ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 108

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
7 april 2022


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2022/555 van de Raad van 5 april 2022 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/556 van de Commissie van 1 april 2022 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/557 van de Commissie van 1 april 2022 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

16

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/558 van de Commissie van 6 april 2022 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

20

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/559 van de Raad van 5 april 2022 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/310 betreffende de machtiging aan Polen om de bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 226 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

51

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/560 van de Commissie van 31 maart 2022 tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met het genetisch gemodificeerde katoen GHB614 (BCS-GHØØ2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 1891)  ( 1 )

60

 

 

AANBEVELINGEN

 

*

Aanbeveling (EU) 2022/561 van de Commissie van 6 april 2022 betreffende controle op de aanwezigheid van glycoalkaloïden in aardappelen en van aardappelen afgeleide producten

66

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2022/110 van de Raad van 27 januari 2022 tot vaststelling, voor 2022, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee ( PB L 21 van 31.1.2022 )

68

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/469 van de Commissie van 14 februari 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 923/2012, Verordening (EU) nr. 139/2014 en Verordening (EU) 2017/373, voor wat betreft de voorschriften voor luchtverkeersbeheers-/luchtvaartnavigatiediensten, het ontwerp van luchtruimstructuren en de gegevenskwaliteit, en de veiligheid van start- en landingsbanen, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 73/2010 ( PB L 104 van 3.4.2020 )

69

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

7.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/1


VERORDENING (EU) 2022/555 VAN DE RAAD

van 5 april 2022

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 352,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (hierna “het Bureau” genoemd) is bij Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad (2) opgericht om de instellingen, organen en instanties van de Unie en de lidstaten met betrekking tot de grondrechten bijstand en expertise te bieden.

(2)

Om de reikwijdte van het Bureau aan te passen en het beheer en de efficiëntie van het functioneren van het Bureau te verbeteren, is het noodzakelijk een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 168/2007 te wijzigen, zonder de doelstelling en de taken van het Bureau te wijzigen.

(3)

In het licht van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moet de reikwijdte van het Bureau ook betrekking hebben op het vanuit het gezichtspunt van de grondrechten bij uitstek gevoelig gebied van politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken.

(4)

Het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid moet buiten de reikwijdte van het Bureau worden gelaten. Dit mag geen afbreuk doen aan de bijstand en expertise, bijvoorbeeld opleidingsactiviteiten over grondrechtenkwesties, die het Bureau biedt aan de instellingen, organen en instanties van de Unie, met inbegrip van de instellingen, organen en instanties van de Unie die werkzaam zijn op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

(5)

Voorts is een aantal gerichte technische wijzigingen van Verordening (EG) nr. 168/2007 noodzakelijk opdat het Bureau wordt bestuurd en beheerd overeenkomstig de beginselen van de gemeenschappelijke aanpak die wordt beschreven in de bijlage bij de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012 (hierna “de gemeenschappelijke aanpak” genoemd). De aanpassing van Verordening (EG) nr. 168/2007 aan de in de gemeenschappelijke aanpak vermelde beginselen is toegesneden op de specifieke werkzaamheden en aard van het Bureau en is bedoeld om het functioneren van het Bureau te vereenvoudigen, beter te beheren en efficiënter te maken.

(6)

De definitie van het werkterrein van het Bureau moet enkel op het programmeringsdocument van het Bureau worden gebaseerd. De huidige benadering waarbij parallel om de vijf jaar een breed thematisch meerjarig kader wordt opgezet, moet worden stopgezet, aangezien dit overbodig is geworden door het programmeringsdocument dat het Bureau sinds 2017 ieder jaar heeft vastgesteld om te voldoen aan Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie (3), welke is opgevolgd door Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie (4). Op basis van de beleidsagenda van de Unie en de behoeften van de belanghebbenden wordt in het programmeringsdocument duidelijk aangegeven aan welke gebieden en aan welke specifieke projecten het Bureau zich moet wijden. Dit moet het Bureau in staat stellen zijn werkzaamheden en thematische focus gaandeweg te plannen en jaarlijks aan nieuwe prioriteiten aan te passen.

(7)

Het Bureau moet zijn ontwerpprogrammeringsdocument uiterlijk op 31 januari van elk jaar toezenden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en aan de nationale verbindingsfunctionarissen en het wetenschappelijk comité. Het doel is dat het Bureau, hoewel het zijn taken in volledige onafhankelijkheid uitvoert, inspiratie kan putten uit discussies of adviezen over een dergelijk ontwerpprogrammeringsdocument om een zo relevant mogelijk werkprogramma op te stellen ter ondersteuning van de Unie en haar lidstaten door middel van bijstand en expertise op het gebied van grondrechten.

(8)

Om soepele communicatie tussen het Bureau en de lidstaten te waarborgen, moeten het Bureau en de nationale verbindingsfunctionarissen samenwerken in een geest van wederzijdse en nauwe samenwerking. Deze samenwerking mag geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid van het Bureau.

(9)

Een aantal bepalingen in Verordening (EG) nr. 168/2007 moet worden gewijzigd om te zorgen voor een beter beheer en functioneren van de raad van bestuur van het Bureau.

(10)

Gezien de belangrijke rol van de raad van bestuur moeten de leden daarvan onafhankelijk zijn en gedegen kennis op het gebied van de grondrechten en een adequate managementervaring hebben, met inbegrip van administratieve en budgettaire vaardigheden.

(11)

Ook moet worden verduidelijkt dat de ambtstermijn van de leden en de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur weliswaar niet met een opeenvolgende termijn kan worden verlengd, maar dat een voormalig lid of plaatsvervangend lid opnieuw moet kunnen worden aangewezen voor een extra niet-opeenvolgende ambtstermijn. Wanneer enerzijds het niet toestaan van opeenvolgende vernieuwingen van de ambtstermijn is gerechtvaardigd om hun onafhankelijkheid te waarborgen, zal anderzijds het toestaan van het opnieuw aanwijzen voor een extra niet-opeenvolgende termijn het voor de lidstaten gemakkelijker maken om geschikte leden aan te wijzen die aan alle voorwaarden voldoen.

(12)

Met betrekking tot de vervanging van de leden van de raad van bestuur of plaatsvervangende leden moet worden verduidelijkt dat in alle gevallen van beëindiging van de ambtstermijn vóór het verstrijken van de periode van vijf jaar, niet alleen in geval van verlies van onafhankelijkheid, maar ook in andere gevallen, zoals vrijwillig ontslag of overlijden, het nieuwe lid of plaatsvervangend lid de ambtstermijn van vijf jaar van zijn voorganger zal voltooien, tenzij de resterende termijn korter is dan twee jaar, in welk geval een nieuwe termijn van vijf jaar kan gaan lopen.

(13)

Om de situatie in overeenstemming te brengen met die binnen de instellingen van de Unie, dient de raad van bestuur van het Bureau de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag te krijgen. Met uitzondering van de benoeming van de directeur, moeten deze bevoegdheden aan de directeur worden gedelegeerd. De raad van bestuur moet de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag met betrekking tot het personeel van het Bureau alleen in uitzonderlijke omstandigheden uitoefenen.

(14)

Om staken van stemmen te voorkomen en de stemprocedures voor de verkiezing van de leden van het dagelijks bestuur te vereenvoudigen, moet worden bepaald dat de raad van bestuur deze leden bij meerderheid van zijn stemgerechtigde leden kiest.

(15)

Om Verordening (EG) nr. 168/2007 verder af te stemmen op de gemeenschappelijke aanpak en de capaciteit van de raad van bestuur om toezicht te houden op het administratieve, operationele en budgettaire beheer van het Bureau verder te versterken, moeten de raad van bestuur tot slot aanvullende taken worden toegewezen en de aan het dagelijks bestuur toegewezen taken nader worden gespecificeerd. De aanvullende taken van de raad van bestuur moeten de vaststelling van een beveiligingsstrategie, met inbegrip van regels voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie van de Unie, een communicatiestrategie en regels voor het voorkomen en het beheer van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden en die van het wetenschappelijk comité, omvatten. Er moet duidelijk worden gemaakt dat de taak van het dagelijks bestuur om toezicht te houden op de voorbereiding van de door de raad van bestuur vast te stellen besluiten, een grondige bestudering van begrotings- en personeelskwesties met zich meebrengt. Daarnaast moet het dagelijks bestuur worden belast met de vaststelling van de door de directeur opgestelde fraudebestrijdingsstrategie en moet het zorgen voor een passende opvolging van auditbevindingen en van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) of van het Europees Openbaar Ministerie (EOM). Voorts moet worden bepaald dat het dagelijks bestuur zo nodig in dringende gevallen namens de raad van bestuur voorlopige beslissingen kan nemen.

(16)

Om de bestaande procedure voor de vervanging van de leden van het wetenschappelijk comité te vereenvoudigen, moet de raad van bestuur wanneer een lid voor het verstrijken van zijn ambtstermijn moet worden vervangen, de mogelijkheid krijgen om de persoon die als eerstvolgende op de reservelijst staat, aan te wijzen voor de resterende duur van die ambtstermijn.

(17)

Gezien de zeer selectieve benoemingsprocedure en het feit dat het aantal kandidaten dat mogelijk aan de selectiecriteria voldoet, vaak laag is, moet de ambtstermijn van de directeur van het Bureau eenmaal met maximaal vijf jaar kunnen worden verlengd, waarbij met name rekening moet worden gehouden met diens prestaties en de taken en behoeften van het Bureau in de komende jaren. Gezien het belang van de functie en de grondige procedure waaraan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie deelnemen, moet die procedure bovendien aanvangen tijdens de 12 maanden die aan het verstrijken van de ambtstermijn van de directeur voorafgaan.

(18)

Om de stabiliteit van het mandaat van de directeur en bijgevolg van het functioneren van het Bureau te verbeteren, moet de meerderheid die thans is vereist voor een voorstel tot diens ontslag, worden verhoogd van een derde van de leden van de raad van bestuur tot twee derde van die leden. Ten slotte moet, om de algemene verantwoordelijkheid van de directeur voor het administratieve beheer van het Bureau te specificeren, worden bepaald dat het de verantwoordelijkheid van de directeur is om de door de raad van bestuur vastgestelde besluiten uit te voeren, een fraudebestrijdingsstrategie voor het Bureau te ontwikkelen en een actieplan voor te bereiden met het oog op de opvolging van interne of externe auditverslagen en onderzoeken van OLAF of het EOM.

(19)

Om Verordening (EG) nr. 168/2007 af te stemmen op de gemeenschappelijke aanpak, moet worden bepaald dat de Commissie om de vijf jaar opdracht moet geven tot evaluatie van het Bureau.

(20)

Verordening (EG) nr. 168/2007 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 168/2007

Verordening (EG) nr. 168/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

“Artikel 2

Doel

Het Bureau heeft ten doel de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie en de lidstaten bij de uitvoering van het Unierecht bijstand en expertise te bieden op het gebied van de grondrechten om hen te helpen de grondrechten volledig te eerbiedigen wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsgebieden maatregelen nemen of acties voorstellen.”.

2)

Artikel 3 wordt vervangen door:

“Artikel 3

Werkingssfeer

1.   Het Bureau vervult zijn taken ter verwezenlijking van het in artikel 2 vastgestelde doel, binnen de bevoegdheden van de Unie.

2.   Bij de vervulling van zijn taken refereert het Bureau aan de grondrechten zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

3.   Het Bureau houdt zich bezig met grondrechtenvraagstukken in het kader van de uitvoering van het Unierecht in de Unie en de lidstaten, met uitzondering van handelingen en activiteiten van de Unie of de lidstaten in verband met of in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.”.

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

verzamelt, registreert, analyseert en verspreidt het Bureau relevante, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie en gegevens, met inbegrip van de resultaten van onderzoek en toezicht die aan het Bureau worden meegedeeld door de lidstaten, door de instellingen, organen en instanties van de Unie, en door onderzoekscentra, nationale instanties, niet-gouvernementele organisaties, derde landen en internationale organisaties, in het bijzonder door de bevoegde instanties van de Raad van Europa;”;

ii)

punten c) en d) wordt vervangen door:

“c)

voert het Bureau wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke enquêtes, voorbereidende en haalbaarheidsstudies uit en verleent het daaraan zijn medewerking of moedigt het deze aan, in voorkomend geval en indien dit verenigbaar is met zijn prioriteiten en zijn jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s, op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie;

d)

stelt het Bureau ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Unierecht uitvoeren op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie conclusies en adviezen over specifieke onderwerpen op en publiceert het deze;”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De in lid 1 bedoelde conclusies, adviezen en verslagen kunnen alleen betrekking hebben op voorstellen van de Commissie uit hoofde van artikel 293 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) of op de standpunten van de instellingen in het kader van de wetgevingsprocedures wanneer daartoe overeenkomstig lid 1, onder d), door de betrokken instelling een verzoek is gedaan. Zij hebben geen betrekking op de wettigheid van handelingen in de zin van artikel 263 VWEU, noch op de vraag of een lidstaat een van de krachtens de Verdragen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen in de zin van artikel 258 VWEU.”;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

“3.   Het wetenschappelijk comité wordt geraadpleegd voordat het in lid 1, punt e), bedoelde verslag wordt aangenomen;

4.   Het Bureau legt de in lid 1, punten e) en g), bedoelde verslagen uiterlijk op 15 juni van elk jaar voor aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.”.

4)

Artikel 5 wordt vervangen door:

“Artikel 5

Werkterreinen

Het Bureau vervult zijn taken in het licht van zijn jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s, die in overeenstemming zijn met de beschikbare financiële en personele middelen. Dit geldt onverminderd de behandeling door het Bureau van verzoeken van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 1, punten c) en d), die geen betrekking hebben op de gebieden die zijn bepaald in de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s, mits er daarvoor voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn.”.

5)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 5 bis

Jaarlijkse en meerjarige programmering

1.   Elk jaar stelt de directeur overeenkomstig artikel 32 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 (*1) van de Commissie een ontwerpprogrammeringsdocument op dat met name de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s bevat.

2.   De directeur dient het ontwerpprogrammeringsdocument in bij de raad van bestuur. De directeur legt het door de raad van bestuur goedgekeurde ontwerpprogrammeringsdocument uiterlijk op 31 januari van elk jaar voor aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De bevoegde voorbereidende instantie van de Raad bespreken het ontwerp voor het meerjarig werkprogramma kunnen het Bureau verzoeken om dat ontwerp voor te stellen.

3.   De directeur legt het ontwerpprogrammeringsdocument uiterlijk op 31 januari van elk jaar voor aan de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale verbindingsfunctionarissen en aan het wetenschappelijk comité, zodat de betrokken lidstaten en het wetenschappelijk comité advies kunnen uitbrengen over het ontwerp.

4.   In het licht van het resultaat van de besprekingen in de bevoegde voorbereidende instantie van de Raad en van de adviezen van de Commissie, de lidstaten en het wetenschappelijk comité legt de directeur het ontwerpprogrammeringsdocument ter aanneming voor aan de raad van bestuur. De directeur legt het aangenomen programmeringsdocument voor aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale verbindingsfunctionarissen.

(*1)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 122 van 10.5.2019, blz.1).”."

6)

In artikel 6, lid 2, wordt punt a) vervangen door:

“a)

de instellingen, organen en instanties van de Unie alsmede de organen, instanties en agentschappen van de lidstaten;”.

7)

Artikel 7 wordt vervangen door:

“Artikel 7

Betrekkingen met de relevante organen en instanties van de Unie

Het Bureau zorgt voor de nodige coördinatie met de relevante organen en instanties van de Unie. De voorwaarden voor de samenwerking worden, zo nodig, vastgelegd in memoranda van overeenstemming.”.

8)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Elke lidstaat wijst een regeringsfunctionaris aan als nationale verbindingsfunctionaris.

De nationale verbindingsfunctionaris is het voornaamste contactpunt voor het Bureau in de lidstaat.

Het Bureau en de nationale verbindingsfunctionarissen werken samen in een geest van wederzijdse en nauwe samenwerking.

Het Bureau doet de nationale verbindingsfunctionarissen alle documenten toekomen die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De administratieve regelingen voor de samenwerking krachtens lid 2 zijn in overeenstemming met het Unierecht en worden vastgesteld door de raad van bestuur op basis van een door de directeur ingediend ontwerp en na advies van de Commissie. Indien de Commissie het niet eens is met deze regelingen, worden zij door de raad van bestuur opnieuw bestudeerd en met eventuele wijzigingen goedgekeurd met een meerderheid van twee derde van alle leden.”.

9)

Artikel 9 wordt vervangen door:

“Artikel 9

Samenwerking met de Raad van Europa

Om doublures te voorkomen en om complementariteit en meerwaarde te waarborgen, coördineert het Bureau zijn activiteiten met die van de Raad van Europa, met name met betrekking tot zijn jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s, en met betrekking tot de samenwerking met het maatschappelijke middenveld overeenkomstig artikel 10.

Daartoe sluit de Unie, volgens de procedure van artikel 218 VWEU, een overeenkomst met de Raad van Europa voor nauwe samenwerking van deze Raad met het Bureau. Die overeenkomst omvat de aanwijzing door de Raad van Europa van een onafhankelijke persoon in de raad van bestuur en in het dagelijks bestuur van het Bureau, overeenkomstig de artikelen 12 en 13.”.

10)

In artikel 10, lid 4, wordt punt a) vervangen door:

“a)

het doen van suggesties aan de raad van bestuur voor de krachtens artikel 5 bis vast te stellen jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s;”.

11)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de aanhef wordt vervangen door:

“1.   De raad van bestuur is als volgt samengesteld uit personen met gedegen kennis op het gebied van de grondrechten, en met adequate ervaring op het gebied van het beheer van overheids- of particuliere organisaties, met inbegrip van administratieve en budgettaire vaardigheden:”;

ii)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

“De lidstaten, de Commissie en de Raad van Europa streven naar een gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.”;

b)

de leden 3, 4 en 5 worden vervangen door:

“3.   De ambtstermijn van de leden en de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur bedraagt vijf jaar. Een voormalig lid of plaatsvervangend lid kan opnieuw worden aangewezen voor een extra niet-opeenvolgende ambtstermijn.

4.   Afgezien van de normale vervanging of van overlijden eindigt de ambtstermijn van het lid of het plaatsvervangend lid uitsluitend door vrijwillig ontslag. Indien een lid of plaatsvervangend lid echter niet meer voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid, neemt het onverwijld ontslag en stelt het de Commissie en de directeur daarvan in kennis. In andere gevallen dan normale vervanging wijst de betrokken partij voor de resterende duur van de ambtstermijn een nieuw lid of een nieuw plaatsvervangend lid aan. De betrokken partij wijst eveneens een nieuw lid of een nieuw plaatsvervangend lid voor de resterende duur van de ambtstermijn aan indien de raad van bestuur op basis van een voorstel van een derde van zijn leden of van de Commissie heeft bepaald dat het betrokken lid of plaatsvervangende lid niet meer voldoet aan het onafhankelijkheidscriterium. Indien de resterende duur van de ambtstermijn minder dan twee jaar bedraagt, kan de ambtstermijn van het nieuwe lid of het nieuwe plaatsvervangende lid tot een volledige termijn van vijf jaar worden verlengd.

5.   De raad van bestuur kiest uit zijn overeenkomstig dit artikel, lid 1, punt a), aangewezen leden een voorzitter en een vicevoorzitter en de andere twee leden van het dagelijks bestuur, bedoeld in artikel 13, lid 1, voor een termijn van twee en een half jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

De voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur worden gekozen bij tweederdemeerderheid van de in dit artikel, lid 1, punten a) en c), bedoelde leden van de raad van bestuur. De andere twee leden van het dagelijks bestuur, bedoeld in artikel 13, lid 1, worden gekozen bij meerderheid van de in dit artikel, lid 1, punten a) en c), bedoelde leden van de raad van bestuur.”;

c)

lid 6 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten a) en b) worden vervangen door:

“a)

hij stelt de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s van het Bureau vast;

b)

hij keurt de in artikel 4, lid 1, punten e) en g), bedoelde jaarverslagen goed, waarbij hij in laatstgenoemde verslagen met name de behaalde resultaten afzet tegen de doelstellingen van de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s;”;

ii)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

hij oefent, overeenkomstig de leden 7 bis en 7 ter van dit artikel, met betrekking tot het personeel van het Bureau, de bevoegdheden uit die zijn toegekend bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (“het Statuut”) en bij de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (“de Regeling”), die zijn vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (*2), aan het tot aanstelling bevoegde gezag respectievelijk aan het tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

(*2)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.”;"

iii)

punt i) wordt vervangen door:

“i)

stelt de regels ter uitvoering van het Statuut en de Regeling vast, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut;”;

iv)

de volgende punten worden toegevoegd:

“m)

hij stelt een beveiligingsstrategie vast, met inbegrip van voorschriften voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie van de Unie;

n)

hij stelt regels vast voor het voorkomen en beheersen van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, en met betrekking tot het wetenschappelijk comité;

o)

hij stelt de in artikel 4, lid 1, punt h), bedoelde communicatiestrategie vast en actualiseert deze regelmatig.”;

d)

de volgende leden worden ingevoegd:

“7 bis   De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van die gedelegeerde bevoegdheden. De directeur kan deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

7 ter   Indien uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de directeur en de bevoegdheden die deze laatste op zijn beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de directeur.”;

e)

de leden 8, 9 en 10 worden vervangen door:

“8.   In de regel worden de besluiten van de raad van bestuur genomen bij meerderheid van alle leden.

De in lid 6, punten a) tot en met e), g), k) en l), bedoelde besluiten worden genomen bij tweederdemeerderheid van alle leden.

De in artikel 25, lid 2, bedoelde besluiten worden met eenparigheid van stemmen genomen.

Ieder lid van de raad van bestuur, of bij ontstentenis zijn plaatsvervanger, beschikt over één stem. De voorzitter heeft de beslissende stem.

De door de Raad van Europa aangewezen persoon neemt enkel deel aan stemmingen over de in lid 6, punten a), b) en k), bedoelde besluiten.

9.   De voorzitter roept de raad van bestuur tweemaal per jaar in vergadering bijeen, onverminderd eventuele buitengewone vergaderingen. De voorzitter roept buitengewone vergaderingen bijeen op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie of ten minste een derde van de leden van de raad van bestuur.

10.   De voorzitter en de vicevoorzitter van het wetenschappelijk comité en de directeur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid kunnen vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer bijwonen. Ook de directeuren van andere betrokken instanties en organen van de Unie en van de andere in de artikelen 8 en 9 vermelde internationale instanties kunnen, wanneer daartoe van het dagelijks bestuur uitgenodigd, als waarnemer aan dergelijke vergaderingen deelnemen.”.

12)

Artikel 13 wordt vervangen door:

“Artikel 13

Dagelijks bestuur

1.   De raad van bestuur wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur houdt toezicht op de noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden voor de door de raad van bestuur vast te stellen besluiten. Het bestudeert met name aangelegenheden op het gebied van de begroting en de personele middelen.

2.   Het dagelijks bestuur heeft daarnaast de volgende taken:

a)

het evalueert het in artikel 5 bis bedoelde programmeringsdocument van het Bureau op basis van een door de directeur opgesteld ontwerp, en legt dit ter aanneming voor aan de raad van bestuur;

b)

het evalueert de jaarlijkse ontwerpbegroting van het Bureau en legt deze ter aanneming voor aan de raad van bestuur;

c)

het evalueert het ontwerpjaarverslag over de activiteiten van het Bureau en legt het ter aanneming voor aan de raad van bestuur;

d)

het stelt op basis van een door de directeur opgesteld ontwerp een fraudebestrijdingsstrategie vast voor het Bureau die in verhouding staat tot de frauderisico’s en waarbij rekening wordt gehouden met de kosten- batenverhouding van de uit te voeren maatregelen;

e)

het zorgt voor een passende opvolging van de bevindingen en aanbevelingen naar aanleiding van de interne en externe auditverslagen en evaluaties, alsook naar aanleiding van de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) of het Europees Openbaar Ministerie (EOM);

f)

onverminderd de in artikel 15, lid 4, bepaalde verantwoordelijkheden van de directeur ondersteunt en adviseert het hem of haar bij de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur om het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken.

3.   Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, kan het namens de raad van bestuur voorlopige besluiten nemen, ook over de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag, overeenkomstig de in artikel 12, leden 7 bis en 7 ter, bedoelde voorwaarden, en over begrotingskwesties.

4.   Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur, twee andere overeenkomstig artikel 12, lid 5, door de raad van bestuur gekozen leden van de raad van bestuur, en een van de vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur.

De door de Raad van Europa in de raad van bestuur aangewezen persoon kan aan de vergaderingen van het dagelijks bestuur deelnemen.

5.   Het dagelijks bestuur wordt bijeengeroepen door de voorzitter. Het kan ook worden bijeengeroepen op verzoek van een van zijn leden. Het stelt zijn besluiten vast bij meerderheid van zijn aanwezige leden. De door de Raad van Europa aangewezen persoon kan deelnemen aan stemmingen over zaken die verband houden met de besluiten ten aanzien waarvan die persoon overeenkomstig artikel 12, lid 8, stemrecht heeft in de raad van bestuur.

6.   De directeur neemt zonder stemrecht deel aan de vergaderingen van het dagelijks bestuur.”.

13)

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Het wetenschappelijke comité bestaat uit elf onafhankelijke personen die hooggekwalificeerd zijn op het gebied van de grondrechten en over adequate competenties op het gebied van wetenschappelijke kwaliteit en onderzoeksmethoden beschikken. De raad van bestuur wijst de elf leden aan en keurt een in volgorde van verdienste opgestelde reservelijst goed na een transparante sollicitatie- en selectieprocedure en na raadpleging van de bevoegde commissie van het Europees Parlement. De raad van bestuur ziet toe op een evenwichtige geografische vertegenwoordiging en streeft naar een gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in het wetenschappelijk comité. De leden van de raad van bestuur zijn geen lid van het wetenschappelijk comité. De nadere voorwaarden voor benoeming in het wetenschappelijk comité worden bepaald in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 12, lid 6, punt g).”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De leden van het wetenschappelijk comité zijn onafhankelijk. Zij kunnen alleen worden vervangen op eigen verzoek, of indien zij blijvend verhinderd zijn hun taken te vervullen. Indien een lid echter niet meer voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid, neemt het onverwijld ontslag en brengt het de Commissie en de directeur daarvan op de hoogte. Anderzijds kan de raad van bestuur op voorstel van een derde van zijn leden of van de Commissie het gebrek aan onafhankelijkheid constateren en de benoeming van de betrokkene herroepen. De raad van bestuur wijst de als eerste op de reservelijst gerangschikte beschikbare persoon aan voor de resterende duur van de ambtstermijn. Indien de resterende duur van de ambtstermijn minder dan twee jaar bedraagt, kan de ambtstermijn van het nieuwe lid tot een volledige termijn van vijf jaar worden verlengd. De lijst van de leden van het wetenschappelijk comité wordt door het Bureau gepubliceerd en bijgewerkt op zijn website.”;

c)

in lid 5 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Het wetenschappelijk comité adviseert met name de directeur en het Bureau over de bij de werkzaamheden van het Bureau toegepaste wetenschappelijke onderzoeksmethode.”.

