ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 98

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
25 maart 2022


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/474 van de Commissie van 17 januari 2022 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft speciale voorschriften voor de productie en het gebruik van niet-biologische, omschakelings- en biologische zaailingen en ander plantaardig niet-biologisch, omschakelings- en biologisch teeltmateriaal ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/475 van de Commissie van 23 maart 2022 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de vaststelling van de representatieve prijzen voor de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine

6

 

*

Verordening (EU) 2022/476 van de Commissie van 24 maart 2022 tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van azijnzuur, azoxystrobin, benzovindiflupyr, cyantraniliprole, cyflufenamid, emamectin, flutolanil, Californische pap, maltodextrine en proquinazid in of op bepaalde producten ( 1 )

9

 

*

Verordening (EU) 2022/477 van de Commissie van 24 maart 2022 tot wijziging van de bijlagen VI tot en met X bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) ( 1 )

38

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/478 van de Commissie van 24 maart 2022 tot instandhouding van beschermende maatregelen met betrekking tot de invoer van voor menselijke consumptie bestemde tweekleppige weekdieren uit Turkije ( 1 )

54

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/479 van de Commissie van 24 maart 2022 tot wijziging van de bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 wat betreft de gegevens voor het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in de lijsten van derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan ( 1 )

57

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2022/480 van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de instelling van een enquêtecommissie om het gebruik van de Pegasus- en soortgelijke spyware voor surveillance te onderzoeken, en houdende de vaststelling van het onderwerp van de enquête, alsook van de bevoegdheden, het aantal leden en de duur van het mandaat van de commissie

72

 

*

Besluit (EU) 2022/481 van de Raad van 22 maart 2022 over het namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie in te nemen standpunt ten aanzien van de goedkeuring van een besluit over de herziening van het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten

76

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/482 van de Commissie van 16 maart 2022 inzake het verzoek tot registratie van het Europees burgerinitiatief Fur Free Europe op grond van Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 1530)

82

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/483 van de Commissie van 21 maart 2022 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat ( 1 )

84

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/484 van de Commissie van 23 maart 2022 tot vaststelling van de mogelijkheid om af te wijken van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie wat betreft de uitvoering van bepaalde voorwaarden in verband met de vergroeningsbetaling voor het claimjaar 2022 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 1875)

105

 

*

Besluit (EU) 2022/485 van de Europese Centrale Bank van 17 maart 2022 tot wijziging van Besluit 2010/624/EU betreffende het beheer van door de Unie opgenomen en verstrekte leningen in het kader van het Europees financieel stabilisatiemechanisme (ECB/2022/11)

108

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/474 VAN DE COMMISSIE

van 17 januari 2022

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft speciale voorschriften voor de productie en het gebruik van niet-biologische, omschakelings- en biologische zaailingen en ander plantaardig niet-biologisch, omschakelings- en biologisch teeltmateriaal

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (1), en met name artikel 12, lid 2, punten b) en e),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2018/848, en met name bijlage II, deel I, bevat bepaalde vereisten voor het gebruik van plantaardig omschakelingsteeltmateriaal en niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal.

(2)

Gelet op de geleidelijke afschaffing van de afwijkingen van het gebruik van biologisch plantaardig teeltmateriaal zoals vastgelegd in artikel 53 van Verordening (EU) 2018/848, is het van belang dat steeds meer plantaardig omschakelingsteeltmateriaal en biologisch plantaardig teeltmateriaal wordt geproduceerd en in de handel wordt gebracht.

(3)

Echter, voor sommige tuinbouwgewassen zijn biologische en omschakelingszaden op dit moment slechts in beperkte mate beschikbaar en is het gebruik van niet-biologische zaden voor de productie van zaailingen als plantaardig teeltmateriaal dat onder biologische omstandigheden wordt geteeld, gangbaar.

(4)

De in artikel 26, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2018/848 bedoelde databanken en systemen waarin de lidstaten informatie over de beschikbaarheid van biologisch plantaardig teeltmateriaal en plantaardig omschakelingsteeltmateriaal openbaar moeten maken, gelden niet voor zaailingen. Gezien de bijzondere aard van zaailingen en de variabele duur van de productiecycli ervan moeten de voorschriften voor het gebruik ervan in de biologische productie worden verduidelijkt. Bij het bepalen van de mogelijke beschikbaarheid van biologische en omschakelingszaailingen op de markt moet rekening worden gehouden met de beschikbaarheid van biologische zaden en omschakelingszaden voor de soort en het ras in kwestie.

(5)

Overeenkomstig artikel 10, lid 4, tweede alinea, punt a), van Verordening (EU) 2018/848 mag niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal ook als omschakelingsteeltmateriaal in de handel worden gebracht mits dergelijk materiaal een omschakelingsperiode van ten minste twaalf maanden heeft doorlopen. Het gebruik van plantaardig omschakelingsteeltmateriaal moet voorrang krijgen boven het gebruik van niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal. In dat verband moet worden verduidelijkt dat “omschakelingszaailingen” mogen worden gebruikt wanneer de teeltcyclus ervan ten minste twaalf maanden heeft geduurd op een perceel grond dat een omschakelingsperiode van twaalf maanden heeft doorlopen of wanneer ze geteeld worden in recipiënten of op een perceel grond, op voorwaarde dat de zaailingen voortkomen uit zaden die zijn geoogst van planten die zijn geteeld op een perceel grond dat een omschakelingsperiode van twaalf maanden heeft doorlopen.

(6)

Wat zaailingen betreft, moet echter het gebruik van niet-biologische zaailingen bij gewassen met een productiecyclus van één groeiseizoen, gerekend vanaf de verplanting van zaailingen tot de eerste oogst van het eindproduct; worden verboden, om de integriteit van biologische producten te waarborgen, die zou kunnen worden ondermijnd in geval van de aanwezigheid van residuen in de niet-biologische zaden die als uitgangsmateriaal worden gebruikt.

(7)

Voor bepaalde soorten of variëteiten fruit, wijnstokken en siersoorten of -rassen is de beschikbaarheid van overeenkomstig deel I, punt 1.8.2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 geteelde moederplanten of, in voorkomend geval, andere voor de productie van teeltmateriaal bestemde planten ontoereikend. Bovendien zijn er weinig biologische kwekerijen voor fruitbomen en wijnstokken die momenteel werken met moederplanten die overeenkomstig punt 1.8.2 worden geteeld vanwege de langetermijninvesteringen en technische moeilijkheden om te zorgen voor volledige naleving van de vereisten inzake kwaliteitscertificering en de fytosanitaire vereisten.

(8)

Om de verdere ontwikkeling van deze zeer gespecialiseerde productiesector te bevorderen, moet worden voorzien in de mogelijkheid om het gebruik toe te staan van niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal dat onder biologische omstandigheden wordt geteeld voor de productie van plantaardig teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht en wordt gebruikt voor biologische gewassen, op voorwaarde dat aan bepaalde specifieke voorwaarden wordt voldaan.

(9)

Exploitanten die dergelijk plantaardig teeltmateriaal produceren, moeten op vrijwillige basis informatie over de beschikbaarheid van dergelijk materiaal in de overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2018/848 ingestelde nationale systemen openbaar kunnen maken. Dit zal exploitanten in staat stellen biologisch geproduceerd plantaardig teeltmateriaal te kiezen wanneer geen biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal beschikbaar is.

(10)

Met het oog op de samenhang moeten de toelatingen voor het gebruik van onder biologische omstandigheden geteeld niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal voor de productie van plantaardig teeltmateriaal verstrijken op hetzelfde moment als de afwijkingen op het gebruik van biologisch plantaardig teeltmateriaal. De Commissie moet de beschikbaarheid van biologisch plantaardig teeltmateriaal monitoren en zal dergelijke toelatingen beëindigen of verlengen in het licht van de conclusies met betrekking tot de beschikbaarheid van biologisch plantaardig teeltmateriaal die zijn opgenomen in het in artikel 53, lid 7, van Verordening (EU) 2018/848 bedoelde verslag en overeenkomstig artikel 53, lid 2, van die verordening.

(11)

Bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Om een rechtsvacuüm te voorkomen, moet deze verordening met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van de datum van toepassing van Verordening (EU) 2018/848,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 januari 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1.


BIJLAGE

Deel I van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1.8.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“Indien uit de gegevens van de in artikel 26, lid 1, bedoelde databank of de in artikel 26, lid 2, bedoelde systemen blijkt dat niet is voldaan aan de kwalitatieve of kwantitatieve behoeften van de exploitant met betrekking tot biologisch plantaardig teeltmateriaal, kan de exploitant in afwijking van punt 1.8.1 plantaardig omschakelingsteeltmateriaal gebruiken overeenkomstig artikel 10, lid 4, tweede alinea, punt a), of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal.”;

ii)

na de eerste alinea wordt de volgende alinea ingevoegd:

“Bovendien mag bij gebrek aan beschikbare biologische zaailingen gebruik worden gemaakt van overeenkomstig artikel 10, lid 4, tweede alinea, punt a), in de handel gebrachte “omschakelingszaailingen” die als volgt zijn geteeld:

a)

in een teeltcyclus, van zaden tot definitieve zaailing, van ten minste twaalf maanden op een perceel grond dat in diezelfde periode een omschakelingsperiode van ten minste twaalf maanden heeft doorlopen, of

b)

op een biologisch of omschakelingsperceel grond of in recipiënten die onder de in punt 1.4 bedoelde afwijking vallen, mits de zaailingen zijn voortgekomen uit omschakelingszaden die zijn geoogst van een plant die geteeld is op een perceel grond dat een omschakelingsperiode van ten minste twaalf maanden heeft doorlopen.”;

iii)

de tweede, derde en vierde alinea worden vervangen door:

“Wanneer overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar is om aan de behoefte van de exploitant te voldoen, kunnen de bevoegde autoriteiten het gebruik van niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal toestaan met inachtneming van de punten 1.8.5.3 tot en met 1.8.5.8.

Een dergelijke individuele toelating wordt enkel in een van de volgende situaties gegeven:

a)

wanneer geen ras van de soort die de exploitant wil verkrijgen is geregistreerd in de in artikel 26, lid 1, bedoelde databank of de in artikel 26, lid 2, bedoelde systemen;

b)

wanneer geen exploitant die plantaardig teeltmateriaal in de handel brengt het betrokken biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal tijdig kan leveren voor het inzaaien of planten, terwijl de gebruiker het plantaardig teeltmateriaal wel tijdig heeft besteld om de bereiding en levering van het biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal mogelijk te maken;

c)

wanneer het door de exploitant gewenste ras niet als biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal of als overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal is geregistreerd in de in artikel 26, lid 1, bedoelde databank of de in artikel 26, lid 2, bedoelde systemen en de exploitant kan aantonen dat geen van de geregistreerde alternatieven van dezelfde soort geschikt zijn voor met name de agronomische en bodem- en klimaatomstandigheden en nodige technologische eigenschappen voor de te verkrijgen productie;

d)

wanneer het gerechtvaardigd is voor gebruik in onderzoek, voor tests in kleinschalige veldproeven, voor de instandhouding van het ras of voor productinnovatie, en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat ermee hebben ingestemd.

Alvorens om een dergelijke toelating te verzoeken, raadpleegt de exploitant de in artikel 26, lid 1, bedoelde databank of de in artikel 26, lid 2, bedoelde systemen om na te gaan of het desbetreffende biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal beschikbaar is, met andere woorden of zijn of haar verzoek wel gerechtvaardigd is.”;

b)

punt 1.8.5.2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“In afwijking van punt 1.8.1 kunnen exploitanten in derde landen plantaardig omschakelingsteeltmateriaal overeenkomstig artikel 10, lid 4, tweede alinea, punt a), of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal gebruiken wanneer biologisch plantaardig teeltmateriaal niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar is op het grondgebied van het derde land waar de exploitant is gevestigd.”;

ii)

de derde alinea wordt vervangen door:

“Overeenkomstig artikel 46, lid 1, erkende controleautoriteiten en controleorganen kunnen exploitanten in derde landen toelating geven om niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal te gebruiken in een biologische productie-eenheid, wanneer biologisch plantaardig teeltmateriaal of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar is op het grondgebied van het derde land waar de exploitant is gevestigd, onder de in de punten 1.8.5.3, 1.8.5.4, 1.8.5.5 en 1.8.5.8 vastgestelde voorwaarden.”;

c)

de volgende punten 1.8.5.8 en 1.8.6 worden ingevoegd:

“1.8.5.8.

De bevoegde autoriteiten staan het gebruik van niet-biologische zaailingen niet toe in het geval van zaailingen van soorten met een teeltcyclus van één groeiseizoen, vanaf de verplanting van de zaailing tot de eerste oogst van het product.

1.8.6.

De bevoegde autoriteiten of, indien van toepassing, de overeenkomstig artikel 46, lid 1, erkende controleautoriteiten of controleorganen mogen exploitanten die plantaardig teeltmateriaal voor gebruik in de biologische productie produceren toelating geven om niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal te gebruiken wanneer moederplanten of, indien relevant, andere voor de productie van plantaardig teeltmateriaal bedoelde en overeenkomstig punt 1.8.2 geproduceerde planten niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar zijn, en om dergelijk materiaal in de handel te brengen voor gebruik in de biologische productie indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het gebruikte niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal is na de oogst niet behandeld met andere gewasbeschermingsmiddelen dan die welke zijn toegelaten overeenkomstig artikel 24, lid 1, van deze verordening, tenzij chemische behandeling door de bevoegde autoriteiten van de bevoegde lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) 2016/2031 om fytosanitaire redenen is voorgeschreven voor alle rassen en al het heterogene materiaal van een bepaalde soort in het gebied waar het plantaardig teeltmateriaal zal worden gebruikt. Bij gebruik van met de voorgeschreven chemische behandeling behandeld niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal geldt voor het perceel grond waarop het behandelde plantaardig teeltmateriaal groeit, in voorkomend geval een omschakelingsperiode overeenkomstig de punten 1.7.3 en 1.7.4;

b)

het gebruikte niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal is niet een zaailing van soorten met een teeltcyclus van één groeiseizoen, vanaf de verplanting van de zaailing tot de eerste oogst van het product;

c)

het plantaardig teeltmateriaal wordt geteeld overeenkomstig alle andere relevante eisen inzake de biologische plantaardige productie;

d)

de toelating voor het gebruik van niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal wordt verkregen voordat het materiaal wordt ingezaaid of geplant;

e)

de bevoegde autoriteit die, de controleautoriteit die of het controleorgaan dat verantwoordelijk is voor de toelating, verleent de toelating telkens voor één seizoen en alleen aan individuele gebruikers, en registreert de hoeveelheden toegelaten plantaardig teeltmateriaal;

f)

in afwijking van punt e) kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten jaarlijks een algemene toelating verlenen voor het gebruik van een bepaalde soort, ondersoort of een bepaald ras niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal en de lijst van soorten, ondersoorten of rassen openbaar maken en jaarlijks bijwerken. In dat geval vermelden die bevoegde autoriteiten de hoeveelheden toegelaten niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal;

g)

de overeenkomstig deze alinea verleende toelatingen verstrijken op 31 december 2036.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zenden elk jaar uiterlijk op 30 juni en voor het eerst uiterlijk op 30 juni 2023 aan de Commissie en de andere lidstaten de informatie over de overeenkomstig de eerste alinea verleende toelatingen toe.

Exploitanten die overeenkomstig de eerste alinea geproduceerd teeltmateriaal produceren en in de handel brengen, mogen op vrijwillige basis de relevante specifieke informatie over de beschikbaarheid van dergelijk plantaardig teeltmateriaal in de overeenkomstig artikel 26, lid 2, ingestelde nationale systemen openbaar maken. Exploitanten die ervoor kiezen dergelijke informatie op te nemen, zorgen ervoor dat de informatie regelmatig wordt bijgewerkt en uit de nationale systemen wordt verwijderd zodra het plantaardig teeltmateriaal niet meer beschikbaar is. Wanneer wordt gebruikgemaakt van de in punt f) bedoelde algemene toelating, houden marktdeelnemers registers bij van de gebruikte hoeveelheid.”.


25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/475 VAN DE COMMISSIE

van 23 maart 2022

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de vaststelling van de representatieve prijzen voor de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 183, punt b),

Gezien Verordening (EU) nr. 510/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1216/2009 en (EG) nr. 614/2009 van de Raad (2), en met name artikel 5, lid 6, punt a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (3) zijn voor de sectoren slachtpluimvee en eieren, en voor ovalbumine, bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten, alsmede de representatieve prijzen vastgesteld.

(2)

Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen voor de producten van de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naargelang van de oorsprong optredende prijsverschillen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1484/95 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Om ervoor te zorgen dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de bijgewerkte gegevens van toepassing wordt, moet de onderhavige verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 maart 2022.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Wolfgang BURTSCHER

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie van 28 juni 1995 houdende bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine, en houdende vaststelling van representatieve prijzen en intrekking van Verordening nr. 163/67/EEG (PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47).


BIJLAGE

“BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

In artikel 3 bedoelde zekerheid

(EUR/100 kg)

Oorsprong  (1)

0207 14 10

Delen zonder been, van pluimvee van de soort Gallus domesticus, bevroren

220,7

24

BR


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7).


25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/9


VERORDENING (EU) 2022/476 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2022

tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van azijnzuur, azoxystrobin, benzovindiflupyr, cyantraniliprole, cyflufenamid, emamectin, flutolanil, Californische pap, maltodextrine en proquinazid in of op bepaalde producten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 5, lid 1, en artikel 14, lid 1, punt a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor azoxystrobin, benzovindiflupyr, cyantraniliprole, cyflufenamid, flutolanil en proquinazid zijn maximumresidugehalten (MRL’s) vastgesteld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 396/2005. Voor emamectin zijn MRL’s vastgesteld in deel A van bijlage III bij die verordening. Azijnzuur, Californische pap en maltodextrine zijn opgenomen in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005.

(2)

In het kader van een procedure voor de verlening van een vergunning voor het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof benzovindiflupyr bevat op kruiden en eetbare bloemen, op bosuien/groene uien en stengeluien en op preien, zijn overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 396/2005 twee aanvragen tot wijziging van de bestaande MRL’s ingediend.

(3)

Wat cyantraniliprole betreft, is op grond van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 396/2005 een aanvraag ingediend met een verzoek tot wijziging van de bestaande MRL’s voor tafelolijven en olijven voor oliewinning. Wat cyflufenamid betreft, is een dergelijke aanvraag ingediend voor bramen/braambessen en frambozen (geel en rood). Wat emamectin betreft, is een dergelijke aanvraag ingediend voor pitvruchten, abrikozen, kersen (zoet), spinazie en dergelijke bladgroente en kruidenthee van bladeren en kruiden. Wat proquinazid betreft, is een dergelijke aanvraag ingediend voor blauwe bessen en veenbessen.

(4)

Wat azoxystrobin betreft, zijn twee aanvragen voor invoertoleranties overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Verordening (EG) nr. 396/2005 ingediend wat betreft het gebruik van die stof in Brazilië op mango’s en in Colombia op palmvruchten en wat betreft het gebruik van flutolanil in de Verenigde Staten op pinda’s/aardnoten. De aanvragers hebben aangevoerd dat het toegestane gebruik van die stoffen op deze gewassen in die landen leidt tot residugehalten die de MRL’s in Verordening (EG) nr. 396/2005 overschrijden en dat hogere MRL’s nodig zijn om handelsbelemmeringen voor de invoer van die gewassen te vermijden.

(5)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 396/2005 zijn alle hierboven vermelde aanvragen door de betrokken lidstaten geëvalueerd en zijn de evaluatieverslagen bij de Commissie ingediend.

(6)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft de aanvragen en de evaluatieverslagen beoordeeld, waarbij zij bijzondere aandacht heeft besteed aan de risico’s voor de consument en, in voorkomend geval, voor dieren en zij heeft met redenen omklede adviezen over de voorgestelde MRL’s uitgebracht (2). Zij heeft die adviezen naar de aanvragers, de Commissie en de lidstaten gezonden en openbaar gemaakt.

(7)

Wat emamectin betreft, heeft de EFSA geconcludeerd dat de ingediende gegevens voor pitvruchten ontoereikend waren om nieuwe MRL’s vast te stellen. Wat alle andere aanvragen betreft, heeft de EFSA geconcludeerd dat aan alle eisen met betrekking tot de volledigheid van de ingediende gegevens was voldaan en dat de door de aanvragers gevraagde wijzigingen van de MRL’s op grond van een consumentenblootstellingsbeoordeling voor 27 specifieke Europese consumentengroepen uit het oogpunt van de consumentenveiligheid aanvaardbaar waren. De EFSA heeft rekening gehouden met de meest recente informatie over de toxicologische eigenschappen van de stoffen. Noch uit de gegevens over de levenslange blootstelling aan deze stoffen via de consumptie van alle levensmiddelen die deze stoffen kunnen bevatten, noch uit de gegevens over de blootstelling op korte termijn door hoge consumptie van de desbetreffende producten is gebleken dat er een risico bestaat dat de aanvaardbare dagelijkse inname of de acute referentiedosis wordt overschreden.

(8)

Azijnzuur, Californische pap en maltodextrine waren tijdelijk opgenomen in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 in afwachting van de afronding van hun beoordeling krachtens Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) of Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4). De EFSA heeft die stoffen beoordeeld en geconcludeerd dat voor azijnzuur, Californische pap en maltodextrine geen MRL’s nodig zijn en dat het daarom passend is deze stoffen blijvend in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 op te nemen (5).

(9)

Op grond van de met redenen omklede adviezen en de conclusie van de EFSA en rekening houdend met de ter zake relevante factoren voldoen de in deze verordening voorgestelde wijzigingen van de MRL’s aan de vereisten van artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 396/2005.

(10)

Verordening (EG) nr. 396/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

(2)  Wetenschappelijke verslagen van de EFSA, online beschikbaar op: http://www.efsa.europa.eu

Reasoned opinion on the setting of import tolerances for azoxystrobin in mangoes and oil palm fruits, EFSA Journal 2021;19(8):6821;

Reasoned opinion on the modification of the existing maximum residue levels for benzovindiflupyr in fresh herbs and edible flowers, EFSA Journal 2021;19(9):6839;

Reasoned opinion on the modification of the existing maximum residue levels for benzovindiflupyr leeks and spring onions/green onions/Welsh onions, EFSA Journal 2021;19(7):6774;

Reasoned opinion on the modification of the existing maximum residue levels for cyantraniliprole in olives, EFSA Journal 2021;19(8):6805;

Reasoned opinion on the modification of the existing maximum residue levels for cyflufenamid in blackberries and raspberries, EFSA Journal 2021;19(8):6831;

Reasoned opinion on the modification of the existing maximum residue levels for emamectin in various crops, EFSA Journal 2021;19(8):6824;

Reasoned opinion on the setting of import tolerance for flutolanil in peanuts, EFSA Journal 2021;19(8):6717;

Reasoned opinion on the modification of the existing maximum residue levels for proquinazid in blueberries and cranberries, EFSA Journal 2021;19(9):6835.

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(5)  Statement on pesticide active substances that do not require a review of the existing maximum residue levels under Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005, EFSA Journal 2020;18(12):6318.


BIJLAGE

De bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage II worden de kolommen voor azoxystrobin, benzovindiflupyr, cyantraniliprole, cyflufenamid, flutolanil en proquinazid vervangen door:

Bestrijdingsmiddelenresiduen en maximumresidugehalten (mg/kg)

Codenummer

Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarvoor de MRL’s gelden  (1)

Azoxystrobin

Benzovindiflupyr

Cyantraniliprole

Cyflufenamid (som van cyflufenamid (Z-isomeer) en de E-isomeer daarvan, uitgedrukt als cyflufenamid) (R) (A)

Flutolanil (R)

Proquinazid (R) (F)

0100000

FRUIT, VERS of BEVROREN; NOTEN

 

 

 

 

0,01  (*1)

 

0110000

Citrusvruchten

15

0,01  (*1)

0,9

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0110010

Grapefruits/pompelmoezen

 

 

 

 

 

 

0110020

Sinaasappelen

 

 

 

 

 

 

0110030

Citroenen

 

 

 

 

 

 

0110040

Limoenen/lemmetjes

 

 

 

 

 

 

0110050

Mandarijnen

 

 

 

 

 

 

0110990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0120000

Noten

 

0,01  (*1)

0,04

0,01  (*1)

 

0,02  (*1)

0120010

Amandelen

0,01

 

 

 

 

 

0120020

Paranoten

0,01

 

 

 

 

 

0120030

Cashewnoten

0,01

 

 

 

 

 

0120040

Kastanjes

0,01

 

 

 

 

 

0120050

Kokosnoten

0,01

 

 

 

 

 

0120060

Hazelnoten

0,01

 

 

 

 

 

0120070

Macadamianoten

0,01

 

 

 

 

 

0120080

Pecannoten

0,01

 

 

 

 

 

0120090

Pijnboompitten

0,01

 

 

 

 

 

0120100

Pistaches

1

 

 

 

 

 

0120110

Walnoten

0,01

 

 

 

 

 

0120990

Overige (2)

0,01

 

 

 

 

 

0130000

Pitvruchten

0,01  (*1)

0,2

0,8

0,06

 

 

0130010

Appelen

 

 

 

 

 

0,08

0130020

Peren

 

 

 

 

 

0,08

0130030

Kweeperen

 

 

 

 

 

0,01  (*1)

0130040

Mispels

 

 

 

 

 

0,01  (*1)

0130050

Loquats/Japanse mispels

 

 

 

 

 

0,01  (*1)

0130990

Overige (2)

 

 

 

 

 

0,01  (*1)

0140000

Steenvruchten

2

0,01  (*1)

 

 

 

0,01  (*1)

0140010

Abrikozen

 

 

0,01  (*1)

0,06

 

 

0140020

Kersen (zoet)

 

 

6

0,1

 

 

0140030

Perziken

 

 

1,5

0,06

 

 

0140040

Pruimen

 

 

0,7

0,07

 

 

0140990

Overige (2)

 

 

0,01  (*1)

0,06

 

 

0150000

Besvruchten en kleinfruit

 

 

 

 

 

 

0151000

a)

druiven

3

1

1,5

0,2

 

0,5

0151010

Tafeldruiven

 

 

 

 

 

 

0151020

Wijndruiven

 

 

 

 

 

 

0152000

b)

aardbeien

10

0,01  (*1)

1,5

0,04

 

2

0153000

c)

rubussoorten

5

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0153010

Bramen/braambessen

 

 

 

0,07

 

 

0153020

Dauwbramen

 

 

 

0,01  (*1)

 

 

0153030

Frambozen (geel en rood)

 

 

 

0,07

 

 

0153990

Overige (2)

 

 

 

0,01  (*1)

 

 

0154000

d)

ander kleinfruit en besvruchten

 

 

 

0,01  (*1)

 

 

0154010

Blauwe bessen

5

0,01  (*1)

4

 

 

1,5

0154020

Veenbessen

0,5

0,01  (*1)

0,08

 

 

1,5

0154030

Aalbessen (rood, wit en zwart)

5

0,01  (*1)

4

 

 

1,5

0154040

Kruisbessen (geel, groen en rood)

5

0,01  (*1)

4

 

 

1,5

0154050

Rozenbottels

5

0,01  (*1)

4

 

 

0,01  (*1)

0154060

Moerbeien (wit en zwart)

5

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0154070

Azaroles/Middellandse Zeemispels

5

0,2

0,8

 

 

0,01  (*1)

0154080

Vlierbessen

5

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0154990

Overige (2)

5

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0160000

Diverse vruchten met

 

 

 

0,01  (*1)

 

 

0161000

a)

eetbare schil

 

 

 

 

 

 

0161010

Dadels

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0161020

Vijgen

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0161030

Tafelolijven

0,01  (*1)

0,01  (*1)

3

 

 

0,02  (*1)

0161040

Kumquats

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0161050

Carambola’s

0,1

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0161060

Kaki’s/Japanse persimoenen

0,01  (*1)

0,2

0,8

 

 

0,01  (*1)

0161070

Jambolans/djamblangs

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0161990

Overige (2)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0162000

b)

niet-eetbare schil, klein

 

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0162010

Kiwi’s (geel, groen, rood)

0,01  (*1)

 

 

 

 

 

0162020

Lychees

0,01  (*1)

 

 

 

 

 

0162030

Passievruchten/maracuja’s

4

 

 

 

 

 

0162040

Woestijnvijgen/cactusvruchten

0,3

 

 

 

 

 

0162050

Sterappelen

0,01  (*1)

 

 

 

 

 

0162060

Noord-Amerikaanse persimoenen

0,01  (*1)

 

 

 

 

 

0162990

Overige (2)

0,01  (*1)

 

 

 

 

 

0163000

c)

niet-eetbare schil, groot

 

0,01  (*1)

 

 

 

 

0163010

Avocado’s

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

0,02  (*1)

0163020

Bananen

2

 

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0163030

Mango’s

4

 

0,7

 

 

0,01  (*1)

0163040

Papaja’s

0,3

 

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0163050

Granaatappels

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0163060

Cherimoya’s

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0163070

Guaves

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0163080

Ananassen

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0163090

Broodvruchten

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0163100

Doerians

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0163110

Zuurzakken/doerian blanda

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0163990

Overige (2)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

0200000

GROENTEN, VERS of BEVROREN

 

 

 

 

 

 

0210000

Wortel- en knolgewassen

 

 

0,05

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0211000

a)

aardappelen

7

0,02

 

 

0,1

 

0212000

b)

tropische wortel- en knolgewassen

1

0,02

 

 

0,01  (*1)

 

0212010

Cassave/maniok

 

 

 

 

 

 

0212020

Bataten (zoete aardappelen)

