS”: betreft een scenario waarin rekening wordt gehouden met reeds goedgekeurde marktbrede capaciteitsmechanismen in Frankrijk, Groot-Brittannië, Polen, Italië en Ierland en ervan wordt uitgegaan dat deze mechanismen tot het einde van de looptijd van deze studie van kracht zullen zijn;

b)

“EU-noCRM”: betreft een scenario waarvan de inkomsten van marktbrede capaciteitsmechanismen zijn uitgesloten en waarin er dus vanuit wordt gegaan dat er in Europa geen marktbrede capaciteitsmechanismen bestaan.

(46)

In de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 wordt rekening gehouden met de bijdrage van alle middelen, met inbegrip van bestaande en toekomstige mogelijkheden voor opwekking, energieopslag, sectorale integratie, vraagrespons, en invoer en uitvoer alsmede de bijdrage daarvan aan een flexibel systeembeheer.

(47)

De Belgische autoriteiten hebben aangevoerd dat bij de modellering van de maximumclearingprijzen in de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 rekening wordt gehouden met alle beschikbare wettelijke bepalingen, zoals de momenteel geldende hoogste prijsgrens, de 60 %-regel (31) zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer (32), en Besluit nr. 04/2017 van ACER van 14 november 2017.

(48)

In de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 wordt de automatische verhoging van de maximale clearingprijs vanaf 2025 gemodelleerd. Volgens de Belgische autoriteiten is het zeer waarschijnlijk dat er vóór 2025 geen sprake van LoLE zal zijn, zodat er vóór 2025 geen verhoging van de maximale clearingprijs is gemodelleerd. Zelfs indien de prijsplafonds zouden worden verhoogd, blijkt volgens de Belgische autoriteiten uit de modellering dat de resultaten van de beoordeling van de economische levensvatbaarheid voor 2025 niet zouden veranderen (zie figuur 3-72 van de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021). België heeft toegezegd ervoor te zorgen dat in de nieuwe studie inzake bevoorradingszekerheid, die uiterlijk in juni 2023 moet worden gepubliceerd, ten volle rekening wordt gehouden met de methodologie voor dynamische prijsstijgingen vanaf het begin van de simulatieperiode.

(49)

Volgens de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 zal België vanaf 2025, zodra de nucleaire uitfasering is voltooid, te maken krijgen met een structurele behoefte aan nieuwe capaciteit. Deze behoefte bedraagt 2 GW in 2025 in het centrale scenario “EU-BASIS” en stijgt geleidelijk tot 3,9 GW in 2032. De toegenomen behoefte houdt verband met de verwachte toename van het elektriciteitsverbruik en de verminderde invoer tijdens perioden van schaarste in België.

(50)

Uit de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 komt naar voren dat slechts een zeer klein deel van de nieuwe capaciteit tegen 2025 haalbaar zal zijn via de “energy-onlymarkt” (EOM).

(51)

Bijgevolg zijn de Belgische autoriteiten van mening dat voor België zonder maatregelen vanaf 2025 sprake zal zijn van een zorgpunt in verband met de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening.

(52)

De adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 biedt het meest recente en beste beeld van de noodzaak van het CRM.

2.3.3.   Tekortkomingen van de markt

(53)

België heeft een aantal tekortkomingen van de markt vastgesteld die een goed functionerende, zekere, betaalbare en duurzame elektriciteitsmarkt belemmeren.

(54)

Een eerste tekortkoming van de markt is het gevolg van verschillende factoren die efficiënte prijssignalen verhinderen en van het feit dat de energieprijzen niet kunnen stijgen tot VoLL en andere onvolkomenheden in de opzet van de markt.

(55)

De combinatie van deze tekortkomingen van de markt en de daarmee verband houdende regelgevende actie kan ertoe leiden dat prijssignalen op de elektriciteitsmarkten worden “getemperd”, zodat de prijzen in tijden van schaarste niet tot een “efficiënt” niveau stijgen. Dit leidt tot een chronisch tekort aan inkomsten voor exploitanten van installaties en voor vraagresponsoperatoren, zodat het vermogen om hun vaste en variabele kosten terug te verdienen wordt aangetast, wat doorgaans de “missing money” (ontbrekend geld) wordt genoemd, waardoor de marktkrachten het vereiste niveau van toereikendheid niet kunnen bereiken.

(56)

In theorie zou het onvermogen van consumenten om hun gewenste mate van betrouwbaarheid te kiezen op een “energy-onlymarkt” kunnen worden verholpen door de prijzen te laten stijgen tot een regelgevend niveau dat de prijs weergeeft, waarop de consument niet langer bereid zou zijn te betalen voor energie, en producenten in staat te stellen schaarsterente te ontvangen. Als gevolg van de lage vraagrespons is het echter moeilijk om de huidige VoLL te vatten en scherpe prijsstijgingen gaan gepaard met problemen betreffende politieke aanvaarding.

(57)

Volgens de Belgische autoriteiten is een tweede tekortkoming van de markt het gevolg van de risicoaversie van investeerders in een context van toegenomen volatiliteit en grote onzekerheid ten aanzien van de regelgeving. De toenemende penetratie van intermitterende hernieuwbare energiebronnen maakt de prijzen volatieler en vergroot de onzekerheid over de mogelijkheid voor conventionele technologieën om de vaste kosten daarvan op de elektriciteitsmarkt terug te verdienen. Volgens België kunnen kleine variaties in de omstandigheden van de invoering van hernieuwbare energiebronnen, bijvoorbeeld streefcijfers voor zonne-energie en onshore wind en offshore wind, aanzienlijke gevolgen hebben voor de inkomsten van conventionele opwekkingstechnologieën. Het probleem van de “missing money” wordt steeds groter naarmate de intermitterende capaciteit toeneemt. Als gevolg daarvan verhoogt dit volgens de Belgische autoriteiten het economische risico dat verbonden is aan investeringen in flexibele conventionele opwekkingstechnologieën. Daarnaast voorzien de energieprijzen volgens België gewoonlijk niet in een afdekkingshorizon van meer dan drie jaar, wat kort is om een investeringsscenario voor investeerders tot stand te brengen. Bovendien zijn de termijnmarkten volgens de Belgische autoriteiten weliswaar in staat om stapsgewijze veranderingen in vraag en aanbod op te vangen, maar zouden zij geen afdekking kunnen bieden in geval van een belangrijke structurele schok, zoals de geplande nucleaire uitfasering in België.

(58)

Ten derde vertoont de betrouwbaarheid van elektriciteitssystemen bepaalde kenmerken van een openbaar goed. Dit komt doordat investeringen voor een hoger niveau van voorzieningszekerheid iedereen ten goede komen, terwijl het, zoals eerder uiteengezet, voor de meeste individuele eindverbruikers niet mogelijk is om selectief door de systeembeheerder te worden losgekoppeld op grond van hun bereidheid om te betalen. Producenten zullen dus waarschijnlijk suboptimale prikkels krijgen om te investeren in productiecapaciteit, waardoor uiteindelijk suboptimale niveaus van systeembetrouwbaarheid zouden worden bereikt.

(59)

Volgens de Belgische autoriteiten komen deze kwesties in een bijzondere vorm voor in België, aangezien dit een relatief kleine en sterk onderling verbonden markt is die derhalve ook wordt beïnvloed door soortgelijke voorzieningsrisico’s op naburige elektriciteitsmarkten. Volgens de Belgische autoriteiten wordt de toereikendheid van België dan ook in hoge mate beïnvloed door de situatie op de naburige elektriciteitsmarkten.

(60)

In 2018 keurde de Commissie een strategische reserve voor België goed tot 31 maart 2022 (33). De strategische reserve heeft tot doel pieken in de vraag op te vangen tijdens de winterperioden wanneer de markt daar niet in slaagt, door een deel van de bestaande productie- en vraagresponscapaciteit buiten de markt te handhaven bij wijze van een back-up die alleen kan worden aangesproken wanneer de balanceringsmiddelen zijn uitgeput.

2.3.4.   Markthervormingen

(61)

Op 25 november 2019 heeft de Commissie van het Belgische ministerie van Energie een uitvoeringsplan (34) ontvangen dat is opgesteld overeenkomstig artikel 20, lid 3, van de elektriciteitsverordening, op grond waarvan de lidstaten met zorgpunten op het gebied van de toereikendheid in een uitvoeringsplan maatregelen moeten opnemen die zijn gericht op het wegnemen van verstorende effecten van regelgeving of tekortkomingen van de markt op hun markten. Na een openbare raadpleging heeft de Commissie op 30 april 2020 overeenkomstig artikel 20, lid 5, van de elektriciteitsverordening een advies uitgebracht over het uitvoeringsplan van België (35). België heeft een definitieve versie van zijn uitvoeringsplan vastgesteld en bij de Commissie ingediend (36).

(62)

Met betrekking tot de balanceringsmarkten heeft België in zijn onbalansprijsstellingsmechanisme een zogenoemde “alfacomponent” ingevoerd. Het gaat om een extra onbalansprijscomponent die wordt opgelegd aan balanceringsverantwoordelijken (balance responsible parties, hierna “BRP’s”) om het realtime-prijssignaal te verhogen wanneer de systeemonbalans van de Belgische controlezone toeneemt. In haar advies heeft de Commissie België verzocht na te gaan of de prijsstellingsfunctie op basis van schaarste niet alleen op BRP’s van toepassing moet zijn, maar ook op aanbieders van balanceringsdiensten (balancing service providers, hierna “BSP’s”). Dit kan dienen ter ondersteuning van de voorzieningszekerheid door ervoor te zorgen dat BRP’s en BSP’s worden geconfronteerd met dezelfde prijs voor opgewekte/verbruikte energie, aangezien prijsdifferentiatie kan leiden tot inefficiënte arbitrage bij marktspelers. De Commissie is ook van mening dat de prijsstellingsfunctie op basis van schaarste in werking moet worden gesteld door schaarste aan reserves in het systeem en dat de functie moet worden ingesteld om de prijzen van balanceringsenergie te verhogen tot de VoLL wanneer het systeem geen reserves meer heeft. De Commissie heeft België gevraagd te overwegen zijn prijsstellingsregeling op basis van schaarste uiterlijk op 1 januari 2022 dienovereenkomstig te wijzigen. Bovendien implementeert België onbalansnetting en bereidt het land zich voor op aansluiting bij de EU-balanceringsplatforms voor aFRR (automatische frequentieherstelreserve) en mFRR (manuele frequentieherstelreserves), die naar verwachting uiterlijk eind 2021 en in 2022 operationeel zullen zijn. Daarnaast heeft België zich verbonden tot het volgende met betrekking tot de inkoop van balanceringsdiensten en ondersteunende diensten:

a)

uiterlijk in juli 2020 moesten frequentiebegrenzingsreserves (frequency containment reserves, hierna “FCR”) dagelijks worden aanbesteed en uitsluitend regionaal worden ingekocht;

b)

uiterlijk in juli 2020 moest aFRR dagelijks worden aanbesteed en kunnen alle technologieën, alle spelers en alle spanningsniveaus deelnemen aan de markt. Voor geactiveerde balanceringsenergie wordt een vergoeding betaald op basis van marginale prijsstelling zodra er voldoende liquiditeit is;

c)

sinds februari 2020 wordt mFRR dagelijks gedimensioneerd en gerangschikt en wordt geactiveerde balanceringsenergie vergoed door middel van marginale prijsstelling.

(63)

In het jaarverslag dat België in juli 2021 heeft ingediend, wordt bevestigd dat deze maatregelen inmiddels zijn uitgevoerd.

(64)

De vraagrespons in België komt in aanmerking voor deelname aan de groothandelsmarkten voor elektriciteit (met inbegrip van day-ahead- en intradaymarkten) en de balanceringsmarkt, en wordt op dezelfde wijze behandeld als andere marktdeelnemers en aanbieders van balanceringsdiensten. Vraagrespons kan individueel of via aankoopgroepering plaatsvinden. Om de vraagrespons verder te vergemakkelijken, heeft België zich er in zijn (in 2019 ingediende) uitvoeringsplan toe verbonden slimme meters uit te rollen die voor elk gewest verschillend zullen zijn:

a)

Vlaanderen (37):

1)

uiterlijk in 2023 heeft 33 % van de afnemers een slimme meter;

2)

uiterlijk in 2028 heeft 66 % van de afnemers in Vlaanderen een slimme meter;

3)

uiterlijk in 2034 heeft 100 % van de afnemers in Vlaanderen een slimme meter;

b)

Wallonië:

1)

uiterlijk op 1 januari 2023 worden slimme meters systematisch uitgerold i) voor wanbetalende individuele consumenten, ii) wanneer de meter moet worden vervangen, iii) voor nieuwe aansluitingen op het net, iv) wanneer de consument om een slimme meter vraagt;

2)

uiterlijk op 31 december 2029 is 80 % van de slimme meters geïnstalleerd voor i) consumenten met een verbruik dat gelijk is aan of hoger is dan 6 000 kWh; ii) prosumenten, wanneer het te ontwikkelen nettovermogen gelijk is aan of hoger is dan 5 kWe; iii) voor oplaadpunten die voor het publiek toegankelijk zijn;

c)

Brussels gewest: slimme meters worden uitgerold i) wanneer meters moeten worden vervangen, of ii) bij nieuwe aansluitingen op het net.

(65)

België had in 2020 een interconnectiepercentage van 21 %. Met de reeds geplande projecten (zie het federaal ontwikkelingsplan 2020-2030 (38)) zal het elektriciteitsinterconnectiepercentage in België tegen 2030 rond de 30 % liggen (39). In België zijn de volgende versterkingen van het net onlangs operationeel geworden of worden zij dat de komende jaren:

a)

ALEGrO: Het project van gemeenschappelijk belang ALEGrO voor een interconnector van 1 GW tussen België en Duitsland werd opgeleverd in 2020 (40);

b)

NEMO: Het NEMO-project van gemeenschappelijk belang voor een interconnector van 1 GW tussen België en het Verenigd Koninkrijk is sinds 2019 operationeel;

c)

BRABO: Het project van gemeenschappelijk belang BRABO betreft een upgrade van het Belgische elektriciteitsnet met als doel onder meer de invoercapaciteit vanuit Nederland te verhogen.

2.4.   Begunstigden

2.4.1.   Voorwaarden om in aanmerking te komen

(66)

Het CRM zal openstaan voor alle capaciteiten die kunnen bijdragen tot de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening, zowel bestaande als nieuwe capaciteit, opslag en vraagrespons. Aggregatie van capaciteit, ook afkomstig van verschillende technologieën, zal worden toegestaan.

(67)

Deelname van buitenlandse capaciteit is eveneens toegestaan. De regels worden nader beschreven in afdeling 2.10.

(68)

De begunstigden van het CRM zijn de capaciteitsaanbieders die in het kader van de concurrerende inschrijvingsprocedure worden geselecteerd.

2.4.2.   Minimumdrempel voor deelname

(69)

De minimumdrempel voor deelname is vastgesteld op 1 MW, met name om de volgende redenen:

a)

afstemming op de balanceringsmarkt;

b)

de waarde is het resultaat van een voortdurende dialoog met marktdeelnemers, met inbegrip van verscheidene formele openbare raadplegingen;

c)

lager gaan dan de limiet van 1 MW houdt in dat veel kleine capaciteiten de verplichte prekwalificatieprocedure in het kader van het CRM moeten starten en geconfronteerd worden met de daaraan verbonden kosten, ook al zijn zij misschien niet voornemens om aan de CRM-veiling deel te nemen;

d)

door onder de drempel van 1 MW te gaan, wordt ook de administratieve last aanzienlijk vergroot.

(70)

Het koninklijk besluit betreffende de ontvankelijkheidscriteria ten aanzien van cumulatieve steun en de minimumdrempel voor deelname voorziet in een evaluatie van de hoogte van de minimumdrempel voor deelname gedurende de looptijd van het CRM, ten minste om de vijf jaar.

(71)

Aggregatieregels maken deelname mogelijk van kleinere capaciteitsaanbieders die niet aan de minimumdrempel voldoen.

2.4.3.   Aggregatie

(72)

Meerdere capaciteitsaanbieders kunnen ervoor kiezen om zonder beperking van de maximumomvang te aggregeren in één enkele eenheid in de capaciteitsmarkt (capacity market unit, hierna “CMU”) van minimaal 1 MW. De enige beperking is dat leveringspunten waarop de dagelijkse programma’s van de energiemarkten van toepassing zijn (tegenwoordig doorgaans leveringspunten met een omvang van meer dan 25 MW) geen deel kunnen uitmaken van een geaggregeerde portefeuille. Aggregatie is voor alle technologieën toegestaan. Bovendien is de hertoewijzing van componenten binnen een geaggregeerde CMU toegestaan om de flexibiliteit ten aanzien van aggregators te vergroten en hun deelname aan het veilingproces aan te moedigen.

(73)

De aggregatieregels zullen periodiek worden herzien en zo nodig door de Belgische autoriteiten worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat zij geen belemmering vormen voor de deelname aan de veiling.

2.4.4.   Onbewezen capaciteit

(74)

Het mechanisme voorziet in een specifieke categorie “onbewezen capaciteit”. Dit wordt gedefinieerd als een capaciteit die, bij aanvang van de Y-4 prekwalificatieprocedure, niet in verband kan worden gebracht met een leveringspunt en derhalve niet kan voldoen aan de prekwalificatievereisten van het leveringspunt. De categorie staat open voor alle technologieën en is erop gericht de deelname te bevorderen van capaciteiten die wellicht meer moeite hebben om het standaard vereiste maturiteitsniveau reeds in Y-4 te leveren. Onbewezen capaciteiten zijn minder voldragen projecten, bijvoorbeeld wanneer het leveringspunt nog niet bekend is; er is geen uitvoeringsplan voor het project beschikbaar en het project komt pas verder tot ontwikkeling tijdens de periode voorafgaand aan de oplevering. De Belgische autoriteiten hebben uitgelegd dat het begrip “onbewezen capaciteit” op verzoek van de markt werd geïntroduceerd en met name nuttig kan zijn voor aggregators/vraagresponsoperatoren, die denken dat zij een dergelijke capaciteit kunnen vinden in de periode voorafgaand aan de oplevering, maar bijvoorbeeld nog overeenkomsten aan de vraagzijde moeten sluiten of meerdere mogelijkheden in overweging nemen. Een onbewezen capaciteit mag alleen op de Y-4 veilig worden aangeboden. Aan deze categorie kan alleen de standaard capaciteitscategorie van een eenjarig contract worden toegekend (zie de overwegingen 138 en 145).

(75)

Om het risico voor de systeemveiligheid door te vertrouwen op minder voldragen projecten te beperken, is de totale capaciteit die in deze categorie moet worden aanvaard, beperkt tot 200 MW voor de eerste veiling. In de elektriciteitswet is bepaald dat per veiling een besluit over deze maximale totale capaciteit wordt genomen. De drempel zou in de loop der tijd kunnen veranderen op basis van positieve ervaringen.

2.4.5.   Reductie

2.4.5.1.   Algemene voorschriften

(76)

Het CRM staat open voor alle capaciteitshouders, afhankelijk van hun beschikbaarheid en hun bijdrage aan de doelstelling van toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening. Er wordt immers niet verwacht dat CMU’s 100 % van de tijd met 100 % van hun referentievermogen beschikbaar zijn, bijvoorbeeld door weersomstandigheden, onderhoudscycli of storingen.

(77)

Om die reden wordt voor elke technologie een reductiefactor berekend om de betrouwbaarheid en de bijdrage ervan aan de voorzieningszekerheid te beoordelen op momenten die met het oog op toereikendheid van bijzonder belang zijn (zogenoemde “gesimuleerde uren van schaarste”). Capaciteitshouders kunnen derhalve alleen aan de veiling deelnemen en komen dus alleen in aanmerking voor capaciteitscontracten tot hun gereduceerde capaciteit (41).

(78)

De methodologie voor het berekenen van deze reductieparameters verschilt per technologie en wordt nader gespecificeerd in het koninklijk besluit, waarin de methodologie voor de capaciteitsberekening en de veilingparameters wordt uiteengezet. Deze hangt af van de capaciteitscategorie:

a)

de reductiefactoren voor thermische technologieën met een dagelijks programma worden bepaald aan de hand van statistische analyses op basis van historische gegevens door het gedwongen niet-beschikbaarheidspercentage te onderbieden, aangezien wordt aangenomen dat deze parameter onafhankelijk is van de weersomstandigheden;

b)

de reductiefactoren voor thermische technologieën zonder dagelijks programma worden bepaald door metingen. Indien de metingen ontoereikend zijn, worden zij gesimuleerd door de verwachte gemiddelde bijdrage van die technologieën tijdens de gesimuleerde uren van schaarste te delen door het geaggregeerde nominale referentievermogen van de technologie;

c)

de reductiefactoren voor van de weersomstandigheden afhankelijke technologieën met dagelijks programma en voor van de weersomstandigheden afhankelijke technologieën zonder dagelijks programma waarvoor geen overeenkomst inzake dienstverleningsniveau is gekozen (zie onderstaand punt e)) worden bepaald door de bijbehorende gemiddelde bijdrage van die technologieën tijdens gesimuleerde uren van schaarste te delen door het geaggregeerde nominale referentievermogen van de toepasselijke technologie;

d)

de reductiefactoren voor technologieën met beperkte energie met dagelijks programma worden bepaald door de verwachte gemiddelde bijdrage van dergelijke technologieën tijdens gesimuleerde uren van schaarste te delen door het geaggregeerde nominale referentievermogen;

e)

overeenkomst inzake dienstverleningsniveau (service level agreement, hierna “SLA”) (doorgaans vraagrespons of kleine opslag, maar is ook toegankelijk voor alle technologieën zonder dagelijks programma, met inbegrip van hernieuwbare energiebronnen): de reductiefactor wordt gekoppeld aan elke SLA die door de CMU zelf is geselecteerd tijdens de prekwalificatieprocedure (en zoals vastgelegd in het capaciteitscontract), afhankelijk van de geselecteerde energiebeperkingen. Hierdoor kan voor de technologieën zonder dagelijks programma worden bepaald welke SLA het beste past bij de technische beperkingen ervan, in plaats van dat zij in een vooraf bepaalde SLA worden opgenomen. Bovendien kan een aggregator een SLA kiezen die het best bij zijn portefeuille past.

(79)

Op 4 mei 2021 heeft België geactualiseerde reductiefactoren verstrekt zoals weergegeven in de onderstaande tabel:

Tabel 4

Reductiefactoren

Overeenkomst inzake dienstverleningsniveau (SLA)

Beschikbaarheid/duur [u]

SLA

Grootschalige opslag

1 uur

11  %

11  %

2 uur

19  %

19  %

3 uur

28  %

28  %

4 uur

36  %

36  %

6 uur

52  %

52  %

8 uur

65  %

65  %

Thermische technologieën met dagelijks programma

Subcategorie

Reductiefactor

Gasturbine met gecombineerde cyclus

91  %

Gasturbine met open cyclus

90  %

Turbojets

96  %

Gasmotoren

95  %

Dieselmotoren

93  %

WKK

93  %

Biomassa

93  %

Afval

93  %

Kernenergie

96  %

Steenkool

90  %

Technologieën met beperkte energie met dagelijks programma

Beschikbaarheidsduur in uren

Reductiefactor

1

11  %

2

19  %

3

28  %

4

36  %

5 -6

52  %

7 -8

65  %

Van de weersomstandigheden afhankelijke technologieën

Subcategorie

Reductiefactor

Offshore wind

15  %

Onshore wind

6  %

Zonne-energie

4  %

Hydro Run-of-River

34  %

Thermische technologieën zonder dagelijks programma

Subcategorie

Reductiefactor

Geaggregeerde thermische technologieën

62  %

Bron: Kennisgeving (42).

(80)

De reductieregels kunnen jaarlijks worden herzien en zo nodig worden gewijzigd. De transmissienetbeheerder zal in het bijzonder beraadslagen over de lijst van bestaande technologieën op de markt. Indien feedback wordt ontvangen over het ontbreken van een nieuw type technologie in de lijst, kan deze technologie nog steeds in aanmerking worden genomen bij de jaarlijkse kalibratie van de reductiefactoren. Daarom zullen de reductiefactoren en de technologieën indien nodig jaarlijks worden bijgewerkt en herzien.

2.4.6.   Regels betreffende grensoverschrijdende deelname

(81)

Met betrekking tot grensoverschrijdende deelname wordt de maximale toegangscapaciteit die beschikbaar is voor de deelname van onrechtstreekse buitenlandse capaciteit in een controlezone door de systeembeheerder vastgesteld voor elke rechtstreeks elektrisch aangesloten marktzone op de Belgische regelzone, overeenkomstig artikel 26 van de elektriciteitsverordening.

(82)

In afwachting van de goedkeuring van de desbetreffende strategieën, voorstellen of besluiten ter uitvoering van artikel 26 van de elektriciteitsverordening wordt de bijdrage van elke rechtstreeks met België verbonden marktzone bepaald door de bijdrage van die zones tijdens gesimuleerde uren van schaarste zoals beschreven in afdeling 2.10.1.

2.4.7.   Regels betreffende onbewezen capaciteit

(83)

Om een gelijk speelveld met andere gecontracteerde capaciteit op de Y-4 veiling te waarborgen, zal Elia de op het moment van de Y-4 veiling bekende reductiefactoren gebruiken als inputparameter voor de standaard prekwalificatieprocedure van onbewezen capaciteit (aangezien de standaard prekwalificatieprocedure in verband met die capaciteit kan worden georganiseerd tot 24 maanden na de Y-4 veiling).

2.5.   Veilingproces en prijsregels

2.5.1.   Veilingfrequentie

(84)

Volgens de kennisgeving zal de transmissienetbeheerder CRM-veilingen organiseren op basis van het niveau van de capaciteitsmiddelen die nodig zijn om een passend niveau van toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening te waarborgen om aan de betrouwbaarheidsnorm te voldoen.

(85)

Er wordt jaarlijks een capaciteitsveiling gehouden voor de levering van capaciteit vier jaar later (hierna “Y-4 veiling”). In het jaar dat onmiddellijk voorafgaat aan het leveringsjaar van de hoofdveiling wordt nog een year-aheadveiling gehouden (hierna “Y-1 veiling”). De eerste Y-4 veiling wordt georganiseerd in 2021, terwijl de eerste Y-1 veiling in 2024 zou moeten plaatsvinden.

2.5.2.   Bepaling van het te veilen volume

(86)

In een eerdere versie van de elektriciteitswet bepaalde artikel 7undecies, lid 2, dat de methodologie tot vaststelling van de parameters voor het bepalen van de hoeveelheid aan te kopen capaciteit werd voorgesteld door de transmissienetbeheerder. Krachtens de elektriciteitsverordening, die sinds 1 januari 2020 van toepassing is, keurt de lidstaat het te veilen volume goed op basis van een voorstel van de regulator CREG. Het CRM-comité (FOD Economie, de CREG, Elia en het kabinet van de minister van Energie) besloot daarom reeds in 2019 dat de CREG een voorstel zou opstellen voor de methodologie voor de parameters op basis waarvan het volume dat op de veilingen moet worden aangekocht, wordt bepaald. In de volgende overwegingen wordt nader ingegaan op de chronologie.

(87)

Op 22 november 2019 heeft Elia een ontwerpvoorstel voor een koninklijk besluit opgesteld voor de vaststelling van de methodologie voor de veilingparameters (zoals reductiefactoren, uitoefen- en referentieprijzen, tussentijds prijsplafond), waaronder de procedure voor het bepalen van het scenario om de benodigde capaciteit te bepalen (43). Op 6 december 2019 keurde de CREG een advies (44) goed over het voorstel van Elia, waarin zij met name uitlegt dat het gebruik van het scenario EU-HiLo om de aan te kopen capaciteit te bepalen niet passend (45) en niet in overeenstemming is met artikel 24, lid 1, van de elektriciteitsverordening.

(88)

Op 18 maart 2020 heeft de CREG een ontwerpvoorstel 2064 voor de bepaling van de hoeveelheid aan te kopen capaciteit toegezonden aan de Belgische minister van Energie. Het ontwerpvoorstel was grotendeels geïnspireerd op nota (Z) 2024 van de CREG, die op 20 december 2019 na een openbare raadpleging (46) aan de minister is toegezonden. De CREG heeft het definitieve voorstel op 24 maart 2020 goedgekeurd (47). Het voorstel:

a)

leidt tot een budgetbeperking waarbij de kosten van het CRM lager moeten zijn dan de kosten voor de consument als gevolg van de verwachte niet-geleverde energie (48) die met een CRM wordt vermeden. De CRM-kosten zijn de kosten van de capaciteit die wordt gevraagd om aan de betrouwbaarheidsnorm te voldoen. De verwachte kosten van ontbrekende energie zijn de verwachte niet-geleverde energie vermenigvuldigd met de bereidheid om te betalen voor afnemers die deze energie onbedoeld niet ontvangen (VoLL). Indien de voorzieningszekerheid in gevaar komt, staat deze VoLL voor de vooraf aangekondigde kosten van niet-levering. Op basis van de waarden van VoLL van het Planbureau (49) en van een studie van ACER (50) heeft CREG de volgende budgetbeperking afgeleid:

Image 1

Bron: CREG “Voorstel (E) 2064-24 maart 2020”.

b)

leidt tot de volgende vraagcurve, waarbij het beoogde te veilen volume C-Q is (51):

Image 2

Bron: CREG “Voorstel (E) 2064-24 maart 2020”.

(89)

Rekening houdend met de resultaten van de openbare raadpleging over nota 2024 van de CREG concludeerde het Belgische ministerie van Energie dat de door de CREG voorgestelde methodologie (met name de budgetbeperking) onvoldoende garanties bood dat de doelstelling van het CRM om “het vereiste niveau van voorzieningszekerheid te waarborgen” in overeenstemming met de wettelijke criteria zou worden verwezenlijkt.

(90)

Bijgevolg heeft het Belgische ministerie van Energie een alternatieve methode ontwikkeld voor het bepalen van de parameters op basis waarvan de in het kader van het capaciteitsmechanisme aangekochte hoeveelheid capaciteit wordt vastgesteld, rekening houdend met het in overweging 87 genoemde voorstel van Elia voor een koninklijk besluit en het in overweging 88 genoemde voorstel van de CREG. Van 23 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 heeft een openbare raadpleging over deze aangepaste methodologie plaatsgevonden. Overeenkomstig de gewijzigde CRM-wet bepaalt het gewijzigde artikel 7undecies, lid 2, van de elektriciteitswet dat de parameters tot vaststelling van het aan te kopen volume worden bepaald bij een koninklijk besluit, op basis van een voorstel van de regulator. Het definitieve koninklijk besluit is na de goedkeuring van de gewijzigde CRM-wet (52) op 30 april 2021 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. In de overwegingen 91 tot en met 99 wordt het proces beschreven zoals voorzien in dit definitieve koninklijk besluit.

(91)

De hoeveelheid capaciteit die nodig is om in een bepaald toekomstig leveringsjaar aan de betrouwbaarheidsnorm te voldoen (d.w.z. het beoogde volume) zal jaarlijks worden bepaald op basis van een voorstel van de regulator. De regulator houdt bij dit voorstel rekening met de door de transmissienetbeheerder verstrekte gegevens, maar deze gegevens worden ook door de transmissienetbeheerder berekend op basis van een scenario en tussentijdse waarden die door de regulator zijn voorgesteld en door de minister zijn vastgesteld. Het beoogde volume wordt bepaald op basis van de wettelijke betrouwbaarheidsnorm, die overeenkomt met een bepaalde LoLE-waarde. Er wordt een scenario gekalibreerd om ervoor te zorgen dat aan dit criterium wordt voldaan. Wanneer het scenario is gekalibreerd, wordt een marktsimulatie uitgevoerd aan de hand waarvan gesimuleerde uren van schaarste worden geïdentificeerd. Het beoogde volume wordt vervolgens berekend als de som van de gemiddelde belasting tijdens de gesimuleerde uren van schaarste en de balanceringsbehoefte, waarop de gemiddelde verwachte niet-geleverde energie tijdens de gesimuleerde uren van schaarste in mindering wordt gebracht.

(92)

Het in overweging 91 genoemde scenario zal een van de centrale referentiescenario’s zijn die worden gebruikt om het zorgpunt in verband met de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening vast te stellen, hetzij op basis van de meest recente ERAA (53), hetzij op basis van de meest recente NRAA (54), en zal worden bijgewerkt met de meest recente beschikbare informatie (55). Bij het afronden van de hoeveelheid aan te kopen capaciteit moeten ook de relevante delen van de elektriciteitsverordening in acht worden genomen.

(93)

Het koninklijk besluit voorziet in het volgende proces om het referentiescenario vast te stellen. Als bijdrage aan het besluit van de minister van Energie zal de Belgische transmissienetbeheerder na een openbare raadpleging van de marktpartijen over de gegevens en veronderstellingen een aanbeveling publiceren. Vervolgens zal de regulator een voorstel doen over het referentiescenario, rekening houdend met de methodologie zoals voorzien in het koninklijk besluit. Ten slotte zal de FOD Economie een advies over dit voorstel publiceren. De definitieve beslissing over de keuze van het scenario valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Energie.

(94)

Een globaal biedplafond bepaalt de maximale vergoeding die door een bod op de CRM-veiling kan worden ontvangen en is van toepassing op alle capaciteitscategorieën. Door de maximale vergoeding die kan worden ontvangen te beperken, wordt met het globale biedplafond de mogelijkheid beperkt om marktmacht te misbruiken door ongepaste biedingen in te dienen. Het globale plafond van de veilingprijs wordt berekend als de vermenigvuldiging van de Net-CoNE (56) met een factor X. In de waarde van de correctiefactor X wordt rekening gehouden met de onzekerheden in verband met de raming van de Net-CoNE, zowel op het niveau van de variabiliteit van de brutokost van een nieuwkomer in verband met verschillende technologieën als bij de bepaling van de jaarlijkse inframarginale annuïteiten op de energiemarkt en de netto-inkomsten op de markt voor ondersteunende balanceringsdiensten. De globale maximumbiedprijs voor de eerste veiling is gelijk aan 75 EUR/kW/jaar, hetgeen gelijk is aan de Net-CoNE vermenigvuldigd met een correctiefactor van 1,50 (57).

(95)

De vraagcurve voor de Y-4 veilingen is opgezet op basis van drie punten, zoals weergegeven in figuur 1 hieronder:

(96)

De vraagcurve voor de Y-1 veilingen is opgesteld op basis van dezelfde punten B en C als voor Y-4 veilingen, maar het beoogde volume wordt aangepast om rekening te houden met capaciteit die reeds is gecontracteerd op de Y-4 veiling voor dezelfde leveringsperiode. Punt A komt, op de ordinaat, overeen met de globale maximumbiedprijs en, op de abscis, met het beoogde volume.

(97)

De Belgische autoriteiten zijn van mening dat bij het opstellen van de vraagcurven twee beginselen in acht moeten worden genomen:

a)

waarborgen van de voorzieningszekerheid: dit betekent dat zodra de Y-4 en Y-1 veilingen zijn afgesloten, aan de betrouwbaarheidsnorm moet worden voldaan, anders zou het CRM zijn doelstelling niet halen. Aangezien punt B overeenkomt met het volume dat nodig is om aan de betrouwbaarheidsnorm te voldoen, moet ervoor worden gezorgd dat ten minste dit volume contractueel wordt vastgelegd. Aangezien het na een Y-4 veiling nog steeds mogelijk is om op de Y-1 veiling meer capaciteit te contracteren, is een hellende curve tussen punt A en punt B in Y-4 mogelijk, waardoor minder kan worden gecontracteerd dan de hoeveelheid die voor punt B in die Y-4 veiling is gekalibreerd. Het contracteren van minder dan het volume dat is gekoppeld aan punt B in Y-1 zou echter niet garanderen dat aan de betrouwbaarheidsnorm wordt voldaan. Dit verklaart de verticale doorsnede in Y-1 tussen punt A en punt B, en

b)

waarborgen van een evenredig mechanisme tegen de laagste kosten: dit betekent dat het totale aan te kopen volume niet hoger mag zijn dan het volume dat nodig is om aan de betrouwbaarheidsnorm te voldoen, aangezien dit anders de totale kosten van het mechanisme zou opdrijven. Dit verklaart waarom de vraagcurve verticaal is tussen punt B en het snijpunt met de X-as in zowel Y-4 als Y-1 veilingen.

(98)

Volgens de elektriciteitswet moet een minimumhoeveelheid capaciteit gereserveerd worden voor Y-1 veilingen en in mindering worden gebracht op het beoogde volume voor de Y-4 veiling. Dit gereserveerde volume moet ten minste gelijk zijn aan de capaciteit die gemiddeld nodig is om de totale piekcapaciteit gedurende minder dan 200 bedrijfsuren per jaar te dekken. Overeenkomstig het koninklijk besluit tot vaststelling van de methodologie voor de capaciteitsberekening en veilingparameters in het kader van het capaciteitsvergoedingsmechanisme, wordt de capaciteit die nodig is om de totale piekcapaciteit gedurende minder dan gemiddeld 200 uur te dekken, voor elk blok van 100 MW bepaald op basis van het gemiddelde aantal uren dat nodig is om te voldoen aan het criterium van voorzieningszekerheid op basis van de belastingsduurcurve. Dit zijn de uren die voor bepaalde capaciteitsbehoeften nodig zijn om te voldoen aan het maximale elektriciteitsverbruik. De raming van de vraagcurve resulteerde in de reservering van ongeveer 2,5 GW voor de in 2024 geplande Y-1 veiling. Volgens België weerspiegelt het besluit om een deel van het aan te kopen volume voor het J-1 veilingproces te reserveren, de bereidheid van het land om de technische neutraliteit en de technische openheid van het mechanisme te benadrukken. Deze maatregel stimuleert de deelname van vraagresponsoperatoren, aangezien het voor deze capaciteiten moeilijker kan zijn om lang van tevoren de beschikbaarheid ervan te plannen, wat hun deelname aan de Y-4 veiling zou kunnen bemoeilijken. Ondanks deze verschuiving van het capaciteitsvolume naar de Y-1 veiling mogen alle capaciteitshouders gedurende een bepaalde leveringsperiode deelnemen aan zowel de Y-4 als de Y-1 veiling.