14)

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 3 en 4 worden vervangen door:

“3.   De ambtstermijn van de directeur bedraagt vijf jaar.

Tijdens de 12 maanden die voorafgaan aan het verstrijken die vijfjarige termijn, voert de Commissie een evaluatie uit ter beoordeling van, met name:

a)

de prestaties van de directeur;

b)

de taken en eisen van het Bureau voor de komende jaren.

De raad van bestuur kan, op voorstel van de Commissie en met inachtneming van de evaluatie de ambtstermijn van de directeur eenmaal met maximaal vijf jaar verlengen.

De raad van bestuur stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de directeur te verlengen. Binnen een maand voordat de raad van bestuur formeel tot verlenging van de ambtstermijn besluit, kan de directeur verzocht worden een verklaring af te leggen voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement en de vragen van haar leden te beantwoorden.

Indien diens ambtstermijn niet wordt verlengd, blijft de directeur in dienst totdat er een opvolger is aangewezen.

4.   De directeur is verantwoordelijk voor:

a)

de uitvoering van de in artikel 4 omschreven taken en met name de voorbereiding en de publicatie van de documenten die worden opgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1, punten a) tot en met h), in samenwerking met het wetenschappelijk comité;

b)

de voorbereiding en uitvoering van het in artikel 5 bis bedoeld programmeringsdocument van het Bureau;

c)

alle aangelegenheden die verband houden met het dagelijks beheer;

d)

de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;

e)

de uitvoering van de begroting van het Bureau, overeenkomstig artikel 21;

f)

de uitvoering van doeltreffende monitoring- en evaluatieprocedures voor de prestaties van het Bureau in vergelijking met zijn doelstellingen, overeenkomstig beroepsmatig erkende normen en prestatie-indicatoren;

g)

de opstelling van een actieplan voor de opvolging van de conclusies van evaluaties achteraf van de prestaties van programma’s of activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich meebrengen, overeenkomstig artikel 29 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715;

h)

de jaarlijks verslaglegging aan de raad van bestuur over de resultaten van het monitoring- en evaluatiesysteem;

i)

de opstelling van een fraudebestrijdingsstrategie voor het Bureau en het ter goedkeuring ervan voorleggen aan het dagelijks bestuur;

j)

de opstelling van een actieplan voor de opvolging van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van OLAF, en het uitbrengen van verslag over de geboekte vooruitgang aan de Commissie en de raad van bestuur;

k)

de samenwerking met de nationale verbindingsfunctionarissen; en

l)

de samenwerking met het maatschappelijke middenveld, inclusief de coördinatie van het platform voor de grondrechten overeenkomstig artikel 10.”;

b)

lid 7 wordt vervangen door:

“7.   In geval van wangedrag, onbevredigende prestaties of aanhoudende of ernstige onregelmatigheden kan de directeur vóór het verstrijken van zijn ambtstermijn worden ontslagen bij besluit van de raad van bestuur, op basis van een voorstel van twee derde van zijn leden of van de Commissie.”.

15)

In artikel 17 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Tegen beslissingen van het Bureau uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan klacht worden ingediend bij de ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (“het Hof van Justitie”), zoals bepaald in artikel 228 respectievelijk 263 VWEU.”.

16)

Artikel 19 wordt vervangen door:

“Artikel 19

Toetsing door de Ombudsman

De activiteiten van het Bureau staan onder het toezicht van de Ombudsman, overeenkomstig artikel 228 VWEU.”.

17)

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:

“3.   De ontvangsten van het Bureau omvatten, afgezien van andere middelen, een in de algemene begroting van de Unie (afdeling Commissie) opgenomen subsidie van de Unie.”;

b)

lid 7 wordt vervangen door:

“7.   Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit.”.

18)

Artikel 24 wordt vervangen door:

“Artikel 24

Personeel

1.   Het Statuut en de Regeling en de regels die de instellingen van de Unie gezamenlijk hebben vastgesteld met het oog op de toepassing van het Statuut en de Regeling, zijn van toepassing op het personeel en op de directeur van het Bureau.

2.   De raad van bestuur kan bepalingen vaststellen waardoor uit de lidstaten gedetacheerde nationale deskundigen voor het Bureau kunnen werken.”.

19)

Artikel 26 wordt vervangen door:

“Artikel 26

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, is op het Bureau van toepassing.”.

(20)

In artikel 27 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen in gevallen waarin overeenkomstig artikelen 263 en 265 VWEU beroep is ingesteld tegen het Bureau.”.

21)

In artikel 28 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

“2.   De in de lid 1 bedoelde deelname en de relevante uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld in een besluit van de betrokken Associatieraad, rekening houdend met de specifieke status van elk land. In het besluit worden met name de aard, de omvang en de wijze van deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het Bureau als uiteengezet in de artikelen 4 en 5, vermeld, met inbegrip van bepalingen met betrekking tot de deelname aan de door het Bureau ontplooide initiatieven, de financiële bijdragen en het personeel. Het besluit is conform deze verordening en met het Statuut en de Regeling. In het besluit wordt bepaald dat het deelnemende land een onafhankelijk persoon die aan de kwalificaties voor personen in de zin van artikel 12, lid 1, punt a), voldoet kan aanwijzen als waarnemer zonder stemrecht in de raad van bestuur. Bij besluit van de Associatieraad kan het Bureau zich bezighouden met onder artikel 3, lid 1, vallende grondrechtenvraagstukken in het betrokken land, voor zover dat nodig is voor de geleidelijke aanpassing van het betrokken land aan het Unierecht.

3.   De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie besluiten een land waarmee door de Unie een stabilisatie- en associatieovereenkomst is gesloten, ertoe uit te nodigen als waarnemer aan het Bureau deel te nemen. Indien de Raad dat doet is lid 2 dienovereenkomstig van toepassing.”.

22)

Artikel 29 wordt geschrapt.

23)

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

Evaluatie en toetsing”;

b)

de leden 3 en 4 worden vervangen door:

“3.   Uiterlijk op 28 april 2027 en vervolgens om de vijf jaar geeft de Commissie opdracht tot een evaluatie van met name het effect, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het Bureau en zijn werkwijze. In de evaluatie wordt rekening gehouden met de standpunten van de raad van bestuur en andere belanghebbenden op zowel Unie- als nationaal niveau.

4.   Bij elke tweede evaluatie moeten bovendien de door het Bureau bereikte resultaten worden getoetst aan zijn doelstellingen, mandaat en taken. De in lid 3 bedoelde evaluatie kan zich met name op de vraag richten of het noodzakelijk is het mandaat van het Bureau te wijzigen, en op de financiële implicaties van een dergelijke wijziging.

5.   De Commissie legt de conclusies van de in lid 3 bedoelde evaluatie voor aan de raad van bestuur. De raad van bestuur bestudeert de conclusies van de evaluatie en doet de Commissie in voorkomend geval aanbevelingen voor veranderingen in het Bureau, zijn werkmethoden en zijn opdracht.

6.   De Commissie brengt bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de bevindingen van de in lid 3 bedoelde evaluatie en de in lid 5 bedoelde aanbevelingen van de raad van bestuur. De bevindingen van die evaluatie en die aanbevelingen worden openbaar gemaakt.”.

24)

Artikel 31 wordt geschrapt.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 5 april 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  Goedkeuring van 6 juli 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EG) nr. 168/2007 van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1).


7.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/556 VAN DE COMMISSIE

van 1 april 2022

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), en met name artikel 57, lid 4, en artikel 58, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (2) is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 34, lid 9, van Verordening (EU) nr. 952/2013. Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 34, lid 9, van Verordening (EU) nr. 952/2013 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 april 2022.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Gerassimos THOMAS

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie


(1)  PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling (GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een assortiment, omschreven als een “composietsysteem voor dentale reparatie”, opgemaakt voor de verkoop in het klein, in een kartonnen doos waarin alle elementen samen met een gebruiksaanwijzing worden aangeboden.

Het assortiment bestaat uit:

3006 40 00

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3 b) en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 4 f) op hoofdstuk 30 en de tekst van de GN-codes 3006 en 3006 40 00 .

Indeling onder post 9021 is uitgesloten, aangezien het product geen geprefabriceerd product (zoals een kroon) is dat lijkt op een gebrekkig lichaamsdeel (zie ook de GS-toelichting op post 9021 , afdeling III, eerste alinea, en deel B, punt 4, en de eerste zin van de tweede alinea).

De composietmaterialen die in injectiespuiten worden gevuld, zijn de bestanddelen waaraan het assortiment zijn wezenlijke karakter ontleent. Zij kunnen in de tandheelkunde worden gebruikt als tandvulling, die onder post 3006 valt (aantekening 4 f) op hoofdstuk 30; zie ook de hierboven vermelde GS-toelichting op post 9021 , afdeling III, deel B, tweede alinea, eerste zin).

Indeling onder post 3824 en onder post 3906 is uitgesloten omdat het product meer specifiek valt onder de tekst van aantekening 4 f) op hoofdstuk 30, als producten voor tandvulling.

Het product moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 3006 40 00 als andere producten voor tandvulling.

opake pasta’s

(2 × 2 ml);

tandbeen-, cervicale, incisale en doorschijnende pasta’s

(4 × 4 g);

metaalprimer (“Metal Photo Primer”)

(1 × 7 ml);

een borstel (1 houder + 10 borsteltjes);

wegwerpschaaltjes;

papieren vloeiblok;

afdekking voor een lichtkap.

De pasta’s, die uit composietmaterialen bestaan, zijn gebaseerd op methacrylaten en een anorganische vulstof en worden aangeboden in gebruiksklare injectiespuiten.

De metaalprimer is een vloeibare kleefstof die metalen en composietmaterialen met elkaar verbindt.

De componenten van het assortiment worden aangeboden om samen in de tandheelkunde te worden gebruikt voor de vervaardiging van kronen (tijdelijke en permanente), bruggen, inlays, onlays, veneers en anterior jacketkronen, alsmede voor het herstel van reconstructies en als tandvulling.


7.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/557 VAN DE COMMISSIE

van 1 april 2022

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), en met name artikel 57, lid 4, en artikel 58, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (2) is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 34, lid 9, van Verordening (EU) nr. 952/2013. Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 34, lid 9, van Verordening (EU) nr. 952/2013 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 april 2022.

Voor de Commissie

Gerassimos THOMAS

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Belastingen en Douane- unie


(1)  PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling (GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

1)

Eitwitrijke component, verkregen bij de scheiding van erwtenmeel in een eiwitrijke en een zetmeelrijke component, aangeboden in de vorm van een fijn beige poeder of in de vorm van pellets, in kleine zakken (15 tot 20 kg) of grote zakken (500 tot 1 000  kg).

Het product heeft de volgende analytische eigenschappen (drogestofgehalte):

7,4 % zetmeel

54 % eiwitten

Het product is verkregen uit gedroogde erwten (Pisum sativum), die worden gewassen, gedopt en vermalen tot erwtenmeel. Het meel wordt vervolgens in een centrifugaalseparator gescheiden in een eiwitrijke en een zetmeelrijke component. Na dit proces blijft de eiwitrijke component achter in de vorm van poeder of wordt het poeder geagglomereerd tot pellets.

Het product is herkenbaar als veevoeder en wordt uitsluitend voor dat doel gebruikt.

2309 90 31

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 1 op hoofdstuk 23 en de tekst van de GN-codes 2309 , 2309 90 en 2309 90 31 .

Door scheiding in een centrifugaalseparator is het wezenlijke karakter van het oorspronkelijke materiaal verloren gegaan. Bijgevolg zijn indeling onder post 1106 als meel van gedroogde zaden van peulgroenten en indeling onder post 2005 als verder bereid plantaardig product uitgesloten.

Indeling onder post 2302 is eveneens uitgesloten omdat het product geen residu is van het zeven, vermalen of op andere wijze bewerken van peulgewassen (zie de GS-toelichting op post 2302 , punt C). Het product is doelbewust vervaardigd uit erwtenmeel. Het is verder verwerkt en wordt uitsluitend gebruikt als veevoeder (zie ook de algemene GS-toelichting op hoofdstuk 23).

Het product moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 2309 90 31 als andere bereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren, met een zetmeelgehalte van minder dan 10 gewichtspercenten.

2)

Zetmeelrijke component, verkregen bij de scheiding van erwtenmeel in een eiwitrijke en een zetmeelrijke component, aangeboden in de vorm van een lichtgeel poeder of in de vorm van pellets, in bulk of in grote zakken (25 tot 1 000  kg).

Het product heeft de volgende analytische eigenschappen (drogestofgehalte):

73 % zetmeel

13 % eiwitten

Het product is verkregen uit gedroogde erwten (Pisum sativum), die worden gewassen, gedopt en vermalen tot erwtenmeel. Het meel wordt vervolgens in een centrifugaalseparator gescheiden in een eitwitrijke en een zetmeelrijke component. Na dit proces blijft de zetmeelrijke component achter in de vorm van poeder of wordt poeder geagglomereerd tot pellets.

Het product is herkenbaar als veevoeder en wordt uitsluitend voor dat doel gebruikt.

2309 90 51

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 1 op hoofdstuk 23 en de tekst van de GN-codes 2309 , 2309 90 en 2309 90 51 .

Door scheiding in een centrifugaalseparator is het wezenlijke karakter van het oorspronkelijke materiaal verloren gegaan. Bijgevolg zijn indeling onder post 1106 als meel van gedroogde zaden van peulgroenten en indeling onder post 2005 als verder bereid plantaardig product uitgesloten.

Indeling onder post 2302 is eveneens uitgesloten omdat het product geen residu is van het zeven, vermalen of op andere wijze bewerken van peulgewassen (zie de GS-toelichting op post 2302 , punt C). Het product is doelbewust vervaardigd uit erwtenmeel. Het is verder verwerkt en wordt uitsluitend gebruikt als veevoeder (zie ook de algemene GS-toelichting op hoofdstuk 23).

Het product moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 2309 90 51 als andere bereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren, met een zetmeelgehalte van meer dan 30 gewichtspercenten.


7.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/558 VAN DE COMMISSIE

van 6 april 2022

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Opening

(1)

Op 17 februari 2021 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de VRC” of “het betrokken land”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding van de procedure bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).

1.2.   Registratie

(2)

De invoer van het betrokken product was in de periode van voorafgaande kennisgeving niet onderworpen aan registratie, aangezien niet werd voldaan aan de voorwaarden van artikel 14, lid 5 bis, van de basisverordening.

1.3.   Voorlopige maatregelen

(3)

Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de partijen op 17 september 2021 een overzicht van de voorgestelde voorlopige rechten verstrekt, alsook nadere gegevens over de berekening van de dumpingmarges en de marges die toereikend zijn om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen (voorafgaande kennisgeving). Drie partijen hebben opmerkingen ingediend. De opmerkingen waren echter van algemene aard en hadden geen betrekking op de juistheid van de berekeningen. Deze opmerkingen zijn daarom pas in de definitieve fase behandeld.

(4)

Op 14 oktober 2021 heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1812 (3) (“de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit de VRC.

1.4.   Vervolg van de procedure

(5)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan het voorlopige antidumpingrecht werd ingesteld (“de mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben de klagers, de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, de Chinese Kamer van Koophandel (“de CCCME”), verschillende gebruikers, waaronder de European Steel Association (“Eurofer”), verschillende importeurs en de overheid van de Volksrepubliek China (“de Chinese overheid”) binnen de in artikel 2, lid 1, van de voorlopige verordening gestelde termijn schriftelijke opmerkingen ingediend om hun standpunt met betrekking tot de voorlopige bevindingen kenbaar te maken.

(6)

Na het instellen van voorlopige maatregelen zijn de belanghebbenden die hierom verzochten, in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Er zijn hoorzittingen gehouden met de klagers, Eurofer, NLMK Europe (“NLMK”), Misano S.p.A. (“Misano”) en Imerys France (“Imerys”).

(7)

De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte. Daartoe werden aanvullende kruislingse controles op afstand verricht bij twee in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, namelijk GrafTech France S.N.C. (“GrafTech France”) en Showa Denko Europe GmbH (“Showa Denko”), en één producent-exporteur, namelijk Nantong Yangzi Co., Ltd (“de Yangzi Group”).

(8)

Op 19 januari 2022 heeft de Commissie alle belanghebbenden ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit de VRC (“de mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen over de mededeling van de definitieve bevindingen.

(9)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen zijn de belanghebbenden die hierom verzochten, in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Er zijn hoorzittingen gehouden met de klagers, de CCCME en Fangda Carbon New Material Co., Ltd (“de Fangda Group”).

(10)

De opmerkingen van de belanghebbenden zijn onderzocht en indien passend in deze verordening in aanmerking genomen. Op basis van de opmerkingen van Liaoning Dantan Technology Group Co., Ltd (“Liaoning Dantan”) heeft de Commissie haar bevindingen met betrekking tot de berekening van haar dumpingmarge herzien en aan de partij meegedeeld.

1.5.   Argument van het buitensporige gebruik van vertrouwelijke informatie

(11)

De CCCME voerde aan dat de klacht al te zeer op vertrouwelijke cijfers was gebaseerd en verzocht de Commissie om in deze en toekomstige procedures de nodige stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de partijen relevante en zinvolle opmerkingen kunnen maken.

(12)

Naar het oordeel van de Commissie bevatte de voor belanghebbenden toegankelijke versie van de klacht alle essentiële bewijsmateriaal en niet-vertrouwelijke overzichten van als vertrouwelijk aangemerkte gegevens om de belanghebbenden in staat te stellen zinvolle opmerkingen te maken en hun recht van verweer tijdens de hele procedure uit te oefenen.

(13)

De Commissie herinnerde er voorts aan dat artikel 19 van de basisverordening en artikel 6.5 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO (“WTO-ADO”) voorzien in de bescherming van vertrouwelijke inlichtingen wanneer de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven of degene die de inlichtingen heeft verstrekt of van wie hij deze inlichtingen heeft verkregen, ernstig zou benadelen.

(14)

Het argument werd derhalve afgewezen.

1.6.   Verzoek aan de Commissie om de schorsing van de antidumpingmaatregelen overeenkomstig artikel 14, lid 4, van de basisverordening te onderzoeken

(15)

Na de mededelingen van de voorlopige en de definitieve bevindingen voerden Misano, de Fangda Group en de CCCME aan dat de antidumpingmaatregelen overeenkomstig artikel 14, lid 4, van de basisverordening moesten worden geschorst wegens marktwijzigingen na het einde van het onderzoektijdvak.

(16)

Onverminderd de exclusieve bevoegdheid van de Commissie om te beslissen over de toepassing van artikel 14, lid 4, van de basisverordening, merkte de Commissie in dit stadium op dat deze partijen geen bewijsmateriaal hebben verstrekt ter staving van de bevinding dat de bedrijfstak van de Unie niet langer schade lijdt. De partijen verwezen veeleer naar groeiverwachtingen, prijsstijgingen en verwachte dalingen van het invoervolume om aan te voeren dat het onwaarschijnlijk is dat de schade zal voortduren of zich opnieuw zal voordoen. Zoals uiteengezet in overweging 138, heeft de Commissie vastgesteld dat de vermeende prijsstijgingen van de invoer uit de VRC niet noodzakelijkerwijs betekenen dat er geen schade meer werd geleden of zou worden geleden. Daarom was de Commissie van oordeel dat er in dit stadium geen verdere maatregelen nodig waren.

1.7.   Steekproeven

(17)

Aangezien er geen opmerkingen over de steekproeven zijn ontvangen, werden de overwegingen 12 tot en met 17 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.8.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(18)

Zoals vermeld in overweging 24 van de voorlopige verordening, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 (“het onderzoektijdvak” of “OT”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

(19)

Sommige belanghebbenden, waaronder Trasteel International SA (“Trasteel”), wezen erop dat de beoordelingsperiode een periode omvatte met uitzonderlijk hoge prijzen in verband met leveringstekorten en gestegen prijzen van de belangrijkste grondstof (2017-2018) en dat deze eindigde met een periode waarin de COVID-19-pandemie uitbrak (2020). Zij verzochten om in de beoordelingsperiode ook het jaar 2016 op te nemen, toen de markt als “normaal” werd beschouwd. Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Trasteel haar verzoek.

(20)

Dit verzoek werd afgewezen. De beoordelingsperiode werd vastgesteld bij de opening van het onderzoek en bestreek volgens vaste praktijk het onderzoektijdvak en de drie voorafgaande kalenderjaren. De analyse van deze periode leverde de Commissie de nodige gegevens op om tot nauwkeurige bevindingen te komen, waarbij eventuele uitzonderlijke omstandigheden in aanmerking konden worden genomen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Argumenten betreffende de productomschrijving en de uitsluiting van producten

(21)

In de voorlopige fase werden vier argumenten betreffende de productomschrijving ontvangen van respectievelijk een producent in de Unie (Sangraf Italy), een gebruiker (NLMK), een niet-verbonden importeur (CTPS Srl) en de CCCME. Zoals uiteengezet in de overwegingen 30 tot en met 38 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie drie van de verzoeken om uitsluiting afgewezen, maar heeft zij ermee ingestemd om de afzonderlijk ingevoerde nippels van de reikwijdte van het onderzoek uit te sluiten.

(22)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerden de Chinese overheid, Eurofer, NLMK, Imerys, Misano, de Fangda Group en Liaoning Dantan aan dat de Commissie onvoldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de soorten grafietelektrodeproducten. Volgens deze belanghebbenden zijn enerzijds de meeste door de VRC naar de Unie uitgevoerde grafietelektroden elektroden met een kleine diameter en een hoog vermogen (“high power” — “HP”) of superhoog vermogen (“super high power” — “SHP”), die worden gebruikt in panovens, en een klein aantal elektroden met een grote diameter en een ultrahoog vermogen (“ultra-high power” — “UHP”). Anderzijds produceert de bedrijfstak van de Unie voornamelijk UHP-elektroden met een grote diameter, die worden gebruikt in elektrische boogovens. Deze belanghebbenden voegden eraan toe dat HP/SHP-elektroden enerzijds en UHP-elektroden anderzijds van elkaar verschillen qua materiaalinput (cokes), productietechnologie, productgebruik en kwaliteit, en dat zij tot verschillende marktsegmenten behoren. Wederzijdse substitutie is niet mogelijk. Zij verzochten om de kleine elektroden (met verschillende definities) met een diameter van 500 mm of minder voor Eurofer, met een diameter van 350 mm of minder voor NLMK, met een diameter van 500 mm of minder voor Imerys, met een diameter van 130 tot 250 mm voor Comap en met een diameter van 450 mm of minder voor de Fangda Group en de CCCME van de reikwijdte van het onderzoek uit te sluiten.

(23)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalden Eurofer, de Fangda Group en de CCCME hun argumenten. Daarnaast verzocht CTPS Srl om elektroden met een diameter van 400 mm of minder uit te sluiten. Trasteel verzocht echter om elektroden met een diameter van 450 mm of minder uit te sluiten. Zij voerden aan dat er in de Unie onvoldoende elektroden met deze kleine diameter worden geproduceerd. Bovendien voerden zij aan dat een groot aantal grafietelektroden met een diameter van meer dan 350 mm HP-elektroden zijn die worden gebruikt in panovens en dat deze eveneens van de reikwijdte van het onderzoek moesten worden uitgesloten. De Commissie heeft deze argumenten afgewezen op grond van de bevinding in de overwegingen 27 tot en met 31.

(24)

Tegelijkertijd maakten de producenten in de Unie na de mededeling van de definitieve bevindingen bezwaar tegen de uitsluiting van grafietelektroden met een diameter van 350 mm of minder van de productomschrijving. De producenten in de Unie voerden aan dat zij in staat zijn de productie van grafietelektroden met een diameter van 350 mm te verhogen. Volgens hen was de daling van de productie en de verkoop in de Unie van grafietelektroden met een diameter van 350 mm in de beoordelingsperiode het gevolg, en niet de oorzaak, van de toenemende stroom van laaggeprijsde, oneerlijke invoer uit de VRC.

(25)

De Commissie merkte echter op dat de productie in de Unie van grafietelektroden met een diameter van 350 mm of minder begon te dalen in 2018, toen het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie toenam en het Chinese marktaandeel afnam. Toen vervolgens in 2019 en 2020 het Chinese marktaandeel begon te stijgen, daalde de productie in de Unie van elektroden van alle grootten. Gezien deze ontwikkelingen kon de Commissie de verklaringen van de producenten in de Unie in dit verband niet bevestigen.

(26)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen verzocht Henschke GmbH om de RP/HP/SHP/UHP-classificatie te gebruiken en om RP/HP/SHP-grafietelektroden van de instelling van de antidumpingmaatregelen uit te sluiten. De Commissie heeft dit verzoek afgewezen. Zoals uiteengezet in overweging 37 van de voorlopige verordening, bestaat er geen officiële industrienorm op grond waarvan een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende kwaliteiten grafietelektroden, met name tussen HP/SHP- en UHP-kwaliteit.

(27)

De Commissie stelde vast dat grafietelektroden met een kleinere diameter voornamelijk elektroden van HP/SHP-kwaliteit zijn, terwijl grotere grafietelektroden van UHP-kwaliteit zijn. Bij gebrek aan een nauwkeurige definitie van de verschillende kwaliteiten leek er echter een overlap in grootte rond een diameter van 400 tot 500 mm te zijn. Bovendien stelde de Commissie vast dat grafietelektroden van HP/SHP-kwaliteit gewoonlijk worden gebruikt in panovens, terwijl grafietelektroden van UHP-kwaliteit bijna uitsluitend worden gebruikt in elektrische boogovens. Hoewel de klagers voorbeelden hebben aangedragen waarbij dit niet het geval is, is niettemin gebleken dat deze onderlinge verwisselbaarheid zeer beperkt is.