 

 

 

 

 

 

0212030

Yams

 

 

 

 

 

 

0212040

Arrowroot/pijlwortel

 

 

 

 

 

 

0212990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0213000

c)

andere wortel- en knolgewassen, behalve suikerbiet

 

 

 

 

0,01  (*1)

 

0213010

Rode bieten

1

0,01  (*1)

 

 

 

 

0213020

Wortels

1

0,01  (*1)

 

 

 

 

0213030

Knolselderij

1

0,01  (*1)

 

 

 

 

0213040

Mierikswortels

1

0,01  (*1)

 

 

 

 

0213050

Aardperen/topinamboers

1

0,02

 

 

 

 

0213060

Pastinaken

1

0,01  (*1)

 

 

 

 

0213070

Wortelpeterselie

1

0,01  (*1)

 

 

 

 

0213080

Radijzen

1,5

0,01  (*1)

 

 

 

 

0213090

Schorseneren

1

0,01  (*1)

 

 

 

 

0213100

Koolrapen

1

0,01  (*1)

 

 

 

 

0213110

Rapen

1

0,01  (*1)

 

 

 

 

0213990

Overige (2)

1

0,01  (*1)

 

 

 

 

0220000

Bolgewassen

10

 

 

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0220010

Knoflook

 

0,01  (*1)

0,05

 

 

 

0220020

Uien

 

0,01  (*1)

0,05

 

 

 

0220030

Sjalotten

 

0,01  (*1)

0,05

 

 

 

0220040

Bosuien/groene uien en stengeluien

 

0,09

8

 

 

 

0220990

Overige (2)

 

0,01  (*1)

0,05

 

 

 

0230000

Vruchtgroenten

 

 

 

 

0,01  (*1)

 

0231000

a)

Solanaceae en Malvaceae

3

 

 

 

 

 

0231010

Tomaten

 

0,9

1

0,04

 

0,15

0231020

Paprika’s

 

1

1,5

0,06

(+)

0,01  (*1)

0231030

Aubergines

 

0,9

1

0,02  (*1)

 

0,15

0231040

Okra’s, okers

 

1

1,5

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0231990

Overige (2)

 

1

1,5

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0232000

b)

Cucurbitaceae met eetbare schil

1

0,08

0,4

0,05

 

0,05

0232010

Komkommers

 

 

 

 

 

 

0232020

Augurken

 

 

 

 

 

 

0232030

Courgettes

 

 

 

 

 

 

0232990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0233000

c)

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

1

0,01  (*1)

0,3

0,05

 

0,01  (*1)

0233010

Meloenen

 

 

 

 

 

 

0233020

Pompoenen

 

 

 

 

 

 

0233030

Watermeloenen

 

 

 

 

 

 

0233990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0234000

d)

suikermais

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0239000

e)

andere vruchtgroenten

0,01  (*1)

0,9

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0240000

Koolsoorten (met uitzondering van wortels en babyleafgewassen van Brassica)

 

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0241000

a)

bloemkoolachtigen

5

 

2

 

0,05

 

0241010

Broccoli

 

 

 

 

 

 

0241020

Bloemkolen

 

 

 

 

 

 

0241990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0242000

b)

sluitkoolachtigen

5

 

2

 

0,05

 

0242010

Spruitjes

 

 

 

 

 

 

0242020

Sluitkolen

 

 

 

 

 

 

0242990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0243000

c)

bladkoolachtigen

6

 

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0243010

Chinese kool/petsai

 

 

 

 

 

 

0243020

Boerenkolen

 

 

 

 

 

 

0243990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0244000

d)

koolrabi’s

5

 

2

 

0,01  (*1)

 

0250000

Bladgroenten, kruiden en eetbare bloemen

 

 

 

 

 

 

0251000

a)

slasoorten

15

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0251010

Veldsla

(+)

 

0,01  (*1)

 

 

 

0251020

Sla

 

 

5

 

 

 

0251030

Andijvie

(+)

 

0,01  (*1)

 

 

 

0251040

Tuinkers en andere kiemen en scheuten

(+)

 

0,01  (*1)

 

 

 

0251050

Winterkers

(+)

 

0,01  (*1)

 

 

 

0251060

Raketsla/rucola

(+)

 

0,01  (*1)

 

 

 

0251070

Rode amsoi

(+)

 

0,01  (*1)

 

 

 

0251080

Babyleafgewassen (met inbegrip van Brassica-soorten)

(+)

 

0,01  (*1)

 

 

 

0251990

Overige (2)

 

 

0,01  (*1)

 

 

 

0252000

b)

spinazie en dergelijke bladgroente

15

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0252010

Spinazie

 

 

 

 

 

 

0252020

Postelein

 

 

 

 

 

 

0252030

Snijbiet

 

 

 

 

 

 

0252990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0253000

c)

druivenbladeren en bladeren van dergelijke soorten

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0254000

d)

waterkers

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0255000

e)

witlof/witloof/Brussels lof

0,3

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0256000

f)

kruiden en eetbare bloemen

70

1

0,02  (*1)

0,02  (*1)

0,02  (*1)

0,02  (*1)

0256010

Kervel

 

 

 

 

 

 

0256020

Bieslook

 

 

 

 

 

 

0256030

Bladselderij/snijselder

 

 

 

 

 

 

0256040

Peterselie

 

 

 

 

 

 

0256050

Salie

 

 

 

 

 

 

0256060

Rozemarijn

 

 

 

 

 

 

0256070

Tijm

 

 

 

 

 

 

0256080

Basilicum en eetbare bloemen

 

 

 

 

 

 

0256090

Laurierblad

 

 

 

 

 

 

0256100

Dragon

 

 

 

 

 

 

0256990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0260000

Peulgroenten

3

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0260010

Bonen (met peul)

 

 

1,5

 

 

 

0260020

Bonen (zonder peul)

 

 

0,3

 

 

 

0260030

Erwten (met peul)

 

 

2

 

 

 

0260040

Erwten (zonder peul)

 

 

0,3

 

 

 

0260050

Linzen

 

 

0,01  (*1)

 

 

 

0260990

Overige (2)

 

 

0,01  (*1)

 

 

 

0270000

Stengelgroenten

 

 

 

 

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0270010

Asperges

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0270020

Kardoenen

15

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0270030

Bleekselderij

15

0,01  (*1)

15

0,01  (*1)

 

 

0270040

Knolvenkel

10

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0270050

Artisjokken

5

0,01  (*1)

0,1

0,04

 

 

0270060

Preien

10

0,09

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0270070

Rabarber

0,6

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0270080

Bamboescheuten

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0270090

Palmharten

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0270990

Overige (2)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

0280000

Paddenstoelen, mossen en korstmossen

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0280010

Gekweekte paddenstoelen

 

 

 

 

 

 

0280020

Wilde paddenstoelen

 

 

 

 

 

 

0280990

Mossen en korstmossen

 

 

 

 

 

 

0290000

Algen en prokaryote organismen

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0300000

PEULVRUCHTEN

0,15

0,2

 

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0300010

Bonen

 

 

0,3

 

 

 

0300020

Linzen

 

 

0,01  (*1)

 

 

 

0300030

Erwten

 

 

0,01  (*1)

 

 

 

0300040

Lupinen/lupinebonen

 

 

0,01  (*1)

 

 

 

0300990

Overige (2)

 

 

0,01  (*1)

 

 

 

0400000

OLIEHOUDENDE ZADEN EN VRUCHTEN

 

 

 

0,01  (*1)

 

0,02  (*1)

0401000

Oliehoudende zaden

 

 

 

 

 

 

0401010

Lijnzaad

0,4

0,15

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0401020

Pinda’s/aardnoten

0,2

0,04

0,01  (*1)

 

0,02

 

0401030

Papaverzaad/maanzaad

0,5

0,15

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0401040

Sesamzaad

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0401050

Zonnebloemzaad

0,5

0,01  (*1)

0,5

 

0,01  (*1)

 

0401060

Koolzaad

0,5

0,2

0,8

 

0,01  (*1)

 

0401070

Sojabonen

0,5

0,08

0,4

 

0,01  (*1)

 

0401080

Mosterdzaad

0,5

0,15

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0401090

Katoenzaad

0,7

0,15

1,5

 

0,01  (*1)

 

0401100

Pompoenzaad

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0401110

Saffloerzaad

0,4

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0401120

Bernagiezaad

0,4

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0401130

Huttentutzaad

0,5

0,15

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0401140

Hennepzaad

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0401150

Wonderbonen

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0401990

Overige (2)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

0402000

Oliehoudende vruchten

 

0,01  (*1)

 

 

0,01  (*1)

 

0402010

Olijven voor oliewinning

0,01  (*1)

 

3

 

 

 

0402020

Palmpitten

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

 

0402030

Palmvruchten

0,03

 

0,01  (*1)

 

 

 

0402040

Kapok

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

 

0402990

Overige (2)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

 

 

 

0500000

GRANEN

 

 

0,01  (*1)

 

 

 

0500010

Gerst

1,5

1,5

 

0,1

0,01  (*1)

0,04 (+)

0500020

Boekweit en andere pseudogranen

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,1

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0500030

Mais

0,02

0,02

 

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0500040

Gierst/pluimgierst

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0500050

Haver

1,5

1,5

 

0,1

0,01  (*1)

0,04 (+)

0500060

Rijst

5

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

2

0,01  (*1)

0500070

Rogge

0,5

0,1

 

0,04

0,01  (*1)

0,02

0500080

Sorghum

10

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0500090

Tarwe

0,5

0,1

 

0,04 (+)

0,01  (*1)

0,02

0500990

Overige (2)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0600000

THEE, KOFFIE, KRUIDENTHEE, CACAO EN CAROB

 

 

 

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0610000

Thee

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

 

 

 

0620000

Koffiebonen

0,03

0,15

0,05

 

 

 

0630000

Kruidenthee van

 

0,05  (*1)

 

 

 

 

0631000

a)

bloemen

60

 

0,05  (*1)

 

 

 

0631010

Kamille

 

 

 

 

 

 

0631020

Hibiscus/roselle

 

 

 

 

 

 

0631030

Roos

 

 

 

 

 

 

0631040

Jasmijn

 

 

 

 

 

 

0631050

Lindebloesem

 

 

 

 

 

 

0631990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0632000

b)

bladeren en kruiden

60

 

0,05  (*1)

 

 

 

0632010

Aardbei

 

 

 

 

 

 

0632020

Rooibos

 

 

 

 

 

 

0632030

Maté

 

 

 

 

 

 

0632990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0633000

c)

wortels

0,3

 

0,2

 

 

 

0633010

Valeriaan

 

 

 

 

 

 

0633020

Ginseng

 

 

 

 

 

 

0633990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0639000

d)

alle andere delen van de plant

0,05  (*1)

 

0,05  (*1)

 

 

 

0640000

Cacaobonen

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

 

 

 

0650000

Carob/johannesbrood

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

 

 

 

0700000

HOP

30

0,05  (*1)

0,05  (*1)

5

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0800000

SPECERIJEN

 

 

 

 

 

 

0810000

Als specerij gebruikte zaden

0,3

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0810010

Anijs

 

 

 

 

 

 

0810020

Zwarte komijn

 

 

 

 

 

 

0810030

Selderij

 

 

 

 

 

 

0810040

Koriander

 

 

 

 

 

 

0810050

Komijn

 

 

 

 

 

 

0810060

Dille

 

 

 

 

 

 

0810070

Venkel

 

 

 

 

 

 

0810080

Fenegriek

 

 

 

 

 

 

0810090

Nootmuskaat

 

 

 

 

 

 

0810990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0820000

Als specerij gebruikte vruchten

0,3

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0820010

Piment

 

 

 

 

 

 

0820020

Szechuanpeper/anijspeper

 

 

 

 

 

 

0820030

Karwij

 

 

 

 

 

 

0820040

Kardemom

 

 

 

 

 

 

0820050

Jeneverbes

 

 

 

 

 

 

0820060

Peperkorrel (groen, wit en zwart)

 

 

 

 

 

 

0820070

Vanille

 

 

 

 

 

 

0820080

Tamarinde

 

 

 

 

 

 

0820990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0830000

Als specerij gebruikte bast

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0830010

Kaneel

 

 

 

 

 

 

0830990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0840000

Als specerij gebruikte wortels en wortelstokken

 

 

 

 

 

 

0840010

Zoethout

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,2

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0840020

Gember (10)

 

 

 

 

 

 

0840030

Geelwortel/kurkuma/koenjit

0,05  (*1)

0,15

0,2

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0840040

Mierikswortel (11)

 

 

 

 

 

 

0840990

Overige (2)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,2

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0850000

Als specerij gebruikte knoppen

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0850010

Kruidnagels

 

 

 

 

 

 

0850020

Kappertjes

 

 

 

 

 

 

0850990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0860000

Als specerij gebruikte stampers

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0860010

Saffraan

 

 

 

 

 

 

0860990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0870000

Als specerij gebruikte zaadrokken

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0870010

Foelie

 

 

 

 

 

 

0870990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

0900000

SUIKERGEWASSEN

 

 

 

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0900010

Suikerbiet

5

0,01  (*1)

0,05

 

 

 

0900020

Suikerriet

0,05

0,04

0,01  (*1)

 

 

 

0900030

Wortelcichorei

0,09

0,01  (*1)

0,05

 

 

 

0900990

Overige (2)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

 

 

 

1000000

PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG - LANDDIEREN

 

 

 

 

 

 

1010000

Producten afkomstig van

 

 

 

0,02  (*1)

 

0,02  (*1)

1011000

a)

varkens

 

 

 

 

 

 

1011010

Spier

0,01  (*1)(+)

0,01  (*1)

0,2

 

0,05  (*1)

 

1011020

Vet

0,05 (+)

0,03

0,5

 

0,05  (*1)

 

1011030

Lever

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

 

1011040

Nier

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

 

1011050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

 

1011990

Overige (2)

0,01  (*1)(+)

0,01  (*1)

0,01

 

0,05  (*1)

 

1012000

b)

runderen

 

 

 

 

 

 

1012010

Spier

0,01  (*1)(+)

0,01  (*1)

0,2

 

0,05  (*1)

(+)

1012020

Vet

0,05 (+)

0,03

0,5

 

0,05  (*1)

(+)

1012030

Lever

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

(+)

1012040

Nier

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

(+)

1012050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

 

1012990

Overige (2)

0,01  (*1)(+)

0,01  (*1)

0,01

 

0,05  (*1)

 

1013000

c)

schapen

 

 

 

 

 

 

1013010

Spier

0,01  (*1)(+)

0,01  (*1)

0,2

 

0,05  (*1)

(+)

1013020

Vet

0,05 (+)

0,03

0,5

 

0,05  (*1)

(+)

1013030

Lever

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

(+)

1013040

Nier

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

(+)

1013050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

 

1013990

Overige (2)

0,01  (*1)(+)

0,01  (*1)

0,01

 

0,05  (*1)

 

1014000

d)

geiten

 

 

 

 

 

 

1014010

Spier

0,01  (*1)(+)

0,01  (*1)

0,2

 

0,05  (*1)

(+)

1014020

Vet

0,05 (+)

0,03

0,5

 

0,05  (*1)

(+)

1014030

Lever

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

(+)

1014040

Nier

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

(+)

1014050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,07 (+)

0,1

1,5

 

0,5

 

1014990

Overige (2)

0,01  (*1)(+)

0,01  (*1)

0,01

 

0,05  (*1)

 

1015000

e)

paardachtigen

 

 

 

 

 

 

1015010

Spier

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,2

 

0,05  (*1)

(+)

1015020

Vet

0,05

0,03

0,5

 

0,05  (*1)

(+)

1015030

Lever

0,07

0,1

1,5

 

0,5

(+)

1015040

Nier

0,07

0,1

1,5

 

0,5

(+)

1015050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,07

0,1

1,5

 

0,5

 

1015990

Overige (2)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01

 

0,05  (*1)

 

1016000

f)

pluimvee

0,01  (*1)(+)

0,01  (*1)

 

 

0,05  (*1)

 

1016010

Spier

(+)

 

0,02

 

 

 

1016020

Vet

(+)

 

0,04

 

 

 

1016030

Lever

(+)

 

0,15

 

 

 

1016040

Nier

(+)

 

0,15

 

 

 

1016050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

(+)

 

0,15

 

 

 

1016990

Overige (2)

(+)

 

0,01

 

 

 

1017000

g)

andere gekweekte landdieren

 

 

 

 

 

 

1017010

Spier

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,2

 

0,05  (*1)

 

1017020

Vet

0,05

0,03

0,5

 

0,05  (*1)

 

1017030

Lever

0,07

0,1

1,5

 

0,5

 

1017040

Nier

0,07

0,1

1,5

 

0,5

 

1017050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,07

0,1

1,5

 

0,5

 

1017990

Overige (2)

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01

 

0,05  (*1)

 

1020000

Melk

0,01  (*1)(+)

0,01  (*1)

0,02

0,02  (*1)

0,05  (*1)

0,02  (*1)

1020010

Runderen

(+)

 

 

 

 

(+)

1020020

Schapen

(+)

 

 

 

 

(+)

1020030

Geiten

(+)

 

 

 

 

(+)

1020040

Paarden

(+)

 

 

 

 

(+)

1020990

Overige (2)

(+)

 

 

 

 

 

1030000

Vogeleieren

0,01  (*1)(+)

0,01  (*1)

0,15

0,02  (*1)

0,05  (*1)

0,02  (*1)

1030010

Kippen

(+)

 

 

 

 

 

1030020

Eenden

(+)

 

 

 

 

 

1030030

Ganzen

(+)

 

 

 

 

 

1030040

Kwartels

(+)

 

 

 

 

 

1030990

Overige (2)

(+)

 

 

 

 

 

1040000

Honing en andere producten van de bijenteelt (7)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)

1050000

Amfibieën en reptielen

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01

0,02  (*1)

0,05  (*1)

0,02  (*1)

1060000

Ongewervelde landdieren

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01

0,02  (*1)

0,05  (*1)

0,02  (*1)

1070000

In het wild levende gewervelde landdieren

0,01  (*1)

0,01  (*1)

0,01

0,02  (*1)

0,05  (*1)

0,02  (*1)

1100000

PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG - VIS, VISPRODUCTEN EN ANDERE PRODUCTEN VAN ZOUT- EN ZOETWATERDIEREN (8)

 

 

 

 

 

 

1200000

UITSLUITEND VOOR DIERVOEDER GEBRUIKTE PRODUCTEN OF DELEN VAN PRODUCTEN (8)

 

 

 

 

 

 

1300000

VERWERKTE VOEDINGSMIDDELEN (9)

 

 

 

 

 

 

Azoxystrobin

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft vastgesteld dat bepaalde informatie met betrekking tot residuproeven ontbreekt. Bij herbeoordeling van het MRL zal de Commissie met die informatie rekening houden als die uiterlijk op 1 juli 2017 is ingediend of, als die informatie niet op die datum is ingediend, met het ontbreken ervan.

0251010 Veldsla

0251030 Andijvie

0251040 Tuinkers en andere kiemen en scheuten

0251050 Winterkers

0251060 Raketsla/rucola

0251070 Rode amsoi

0251080 Babyleafgewassen (met inbegrip van Brassica-soorten)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft vastgesteld dat bepaalde informatie met betrekking tot de toxiciteit van metabolieten ontbreekt. Bij herbeoordeling van het MRL zal de Commissie met die informatie rekening houden als die uiterlijk op 1 juli 2017 is ingediend of, als die informatie niet op die datum is ingediend, met het ontbreken ervan.

1011000 a) varkens

1011010 Spier

1011020 Vet

1011030 Lever

1011040 Nier

1011050 Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

1011990 Overige (2)

1012000 b) runderen

1012010 Spier

1012020 Vet

1012030 Lever

1012040 Nier

1012050 Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

1012990 Overige (2)

1013000 c) schapen

1013010 Spier

1013020 Vet

1013030 Lever

1013040 Nier

1013050 Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

1013990 Overige (2)

1014000 d) geiten

1014010 Spier

1014020 Vet

1014030 Lever

1014040 Nier

1014050 Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

1014990 Overige (2)

1016000 f) pluimvee

1016010 Spier

1016020 Vet

1016030 Lever

1016040 Nier

1016050 Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

1016990 Overige (2)

1020000 Melk

1020010 Runderen

1020020 Schapen

1020030 Geiten

1020040 Paarden

1020990 Overige (2)

1030000 Vogeleieren

1030010 Kippen

1030020 Eenden

1030030 Ganzen

1030040 Kwartels

1030990 Overige (2)

Cyflufenamid (som van cyflufenamid (Z-isomeer) en de E-isomeer daarvan, uitgedrukt als cyflufenamid) (R) (A)

(R) Voor de volgende combinaties van bestrijdingsmiddel en codenummer geldt een andere residudefinitie: Cyflufenamid - code 1000000 met uitzondering van 1040000: som van cyflufenamid (Z-isomeer), de E-isomeer daarvan en metaboliet 149-F1, uitgedrukt als cyflufenamid

(A) De referentielaboratoria van de Europese Unie hebben vastgesteld dat de referentiestandaarden voor de E-isomeer en voor metaboliet 149-F1 niet in de handel verkrijgbaar zijn. Bij herbeoordeling van de MRL’s zal de Commissie rekening houden met de verkrijgbaarheid van die referentiestandaard op 17 september 2020 of, als de referentiestandaard op die datum niet in de handel verkrijgbaar is, met het ontbreken ervan.

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft vastgesteld dat bepaalde informatie met betrekking tot de vervoederingsstudies voor pluimvee ontbreekt. Bij herbeoordeling van het MRL zal de Commissie met die informatie rekening houden als die uiterlijk op 17 september 2021 is ingediend of, als die informatie niet op die datum is ingediend, met het ontbreken ervan.

0500090 Tarwe

Flutolanil (R)

(R) Voor de volgende combinaties van bestrijdingsmiddel en codenummer geldt een andere residudefinitie: code 1000000 met uitzondering van 1040000: flutolanil (flutolanil en metabolieten daarvan die het 2-trifluormethylbenzoëzuurgedeelte bevatten, uitgedrukt als flutolanil)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft vastgesteld dat bepaalde informatie met betrekking tot residuproeven ontbreekt. Bij herbeoordeling van het MRL zal de Commissie met die informatie rekening houden als die uiterlijk op 17 april 2017 is ingediend of, als die informatie niet op die datum is ingediend, met het ontbreken ervan.

0231020 Paprika’s

Proquinazid (R) (F)

(R) Voor de volgende combinaties van bestrijdingsmiddel en codenummer geldt een andere residudefinitie: proquinazid - code 1000000 met uitzondering van 1040000: som van proquinazid en metaboliet 3-[(6-jood-4-oxo-3-propyl-3,4-dihydrochinazoline-2-yl)oxy]propaanzuur (IN-MU210), uitgedrukt als proquinazid

(F) Vetoplosbaar

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft vastgesteld dat bepaalde informatie met betrekking tot residuproeven ontbreekt. Bij herbeoordeling van het MRL zal de Commissie met die informatie rekening houden als die uiterlijk op 16 april 2023 is ingediend of, als die informatie niet op die datum is ingediend, met het ontbreken ervan.

0500010 Gerst

0500050 Haver

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft vastgesteld dat bepaalde informatie met betrekking tot residuproeven op gras (belangrijk onderdeel van het dieet van vee) ontbreekt. Bij herbeoordeling van het MRL zal de Commissie met die informatie rekening houden als die uiterlijk op 16 april 2023 is ingediend of, als die informatie niet op die datum is ingediend, met het ontbreken ervan.

1012010 Spier

1012020 Vet

1012030 Lever

1012040 Nier

1013010 Spier

1013020 Vet

1013030 Lever

1013040 Nier

1014010 Spier

1014020 Vet

1014030 Lever

1014040 Nier

1015010 Spier

1015020 Vet

1015030 Lever

1015040 Nier

1020010 Runderen

1020020 Schapen

1020030 Geiten

1020040 Paarden

2)

In deel A van bijlage III wordt de kolom voor emamectine vervangen door:

Bestrijdingsmiddelenresiduen en maximumresidugehalten (mg/kg)

Codenummer

Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarvoor de MRL’s gelden  (2)

Emamectin-benzoaat B1a, uitgedrukt als emamectin

0100000

FRUIT, VERS of BEVROREN; NOTEN

 

0110000

Citrusvruchten

0,01  (*2)

0110010

Grapefruits/pompelmoezen

 

0110020

Sinaasappelen

 

0110030

Citroenen

 

0110040

Limoenen/lemmetjes

 

0110050

Mandarijnen

 

0110990

Overige (2)

 

0120000

Noten

0,01  (*2)

0120010

Amandelen

 

0120020

Paranoten

 

0120030

Cashewnoten

 

0120040

Kastanjes

 

0120050

Kokosnoten

 

0120060

Hazelnoten

 

0120070

Macadamianoten

 

0120080

Pecannoten

 

0120090

Pijnboompitten

 

0120100

Pistaches

 

0120110

Walnoten

 

0120990

Overige (2)

 

0130000

Pitvruchten

0,02

0130010

Appelen

 

0130020

Peren

 

0130030

Kweeperen

 

0130040

Mispels

 

0130050

Loquats/Japanse mispels

 

0130990

Overige (2)

 

0140000

Steenvruchten

 

0140010

Abrikozen

0,05

0140020

Kersen (zoet)

0,04

0140030

Perziken

0,15

0140040

Pruimen

0,02

0140990

Overige (2)

0,01  (*2)

0150000

Besvruchten en kleinfruit

 

0151000

a)

druiven

0,05

0151010

Tafeldruiven

 

0151020

Wijndruiven

 

0152000

b)

aardbeien

0,05

0153000

c)

rubussoorten

0,01  (*2)

0153010

Bramen/braambessen

 

0153020

Dauwbramen

 

0153030

Frambozen (geel en rood)

 

0153990

Overige (2)

 

0154000

d)

ander kleinfruit en besvruchten

0,01  (*2)

0154010

Blauwe bessen

 

0154020

Veenbessen

 

0154030

Aalbessen (rood, wit en zwart)

 

0154040

Kruisbessen (geel, groen en rood)

 

0154050

Rozenbottels

 

0154060

Moerbeien (wit en zwart)

 

0154070

Azaroles/Middellandse Zeemispels

 

0154080

Vlierbessen

 

0154990

Overige (2)

 

0160000

Diverse vruchten met

 

0161000

a)

eetbare schil

0,01  (*2)

0161010

Dadels

 

0161020

Vijgen

 

0161030

Tafelolijven

 

0161040

Kumquats

 

0161050

Carambola’s

 

0161060

Kaki’s/Japanse persimoenen

 

0161070

Jambolans/djamblangs

 

0161990

Overige (2)

 

0162000

b)

niet-eetbare schil, klein

 

0162010

Kiwi’s (geel, groen, rood)

0,15

0162020

Lychees

0,01  (*2)

0162030

Passievruchten/maracuja’s

0,01  (*2)

0162040

Woestijnvijgen/cactusvruchten

0,01  (*2)

0162050

Sterappelen

0,01  (*2)

0162060

Noord-Amerikaanse persimoenen

0,01  (*2)

0162990

Overige (2)

0,01  (*2)

0163000

c)

niet-eetbare schil, groot

0,01  (*2)

0163010

Avocado’s

 

0163020

Bananen

 

0163030

Mango’s

 

0163040

Papaja’s

 

0163050

Granaatappels

 

0163060

Cherimoya’s

 

0163070

Guaves

 

0163080

Ananassen

 

0163090

Broodvruchten

 

0163100

Doerians

 

0163110

Zuurzakken/doerian blanda

 

0163990

Overige (2)

 

0200000

GROENTEN, VERS of BEVROREN

 

0210000

Wortel- en knolgewassen

0,01  (*2)

0211000

a)

aardappelen

 

0212000

b)

tropische wortel- en knolgewassen

 

0212010

Cassave/maniok

 

0212020

Bataten (zoete aardappelen)

 

0212030

Yams

 

0212040

Arrowroot/pijlwortel

 

0212990

Overige (2)

 

0213000

c)

andere wortel- en knolgewassen, behalve suikerbiet

 

0213010

Rode bieten

 

0213020

Wortels

 

0213030

Knolselderij

 

0213040

Mierikswortels

 

0213050

Aardperen/topinamboers

 

0213060

Pastinaken

 

0213070

Wortelpeterselie

 

0213080

Radijzen

 

0213090

Schorseneren

 

0213100

Koolrapen

 

0213110

Rapen

 

0213990

Overige (2)

 

0220000

Bolgewassen

0,01  (*2)

0220010

Knoflook

 

0220020

Uien

 

0220030

Sjalotten

 

0220040

Bosuien/groene uien en stengeluien

 

0220990

Overige (2)

 

0230000

Vruchtgroenten

 

0231000

a)

Solanaceae en Malvaceae

0,02

0231010

Tomaten

 

0231020

Paprika’s

 

0231030

Aubergines

 

0231040

Okra’s, okers

 

0231990

Overige (2)

 

0232000

b)

Cucurbitaceae met eetbare schil

0,01  (*2)

0232010

Komkommers

 

0232020

Augurken

 

0232030

Courgettes

 

0232990

Overige (2)

 

0233000

c)

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

0,01  (*2)

0233010

Meloenen

 

0233020

Pompoenen

 

0233030

Watermeloenen

 

0233990

Overige (2)

 

0234000

d)

suikermais

0,01  (*2)

0239000

e)

andere vruchtgroenten

0,02

0240000

Koolsoorten (met uitzondering van wortels en babyleafgewassen van Brassica)

 

0241000

a)

bloemkoolachtigen

0,01  (*2)

0241010

Broccoli

 

0241020

Bloemkolen

 

0241990

Overige (2)

 