(99)

Vooruitlopen op de uitvoering van het definitieve ontwerp van koninklijk besluit:

a)

Elia heeft een openbare raadpleging gehouden over de scenario’s, gevoeligheden en gegevens voor de berekening van de CRM-parameter voor de Y-4 veiling voor de leveringsperiode 2025-2026. De openbare raadpleging vond plaats van 5 mei 2020 tot en met 5 juni 2020 (59). Elia heeft overleg gepleegd over de gegevens van de MAF 2019 van ENTSB-E, bijgewerkt met de meest recente beschikbare informatie uit openbare bronnen, en over gevoeligheden die in het referentiescenario moeten worden opgenomen en die van invloed kunnen zijn op de voorzieningszekerheid van België, overeenkomstig het koninklijk besluit (zie overweging 93). Na de openbare raadpleging heeft Elia aanbevolen om in het referentiescenario een gevoeligheid voor “lage vraag” en een gevoeligheid die overeenkomt met het scenario EU-HiLo op te nemen (60) (zie overweging 30). Op 10 juli 2020 heeft de CREG vervolgens een voorstel voor een referentiescenario (61) goedgekeurd, waarin zij met name haar kritiek herhaalt tegen de aanbeveling van Elia om rekening te houden met een gevoeligheid voor een vermindering van de beschikbaarheid van Franse kernenergie met vier kerncentrales (zie overweging 87), waarbij zij ook wijst op het bestaande capaciteitsmechanisme in Frankrijk om toereikendheid te waarborgen, en op het risico dat meer capaciteit moet worden aangekocht. Kort daarna heeft het directoraat-generaal Energie van de FOD Economie echter een advies aan de minister van Energie (62) aangenomen, waarin het aanbeveelt om in het referentiescenario een wijziging van de verwachte vraag op te nemen, aangezien deze na de uitbraak van COVID-19 daalde. Het advies bevatte ook een bijkomende niet-beschikbaarheid van kerncentrales in Frankrijk. Het directoraat-generaal Energie van de FOD Economie heeft derhalve de meeste punten van kritiek van de CREG afgewezen, maar Elia niettemin verzocht haar analyse te herzien in het licht van wat het PLEF heeft gedaan (zie overweging 35);

b)

de CREG heeft van 1 juli 2020 tot en met 13 juli 2020 een openbare raadpleging gehouden over de waarden van de Gross-CoNE, de gewogen gemiddelde kost van het kapitaal (WACC) en de correctiefactor X (63). De minister van Energie neemt elk jaar een besluit op basis van het voorstel van de CREG, maar kan daarvan afwijken.

(100)

De vraagcurve voor de Y-4 veiling in oktober 2021 is gebaseerd op het centrale scenario van de MAF 2019, met geactualiseerde gegevens en correcties op basis van de “Generation Adequacy Assessment” die door het PLEF is uitgevoerd en in april 2020 is gepubliceerd (zie ook de overwegingen 287 tot en met 289).

(101)

In de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 wordt gebruikgemaakt van het centrale scenario van de MAF 2020, aangevuld met de meest recente gegevensreeks die voor elk land beschikbaar is en binnen het ENTSB-E is verzameld, en openbare informatie of bijgewerkte nationale studies voor andere landen. Volgens België wordt de coherentie gewaarborgd door dezelfde bron (MAF) te gebruiken als gegevensreeks voor zowel de beoordelingen van de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening als de kalibratie van de vraagcurve.

(102)

België heeft verduidelijkt dat de gevoeligheid die in de berekeningen van de vraagcurve voor de eerste veiling wordt gebruikt voor de niet-beschikbaarheid van de Franse nucleaire capaciteit (in overeenstemming met de door het PLEF uitgevoerde “Generation Adequacy Assessment”) ook is gemodelleerd in de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021.

(103)

Het geraamde volume dat op de eerste Y-4 en Y-1 veilingen moet worden aangekocht, bedraagt ongeveer 9,5 GW. Het totale volume wordt per veiling vastgesteld en gebaseerd op de in afdeling 2.5.2 beschreven methodologie. In de vraagcurve voor de Y-4 veiling hebben de Belgische autoriteiten een aanzienlijk volume gereserveerd voor de Y-1 veiling, om ervoor te zorgen dat er meer in de buurt van het leveringsjaar een nieuwe kalibratie zal plaatsvinden en om te voorkomen dat te veel capaciteit op de eerste Y-4 veiling wordt geveild. Dit grote gereserveerde volume voor Y-1 stelt de Belgische autoriteiten in staat kleine afwijkingen op te vangen als gevolg van nieuwe inputgegevens en verbeteringen in de methodologie, maar zorgt er ook voor dat nieuwe en innovatieve technologieën ruime mogelijkheden krijgen om deel te nemen, zodat in de praktijk de technologische neutraliteit van de maatregel wordt gewaarborgd.

(104)

Over het geheel genomen zal op de Y-4 veiling in 2021 ongeveer 54 % van het gemiddelde piekverbruik in tijden van schaarste worden gecontracteerd, waarmee het beoogde volume tot het strikt noodzakelijke wordt teruggebracht.

(105)

België heeft zich ertoe verbonden de hoeveelheden die op de T-4 veiling in 2023 en de T-1 veiling in 2026 zullen worden aangekocht, te toetsen en zo nodig aan te passen aan de resultaten van de NRAA 2023.

2.5.3.   Prekwalificatiefase

(106)

Er is een verplichte prekwalificatieprocedure van toepassing op alle houders van opwekkingscapaciteit van meer dan 1 MW. Niettemin is voorgekwalificeerde capaciteit niet verplicht om aan het biedproces deel te nemen (opt-out). Om deze verplichte prekwalificatie te vergemakkelijken, wordt voorzien in een versnelde prekwalificatieprocedure om capaciteitshouders in staat te stellen met minimale inspanningen aan de prekwalificatieverplichting te voldoen (er is slechts een minimale hoeveelheid informatie vereist, zoals een identificatienummer, het type leveringspunt en de totale geïnstalleerde capaciteit): voor capaciteitshouders wordt de capaciteit na een versnelde prekwalificatieprocedure automatisch als opt-out behandeld.

(107)

De prekwalificatievereisten omvatten een emissiegrenswaarde: capaciteitsaanbieders die de onderstaande emissiegrenswaarden overschrijden, kunnen niet deelnemen aan de capaciteitsveiling:

a)

voor capaciteiten die op of na 4 juli 2019 de productie hebben aangevat, geldt een emissiegrenswaarde van 550 g CO2 uit fossiele brandstoffen per kWh elektriciteit;

b)

capaciteiten die vóór 4 juli 2019 de productie hebben aangevat, mogen niet meer dan 550 g CO2 uit fossiele brandstoffen per kWh elektriciteit uitstoten, noch gemiddeld jaarlijks meer dan 350 kg CO2 uit brandstof per geïnstalleerd kWe.

(108)

Voorts moeten de kandidaten in het kader van de prekwalificatieprocedure een voorlopige financiële garantie verstrekken om aan de veiling te mogen deelnemen. Deze voorlopige financiële garantie wordt van kracht wanneer de CMU voor de veiling wordt geselecteerd. Indien de capaciteitsaanbieder, na voor de veiling te zijn geselecteerd, zijn contractuele verplichtingen niet nakomt of niet bereid is het capaciteitscontract te ondertekenen, zullen financiële sancties worden opgelegd in het kader van het controleproces vóór levering. De contractuele tegenpartij heeft het recht een financiële garantie te eisen indien deze boeten niet worden betaald. Ten tijde van de prekwalificatie bedraagt de voorlopige financiële garantie 20 000 EUR/MW voor virtuele en aanvullende CMU’s en 10 000 EUR/MW voor bestaande CMU’s, afhankelijk van het in aanmerking komende volume van de CMU (aangezien de gecontracteerde capaciteit nog niet bekend is en ervoor wordt gezorgd dat de financiële garantie in verhouding staat tot de omvang van het project en het daaruit voortvloeiende risico voor het systeem in geval van niet-levering). Indien de uiteindelijke gecontracteerde capaciteit van de CMU lager is dan het in aanmerking komende volume, wordt het bedrag van de financiële garantie verlaagd voor het positieve verschil tussen het in aanmerking komende volume en de gecontracteerde capaciteit, vermenigvuldigd met 20 000 EUR (voor virtuele en aanvullende CMU’s) of 10 000 EUR (voor bestaande CMU’s).

(109)

Bovendien moeten de partijen die een aanvraag willen indienen voor prekwalificatie voor nieuwe met fossiele brandstoffen gestookte installaties (voor een capaciteitscontract met een looptijd van 15 jaar) erkennen dat het verkrijgen van een capaciteitscontract hen niet vrijstelt van de huidige en toekomstige wetgeving en doelstellingen die door de Europese Unie en/of België worden vastgesteld om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Bovendien moeten zij erkennen dat het verkrijgen van een capaciteitscontract hen ertoe verbindt bij te dragen aan de voorbereiding van het beleid om deze doelstellingen te verwezenlijken. Daartoe moeten zij een schriftelijke verklaring bijvoegen waarin zij zich ertoe verbinden:

a)

uiterlijk op 31 december 2026 de technische en economische haalbaarheid te bestuderen van de vermindering van de broeikasgasemissies van de betrokken installatie, in overeenstemming met de desbetreffende Europese en Belgische wetgeving en streefcijfers;

b)

uiterlijk op 31 december 2027 een emissiereductieplan op te stellen waarin zij aangeven hoe zij zullen bijdragen aan de transitie naar klimaatneutraliteit in 2050, met tussentijdse streefcijfers voor de jaren 2035 en 2045, en

c)

uiterlijk in 2050 emissievrij te zijn of negatieve emissies te bereiken. De partijen die betrokken zijn bij het opstellen van een emissiereductieplan kunnen besluiten deze studie gezamenlijk uit te voeren.

(110)

De naleving van de in overweging 109 vermelde verbintenissen moet aan het directoraat-generaal Energie van de FOD Economie worden aangetoond.

2.5.4.   Specifieke kenmerken van de veilingopzet

2.5.4.1.   Prijsregel

(111)

Het competitieve veilingmechanisme maakt gebruik van het formaat met verzegelde offertes, waarbij bieders anoniem biedingen indienen en de markt vervolgens in één ronde wordt gecleard. Volgens de Belgische autoriteiten beperkt het veilingformaat met verzegelde biedingen de kans op misbruik van marktmacht, doordat tijdens de marktclearing geen informatie aan de markt wordt verstrekt en bieders hun biedingen niet kunnen bijwerken. Zij geven ook aan dat met het proces van verzegelde biedingen, anders dan bij veilingen met een teruglopende klok, bieders niet (doorgaans) twee tot drie dagen gebonden zijn om te kunnen reageren op de informatie die voor het veilingproces beschikbaar wordt gesteld. Het minder ingewikkelde en tijdrovende veilingproces zou de toetredingsdrempel verder kunnen verlagen, wat met name van belang is voor nieuwe en kleine spelers en voor vraagresponspartijen die niet de energiemarkt als kernactiviteit hebben.

(112)

Aan alle succesvolle bieders wordt een capaciteitsvergoeding toegekend op basis van de pay-as-bid-prijsregel voor alle veilingen die betrekking hebben op ten minste de eerste twee leveringsperioden (Y-4 en Y-1 veilingen voor leveringsperioden die in november 2025 en november 2026 beginnen). Met andere woorden, succesvolle capaciteitsaanbieders ontvangen hun biedprijs als vergoeding voor capaciteit.

(113)

Na de presentatie van een evaluatieverslag aan het Parlement kan de pay-as-cleared-prijsregel van toepassing zijn op veilingen die betrekking hebben op latere leveringsperioden. Volgens de pay-as-cleared-regel is de capaciteitsvergoeding gelijk aan de biedprijs van de duurste geselecteerde bieding (met de beperking van het tussentijdse prijsplafond, zie afdeling 2.5.4.2).

(114)

De Belgische autoriteiten zijn van mening dat de situatie betreffende de toereikendheid in België rond 2025 nieuwe capaciteit zal vereisen (zie overweging 29). Daarom zullen capaciteitshouders die zeer heterogene kostenstructuren voorstellen waarschijnlijk op de eerste CRM-veilingen meedingen. Bijgevolg vrezen de Belgische autoriteiten dat sommige capaciteitsaanbieders zouden kunnen profiteren van hoge inframarginale CRM-rentes en dus van uitzonderlijke winsten als de pay-as-cleared-prijsregel wordt toegepast. Volgens België zou een pay-as-bid-prijsregel, bij perfecte informatie wanneer marktdeelnemers kunnen anticiperen op de mogelijk te verwachten marktclearingprijs op basis van pay-as-cleared, theoretisch gezien tot hetzelfde resultaat leiden, aangezien bieders dan een prikkel hebben om tegen deze verwachte clearingprijs te bieden. In de praktijk gaan de eerste CRM-veilingen echter onvermijdelijk gepaard met een zekere mate van onzekerheid en onvoorspelbaarheid in verband met de potentiële pay-as-cleared-marktprijs. Derhalve kunnen marktspelers in het kader van een pay-as-bid-prijsregel voorzichtiger handelen om het risico te vermijden dat zij niet worden geselecteerd en daarom kan pay-as-bid tot een goedkoper resultaat leiden.

(115)

België denkt echter dat het voordeel van kostenefficiëntie van pay-as-bid-veilingen na verloop van tijd waarschijnlijk afneemt, niet alleen omdat de behoefte aan nieuwe capaciteit zou kunnen verdwijnen, maar ook omdat terugkerende pay-as-bid-veilingen marktdeelnemers in staat stellen beter in te spelen op de clearingprijs van de referentiemarkt, wat resulteert in een “vlakke” biedcurve. Indien de kwestie van de “missing money” op de middellange tot de lange termijn zou verdwijnen, zou pay-as-bid bovendien kunnen voorkomen dat de prijs naar nul neigt, aangezien capaciteitsaanbieders dan geen prikkel hebben om in het kader van de pay-as-bid-prijsregel nulbiedingen uit te brengen.

(116)

België is van mening dat de pay-as-cleared-prijsregel na daarop volgende veilingen de beste keuze zou kunnen worden om de concurrentie te bevorderen, een transparant prijssignaal te geven en capaciteitsvergoedingen tot nul te laten dalen wanneer het niveau van de geleverde capaciteit naar verwachting toereikend is om aan het gevraagde capaciteitsniveau te voldoen. Een belangrijk kenmerk van de pay-as-cleared-prijsregel is dat het rationele biedgedrag erin bestaat tegen werkelijke kosten te bieden. Aangezien pay-as-cleared-prijzen een transparant prijssignaal afgeven aan de markt, kan deze informatie bovendien bijzonder waardevol zijn voor kleine eenheden en nieuwe marktspelers, omdat die prijzen hen meer inzicht kunnen bieden in de huidige en toekomstige verwachte marktomstandigheden, waardoor deelname op termijn wordt bevorderd. Bovendien vergemakkelijkt de pay-as-cleared-prijsregel contractuele regelingen, met name voor aggregaties. België zal daarom zorgen voor een procedure in het kader waarvan op de pay-as-cleared-prijsregel kan worden overgestapt wanneer blijkt dat dit voordelig is.

2.5.4.2.   Tussentijds prijsplafond

(117)

Zoals uitvoerig is beschreven in afdeling 2.6 kan een CMU die aanzienlijke investeringen vergt een aanvraag voor een meerjarig capaciteitscontract indienen. Vooralsnog is deze regel niet van toepassing op deelname van onrechtstreekse buitenlandse capaciteit, waarvoor slechts een eenjarig contract kan worden gesloten (zie de overwegingen 143 en 144). Volgens de Belgische autoriteiten worden CMU’s binnen de categorie eenjarige contracten geconfronteerd met geen of lage investeringskosten (anders zouden zij voor een meerjarig contract in aanmerking komen). Daarom is het de bedoeling om op CMU’s in de categorie eenjarige contracten een tussentijds prijsplafond toe te passen om uitzonderlijke winsten te voorkomen. Deze regel zal ook van toepassing zijn op contracten die worden toegekend aan onrechtstreekse buitenlandse capaciteit (zie afdeling 2.10.1 voor meer informatie).

(118)

CMU’s binnen de categorie eenjarige contracten mogen niet bieden tegen een prijs die hoger is dan het tussentijdse prijsplafond. Bovendien zouden deze CMU’s, zelfs in het kader van de pay-as-cleared-prijsregel (zie overweging 113), geen capaciteitsbetalingen ontvangen die hoger zijn dan het tussentijdse prijsplafond.

(119)

Volgens de Belgische autoriteiten zal het tussentijdse prijsplafond marktdeelnemers met aanmerkelijke marktmacht er ook van weerhouden strategisch te besluiten om bestaande capaciteit stil te leggen of te sluiten, waarmee capaciteit daadwerkelijk van de markt wordt gehaald, wat van invloed is op de marktclearingprijs. Door de maximale capaciteitsvergoeding voor capaciteit in de categorie eenjarige contracten (waaronder bestaande activa) te beperken, zou het tussentijdse prijsplafond het potentieel voor buitensporige inframarginale rentes beperken.

(120)

De Belgische autoriteiten geven aan dat het tussentijdse prijsplafond enerzijds laag genoeg zou moeten zijn om uitzonderlijke winsten te voorkomen, maar anderzijds niet zo laag mag zijn dat een normaal rendement voor investeerders wordt voorkomen of dat CMU’s er zelfs van worden weerhouden aan de CRM-veiling deel te nemen, en dat een ongewenst signaal wordt afgegeven dat zij niet meer meedoen.

(121)

De in het koninklijk besluit beschreven methodologie voor het berekenen van de veilingparameters in het kader van het capaciteitsvergoedingsmechanisme bepaalt dat het tussentijdse prijsplafond moet worden afgestemd op het verwachte niveau van de “missing money” van de slechtst presterende technologie op de markt, waarbij rekening worden gehouden met zowel kosten als inkomsten.

(122)

De volgende kosten worden in aanmerking genomen:

a)

jaarlijkse vaste operationele en onderhoudskosten (fixed operation and maintenance costs, hierna “FOM”);

b)

niet-jaarlijkse onderhoudskosten op jaarbasis (exclusief kosten in verband met een capaciteitsverhoging of verlenging van de levensduur van een installatie);

c)

activeringskosten voor een beschikbaarheidstest.

(123)

Deze kostencomponenten worden gedeeld door de toepasselijke reductiefactoren, aangezien het tussentijdse prijsplafond van toepassing is op de veiling waarin de prijzen per gereduceerde MW worden uitgedrukt. De Belgische autoriteiten hebben de gegevens in onderstaande tabel 5 verstrekt (64).

Tabel 5

Totale jaarlijkse kosten voor een beperkte lijst van bestaande technologieën  (65)

 

Jaarlijkse FOM-kosten [EUR/kW/jaar]

Activeringskosten voor beschikbaarheidstest [EUR/kW/jaar]

Reductiefactor (66)

LAAG

MIDDELHOOG

HOOG

Gasturbine met gecombineerde cyclus

29

30

41

0

91  %

Gasturbine met open cyclus

19

19

40

0

90  %

Turbojet

23

29

29

0

96  %

Marktrespons

5

10

15

0,18

36  %

Bron: Kennisgeving.

(124)

De volgende jaarlijkse inkomsten worden in aanmerking genomen:

a)

op de elektriciteitsmarkt verdiende jaarlijkse inframarginale rentes;

b)

jaarlijkse netto-inkomsten uit het verlenen van frequentiegerelateerde balanceringsdiensten.

(125)

De Belgische autoriteiten hebben de gegevens in onderstaande tabel 6 verstrekt:

Tabel 6

Totale jaarlijkse inkomsten voor een beperkte lijst van bestaande technologieën  (67)

 

Totale jaarlijkse inkomsten [EUR/kW/jaar] (68)

LAAG

MIDDELHOOG

HOOG

Gasturbine met gecombineerde cyclus

5

11

20

Gasturbine met open cyclus

10,2

12,6

15,5

Turbojet

19,3

23,2

27

Marktrespons

14,3

17,1

20

Bron: Kennisgeving.

(126)

Ten slotte wordt de “missing money” berekend door de jaarlijkse inkomsten in mindering te brengen op de waarden van de jaarlijkse kosten. Het afgeleide getal wordt verhoogd met een onzekerheidsmarge van 5 % om rekening te houden met algemene onzekerheden die verband houden met een raming van de “missing money”, vooral omdat voor de kalibratie van het tussentijdse prijsplafond de cijfers betreffende de kosten en inkomsten per technologie veralgemeend moeten worden, en deze raming tot enkele jaren vóór de desbetreffende leveringsperiode wordt gemaakt.

(127)

De Belgische autoriteiten hebben de gegevens in tabel 7 verstrekt. De verschillende “niveaus” voor de waarde voor “missing money” zijn op de volgende manier ingedeeld: niveau 1 gaat uit van lage kosten en hoge inkomsten; niveau 2 gaat uit van lage kosten en middelhoge inkomsten; niveau 3 gaat uit van lage kosten en lage inkomsten; niveau 4 gaat uit van middelhoge kosten en hoge inkomsten; niveau 5 gaat uit van middelhoge kosten en middelhoge inkomsten; niveau 6 gaat uit van middelhoge kosten en lage inkomsten.

Tabel 7

Waarden voor “missing money” afgeleid voor een beperkte lijst van bestaande technologieën  (69)

“Missing money” [EUR/kWgereduceerd/jaar]

Niveau 1

Niveau 2

Niveau 3

Niveau 4

Niveau 5

Niveau 6

Gasturbine met gecombineerde cyclus

10,4

20,8

27,7

11,5

21,9

28,8

Gasturbine met open cyclus

4,1

7,5

10,3

4,1

7,5

10,3

Turbojet

0

0

4

2,2

6,4

10,6

Marktrespons

0

0

0

0

0

0

Bron: Kennisgeving.

(128)

Op basis van de door Elia verstrekte input en gegevens en het advies over deze gegevens van de regulator hebben de Belgische autoriteiten het tussentijdse prijsplafond voor de eerste veiling, d.w.z. de Y-4 veiling met als leveringsperiode november 2025 tot en met oktober 2026, vastgesteld op 20 EUR/kWgereduceerd/jaar.

(129)

Tijdens de formele onderzoeksprocedure heeft België een mechanisme ingesteld dat een individuele afwijking van het tussentijdse prijsplafond toestaat (70).

(130)

Het afwijkingsmechanisme is in het koninklijk besluit ingevoerd om de methodologie voor de capaciteitsberekening en de veilingparameters in het kader van het CRM vast te stellen. Het afwijkingsmechanisme is in gelijke mate van toepassing op zowel nationale als onrechtstreekse grensoverschrijdende capaciteit.

(131)

Op basis van het koninklijk besluit zal de afwijking voor de eerste veiling achteraf, d.w.z. na de sluiting van de veiling, worden verleend vanwege de beperkte tijd tussen het ontwerp van het afwijkingsmechanisme en de voorbereiding van de eerste veiling. België heeft uitgelegd dat potentiële begunstigden vóór de veilingen een afwijking zullen aanvragen en alle relevante informatie zullen indienen. Alle criteria en regels voor de afwijking zullen vóór de veilingen op transparante wijze worden vastgesteld. De afwijking zal niet afhankelijk zijn van de ingediende biedingen van deelnemers aan de veiling. Ten slotte, indien achteraf wordt geconcludeerd dat sommige eenheden niet voor een afwijking in aanmerking komen en dat hun betalingen worden verlaagd, heeft dit geen effect op het resultaat (contract, betaling en toegewezen hoeveelheid) voor andere eenheden die aan de veiling hebben deelgenomen.

2.5.4.3.   Clearingregels

(132)

De capaciteitsveiling moet worden gecleard door de combinatie van biedingen te selecteren die het sociale welzijn maximaliseren, rekening houdend met de vraagcurve (op administratieve wijze vastgesteld) en de biedcurve (door de verschillende biedingen van de capaciteitshouders te aggregeren) en door de volume- en prijscomponenten van de verschillende biedingen in aanmerking te nemen. Het sociale welzijn wordt in dit verband berekend als de som van het consumentensurplus (surplus voor de samenleving doordat wordt voorzien in de vraag naar voorzieningszekerheid tegen een prijs die lager is dan de bereidheid om te betalen voor capaciteit zoals gedefinieerd in de vraagcurve) en het producentensurplus (surplus voor capaciteitsaanbieders uit de selectie van hun biedingen tegen een prijs die hoger is dan de biedprijs).

(133)

Indien meervoudige clearingoplossingen (d.w.z. een combinatie van biedingen) gelijkwaardig zijn wat betreft het maximaliseren van het economische surplus, wordt de oplossing met de laagste CO2-uitstoot geselecteerd. Indien twee oplossingen zowel wat het maximaliseren van het economische surplus als de gewogen gemiddelde CO2-uitstoot betreft gelijkwaardig zijn, wordt de oplossing met de kortste gewogen gemiddelde looptijd van het contract geselecteerd om de lock-in gedurende meerdere jaren te beperken (71).

(134)

Het veilingalgoritme houdt op zodanige wijze ook rekening met de netbeperkingen dat bepaalde combinaties van biedingen die samen niet netklaar zijn, worden afgewezen. De reeks netbeperkingen met betrekking tot het net van de transmissienetbeheerder die tijdens de clearing van de veiling van toepassing is, zal worden bepaald voordat de veiling wordt gecleard en zal worden ingegeven door overwegingen betreffende systeemveiligheid of beperkingen inzake fysieke afstand.

2.6.   Looptijd van het contract

(135)

Volgens de Belgische autoriteiten stelt een langere looptijd van het capaciteitscontract de capaciteitsaanbieder in staat langetermijnfinanciering te verkrijgen om de investeringskosten over een langere periode te spreiden. Dit zou de jaarlijks vereiste capaciteitsvergoeding kunnen verlagen en ertoe kunnen bijdragen dat een nieuw project concurrerend is ten opzichte van bestaande projecten op de markt. Het potentieel voor nieuwe toetreding tegen een concurrerende prijs is ook van het grootste belang om de marktmacht van bestaande capaciteitsaanbieders te controleren.

(136)

Een langere looptijd van een capaciteitscontract kan echter ook een technologie op de energiemarkt voor een langere periode “fixeren”. Derhalve heeft de Belgische staat gekozen voor verschillende capaciteitscategorieën (1 jaar, tot 3, 8 en 15 jaar). Bijgevolg wordt aan nieuwe investeringen niet onmiddellijk een capaciteitscontract toegekend voor de maximumperiode (15 jaar), waardoor wordt voorkomen dat de toekomstige energiemarkt voor nieuwe (en mogelijk milieuvriendelijkere) technologieën zou worden afgesloten.

(137)

In het door de CREG voorgestelde koninklijk besluit van 12 december 2019 (72) worden de in aanmerking komende kosten als volgt vastgesteld: “de initiële en niet terugkerende investeringsuitgaven die besteld vanaf de datum van publicatie van de resultaten van de veiling waarop de offerte met betrekking tot deze capaciteit is aanvaard en die ten laatste de dag voorafgaand aan de eerste dag van de capaciteitsleveringsperiode zijn uitgevoerd en die noodzakelijk zijn voor de bouw en/of levering van de essentiële fysieke technische elementen van de capaciteit, en om de Belgische markt extra capaciteit aan te bieden vanaf de eerste capaciteitsleveringsperiode die door het capaciteitscontract wordt bestreken”. Voor de bestaande capaciteiten zijn de uitgaven die tot gevolg hebben dat er aanvullende capaciteit wordt aangeboden, de volgende: i) de uitgaven die nodig zijn om de capaciteit in staat te stellen om aan de milieunormen te voldoen, zodat het mogelijk is om de capaciteit op de markt te handhaven; ii) de uitgaven die nodig zijn om het geïnstalleerde vermogen van de capaciteit of de technische levensduur van de installatie te verhogen, en iii) voor rechtstreekse buitenlandse capaciteiten, de uitgaven die nodig zijn om de eenheid aan te sluiten op een netwerk dat binnen de Belgische regelzone valt (zie afdeling 2.10.2).

(138)

Het voorgestelde koninklijk besluit voorziet in de in tabel 8 getoonde drempelwaarden. Deze investeringsdrempels zijn zo berekend dat de gemiddelde geraamde investeringskosten op jaarbasis gelijk zijn voor de capaciteitscategorieën die gekoppeld zijn aan een maximale looptijd van het capaciteitscontract van 15, 8 en 3 jaar. De CREG zal voorstellen om de investeringsdrempels waar nodig en ten minste om de drie jaar bij te werken (73). Met de drempels wordt rekening gehouden met de geïnstalleerde capaciteit en niet met de gereduceerde capaciteit. Volgens België zou capaciteit met een hoge reductiefactor, indien de door de CMU aangeboden gereduceerde capaciteit in plaats van de geïnstalleerde capaciteit voor de investeringsdrempels in aanmerking zou worden genomen, gemakkelijker de investeringsdrempels voor meerjarige contracten bereiken, hetgeen in strijd zou zijn met de doelstelling van het CRM.

Tabel 8

Investeringsdrempels voor langlopende contracten inzake capaciteitsvergoeding

Looptijd van het contract

Door de CREG voorgestelde drempels

Nieuw voorstel van de Belgische regering

Jaren

EUR/kW

EUR/kW

15

600

360

8

400

239

3

177

106

Bron: FOD Economie.

(139)

De CREG zal toezicht houden op de investeringskosten om ervoor te zorgen dat zowel voor als na de indiening van de eenheid aan elke capaciteitsaanbieder de juiste capaciteitscategorie wordt toegewezen. De capaciteitsaanbieder moet met name een ex-postinvesteringsdossier verstrekken dat de regulator kan gebruiken voor zijn ex-postbeoordeling van de toegewezen capaciteitscategorie. Indien uit de ex-postanalyse blijkt dat niet aan de kostencriteria is voldaan (met inbegrip van een beperkte tolerantiemarge om rekening te houden met kleine onzekerheden), kunnen de contractuele voorwaarden worden herzien (bv. herindeling van de CMU in de juiste contractcategorie). Indien het ex-postinvesteringsdossier niet (op tijd) wordt verstrekt, kan de CMU ook door de regulator in de categorie eenjarige capaciteitscontracten worden heringedeeld.

(140)

Volgens het oorspronkelijke voorstel wordt ook een contractcategorie toegewezen aan geaggregeerde offertes. Indien een geaggregeerde offerte wordt gedaan voor capaciteiten die met verschillende contractcategorieën overeenkomen, wordt de geaggregeerde offerte toegewezen aan de contractcategorie die overeenkomt met de capaciteit van het contract met de kortste looptijd.

(141)

Dit voorstel werd na de formele onderzoeksprocedure herzien. Op basis van het koninklijk besluit tot vaststelling van de investeringsdrempels, de criteria voor het in aanmerking komen van investeringskosten, en de procedure van klassering wordt elke capaciteit die deel uitmaakt van een geaggregeerde offerte in een capaciteitscategorie ingedeeld. Op basis van de indeling van capaciteiten bepaalt de CREG in voorkomend geval haar verschillende indelingscombinaties en koppelt zij elke combinatie aan een maximaal nominaal referentievermogen dat overeenkomt met de som van de nominale referentiecapaciteiten van de capaciteiten van de geaggregeerde offerte, die zijn ingedeeld in een capaciteitscategorie die gelijk is aan of hoger is dan de opgegeven capaciteitscategorie. Op basis hiervan kiest de beheerder van de geaggregeerde offerte de capaciteitscategorie die van toepassing is op de geaggregeerde offerte.

(142)

Na de formele onderzoeksprocedure heeft België ook de bepalingen van het koninklijk besluit betreffende in aanmerking komende investeringskosten gewijzigd. In het gewijzigde koninklijk besluit is bepaald dat alleen kosten voor aanpassing aan toekomstige normen van de Unie in aanmerking komen in het kader van het CRM.

(143)

Volgens de Belgische autoriteiten kan voor buitenlandse capaciteit niet worden voorzien in de mogelijkheid van meerjarige contracten, aangezien op de lange termijn niet altijd voldoende toegangscapaciteit kan worden gewaarborgd. Dit laatste is niet alleen afhankelijk van het niveau van de interconnectie en de beschikbaarheid ervan, maar ook van het risico van gelijktijdige systeemstress met de buurlanden. Dit laatste risico kan in de loop van de tijd aanzienlijk variëren, afhankelijk van de toereikendheid en de marktsituatie in andere landen.

(144)

De Belgische autoriteiten hebben zich er echter toe verbonden de mogelijkheid voor buitenlandse capaciteit om toegang te krijgen tot meerjarige contracten te herzien. De eerste herziening zal uiterlijk op 15 januari 2023 en vervolgens om de twee jaar worden uitgevoerd. Indien uit de herziening blijkt dat de risico’s in verband met het niveau en de beschikbaarheid van de interconnector en het risico van gelijktijdige systeemstress afdoende worden beperkt, zodat contracten met een looptijd van meer dan een jaar voor onrechtstreekse buitenlandse capaciteit geen onredelijke risico’s voor de toereikendheid opleveren, kunnen meerjarige contracten voor buitenlandse capaciteit worden toegekend.

(145)

Ten slotte kan onbewezen capaciteit slechts in aanmerking komen voor een eenjarig capaciteitscontract, omdat het lastig is exacte kostengegevens te rechtvaardigen op grond waarvan die capaciteit in een van de categorieën van meerjarige contracten zou kunnen worden ingedeeld (zie afdeling 2.4.4).

2.7.   Verplichtingen

2.7.1.   Betrouwbaarheidsopties

(146)

In het Belgische capaciteitsmechanisme koopt de contractuele tegenpartij de capaciteit van de capaciteitsaanbieders in de vorm van betrouwbaarheidsopties. De via een veiling geselecteerde capaciteitsaanbieders verkopen de betrouwbaarheidsopties aan de centrale inkoper en ontvangen als tegenprestatie een vaste capaciteitsvergoeding. Wanneer de referentieprijs een vooraf vastgesteld niveau overschrijdt, de zogenaamde uitoefenprijs, is de capaciteitsaanbieder verplicht het verschil tussen de referentieprijs en de uitoefenprijs terug te betalen aan de centrale inkoper, berekend op basis van de gecontracteerde capaciteitsvolumes.

(147)

Als gevolg daarvan worden de inkomsten van de capaciteitsaanbieder op de “energy-onlymarkt” beperkt tot de uitoefenprijs, maar zijn capaciteitsaanbieders in ruil daarvoor verzekerd van een vaste en bepaalde capaciteitsvergoeding. Met andere woorden, de capaciteitsaanbieders geven een deel van hun onzekere schaarsterente op om in ruil daarvoor een bepaalde capaciteitsvergoeding te ontvangen, waardoor het risico op fluctuerende inkomsten en dus ook de risico’s in verband met de te verrichten investering aanzienlijk worden beperkt. De betrouwbaarheidsoptie heeft een tweeledig doel. Ten eerste beperkt de terugbetalingsverplichting het potentieel voor uitzonderlijke winsten en ten tweede worden CMU’s daardoor gestimuleerd om beschikbaar te zijn op momenten die relevant zijn voor de voorzieningszekerheid.

2.7.2.   Referentieprijs

(148)

België heeft de day-aheadmarktprijs als referentieprijs gekozen. Volgens België zijn de belangrijkste voordelen daarvan:

a)

de day-aheadmarkt is het meest relevante marktsignaal in verband met toereikendheidsproblemen, aangezien de meeste drijfveren voor de posities van de marktspelers zijn verweven met de productieplanning en -prognoses;

b)

de day-aheadmarkt heeft een sterke signaalfunctie en vertegenwoordigt de sterkste, meest liquide spotmarkt vanwege de granulariteit ervan en de grote nauwkeurigheid van de veronderstellingen, wat tot uiting komt in de uitgewisselde volumes;

c)

na de day-aheadmatching in het Belgische systeem moeten alle balanceringsverantwoordelijken in evenwicht zijn (day-aheadnominatie om 15.00 uur) en op dat unieke moment wordt de markt vereffend. Op die manier is de day-aheadmarkt de laatste gelegenheid in het tijdschema voor het elektriciteitsproduct om de volledige resterende vraag en het aanbod na de termijnmarkt en vóór de flexibiliteitsbehoeften van de intradaymarkt en de balanceringsmarkt in evenwicht te brengen;

d)

gezien de timing van de day-aheadmarkt op de spotmarkten moet voor alle technologieën (bv. ook trage capaciteit) de mogelijkheid worden geboden om te reageren.

(149)

België heeft uitgelegd dat de methodologie van de referentieprijs in de toekomst kan worden herzien om ervoor te zorgen dat deze het meest adequate prijssignaal afgeeft, zodra de maturiteit van andere spotmarkten toeneemt tot een niveau dat de day-aheadmarkt benadert. Met name de intradayprijzen kunnen opnieuw in aanmerking worden genomen zodra de liquiditeit toereikend en constant is.

(150)

België heeft gekozen voor één enkele uitoefenprijs met enkele correcties om de technologische openheid van het systeem te waarborgen en uitzonderlijke winsten te beperken bij de kalibratie. Volgens de Belgische autoriteiten zijn deze correcties noodzakelijk om het risico van één enkele uitoefenprijs voor de deelname van bepaalde technologieën aan het CRM te beperken. Met name technologieën waarvan de marginale kortetermijnkosten boven de uitoefenprijs liggen, kunnen zonder deze correcties worden belemmerd.

(151)

Zoals bepaald in artikel 7undecies, lid 2, van de elektriciteitswet, wordt de parameter van de uitoefenprijs jaarlijks uiterlijk op 31 maart van dat jaar gekalibreerd bij een ministerieel besluit (zowel voor de Y-4 als de Y-1 veiling) en op basis van de methodologie die in het koninklijk besluit is vastgesteld voor de veilingparameters.