(28)

De Commissie stelde tevens vast dat voor het productieproces van kleinere elektroden in hoge mate gebruik werd gemaakt van petroleumcokes van lagere kwaliteit, terwijl voor de productie van de grotere UHP-elektroden dure naaldcokes van hoge kwaliteit werd gebruikt. Ook bleek dat het productieproces weliswaar per producent verschilt, maar in het algemeen bij HP/SHP-elektroden korter en eenvoudiger was dan bij UHP-elektroden (bv. korter grafitiseringsproces, minder impregneren en herbakken). De Commissie concludeerde derhalve dat er dus tot op zekere hoogte zowel wat de technische kenmerken als wat de toepassingen betreft, een verschil is tussen grafietelektroden met een kleinere en grafietelektroden met een grotere diameter.

(29)

Sommige gebruikers in de Unie maakten melding van problemen bij de aankoop van grafietelektroden met een kleine diameter bij producenten in de Unie. Zij voerden aan dat de bedrijfstak van de Unie dit soort elektroden niet in voldoende hoeveelheden produceerde, omdat hij zich richtte op elektroden met een grotere diameter/hogere kwaliteit. Zij voerden verder aan dat er afgezien van de VRC weinig alternatieve toeleveringsbronnen van toereikende kwaliteit beschikbaar zijn. Tegelijkertijd merkte de Commissie op dat de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie in het OT 55,8 % bedroeg en dat de bedrijfstak van de Unie dus over reservecapaciteit beschikt om grotere hoeveelheden van alle diameters te produceren.

(30)

De Commissie merkte ook op dat de productie in de Unie van grafietelektroden met een nominale diameter van 350 mm of minder minimaal was en minder dan 1 % van de productie van grafietelektroden in de Unie vertegenwoordigde. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat grafietelektroden met een nominale diameter van 400 mm of meer in de Unie in grotere hoeveelheden werden geproduceerd.

(31)

De Commissie concludeerde derhalve dat er weliswaar geen duidelijke grens in grootte is tussen HP/SHP-elektroden en UHP-grafietelektroden, maar dat grafietelektroden met een nominale diameter van 350 mm of minder voornamelijk, zo niet uitsluitend, HP/SHP-elektroden waren. Deze HP/SHP-elektroden verschillen van UHP-elektroden qua toepassingen, productieproces en technische kenmerken. De UHP-elektroden zijn ook de elektroden die door de bedrijfstak van de Unie worden geproduceerd en waarvoor de invoer met dumping een aantal negatieve gevolgen kan hebben.

(32)

In het licht van bovenstaande overwegingen achtte de Commissie het passend om grafietelektroden met een nominale diameter van 350 mm of minder van de productomschrijving uit te sluiten.

2.2.   Conclusie

(33)

De Commissie bevestigde de conclusies in de overwegingen 32 en 33 van de voorlopige verordening om nippels van de productomschrijving uit te sluiten.

(34)

Daarnaast besloot de Commissie om, zoals hierboven is uiteengezet, grafietelektroden met een nominale diameter van 350 mm (4) of minder van de productomschrijving uit te sluiten.

3.   DUMPING

(35)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft de Commissie van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, de Chinese overheid, de CCCME en de klager schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen inzake dumping ontvangen.

3.1.   Normale waarde

(36)

De details van de berekening van de normale waarde zijn uiteengezet in de overwegingen 47 tot en met 168 van de voorlopige verordening.

3.1.1.   Bestaan van verstoringen van betekenis

(37)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben zowel de Chinese overheid als de CCCME en Liaoning Dantan opmerkingen ingediend over de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening.

(38)

De Chinese overheid voerde in de eerste plaats aan dat het eerste landenrapport over de VRC (hierna “het rapport”) (5) gebrekkig is en dat de daarop gebaseerde besluiten een feitelijke en juridische grondslag ontberen. Meer in het bijzonder betoogde de Chinese overheid dat zij betwijfelt of het rapport het officiële standpunt van de Commissie kan weergeven. Wat de feiten betreft, is het rapport volgens de Chinese overheid onjuist, eenzijdig en bezijden de werkelijkheid. Bovendien geeft het feit dat de Commissie voor enkele geselecteerde landen landenrapporten heeft opgesteld aanleiding tot bezorgdheid over de meestbegunstigingsbehandeling. Voorts is het feit dat de Commissie zich op het bewijsmateriaal in het rapport baseert volgens de Chinese overheid niet in overeenstemming met de geest van een billijke en eerlijke rechtsbedeling, aangezien dit in feite neerkomt op oordelen alvorens er een proces heeft plaatsgevonden.

(39)

Met betrekking tot het eerste punt over de status van het rapport krachtens het Unierecht herinnerde de Commissie eraan dat artikel 2, lid 6 bis, punt c), van de basisverordening geen specifiek formaat voorschrijft voor de rapporten over verstoringen van betekenis en evenmin een kanaal voor publicatie vaststelt. De Commissie herinnerde eraan dat het rapport een op feiten gebaseerd technisch document is dat alleen in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken wordt gebruikt. Het rapport is daarom op passende wijze uitgebracht als werkdocument van de diensten van de Commissie, aangezien het louter beschrijvend is en geen politieke standpunten, voorkeuren of oordelen bevat. Dit doet geen afbreuk aan de inhoud ervan, namelijk de objectieve informatiebronnen betreffende het bestaan van verstoringen van betekenis in de Chinese economie die relevant zijn voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, punt c), van de basisverordening. Met betrekking tot de opmerkingen over het feit dat het rapport feitelijk onjuist en eenzijdig zou zijn, merkte de Commissie op dat het rapport een veelomvattend document is dat gestoeld is op uitgebreid objectief bewijsmateriaal, waaronder wet- en regelgeving en andere officiële door de Chinese overheid gepubliceerde beleidsdocumenten, rapporten van derden zoals internationale organisaties, wetenschappelijke studies en artikelen van wetenschappers, en andere betrouwbare onafhankelijke bronnen. Aangezien het in december 2017 openbaar is gemaakt, hebben alle belanghebbenden voldoende gelegenheid gehad om het rapport en het bewijsmateriaal waarop het is gebaseerd te ontkrachten, aan te vullen of daarover opmerkingen te maken. Tot dusver heeft geen enkele partij bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de in het rapport gebruikte bronnen onjuist zijn.

(40)

In antwoord op het argument van de Chinese overheid over de schending van de meestbegunstigingsbehandeling herinnerde de Commissie eraan dat, zoals bepaald in artikel 2, lid 6 bis, punt c), van de basisverordening, voor elk land alleen een landenrapport mag worden opgesteld indien de Commissie over gegronde aanwijzingen beschikt die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verstoringen van betekenis in een specifiek land of een specifieke sector in dat land. Bij de inwerkingtreding van de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in december 2017 beschikte de Commissie over dergelijke aanwijzingen voor verstoringen van betekenis in de VRC. De Commissie heeft in oktober 2020 ook een rapport over verstoringen in Rusland gepubliceerd en in voorkomend geval kunnen nog andere rapporten volgen. Voorts herinnerde de Commissie eraan dat de rapporten niet verplicht zijn voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis. In artikel 2, lid 6 bis, punt c), worden de voorwaarden beschreven waaronder de Commissie landenrapporten kan opstellen, en volgens artikel 2, lid 6 bis, punt d), zijn de klagers niet verplicht het rapport te gebruiken, noch is volgens artikel 2, lid 6 bis, punt e), het bestaan van een landenrapport een voorwaarde voor het openen van een onderzoek op grond van artikel 2, lid 6 bis. Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt e), volstaat het dat er voldoende door de klagers aangedragen bewijs is van verstoringen van betekenis in een land die aan de criteria van artikel 2, lid 6 bis, punt b), voldoen om op basis daarvan het onderzoek te openen. De regels inzake landenspecifieke verstoringen van betekenis zijn dus zonder onderscheid en ongeacht het bestaan van een landenrapport van toepassing op alle landen. Daarom doen de regels inzake verstoringen in een land per definitie geen afbreuk aan de meestbegunstigingsbehandeling.

(41)

Ten tweede voerden de Chinese overheid en de CCCME aan dat de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet strookt met de WTO-ADO, met name met artikel 2.2 daarvan, dat een uitputtende lijst bevat van situaties waarin de normale waarde kan worden berekend, waarbij “verstoringen van betekenis” niet tot die situaties worden gerekend. Bovendien is het gebruik van gegevens uit een geschikt representatief land volgens de Chinese overheid in strijd met artikel VI, lid 1, punt b), van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (“GATT”) en met artikel 2.2.1.1 van de WTO-ADO, op grond waarvan bij de berekening van de normale waarde gebruik moet worden gemaakt van de productiekosten in het land van oorsprong.

(42)

Ten derde voerden de Chinese overheid alsmede de CCCME en Liaoning Dantan aan dat het onderzoek van de Commissie naar praktijken op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet in overeenstemming is met de WTO-regels voor zover de Commissie, in strijd met artikel 2.2.1.1 van de WTO-ADO, de administratie van de Chinese producenten buiten beschouwing heeft gelaten zonder vast te stellen of die administratie in overeenstemming is met de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen in de VRC. In dit verband herinnerde de Chinese overheid eraan dat volgens de Beroepsinstantie in geschil DS473, Europese Unie — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van biodiesel uit Argentinië, en het panelverslag in geschil DS494, Europese Unie — Kostenaanpassingsmethoden II (Rusland), zolang de door de onderzochte exporteur of producent bijgehouden administratie — binnen aanvaardbare grenzen — nauwkeurig en betrouwbaar overeenstemt met alle werkelijke kosten die de betrokken producent of exporteur voor het betrokken product maakt, er overeenkomstig artikel 2.2.1.1 van de WTO-ADO van uitgegaan kan worden dat zij “de productie- en verkoopkosten van het betrokken product […] goed weergeeft”, en dat de onderzoekende autoriteit die administratie zou moeten gebruiken om de productiekosten van de onderzochte producenten te bepalen.

(43)

Met betrekking tot het tweede en het derde argument betreffende de vermeende onverenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht, met name de bepalingen van de artikelen 2.2 en 2.2.1.1 van de WTO-ADO alsook de bevindingen in de geschillen DS473 en DS494, verwees de Commissie naar overweging 54 van de voorlopige verordening, waar soortgelijke argumenten van de belanghebbenden reeds werden afgewezen. Met betrekking tot het argument dat het begrip verstoringen van betekenis in artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet een van de mogelijke gronden is op basis waarvan de normale waarde mag worden berekend overeenkomstig artikel 2.2 van de WTO-ADO, herinnerde de Commissie er bovendien aan dat in de nationale wettelijke voorschriften niet precies dezelfde termen als in de betrokken overeenkomsten hoeven te worden gebezigd om aan die overeenkomsten te voldoen, en dat zij van oordeel is dat artikel 2, lid 6 bis, volledig in overeenstemming is met de desbetreffende regels van de WTO-ADO (en met name de in artikel 2.2 van de WTO-ADO geboden mogelijkheden om de normale waarde te berekenen). In elk geval werden deze argumenten afgewezen, aangezien zij geen nieuwe elementen bevatten.

(44)

Ten vierde voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie consistent moet zijn en ten volle moet onderzoeken of er sprake is van zogenaamde marktverstoringen in het representatieve land. Als de gegevens van het representatieve land eenvoudigweg worden aanvaard zonder een dergelijke evaluatie, dan wordt er met “twee maten” gemeten. Hetzelfde geldt volgens de Chinese overheid voor de beoordeling van de prijs en de kosten van de bedrijfstak van de Unie.

(45)

Met betrekking tot het vierde punt, waarin de Commissie wordt verzocht na te gaan of de in de procedures van de Commissie gebruikte gegevens van derde landen niet worden beïnvloed door marktverstoringen, herinnerde de Commissie eraan dat zij overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening de normale waarde alleen berekent op basis van andere gekozen gegevens dan de binnenlandse prijzen en kosten in het land van uitvoer, indien zij vaststelt dat deze gegevens het meest geschikt zijn om niet-verstoorde prijzen en kosten weer te geven. In dit proces mag de Commissie alleen niet-verstoorde gegevens gebruiken. In dat opzicht wordt de belanghebbenden in de eerste stadia van het onderzoek verzocht opmerkingen te maken over de voorgestelde bronnen voor de vaststelling van de normale waarde. De Commissie neemt deze opmerkingen ten volle in aanmerking bij haar uiteindelijke beslissing over de vraag welke niet-verstoorde gegevens voor de berekening van de normale waarde moeten worden gebruikt. Wat betreft het verzoek van de Chinese overheid aan de Commissie om mogelijke verstoringen op de interne markt van de Europese Unie te beoordelen, was de Commissie van oordeel dat dit punt niet relevant is in de context van de beoordeling van het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening.

(46)

Ten vijfde voerde Liaoning Dantan aan dat de Commissie in overweging 54 van de voorlopige verordening een zeer algemene verklaring gaf en niet expliciet toelichtte op welke rechtsgrondslag in de WTO-overeenkomsten, waaronder het protocol van toetreding van de VRC tot de WTO, de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening is gebaseerd. Gezien het ontbreken van een duidelijke motivering voor het standpunt van de Commissie voldoet de mededeling van de Commissie niet aan de rechtsnormen inzake passende motivering ter rechtvaardiging van haar besluit om artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen.

(47)

Met het vijfde argument van Liaoning Dantan was de Commissie het niet eens. In overweging 54 van de voorlopige verordening heeft de Commissie uiteengezet waarom de geldende EU-wetgeving verenigbaar is met het WTO-recht. Met betrekking tot het argument van Liaoning Dantan betreffende het toetredingsprotocol van de VRC herinnerde de Commissie eraan dat in antidumpingprocedures betreffende producten uit de VRC de delen van afdeling 15 van het protocol van toetreding van de VRC tot de WTO die nog niet zijn verstreken, van toepassing blijven bij de vaststelling van de normale waarde, zowel met betrekking tot de markteconomienorm als met betrekking tot het gebruik van een methode die niet op een strikte vergelijking met Chinese prijzen of kosten gebaseerd is. Bovendien lijkt Liaoning Dantan de verplichting tot motivering van de materiële toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening te verwarren met een vermeende verplichting om toe te lichten op welke grondslag van het WTO-recht artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening is toegepast. De Commissie heeft in de overwegingen 57 tot en met 113 van de voorlopige verordening de redenen voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening uitvoerig toegelicht en heeft daarmee volledig voldaan aan haar wettelijke motiveringsplicht. Bijgevolg werd het argument van Liaoning Dantan afgewezen.

(48)

Naast zijn argumenten inzake de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht voerde de CCCME ook aan dat de vijfjarenplannen in de VRC slechts als leidraad dienen om beleidsstandpunten voor de toekomst kenbaar te maken. Als zodanig zijn de plannen volgens de CCCME niet bindend, ook omdat zij niet op dezelfde wijze worden vastgesteld als wetten of besluiten. Bovendien wees de CCCME erop dat soortgelijke documenten ook in Europa te vinden zijn, onder meer de beleidsdocumenten van de Commissie.

(49)

De Commissie herinnerde eraan dat in het Chinese planningssysteem prioriteiten en doelen worden gesteld waarop de centrale en lokale overheden zich moeten concentreren. In alle bestuurslagen bestaan bijbehorende plannen die vrijwel alle economische sectoren bestrijken en op elk bestuurlijk niveau houden de autoriteiten toezicht op de uitvoering van de plannen door de overeenkomstige lagere bestuurslaag. Zoals in het rapport uitvoerig wordt beschreven, zijn de doelstellingen van de planningsinstrumenten in feite bindend, waarbij het planningssysteem ertoe leidt dat middelen worden toegewezen aan sectoren die door de overheid als strategisch of anderszins politiek belangrijk zijn bestempeld, in plaats van dat allocatie plaatsvindt door werking van de markt (6). De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(50)

Bovendien maakte Liaoning Dantan er bezwaar tegen dat de Commissie een aantal horizontale factoren in de VRC had aangevoerd om het bestaan van verstoringen van betekenis aan te tonen. Liaoning Dantan voerde met name aan dat het feit dat zij lid en vaste directeur is van de China Carbon Industry Association, niet neerkomt op overheidsingrijpen in de activiteiten van Liaoning Dantan, laat staan enige invloed heeft op haar zakelijke beslissingen. Evenzo voerde Liaoning Dantan aan dat zij als particuliere onderneming volledig onderworpen was aan moderne marktgerichte regels inzake corporate governance en dat haar operationele activiteiten krachtens het vennootschapsrecht van de VRC onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van de particuliere aandeelhouders van de vennootschap vielen. Voorts voerde Liaoning Dantan aan dat het bestaan van overheidsingrijpen niet gelijk zou staan aan verstoringen van betekenis en dat op de Commissie de wettelijke verplichting rust om het verstorende effect van het vermeende overheidsingrijpen op haar prijzen en kosten vast te stellen.

(51)

De argumenten van Liaoning Dantan met betrekking tot het vermeende ontbreken van verstoringen van betekenis ondanks het bestaande overheidsingrijpen konden niet worden aanvaard. Ten eerste heeft Liaoning Dantan geen informatie verstrekt die twijfel zou doen rijzen over de opmerkingen van de Commissie (zie overweging 90 van de voorlopige verordening) over het feit dat grafietelektroden als een aangemoedigde bedrijfstak worden beschouwd en derhalve aan verstoringen onderhevig zijn. Hetzelfde geldt voor de verstoringen met betrekking tot de basisproducten die nodig zijn voor de vervaardiging van het onderzochte product (zie met name de overwegingen 90 en 110 van de voorlopige verordening). Ten tweede, hoewel Liaoning Dantan het feit dat zij lid en vaste directeur is van de China Carbon Industry Association niet als overheidsingrijpen beschouwde, betwistte zij niet de opmerking in overweging 86 van de voorlopige verordening dat het doel van de Association was “de lijn, richtsnoeren en beleidslijnen van de partij uit te voeren” en dat de Association “het algemene leiderschap van de Communistische Partij van China volgt”. Ten derde heeft de Commissie wat betreft het argument van Liaoning Dantan dat zij een particuliere onderneming met een moderne corporate governance is, in de overwegingen 57 tot en met 111 van de voorlopige verordening het aanzienlijke overheidsingrijpen in de VRC beschreven dat heeft geleid tot een verstoring van de effectieve toewijzing van middelen overeenkomstig marktbeginselen. Deze verstoringen hebben gevolgen voor marktdeelnemers, ongeacht de eigendoms- of de bestuursstructuur. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

(52)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben zowel de Chinese overheid als de CCCME, Liaoning Dantan en de Fangda Group verdere opmerkingen ingediend over de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening.

(53)

De Chinese overheid herhaalde haar standpunt dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening onverenigbaar is met de WTO-ADO en dat het rapport feitelijke en juridische gebreken vertoont.

(54)

Meer in het bijzonder voerde de Chinese overheid aan dat de inhoud van het rapport de passende reikwijdte van antidumpingonderzoeken te buiten gaat en een onjuiste voorstelling van de Chinese instellingen geeft en dat daarin de rechtmatige concurrentievoordelen van Chinese ondernemingen en de normale institutionele verschillen tussen de VRC en de EU worden behandeld als basis voor de conclusie dat er sprake is van marktverstoringen van betekenis in de Chinese economie. In dit verband bekritiseerde de Chinese overheid de praktijk van de Commissie om alle partijen in de gelegenheid te stellen het rapport te ontkrachten, aan te vullen of daarover opmerkingen te maken. In plaats daarvan voerde de Chinese overheid aan dat de VRC de Commissie vanaf het begin heeft verzocht het rapport in te trekken in plaats van het aan te vullen of te wijzigen en dat de Chinese overheid niet verplicht of genoodzaakt was opmerkingen over het rapport te maken.

(55)

Bovendien achtte de Chinese overheid de onderzoekspraktijk van de Commissie in strijd met artikel 2.2.1.1 van de WTO-ADO en de WTO-geschillenbeslechtingsrapporten in de geschillen DS473 en DS494, aangezien de Commissie niet had voldaan aan haar verplichting om aan te tonen dat de marktverstoringen van betekenis ertoe leiden dat de boekhouding van Chinese ondernemingen geen redelijk beeld geeft van de productie- en verkoopkosten in verband met de onderzochte producten; die analyse heeft namelijk betrekking op individuele ondernemingen en niet op overheden of instellingen. Bijgevolg kan het brede macro-economische beleid van de VRC of het feit dat een onderneming lid is van een brancheorganisatie geen verklaring vormen voor specifieke kwesties zoals het ontbreken van gegevens over de kosten van ondernemingen.

(56)

De Commissie was het hier niet mee eens. Ten eerste herhaalt de Chinese overheid met betrekking tot de vermeende feitelijke tekortkomingen van het rapport slechts het argument dat eerder is aangevoerd en waarop is ingegaan in overweging 39. Met betrekking tot het verzoek van de Chinese overheid om het rapport in te trekken in plaats van de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken over de inhoud ervan, herinnerde de Commissie eraan dat zij op grond van artikel 2, lid 6 bis, punt c), van de basisverordening niet alleen verplicht is rapporten op te stellen en openbaar te maken waarin de relevante marktomstandigheden worden beschreven wanneer er gegronde aanwijzingen zijn voor verstoringen van betekenis — zoals het geval is voor de VRC —, maar dat zij de belanghebbenden ook voldoende gelegenheid moet bieden om deze rapporten en het onderliggende bewijsmateriaal te ontkrachten, aan te vullen, daarover opmerkingen te maken of zich daarop te beroepen. De Commissie heeft nota genomen van de keuze van de Chinese overheid om van die gelegenheid geen gebruik te maken en merkte bijgevolg op dat het verzoek van de Chinese overheid om het rapport in te trekken zonder in te gaan op de inhoud ervan en op het bewijsmateriaal dat erin is opgenomen, niet kan worden ingewilligd. Ten tweede heeft de Commissie wat de verenigbaarheid van haar onderzoekspraktijken met de WTO-regels betreft, het argument van de Chinese overheid reeds uitvoerig behandeld in overweging 54 van de voorlopige verordening, alsook in overweging 43 van de onderhavige verordening, met inbegrip van het standpunt van de Commissie dat de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening volledig in overeenstemming zijn met de WTO-verplichtingen van de Unie. De Commissie herinnerde eraan dat het bestaan van verstoringen van betekenis de kosten en prijzen in het land van uitvoer ongeschikt maakt voor de berekening van de normale waarde en dat het WTO-recht, zoals uitgelegd door het WTO-panel en de Beroepsinstantie in geschil DS473, in beginsel het gebruik toestaat van gegevens uit een derde land, naar behoren gecorrigeerd indien een dergelijke correctie noodzakelijk en onderbouwd is.

(57)

De CCCME voerde in zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen argumenten aan met betrekking tot het rapport en herhaalde zijn eerder ingenomen standpunt dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet verenigbaar was met de WTO-ADO. Dit argument werd overgenomen in de opmerkingen van de Fangda Group. De Fangda Group heeft, als lid van de CCCME, het standpunt van de CCCME uitdrukkelijk onderschreven.

(58)

Wat het rapport betreft, herhaalde de CCCME dat de Commissie, door zich op het rapport te baseren, een cirkelredenering bleef volgen, waarbij de exporteurs de beweringen in het rapport moeten weerleggen, dat in elk geval is opgesteld met het specifieke doel om voor de producenten in de Unie als basis te dienen om handelsbeschermingsonderzoeken te openen en waarin in het onderhavige geval de onderzochte sector niet eens wordt genoemd. De CCCME herinnerde er daarom aan dat de bewijslast op de onderzoekende autoriteit rust.

(59)

Daarnaast herhaalde de CCCME zijn argument dat vijfjarenplannen in de VRC slechts als leidraad dienen, in tegenstelling tot “wetten”, “voorschriften” of “decreten”, die bindend zijn. De CCCME wees er in dit verband op dat er ook in Europa vergelijkbare leidraden bestaan.

(60)

Met betrekking tot de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht voerde de CCCME ten eerste aan dat het begrip “verstoringen van betekenis” in artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening helemaal niet voorkomt in de regels van de WTO-ADO of de GATT 1994. In het bijzonder valt het begrip “verstoringen van betekenis” niet onder een van de categorieën van artikel 2.2 van de WTO-ADO. Met betrekking tot het gebruik van gegevens uit een derde land voerde de CCCME aan dat hoewel het gebruik van gegevens uit een bron buiten het land van uitvoer volgens de Beroepsinstantie in geschil DS473 niet verboden is, de Commissie lijkt voorbij te gaan aan het feit dat de Beroepsinstantie ook heeft benadrukt dat “dit echter niet betekent dat een onderzoekende autoriteit eenvoudigweg de productiekosten in het land van oorsprong kan vervangen door de kosten van buiten het land van oorsprong”, en dat “wanneer een onderzoekende autoriteit voor het vaststellen van de “productiekosten in het land van oorsprong” overeenkomstig artikel 2.2 van de Antidumpingovereenkomst gebruikmaakt van buitenlandse informatie, zij moet waarborgen dat die informatie wordt gebruikt om tot de “productiekosten in het land van oorsprong” te komen en dat dit kan betekenen dat de onderzoekende autoriteit die informatie moet aanpassen”. De aanpak van de Commissie lijkt volgens de CCCME daarom niet in overeenstemming te zijn met de verplichtingen van de Unie uit hoofde van artikel 2.2 van de WTO-ADO. Ten tweede was de CCCME van mening dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in strijd is met artikel 2.2.1.1 van de WTO-ADO en met de uitspraak in geschil DS437, omdat de Commissie, nadat zij het bestaan van “verstoringen van betekenis” heeft vastgesteld, op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet verplicht is na te gaan of is voldaan aan de twee voorwaarden van artikel 2.2.1.1 van de WTO-ADO, namelijk of de administratie in overeenstemming is met de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het land van uitvoer en of de administratie een redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de productie en de verkoop van het betrokken product.

(61)

Daarnaast herhaalde de CCCME zijn eerder aangevoerde argument dat overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening de vermeende verstoringen van betekenis voor elke exporteur en producent afzonderlijk moeten worden beoordeeld en dat de Commissie dus haar beoordeling voor ten minste elke in de steekproef opgenomen producent-exporteur moet onderbouwen. Hetzelfde argument werd ook aangevoerd door de Fangda Group.