0242000

b)

sluitkoolachtigen

0,01  (*2)

0242010

Spruitjes

 

0242020

Sluitkolen

 

0242990

Overige (2)

 

0243000

c)

bladkoolachtigen

0,03

0243010

Chinese kool/petsai

 

0243020

Boerenkolen

 

0243990

Overige (2)

 

0244000

d)

koolrabi’s

0,01  (*2)

0250000

Bladgroenten, kruiden en eetbare bloemen

 

0251000

a)

slasoorten

 

0251010

Veldsla

1

0251020

Sla

1

0251030

Andijvie

0,2

0251040

Tuinkers en andere kiemen en scheuten

1

0251050

Winterkers

1

0251060

Raketsla/rucola

1

0251070

Rode amsoi

1

0251080

Babyleafgewassen (met inbegrip van Brassica-soorten)

1

0251990

Overige (2)

1

0252000

b)

spinazie en dergelijke bladgroente

0,2

0252010

Spinazie

 

0252020

Postelein

 

0252030

Snijbiet

 

0252990

Overige (2)

 

0253000

c)

druivenbladeren en bladeren van dergelijke soorten

0,01  (*2)

0254000

d)

waterkers

0,01  (*2)

0255000

e)

witlof/witloof/Brussels lof

0,01  (*2)

0256000

f)

kruiden en eetbare bloemen

1

0256010

Kervel

 

0256020

Bieslook

 

0256030

Bladselderij/snijselder

 

0256040

Peterselie

 

0256050

Salie

 

0256060

Rozemarijn

 

0256070

Tijm

 

0256080

Basilicum en eetbare bloemen

 

0256090

Laurierblad

 

0256100

Dragon

 

0256990

Overige (2)

 

0260000

Peulgroenten

 

0260010

Bonen (met peul)

0,03

0260020

Bonen (zonder peul)

0,01  (*2)

0260030

Erwten (met peul)

0,03

0260040

Erwten (zonder peul)

0,01  (*2)

0260050

Linzen

0,01  (*2)

0260990

Overige (2)

0,01  (*2)

0270000

Stengelgroenten

 

0270010

Asperges

0,01  (*2)

0270020

Kardoenen

0,01  (*2)

0270030

Bleekselderij

0,01  (*2)

0270040

Knolvenkel

0,01  (*2)

0270050

Artisjokken

0,1

0270060

Preien

0,01  (*2)

0270070

Rabarber

0,01  (*2)

0270080

Bamboescheuten

0,01  (*2)

0270090

Palmharten

0,01  (*2)

0270990

Overige (2)

0,01  (*2)

0280000

Paddenstoelen, mossen en korstmossen

0,01  (*2)

0280010

Gekweekte paddenstoelen

 

0280020

Wilde paddenstoelen

 

0280990

Mossen en korstmossen

 

0290000

Algen en prokaryote organismen

0,01  (*2)

0300000

PEULVRUCHTEN

0,01  (*2)

0300010

Bonen

 

0300020

Linzen

 

0300030

Erwten

 

0300040

Lupinen/lupinebonen

 

0300990

Overige (2)

 

0400000

OLIEHOUDENDE ZADEN EN VRUCHTEN

0,01  (*2)

0401000

Oliehoudende zaden

 

0401010

Lijnzaad

 

0401020

Pinda’s/aardnoten

 

0401030

Papaverzaad/maanzaad

 

0401040

Sesamzaad

 

0401050

Zonnebloemzaad

 

0401060

Koolzaad

 

0401070

Sojabonen

 

0401080

Mosterdzaad

 

0401090

Katoenzaad

 

0401100

Pompoenzaad

 

0401110

Saffloerzaad

 

0401120

Bernagiezaad

 

0401130

Huttentutzaad

 

0401140

Hennepzaad

 

0401150

Wonderbonen

 

0401990

Overige (2)

 

0402000

Oliehoudende vruchten

 

0402010

Olijven voor oliewinning

 

0402020

Palmpitten

 

0402030

Palmvruchten

 

0402040

Kapok

 

0402990

Overige (2)

 

0500000

GRANEN

0,01  (*2)

0500010

Gerst

 

0500020

Boekweit en andere pseudogranen

 

0500030

Mais

 

0500040

Gierst/pluimgierst

 

0500050

Haver

 

0500060

Rijst

 

0500070

Rogge

 

0500080

Sorghum

 

0500090

Tarwe

 

0500990

Overige (2)

 

0600000

THEE, KOFFIE, KRUIDENTHEE, CACAO EN CAROB

 

0610000

Thee

0,02  (*2)

0620000

Koffiebonen

0,02  (*2)

0630000

Kruidenthee van

 

0631000

a)

bloemen

0,02  (*2)

0631010

Kamille

 

0631020

Hibiscus/roselle

 

0631030

Roos

 

0631040

Jasmijn

 

0631050

Lindebloesem

 

0631990

Overige (2)

 

0632000

b)

bladeren en kruiden

2

0632010

Aardbei

 

0632020

Rooibos

 

0632030

Maté

 

0632990

Overige (2)

 

0633000

c)

wortels

0,02  (*2)

0633010

Valeriaan

 

0633020

Ginseng

 

0633990

Overige (2)

 

0639000

d)

alle andere delen van de plant

0,02  (*2)

0640000

Cacaobonen

0,02  (*2)

0650000

Carob/johannesbrood

0,02  (*2)

0700000

HOP

0,02  (*2)

0800000

SPECERIJEN

 

0810000

Als specerij gebruikte zaden

0,02  (*2)

0810010

Anijs

 

0810020

Zwarte komijn

 

0810030

Selderij

 

0810040

Koriander

 

0810050

Komijn

 

0810060

Dille

 

0810070

Venkel

 

0810080

Fenegriek

 

0810090

Nootmuskaat

 

0810990

Overige (2)

 

0820000

Als specerij gebruikte vruchten

0,02  (*2)

0820010

Piment

 

0820020

Szechuanpeper/anijspeper

 

0820030

Karwij

 

0820040

Kardemom

 

0820050

Jeneverbes

 

0820060

Peperkorrel (groen, wit en zwart)

 

0820070

Vanille

 

0820080

Tamarinde

 

0820990

Overige (2)

 

0830000

Als specerij gebruikte bast

0,02  (*2)

0830010

Kaneel

 

0830990

Overige (2)

 

0840000

Als specerij gebruikte wortels en wortelstokken

 

0840010

Zoethout

0,02  (*2)

0840020

Gember (10)

 

0840030

Geelwortel/kurkuma/koenjit

0,02  (*2)

0840040

Mierikswortel (11)

 

0840990

Overige (2)

0,02  (*2)

0850000

Als specerij gebruikte knoppen

0,02  (*2)

0850010

Kruidnagels

 

0850020

Kappertjes

 

0850990

Overige (2)

 

0860000

Als specerij gebruikte stampers

0,02  (*2)

0860010

Saffraan

 

0860990

Overige (2)

 

0870000

Als specerij gebruikte zaadrokken

0,02  (*2)

0870010

Foelie

 

0870990

Overige (2)

 

0900000

SUIKERGEWASSEN

0,01  (*2)

0900010

Suikerbiet

 

0900020

Suikerriet

 

0900030

Wortelcichorei

 

0900990

Overige (2)

 

1000000

PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG - LANDDIEREN

 

1010000

Producten afkomstig van

 

1011000

a)

varkens

 

1011010

Spier

0,01  (*2)

1011020

Vet

0,02

1011030

Lever

0,08

1011040

Nier

0,08

1011050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,08

1011990

Overige (2)

0,01  (*2)

1012000

b)

runderen

 

1012010

Spier

0,01  (*2)

1012020

Vet

0,02

1012030

Lever

0,08

1012040

Nier

0,08

1012050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,08

1012990

Overige (2)

0,01  (*2)

1013000

c)

schapen

 

1013010

Spier

0,01  (*2)

1013020

Vet

0,02

1013030

Lever

0,08

1013040

Nier

0,08

1013050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,08

1013990

Overige (2)

0,01  (*2)

1014000

d)

geiten

 

1014010

Spier

0,01  (*2)

1014020

Vet

0,02

1014030

Lever

0,08

1014040

Nier

0,08

1014050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,08

1014990

Overige (2)

0,01  (*2)

1015000

e)

paardachtigen

 

1015010

Spier

0,01  (*2)

1015020

Vet

0,02

1015030

Lever

0,08

1015040

Nier

0,08

1015050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,08

1015990

Overige (2)

0,01  (*2)

1016000

f)

pluimvee

0,01  (*2)

1016010

Spier

 

1016020

Vet

 

1016030

Lever

 

1016040

Nier

 

1016050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

1016990

Overige (2)

 

1017000

g)

andere gekweekte landdieren

 

1017010

Spier

0,01  (*2)

1017020

Vet

0,02

1017030

Lever

0,08

1017040

Nier

0,08

1017050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

0,08

1017990

Overige (2)

0,01  (*2)

1020000

Melk

0,01  (*2)

1020010

Runderen

 

1020020

Schapen

 

1020030

Geiten

 

1020040

Paarden

 

1020990

Overige (2)

 

1030000

Vogeleieren

0,01  (*2)

1030010

Kippen

 

1030020

Eenden

 

1030030

Ganzen

 

1030040

Kwartels

 

1030990

Overige (2)

 

1040000

Honing en andere producten van de bijenteelt (7)

0,05  (*2)

1050000

Amfibieën en reptielen

0,01  (*2)

1060000

Ongewervelde landdieren

0,01  (*2)

1070000

In het wild levende gewervelde landdieren

0,01  (*2)

1100000

PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG - VIS, VISPRODUCTEN EN ANDERE PRODUCTEN VAN ZOUT- EN ZOETWATERDIEREN (8)

 

1200000

UITSLUITEND VOOR DIERVOEDER GEBRUIKTE PRODUCTEN OF DELEN VAN PRODUCTEN (8)

 

1300000

VERWERKTE VOEDINGSMIDDELEN (9)

 

3)

In bijlage IV worden de vermeldingen voor “Azijnzuur (1)”, “Californische pap (1)” en “Maltodextrine (1)” vervangen door respectievelijk “Azijnzuur”, “Californische pap” en “Maltodextrine”.


(*1)  Bepaalbaarheidsgrens

(1)  Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor MRL’s gelden, zie bijlage I.

(*2)  Bepaalbaarheidsgrens

(2)  Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor MRL’s gelden, zie bijlage I.”


25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/38


VERORDENING (EU) 2022/477 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2022

tot wijziging van de bijlagen VI tot en met X bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (1), en met name artikel 131,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 legt specifieke registratietaken en -verplichtingen op aan fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers, op grond waarvan zij gegevens moeten verzamelen over de stoffen die zij vervaardigen, invoeren of gebruiken, zodat de risico’s van die stoffen kunnen worden beoordeeld en passende risicobeheersmaatregelen kunnen worden ontwikkeld en aanbevolen.

(2)

Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bevat de informatievereisten als bedoeld in artikel 10, punt a), i) tot en met v), en x), van die verordening. De bijlagen VII tot en met X bij die verordening bevatten de verplichtingen tot verstrekking van standaardinformatie voor stoffen die in hoeveelheden van één ton of meer, 10 ton of meer, 100 ton of meer en 1 000 ton of meer worden vervaardigd of ingevoerd.

(3)

In juni 2019 hebben de Commissie en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (“het Agentschap”) in het gezamenlijk actieplan voor de beoordeling van Reach (2) geconcludeerd dat bepaalde informatievereisten in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 moeten worden gewijzigd om meer duidelijkheid te verschaffen over de verplichtingen van registranten betreffende het indienen van informatie.

(4)

Om de verplichtingen van de registranten duidelijker te maken, zijn een aantal informatievereisten in de bijlagen VII tot en met X bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 en de algemene regels voor de aanpassing van de standaardtestregeling in bijlage XI bij die verordening gewijzigd bij Verordening (EU) 2021/979 van de Commissie (3), maar overeenkomstig de doelstellingen van het gezamenlijk actieplan voor de beoordeling van Reach moet nog een aantal informatievereisten worden verduidelijkt.

(5)

De in punten 1 en 2 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 vastgestelde voorschriften betreffende de algemene informatie over de registrant en de informatie over de identificatie van de stof die een registrant voor algemene registratiedoeleinden moet indienen, moeten daarom worden gewijzigd.

(6)

Bepaalde specifieke regels voor de aanpassing van de voorschriften betreffende standaardinformatie in de bijlagen VII tot en met X bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 moeten worden gewijzigd om de terminologie van de indeling van gevaarlijke stoffen in overeenstemming te brengen met die van bijlage I, delen 2 tot en met 5, bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(7)

Duidelijkheidshalve en om te waarborgen dat nuttige informatie wordt verstrekt, moeten de specifieke regels voor de aanpassing aan de standaardinformatie van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 betreffende mutageniteit en toxiciteit in aquatisch milieu worden gewijzigd. Met name moet punt 8.4 worden gewijzigd om de gevolgen van een positief resultaat bij het in-vitro-onderzoek naar genmutatie te verduidelijken, alsook de situaties waarin het krachtens punt 8.4.1 vereiste onderzoek niet hoeft te worden uitgevoerd. Bovendien moeten delen die niet naar de vereiste standaardinformatie verwijzen, uit kolom 1 van punt 9.1.1 worden geschrapt, terwijl in kolom 2 van dat punt nauwkeuriger moet worden aangegeven in welke situaties het onderzoek niet hoeft te worden uitgevoerd en wanneer onderzoek naar aquatische toxiciteit op lange termijn vereist is. Punt 9.1.2 moet ook worden gewijzigd om te verduidelijken wanneer het onderzoek niet hoeft te worden uitgevoerd.

(8)

De informatievereisten voor tests op mutageniteit en op giftigheid voor de voortplanting, en voor ecotoxicologische informatie in bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 moeten worden gewijzigd om de verplichtingen van registranten te verduidelijken. In de voorschriften voor het testen op mutageniteit in punt 8.4 moeten met name de situaties worden gespecificeerd waarin de in die bijlage bedoelde tests niet vereist zijn, en de situaties waarin wel verder tests als bedoeld in bijlage IX noodzakelijk zijn. Voorts moet de nomenclatuur van de onderzoeken in punt 8.4.2 worden afgestemd op die van de overeenkomstige technische richtsnoeren van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (5). Om te waarborgen dat nuttige informatie over giftigheid voor de voortplanting en ontwikkelingstoxiciteit wordt gegenereerd, moeten de diersoorten en de toedieningswegen waaraan voor tests de voorkeur wordt gegeven, aan punt 8.7.1 worden toegevoegd, en moeten bepaalde specifieke regels voor aanpassing van de voorschriften inzake standaardinformatie worden verduidelijkt. Ten slotte moet een tot dusver ontbrekende rubriek 9.1 voor toxiciteit in aquatisch milieu worden toegevoegd, en moet de in punt 9.1.3 voorgeschreven informatie over onderzoek naar toxiciteit op korte termijn bij vissen worden gewijzigd waarbij uit kolom 1 de delen moeten worden geschrapt die geen standaardinformatie bevatten, en in kolom 2 de situaties moeten worden verduidelijkt waarin de test niet verplicht is. Punt 9.2 over afbraak en punt 9.3 over uiteindelijk lot en gedrag in het milieu moeten ook worden gewijzigd om beter te omschrijven in welke situaties nadere informatie over afbraak en bioaccumulatie vereist is, alsook nader onderzoek naar afbraak en bioaccumulatie nodig is.

(9)

De informatievereisten voor tests op mutageniteit in bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 moeten worden gewijzigd waarbij in de punten 8.4.4 en 8.4.5 het onderzoek moet worden gespecificeerd dat moet worden uitgevoerd in somatische cellen van zoogdieren en, indien relevant, in geslachtscellen van zoogdieren, alsmede de gevallen waarin dergelijk onderzoek moet worden uitgevoerd. Bovendien moeten de informatievereisten in punt 8.7.2 betreffende onderzoek naar prenatale ontwikkelingstoxiciteit bij een eerste en tweede soort en in punt 8.7.3 voor uitgebreid onderzoek naar giftigheid voor de voortplanting met één generatie worden verduidelijkt wat betreft de diersoorten en de toedieningswegen waaraan voor tests de voorkeur wordt gegeven, alsook wat betreft de mogelijke afwijkingen van de algemene voorschriften. Tot slot moeten in het gedeelte over ecotoxicologische informatie bepaalde informatievereisten voor onderzoek naar toxiciteit op lange termijn bij vissen om redenen van dierenwelzijn worden geschrapt. Punt 9.2 over afbraak moet ook worden gewijzigd om de formulering van punt 9.2.3 betreffende de identificatie van afbraakproducten in overeenstemming te brengen met die van de desbetreffende bepaling in bijlage XIII, en om het gewijzigde voorschrift betreffende verdere afbreekbaarheidstests dienovereenkomstig weer te geven. Punt 9.4 over effecten op terrestrische organismen moet ook worden gewijzigd om duidelijk te maken dat voor stoffen die een sterk vermogen tot adsorptie in de bodem hebben of die zeer persistent zijn, onderzoek naar toxiciteit op lange termijn door de registrant moet worden voorgesteld of door het Agentschap kan worden voorgeschreven.

(10)

Bijlage X bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet worden gewijzigd om bepaalde informatievereisten inzake mutageniteit, ontwikkelingstoxiciteit en giftigheid voor de voortplanting en ecotoxicologische informatie te verduidelijken. In de wijzigingen moeten met name de situaties worden beschreven waarin een tweede in-vivo-onderzoek betreffende somatische cellen of een tweede in-vivo-onderzoek betreffende geslachtscellen verplicht moet worden gesteld, en moet worden gespecificeerd wanneer dergelijke onderzoek bij zoogdieren moet worden uitgevoerd. In de lijst waarin die onderzoeken moeten worden opgenomen, moet tevens worden vermeld op welke zorgen betreffende mutageniteit zij betrekking hebben. Bovendien moeten de informatievereisten inzake prenatale ontwikkelingstoxiciteit en uitgebreid onderzoek naar de giftigheid voor de voortplanting met één generatie worden gewijzigd om duidelijk te maken wanneer onderzoek naar een tweede soort noodzakelijk is en hoe de keuze voor die soort moet worden gemaakt, alsook welke toedieningswegen voor het onderzoek de voorkeur hebben en welke afwijkingen van de algemene voorschriften zijn toegestaan. Voorts is de verwijzing naar een specifiek voorschrift betreffende biologische afbraak in punt 9.2.1 niet langer nodig en moet die daarom worden geschrapt, terwijl de desbetreffende specifieke voorschriften voor aanpassing in punt 9.2 dienovereenkomstig moeten worden gewijzigd. Ten slotte moet in punt 9.4 en in punt 9.5.1 worden verduidelijkt dat naast afbraakproducten ook onderzoek naar de toxiciteit van omzettingsproducten op lange termijn nodig is om de effecten daarvan op terrestrische organismen en organismen in het sediment te onderzoeken.

(11)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De voorgestelde wijzigingen hebben tot doel bepaalde voorschriften voor standaardinformatie en specifieke regels voor de aanpassing daarvan te verduidelijken en de rechtszekerheid van de reeds door het Agentschap toegepaste beoordelingspraktijken te vergroten. Niettemin kan niet worden uitgesloten dat bepaalde registratiedossiers als gevolg van de wijzigingen moeten worden bijgewerkt. De toepassing van deze verordening moet daarom worden uitgesteld.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen VI tot en met X bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 14 oktober 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  European Commission and European Chemicals Agency REACH Evaluation Joint Action Plan of June 2019 (Gezamenlijk actieplan van de Europese Commissie en het Europees Agentschap voor chemische stoffen van juni 2019 inzake de beoordeling van Reach) (https://echa.europa.eu/documents/10162/21877836/final_echa_com_reach_evaluation_action_plan_en.pdf/0003c9fc-652e-5f0b-90f9-dff9d5371d17).

(3)  Verordening (EU) 2021/979 van de Commissie van 17 juni 2021 tot wijziging van de bijlagen VII tot en met XI bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) (PB L 216 van 18.6.2021, blz. 121).

(4)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(5)  OESO-testrichtsnoeren 473 en 487.


BIJLAGE

Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1.1.1 wordt vervangen door:

“1.1.1.

Naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres”;

b)

het volgende punt 1.1.4 wordt toegevoegd:

“1.1.4.

Indien overeenkomstig artikel 8, lid 1, een enige vertegenwoordiger is aangewezen, de volgende informatie over de buiten de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die de enige vertegenwoordiger heeft aangewezen: naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres, contactpersoon, ligging van de productielocatie(s) of formuleringslocatie(s), indien van toepassing, website van de onderneming, indien van toepassing, en het (de) nationale identificatienummer(s) van de onderneming, indien van toepassing.”;

c)

punt 1.2 wordt vervangen door:

“1.2.

Gezamenlijke indiening van de gegevens

De artikelen 11 en 19 voorzien in de mogelijkheid dat een hoofdregistrant delen van de registratieinformatie namens andere registranten indient.

Wanneer de hoofdregistrant overeenkomstig artikel 11, lid 1, de in artikel 10, punt a), iv), vi), vii) en ix), bedoelde informatie indient, beschrijft de hoofdregistrant overeenkomstig de punten 2.3.1 tot en met 2.3.4 en punt 2.4 van deze bijlage de samenstelling(en), nanovorm of reeks soortgelijke nanovormen waarop deze informatie betrekking heeft. Elke registrant die gebruikmaakt van door de hoofdregistrant ingediende informatie, geeft aan op welke samenstelling, nanovorm of reeks vergelijkbare nanovormen van de stof die hij overeenkomstig artikel 10, punt a), ii), en artikel 11, lid 1, identificeert, de aldus ingediende informatie betrekking heeft.

Wanneer een registrant overeenkomstig artikel 11, lid 3, afzonderlijk de in artikel 10, punt a), iv), vi), vii) of ix), bedoelde informatie indient, beschrijft hij overeenkomstig de punten 2.3.1 tot en met 2.3.4 en punt 2.4 van deze bijlage de samenstelling(en), nanovorm of reeks soortgelijke nanovormen van de stof waarop deze informatie betrekking heeft.”;

d)

punt 1.3.1 wordt vervangen door:

“1.3.1.

Naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres”;

e)

punt 2.1 wordt vervangen door:

“2.1.

Naam en andere aanduiding(en) van elke stof”;

f)

punt 2.1.1 wordt vervangen door:

“2.1.1.

Naam of namen volgens de IUPAC-nomenclatuur. Indien niet beschikbaar, andere internationale chemische naam of namen”;

g)

punt 2.1.3 wordt vervangen door:

“2.1.3.

EG-nummer, d.w.z. Einecs-, Elincs- of NLP-nummer, of het door het Agentschap toegekende nummer (indien beschikbaar en van toepassing)”;

h)

punt 2.1.5 wordt vervangen door:

“2.1.5.

Andere identificatiecode, zoals douanenummer (indien beschikbaar)”;

i)

punt 2.2 wordt vervangen door:

“2.2.

Informatie over de molecuulformule en structuurformule of kristalstructuur van elke stof”;

j)

punt 2.2.1 wordt vervangen door:

“2.2.1.

Molecuul- en structuurformule (met Smiles-notatie en een andere weergave indien beschikbaar) en beschrijving van kristalstructuur/-structuren”;

k)

de punten 2.3.1 tot en met 2.3.7 worden vervangen door:

“2.3.1.

Zuiverheidsgraad (%), indien van toepassing

2.3.2.

Namen van bestanddelen en verontreinigingen

In geval van een stof met een onbekende of variabele samenstelling, complexe reactieproducten of biologische materialen (UVCB):

namen van bestanddelen die aanwezig zijn in een concentratie van ≥ 10 %;

namen van bekende bestanddelen die aanwezig zijn in een concentratie van < 10 %;

voor bestanddelen die niet afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd, een beschrijving van groepen bestanddelen op basis van de chemische aard ervan;

beschrijving van de oorsprong of herkomst en het fabricageprocédé.

2.3.3.

Typische concentratie en concentratiebereik (in procenten) van bestanddelen, groepen bestanddelen die niet afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd en verontreinigingen als gespecificeerd in punt 2.3.2

2.3.4.

Benaming en typische concentratie en concentratiebereik (in procenten) van additieven

2.3.5.

Alle noodzakelijke kwalitatieve analytische gegevens die specifiek zijn voor de identificatie van de stof, zoals ultraviolet, infrarood, nucleaire magnetische resonantie, massaspectrum of diffractie

2.3.6.

Alle benodigde kwantitatieve analytische gegevens die specifiek zijn voor de identificatie van de stof, zoals chromatografische en titrimetrische gegevens, gegevens van de elementaire analyse of diffractiegegevens

2.3.7.

Beschrijving van de analysemethoden of passende bibliografische referenties die nodig zijn om de stof te kunnen identificeren (met inbegrip van de identificatie en kwantificering van de bestanddelen en, indien van toepassing, de verontreinigingen en additieven ervan). De beschrijving bestaat uit de gevolgde experimentele protocollen en de relevante interpretatie van de in de punten 2.3.1 tot en met 2.3.6 gerapporteerde resultaten. Deze informatie moet voldoende zijn om de methoden te kunnen reproduceren.”;

l)

punt 2.4.6 wordt vervangen door:

“2.4.6.

Beschrijving van de analysemethoden of relevante literatuurverwijzingen voor de in dit punt (2.4) bedoelde informatie-elementen. De beschrijving bestaat uit de gevolgde experimentele protocollen en de relevante interpretatie van de in de punten 2.4.2 tot en met 2.4.5 gerapporteerde resultaten. Deze informatie moet voldoende zijn om de methoden te kunnen reproduceren.”;

m)

het volgende punt 2.5 wordt toegevoegd:

“2.5.

Alle andere beschikbare informatie die voor de identificatie van de stof relevant is”;

n)

punt 3.5 wordt vervangen door:

“3.5.

Algemene beschrijving van het geïdentificeerde gebruik”.

2)

Bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 8.4, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“8.4.

In geval van een positief resultaat van het in-vitro-onderzoek naar genmutatie bij bacteriën als bedoeld in punt 8.4.1 van deze bijlage, dat aanleiding geeft tot bezorgdheid, voert de registrant een in-vitro-onderzoek uit als bedoeld in bijlage VIII, punt 8.4.2. Indien het resultaat van een van de in-vitro-onderzoeken naar genotoxiciteit tot een positief resultaat leidt, stelt de registrant een geschikt in-vivo-onderzoek voor zoals bedoeld in bijlage IX, punt 8.4.4, of kan het Agentschap dit onderzoek verplicht stellen. Het in-vivo-onderzoek moet gericht zijn op de bezorgdheid betreffende chromosoomafwijkingen en/of genmutatie, indien van toepassing.

Het in-vitro-onderzoek naar genmutatie bij bacteriën hoeft niet te worden uitgevoerd indien deze test niet van toepassing is voor de stof. In dat geval moet de registrant een motivering verstrekken en een in-vitro-onderzoek als bedoeld in bijlage VIII, punt 8.4.3 uitvoeren. Wanneer het resultaat van dat onderzoek positief is, moet de registrant een cytogenetisch in-vitro-onderzoek als bedoeld in bijlage VIII, punt 8.4.2 uitvoeren. Indien een van de in-vitro-onderzoeken naar genotoxiciteit tot een positief resultaat leidt of indien een van de in-vitrotests als bedoeld in bijlage VIII niet van toepassing is voor de stof, stelt de registrant een geschikt in-vivo-onderzoek voor zoals bedoeld in bijlage IX, punt 8.4.4, of kan het Agentschap dit onderzoek verplicht stellen. Het in-vivo-onderzoek moet gericht zijn op de bezorgdheid betreffende chromosoomafwijkingen en/of genmutatie, indien van toepassing.

In de volgende gevallen hoeven het in-vitro-onderzoek naar genmutatie bij bacteriën als bedoeld in punt 8.4.1 en de vervolgtests niet te worden uitgevoerd:

het is bekend dat de stof mutageen in geslachtscellen is en voldoet aan de criteria voor indeling in de gevarenklasse mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A of 1B, en passende risicobeheersmaatregelen worden toegepast;

het is bekend dat de stof genotoxisch carcinogeen is en voldoet aan de criteria voor indeling in zowel de gevarenklasse mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A, 1B of 2, als in de gevarenklasse kankerverwekkendheid, categorie 1A of 1B, en passende risicobeheersmaatregelen worden toegepast.”

b)

in punt 8.4.1, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“8.4.1.

Het in-vitro-onderzoek naar genmutatie bij bacteriën hoeft niet voor nanovormen te worden uitgevoerd indien dit niet passend is. In dit geval moet een in punt 8.4.3 van bijlage VIII bedoelde in-vitrostudie worden verstrekt.”

c)

in punt 9.1.1, eerste kolom, wordt de tweede alinea geschrapt;

d)

in punt 9.1.1, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“9.1.1.

In de volgende gevallen hoeft het onderzoek niet te worden uitgevoerd:

indien er factoren op wijzen dat toxiciteit in aquatisch milieu op korte termijn onwaarschijnlijk is, bijvoorbeeld indien de stof zeer slecht oplosbaar in water is, of indien het onwaarschijnlijk is dat de stof biologische membranen zal passeren;

indien er een onderzoek naar toxiciteit in aquatisch milieu op lange termijn bij ongewervelde dieren beschikbaar is.

Voor nanovormen mag niet van het onderzoek worden afgezien uitsluitend op grond van een zeer slechte oplosbaarheid in water.

De registrant kan een onderzoek naar toxiciteit op lange termijn in plaats van korte termijn voorstellen.