(152)

De parameter zal worden gebaseerd op een analyse van de geaggregeerde curven die het elastische deel van de op de day-aheadmarktmarkt waargenomen reactie van de markt in volume tonen, gewogen over een periode van drie jaar voor de relevante perioden gedurende deze drie jaar (winterse weekdagen). De methodologie geeft aan dat de gekalibreerde uitoefenprijs moet worden gekozen in het overeenkomstige bereik [75 %; 85 %] van de prijselastische reactie in volume van de markt die erop reageert, en rekening houdend met een aantal leidende beginselen:

a)

eerste criterium: de marginale kortetermijnkosten (“short run marginal costs” — SRMC) van de technologieën met dagelijks programma moeten worden gedekt door de geselecteerde uitoefenprijs;

b)

tweede criterium: bij de kalibratie van de uitoefenprijs wordt rekening gehouden met de vorm van de kalibratiecurve;

c)

derde criterium: bij de kalibratie van de uitoefenprijs wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de energiemarkt;

d)

vierde criterium: de stabiliteit van de uitoefenprijs in de tijd, en

e)

vijfde criterium: een redelijke kans dat de uitoefenprijs door de referentieprijs wordt bereikt.

(153)

Voor de beoordeling van het eerste criterium wordt dit onderzocht in het licht van de resultaten en hypothesen die zijn gebruikt in de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019, met name in de afdelingen 2.9.3 en 2.9.4. De berekening van deze marginale kortetermijnkosten is gebaseerd op verschillende veronderstellingen: een raming van de brandstofprijzen, een raming van de potentiële ontwikkeling van de CO2-prijs, een raming van de prestaties (“efficiëntie”) van de verschillende technologieën die in de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019 in aanmerking zijn genomen (in dit geval gasturbine met gecombineerde cyclus, gasturbine met open cyclus, en dieselgenerator).

(154)

België heeft een indicatief gekalibreerd bereik van de uitoefenprijs voorgesteld op basis van de laatste drie winterperioden (winter 2016/2017 tot en met winter 2018/2019), die moet worden beperkt tot [320; 500] EUR/MWh.

(155)

Dit houdt in dat de uitoefenprijs zich in de loop der tijd kan ontwikkelen (maar vast blijft voor de looptijd van het capaciteitscontract van een CMU), in overeenstemming met de ontwikkelingen op de energiemarkt, en dat capaciteitscontracten als gevolg van een veiling niet noodzakelijkerwijs dezelfde uitoefenprijs omvatten als capaciteitscontracten die betrekking hebben op een andere veiling. In ieder geval zullen de capaciteitsaanbieders vóór elke veiling in kennis worden gesteld van de toepasselijke uitoefenprijs, zodat zij in hun biedingen rekening kunnen houden met deze informatie.

(156)

Daarnaast heeft België ervoor gekozen CMU’s zonder individuele programmeringsverplichting (vraagresponsoperatoren en aggregators vallen doorgaans onder deze categorie) de mogelijkheid te bieden om de enige uitoefenprijs door hun opgegeven marktprijs (d.w.z. hun marginale kortetermijnkosten) te vervangen in de terugbetalingsverplichting wanneer die hoger zou zijn dan de enige uitoefenprijs. Met andere woorden, deze CMU’s zonder individuele programmeringsverplichting (en dus vraagresponsoperatoren) zijn alleen onderworpen aan de terugbetalingsverplichting indien de referentieprijs hoger is dan hun opgegeven marktprijs, die overeenkomt met de prijs waarboven deze capaciteitsaanbieders hebben verklaard energie te zullen leveren op de energiemarkt. Met andere woorden, indien de kalibratie van de enige uitoefenprijs zou resulteren in een prijs die lager is dan hun activeringskosten, zijn deze CMU’s niet verplicht inkomsten terug te betalen die niet op de energiemarkt werden gegenereerd (indien de referentieprijs hoger zou zijn dan de uitoefenprijs, maar lager zou zijn dan hun opgegeven marktprijs). Deze maatregel werd na de openbare raadpleging ingevoerd om de bezorgdheid van vraagresponsoperatoren en andere partijen weg te nemen dat zij anders meer moeilijkheden zouden ondervinden om deel te nemen, aangezien zij mogelijk moeten terugbetalen zonder te worden gedispatched en de inkomsten in de eerste plaats te hebben behaald. Volgens België zorgt de maatregel ook voor technologische openheid, terwijl uitzonderlijke winsten worden beperkt. Volgens de autoriteiten moet dit ontwerpelement met name de deelname van vraagrespons aan het CRM en elke andere technologie met hogere marginale kortetermijnkosten uitdrukkelijk vergemakkelijken.

(157)

Daarnaast kunnen CMU’s zonder individuele programmeringsverplichting besluiten verschillende day-aheadprijzen als opgegeven marktprijs op te geven. Dit is met name relevant voor aggregators, die in hun portefeuille CMU’s kunnen hebben met verschillende marginale prijzen die hun werkelijke kostencurve weerspiegelen. Dit is bedoeld om te voorkomen dat de terugbetalingsverplichting wordt toegepast op energie die niet op de markt is verkocht en geen inkomsten heeft opgeleverd.

2.7.3.   Terugbetalingen

2.7.3.1.   Beschrijving

(158)

Wanneer de elektriciteitsprijs op de day-ahead groothandelsmarkt hoger is dan de uitoefenprijs, moet de capaciteitsaanbieder het verschil tussen de referentieprijs en de uitoefenprijs aan Elia betalen, berekend op basis van de gecontracteerde capaciteitsvolumes. Als gevolg daarvan worden de inkomsten van de capaciteitsaanbieder op de energy-onlymarkt beperkt tot de uitoefenprijs, maar zijn capaciteitsaanbieders in ruil daarvoor verzekerd van een vaste en bepaalde capaciteitsvergoeding.

(159)

De capaciteitsaanbieder is onderworpen aan de terugbetalingsverplichting, ongeacht of hij tijdens de desbetreffende verrekeningsperiode elektriciteit tegen hoge prijzen verkocht.

(160)

Het is belangrijk hieraan toe te voegen dat de betrouwbaarheidsoptie zodanig is ontworpen dat geplande en ongeplande niet-beschikbaarheid van de activa die vooraf naar behoren is meegedeeld, wordt vrijgesteld van deze terugbetalingsverplichting, al naargelang de niet-beschikbaarheid. De terugbetalingsverplichting heeft namelijk tot doel uitzonderlijke winsten te voorkomen door onverwachte inkomsten uit de energiemarkt terug te betalen. In het geval van niet-beschikbaarheid (zowel gepland als ongepland), wordt echter geen energie geleverd. Bijgevolg is het in het geval van (naar behoren meegedeelde) niet-beschikbaarheid voor de capaciteitsaanbieder onmogelijk om de hogere energie-inkomsten als gevolg van de hoge prijspieken op te vangen, zodat in deze omstandigheden geen terugbetalingsverplichting zou moeten gelden.

(161)

Vraagresponseenheden en andere capaciteit zonder verplichting van een dagelijks programma zijn onderworpen aan de terugbetalingsverplichting indien de referentieprijs hoger is dan de opgegeven marktprijs (zie overweging 156).

(162)

De Belgische autoriteiten hebben zich ertoe verbonden een technische en economische analyse uit te voeren waarin de biedingen en de resultaten van de veilingen zullen worden onderzocht, met bijzondere aandacht voor het effect van de terugbetalingsverplichting. De analyse zal om de twee jaar worden uitgevoerd, te beginnen na de eerste veiling in het voorjaar van 2022. De resultaten van de analyse zullen aan een openbare raadpleging worden onderworpen.

2.7.3.2.   Stop-lossmechanismen

(163)

België zal ook een stop-lossmechanisme invoeren voor zowel de terugbetalingsverplichting (gekoppeld aan de betrouwbaarheidsopties) als de boeten voor niet-beschikbaarheid, die cumulatief worden toegepast (zie afdeling 2.8.4).

(164)

Een dergelijk stop-lossmechanisme houdt in dat de capaciteitsaanbieder in het kader van het CRM nooit een bedrag hoeft terug te betalen dat hoger is dan de waarde van zijn jaarlijkse capaciteitsvergoeding. Met andere woorden, als de contractwaarde tot nul wordt verlaagd, is er geen betalingsverplichting (niet voor de betrouwbaarheidsopties, noch voor de beschikbaarheidsbetalingen). Dit beginsel brengt een nuttige risicobeperking voor de capaciteitsaanbieder met zich mee, waarbij nulbiedingen worden toegestaan indien de “missing money” op de energiemarkt tot nul wordt teruggebracht. Zonder een dergelijk stop-lossmechanisme zou de capaciteitsaanbieder daarentegen het risico lopen aan een terugbetalingsverplichting te worden onderworpen en/of een boete opgelegd te krijgen, zelfs als hij geen “missing money” zou hebben en de waarde van zijn capaciteitscontract 0 EUR zou zijn. Om dit risico te dekken zou een capaciteitsaanbieder nooit bieden op 0 EUR/MW/jaar (zelfs als hij geen “missing money” zou hebben) als dit stop-lossmechanisme niet zou worden ingevoerd.

2.8.   Beschikbaarheidscontrole, testen en sancties

2.8.1.   Controle vóór levering

(165)

Tijdens de periode voorafgaand aan de levering (d.w.z. de periode nadat een CMU in de veiling is geselecteerd, maar vóór het begin van de leveringsperiode) worden de geselecteerde capaciteitsaanbieders onderworpen aan een reeks eisen om ervoor te zorgen dat hun gecontracteerde capaciteit beschikbaar is bij aanvang van de leveringsperiode en bijdraagt tot de voorzieningszekerheid. Die eisen zijn met name bedoeld om de kans op prijsopdrijving te beperken en de onzekerheid die inherent is aan nieuwe investeringen (bv. vertraging bij bouwwerkzaamheden) af te dekken.

(166)

Er is een voorwaardelijke financiële garantie vereist om te waarborgen dat alle verplichtingen met betrekking tot de controles vóór levering die voortvloeien uit het capaciteitscontract en/of de regels betreffende de werking van de CRM-marktregels zoals vereist en tijdig worden nagekomen (zie overweging 108). Indien een capaciteitsaanbieder gedurende een periode voorafgaand aan de levering zijn verplichtingen niet nakomt, kan de financiële garantie worden ingeroepen.

(167)

Voor bestaande CMU’s worden beschikbaarheidstests voorafgaand aan de levering georganiseerd, waarop in geval van niet-naleving sancties van toepassing zijn. Voorts zijn voor aanvullende en virtuele CMU’s aanvullende verplichtingen en controlevereisten tussen Y-4 en de leveringsperiode voorzien. De controle voorafgaand aan de levering van deze nieuwe capaciteiten zal gebaseerd zijn op de door de capaciteitsaanbieder verstrekte gedetailleerde projectplanning. Indien de capaciteitsaanbieder niet voldoet aan de in de projectplanning vastgestelde mijlpalen, met een residuele vertraging tot gevolg, zullen boeten worden opgelegd, met inbegrip van financiële sancties (gedekt door de financiële garantie) of in sommige gevallen de vermindering van de aanvankelijk gecontracteerde capaciteit (en dus de capaciteitsvergoeding per jaar) en/of de verkorting van de looptijd van het capaciteitscontract (en dus het aantal jaren gedurende welke een capaciteitsvergoeding zal worden ontvangen).

2.8.2.   Beschikbaarheidscontrole

(168)

De Belgische transmissienetbeheerder zorgt ervoor dat alle gecontracteerde CMU’s beschikbaar zijn (rekening houdend met reductie) om het beoogde niveau van voorzieningszekerheid te bereiken. Aangezien het voornaamste doel van het CRM is een toereikend capaciteitsniveau in het systeem te waarborgen, vindt de beschikbaarheidscontrole plaats op momenten die relevant zijn voor de voorzieningszekerheid. In dit verband wordt een aanzet tot de beschikbaarheidscontrole (availability monitoring trigger, hierna “AMT”) vastgesteld voor het identificeren van de momenten die voor de toereikendheid relevant zijn en gedurende welke de transmissienetbeheerder de beschikbaarheid van CMU’s controleert.

(169)

De AMT is gebaseerd op de day-aheadmarktprijs. De redenen om voor de day-aheadmarktprijs te kiezen, zijn dezelfde als voor de terugbetalingsverplichting, zoals beschreven in afdeling 2.7.2. Tijdens AMT-momenten (d.w.z. momenten waarop de day-aheadmarktprijs de AMT overschrijdt) kan de transmissienetbeheerder verifiëren of met de aangekochte capaciteit inderdaad op een day-aheadmarktsignaal kan worden gereageerd. Indien de capaciteit niet voldoet aan de verplichte capaciteit (74) (op basis van de voorwaarden in het capaciteitscontract en de werkingsregels), kan het deel van de verplichting dat niet beschikbaar was, worden bestraft, tenzij de CMU het positieve verschil tussen de verplichte capaciteit en de beschikbare capaciteit (75) kan dekken via de secundaire markt van het CRM (zie afdeling 2.9). Door verplichtingen op de secundaire markt te verkopen, kan de capaciteitsaanbieder de verplichte capaciteit daadwerkelijk verminderen om een discrepantie tussen de verplichte en de beschikbare capaciteit en dus sancties te voorkomen.

(170)

Voor het berekenen van de verplichte capaciteit wordt een onderscheid gemaakt tussen activa met en zonder energiebeperking, aangezien zij op een andere manier bijdragen tot de voorzieningszekerheid. Een actief met energiebeperking (bv. batterijen, vraagrespons) kan alleen gedurende een bepaald aantal opeenvolgende uren beschikbaar zijn, terwijl deze beperkingen niet gelden voor de activa zonder beperking.

(171)

Voor activa zonder energiebeperking (bv. thermische installaties, windmolenparken) heeft de duur van het AMT-moment (uitgedrukt in een aantal uren) geen invloed op de beschikbare capaciteit. Gemiddeld moeten deze activa ten minste hun gereduceerde capaciteit kunnen leveren. Derhalve is de verplichte capaciteit in elk AMT-uur gedurende het capaciteitscontract gelijk aan de gereduceerde capaciteit van het actief zoals bepaald tijdens de prekwalificatiefase.

(172)

Aangezien activa met energiebeperking (bv. batterijen, vraagrespons) slechts gedurende een bepaald aantal opeenvolgende uren beschikbaar kunnen zijn, kunnen deze CMU’s tijdens de prekwalificatiefase een bepaalde overeenkomst inzake dienstverleningsniveau (SLA) kiezen. Daarom is de verplichte capaciteit gelijk aan hun niet-gereduceerde capaciteit voor uren binnen hun energiebeperkingen. De verplichte capaciteit zal gelijk zijn aan 0 MW voor elk ander AMT-uur op dezelfde dag. De CMU behoudt de vrijheid om haar actief te dispatchen voor elk AMT-moment van een door haar gekozen reeks AMT-uren zolang zij ten minste haar SLA gedurende alle AMT-uren van een dag is nagekomen.

(173)

Enerzijds worden capaciteitsaanbieders met een verplichting van een dagelijks programma op de energiemarkt geacht beschikbare capaciteit te hebben op elk AMT-uur van het maximumvermogen (Pmax) (76).

(174)

Anderzijds is er minder zicht op de daadwerkelijke beschikbaarheid voor capaciteitsaanbieders zonder die programmeringsverplichting. Deze laatste capaciteitsaanbieders zijn daarom altijd verplicht om vóór het sluiten van de day-aheadmarkt een day-aheadprijs mee te delen boven welke zij energie aan de markt zouden leveren waarbij de CMU in overeenstemming is met minstens de verplichte capaciteit, die boven de AMT-prijs kan liggen. Indien de marktclearing onder deze prijs plaatsvindt, wordt de eenheid geacht beschikbaar te zijn (maar geen energie te leveren) volgens een verklaring. Indien een marktclearing boven de opgegeven day-aheadprijs plaatsvindt, zal de transmissienetbeheerder de energielevering verifiëren. Op die manier houdt de controle niet in dat er op alle AMT-momenten energie moet worden geleverd, alleen als de marktvoorwaarden gunstig zijn voor de CMU (d.w.z. de opgegeven day-aheadprijs).

(175)

Optioneel kan de capaciteitsaanbieder zonder programmeringsverplichting ook andere prijzen opgeven om de levering op andere markten (intraday- of balanceringsmarkten) en/of voor kleinere volumes aan te geven. Dit is bedoeld om rekening te houden met de werking van de markt, aangezien een deel van de energie dichter bij realtime kan worden verkocht. De transmissienetbeheerder zal de beschikbaarheid controleren aan de hand van de prijs die overeenkomt met het tijdstip waarop de energie werd geleverd. Indien de opgegeven prijs/prijzen nooit wordt/worden overschreden op hun respectieve markt(en), zal het actief niet voldoende zichtbaar zijn op de markt en zal het bijgevolg waarschijnlijk vaker worden getest. De regels betreffende de werking van het CRM zullen het recht voor de transmissienetbeheerder omvatten om gedurende een leveringsperiode een bepaald aantal tests te eisen (zie afdeling 2.8.3).

(176)

Volgens België zijn er twee belangrijke drijfveren voor een capaciteitsaanbieder om correcte prijzen voor zijn CMU’s op te geven, met betrekking tot de terugbetalingsverplichting en de beschikbaarheidscontrole:

a)

succesvolle dispatching van de CMU naar aanleiding van een opgegeven prijs draagt bij tot de geloofwaardigheid van het vermogen van de eenheid om op de markt te reageren. Zoals eerder vermeld, zal dit de kans op beschikbaarheidstests verminderen. De met deze tests verband houdende kosten worden gedragen door de capaciteitsaanbieder (zie overweging 181), hetgeen een prikkel vormt om de beschikbaarheid via het opgegeven prijsmechanisme te tonen;

b)

gedurende AMT-uren met een terugbetalingsverplichting zal de dispatching van de CMU worden gecontroleerd in overeenstemming met de door de capaciteitsaanbieder opgegeven prijzen. Met andere woorden, de transmissienetbeheerder moet het te leveren meegedeelde volume en de te behouden marge kunnen meten. Bijvoorbeeld: indien een CMU heeft aangegeven dat zij, op basis van de resulterende marktprijzen, energie zou leveren voor 90 % van de gecontracteerde capaciteit, moet de levering van 90 % worden gemeten, evenals een marge van 10 % ten opzichte van de technische limiet. Het resultaat van het niet in acht nemen van de energielevering of de meegedeelde marge zal leiden tot beschikbaarheidsboeten. Hierdoor wordt voorkomen dat valse prijzen worden opgegeven om de terugbetalingsverplichting te vermijden. Buiten de AMT-uren in het kader van de terugbetalingsverplichting zullen dergelijke controles niet worden uitgevoerd omdat er geen potentiële winst voor de capaciteitsaanbieder is.

2.8.3.   Testen

(177)

Elia kan de beschikbaarheid van een CMU controleren door middel van onaangekondigde beschikbaarheidstests. Elia stelt de capaciteitsaanbieder uiterlijk daags vóór de beschikbaarheidstest in kennis van dergelijke tests tussen 15.00 en 15.30 uur MET, d.w.z. op hetzelfde moment als waarop de vastgestelde AMT-uren worden meegedeeld.

(178)

Elia kan een CMU tot drie keer met succes testen tijdens de winterperiode en één keer met succes buiten de winterperiode. Daarnaast behoudt Elia zich het recht voor om maximaal één keer de volledige looptijd van de SLA (indien van toepassing) met succes te testen. Elia zal in een periode waarin zij vooraf kennis heeft van geplande niet-beschikbaarheid voor de betrokken CMU geen beschikbaarheidstests uitvoeren op de capaciteit (of een deel ervan) die niet beschikbaar is (d.w.z. dat de verplichte capaciteit is beperkt tot de capaciteit waarvan bekend is dat die beschikbaar is).

(179)

Elia zal de te testen CMU’s selecteren volgens een interne procedure, die niet openbaar zal worden gemaakt. Niettemin baseert Elia haar procedure op criteria met inbegrip van, maar niet beperkt tot:

a)

de hoeveelheid bewezen beschikbaarheid van de CMU’s ten opzichte van alle andere CMU’s waarvoor een capaciteitscontract is gesloten voor de lopende leveringsperiode;

b)

eerder mislukte beschikbaarheidstests door de CMU;

c)

ontbrekende capaciteit tijdens de beschikbaarheidscontrole;

d)

de correlatie van de outputs van de CMU met de opgegeven marktprijzen.

(180)

Wanneer Elia de beschikbaarheidstest samen met de verwachte duur ervan (volledige looptijd van de SLA of één kwartier) meldt aan de capaciteitsaanbieder, vermeldt zij ook de start- en eindtijd. Binnen die termijn heeft de capaciteitsaanbieder de vrijheid om de levering van energie naar eigen goeddunken te organiseren.

(181)

Elke ontbrekende capaciteit gedurende deze periode kan met een beschikbaarheidsboete worden bestraft. De eventuele kosten van beschikbaarheidstests worden gedragen door de capaciteitsaanbieder.

2.8.4.   Sancties

(182)

Elke ontbrekende capaciteit, d.w.z. een positief verschil tussen de verplichte en de beschikbare capaciteit, tijdens een AMT-uur kan met een beschikbaarheidsboete worden bestraft.

(183)

Het totale bedrag aan beschikbaarheidsboeten dat een capaciteitsaanbieder kan ontvangen voor één CMU, voor één leveringsperiode en voor ontbrekende capaciteit met een verplichting op de primaire markt of een transactie op de secundaire markt waarvan de transactieperiode ten minste één volledige leveringsperiode bestrijkt, wordt beperkt tot de winnende geselecteerde biedprijzen op de veilingen voor de leveringsperiode vermenigvuldigd met de gecontracteerde capaciteit op de veilingen.

(184)

Het totale bedrag aan beschikbaarheidsboeten dat een capaciteitsaanbieder kan ontvangen voor één CMU, voor één maand en voor ontbrekende capaciteit als gevolg van een verplichting op de primaire markt of een transactie op de secundaire markt waarvan de transactieperiode ten minste één volledige leveringsperiode bestrijkt, is beperkt tot 20 % van de winnende geselecteerde biedprijzen op de veilingen voor de leveringsperiode vermenigvuldigd met de gecontracteerde capaciteit op de veilingen.

(185)

Indien tijdens drie afzonderlijke AMT-momenten en/of beschikbaarheidstests voor dezelfde CMU een ontbrekende capaciteit van meer dan 20 % van de verplichte capaciteit wordt vastgesteld, publiceert Elia een neerwaartse bijstelling van de capaciteitsvergoeding voor die CMU in verhouding tot de maximale ontbrekende capaciteit die in die periode is vastgesteld. De capaciteitsaanbieder behoudt echter een beschikbaarheidsverplichting en blijft aansprakelijk voor eventuele beschikbaarheidsboeten voor die CMU, zoals in het oorspronkelijke capaciteitscontract. De totale waarde van het contract wordt niet gewijzigd. De oorspronkelijke capaciteitsvergoeding wordt hersteld nadat de CMU haar verplichte capaciteit, in overeenstemming met de gecontracteerde capaciteit en de SLA in het primaire contract, tijdens drie opeenvolgende AMT-momenten of beschikbaarheidstests heeft geleverd.

(186)

Indien de CMU tijdens twee volgende leveringsperioden onderworpen was aan een neerwaartse bijstelling van de capaciteitsvergoeding en de CMU er telkens niet in slaagde om de oorspronkelijke capaciteitsvergoeding binnen twaalf weken na elke herziening te herstellen, zal de CMU de mogelijkheid verliezen om de oorspronkelijke capaciteitsvergoeding te herstellen en worden alle capaciteitscontracten beëindigd die van toepassing zijn op leveringsperioden die ingaan op de eerste Y-1 veiling na toepassing van deze clausule.

2.9.   Secundaire markt

(187)

België zal een secundaire markt tot stand brengen om de capaciteitsaanbieders een mechanisme te bieden om hun risicobeheer in het kader van het CRM te verbeteren. Indien een capaciteitsaanbieder wordt geconfronteerd met een lagere dan verwachte beschikbaarheid (lager dan zijn in overeenstemming met de marktregels berekende verplichte capaciteit), heeft hij immers de mogelijkheid om het positieve verschil tussen zijn contractueel verplichte capaciteit en zijn beschikbare capaciteit op de secundaire markt te dekken, zonder te worden bestraft vanwege niet-beschikbaarheid. In het geval van transacties op de secundaire markt worden verplichtingen, met inbegrip van de uitoefenprijs van de oorspronkelijke verplichting, volledig overgedragen.

(188)

De secundaire markt zal uiterlijk één jaar voor de aanvang van de eerste leveringsperiode worden uitgevoerd. De voorwaarden van het mechanisme van de secundaire markt worden beschreven in de regels betreffende de werking van het CRM.

2.10.   Deelname van grensoverschrijdende capaciteit

(189)

België zal buitenlandse capaciteit in een lidstaat met een rechtstreekse netaansluiting met België toestaan vanaf de eerste levering deel te nemen. De regels zijn vastgelegd in een koninklijk besluit (77). Aangezien de in artikel 26, lid 11, van de elektriciteitsverordening genoemde methodologieën, gemeenschappelijke regels en voorwaarden pas in december 2020 werden goedgekeurd (78) en transmissienetbeheerders de nodige overeenkomsten nog niet hebben kunnen sluiten, was het volgens België niet mogelijk om de grensoverschrijdende deelname vanaf de eerste Y-4 veiling te organiseren. Volgens de Belgische autoriteiten zal dit zo spoedig mogelijk gebeuren. Intussen is een volume gereserveerd voor de Y-1 veiling, zodat grensoverschrijdende capaciteit vanaf het eerste jaar van levering, d.w.z. 2025, kan deelnemen.

(190)

Deelname staat open voor alle technologieën. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten buitenlandse capaciteit — rechtstreekse en onrechtstreekse.

2.10.1.   Deelname van onrechtstreekse buitenlandse capaciteit

(191)

Onrechtstreekse buitenlandse capaciteit is capaciteit die zich in aangrenzende lidstaten bevindt. Voor elk van de aangrenzende lidstaten wordt een voorafgaande veiling georganiseerd. Gezien de beperkte capaciteit op interconnectoren is de voorafgaande veiling bedoeld om een doeltreffende prekwalificatie te waarborgen, aangezien deze een voorwaarde is voor de hoofdveiling. Elke voorafgaande veiling begint uiterlijk op 1 juni en wordt door de transmissienetbeheerder georganiseerd volgens de instructies van de minister als bedoeld in artikel 7undecies, lid 6, van de elektriciteitswet, en gespecificeerd door een aangrenzende lidstaat. De minister kan in zijn instructie in voorkomend geval besluiten dat er geen voorafgaande veiling met een aangrenzende lidstaat moet worden georganiseerd. De parameters van de voorafgaande veiling zijn dezelfde als die van de overeenkomstige veiling. De referentieprijs voor elke aangrenzende lidstaat weerspiegelt echter de prijs die de aanbieder van onrechtstreekse buitenlandse capaciteit zou hebben verkregen op de elektriciteitsmarkten die worden beheerd door de NEMO (79) die door de onrechtstreekse buitenlandse capaciteit wordt aangewezen.

(192)

Op basis van de aanbeveling van het regionale coördinatiecentrum als bedoeld in artikel 26, lid 7, van de elektriciteitsverordening, in overeenstemming met de door ACER goedgekeurde methodologie als bedoeld in artikel 26, lid 11, punt a), van de elektriciteitsverordening, bepaalt de transmissienetbeheerder elk jaar de maximale toegangscapaciteit die beschikbaar is voor de deelname van onrechtstreekse buitenlandse capaciteit van elke aangrenzende lidstaat.

(193)

In afwachting van de goedkeuring van de desbetreffende strategieën, voorstellen of besluiten ter uitvoering van artikel 26 van de elektriciteitsverordening wordt de bijdrage van elke rechtstreeks met België verbonden marktzone bepaald door de bijdrage van die zones tijdens gesimuleerde uren van schaarste op basis van ERAA of NRAA.

(194)

Andere voorwaarden voor grensoverschrijdende deelname zijn opgenomen in Besluit nr. 36/2020 van ACER betreffende technische specificaties voor grensoverschrijdende deelname aan capaciteitsmechanismen.

(195)

Indien er een NTC-koppeling is gemodelleerd tussen België en een andere elektrisch rechtstreeks verbonden marktzone, dan geldt het volgende:

a)

Voor elk gesimuleerd uur van schaarste:

1)

indien de marktzone naar België uitvoert, is haar bijdrage gelijk aan de gesimuleerde marktuitwisseling;

2)

indien de marktzone vanuit België invoert, is haar bijdrage nul;

b)

de marktzone voor de maximale toegangscapaciteit wordt gedefinieerd als gelijk aan de gemiddelde bijdrage tijdens gesimuleerde uren van schaarste.

(196)

Indien in de simulatie een stroomgebaseerd gebied wordt gedefinieerd dat België omvat, dan geldt het volgende:

a)

Eerst wordt de nettopositie van België van de gesimuleerde uren van schaarste gecontroleerd:

1)

indien de nettopositie van België positief is, is de bijdrage van andere marktzones in het stroomgebaseerde gebied nul;

2)

indien de nettopositie van België negatief is, wordt de nettopositie van andere marktzones gecontroleerd:

indien de nettopositie van de andere marktzones negatief is, is de bijdrage van deze marktzone nul;

voor alle marktzones met een positieve nettopositie wordt een gewogen gemiddelde van de nettoposities tussen marktzones gemaakt om het niveau van de nettopositie van België te bereiken.

b)

De maximale toegangscapaciteit van een marktzone wordt gedefinieerd als gelijk aan de gemiddelde bijdrage ervan tijdens gesimuleerde uren van schaarste.

(197)

De onrechtstreekse buitenlandse capaciteit die op de voorafgaande veiling een bod wil uitbrengen, verstrekt aan de transmissienetbeheerder de informatie over het aangeboden capaciteitsvolume na de toepassing van de reductiefactor, de geboden prijs en de CO2-uitstoot van de betrokken capaciteit.

(198)

De onrechtstreekse buitenlandse capaciteit waarvan het bod aan het einde van de voorafgaande veiling wordt geselecteerd, dient een prekwalificatiedossier in. De beoordeling van het prekwalificatiedossier wordt uitgevoerd door de naburige transmissienetbeheerder in samenwerking met Elia, in overeenstemming met de regels van de methodologieën als bedoeld in artikel 26, lid 11, punt f), van de elektriciteitsverordening en, indien van toepassing, in overeenstemming met de tussen transmissienetbeheerders gesloten overeenkomst.

2.10.2.   Deelname van rechtstreekse buitenlandse capaciteit in een aangrenzende lidstaat met een rechtstreekse aansluiting op het Belgische netwerk en losgekoppeld van het netwerk van aangrenzende lidstaten

(199)

Volgens de Belgische autoriteiten is rechtstreekse buitenlandse capaciteit capaciteit die zich in een aangrenzende lidstaat bevindt, maar die een rechtstreekse en exclusieve verbinding met het Belgische netwerk heeft en is losgekoppeld van het netwerk van die aangrenzende lidstaat.

(200)

De capaciteit moet zich ook bevinden in een aangrenzende lidstaat waarmee België een overeenkomst heeft gesloten inzake de deelname van rechtstreekse buitenlandse capaciteit in het kader van het CRM, waarbij wordt gewaarborgd dat:

a)

de deelname van rechtstreekse buitenlandse capaciteit afhankelijk is van een verklaring van de aangrenzende lidstaat waarin de capaciteit zich bevindt, dat de desbetreffende capaciteit voldoet aan een aantal technische, organisatorische en financiële eisen die in de overeenkomst zijn vastgesteld en dat alle noodzakelijke vergunningen voor de desbetreffende capaciteit regelmatig en onvoorwaardelijk zijn afgegeven of binnen een redelijke termijn zullen worden afgegeven;

b)

de deelname van rechtstreekse buitenlandse capaciteit afhankelijk is van een verklaring van de aangrenzende lidstaat waarin de capaciteit zich bevindt, dat die deelname geen ernstige problemen oplevert met betrekking tot de voorzieningszekerheid in de aangrenzende lidstaat of deze lidstaat niet berooft van de infrastructuur die nodig is om bekende congestieproblemen adequaat aan te pakken.

(201)

Overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de elektriciteitsverordening heeft België tussen oktober en december 2019 de aangrenzende lidstaten geraadpleegd.

2.10.3.   Inkomsten uit congestie

(202)

De toewijzing van de inkomsten uit de toewijzing van grensoverschrijdende tickets, d.w.z. toegangsrechten voor buitenlandse capaciteitsaanbieders om deel te nemen aan het Belgische CRM, wordt volledig geregeld in artikel 26, lid 9, van de elektriciteitsverordening.

(203)

België heeft aangegeven dat de congestie-inkomsten zullen worden gebruikt voor de doeleinden van artikel 19, lid 2, van de elektriciteitsverordening, zoals vereist bij artikel 26, lid 9, van die verordening.

(204)

België heeft bevestigd te zullen voldoen aan Besluit nr. 36/2020 van ACER, waarin onder meer de methodologie is vastgesteld voor het delen van de inkomsten die voortvloeien uit de toewijzing van toegangscapaciteit.

2.11.   Cumulering

(205)

Overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit betreffende de ontvankelijkheidscriteria in verband met cumulatieve steun en de minimumdrempel voor deelname wordt capaciteit die reeds voor exploitatiesteun in aanmerking komt, uitgesloten van de prekwalificatiefase. Capaciteiten die van dergelijke steun profiteren, kunnen aan de prekwalificatiefase deelnemen op voorwaarde dat zij van de steun afzien indien zij een contract in het kader van het capaciteitsmechanisme krijgen toegewezen. Het ministerie van Energie publiceert een formulier waarin deze toezegging om van de steun af te zien, wordt bevestigd. Bovendien verbinden capaciteiten zich ertoe geen andere exploitatiesteun aan te vragen tijdens de periode waarin zij een capaciteitscontract hebben bij het indienen van een aanvraag voor de prekwalificatiefase.

2.12.   Begroting en financieringsmechanisme

2.12.1.   Begroting

(206)

De precieze kosten van de maatregel zullen door de veilingen worden bepaald. Volgens de meest recente kostenraming van de Belgische autoriteiten, die in januari 2021 is uitgevoerd door consultancybedrijf Haulogy in opdracht van de Belgische autoriteiten, kunnen de totale kosten van de maatregel worden geraamd op 238 tot 253 miljoen EUR per jaar.

2.12.2.   Financiering van de maatregel

(207)

Het Belgische parlement heeft op 16 juli 2020 een resolutie aangenomen (80) waarin staat dat de kosten van het CRM zullen worden gefinancierd op basis van een “openbare dienstverplichting” via de nettarieven van Elia.

(208)

De Belgische autoriteiten geven aan dat het CRM wordt gefinancierd uit parafiscale heffingen of belastingen die aan een begunstigde worden toegekend. Overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de elektriciteitswet zijn de aansluiting, het gebruik van infrastructuur en elektrische systemen en, in voorkomend geval, de ondersteunende diensten van de systeembeheerder onderworpen aan tarieven voor het beheer van het transmissiesysteem en van netten met een transportfunctie. Bovendien deelt de netbeheerder overeenkomstig artikel 12, lid 13, van de elektriciteitswet de gebruikers van zijn net zo spoedig mogelijk de tarieven mee die hij moet toepassen en stelt hij deze ter beschikking van eenieder die daarom verzoekt.

(209)

Overeenkomstig artikel 12, lid 5, punt 11), van de elektriciteitswet worden de nettokosten van openbarediensttaken die bij deze wet worden opgelegd op transparante en niet-discriminerende wijze in de tarieven in aanmerking genomen, in overeenstemming met de toepasselijke wet- en regelgeving.

(210)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van het besluit dat de CREG op 28 juni 2018 op grond van artikel 12 van de elektriciteitswet heeft vastgesteld (81) en waarin de nettarieven voor de periode 2020-2023 zijn vastgesteld, zijn de tarieven de prijzen die een gebruiker aan de netbeheerder verschuldigd is voor diens dienstverlening. Overeenkomstig artikel 4, lid 7, van hetzelfde besluit bevat de algemene tariefstructuur een onderscheid tussen de transmissietarieven, die de totale inkomsten van de netbeheerder omvatten, en de tarieven voor de openbare dienstverplichtingen. Artikel 6 van het besluit bepaalt dat de tarieven voor openbare dienstverplichtingen de nettokosten van openbare dienstverplichtingen compenseren, met inbegrip van beheerskosten en financiële lasten, die aan de netbeheerder worden opgelegd en waarvoor de wet, het decreet of de ordonnantie, of hun uitvoeringsbesluiten, geen specifiek compensatiemechanisme heeft voorzien, via een toeslag of andere heffing, in ruil voor de prestatie van de netbeheerder

(211)

Op basis hiervan zal de transmissienetbeheerder jaarlijks een tariefvoorstel voor de openbare dienstverplichting ter goedkeuring voorleggen aan de CREG, vergezeld van een begroting met een raming van alle kosten (capaciteitsvergoeding, beheer door de transmissienetbeheerder, en ontwikkelingskosten) en inkomsten van het CRM voor het komende jaar. In het voorgestelde tarief voor de openbare dienstverplichting zal ook rekening worden gehouden met het saldo dat van het vorige boekjaar is overgedragen.

(212)

Aan het einde van het jaar zal de transmissienetbeheerder een tariefverslag ter goedkeuring voorleggen aan de CREG, waarin de werkelijke kosten en inkomsten van het afgelopen jaar en de inkomsten uit de toepassing van het tarief worden vermeld. Na de nauwkeurigheid van de gegevens en de redelijkheid van de door de transmissienetbeheerder gemaakte kosten voor het beheer en de ontwikkeling van het CRM te hebben gecontroleerd, zal de CREG het over te dragen saldo bepalen.

(213)

Alle opbrengsten in verband met het CRM zullen worden gebruikt voor het dekken van de kosten die zijn opgenomen in het tarief voor de openbare dienstverplichting, onverminderd artikel 26, lid 9, van de elektriciteitsverordening.