(62)

De argumenten van de CCCME konden niet worden aanvaard. Ten eerste herinnerde de Commissie eraan dat wat de vermeende cirkelredenering van de Commissie en de bewijslast betreft, zoals reeds vermeld in de overwegingen 53 en 55 van de voorlopige verordening, punt 3.3.1 van de voorlopige verordening de volledige beoordeling door de Commissie van het bestaan van verstoringen van betekenis bevat. De Commissie was van oordeel dat er geen sprake was van circulariteit in de wijze waarop die beoordeling werd uitgevoerd, d.w.z. dat de Commissie zich baseerde op het beschikbare bewijsmateriaal, waaronder het rapport, en dat de belanghebbenden de gelegenheid hadden opmerkingen over dat bewijsmateriaal te maken. Ten tweede, wat de aard van de vijfjarenplannen betreft, herinnerde de Commissie eraan dat hoewel het bestaan en de aard van planningsdocumenten in de Unie in het kader van dit onderzoek niet relevant zijn, zoals reeds uitvoerig is uiteengezet in de overwegingen 73 en 74 van de voorlopige verordening en in overweging 49 van de onderhavige verordening, de specifieke aard van de industriële planning in de VRC niet alleen alomvattend is en nagenoeg de gehele industriële productie in het land bestrijkt, maar ook rechtstreeks van invloed is op de zakelijke beslissingen van marktdeelnemers als gevolg van financiële en andere mechanismen, die deze marktdeelnemers ertoe aanzetten zich aan de vijfjarenplannen te houden. Bij wijze van voorbeeld herinnerde de Commissie eraan dat volgens het 13e vijfjarenplan “[a]lle lokale overheden en overheidsdiensten alles in het werk moeten stellen om de uitvoering van dit plan te organiseren, te coördineren en te sturen. Wij zullen de uitvoering van dit plan op dynamische wijze monitoren en evalueren. […] De goedkeuringsprocedures met betrekking tot de in dit plan opgenomen projecten en initiatieven zullen worden gestroomlijnd en voorrang krijgen bij de selectie van locaties, de beschikbaarheid van grond en de financieringsregelingen. Wij zullen ervoor zorgen dat auditkantoren een rol spelen bij het toezicht op de uitvoering” (7). Ten derde, met betrekking tot de vermeende onverenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht, met name met de bepalingen van artikel 2.2 en artikel 2.2.1.1 van de WTO-ADO, alsook met de bevindingen in geschil DS473, herhaalde de Commissie haar in overweging 54 van de voorlopige verordening alsook in overweging 56 van de onderhavige verordening ingenomen standpunt dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening volledig in overeenstemming is met de verplichtingen van de EU uit hoofde van het WTO-recht en dat het WTO-recht zoals uitgelegd door het WTO-panel en de Beroepsinstantie in geschil DS473 het gebruik van gegevens uit een derde land toestaat, naar behoren gecorrigeerd indien een dergelijke correctie noodzakelijk en onderbouwd is. Bovendien is het argument dat het begrip verstoringen van betekenis in artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet een van de mogelijke gronden is op basis waarvan de normale waarde mag worden berekend overeenkomstig artikel 2.2 van de WTO-ADO, reeds behandeld in overweging 43. Ten vierde, met betrekking tot de individuele beoordeling van verstoringen van betekenis voor elke producent-exporteur, herinnerde de Commissie eraan dat zodra is vastgesteld dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in het land van uitvoer overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land, de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening voor elke producent-exporteur de normale waarde kan vaststellen door berekening aan de hand van niet-verstoorde prijzen of benchmarks in een geschikt representatief land. Deze vaststelling is gebaseerd op de beoordeling in de overwegingen 57 tot en met 111 van de voorlopige verordening en is afzonderlijk toegepast op elke producent-exporteur. De Commissie herinnerde er voorts aan dat volgens artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening binnenlandse kosten uitsluitend mogen worden gebruikt als duidelijk is vastgesteld dat zij niet verstoord zijn. Het dossier bevat echter geen bewijzen waaruit blijkt dat dit het geval zou zijn.

(63)

Liaoning Dantan heeft opmerkingen ingediend over de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht en over de rechtsnormen inzake passende motivering ter rechtvaardiging van de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening.

(64)

Meer in het bijzonder voerde Liaoning Dantan aan dat i) de Commissie, door louter te herhalen dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening verenigbaar is met het WTO-recht, geen nadere uitwerking heeft gegeven van de precieze rechtsgrondslag voor de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, met het WTO-recht, en ii) niet is toegelicht welk deel van afdeling 15 van het protocol van toetreding van de VRC tot de WTO wordt geacht van toepassing te blijven, laat staan wat de motivering voor dit standpunt is. Bijgevolg was Liaoning Dantan van mening dat het gebruik van gegevens uit een derde land bij de berekening van de normale waarde op grond van vermeende verstoringen van betekenis onverenigbaar is met artikel 2.2 en artikel 2.2.1.1 van de WTO-ADO en met de geschillenbeslechtingsrapporten in geschil DS473.

(65)

Bovendien herhaalde Liaoning Dantan dat de Commissie wettelijk verplicht is het verstorende effect van het vermeende overheidsingrijpen aan te tonen en dat het bijgevolg niet aan Liaoning Dantan is om bewijs van het tegendeel te leveren. Daarom heeft de Commissie volgens Liaoning Dantan niet voldaan aan haar verplichting om het bestaan van verstoringen van betekenis voor elke exporteur en producent afzonderlijk te beoordelen in overeenstemming met artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening.

(66)

De argumenten van Liaoning Dantan moeten worden afgewezen. Ten eerste is het argument inzake de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht reeds in detail behandeld. De Commissie herhaalde daarom het standpunt dat zij heeft ingenomen in overweging 54 van de voorlopige verordening en in de overwegingen 43 en 56 van de onderhavige verordening. Wat het argument van Liaoning Dantan met betrekking tot afdeling 15 van het protocol van toetreding van de VRC tot de WTO betreft, herinnert de Commissie aan haar standpunt in overweging 47. Ten tweede, met betrekking tot het argument inzake de individuele beoordeling voor elke producent-exporteur, verwees de Commissie naar overweging 62, waarin dit argument is behandeld.

3.1.2.   Conclusie

(67)

Aangezien er geen andere opmerkingen zijn ontvangen, werden de bevindingen in de overwegingen 57 tot en met 113 van de voorlopige verordening met betrekking tot het bestaan van verstoringen van betekenis bevestigd en werd tevens bevestigd dat het niet passend is om voor het vaststellen van de normale waarde in dit geval de binnenlandse prijzen en kosten te gebruiken.

3.1.3.   Representatief land

(68)

De CCCME herhaalde weliswaar zijn twijfels over het feit of Mexico als een geschikt representatief land kon worden beschouwd om de normale waarden voor de Chinese exporteurs vast te stellen, maar erkende ook de inspanningen van de Commissie om een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst te selecteren waarin de vereisten van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening tot uitdrukking komen.

(69)

Aangezien er geen nieuwe argumenten werden aangevoerd en er geen andere opmerkingen werden ontvangen, bekrachtigde de Commissie de keuze van Mexico als representatief land in de overwegingen 114 tot en met 148 van de voorlopige verordening.

3.1.4.   Bronnen aan de hand waarvan niet-verstoorde kosten voor productiefactoren worden vastgesteld

(70)

De Commissie heeft in de overwegingen 139 tot en met 168 van de voorlopige verordening nader toegelicht welke bronnen worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen. Na de bekendmaking van de voorlopige verordening maakten diverse partijen opmerkingen over de verschillende bronnen die worden gebruikt om de normale waarde te bepalen.

3.1.4.1.   In het productieproces gebruikte grondstoffen

(71)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen herhaalde de European Carbon and Graphite Association (“ECGA”) haar argument dat de Commissie voor de berekening van de normale waarde moet uitgaan van representatieve prijzen van petroleumcokes (GS-code 2713 12) en dat de in het voorlopige stadium gebruikte prijzen kunstmatig laag waren, aangezien die prijzen voornamelijk betrekking hadden op grondstoffen van lage kwaliteit die niet voor de productie van grafietelektroden kunnen worden gebruikt.

(72)

Zoals vermeld in de overwegingen 140 en 145 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie voorlopig besloten de benchmark vast te stellen op basis van de prijs van de invoer in Mexico, geaggregeerd op het niveau van het land. De informatiebron was de Global Trade Atlas (“de GTA”). Naar aanleiding van het argument van de ECGA heeft de Commissie de kwestie geanalyseerd en op basis van dezelfde databank als in de voorlopige fase (de GTA) gedetailleerdere invoergegevens gevonden waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende punten van invoer in Mexico en waaruit blijkt dat petroleumcokes (GS-code 2713 12) over zee en over land vanuit de VS in Mexico werd ingevoerd. Volgens de Mexicaanse douanestatistieken in de GTA bedroeg de prijs bij invoer via de Mexicaanse grensstad Nuevo Laredo (over land uit de VS) ongeveer 2 144 USD per ton, terwijl de invoer in andere delen van Mexico plaatsvond tegen een prijs van ongeveer 200 USD per ton. Op basis van openbaar beschikbare informatie (8) oordeelde de Commissie dat de prijs van 200 USD per ton niet de kosten van de hoogwaardige petroleumcokes kon weerspiegelen die nodig is voor de productie van grafietelektroden, maar de aanzienlijk lagere kwaliteit van de brandstof voor elektriciteitsopwekking en cementovens weerspiegelde. Bovendien stelde de Commissie vast dat de Mexicaanse producent van grafietelektroden GrafTech Mexico dicht bij Nuevo Laredo is gevestigd en dat zijn belangrijkste leverancier van petroleumcokes eveneens dicht bij die stad aan de Amerikaanse kant van de grens is gevestigd. De Mexicaanse producent bevestigde dat zijn petroleumcokes in aanzienlijke hoeveelheden via Nuevo Laredo werd ingevoerd en voor de productie van grafietelektroden werd gebruikt. Daarom heeft de Commissie besloten zich voor het vaststellen van de benchmark voor petroleumcokes te baseren op de invoerprijs in Nuevo Laredo als zijnde representatief voor de hoogwaardige petroleumcokes die specifiek voor de productie van grafietelektroden wordt gebruikt.

(73)

In haar opmerkingen over de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde Liaoning Dantan aan dat de Commissie een onjuiste fob/cif-omrekeningscoëfficiënt heeft toegepast op de GTA-gegevens over de fob-invoer in Mexico. De partij voerde met name aan dat de vervoerskosten te hoog waren en dat de Commissie een specifieke coëfficiënt voor de invoer in Mexico moest hanteren, aangezien het grootste deel van de onderzochte invoer afkomstig was uit de VS.

(74)

Zoals uiteengezet in overweging 151 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie de niet-verstoorde prijs van de grondstoffen vastgesteld op basis van een gewogen gemiddelde invoerprijs (cif). Hoewel de meeste landen de waarde van hun invoer rapporteren op het niveau van de douanegrens (bijvoorbeeld cif in geval van levering per zeeschip), rapporteert Mexico de waarde van zijn invoer zonder rekening te houden met de zeevrachtkosten (d.w.z. op fob-niveau). Daarom heeft de Commissie voor de voorlopige berekeningen de door Mexico gerapporteerde waarden gecorrigeerd om tot de waarde bij de douanegrens te komen (d.w.z. op cif-niveau).

(75)

De Commissie heeft het argument onderzocht en geoordeeld dat de toegepaste fob/cif-omrekeningscoëfficiënt geen redelijke weerspiegeling van de oorsprong van de in Mexico ingevoerde goederen vormde. Bijgevolg heeft de Commissie besloten om de fob/cif-coëfficiënt vast te stellen op basis van de werkelijke oorsprong van de ingevoerde goederen. Bij invoer via Nuevo Laredo werd geen coëfficiënt toegepast, aangezien de goederen over land werden ingevoerd.

(76)

De in overweging 150 van de voorlopige verordening vermelde tabel met productiefactoren voor grafietelektroden werd derhalve vervangen door de volgende tabel:

Productiefactoren voor grafietelektroden

Productiefactor

Goederencode

Niet-verstoorde waarde (RMB)

Meeteenheid

Grondstoffen

Gecalcineerde petroleumcokes

2713 12

14 789

Ton

Niet-gecalcineerde petroleumcokes

2713 11

396

Ton

Pek van koolteer

2708 10

7 840

Ton

Pekcokes van koolteer

2708 20

3 917

Ton

Cokes en halfcokes, van steenkool

2704 00

1 860

Ton

Steenkoolasfalt

2715 00

5 965

Ton

Steenkool

2701 12

836

Ton

Grafietfragmenten

3801 10 , 3801 90

12 320

Ton

Hulpstoffen

Arbeid

Loonkosten in de productiesector

[n.v.t.]

13,37

Uur

Energie

Elektriciteit

[n.v.t.]

0,48  (9)

kWh

Aardgas

[n.v.t.]

0,70

m3

Bijproduct/afval

Grafietschroot

3801 90

12 320

Ton

Siliciumcarbideschroot

2849 20

7 472

Ton

3.1.4.2.   Elektriciteit

(77)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben de Fangda Group en Liaoning Dantan erop gewezen dat, in tegenstelling tot hetgeen in overweging 155 van de voorlopige verordening werd gesteld, de Commissie de elektriciteitsprijs niet heeft vastgesteld op basis van de prijzen die zijn gepubliceerd door de Mexicaanse Federale Elektriciteitscommissie (“Comisión Federal de Electricidad” of “CFE”).

(78)

De Commissie heeft het argument aanvaard en de benchmarkprijs voor elektriciteit gewijzigd overeenkomstig overweging 155 van de voorlopige verordening. De Commissie heeft gebruikgemaakt van de CFE-gegevens voor industriële gebruikers van het hoogspanningsnet “DIT” (10).

(79)

Bovendien herhaalde Liaoning Dantan haar reeds na de tweede mededeling aangevoerde argument dat de elektriciteitsprijzen in Mexico opwaarts verstoord zijn omdat de nieuwe Mexicaanse regering de productie van en de investeringen in hernieuwbare energie zou hebben ondermijnd, waardoor de elektriciteitsproducent in staatsbezit CFE in 2019 zou zijn bevoordeeld ten nadele van particuliere exploitanten van hernieuwbare energie. De partij voerde verder aan dat de directe gevolgen van deze verstoring zijn dat de transmissievergoedingen in de benchmarkprijs voor elektriciteit moeten worden gecorrigeerd zodat zij de niet-verstoorde waarde vóór het ingrijpen van de Mexicaanse overheid in de markt, d.w.z. vóór 2019 — toen de nieuwe Mexicaanse regering aan de macht kwam —, weerspiegelen.

(80)

De Commissie merkte op dat de partij geen nieuw bewijsmateriaal heeft overgelegd. Daarnaast verwees de partij, zoals reeds aangegeven in overweging 157 van de voorlopige verordening, eerder alleen naar verschillende persartikelen waarin werd gesteld dat de ontwikkeling van hernieuwbare energie in Mexico zou worden ondermijnd. Er werd echter geen concreet bewijs overgelegd waaruit blijkt dat dit inderdaad het geval is geweest en, wat belangrijker is, dat de elektriciteitsprijzen in Mexico door dit vermeende beleid van de Mexicaanse overheid zijn beïnvloed. Bijgevolg heeft de Commissie dit argument en het verzoek om de transmissievergoedingen aan te passen aan de waarden van vóór 2019 afgewezen.

3.1.4.3.   VAA-percentage

(81)

Liaoning Dantan herhaalde haar argument dat het in het jaarverslag 2020 van GrafTech International Ltd vermelde VAA-percentage niet geschikt was om als benchmark te worden gebruikt, aangezien het afkomstig was uit de geconsolideerde financiële gegevens van verschillende ondernemingen die gevestigd zijn in landen met een verschillend inkomensniveau, waaronder landen met een hoog inkomen zoals de VS.

(82)

De Commissie verduidelijkte dat de beschreven methode werd toegepast op basis van de enige daadwerkelijke financiële gegevens die direct beschikbaar waren in het representatieve land en dat niets in het dossier erop wees dat het gehanteerde niveau van de VAA-kosten niet redelijk was. De belanghebbenden werden hiervan in kennis gesteld via twee mededelingen over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde. De onderneming had dus voldoende gelegenheid om aan te tonen dat het niveau van de VAA-kosten van GrafTech International Ltd niet redelijk was of om een alternatieve benchmark ter vervanging van het verstoorde VAA-percentage voor te stellen, maar zij heeft dit nagelaten. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(83)

Deze partij voerde ook aan dat sommige in het jaarverslag 2020 van GrafTech International Ltd vermelde kosten moeten worden geschrapt van de lijst van VAA-kosten die voor de vaststelling van het VAA-percentage worden gebruikt (d.w.z. op aandelen gebaseerde vergoedingen en aanpassing aan de marktwaarde).

(84)

De Commissie heeft dit argument onderzocht en achtte het gegrond. Na aftrek van deze kosten werden de VAA-kosten derhalve vastgesteld op 10,4 % op basis van de productiekosten.

3.1.4.4.   Hulpstoffen, overhead-productiekosten en vervoerskosten voor de levering van grondstoffen

(85)

Liaoning Dantan voerde aan dat de Commissie de benchmark voor de hulpstoffen en de overhead-productiekosten los van andere inputs had moeten vaststellen. Volgens haar had de Commissie in plaats daarvan haar werkelijke overheadkosten en kosten van hulpstoffen moeten gebruiken. Liaoning Dantan en de CCCME voerden verder aan dat hetzelfde ook geldt voor de berekening van de vervoerskosten voor de levering van grondstoffen, die de Commissie heeft uitgedrukt als een percentage van de werkelijke kosten van de grondstoffen. Vervolgens heeft zij hetzelfde percentage toegepast op de niet-verstoorde kosten van dezelfde grondstoffen, teneinde de niet-verstoorde vervoerskosten te verkrijgen. De partijen voerden aan dat, aangezien de grondstofkosten werden herberekend door niet-verstoorde prijzen toe te passen, de vervoerskosten ook werden gekoppeld aan de waardestijging van de grondstoffen, hetgeen volgens hen onjuist was omdat een dergelijk verband niet bestond.

(86)

De Commissie merkte op dat voor elke medewerkende producent-exporteur de onder hulpstoffen samengevatte kosten tussen 0,01 % en 2,1 % van de totale productiekosten uitmaakten. Daarom was de Commissie van oordeel dat de hulpstoffen slechts een zeer beperkt effect hadden op de totale productiekosten en dus op de berekening van de normale waarde. Bijgevolg heeft zij besloten om geen afzonderlijke benchmark voor elk van de hulpstoffen vast te stellen, maar om de hulpstoffen op basis van de door de producenten-exporteurs gerapporteerde kostengegevens uit te drukken als een percentage van de totale grondstofkosten en om vervolgens dit percentage toe te passen op de herberekende grondstofkosten met gebruikmaking van de vastgestelde niet-verstoorde prijzen. Bovendien merkte de Commissie op dat in punt 3.3.1 van de voorlopige verordening verstoringen van betekenis zijn vastgesteld. Als dat het geval is, mogen overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening de binnenlandse kosten worden gebruikt, maar uitsluitend wanneer op basis van nauwkeurig en passend bewijsmateriaal is vastgesteld dat zij niet verstoord zijn. Dergelijk bewijsmateriaal met betrekking tot de onder hulpstoffen gegroepeerde productiefactoren werd door de partijen niet aangevoerd en de Commissie heeft dit evenmin gevonden. Daarom kon de Commissie de door Liaoning Dantan gerapporteerde gegevens niet gebruiken. De Commissie was van mening dat haar methode voor de berekening van een niet-verstoorde waarde voor hulpstoffen passend was, aangezien er in het dossier geen betere informatie beschikbaar was. Liaoning Dantan heeft geen alternatief voor het gebruik van de GTA-waarden voor de invoer in het representatieve land aangedragen en evenmin een alternatieve niet-verstoorde benchmark voor hulpstoffen verstrekt. Daarom werd het argument met betrekking tot hulpstoffen afgewezen.

(87)

Met betrekking tot het argument van Liaoning Dantan betreffende de methode van de Commissie om de niet-verstoorde waarde van haar overhead-productiekosten vast te stellen zoals uiteengezet in overweging 166 van de voorlopige verordening, merkte de Commissie op dat de gegevens over de overheadkosten in de jaarrekeningen van de producent in het representatieve land niet afzonderlijk onmiddellijk beschikbaar waren. Bovendien mogen, zodra verstoringen van betekenis zijn vastgesteld, overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening de binnenlandse kosten worden gebruikt, maar uitsluitend wanneer op basis van nauwkeurig en passend bewijsmateriaal is vastgesteld dat zij niet verstoord zijn. Dergelijk bewijsmateriaal met betrekking tot de overheadkosten werd door Liaoning Dantan niet aangevoerd en de Commissie heeft dit evenmin gevonden. De Commissie was dan ook van mening dat haar methode voor de berekening van een niet-verstoorde waarde voor de overheadkosten passend was, aangezien er geen betere informatie beschikbaar was. Liaoning Dantan heeft geen alternatieve niet-verstoorde benchmark voor overheadkosten voorgesteld. Derhalve werd het argument afgewezen.

(88)

Met betrekking tot het argument van Liaoning Dantan en de CCCME over de methode van de Commissie om de niet-verstoorde binnenlandse vervoerskosten in de VRC voor de levering van grondstoffen vast te stellen zoals uiteengezet in overweging 153 van de voorlopige verordening, merkte de Commissie op dat Liaoning Dantan en de CCCME geen bewijs hebben geleverd dat de vervoerskosten niet zijn beïnvloed door de verstoringen van betekenis in de VRC, noch een alternatieve benadering hebben voorgesteld voor de wijze waarop de Commissie de niet-verstoorde vervoerskosten voor elke grondstof afzonderlijk zou moeten berekenen. Derhalve werd het argument afgewezen.

3.2.   Uitvoerprijs

(89)

De details van de berekening van de uitvoerprijs zijn uiteengezet in de overwegingen 169 en 170 van de voorlopige verordening. Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen, werden deze overwegingen bevestigd.

3.3.   Vergelijking

(90)

Liaoning Dantan voerde aan dat de Commissie het VAA-percentage moet herberekenen op basis van een gedetailleerde uitsplitsing van de kosten (zoals de vervoerkosten en alle bijkomende kosten), zodat overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening een specifiek VAA-percentage voor de binnenlandse verkoop kan worden vastgesteld.

(91)

De Commissie verduidelijkte dat de beschreven methode werd toegepast omdat de in het representatieve land beschikbare financiële gegevens geen gedetailleerde informatie over de VAA-kosten, en dus ook niet over vervoerskosten en bijkomende kosten, bevatten. De belanghebbenden werden hiervan in kennis gesteld via twee mededelingen over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde. De onderneming had dus voldoende gelegenheid om een geschikte benchmark voor te stellen ter vervanging van de volgens haar verstoorde VAA-kosten. Zij heeft dit echter nagelaten. Bijgevolg werd het argument afgewezen.

3.4.   Opmerkingen na de mededeling van de definitieve bevindingen

(92)

De Yangzi Group voerde aan dat de Commissie geen gebruik heeft gemaakt van de informatie uit het geselecteerde representatieve land, namelijk Mexico, maar van de uitvoerprijzen van de VS. De partij voerde aan dat uit artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening duidelijk blijkt dat de Commissie, zodra het representatieve land is geselecteerd, zich aan die keuze moet houden, behalve in zeer uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde omstandigheden. Door de uitvoerprijzen van de VS als passende benchmark te gebruiken, heeft de Commissie die regel niet in acht genomen.

(93)

Zoals uiteengezet in overweging 72, heeft de Commissie de benchmark voor petroleumcokes vastgesteld op basis van Mexicaanse invoerstatistieken over de invoer in Nuevo Laredo en niet op basis van Amerikaanse uitvoerstatistieken. Het argument werd derhalve afgewezen.

(94)

De Yangzi Group en Liaoning Dantan voerden ook aan dat de Commissie de informatiebron niet mocht beperken tot één punt van binnenkomst in Mexico en dat de haven van invoer en de wijze van vervoer niet als een objectief criterium kunnen worden beschouwd, aangezien dit tot een zeer verstoorde en niet-representatieve prijs van petroleumcokes leidt.

(95)

Volgens artikel 2, lid 6 bis, punt a), kan de Commissie voor de vaststelling van de productiekosten gebruikmaken van de overeenkomstige productie- en verkoopkosten in een geschikt representatief land, mits de desbetreffende gegevens onmiddellijk beschikbaar zijn. Zolang de informatie onmiddellijk beschikbaar is, heeft de Commissie derhalve een zekere discretionaire bevoegdheid bij de keuze van de meest geschikte informatiebron voor de vaststelling van de benchmark in een geschikt representatief land. De Commissie was van mening dat niets aan het gebruik van bedrijfsspecifieke invoergegevens (bijvoorbeeld voor de vaststelling van de winst of de VAA-kosten) of het gebruik van invoerstatistieken over één punt van binnenkomst in de weg staat wanneer dat het meest geschikt is. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(96)

De Yangzi Group voerde aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat GrafTech Mexico de enige producent van grafietelektroden in Mexico is en dat andere ondernemingen grafietelektroden van lagere kwaliteit produceren met behulp van ingevoerde petroleumcokes van lagere kwaliteit.

(97)

In de loop van het onderzoek heeft de Commissie GrafTech Mexico geïdentificeerd als de enige producent van het onderzochte product in Mexico. De belanghebbenden werden hiervan in kennis gesteld via twee mededelingen over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde als bedoeld in de overwegingen 43 en 44 van de voorlopige verordening en werden uitgenodigd opmerkingen in te dienen. Noch na de eerste noch na de tweede mededeling werden opmerkingen ontvangen. Bovendien merkte de Commissie op dat de belanghebbenden geen bewijs hebben geleverd voor het bestaan van andere producenten van grafietelektroden in Mexico. De Commissie was hoe dan ook van oordeel dat het aantal producenten van grafietelektroden geen invloed had op de vaststelling van de benchmark voor petroleumcokes die voor de productie van grafietelektroden wordt gebruikt, aangezien de benchmark wordt vastgesteld op het niveau van de invoerstatistieken en niet op het niveau van een producent. Het argument werd derhalve afgewezen.

(98)

De Yangzi Group voerde aan dat de Commissie niet over ondersteunend bewijsmateriaal beschikte waaruit bleek dat de prijzen van ongeveer 200 USD per ton betrekking hadden op verschillende kwaliteiten en toepassingen van petroleumcokes die niet bij de productie van het betrokken product werden gebruikt. Voorts voerden de Fangda Group en de CCCME aan dat de voor energieproductie gebruikte petroleumcokes niet wordt aangegeven onder GS-code 2713 12, maar onder GS-code 2713 11.