Onderzoek naar toxiciteit op lange termijn bij ongewervelde dieren (bij voorkeur bij Daphnia) (bijlage IX, punt 9.1.5) wordt door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen wanneer het onwaarschijnlijk is dat het onderzoek naar toxiciteit op korte termijn een werkelijke maatstaf voor de intrinsieke toxiciteit in aquatisch milieu van de stof kan opleveren, bijvoorbeeld:

indien de stof slecht oplosbaar is in water (oplosbaarheid van minder dan 1 mg/l), of

voor nanovormen met een lage oplossingssnelheid in de relevante testmedia.”

e)

in punt 9.1.2, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“9.1.2.

Het onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd indien er factoren op wijzen dat de toxiciteit in aquatisch milieu onwaarschijnlijk is, bijvoorbeeld, indien de stof zeer slecht oplosbaar in water is of het onwaarschijnlijk is dat de stof biologische membranen zal passeren.

Voor nanovormen mag niet van het onderzoek worden afgezien uitsluitend op grond van een zeer slechte oplosbaarheid in water.”

3)

Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 8.4, tweede kolom, wordt de volgende tekst toegevoegd:

 

“8.4.

In de volgende gevallen hoeft het in de punten 8.4.2 en 8.4.3. bedoelde onderzoek niet te worden uitgevoerd:

er zijn voldoende gegevens beschikbaar van het overeenkomstige in-vivo-onderzoek (wat punt 8.4.2 betreft, namelijk in-vivo-onderzoek naar chromosoomafwijkingen (of micronucleus) en, wat punt 8.4.3 betreft, in-vivo-onderzoek naar genmutatie bij zoogdieren);

het is bekend dat de stof mutageen in geslachtscellen is en voldoet aan de criteria voor indeling in de gevarenklasse mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A of 1B, en passende risicobeheersmaatregelen worden toegepast;

het is bekend dat de stof genotoxisch carcinogeen is, voldoet aan de criteria voor indeling in zowel de gevarenklasse mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A, 1B of 2, als in de gevarenklasse kankerverwekkendheid, categorie 1A of 1B, en er worden passende risicobeheersmaatregelen toegepast.

In geval van een positief resultaat van het in-vitro-onderzoek naar genotoxiciteit als bedoeld in bijlage VII of deze bijlage, dat aanleiding geeft tot bezorgdheid, stelt de registrant een passend in-vivo-onderzoek voor als bedoeld in bijlage IX, punt 8.4, of stelt het Agentschap dit onderzoek verplicht. Het in-vivo-onderzoek moet gericht zijn op de bezorgdheid betreffende chromosoomafwijkingen en/of genmutatie, indien van toepassing.

Indien een in punt 8.4.2 of 8.4.3 bedoelde in-vitromutageniteitsstudie niet van toepassing is op de stof, verstrekt de registrant een motivering en stelt hij een passend in-vivo-onderzoek voor als bedoeld in bijlage IX, punt 8.4.4, of stelt het Agentschap dit onderzoek verplicht. Het in-vivo-onderzoek moet gericht zijn op de bezorgdheid betreffende chromosoomafwijkingen en/of genmutatie, indien van toepassing.”

b)

in punt 8.4.2, eerste kolom, wordt de tekst vervangen door:

“8.4.2.

In-vitro-onderzoek naar chromosoomafwijkingen bij zoogdieren of in-vitro-micronucleusonderzoek bij zoogdieren”

 

c)

in punt 8.4.2 wordt de tekst in de tweede kolom geschrapt;

d)

in punt 8.4.3 wordt de tekst in de tweede kolom geschrapt;

e)

in punt 8.6.1, tweede kolom, wordt in de zesde alinea de aanhef vervangen door:

 

“Andere onderzoeken worden door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen:”

f)

punt 8.7.1 wordt vervangen door:

“8.7.1.

Screening op voortplanting-/ontwikkelingstoxiciteit (OESO-testrichtsnoer 421 of 422); er wordt de voorkeur gegeven aan ratten. De toedieningsweg is oraal als de stof een vaste of vloeibare stof is, en inademing als de stof een gas is; indien dat wetenschappelijk gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld wanneer er bewijs is van gelijkwaardige of hogere systemische blootstelling via een andere relevante route voor blootstelling van de mens of routespecifieke toxiciteit, mag van de voorschriften worden afgeweken.

8.7.1.

In de volgende gevallen hoeft dit onderzoek niet te worden uitgevoerd:

het is bekend dat de stof genotoxisch carcinogeen is, voldoet aan de criteria voor indeling in zowel de gevarenklasse mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A, 1B of 2, als in de gevarenklasse kankerverwekkendheid, categorie 1A of 1B, en passende risicobeheersmaatregelen worden toegepast;

het is bekend dat de stof mutageen voor geslachtscellen is en voldoet aan de criteria voor indeling in de gevarenklasse mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A of 1B, en er worden passende risicobeheersmaatregelen toegepast;

relevante blootstelling van de mens kan worden uitgesloten overeenkomstig bijlage XI, punt 3;

een onderzoek naar prenatale ontwikkelingstoxiciteit (OESO-testrichtsnoer 414) als bedoeld in punt 8.7.2 van bijlage IX, of een uitgebreid onderzoek naar de voortplantingstoxiciteit met één generatie (OESO-testrichtsnoer 443) als bedoeld in punt 8.7.3 van bijlage IX, is beschikbaar of wordt door de registrant voorgesteld; of er is een onderzoek naar voortplantingstoxiciteit over twee generaties (OESO-richtsnoer 416) beschikbaar;

een stof waarvan bekend is dat deze een schadelijk effect op de seksuele functie of de vruchtbaarheid heeft en voldoet aan de criteria voor indeling in de gevarenklasse voortplantingstoxiciteit, categorie 1A of 1B: kan de vruchtbaarheid schaden (H360F), en de beschikbare gegevens zijn toereikend om een degelijk onderbouwde risicobeoordeling te ondersteunen;

van een stof is bekend deze ontwikkelingstoxiciteit teweegbrengt en voldoet aan de criteria voor indeling in de gevarenklasse voortplantingstoxiciteit, categorie 1A of 1B: kan het ongeboren kind schaden (H360D), en de beschikbare gegevens zijn geschikt om een degelijk onderbouwde risicobeoordeling te ondersteunen.

In geval van ernstige bezorgdheid over mogelijke schadelijke effecten voor de seksuele functie, de vruchtbaarheid of de ontwikkeling stelt de registrant in plaats van het screeningonderzoek (OESO-richtsnoer 421 of 422) een uitgebreid onderzoek naar voortplantingstoxiciteit met één generatie (OESO-testrichtsnoer 443) als bedoeld in punt 8.7.3 van bijlage IX, of een onderzoek naar prenatale ontwikkelingstoxiciteit (OESO-testrichtsnoer 414) als bedoeld in punt 8.7.2 van bijlage IX, voor om deze problemen aan te pakken, of kan het Agentschap dit onderzoek verplicht stellen. Deze ernstige bezorgdheid heeft onder meer betrekking op:

schadelijke effecten voor de seksuele functie, de vruchtbaarheid of de ontwikkeling op basis van beschikbare informatie die niet voldoet aan de criteria voor indeling als voortplantingstoxiciteit van categorie 1A of 1B;

mogelijke ontwikkelings- of voortplantingstoxiciteit van de stof, voorspeld op basis van informatie over structureel verwante stoffen, (Q)SAR-schattingen of in-vitromethoden.”

g)

in punt 8.8.1, tweede kolom, wordt de eerste alinea vervangen door:

 

“Voor nanovormen die geen hoge oplossingssnelheid in biologische media hebben, moet door de registrant een toxicokinetisch onderzoek worden voorgesteld of kan het Agentschap een dergelijk onderzoek verplicht stellen indien een dergelijke beoordeling niet kan worden uitgevoerd aan de hand van relevante beschikbare informatie, met inbegrip van het overeenkomstig punt 8.6.1 uitgevoerde onderzoek.”

h)

het volgende punt 9.1 wordt ingevoegd:

“9.1.

Toxiciteit in aquatische milieu

9.1.

Naast onderzoek naar de toxiciteit in aquatisch milieu op korte termijn, wordt door de registrant onderzoek naar de toxiciteit op lange termijn als bedoeld in punt 9.1 van bijlage IX, voorgesteld of kan het Agentschap dit onderzoek verplicht stellen indien uit de overeenkomstig bijlage I uitgevoerde chemischeveiligheidsbeoordeling blijkt dat de effecten op in het water levende organismen nader moeten worden onderzocht, bijvoorbeeld wanneer nadere informatie voor de verfijning van de PNEC of over de toxiciteit als bedoeld in bijlage XIII, punt 3.2.3, nodig zou zijn om de PBT- of zPzB-eigenschappen van de stof te beoordelen.

De keuze van de geschikte test(s) wordt bepaald op basis van de resultaten van de chemischeveiligheidsbeoordeling.”

i)

punt 9.1.3 wordt vervangen door:

“9.1.3.

Onderzoek naar toxiciteit op korte termijn bij vissen

9.1.3.

In de volgende gevallen hoeft het onderzoek niet te worden uitgevoerd:

indien er factoren op wijzen dat toxiciteit in aquatisch milieu op korte termijn onwaarschijnlijk is, bijvoorbeeld indien de stof zeer slecht oplosbaar in water is, of indien het onwaarschijnlijk is dat de stof biologische membranen zal passeren;

indien er een onderzoek naar toxiciteit op lange termijn bij vissen beschikbaar is.

Voor nanovormen mag niet van het onderzoek worden afgezien uitsluitend op grond van een zeer slechte oplosbaarheid in water.

De registrant kan een onderzoek naar toxiciteit op lange termijn in plaats van korte termijn voorstellen.

Het in punt 9.1.6 van bijlage IX bedoelde onderzoek naar toxiciteit op lange termijn bij vissen wordt door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen wanneer het onwaarschijnlijk is dat het onderzoek naar toxiciteit op korte termijn een werkelijke maatstaf voor de intrinsieke toxiciteit in aquatisch milieu van de stof kan opleveren, bijvoorbeeld:

indien de stof slecht oplosbaar is in water (minder dan 1 mg/l), of

voor nanovormen met een lage oplossingssnelheid in de relevante testmedia.”

j)

in punt 9.2, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“9.2.

Nadere informatie over de afbraak wordt verkregen of nadere tests op afbreekbaarheid als beschreven in bijlage IX, worden voorgesteld indien uit de overeenkomstig bijlage I uitgevoerde chemischeveiligheidsbeoordeling blijkt dat de afbraak van de stof nader moet worden onderzocht. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien aanvullende informatie over afbraak als bedoeld in punt 3.2.1 van bijlage XIII, nodig is om overeenkomstig punt 2.1 van die bijlage de PBT- of zPzB-eigenschappen van de stof te beoordelen.

Voor nanovormen die niet oplosbaar zijn en geen hoge oplossingssnelheid hebben, moet bij deze test(s) de morfologische transformatie (bv. onomkeerbare veranderingen in de grootte, vorm en oppervlakte-eigenschappen van deeltjes, coatingverlies), chemische transformatie (bv. oxidatie, reductie) en overige abiotische afbraak (bv. fotolyse) in aanmerking worden genomen.

De keuze van de geschikte test(s) wordt bepaald op basis van de resultaten van de chemischeveiligheidsbeoordeling.

Indien voor het genereren van aanvullende informatie verdere tests overeenkomstig bijlage IX noodzakelijk zijn, stelt de registrant dergelijke tests voor of kan het Agentschap deze verplicht stellen.”

k)

in punt 9.2.2.1, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“9.2.2.1.

In de volgende gevallen hoeft het onderzoek niet te worden uitgevoerd:

indien de stof gemakkelijk biologisch afbreekbaar is;

indien de stof zeer slecht oplosbaar in water is;

indien de stof op basis van de structuur geen chemische groepen heeft die kunnen hydrolyseren.

Voor nanovormen mag niet van het onderzoek worden afgezien uitsluitend op grond van een zeer slechte oplosbaarheid in water.”

l)

in punt 9.3, tweede kolom, wordt de volgende tekst toegevoegd:

 

“9.3.

Er moet nadere informatie over bioaccumulatie worden gegenereerd indien aanvullende informatie over bioaccumulatie als bedoeld in punt 3.2.2 van bijlage XIII, nodig is om overeenkomstig punt 2.1 van die bijlage de PBT- of zPzB-eigenschappen van de stof te beoordelen.

Indien voor het genereren van aanvullende informatie verdere tests overeenkomstig bijlage IX of X noodzakelijk zijn, stelt de registrant dergelijke tests voor of kan het Agentschap deze verplicht stellen.”

4)

Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 7.16 wordt het tweede streepje in de tweede kolom geschrapt;

b)

punt 8.4 wordt vervangen door:

“8.4.

Mutageniteit

“8.4.

In de volgende gevallen hoeft het in de punten 8.4.4 en 8.4.5 bedoelde onderzoek niet te worden uitgevoerd:

het is bekend dat de stof mutageen in geslachtscellen is en voldoet aan de criteria voor indeling in de gevarenklasse mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A of 1B, en passende risicobeheersmaatregelen worden toegepast;

het is bekend dat de stof genotoxisch carcinogeen is, voldoet aan de criteria voor indeling in zowel de gevarenklasse mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A, 1B of 2, als in de gevarenklasse kankerverwekkendheid, categorie 1A of 1B, en passende risicobeheersmaatregelen worden toegepast.”

c)

de volgende punten 8.4.4 en 8.4.5 worden toegevoegd:

“8.4.4.

Een adequaat in-vivo-onderzoek naar genotoxiciteit voor somatische cellen bij zoogdieren, indien er een positief resultaat is van een van de in bijlage VII of VIII bedoelde in-vitro-genotoxiciteitsonderzoeken die aanleiding geven tot bezorgdheid. Het in-vivo-onderzoek naar genotoxiciteit voor somatische cellen bij zoogdieren moet gericht zijn op de bezorgdheid betreffende chromosoomafwijkingen en/of genmutatie, indien van toepassing.

8.4.4.

Het in-vivo-onderzoek naar genotoxiciteit voor somatische cellen bij zoogdieren hoeft niet te worden uitgevoerd als er adequate resultaten beschikbaar zijn van een geschikt in-vivo-onderzoek naar genotoxiciteit voor somatische cellen bij zoogdieren.

8.4.5.

Een adequaat in-vivo-onderzoek naar genotoxiciteit voor geslachtscellen bij zoogdieren, indien er een positief resultaat is van een beschikbaar in-vivo-onderzoek naar genotoxiciteit voor somatische cellen bij zoogdieren dat aanleiding geeft tot bezorgdheid. Het in-vivo-onderzoek naar genotoxiciteit voor geslachtscellen bij zoogdieren moet gericht zijn op de bezorgdheid betreffende chromosoomafwijkingen en/of genmutatie, indien van toepassing.

8.4.5.

Het onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd als er duidelijk bewijs is dat noch de stof, noch de metabolieten ervan de geslachtscellen bereiken.”

d)

punt 8.7.2 wordt vervangen door:

“8.7.2.

Onderzoek naar prenatale ontwikkelingstoxiciteit (OESO-testrichtsnoer 414) bij één soort; er wordt de voorkeur gegeven aan ratten of konijnen. De toedieningsweg is oraal als de stof een vaste of vloeibare stof is, en inademing als de stof een gas is; indien dat wetenschappelijk gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld wanneer er bewijs is van gelijkwaardige of hogere systemische blootstelling via een andere relevante route voor blootstelling van de mens of routespecifieke toxiciteit, mag van de voorschriften worden afgeweken.

8.7.2.

Een aanvullend onderzoek naar prenatale ontwikkelingstoxiciteit bij een tweede soort, d.w.z. een andere soort dan de soort waaraan in het eerste onderzoek de voorkeur is gegeven, wordt door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen indien er op basis van de resultaten van het eerste onderzoek en alle andere relevante gegevens bezorgdheid bestaat over ontwikkelingstoxiciteit. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als uit het onderzoek naar de eerste soort ontwikkelingstoxiciteit blijkt die niet voldoet aan de criteria voor indeling in de gevarenklasse voortplantingstoxiciteit, categorie 1A of 1B: Kan het ongeboren kind schaden (H360D). Afwijkingen van de standaardtoedieningsweg en afwijkingen in de keuze van de soort worden wetenschappelijk onderbouwd.”

e)

in punt 8.7.3, eerste kolom, wordt de tekst vervangen door:

“8.7.3.

Uitgebreid onderzoek naar voortplantingstoxiciteit met één generatie (OESO-testrichtsnoer 443), basisopzet van de test (cohorten 1A en 1B zonder uitbreiding tot een F2-generatie), één diersoort, indien het beschikbare onderzoek naar de toxiciteit bij herhaalde toediening (bv. onderzoek van 28 dagen of 90 dagen of screening volgens OESO-testrichtsnoer 421 of 422) wijst op schadelijke effecten op de voortplantingsorganen of -weefsels, of andere problemen die in verband gebracht kunnen worden met voortplantingstoxiciteit. De toedieningsweg is oraal als de stof een vaste of vloeibare stof is, en inademing als de stof een gas is; indien dat wetenschappelijk gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld wanneer er bewijs is van gelijkwaardige of hogere systemische blootstelling via een andere relevante route voor blootstelling van de mens of routespecifieke toxiciteit, mag van de voorschriften worden afgeweken.”

 

f)

in punt 8.7.3, tweede kolom, eerste alinea, wordt de aanhef vervangen door:

 

“8.7.3.

Een uitgebreid onderzoek naar voortplantingstoxiciteit met één generatie met uitbreiding van cohort 1B tot de F2-generatie wordt door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen:”

g)

in punt 8.7.3, tweede kolom, tweede alinea, wordt de aanhef vervangen door:

 

“Een uitgebreid onderzoek naar voortplantingstoxiciteit met één generatie met cohorten 2A/2B (neurotoxiciteit bij de ontwikkeling) en/of cohort 3 (immunotoxiciteit bij de ontwikkeling) wordt door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen indien er specifieke zorgen bestaan over de neurotoxiciteit (bij de ontwikkeling) of de immunotoxiciteit (bij de ontwikkeling) en mits gerechtvaardigd op een van de volgende gronden:”

h)

in punt 9.1, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“9.1.

Andere onderzoeken naar de toxiciteit op lange termijn dan de in de punten 9.1.5 en 9.1.6 bedoelde onderzoeken worden door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen indien uit de overeenkomstig bijlage I uitgevoerde chemischeveiligheidsbeoordeling blijkt dat het nodig is de effecten van de stof op in het water levende organismen nader te onderzoeken.

De keuze van de test(s) wordt bepaald op basis van de resultaten van de chemischeveiligheidsbeoordeling.”

i)

punt 9.1.6 wordt vervangen door:

“9.1.6.

Onderzoek naar toxiciteit op lange termijn bij vissen (tenzij dit reeds als onderdeel van de voorschriften van bijlage VIII is uitgevoerd)

De informatie moet voor punt 9.1.6.1 of 9.1.6.3 worden verstrekt.

9.1.6.

Tests op toxiciteit op korte termijn bij vissen in embryonaal en larvestadium (sac-fry) (OESO-testrichtsnoer 212) die vóór 14 april 2022 zijn gestart, worden passend geacht om aan deze verplichting tot verstrekking van standaardinformatie te voldoen, mits de stof niet zeer lipofiel is (log Kow > 4) of er geen aanwijzingen zijn voor hormoonontregelende eigenschappen of enig ander specifiek werkingsmechanisme.”

j)

punt 9.1.6.1 wordt vervangen door:

“9.1.6.1.

Test op toxiciteit bij jonge vissen (FELS — fish early-life stage) (OESO-testrichtsnoer 210)”

 

k)

punt 9.1.6.2 wordt geschrapt;

l)

punt 9.1.6.3 wordt vervangen door:

“9.1.6.3.

Groeitest met onvolwassen vissen (OESO-testrichtsnoer 215)”

 

m)

in punt 9.2, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“9.2.

Nader onderzoek naar de afbraak wordt door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen indien uit de chemischeveiligheidsbeoordeling overeenkomstig bijlage I blijkt dat de afbraak van de stof en de omzettings- of afbraakproducten ervan nader moeten worden onderzocht.

De keuze van de geschikte test(s) en testmedia wordt bepaald op basis van de resultaten van de chemischeveiligheidsbeoordeling.”

n)

in punt 9.2.3, eerste kolom, wordt de tekst vervangen door:

“9.2.3.

Identificatie van omzettings- en/of abiotische en biotische afbraakproducten”

 

o)

in punt 9.4, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“9.4.

Dit onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd als directe of indirecte blootstelling van het bodemcompartiment onwaarschijnlijk is.

Wanneer er geen gegevens over de toxiciteit voor bodemorganismen beschikbaar zijn, kan de evenwichtsverdelingmethode worden gebruikt om het gevaar voor bodemorganismen te bepalen. Indien de evenwichtsverdelingmethode wordt toegepast op nanovormen, wordt dit wetenschappelijk onderbouwd. De keuze van de geschikte test(s) wordt bepaald op basis van de resultaten van de chemischeveiligheidsbeoordeling.

Met name voor stoffen die een sterk vermogen tot adsorptie in de bodem hebben of die zeer persistent zijn, stelt de registrant een onderzoek naar de toxiciteit op lange termijn als bedoeld in bijlage X voor in plaats van een onderzoek naar de toxiciteit korte termijn of kan het Agentschap dit verplicht stellen.”

5)

Bijlage X wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 8.4 wordt vervangen door:

“8.4.

Mutageniteit

8.4.

In de volgende gevallen hoeft het in de punten 8.4.6 en 8.4.7. bedoelde onderzoek niet te worden uitgevoerd:

het is bekend dat de stof mutageen in geslachtscellen is en voldoet aan de criteria voor indeling in de gevarenklasse mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A of 1B, en passende risicobeheersmaatregelen worden toegepast;

het is bekend dat de stof genotoxisch carcinogeen is, voldoet aan de criteria voor indeling in zowel de gevarenklasse mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A, 1B of 2, als in de gevarenklasse kankerverwekkendheid, categorie 1A of 1B, en passende risicobeheersmaatregelen worden toegepast.”

b)

de volgende punten 8.4.6 en 8.4.7 worden toegevoegd:

“8.4.6.

Een tweede in-vivo-onderzoek naar genotoxiciteit voor somatische cellen bij zoogdieren, indien er een positief resultaat is van een van de in bijlage VII of VIII bedoelde in-vitro-genotoxiciteitsonderzoeken die aanleiding geven tot zowel bezorgdheid betreffende chromosoomafwijkingen als bezorgdheid betreffende genmutatie. Het tweede onderzoek heeft betrekking op chromosoomafwijkingen of genmutaties, naargelang van het geval, die niet in het eerste in-vivo onderzoek naar genotoxiciteit voor somatische cellen bij zoogdieren aan de orde zijn gekomen.

 

8.4.7.

Een tweede in-vivo-onderzoek naar genotoxiciteit voor geslachtscellen bij zoogdieren, indien er een positief resultaat is van een beschikbaar in-vivo-onderzoek naar genotoxiciteit voor somatische cellen bij zoogdieren dat aanleiding geeft tot zowel bezorgdheid betreffende chromosoomafwijkingen als bezorgdheid betreffende genmutatie. Het tweede onderzoek heeft betrekking op de chromosoomafwijking of genmutatie, naargelang van het geval, die in het eerste in-vivo-onderzoek naar genotoxiciteit voor geslachtscellen bij zoogdieren niet aan de orde is gekomen.

8.4.7.

Het onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd als er duidelijk bewijs is dat noch de stof, noch de metabolieten ervan de geslachtscellen bereiken.”

c)

punt 8.7.2 wordt vervangen door:

“8.7.2.

Onderzoek naar prenatale ontwikkelingstoxiciteit (OESO-testrichtsnoer 414) bij een tweede, niet bij de eerste studie op grond van bijlage IX gebuikte soort, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan ratten of konijnen, al naargelang. De toedieningsweg is oraal als de stof een vaste of vloeibare stof is, en inademing als de stof een gas is; indien dat wetenschappelijk gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld wanneer er bewijs is van gelijkwaardige of hogere systemische blootstelling via een andere relevante route voor blootstelling van de mens of routespecifieke toxiciteit, mag van de voorschriften worden afgeweken.

Afwijkingen van de standaardtoedieningsweg en afwijkingen in de keuze van de soort worden wetenschappelijk onderbouwd.”

d)

in punt 8.7.3, eerste kolom, wordt de tekst vervangen door:

“8.7.3.

Uitgebreid onderzoek naar voortplantingstoxiciteit met één generatie (OESO-richtsnoer 443), basisopzet van de test (cohorten 1A en 1B zonder uitbreiding tot een F2-generatie), één diersoort, tenzij deze gegevens reeds als onderdeel van de verplichtingen van bijlage IX zijn verstrekt. De toedieningsweg is oraal als de stof een vaste of vloeibare stof is, en inademing als de stof een gas is; indien dat wetenschappelijk gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld wanneer er bewijs is van gelijkwaardige of hogere systemische blootstelling via een andere relevante route voor blootstelling van de mens of routespecifieke toxiciteit, mag van de voorschriften worden afgeweken.”

 

e)

in punt 8.7.3, tweede kolom, eerste alinea, wordt de aanhef vervangen door:

 

“Een uitgebreid onderzoek naar voortplantingstoxiciteit met één generatie met uitbreiding van cohort 1B tot de F2-generatie wordt door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen:”

f)

in punt 8.7.3, tweede kolom, tweede alinea, wordt de aanhef vervangen door:

 

“Een uitgebreid onderzoek naar de voortplantingstoxiciteit met één generatie met cohorten 2A/2B (neurotoxiciteit bij de ontwikkeling) en/of cohort 3 (immunotoxiciteit bij de ontwikkeling) wordt door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen indien er specifieke zorgen bestaan over de neurotoxiciteit (bij de ontwikkeling) of de immunotoxiciteit (bij de ontwikkeling) en mits gerechtvaardigd op de volgende gronden:”

g)

in punt 9.2, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“9.2.

Nader onderzoek naar de afbraak wordt door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen indien uit de chemischeveiligheidsbeoordeling overeenkomstig bijlage I blijkt dat de afbraak van de stof en de omzettings- en afbraakproducten ervan nader moeten worden onderzocht. De keuze van de geschikte test(s) en testmedia wordt bepaald op basis van de resultaten van de chemischeveiligheidsbeoordeling.”

h)

punt 9.2.1 wordt geschrapt;

i)

in punt 9.4, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“9.4.

Onderzoek naar toxiciteit op lange termijn wordt door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen indien uit de resultaten van de chemischeveiligheidsbeoordeling overeenkomstig bijlage I blijkt dat de effecten van de stof of de omzettings- en afbraakproducten op terrestrische organismen nader moeten worden onderzocht. De keuze van de geschikte test(s) wordt bepaald op basis van de resultaten van de chemischeveiligheidsbeoordeling.

Dit onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd als directe of indirecte blootstelling van het bodemcompartiment onwaarschijnlijk is.”

j)

in punt 9.5.1, tweede kolom, wordt de tekst vervangen door:

 

“9.5.1.

Onderzoek naar toxiciteit op lange termijn wordt door de registrant voorgesteld of kan het Agentschap verplicht stellen indien uit de resultaten van de chemischeveiligheidsbeoordeling overeenkomstig bijlage I blijkt dat de effecten van de stof of de omzettings- en afbraakproducten op organismen in het sediment nader moeten worden onderzocht.

De keuze van de geschikte test(s) wordt bepaald op basis van de resultaten van de chemischeveiligheidsbeoordeling.”


25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/54


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/478 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2022

tot instandhouding van beschermende maatregelen met betrekking tot de invoer van voor menselijke consumptie bestemde tweekleppige weekdieren uit Turkije

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 128, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 743/2013 van de Commissie (2) werd vastgesteld nadat bij audits van de Commissie tekortkomingen zijn geconstateerd bij de uitvoering van de officiële controles door de Turkse bevoegde autoriteiten op de productie van voor binnenkomst in de Unie bestemde tweekleppige weekdieren, en nadat de lidstaten niet-conforme zendingen van tweekleppige weekdieren van oorsprong uit Turkije hadden gemeld die niet aan de microbiologische normen van de Unie voldeden.

(2)

Bij de meest recente audit van de Commissie, die in september 2015 plaatsvond, is gebleken dat het controlesysteem voor tweekleppige weekdieren bestemd voor binnenkomst in de Unie nog steeds aanzienlijke tekortkomingen vertoont.

(3)

In januari 2020 hebben de Turkse bevoegde instanties informatie verstrekt over de corrigerende maatregelen die zijn genomen om deze tekortkomingen aan te pakken. Dit werd aanvankelijk positief beoordeeld op papier, maar als gevolg van beperkingen in verband met de COVID-19-pandemie was het nog niet mogelijk een audit ter plaatse te houden om de uitvoering van die acties te verifiëren. Totdat de resultaten van deze audit gunstig zijn beoordeeld, moeten de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 743/2013 ingestelde maatregelen van kracht blijven.

(4)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 743/2013 is vervallen op 31 december 2021. Aangezien Richtlijn 97/78/EG van de Raad (3), die de grondslag vormt voor bovengenoemde verordening, niet langer van toepassing is, moet de rechtsgrondslag van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 743/2013 worden geactualiseerd om te verwijzen naar artikel 128 van Verordening (EU) 2017/625.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening is van toepassing op voor menselijke consumptie bestemde levende, gekoelde, ingevroren en verwerkte tweekleppige weekdieren (GN-codes 0307, 1605) van oorsprong uit of verzonden vanuit Turkije.

Artikel 2

Verbod op de invoer van levende en gekoelde tweekleppige weekdieren

De lidstaten staan binnenkomst in de Unie van levende en gekoelde tweekleppige weekdieren van oorsprong uit of verzonden vanuit Turkije niet toe.