(214)

Het tarief wordt op uniforme basis (EUR/MWh) toegepast op alle consumenten (rechtstreeks op consumenten die zijn aangesloten op het transmissienet of onrechtstreeks, via de distributiesysteembeheerder, en de leveranciers, voor verbruikers die op het distributienet zijn aangesloten).

(215)

De specifieke voorwaarden voor de financiering van het CRM zullen ten vroegste in januari 2025 worden toegepast, zoals bepaald in artikel 7undecies, lid 15, van de elektriciteitswet.

(216)

Volgens de resolutie van het Parlement zal het tarief uiterlijk vanaf 2029 worden geheven op basis van piekvermogen, afhankelijk van de uitrol van slimme meters in de gewesten. Daarom zal de regering uiterlijk eind 2023 een analyse maken van de verwachte uitrol van slimme meters.

2.13.   Duur

(217)

België heeft verzocht om goedkeuring van het CRM voor de maximaal toegestane periode van tien jaar (82) vanaf de datum van de eerste veiling.

(218)

België heeft zich ertoe verbonden in de elektriciteitswet op te nemen dat, indien er gedurende drie opeenvolgende jaren geen nieuwe capaciteitsovereenkomst is gesloten overeenkomstig artikel 7 undecies, lid 11, van de elektriciteitswet, vanaf het volgende jaar geen nieuwe veilingen in het kader van het CRM zullen worden georganiseerd.

2.14.   Transparantie van de steun en ondernemingen in moeilijkheden of ten aanzien waarvan een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat

(219)

België heeft meegedeeld aan de vereisten betreffende de transparantiemededeling (83) te zullen voldoen.

(220)

België heeft zich ertoe verbonden de toekenning en/of uitbetaling op te schorten van steun in het kader van de aangemelde steunregeling aan ondernemingen die eerder onrechtmatige steun hebben ontvangen die bij een besluit van de Commissie onverenigbaar is verklaard.

(221)

België heeft aangevoerd dat er geen steun zal worden verleend aan begunstigden in moeilijkheden (84).

2.15.   Gronden voor inleiding van de procedure

(222)

De Commissie had twijfels over de verenigbaarheid van bepaalde aspecten van de maatregel met de interne markt.

(223)

Op grond van de beschikbare informatie en de in het inleidingsbesluit beschreven elementen heeft de Commissie om meer duidelijkheid verzocht en gevraagd om een toelichting op de volgende zaken:

a)

de noodzaak van de maatregel:

of het probleem van de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening voldoende was vastgesteld en door de Belgische autoriteiten naar behoren is geanalyseerd en gekwantificeerd;

b)

de geschiktheid van de maatregel:

of de regels om in aanmerking te komen voor meerjarige contracten gelijke kansen waarborgen voor alle technologieën, met name voor technologieën met hoge investeringskosten en hoge reductiefactoren;

c)

evenredigheid van de maatregel:

of het op de veiling aan te kopen volume evenredig is om de doelstelling van voorzieningszekerheid te verwezenlijken;

d)

vermijden van negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer:

of met de maatregel dergelijke effecten zijn vermeden, aangezien onrechtstreekse buitenlandse capaciteit slechts in aanmerking komt voor eenjarige contracten en onderworpen is aan het tussentijdse prijsplafond;

of de maatregel de prikkels om in interconnectiecapaciteit te investeren niet vermindert.

(224)

De Commissie had ook twijfels over de vraag of de maatregel in overeenstemming is met intrinsiek met elkaar verbonden bepalingen van het Unierecht, namelijk de artikelen 22 en 24 van de elektriciteitsverordening.

3.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(225)

In deze afdeling worden de opmerkingen samengevat die de Commissie tijdens de raadplegingsperiode heeft ontvangen van 15 belanghebbenden, met name van belanghebbenden die actief zijn in de energiesector en van handelsverenigingen en niet-gouvernementele organisaties. Er werden ook opmerkingen ontvangen van één buurland en zijn transmissienetbeheerder.

3.1.   Noodzaak van de maatregel

(226)

Verschillende belanghebbenden hebben opmerkingen gemaakt over het aantonen van de noodzaak van een CRM en de berekening van het volume voor de veilingen, waarbij beide onderwerpen soms werden gecombineerd.

(227)

Vier belanghebbenden betwistten dat deze noodzaak voldoende is aangetoond. Aan de andere kant bevestigden drie andere belanghebbenden de noodzaak en onderstreepten zij de urgentie ervan.

(228)

Drie belanghebbenden verklaarden dat het gebruik van het scenario EU-HiLo niet geschikt lijkt om de omvang van het probleem van de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening te bepalen, aangezien het risico bestaat dat het probleem wordt overschat en de elektriciteitsmarkt wordt verstoord.

(229)

Vier belanghebbenden wezen erop dat de recente ERAA-methodologie en de VoLL/CoNE/BN-methodologie volledig van toepassing zijn op het voorgestelde Belgische CRM.

(230)

Vijf belanghebbenden voerden aan dat de eerdere toereikendheidsstudies die werden gebruikt om de noodzaak van het CRM aan te tonen, niet verenigbaar zijn met de ERAA-methodologie, in het bijzonder:

a)

volgens de ERAA-methodologie moet de klimaatdatabase beperkt blijven tot dertig historische jaren, terwijl België er 35 heeft gebruikt;

b)

in de studies wordt onvoldoende rekening gehouden met de verwachte resultaten van het uitvoeringsplan en/of met het gebruik van verwachte marktinkomsten in plaats van de mediaan inkomsten;

c)

in studies wordt geen rekening gehouden met de functie voor de verwachte schaarste, noch met het ontbreken van prijsplafonds, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 20, lid 3, punt c), en artikel 23, lid 5, punt e), van de elektriciteitsverordening;

d)

in de NRAA zou rekening moeten worden gehouden met een versnelde uitrol van slimme meters en de ontwikkeling van offshore wind, zoals wordt aanbevolen in het advies van de Europese Commissie over het Belgische uitvoeringsplan. Bij de analyse van de noodzaak van een CRM zou ook rekening moeten worden gehouden met de regel van 70 % minRAM.

(231)

Eén belanghebbende voerde aan dat België de eerste veiling in 2021 niet kan organiseren op basis van een verouderde en niet-conforme NRAA. Deze is van mening dat het CRM niet eens mag worden uitgevoerd in afwachting van de bekendmaking van de ERAA.

(232)

Vier belanghebbenden wezen erop dat de betrouwbaarheidsnorm die België gebruikt om de noodzaak van een CRM aan te tonen en/of om het volume voor de eerste veiling te berekenen, niet in overeenstemming is met de door de elektriciteitsverordening voorgeschreven methodologie.

(233)

Eén belanghebbende voerde aan dat de consistentie moet worden gewaarborgd in de procedures, methodologieën, gegevens en scenario’s die enerzijds worden gebruikt om de noodzaak van een CRM aan te tonen en anderzijds worden gebruikt om het vereiste volume dat in het kader van een dergelijk CRM moet worden geveild, te bepalen.

(234)

Een andere belanghebbende wees erop dat de betrouwbaarheidsnorm en de methodologie voor het bepalen van VoLL en CoNE zouden kunnen veranderen tussen de initiële T-4 veiling en de daaropvolgende veilingen, wat tot een andere volumebepaling zou kunnen leiden.

3.2.   Geschiktheid van de maatregel

3.2.1.   Keuze van instrument

(235)

Drie belanghebbenden zijn van mening dat met een strategische reserve het vastgestelde probleem van de toereikendheid beter kan worden aangepakt dan met een marktbreed CRM. Sommige partijen beweerden dat de mogelijkheid van een strategische reserve niet is beoordeeld.

3.2.2.   Openheid van de maatregel voor alle relevante capaciteitsaanbieders

(236)

Eén belanghebbende heeft voorgesteld een T-2 veiling te houden om te voorkomen dat er in T-4 te veel wordt aangekocht op basis van overmatig veilige veronderstellingen en om rekening te houden met een gewijzigde betrouwbaarheidsnorm op basis van de ACER-methodologie.

(237)

Eén belanghebbende voerde ook aan dat capaciteitshouders die in aanmerking komen voor deelname (zoals warmte-krachtkoppeling met een capaciteit van meer dan 1 MW) van deelname worden uitgesloten indien zij gedurende een bepaalde periode exploitatiesteun ontvangen via groenestroomcertificaten (SGR) en/of WKK-certificaten (WKK).

3.3.   Stimulerend effect

3.3.1.   In aanmerking komende investeringskosten

(238)

Eén belanghebbende wees erop dat de uitgaven die het mogelijk maken dat de capaciteit voldoet aan de milieunormen als bedoeld in artikel 3, lid 2, punt 1), van het ontwerp van koninklijk besluit inzake investeringsdrempels niet in aanmerking mogen komen voor contracten met een langere looptijd.

3.4.   Evenredigheid

3.4.1.   Aan te kopen volume

(239)

Volgens één belanghebbende moeten de parameters voor het bepalen van de hoeveelheid capaciteit die op de veiling moet worden aangekocht, worden goedgekeurd op basis van een voorstel van de regulator. Dezelfde belanghebbende voerde aan dat een voorstel van de regulator niet kan worden gewijzigd en dat de lidstaat het alleen kan verwerpen en om een nieuw voorstel kan verzoeken.

3.4.2.   Financieringsmechanisme

(240)

Eén belanghebbende voerde aan dat opslagactiva moeten worden vrijgesteld van de openbare dienstverplichting om het CRM te financieren. De vrijstelling moet zowel de opslag vóór als achter de meter omvatten.

(241)

Een andere partij voerde aan dat het financieringsmechanisme van invloed kan zijn op het volume van de capaciteit van het CRM. Zo kan het koppelen van de kosten voor de financiering van het CRM aan het elektriciteitsverbruik tijdens vraagpieken worden beschouwd als een prikkel voor de betrokken partijen om hun verbruik tijdens de vraagpiek te verminderen, waardoor minder capaciteit hoeft te worden geveild.

3.5.   Vermijden van ongewenste gevolgen voor de mededinging en het handelsverkeer

3.5.1.   Openheid van de maatregel voor alle relevante capaciteitsaanbieders

3.5.1.1.   Aggregatie

(242)

Twee belanghebbenden voerden aan dat de huidige regels om in aanmerking te komen voor meerjarige contracten aggregatie belemmeren, en meer in het bijzonder de regel dat het actief met de kortste contractduur in een geaggregeerde portefeuille de contractduur voor de gehele portefeuille bepaalt.

(243)

Twee andere belanghebbenden voerden aan dat de drempel voor individuele aggregatie zou moeten worden aangepast. Momenteel is in de ontwerpregels betreffende de werking van het CRM bepaald dat capaciteiten waarvoor een verplichting van een dagelijks programma geldt geen deel kunnen uitmaken van een geaggregeerde CMU.

(244)

Eén belanghebbende verklaarde dat deelname via aggregatie onmogelijk is voor installaties met een vermogen van meer dan 25 MW. De belanghebbende zou daarom graag zien dat deze drempel wordt vastgesteld op 75 MW.

3.5.1.2.   Investeringsdrempels

(245)

Drie belanghebbenden voerden aan dat de hoogte van de investeringsdrempels voor meerjarige contracten niet in overeenstemming is met recente marktontwikkelingen en derhalve niet strookt met de technologische neutraliteit en zal leiden tot discriminatie tussen bepaalde technologieklassen (H/HL-klasse boven F-klasse gasturbine met gecombineerde cyclus en gasturbine met open cyclus) en tussen bestaande en nieuwe capaciteit.

(246)

Eén partij voerde aan dat investeringen die voor flexibiliteit zorgen of de gereduceerde capaciteit verhogen zonder de geïnstalleerde capaciteit te verhogen ook als in aanmerking komende kosten zouden moeten worden aangemerkt. Volgens deze belanghebbende zouden investeringen in submitters, uitbreiding van de energievoorraad van een bestaande batterij of in opslagcapaciteit voor industriële processen derhalve worden uitgesloten van meerjarige contracten.

3.5.1.3.   Reductiefactoren

(247)

Twee belanghebbenden voerden aan dat de Belgische reductiefactoren, in vergelijking met capaciteitsmechanismen in buurlanden, zoals Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk, sterk nadelig dreigen te zijn voor technologieën zoals opslag, vraagrespons of hernieuwbare energiebronnen.

(248)

Eén belanghebbende voerde aan dat de in het Belgische CRM vermelde reductiefactoren die in het besluit tot inleiding van de procedure zijn gepubliceerd ernstige belemmeringen voor de toegang tot de markt veroorzaken voor opslag in het bijzonder en capaciteitsaanbieders met beperkte energie in het algemeen.

3.5.1.4.   Terugbetalingsverplichting

(249)

Twee belanghebbenden voerden aan dat de terugbetalingsverplichtingen in de capaciteitscontracten een onderscheid maken tussen eenheden in de capaciteitsmarkt met een “vol programma” en die met een “niet-vol programma” en in strijd zijn met het beginsel van “één enkele uitoefenprijs”.

(250)

Volgens één belanghebbende is het mechanisme van de “terugbetalingsverplichting” nadelig voor exploitanten van capaciteit met een vol programma, aangezien het geen rekening houdt met de hedgingactiviteiten van deze exploitanten, waarbij zij een groot deel van hun verwachte volume vooraf op de termijnmarkten verkopen, waardoor zij inkomsten moeten terugbetalen die zij niet hebben gegenereerd. De exploitanten met een niet-vol programma beschikken daarentegen over aanzienlijke flexibiliteit om op doeltreffende wijze individuele marktprijzen op te geven die als de uitoefenprijs fungeren, waardoor het risico dat zij onverdiende inkomsten moeten terugbetalen kleiner is en hun bovendien mogelijkheden worden geboden om de terugbetalingsverplichting te ontwijken.

(251)

Een andere partij voerde aan dat de terugbetalingsverplichting een onderscheid maakt tussen CMU’s met een vol programma en die met een niet-vol programma, ten eerste door het ontbreken van een vrijstelling van de terugbetalingsverplichting voor capaciteit die reeds op termijnmarkten is verkocht (zonder de schaarsteprijzen in te calculeren) en ten tweede door de invoering van de “opgegeven marktprijs” voor CMU’s waarop geen volle programma’s van toepassing zijn, die in de praktijk meerdere uitoefenprijzen hanteren.

3.5.1.5.   Tussentijds prijsplafond

(252)

Eén belanghebbende uitte zijn bezorgdheid over het feit dat de invoering van een tussentijds prijsplafond de concurrentie in de veiling zal verstoren, omdat bepaalde bestaande capaciteiten die investeringen nodig hebben om economisch winstgevend te blijven, mogelijk niet de garantie hebben om hun “missing money” terug te krijgen en mogelijk gedwongen worden de markt te verlaten.

(253)

Volgens één belanghebbende bestaat er een wezenlijke “investeringskloof” tussen de investeringsdrempel voor driejarige contracten, momenteel 177 EUR/kW, en het tussentijdse prijsplafond, dat naar verwachting momenteel 21 tot 31 EUR/kW bedraagt, hetgeen leidt tot discriminatie van bestaande capaciteiten waarvoor investeringen nodig zijn die ook behoorlijk veel “missing-money” kunnen hebben.

3.5.1.6.   Rechtstreekse grensoverschrijdende capaciteit

(254)

Twee belanghebbenden verklaarden dat het mogelijk maken van rechtstreekse grensoverschrijdende deelname ongewenste negatieve gevolgen kan hebben voor de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten.

(255)

Volgens deze belanghebbenden kan rechtstreekse grensoverschrijdende deelname de prikkels verminderen om in interconnectiecapaciteit te investeren. Bovendien kan de maatregel marktkoppeling ondermijnen, aangezien het CRM zou kunnen leiden tot een situatie waarin capaciteitsaanbieders toegang tot de aantrekkelijkste markt trachten te verkrijgen via een rechtstreekse en exclusieve verbinding. Bij de maatregel zou ook rekening moeten worden gehouden met de mate waarin interconnectie een eventueel probleem met de toereikendheid van de productie zou kunnen verhelpen.

3.6.   Naleving van de elektriciteitsverordening

3.6.1.   Interpretatie van artikel 24, lid 1

(256)

Overeenkomstig artikel 24, lid 1, van de elektriciteitsverordening kunnen de lidstaten in hun beoordeling van de toereikendheid gevoeligheden opnemen die verband houden met “de specifieke kenmerken van de nationale vraag naar en het nationale aanbod van elektriciteit”. In het inleidingsbesluit betwijfelde de Commissie of het CRM in overeenstemming is met artikel 24, lid 1, aangezien in de Belgische studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019 gebruik werd gemaakt van het scenario EU-HiLo, op basis van veronderstellingen over de Franse elektriciteitsvoorziening. Vijf belanghebbenden hebben kritiek geuit op de uitlegging die de Commissie aan artikel 24, lid 1, van de elektriciteitsverordening heeft gegeven door te stellen dat dit te restrictief is.

(257)

Deze belanghebbenden voerden aan dat de methodologie voor de ERAA bevestigt dat NRAA’s een regionaal toepassingsgebied moeten hebben en bijkomende gevoeligheden kunnen omvatten. De aard van deze bijkomende gevoeligheden wordt niet gespecificeerd of beperkt. Zoals vermeld in artikel 3, lid 6, van genoemde methodologie kunnen deze gevoeligheden betrekking hebben op een breed scala aan veranderingen in veronderstellingen over het gehele beschouwde geografische toepassingsgebied, met inbegrip van verschillende veronderstellingen met betrekking tot inputgegevens, zoals de geïnstalleerde capaciteit.

(258)

Eén belanghebbende merkte op dat ook in de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (85) (hierna “de richtsnoeren”) specifiek wordt bevestigd dat bij de beoordeling van de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening rekening moet worden gehouden met een “inschatting van de impact van variabele productie, ook die afkomstig van aangrenzende netten”.

3.6.2.   Administratieve uitdoving

(259)

Twee belanghebbenden wezen erop dat de wet- en regelgevingshandelingen geen bepaling bevatten voor de uitdoving van het CRM.

3.7.   Overige opmerkingen

3.7.1.   Duurzaamheid

(260)

Twee belanghebbenden voerden aan dat het grote aandeel van de voor gas gereserveerde capaciteit in het CRM niet verenigbaar is met de doelstellingen om de Unie koolstofvrij te maken en subsidies voor fossiele brandstoffen geleidelijk af te schaffen in overeenstemming met de Europese Green Deal, de richtsnoeren en de steun van de Belgische federale overheid voor klimaatneutraliteit tegen 2050.

3.7.2.   Nucleaire uitfasering

(261)

Eén belanghebbende wees erop dat België overweegt om 2 GW aan kernenergie te behouden als uit het beoordelingsverslag over de eerste capaciteitsveilingen een onverwacht probleem met de voorzieningszekerheid blijkt. Volgens deze partij doet dit een aantal vragen rijzen over de noodzaak en het ontwerp van het CRM.

3.7.3.   Looptijd

(262)

Eén belanghebbende wees erop dat bij de gunning van langetermijncontracten rekening moet worden gehouden met het zorgpunt betreffende de afnemende toereikendheid in de loop van het jaar en dat het “lock-in”-effect moet worden vermeden.

(263)

Eén belanghebbende verwees naar de looptijd van de contracten (15 jaar) die mogelijk langer is dan de looptijd van de maatregel (tien jaar), wat volgens haar in strijd zou zijn met het tijdelijke karakter van de maatregel.

4.   OPMERKINGEN VAN BELGIË

(264)

In deze afdeling worden de op 22 oktober 2020 van België ontvangen opmerkingen over het inleidingsbesluit en de op 24 december 2020 van België ontvangen opmerkingen over de opmerkingen van derde partijen samengevat. Deze afdeling bevat tevens de geactualiseerde informatie die België op 28 januari 2021, 1 maart 2021, 13 en 27 april 2021, 4, 5, 19 en 26 mei 2021 en 17 augustus 2021 heeft ingediend.

4.1.   Noodzaak van de maatregel

(265)

Volgens België toont zijn analyse, ondersteund door het standpunt van de transmissienetbeheerder, aan dat het ontbreken van het CRM een negatieve invloed zou hebben op de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening in België als gevolg van de uitfasering tussen 2022 en 2025 van nucleaire capaciteiten, die momenteel goed zijn voor meer dan de helft van de thermische opwekkingscapaciteit in België. Deze noodzaak wordt ook bevestigd door diverse andere studies die in de periode 2017 tot en met 2020 zijn uitgevoerd door academici, technologische instituten en het Federaal Planbureau, onafhankelijk van de analyse van de transmissienetbeheerder.

(266)

België heeft aangegeven dat niet alleen met het scenario HiLo, maar ook met het EU-basisscenario een aanzienlijk probleem met de voorzieningszekerheid werd aangetoond, d.w.z. een LoLE die meer dan driemaal hoger is dan het wettelijke LoLE-criterium, en die de noodzaak van een interventie door middel van een CRM rechtvaardigt.

(267)

België wees erop dat de methodologie waarop een ERAA/NRAA zou moeten worden gebaseerd pas op 2 oktober 2020 door ACER werd goedgekeurd. De ACER-methodologie omvat belangrijke wijzigingen en voorziet derhalve in een geleidelijke uitvoering, d.w.z. dat de eerste ERAA, die eind 2021 zal worden gepubliceerd, slechts bepaalde aspecten van de ACER-methodologie zal omvatten. ENTSB-E verwacht dat de ERAA-methodologie in 2023 volledig zal zijn uitgevoerd.

(268)

België heeft aangevoerd dat niet kon worden verwacht dat het land de ACER-methodologie voor de ERAA en de NRAA volledig zou toepassen in eerdere studies, aangezien de methodologie toen nog niet bekend was. Niettemin wees België erop dat veel belangrijke elementen die uit de methodologie afkomstig zijn reeds vóór de goedkeuring ervan werden uitgevoerd, zoals de beoordeling van de economische levensvatbaarheid, stroomgebaseerde modellering, probabilistische modellering en ontwikkelingen in andere landen.

(269)

België betwistte het argument dat het CRM niet zou moeten worden uitgevoerd in afwachting van de publicatie van de ERAA. Volgens België kunnen de lidstaten ook aanvullende nationale beoordelingen uitvoeren en de noodzaak van een CRM beoordelen op basis van een dergelijke NRAA, en kunnen zij niet wachten totdat een ERAA volledig is uitgevoerd (voorzien in 2023).

(270)

Met betrekking tot de betrouwbaarheidsnorm heeft België erop gewezen dat de methodologie voor het berekenen van VoLL en CoNE en de methodologie voor het vaststellen van de betrouwbaarheidsnorm pas op 2 oktober 2020 door ACER zijn gepubliceerd. Met het oog op de tijd is het daarom niet mogelijk om het CRM tijdelijk stop te zetten terwijl een nieuwe betrouwbaarheidsnorm wordt vastgesteld. Bovendien ligt de uiteindelijke verantwoordelijkheid om het gewenste niveau van voorzieningszekerheid vast te stellen bij de lidstaat.

(271)

Met betrekking tot de in de nationale toereikendheidsstudies gebruikte klimaatjaren heeft België uitgelegd dat voor deze studies, bij gebrek aan een gepubliceerde methodologie, met het oog op de coherentie dezelfde klimaatdatabase is gebruikt als in de MAF.

(272)

Wat de marktinkomsten betreft, heeft België aangevoerd dat de verwachte inkomsten in de bestaande nationale toereikendheidsstudies tot 2019 zijn gemodelleerd op basis van de mediaan van de inkomsten van alle gesimuleerde jaren. Hoewel deze aanpak vereenvoudigd is, kan deze worden gezien als een weerspiegeling van de verwachte inkomsten, waarbij rekening wordt gehouden met prijsrisico’s, die in de ACER-methodologie als een relevant element worden beschouwd.

(273)

Met betrekking tot de prijsplafonds en de volledige marktmodellering in het algemeen heeft België uitgelegd dat de opzet die in de nationale toereikendheidsstudies wordt gebruikt gelijk is aan die welke op Europees niveau wordt gebruikt (ENTSB-E, PLEF). Die opzet wordt beschouwd als de best mogelijke beschikbare aanpak, die het ontwerp van de Europese markt weerspiegelt, met inbegrip van de geldende technische biedplafonds waarin de NEMO’s voorzien.

(274)

Wat de prijsstellingsfunctie op basis van schaarste betreft, overweegt België, zoals aangegeven in het geactualiseerde Belgische uitvoeringsplan, in hoeverre een dergelijk initiatief kan worden voorzien. België heeft uitgelegd dat de nationale regulator en de transmissienetbeheerder in dit verband een studie uitvoeren.

(275)

België merkte op dat in de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019 reeds gebruik werd gemaakt van de beste beschikbare prognoses voor de uitrol van flexibiliteit en offshore windenergie, in overeenstemming met het nationale energie- en klimaatplan, en dat daarin de regel van 70 % minRAM werd toegepast. In het basisscenario worden alle Europese landen geacht tijdig aan deze regel te voldoen.

(276)

Met betrekking tot het zorgpunt betreffende de toereikendheid heeft België aangevoerd dat de studies weliswaar wijzen op een schommeling in de specifiek berekende behoefte aan capaciteit, maar dat dit niets afdoet aan het feit dat de behoefte aan capaciteit in 2025 ingrijpen vereist dat ook op nieuwe capaciteit is gericht.

(277)

Uit de meest recente adequacy- en flexibiliteitsstudie blijkt dat er tussen 2025 en 2032 in toenemende mate behoefte aan capaciteit zal zijn.

4.2.   Geschiktheid van de maatregel

4.2.1.   Keuze van instrument

(278)

België is het niet eens met sommige belanghebbenden die een strategische reserve de voorkeur geven boven een marktbreed CRM.

(279)

België verwees naar de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019, waarin een scenario EOM + strategische reserve en een scenario EOM + CRM werden onderzocht. In deze studie werd geconcludeerd dat in het scenario EOM + strategische reserve niet aan het criterium van de voorzieningszekerheid zou worden voldaan.

4.2.2.   Openheid van de maatregel voor alle relevante capaciteitsaanbieders

(280)

Met betrekking tot de T-2 veiling heeft België uitgelegd dat, net als in andere lidstaten met een CRM, met een T-4 en een T-1 veiling alle technologieën, met een langere of kortere aanlooptijd, aan het mechanisme kunnen deelnemen, en de lidstaat relatieve zekerheid zou hebben dat er voldoende volume kan worden aangekocht om voorzieningszekerheid in het leveringsjaar te waarborgen. Het verdelen van de volumes over een T-1 en een T-2 veiling dreigt de concurrentie in deze veilingen te veel te beperken.

(281)

Wat het gebruik van de geïnstalleerde capaciteit voor het berekenen van de investeringsdrempel betreft, heeft België aangevoerd dat het gunnen van meerjarige contracten aan CMU’s die meer bijdragen tot de voorzieningszekerheid in overeenstemming is met de gemeenschappelijke doelstelling van het CRM.

(282)

Indien in plaats van de geïnstalleerde capaciteit de door de CMU aangeboden gereduceerde capaciteit in aanmerking zou worden genomen voor het berekenen van de investeringsdrempel, zouden capaciteiten met een hoge reductiefactor volgens België gemakkelijker de investeringsdrempel voor meerjarige contracten bereiken. Daardoor zouden zij bij het verlenen van dezelfde dienst een voordeel krijgen ten opzichte van andere capaciteiten.

(283)

Met betrekking tot het niet in aanmerking komen van capaciteitsaanbieders die van andere steunmaatregelen profiteren om deel te nemen aan het CRM, heeft België erop gewezen dat het toestaan van WKK-capaciteiten om van beide mechanismen gebruik te kunnen maken een risico op overcompensatie van deze capaciteiten zou inhouden, wat ook een oneerlijk concurrentievoordeel op de CRM-veilingen zou opleveren.

4.3.   Stimulerend effect

4.3.1.   In aanmerking komende investeringskosten

(284)

Met betrekking tot de bewering dat uitgaven waarmee de capaciteit aan milieunormen kan voldoen, niet in aanmerking zouden mogen komen voor contracten met een langere looptijd, heeft België verduidelijkt dat dit voorstel gericht is op het waarborgen van gelijke behandeling van nieuwe en bestaande capaciteiten met betrekking tot de indeling van capaciteiten in contracten met een langere looptijd.

4.4.   Evenredigheid van de maatregel

4.4.1.   Aan te kopen volume

(285)

Volgens België is de keuze voor de kalibratie van het CRM-volume (referentiescenario) voor de eerste veiling gemaakt op basis van het advies van de FOD Economie. In dit advies wordt uitgegaan van een verminderde Franse nucleaire beschikbaarheid die minder ernstig is dan die door de transmissienetbeheerder wordt aanbevolen (en minder streng dan het dimensioneringsscenario dat de afgelopen jaren is gebruikt om de omvang van de Belgische strategische reserve te bepalen).

(286)

België voerde aan dat zijn hoge interconnectiegraad en afhankelijkheid van invoer een bijzonder kenmerk van de nationale elektriciteitsvoorziening vormen. Voorts voerde het land aan dat het opnemen van een niet-beschikbaarheid van de Franse nucleaire capaciteit de enige gevoeligheid is die in aanmerking wordt genomen, ook al ziet België verschillende andere risico’s in de buurlanden (bv. versnelde uitfasering van steenkool, vertragingen bij de inbedrijfstelling van netinfrastructuur of nieuwe capaciteit).

(287)

België heeft aangegeven dat het selecteren van het referentiescenario wordt geregeld in artikel 4 van het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de methodologie voor het bepalen van het referentiescenario voor elke veiling. Het referentiescenario wordt voor elke veiling gebaseerd op de drie hieronder beschreven stappen en aan een openbare raadpleging onderworpen:

a)

Selecteren van scenario’s/gevoeligheden uit de meest recente ERAA en/of NRAA.

Voor de eerste veiling (2021) werd het scenario uit de MAF 2019 geselecteerd (de meest recente beschikbare Europese studie waarover op Europees niveau een raadpleging werd gehouden).

b)

Bijwerken van gegevens en veronderstellingen uit de meest relevante beschikbare bronnen.

Voor de eerste veiling (2021) werden de updates van de PLEF 2020 GAA-studie (86) opgenomen.

c)

Selecteren van bijkomende gevoeligheden die van invloed kunnen zijn op de Belgische voorzieningszekerheid.

Voor de eerste veiling (2021) werd het equivalent van twee kerncentrales in Frankrijk geschrapt, op basis van hetgeen in de PLEF-studie is gedaan om in overeenstemming te zijn met de historische/verwachte waarnemingen van de nucleaire vloot in Frankrijk, die niet zijn opgenomen in de punten a) en b), maar die door de Franse transmissienetbeheerder worden gebruikt in de Franse NRAA (“Bilan Prévisionnel 2019” (87)).

(288)

België heeft aangegeven dat in de PLEF 2020 GAA-studie een “lage nucleaire gevoeligheid” wordt voorgesteld om het basisscenario dat de Franse transmissienetbeheerder voor zijn toereikendheidsbeoordelingen heeft gehanteerd, na te bootsen. Deze gevoeligheid beschouwt 1 700 MW aan nucleaire capaciteit als extra niet-beschikbaarheid.

(289)

België heeft aangevoerd dat de voor het CRM gekozen gevoeligheid overeenkomt met de gegevens en veronderstellingen van het Franse NRAA-basisscenario. Daarom moet dit in dezelfde mate worden beschouwd als het meest geschikte basisscenario voor België, aangezien deze actualisering in overeenstemming is met de gegevens en veronderstellingen uit de meest relevante beschikbare bronnen. Het moet daarom niet worden aangemerkt als een “HiLo-geval”, maar als een plausibel basisscenario.

(290)

Met betrekking tot het argument dat de parameters voor het bepalen van de hoeveelheid capaciteit die op de veiling wordt aangekocht, moeten worden goedgekeurd op basis van een voorstel van de regulator, heeft België aangevoerd dat een wijziging van de CRM-wet is voorbereid waarin dit wordt bevestigd. In afwachting van de formele goedkeuring van deze wijziging is de elektriciteitsverordening al nageleefd, d.w.z. dat de regulator in maart 2020 haar voorstel voor de methodologie voor het bepalen van de volumeparameters heeft gepubliceerd en dat zij uiterlijk in februari 2021 een voorstel zal opstellen voor de vraagcurve van de eerste veiling.

(291)

De gewijzigde CRM-wet is op 19 maart 2021 gepubliceerd. Het koninklijk besluit met de methodologie voor het vaststellen van de volumeparameters is op 30 april 2021 gepubliceerd. De CREG heeft op 30 april 2021 een voorstel voor volumeparameters gedaan. Op 30 april 2021 is een ministerieel besluit met instructies voor de T-4 veiling voor het leveringsjaar 2025 uitgevaardigd.

(292)

België voerde aan dat de redenering dat een lidstaat niet van een voorstel van de regulator kan afwijken, een bewering is waarvoor geen rechtsgrondslag kan worden gevonden in de elektriciteitsverordening en die in tegenspraak zou zijn met de verantwoordelijkheid van de lidstaat voor de voorzieningszekerheid.

4.4.2.   Financieringsmechanisme

(293)

België heeft uitgelegd dat er momenteel onvoldoende slimme meters in België zijn geïnstalleerd om een financieringsmechanisme op basis van piekverbruik mogelijk te maken. De CRM-wet is zodanig gewijzigd dat een dergelijk model in 2025 kan worden ingevoerd. België heeft verder uitgelegd dat dit in 2023 zal worden heroverwegen wanneer een verslag over de uitrol van slimme meters wordt uitgebracht.

(294)

Met betrekking tot het argument dat opslagactiva moeten worden vrijgesteld van de openbare dienstverplichting om het CRM te financieren, heeft België uitgelegd dat het hier gaat om een bredere kwestie van tarieven en heffingen voor de opslag van elektriciteit. In dat opzicht heeft België bevestigd dat de richtsnoeren en verordeningen van het pakket schone energie (bv. Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement) en de vrijstellingen van de energiebelastingrichtlijn (Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003) zouden worden toegepast.

4.5.   Vermijden van negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer

4.5.1.   Openheid van de maatregel voor alle relevante capaciteitsaanbieders

4.5.1.1.   Aggregatie

(295)

Met betrekking tot het argument dat de huidige regels om in aanmerking te komen voor meerjarige contracten aggregatie belemmeren, en meer in het bijzonder de regel dat het actief met de kortste contractduur in een geaggregeerde portefeuille de contractduur voor de gehele portefeuille bepaalt, heeft België aangevoerd dat het ontwerp van koninklijk besluit en de werkingsregels zullen worden gewijzigd om capaciteiten met een langere contractduur die willen aggregeren, de mogelijkheid te bieden een contract met een langere looptijd te kiezen.

(296)

Dit is aangepast in het koninklijk besluit tot vaststelling van de investeringsdrempels, de criteria voor het in aanmerking komen van investeringskosten, en de procedure van klassering, en in de regels betreffende de werking van het CRM.

(297)

Met betrekking tot het verbod om te aggregeren voor capaciteiten waarvoor een verplichting van een dagelijks programma geldt, heeft België verklaard dat het op dit moment niet passend lijkt dit ontwerpelement te wijzigen, maar zal het land in de beoordelingen van het CRM om een regelmatige actualisering van dit verbod verzoeken om indien en voorzover nodig wijzigingen toe te staan. Volgens België zijn eenheden die onder deze categorie vallen, altijd onderworpen geweest en zullen zij naar verwachting onderworpen blijven aan speciale coördinatieprocedures. Deze procedures omvatten een in MW nauwkeurige verplichting van een dagelijks programma, strikte coördinatie in de niet-beschikbaarheidsplanning en verplichtingen om de capaciteit ter beschikking te stellen, bijvoorbeeld voor balancering. Deze methode zorgt voor een goed gecoördineerde exploitatie van het net in real time. Op basis van een individuele visie op dergelijke eenheden kan een goede voorspelling van de stromen worden gemaakt en kan zo efficiënt mogelijk met specifieke beperkingen worden omgegaan, terwijl dit in een geaggregeerde pool “vaag” zou zijn, waardoor de werking van het netwerk minder eenvoudig en minder efficiënt zou worden.

(298)

Daarnaast is het CRM-ontwerp gekalibreerd voor capaciteiten die onder de ene of de andere categorie vallen, en wordt de beschikbaarheidscontrole afgestemd op hun context in de energiemarkt. Door van dit bestaande onderscheid af te wijken, zou een complexer en mogelijk minder robuust ontwerp met betrekking tot meerdere aspecten kunnen ontstaan. Het is bijvoorbeeld moeilijk in te schatten hoe de terugbetalingsverplichting voor een dergelijke CMU van toepassing zou zijn, aangezien de twee delen van de geaggregeerde CMU onder verschillende regelingen zouden kunnen vallen.

4.5.1.2.   Investeringsdrempels

(299)

Met betrekking tot de investeringsdrempels die bepalend zijn voor de toegang tot langetermijncontracten heeft België verklaard de verschillende elementen zorgvuldiger te zullen analyseren en zijn voorkeur voor een aanpak aan de Europese Commissie te zullen meedelen.

(300)

Op 11 juni 2021 heeft België een koninklijk besluit gepubliceerd waarin rekening wordt gehouden met de opmerkingen van belanghebbenden met betrekking tot de investeringsdrempels.

(301)

Wat betreft het argument dat investeringen die flexibiliteit creëren of de gereduceerde capaciteit verhogen zonder de geïnstalleerde capaciteit te verhogen ook als in aanmerking komende kosten moeten worden aangemerkt, heeft België verklaard dat, aangezien het CRM een capaciteitsmarkt en geen energiemarkt is, België afziet van de veronderstelling dat alleen investeringen die de capaciteit behouden of uitbreiden in aanmerking komen. Een voorbeeld: i) voor vraagrespons komen investeringen die een verhoging van de geïnstalleerde capaciteit mogelijk maken (d.w.z. het verschil tussen het maximale verbruik (maximale afname) en de minimale afname (unsheddable margin) in aanmerking voor een contract van langere duur, en ii) voor thermische eenheden komen de investeringen die bedoeld zijn om de betrouwbaarheid en dus de reductie te vergroten niet in aanmerking, zoals zij evenmin in aanmerking komen in het geval van vraagrespons.