(99)

Opgemerkt zij dat de Yangzi Group zijn argument niet met bewijsmateriaal heeft onderbouwd. De Commissie verwees naar het argument van de ECGA dat de prijzen van de in het voorlopige stadium gebruikte petroleumcokes (GS-code 2713 12) kunstmatig laag waren (ongeveer 750 USD per ton) en dat deze prijzen niet representatief waren voor de prijzen van petroleumcokes die werden betaald door verschillende ondernemingen over de hele wereld die grafietelektroden produceren. De ECGA voerde met name aan dat de laagste prijs voor een dergelijke kwaliteit in het onderzoektijdvak altijd ver boven de 750 USD per ton lag. Zoals uiteengezet in overweging 72, merkte de Commissie bij het onderzoek van dit argument op dat de Mexicaanse invoerstatistieken in de GTA een aanzienlijk verschil lieten zien tussen de gemiddelde prijs van de invoer van petroleumcokes (GS-code 2713 12) via de Mexicaanse grensstad Nuevo Laredo (over land vanuit de VS) en de invoer in andere delen van Mexico, waarbij de prijs per ton van deze laatste invoer gemiddeld tien keer lager was voor dezelfde input.

(100)

De Commissie heeft de invoerprijs van 200 USD per ton vergeleken met het tijdens het onderzoek vergaarde bewijsmateriaal. Het bewijsmateriaal omvatte onder meer i) de lijst van aankopen van door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten ingevoerde petroleumcokes, ii) de door de ECGA verstrekte kopieën van aankoopfacturen van Indiase producenten waaruit blijkt dat de prijs van petroleumcokes niet lager was dan 800 USD per ton en iii) de door de ECGA verstrekte informatie met haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen waarin zij verwees naar een Chinese website (11) met invoerstatistieken. Bovendien hebben de Fangda Group en Liaoning Dantan na de mededeling van de definitieve bevindingen de prijzen bij invoer in de VRC verstrekt op basis van dezelfde Chinese website, waar de prijzen van de in het onderzoektijdvak voor de productie van grafietelektroden gebruikte kwaliteit petroleumcokes tussen 900 en 3 200 USD per ton werden gerapporteerd. De Commissie was derhalve van mening dat de lage prijs van 200 USD per ton niet de kosten kon weerspiegelen van de kwaliteit petroleumcokes die nodig is voor de productie van grafietelektroden. Zoals vermeld in overweging 72, ligt deze invoerprijs per eenheid van 200 USD per ton dicht bij de invoerprijs van 60 USD per ton van de soorten petroleumcokes van lagere kwaliteit, die uitsluitend worden gebruikt voor de productie van energie (niet-gecalcineerde petroleumcokes, GS-code 2713 11).

(101)

Tot slot heeft geen van de belanghebbenden bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat tegen een prijs van 200 USD per ton ingevoerde petroleumcokes voor de productie van grafietelektroden kon worden gebruikt. Daarom heeft de Commissie het argument afgewezen en haar besluit bevestigd om de invoer bij de Mexicaanse douanekantoren, waar de gewogen gemiddelde invoerprijs ongeveer 200 USD per ton bedroeg, uit te sluiten.

(102)

De Fangda Group en de CCCME voerden voorts aan dat de Commissie geen positief bewijs heeft overgelegd over noch een redelijke verklaring heeft gegeven voor de reden waarom de invoer via Nuevo Laredo in aanzienlijke mate als basismateriaal voor de productie van grafietelektroden werd gebruikt. Hoewel de Commissie over de discretionaire bevoegdheid beschikt om ervoor te zorgen dat het gebruik van invoergegevens de situatie van de productie van de producent-exporteur nauwkeuriger weergeeft, om te “waarborgen dat die informatie wordt gebruikt om tot de “productiekosten in het land van oorsprong” te komen”, moet een dergelijk selectief gebruik van invoergegevens objectief en billijk zijn en door positief bewijs worden ondersteund.

(103)

Bovendien voerde de Chinese overheid aan dat de praktijk van de Commissie om de opmerkingen van alle partijen nader te beoordelen resultaatgericht was, met name wat betreft de gegevens over gecalcineerde petroleumcokes. Indien de Commissie het nodig achtte de invoergegevens van de Mexicaanse douane onder GS-code 2713 12 verder onder te verdelen, hadden de Commissie of de klagers een wetenschappelijke verdelingsmethode en -basis moeten voorstellen om de voor grafietelektroden gebruikte gecalcineerde petroleumcokes te onderscheiden van andere gebruiksdoeleinden. Een onderscheid op basis van de prijs of de plaats van douaneaangifte was onbetrouwbaar. Daarnaast voerde de Chinese overheid aan dat deze benadering niet strookt met het besluit van de Commissie in het bevestigingsmiddelenonderzoek (12), waarin de Commissie het bewijsmateriaal van de CCCME en bevestigingsmiddelenfabrikanten om aan te tonen dat de invoergegevens uit sommige landen buiten beschouwing moesten worden gelaten, niet aanvaardde. Daarom verlangt de Chinese overheid van de EU dat zij objectieve neutraliteit handhaaft en een consistente behandelingsmethode voor alle gevallen hanteert, in plaats van de methode te gebruiken die de hoogste dumpingmarge oplevert.

(104)

Zoals vermeld in de overwegingen 140 en 145 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie besloten de benchmark vast te stellen op basis van de prijs bij invoer in Mexico, geaggregeerd op het niveau van het land op basis van de GTA, aangezien er voor het representatieve land geen andere informatiebron beschikbaar was en er evenmin een onmiddellijk beschikbare internationale benchmark voorhanden was. Voor GS-code 2713 12 wordt in de tarieflijst van Mexico geen onderverdeling gemaakt tussen verschillende soorten kwaliteit en geen van de belanghebbenden heeft een methode voorgelegd aan de hand waarvan een onderscheid kan worden gemaakt tussen de kwaliteit van petroleumcokes voor de productie van grafietelektroden en andere kwaliteiten. De Commissie heeft vastgesteld dat de invoer op het niveau van de Mexicaanse douanekantoren van binnenkomst het nodige onderscheid tussen de verschillende soorten kwaliteit mogelijk maakte, waarbij de via Nuevo Laredo ingevoerde soorten de petroleumcokes die voor de productie van grafietelektroden kan worden gebruikt zo dicht mogelijk benaderen. Tegelijkertijd was de invoer op de andere punten van binnenkomst verwaarloosbaar (zie overweging 113) of vond deze plaats tegen een prijs van 200 USD per ton. Wat deze laatste invoer betreft, heeft — zoals uiteengezet in overweging 101 — geen van de belanghebbenden bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat deze lager geprijsde kwaliteit kan worden gebruikt voor de productie van grafietelektroden. De Commissie heeft dus vastgesteld dat alleen de invoer via Nuevo Laredo in aanmerking kan worden genomen voor de vaststelling van de benchmarkprijs voor petroleumcokes die voor de productie van grafietelektroden wordt gebruikt. Voorts heeft de Commissie het niveau van de prijzen bij invoer via Nuevo Laredo onderzocht en geconstateerd dat de gewogen gemiddelde invoerprijs, vastgesteld voor een aanzienlijk invoervolume, in het onderzoektijdvak binnen het door de producenten-exporteurs opgegeven prijsbereik voor petroleumcokes voor de productie van grafietelektroden lag, zoals uiteengezet in overweging 108. Bovendien verklaarde de enige producent van het onderzochte product in het representatieve land, namelijk GrafTech Mexico, dat het grootste deel van zijn behoeften via Nuevo Laredo werd ingevoerd. Daarom heeft de Commissie, net als in het bevestigingsmiddelenonderzoek, rekening gehouden met alle hiervoor beschreven elementen en zich niet uitsluitend gebaseerd op het prijsverschil tussen de verschillende Mexicaanse douanekantoren van binnenkomst. De Commissie verwierp derhalve het argument dat de prijzen van petroleumcokes bij invoer in Mexico niet representatief of onredelijk zouden zijn.

(105)

De Fangda Group voerde aan dat de brief van GrafTech International van 21 december 2021 over de invoer van naaldcokes door GrafTech Mexico buiten beschouwing moet worden gelaten, aangezien GrafTech International niet als belanghebbende was geregistreerd. Bovendien voerde de Fangda Group aan dat de brief na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen werd overgelegd en dat de Commissie de juistheid en de toereikendheid van de verstrekte gegevens niet heeft onderzocht.

(106)

Overeenkomstig de basisverordening, en met name artikel 2, lid 6 bis, punt e), verzamelt de Commissie de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening. Dit betekent dat de Commissie verplicht is actief naar informatie te zoeken in plaats van alleen rekening te houden met de informatie die haar door de belanghebbenden is verstrekt. Bovendien belet niets in de basisverordening de Commissie als onderzoekende autoriteit om zich te baseren op informatie die niet door een belanghebbende is verstrekt, zolang het bewijsmateriaal waarop de Commissie zich baseert, is opgenomen in het dossier waartoe de belanghebbenden toegang hebben, onverminderd artikel 19 van de basisverordening. De Commissie heeft daarom als onderzoekende autoriteit het volste recht, en zelfs de plicht, alle informatie waarover zij beschikt in aanmerking te nemen en te onderzoeken. De Commissie was van oordeel dat de in de vorige overweging genoemde brief relevante informatie bevatte, en het staat buiten kijf dat de brief was opgenomen in het niet-vertrouwelijke dossier waartoe de belanghebbenden toegang hadden. Bovendien was de informatie in de brief slechts een aanvulling op de andere elementen die de Commissie in aanmerking heeft genomen om tot de conclusie te komen dat het invoerpunt Nuevo Laredo als benchmark voor de betrokken input moet worden gebruikt. Deze elementen zijn met name dat de gegevens in overeenstemming zijn met de kosten van de basisproducten van de kwaliteit en de soort die voor de vervaardiging van het onderzochte product in het geselecteerde representatieve land worden gebruikt en dat deze gegevens onmiddellijk beschikbaar waren in het geselecteerde representatieve land.

(107)

De Fangda Group, de CCCME, Liaoning Dantan en de Yangzi Group voerden aan dat de prijs bij invoer via Nuevo Laredo verstoord was en dat deze niet representatief was voor petroleumcokes van premiumkwaliteit van de betrokken soort. Deze invoerprijzen waren hoger dan de normale marktprijs en konden niet als marktconforme prijzen worden beschouwd. Voorts voerden zij aan dat de hoge prijs het gevolg was van de prikkel voor de verbonden Amerikaanse leverancier om zijn prijzen te verhogen vanwege het verschil in inkomstenbelastingtarief tussen de VS en Mexico. De invoerprijs zou ook de prijs voor petroleumcokes van superkwaliteit kunnen weerspiegelen, terwijl Chinese producenten lagere kwaliteiten gebruiken. Liaoning Dantan en de Yangzi Group voerden aan dat GrafTech volgens het jaarverslag 2020 van GrafTech International naaldcokesmengsels van hogere kwaliteit gebruikte. In het jaarverslag van GrafTech International staat dat “onze productie van petroleumnaaldcokes specifiek voor grafietelektroden ons de mogelijkheid biedt petroleumnaaldcokes van superpremiumkwaliteit, d.w.z. van de hoogste kwaliteit, te produceren”. Dit zou (gedeeltelijk) de extreem hoge prijs van de uitvoer uit de VS naar Mexico verklaren. Zij merkten ook op dat de prijzen bij invoer in Mexico in het onderzoektijdvak vrij stabiel waren, terwijl de prijzen van in de VRC ingevoerde goederen een daling vertoonden.

(108)

De Commissie was van mening dat de benchmark voor de petroleumcokes die voor de productie van grafietelektroden wordt gebruikt, de kosten van het representatieve land moet weerspiegelen en niet de invoerprijzen in andere landen. Zij merkte op dat de gewogen gemiddelde invoerprijs van 2 144 USD per ton ruim binnen het door de Fangda Group en Liaoning Dantan opgegeven prijsbereik lag, zoals vermeld in overweging 100.

(109)

Zoals uiteengezet in overweging 104, heeft de Commissie vastgesteld dat deze benchmark de door de producenten-exporteurs van grafietelektroden gebruikte basisproducten zo nauwkeurig mogelijk weerspiegelt. Bovendien heeft de Commissie, in tegenstelling tot de verklaring van de partijen ter ondersteuning van hun argument dat de prijzen stabiel waren, een prijsverschil van ongeveer 20 % vastgesteld tussen de hoogste en de laagste gewogen gemiddelde maandelijkse prijzen bij de invoer via Nuevo Laredo. Ten slotte stelde de Commissie vast dat het jaarverslag van GrafTech International geen bewijs bevatte met betrekking tot het aandeel van de verschillende door GrafTech Mexico aangekochte kwaliteiten petroleumcokes en dat daaruit evenmin bleek dat de door GrafTech International geproduceerde kwaliteit hoger is dan de gebruikelijke hoge kwaliteit die bij de productie van grafietelektroden wordt gebruikt. Bijgevolg heeft de Commissie bevestigd dat de prijs bij invoer via Nuevo Laredo een geschikte benchmarkprijs in het representatieve land was.

(110)

De Fangda Group en de CCCME voerden aan dat de Commissie de invoer uit andere landen heeft uitgesloten zonder een toelichting te geven.

(111)

In tegenstelling tot dit argument heeft de Commissie rekening gehouden met alle oorsprongen (de VS en Duitsland). De invoer uit Duitsland werd echter als verwaarloosbaar beschouwd, aangezien deze invoer ongeveer 0,009 % van de totale via Nuevo Laredo ingevoerde hoeveelheid vertegenwoordigde (13). De argumenten werden derhalve afgewezen.

(112)

Voorts voerde Liaoning Dantan aan dat de Commissie geen bewijsmateriaal heeft overgelegd waaruit blijkt dat de invoer op vijf andere punten van binnenkomst (14) niet representatief was voor petroleumcokes dat geschikt is voor de productie van grafietelektroden.

(113)

De vijf andere door de partijen genoemde punten van binnenkomst vertegenwoordigden in totaal 255 ton, ofwel 2,6 % van de totale Mexicaanse invoer. De Commissie was derhalve van oordeel dat deze hoeveelheden te gering waren om representatief te zijn. Zelfs indien deze vijf andere punten van binnenkomst in aanmerking zouden worden genomen, zou de benchmarkprijs hoe dan ook vrijwel ongewijzigd zijn gebleven (slechts 0,1 % lager). Het argument werd derhalve afgewezen.

(114)

Liaoning Dantan voerde aan dat de Commissie niet alleen de invoer via Nuevo Laredo in aanmerking had mogen nemen, aangezien GrafTech International verklaarde dat de meeste, maar niet alle petroleumcokes via Nuevo Laredo werd ingevoerd.

(115)

De Commissie herinnerde eraan dat zij de benchmark niet heeft vastgesteld op basis van de invoerprijzen van GrafTech Mexico, maar op basis van de Mexicaanse invoerstatistieken. Zoals hierboven uiteengezet, werden andere punten van binnenkomst buiten beschouwing gelaten, aangezien de gewogen gemiddelde invoerprijs per ton niet de prijs weerspiegelde van de kwaliteit die voor de productie van grafietelektroden wordt gebruikt en de ingevoerde hoeveelheden niet representatief waren. Derhalve werd het argument afgewezen.

(116)

De Fangda Group, Liaoning Dantan en de CCCME voerden aan dat de Commissie bij het vaststellen van de niet-verstoorde productiekosten rekening had moeten houden met de aard, de kenmerken of de specificaties van het materiaal en met het gebruik van de goederen. De partijen benadrukten met name dat de voor de productie van grafietelektroden gebruikte gecalcineerde petroleumcokes verschillende kwaliteiten heeft en dat de prijsverschillen tussen de verschillende kwaliteiten aanzienlijk zijn. Voorts voerden de Fangda Group en de CCCME aan dat doordat gebruik is gemaakt van de in Mexico ingevoerde hoogwaardige petroleumcokes met hoge prijzen (gemiddeld 2 144 USD per ton, wat ongeveer gelijk is aan of zelfs hoger is dan de marktprijs van hoogwaardige petroleumcokes), geen rekening is gehouden met het feit dat Chinese ondernemingen zowel gewone gecalcineerde petroleumcokes als hoogwaardige gecalcineerde petroleumcokes gebruiken.

(117)

De Commissie herinnerde eraan dat de partijen meerdere malen de gelegenheid hebben gehad om opmerkingen over de voorgestelde benchmarks te maken en dat geen van de betrokken partijen betrouwbare en onmiddellijk beschikbare gegevens over de benchmarkprijzen in het representatieve land heeft verstrekt waarin de vermeende verschillende kwaliteiten van gecalcineerde petroleumcokes of hoogwaardige petroleumcokes tot uiting komen. De Commissie merkte op dat de belanghebbenden die het argument aanvoeren geen bewijs hebben geleverd waaruit blijkt dat er technische en/of chemische verschillen bestaan tussen de vermeende verschillende kwaliteiten petroleumcokes en hoe deze verschillen tot uiting komen in de door de betrokken partijen gemelde aankopen. Hun argumenten waren uitsluitend gebaseerd op verschillen in hun eigen aankoopprijzen. Bovendien heeft een van de betrokken producenten-exporteurs verzuimd te melden dat hij een andere soort petroleumcokes gebruikt waarvan de aankoopprijs aanzienlijk hoger was dan de gebruikte benchmark. Daarnaast is er, zoals alle belanghebbenden hebben erkend, voor dit basisproduct geen internationale benchmark die onmiddellijk beschikbaar is. In het licht van bovenstaande overwegingen en zoals aangegeven in overweging 104, heeft de Commissie een betrouwbare benchmark voor petroleumcokes vastgesteld die onmiddellijk beschikbaar is en die de in het geselecteerde representatieve land voor de productie van grafietelektroden gebruikte productiefactor zo nauwkeurig mogelijk weergeeft. Het argument werd derhalve afgewezen.

(118)

De Fangda Group, de CCCME en Liaoning Dantan herhaalden hun in overweging 88 vermelde argument met betrekking tot de vervoerskosten in de VRC. De partijen hebben echter geen nieuw bewijsmateriaal ter staving van hun argument overgelegd. Derhalve werd het argument afgewezen.

(119)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Liaoning Dantan aan dat de Commissie de kosten van het gasverbruik had moeten vaststellen op basis van de niet-verstoorde prijs en dat zij deze kosten niet in de hulpstoffen had mogen opnemen. De Commissie heeft dit argument aanvaard en de berekening herzien. Zoals vermeld in overweging 9, heeft de Commissie de definitieve berekening aan de partij meegedeeld en zijn er geen opmerkingen ontvangen.

(120)

De Yangzi Group voerde aan dat de Commissie na de aanvullende kruislingse controles op afstand in december 2021 een andere omrekeningsfactor voor schroot had moeten gebruiken. De Commissie heeft dit argument onderzocht en vastgesteld dat de voorgestelde factor niet was gebaseerd op het volledige productieproces voor grafietelektroden van de onderneming, maar slechts betrekking had op een beperkt aantal van de vele productiefasen. Het argument werd derhalve afgewezen.

3.5.   Dumpingmarges

(121)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 35 tot en met 90, heeft de Commissie rekening gehouden met de opmerkingen die de belanghebbenden hebben ingediend na de mededeling van de voorlopige bevindingen, en na de mededeling van de definitieve bevindingen zoals beschreven in overweging 119, en heeft zij de dumpingmarges dienovereenkomstig herberekend.

(122)

Zoals aangegeven in overweging 179 van de voorlopige verordening, was de mate van medewerking in dit geval laag omdat de uitvoer van de medewerkende producenten-exporteurs tijdens het onderzoektijdvak slechts ongeveer 62 % van de totale uitvoer naar de Unie uitmaakte. Op basis daarvan achtte de Commissie het passend als dumpingmarge voor het hele land, die voor alle andere niet-medewerkende producenten-exporteurs geldt, het niveau te hanteren van de hoogste vastgestelde dumpingmarge voor productsoorten die door de producent-exporteur met de hoogste dumpingmarge in representatieve hoeveelheden werden verkocht. De aldus vastgestelde dumpingmarge bedraagt 74,9 %.

(123)

De definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van kosten, verzekering en vracht (cif-prijs), grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Fangda Group, bestaande uit vier producenten

36,1  %

Liaoning Dantan Technology Group Co., Ltd

23,0  %

Nantong Yangzi Group, bestaande uit drie producenten

51,7  %

Andere medewerkende ondernemingen

33,8  %

Alle andere ondernemingen

74,9  %

4.   SCHADE

4.1.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie

(124)

Aangezien er geen opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 181 tot en met 185 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.   Verbruik in de Unie

(125)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van de door de bedrijfstak van de Unie verstrekte informatie en de in Eurostat gemelde ingevoerde hoeveelheden (Taric-niveau). In het licht van de wijziging in de productomschrijving (overweging 34) zijn de cijfers aangepast, maar de trends zoals vastgesteld in de voorlopige verordening zijn ongewijzigd gebleven.

Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (ton)

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Totaal verbruik in de Unie

170 528

175 944

148 753

127 573

Index

100

103

87

75

Bron: Eurostat (Comext) en de bedrijfstak van de Unie

(126)

Gedurende de beoordelingsperiode is het verbruik van grafietelektroden in de Unie met 25 % afgenomen. In de jaren 2017 en 2018 lag het verbruik hoog naar aanleiding van de sterke vraag van de staalindustrie in de Unie, die herstellende was van de staalcrisis. Daarnaast bouwden staalproducenten vanwege de plotse prijsstijgingen van grafietelektroden een voorraad van grafietelektroden op, uit vrees voor een bijkomende stijging. In 2019 bereikte de productie van staal uit elektrische boogovens volgens cijfers van Eurofer een dieptepunt (–6,6 %) in vergelijking met 2018. De vraag naar grafietelektroden daalde. Aangezien de prijs van grafietelektroden aanzienlijk daalde, was het aanleggen van voorraden voor de downstreamindustrie niet meer nodig. Als gevolg daarvan verminderden staalproducenten hun voorraden grafietelektroden. In 2020 nam de vraag nog verder af naar aanleiding van de uitbraak van COVID-19.

(127)

Eén belanghebbende, Misano, betwistte de door de Commissie gebruikte methode voor het corrigeren van de invoer onder Taric-code 8545110090 om grafietelektroden met een schijnbare dichtheid van minder dan 1,5 g/cm3 of een elektrische weerstand van meer dan 7,0 μ.Ω.m, die niet onder dit onderzoek vielen, van die invoer uit te sluiten. Misano heeft echter geen alternatieve methode voorgesteld die de Commissie zou kunnen gebruiken. De Commissie overwoog niettemin om als alternatief voor het gebruik van de gegevens over 2019 het gemiddelde voor de periode 2017-2019 te gebruiken, maar merkte op dat het verschil met de oorspronkelijk gebruikte methode marginaal zou zijn en de algemene trend niet zou veranderen. Deze alternatieve methode zou er namelijk in bestaan 8 % in plaats van 7,5 % van de totale invoer in volume en 2,8 % in plaats van 3,3 % van de totale invoer in waarde af te trekken. Bijgevolg heeft de Commissie haar in de voorlopige verordening gebruikte methode voor de correctie van de invoer onder Taric-code 8545110090, zoals beschreven in overweging 187 van de voorlopige verordening, bevestigd.

4.3.   Invoer uit het betrokken land

4.3.1.   Volume en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

(128)

De Commissie heeft het volume van de invoer vastgesteld op basis van de Comext-databank van Eurostat. Om rekening te houden met de uitsluiting van kleinere grafietelektroden van de productomschrijving, heeft de Commissie 9,1 % afgetrokken van het totale volume van de invoer uit de VRC zoals bepaald op basis van de in de vorige overweging beschreven methode. Deze schatting van het aandeel (in volume) van de invoer uit de VRC met een nominale diameter van 350 mm of minder was gebaseerd op de uitvoergegevens die waren verstrekt door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs.

(129)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen plaatste de Fangda Group vraagtekens bij de juistheid van de correctie van het totale volume van de invoer uit de VRC, dat na de uitsluiting van kleinere grafietelektroden met 9,1 % daalde, en verzocht zij de Commissie het werkelijke volume van de invoer van het betrokken product uit de VRC meer in detail te onderzoeken. De Fangda Group heeft echter niet aangegeven waarom de methode van de Commissie onredelijk of onnauwkeurig zou zijn, noch heeft zij een alternatieve, nauwkeurigere methode voorgesteld. Het was zelfs niet duidelijk of de Fangda Group van mening was dat de Commissie de invoer van kleinere grafietelektroden te hoog of te laag had geschat. Derhalve werd het argument afgewezen.

(130)

De in de voorlopige verordening vastgestelde trends zijn als gevolg van deze correctie niet gewijzigd.

(131)

Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld op basis van de invoergegevens en de gegevens van de bedrijfstak van de Unie over de verkoop op de markt van de Unie.

(132)

De invoer uit het betrokken land heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Omvang van invoer (ton) en marktaandeel

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Omvang van de invoer uit de VRC

38 410

39 250

41 752

43 113

Index

100

102

109

112

Marktaandeel (%)

22,5

22,3

28,1

33,8

Index

100

99

125

150

Bron: Eurostat (Comext), bedrijfstak van de Unie

(133)

In een context van afnemend verbruik steeg de invoer uit de VRC ten koste van de bedrijfstak van de Unie. Het volume van de invoer uit de VRC nam tijdens de beoordelingsperiode met 12 % toe en het marktaandeel van die invoer steeg met 50 %, tot 33,8 % in het onderzoektijdvak (+ 11,3 procentpunten). Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde met 5,9 procentpunten, van 61,1 % in 2017 tot 55,2 % in 2020 (tabel 5).

4.3.2.   Prijzen van de invoer uit het betrokken land en prijsonderbieding

(134)

De Commissie heeft de prijzen van de invoer vastgesteld op basis van de Comext-databank van Eurostat. Om rekening te houden met de wijziging in de productomschrijving, heeft de Commissie 6,5 % afgetrokken van de totale waarde van de invoer uit de VRC. Deze schatting van het aandeel (in waarde) van de invoer uit de VRC met een nominale diameter van 350 mm of minder was gebaseerd op de uitvoergegevens die waren verstrekt door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs.

(135)

De in de voorlopige verordening vastgestelde trends zijn als gevolg van deze correctie niet gewijzigd.