Artikel 3

Maatregelen betreffende ingevroren en verwerkte tweekleppige weekdieren

1.   De lidstaten voeren, met behulp van passende bemonsteringsschema’s en detectiemethoden, op zendingen van ingevroren en verwerkte tweekleppige weekdieren van oorsprong uit of verzonden vanuit Turkije tests uit overeenkomstig lid 2.

Deze tests worden uitgevoerd aan de grensinspectiepost van binnenkomst in de Unie van de betrokken zendingen.

2.   De lidstaten voeren de nodige tests uit om:

a)

het besmettingsniveau met Escherichia coli in alle zendingen van ingevroren tweekleppige weekdieren vast te stellen;

b)

de aanwezigheid van mariene biotoxinen in alle zendingen van ingevroren of verwerkte tweekleppige weekdieren vast te stellen.

3.   Zendingen waarop de in de leden 1 en 2 bedoelde tests worden uitgevoerd, blijven onder het toezicht van de bevoegde instanties aan de betrokken grenscontrolepost totdat de resultaten van die tests zijn ontvangen en beoordeeld.

4.   Indien uit de in de leden 1 en 2 bedoelde tests blijkt dat een zending waarschijnlijk schadelijk is voor de menselijke gezondheid, neemt de bevoegde autoriteit de zending onmiddellijk in beslag en vernietigt zij deze of onderwerpt zij deze aan een speciale behandeling zoals bedoeld in artikel 67 van Verordening (EU) 2017/625 en in overeenstemming met artikel 71, leden 1 en 2, van die verordening.

Artikel 4

Uitgaven

Alle uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende uitgaven van de lidstaten zijn voor rekening van de ondernemer die verantwoordelijk is voor de zending op het tijdstip waarop die zending aan de grenscontrolepost van binnenkomst in de Unie wordt aangeboden of diens vertegenwoordiger.

Artikel 5

Inwerkingtreding en toepassingsperiode

Deze verordening treedt in werking op de vierde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 743/2013 van de Commissie van 31 juli 2013 tot instelling van beschermende maatregelen met betrekking tot de invoer van voor menselijke consumptie bestemde tweekleppige weekdieren uit Turkije (PB L 205 van 1.8.2013, blz. 1).

(3)  Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9).


25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/57


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/479 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2022

tot wijziging van de bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 wat betreft de gegevens voor het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in de lijsten van derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 230, lid 1, en artikel 232, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) 2016/429 is bepaald dat zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die de Unie binnenkomen, afkomstig moeten zijn uit een derde land of gebied, of een zone of compartiment daarvan, dat/die overeenkomstig artikel 230, lid 1, van die verordening in een lijst is opgenomen.

(2)

In Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie (2) zijn de diergezondheidsvoorschriften vastgesteld waaraan zendingen van bepaalde soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of gebieden, of zones of, in het geval van aquacultuurdieren, compartimenten daarvan, moeten voldoen om de Unie binnen te komen.

(3)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie (3) zijn de lijsten van derde landen of gebieden, of zones of compartimenten daarvan, vastgesteld waaruit de binnenkomst in de Unie van de soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die binnen het toepassingsgebied van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vallen, is toegestaan.

(4)

Meer in het bijzonder bevatten de bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 de lijsten van derde landen of gebieden, of zones daarvan, waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee en levende producten van pluimvee, respectievelijk van zendingen vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan.

(5)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraak bevindt zich nabij Collieston, Aberdeenshire in Schotland en is op 11 maart 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(6)

Daarenboven heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraken bevinden zich in een tweede bedrijf nabij Redgrave, Mid Suffolk, Suffolk in Engeland en nabij Market Weston, West Suffolk, Suffolk in Engeland, en zijn op 12 maart 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(7)

Daarenboven hebben de Verenigde Staten de Commissie in kennis gesteld van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraken bevinden zich in een tweede bedrijf in het reeds getroffen Cecil County (Maryland, Verenigde Staten) en in Taylor County (Iowa, Verenigde Staten) en zijn op 10 maart 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(8)

Verder hebben de Verenigde Staten de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraak bevindt zich in Franklin County (Kansas, Verenigde Staten) en is op 11 maart 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(9)

Bovendien hebben de Verenigde Staten de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraak bevindt zich in een tweede bedrijf in het reeds getroffen Charles Mix County (South Dakota, Verenigde Staten) en is op 12 maart 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(10)

Daarenboven hebben de Verenigde Staten de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraak bevindt zich in Jefferson County (Wisconsin, Verenigde Staten) en is op 14 maart 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(11)

Daarenboven hebben de Verenigde Staten de Commissie in kennis gesteld van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraken bevinden zich in Kent County (Delaware, Verenigde Staten) en in een tweede pluimveebedrijf in het reeds getroffen Buena Vista County (Iowa, Verenigde Staten) en zijn op 17 maart 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(12)

Verder hebben de Verenigde Staten de Commissie in kennis gesteld van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraken hebben zich voorgedaan in Dickinson County (Kansas Verenigde Staten) en in een derde pluimveebedrijf in het reeds getroffen Cecil County (Maryland, Verenigde Staten) en zijn op 18 maart 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(13)

De veterinaire autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten hebben een controlegebied met een straal van 10 km rond de getroffen inrichtingen ingesteld en een ruimingsbeleid ingevoerd om de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza te bestrijden en de verspreiding van die ziekte te beperken.

(14)

Het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten hebben de Commissie informatie verstrekt over de epidemiologische situatie op hun grondgebied en de maatregelen die zij hebben genomen ter voorkoming van de verdere verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza. De Commissie heeft die informatie geëvalueerd. Op basis van die evaluatie en ter bescherming van de diergezondheidsstatus van de Unie mag de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild uit de gebieden waarvoor door de veterinaire autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten beperkende maatregelen zijn vastgesteld in verband met de recente uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza, niet langer worden toegestaan.

(15)

Bovendien heeft het Verenigd Koninkrijk geactualiseerde informatie ingediend over de epidemiologische situatie op zijn grondgebied in verband met een uitbraak van HPAI in een pluimveebedrijf die op 21 november 2021 nabij Silecroft, Copeland, Cumbria in Engeland is bevestigd. Het Verenigd Koninkrijk heeft ook de maatregelen meegedeeld die het heeft genomen om de verdere verspreiding van die ziekte te voorkomen. Naar aanleiding van deze uitbraak van HPAI heeft het Verenigd Koninkrijk meer bepaald een ruimingsbeleid gevoerd om die ziekte te bestrijden en de verspreiding ervan te beperken. Daarnaast heeft het Verenigd Koninkrijk na de ruiming de vereiste reiniging en ontsmetting op de getroffen pluimveebedrijven op zijn grondgebied voltooid.

(16)

De Commissie heeft de door het Verenigd Koninkrijk ingediende informatie geëvalueerd en is tot de conclusie gekomen dat de uitbraak van HPAI in een pluimveebedrijf nabij Silecroft, Copeland, Cumbria in Engeland voorbij is en dat er geen risico meer bestaat in verband met de binnenkomst in de Unie van pluimveeproducten uit het gebied van het Verenigd Koninkrijk waaruit de binnenkomst in de Unie van pluimveeproducten als gevolg van die uitbraak was opgeschort.

(17)

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(18)

Rekening houdend met de huidige epidemiologische situatie in het Verenigd Koninkrijk en in de Verenigde Staten ten aanzien van hoogpathogene aviaire influenza en het ernstige risico op het binnenbrengen ervan in de Unie, moeten de wijzigingen die door deze verordening in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 moeten worden aangebracht, met spoed in werking treden.

(19)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 379).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie van 24 maart 2021 tot vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden of zones daarvan waaruit de binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 114 van 31.3.2021, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk wordt de rij voor zone GB-2.26 vervangen door:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.26

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022”

ii)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de volgende rijen voor de zones GB-2.105 tot en met GB-2.107 toegevoegd na de rij voor zone GB-2.104:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.105

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

11.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

11.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

11.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

11.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

11.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

11.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

11.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

11.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

11.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

11.3.2022

 

GB-2.106

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

12.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

12.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

12.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

12.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

12.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

12.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

12.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

12.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

12.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

12.3.2022

 

GB-2.107

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

12.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

12.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

12.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

12.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

12.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

12.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

12.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

12.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

12.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

12.3.2022”

 

iii)

in de vermelding voor de Verenigde Staten worden de volgende rijen voor de zones US-2.21 tot en met US-2.29 toegevoegd na de rij voor zone US-2.20:

US

Verenigde Staten

US-2.21

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

10.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

10.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

10.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

10.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

10.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

10.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

10.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

10.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

10.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

10.3.2022

 

US-2.22

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

10.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

10.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

10.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

10.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

10.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

10.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

10.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

10.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

10.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

10.3.2022

 

US-2.23

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

11.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

11.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

11.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

11.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

11.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

11.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

11.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

11.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

11.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

11.3.2022

 

US-2.24

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

12.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

12.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

12.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

12.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

12.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

12.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

12.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

12.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

12.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

12.3.2022

 

US-2.25

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

14.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

14.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

14.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

14.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

14.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

14.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

14.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

14.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

14.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

14.3.2022

 

US-2.26

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

17.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

17.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

17.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

17.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

17.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

17.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

17.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

17.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

17.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

17.3.2022

 

US-2.27

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

17.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

17.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

17.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

17.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

17.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

17.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

17.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

17.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

17.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

17.3.2022

 

US-2.28

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

18.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

18.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

18.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

18.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

18.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

18.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

18.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

18.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

18.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

18.3.2022

 

US-2.29

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

18.3.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

18.3.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

18.3.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

18.3.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

18.3.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

18.3.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

18.3.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

18.3.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

18.3.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

18.3.2022”

 

b)

deel 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de volgende beschrijvingen van de zones GB-2.105 tot en met GB-2.107 toegevoegd na de beschrijving van zone GB-2.104:

“Verenigd Koninkrijk

GB-2.105

Nabij Collieston, Aberdeenshire, Schotland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N57.38 en W1.92.

GB-2.106

Nabij Redgrave, Mid Suffolk, Suffolk, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N52.33 en E1.02.

GB-2.107

Nabij Market Weston, West Suffolk, Suffolk, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N52.37 en E0.96.”

ii)

in de vermelding voor de Verenigde Staten worden de volgende beschrijvingen van de zones US-2.21 tot en met US-2.29 toegevoegd na de beschrijving van zone US-2.20:

“Verenigde Staten

US-2.21

Staat Maryland:

Cecil 02

Cecil County: een zone met een straal van 10 km beginnend met het noordpunt (GPS-coördinaten 75.7817424°W 39.5011636°N) en cirkelvormig met de klok mee:

a)

noord: 2,5 km ten noord-noordoosten van het kruispunt van Cayots Corner Rd en N St Augustine Rd;

b)

noordoost: 0,9 km ten noord-noordoosten van het kruispunt van N Broad St en Cedar Ln Rd;

c)

oost: 0,9 km ten zuidwesten van het kruispunt van Main St en Summit Bridge Rd;

d)

zuidoost: 0,7 km ten noord-noordwesten van het kruispunt van McKays Corner Rd en Sawmill Rd;

e)

zuid: 1,4 km ten noordoosten van het kruispunt van 301 en 313;

f)

zuidwest: 2,6 km ten zuidwesten van het kruispunt van 213 en Sandy Bottom Rd;

g)

west: 3,4 km ten noordoosten van het kruispunt van Stemmer’s Run Rd en Pond Neck Rd;

h)

noordwest: 1,8 km ten westen van het kruispunt van Cayots Corner Rd en Aufustine Herman Hwy.

US-2.22

Staat Iowa

Taylor County: een zone met een straal van 10 km beginnend met het noordpunt (GPS-coördinaten 94.4900604°W 40.8972542°N) en cirkelvormig met de klok mee:

a)

noord: 1,3 km ten noorden van het kruispunt van 110th St en Yellowstone Ave;

b)

noordoost: 1,0 km ten oosten van het kruispunt van 120th St en 140th Ave;

c)

oost: 0,8 km ten zuidwesten van het kruispunt van County Hwy J23 en 155th Ave;

d)

zuidoost: 1,2 km ten oost-noordoosten van het kruispunt van 210th St en 140th Ave;

e)

zuid: 0,8 km ten noord-noordoosten van het kruispunt van 230th St en Winchester Ave;

f)

zuidwest: 0,9 km ten noord-noordwesten van het kruispunt van 210th St en Tennessee Ave;

g)

west: 0,7 km ten zuidwesten van het kruispunt van 160th St en Rockwood Ave;

h)

noordwest: 0,7 km ten noord-noordwesten van het kruispunt van 120th St en Tennessee Ave.

US-2.23

Staat Kansas:

Franklin County: een zone met een straal van 10 km beginnend met het noordpunt (GPS-coördinaten 95.0792521°W 38.7130278°N) en cirkelvormig met de klok mee:

a)

noord: 0,5 km ten noordwesten van het kruispunt van Stafford Rd en Poplar St;

b)

noordoost: 0,9 km ten noordwesten van het kruispunt van W 247th St en Bethel Church Rd;

c)

oost: 0,8 km ten oosten van het kruispunt van 279th St en Crescent Hill Rd;

d)

zuidoost: 0,9 km ten zuidwesten van het kruispunt van W 311th St en Bethel Church Rd;

e)

zuid: 0,4 km ten noordwesten van het kruispunt van Jackson Rd en Virginia Rd;

f)

zuidwest: 1,5 km ten noordoosten van het kruispunt van Rock Creek Rd en Oregon Rd;

g)

west: 0,2 km ten west-noordwesten van het kruispunt van Highway K68 en Ohio Rd;

h)

noordwest: 0,8 km ten noordwesten van het kruispunt van Tennessee Rd en Riley Rd.

US-2.24

Staat South Dakota

Charles Mix 02

Charles Mix County: een zone met een straal van 10 km beginnend met het noordpunt (GPS-coördinaten 98.6493004°W 43.2818237°N) en cirkelvormig met de klok mee:

a)

noord: 1,7 km ten noordoosten van het kruispunt van 376th Avenue en 284th Street;

b)

noordoost: 0,3 km ten noord-noordoosten van het kruispunt van 381st Avenue en 285th Street;

c)

oost: 1,4 km ten zuid-zuidwesten van het kruispunt van 289th Street en 384th Avenue;

d)

zuidoost: 0,9 km ten noordwesten van het kruispunt van 294th Avenue en US 18; US 281;

e)

zuid: 0,6 km ten noordoosten van het kruispunt van 296th Street en 377th Avenue;

f)

zuidwest: 1,7 km ten westen van het kruispunt van 294th Street en SD 1804;

g)

west: 1,1 km ten zuiden van het kruispunt van 371st Avenue en 289th Street;

h)

noordwest: 0,6 km ten zuid-zuidwesten van het kruispunt van 373rd Avenue en 285th Street.

US-2.25

Staat Wisconsin

Jefferson County: een zone met een straal van 10 km beginnend met het noordpunt (GPS-coördinaten 88.6351537°W 42.9712343°N) en cirkelvormig met de klok mee:

a)

noord: 0,5 km ten noordoosten van het kruispunt van Bente Road en Turner Road;

b)

noordoost: 1,7 km ten noordwesten van het kruispunt van County Road CI en CTH Z;

c)

oost: 1,7 km ten oost-zuidoosten van het kruispunt van CTH Z en WI 59;

d)

zuidoost: 0,6 km ten zuidwesten van het kruispunt van Greening Road en WI 67;

e)

zuid: 1,3 km ten noordwesten van het kruispunt van CTH 0 en Kettle Moraine Drive;

f)

zuidwest: 0,5 km ten noorden van het kruispunt van South Franklin Street en US 12;WI 59;

g)

west: 1,2 km ten zuidwesten van het kruispunt van Findlay Road en Fremont Road;

h)

noordwest: 0,9 km ten zuiden van het kruispunt vanSchmidt Road en Gnube Lane.

US-2.26

Staat Delaware:

Kent County: een zone met een straal van 10 km beginnend met het noordpunt (GPS-coördinaten 75.4180689°W 39.0474609°N) en cirkelvormig met de klok mee:

a)

noord: 0,7 km ten zuidoosten van het kruispunt van Bowers Beach Road en Old Bowers Road;

b)

noordoost: 2,1 km ten oost-noordoosten van het kruispunt van Brockam Bridge Road en Bennetts Pier Road;

c)

oost: 0,6 km ten noordwesten van het kruispunt van DE 36 en Lighthouse Road;

d)

zuidoost: 0,6 km ten noorden van het kruispunt van Johnson Road en DE 30;

e)

zuid: 0,5 km ten oosten van het kruispunt van DE 36 en Fitzgeralds Road;

f)

zuidwest: 0,8 km ten zuidoosten van het kruispunt van Hunting Quarter Road en Messicks Road;

g)

west: 1,5 km ten noordwesten van het kruispunt van Paradise Alley Road en Campground Road;

h)

noordwest: 0,5 km ten zuidoosten van het kruispunt van Barratts Chapel Road en McGinnis Pond Road.

US-2.27

Staat Iowa

Buena Vista 02

Buena Vista County: een zone met een straal van 10 km beginnend met het noordpunt (GPS-coördinaten 95.1270827°W 42.9155545°N) en cirkelvormig met de klok mee:

a)

noord: 1,2 km ten zuidoosten van het kruispunt van 500th Street en 230th Avenue;

b)

noordoost: 1,1 km ten zuidoosten van het kruispunt van 180th Avenue en 430th Street;

c)

oost: 1,15 km ten noordwesten van het kruispunt van 480th Street en CR M54;

d)

zuidoost: 0,9 km ten zuidwesten van het kruispunt van 520th Street en 190th Avenue;

e)

zuid: 0,2 km ten noordoosten van het kruispunt van 540th Street en 140th Avenue;

f)

zuidwest: 0,4 km ten zuidwesten van het kruispunt van 520th Street en 100th Avenue;

g)

west: 0,4 m ten noorden van het kruispunt van C-25 en 80th Avenue;

h)

noordwest: 0,4 km ten noordwesten van het kruispunt van 100th Avenue en 435th Street.

US-2.28

Staat Kansas:

Dickinson County: een zone met een straal van 10 km beginnend met het noordpunt (GPS-coördinaten 96.9485550°W 38.7273195°N) en cirkelvormig met de klok mee:

a)

noord: 0,3 km ten noordwesten van het kruispunt van 900 Avenue en Vane Road;

b)

noordoost: 0,8 km ten noordoosten van het kruispunt van Q Avenue en South 2900 Road;

c)

oost: 0,5 km ten oosten van het kruispunt van V Avenue en 2700 Road;

d)

zuidoost: 1,2 km ten noordoosten van het kruispunt van Bb Avenue en South 2900 Road;

e)

zuid: 0,5 km ten zuidoosten van het kruispunt van 330th Street en Wagonwheel Road;

f)

zuidwest: 0,8 km ten noord-noordwesten van het kruispunt van Sunflower Road en 340th Street;

g)

west: 0,4 km ten zuidwesten van het kruispunt van Paint Road en 300 Avenue;

h)

noordwest: 0,7 km ten noordwesten van het kruispunt van KS 4 en Rain Road.

US-2.29

Staat Maryland:

Cecil 04

Cecil County: een zone met een straal van 10 km beginnend met het noordpunt (GPS-coördinaten 75.7934265°W 39.4839828°N) en cirkelvormig met de klok mee:

a)

noord: 0,6 km ten noorden van het kruispunt van Stallion Row en Myrtle Wilson Road;

b)

noordoost: 0,2 km ten zuidoosten van het kruispunt van Industrial Road en Haveg Road;

c)

oost: 1,0 km ten noordwesten van het kruispunt van Grears Corner Road en Dexter Corner Road;

d)

zuidoost: 1,3 km ten zuidoosten van het kruispunt van Delaware Line Road en McKays Corner Road;

e)

zuid: 1,0 km ten zuid-zuidoosten van het kruispunt van US 301 en MD. 313;

f)

zuidwest: 1,6 km ten noordwesten van het kruispunt van MD213 en Starkey Farm Lane;

g)

west: 0,8 km ten noord-noordoosten van het kruispunt van Grove Neck Road en Woodlawn Lane;

h)

noordwest: 0,8 km ten noorden van het kruispunt van Park Lane en Beachview Avenue.”

2)

Bijlage XIV, deel 1, wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk wordt de rij voor zone GB-2.26 vervangen door:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.26

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

21.11.2021

14.3.2022

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

21.11.2021

14.3.2022”

ii)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de volgende rijen voor de zones GB-2.105 tot en met GB-2.107 toegevoegd na de rij voor zone GB-2.104:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.105

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

11.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

11.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

11.3.2022

 

GB-2.106

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

12.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

12.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

12.3.2022

 

GB-2.107

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

12.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

12.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

12.3.2022”

 

iii)

in de vermelding voor de Verenigde Staten worden de volgende rijen voor de zones US-2.21 tot en met US-2.29 toegevoegd na de rij voor zone US-2.20:

US

Verenigde Staten

US-2.21

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

10.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

10.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

10.3.2022

 

US-2.22

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

10.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

10.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

10.3.2022

 

US-2.23

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

11.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

11.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

11.3.2022

 

US-2.24

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

12.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

12.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

12.3.2022

 

US-2.25

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

14.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

14.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

14.3.2022

 

US-2.26

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

17.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

17.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

17.3.2022

 

US-2.27

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

17.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

17.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

17.3.2022

 

US-2.28

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

18.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

18.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

18.3.2022

 

US-2.29

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

18.3.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

18.3.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

18.3.2022”

 


BESLUITEN

25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/72


BESLUIT (EU) 2022/480 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 10 maart 2022

over de instelling van een enquêtecommissie om het gebruik van de Pegasus- en soortgelijke spyware voor surveillance te onderzoeken, en houdende de vaststelling van het onderwerp van de enquête, alsook van de bevoegdheden, het aantal leden en de duur van het mandaat van de commissie

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien het verzoek van 290 leden om een enquêtecommissie in te stellen voor onderzoek naar de vermeende inbreuken op of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie wat betreft het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware die op mobiele apparatuur geïnstalleerd is door middel van misbruik van IT-kwetsbaarheden (“soortgelijke surveillancespyware”),

gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

gezien artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement (1),

gezien de toegewijdheid van de Europese Unie aan de waarden en beginselen van vrijheid, democratie en respect voor mensenrechten en grondrechten en de rechtsstaat, zoals uiteengezet in de preambule bij het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 2, 6 en 21,

gezien artikel 4, lid 2, VEU, waarin de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten voor de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid wordt bekrachtigd,

gezien de artikelen 16 en 223 VWEU,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en met name de artikelen 7, 8, 11, 21 en 47, waarin de daarin vermelde specifieke rechten, vrijheden en beginselen worden erkend, zoals het recht van eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven, het recht van bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van meningsuiting en informatie, het recht van non-discriminatie, alsook het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en dat volledig van toepassing is op de lidstaten wanneer zij het Unierecht toepassen, en artikel 52, lid 1, dat voorziet in een zekere beperking van de uitoefening van grondrechten en -vrijheden,

gezien Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (de “richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie”) (2),

gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de “algemene verordening gegevensbescherming”) (3),

gezien Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (4),

gezien Besluit (GBVB) 2019/797 van de Raad van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen (5), zoals gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2021/796 van de Raad van 17 mei 2021 (6),

gezien Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (7),

gezien de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (8),

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en met name de artikelen 8, 9, 13, en 17, alsook het protocol daarbij,

gezien de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten (9),

gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het toezichtprogramma van de NSA in de VS, toezichtsinstanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers en voor de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (10), en zijn aanbeveling betreffende versterking van de IT-beveiliging in de instellingen, organen en instanties van de EU,

gezien artikel 208 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat recent is onthuld dat meerdere landen, waaronder lidstaten, de Pegasus-surveillancespyware hebben gebruikt tegen journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren, en dat dergelijke praktijken zeer verontrustend zijn en de gevaren van het misbruik van surveillancetechnologie met het oog op ondermijning van mensenrechten en democratie lijken te bevestigen;

1.

besluit tot instelling van een enquêtecommissie voor onderzoek naar de vermeende inbreuken op of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie wat betreft het gebruik van Pegasus en soortgelijke spyware, onverminderd de bevoegdheden van de nationale of Unierechtbanken;

2.

besluit dat de enquêtecommissie tot taak heeft:

onderzoek te doen naar de omvang van de vermeende inbreuken op, of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie naar aanleiding van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware, informatie te verzamelen over de mate waarin lidstaten, waaronder — maar niet beperkt tot — Hongarije en Polen, of derde landen inkijkoperaties gebruiken op een wijze die een schending vormt van de rechten en de vrijheden als bedoeld in het Handvest, alsook te beoordelen welk risico dit vormt voor de waarden als vastgelegd in artikel 2 VEU, zoals democratie, de rechtsstaat en respect voor mensenrechten;

in het kader van de uitoefening van haar taken, informatie te verzamelen en te analyseren, teneinde:

het gebruik en de werking van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de lidstaten bij de toepassing van het recht van de Unie door de lidstaten in kaart te brengen, alsook de vermeende negatieve gevolgen daarvan voor de in het Handvest bedoelde grondrechten;

vast te stellen binnen welk bestaand rechtskader de lidstaten de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware hebben verkregen en gebruikt;

vast te stellen of de autoriteiten van de lidstaten de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware voor politieke, economische en/of andere niet-gerechtvaardigde doeleinden hebben gebruikt om journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren te bespioneren, hetgeen een schending vormt van het recht van de Unie en van de waarden als bedoeld in artikel 2 VEU, of van de rechten in het Handvest;

vast te stellen of het gebruik, in strijd met het Unierecht, van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware negatieve gevolgen heeft gehad voor democratische processen in de lidstaten in verband met plaatselijke, nationale en Europese verkiezingen;

de vermeende inbreuken op of het wanbeheer door de lidstaten naar aanleiding van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware bij de toepassing van Richtlijn 2002/58/EG vast te stellen, in het bijzonder met betrekking tot het beginsel van vertrouwelijkheid van communicaties en het verbod op het afluisteren, aftappen, opslaan of anderszins onderscheppen of controleren van de communicatie en de daarmee verband houdende verkeersgegevens van personen;

te bepalen of het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de lidstaten schendingen van Richtlijn (EU) 2016/680 en Verordening (EU) 2016/679 waren, of daarin hebben geresulteerd, of aan het licht hebben gebracht;

vast te stellen of de Commissie over bewijzen beschikte van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware tegen personen;

vast te stellen of de lidstaten voor voldoende institutionele en wettelijke waarborgen hebben gezorgd om het illegale gebruik van spyware te voorkomen, en of personen die vermoeden dat hun rechten worden geschonden over mogelijkheden voor toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte beschikken;

vast te stellen of het klopt dat de lidstaten te weinig hebben gedaan om te voorkomen dat entiteiten in de EU betrokken zijn bij de ontwikkeling, de verspreiding of de financiering van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware, met inbegrip van de toeleveringsketen wat technologie en de benutting daarvan betreft, voor zover hierbij sprake is van schending van het recht van de Unie, waaronder Verordening (EU) 2021/821, en of surveillancesoftware die voor een bepaald doel op de markt wordt aangeboden (bijv. bestrijding van terrorisme) in een andere context wordt gebruikt;

vast te stellen welke rol de regering van Israël en andere derde landen hebben gespeeld bij de levering van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware;

vast te stellen of het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de autoriteiten van de lidstaten heeft geresulteerd in de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, in het bijzonder — maar niet beperkt tot — NSO Group, alsook de regeringen van derde landen;

te bepalen of het gebruik van de Pegasus of soortgelijke surveillancespyware, met de directe of indirecte betrokkenheid van aan de Unie verbonden entiteiten, heeft bijgedragen aan de illegale bespionering van journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren in derde landen, en heeft geresulteerd in mensenrechtenschendingen die van grote zorg zijn in verband met de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU, en of dat gebruik neerkomt op schending van de waarden als bedoeld in artikel 21 VEU en het Handvest, ook wat betreft de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties en andere in internationale mensenrechtenverdragen vastgelegde rechten;

vast te stellen of er voldoende redenen waren voor de Raad om in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU beperkende maatregelen vast te stellen tegen een of meer derde landen, in gevallen waarin een overeenkomstig hoofdstuk 2 van Titel V VEU genomen besluit voorzag in onderbreking of reducering van economische of financiële betrekkingen, in overeenstemming met artikel 215, lid 1, VWEU;

vast te stellen of het gebruik van de Pegasus of soortgelijke surveillancespyware door derde landen gevolgen heeft gehad voor uit hoofde van het Unierecht gewaarborgde grondrechten, en of er voor de Raad voldoende redenen waren om in overeenstemming met artikel 218 VWEU met derde landen gesloten internationale samenwerkingsovereenkomsten aan een toetsing te onderwerpen;

ter zake aanbevelingen te doen als zij dit nuttig acht;

aanbevelingen te doen om de instellingen van de EU en haar leden en personeel tegen dergelijke surveillancespyware te beschermen;

3.

besluit dat de enquêtecommissie binnen twaalf maanden na goedkeuring van dit besluit haar eindverslag moet indienen;

4.

besluit dat de enquêtecommissie bij haar werkzaamheden rekening moet houden met alle belangrijke ontwikkelingen die zich voordoen tijdens haar mandaat en die betrekking hebben op het onderwerp van haar mandaat;

5.

onderstreept dat, om een goede samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de enquêtecommissie en de verschillende permanente commissies en subcommissies te garanderen, de voorzitter en de rapporteur van de enquêtecommissie betrokken zouden kunnen worden bij de relevante besprekingen in de permanente commissies en subcommissies, en andersom, met name in het geval van hoorzittingen van de enquêtecommissie;

6.

besluit dat alle door de enquêtecommissie geformuleerde aanbevelingen aan de relevante permanente commissies en subcommissies met hun respectieve bevoegdheden als bedoeld in bijlage VI bij het Reglement moeten worden voorgelegd;

7.

besluit dat de enquêtecommissie 38 leden zal tellen;

8.

verzoekt zijn voorzitter zorg te dragen voor publicatie van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.