(302)

België heeft erop gewezen dat deze kosten weliswaar niet in aanmerking komen voor een contract van langere duur, maar wel in de biedprijs van de capaciteit kunnen worden opgenomen.

4.5.1.3.   Reductiefactoren

(303)

Met betrekking tot reductiefactoren heeft België verklaard dat de verklaring voor de, op het eerste gezicht, “lagere” reductiefactoren ligt in het feit dat reducties van technologieën met beperkte energie lager zijn wanneer hun aandeel in het systeem/land toeneemt. Met een groot aandeel van dergelijke technologieën is hun bijdrage immers niet beperkt tot momenten van schaarste. Vergeleken met andere landen met een CRM heeft België het grootste aandeel hulpbronnen met beperkte energie en volgens het CRM-referentiescenario (30 % in 2025, tegenover minder dan 10 % in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk of Ierland) zal dit nog groter worden. Deze trend, d.w.z. hoe groter het aandeel hulpbronnen met beperkte energie, hoe lager de reductiefactor, wordt ook bevestigd in andere landen/zones, zoals Ierland of het Verenigd Koninkrijk.

(304)

België heeft voorts uitgelegd dat een advies van de regulator over de voorgestelde reductiefactoren wordt verwacht en dat de transmissienetbeheerder begin januari 2021 voor alle belanghebbenden een specifieke taakgroepvergadering over dit onderwerp heeft georganiseerd.

(305)

Het ministerieel besluit met instructies voor de Y-4 veiling voor het leveringsjaar 2025, dat op 30 april 2021 werd gepubliceerd, bevat een geactualiseerde reeks reductiefactoren met hogere reductiefactoren voor capaciteiten met beperkte energie, rekening houdend met de maximale leveringsduur ervan.

4.5.1.4.   Terugbetalingsverplichting

(306)

Met betrekking tot de terugbetalingsverplichting lichtte België toe dat de opzet van de uitoefenprijs het onderwerp is geweest van vele discussies in de taakgroep betreffende het CRM. De daaruit voortvloeiende oplossing is gericht op het vinden van een evenwicht tussen twee overwegingen:

a)

enerzijds is de terugbetalingsverplichting een fundamenteel kenmerk van het Belgische CRM, gebaseerd op betrouwbaarheidsopties, en moet er een realistische kans zijn om in geval van piekprijzen aan de uitoefenprijs te worden blootgesteld om uitzonderlijke winsten te voorkomen;

b)

anderzijds mogen capaciteiten niet van het CRM worden uitgesloten indien zij alleen worden geactiveerd tegen een marktprijs die hoger is dan de uitoefenprijs.

4.5.1.5.   Tussentijds prijsplafond voor nationale capaciteit

(307)

Met betrekking tot het tussentijdse prijsplafond heeft België verklaard dat de mogelijkheid wordt onderzocht om een afwijkingsmechanisme in te voeren.

(308)

Het koninklijk besluit van 30 april 2021 voorziet in een afwijkingsprocedure en -mechanisme voor partijen die kunnen aantonen meer “missing money” te hebben dan wat dankzij het tussentijdse prijsplafond kan worden teruggekregen.

4.5.2.   Inkomsten uit congestie

(309)

Volgens België worden met de verdeling en het gebruik van de rentes die voortvloeien uit de toewijzing van grensoverschrijdende tickets aan het CRM de voorschriften van de elektriciteitsverordening, met name artikel 26, lid 9, volledig nageleefd.

(310)

België heeft verklaard dat de nationale regulator(en) besluiten neemt (nemen) over de verdeling van de inkomsten tussen de transmissienetbeheerders. Het gebruik van congestie-inkomsten door de Belgische transmissienetbeheerder wordt geregeld door de tariefmethodologie die bepaalt dat de totale inkomsten de kosten dekken die nodig zijn voor de voortzetting van de gereglementeerde activiteiten.

(311)

België heeft aangegeven dat, wanneer inkomsten met naburige transmissienetbeheerders worden gedeeld, het gebruik van deze inkomsten bij de elektriciteitsverordening wordt geregeld.

(312)

België heeft tevens bevestigd dat Besluit nr. 36/2020 van ACER zal worden nageleefd, waarin onder meer de methodologie is vastgesteld voor het delen van de inkomsten die voortvloeien uit de toewijzing van toegangscapaciteit.

4.5.3.   Tussentijds prijsplafond voor buitenlandse capaciteit

(313)

België heeft aangegeven dat de beperking tot eenjarige contracten voor onrechtstreekse buitenlandse capaciteit gerechtvaardigd lijkt, aangezien niet kan worden gegarandeerd dat er gedurende een meerjarig contract voldoende grensoverschrijdende tickets voor een specifieke grens zullen overblijven.

(314)

België geeft aan dat indien de algemene toepassing van het tussentijdse prijsplafond op onrechtstreekse buitenlandse capaciteiten ertoe leidt dat deelnemers worden ontmoedigd om deel te nemen, wijzigingen in het aangemelde ontwerp kunnen worden overwogen (zoals voorzien in een mechanisme voor het toestaan van afwijkingen).

(315)

Het in overweging 308 genoemde afwijkingsmechanisme is ook van toepassing op onrechtstreekse buitenlandse capaciteit.

4.5.4.   Rechtstreekse grensoverschrijdende capaciteit

(316)

België heeft aangevoerd dat een wijziging van de CRM-wet is opgesteld die bepaalt dat een voorwaarde voor deelname van rechtstreekse buitenlandse capaciteit is dat een overeenkomst wordt gesloten tussen België en de lidstaat op wiens grondgebied de capaciteit zich bevindt. Deze overeenkomst moet België er enerzijds van verzekeren dat de capaciteitshouder aan de technische, organisatorische en financiële voorwaarden voldoet, en anderzijds de gastlidstaat verzekeren dat deze deelname geen problemen voor de voorzieningszekerheid of het congestiebeheer zal opleveren.

(317)

De CRM-wet, waarin deze wijziging is opgenomen, is op 19 maart 2021 gepubliceerd.

4.6.   Naleving van de elektriciteitsverordening

4.6.1.   Interpretatie van artikel 24, lid 1

(318)

België heeft verklaard dat de beschikbare studies inzake de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening gevoeligheden voor buitenlandse capaciteiten omvatten. België is van mening dat een dergelijke opneming volledig in overeenstemming is met de elektriciteitsverordening, aangezien een hoge afhankelijkheid van invoer juist moet worden beschouwd als een specifiek kenmerk van de nationale vraag naar en het nationale aanbod van elektriciteit, zoals vermeld in artikel 24, lid 1, van de elektriciteitsverordening. Dit wordt ondersteund door het vereiste regionale toepassingsgebied van de NRAA.

4.6.2.   Administratieve uitdoving

(319)

Met betrekking tot de bepaling inzake administratieve uitdoving voerde België aan dat de contracten, rekening houdend met de opzet van het CRM, kunnen en moeten leiden tot een vergoeding van nul.

(320)

Zoals vermeld in overweging 218, heeft België zich ertoe verbonden in de elektriciteitswet een bepaling op te nemen volgens welke er vanaf het volgende jaar geen nieuwe veilingen in het kader van het CRM zullen worden georganiseerd indien er voor drie opeenvolgende jaren geen nieuwe capaciteitsovereenkomst is gesloten overeenkomstig artikel 7undecies, lid 11, van de elektriciteitswet.

4.7.   Overige opmerkingen

4.7.1.   Duurzaamheid

(321)

België heeft uitgelegd dat het CRM zo is ontworpen dat het technologisch neutraal is en er geen capaciteit voor gasgestookte eenheden wordt gereserveerd. Bovendien zijn veel ontwerpkeuzes gemaakt om een gelijk speelveld te creëren en de deelname van innovatieve technologieën, zoals vraagzijdebeheer en andere vormen van flexibiliteit, actief te bevorderen. Zo voorziet het ontwerp in de reservering van een aanzienlijke hoeveelheid capaciteit voor de T-1 veiling, waardoor technologieën met een kortere aanlooptijd, zoals vraagzijdebeheer of batterijen, beter aan de veiling kunnen deelnemen. Het volume wordt geschat op meer dan 1,5 GW die 100 % beschikbaar is, wat meer dan 3 of 4 GW is na toepassing van de reductiefactoren. In vergelijking met andere Europese landen is dit aandeel dat is gereserveerd voor de T-1 veiling aanzienlijk hoger; zo heeft het Verenigd Koninkrijk voor leveringsjaar 2018/2019 bijvoorbeeld 2,5 GW gereserveerd voor de T-1 veiling, vergeleken met 48,6 GW in de T-4 veiling. In het Ierse capaciteitsmechanisme wordt voorzien dat 2 % tot 5 % van de capaciteitsvereiste wordt gereserveerd voor de Y-1 veiling.

(322)

Zoals vermeld in overweging 109 zullen de nieuwe met fossiele brandstoffen gestookte installaties, die voor 15-jarige contracten in aanmerking zullen komen, gebonden zijn aan de door de Europese Unie en/of België vastgestelde doelstellingen om de broeikasgasemissies terug te dringen om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken.

(323)

Bovendien heeft België aangevoerd dat het land een aantrekkelijk klimaat heeft ontwikkeld voor de ontwikkeling van zogenaamde technologieën met beperkte energie (bijvoorbeeld via de mogelijkheid om deel te nemen aan de markten voor ondersteunende diensten of door middel van een mechanisme voor energieoverdracht). Dit heeft geleid tot een groot aandeel van vraagzijdebeheer, een trend die zich nog verder zal doorzetten aangezien gepland is om tegen 2025 extra opslag en vraagrespons aan het systeem toe te voegen.

(324)

Tot slot is de mate van interconnectie op elektriciteitsgebied in België momenteel ongeveer 24 %, wat naar verwachting tegen 2030 tot 33 % zal stijgen.

4.7.2.   Nucleaire uitfasering

(325)

België heeft aangevoerd dat de kennisgeving gebaseerd blijft op de volledige uitfasering van kernenergie. Voorts lichtte het land toe dat elk voorstel voor aanpassingen, na een evaluatie eind november 2021, zal worden aangemeld.

4.7.3.   Looptijd

(326)

België voerde aan dat de langetermijncontracten in de eerste plaats zijn ingevoerd om een gelijk speelveld tussen bestaande, gerenoveerde en nieuwe capaciteiten te creëren. Het belang van het waarborgen van een dergelijk gelijk speelveld geldt evenzeer voor de eerste veiling als voor de daaropvolgende veilingen.

(327)

Met betrekking tot de looptijd van de contracten (15 jaar) en het tijdelijke karakter van de maatregel (tien jaar) merkte België op dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de looptijd van het contract enerzijds en de goedgekeurde organisatie van veilingen anderzijds.

5.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

5.1.   Staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

(328)

De Commissie heeft in het inleidingsbesluit het voorlopige standpunt ingenomen dat de maatregel staatssteun vormde in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Noch België, noch enige belanghebbende heeft dit standpunt in twijfel getrokken.

(329)

In artikel 107, lid 1, VWEU wordt staatssteun gedefinieerd als “steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd”.

(330)

Steunmaatregelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU zijn onverenigbaar met de interne markt als zij “de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen […] voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

(331)

In artikel 107, leden 2 en 3, VWEU worden specifieke omstandigheden opgesomd waarin steun niettemin als verenigbaar met de interne markt wordt of kan worden beschouwd. De beoordeling door de Commissie of er in dit geval sprake is van een of meer van die omstandigheden is beschreven in afdeling 5.3.

5.1.1.   Aan de staat toe te rekenen en uit staatsmiddelen bekostigde steun

(332)

Om als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU te kunnen worden aangemerkt, moeten maatregelen a) toerekenbaar zijn aan de staat en b) met staatsmiddelen bekostigd zijn. Deze laatste voorwaarde houdt in dat de steun rechtstreeks door de staat of door een van overheidswege ingesteld of aangewezen publiek- of privaatrechtelijk lichaam moet worden toegekend (88). Zoals uiteengezet in afdeling 2.2 is het CRM ingevoerd bij de federale wet van 22 april 2019 tot wijziging van de federale elektriciteitswet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de Belgische elektriciteitsmarkt (primaire wetgeving). Verschillende uitvoeringsbepalingen voor dit capaciteitsmechanisme zijn opgenomen in secundaire wetgeving, zoals koninklijke besluiten, ministeriële besluiten en door regelgeving goedgekeurde marktregels en contracten. De rechtsgrondslag van al deze secundaire wetgeving is de bovengenoemde federale elektriciteitswet. Bijgevolg is de maatregel toerekenbaar aan de Belgische staat.

(333)

De Commissie heeft zich in het inleidingsbesluit op het voorlopige standpunt gesteld dat het CRM met staatsmiddelen wordt gefinancierd. België heeft dit standpunt niet betwist.

(334)

Met het in afdeling 2.12.2 beschreven financieringsmechanisme creëert de Belgische staat een systeem waarbij de door de transmissienetbeheerder gemaakte kosten als gevolg van het CRM volledig worden gecompenseerd via de nettarieven, die de kenmerken van een parafiscale heffing vertonen. De staat stelt namelijk bij wet een toeslag op het elektriciteitsverbruik vast via de nettarieven (zie de overwegingen 208 en 209). Enerzijds bepaalt de elektriciteitswet dat de transmissienetbeheerder verplicht is deze tarieven rechtstreeks bij de netgebruikers te innen (zie overweging 208). Anderzijds moeten netgebruikers voor wie de tarieven gelden, deze betalen (zie overweging 210). Zoals benadrukt in overweging 208 zijn de verplichte nettarieven bovendien afkomstig van de staat, in die zin dat de staat zich er niet toe heeft beperkt voor een groep particulieren een bijdrage verplicht te stellen die door een vereniging van dergelijke particulieren is ingevoerd en beheerd, zoals in de arresten in de zaken Pearle (89) en Doux Élevage (90) . Overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Duitsland/Europese Commissie vormen de nettarieven bijgevolg een wettelijk opgelegde heffing (91).

(335)

Bijgevolg is de Commissie van mening dat het CRM met staatsmiddelen wordt bekostigd, aangezien het wordt gefinancierd uit de opbrengst van een parafiscale heffing die wordt opgelegd door de Staat en die wordt beheerd en verdeeld overeenkomstig de wetgeving. Indien het nationale recht voorschrijft dat een belasting aan een bepaalde groep personen moet worden doorberekend, is de belasting immers verplicht en vormen de aangetrokken middelen derhalve staatsmiddelen (92).

5.1.2.   Economisch voordeel voor bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen (selectief voordeel)

(336)

Een voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU , is een economisch voordeel dat een onderneming onder normale marktvoorwaarden, d.w.z. zonder tussenkomst van de staat, niet zou hebben verkregen (93).

(337)

De succesvolle bieders op de CRM-veilingen ontvangen via het CRM een vergoeding die zij niet zouden ontvangen indien zij onder normale economische voorwaarden op de elektriciteitsmarkt bleven opereren en enkel elektriciteit en nevendiensten verkochten. Bijgevolg houdt de maatregel een economisch voordeel in voor ondernemingen die succesvol zijn geweest op de CRM-veilingen. Dat voordeel is selectief in de zin dat het alleen wordt verleend aan bepaalde ondernemingen, namelijk de succesvolle bieders op de CRM-veilingen, wier feitelijke en juridische situatie vergelijkbaar is met die van andere capaciteitsaanbieders die niet aan de CRM-veilingen hebben deelgenomen of dat niet konden, of die wel hebben deelgenomen, maar zonder succes.

(338)

Bovendien verleent de maatregel slechts een selectief voordeel aan bepaalde ondernemingen die kunnen bijdragen aan het oplossen van het probleem van de toereikendheid, omdat producenten van een kleinere capaciteit dan 1 MW (zie overweging 69) zijn uitgesloten van rechtstreekse deelname aan het CRM (d.w.z. zonder aggregatie, zie overweging 72), ook al kunnen zij ook helpen om het vastgestelde probleem van de toereikendheid te beperken. In de toekomst zal het bestaan van een minimumdrempel voor deelname aan het CRM, zelfs indien verlaagd (overweging 70), sommige capaciteiten blijven uitsluiten van rechtstreekse deelname (d.w.z. zonder aggregatie) aan het CRM. Voorts zullen buitenlandse capaciteiten die zich in niet-aangrenzende lidstaten bevinden van het CRM worden uitgesloten (zie overweging 199). Bijgevolg verleent de maatregel ook vanuit dit oogpunt een selectief voordeel.

5.1.3.   Verstoring van de mededinging en het handelsverkeer binnen de Unie

(339)

De maatregel gaat gepaard met het risico van verstoring van de mededinging en de handel op de interne markt. Zowel elektriciteitsopwekking als de groothandels- en de detailhandelsmarkt voor elektriciteit zijn activiteiten die openstaan voor mededinging in de hele Unie (94). Een voordeel uit staatsmiddelen voor een onderneming in die sector kan derhalve het handelsverkeer binnen de Unie ongunstig beïnvloeden en de mededinging verstoren.

5.1.4.   Conclusie over de beoordeling op grond van artikel 107, lid 1, VWEU

(340)

De maatregel vormt derhalve staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

5.2.   Rechtmatigheid van de steun

(341)

Door de maatregel aan te melden voordat deze wordt uitgevoerd, zijn de Belgische autoriteiten hun verplichting uit hoofde van artikel 108, lid 3, VWEU nagekomen.

5.3.   Verenigbaarheid van de maatregelen met de interne markt

(342)

De Commissie heeft de aangemelde maatregel getoetst aan artikel 107, lid 3, punt c), VWEU en de richtsnoeren. Zij heeft de maatregel met name beoordeeld in het kader van afdeling 3.9 van de richtsnoeren (95), waarin specifieke voorwaarden zijn vastgesteld voor steun ten behoeve van de toereikendheid van de elektriciteitsopwekking.

(343)

Artikel 107, lid 3, punt c), VWEU bepaalt dat de Commissie steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken verenigbaar kan verklaren, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Derhalve moet steun die op grond van die bepaling van het Verdrag verenigbaar is, bijdragen tot de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid. Voorts mag de steun de mededinging niet verstoren op een wijze die strijdig is met het algemeen belang.

5.3.1.   Bijdrage aan de ontwikkeling van een vorm van economische bedrijvigheid

(344)

De maatregelen moet overeenkomstig artikel 107, lid 3, punt c), VWEU bijdragen tot de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid (96).

(345)

De aangemelde maatregel ondersteunt de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid in de elektriciteitssector door voldoende investeringen in nieuwe en bestaande productie-, opslag- en vraagresponscapaciteit rechtstreeks te stimuleren om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening te waarborgen. Als neveneffect kan van de door de maatregel ondersteunde zekerheid van de elektriciteitsvoorziening worden verwacht dat deze de economische bedrijvigheid meer in het algemeen zal stimuleren, aangezien een zekere elektriciteitsvoorziening voordelen oplevert voor verschillende vormen van economische bedrijvigheid die afhankelijk zijn van elektriciteit als input.

(346)

De aangemelde regeling draagt bij tot de ontwikkeling van een vorm van economische bedrijvigheid, zoals vereist door artikel 107, lid 3, punt c), VWEU.

5.3.2.   Vergemakkelijking van een vorm van economische bedrijvigheid en stimulerend effect

(347)

Een steunmaatregel heeft een stimulerend effect indien de begunstigde ertoe wordt aangezet zijn gedrag te veranderen in de richting van de ontwikkeling van een bepaalde met de steun nagestreefde vorm van economische bedrijvigheid en indien de gedragsverandering zonder de steun niet zou plaatsvinden (97). Meer specifieke richtsnoeren voor de interpretatie van dit criterium zijn te vinden in punt 227, gelezen in samenhang met afdeling 3.2.4 van de richtsnoeren.

(348)

België heeft een beoordeling van de toereikendheid van de productie verstrekt waaruit blijkt dat de toereikendheid van de productie in een contrafeitelijk scenario zonder de maatregel in 2025 kritieke niveaus zou hebben bereikt, zoals blijkt uit overweging 49. Met andere woorden, zonder de maatregel zouden de capaciteitsaanbieders niet de capaciteit beschikbaar hebben gesteld die nodig is om te voldoen aan de door België gestelde betrouwbaarheidsnorm voor energielevering in tijden van stress. Zoals uiteengezet in overweging 227 bevestigden sommige belanghebbenden de noodzaak van het CRM en benadrukten zij de urgentie ervan.

(349)

Volgens de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 zal slechts een zeer klein deel van de extra capaciteit tegen 2025 levensvatbaar zijn via de energiemarkt (overweging 50).

(350)

De maatregel heeft dus een stimulerend effect op nieuwe capaciteiten om de markt te betreden. De maatregel zet nieuwe en bestaande marktspelers ertoe aan bij te dragen tot de doelstelling van voorzieningszekerheid.

(351)

Bovendien wordt de steun overeenkomstig punt 52 van de richtsnoeren toegekend op basis van een concurrerende inschrijvingsprocedure. Het in afdeling 2.5 beschreven veilingproces is niet-discriminerend en staat open voor alle soorten capaciteit.

(352)

Bovendien zorgt de in afdeling 2.7.3 beschreven terugbetalingsverplichting voor een financiële prikkel om in tijden van schaarste beschikbaar te zijn. Bovendien heeft België controleprocedures voor de beschikbaarheid voor en tijdens de leveringsperiode (zie de afdelingen 2.8.1 en 2.8.2) en passende tests en sancties (beschreven in de afdelingen 2.8.3 en 2.8.4) ingevoerd om naleving van de beschikbaarheidsverplichting te waarborgen.

(353)

Tot slot is de Commissie het eens met de opmerkingen van een belanghebbende waarin wordt gewezen op het feit dat de investeringen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de capaciteit aan reeds vastgestelde milieunormen voldoet, niet in aanmerking mogen komen voor contracten met een langere looptijd overeenkomstig punt 53 van de richtsnoeren (zie overweging 238).

(354)

De Commissie is derhalve ingenomen met de wijziging van het koninklijk besluit tot vaststelling van de investeringsdrempels, de criteria voor het in aanmerking komen van investeringskosten, en de procedure van klassering. In het gewijzigde koninklijk besluit is bepaald dat alleen kosten voor aanpassing aan toekomstige normen van de Unie in aanmerking komen in het kader van het CRM (zie overweging 142).

(355)

De Commissie is van oordeel dat de maatregel een stimulerend effect heeft dat het gedrag van de begunstigden ervan verandert in de richting van de ontwikkeling van een bepaalde vorm van economische bedrijvigheid die met de steun wordt nagestreefd.

5.3.3.   Naleving van andere bepalingen van het Unierecht

(356)

Staatssteun die in strijd is met bepalingen of algemene beginselen van het recht van de Unie kan niet verenigbaar worden verklaard (98).

(357)

Indien een staatssteunmaatregel (met inbegrip van de bijbehorende financieringswijze, in geval van een bestemmingsverband met die steun) aspecten omvat die onlosmakelijk verbonden zijn met het doel van de steun en die in strijd zijn met andere bepalingen van het Unierecht, kan een dergelijke schending van invloed zijn op de beoordeling van de verenigbaarheid van die staatssteun (99). In het onderhavige geval zou deze kwestie aan de orde kunnen komen met betrekking tot de artikelen 30 en 110 VWEU en bepaalde bepalingen van de elektriciteitsverordening. De Commissie moet derhalve nagaan of bepaalde aspecten van het CRM mogelijk inbreuk maken op dat Unierecht en, zo ja, of die aspecten onlosmakelijk verbonden zijn met het doel van de steun in het kader van het CRM.

5.3.3.1.   Naleving van de artikelen 30 en 110 van het Verdrag

(358)

De Commissie heeft in het inleidingsbesluit het voorlopige standpunt ingenomen dat met het financieringsmechanisme van de aangemelde steunmaatregelen niet voorziet in enige beperking die inbreuk zou maken op artikel 30 of artikel 110 VWEU. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen waarin dit standpunt wordt betwist.

(359)

Zoals aangegeven in punt 29 van de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie kan een steunmaatregel, indien deze maatregel of de daaraan gekoppelde voorwaarden (zoals de financieringsmethode wanneer die een integrerend onderdeel van de steunmaatregel vormt) leiden tot een daarmee onlosmakelijk verbonden schending van het Unierecht, niet met de interne markt verenigbaar worden verklaard. Op energiegebied moet iedere heffing die bedoeld is om een staatssteunmaatregel te financieren met name voldoen aan de artikelen 30 en 110 VWEU. De Commissie heeft derhalve geverifieerd of het financieringsmechanisme van de aangemelde steunmaatregelen in overeenstemming is met de artikelen 30 en 110 VWEU.

(360)

Zoals uiteengezet in overweging 334 creëert de Belgische staat een systeem waarbij de door de transmissienetbeheerder gemaakte kosten als gevolg van het CRM volledig worden gecompenseerd via de nettarieven, die de kenmerken van een parafiscale heffing vertonen. Zoals uiteengezet in overweging 214 wordt het tarief op basis van EUR/MWh op uniforme wijze op alle consumenten toegepast. De Commissie is derhalve van oordeel dat deze tarieven sterk lijken op een belasting op de verbruikte elektriciteit.

(361)

Wat betreft de artikelen 30 en 110 VWEU is het vaste rechtspraak dat het Unierecht in zijn huidige ontwikkelingsstadium geen beperking vormt voor de vrijheid van elke lidstaat een belastingregel vast te stellen waarin onderscheid wordt gemaakt tussen bepaalde producten, ook tussen producten die gelijksoortig zijn in de zin van artikel 110, eerste alinea, VWEU, op grond van objectieve criteria, zoals de aard van de gebruikte grondstoffen of de gevolgde productieprocessen. Dergelijke differentiaties verdragen zich echter slechts met het Unierecht als zij zijn gericht op de verwezenlijking van doelstellingen die eveneens met het Unierecht verenigbaar zijn en zij zodanig zijn vastgelegd dat directe of indirecte discriminatie van invoer uit andere lidstaten of bescherming van concurrerende nationale producten wordt vermeden (100).

(362)

Zoals uiteengezet in afdeling 2.10 zal België, in overeenstemming met de elektriciteitsverordening, buitenlandse capaciteit in een lidstaat met een rechtstreekse netaansluiting met België toestaan vanaf de eerste levering, d.w.z. 2025, aan het CRM deel te nemen.

(363)

Gezien de openheid van de maatregel voor grensoverschrijdende capaciteit concludeert de Commissie dat met het financieringsmechanisme van de aangemelde steunmaatregelen geen beperkingen worden ingevoerd die in strijd zijn met artikel 30 of artikel 110 VWEU.

5.3.3.2.   Naleving van de elektriciteitsverordening

Naleving van artikel 20 van de elektriciteitsverordening

(364)

Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van de elektriciteitsverordening houden de lidstaten toezicht op de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening op hun grondgebied op basis van de ERAA als bedoeld in artikel 23. Ter aanvulling van de ERAA kunnen de lidstaten ook een NRAA uitvoeren overeenkomstig artikel 24.

(365)

De Commissie merkt op dat ENTSB-E zijn verplichting uit hoofde van artikel 23 van de elektriciteitsverordening om een ERAA uit te voeren, nog niet is nagekomen. Bijgevolg is het zorgpunt in verband met de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening in België uitsluitend op basis van de NRAA vastgesteld. De vergelijking tussen de NRAA en de ERAA overeenkomstig artikel 24, lid 3, van de elektriciteitsverordening, die bedoeld is om mogelijke verschillen tussen beide beoordelingen vast te stellen, kon niet worden gemaakt. Zoals bepaald in artikel 24, lid 1, van de elektriciteitsverordening moet ook de NRAA zijn gebaseerd op de methodologie die is overeengekomen voor de ERAA, als bedoeld in artikel 23 van de elektriciteitsverordening.

(366)

Op 25 juni 2021 heeft Elia een nieuwe studie over de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening gepubliceerd, die is gebaseerd op de ERAA-methodologie. In de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 is een zorgpunt in verband met de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening in België vanaf 2025 geconstateerd.

(367)

De lidstaten moeten, voordat zij capaciteitsmechanismen invoeren, eventuele verstorende effecten van regelgeving of tekortkomingen van de markt vaststellen die hebben geleid of bijgedragen tot het zorgpunt in verband met de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening. De lidstaten moeten maatregelen vaststellen om de vastgestelde verstoringen weg te nemen en een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen publiceren (artikel 20, lid 2, van de elektriciteitsverordening).

(368)

Zoals beschreven in afdeling 2.3.4 heeft België een uitvoeringsplan opgesteld en gepubliceerd met maatregelen om verstorende effecten van regelgeving of tekortkomingen van de markt op de Belgische elektriciteitsmarkt weg te nemen.

(369)

Op basis van het uitvoeringsplan hebben de Belgische autoriteiten zich verbonden tot verschillende markthervormingen, met name om de balanceringsmarkten te versterken (zie overweging 62), de vraagrespons te vergemakkelijken (zie overweging 64) en de interconnectiecapaciteit te vergroten (zie overweging 65).

(370)

België heeft ook toegezegd het plan te publiceren en toe te zien op de uitvoering ervan, de resultaten van de controle in een jaarverslag te publiceren en dit verslag bij de Europese Commissie in te dienen. Tot slot heeft België toegezegd zich aan het uitvoeringsplan te zullen houden, zelfs nadat het geconstateerde zorgpunt in verband met de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening is weggenomen.

(371)

Na een openbare raadpleging heeft de Commissie op 30 april 2020 overeenkomstig artikel 20, lid 5, van de elektriciteitsverordening een advies uitgebracht over het uitvoeringsplan van België (101). De Commissie heeft in haar advies vastgesteld dat België de werking van zijn balanceringsmarkten verder moet verbeteren door zijn prijsstellingsregeling op basis van schaarste te wijzigen door te overwegen de prijsfunctie op basis van schaarste ook toe te passen op aanbieders van balanceringsdiensten, zoals vermeld in overweging 62, maar ook erkende zij dat verscheidene verbeteringen onlangs zijn doorgevoerd of zullen worden doorgevoerd. Zoals vermeld in overweging 62 heeft België een zogenoemde alfacomponent opgenomen in zijn onbalansprijsstellingsmechanisme, heeft het land onbalansnetting geïmplementeerd en bereidt het zich voor op aansluiting bij de EU-balanceringsplatforms voor aFRR en mFRR. Wat de vraagrespons betreft, heeft de Commissie in haar advies vastgesteld dat België de uitrol van slimme meters met de nodige functies moet voortzetten om de inzet van op prijs gebaseerde vraagrespons te vergemakkelijken. Zoals vermeld in overweging 64 heeft België zich ertoe verbonden slimme meters in de toekomst verder uit te rollen. Deze maatregelen zijn toereikend om overeenkomstig artikel 20, lid 5, van de elektriciteitsverordening de in het uitvoeringsplan van België vastgestelde verstorende effecten van regelgeving of tekortkomingen van de markt weg te nemen.

(372)

De maatregel is in overeenstemming met artikel 20 van de elektriciteitsverordening.

Naleving van artikel 21 van de elektriciteitsverordening

(373)

Overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de elektriciteitsverordening kunnen de lidstaten, om resterende zorgpunten op het gebied van toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening weg te nemen, als uiterste maatregel een capaciteitsmechanisme invoeren, met name onder de voorwaarden van artikel 21, leden 2 tot en met 8.

(374)

Overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de elektriciteitsverordening heeft België tussen oktober en december 2019 een onderzoek verricht naar de gevolgen van zijn mechanisme voor aangrenzende lidstaten door de aangrenzende lidstaten te raadplegen.

(375)

Overeenkomstig artikel 20, lid 3, van de elektriciteitsverordening beoordelen de lidstaten of een capaciteitsmechanisme in de vorm van een strategische reserve de zorgpunten op het gebied van toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening kan oplossen.

(376)

Zoals vermeld in overweging 60 heeft België momenteel een strategische reserve tot en met 31 maart 2022. De strategische reserve heeft tot doel pieken in de vraag op te vangen tijdens de winterperioden wanneer de markt daar niet in slaagt, door een deel van de bestaande productie- en vraagresponscapaciteit buiten de markt te handhaven bij wijze van een back-up die alleen kan worden aangesproken wanneer de balanceringsmiddelen zijn uitgeput.

(377)

Indien bezorgdheid over de toereikendheid op de lange termijn wordt geconstateerd is, zoals uiteengezet in het eindverslag van het sectoronderzoek naar capaciteitsmechanismen (102), een op volume gebaseerde, marktbrede regeling waarschijnlijk het meest geschikte capaciteitsmechanisme om het probleem aan te pakken. Zoals in hetzelfde verslag voorts wordt toegelicht, zou een strategische reserve het voor nieuwe centrales geconstateerde investeringsprobleem niet oplossen. Marktbrede capaciteitsmechanismen kunnen daarentegen doeltreffender zijn in het aanmoedigen van investeringen om twijfels over de toereikendheid op de langere termijn aan te pakken.

(378)

Aangezien in de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 een structurele behoefte aan nieuwe capaciteit werd vastgesteld (zie de overwegingen 49 en 50), is de Commissie van oordeel dat met een capaciteitsmechanisme in de vorm van een strategische reserve het in België vastgestelde zorgpunt in verband met de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening vanaf 2025 niet kan worden aangepakt.

(379)

Overeenkomstig artikel 20, lid 3, van de elektriciteitsverordening voeren de lidstaten geen capaciteitsmechanismen in voordat de Commissie een advies over het in artikel 20, lid 3, van de verordening bedoelde uitvoeringsplan als bedoeld in artikel 20, lid 5 heeft uitgebracht.

(380)

Zoals beschreven in overweging 371 heeft de Commissie op 30 april 2020 een advies over het uitvoeringsplan van België uitgebracht. België is begonnen met het ondernemen van voorbereidende stappen voor de eerste Y-4 veiling, maar heeft het CRM nog niet ingevoerd.

(381)

Overeenkomstig artikel 21, lid 7, van de elektriciteitsverordening, op grond waarvan moet worden voorzien in de efficiënte administratieve uitdoving van het capaciteitsmechanisme als gedurende drie opeenvolgende jaren geen nieuwe contracten worden gesloten, heeft België een bepaling opgenomen op grond waarvan geen nieuwe veilingen zullen worden georganiseerd in het kader van het CRM, indien er gedurende drie opeenvolgende jaren geen nieuwe capaciteitsovereenkomst is gesloten overeenkomstig artikel 7undecies, lid 11, van de elektriciteitswet (zie overweging 218).

(382)

Zoals beschreven in overweging 217, verzoekt België om goedkeuring van de staatssteun voor een periode van tien jaar, d.w.z. voor de maximumperiode die is vastgesteld in artikel 21, lid 8, van de elektriciteitsverordening.

(383)

Tot slot heeft België toegezegd het in artikel 20, lid 3, van de elektriciteitsverordening bedoelde uitvoeringsplan toe te passen na de invoering van het capaciteitsmechanisme, zoals voorgeschreven in artikel 21, lid 8, van de verordening.

(384)

De Commissie concludeert dat de maatregel in overeenstemming is met artikel 21 van de elektriciteitsverordening.

Naleving van artikel 22 van de elektriciteitsverordening

(385)

In artikel 22, lid 1, van de elektriciteitsverordening worden specifieke ontwerpkenmerken vastgesteld waaraan elk capaciteitsmechanisme moet voldoen. Overeenkomstig dat artikel moet een capaciteitsmechanisme: i) tijdelijk zijn, ii) niet leiden tot onnodige marktverstoringen en de zone-overschrijdende handel niet beperken, iii) niet verder gaan dan wat nodig is om de zorgpunten met betrekking tot de toereikendheid aan te pakken, iv) capaciteitsaanbieders selecteren via een transparante, niet-discriminerende en concurrerende procedure, v) prikkels voor capaciteitsaanbieders geven om op momenten waarop systeemstress verwacht wordt, beschikbaar te blijven, vi) waarborgen dat de vergoeding wordt bepaald via de concurrerende procedure; vii) de technische voorwaarden voor de deelname van capaciteitsaanbieders bepalen voordat de selectieprocedure van start gaat, viii) openstaan voor deelname van alle hulpbronnen die de vereiste technische prestaties kunnen verstrekken, met inbegrip van energieopslag en vraagzijdebeheer, en ix) passende sancties opleggen aan capaciteitsaanbieders die niet beschikbaar zijn in tijden van systeemstress.

(386)

In het inleidingsbesluit betwijfelde de Commissie of de maatregel in overeenstemming is met artikel 22, lid 1, punt c), van de elektriciteitsverordening, waarin is bepaald dat een capaciteitsmechanisme niet verder mag gaan dan wat nodig is om de zorgpunten in verband met de toereikendheid weg te nemen.

(387)

Het aangemelde CRM is tijdelijk, zoals uiteengezet in overweging 385.

(388)

Het CRM is zodanig opgezet dat het effect beperkt blijft tot wat nodig is om de beleidsdoelstellingen te verwezenlijken en onnodige verstoringen van de elektriciteitsmarkt te voorkomen. Het CRM staat open voor alle bestaande en nieuwe producenten, vraagrespons- en opslagoperatoren. Het CRM staat ook open voor grensoverschrijdende capaciteit. Bovendien omvat het ontwerp van het CRM verschillende maatregelen die speciaal zijn genomen om misbruik van marktmacht te voorkomen, zoals betrouwbaarheidsopties, prijsplafonds en een concurrerend veilingproces (zie de afdelingen 2.5 en 2.7). Bovendien wordt verwacht dat de openheid voor nieuwe capaciteit en de beschikbaarheid van langlopende contracten ervoor zullen zorgen dat de bestaande machtspositie niet onnodig verder wordt versterkt (zie de overwegingen 66 en 117).

(389)

Met betrekking tot de voorwaarde dat het CRM niet verder mag gaan dan wat nodig is om het zorgpunt in verband met de toereikendheid weg te nemen, zijn de parameters ter bepaling van de hoeveelheid capaciteit die in het kader van het CRM moet worden aangekocht door België goedgekeurd op basis van het voorstel van de regulator, overeenkomstig artikel 25, lid 4, van de elektriciteitsverordening (zie de overwegingen 88 en 290).