(136)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit het betrokken land hebben zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 3

Invoerprijzen (EUR/ton)

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

VRC

4 271

9 988

4 983

2 136

Index

100

234

117

50

Bron: Eurostat (Comext)

(137)

Aangezien er na de aanpassing van de productomschrijving geen significant verschil in de trends in tabel 3 was en er geen opmerkingen over dit punt werden ontvangen, bevestigde de Commissie haar conclusies in de overwegingen 194 tot en met 196 van de voorlopige verordening.

(138)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkten de Fangda Group en de CCCME op dat de prijzen van de invoer uit de VRC — volgens hun berekening — tussen het einde van het OT en september 2021 met 37,5 % stegen. De Commissie merkte echter op dat de vaststellingen van dumping en schade waren gebaseerd op het OT. Bovendien betekent een prijsstijging op zich niet noodzakelijkerwijs dat de invoer niet langer met dumping plaatsvindt of dat er geen schade meer optreedt, met name in een context waarin, zoals ook de Fangda Group en de CCCME hebben erkend, de wereldwijde olieprijsstijging heeft geleid tot een stijging van de prijzen van het belangrijkste basismateriaal, petroleumnaaldcokes, waardoor de productiekosten van grafietelektroden verder zijn gestegen. Daarom werd dit argument afgewezen.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(139)

Aangezien er geen opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 197 tot en met 201 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

4.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(140)

Wat dit punt betreft, heeft de Commissie de productievolumes gecorrigeerd in overeenstemming met de wijziging in de productomschrijving. De in de voorlopige verordening vastgestelde trends zijn als gevolg van deze correctie niet gewijzigd.

(141)

Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 202 tot en met 205 van de voorlopige verordening bevestigd.

(142)

De totale productie in de Unie heeft zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 4

Productie

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Productie (ton)

229 045

240 787

216 259

164 503

Index

100

105

94

72

Bron: bedrijfstak van de Unie

4.4.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(143)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie zijn gecorrigeerd overeenkomstig de wijziging in de productomschrijving. Deze correctie was gebaseerd op door de bedrijfstak van de Unie verstrekte gegevens. De in de voorlopige verordening vastgestelde trends zijn als gevolg van deze correctie niet gewijzigd.

(144)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Verkoopvolume op de markt van de Unie (ton)

104 156

116 828

91 175

70 405

Index

100

112

88

68

Marktaandeel (%)

61,1

66,4

61,3

55,2

Index

100

109

100

90

Bron: bedrijfstak van de Unie

(145)

De verkoop nam van 2017 tot 2018 toe en daalde vervolgens tijdens de periode 2018-2020. De algemene tendens strookt met de ontwikkeling van het verbruik. De daling van de verkoop (–32 %) was tijdens de beoordelingsperiode echter meer uitgesproken dan de daling van het verbruik (–25 %).

(146)

Als gevolg daarvan daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 5,9 procentpunten. Het marktaandeel van andere derde landen dan de VRC daalde met 5,4 procentpunten. De bedrijfstak van de Unie verloor marktaandeel aan invoer uit de VRC, waarvan het marktaandeel tijdens dezelfde periode met 11,3 procentpunten steeg (tabel 2).

(147)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden de Fangda Group en de CCCME aan dat het verbruik in de Unie daalde (42 955 ton tussen 2017 en het einde van het OT) en dat het verbruik in de Unie in absolute termen groter is dan de overeenkomstige daling van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie (33 751 ton tussen 2017 en het einde van het OT). De Commissie was van mening dat de daling van de verkoop niet in absolute cijfers mag worden beschouwd, maar in verhouding tot de daling van het verbruik moet worden bezien. Het marktaandeel is in dit verband de relevante indicator en daaruit is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode marktaandeel heeft verloren. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

4.4.2.3.   Groei

(148)

Aangezien er geen opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in overweging 209 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(149)

Om het standpunt te ondersteunen dat de bedrijfstak van de Unie in de nabije toekomst zal groeien, merkten de Fangda Group en de CCCME na de mededeling van de definitieve bevindingen op dat de werkgelegenheidscijfers tijdens de beoordelingsperiode zijn gestegen. De Commissie merkte echter op dat de werkgelegenheid de ontwikkeling van de productie en het verbruik op de markt van de Unie volgde. Na de aanvankelijke stijging in de periode 2017-2018 bleef de werkgelegenheid dalen van 2018 tot het einde van de beoordelingsperiode. Bijgevolg kan uit de werkgelegenheidscijfers niet worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie een toekomstige groei verwachtte en werd het argument afgewezen.

(150)

Aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 210 tot en met 212 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.2.5.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(151)

Aangezien er geen opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 213 tot en met 215 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

(152)

De wijziging in de productomschrijving had geen gevolgen voor de micro-indicatoren. De reden hiervoor is dat geen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de beoordelingsperiode elektroden met een nominale diameter van 350 mm of minder produceerde. Aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 216 tot en met 240 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.   Conclusie inzake schade

(153)

Wat de situatie van de bedrijfstak van de Unie betreft, merkte de Commissie in de eerste plaats op dat de in de voorlopige verordening vastgestelde trends als gevolg van de wijziging in de productomschrijving niet zijn veranderd.

(154)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen merkten enkele belanghebbenden op dat sommige indicatoren (capaciteit, werkgelegenheid, verkoopprijzen, winstgevendheid, kasstroom) in de beoordelingsperiode een positieve trend vertoonden en voerden zij aan dat er gezien het winstniveau van de bedrijfstak van de Unie als geheel geen sprake was van schade. Dit argument dat er op grond van de beschikbare macro- en micro-economische gegevens niet van kan worden uitgegaan dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, werd na de mededeling van de definitieve bevindingen door Trasteel, Fangda en de CCCME herhaald.

(155)

Ten eerste wordt eraan herinnerd dat alle belangrijke macro-indicatoren tijdens de beoordelingsperiode een sterk negatieve trend vertoonden: marktaandeel (van 61,1 % tot 55,2 %), verkoop in de EU (–32 %) en productie (–28 %). De Commissie heeft overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van invloed zijn, beoordeeld en heeft geconcludeerd dat hoewel niet alle schade-indicatoren een negatieve trend vertoonden, de indicatoren in het algemeen aanmerkelijke schade lieten zien.

(156)

Ten tweede werd, zoals uitvoerig uiteengezet in de overwegingen 216 tot en met 218 van de voorlopige verordening, een deel van de bedrijfstak (de onderneming GrafTech) tot op zekere hoogte beschouwd als tijdelijk afgeschermd tegen rechtstreekse mededinging op de markt en werden in de analyse de verschillende onderdelen van de bedrijfstak onderscheiden. Over het geheel genomen vertoonden de micro-indicatoren zonder GrafTech een zeer negatief beeld.

(157)

Een aantal belanghebbenden heeft opmerkingen gemaakt over de door de Commissie gebruikte methode voor de economische analyse van de bedrijfstak van de Unie, waarbij de Commissie bijzondere aandacht besteedde aan de prestaties van GrafTech.

(158)

Ten eerste was één partij, Misano, van mening dat de Commissie de verkopen van GrafTech France ten onrechte als “afgeschermd tegen rechtstreekse mededinging met de invoer” had “geacht”. De verkopen van GrafTech France in het kader van langetermijncontracten geschiedden niet in omstandigheden waarin geen concurrentie plaatsvond, maar werden aan de niet-verbonden afnemers van GrafTech France aangeboden op een moment waarop deze afnemers grafietelektroden kochten van de bedrijfstak van de Unie en van niet-EU-leveranciers, waaronder Chinese producenten-exporteurs.

(159)

De Commissie was echter van mening dat de langetermijncontracten tot doel en resultaat hadden bepaalde verkoopvolumes tegen bepaalde prijzen veilig te stellen. De langetermijncontracten boden de afnemers enige leverings-/prijszekerheid toen de vraag groot was en de prijzen hoog waren, terwijl zij GrafTech tegen een mogelijke toekomstige daling van de vraag en tegen mogelijke oneerlijke praktijken van derde landen beschermden vanaf het moment dat deze langtermijncontracten met haar afnemers werden gesloten. Voorts merkte de Commissie op dat GrafTech France een geheel ander winstniveau had dan de twee andere in de steekproef opgenomen ondernemingen en dat een groot verschil en een belangrijke verklarende factor voor dit verschil het bestaan van deze langetermijncontracten was.

(160)

Ten tweede voerden sommige partijen, waaronder Eurofer, aan dat in tegenstelling tot wat in de voorlopige verordening was aangegeven, deze langetermijncontracten niet eind 2022 zouden verstrijken, aangezien sommige van deze contracten worden verlengd of vernieuwd.

(161)

De Commissie heeft deze kwestie nader onderzocht en daarbij is inderdaad gebleken dat GrafTech de bestaande langetermijncontracten met een aantal van haar afnemers na besprekingen met deze afnemers met een of twee jaar heeft verlengd. Het bestaan van deze verlengde langetermijncontracten als zodanig was geen aanwijzing dat de gunstige voorwaarden voor deze onderneming in het OT ook daarna zouden blijven gelden, aangezien de verlengingen contractwijzigingen omvatten die voortvloeiden uit besprekingen met haar afnemers. Aan de hand van een gedetailleerde analyse van de nadere informatie die GrafTech op vertrouwelijke basis over deze wijzigingen in de langetermijncontracten had verstrekt, met inbegrip van details over volumes en prijzen, kon de Commissie haar voorlopige bevindingen zoals uiteengezet in de overwegingen 253 en 254 bevestigen en kon zij tevens bevestigen dat GrafTech ten tijde van de heronderhandelingen over haar langetermijncontracten onder dezelfde druk van invoer met dumping stond als de andere producenten in de Unie. Bovendien hadden de verlengde langetermijncontracten betrekking op slechts een gering deel van de totale verkopen van GrafTech. Zelfs als de verlengde langetermijncontracten in aanmerking worden genomen, zal het overgrote deel van het verkoopvolume eind 2023 niet langer onder de huidige langetermijncontracten vallen. Dit aandeel zal eind 2024 nog verder stijgen. De Commissie merkte ook op dat sommige langetermijncontracten in 2021 waren verstreken en niet werden vernieuwd. Tot slot merkte de Commissie op dat de gemiddelde verkoopprijzen van GrafTech in de eerste helft van 2021 daalden ten opzichte van het OT (zelfs met inbegrip van de verkopen in het kader van de langetermijncontracten), wat erop wees dat GrafTech de negatieve gevolgen ondervond van de invoer van grafietelektroden uit de VRC tegen lage prijzen. De verlenging en vernieuwing van sommige langetermijncontracten hebben derhalve niets aan de conclusie betreffende schade veranderd.

(162)

Ten derde voerde één partij, Trasteel, een importeur van grafietelektroden, aan dat in dit geval niet aan de voorwaarden voor het gebruik van sectorale analyse als analyse-instrument was voldaan en dat de Commissie geen “objectief onderzoek” had verricht. De Commissie heeft haar analyse evenwel gebaseerd op een objectief criterium, namelijk het bestaan van langetermijncontracten.

(163)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen maakte Trasteel bezwaar tegen de methode met het argument dat slechts een minderheid van de producenten in de Unie kon worden geacht schade te hebben geleden en niet de bedrijfstak van de Unie als geheel.

(164)

Overeenkomstig de in overweging 218 van de voorlopige verordening beschreven aanpak en zoals uiteengezet in de overwegingen 253 en 254 van die verordening, heeft de Commissie vastgesteld dat GrafTech ook werd getroffen door de laaggeprijsde invoer uit de VRC en dat het winstgevende deel van de bedrijfstak het niet-winstgevende deel niet zou kunnen beïnvloeden. De beoordeling van de Commissie had dus betrekking op de bedrijfstak van de Unie als geheel. Trasteel heeft niet uitgelegd waarom dit onderzoek niet objectief zou zijn en heeft geen alternatieve methode voorgesteld. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(165)

Op basis van het voorgaande en om de redenen zoals uiteengezet in de overwegingen 241 tot en met 254 van de voorlopige verordening heeft de Commissie geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(166)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betwistten sommige partijen het oorzakelijk verband met het argument dat de bedrijfstak van de Unie en de Chinese bedrijfstak verschillende producten vervaardigen: grote/hoogwaardige elektroden voor de eerste, kleine/laagwaardige elektroden voor de tweede. Uit het onderzoek is echter gebleken dat er een grote overlap bestaat tussen de uit de VRC ingevoerde grafietelektrodesystemen en de door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde systemen. De Commissie merkte op dat [80-90] % van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten van UHP-kwaliteit was, maar tekende daarbij aan dat er geen industrienorm bestaat en dat de kwaliteiten op eigen verklaringen zijn gebaseerd. De Commissie merkte ook op dat [70-80] % van de grafietelektroden die door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten werden uitgevoerd, een diameter van 500 mm of meer had. Er bestaat dus een grote overlap tussen de invoer uit de VRC en de productie in de EU. Het argument dat er geen rechtstreekse mededinging is en dat de bedrijfstak van de Unie en de Chinese bedrijfstak verschillende producten vervaardigen, werd daarom afgewezen.

(167)

Daarnaast werden sommige uit de VRC ingevoerde producten die niet of slechts in geringe hoeveelheden door de bedrijfstak van de Unie werden vervaardigd, van de productomschrijving uitgesloten. Dit versterkt het oorzakelijk verband nog verder.

(168)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen wees Trasteel op de stijging van de verkoopprijzen in de Unie tijdens de beoordelingsperiode en voerde zij aan dat de normale reactie van de markt op dumping door de VRC zou inhouden dat de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen zou verlagen om zijn marktaandeel niet te verliezen. Volgens Trasteel bleek hieruit dat er geen sprake was van schade. Als de bedrijfstak van de Unie schade zou lijden, zou hij zijn prijzen hebben verlaagd om geen marktaandeel te verliezen. De Commissie heeft in de overwegingen 219 en 220 van de voorlopige verordening reeds gewezen op de daling van de prijzen tijdens het OT. Zoals uiteengezet in de overwegingen 221 en 223 van die verordening, was de daling nog groter bij de verkoop op de “vrije markt”, die de concurrentiedruk van de invoer ondervond. Zelfs een aanzienlijke verlaging van zijn verkoopprijzen kon niet verhinderen dat de bedrijfstak van de Unie marktaandeel verloor als gevolg van de toegenomen invoer met dumping uit de VRC.

(169)

Aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 256 en 257 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

(170)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen herhaalden verschillende partijen opmerkingen over de niet-toerekeningsanalyse, met name over de COVID-19-pandemie en het effect van de langetermijncontracten van GrafTech. Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalden Trasteel, de Fangda Group en de CCCME die opmerkingen en benadrukten zij dat de moeilijkheden waarmee de bedrijfstak van de Unie werd geconfronteerd, verband hielden met de gevolgen van COVID-19 en de daaruit voortvloeiende daling van de vraag naar grafietelektroden door de staalindustrie.

5.2.1.   De COVID-19-pandemie

(171)

Op de COVID-19-pandemie is in overweging 258 van de voorlopige verordening ingegaan. De Commissie herhaalt dat de invoer uit de VRC al vóór de pandemie begon toe te nemen, ondanks het dalende verbruik in de EU, en dat het Chinese marktaandeel sinds 2018 aanhoudend was gestegen.

(172)

De Commissie heeft derhalve haar conclusies in overweging 258 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.2.   Effect van de langetermijncontracten van GrafTech

(173)

Sommige partijen voerden aan dat de langetermijncontracten van GrafTech — door een aantal van haar afnemers aan zich te binden — hebben bijgedragen tot de economische ontwrichting van de rest van de bedrijfstak. Met andere woorden, deze langetermijncontracten zouden hebben verhinderd dat de vraag naar grafietelektroden over de verschillende producenten in de Unie zou worden gespreid, met name in moeilijke tijden (daling van de vraag in verband met de pandemie).

(174)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Trasteel aan dat indien er een oorzakelijk verband kon worden vastgesteld, dit slechts betrekking zou hebben op een klein aandeel van de verkoop in de Unie (verkoop die niet onder een langetermijncontract valt) en niet op de meerderheid van de bedrijfstak van de Unie.

(175)

De Commissie heeft deze argumenten afgewezen. Ten eerste werd, in tegenstelling tot wat Trasteel beweerde, het “overgrote deel” van de verkoop in de Unie tijdens het OT niet “afgeschermd” door langetermijncontracten. Integendeel, volgens de door de bedrijfstak van de Unie verstrekte cijfers viel het grootste deel van de verkoop in de Unie tijdens het OT niet onder een langetermijncontract. Ten tweede kunnen de langetermijncontracten niet worden beschouwd als een bron van schade voor de bedrijfstak van de Unie. Uit het onderzoek is veeleer gebleken dat de invoer met dumping uit de VRC de oorzaak was van de door de bedrijfstak geleden schade. Daarnaast merkte de Commissie op dat de verkopen van GrafTech aan niet-verbonden afnemers in het OT aanzienlijk daalden in vergelijking met 2019. De verkopen van andere in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zonder langetermijncontracten met hun afnemers namen in dezelfde periode minder af. Bovendien daalden, zoals opgemerkt in overweging 161, de gemiddelde verkoopprijzen van GrafTech in de eerste helft van 2021 ten opzichte van het OT, wat erop wees dat GrafTech de negatieve gevolgen ondervond van de invoer van grafietelektroden uit de VRC tegen lage prijzen.

(176)

De Commissie concludeerde derhalve dat de bovengenoemde invoer met dumping de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode aanmerkelijke schade heeft berokkend en dat het oorzakelijk verband door de langetermijncontracten van GrafTech niet zodanig werd afgezwakt dat de invoer geen aanmerkelijke schade veroorzaakte.

5.2.3.   Invoer uit derde landen

(177)

Aangezien er geen opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 261 en 264 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.4.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(178)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden de Fangda Group en de CCCME aan dat een groot deel van de productie van de bedrijfstak van de Unie wordt gebruikt voor de uitvoer, dat dit gevolgen heeft voor de algehele bedrijfsresultaten van de bedrijfstak van de Unie en dat de uitvoerprestaties het oorzakelijk verband hebben verbroken. De Commissie heeft echter de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie in aanmerking genomen en eraan herinnerd dat, zoals uiteengezet in overweging 267 van de voorlopige verordening, de uitvoerprestaties over het geheel genomen vergelijkbare trends vertoonden als die voor de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, maar dat de uitvoer relatief minder daalde dan de verkoop op de markt van de Unie.

(179)

Aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 265 en 267 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.5.   Verbruik

(180)

Aangezien er geen opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in overweging 268 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.6.   Intern gebruik

(181)

Aangezien er geen opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in overweging 269 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(182)

Op basis van het voorgaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat geen van de onderzochte factoren, afzonderlijk of gezamenlijk, het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade zodanig heeft afgezwakt dat dit verband niet langer echt en substantieel zou zijn. De Commissie heeft derhalve de conclusie in de overwegingen 270 tot en met 274 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   BELANG VAN DE UNIE

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(183)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde Trasteel, een importeur van grafietelektroden, aan dat de bedrijfstak van de Unie geen bescherming behoeft omdat de prijzen van het betrokken product stijgen. In het onderzoek is echter vastgesteld dat er in het onderzoektijdvak aanmerkelijke schade is geleden, en het argument werd in geen geval gestaafd met bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie was veranderd. Het argument werd derhalve als ongegrond afgewezen.

(184)

Aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 276 tot en met 280 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.   Belang van de niet-verbonden importeurs en handelaren

(185)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerden Trasteel en Misano aan dat de instelling van antidumpingrechten afbreuk zou doen aan de positie van de importeurs op de markt, aangezien de afnemers mogelijk niet bereid zijn om tegen een hogere prijs te kopen. Een partij gaf aan dat 50 % van haar omzet afkomstig is uit de verkoop van grafietelektroden die uit de VRC worden ingevoerd.

(186)

Wat de economische gevolgen voor de importeurs betreft, is, zoals beschreven in overweging 281 van de voorlopige verordening, uit het onderzoek gebleken dat de in de steekproef opgenomen importeurs winstgevend waren, met een gewogen gemiddelde winst van ongeveer 4 %, en dat de instelling van maatregelen slechts een beperkt effect op hun winstgevendheid zou hebben.

(187)

De Commissie merkte ook op dat de definitieve antidumpingrechten voor de Chinese medewerkende ondernemingen lager waren dan de prijsonderbiedingsmarge. Daarom wordt verwacht dat niet-verbonden importeurs en handelaren nog steeds grafietelektroden uit de VRC kunnen invoeren tegen een concurrerende maar billijke prijs. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(188)

Trasteel en Misano maakten ook opmerkingen over het belang van importeurs en handelaren met betrekking tot het gebrek aan capaciteit van de bedrijfstak van de Unie en het risico van een tekort, met name aan elektroden met een kleine diameter. Deze opmerkingen waren vergelijkbaar met die van sommige gebruikers en worden behandeld in punt 6.3.

(189)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van niet-verbonden importeurs zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 281 tot en met 284 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.3.   Belang van de gebruikers

(190)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerden sommige partijen aan dat antidumpingrechten een bedreiging zouden vormen voor de winstgevendheid en het concurrentievermogen van de gebruikers. Zij voerden ook aan dat de verwerkende industrie de grafietelektroden die deze nodig heeft om haar activiteiten voort te zetten, zonder invoer uit de VRC niet op betrouwbare wijze kan betrekken. Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalden Eurofer, de Fangda Group en de CCCME dat er een aanzienlijk risico is dat het aanbod te krap wordt, met name van grafietelektroden met een kleine diameter.

(191)

De gebruikers vertegenwoordigen voornamelijk de staalindustrie, maar ook, zoals Imerys aangeeft, enkele kleinere gebruikers, waaronder producenten van gesmolten minerale oxiden zoals gesmolten alumina en gesmolten zirkonia.

(192)

Met betrekking tot Imerys merkte de Commissie op dat een groot deel van de elektroden die zij gebruikt, elektroden met een normaal vermogen zijn die vanwege hun fysische eigenschappen buiten het toepassingsgebied van dit onderzoek vallen. De Commissie merkte ook op dat Imerys kleine en zeer kleine elektroden gebruikt, die — zoals vermeld in overweging 32 — van de productomschrijving werden uitgesloten nadat alle opmerkingen, waaronder die van Imerys, waren geanalyseerd.

(193)

Uitgaande van de veronderstelling dat, gezien de fysische eigenschappen van gesmolten minerale oxiden, producenten van gesmolten minerale oxiden met soortgelijke productiefaciliteiten aan soortgelijke beperkingen werden blootgesteld, verwachtte de Commissie derhalve dat de uitsluiting van grafietelektroden met een nominale diameter van 350 mm of minder van de productomschrijving de mogelijke negatieve gevolgen voor deze gebruikers zou beperken.

(194)

Wat de staalindustrie betreft, werden de desbetreffende bevindingen in de overwegingen 285 tot en met 289 van de voorlopige verordening bevestigd. Daarbij werd, zoals blijkt uit de opmerkingen van Eurofer na de mededeling van de definitieve bevindingen, ook gewezen op de moeilijkheden bij het betrekken van grafietelektroden met een kleine diameter waarmee sommige staalproducenten in de EU momenteel worden geconfronteerd.

(195)

De Commissie merkte ook op dat de klagers in hun opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen nogmaals wezen op de aanwezigheid van beschikbare capaciteit van de producenten in de Unie om grafietelektroden met een kleine diameter te produceren.

(196)

Tot slot herinnerde de Commissie eraan dat de maatregelen alleen het herstel van eerlijke concurrentievoorwaarden tussen de Unie en de Chinese producenten van grafietelektroden mogelijk zullen maken en dat zij de gebruikers er niet van zullen weerhouden producten uit de VRC te blijven betrekken.

(197)

Het argument dat antidumpingrechten de winstgevendheid en het concurrentievermogen van de gebruikers in gevaar zouden brengen en dat de verwerkende industrie niet op betrouwbare wijze grafietelektroden kan betrekken, werd daarom afgewezen.

6.4.   Andere factoren

(198)

Aangezien er geen opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 290 en 291 van de voorlopige verordening bevestigd.

(199)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben de Fangda Group en de CCCME de Commissie verzocht de mogelijke negatieve gevolgen van de maatregelen voor de milieudoelstellingen van de Unie te onderzoeken. De Commissie was echter van mening dat de maatregelen geen risico voor de leveringszekerheid zullen opleveren, zoals uiteengezet in overweging 288 van de voorlopige verordening en in de overwegingen 196 en 197 van de onderhavige verordening, en derhalve geen belemmering zullen vormen voor de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van de Unie en de groene transitie. Integendeel, het doel van de maatregelen is het herstellen van een gelijk speelveld voor de producenten in de Unie. Dit zal bijdragen tot het waarborgen van een gediversifieerd aanbod voor de gebruikers, wat de productie van staal in elektrische boogovens in de Unie begunstigt.

6.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(200)

In het licht van het voorgaande heeft de Commissie de conclusies in overweging 292 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

7.1.   Schade opheffend prijsniveau

(201)

Overeenkomstig artikel 9, lid 4, derde alinea, van de basisverordening heeft de Commissie de ontwikkeling van de invoervolumes tijdens de periode van voorafgaande kennisgeving beoordeeld om rekening te houden met de extra schade ingeval er in die periode sprake zou zijn van een verdere aanzienlijke toename van de invoer waarop het onderzoek betrekking heeft. Volgens de Surveillance 2-databank bleek uit een vergelijking van de invoervolumes van het betrokken product in het onderzoektijdvak en in de periode van voorafgaande kennisgeving dat er geen verdere aanzienlijke stijging van de invoer had plaatsgevonden (de stijging bedroeg slechts 5,5 %). Derhalve werd niet voldaan aan de vereisten voor een verhoging van de schademarge op grond van artikel 9, lid 4, van de basisverordening en werd de schademarge niet aangepast.

(202)

Aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 168 tot en met 177 van de voorlopige verordening, zoals gewijzigd door de tabel in overweging 206, bevestigd.

(203)

Wat de residuele marge betreft, achtte de Commissie het vanwege de lage mate van medewerking van Chinese exporteurs, zoals uiteengezet in overweging 179 van de voorlopige verordening, passend deze op basis van beschikbare gegevens vast te stellen. De marge werd vastgesteld op het niveau van de hoogste prijsbederfmarge die was vastgesteld voor productsoorten die in representatieve hoeveelheden werden verkocht door de producent-exporteur met de hoogste prijsbederfmarge. De aldus berekende residuele prijsbederfmarge werd vastgesteld op 187,1 %.