(1)  PB L 113 van 19.5.1995, blz. 1.

(2)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(3)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

(4)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89.

(5)  PB L 129 I van 17.5.2019, blz. 13.

(6)  PB L 174 I van 18.5.2021, blz. 1.

(7)  PB L 206 van 11.6.2021, blz. 1.

(8)  PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5.

(9)  https://www.ohchr.org/Documents/Publications/GuidingPrinciplesBusinessHR_EN.pdf

(10)  PB C 378 van 9.11.2017, blz. 104.


25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/76


BESLUIT (EU) 2022/481 VAN DE RAAD

van 22 maart 2022

over het namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie in te nemen standpunt ten aanzien van de goedkeuring van een besluit over de herziening van het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, juncto artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 1994 sloot de Unie bij Besluit 94/800/EG van de Raad (1) de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“de WTO-overeenkomst”), die op 1 januari 1995 in werking is getreden.

(2)

Op grond van artikel IV, lid 1, van de WTO-overeenkomst is de Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO”) bevoegd om besluiten te nemen over alle onder de multilaterale handelsovereenkomsten vallende aangelegenheden.

(3)

Krachtens artikel IV, lid 2, van de WTO-overeenkomst worden de taken van de Ministeriële Conferentie in de periode tussen de bijeenkomsten van de Ministeriële Conferentie verricht door de Algemene Raad van de WTO.

(4)

Krachtens artikel IX, lid 1, van de WTO-overeenkomst besluiten de WTO-organen over het algemeen bij consensus.

(5)

In december 2013 werd tijdens de negende zitting van de Ministeriële Conferentie van de WTO een ministerieel besluit aangenomen inzake het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten, zoals omschreven in artikel 2 van de Landbouwovereenkomst (WT/MIN(13)/39) (“het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten”). Het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten regelt het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten.

(6)

Krachtens punt 13 van het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten moet uiterlijk vier jaar na de goedkeuring ervan worden gestart met een toetsing van de werking ervan, rekening houdend met de tot dan toe opgedane ervaring. De toetsing heeft tot doel een continu proces van verbetering van de benutting van tariefcontingenten te bevorderen.

(7)

Overeenkomstig punt 13 van het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten is het Landbouwcomité in 2018 met de toetsing van het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten gestart. In december 2019 werden de bevindingen van de toetsing op de bijeenkomst van de Algemene Raad van de WTO gepresenteerd in de vorm van een verslag van het Landbouwcomité (document G/AG/29 van 31 oktober 2019).

(8)

Op 9 november 2021 presenteerde de voorzitter van het Landbouwcomité zijn verslag over de onderhandelingen en een ontwerpbesluit, zoals vervat in document G/AG/32. Tegelijkertijd diende het Landbouwcomité het ontwerpbesluit in de bijlage bij het verslag dat is opgenomen in document G/AG/32 (“het ontwerpbesluit”) in ter bespreking door de Algemene Raad, die het daarna voor definitieve goedkeuring zou moeten doorsturen naar de 12e Ministeriële Conferentie, waarbij het echter aantekende dat enkele WTO-leden nog intern overleg pleegden over deze zaak.

(9)

Vanwege het uitstel van de 12e Ministeriële Conferentie van de WTO kwam het Landbouwcomité overeen om de termijn voor de afronding van een herzieningsbesluit te verlengen met drie maanden (te weten, tot en met 31 maart 2022).

(10)

Tijdens de buitengewone vergadering van de Algemene Raad van 15 december 2021 stemden de WTO-leden ermee in om de termijn met drie maanden te verlengen tot en met 31 maart 2022.

(11)

Naar verwachting zal de Algemene Raad van de WTO uiterlijk op 31 maart 2022 of, indien een verdere verlenging wordt overeengekomen, eventueel op een latere datum in 2022 worden verzocht zich te beraden over de goedkeuring van het ontwerpbesluit, eventueel met enkele wijzigingen na onderhandelingen.

(12)

Het is dienstig het standpunt te bepalen dat namens de Unie in de Algemene Raad van de WTO moet worden ingenomen, aangezien het aan te nemen besluit bindend zal zijn voor de Unie.

(13)

Het ontwerpbesluit bevat aanbevelingen voor de toekomstige werking van het onderbenuttingsmechanisme voor tariefcontingenten die tot afronding van de toetsing kunnen leiden indien de aanbevelingen voor alle WTO-leden aanvaardbaar zijn. De goedkeuring van het ontwerpbesluit zou betekenen dat de bepalingen van het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten die de VS en ontwikkelingslanden vrijstellen van het onderbenuttingsmechanisme zouden vervallen, hetgeen duidelijk in het belang van de Unie is.

(14)

De Unie dient in de Algemene Raad van de WTO te worden vertegenwoordigd door de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie tijdens een bijeenkomst die uiterlijk op 31 maart 2022 of, indien een verdere verlenging wordt overeengekomen, op een latere datum plaatsvindt, is dat de Unie een op consensus gebaseerd resultaat moet ondersteunen met het oog op de goedkeuring van een besluit waarbij de toetsing van de werking van het besluit van de Ministeriële Conferentie van de WTO van 7 december 2013 inzake het memorandum van overeenstemming betreffende het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten, zoals omschreven in artikel 2 van de Overeenkomst inzake de landbouw (WT/MIN(13)/39), wordt afgesloten en de punten 13 tot en met 15 van dat besluit, samen met bijlage B bij dat besluit, dus buiten werking worden gesteld, zulks overeenkomstig het ontwerpbesluit in de bijlage bij het verslag dat is opgenomen in document G/AG/32, dat bij het onderhavige besluit is gevoegd.

Artikel 2

Vertegenwoordigers van de Unie in de Algemene Raad van de WTO mogen zonder een nader besluit van de Raad instemmen met kleine wijzigingen in het ontwerpbesluit in de bijlage bij het verslag dat is opgenomen in document G/AG/32.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

C. BEAUNE


(1)  Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1).


LANDBOUWCOMITÉ

G/AG/32

11 november 2021

TOETSING VAN DE WERKING VAN HET BESLUIT VAN BALI INZAKE HET BEHEER VAN TARIEFCONTINGENTEN

VERSLAG VAN DE VOORZITTER AAN DE ALGEMENE RAAD

1.1.

Tijdens de negende zitting van de Ministeriële Conferentie in december 2013 op Bali hebben de ministers het besluit inzake het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten, als omschreven in artikel 2 van de Overeenkomst inzake de landbouw (WT/MIN(13)/39) (hierna het “besluit” genoemd) aangenomen. In het besluit werd onder meer bepaald dat de werking ervan uiterlijk vanaf eind 2017 moest worden getoetst, teneinde de benuttingsgraad van de tariefcontingenten te verbeteren. Overeenkomstig de punten 13 en 14 van het besluit moest met name de toekomstige werking van punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme in bijlage A bij het besluit in de toetsing worden betrokken.

1.2.

De toetsing werd afgerond met de goedkeuring, tijdens de bijeenkomst van de Algemene Raad van 9-10 december 2019, van de in bijlage 2 bij G/AG/29 vervatte aanbevelingen van het Landbouwcomité. Tijdens de toetsingsexercitie in de periode 2017-2019 was er echter geen inhoudelijke overeenstemming over de toekomstige werking van punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme. Daarom kwamen de leden overeenkomstig punt 1 van de goedgekeurde aanbevelingen in bijlage 2 bij G/AG/29 overeen de termijn voor een besluit over punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme met twee jaar te verlengen, en wel tot eind 2021.

1.3.

In de aanbevelingen werd ook gewag gemaakt van een mogelijke fragmentering van het besluit wanneer bepaalde, in bijlage B bij het besluit genoemde leden punt 4 niet meer hoeven toe te passen indien de leden geen overeenstemming zouden bereiken over de toekomstige werking van dit punt. Het vermijden van een uitzonderingspositie voor bepaalde leden, die zou kunnen ontstaan wanneer binnen de overeengekomen termijn geen overeenstemming over de toekomstige werking van punt 4 zou worden bereikt, bleef voor diverse leden een belangrijke drijfveer om in de na 2019 gevoerde besprekingen in het Landbouwcomité een aanvaardbare oplossing voor dit punt te vinden.

1.4.

Tijdens deze besprekingen hebben de leden nader onderzocht hoe het huidige punt 4 in de laatste fase van het onderbenuttingsmechanisme in de praktijk werkt. Er werd op gewezen dat het importerende lid in de laatste fase van het onderbenuttingsmechanisme uit hoofde van het huidige punt 4 verplicht is de methode voor het beheer van tariefcontingenten te wijzigen in hetzij het beginsel “wie het eerst komt, het eerst maalt” bij de douane hetzij een systeem van automatische, onvoorwaardelijke licenties op verzoek, waarbij in overleg met het (de) betrokken exporterende lid (leden) voor een van beide opties moet worden gekozen. De gekozen beheermethode wordt vervolgens gedurende ten minste twee jaar gehandhaafd, waarna de zaak wordt “gesloten” en dienovereenkomstig in het volgregister van het secretariaat wordt genoteerd mits voor die twee jaar tijdig benuttingsgraden worden gemeld.

1.5.

Op grond van het laatste deel van het huidige punt 4 mogen de tot de ontwikkelingslanden behorende importerende leden in de laatste fase van het onderbenuttingsmechanisme kiezen voor een alternatieve methode voor het beheer van tariefcontingenten dan wel de huidige methode handhaven. De keuze voor een alternatieve methode moet aan het Landbouwcomité worden gemeld in het kader van de werking van het onderbenuttingsmechanisme. De gekozen methode wordt gedurende ten minste twee jaar gehandhaafd en de zaak wordt “gesloten” mits de benuttingsgraad is opgelopen met twee derde van de jaarlijkse toenamen als vastgelegd in punt 3, b), van het onderbenuttingsmechanisme.

1.6.

Op grond van deze besprekingen kregen de leden met betrekking tot de toekomstige werking van punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme een beter inzicht in het belangrijkste knelpunt wanneer een tot de ontwikkelingslanden behorend importerend lid niet de vereiste toename van de benuttingsgraad realiseert wanneer het hetzij de huidige methode voor het beheer van tariefcontingenten handhaaft hetzij een alternatieve beheermethode toepast.

1.7.

De inspanningen van de leden om overeenstemming te bereiken over punt 4, waren er hoofdzakelijk op gericht voor de tot de ontwikkelingslanden behorende importerende leden een zodanige aanpak voor deze potentiële onopgeloste situatie te vinden dat de onderbenuttingszaak kan worden “gesloten”.

1.8.

Er was brede steun voor een aanpak op basis van een door Costa Rica informeel gedaan tekstvoorstel waarbij een tot de ontwikkelingslanden behorend importerend lid dat, nadat het in de twee jaar van de laatste fase van het onderbenuttingsmechanisme een alternatieve beheermethode heeft toegepast of de huidige methode heeft gehandhaafd, niet voldoet aan de vereiste benuttingsgraad (d.w.z. twee derde van de jaarlijkse toenamen als vastgelegd in punt 3, b), van het onderbenuttingsmechanisme), op verzoek van een belanghebbend exporterend lid of belanghebbende exporterende leden onderworpen wordt aan de standaardvereiste van de eerste zin van punt 4. Zonder een dergelijk verzoek wordt de aangelegenheid na de twee jaar van de laatste fase als “gesloten” aangemerkt ook al is de vereiste toename van de benuttingsgraad niet gerealiseerd. Daarmee wordt ervoor gezorgd dat een zaak in de laatste fase van het mechanisme uiteindelijk tot een “afsluiting” of “oplossing” komt.

1.9.

Een andere kwestie die meer recentelijk in deze discussie aan de orde is gekomen, betrof het verband tussen enerzijds de verplichtingen die voortvloeien uit het onderbenuttingsmechanisme, en anderzijds specifieke bepalingen inzake het beheer van tariefcontingenten voor zover door een importerend lid opgenomen in zijn lijst van concessies. De leden onderkenden in het algemeen het primaat van concessies en verbintenissen in de lijsten; het besluit en het bijbehorende onderbenuttingsmechanisme waren volgens hen bedoeld om een doeltreffende uitvoering van geplande verbintenissen te bevorderen en niet om deze verbintenissen te wijzigen. In dit verband lieten de leden zich leiden door punt 5 van het onderbenuttingsmechanisme, dat expliciet in een rangorde tussen de verplichtingen uit hoofde van de eronder vallende overeenkomsten (waaronder, overeenkomstig artikel II, lid 7, van de GATT 1994, de goederenlijsten van de leden) en de bepalingen van het onderbenuttingsmechanisme voorziet door aan te geven dat in geval van strijdigheid de bepalingen van de eronder vallende overeenkomsten voorrang hebben.

1.10.

Op basis van de besprekingen bevat het voorgestelde ontwerpbesluit over de toekomstige werking van punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme (zoals opgenomen in de bijlage bij dit verslag) de volgende elementen:

i.

opsplitsing, omwille van de duidelijkheid, van het huidige punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme in twee subpunten met de “standaardvereiste” in het voorgestelde subpunt 4a) en de bijzondere en gedifferentieerde behandeling in subpunt 4b);

ii.

de inhoud van het element bijzondere en gedifferentieerde behandeling in het huidige punt 4 wordt ongewijzigd overgenomen in het voorgestelde punt 4b);

iii.

voor gevallen waarin een tot de ontwikkelingslanden behorend importerend lid na de periode van twee jaar waarin het de huidige methode voor het beheer van tariefcontingenten handhaaft dan wel een alternatieve beheermethode toepast, niet aan de vereiste benuttingsgraad voldoet, wordt in het ontwerpbesluit voorgesteld om aan het laatste deel van punt 4b) een extra optie toe te voegen voor het “sluiten” van de zaak. Daartoe moet het betrokken tot de ontwikkelingslanden behorende importerende lid de “standaardvereiste” van het eerste deel van het huidige punt 4 uitvoeren;

iv.

er wordt een nieuwe voetnoot 6 voorgesteld vanwege vragen die bij enkele leden waren gerezen over het verband tussen de verplichtingen die voortvloeien uit het onderbenuttingsmechanisme, en die welke zijn opgenomen in de lijsten van concessies van importerende leden. In punt 5 van het onderbenuttingsmechanisme wordt al het verband verduidelijkt tussen de verplichtingen die voortvloeien uit het onderbenuttingsmechanisme, en de rechten en plichten van de leden uit hoofde van de “eronder vallende overeenkomsten”;

v.

aangezien met een akkoord over de toekomstige werking van punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme de toetsing van de werking van het besluit van Bali inzake tariefcontingenten in het kader van de punten 13, 14 en 15 van dat besluit wordt afgerond, wordt in het ontwerpbesluit ook voorgesteld deze drie punten, samen met bijlage B bij het besluit, buiten werking te stellen.

1.11.

In punt 14 van het besluit is bepaald dat de aanbevelingen van de Algemene Raad inzake punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme moeten voorzien in bijzondere en gedifferentieerde behandeling. In dit verband neemt het ontwerpbesluit met aanbevelingen voor de toekomstige werking van punt 4 de huidige bepaling inzake bijzondere en gedifferentieerde behandeling over in het voorgestelde subpunt 4b), waarin is bepaald dat een tot de ontwikkelingslanden behorend invoerend lid in de laatste fase van het onderbenuttingsmechanisme de huidige methode voor het beheer van tariefcontingenten mag handhaven of een alternatieve beheermethode mag toepassen en een oplossing in de zaak kan bewerkstelligen door aan te tonen dat de benuttingsgraad is toegenomen conform hetgeen vereist is. Deze optie van het huidige punt 4 van het besluit blijft ongewijzigd. Wanneer het tot de ontwikkelingslanden behorende importerende lid in de volgende twee jaar in die situatie niet de vereiste toename van de benuttingsgraad realiseert, kan op grond van het voorgestelde besluit van dat lid worden verlangd dat het de “standaardvereiste” van het eerste deel van het huidige punt 4 (d.w.z. wie het eerst komt, het eerst maalt bij de douane of automatische verlening van licenties) toepast. Opgemerkt zij dat toepassing van die bepaling na die twee jaar niet automatisch verplicht wordt. De voorgestelde verplichting geldt alleen bij indiening van een verzoek dienaangaande door het (de) betrokken exporterende lid (leden). Wordt ondanks het feit dat het tot de ontwikkelingslanden behorende importerende lid niet aan de vereiste benuttingsgraad voldoet, geen verzoek ingediend, dan wordt de onderbenuttingszaak als “gesloten” aangemerkt.

1.12.

Het Landbouwcomité is op 9 november 2021 opnieuw bijeengekomen; in deze 99e reguliere vergadering werd gesproken over het opgeschorte agendapunt 2 D, i), over de uitvoering van het besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten. Tijdens die vergadering is het comité overeengekomen om het ontwerpbesluit (1) in de bijlage bij dit verslag ter bespreking naar de Algemene Raad te zenden, die het daarna zou moeten doorsturen naar de twaalfde Ministeriële Conferentie met het oog op een besluit van de ministers.


(1)  Sommige leden hebben aangegeven meer tijd nodig te hebben voor overleg met hun hoofdsteden.


BIJLAGE

De Ministeriële Conferentie,

Gezien artikel IX, lid 1, van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“de WTO-overeenkomst”);

Nota nemend van het ministerieel besluit van 7 december 2013 inzake het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten, als omschreven in artikel 2 van de Overeenkomst inzake de landbouw (WT/MIN(13)/39-WT/L/914) van 11 december 2013 (hierna het “besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten” genoemd);

Herinnerend aan de aanbevelingen in het kader van de toetsing van de werking van het besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten in bijlage 2 bij G/AG/29, die de Algemene Raad tijdens zijn bijeenkomst van 9-10 december 2019 heeft goedgekeurd;

Onderkennende dat in punt 1 van de bovengenoemde aanbevelingen 31 december 2021 is vastgesteld als uiterste datum voor een besluit over de toekomstige werking van punt 4 van bijlage A bij het besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten;

Besluit:

1.

Punt 4 van bijlage A bij het besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten wordt als volgt gelezen:

4.a.

Het importerende lid verleent vervolgens onbelemmerde toegang op basis van een van de volgende methoden voor het beheer van tariefcontingenten (2) (3): het beginsel “wie het eerst komt, het eerst maalt” (aan de grens) of een systeem van automatische, onvoorwaardelijke licenties op verzoek in het kader van het tariefcontingent. Bij het nemen van een besluit over de vraag welke van deze twee opties moet worden toegepast, zal het importerende lid overleg plegen met belanghebbende exporterende leden. Het importerende lid handhaaft de gekozen methode gedurende ten minste twee jaar, waarna deze in het volgregister van het secretariaat wordt genoteerd en de zaak als “gesloten” wordt aangemerkt mits met betrekking tot de twee jaar tijdig meldingen zijn gedaan.

4.b.

Tot de ontwikkelingslanden behorende leden mogen een alternatieve methode voor het beheer van tariefcontingenten kiezen of de huidige methode handhaven. Deze keuze voor een alternatieve methode voor het beheer van tariefcontingenten wordt in het kader van dit mechanisme ter kennis van het Landbouwcomité gebracht. Het importerende lid handhaaft de gekozen methode gedurende ten minste twee jaar, waarna deze in het volgregister van het secretariaat wordt genoteerd en de zaak als “gesloten” wordt aangemerkt indien de benuttingsgraad is opgelopen met twee derde van de jaarlijkse toenamen als vastgelegd in punt 3, b). Op verzoek van een belanghebbend lid zijn de bepalingen van punt 4a) van toepassing indien de benuttingsgraad na twee jaar niet is opgelopen met ten minste twee derde van de jaarlijkse toenamen als vastgelegd in punt 3, b). Indien geen verzoek wordt gedaan, wordt de zaak als “gesloten” aangemerkt.

2.

De punten 13, 14 en met 15 van het besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten, alsmede bijlage B, worden buiten werking gesteld.


(2)  De acties en oplossingen van het importerende lid mogen niet tot wijziging of belemmering van de rechten van een lid met een landspecifieke toewijzing voor dat tariefcontingent in het kader van zijn landspecifieke toewijzing leiden.

(3)  Daar waar sprake is van strijdigheid, hebben de specifieke bepalingen inzake invoerregelingen met tariefcontingenten zoals opgenomen in de lijst van concessies van het importerende lid, voorrang.


25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/82


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/482 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2022

inzake het verzoek tot registratie van het Europees burgerinitiatief “Fur Free Europe” op grond van Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 1530)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het Europees burgerinitiatief (1), en met name artikel 6, leden 2 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 25 januari 2022 is bij de Commissie een verzoek tot registratie van het Europees burgerinitiatief “Fur Free Europe” (Europa bontvrij) ingediend.

(2)

De doelstellingen van het initiatief, zoals vermeld door de organisatoren in de bijlage bij het initiatief, bestaan in de verwezenlijking van een EU-breed verbod op: a) het houden en doden van dieren met de productie van bont als enig of voornaamste doel; b) het in de EU in de handel brengen van bont van landbouwhuisdieren en producten die dergelijk bont bevatten.

(3)

Een bijlage en een aanvullend document bevatten nadere bijzonderheden over het onderwerp, de doelstellingen en de achtergrond van het initiatief en vermelden de precieze redenen waarom de pelsdierhouderij zou moeten worden beëindigd. De organisatoren stellen dat de pelsdierhouderij intrinsiek wreed is, aangezien het bij de overgrote meerderheid van de dieren die voor de productie van bont worden gehouden, nog steeds hoofdzakelijk om van nature wilde dieren gaat, en dat een duidelijke meerderheid van de burgers van de Unie voorstander van een verbod op de pelsdierhouderij is. De pelsdierhouderij vormt een risico voor de gezondheid van mens en dier en voor de inheemse biodiversiteit. De organisatoren verwijzen naar initiatieven van een aantal lidstaten om op nationaal niveau een einde te maken aan de bontproductie. De verschillen op dit gebied tussen de lidstaten leiden ook tot een verstoring van de interne markt van de Unie, wat volgens de organisatoren een absoluut verbod in de hele EU op grond van artikel 114 VWEU rechtvaardigt. Zij voeren ook aan dat het in de handel brengen van gekweekt bont en producten die gekweekt bont bevatten, in de Unie niet zou moeten zijn toegestaan.

(4)

Voor zover de doelstellingen van het initiatief om een EU-breed verbod op zowel de pelsdierhouderij als het in de handel brengen van bont in de Unie te bewerkstelligen, gericht zijn op het verbeteren van de werking van de interne markt, is de Commissie bevoegd om voorstellen voor rechtshandelingen in te dienen op basis van artikel 114 VWEU. Wat betreft de doelstelling een EU-breed verbod op de pelsdierhouderij te bewerkstelligen, kan bovendien op grond van artikel 43, lid 2, VWEU een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen worden vastgesteld voor bepalingen die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na te streven.

(5)

Geen van de onderdelen van het initiatief valt derhalve duidelijk buiten het kader van de bevoegdheden van de Commissie om een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen.

(6)

Deze conclusie doet geen afbreuk aan de beoordeling of in dit geval voldaan is aan de concrete feitelijke en materiële voorwaarden voor optreden van de Commissie, met inbegrip van naleving van het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel en de verenigbaarheid met de grondrechten.

(7)

De groep organisatoren heeft het nodige bewijs verstrekt dat zij aan de vereisten van artikel 5, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2019/788 voldoet en heeft de contactpersonen aangewezen overeenkomstig artikel 5, lid 3, eerste alinea, van die verordening.

(8)

Het initiatief is niet kennelijk beledigend, lichtzinnig of ergerlijk en druist niet kennelijk in tegen de waarden van de Unie zoals die in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vastgelegd, noch tegen de rechten die zijn vervat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(9)

Het initiatief “Fur Free Europe” moet daarom worden geregistreerd,

(10)

De conclusie dat aan de voorwaarden voor registratie krachtens artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/788 is voldaan, impliceert geenszins dat de Commissie de feitelijke juistheid van de inhoud van het initiatief bevestigt; deze is de uitsluitende verantwoordelijkheid van de groep organisatoren van het initiatief. De inhoud van het initiatief geeft alleen de standpunten weer van de groep organisatoren en kan in geen geval worden opgevat als een weergave van de standpunten van de Commissie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Europees burgerinitiatief “Fur Free Europe” wordt geregistreerd.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de groep organisatoren van het burgerinitiatief “Fur Free Europe”, vertegenwoordigd door mevrouw Elise FLEURY en mevrouw Agnese MARCON, die als contactpersonen optreden.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2022.

Voor de Commissie

Věra JOUROVÁ

Vicevoorzitter


(1)  PB L 130 van 17.5.2019, blz. 55.


25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/84


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/483 VAN DE COMMISSIE

van 21 maart 2022

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (1), en met name artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/953 is het digitaal EU-covidcertificaat vastgesteld, dat bewijst dat een persoon gevaccineerd is tegen COVID-19, negatief is getest of van COVID-19 is hersteld, teneinde de uitoefening van het recht op vrij verkeer door de houders tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken.

(2)

Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad (2) bepaalt dat de lidstaten de regels van Verordening (EU) 2021/953 toepassen op onderdanen van derde landen die niet binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen, maar die legaal op hun grondgebied verblijven of wonen en overeenkomstig het Unierecht het recht hebben naar andere lidstaten te reizen.

(3)

In Aanbeveling (EU) 2022/290 van de Raad tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking (3) is bepaald dat onderdanen van derde landen die niet-essentiële reizen vanuit een derde land naar de Unie wensen te ondernemen, in het bezit moeten zijn van een geldig bewijs van vaccinatie of herstel, zoals een digitaal EU-covidcertificaat of een COVID-19-certificaat afgegeven door een derde land dat onder een krachtens artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde uitvoeringshandeling valt.

(4)

Om ervoor te zorgen dat het digitale EU-covidcertificaat in de hele Unie kan worden gebruikt, heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 (4) vastgesteld waarin technische specificaties en regels zijn opgenomen voor het invullen, beveiligd afgeven en verifiëren van de digitale EU-covidcertificaten, de beveiliging van de persoonsgegevens, het vaststellen van de gemeenschappelijke structuur van de unieke certificaatidentificatiecode en de afgifte van een geldige, beveiligde en interoperabele barcode.

(5)

Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) 2021/953 moesten de Commissie en de lidstaten een vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat opzetten en in stand houden. Dat vertrouwenskader kan steun verlenen aan de bilaterale uitwisseling van lijsten van ingetrokken certificaten met de unieke certificaatidentificatiecodes van ingetrokken certificaten.

(6)

De gateway voor digitale EU-covidcertificaten (de “gateway”), die het centrale onderdeel is van het vertrouwenskader en die de veilige en betrouwbare uitwisseling tussen de lidstaten van openbare sleutels voor de verificatie van digitale EU-covidcertificaten mogelijk maakt, is op 1 juli 2021 operationeel geworden.

(7)

Dankzij de succesvolle en grootschalige uitrol ervan zijn digitale EU-covidcertificaten een doelwit geworden voor fraudeurs die zoeken naar manieren om frauduleuze certificaten af te geven. Die frauduleuze certificaten moeten daarom worden ingetrokken. Daarnaast kunnen bepaalde digitale EU-covidcertificaten door de lidstaten op nationaal niveau worden ingetrokken om medische en volksgezondheidsredenen, bijvoorbeeld omdat een partij toegediende vaccins later ondeugdelijk is gebleken.

(8)

Hoewel het systeem van digitale EU-covidcertificaten vervalste certificaten onmiddellijk kan opsporen, kunnen op basis van valse documenten, ongeoorloofde toegang of met frauduleuze bedoelingen onrechtmatig afgegeven authentieke certificaten in andere lidstaten niet worden ontdekt, tenzij op nationaal niveau gegenereerde lijsten van ingetrokken certificaten tussen de lidstaten worden uitgewisseld. Hetzelfde geldt voor certificaten die om medische en volksgezondheidsredenen zijn ingetrokken. Wanneer de certificaten die door lidstaten zijn ingetrokken niet door de verificatietoepassingen van de andere lidstaten kunnen worden opgespoord, komt de volksgezondheid in gevaar en wordt het vertrouwen van de burgers in het systeem van digitale EU-covidcertificaten ondermijnd.

(9)

Zoals in overweging 19 van Verordening (EU) 2021/953 wordt aangegeven, moeten de lidstaten, om medische en volksgezondheidsredenen en in geval van op frauduleuze wijze afgegeven of verkregen certificaten voor de toepassing van deze verordening in beperkte gevallen lijsten van ingetrokken certificaten kunnen opstellen en die uitwisselen met andere lidstaten, met name om certificaten in te trekken die ten onrechte of als gevolg van fraude zijn afgegeven, of na het stopzetten van vaccinatie met een partij COVID-19-vaccins die ondeugdelijk is gebleken. De lidstaten mogen door andere lidstaten afgegeven certificaten niet kunnen intrekken. De uitgewisselde lijsten van ingetrokken certificaten mogen behalve de unieke certificaatidentificatiecodes geen persoonsgegevens bevatten. Met name mogen zij niet vermelden waarom een certificaat is ingetrokken.

(10)

Naast de algemene informatie over de mogelijke intrekking van certificaten en de mogelijke redenen daarvoor, moeten houders van ingetrokken certificaten onverwijld door de verantwoordelijke autoriteit van afgifte in kennis worden gesteld van de intrekking van hun certificaten en de redenen voor de intrekking. In sommige gevallen, en met name in het geval van digitale EU-covidcertificaten die op papier worden afgegeven, kan het echter onmogelijk blijken of een onevenredige inspanning vergen om de houder op te sporen en van de intrekking in kennis te stellen. De lidstaten mogen geen aanvullende persoonsgegevens verzamelen die niet nodig zijn voor het afgifteproces, alleen om certificaathouders te kunnen informeren wanneer hun certificaten worden ingetrokken.