(390)

Zoals vermeld in overweging 92 moeten bij het afronden van de hoeveelheid aan te kopen capaciteit de relevante delen van de elektriciteitsverordening in acht worden genomen. Om het volume te bepalen dat op de eerste Y-4 veiling moet worden aangekocht voor de leveringsperiode 2025-2026, heeft België het MAF 2019-scenario gebruikt dat is geactualiseerd volgens de updates uit de PLEF 2020-studie. België heeft verduidelijkt dat dezelfde gevoeligheden met betrekking tot de onbeschikbaarheid van de Franse nucleaire capaciteit zijn gebruikt in de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 in het “EU-basisscenario” (overweging 102).

(391)

Bovendien hebben de Belgische autoriteiten, zoals vermeld in overweging 103, een aanzienlijk volume gereserveerd voor de Y-1 veiling, om ervoor te zorgen dat de vraagcurve dichter bij het leveringsjaar opnieuw wordt gekalibreerd en te voorkomen dat er op de eerste Y-4 veiling te veel capaciteit wordt geveild. Dit grote gereserveerde volume voor Y-1 stelt de Belgische autoriteiten in staat kleine afwijkingen op te vangen als gevolg van nieuwe inputgegevens en verbeteringen in de methodologie.

(392)

De Commissie merkt op dat slechts ongeveer 54 % van het gemiddelde piekverbruik tijdens momenten van schaarste zal worden gecontracteerd in de Y-4 veiling in 2021 (zie overweging 104).

(393)

De Commissie merkt ook op dat de betrouwbaarheidsnorm bepaalt hoeveel capaciteit op de capaciteitsmarkt wordt geveild en dat de nieuwe betrouwbaarheidsnorm, berekend volgens de BN-methodologie, niet van de oude betrouwbaarheidsnorm afwijkt (overweging 22).

(394)

Zoals vermeld in de overwegingen 28 en 105 heeft België zich ertoe verbonden om, indien nodig, vóór september 2022 een nieuwe betrouwbaarheidsnorm vast te stellen, met als doel de nieuwe betrouwbaarheidsnorm te gebruiken om uiterlijk voor de veiling van 2023 het aan te kopen volume te bepalen. België heeft zich ertoe verbonden de hoeveelheden die op de T-4 veiling in 2023 en de T-1 veiling in 2026 moeten worden aangekocht, te toetsen en zo nodig aan te passen aan de resultaten van de NRAA 2023. De Commissie verzoekt de Belgische autoriteiten ACER te raadplegen bij het actualiseren van de betrouwbaarheidsnorm en de NRAA, om de in de overwegingen 18 en 40 genoemde desbetreffende besluiten van ACER beter te begrijpen.

(395)

Gezien het bovenstaande, en met name de aanvullende opmerkingen die België tijdens de formele onderzoeksprocedure heeft ingediend, is de Commissie van oordeel dat het CRM niet verder gaat dan wat nodig is om het zorgpunt in verband met de toereikendheid weg te nemen.

(396)

Op basis van de regels betreffende de werking van het Belgische CRM zal capaciteit worden aangekocht door middel van een transparante, niet-discriminerende en concurrerende procedure.

(397)

Het CRM biedt prikkels voor capaciteitsaanbieders om beschikbaar te zijn in tijden van verwachte systeemstress (zie de overwegingen 182 tot en met 186).

(398)

Bovendien wordt de vergoeding bepaald via de concurrerende inschrijvingsprocedure en is het in afdeling 2.5 beschreven veilingproces niet-discriminerend en staat het open voor alle soorten capaciteit.

(399)

België heeft de technische voorwaarden voor de deelname van capaciteitsaanbieders voorafgaand aan de selectieprocedure vastgesteld. Deze voorwaarden zijn uiteengezet in de regels betreffende de werking van het Belgische CRM (zie overweging 12).

(400)

Het CRM staat open voor alle capaciteiten die kunnen bijdragen tot de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening. Het zal technologieneutraal zijn en met name openstaan voor zowel bestaande als nieuwe capaciteit, opslag en vraagrespons. Het CRM zal ook openstaan voor grensoverschrijdende capaciteit.

(401)

Ten slotte voorziet het CRM, zoals uiteengezet in overweging 182, in sancties voor niet beschikbaarheid in tijden van systeemstress.

(402)

De Commissie concludeert derhalve dat aan de vereisten van artikel 22, lid 1, van de elektriciteitsverordening is voldaan.

(403)

Overeenkomstig artikel 22, lid 3, van de elektriciteitsverordening moeten capaciteitsmechanismen bovendien: i) zo worden opgezet dat verzekerd wordt dat de prijs die voor het beschikbaar houden wordt betaald, automatisch naar nul neigt wanneer de omvang van het aangeboden vermogen naar verwachting afdoende is om te voldoen aan de omvang van de vraag naar vermogen, ii) de participerende middelen alleen vergoeden naargelang hun beschikbaarheid en iii) waarborgen dat capaciteitsverplichtingen overgedragen kunnen worden tussen in aanmerking komende capaciteitsaanbieders.

(404)

De aangemelde maatregel is een marktbreed, technologieneutraal capaciteitsmechanisme in het kader waarvan alle in aanmerking komende capaciteitsaanbieders op één veiling concurreren om de laagste duurzame prijs te vinden waartegen de benodigde capaciteit kan worden geleverd. Het concurrerende karakter van de veiling moet de prijzen naar nul brengen als er voldoende aanbod is om in de vraag te voorzien.

(405)

Zoals uiteengezet in overweging 8 bestaat de aan capaciteitsaanbieders met een betrouwbaarheidsoptie betaalde capaciteitsvergoeding uit een vaste betaling voor het beschikbaar houden van de gecontracteerde capaciteit voor perioden van schaarste. Hiermee wordt dus de beschikbaarheid van de capaciteit vergoed en niet de hoeveelheid elektriciteit die de capaciteitsaanbieders op de markt zullen aanbieden.

(406)

Zoals beschreven in overweging 187 zal België een secundaire markt tot stand brengen om de capaciteitsaanbieders een mechanisme te bieden om hun risicobeheer in het kader van het CRM te verbeteren. Bij transacties op de secundaire markt zal een volledige overdracht van verplichtingen worden gewaarborgd.

(407)

De Commissie concludeert derhalve dat aan de vereisten van artikel 22, lid 2, van de elektriciteitsverordening is voldaan.

(408)

Ten slotte bevat artikel 22, lid 4, van de elektriciteitsverordening de voorschriften met betrekking tot de CO2-emissiegrenswaarden.

(409)

Zoals uiteengezet in overweging 107 omvatten de prekwalificatievereisten een emissiegrenswaarde: capaciteitsaanbieders die de volgende emissiegrenswaarden overschrijden, kunnen niet deelnemen aan de capaciteitsveiling:

a)

voor capaciteiten die op of na 4 juli 2019 de productie hebben aangevat, geldt een emissiegrenswaarde van 550 g CO2 uit fossiele brandstoffen per kWh elektriciteit;

b)

voor capaciteiten die vóór 4 juli 2019 de productie hebben aangevat, geldt een emissiegrenswaarde van 550 g CO2 uit fossiele brandstoffen per kWh elektriciteit en een grenswaarde van gemiddeld jaarlijks 350 kg CO2 uit fossiele brandstoffen per geïnstalleerd kWe.

(410)

De Commissie concludeert dat de maatregel in overeenstemming is met artikel 22 van de elektriciteitsverordening.

Naleving van artikel 24 van de elektriciteitsverordening

(411)

Overeenkomstig artikel 24, lid 1, van de elektriciteitsverordening hebben de NRAA’s een regionaal toepassingsgebied en worden zij gebaseerd op de methodologie als bedoeld in artikel 23, lid 3, van de verordening, met name artikel 23, lid 5, punten b) tot en met m).

(412)

In dit verband merkt de Commissie op dat het meest recente onderzoek naar de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening voor België, d.w.z. de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021, een regionaal toepassingsgebied heeft en gebaseerd is op de in artikel 23, lid 3, bedoelde methodologie.

(413)

Overeenkomstig artikel 12, lid 1, van het besluit van ACER moet de ERAA-methodologie eind 2023 volledig zijn uitgevoerd. Daarom voorziet het besluit van ACER in een geleidelijke uitvoering van de ERAA-methodologie, op basis van een stappenplan waarin de in artikel 11, lid 8, van het besluit van ACER vastgestelde uitvoeringsfase wordt beschreven.

(414)

Hoewel de ERAA-methodologie kort voor de uitvoering van de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 door België werd goedgekeurd, omvatte zij verschillende elementen van de in overweging 42 beschreven ERAA-methodologie.

(415)

De Commissie merkt echter op dat de automatische stijging van de maximumclearingprijs in de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 pas vanaf 2025 wordt gemodelleerd. Zoals België heeft aangetoond, zouden de resultaten van de beoordeling van de economische levensvatbaarheid voor 2025 echter niet veranderen, zelfs als de automatische verhoging van de maximumclearingprijs in 2022 zou beginnen. Bovendien heeft België toegezegd ervoor te zorgen dat in de nieuwe, uiterlijk in juni 2023 te publiceren studie inzake toereikendheid ten volle rekening worden gehouden met de methodologie voor dynamische prijsstijgingen vanaf het begin van de simulatieperiode (zie overweging 48).

(416)

De adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 is gebaseerd op passende centrale referentiescenario’s, overeenkomstig artikel 24, lid 1, van de elektriciteitsverordening (zie overweging 45).

(417)

Overeenkomstig artikel 24, lid 1, punt a), van de elektriciteitsverordening kunnen de lidstaten in hun beoordeling van de toereikendheid gevoeligheden opnemen die verband houden met de specifieke kenmerken van de nationale vraag naar en het nationale aanbod van elektriciteit.

(418)

De Commissie heeft in het inleidingsbesluit twijfels geuit over de verenigbaarheid van het CRM met artikel 24, lid 1, van de elektriciteitsverordening, aangezien in de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019 werd uitgegaan van het scenario EU-HiLo, dat is gebaseerd op veronderstellingen over buitenlandse elektriciteitsvoorziening, d.w.z. extra onbeschikbaarheid van Franse kerncentrales.

(419)

Meerdere belanghebbenden hebben kritiek geuit op de uitlegging die de Commissie aan artikel 24, lid 1, van de elektriciteitsverordening heeft gegeven door te stellen dat dit te restrictief is. Volgens de belanghebbenden bevestigt de ERAA-methodologie dat NRAA’s een regionaal toepassingsgebied moeten hebben en bijkomende gevoeligheden kunnen omvatten. De aard van deze bijkomende gevoeligheden wordt niet gespecificeerd of beperkt. Zoals vermeld in artikel 3, lid 6, van genoemde methodologie kunnen deze gevoeligheden betrekking hebben op een breed scala aan veranderingen in veronderstellingen over het gehele beschouwde geografische toepassingsgebied, met inbegrip van verschillende veronderstellingen met betrekking tot inputgegevens, zoals de geïnstalleerde capaciteit (zie de overwegingen 256 tot en met 258).

(420)

België voerde aan dat zijn hoge interconnectiegraad en afhankelijkheid van invoer een bijzonder kenmerk van de nationale elektriciteitsvoorziening vormen (zie de overwegingen 286 en 318).

(421)

De Commissie merkt op dat de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 gevoeligheden over de niet-beschikbaarheid van de Franse nucleaire capaciteit bevat die in overeenstemming zijn met de gegevens die de Franse transmissienetbeheerder in de Franse NRAA heeft gebruikt (zie de overwegingen 287 tot en met 289).

(422)

De Commissie merkt op dat artikel 24, lid 1, van de elektriciteitsverordening en de ERAA-methodologie vereisen dat NRAA’s een regionaal toepassingsgebied hebben en dat artikel 3, lid 6, van de ERAA-methodologie toestaat om de centrale referentiescenario’s aan te vullen met aanvullende scenario’s en/of gevoeligheden. Bovendien is in punt 224, a), van de richtsnoeren bepaald dat de lidstaat een beoordeling moet verstrekken van het effect van variabele productie, met inbegrip van die welke afkomstig is van naburige systemen.

(423)

In het licht hiervan is de Commissie van oordeel dat het op grond van artikel 24, lid 1, punt a), van de elektriciteitsverordening niet verboden is om in NRAA’s bijkomende gevoeligheden met betrekking tot buitenlandse elektriciteitsvoorziening te gebruiken.

(424)

Zoals uiteengezet in overweging 365 kon de vereiste vergelijking tussen NRAA en ERAA overeenkomstig artikel 24, lid 3, niet worden gemaakt omdat ENTSB-E de ERAA niet had ingediend.

(425)

De Commissie concludeert dat de maatregel in overeenstemming is met artikel 24 van de elektriciteitsverordening.

Naleving van artikel 25 van de elektriciteitsverordening

(426)

Overeenkomstig artikel 25, lid 1, van de elektriciteitsverordening moeten de lidstaten bij de toepassing van capaciteitsmechanismen een betrouwbaarheidsnorm hanteren.

(427)

Zoals vermeld in overweging 22 beschikt België over een betrouwbaarheidsnorm die is vastgesteld op een LoLe van 3 uur.

(428)

Artikel 25, lid 2, van de elektriciteitsverordening bepaalt dat de betrouwbaarheidsnorm wordt vastgesteld door de lidstaat of door een door de lidstaat aangewezen bevoegde instantie, op voorstel van de regulator. De betrouwbaarheidsnorm wordt vastgesteld op basis van de in artikel 23, lid 6, uiteengezette methodologie.

(429)

De betrouwbaarheidsnorm is vastgesteld bij het koninklijk besluit tot vaststelling van de betrouwbaarheidsnorm en de goedkeuring van waarden voor VoLL en CoNE op voorstel van de regulator (zie overweging 20). De vastgestelde betrouwbaarheidsnorm wijkt om de in overweging 21 uiteengezette redenen enigszins af van de door de regulator voorgestelde norm. Dit is echter niet verboden op grond van artikel 25 van de elektriciteitsverordening.

(430)

België heeft de betrouwbaarheidsnorm berekend op basis van de in artikel 23, lid 6, beschreven methodologie.

(431)

Overeenkomstig artikel 25, lid 3, van de elektriciteitsverordening wordt de betrouwbaarheidsnorm berekend aan de hand van ten minste de VoLL en de CoNE gedurende een gegeven tijdsbestek en wordt deze uitgedrukt als “verwachte niet-geleverde energie” en als “de waarschijnlijkheid dat niet aan de vraag kan worden voldaan”.

(432)

Overeenkomstig artikel 2, punt 9, van de elektriciteitsverordening is de VoLL een raming in EUR/MWh van de maximale elektriciteitsprijs die afnemers bereid zijn te betalen om niet-beschikbaarheid te voorkomen.

(433)

Zoals vermeld in overweging 25 heeft de CREG een enquête gehouden over de bereidheid om te betalen, maar gezien de beperkingen van de enquête konden de resultaten ervan om één enkele raming van de VoLL te maken echter slechts in beperkte mate worden gebruikt. België heeft toegezegd de VoLL bij te werken op basis van een nieuwe enquête over de bereidheid om te betalen en, indien nodig, vóór september 2022 een nieuwe betrouwbaarheidsnorm vast te stellen (zie overweging 28).

(434)

De Commissie is derhalve van mening dat de betrouwbaarheidsnorm is vastgesteld op basis van de raming van de VoLL en de verwachte CoNE (zie de overwegingen 23 en 24), in overeenstemming met artikel 25, lid 3, van de elektriciteitsverordening.

(435)

Overeenkomstig artikel 25, lid 4, van de elektriciteitsverordening worden, wanneer toepassing wordt gemaakt van capaciteitsmechanismen, de parameters waarmee de hoeveelheid in het kader van het capaciteitsmechanisme aangekochte capaciteit wordt bepaald, goedgekeurd door de lidstaat of een andere door de lidstaat aangewezen bevoegde instantie op basis van een voorstel van de regulator.

(436)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 86 en 290, werd de methodologie voor het bepalen van de parameters waarmee het volume van de aankopen in het capaciteitsmechanisme wordt bepaald, voorgesteld door de CREG.

(437)

De Commissie concludeert dat de maatregel in overeenstemming is met artikel 25 van de elektriciteitsverordening.

Naleving van artikel 26 van de elektriciteitsverordening

(438)

Overeenkomstig artikel 26, lid 1, van de elektriciteitsverordening staan andere capaciteitsmechanismen dan strategische reserves en, indien technisch haalbaar, de strategische reserves, open voor rechtstreekse grensoverschrijdende deelname door capaciteitsaanbieders in een andere lidstaat, onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

(439)

Op grond van artikel 26, lid 2, van de elektriciteitsverordening kunnen lidstaten echter voorschrijven dat buitenlandse capaciteit zich bevindt in een lidstaat met een rechtstreekse netaansluiting met de lidstaat die het capaciteitsmechanisme toepast.

(440)

België zal buitenlandse capaciteit in een lidstaat met een rechtstreekse netaansluiting met België toestaan om vanaf het eerste leveringsjaar, d.w.z. 2025, aan het CRM deel te nemen. Volgens België zijn de in artikel 26, lid 11, van de elektriciteitsverordening genoemde methodologieën, gemeenschappelijke voorschriften en voorwaarden pas in december 2020 vastgesteld en moet een redelijke termijn worden toegestaan voor de uitvoering ervan en voor de noodzakelijke voorbereidingen voor grensoverschrijdende deelname. Aangezien transmissienetbeheerders nog niet de nodige overeenkomsten hebben kunnen sluiten, was het niet mogelijk om de grensoverschrijdende deelname vanaf de eerste Y-4 veiling te organiseren. Volgens de Belgische autoriteiten is niettemin een volume gereserveerd voor de Y-1 veiling, zodat grensoverschrijdende capaciteit alsnog vanaf het eerste leveringsjaar kan deelnemen en bijdragen (zie overweging 189).

(441)

In het inleidingsbesluit verzocht de Commissie om opheldering over het gebruik van de inkomsten uit capaciteitscongestie en het aandeel van deze inkomsten tussen transmissienetbeheerders.

(442)

België heeft verduidelijkt dat congestie-inkomsten zullen worden gebruikt en gedeeld volgens de voorschriften van de elektriciteitsverordening, met name artikel 26, lid 9.

(443)

Bovendien heeft België bevestigd dat het land zal voldoen aan Besluit nr. 36/2020 van ACER, waarin technische specificaties worden vastgesteld voor grensoverschrijdende deelname aan capaciteitsmechanismen, met inbegrip van de methodologie voor het delen van inkomsten uit de toewijzing van toegangscapaciteit.

(444)

De maatregel is derhalve in overeenstemming met artikel 26 van de elektriciteitsverordening.

5.3.3.3.   Conclusie over de naleving van andere bepalingen van het Unierecht

(445)

De maatregel voldoet aan de artikelen 30 en 110 van het Verdrag en de elektriciteitsverordening.

(446)

De aangemelde maatregel is derhalve niet in strijd met het relevante Unierecht.

5.3.4.   De steun is bedoeld om de gevolgen ervan voor de mededinging en het handelsverkeer te beperken.

5.3.4.1.   Noodzaak van overheidsmaatregelen

(447)

Volgens onderafdeling 3.2.2 van de richtsnoeren moet de lidstaat aantonen dat er behoefte is aan de overheidsmaatregelen en met name dat de steun noodzakelijk is om een tekortkoming van de markt te verhelpen die anders niet zou worden aangepakt.

(448)

In het inleidingsbesluit betwijfelde de Commissie of het probleem van de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening nauwkeurig genoeg is vastgesteld en door de Belgische autoriteiten naar behoren is geanalyseerd en gekwantificeerd, met name in het licht van de punten 221 en 222 van de richtsnoeren. Deze twijfels werden gesteund door verschillende belanghebbenden, die ook de noodzaak en/of de omvang van het geplande CRM in twijfel trokken (zie de overwegingen 227 tot en met 234).

(449)

Volgens de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 zal België vanaf 2025, zodra de nucleaire uitfasering is voltooid, met een probleem van toereikendheid worden geconfronteerd en met een structurele behoefte aan nieuwe capaciteit te maken krijgen. Deze behoefte bedraagt in het centrale “EU-basisscenario” 2 GW in 2025 en stijgt geleidelijk tot 3,9 GW in 2032 (zie overweging 49). De adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 werd in juni 2021 gepubliceerd en is gebaseerd op de ERAA-methodologie (zie punt 221 van de richtsnoeren).

(450)

Nu de ERAA-methodologie door ACER is goedgekeurd (zie overweging 40), zijn de twijfels van de Commissie over de nadruk op het scenario EU-HiLo in de studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit van 2019 of het ontbreken van een passend contrafeitelijk scenario om de omvang van het probleem van de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening in de MAF 2019 voor België te ramen niet meer relevant, aangezien de methodologische verschillen nu zijn gebundeld in één gemeenschappelijke, meer solide methodologie waarmee het bestaan van een zorgpunt betreffende de toereikendheid wordt bevestigd.

(451)

Twee belanghebbenden voerden aan dat in de eerdere Belgische onderzoeken naar de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening geen rekening werd gehouden met de functie voor de verwachte schaarste (overweging 230), maar op dat moment bestond die vereiste niet. Volgens het advies van de Commissie over het uitvoeringsplan van België wordt België echter verzocht te overwegen zijn prijsstellingsregeling op basis van schaarste dienovereenkomstig en uiterlijk op 1 januari 2022 aan te passen. In dit verband neemt de Commissie nota van de lopende werkzaamheden van de regulator en de transmissienetbeheerder met betrekking tot de invoering van de functie voor prijsbepaling op basis van schaarste voor balancering in België.

(452)

De mate van interconnectie op elektriciteitsgebied in België momenteel ongeveer 24 %, wat naar verwachting tegen 2030 tot 33 % zal stijgen. Zoals vermeld in overweging 323 heeft België ook de ontwikkeling van zogenoemde technologieën met beperkte energie gefaciliteerd, bijvoorbeeld via de mogelijkheid om deel te nemen aan de markten voor ondersteunende diensten of door middel van een mechanisme voor energieoverdracht. Dit heeft geleid tot een groot aandeel van het vraagzijdebeheer.

(453)

Zoals beschreven in afdeling 2.3.4 hebben de Belgische autoriteiten zich bovendien verbonden tot diverse markthervormingen, met name om de balanceringsmarkten te versterken (zie overweging 62), de vraagrespons te vergemakkelijken (zie overweging 64) en de interconnectiecapaciteit te verhogen (zie overweging 65).

(454)

Ondanks deze hervormingen zijn in de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 risico’s voor de Belgische toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening vastgesteld, met betrekking tot de in overweging 22 beschreven betrouwbaarheidsnorm. Uit de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 komt naar voren dat slechts een zeer klein deel van de nieuwe capaciteit tegen 2025 haalbaar zal zijn via de “energy-onlymarkt”.

(455)

Derhalve is de Commissie van oordeel dat België heeft aangetoond waarom de markt nog niet voldoende capaciteit kan leveren als er geen maatregelen worden genomen, in overeenstemming met punt 223 van de richtsnoeren.

(456)

Volgens punt 224 van de richtsnoeren moet de Commissie rekening houden met verschillende door de lidstaat te verstrekken beoordelingen met betrekking tot het effect van variabele productie, deelname aan de vraagzijde, interconnectie en alle andere elementen die het probleem van de toereikendheid van de productie veroorzaken of verergeren.

(457)

De adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 omvat alle lopende en geplande marktontwikkelingen en de meest recente beleidsdoelstellingen zoals geïntegreerd of vermeld in het uitvoeringsplan, met betrekking tot alle vier de in punt 224 van de richtsnoeren genoemde elementen.

(458)

Zoals uiteengezet in overweging 454 zijn in de adequacy- en flexibiliteitsstudie van 2021 ondanks deze hervormingen risico’s voor de Belgische toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening vastgesteld vergeleken met wat nodig zou zijn om de doelstelling van een LoLE van 3 uur te halen.

(459)

De Commissie is van oordeel dat de aangemelde maatregel noodzakelijk is, in overeenstemming met afdeling 3.9.2 van de richtsnoeren.

5.3.5.   Geschiktheid van de maatregel

(460)

Als algemeen beginsel geldt dat een staatssteunmaatregel geschikt is als deze zodanig is ontworpen dat de vastgestelde verstoringen van de markt adequaat worden aangepakt. In de punten 225 en 226 van de richtsnoeren wordt verder gespecificeerd dat dit in de context van steun voor toereikende productie betekent dat de steun uitsluitend de door de producent verleende dienst van het gewoon beschikbaar houden van capaciteit moet vergoeden en dat de maatregel open moet staan voor en passende prikkels moet geven aan zowel bestaande als toekomstige producenten en exploitanten die substitueerbare technologieën gebruiken, zoals vraagrespons of opslagoplossingen.

(461)

In deze afdeling wordt eerst geanalyseerd of een marktbreed CRM de meest geschikte is van de verschillende opties om het vastgestelde zorgpunt betreffende de toereikendheid aan te pakken (afdeling 5.3.5.1 van dit besluit). Vervolgens wordt onderzocht of het specifieke ontwerp van het CRM in overeenstemming is met de bovengenoemde specifieke vereisten van de richtsnoeren (afdeling 5.3.5.2 van dit besluit).

5.3.5.1.   Geschiktheid van het CRM als instrument

(462)

Zoals vermeld in overweging 235 gaven sommige belanghebbenden aan dat het vastgestelde probleem van de toereikendheid beter zou kunnen worden aangepakt met een strategische reserve dan met een marktbreed CRM. België was daarentegen van mening dat met een strategische reserve de onderliggende tekortkomingen van de markt niet zouden worden aangepakt (zie de overwegingen 278 en 279).

(463)

Zoals vermeld in overweging 60 heeft België momenteel een strategische reserve tot en met 31 maart 2022. De strategische reserve heeft tot doel pieken in de vraag op te vangen tijdens de winterperioden wanneer de markt daar niet in slaagt door een deel van de bestaande productie- en vraagresponscapaciteit buiten de markt te handhaven bij wijze van een back-up die alleen kan worden aangesproken wanneer de balanceringsmiddelen zijn uitgeput.

(464)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 377 en 378 lijkt een marktbreed CRM met een capaciteitsmarkt in aanvulling op de energiemarkt de meest doeltreffende oplossing om de voorzieningszekerheid in België te waarborgen in het kader van structurele veranderingen zoals de geleidelijke uitfasering van de productie van kernenergie.

5.3.5.2.   Geschiktheid van het specifieke ontwerp van het CRM

Vergoeding louter en alleen voor het gewoon beschikbaar houden van capaciteit

(465)

Volgens punt 225 van de richtsnoeren moet de maatregel alleen de dienst van het gewoon beschikbaar houden van capaciteit vergoeden.

(466)

De Commissie nam in het inleidingsbesluit het voorlopige standpunt in dat met de maatregel de dienst van het gewoon beschikbaar houden van capaciteit wordt vergoed. Noch België, noch enige belanghebbende heeft het standpunt van de Commissie in twijfel getrokken.

(467)

Met het CRM wordt de beschikbaarheid van de capaciteit vergoed en niet de hoeveelheid elektriciteit die de capaciteitsaanbieders op de markt zullen aanbieden.

(468)

Derhalve is de maatregel in overeenstemming met punt 225 van de richtsnoeren.

Openheid van de maatregel voor alle relevante capaciteitsaanbieders

(469)

In punt 226 van de richtsnoeren is bepaald dat capaciteitsmechanismen i) open moeten staan voor verschillende technologieën, ii) rekening moeten houden met de mate waarin interconnectiecapaciteit een oplossing kan bieden voor het vastgestelde probleem van de toereikendheid van de productie, en iii) passende prikkels moeten geven voor zowel nieuwe als bestaande capaciteit.

(470)

Zoals uiteengezet in overweging 66 is het de bedoeling dat de maatregel openstaat voor alle capaciteiten die kunnen bijdragen tot de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening, technologieneutraal is en met name openstaat voor zowel bestaande als nieuwe capaciteit, opslag en vraagrespons. Aggregatie van capaciteit, ook afkomstig van verschillende technologieën, zal worden toegestaan. Alle technologieën kunnen ook deelnemen aan alle veilingen (zowel Y-4 als Y-1) voor een leveringsperiode.

(471)

België heeft een aantal maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat alle technologieën aan de veilingen kunnen deelnemen. De Commissie neemt met name nota van het besluit om een deel van het aan te kopen volume voor de Y-1 te reserveren om de deelname van vraagresponsoperatoren aan te moedigen. Bovendien is in Y-4 voorzien in een specifieke categorie “onbewezen capaciteit” (open voor alle technologieën waarvoor geen dagelijkse programma’s en individuele participatie nodig zijn vanwege hun systeemrelevantie) om ook de deelname te bevorderen van capaciteiten die wellicht meer moeite hebben om het standaard vereiste maturiteitsniveau reeds in Y-4 te leveren (zie de overwegingen 83 en 98).

(472)

Met betrekking tot hernieuwbare energiebronnen komen de aanbieders van bestaande of nieuwe capaciteit uit hernieuwbare energiebronnen in aanmerking voor deelname aan het CRM, behalve indien zij exploitatiesteun ontvangen via specifieke staatssteunregelingen (zie overweging 205).

(473)

Na het inleidingsbesluit voerde één belanghebbende aan dat capaciteitshouders die in aanmerking komen voor deelname (zoals WKK met een capaciteit van meer dan 1 MW) van deelname worden uitgesloten indien zij gedurende een bepaalde periode exploitatiesteun ontvangen via groenestroomcertificaten (SGR) en/of WKK-certificaten (WKK) (zie overweging 237).

(474)

De Commissie is van mening dat de WKK-certificaten reeds ontworpen zijn om de noodzakelijke kosten van de WKK-exploitanten te dekken en de voortzetting van hun activiteiten te stimuleren. Om cumulering van steun en de daaruit voortvloeiende overcompensatie te voorkomen, zouden producenten geen andere steunmaatregelen mogen ontvangen, zoals steunregelingen voor hernieuwbare energie of warmtekrachtkoppeling die de exploitatiekosten van deze begunstigden reeds voldoende dekken, zoals beschreven in overweging 205.

(475)

Zoals vermeld in overweging 205 komen deze exploitanten in aanmerking voor deelname aan het CRM indien zij geen exploitatiesteun voor hernieuwbare energie/WKK meer ontvangen.

(476)

De in overweging 205 beschreven voorschriften leiden niet tot de uitsluiting van capaciteitsaanbieders die dergelijke steun niet ontvangen.

(477)

Wat grensoverschrijdende deelname betreft, zal de deelname van grensoverschrijdende capaciteit in een lidstaat met een rechtstreekse netaansluiting met België vanaf de eerste leveringsperiode worden toegestaan (zie overweging 189).

(478)

Daarnaast wordt de deelname van nieuwe capaciteit of bestaande capaciteit die aanzienlijke kapitaaluitgaven vergt om beschikbaar te blijven, mogelijk gemaakt door meerjarige contracten aan te bieden, mits wordt aangetoond dat een vooraf bepaald niveau van investeringskosten vereist is om deze nieuwe installaties te ontwikkelen en te bouwen of de bestaande installaties te renoveren (zie overweging 138).

(479)

De investeringsdrempels worden gebaseerd op een reeks in aanmerking komende investeringskosten, zoals beschreven in overweging 137. Bij de drempels wordt de nominale geïnstalleerde capaciteit (d.w.z. de maximumcapaciteit van de eenheid) in aanmerking genomen in plaats van de gereduceerde geïnstalleerde capaciteit (d.w.z. hun vooraf vastgestelde beschikbaarheidspercentage en hun bijdrage aan de doelstelling van de toereikendheid van elektriciteitsvoorziening).

(480)

In dit verband heeft de Commissie in het inleidingsbesluit haar twijfels geuit over het gebruik van de nominale geïnstalleerde capaciteit voor het berekenen van de investeringsdrempels. Volgens de Commissie is een dergelijk ontwerpkenmerk waarschijnlijk nadelig voor technologieën met hoge reductiefactoren, met name intermitterende zonne- en windenergie uit hernieuwbare energiebronnen. Gereduceerde geïnstalleerde capaciteit is de maatregel die de effectieve bijdrage van een technologie aan de totale capaciteit weergeeft en alle technologieën gelijke kansen zou bieden met betrekking tot hun mogelijkheden om toegang tot meerjarige contracten te krijgen.

(481)

Ondanks haar aanvankelijke twijfels, gezien de huidige situatie waarin de Belgische elektriciteitsmarkt verkeert en het uitblijven van opmerkingen van belanghebbenden hierover, heeft de Commissie op dit moment geen bewijs op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de opzet van het mechanisme in dit specifieke geval in de praktijk tot discriminatie van bepaalde technologieën zal leiden. Bovendien heeft België toegezegd de regels betreffende de werking van het CRM te zullen blijven beoordelen om ervoor te zorgen dat zij niet leiden tot mogelijke discriminatie van technologieën in het licht van de ontwikkelingen op de markt.

(482)

Zoals vermeld in overweging 236 stelde één belanghebbende voor een T-2 veiling te houden om te voorkomen dat er op de T-4 veiling te veel wordt aangekocht.

(483)

In dit verband heeft België uitgelegd dat een veiling verspreid over twee perioden (T-4 en T-1) alle technologieën, met een langere of kortere aanlooptijd, al in staat heeft gesteld om aan het mechanisme deel te nemen en de lidstaat relatieve zekerheid heeft geboden dat voldoende volume kan worden aangekocht om voorzieningszekerheid in het leveringsjaar te waarborgen. Door de capaciteitsvolumes verder te splitsen en een T-2 veiling toe te voegen, zou de concurrentie op deze veilingen te sterk kunnen worden beperkt (zie overweging 280).

(484)

De Commissie is van oordeel dat de keuze van de autoriteiten om capaciteit via twee veilingen Y-4 en Y-1 aan te kopen legitiem is.

(485)

De Commissie neemt nota van de toezegging van de autoriteiten om de regels betreffende de werking van het CRM te blijven beoordelen om ervoor te zorgen dat zij geen discriminatie tussen technologieën veroorzaken in het licht van de ontwikkelingen op de markt.

(486)

De in overweging 107 beschreven emissiegrenswaarde geldt voor alle technologieën en is voor België een manier om punt 220 en punt 233, e), van de richtsnoeren in acht te nemen. Ten slotte zullen de nieuwe met fossiele brandstoffen gestookte installaties, die voor 15-jarige contracten in aanmerking zullen komen, gebonden zijn aan de door de Europese Unie en/of België vastgestelde doelstellingen om de broeikasgasemissies terug te dringen om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken (zie overweging 109).

(487)

Daarom acht de Commissie de steun passend.

5.3.6.   Evenredigheid

(488)

Het steunbedrag is evenredig indien het beperkt blijft tot het minimum dat nodig is om de nagestreefde doelstelling te verwezenlijken. In de richtsnoeren wordt dit vereiste voor maatregelen betreffende de toereikendheid van productie gespecificeerd in de punten 228 tot en met 231, die ervoor moeten zorgen dat begunstigden niet meer verdienen dan een redelijk rendement en dat uitzonderlijke winsten worden uitgesloten.

5.3.6.1.   Concurrerende inschrijvingsprocedure

(489)

In het inleidingsbesluit uitte de Commissie haar bezorgdheid over de mogelijke discriminatie van capaciteit met hoge reductiefactoren (zoals beschreven in de overwegingen 480 en 481) en bijgevolg over de concurrerende inschrijvingsprocedure.

(490)

Ondanks haar eerste twijfels, zoals uiteengezet in overweging 485, heeft de Commissie op dit moment geen bewijs op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de opzet van het mechanisme in dit specifieke geval in de praktijk tot discriminatie van bepaalde technologieën zal leiden en bijgevolg afbreuk zal doen aan de concurrerende inschrijvingsprocedure.

(491)

De aangemelde maatregel is een marktbreed, technologieneutraal capaciteitsmechanisme in het kader waarvan alle in aanmerking komende capaciteitsaanbieders op één veiling concurreren om de laagste duurzame prijs te vinden waartegen de benodigde capaciteit kan worden geleverd. Het concurrerende karakter van de veiling moet de prijzen naar nul brengen als er voldoende aanbod is om in de vraag te voorzien. Op het proces zijn transparante, niet-discriminerende criteria, waaronder de ontvankelijkheidscriteria, van toepassing. De belangrijkste reden waarom capaciteitsaanbieders niet in aanmerking komen, is wanneer zij profiteren van andere steunmaatregelen die tot cumulering en mogelijke overcompensatie zouden leiden. Wat de looptijd van de contracten betreft, komen de meeste capaciteitsaanbieders slechts voor eenjarige capaciteitscontracten in aanmerking. Nieuwe en gerenoveerde capaciteit, waarmee hoge investeringskosten zijn gemoeid, komt in aanmerking voor capaciteitscontracten met een langere looptijd om deze investeerders in staat te stellen aan de benodigde financiering te komen (zie de overwegingen 117 en 326).

(492)

Een marktbrede opzet van de capaciteitsmarkt weerspiegelt het waarschijnlijke resultaat van een efficiënte energiemarkt. De eerste twee veilingen (Y-4 veilingen voor de eerste twee leveringsjaren) zullen als pay-as-bid worden georganiseerd en de daarop volgende als pay-as-clear (zie de overwegingen 112 en 113). In het CRM zijn twee verschillende prijsplafonds opgenomen om uitzonderlijke winsten te voorkomen en misbruik van marktmacht te beperken: i) de globale maximumbiedprijs en ii) het tussentijdse prijsplafond (zie afdeling 2.5.4.2). De plafonds zijn bedoeld om marktmacht te verminderen en aldus het steunbedrag te beperken tot wat een redelijke vergoeding voor de beschikbaarheidsdienst is.

(493)

Bijgevolg concludeert de Commissie dat de maatregel is opgezet als een concurrerende inschrijvingsprocedure op basis van duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria en bovendien voldoet aan de eis om uitzonderlijke winsten te voorkomen.