7.2.   Verstoring van de grondstoffenmarkt

(204)

Aangezien er geen opmerkingen over de overwegingen 308 en 309 van de voorlopige verordening zijn ontvangen en gezien het feit dat de marges die toereikend zijn om de schade weg te nemen hoger bleven dan de dumpingmarges die ook in het definitieve stadium werden vastgesteld, was de Commissie van mening dat artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening in het onderhavige geval niet van toepassing is en dat in plaats daarvan artikel 7, lid 2, moest worden toegepast.

7.3.   Definitieve maatregelen

(205)

In het licht van de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping van het betrokken product.

(206)

Op grond van het bovenstaande worden deze rechten als volgt vastgesteld:

Onderneming

Dumpingmarge

Schademarge

Definitief antidumpingrecht

Fangda Group

36,1  %

139,7  %

36,1  %

Liaoning Dantan Technology Group Co., Ltd

23,0  %

98,5  %

23,0  %

Nantong Yangzi Carbon Group

51,7  %

150,5  %

51,7  %

Andere medewerkende ondernemingen

33,8  %

121,6  %

33,8  %

Alle andere ondernemingen

74,9  %

187,1  %

74,9  %

(207)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. De rechten zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land en vervaardigd door de genoemde juridische entiteiten. Op de invoer van het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die aan de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(208)

Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (15). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waarmee de onderneming kan aantonen dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een verordening over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(209)

Om het gevaar van ontwijking als gevolg van het verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur overleggen. De factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vastgestelde vereisten. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, wordt onderworpen aan het antidumpingrecht dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen”.

(210)

Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over deze factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele antidumpingrechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle vereisten van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en kunnen zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte te controleren en te waarborgen dat het lagere recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving.

(211)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor “alle andere ondernemingen” vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

7.4.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

(212)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie is berokkend, moeten de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief worden geïnd.

8.   SLOTBEPALINGEN

(213)

Indien een bedrag moet worden terugbetaald naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt ingevolge artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (16) als rentevoet de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

(214)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen wees de Nantong Yangzi Carbon Group erop dat de groep bestaat uit drie producenten: Nantong Yangzi Carbon Co., Ltd, Nantong Jiangdong Carbon Co. Ltd en Wulanchabu Xufeng Carbon Technology Co. Ltd De voorlopige verordening moet derhalve worden gewijzigd om daarin de namen van alle producenten van de Nantong Yangzi Carbon Group te vermelden met het oog op de inning van het voorlopige antidumpingrecht. Bovendien moeten hun namen ook worden vermeld om het definitieve antidumpingrecht in te stellen.

(215)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,5 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 7,0 μ.Ω.m, al dan niet voorzien van nippels, met een nominale diameter van meer dan 350 mm, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 11 00 (Taric-codes 8545110010 en 8545110015) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, zijn als volgt:

Land

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

VRC

Fangda Group, bestaande uit vier producenten:

Fangda Carbon New Material Co., Ltd;

Fushun Carbon Co., Ltd;

Chengdu Rongguang Carbon Co., Ltd;

Hefei Carbon Co., Ltd

36,1  %

C 731

VRC

Liaoning Dantan Technology Group Co., Ltd

23,0  %

C 732

VRC

Nantong Yangzi Carbon Group, bestaande uit drie producenten:

Nantong Yangzi Carbon Co., Ltd;

Nantong Jiangdong Carbon Co. Ltd;

Wulanchabu Xufeng Carbon Technology Co. Ltd

51,7  %

C 733

VRC

Andere medewerkende ondernemingen, opgenomen in de bijlage

33,8  %

 

VRC

Alle andere ondernemingen

74,9  %

C 999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: “Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1812, worden definitief geïnd op het in artikel 1, lid 1, omschreven product. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld in verband met de invoer van de uitgesloten producten (invoer van grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,5 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 7,0 μ.Ω.m, al dan niet voorzien van nippels, met een nominale diameter van 350 mm of minder) worden vrijgegeven.

Artikel 3

Artikel 1, lid 2, kan worden gewijzigd om nieuwe producenten-exporteurs uit de VRC toe te voegen en hen te onderwerpen aan het passende gewogen gemiddelde antidumpingrecht voor niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen. Een nieuwe producent-exporteur toont met bewijs aan dat:

a)

hij de in artikel 1, lid 1, beschreven goederen tijdens het onderzoektijdvak (1 januari 2020 tot en met 31 december 2020) niet heeft uitgevoerd;

b)

hij niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de bij deze verordening ingestelde maatregelen van toepassing zijn, en

c)

hij het betrokken product daadwerkelijk heeft uitgevoerd dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om na het verstrijken van het onderzoektijdvak een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren.

Artikel 4

1.   Artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1812 van de Commissie wordt als volgt gewijzigd:

“Nantong Yangzi Carbon Co., Ltd”

wordt vervangen door

“Nantong Yangzi Carbon Group, bestaande uit drie producenten: Nantong Yangzi Carbon Co., Ltd; Nantong Jiangdong Carbon Co. Ltd; Wulanchabu Xufeng Carbon Technology Co. Ltd”.

2.   Dit artikel is voor de toepassing van artikel 2 van toepassing met ingang van 16 oktober 2021.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 april 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 57 van 17.2.2021, blz. 3).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1812 van de Commissie van 14 oktober 2021 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 366 van 15.10.2021, blz. 62).

(4)  Gezien de standaarddiameters en de algemene tolerantie in de bedrijfstak zal de uitsluiting van grafietelektroden met een nominale diameter van 350 mm of minder er in de praktijk voor zorgen dat enkele iets grotere elektroden nog steeds onder de uitsluiting vallen.

(5)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the Purposes of Trade Defence Investigations”, 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2.

(6)  Rapport — Hoofdstuk 4, blz. 41-42, 83.

(7)  Zie deel 2 van hoofdstuk 80 van het 13e vijfjarenplan.

(8)  Bron: “Petroleum coke: essential to manufacturing”, gepubliceerd door de National Association of Manufacturers, beschikbaar op www.api.org/~/media/files/news/2014/14-november/petcoke-one-pager.pdf; “Petcoke markets and the cement industry”, gepubliceerd door CemNET, beschikbaar op www.cemnet.com/News/story/169503/petcoke-markets-and-the-cement-industry.html; geraadpleegd op 17 december 2021.

(9)  In overweging 150 van de voorlopige verordening werd de elektriciteit niet uitgedrukt in kWh, maar in MWh.

(10)  Gegevens beschikbaar op de website van de Comisión Federal de Electricidad op: https://app.cfe.mx/Aplicaciones/CCFE/Tarifas/TarifasCREIndustria/Tarifas/DemandaIndustrialTran.aspx, geraadpleegd op 8 december 2021.

(11)  www.iccsino.com.cn

(12)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/191 van de Commissie van 16 februari 2022 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 36 van 17.2.2022, blz. 1), overwegingen 229-233.

(13)  De totale Mexicaanse invoer uit Duitsland vertegenwoordigde 2,5 % van de totale hoeveelheid en 97,5 % van de invoer was afkomstig uit de VS.

(14)  Dit is de invoer op de vijf overige punten van binnenkomst, met uitzondering van die via Nuevo Laredo en de twee andere punten waar de gemiddelde prijs ongeveer 200 USD per ton bedroeg.

(15)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat G, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.

(16)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


BESLUITEN

7.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/51


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/559 VAN DE RAAD

van 5 april 2022

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/310 betreffende de machtiging aan Polen om de bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 226 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 26 juli 2021, heeft Polen verzocht om een machtiging om een bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 226 van Richtlijn 2006/112/EG met het doel een mechanisme van gesplitste betaling (“de bijzondere maatregel”) toe te passen. De bijzondere maatregel vereist dat op facturen voor fraudegevoelige leveringen van goederen en diensten, die in Polen doorgaans onder een verleggingsregeling en onder hoofdelijke aansprakelijkheid vallen, speciaal moet worden vermeld dat de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op een geblokkeerde btw-rekening van de leverancier gestort moet worden. Polen heeft om de verlenging van de bijzondere maatregel verzocht voor een periode van drie jaar, van 1 maart 2022 tot en met 28 februari 2025.

(2)

Bij brief van 27 oktober 2021 heeft de Commissie de overige lidstaten overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG in kennis gesteld van het verzoek van Polen. Bij brief van 28 oktober 2021 heeft de Commissie Polen ervan in kennis gesteld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(3)

Op grond van artikel 2 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/310 van de Raad (2) heeft Polen op 29 april 2021 bij de Commissie een verslag ingediend over het algehele effect van de bijzondere maatregel op de omvang van de btw-fraude en op de betrokken belastingplichtigen.

(4)

Polen heeft al talrijke maatregelen genomen om fraude te bestrijden. Het heeft onder meer de verleggingsregeling en de hoofdelijke aansprakelijkheid van de leverancier en de klant, het standaardcontrolebestand en strengere regels voor de btw-inschrijving en -uitschrijving van belastingplichtigen ingevoerd en het heeft het aantal audits verhoogd. Polen meent niettemin dat die maatregelen onvoldoende zijn om btw-fraude te voorkomen.

(5)

Polen heeft op 1 juli 2018 het vrijwillige mechanisme van gesplitste betaling ingevoerd, en op 1 maart 2019 het verplichte mechanisme van gesplitste betaling.

(6)

De goederen en diensten die onder het toepassingsgebied van de bijzondere maatregel vallen, zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/310, overeenkomstig de Poolse classificatie van goederen en diensten van 2008 (PKWiU 2008). De Poolse classificatie van goederen en diensten van 2015 (PKWiU 2015) heeft PKWiU 2008 met ingang van 1 juli 2020 vervangen. In het kader van PKWiU 2015 zijn de symbolen van de statistische classificatie en de redactionele namen van bepaalde in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/310 opgenomen goederen en diensten gewijzigd. Hoewel de vervanging van PKWiU 2008 door PKWiU 2015 niet heeft geleid tot enige wijziging in het toepassingsgebied van de goederen en diensten die onder het verplichte mechanisme van gesplitste betaling vallen, moet de bijlage ter wille van de rechtszekerheid worden geactualiseerd en vervangen door de bijlage bij dit besluit.

(7)

De bijzondere maatregel zal van toepassing blijven op leveringen tussen belastingplichtigen van goederen en diensten die zijn vermeld in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/310, zoals bijgewerkt en vervangen door de bijlage bij dit besluit, in leveringen tussen bedrijven (B2B-leveringen), en zal alleen betrekking hebben op elektronische bankoverschrijvingen. De bijzondere maatregel zal van toepassing blijven voor alle leveranciers, met inbegrip van niet in Polen gevestigde leveranciers.

(8)

Het door Polen ingediende verslag heeft bevestigd dat de bijzondere maatregel voor leveringen van goederen en diensten die fraudegevoelig zijn, resultaat oplevert in de strijd tegen belastingfraude.

(9)

Machtigingen om een bijzondere maatregel toe te passen worden gewoonlijk voor een beperkte periode toegestaan, zodat de Commissie kan evalueren of de bijzondere maatregel passend en doeltreffend is. De machtiging om de bijzondere maatregel toe te passen moet daarom verlengd worden tot en met 28 februari 2025.

(10)

Gezien het brede toepassingsgebied van de bijzondere maatregel moet Polen, indien het om een verdere verlenging verzoekt van de machtiging om de bijzondere maatregel toe te passen, een verslag indienen met betrekking tot de werking en de doeltreffendheid van de bijzondere maatregel wat betreft de omvang van de btw-fraude en wat betreft de belastingplichtigen, onder meer inzake btw-teruggaaf en de administratieve lasten en kosten voor belastingplichtigen.

(11)

De bijzondere maatregel zal geen nadelige gevolgen hebben voor de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik en voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(12)

Teneinde ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de bijzondere maatregel, waaronder de ononderbroken toepassing daarvan, verwezenlijkt worden en teneinde rechtszekerheid over het belastingtijdvak te bieden, is het passend machtiging te verlenen voor de verlenging van de bijzondere maatregel met ingang van 1 maart 2022. Aangezien Polen op 26 juli 2021 om machtiging heeft verzocht om de bijzondere maatregel te mogen blijven toepassen en vanaf 1 maart 2022 de uit hoofde van zijn nationale recht op basis van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/310 vastgestelde wettelijke regeling is blijven toepassen, worden de gewettigde verwachtingen van de betrokken personen naar behoren geëerbiedigd.

(13)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/310 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/310 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Indien Polen van oordeel is dat de in artikel 1 bedoelde maatregel moet worden verlengd, dient het een verzoek tot verlenging in bij de Commissie, samen met een verslag over het algehele effect van de maatregel op de omvang van de btw-fraude en op de betrokken belastingplichtigen.”.

2)

In artikel 3, tweede alinea, wordt de datum “28 februari 2022” vervangen door “28 februari 2025”.

3)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum van de kennisgeving ervan.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Polen.

Gedaan te Luxemburg, 5 april 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/310 van de Raad van 18 februari 2019 waarbij Polen wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 226 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 51 van 22.2.2019, blz. 19).


BIJLAGE

“BIJLAGE

Lijst van leveringen van goederen en diensten die onder artikel 1 vallen

Artikel 1 is van toepassing op de volgende leveringen van goederen en diensten overeenkomstig de Poolse classificatie van goederen en diensten (PKWiU 2015)

Post

PKWiU 2015

Benaming van de goederen (groep van goederen)/diensten (groep van diensten)

1

05.10.10.0

Steenkool

2

05.20.10.0

Bruinkool

3

ex 10.4

Dierlijke en plantaardige oliën en vetten — uitsluitend raapolie

4

19.10.10.0

Cokes en halfcokes, van steenkool en bruinkool of van turf; retortenkool

5

19.20.11.0

Briketten, eierkolen en dergelijke van steenkool vervaardigde vaste brandstoffen

6

19.20.12.0

Briketten, eierkolen en dergelijke vaste brandstoffen, vervaardigd van bruinkool

7

ex 20.59.12.0

Emulsies voor het sensibiliseren van oppervlakten voor fotografische doeleinden; chemische preparaten voor fotografische doeleinden, niet elders geclassificeerd (n.e.g.) — uitsluitend toners zonder een printkop voor printers voor automatische gegevensverwerkende machines

8

ex 20.59.30.0

Inkt voor schrijfmachines, inkt en andere inktsoorten om te schrijven en te tekenen — uitsluitend inktcartridges zonder een printkop voor printers voor automatische gegevensverwerkende machines

9

ex 22.21.30.0

Platen, vellen, foliën, stroken en strippen, van kunststof zonder celstructuur, niet versterkt, gelaagd of op dergelijke wijze gecombineerd met andere stoffen

10

24.10.12.0

Ferrolegeringen

11

24.10.14.0

Pellets en spiegelijzer of staal, in korrels of poeder

12

24.10.31.0

Gewalste platte producten van niet-gelegeerd staal, warm gewalst, met een breedte van 600 mm of meer

13

24.10.32.0

Gewalste platte producten van niet-gelegeerd staal, warm gewalst, met een breedte van minder dan 600 mm

14

24.10.35.0

Gewalste platte producten van ander gelegeerd staal, warm gewalst, met een breedte van 600 mm of meer, met uitzondering van producten van transformatorstaal

15

24.10.36.0

Gewalste platte producten van ander gelegeerd staal, warm gewalst, met een breedte van minder dan 600 mm, met uitzondering van producten van transformatorstaal

16

24.10.41.0

Gewalste platte producten van niet-gelegeerd staal, koud gewalst, met een breedte van 600 mm of meer

17

24.10.43.0

Gewalste platte producten van ander gelegeerd staal, koud gewalst, met een breedte van 600 mm of meer, met uitzondering van producten van transformatorstaal

18

24.10.51.0

Gewalste platte producten van niet-gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, geplateerd of bekleed

19

24.10.52.0

Gewalste platte producten van ander gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, geplateerd of bekleed

20

24.10.61.0

Walsdraad van niet-gelegeerd staal

21

24.10.62.0

Staven van staal, enkel gesmeed, warm gewalst, warm getrokken of warm geperst, ook indien na het walsen getordeerd

22

24.10.65.0

Walsdraad van ander gelegeerd staal

23

24.10.66.0

Staven van ander gelegeerd staal, enkel gesmeed, warm gewalst, warm getrokken of warm geperst, ook indien na het walsen getordeerd

24

24.10.71.0

Open profielen, enkel warmgewalst, warm getrokken of warm geperst, van niet-gelegeerd staal

25

24.10.73.0

Open profielen, enkel warm gewalst, warm getrokken of warm geperst, van ander gelegeerd staal

26

24.20.11.0

Buizen en pijpen, van de soort gebruikt voor olie- of gasleidingen, naadloos, van staal

27

24.20.12.0

Bekledingsbuizen (casings), exploitatiebuizen (tubings) en boorpijpen (drill pipes), van de soort gebruikt bij de olie- of gaswinning, naadloos, van staal

28

24.20.13.0

Andere buizen en pijpen, met rond profiel, naadloos, van staal

29

24.20.31.0

Buizen en pijpen, van de soort gebruikt voor olie- of gasleidingen, gelast, met een uitwendige diameter van 406,4 mm of minder, van staal

30

24.20.33.0

Andere buizen en pijpen, gelast, met rond profiel en met een uitwendige diameter van 406,4 mm of minder, van staal

31

24.20.34.0

Buizen en pijpen, andere dan met rond profiel, gelast, met een buitendiameter van 406,4 mm of minder, van staal

32

24.20.40.0

Fittings voor buisleidingen, van staal, niet gegoten

33

24.31.10.0

Koud getrokken staven en massieve profielen, van niet-gelegeerd staal

34

24.31.20.0

Koud getrokken staven en massieve profielen, van ander gelegeerd staal

35

24.32.10.0

Platte staalproducten, enkel koudgewalst, met een breedte van ≥ 600 mm, niet-bekleed

36

24.32.20.0

Gewalste platte staalproducten, enkel koudgewalst, met een breedte van ≥ 600 mm, geplateerd of bekleed

37

24.33.11.0

Open profielen van niet-gelegeerd staal, verkregen door koudvervormen of koudfelsen

38

24.33.20.0

Profielplaten van niet-gelegeerd staal

39

24.34.11.0

Koudgetrokken draad van niet-gelegeerd staal

40

24.41.10.0

Zilver, onbewerkt of half bewerkt of in poedervorm

41

ex 24.41.20.0

Goud, onbewerkt of half bewerkt of in poedervorm, met uitzondering van beleggingsgoud in de zin van artikel 121 van de Wet betreffende de belasting op goederen en diensten, behoudens post 43

42

24.41.30.0

Platina, onbewerkt of half bewerkt of in poedervorm

43

Ongeacht PKWiU-symbool

Beleggingsgoud in de zin van artikel 121 van de Wet betreffende de belasting op goederen en diensten

44

ex 24.41.40.0

Onedele metalen en zilver, geplateerd met goud, onbewerkt of half bewerkt — uitsluitend zilver, goud geplateerd, onbewerkt of half bewerkt

45

ex 24.41.50.0

Onedele metalen, geplateerd met zilver en onedele metalen, zilver en goud, geplateerd met platina, onbewerkt of half bewerkt — uitsluitend goud en zilver geplateerd, onbewerkt of half bewerkt

46

24.42.11.0

Ruw aluminium

47

24.43.11.0

Ruw lood

48

24.43.12.0

Ruw zink

49

24.43.13.0

Ruw tin

50

24.44.12.0

Niet-geraffineerd koper; anoden van koper voor het elektrolytisch raffineren

51

24.44.13.0

Geraffineerd koper en koperlegeringen, ruw; toeslaglegeringen van koper

52

24.44.21.0

Poeder en schilfers, van koper en zijn legeringen

53

24.44.22.0

Platen, staven, profielen en walsdraad van koper en zijn legeringen

54

24.44.23.0

Draad van koper en zijn legeringen

55

24.45.11.0

Ruw nikkel

56

ex 24.45.30.0

Andere non-ferrometalen en producten daaruit; cermets; assen en residuen die metaal en metaalverbindingen bevatten — uitsluitend resten en afval van niet-edelmetaal

57

ex 25.11.23.0

Andere constructiewerken en delen daarvan; platen, staven, profielen, buizen en dergelijke, van ijzer, van staal of van aluminium — alleen van staal

58

ex 25.93.13.0

Metaaldoek, metaalgaas en traliewerk, van ijzerdraad, van staaldraad of van koperdraad; plaatgaas, van ijzer, staal of koper — alleen van staal

59

ex 26.11.30.0

Elektronische geïntegreerde schakelingen — uitsluitend processors

60

26.20.1

Computers en andere automatische gegevensverwerkende machines en delen en toebehoren daarvoor

61

ex 26.20.21.0

Geheugeneenheden — uitsluitend harde schijven (HDD’s)

62

ex 26.20.22.0

Solid state opslagelementen — uitsluitend SSD’s

63

ex 26.30.22.0

Mobiele telefoons of andere draadloze netwerken — alleen mobiele telefoons, waaronder smartphones

64

26.40.20.0

Ontvangtoestellen voor televisie, ook indien met ingebouwd ontvangtoestel voor radio-omroep of toestel voor het opnemen of het weergeven van geluid of van beelden

65

ex 26.40.60.0

Consoles voor videospellen (zoals die welke worden gebruikt met een televisietoestel of een op zichzelf staand scherm) en andere spel- of kansspelapparatuur met elektronisch beeldscherm — met uitzondering van delen en toebehoren daarvan

66

26.70.13.0

Digitale fototoestellen en camcorders

67

27.20.2

Elektrische accumulatoren en delen daarvan

68

28.11.41.0

Delen van zuigermotoren met vonkontsteking, met uitzondering van delen van luchtvaartuigmotoren

69

ex 28.23.22.0

Delen en toebehoren van kantoormachines — uitsluitend inktcartridges en printkoppen voor printers voor automatische gegevensverwerkende machines, toners met printkop voor printers voor automatische gegevensverwerkende machines

70

ex 29.31.10.0

Ontstekingskabels en andere kabelbundels (kabelbomen) van de soort gebruikt in vervoermiddelen — uitsluitend ontstekingskabels en andere kabelbundels (kabelbomen) van de soort gebruikt in vervoermiddelen

71

29.31.21.0

Ontstekingsbougies; magneto’s; dynamo-magneto’s; vliegwielmagneten; stroomverdelers; ontstekingsspoelen

72

29.31.22.0

Startmotoren, ook indien werkend als generator; andere generatoren en andere benodigdheden voor verbrandingsmotoren

73

29.31.23.0

Elektrische signaal- en waarschuwingstoestellen, elektrische ruitenwissers en elektrische toestellen om ijsafzetting op of om het beslaan van ruiten tegen te gaan, voor motorvoertuigen

74

29.31.30.0

Delen van andere elektrische benodigdheden, voor motorvoertuigen

75

29.32.20.0

Veiligheidsgordels, airbags en delen en toebehoren van carrosserieën

76

29.32.30.0

Delen en toebehoren van motorvoertuigen, n.e.g., met uitzondering van motorfietsen

77

30.91.20.0

Delen en toebehoren van motorfietsen en zijspanwagens

78

ex 32.12.13.0

Sieraden en delen daarvan en andere sieraden en delen daarvan, van edel metaal of van metaal geplateerd met edel metaal — uitsluitend delen van juwelen en delen van juwelen van ander goud, zilver en platina, d.w.z. niet-afgewerkte of niet-complete juwelen en afzonderlijke delen van juwelen inclusief wanneer bedekt of bekleed met edel metaal

79

38.11.49.0

Gebruikte voertuigen, computers, televisies en andere voor sloop bestemde apparaten

80

38.11.51.0

Glasafval

81

38.11.52.0

Papier- en kartonafval

82

38.11.54.0

Ander rubberafval

83

38.11.55.0

Kunststofafval

84

38.11.58.0

Ongevaarlijk metaalafval

85

38.12.26.0

Gevaarlijk metaalafval

86

38.12.27

Afval en defecte elektrische cellen en accumulatoren; gebruikte galvanische cellen en batterijen en elektrische accumulatoren

87

38.32.2

Secundaire grondstoffen van metaal

88

38.32.31.0

Secundaire grondstoffen van glas

89

38.32.32.0

Secundaire grondstoffen van papier en karton

90

38.32.33.0

Secundaire grondstoffen van kunststof

91

38.32.34.0

Secundaire grondstoffen van rubber

92

 

Motorbenzine, dieselolie, brandgas — in de zin van de accijnsbepalingen

93

 

Stookolie en smeerolie — in de zin van de accijnsbepalingen

94

ex 58.29.11.0

Softwarepakketten voor een besturingssysteem — uitsluitend SSD’s

95

ex 58.29.29.0

Andere softwarepakketten — uitsluitend SSD’s

96

ex 59.11.23.0

Andere video’s en video-opnamen op schijven, magnetische banden en soortgelijke media — uitsluitend SSD’s

97

Ongeacht PKWiU-symbool

Diensten voor de overdracht van broeikasgasemissierechten als bedoeld in de wet van 12 juni 2015 over de handel in broeikasgasemissierechten (Publicatieblad van 2021, artikel 332)

98

41.00.3

Bouwwerkzaamheden aan woningen (nieuwbouw, reconstructie en renovatie van bestaande gebouwen)

99

41.00.4

Bouwwerkzaamheden aan niet voor bewoning bestemde gebouwen (nieuwbouw, reconstructie en renovatie van bestaande gebouwen)

100

42.11.20.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van autosnelwegen, wegen, straten en andere wegen voor voertuigen en voetgangers en de aanleg van start- en landingsbanen omvatten

101

42.12.20.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van spoorwegen en ondergrondse doorgangen omvatten

102

42.13.20.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van bruggen en tunnels omvatten

103

42.21.21.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van transmissiepijpleidingen omvatten

104

42.21.22.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van distributienetwerken, met inbegrip van ondersteunende werkzaamheden, omvatten

105

42.21.23.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van irrigatiesystemen (riolen), bus- en waterlijnen, faciliteiten voor de behandeling van water en waterzuivering en pompstations omvatten

106

42.21.24.0

Werkzaamheden die het boren van putten en waterinlaten en de installatie van septische tanks omvatten

107

42.22.21.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van telecommunicatie- en hoogspanningsleidingen omvatten

108

42.22.22.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van telecommunicatie- en distributieleidingen voor de stroomvoorziening omvatten

109

42.22.23.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van kerncentrales omvatten

110

42.91.20.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van kaden, havens, dammen, sluizen en hydromechanische faciliteiten omvatten

111

42.99.21.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van productie- en mijnbouwvoorzieningen omvatten

112

42.99.22.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de bouw van stadions en de aanleg van sportvelden omvatten

113

42.99.29.0

Algemene bouwwerkzaamheden die de constructie van wegen- en waterbouwkundige werken omvatten, n.e.g.