(11)

Daarom moet het vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten worden versterkt door de bilaterale uitwisseling van lijsten van ingetrokken certificaten tussen de lidstaten te ondersteunen.

(12)

Dit besluit heeft geen betrekking op de tijdelijke schorsing van certificaten voor gevallen van nationaal gebruik die buiten het toepassingsgebied van de verordening inzake het digitaal EU-covidcertificaat vallen, bijvoorbeeld omdat de houder van een vaccinatiecertificaat positief heeft getest op SARS-CoV-2. Dit besluit doet geen afbreuk aan vastgestelde procedures voor de controle van de bedrijfsregels voor de geldigheid van certificaten.

(13)

Hoewel uit technisch oogpunt verschillende architecturen voor de uitwisseling van intrekkingslijsten haalbaar zijn, is de uitwisseling ervan via de gateway het meest geschikt, aangezien dit de uitwisseling van gegevens beperkt tot het reeds vastgestelde vertrouwenskader en het zowel het aantal zwakken punten als het aantal uitwisselingen tussen de lidstaten tot een minimum beperkt in vergelijking met een alternatief peer-to-peersysteem.

(14)

De gateway voor digitale EU-covidcertificaten moet dan ook worden versterkt om de veilige uitwisseling van ingetrokken digitale EU-covidcertificaten te ondersteunen met het oog op de veilige verificatie ervan via de gateway. In dit verband moeten passende beveiligingsmaatregelen worden genomen ter bescherming van de persoonsgegevens die in de gateway worden verwerkt. Om een hoog beschermingsniveau te waarborgen, moeten de lidstaten de attributen van certificaten pseudonimiseren door middel van een onomkeerbare hash die in de intrekkingslijsten moet worden opgenomen. De unieke identificatiecode moet worden beschouwd als gepseudonimiseerde data voor de verwerkingshandelingen binnen het kader van de gateway.

(15)

Voorts moeten bepalingen worden vastgesteld over de rol van de lidstaten en de Commissie bij de uitwisseling van lijsten van ingetrokken certificaten.

(16)

De verwerking van persoonsgegevens van certificaathouders, die plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten of andere overheidsorganisaties of officiële instanties in de lidstaten, moet worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (5). De verwerking van persoonsgegevens onder de verantwoordelijkheid van de Commissie met het oog op het beheer en de waarborging van de beveiliging van de gateway voor digitale EU-covidcertificaten moet geschieden conform Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(17)

De lidstaten, vertegenwoordigd door de aangewezen nationale autoriteiten of officiële instanties, bepalen gezamenlijk de doeleinden van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens via de gateway voor digitale EU-covidcertificaten en zijn derhalve gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken. Op grond van artikel 26 van Verordening (EU) 2016/679 zijn gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken op het gebied van de verwerking van persoonsgegevens verplicht om op transparante wijze hun respectieve verantwoordelijkheden voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van die verordening vast te stellen. Dat artikel voorziet ook in de mogelijkheid om die verantwoordelijkheden te laten vaststellen bij een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepaling die op de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken van toepassing is. De in artikel 26 bedoelde regelingen moeten worden opgenomen in bijlage III bij dit besluit.

(18)

Bij Verordening (EU) 2021/953 is de Commissie belast met de ondersteuning van dergelijke uitwisselingen. De meest geschikte manier om dat mandaat te vervullen is het verzamelen van de namens de lidstaten ingediende lijsten van ingetrokken certificaten. Daarom moet de Commissie een rol van gegevensverwerker krijgen om deze uitwisselingen te ondersteunen door de uitwisseling van lijsten via de gateway voor digitale EU-covidcertificaten namens de lidstaten te vergemakkelijken.

(19)

Als aanbieder van technische en organisatorische oplossingen voor de gateway voor digitale EU-covidcertificaten verwerkt de Commissie de persoonsgegevens in de intrekkingslijsten in de gateway namens de lidstaten als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken. Daarom treedt zij op als verwerker. Krachtens artikel 28 van Verordening (EU) 2016/679 en artikel 29 van Verordening (EU) 2018/1725 moet de verwerking door een verwerker worden geregeld in een overeenkomst of een rechtshandeling naar het recht van de Unie of van de lidstaten die de verwerker ten aanzien van de verwerkingsverantwoordelijke bindt en de verwerking specificeert. Daarom moeten regels worden vastgesteld voor de verwerking door de Commissie als gegevensverwerker.

(20)

De ondersteunende taken van de Commissie omvatten niet de oprichting van een gecentraliseerde databank als bedoeld in overweging 52 van Verordening (EU) 2021/953. Dat verbod is bedoeld om een centraal register van alle afgegeven digitale EU-covidcertificaten te voorkomen en belet de lidstaten niet om intrekkingslijsten uit te wisselen, zoals uitdrukkelijk is bepaald in artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953.

(21)

Bij de verwerking van persoonsgegevens in de gateway voor het digitale EU-covidcertificaat is de Commissie gebonden door Besluit (EU, Euratom) 2017/46 van de Commissie (7).

(22)

Op grond van artikel 3, lid 10, van Verordening (EU) 2021/953 kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij wordt vastgesteld dat COVID-19-certificaten die zijn afgegeven door een derde land waarmee de Unie en de lidstaten een overeenkomst inzake het vrije verkeer van personen hebben gesloten die de overeenkomstsluitende partijen de gelegenheid biedt het vrije verkeer omwille van de volksgezondheid op niet-discriminerende wijze te beperken en die geen mechanisme voor de opneming van rechtshandelingen van de Unie bevat, gelijkwaardig zijn aan die welke overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven. Op basis daarvan heeft de Commissie op 8 juli 2021 Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1126 (8) tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van de door Zwitserland afgegeven COVID-19-certificaten vastgesteld.

(23)

Op grond van artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953 kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin wordt vastgesteld dat COVID-19-certificaten die de in de bijlage bij de verordening bedoelde gegevens bevatten en die door een derde land zijn afgegeven overeenkomstig normen en technologische systemen die interoperabel zijn met het vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat en die het mogelijk maken de echtheid, geldigheid en integriteit van het certificaat te verifiëren, moeten worden beschouwd als gelijkwaardig aan digitale EU-covidcertificaten, teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer binnen de Unie door de houders ervan te faciliteren. Zoals opgemerkt in overweging 28 van Verordening (EU) 2021/953 heeft artikel 8, lid 2, van die verordening betrekking op de aanvaarding van door derde landen aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven certificaten. De Commissie heeft reeds een aantal zodanige uitvoeringshandelingen vastgesteld.

(24)

Ter voorkoming van lacunes in de opsporing van ingetrokken certificaten die onder dergelijke uitvoeringshandelingen vallen, moet het voor derde landen waarvan de COVID-19-certificaten op grond van artikel 3, lid 10, en artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953 gelijkwaardig worden geacht, ook mogelijk zijn om bij de gateway voor digitale EU-covidcertificaten relevante lijsten van ingetrokken certificaten in te dienen.

(25)

Sommige onderdanen van derde landen die houder zijn van ingetrokken COVID-19-certificaten die door derde landen werden afgegeven en op grond van Verordening (EU) 2021/953 gelijkwaardig worden geacht, kunnen buiten het toepassingsgebied vallen van die verordening of van Verordening (EU) 2021/954 wanneer door het betrokken derde land een intrekkingslijst wordt gegenereerd waarin hun certificaten zijn opgenomen. Wanneer een betrokken derde land een lijsten van ingetrokken certificaten genereert, is evenwel niet bekend of alle onderdanen van derde landen die houder zijn van ingetrokken certificaten binnen het toepassingsgebied van een van beide verordeningen vallen. Het is dus niet haalbaar om personen die op het tijdstip waarop de lijsten worden gegenereerd niet onder het toepassingsgebied van een van deze verordeningen vallen, uit te sluiten van de lijsten van ingetrokken certificaten van die landen, en een poging daartoe zou ertoe leiden dat de lidstaten de ingetrokken certificaten van onderdanen van derde landen die voor het eerst naar de Unie reizen, niet kunnen herkennen. Maar zelfs de ingetrokken certificaten van die onderdanen van derde landen zouden worden geverifieerd door de lidstaten wanneer de houders ervan naar de Unie reizen, en als zij vervolgens binnen de Unie reizen. De derde landen waarvan de certificaten niet overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 als gelijkwaardig worden beschouwd, zijn niet betrokken bij het beheer van de gateway en kunnen dus niet als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken worden aangemerkt.

(26)

Bovendien blijkt het systeem van het digitaal EU-covidcertificaat het enige COVID-19-certificaatsysteem te zijn dat internationaal op grote schaal wordt gebruikt. Daardoor is het digitaal EU-covidcertificaat wereldwijd steeds belangrijker geworden en heeft het bijgedragen aan de aanpak van de pandemie op internationaal niveau, door veilig internationaal reizen en het wereldwijde herstel te vergemakkelijken. Bij de vaststelling van nieuwe uitvoeringshandelingen krachtens artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953 ontstaan nieuwe behoeften met betrekking tot het invullen van het digitaal EU-covidcertificaat. Volgens de regels van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 is de achternaam een verplicht veld in de technische inhoud van het certificaat. Dat vereiste moet worden gewijzigd om inclusie en interoperabiliteit met andere systemen te bevorderen, aangezien er in sommige derde landen personen zijn zonder achternaam. Wanneer de naam van de certificaathouder niet in twee delen kan worden opgesplitst, moet de naam in hetzelfde veld (naam of voornaam) van het digitaal EU-covidcertificaat worden vermeld als in het reis- of identiteitsdocument van de houder. Deze wijziging zou ook de technische inhoud van de certificaten beter afstemmen op de momenteel geldige specificaties inzake machineleesbare reisdocumenten die door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie zijn gepubliceerd.

(27)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(28)

Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op 11 maart 2022 heeft hij een advies uitgebracht.

(29)

Om de lidstaten en de Commissie voldoende tijd te geven om de wijzigingen door te voeren die nodig zijn om de uitwisseling van lijsten van ingetrokken certificaten via de gateway voor digitale EU-covidcertificaten mogelijk te maken, moet dit besluit vier weken na zijn inwerkingtreding van toepassing worden.

(30)

De maatregelen waarin dit besluit voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953 opgerichte comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De volgende artikelen 5 bis, 5 ter en 5 quater worden ingevoegd:

“Artikel 5 bis

Uitwisseling van lijsten van ingetrokken certificaten

1.   Het vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten maakt de uitwisseling van lijsten van ingetrokken certificaten mogelijk via de centrale gateway voor digitale EU-covidcertificaten (de “gateway”) overeenkomstig de technische specificaties in bijlage I.

2.   Lidstaten die digitale EU-covidcertificaten intrekken, kunnen lijsten van ingetrokken certificaten indienen bij de gateway.

3.   Wanneer lidstaten lijsten van ingetrokken certificaten indienen, houden de autoriteiten van afgifte een lijst van ingetrokken certificaten bij.

4.   Wanneer via de gateway persoonsgegevens worden uitgewisseld, blijft de verwerking beperkt tot de ondersteuning van de uitwisseling van informatie over de intrekking. Dergelijke persoonsgegevens mogen alleen worden gebruikt ter verificatie van de intrekkingsstatus van digitale EU-covidcertificaten die zijn afgegeven binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2021/953.

5.   De bij de gateway ingediende informatie omvat de volgende gegevens overeenkomstig de technische specificaties in bijlage I:

a)

de gepseudonimiseerde unieke certificaatidentificatiecodes van ingetrokken certificaten,

b)

een vervaldatum van de ingediende lijst van ingetrokken certificaten.

6.   Wanneer een autoriteit van afgifte haar op grond van Verordening (EU) 2021/953 of Verordening (EU) 2021/954 afgegeven digitale EU-covidcertificaten intrekt, en voornemens is relevante informatie uit te wisselen via de gateway, kan zij de in lid 5 bedoelde informatie in een beveiligd formaat in de vorm van lijsten van ingetrokken certificaten aan de gateway doorgeven overeenkomstig de technische specificaties in bijlage I.

7.   De autoriteiten van afgifte bieden, voor zover mogelijk, een oplossing om de houders van ingetrokken certificaten op de hoogte te brengen van de intrekkingsstatus van hun certificaten en de reden voor de intrekking op het tijdstip van de intrekking.

8.   De gateway verzamelt de ontvangen lijsten van ingetrokken certificaten en voorziet in instrumenten voor de verspreiding van de lijsten onder de lidstaten. Hij verwijdert automatisch lijsten overeenkomstig de vervaldata die door de indienende autoriteit voor elke ingediende lijst zijn vermeld.

9.   De aangewezen nationale autoriteiten of officiële instanties van de lidstaten die via de gateway persoonsgegevens verwerken, zijn gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken van de verwerkte gegevens. De respectieve verantwoordelijkheden van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken worden overeenkomstig bijlage VI toegewezen.

10.   De Commissie is de verwerker van de persoonsgegevens die binnen de gateway worden verwerkt. In haar hoedanigheid van verwerker namens de lidstaten zorgt de Commissie voor de beveiliging van de transmissie en de hosting van persoonsgegevens in de gateway en voldoet zij aan de in bijlage VII vastgestelde verplichtingen van de verwerker.

11.   De doeltreffendheid van de technische en organisatorische maatregelen om de beveiliging van de verwerking van persoonsgegevens in de gateway te waarborgen, wordt door de Commissie en de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken regelmatig getest, beoordeeld en geëvalueerd.

Artikel 5 ter

Indiening van lijsten van ingetrokken certificaten door derde landen

Derde landen die COVID-19-certificaten afgeven waarvoor de Commissie krachtens artikel 3, lid 10, of artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953 een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld, kunnen lijsten indienen van ingetrokken COVID-19-certificaten die onder een dergelijke uitvoeringshandeling vallen en die door de Commissie namens de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken in de in artikel 5 bis bedoelde gateway moeten worden verwerkt, overeenkomstig de technische specificaties in bijlage I.

Artikel 5 quater

Governance van de verwerking van persoonsgegevens in de centrale gateway voor digitale EU-covidcertificaten

1.   Het besluitvormingsproces van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken wordt geregeld door een werkgroep die is opgericht in het kader van het in artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953 bedoelde comité.

2.   De aangewezen nationale autoriteiten of officiële instanties van de lidstaten die als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken via de gateway persoonsgegevens verwerken, wijzen vertegenwoordigers in die groep aan.”.

2)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij dit besluit.

3)

Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

4)

De tekst in bijlage III bij dit besluit wordt toegevoegd als bijlage VI.

5)

De tekst in bijlage IV bij dit besluit wordt toegevoegd als bijlage VII.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van vier weken na de inwerkingtreding ervan.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 24).

(3)  Aanbeveling (EU) 2022/290 van de Raad van 22 februari 2022 tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking (PB L 43 van 24.2.2022, blz. 79)

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 van de Commissie van 28 juni 2021 tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat (PB L 230 van 30.6.2021, blz. 32).

(5)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(7)  De Commissie publiceert nadere informatie over de beveiligingsnormen voor alle informatiesystemen van de Europese Commissie op https://ec.europa.eu/info/publications/security-standards-applying-all-european-commission-information-systems_en

(8)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1126 van de Commissie van 8 juli 2021 houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid van de door Zwitserland afgegeven COVID-19-certificaten aan de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 49).


BIJLAGE I

In bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 wordt de volgende afdeling 9 toegevoegd:

“9.   INTREKKINGSOPLOSSING

9.1.   DCC-intrekkingslijst (DRL)-provision

De gateway biedt eindpunten (“endpoints”) en functies voor het bijhouden en beheren van de intrekkingslijsten:

Image 1

9.2.   Vertrouwensmodel

Alle verbindingen komen tot stand via het standaard DCCG-vertrouwensmodel door de NBTLS- en NBUP-certificaten (zie certificaatgovernance). Alle informatie wordt verpakt en geüpload door CMS-berichten om de integriteit te waarborgen.

9.3.   Batch-samenstelling

9.3.1.   Batch

Intrekkingslijsten bevatten één of meer vermeldingen en worden verpakt in batches die een reeks hashes en metadata bevatten. Een batch is onveranderlijk (“immutable”) en bevat een vervaldatum die aangeeft wanneer de batch kan worden gedeletet. De vervaldatum van alle items in de batch moet exact dezelfde zijn, wat betekent dat de batches moeten worden gegroepeerd per vervaldatum en per ondertekenende DSC (documentondertekenaarscertificaat). Batches bevatten maximaal 1 000 vermeldingen. Als een intrekkingslijst uit meer dan 1 000 vermeldingen bestaat, worden meer batches gemaakt. Een entry mag op hoogstens één batch voorkomen. De batch wordt verpakt in een CMS-structuur en door het NBup-certificaat van het uploadende land ondertekend.

9.3.2.   Batchindex

Als een batch is aangemaakt, wordt door de gateway een unieke ID toegewezen en wordt die automatisch aan de index toegevoegd. De batchindex wordt gerangschikt op datum van wijziging, in oplopende chronologische volgorde.

9.3.3.   Gateway

De gateway verwerkt intrekkingsbatches ongewijzigd: bijwerkingen of schrappingen zijn niet mogelijk, noch kan informatie aan de batches worden toegevoegd. De batches worden doorgezonden naar alle bevoegde landen (zie hoofdstuk 9.6).

De gateway monitort de vervaldata van de batches en deletet de vervallen batches. Nadat de batch is gedeletet, meldt de gateway een “HTTP 410 Gone” voor de gedeletete batch URL. De batch verschijnt derhalve in de batchindex als “deleted”.

9.4.   Hash types

De intrekkingslijst bevat hashes die verschillende soorten/attributen van intrekkingen kunnen betekenen. Deze soorten of attributen worden aangegeven bij de opstelling van de intrekkingslijsten. De huidige soorten zijn:

Type

Attribuut

Hash-berekening

SIGNATURE

DCC Signature

SHA256 of DCC Signature

UCI

UCI (Unique Certificate Identifier)

SHA256 of UCI

COUNTRYCODEUCI

Issuing Country Code + UCI

SHA256 of Issuing CountryCode + UCI

Alleen de eerste 128 bits van de hashes die als base64 strings zijn gecodeerd, komen in de batches terecht en worden gebruikt om het ingetrokken DCC te identificeren (1).

9.4.1.   Hash type: SHA256(DCC-ondertekening)

In dit geval wordt de hash berekend aan de hand van de bytes van de COSE_SIGN1-handtekening van de CWT. De formule voor de door de EC-DSA ondertekende certificaten gebruikt de r-waarde als input:

SHA256(r)

[vereist voor alle nieuwe implementaties]

9.4.2.   Hash type: SHA256(UCI)

In dit geval wordt de hash berekend aan de hand van de bytes van de UCI string die in UTF-8 is gecodeerd en geconverteerd naar een byte array.

[verouderd (2), maar ondersteund voor backwards compatibility]

9.4.3.   Hash type: SHA256(Issuing CountryCode+UCI)

In dit geval wordt de CountryCode gecodeerd als UTF-8 string die met de met een UTF-8 string gecodeerde UCI is samengevoegd. Dit wordt dan geconverteerd naar een byte array en gebruikt als input voor de hashfunctie.

[verouderd2, maar ondersteund voor backwards compatibility]

9.5.   API-structuur

9.5.1.   Provisioning API voor intrekkingsvermeldingen

9.5.1.1.   Doel

De API levert de intrekkingslijsten in batches inclusief een batchindex.

9.5.1.2.   Eindpunten

9.5.1.2.1.   Batch List Download Endpoint

De eindpunten volgen een eenvoudig ontwerp, en melden een lijst van batches met een kleine wrapper met metadata. De batches worden gerangschikt op datum in oplopende (chronologische) volgorde.

/revocation-list

Verb: GET

Content-Type: application/json

Response: JSON Array

 

{

 

‘more”:true|false,

 

‘batches”:

 

[{

 

‘batchId”: “{uuid}”,

 

‘country”: “XY”,

 

‘date”: “2021-11-01T00:00:00Z’

 

‘deleted”: true | false

 

}, ..

 

]

 

}

NB: De resultaten worden standaard beperkt tot 1 000. Als de flag “more” op “true” staat, betekent dat dat er meer batches kunnen worden gedownload. Om meer items te downloaden, moet de client de If-Modified-Since header zetten op een datum die niet eerder valt dan de laatst ontvangen vermelding.

Het antwoord bevat een JSON array met de volgende structuur:

Veld

Definitie

more

Boolean Flag die aangeeft dat er meer batches zijn.

batches

Array met de bestaande batches.

batchId

https://en.wikipedia.org/wiki/Universally_unique_identifier

country

Country Code ISO 3166

date

ISO 8601 Date UTC. Datum waarop de batch is toegevoegd of gedeletet.

deleted

Boolean. True indien gedeletet. Als de deleted flag aan staat, kan de entry na zeven dagen definitief uit de query results worden verwijderd.

9.5.1.2.1.1.   Response Codes

Code

Beschrijving

200

In orde

204

Leeg, als “If-Modified-Since” header content geen match oplevert.

Request Header

Header

Verplicht

Beschrijving

If-Modified-Since

Ja

Deze header bevat de laatst gedownloade datum om de nieuwste resultaten te krijgen. Bij de eerste oproep moet de header op “2021-06-01T00:00:00Z” worden gezet

9.5.1.2.2.   Batch Download Endpoint

De batches bevatten een lijst van certificate identifiers:

/revocation-list/{batchId}

Verb: GET

Accepts: application/cms

Response:CMS with Content

 

{

 

‘country”: “XY”,

 

‘expires”: “2022-11-01T00:00:00Z”,

 

‘kid”:“23S+33f=’,

 

hashType’:‘SIGNATURE’,

 

‘entries”:[{

 

“hash”:”e2e2e2e2e2e2e2e2’

 

}, ..]

 

}

Het antwoord bevat een CMS met een handtekening die moet overeenkomen met het NBUP -certificaat van het land. Alle items in de JSON array hebben de volgende structuur:

Veld

Verplicht

Type

Definitie

expires

Ja

String

Datum waarop het item kan worden verwijderd.

ISO8601 Date/Time UTC

country

Ja

String

Country Code ISO 3166

hashType

Ja

String

Hash Type van de aangeleverde entries (zie Hash Types)

entries

Ja

JSON Object Array

Zie tabel Entries

kid

Ja

String

base64-gecodeerde KID van het DSC dat is gebruikt om het DCC te ondertekenen.

Als de KID onbekend is, dan kan de string `UNKNOWN_KID` (zonder de aanhalingstekens) worden gebruikt.

N.B.

Batches worden gegroepeerd per vervaldatum en per DSC — alle items verstrijken op hetzelfde moment en zijn met dezelfde sleutel ondertekend.

De vervaltermijn is een datum/tijd in UTC omdat EU-DCC een mondiaal systeem is en een eenduidig tijdstip moet worden gebruikt.

De vervaldag van een definitief ingetrokken DCC wordt vastgesteld op de vervaldag van het bijbehorende DSC dat is gebruikt om het DCC te ondertekenen, of op de vervaltijd van het ingetrokken DCC (in dat geval worden de gebruikte NumericDate/epoch times beschouwd als in de UTC-tijdzone).

De National Backend (NB) verwijdert items uit zijn intrekkingslijst als de vervaldatum is bereikt.

De NB kan items uit zijn intrekkingslijst verwijderen als de kid die is gebruikt om het DCC te ondertekenen, is ingetrokken.

9.5.1.2.2.1.   Entries

Veld

Verplicht

Type

Definitie

hash

Ja

String

De eerste 128 bits van de SHA256 hash, gecodeerd als een base64 string

NB: Het entries object bevat momenteel alleen een hash, maar om compatibel te zijn met toekomstige wijzigingen is gekozen voor een object in plaats van een json array.

9.5.1.2.2.2.   Response Codes

Code

Beschrijving

200

In orde

410

Batch weg. Batch kan worden gedeletet in de national backend.

9.5.1.2.2.3.   Response Headers

Header

Beschrijving

ETag

Batch ID.

9.5.1.2.3.   Batch Upload Endpoint

De upload geschiedt langs hetzelfde eindpunt via POST Verb:

/revocation-list

Verb: POST

Accepts: application/cms

Request: CMS with Content

ContentType: application/cms

Content:

 

{

 

‘country”: “XY”,

 

‘expires”: “2022-11-01T00:00:00Z”,

 

‘kid”:„23S+33f=’,

 

‘hashType”:”SIGNATURE”,

 

‘entries”:[{

 

“hash”:”e2e2e2e2e2e2e2e2’

 

}, ..]

 

}

De batch wordt ondertekend met het NBUP -certificaat. De gateway controleert of de handtekening door de NBUP is geplaatst voor het betrokken land. Als de handtekeningcontrole mislukt, dan gaat de upload niet door.

NB: Iedere batch is immutable en kan na de upload niet worden gewijzigd. Hij kan wel worden gedeletet. De ID van iedere gedeletete batch wordt opgeslagen, en een upload van een nieuwe batch met dezelfde ID wordt geweigerd.

9.5.1.2.4.   Batch Delete Endpoint

Een batch kan worden gedeletet langs hetzelfde eindpunt via DELETE Verb:

/revocation-list

Verb: DELETE

Accepts: application/cms

ContentType: application/cms

Request: CMS with Content

Content:

 

{

 

‘batchId”: ‘…”

 

}

of, omwille van de compabiliteit, naar het volgende eindpoint met de POST verb:

/revocation-list/delete

Verb: POST

Accepts: application/cms

ContentType: application/cms

Request: CMS with Content

Content:

 

{

 

‘batchId”: ‘…”

 

}

9.6.   API Protection/AVG

Deze afdeling beschrijft implementatiemaatregelen om te voldoen aan Verordening (EU) 2021/953 inzake de verwerking van persoonsgegevens.

9.6.1.   Bestaande authenticatie

De gateway gebruikt momenteel het NBTLS -certificaat om de landen te authenticeren die met de gateway verbinden. Deze authenticatie kan worden gebruikt om de identiteit vast te stellen van het land dat met de gateway verbonden is. Die identiteit kan dan worden gebruikt om toegangscontrole te implementeren.

9.6.2.   Toegangscontrole

Om persoonsgegevens rechtmatig te kunnen verwerken, implementeert de gateway een mechanisme voor toegangscontrole.

De gateway implementeert een Access Control List in combinatie met Role Based Security. In dit kader worden twee tabellen bijgehouden: één tabel waarin wordt beschreven welke rollen welke operations op welke resources kunnen toepassen, en de andere waarin wordt beschreven welke rollen aan welke gebruikers (Users) worden toegewezen.

Drie rollen zijn vereist om de op grond van dit document vereiste controles te implementeren:

 

RevocationListReader

 

RevocationUploader

 

RevocationDeleter

De volgende eindpunten controleren of de gebruiker de rol RevocationListReader heeft; zo ja, dan wordt toegang verleend, anders volgt een HTTP 403 Forbidden:

GET/revocation-list/

GET/revocation-list/{batchId}

De volgende eindpunten controleren of de gebruiker de rol RevocationUploader heeft; zo ja, dan wordt toegang verleend, anders volgt een HTTP 403 Forbidden:

POST/revocation-list

De volgende eindpunten controleren of de gebruiker de rol RevocationDeleter heeft; zo ja, dan wordt toegang verleend, anders volgt een HTTP 403 Forbidden:

DELETE/revocation-list

POST/revocation-list/delete

De gateway biedt ook een betrouwbare methode waarmee de beheerders de rollen die aan de gebruikers zijn gekoppeld, zodanig kunnen beheren dat de kans op menselijke fouten wordt beperkt zonder dat de functionele beheerders worden belast.”.


(1)  Zie ook 9.5.1.2 voor nadere API-beschrijvingen.

(2)  Verouderd betekent dat deze feature niet in nieuwe implementaties terugkomt, maar voor een bepaalde termijn wordt ondersteund voor nieuwe implementaties.


BIJLAGE II

Deel 3 van bijlage V bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 wordt vervangen door:

“3.    Gemeenschappelijke structuren en algemene eisen

Er wordt geen digitaal EU-covidcertificaat afgegeven indien vanwege ontbrekende informatie niet alle datavelden correct kunnen worden ingevuld conform deze specificatie. Dit doet geen afbreuk aan de verplichting van de lidstaten om digitale EU-covidcertificaten af te geven.

In alle velden mag informatie worden verstrekt met gebruikmaking van de volledige reeks UNICODE 13.0-tekens die zijn gecodeerd met UTF-8, tenzij dat specifiek beperkt is tot waardereeksen of kleinere reeksen tekens.

De gemeenschappelijke structuur is als volgt:

“JSON”:{

“ver”:<versie-informatie>,

“nam”:{

<persoonnaaminformatie>

},

“dob”:<geboortedatum>,

“v” of “t” of “r”:[

{<vaccinatiedosis of test of herstelinformatie, één entry>}

]

}

Nadere informatie over de afzonderlijke groepen en velden is te vinden in de volgende hoofdstukken.

Als in de regels is bepaald dat een veld moet worden overgeslagen, houdt dat in dat het leeg is en dat de naam noch de waarde van het veld in de inhoud is toegestaan.

3.1.    Versie

Er wordt informatie over de versie verstrekt. De vermelding van versies is gebaseerd op Semantic Versioning (semver: https://semver.org). Tijdens de productie is de versie een van de officieel vrijgegeven versies (huidige versie of een van de oudere versies die officieel zijn vrijgegeven). Zie JSON Schema location voor meer informatie.