5.3.6.2.   Aan te kopen volume

(494)

Zoals vermeld in overweging 223, heeft de Commissie in het inleidingsbesluit twijfels geuit over de vraag of het gebruik van een onrealistisch scenario voor het berekenen van het volume in het CRM zal leiden tot financiering van onnodige capaciteit.

(495)

Eén belanghebbende voerde aan dat het financieringsmechanisme van invloed kan zijn op de omvang van de capaciteit van het CRM. Zo kan het koppelen van de kosten voor de financiering van het CRM aan het elektriciteitsverbruik tijdens vraagpieken worden beschouwd als een prikkel voor de betrokken partijen om hun verbruik tijdens de vraagpiek te verminderen, waardoor minder capaciteit hoeft te worden geveild (zie overweging 241).

(496)

Zoals België heeft uitgelegd (zie overweging 293) zijn er momenteel onvoldoende slimme meters in België geïnstalleerd om een financieringsmechanisme op basis van piekverbruik mogelijk te maken. De CRM-wet is zodanig gewijzigd dat een dergelijk model in 2025 kan worden ingevoerd. België heeft ook uitgelegd dat het bestaande financieringsmechanisme in 2023 zal worden herzien wanneer een verslag over de uitrol van slimme meters zal worden uitgebracht.

(497)

De Commissie heeft van België ook garanties ontvangen met betrekking tot de methodologie die moet worden gebruikt om de vraagcurve voor de veiling vast te stellen, zoals uiteengezet in afdeling 2.5.2. België heeft voorts bevestigd een hoeveelheid capaciteit aan te kopen die in verhouding staat tot het geactualiseerde zorgpunt in verband met de toereikendheid en dat de hoeveelheid die in de loop der tijd moet worden aangekocht, zal worden aangepast om rekening te houden met actualiseringen in de beoordeling van de toereikendheid en de betrouwbaarheidsnorm, waarbij tegelijkertijd het concurrerende karakter van de veilingen zal worden gewaarborgd. België heeft zich er met name toe verbonden de volumes zo nodig aan te passen om rekening te houden met de geactualiseerde beoordeling van de toereikendheid en betrouwbaarheidsnorm, zoals hierboven beschreven. Gezien het bovenstaande en de redenering in de overwegingen 395 en 400 is de Commissie van oordeel dat het CRM niet verder gaat dan wat nodig is om het zorgpunt in verband met de toereikendheid weg te nemen.

5.3.6.3.   Conclusie inzake evenredigheid

(498)

De Commissie concludeert dat de maatregel evenredig is.

5.3.7.   Verstoring van de mededinging en de afwegingstoets

(499)

De negatieve gevolgen van het CRM op de mededinging en het handelsverkeer op de interne elektriciteitsmarkt moeten voldoende beperkt zijn zodat de maatregel per saldo positief is. Het Hof heeft verduidelijkt dat de Commissie, om te beoordelen of een maatregel de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad, de positieve gevolgen van de voorgenomen steunmaatregel voor de ontwikkeling van de bedrijvigheden die deze maatregel beoogt te ondersteunen, moeten worden afgewogen tegen de negatieve gevolgen die deze steunmaatregel voor de interne markt kan hebben (103).

5.3.7.1.   Positieve effecten

(500)

Wat de positieve kant betreft, merkt de Commissie op dat de regeling positieve gevolgen heeft wat betreft het handhaven van de bestaande capaciteit op de elektriciteitsmarkt of het creëren van nieuwe capaciteit en daarmee de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening. In dit verband is het waarborgen van de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening een van de doelstellingen van het energiebeleid van de Unie, overeenkomstig artikel 194 VWEU.

(501)

Voorts merkt de Commissie op dat een productie-installatie die meer dan 550 g CO2 per kWh elektriciteit uitstoot niet in het kader van het CRM kan worden gecontracteerd (zie overweging 107) en dat in aanmerking komende installaties tegen 2050 klimaatneutraal zullen moeten zijn. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het CRM de voorkeur geeft aan koolstofarme producenten, in overeenstemming met punt 233, e), van de richtsnoeren.

5.3.7.2.   Negatieve effecten

(502)

Daarentegen moet worden opgemerkt moet worden opgemerkt dat steun aan de capaciteitsaanbieders de mededinging en het handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt kan verstoren, ook andere tussen ondernemingen die steun ontvangen en hun concurrenten in dezelfde sector.

(503)

In de punten 232 en 233 van de richtsnoeren wordt de vereiste om ongewenste negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer te vermijden omschreven, die de noodzaak onderstrepen van een brede deelname aan de regeling en het vermijden van marktondermijnende effecten, zoals het versterken van de machtspositie of het beïnvloeden van investeringsbeslissingen.

(504)

De maatregel staat open voor alle bestaande en nieuwe producenten, vraagrespons- en opslagoperatoren. De maatregel staat ook open voor grensoverschrijdende capaciteit.

Openheid voor aggregatie van vraag en aanbod

(505)

Punt 232, a), van de richtsnoeren stelt dat de maatregel ten behoeve van de leveringszekerheid open moet staan voor mogelijke aggregatie van vraag en aanbod.

(506)

Zoals vermeld in overweging 242 hebben enkele belanghebbenden aangegeven dat de huidige regels om in aanmerking te komen voor meerjarige contracten aggregatie belemmeren, meer in het bijzonder de regel dat het actief met de kortste contractduur in een geaggregeerde portefeuille de contractduur voor de gehele portefeuille bepaalt.

(507)

De Commissie erkent dat de huidige regels om voor meerjarige contracten in aanmerking te komen aggregatie kunnen belemmeren. Zij is derhalve ingenomen met het voorstel van België om het koninklijk besluit tot vaststelling van de investeringsdrempels, de criteria voor het in aanmerking komen van investeringskosten, en de procedure van klassering te wijzigen (zie overweging 141). Het amendement bepaalt dat de beheerder van de geaggregeerde offerte de capaciteitscategorie kan kiezen die van toepassing is op de geaggregeerde offerte.

(508)

Met betrekking tot de opmerking van een belanghebbende over belemmeringen voor de aggregatie van activa met een verplichting van een dagelijks programma (zie overweging 243), neemt de Commissie nota van de argumenten van België (de overwegingen 297 en 298) en van de belanghebbende (overweging 243). Aangezien capaciteiten waarop een verplichting van een dagelijks programma van toepassing is onder speciale coördinatieprocedures vallen, is de Commissie van oordeel dat de Belgische aanpak van deze capaciteiten gerechtvaardigd is om rekening te houden met de specifieke kenmerken ervan op de elektriciteitsmarkt. Niettemin zal België het CRM regelmatig beoordelen om indien en voorzover nodig wijzigingen toe te staan, waaronder de mogelijkheid voor activa met een verplichting van een dagelijks programma om te aggregeren.

Investeringsdrempels

(509)

Wat betreft de opmerkingen van sommige belanghebbenden over de hoogte van de investeringsdrempels voor meerjarige contracten en waarin wordt beweerd dat die drempels kunnen leiden tot discriminatie tussen bepaalde technologieklassen, neemt de Commissie nota van de toezegging van België om deze drempels te actualiseren indien uit nieuw bewijsmateriaal, waaronder de opmerkingen van belanghebbenden, zou blijken dat dit nodig is. De nieuwe investeringsdrempels voor meerjarige contracten, die aan de openbare raadpleging waren onderworpen, zijn uiteengezet in overweging 138. De CREG zal de investeringsdrempels actualiseren wanneer dat nodig blijkt, maar ten minste om de drie jaar. Bijgevolg heeft de Commissie geen redenen om aan te nemen dat de nieuwe drempels voor meerjarige contracten tot discriminatie tussen technologieën zullen leiden.

Reductiefactoren

(510)

Zoals vermeld in de overwegingen 247 en 248 voerden sommige belanghebbenden aan dat de huidige reductiefactoren het risico met zich meebrengen dat technologieën zoals opslag, vraagrespons of hernieuwbare energiebronnen zwaar worden benadeeld.

(511)

België heeft uitgelegd (zie overweging 303) dat de reductiefactoren van technologieën met beperkte energie lager zijn wanneer het aandeel daarvan in het systeem/land groter wordt. Dat verklaart het verschil tussen de door de belanghebbenden genoemde reductiefactoren in België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Om tegemoet te komen aan de bezwaren van de belanghebbenden, heeft België de reductiefactoren echter geactualiseerd op advies van de regulator en een specifieke taakgroepvergadering van alle belanghebbenden over dit onderwerp die begin januari 2021 werd gehouden. De geactualiseerde reductiefactoren zijn uiteengezet in overweging 79. Bijgevolg heeft de Commissie geen redenen om aan te nemen dat de herziene reductiefactoren ongeschikt zijn.

Terugbetalingsverplichting

(512)

Met betrekking tot de opmerkingen van sommige belanghebbenden dat de mechanismen van de terugbetalingsverplichting exploitanten van capaciteit met een volledig programma benadelen (overwegingen 250 en 251), voerde België aan dat met het CRM een evenwicht wordt bereikt tussen het opnemen van de terugbetalingsverplichting en het vermijden van discriminatie ten aanzien van capaciteit die alleen kan worden geactiveerd tegen een prijs die hoger is dan de uitoefenprijs.

(513)

De Commissie merkt op dat lidstaten met vergelijkbare marktbrede capaciteitsmechanismen met betrekking tot de terugbetalingsverplichting uiteenlopende praktijken hanteren. De Commissie merkt ook op dat het mechanisme van de terugbetalingsverplichting in het Belgische CRM na openbare raadplegingen aanzienlijk is gewijzigd en verbeterd.

(514)

De Commissie is derhalve van oordeel dat met het mechanisme van de terugbetalingsverplichting het juiste evenwicht wordt gevonden tussen de twee concurrerende doelstellingen die in overweging 512 worden genoemd.

Tussentijds prijsplafond

(515)

In het inleidingsbesluit heeft de Commissie twijfels geuit over de vraag of de invoering van een tussentijds prijsplafond voor capaciteit in de categorie eenjarige contracten, zonder de mogelijkheid van een individuele afwijking, bepaalde capaciteitshouders van het CRM zou kunnen uitsluiten. Deze twijfels werden door enkele belanghebbenden gesteund (zie overweging 252).

(516)

De Commissie is dan ook ingenomen met de toezegging van België om een afwijkingsmechanisme in te voeren. Het afwijkingsmechanisme was onderworpen aan de openbare raadpleging en is opgenomen in het koninklijk besluit tot vaststelling van investeringsdrempels en de criteria voor het in aanmerking komen van investeringskosten. Het afwijkingsmechanisme zal zowel op nationale als op onrechtstreekse grensoverschrijdende capaciteiten van toepassing zijn (zie de overwegingen 129 en 130).

(517)

Zoals vermeld in overweging 131 zal de afwijking voor de eerste veiling achteraf worden toegekend, d.w.z. na de sluiting van de veiling. Gezien de argumenten die België in overweging 131 naar voren bracht, is de Commissie van oordeel dat de afwijking achteraf van het tussentijdse prijsplafond voor de eerste veiling gerechtvaardigd is.

Conclusie over de openheid van de maatregel voor alle technologieën

(518)

De maatregel staat de deelname toe van producenten die verschillende technologieën gebruiken en van exploitanten die maatregelen met gelijkwaardige technische prestaties aanbieden, in overeenstemming met punt 232, a), van de richtsnoeren.

Grensoverschrijdende capaciteit

(519)

Punt 232, b), van de richtsnoeren bevat waarborgen om ervoor te zorgen dat marktdeelnemers uit andere lidstaten aan een maatregel kunnen deelnemen.

(520)

In het inleidingsbesluit toonde de Commissie zich bezorgd dat het feit dat onrechtstreekse grensoverschrijdende capaciteit alleen nog in aanmerking zou komen voor eenjarige contracten, waarop het tussentijdse prijsplafond van toepassing is, marktdeelnemers uit andere lidstaten ervan zou kunnen weerhouden om aan het CRM deel te nemen.

(521)

De Commissie aanvaardt de argumenten van België met betrekking tot dit zorgpunt. Met name op lange termijn kan niet altijd voldoende toegangscapaciteit worden gegarandeerd, aangezien deze afhankelijk is van verschillende factoren die in overweging 143 worden genoemd. De Commissie is ingenomen met de toezegging van België om de mogelijkheid van buitenlandse capaciteit om toegang tot meerjarige contracten te verkrijgen, te herzien (zie overweging 144).

(522)

Zoals vermeld in overweging 516 is het mechanisme om af te wijken van het tussentijdse prijsplafond, dat België na het inleidingsbesluit heeft ingevoerd, gelijkelijk van toepassing op zowel nationale als onrechtstreekse grensoverschrijdende capaciteiten.

(523)

Wat rechtstreekse grensoverschrijdende deelname aan het CRM betreft, voerden twee belanghebbenden aan dat die deelname de prikkels om in interconnectiecapaciteit te investeren zou kunnen verminderen en marktkoppeling zou kunnen ondermijnen (zie de overwegingen 254 en 255).

(524)

Zoals uitgelegd door België (zie overweging 316) zijn wijzigingen in de CRM-wet aangebracht om tegemoet te komen aan de bezwaren van de belanghebbenden. Volgens de nieuwe regels is het sluiten van een overeenkomst tussen België en de lidstaat op het grondgebied waarvan de capaciteit zich bevindt een voorwaarde voor de deelname van rechtstreekse grensoverschrijdende capaciteit aan het CRM.

Inkomsten uit congestie

(525)

In het inleidingsbesluit verzocht de Commissie om opheldering over het gebruik van de inkomsten uit capaciteitscongestie en het verdelen van deze inkomsten tussen transmissienetbeheerders.

(526)

België heeft verduidelijkt dat congestie-inkomsten zullen worden gebruikt en gedeeld volgens de voorschriften van de elektriciteitsverordening, met name artikel 26, lid 9.

(527)

België heeft ook bevestigd Besluit nr. 36/2020 van ACER te zullen naleven, waarin onder meer de methodologie voor het delen van de inkomsten die voortvloeien uit de toewijzing van toegangscapaciteit wordt vastgesteld (zie overweging 204) .

Conclusie over de openheid van de maatregel voor grensoverschrijdende capaciteit

(528)

De Commissie concludeert dat de maatregel de prikkels om te investeren in interconnectiecapaciteit of marktkoppeling niet afzwakt, in overeenstemming met punt 233, a) en b), van de richtsnoeren.

(529)

Wat de buitensporige versterking van de marktdominantie (punt 233, d), van de richtsnoeren) betreft, omvat het ontwerp van het CRM verschillende maatregelen die specifiek zijn bedoeld om misbruik van marktmacht te voorkomen, zoals betrouwbaarheidsopties, prijsplafonds en een concurrerend veilingproces (zie de overwegingen 94, 111 en 147). Bovendien zullen de openheid voor nieuwe capaciteit en de beschikbaarheid van langlopende contracten er naar verwachting voor zorgen dat de bestaande machtspositie niet onnodig verder wordt versterkt.

(530)

Met betrekking tot het voorkeur geven aan koolstofarme producenten die gelijkwaardige technische en economische parameters bieden (punt 233, e), van de richtsnoeren), merkt de Commissie op dat de maatregel openstaat voor koolstofarme producenten. Om cumulering van steun en de daaruit voortvloeiende overcompensatie te voorkomen, mogen producenten echter geen steun in het kader van andere maatregelen ontvangen, zoals beschreven in overweging 205;

(531)

De maatregel is in overeenstemming met afdeling 3.9.6 van de richtsnoeren.

5.3.7.3.   Conclusie inzake verstoring van de mededinging en de afwegingstoets

(532)

De Commissie concludeert dat de maatregel aanzienlijke positieve effecten heeft wat betreft het faciliteren van een economische activiteit, waarbij tegelijkertijd de voorzieningszekerheid wordt gewaarborgd en geen buitensporige verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer ontstaan. Hieruit volgt dat de positieve effecten van de steun opwegen tegen de negatieve effecten ervan op de mededinging en het handelsverkeer. Daarom vergemakkelijkt de beoogde steunmaatregel de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid zonder dat de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad, zoals vereist door artikel 107, lid 3, punt c), VWEU.

5.3.8.   Transparantie van de steun en ondernemingen in moeilijkheden of ten aanzien waarvan een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat

(533)

België heeft zich ertoe verbonden de transparantievoorwaarden van afdeling 3.2.7 van de richtsnoeren toe te passen voor zover deze van toepassing zijn op de in het kader van het CRM verleende steun (zie overweging 219).

(534)

Overeenkomstig punt 16 van de richtsnoeren wordt geen steun verleend aan ondernemingen in moeilijkheden (zie overweging 221).

(535)

Overeenkomstig punt 17 van de richtsnoeren mag in het kader van het CRM geen steun worden verleend aan ondernemingen ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarin steun onrechtmatig en met de interne markt onverenigbaar is verklaard (zie overweging 220).

6.   CONCLUSIE

De maatregel is verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), VWEU en de relevante bepalingen van de richtsnoeren,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De steun in de vorm van het capaciteitsvergoedingsmechanisme dat het Koninkrijk België voornemens is in te voeren is op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag verenigbaar met de interne markt. De steunregeling wordt toegestaan voor een periode van ten hoogste tien jaar, te rekenen vanaf de datum van de eerste veiling.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België.

Wanneer het besluit vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet mogen worden bekendgemaakt, wordt u verzocht de Commissie daarvan binnen 15 werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Wanneer de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek ontvangt, neemt zij aan dat u ermee instemt dat dit besluit in zijn geheel wordt gepubliceerd. Uw verzoek, waarin de relevante informatie wordt gespecificeerd, moet elektronisch worden toegezonden aan het volgende adres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Staatssteun

1049 Brussel BELGIË

Stateaidgreffe@ec.europa.eu

Gedaan te Brussel, 27 augustus 2021.

Voor de Commissie

Margrethe VESTAGER

Lid van de Commissie


(1)  PB C 346 van 16.10.2020, blz. 27.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap, PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.

(4)  https://ec.europa.eu/energy/content/national-energy-and-climate-plans-necps-belgium_nl?redir=1

(5)  Wet van 22 april 2019 tot instelling van een capaciteitsvergoedingsmechanisme (wet tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, teneinde een capaciteitsvergoedingsmechanisme in te stellen) (hierna “CRM-wet”), en de wet van 15 maart 2021 tot wijziging van de wet van 22 april 2019 (wet tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en tot wijziging van de wet van 22 april 2019 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt teneinde een capaciteitsvergoedingsmechanisme in te stellen) (“gewijzigde CRM-wet”).

(6)  Deze teksten zijn beschikbaar op de website van het ministerie van Energie, zie: https://economie.fgov.be/nl/themas/energie/bevoorradingszekerheid/capaciteitsremuneratiemechanis

(7)  Het eerste voorstel werd vervolgens op 13 november 2020 bij de federale regulator ingediend. Na overleg tussen de transmissienetbeheerder en de regulator heeft de transmissienetbeheerder op 30 april 2021 een nieuw voorstel bij de regulator ingediend. De regulator heeft tussen 30 april en 7 mei 2021 een aanvullende openbare raadpleging gehouden over de wijzigingen die hij nodig achtte in het voorstel van de transmissienetbeheerder. De regels betreffende de werking van het Belgische CRM werden vervolgens door de regulator vastgesteld bij besluit van 14 mei 2021 en goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 mei 2021.

(8)  Koninklijk besluit van 28 april 2021 tot vaststelling van de parameters waarmee het volume aan te kopen capaciteit wordt bepaald, inclusief hun berekeningsmethode, en van de andere parameters die nodig zijn voor de organisatie van de veilingen, alsook de methode en voorwaarden tot het verkrijgen van individuele uitzonderingen op de toepassing van de intermediaire prijslimiet(en) in het kader van het capaciteitsvergoedingsmechanisme.

(9)  Koninklijk besluit van 21 mei 2021 tot vaststelling van de ontvankelijkheidscriteria bedoeld in artikel 7undecies, § 8, eerste lid, 1° en 2°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, wat betreft de voorwaarden waaronder de capaciteitshouders die genieten of genoten hebben van steunmaatregelen het recht hebben tot deelname aan de prekwalificatieprocedure en wat betreft de minimumdrempel in MW.

(10)  Koninklijk besluit van 4 juni 2021 tot vaststelling van de investeringsdrempels, de criteria voor het in aanmerking komen van investeringskosten, en de procedure van klassering.

(11)  Ontwerp van koninklijk besluit houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de houders van rechtstreekse en onrechtstreekse buitenlandse capaciteit kunnen deelnemen aan de prekwalificatieprocedure in het kader van het capaciteitsvergoedingsmechanisme. Ten tijde van de vaststelling van dit besluit is dit koninklijk besluit nog niet vastgesteld.

(12)  Koninklijk besluit van 30 mei 2021 tot bepaling van de nadere regels voor het toezicht op de goede werking van het capaciteitsvergoedingsmechanisme door de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas.

(13)  Zie: https://www.elia.be/nl/publieke-consultaties/20200828_public-consultation-crm-functioning-rules

(14)  LoLE95 verwijst naar een norm van het 95e percentiel volgens welke de waarschijnlijkheid dat niet aan de vraag kan worden voldaan tijdens zware omstandigheden waarvoor de kans dat die zich voordoen 5 % is (d.w.z. een zeer koude winter die één keer in de twintig jaar plaatsvindt), lager moet zijn dan de gegeven norm, namelijk twintig uur in België.

(15)  PB L 158 van 14.6.2019, blz. 54.

(16)  Besluit van ACER van 2 oktober 2020 betreffende de methodologie voor het berekenen van de waarde van de niet-geleverde energie (VoLL), de kosten voor nieuwe toegang, en de betrouwbaarheidsnorm: https://www.acer.europa.eu/Official_documents/Acts_of_the_Agency/Individual%20decisions%20Annexes/ACER%20Decision%20No%2023-2020_Annexes/ACER%20Decision%2023-2020%20on%20VOLL%20CONE%20RS%20-%20Annex%20I.pdf

(17)  De vorige waarde van de VoLL in België bedroeg 23,3 EUR/kWh en 65 /EUR/kW/jaar was een geraamde waarde van de CoNE.

(18)  https://www.elia.be/nl/nieuws/persberichten/2019/06/20190628_press-release-adequacy-and-flexibility-study-for-belgium-2020-2030

(19)  Zie Besluit inzake staatssteun C(2018) 589 final, in de zaak SA.48648 (2017/NN) — België — Strategische reserve.

(20)  In het “EU-basisscenario” wordt rekening gehouden met het meest recente bekende beleid van alle gemodelleerde Europese landen (trajecten voor kernenergie en steenkool, verwachte nieuwe gasproductie, ontwikkelingen op het gebied van vraagrespons en opslag, capaciteitsmechanismen, stroomgebaseerde methode, regels van het pakket schone energie, verwachte ontwikkeling van het net enz.).

(21)  https://www.creg.be/nl/publicaties/studie-f1957

(22)  https://eepublicdownloads.blob.core.windows.net/public-cdn-container/clean-documents/sdc-documents/MAF/2019/MAF%202019%20Appendix%201%20-%20Detailed%20Results%2C%20Sensitivities%20and%20Input%20Data.pdf

(23)  Er wordt een gevoeligheidsanalyse betreffende uitfasering van de kolenindustrie uitgevoerd. In totaal werd ongeveer 23,6 GW aan productiecapaciteit uit het basisscenario van 2025 verwijderd, voornamelijk door vermindering van de bruinkool- en steenkoolcapaciteit.

(24)  Volgens België werd in de studie uitgegaan van 2,5 GW aan thermische opwekking en was de technologie willekeurig gekozen.

(25)  https://www.benelux.int/files/4515/8998/1576/PENTAreport_FINAL.pdf

(26)  Het Pentalateraal Energieforum vormt het kader voor regionale samenwerking in Centraal-West-Europa tussen België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk en Zwitserland.

(27)  Net als voor de MAF 2019 wordt “voor 2025 in deze studie uitgegaan van een behoefte van 2,5 GW aan nieuwe capaciteit die in het kader van het CRM in 2025 moet worden geleverd om voor België voldoende capaciteit te bereiken”.

(28)  “Voor de ‘gevoeligheid voor een laag gasniveau’ in het PLEF voor België werd de veronderstelde nieuwe capaciteit van 2,5 GW uit het ‘basisscenario’ van het PLEF verwijderd.”“De Belgische en Franse gascapaciteit ligt respectievelijk 2,5 GW en 2,2 GW lager dan in het basisscenario. Voor Oostenrijk (1,2 GW minder gascapaciteit), Nederland (1,6 GW minder gascapaciteit) en Luxemburg (0,1 GW minder gascapaciteit).”

(29)  “Voor de gevoeligheid voor een laag nucleair/CH NTC-niveau is het nucleaire vermogen 1 700 MW lager in Frankrijk en 1 190 MW lager in Zwitserland. Voor alle andere landen is het geïnstalleerde vermogen ongewijzigd ten opzichte van het basisscenario. Daarnaast wordt de nettotransmissiecapaciteit (net transfer capacity, hierna “NTC”) tussen Zwitserland en de aangrenzende gebieden verlaagd om rekening te houden met de toenemende onvoorziene stromen via Zwitserland als gevolg van het feit dat Zwitserland in 2025 mogelijk niet wordt opgenomen in de stroomgebaseerde marktkoppeling.”

(30)  Besluit van ACER betreffende de ERAA-methodologie: https://www.acer.europa.eu/Official_documents/Acts_of_the_Agency/Individual%20decisions%20Annexes/ACER%20Decision%20No%2024-2020_Annexes/ACER%20Decision%2024-2020%20on%20ERAA%20-%20Annex%20I.pdf

(31)  Besluit nr. 04/2017 van ACER van 14 november 2017 bepaalt dat indien de clearingprijs een waarde van meer dan 60 procent van de geharmoniseerde maximale clearingprijs voor de eenvormige day-aheadkoppeling in ten minste één markttijdseenheid per dag in een afzonderlijke biedzone of in meerdere biedzones overschrijdt, de geharmoniseerde maximale clearingprijs met 1 000 EUR/MWh wordt verhoogd.

(32)  PB L 197 van 25.7.2015, blz. 24.

(33)  Zie Besluit inzake staatssteun C(2018) 589 final, in de zaak SA.48648 (2017/NN) — België — Strategische reserve.

(34)  https://ec.europa.eu/energy/consultations/consultation-belgiums-market-reform-plan_en

(35)  Advies van de Commissie C(2020) 2654 final: https://ec.europa.eu/energy/topics/markets-and-consumers/capacity-mechanisms_en

(36)  https://economie.fgov.be/sites/default/files/Files/Energy/Belgian-electricity-market-Final-implementation-plan-CRM-22062020.pdf

(37)  In 2020 besloot de Vlaamse overheid de uitrol van slimme meters te versnellen, met als doel 80 % van alle energiemeters in Vlaamse huishoudens uiterlijk eind 2024 te vervangen. Bovendien heeft de Vlaamse overheid zich in het gewijzigde energiedecreet van 17 juli 2020 ten doel gesteld om alle traditionele meters in Vlaanderen uiterlijk op 1 juli 2029 te vervangen door digitale energiemeters.

(38)  https://www.elia.be/nl/infrastructuur-en-projecten/investeringsplannen/federaal-ontwikkelingsplan-2020-2030

(39)  Deze percentages zijn gebaseerd op de definities die worden gebruikt door de groep van deskundigen inzake interconnectiedoelstellingen (Interconnection Target Experts Group, ITEG), d.w.z. interconnectiepercentage = totale invoer / totale productiecapaciteit, waarbij de totale invoer neerkomt op “de maximale elektriciteitsstroom die het grensoverschrijdende actief overeenkomstig de criteria inzake systeemveiligheid kan doorgeven”.

(40)  Eind 2020 werd de ALEGrO-interconnectie tussen België en Duitsland voltooid, waarmee de uitwisseling van elektriciteit tussen de twee landen mogelijk werd. Sinds november 2020 is deze interconnectie beschikbaar voor commerciële activiteiten.

(41)  Capaciteitsaanbieders komen alleen in aanmerking voor capaciteitscontracten tot hun in aanmerking komende volume, gedefinieerd als hun referentievermogen (rekening houdend met de opt-outvolumes) vermenigvuldigd met de reductiefactor.

(42)  Ook beschikbaar op: CRM-bijlage-reductiefactoren-veiling-10-2021.pdf (fgov.be)

(43)  https://www.elia.be/nl/users-group/crm-implementatie

(44)  https://www.creg.be/nl/publicaties/advies-a2030

(45)  “Het gebruik van een Hi-Lo-scenario, waarin extreme gebeurtenissen worden verondersteld de basisveronderstelling te zijn, kan moeilijk worden beschouwd als overeenstemmend met een “statistisch normaal jaar”. Het Hi-Lo-scenario impliceert daarentegen per definitie een uitzonderlijke situatie. De CREG ontkent niet dat er zich extreme situaties kunnen voordoen, maar deze moeten samen met hun waarschijnlijkheid in een probabilistische simulatie worden opgenomen. De beoordelingen van de bevoorradingszekerheid van Elia op basis van een Hi-Lo-scenario impliceren daarentegen een berekening van een gemiddelde LOLE met een statistisch abnormale basisveronderstelling (d.w.z. met een “lage waarschijnlijkheid”).”

(46)  https://www.creg.be/nl/publicaties/nota-z2024

(47)  https://www.creg.be/nl/publicaties/voorstel-e2064

(48)  Verwachte niet-geleverde energie: prognose van de jaarlijkse vraag die niet kan worden geleverd met de middelen die beschikbaar zijn op de energiemarkt, uitgedrukt in MWh.

(49)  https://www.plan.be/admin/uploaded/201403170843050.WP_1403.pdf

(50)  https://www.acer.europa.eu/en/Electricity/Infrastructure_and_network%20development/Infrastructure/Documents/CEPA%20study%20on%20the%20Value%20of%20Lost%20Load%20in%20the%20electricity%20supply.pdf

(51)  Andere elementen van het voorstel van de CREG zijn hier te vinden: https://www.creg.be/nl/publicaties/voorstel-e2064

(52)  https://economie.fgov.be/nl/themas/energie/bevoorradingszekerheid/capaciteitsremuneratiemechanis

(53)  Artikel 23 van de elektriciteitsverordening.

(54)  Artikel 24 van de elektriciteitsverordening.

(55)  Het referentiescenario dat wordt gebruikt voor de eerste kalibratie van de vraagcurve wordt beschreven in overweging 287.

(56)  De Net-CoNE vertegenwoordigt de inkomsten die de beste nieuwe technologie op de capaciteitsmarkt zou moeten genereren om de bijbehorende missing money op de energiemarkt voor één jaar te compenseren. De Net-CoNE wordt berekend door marktinkomsten en inkomsten uit ondersteunende diensten te onttrekken aan de Gross-CoNE.

(57)  De regulator CREG heeft van 1 juli 2020 tot en met 13 juli 2020 een openbare raadpleging gehouden over een voorstel voor waarden van de CoNE voor een beperkte lijst van referentietechnologieën, de gewogen gemiddelde kost van het kapitaal (weighted average cost of capital, hierna “WACC”) en de correctiefactor X (zie overweging 99, punt b)).

(58)  Rekening houdend met gasturbines met gecombineerde cyclus, gasturbines met open cyclus en dieselmotoren in de beperkte lijst van referentietechnologieën en uitgaande van gemiddelde waarden voor Gross-CoNE, inkomsten uit de energiemarkt en inkomsten uit ondersteunende diensten.

(59)  https://www.elia.be/nl/public-consultation/20200505_public-consultation-on-the-scenarios-sensitivities-and-data-for-the-crm

(60)  “2.2.1 Beschikbaarheid van kernenergie in Frankrijk — De eerste gevoeligheid is in overeenstemming met de tienjarige studie over de bevoorradingszekerheid en flexibiliteit voor 2020-2030 (Elia, 2019) en wordt gepresenteerd in punt 2.6.8. Deze omvat een vermindering van de nucleaire beschikbaarheid met vier centrales in de winter.”

(61)  https://www.creg.be/nl/publicaties/voorstel-c2105

(62)  https://economie.fgov.be/sites/default/files/Files/Energy/advies-ad-energie-ontwerpvoorstel-2105-signed.pdf

(63)  https://www.creg.be/nl/openbare-raadplegingen/openbare-raadpleging-betreffende-ontwerpvoorstel-2086-van-de-brutokost-van

(64)  Elia heeft een openbare raadpleging gehouden over de scenario’s, gevoeligheden en gegevens voor de berekening van de CRM-parameter voor de Y-4 veiling voor de leveringsperiode 2025-2026 (zie overweging 99, punt a)).

(65)  Cijfers verkregen uit het kalibratieverslag van Elia. Beschikbaar op: https://www.elia.be/nl/users-group/crm-implementatie

(66)  Aangezien het bereik van de reductiefactor voor “grootschalig thermisch” varieert van 85 tot 95 %, wordt voor de technologieën gasturbine met gecombineerde cyclus, gasturbine met open cyclus en turbojet een reductiefactor van ten minste 90 % toegepast. Voor de technologie marktrespons is de reductiefactor een gemiddelde om rekening te houden met de verscheidenheid aan mogelijkheden die de technologie marktrespons biedt.

(67)  Cijfers verkregen uit het kalibratieverslag van Elia. Beschikbaar op: https://www.elia.be/nl/users-group/crm-implementatie

(68)  Er moet worden opgemerkt dat alleen mFRR-reserveringskosten van minder dan 10 EUR/MW/u in aanmerking worden genomen voor de totale gemiddelde waarde, aangezien prijzen boven deze drempelwaarde worden geacht betrekking te hebben op perioden met toereikendheidsproblemen en derhalve niet representatief voor deze analyse te zijn. De waarden LAAG/MIDDELHOOG/HOOG worden berekend als 60/75/90 % van de totale gemiddelde waarde, om rekening te houden met variabele kosten in verband met de reservering van mFRR, zoals kosten voor het doen van biedingen. De netto-inkomsten uit de verlening van frequentiegerelateerde balanceringsdiensten, om dubbeltelling te voorkomen en uitsluitend netto-inkomsten in aanmerking te nemen, zijn als volgt in aanmerking genomen: FCR-inkomsten worden niet in aanmerking genomen, aangezien batterijen waarschijnlijk de dominante technologie zullen worden voor het leveren van FCR. De batterijtechnologie wordt niet in aanmerking genomen voor de kalibratie van het tussentijdse prijsplafond, aangezien deze technologie vanwege de verstrekking van FCR wordt geacht uit commercieel oogpunt aantrekkelijk te zijn. Inkomsten uit aFRR worden niet in aanmerking genomen, aangezien wordt aangenomen dat technologieën die aFRR verstrekken, een arbitrage uitvoeren tussen de verstrekking van aFRR en de verkoop van energie. Derhalve wordt ervan uitgegaan dat reserveringskosten voor aFRR geen netto-inkomsten vormen bovenop de op de energiemarkt verdiende inframarginale rentes. De mFRR-inkomsten worden relevant geacht voor de technologieën turbojet (wordt geacht het standaardproduct mFRR te leveren) en marktrespons (wordt geacht het flexproduct mFRR te leveren), aangezien zij deze diensten gewoonlijk op de markt aanbieden. Meer in het bijzonder worden de inkomsten voor turbojet en marktrespons bepaald door een percentage van de gemiddelde reserveringskosten voor mFRR of de inframarginale rente die op de energiemarkt wordt verkregen, naargelang welke van beide tot de hoogste waarde leidt.

(69)  Cijfers verkregen uit het kalibratieverslag van Elia. Beschikbaar op: https://www.elia.be/nl/users-group/crm-implementatie

(70)  In februari 2021 is een openbare raadpleging gehouden over een methodologie voor het verkrijgen van een individuele afwijking.

(71)  Capaciteitsaanbieders moeten tijdens de prekwalificatieprocedure CO2-informatie over hun CMU’s indienen. De regels betreffende de werking van het Belgische CRM (zie afdeling 18.1.17) bieden richtsnoeren voor het berekenen van de specifieke en jaarlijkse emissies, op basis van advies nr. 22/2019 van ACER.

(72)  https://www.creg.be/nl/publicaties/voorstel-c1907

(73)  De investeringsdrempels worden bij koninklijk besluit vastgesteld op basis van een voorstel van de regulator (artikel 6, lid 2, van het gepubliceerde koninklijk besluit).

(74)  Het volume dat een CMU tijdens beschikbaarheidstests en een beschikbaarheidscontrole verplicht beschikbaar moet stellen.

(75)  De capaciteit van de CMU die daadwerkelijk beschikbaar is tijdens het beschikbaarheidscontrolemechanisme of de beschikbaarheidstest.

(76)  Het maximumvermogen (in MW) dat het leveringspunt gedurende een bepaald kwartier in of van het Elia-net kan injecteren (of afnemen), rekening houdend met alle technische, operationele, meteorologische of andere beperkingen die bekend waren op het moment van kennisgeving aan Elia met het dagelijkse programma, zonder rekening te houden met eventuele deelname van het leveringspunt aan de verlening van balanceringsdiensten.

(77)  Ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden onder welke houders van rechtstreekse en onrechtstreekse buitenlandse capaciteit kunnen deelnemen aan de prekwalificatieprocedure in het kader van het capaciteitsvergoedingsmechanisme.

(78)  Zie Besluit nr. 36/2020 van ACER van 22 december 2020 betreffende technische specificaties voor grensoverschrijdende deelname aan capaciteitsmechanismen.

(79)  “Benoemde elektriciteitsmarktbeheerder” (nominated electricity market operator, hierna “NEMO”): een entiteit die door de bevoegde autoriteit is aangewezen om taken uit te voeren met betrekking tot eenvormige day-ahead- of eenvormige intradaykoppeling — zie artikel 2 van de elektriciteitsverordening.

(80)  https://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=/none&leftmenu=no&language=nl&cfm=/site/wwwcfm/flwb/flwbn.cfm?lang=F&legislat=55&dossierID=1220

(81)  https://www.creg.be/sites/default/files/assets/Publications/Decisions/Z1109-10NL.pdf

(82)  Zie artikel 21, lid 8, van de elektriciteitsverordening.