114

43.11.10.0

Werkzaamheden die het slopen van gebouwen omvatten

115

43.12.11.0

Werkzaamheden die het bouwrijp maken van het terrein omvatten, met uitzondering van grondwerken

116

43.12.12.0

Grondwerken: graaf-, uitdiep- en grondverzetswerkzaamheden

117

43.13.10.0

Werkzaamheden die graafwerkzaamheden en boringen voor bouwkundige en geologische doeleinden omvatten

118

43.21.10.1

Werkzaamheden die installaties voor elektrische veiligheid omvatten

119

43.21.10.2

Werkzaamheden die andere elektrische installaties omvatten

120

43.22.11.0

Werkzaamheden die loodgieterswerkzaamheden en afwateringswerkzaamheden omvatten

121

43.22.12.0

Werkzaamheden die de installatie van verwarmings-, ventilatie- en aircosystemen omvatten

122

43.22.20.0

Werkzaamheden die de bouw van gasinstallaties omvatten

123

43.29.11.0

Isolatiewerkzaamheden

124

43.29.12.0

Plaatsen van hekwerk

125

43.29.19.0

Andere installatiewerkzaamheden, n.e.g.

126

43.31.10.0

Stukadoorswerkzaamheden

127

43.32.10.0

Installatiewerkzaamheden voor timmerwerkzaamheden

128

43.33.10.0

Werkzaamheden die het betegelen van vloeren en muren omvatten

129

43.33.21.0

Werkzaamheden die het betegelen van vloeren en muren met terrazzo, marmer, graniet of leisteen omvatten

130

43.33.29.0

Andere werkzaamheden aan vloeren en muren (inclusief behangen), n.e.g.

131

43.34.10.0

Schilderen

132

43.34.20.0

Glasfabricage

133

43.39.11.0

Decoratieve werkzaamheden

134

43.39.19.0

Werkzaamheden die andere afwerkingen omvatten, n.e.g.

135

43.91.11.0

Werkzaamheden die de bouw van dakconstructies omvatten

136

43.91.19.0

Werkzaamheden aan andersoortig dakwerk

137

43.99.10.0

Werkzaamheden die het aanbrengen van vochtwerende en waterdichte isolatie omvatten

138

43.99.20.0

Werkzaamheden die het opbouwen en afbreken van steigers omvatten

139

43.99.30.0

Werkzaamheden die de bouw van funderingen, inclusief heien, omvatten

140

43.99.40.0

Betonwerkzaamheden

141

43.99.50.0

Werkzaamheden die het bouwen van staalconstructies omvatten

142

43.99.60.0

Werkzaamheden die het bouwen van bakstenen en stenen structuren omvatten

143

43.99.70.0

Werkzaamheden die het monteren en bouwen van prefabconstructies omvatten

144

43.99.90.0

Werkzaamheden die andere gespecialiseerde werkzaamheden omvatten, n.e.g.

145

45.31.1

Handel in delen en toebehoren van motorvoertuigen, met uitzondering van motorfietsen

146

45.32.1

Detailhandel in delen en toebehoren van motorvoertuigen, met uitzondering van motorfietsen, in gespecialiseerde verkooppunten

147

45.32.2

Andere diensten in verband met detailhandel in delen en toebehoren van motorvoertuigen, met uitzondering van motorfietsen

148

ex 45.40.10.0

Groothandel in motorfietsen en delen en toebehoren van motorfietsen — uitsluitend verkoop van delen en toebehoren voor motorfietsen

149

ex 45.40.20.0

Detailhandel in motorfietsen en delen en toebehoren van motorfietsen, in gespecialiseerde verkooppunten — uitsluitend verkoop van delen en toebehoren voor motorfietsen

150

ex 45.40.30.0

Andere diensten in verband met de detailhandel in motorfietsen en delen en toebehoren van motorfietsen — uitsluitend verkoop in het klein van delen en toebehoren voor motorfietsen


7.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/60


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/560 VAN DE COMMISSIE

van 31 maart 2022

tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met het genetisch gemodificeerde katoen GHB614 (BCS-GHØØ2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 1891)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 11, lid 3, en artikel 23, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2011/354/EU van de Commissie (2) is een vergunning verleend voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614. Deze vergunning heeft ook betrekking op het in de handel brengen van andere producten dan levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerde katoen GHB614, voor hetzelfde gebruiksdoel als andere katoen, met uitzondering van de teelt.

(2)

Op 22 april 2020 heeft BASF SE, gevestigd in Duitsland, namens BASF Agricultural Solutions Seed US LLC, gevestigd in de Verenigde Staten, overeenkomstig de artikelen 11 en 23 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag bij de Commissie ingediend voor de verlenging van die vergunning.

(3)

Op 7 juli 2021 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig de artikelen 11 en 23 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig wetenschappelijk advies uitgebracht (3). Daarin heeft zij geconcludeerd dat de aanvraag tot verlenging geen gegevens bevatte die wijzen op nieuwe gevaren, gewijzigde blootstelling of wetenschappelijke onzekerheden die tot een wijziging van de in 2009 door de EFSA goedgekeurde conclusies van de oorspronkelijke risicobeoordeling van genetisch gemodificeerde katoen GHB614 (4) zouden leiden.

(4)

De EFSA heeft in haar wetenschappelijk advies aandacht besteed aan alle vragen en punten van zorg die de lidstaten aan de orde hebben gesteld in het kader van de raadpleging van de bevoegde nationale instanties overeenkomstig artikel 6, lid 4, en artikel 18, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(5)

De EFSA heeft ook geconcludeerd dat het door de aanvrager ingediende monitoringplan voor de milieueffecten, dat bestaat uit een algemeen toezichtsplan, aansluit bij het beoogde gebruik van de producten.

(6)

Rekening houdend met die conclusies moet de vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614, en van producten die er geheel of gedeeltelijk uit bestaan, voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt, worden verlengd.

(7)

Aan genetisch gemodificeerde katoen GHB614 is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie (5) een eenduidig identificatienummer toegekend in het kader van de oorspronkelijke vergunning ervan bij Besluit 2011/354/EU. Dat eenduidig identificatienummer moet verder worden gebruikt.

(8)

Voor de onder dit besluit vallende producten lijken geen andere specifieke etiketteringsvoorschriften nodig te zijn dan die van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en die van artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad (6). Om echter te waarborgen dat producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerde katoen GHB614 binnen de grenzen van de bij dit besluit verleende vergunning worden gebruikt, moet op het etiket van die producten — met uitzondering van levensmiddelen — duidelijk worden vermeld dat zij niet voor de teelt zijn bedoeld.

(9)

De vergunninghouder moet elk jaar een verslag indienen over de uitvoering en de resultaten van de activiteiten in het monitoringplan voor de milieueffecten. Die resultaten moeten worden gepresenteerd overeenkomstig de voorschriften van Beschikking 2009/770/EG van de Commissie (7).

(10)

Het advies van de EFSA rechtvaardigt niet dat specifieke voorwaarden of beperkingen worden opgelegd voor het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling — met inbegrip van voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen betreffende de consumptie van levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 — of voor de bescherming van bepaalde ecosystemen/het milieu of geografische gebieden, zoals bedoeld in artikel 6, lid 5, punt e), en artikel 18, lid 5, punt e), van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(11)

Alle relevante informatie over het verlenen van de vergunning voor de producten die onder dit besluit vallen, moet worden opgenomen in het in artikel 28, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

(12)

Krachtens artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 2, punt c), van Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad (8) moeten de partijen bij het aan het Verdrag inzake biologische diversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid van dit besluit in kennis worden gesteld via het uitwisselingscentrum voor bioveiligheid.

(13)

Het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht. Deze uitvoeringshandeling werd nodig geacht en de voorzitter heeft deze voor verder beraad aan het comité van beroep voorgelegd. Het comité van beroep heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Genetisch gemodificeerd organisme en eenduidig identificatienummer

Aan het genetisch gemodificeerde katoen (Gossypium hirsutum) GHB614, als nader gespecificeerd in punt b) van de bijlage bij dit besluit, wordt het eenduidige identificatienummer BCS-GHØØ2-5 toegekend, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004.

Artikel 2

Verlenging van de vergunning

Overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit wordt de vergunning voor het in de handel brengen van de volgende producten verlengd:

a)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met het genetisch gemodificeerde katoen BCS-GHØØ2-5;

b)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met het genetisch gemodificeerde katoen BCS-GHØØ2-5;

c)

producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het genetisch gemodificeerde katoen BCS-GHØØ2-5, voor andere toepassingen dan bedoeld in de punten a) en b), met uitzondering van de teelt.

Artikel 3

Etikettering

1.   Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme “katoen”.

2.   De woorden “niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het in artikel 1 bedoelde genetisch gemodificeerde katoen, met uitzondering van de in artikel 2, punt a), bedoelde producten.

Artikel 4

Detectiemethode

Voor de detectie van het genetisch gemodificeerde katoen BCS-GHØØ2-5 wordt de in punt d) van de bijlage vermelde methode gebruikt.

Artikel 5

Monitoringplan voor de milieueffecten

1.   De vergunninghouder zorgt ervoor dat het in punt h) van de bijlage vermelde monitoringplan voor de milieueffecten wordt vastgesteld en uitgevoerd.

2.   De vergunninghouder dient jaarlijks bij de Commissie een verslag in over de uitvoering en de resultaten van het monitoringplan overeenkomstig het formulier in Beschikking 2009/770/EG.

Artikel 6

Communautair register

De informatie in de bijlage wordt opgenomen in het in artikel 28, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

Artikel 7

Vergunninghouder

De vergunninghouder is BASF Agricultural Solutions Seed US LLC, Verenigde Staten, in de Unie vertegenwoordigd door BASF SE, Duitsland.

Artikel 8

Geldigheid

Dit besluit is van toepassing gedurende een periode van tien jaar met ingang van de datum van kennisgeving.

Artikel 9

Adressaat

Dit besluit is gericht tot BASF Agricultural Solutions Seed US LLC, 100 Park Avenue, Florham Park, New Jersey 07932, Verenigde Staten, in de Unie vertegenwoordigd door BASF SE, Carl-Bosch-Str. 38, D-67063 Ludwigshafen, Duitsland.

Gedaan te Brussel, 31 maart 2022.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  Besluit 2011/354/EU van de Commissie van 17 juni 2011 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met het genetisch gemodificeerde katoen GHB614 (BCS-GHØØ2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 90).

(3)  Ggo-panel van de EFSA (Panel van de EFSA voor genetisch gemodificeerde organismen), 2021. Scientific Opinion on the assessment of genetically modified cotton GHB614 for renewal authorisation under Regulation (EC) No 1829/2003 (application EFSA-GMO-RX-018). EFSA Journal 2021;19(7):6671, 12 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2021.6671

(4)  Ggo-panel van de EFSA, 2009. Scientific Opinion of the Panel on Genetically Modified Organisms on an application (Reference EFSA-GMO-NL-2008-51) for the placing on the market of glyphosate tolerant genetically modified cotton GHB614, for food and feed uses, import and processing under Regulation (EC) No 1829/2003 from Bayer CropScience. EFSA Journal 2009;7(3):985, 24 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2009.985

(5)  Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen (PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5).

(6)  Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24).

(7)  Beschikking 2009/770/EG van de Commissie van 13 oktober 2009 tot vaststelling van standaardrapportageformulieren voor de presentatie van de resultaten van monitoring van de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, als product of in producten en met het oog op het in de handel brengen, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 275 van 21.10.2009, blz. 9).

(8)  Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen (PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1).


BIJLAGE

a)   Aanvrager en vergunninghouder:

Naam

:

BASF Agricultural Solutions Seeds US LLC

Adres

:

100 Park Avenue, Florham Park, New Jersey 07932, Verenigde Staten

In de Unie vertegenwoordigd door: BASF SE, Carl-Bosch-Str. 38, D-67063 Ludwigshafen, Duitsland

b)   Benaming en specificatie van de producten:

1)

Levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met het genetisch gemodificeerde katoen BCS-GHØØ2-5.

2)

Diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met het genetisch gemodificeerde katoen BCS-GHØØ2-5.

3)

Producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerde katoen BCS-GHØØ2-5 voor andere toepassingen dan bedoeld in de punten 1 en 2, met uitzondering van de teelt.

De genetisch gemodificeerde katoen BCS-GHØØ2-5 brengt het 2mEPSPS-gen tot expressie, dat tolerantie geeft voor op glyfosaat gebaseerde herbiciden.

c)   Etikettering:

1)

Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme “katoen”.

2)

De woorden “niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het genetisch gemodificeerde katoen BCS-GHØØ2-5, met uitzondering van de in punt b), 1), bedoelde producten.

d)   Detectiemethode:

1)

Modificatiespecifieke methode voor de kwantificering van genetisch gemodificeerde katoen BCS-GHØØ2-5 met gebruikmaking van realtime-PCR.

2)

Gevalideerd door het bij Verordening (EG) nr. 1829/2003 ingestelde EU-referentielaboratorium, gepubliceerd op http://gmo-crl.jrc.ec.europa.eu/StatusOfDossiers.aspx

3)

Referentiemateriaal: AOCS 1108 en 0306 zijn verkrijgbaar bij de American Oil Chemists Society op https://aocs.org/tech/crm

e)   Eenduidig identificatienummer:

BCS-GHØØ2-5

f)   Informatie die vereist is krachtens bijlage II bij het aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid:

[Uitwisselingscentrum voor bioveiligheid, Record ID: wordt bij kennisgeving bekendgemaakt in het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders].

g)   Voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling van de producten:

Geen.

h)   Monitoringplan voor de milieueffecten:

Monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (1).

[Link: plan bekendgemaakt in het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders]

i)   Voorschriften voor monitoring, na het in de handel brengen, van het gebruik van het levensmiddel voor menselijke consumptie:

Geen.

Opmerking: Het kan gebeuren dat de links naar de documenten na verloop van tijd gewijzigd moeten worden. Dergelijke wijzigingen worden bekendgemaakt door het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders bij te werken.


(1)  Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).


AANBEVELINGEN

7.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/66


AANBEVELING (EU) 2022/561 VAN DE COMMISSIE

van 6 april 2022

betreffende controle op de aanwezigheid van glycoalkaloïden in aardappelen en van aardappelen afgeleide producten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het panel voor contaminanten in de voedselketen (Contam) van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in 2020 een risicobeoordeling goedgekeurd voor glycoalkaloïden in diervoeders en levensmiddelen, met name in aardappelen en van aardappelen afgeleide producten (1).

(2)

Bij de mens omvatten de acute toxische effecten van aardappelglycoalkaloïden (α-solanine en α-chaconine) gastro-intestinale symptomen zoals misselijkheid, braken en diarree. Voor deze effecten heeft het Contam-panel een laagste dosis of concentratie waarbij een schadelijk effect is waargenomen (lowest-observed-adverse-effect level — LOAEL) van 1 mg totale aardappelglycoalkaloïden/kg lichaamsgewicht (lg) per dag aangewezen als referentiepunt voor de karakterisering van het risico na acute blootstelling. Een blootstellingsmarge (margin of exposure — MOE) van meer dan 10 geeft aan dat er geen gezondheidsrisico bestaat. Bij deze MOE van 10 wordt rekening gehouden met de extrapolatie van een LOAEL naar een niveau zonder waarneembaar schadelijk effect (no-observed-adverse-effect level — NOAEL) (een factor 3) en de interindividuele variabiliteit in toxicodynamica (factor 3,2). Aangezien schattingen van acute blootstelling in bepaalde blootstellingsscenario’s tot een MOE van minder dan 10 hebben geleid, is sprake van een gezondheidsprobleem.

(3)

Het Contam-panel heeft aanbevolen meer gegevens over de aanwezigheid van glycoalkaloïden en hun aglyconen te verzamelen in de aardappelrassen die op de markt beschikbaar zijn, in nieuwe aardappelrassen die het resultaat zijn van teeltexperimenten en in verwerkte aardappelproducten, met inbegrip van levensmiddelen voor zuigelingen.

(4)

Goede landbouwpraktijken, goede opslag- en vervoersomstandigheden en goede productiepraktijken kunnen de aanwezigheid van glycoalkaloïden in aardappelen en verwerkte aardappelproducten verminderen. Er moet echter meer informatie worden verzameld over de factoren die tot relatief hoge gehalten glycoalkaloïden in aardappelen en verwerkte aardappelproducten leiden, zodat kan worden vastgesteld welke maatregelen moeten worden genomen om het vóórkomen van glycoalkaloïden in deze levensmiddelen te voorkomen of te verminderen. Indien mogelijk moeten met name in verwerkte aardappelproducten ook de afbraakproducten β- en γ-solanine en chaconine en het aglycon solanidine worden geanalyseerd, aangezien deze verbindingen dezelfde toxiciteit hebben als α-solanine en α-chaconine.

(5)

De resultaten van de controle op glycoalkaloïden moeten betrouwbaar en vergelijkbaar zijn. Het is daarom passend instructies te geven over de extractie en de vereisten voor de analyse ervan. Daar het glycoalkaloïdengehalte in niet-geschilde aardappelen hoger is dan in geschilde aardappelen en in kleine aardappelen hoger is dan in grotere aardappelen, is het belangrijk om bij het rapporteren van aanwezigheidsgegevens informatie over deze factoren te verstrekken.

(6)

Om advies te geven over de vraag wanneer het passend zou zijn de factoren te identificeren die tot relatief hoge glycoalkaloïden leiden, is het passend een indicatieve waarde voor aardappelen vast te stellen. Het is ook passend meer informatie te verkrijgen over de effecten van de verwerking op het glycoalkaloïdengehalte.

(7)

Daarom moet worden aanbevolen de glycoalkaloïden in aardappel- en aardappelproducten te controleren en vast te stellen welke factoren tot hoge gehalten daarvan leiden, en is het passend meer informatie te verzamelen over de effecten van de verwerking op het glycoalkaloïdengehalte,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.

De lidstaten moeten, met de actieve betrokkenheid van exploitanten van levensmiddelenbedrijven, toezicht houden op de glycoalkaloïden α-solanine en α-chaconine in aardappelen en aardappelproducten. Indien mogelijk moeten ook de afbraakproducten β- en γ-solanine en chaconine en het aglycon solanidine worden geanalyseerd, met name in verwerkte aardappelproducten.

2.

Om enzymatische afbraak van α-chaconine te voorkomen, met name bij de analyse van (al dan niet geschilde) rauwe aardappelen, moet vóór de extractie en de opzuivering een oplossing van 1 % mierenzuur in methanol aan de aardappelen worden toegevoegd in een verhouding van 1:2 (volume:gewicht) wanneer deze worden gemengd en gehomogeniseerd. De aanbevolen analysemethoden zijn vloeistofchromatografie met ultraviolet-fotodiode-arraydetectie (LC-UV-DAD) of vloeistofchromatografie-massaspectrometrie (LC-MS). Er kunnen andere analysemethoden worden toegepast, mits er bewijs bestaat dat zij betrouwbare resultaten opleveren voor afzonderlijke glycoalkaloïden. De bepaalbaarheidsgrens (LOQ) voor de bepaling van elke glycoalkaloïde moet bij voorkeur rond 1 mg/kg liggen en mag niet hoger zijn dan 5 mg/kg.

3.

De lidstaten moeten, met de actieve betrokkenheid van exploitanten van levensmiddelenbedrijven, onderzoek doen naar de factoren die ertoe leiden dat deze niveaus boven het indicatieve niveau liggen van 100 mg α-solanine en α-chaconine (samen) per kilogram aardappelen/verwerkte aardappelproducten.

4.

De lidstaten en exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten de EFSA uiterlijk op 30 juni van elk jaar de gegevens voor het voorgaande jaar verstrekken die in één databank moeten worden opgenomen overeenkomstig de voorschriften van de richtsnoeren van de EFSA inzake standaardmonsterbeschrijving (Standard Sample Description — SSD) voor levensmiddelen en diervoeders en de aanvullende specifieke rapportagevereisten van de EFSA (2). Het is belangrijk om voor aardappelen en verwerkte aardappelproducten het ras aan te geven, samen met de grootte van de aardappelen (gemiddeld gewicht van de aardappelen, met name voor niet-geschilde aardappelen), of het gaat om vroege aardappelen of rijpe, gedurende een langere periode opgeslagen aardappelen, de plaats van bemonstering (bij de producent, de groothandel of de detailhandel) en of de aardappelen al dan niet zijn geschild (3).

Gedaan te Brussel, 6 april 2022.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  EFSA CONTAM Panel (EFSA Panel on Contaminants in the Food Chain), 2020. Scientific Opinion — Risk assessment of glycoalkaloids in feed and food, in particular in potatoes and potato-derived products. EFSA Journal 2020;18(8):6222, 190 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.,6222

(2)  https://www.efsa.europa.eu/en/call/call-continuous-collection-chemical-contaminants-occurrence-data-0

(3)  Tests op het effect van het schillen op het glycoalkaloïdengehalte moeten worden uitgevoerd met een (aardappel-)schiller.


Rectificaties

7.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/68


Rectificatie van Verordening (EU) 2022/110 van de Raad van 27 januari 2022 tot vaststelling, voor 2022, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee

( Publicatieblad van de Europese Unie L 21 van 31 januari 2022 )

Bladzijde 181, bijlage III, punt f):

in plaats van:

“f)

Vangstmogelijkheden voor blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) en de rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea) in Corsica, Ligurische Zee, Tyrreense Zee en Sardinië (GDG’s 8-9-10-11) uitgedrukt in maximumniveau van de vangsten in ton levend gewicht

Soort:

Blauwrode diepzeegarnaal

(Aristeus antennatus)

Gebied:

GDG’s 9-10-11

(ARA/GF9-11)

Spanje

0

 

 

Frankrijk

9

 

 

Italië

250

 

 

Unie

259

 

 

TAC

Niet relevant

 

Maximumniveau van de vangsten

Soort:

Rode diepzeegarnaal

(Aristaeomorpha foliacea)

Gebied:

GDG’s 8-9-10-11

(ARS/GF9-11)

Spanje

0

 

 

Frankrijk

5

 

 

Italië

365

 

 

Unie

370

 

 

TAC

Niet relevant

 

Maximumniveau van de vangsten”

lezen:

“f)

Vangstmogelijkheden voor blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) en de rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea) in Corsica, Ligurische Zee, Tyrreense Zee en Sardinië (GDG’s 8-9-10-11) uitgedrukt in maximumniveau van de vangsten in ton levend gewicht

Soort:

Blauwrode diepzeegarnaal

(Aristeus antennatus)

Gebied:

GDG’s 8-9-10-11

(ARA/GF8-11)

Spanje

0

 

 

Frankrijk

9

 

 

Italië

250

 

 

Unie

259

 

 

TAC

Niet relevant

 

Maximumniveau van de vangsten

Soort:

Rode diepzeegarnaal

(Aristaeomorpha foliacea)

Gebied:

GDG’s 8-9-10-11

(ARS/GF8-11)

Spanje

0

 

 

Frankrijk

5

 

 

Italië

365

 

 

Unie

370

 

 

TAC

Niet relevant

 

Maximumniveau van de vangsten”


7.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/69


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/469 van de Commissie van 14 februari 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 923/2012, Verordening (EU) nr. 139/2014 en Verordening (EU) 2017/373, voor wat betreft de voorschriften voor luchtverkeersbeheers-/luchtvaartnavigatiediensten, het ontwerp van luchtruimstructuren en de gegevenskwaliteit, en de veiligheid van start- en landingsbanen, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 73/2010

( Publicatieblad van de Europese Unie L 104 van 3 april 2020 )

Op bladzijde 26, bijlage III, punt 3), a), in de wijzigingen van ATM/ANS.OR.A.085, punt (g), van bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/373:

in plaats van:

“(g)

ervoor zorgen dat de in AIS.OR.505, onder a), vermelde informatie tijdig aan de AIS-aanbieder wordt verstrekt;”,

lezen:

“(g)

ervoor zorgen dat de in AIS.TR.505, punt a), vermelde informatie tijdig aan de AIS-aanbieder wordt verstrekt;”.

Op bladzijde 109, bijlage III, punt 3), b), in de wijzigingen van Aanhangsel 1, in de tabel “Gegevenstypes waarnaar wordt verwezen in kolom 4 “Type””, tweede kolom, zevende rij, van bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/373:

in plaats van:

“Een hoekwaarde”,

lezen:

“Een lineaire waarde”.

Op bladzijde 148, bijlage III, punt 5), v), in de wijzigingen van Aanhangsel 1, in de tabel “Bereik en resoluties voor de numerieke elementen van METAR”, in de rij “Staat van de baan” van bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/373:

in plaats van:

“Staat van de baan

Baanaanduiding: (geen eenheden)

01-36; 88; 99

1

Neerslag op de baan: (geen eenheden)

0-9

1

Mate van verontreiniging van de baan: (geen eenheden)

1; 2; 5; 9

Diepte van de neerslag: (geen eenheden)

00-90; 92-99

1

Wrijvingscoëfficiënt/remwerking: (geen eenheden)

00-95; 99

1”

lezen:

“Staat van de baan

Baanaanduiding: (geen eenheden)

Neerslag op de baan: (geen eenheden)

Mate van verontreiniging van de baan: (geen eenheden)

Diepte van de neerslag: (geen eenheden)

Wrijvingscoëfficiënt/remwerking: (geen eenheden)

—”

Op bladzijde 179, bijlage III, punt 6), in de wijzigingen van Subdeel B, Deel 3, Hoofdstuk 1, AIS.TR.330 NOTAM, punt (b), (7), van bijlage VI bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/373:

in plaats van:

“(7)

parachutespringen in niet-gecontroleerd luchtruim volgens zichtvliegvoorschriften (VFR), of in gecontroleerd luchtruim op bekendgemaakte plaatsen of in gevaarlijke of verboden gebieden;”,

lezen:

“(7)

parachutespringen in niet-gecontroleerd luchtruim volgens zichtvliegvoorschriften (VFR), dan wel in gecontroleerd luchtruim op bekendgemaakte plaatsen of in gevaarlijke of verboden gebieden;”.

Op bladzijde 197, bijlage III, punt 6), in de wijzigingen van Aanhangsel 1, Deel 1, titel van punt GEN 3.4, van bijlage VI bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/373:

in plaats van:

GEN 3.4 Communicatiediensten”,

lezen:

GEN 3.4 Communicatie- en navigatiediensten”.