ID veld

Naam van het veld

Instructies

ver

Versie schema

Stemt overeen met de identificatiecode van de voor de productie van het EUDCC gebruikte schemaversie.

Voorbeeld:

“ver”:„1.3.0”

3.2.    Naam en geboortedatum van de persoon

De naam van de persoon is de officiële volledige naam van de persoon, overeenkomend met de in reisdocumenten vermelde naam. De identificatiecode van de structuur is nam. De naam van exact 1 (één) persoon wordt vermeld.

ID veld

Naam van het veld

Instructies

nam/fn

Achternaam/-namen

Achternaam/-namen van de houder

Indien de houder geen achternaam maar wel een voornaam heeft, wordt het veld overgeslagen.

In alle andere gevallen wordt exact 1 (één) niet-leeg veld vermeld, waarin alle achternamen zijn opgegeven. In het geval van meerdere achternamen worden deze door een spatie gescheiden. Gecombineerde namen met koppeltekens of soortgelijke tekens, moeten echter dezelfde blijven.

Voorbeelden:

“fn”:„Musterfrau-Gößinger”

“fn”:„Musterfrau-Gößinger Müller”

nam/fnt

Gestandaardiseerde achternaam/-namen

Achternaam/-namen van de houder, getranslitereerd volgens dezelfde conventie als in de machineleesbare reisdocumenten van de houder (zoals de regels van ICAO Doc 9303 deel 3).

Indien de houder geen achternaam maar wel een voornaam heeft, wordt het veld overgeslagen.

In alle andere gevallen wordt exact 1 (één) niet-leeg veld vermeld, met uitsluitend de tekens A-Z en <. Maximumlengte: 80 tekens (volgens specificatie ICAO 9303).

Voorbeelden:

“fnt”:„MUSTERFRAU<GOESSINGER”

“fnt”:„MUSTERFRAU<GOESSINGER<MUELLER”

nam/gn

Voornaam/-namen

Voornaam/-namen van de houder.

Indien de houder geen voornaam maar wel een achternaam heeft, wordt het veld overgeslagen.

In alle andere gevallen wordt exact 1 (één) niet-leeg veld vermeld, waarin alle voornamen zijn opgegeven. In het geval van meerdere voornamen worden deze door een spatie gescheiden.

Voorbeeld:

“gn”:„Isolde Erika”

nam/gnt

Gestandaardiseerde voornaam/-namen

Voornaam/-namen van de houder, getranslitereerd volgens dezelfde conventie als die welke wordt gebruikt in de machineleesbare reisdocumenten van de houder (zoals de regels van ICAO Doc 9303 deel 3).

Indien de houder geen voornaam maar wel een achternaam heeft, wordt het veld overgeslagen.

In alle andere gevallen wordt exact 1 (één) niet-leeg veld vermeld, met uitsluitend de tekens A-Z en <. Maximumlengte: 80 tekens.

Voorbeeld:

“gnt”:„ISOLDE<ERIKA”

dob

Geboortedatum

Geboortedatum van de DCC-houder.

Volledige of gedeeltelijke datum zonder tijd, beperkt tot het bereik 1900-01-01 t/m 2099-12-31.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld indien de volledige of gedeeltelijke geboortedatum bekend is. Indien de geboortedatum zelfs niet gedeeltelijk bekend is, bevat het veld een lege string „”. Die moet overeenkomen met de informatie in de reisdocumenten.

Indien er informatie over de geboortedatum beschikbaar is, wordt een van de volgende ISO 8601-formaten gebruikt. Andere opties worden niet ondersteund.

JJJJ-MM-DD

JJJJ-MM

JJJJ

(De verificatieapp kan ontbrekende delen van de geboortedatum tonen aan de hand van de XX-conventie zoals die welke wordt gebruikt in machineleesbare reisdocumenten, bv. 1990-XX-XX.)

Voorbeelden:

“dob”:„1979-04-14”

“dob”:„1901-08”

“dob”:„1939”

“dob”:„”

3.3.    Groepen voor specifieke informatie betreffende het type certificaat

Het JSON-schema ondersteunt drie groepen vermeldingen die specifieke informatie betreffende het type certificaat bevatten. Elk EUDCC bevat exact 1 (één) groep. Lege groepen zijn niet toegestaan.

ID groep

Naam groep

Entries

v

Vaccinatiegroep

Bevat, indien aanwezig, exact 1 (één) vermelding die exact 1 (één) vaccinatiedosis (één dosis) beschrijft.

t

Testgroep

Bevat, indien aanwezig, exact 1 (één) vermelding die exact 1 (één) testresultaat beschrijft.

r

Herstelgroep

Bevat, indien aanwezig, exact 1 (één) vermelding die 1 (één) herstelverklaring beschrijft.”


BIJLAGE III

“BIJLAGE VI

VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE LIDSTATEN ALS GEZAMENLIJKE VERWERKINGSVERANTWOORDELIJKEN VOOR DE GATEWAY VOOR DIGITALE EU-COVIDCERTIFICATEN INZAKE DE UITWISSELING VAN INTREKKINGSLIJSTEN VAN HET EU-DCC

AFDELING 1

Onderafdeling 1

Verdeling van verantwoordelijkheden

(1)

De gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken verwerken persoonsgegevens via de vertrouwenskadergateway overeenkomstig de technische specificaties van bijlage I.

(2)

De autoriteiten van afgifte van de lidstaten blijven de enige verwerkingsverantwoordelijke voor het verzamelen, het gebruik, de bekendmaking en andere wijzen van verwerking van intrekkingsinformatie buiten de gateway, ook voor de procedure die leidt tot de intrekking van een certificaat.

(3)

Iedere verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens in de vertrouwenskadergateway overeenkomstig de artikelen 5, 24 en 26 van de algemene verordening gegevensbescherming.

(4)

Iedere verwerkingsverantwoordelijke richt een contactpunt met een functionele mailbox in voor de communicatie tussen de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken onderling en tussen de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken en de verwerker.

(5)

Een werkgroep die is opgericht door het in artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953 bedoelde comité, wordt gemachtigd om zich over alle kwesties uit te spreken die voortvloeien uit de uitwisseling van intrekkingslijsten en uit de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de daarmee samenhangende verwerking van persoonsgegevens, en om gecoördineerde instructies aan de Commissie als verwerker te faciliteren. Het besluitvormingsproces van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken wordt geregeld door deze werkgroep en het door haar vast te stellen reglement van orde. Als basisregel geldt dat gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken die niet deelnemen aan een werkgroepvergadering die ten minste zeven dagen van de voren schriftelijk is aangekondigd, stilzwijgend instemmen met de resultaten van die werkgroepvergadering. Iedere gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke kan een vergadering van deze werkgroep bijeenroepen.

(6)

Instructies aan de verwerker worden door een van de contactpunten van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken in overeenstemming met de andere gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken toegezonden, conform het in punt 5 hierboven beschreven besluitvormingsproces van de werkgroep. De gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke die de instructie geeft, dient deze schriftelijk aan de verwerker te verstrekken en alle andere gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken hiervan in kennis te stellen. Als een zaak onder zodanige tijdsdruk staat dat er geen vergadering van de werkgroep conform punt 5 kan plaatsvinden, kan er toch een instructie worden gegeven, maar die kan door de werkgroep worden herroepen. De instructie moet schriftelijk worden gegeven, en alle andere gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken moeten op het moment van het geven van de instructie daarvan op de hoogte worden gesteld.

(7)

De conform punt 5 ingestelde werkgroep laat de individuele bevoegdheid van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken onverlet om hun bevoegde toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig de artikelen 33 en 24 van de algemene verordening gegevensbescherming in te lichten. Voor deze melding is de instemming van de andere gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken niet vereist.

(8)

In het kader van de vertrouwenskadergateway mogen alleen daartoe door de aangewezen nationale autoriteiten of officiële instanties gemachtigde personen toegang krijgen tot de uitgewisselde persoonsgegevens.

(9)

Iedere autoriteit van afgifte houdt een register bij van de verwerkingsactiviteiten die onder haar verantwoordelijkheid plaatsvinden. De gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid mag in het register worden vermeld.

Onderafdeling 2

Verantwoordelijkheden en rollen voor het behandelen van verzoeken en voor het informeren van betrokkenen

1)

Iedere verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de natuurlijke personen wier certificaat of certificaten hij heeft ingetrokken (“de betrokkenen”) in zijn rol van autoriteit van afgifte informatie over die intrekking en de verwerking van hun persoonsgegevens in de gateway voor digitale EU-covidcertificaten ter ondersteuning van de uitwisseling van intrekkingslijsten, overeenkomstig artikel 14 van de algemene verordening gegevensbescherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost.

2)

Iedere verwerkingsverantwoordelijke treedt op als contactpunt voor natuurlijke personen wier certificaat hij heeft ingetrokken en behandelt de verzoeken die betrokkenen of hun vertegenwoordigers in het kader van de uitoefening van hun rechten overeenkomstig de algemene verordening gegevensbescherming indienen. Indien een gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke een verzoek van een betrokkene ontvangt dat betrekking heeft op een door een andere gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke afgegeven certificaat, stelt hij de betrokkene in kennis van de identiteit en de contactgegevens van die verantwoordelijke gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke. De gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken verlenen elkaar op onderling verzoek bijstand bij het behandelen van de verzoeken van de betrokkenen en beantwoorden elkaar onverwijld, en uiterlijk binnen één maand na ontvangst van een verzoek om bijstand. Indien een verzoek verband houdt met door een derde land ingediende gegevens, behandelt de verwerkingsverantwoordelijke het verzoek en stelt hij de betrokkene in kennis van de identiteit en de contactgegevens van de autoriteit van afgifte in het derde land.

3)

Iedere verwerkingsverantwoordelijke stelt de inhoud van deze bijlage, met inbegrip van de in de punten 1 en 2 vastgestelde regelingen, ter beschikking van de betrokkene.

AFDELING 2

Beheer van beveiligingsincidenten, met inbegrip van inbreuken in verband met persoonsgegevens

1)

De gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken verlenen elkaar bijstand bij de identificatie en behandeling van beveiligingsincidenten, met inbegrip van inbreuken in verband met persoonsgegevens, die verband houden met de verwerking in de gateway voor digitale EU-covidcertificaten.

2)

De gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken stellen elkaar met name in kennis van:

a)

alle potentiële of feitelijke risico’s voor de beschikbaarheid, de vertrouwelijkheid en/of de integriteit van de persoonsgegevens die in de vertrouwenskadergateway worden verwerkt;

b)

alle inbreuken in verband met persoonsgegevens, de waarschijnlijke gevolgen van die inbreuken en de beoordeling van het risico voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, alsmede alle maatregelen die zijn genomen om de inbreuken in verband met persoonsgegevens aan te pakken en het risico voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen te beperken;

c)

alle inbreuken op de technische en/of organisatorische waarborgen van de verwerking in de vertrouwenskadergateway.

3)

De gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken melden, overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van de algemene verordening gegevensbescherming of na kennisgeving door de Commissie, alle inbreuken in verband met de verwerking in de vertrouwenskadergateway aan de Commissie, aan de bevoegde toezichthoudende autoriteiten en, in voorkomend geval, aan de betrokkenen.

4)

Iedere autoriteit van afgifte neemt passende technische en organisatorische maatregelen om:

a)

de beschikbaarheid, de integriteit en de vertrouwelijkheid van de gezamenlijk verwerkte persoonsgegevens te waarborgen en te beschermen;

b)

persoonsgegevens in haar bezit te beschermen tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking, verlies, gebruik, openbaarmaking, verkrijging of toegang;

c)

te waarborgen dat de persoonsgegevens niet algemeen toegankelijk zijn of toegankelijk zijn voor anderen dan de ontvangers of verwerkers.

AFDELING 3

Gegevensbeschermingseffectbeoordeling

1)

Indien een verwerkingsverantwoordelijke, om te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 35 en 36 van Verordening (EU) 2016/679, informatie van een andere verwerkingsverantwoordelijke nodig heeft, zendt hij een specifiek verzoek naar de in afdeling 1, onderafdeling 1, punt 4, bedoelde functionele mailbox. De laatstgenoemde zal alles in het werk stellen om deze informatie te verstrekken.

BIJLAGE IV

“BIJLAGE VII

VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE COMMISSIE ALS GEGEVENSVERWERKER VOOR DE GATEWAY VOOR DIGITALE EU-COVIDCERTIFICATEN TER ONDERSTEUNING VAN DE UITWISSELING VAN INTREKKINGSLIJSTEN VAN HET EU-DCC

De Commissie:

1)

bewerkstelligt en waarborgt namens de lidstaten een beveiligde en betrouwbare communicatie-infrastructuur ter ondersteuning van de uitwisseling van intrekkingslijsten die bij de gateway voor digitale EU-covidcertificaten zijn ingediend;

2)

kan, om haar verplichtingen als gegevensverwerker van de vertrouwenskadergateway voor de lidstaten na te komen, derden als subverwerkers inschakelen; licht de verwerkingsverantwoordelijken in over beoogde veranderingen inzake de toevoeging of vervanging van andere subverwerkers, en zo de verwerkingsverantwoordelijken de mogelijkheid bieden gezamenlijk tegen deze veranderingen bezwaar te maken. De Commissie zorgt ervoor dat dezelfde verplichtingen inzake gegevensbescherming als uiteengezet in dit besluit van toepassing zijn op deze subverwerkers;

3)

verwerkt de persoonsgegevens uitsluitend op basis van schriftelijke instructies van de verwerkingsverantwoordelijken, tenzij een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepaling haar tot verwerking verplicht; in dat geval stelt de Commissie de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken, voorafgaand aan de uitvoering van de verwerkingsactiviteit, in kennis van dat wettelijk voorschrift, tenzij die wetgeving kennisgeving van dergelijke informatie om gewichtige redenen van algemeen belang verbiedt;

verwerkt de gegevens als volgt:

a)

authenticatie van nationale backendservers, op basis van nationale backendservercertificaten;

b)

ontvangst van de in artikel 5 bis, lid 3, van het besluit bedoelde gegevens die door nationale achtergrondservers zijn geüpload door te voorzien in een applicatieprogramma-interface die nationale backendservers in staat stelt de relevante gegevens te uploaden;

c)

opslag van de gegevens in de gateway voor digitale EU-covidcertificaten;

d)

beschikbaar stellen van de gegevens om door de nationale achtergrondservers te worden gedownload;

e)

verwijdering van de gegevens op de vervaldatum of in opdracht van de verwerkingsverantwoordelijke die ze heeft ingediend;

f)

na de beëindiging van de dienstverlening, wissen van alle resterende gegevens, tenzij opslag van de persoonsgegevens Unierechtelijk of lidstaatrechtelijk verplicht is;

4)

neemt alle geavanceerde organisatorische, fysieke en logische beveiligingsmaatregelen om de gateway voor digitale EU-covidcertificaten in stand te houden. Hiertoe zal de commissie:

a)

een verantwoordelijke entiteit aanwijzen voor de gateway voor digitale EU-covidcertificaten, de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken in kennis stellen van de contactgegevens van de entiteit en ervoor zorgen dat deze beschikbaar is om te reageren op bedreigingen voor de beveiliging;

b)

de verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de gateway voor digitale EU-covidcertificaten op zich nemen, onder meer door regelmatig tests, evaluaties en beoordelingen van de beveiligingsmaatregelen uit te voeren;

c)

ervoor zorgen dat alle personen aan wie toegang tot de gateway voor digitale EU-covidcertificaten is verleend, onderworpen zijn aan een contractuele, professionele of wettelijke verplichting tot vertrouwelijkheid;

5)

neemt alle nodige veiligheidsmaatregelen om te voorkomen dat de goede werking van nationale backendservers in het gedrang komt. Daartoe voert de Commissie specifieke procedures in met betrekking tot de verbinding van de backendservers naar de gateway voor digitale EU-covidcertificaten. Die bestaan uit:

a)

een risicobeoordelingsprocedure om potentiële bedreigingen van het systeem te identificeren en in te schatten;

b)

een audit- en evaluatieprocedure om:

i)

de overeenstemming tussen de uitgevoerde beveiligingsmaatregelen en het toepasselijke beveiligingsbeleid te controleren;

ii)

regelmatig de integriteit van de systeembestanden, de beveiligingsparameters en de verleende machtigingen te controleren;

iii)

toezicht te houden teneinde beveiligingsinbreuken te identificeren;

iv)

wijzigingen door te voeren om bestaande zwakke punten in de beveiliging te remediëren;

v)

de voorwaarden vast te stellen voor het toestaan, onder meer op verzoek van verwerkingsverantwoordelijken, van en het leveren van een bijdrage aan de uitvoering van onafhankelijke audits, met inbegrip van inspecties, en evaluaties van de veiligheidsmaatregelen, onder voorwaarden die Protocol nr. 7 bij het VWEU betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie in acht nemen;

c)

wijziging van de beheersprocedure om de gevolgen van een wijziging vóór de uitvoering ervan te documenteren en te meten, en de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken op de hoogte houden van wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de communicatie met en/of de beveiliging van hun infrastructuren;

d)

vaststelling van een onderhouds- en reparatieprocedure om de na te leven regels en voorwaarden voor het onderhoud en/of het repareren van apparatuur te specificeren;

e)

vaststelling van een procedure voor beveiligingsincidenten om het meldings- en escalatiesysteem vast te stellen, de getroffen verwerkingsverantwoordelijken onverwijld in kennis te stellen, de verwerkingsverantwoordelijken onverwijld in kennis te stellen zodat zij de nationale toezichthoudende autoriteiten voor gegevensbescherming op de hoogte kunnen brengen van eventuele inbreuken in verband met persoonsgegevens, en een disciplinair proces vast te stellen om inbreuken op de beveiliging aan te pakken;

6)

neemt geavanceerde materiële en/of logische veiligheidsmaatregelen voor de installaties waar de apparatuur van de gateway voor digitale EU-covidcertificaten is ondergebracht en voor controles met betrekking tot de toegang tot logische gegevens en beveiliging. Hiertoe zal de commissie:

a)

fysieke beveiliging handhaven om afzonderlijke veiligheidszones op te stellen en de opsporing van inbreuken mogelijk te maken;

b)

de toegang tot de faciliteiten controleren en met het oog op de traceerbaarheid een register van bezoekers bijhouden;

c)

ervoor zorgen dat externe personen die toegang krijgen tot gebouwen, worden begeleid door naar behoren gemachtigd personeel;

d)

ervoor zorgen dat apparatuur niet kan worden toegevoegd, vervangen of verwijderd zonder voorafgaande machtiging van de aangewezen verantwoordelijke instanties;

e)

de wederzijdse toegang van en tot de nationale backendservers en de vertrouwenskadergateway controleren;

f)

ervoor zorgen dat personen die toegang hebben tot de gateway voor digitale EU-covidcertificaten geïdentificeerd en geauthenticeerd worden;

g)

de machtiging met betrekking tot de toegang tot de gateway voor digitale EU-covidcertificaten herzien in geval van een inbreuk op de beveiliging die gevolgen heeft voor deze infrastructuur;

h)

de integriteit van de via de gateway voor digitale EU-covidcertificaten doorgegeven informatie bewaren;

i)

technische en organisatorische veiligheidsmaatregelen ten uitvoer leggen om ongeoorloofde toegang tot persoonsgegevens te voorkomen;

j)

waar nodig maatregelen treffen om ongeoorloofde toegang tot de gateway voor digitale EU-covidcertificaten vanaf het domein van de nationale autoriteiten te blokkeren (dat wil zeggen: een locatie/IP-adres blokkeren);

7)

onderneemt stappen om haar domein te beschermen, met inbegrip van het verbreken van verbindingen, in geval van een aanzienlijke afwijking van de kwaliteits- of beveiligingsbeginselen en -concepten;

8)

houdt een risicobeheerplan in stand dat betrekking heeft op het gebied waarvoor zij verantwoordelijk is;

9)

monitort — in real time — de prestaties van alle dienstencomponenten van de diensten van haar vertrouwenskadergateway, produceert regelmatig statistieken en registreert gegevens;

10)

ondersteunt continu alle diensten van de vertrouwenskadergateway in het Engels via telefoon, mail of webportal en accepteert oproepen van geautoriseerde oproepers: de coördinatoren van de gateway voor digitale EU-covidcertificaten en hun respectieve helpdesks, projectmedewerkers en aangewezen personen van de Commissie;

11)

staat, voor zover mogelijk overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) 2018/1725, de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken door middel van passende technische en organisatorische maatregelen bij in de naleving van hun verplichting om te antwoorden op verzoeken tot uitoefening van de rechten van betrokkenen, zoals vastgesteld in hoofdstuk III van de algemene verordening gegevensbescherming;

12)

ondersteunt de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken door informatie te verstrekken over de gateway voor digitale EU-covidcertificaten, teneinde de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 32, 33, 34, 35 en 36 van de algemene verordening gegevensbescherming na te leven;

13)

zorgt ervoor dat de gegevens die binnen de gateway voor digitale EU-covidcertificaten worden verwerkt, onbegrijpelijk zijn voor onbevoegden;

14)

neemt alle nodige maatregelen om te voorkomen dat de gebruikers van de gateway voor digitale EU-covidcertificaten ongeoorloofd toegang hebben tot doorgegeven gegevens;

15)

neemt maatregelen om de interoperabiliteit en de communicatie tussen de verwerkingsverantwoordelijken voor de gateway voor digitale EU-covidcertificaten te bevorderen;

16)

houdt overeenkomstig artikel 31, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 een register bij van de verwerkingsactiviteiten die ten behoeve van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken zijn verricht.

”.

25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/105


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/484 VAN DE COMMISSIE

van 23 maart 2022

tot vaststelling van de mogelijkheid om af te wijken van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie wat betreft de uitvoering van bepaalde voorwaarden in verband met de vergroeningsbetaling voor het claimjaar 2022

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 1875)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (1), en met name artikel 69, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet in een betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken (“vergroeningsbetaling”). Deze praktijken omvatten gewasdiversificatie op grond van artikel 43, lid 2, punt a), en ecologische aandachtsgebieden op grond van artikel 43, lid 2, punt c), van die verordening. Nadere regels inzake die praktijken zijn vastgelegd in hoofdstuk 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie (2).

(2)

Krachtens artikel 44, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 moet braakliggend land, voor de toepassing van de gewasdiversificatie, worden beschouwd als een ander gewas dan grassen of andere kruidachtige voedergewassen. Dit impliceert dat land waarop is gegraasd of geoogst voor productiedoeleinden, niet als braakliggend land kan worden beschouwd.

(3)

Krachtens artikel 46, lid 2, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 mag braakliggend land als ecologisch aandachtsgebied worden beschouwd. Op braakliggend land dat als ecologisch aandachtsgebied kan worden aangemerkt, mag op grond van artikel 45, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 geen landbouwproductie plaatsvinden en is op grond van artikel 45, lid 10 ter, van die verordening het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen verboden.

(4)

De Russische invasie in Oekraïne op 24 februari 2022 heeft geleid tot een forse stijging van de grondstofprijzen en heeft een impact op vraag en aanbod van landbouwproducten. Om deze situatie het hoofd te bieden, moet het landbouwproductiepotentieel van de Unie voor zowel de voedsel- als de voedervoorziening worden vergroot.

(5)

Arealen braakland blijven bouwland dat geschikt is voor de productie van gewassen en dat onmiddellijk voor de productie van levensmiddelen en diervoeders kan worden gebruikt, zij het in verschillende mate, afhankelijk van de omstandigheden, zoals de bodemkwaliteit. Opdat landbouwers voor de voedselproductie en het voederen van dieren zo veel mogelijk kunnen gebruikmaken van hun beschikbare arealen, moeten de lidstaten bijgevolg toestemming krijgen om voor het claimjaar 2022 af te wijken van de voorwaarden in verband met de vergroeningsbetaling, met inbegrip van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, ten aanzien van braakliggend land dat is aangegeven ter naleving van de vereisten inzake gewasdiversificatie en ecologische aandachtsgebieden overeenkomstig artikel 44, lid 4, respectievelijk artikel 46, lid 2, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

(6)

Dit besluit mag slechts voorzien in afwijkingen van de verplichtingen inzake gewasdiversificatie en ecologische aandachtsgebieden voor zover en zolang dat strikt noodzakelijk is. De afwijkingen moeten worden beperkt tot het claimjaar 2022 en moeten erop gericht zijn de gevolgen voor het aanbod van en de vraag naar landbouwproducten aan te pakken door een uitbreiding toe te staan van het totale bouwland dat voor de productie van levensmiddelen en diervoeders beschikbaar is.

(7)

Wanneer de lidstaten een besluit inzake de toepassing van de afwijkingen nemen, moeten zij terdege rekening houden met de doelstellingen van de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken en in het bijzonder met de noodzaak om de bodemkwaliteit, de kwaliteit van de natuurlijke hulpbronnen en de biodiversiteit voldoende te beschermen, met name tijdens de meest gevoelige perioden, i.e. de bloeitijd en de broedtijd voor vogels.

(8)

Om te waarborgen dat de bij dit besluit toegestane afwijkingen effectief zijn om de nagestreefde doelstellingen te halen, namelijk de matiging van de stijgende grondstofprijzen en van de gevolgen voor vraag en aanbod, moeten de lidstaten hun besluiten inzake de toepassing van de afwijkingen binnen 21 dagen na de datum van kennisgeving van het onderhavige besluit nemen en moeten zij hun besluiten binnen zeven dagen na de datum waarop ze zijn genomen, aan de Commissie meedelen.

(9)

Om de Commissie in staat te stellen de correcte toepassing van de bij het onderhavige besluit toegestane afwijkingen en de effecten ervan te monitoren, moeten de lidstaten informatie verstrekken over het aantal bedrijven en het aantal hectaren waarvoor van de afwijkingen wordt gebruikgemaakt. Deze informatie moet uiterlijk op 15 december 2022 beschikbaar worden gesteld aan de Commissie met behulp van de bestaande rapporteringsinstrumenten.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor rechtstreekse betalingen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluiten tot afwijking van bepaalde voorwaarden in verband met de vergroeningsbetaling voor het claimjaar 2022

1.   In afwijking van artikel 44, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 kunnen de lidstaten voor het claimjaar 2022 besluiten dat braakliggend land als een afzonderlijk gewas wordt beschouwd, ook al is er op dat land gegraasd of geoogst voor productiedoeleinden of is het beteeld.

2.   In afwijking van artikel 45, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 kunnen de lidstaten voor het claimjaar 2022 besluiten dat braakliggend land als ecologisch aandachtsgebied wordt beschouwd op grond van artikel 46, lid 2, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013, ook al is er op dat land gegraasd of geoogst voor productiedoeleinden of is het beteeld. De in bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde wegingsfactor voor braakliggend land is van toepassing.

In afwijking van artikel 45, lid 10 ter, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 kunnen de lidstaten, wanneer zij gebruikmaken van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde afwijking, ook besluiten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toe te staan op arealen waarop wordt gegraasd of geoogst voor productiedoeleinden of die worden beteeld.

Artikel 2

Uiterste termijn

De in artikel 1 bedoelde besluiten worden binnen 21 dagen na de datum van kennisgeving van het onderhavige besluit genomen.

Artikel 3

Kennisgevingen

1.   Een krachtens artikel 1 genomen besluit wordt uiterlijk zeven dagen na de datum waarop het is genomen, door de lidstaat aan de Commissie gemeld.

2.   Uiterlijk op 15 december 2022 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het aantal bedrijven dat heeft gebruikgemaakt van de in artikel 1 vastgestelde afwijkingen, en van het aantal hectaren waarop die afwijkingen zijn toegepast.

Artikel 4

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 maart 2022.

Voor de Commissie

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die Verordening (PB L 181 van 20.6.2014, blz. 1).


25.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/108


BESLUIT (EU) 2022/485 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 17 maart 2022

tot wijziging van Besluit 2010/624/EU betreffende het beheer van door de Unie opgenomen en verstrekte leningen in het kader van het Europees financieel stabilisatiemechanisme

(ECB/2022/11)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 122, lid 2, en artikel 132, lid 1,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 17, artikel 21 en artikel 34.1,

Gelet op Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (1), en met name artikel 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Europese Centrale Bank (ECB) aangehouden deposito’s zoals geregeld in Besluit 2010/624/EU van de Europese Centrale Bank (ECB/2010/17) (2) moeten worden vergoed overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, lid 1, van Besluit (EU) 2019/1743 van de Europese Centrale Bank (ECB/2019/31) (3) teneinde te zorgen voor samenhang in de rentevergoeding van deposito’s in het Eurosysteem.

(2)

Derhalve moet Besluit 2010/624/EU (ECB/2010/17) dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging

Artikel 4 van het Besluit 2010/624/EU (ECB/2010/17) wordt als volgt gewijzigd:

“Artikel 4

De kasrekeningen als bedoeld in artikel 2 worden vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 1, van Besluit (EU) 2019/1743 van de Europese Centrale Bank (ECB/2019/31) (*1).

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de vijfde dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Frankfurt am Main, 17 maart 2022.

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)  PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1 .

(2)  Besluit 2010/624/EU van de Europese Centrale Bank van 14 oktober 2010 betreffende het beheer van door de Unie opgenomen en verstrekte leningen in het kader van het Europees financieel stabilisatiemechanisme (ECB/2010/17) (PB L 275 van 20.10.2010, blz. 10).

(3)  Besluit (EU) 2019/1743 van de Europese Centrale Bank van dinsdag 15 oktober 2019 betreffende de rentevergoeding op aangehouden extra reserves en bepaalde deposito’s (ECB/2019/31) (PB L 267 van 21.10.2019, blz. 12).