(83)  Mededeling van de Commissie tot wijziging van de mededelingen van de Commissie betreffende EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken, betreffende richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020, betreffende staatssteun voor films en andere audiovisuele werken, betreffende richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen en betreffende richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (PB C 198 van 27.6.2014, blz. 30).

(84)  In de zin van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1).

(85)  PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1; zoals gerectificeerd in de rectificatie van de Commissie in PB C 290 van 10.8.2016, blz. 11. Bij een mededeling van de Commissie van 2 juli 2020 zijn de richtsnoeren verlengd tot en met 31 december 2021 en gewijzigd. Zie mededeling C(2020) 4355 final.

(86)  https://www.elia.be/nl/news/press-releases/2020/05/20200520_third-regional-generation-adequacy-assessment-report

(87)  https://assets.rte-france.com/prod/public/2020-06/bp2019_synthegse_12_1_0.pdf

(88)  Zaak 78/76, Firma Steinike & Weinlig/Duitsland, ECLI:EU:C:1977:52, punt 21; zaak C-379/98, PreussenElektra AG/Schleswag AG, ECLI:EU:C:2001:160, punt 58; zaak C-706/17, Achema, ECLI:EU:C:2019:407, punt 47 e.v.

(89)  Zaak C-345/02, Pearle e.a., [2004] ECLI:EU:C:2004:448.

(90)  Zaak C-677/11, Doux Élevage en Coopérative agricole UKL-ARREE [2013] ECLI:EU:C:2013:348.

(91)  Zaak 405/16 P, Bondsrepubliek Duitsland/Europese Commissie, [2019] ECLI:EU:C:2019:268, punt 68.

(92)  Zie zaak C-405/16 P, Bondsrepubliek Duitsland/Europese Commissie, [2019] ECLI:EU:C:2019:268, punten 68 en 72; zaak C-706/17 Achema e.a. [2019] ECLI:EU:C:2019:407, punt 57 en zaak T-217/17 FVE Holýšov I e.a./Commissie [2019] ECLI:EU:T:2019:633, punt 111.

(93)  Arrest van het Hof van Justitie van 11 juli 1996, Syndicat français de l’Express international (SFEI) e.a./La Poste e.a., C-39/94, ECLI:EU:C:1996:285, punt 60; arrest van het Hof van Justitie van 29 april 1999, Spanje/Commissie, C-342/96, ECLI:EU:C:1999:210, punt 41.

(94)  Zie de elektriciteitsverordening en Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

(95)  In punt 16 van de richtsnoeren is in Mededeling C(2020) 4355 final de volgende zin toegevoegd: “Deze richtsnoeren zijn echter wel van toepassing op ondernemingen die op 31 december 2019 niet in moeilijkheden verkeerden maar in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2021 ondernemingen in moeilijkheden zijn geworden.”

(96)  Arrest van 22 september 2020, Oostenrijk/Commissie, C-594/18 P, EU:C:2020:742, punten 20 en 24.

(97)  Zie in die zin de punten 49 en 144 van de richtsnoeren.

(98)  Arrest van 22 september 2020, Oostenrijk/Commissie, C-594/18 P, EU:C:2020:742, punt 44.

(99)  Zie overweging 25 van het besluit van de Commissie betreffende steunmaatregel SA.40029 (2014/N) “Reintroduction of the winding-up scheme, compensation scheme, Model I and Model II – H1 2015”, PB C 136 van 24.4.2015, blz. 4. Zie overweging 29 van het besluit van de Commissie betreffende steunmaatregel SA.42215 (2015/N) “Prolongation of the Greek financial support measures (art. 2 law 3723/2008)”, PB C 277 van 21.8.2015, blz. 11.

(100)  Zaak C-213/96, Outokumpu Oy, ECLI:EU:C:1998:155,, punt 30.

(101)  Advies van de Commissie C(2020) 2654 final: https://ec.europa.eu/energy/topics/markets-and-consumers/capacity-mechanisms_nl

(102)  Eindverslag van het sectoronderzoek naar capaciteitsmechanismen, SWD(2016) 385 final.

(103)  Arrest van 22 september 2020, Oostenrijk/Commissie, C-594/18 P, EU:C:2020:742, punt 101.


19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/106


BESLUIT (EU) 2022/640 VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2022

betreffende uitvoeringsvoorschriften inzake de rollen en verantwoordelijkheden van de belangrijkste veiligheidsactoren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 249,

Gezien Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (1),

Gezien Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 en (EU, Euratom) 2015/444 zijn van toepassing op alle afdelingen en gebouwen van de Commissie.

(2)

Indien noodzakelijk moeten uitvoeringsbepalingen ter aanvulling of ondersteuning van Besluit (EU, Euratom) 2015/444 worden vastgesteld overeenkomstig artikel 60 van dat besluit.

(3)

De beveiligingsmaatregelen om gerubriceerde EU-informatie (“EU classified information”, EUCI) gedurende de gehele levenscyclus ervan te beschermen, moeten evenredig zijn met de beveiligingsrubricering van die informatie.

(4)

De beveiligingsmaatregelen voor de bescherming van communicatie- en informatiesystemen binnen de Commissie zijn vastgelegd in Besluit (EU, Euratom) 2017/46 van de Commissie (3), en met name artikel 3 over de beginselen van IT-beveiliging binnen de Commissie, en artikel 9 over systeemeigenaars.

(5)

Het doel van de uitvoeringsvoorschriften inzake de rollen en verantwoordelijkheden van de belangrijkste veiligheidsactoren is richtsnoeren te verstrekken inzake de voorwaarden en taken die voor die rollen zijn vastgesteld in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 en (EU, Euratom) 2015/444.

(6)

Artikel 36, lid 7, van Besluit (EU, Euratom) 2015/444 stelt een aantal extra veiligheidsgerelateerde rollen vast die door de veiligheidsautoriteit van de Commissie moeten worden vervuld. De taken in verband met deze rollen zijn vastgelegd in dit besluit.

(7)

Overeenkomstig Besluit (EU, Euratom) 2015/444 hebben lokale veiligheidsagenten en controlefunctionarissen van het register specifieke verantwoordelijkheden voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie in hun afdelingen.

(8)

Op 4 mei 2016 heeft de Commissie een besluit (4) vastgesteld waarbij het voor veiligheid bevoegde lid van de Commissie wordt gemachtigd om namens de Commissie en onder haar verantwoordelijkheid de in artikel 60 van Besluit (EU, Euratom) 2015/444 bedoelde uitvoeringsbepalingen vast te stellen; vervolgens heeft het voor veiligheid bevoegde lid van de Commissie op 13 april 2021 namens de Commissie en onder haar verantwoordelijkheid een besluit (5) vastgesteld waarbij deze uitvoeringsvoorschriften worden gesubdelegeerd aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In dit besluit worden de rollen en verantwoordelijkheden vastgesteld van de belangrijkste veiligheidsactoren die krachtens Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 en (EU, Euratom) 2015/444 verantwoordelijk zijn voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) bij de Commissie.

2.   Dit besluit is van toepassing op alle afdelingen van de Commissie en in al haar gebouwen.

HOOFDSTUK 2

Directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid

Artikel 2

Veiligheidsautoriteit van de Commissie

1.   De directeur van het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid is de veiligheidsautoriteit van de Commissie (“Commission Security Authority”, CSA) bedoeld in artikel 7 van Besluit (EU, Euratom) 2015/444.

2.   De CSA vervult haar rollen op de volgende gebieden, zoals vastgesteld in Besluit (EU, Euratom) 2015/444, overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 7 van dit besluit:

a)

veiligheid van personeel;

b)

fysieke beveiliging;

c)

beheer van EUCI;

d)

homologatie van communicatie- en informatiesystemen (CIS) voor de behandeling van EUCI;

e)

industriële beveiliging, alsmede

f)

uitwisseling van gerubriceerde informatie.

3.   De CSA organiseert verplichte opleiding voor de lokale veiligheidsagenten (LSO’s), de plaatsvervangende LSO’s, de registercontrolefunctionarissen (RCO’s) en de plaatsvervangende RCO’s over hun verantwoordelijkheden en taken.

Artikel 3

Instantie voor informatieborging

De instantie voor informatieborging (“Information Assurance Authority”, IAA) is verantwoordelijk voor de volgende activiteiten in verband met de bescherming van EUCI:

a)

ontwikkelen van beveiligingsbeleid en beveiligingsrichtsnoeren voor informatieborging en monitoren van de doeltreffendheid en relevantie ervan;

b)

beschermen en beheren van technische informatie over encryptieproducten;

c)

ervoor zorgen dat de maatregelen voor informatieborging in overeenstemming zijn met het beveiligings- en aanbestedingsbeleid van de Commissie, voor zover van toepassing;

d)

ervoor zorgen dat encryptieproducten worden geselecteerd overeenkomstig het beleid inzake de geschiktheid en selectie ervan;

e)

overleggen met systeemeigenaars, systeemaanbieders, veiligheidsactoren en vertegenwoordigers van gebruikers met betrekking tot beveiligingsbeleid en beveiligingsrichtsnoeren voor informatieborging.

Artikel 4

Veiligheidshomologatieautoriteit

1.   De CSA is verantwoordelijk voor de homologatie van beveiligde zones die voldoen aan de eisen van artikel 18 van Besluit (EU, Euratom) 2015/444 en van CIS waarmee EUCI wordt behandeld.

2.   De afdelingen van de Commissie raadplegen de veiligheidshomologatieautoriteit (“Security Accreditation Authority”, SAA) in overleg met hun LSO en hun LISO, naargelang het geval, wanneer een afdeling voornemens is:

a)

een beveiligde zone aan te leggen;

b)

een CIS voor de behandeling van EUCI in gebruik te nemen;

c)

andere apparatuur te installeren voor de behandeling van gerubriceerde informatie, met inbegrip van verbindingen met de CIS van een derde partij.

De SAA verstrekt advies over deze activiteiten tijdens zowel het plannings- als het bouw- of ontwikkelingsproces.

3.   EUCI wordt niet behandeld in een beveiligde zone of CIS voordat de veiligheidshomologatieautoriteit die omgeving op de passende rubriceringsgraad van EUCI heeft gehomologeerd.

4.   De eisen voor de homologatie van een beveiligde zone omvatten:

a)

goedkeuring van de plannen voor de beveiligde zone;

b)

goedkeuring van alle contracten voor werkzaamheden die door externe contractanten worden uitgevoerd, rekening houdend met de bepalingen inzake industriële beveiliging, zoals de vereisten inzake veiligheidsverklaringen van de contractanten en hun personeel;

c)

beschikbaarheid van alle vereiste verklaringen en certificaten van overeenstemming;

d)

een fysieke inspectie van de beveiligde zone om na te gaan of de bouwmaterialen en -methoden, toegangscontroles, beveiligingsapparatuur en andere artikelen voldoen aan de eisen van de CSA;

e)

validering van de maatregelen tegen elektromagnetische straling voor elke technisch beveiligde zone;

f)

goedkeuring van de operationele beveiligingsprocedures (SecOP’s) voor de beveiligde zone.

5.   De eisen voor de goedkeuring van een CIS voor de behandeling van EUCI omvatten:

a)

ontwikkeling van een strategie voor de homologatie van het systeem;

b)

validering van het beveiligingsplan van het CIS, op basis van een risicobeheermethode;

c)

validering van de SecOP’s voor het CIS;

d)

validering van alle andere vereiste veiligheidsdocumenten, zoals bepaald door de veiligheidshomologatieautoriteit;

e)

goedkeuring van het gebruik van encryptietechnologieën;

f)

validering van de maatregelen tegen elektromagnetische straling voor een CIS dat informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger behandelt;

g)

een inspectie van het CIS om na te gaan of de gedocumenteerde beveiligingsmaatregelen correct worden uitgevoerd.

6.   Wanneer aan de homologatievereisten is voldaan, geeft de veiligheidshomologatieautoriteit een formele machtiging af voor de behandeling van EUCI in de beveiligde zone of CIS, voor een bepaalde maximale rubriceringsgraad van EUCI en voor hoogstens vijf jaar, afhankelijk van het niveau van de behandelde EUCI en de daaraan verbonden risico’s.

7.   Bij kennisgeving van een inbreuk op de beveiliging of van een aanzienlijke verandering in de opzet of de beveiligingsmaatregelen van een beveiligde zone of CIS, beoordeelt de veiligheidshomologatieautoriteit de machtiging om EUCI te behandelen en trekt zij deze zo nodig in tot de vastgestelde problemen zijn verholpen.

Artikel 5

Tempest-instantie

1.   Tempest-beveiligingsmaatregelen worden genomen ter bescherming van CIS’s die informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger behandelen, en kunnen worden toegepast voor informatie met rubricering RESTREINT UE/EU RESTRICTED.

2.   De Tempest-instantie (“TEMPEST Authority”) wordt belast met de goedkeuring van maatregelen ter bescherming tegen compromittering van EUCI door onopzettelijke elektromagnetische emissies.

3.   Op verzoek van een systeemeigenaar van een CIS dat EUCI behandelt, geeft de Tempest-instantie specificaties voor Tempest-beveiligingsmaatregelen die passend zijn voor de rubriceringsgraad van de informatie.

4.   De TEMPEST-instantie voert technische tests uit tijdens de homologatie van beveiligde zones en CIS voor de behandeling van EUCI met rubriceringsgraad CONFIDENTIAL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger en geeft, na succesvolle tests, een Tempest-certificaat af.

5.   In een Tempest-certificaat wordt ten minste het volgende vermeld:

a)

de testdatum;

b)

een beschrijving van de Tempest-beveiligingsmaatregelen, met plattegronden van het pand;

c)

de datum waarop het certificaat zijn geldigheid verliest;

d)

wijzigingen die de certificering ongeldig maken;

e)

de handtekening van de Tempest-instantie.

6.   Een LSO of een organisator van vergaderingen die in overleg met de LSO een gerubriceerde vergadering moet organiseren, kan de Tempest-instantie verzoeken vergaderzalen te testen om ervoor te zorgen dat deze technisch beveiligd zijn.

Artikel 6

Instantie voor de goedkeuring van cryptografische producten (Crypto Approval Authority)

1.   De instantie voor de goedkeuring van cryptografische producten is verantwoordelijk voor de goedkeuring van het gebruik van encryptietechnologieën.

2.   De instantie voor de goedkeuring van cryptografische producten moet richtsnoeren verstrekken inzake de voorschriften voor het gebruik en de goedkeuring van encryptietechnologieën.

3.   De instantie voor de goedkeuring van cryptografische producten keurt het gebruik van encryptieoplossingen goed op basis van een verzoek van de systeemeigenaar. Goedkeuring wordt verleend op basis van een bevredigende beoordeling van ten minste:

a)

de beveiligingsnoodzaak van de te beschermen informatie;

b)

een overzicht van de CIS die bij de oplossing betrokken zijn;

c)

een beoordeling van de inherente en restrisico’s;

d)

een beschrijving van de voorgestelde oplossing;

e)

de SecOP’s voor de encryptieoplossing.

4.   De instantie voor de goedkeuring van cryptografische producten houdt een register bij van goedgekeurde encryptieoplossingen.

Artikel 7

Instantie voor de distributie van cryptografische producten

1.   De instantie voor de distributie van cryptografische producten (“Crypto Distribution Authority”) is verantwoordelijk voor de distributie van cryptografische producten voor de bescherming van EUCI (met name encryptieapparatuur, cryptografische sleutels, certificaten en aanverwante authenticatiemiddelen) aan:

a)

gebruikers of afdelingen binnen de Commissie voor CIS die door externe partijen worden beheerd;

b)

gebruikers of organisaties buiten de Commissie voor CIS die door de Commissie worden beheerd.

2.   De instantie voor de distributie van cryptografische producten kan de distributie van cryptografisch materiaal voor derden aan andere afdelingen delegeren overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Besluit (EU, Euratom) 2015/443.

3.   De instantie voor de distributie van cryptografische producten zorgt ervoor dat al het cryptografisch materiaal wordt verzonden via beveiligde kanalen die bescherming bieden tegen en bewijs weergeven van manipulatie, overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften die van toepassing zijn op de rubriceringsgraad van de met dat materiaal te beschermen EUCI.

4.   De instantie voor de distributie van cryptografische producten verstrekt richtsnoeren aan de LSO en, in voorkomend geval, aan de plaatselijke informatiebeveiligingsfunctionaris van elke afdeling van de Commissie die betrokken is bij de productie, de distributie of het gebruik van het cryptografisch materiaal.

5.   De instantie voor de distributie van cryptografische producten zorgt ervoor dat voor het distributieproces geschikte SecOP’s worden vastgesteld.

HOOFDSTUK 3

Afdelingen van de Commissie

Artikel 8

Afdelingshoofden

1.   Elk afdelingshoofd benoemt:

a)

een LSO en, in voorkomend geval, een of meer plaatsvervangers voor de afdeling of het kabinet;

b)

een RCO en, in voorkomend geval, een of meer plaatsvervangers voor elke afdeling die een EUCI-register beheert;

c)

een systeemeigenaar voor elk CIS waarmee EUCI wordt behandeld.

2.   Het afdelingshoofd vraagt de directeur van het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid om goedkeuring voordat de LSO’s, plaatsvervangende LSO’s, RCO’s en plaatsvervangende RCO’s worden benoemd.

3.   Het afdelingshoofd stelt, in overleg met de LSO, vast voor welke functies een veiligheidsverklaring voor toegang tot EUCI vereist is. Kandidaten voor dergelijke functies worden er tijdens de aanwervingsprocedure van in kennis gesteld dat een veiligheidsverklaring is vereist.

4.   Het hoofd van een afdeling die EUCI bewaart, is verantwoordelijk voor het activeren van noodplannen voor vernietiging en evacuatie, indien nodig. De plannen bevatten een alternatief voor situaties waarin geen contact kan worden opgenomen met het afdelingshoofd.

Artikel 9

Systeemeigenaars van CIS waarmee EUCI wordt behandeld

1.   De systeemeigenaar neemt in het kader van een project voor de implementatie van een CIS voor de behandeling van EUCI zo spoedig mogelijk contact op met de veiligheidshomologatieautoriteit om de relevante beveiligingsnormen en -vereisten vast te stellen en het proces van veiligheidsaccreditatie te starten.

2.   De systeemeigenaar waarborgt dat de beveiligingsmaatregelen voldoen aan de eisen van de veiligheidshomologatieautoriteit en dat het CIS geen EUCI behandelt voordat het is gehomologeerd.

3.   De systeemeigenaar verzoekt de instantie voor de goedkeuring van cryptografische producten het gebruik van encryptietechnologieën goed te keuren. Systeemeigenaars mogen geen versleutelingstechnologieën in productiesystemen toepassen zonder voorafgaande goedkeuring.

4.   De systeemeigenaar raadpleegt de LISO van de afdeling over kwesties in verband met de beveiliging van CIS’s.

5.   De systeemeigenaar evalueert ten minste eenmaal per jaar de beveiligingsmaatregelen die op een systeem worden toegepast, met inbegrip van het beveiligingsplan.

6.   Wanneer zich in een CIS een beveiligingsincident voordoet waarbij wordt aangegeven dat het CIS EUCI niet langer passend kan beschermen, stelt de systeemeigenaar de LSO daarvan in kennis en neemt hij onmiddellijk contact op met de veiligheidshomologatieautoriteit voor advies over de te volgen aanpak. In dat geval kan de homologatie worden opgeschort en kan het systeem buiten werking worden gesteld totdat passende corrigerende maatregelen zijn genomen.

7.   De systeemeigenaar verleent de veiligheidshomologatieautoriteit te allen tijde volledige steun bij het vervullen van de taken die deze instantie heeft met betrekking tot de homologatie van het CIS.

Artikel 10

Operationele instantie voor informatieborging

Het is de taak van de operationele instantie voor informatieborging om voor elk CIS:

a)

beveiligingsdocumentatie op te stellen die in overeenstemming is met het beveiligingsbeleid en de beveiligingsrichtsnoeren, met name het beveiligingsplan, de aan het systeem gerelateerde SecOP’s en de cryptografische documentatie in het kader van de homologatieprocedure van het CIS;

b)

deel te nemen aan de selectie en het testen van de systeemspecifieke maatregelen, apparatuur en software voor de technische beveiliging, teneinde toezicht te houden op de implementatie ervan en ervoor te zorgen dat deze veilig worden geïnstalleerd, geconfigureerd en onderhouden overeenkomstig de beveiligingsdocumentatie;

c)

deel te nemen aan de selectie van Tempest-beveiligingsmaatregelen en -apparatuur, indien vereist in het beveiligingsplan, en er in samenwerking met de Tempest-instantie voor te zorgen dat deze veilig worden geïnstalleerd en onderhouden;

d)

toezicht te houden op de uitvoering en toepassing van de SecOP’s die betrekking hebben op de werking van het systeem;

e)

encryptieproducten te beheren en te gebruiken, in samenwerking met de instantie voor de distributie van cryptografische producten, teneinde de passende bewaring van cryptografisch materiaal en gecontroleerde producten te waarborgen en, zo nodig, voor de generatie van cryptografische variabelen te zorgen;

f)

veiligheidsanalyses, -beoordelingen en -tests uit te voeren, in het bijzonder om risicorapporten op te stellen, zoals vereist door de veiligheidshomologatieautoriteit;

g)

CIS-specifieke opleidingen over informatieborging aan te bieden;

h)

CIS-specifieke beveiligingsmaatregelen te implementeren en toe te passen.

HOOFDSTUK 4

Lokale veiligheidsagent

Artikel 11

Benoeming van de LSO

1.   De LSO en de plaatsvervangende LSO’s zijn ambtenaren of tijdelijke functionarissen.

2.   Alle LSO’s en plaatsvervangende LSO’s beschikken over een geldige veiligheidsmachtiging voor toegang tot EUCI tot rubriceringsgraad SECRET UE/EU SECRET en, indien nodig, tot rubriceringsgraad TRES SECRET UE/EU TOP SECRET. De LSO of plaatsvervangende LSO verkrijgt de veiligheidsmachtiging voordat zij worden benoemd.

3.   De vertegenwoordigingen van de Commissie kunnen de CSA verzoeken een uitzondering toe te staan op de vereisten van de leden 1 en 2.

Artikel 12

Operationele beveiligingsprocedures voor beveiligde zones

1.   De LSO van de betrokken afdeling van de Commissie stelt SecOP’s op voor elke beveiligde zone die onder zijn verantwoordelijkheid valt.

2.   De LSO zorgt ervoor dat de SecOP’s de volgende vereisten bevatten:

a)

alleen personeelsleden met een geldige veiligheidsmachtiging en een bewezen noodzaak om toegang te krijgen tot documenten met rubriceringsgraad CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger krijgen onbegeleide toegang tot een beveiligde zone tijdens kantooruren;

b)

onbegeleide toegang tot een beveiligde zone wordt buiten kantooruren alleen verleend aan de LSO van de afdeling, de RCO(“s) van de beveiligde zone, hun plaatsvervangers en gemachtigd personeel van het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid;

c)

opname- en communicatieapparatuur, zoals mobiele telefoons, computers, camera’s of andere slimme apparaten, is niet toegestaan in beveiligde zones zonder voorafgaande toestemming van de CSA; elke uitzondering moet vooraf bij de bevoegde toezichthoudende autoriteit worden aangevraagd; de LSO fungeert als contactpunt;

d)

al het interne of externe personeel dat toegang tot een beveiligde zone nodig heeft, maar niet aan de criteria van punt a) voldoet, wordt te allen tijde begeleid door een naar behoren gemachtigd, toezichthoudend personeelslid; in voorkomend geval wordt elke toegang tot een beveiligde zone geregistreerd in een logboek dat bij de ingang van de beveiligde zone wordt bijgehouden;

e)

de LSO zorgt ervoor dat de inbraakdetectiesystemen voor het toezicht op een beveiligde zone te allen tijde actief zijn en naar behoren functioneren, en beheert alle bijbehorende wachtwoorden, sleutels, PIN’s en andere toegangs- en authenticatiemechanismen;

f)

alarmsignalen in een beveiligde zone worden gemeld aan het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid, dat de LSO daarvan onmiddellijk in kennis stelt;

g)

de LSO van de afdeling waar zich de beveiligde zone bevindt, houdt een register bij van elke interventie naar aanleiding van een alarmsignaal of een veiligheidsincident;

h)

er worden procedures ingesteld voor het geval er een alarm afgaat of zich een andere noodsituatie voordoet binnen de beveiligde zone, onder meer voor het evacueren van het personeel en het waarborgen van een snelle reactie van een noodteam onder het gezag van de CSA en, indien nodig, externe nooddiensten;

i)

de LSO meldt elke inbreuk op de beveiliging die plaatsvindt in of in verband met een beveiligde zone, onmiddellijk aan de CSA met het oog op het vaststellen van de passende reactie;

j)

afzonderlijke kantoren, kamers en kluizen binnen een beveiligde zone worden afgesloten wanneer zij onbewaakt worden achtergelaten;

k)

het personeel zorgt ervoor dat gerubriceerde informatie niet op de gang of in andere gemeenschappelijke zones van de beveiligde zone wordt besproken in de nabijheid van niet-gemachtigde personen.

Artikel 13

Beveiligingssleutels en -combinaties

1.   De LSO heeft de algemene verantwoordelijkheid voor de correcte behandeling en opslag van sleutels en combinaties die worden gebruikt in of om toegang te krijgen tot beveiligde zones. Sleutels en combinaties worden opgeslagen in een beveiligd opbergmiddel en beschermd op ten minste hetzelfde rubriceringsgraad als het materiaal waartoe zij toegang geven.

2.   De LSO houdt een register bij van beveiligde opbergmiddelen en kluizen, samen met een actuele lijst van alle personeelsleden die niet-begeleide toegang tot deze ruimten hebben.

3.   De LSO houdt een register bij van sleutels voor beveiligde opbergmiddelen en kluizen, waarin ook wordt genoteerd aan welke personeelsleden deze zijn verstrekt. Voor elke afgegeven sleutel wordt een ontvangstbewijs bewaard, met vermelding van het identificatiekenmerk van de sleutel, de ontvanger, de datum en het tijdstip.

4.   Sleutels en combinaties worden alleen afgegeven aan personeelsleden voor wie een “noodzaak tot kennisneming” geldt en aan wie de passende machtiging voor toegang tot EUCI is verleend. De LSO moet de betrokken sleutel terugnemen wanneer niet langer aan die voorwaarden wordt voldaan.

5.   De LSO bewaart reservesleutels en een schriftelijk overzicht van elke codecombinatie in afzonderlijke verzegelde, ondoorzichtige, getekende en gedateerde enveloppen, die het voor de sleutels verantwoordelijke personeelslid ter beschikking moet stellen. Deze enveloppen worden bewaard in een beveiligd opbergmiddel waarvoor de hoogste rubriceringsgraad van het in de desbetreffende opbergmiddel of kluis opgeslagen materiaal geldt.

6.   Indien bij een wijziging van combinatie of een sleutelrotatie een enveloppe sporen van manipulatie of beschadiging vertoont, behandelt de LSO dit als een veiligheidsincident en stelt hij de CSA daarvan onmiddellijk in kennis.

7.   Wijzigingen van de codecombinatie van beveiligde opbergmiddelen in beveiligde zones worden uitgevoerd onder toezicht van de LSO. De combinaties worden ten minste om de twaalf maanden opnieuw ingesteld en telkens wanneer:

a)

een nieuw opbergmiddel wordt ontvangen of een nieuw slot wordt aangebracht (met name moeten de standaardcombinaties onmiddellijk worden gewijzigd);

b)

er wordt vermoed of duidelijk is dat compromittering heeft plaatsgevonden;

c)

toegang niet langer is vereist voor een persoon die over een combinatie beschikt.

8.   De LSO houdt een register bij van de data van de in lid 7 bedoelde veranderingen van de combinatie.

Artikel 14

Noodplannen voor evacuatie en vernietiging van EUCI

1.   De LSO assisteert het afdelingshoofd bij het opstellen van noodplannen voor evacuatie en vernietiging van EUCI, op basis van richtsnoeren van HR.DS.

2.   De LSO zorgt ervoor dat alle uitrusting die nodig is voor de uitvoering van de in lid 1 bedoelde plannen gemakkelijk beschikbaar is en goed wordt onderhouden.

3.   De LSO evalueert, samen met de functionarissen die zijn aangewezen in de in lid 1 bedoelde plannen, ten minste om de twaalf maanden de adequaatheid van de plannen en neemt eventueel maatregelen om ze bij te werken.

Artikel 15

Veiligheidsmachtigingen

1.   De LSO houdt een register bij van alle functies binnen de afdeling waarvoor een veiligheidsmachtiging van de Commissie vereist is en van het personeel dat deze functies vervult. Het vereiste van een veiligheidsmachtiging moet bij de aanwervingsprocedure in de kennisgeving van vacature worden vermeld en tijdens het sollicitatiegesprek aan de kandidaat worden meegedeeld.

2.   De LSO houdt toezicht op alle verzoeken om veiligheidsmachtigingen voor toegang tot EUCI. De LSO is het contactpunt binnen de afdeling en onderhoudt contact met de CSA voor de veiligheidsmachtigingen.

3.   De LSO initieert het verzoek om de veiligheidsmachtigingsprocedure voor het betrokken personeelslid in te leiden en zorgt ervoor dat het personeelslid de vragenlijst voor de nationale veiligheidsverklaring onverwijld terugstuurt naar de CSA.

4.   De LSO zorgt ervoor dat de personeelsleden van de afdeling die over een veiligheidsverklaring beschikken, de verplichte EUCI-briefing volgen om hun veiligheidsmachtiging te verkrijgen.

5.   De LSO onderhoudt regelmatig contact met de personeelsdienst van de afdeling om zich te laten informeren over alle personeelswisselingen met betrekking tot functies waarvoor een veiligheidsmachtiging vereist is, en stelt de CSA onmiddellijk in kennis van dergelijke wijzigingen.

6.   De LSO stelt de CSA in kennis van de aankomst van een nieuw personeelslid dat over een veiligheidsverklaring beschikt en een functie aanvaardt waarvoor een veiligheidsmachtiging vereist is.

7.   De LSO zorgt ervoor dat de personeelsleden van de afdeling de procedure voor de verlenging van een veiligheidsverklaring binnen de vereiste termijn afronden. Elk personeelslid dat weigert de procedure te voltooien, is verplicht over te gaan naar een functie waarvoor geen veiligheidsmachtiging nodig is.

Artikel 16

EUCI-register

1.   Wanneer een afdeling een EUCI-register beheert, houdt de LSO toezicht op de activiteiten van de RCO’s met betrekking tot de behandeling van EUCI en de naleving van de beveiligingsvoorschriften inzake de bescherming van EUCI.

2.   De LSO voert ten minste om de twaalf maanden en bij een wissel van een RCO of plaatsvervangend RCO de volgende controles uit:

a)

een steekproefsgewijze controle van documenten in het EUCI-register om de status daarvan en de correctheid van het register van gerubriceerde documenten te bevestigen;

b)

een steekproefsgewijze controle van bewijzen van ontvangst en toezending met betrekking tot de distributie van EUCI vanuit en naar het EUCI-register;

c)

een steekproefsgewijze controle van vernietigingscertificaten.

3.   Ten minste eenmaal per maand verricht de LSO steekproefsgewijze controles met betrekking tot het register van gerubriceerde documenten en met betrekking tot recentelijk ontvangen gerubriceerde documenten, om te waarborgen dat documenten correct worden geregistreerd.

4.   Alle controles worden geregistreerd in het logboek van het register van gerubriceerde documenten.

Artikel 17

Overige verantwoordelijkheden op het gebied van beveiliging

De overige verantwoordelijkheden op het gebied van beveiliging van de LSO worden vastgesteld in een veiligheidsmededeling die met name betrekking heeft op de fysieke beveiliging van personen, panden en andere goederen, en op informatie.

HOOFDSTUK 5

Functionaris voor de registercontrole

Artikel 18

Benoeming van de RCO

1.   De RCO en de plaatsvervangende RCO’s zijn ambtenaren of tijdelijke functionarissen.

2.   Alle RCO’s en plaatsvervangende RCO’s beschikken over een geldige veiligheidsmachtiging voor toegang tot EUCI tot rubriceringsgraad SECRET UE/EU SECRET en, indien nodig, tot rubriceringsgraad TRES SECRET UE/EU TOP SECRET. De RCO of plaatsvervangende RCO’s verkrijgen de veiligheidsmachtiging voordat zij worden benoemd.

3.   De vertegenwoordigingen van de Commissie kunnen de CSA verzoeken een uitzondering toe te staan op de vereisten van de leden 1 en 2.

Artikel 19

Verantwoordelijkheden

1.   De RCO’s registreren informatie die voor beveiligingsdoeleinden als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger is gerubriceerd, bij:

a)

aankomst in of vertrek uit een afdeling van de Commissie, of

b)

aankomst in of vertrek uit een CIS.

2.   De RCO’s registreren alle gebeurtenissen in de levenscyclus van alle als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger gerubriceerde informatie. De RCO’s zorgen er ook voor dat een register wordt bijgehouden van alle informatie die als RESTREINT UE/EU RESTRICTED of op een gelijkwaardig niveau is gerubriceerd en die met derde landen en internationale organisaties wordt uitgewisseld. Dit wordt afgestemd met het door het secretariaat-generaal beheerde EUCI-register.

3.   De RCO registreert documenten met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger in het register van gerubriceerde documenten en zorgt ervoor dat zij veilig in het EUCI-register worden opgeslagen.

4.   De RCO assisteert het personeel van de Commissie bij het opstellen en verzenden van informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger.

5.   Wanneer documenten met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger worden ontvangen van andere afdelingen of externe partijen, zorgt de RCO ervoor dat het afgiftebewijs aan de auteur wordt teruggezonden.

6.   Voordat de RCO een personeelslid toestemming verleent voor toegang tot een gerubriceerd document in het EUCI-register, verifieert de RCO bij de LSO dat het personeelslid houder is van een veiligheidsmachtiging van de CSA.

7.   De RCO registreert alle personeelsleden die het EUCI-register betreden en verlaten, maar geen veiligheidsmachtiging hebben voor toegang zonder begeleiding, en begeleidt hen gedurende het bezoek.

8.   Wanneer een personeelslid een document voor raadpleging meeneemt uit het EUCI-register, waarborgt de RCO dat diegene op de hoogte is van de relevante compenserende veiligheidsmaatregelen en het document terugbrengt zodra hij het niet meer nodig heeft. De RCO waarschuwt het personeel dat een dergelijk document zo spoedig mogelijk moet worden teruggebracht.

9.   Het EUCI-register geeft een koerierscertificaat af als gerubriceerde documenten worden meegenomen naar een ander land dan dat waar het register is gevestigd.

10.   Nadere regels voor de registratie van gerubriceerde documenten door de RCO’s worden vastgesteld in een veiligheidsmededeling.

Artikel 20

Verlaging van rubricering en derubricering

De RCO verleent de als auteur aangemerkte afdeling bijstand bij het beoordelen van geregistreerde EUCI om vast te stellen of de oorspronkelijke rubriceringsgraad nog passend is of kan worden verlaagd, dan wel of het document kan worden gederubriceerd.

Artikel 21

Vernietiging

1.   RCO’s zijn verantwoordelijk voor het vernietigen van als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL en hoger gerubriceerde informatie, met goedgekeurde middelen en zo nodig in aanwezigheid van getuigen met een veiligheidsverklaring.

2.   RCO’s registreren elke vernietiging van als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger gerubriceerde informatie in het register van gerubriceerde documenten en bewaren de betrokken vernietigingscertificaten in het EUCI-register.

Artikel 22

Aanvullende taken

1.   De RCO verleent de LSO alle nodige bijstand bij het verrichten van toezichtswerkzaamheden in het EUCI-register.

2.   De RCO meldt vermoedelijke of feitelijke beveiligingsincidenten aan de LSO, die deze weer meldt aan de CSA.

3.   De RCO van het EUCI-register van een afdeling van de Commissie die een als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger gerubriceerde vergadering organiseert, stelt de EUCI op die tijdens die vergadering zal worden behandeld en maakt afspraken met de organisator van de vergadering om te waarborgen dat alle documenten en afgiftebewijzen volgens de desbetreffende regels worden behandeld.

HOOFDSTUK 6

Slotbepalingen

Artikel 23

Transparantie

Dit besluit wordt ter kennis gebracht van de personeelsleden van de Commissie en alle personen op wie het van toepassing is, en wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 7 april 2022.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Gertrud INGESTAD

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid


(1)  PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41.

(2)  PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53.

(3)  Besluit (EU, Euratom) 2017/46 van de Commissie van 10 januari 2017 over de beveiliging van communicatie- en informatiesystemen binnen de Europese Commissie (PB L 6 van 11.1.2017, blz. 40).

(4)  Besluit C(2016) 2797 van 4 mei 2016 betreffende een machtiging inzake veiligheid.

(5)  Besluit C(2021) 2684 van 13 april 2021 tot verlening van een subdelegatie van bevoegdheden die zijn verleend bij Besluit C(2016) 2797 van de Commissie betreffende een machtiging inzake veiligheid.


Rectificaties

19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/117


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 van de Raad van 9 maart 2022 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 80 van 9 maart 2022 )

Bladzijde 17, bijlage, in de tabel, vermelding 776, kolom “Naam”:

in plaats van:

“Sergey Borisovich IVANOV

(Сергей Борисович ИВАНОВ)”,

lezen:

“Sergey Pavlovich IVANOV

(Сергей Павлович ИВАНОВ)”.


19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/118


Rectificatie van Besluit (GBVB) 2022/397 van de Raad van 9 maart 2022 tot wijziging van Besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 80 van 9 maart 2022 )

Bladzijde 47, bijlage, in de tabel, vermelding 776, kolom “Naam”:

in plaats van:

“Sergey Borisovich IVANOV

(Сергей Борисович ИВАНОВ)”,

lezen:

“Sergey Pavlovich IVANOV

(Сергей Павлович ИВАНОВ)”.