ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 96 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
65e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
24.3.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 96/1 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/466 VAN DE COMMISSIE
van 17 december 2021
tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad door nadere bepaling van de criteria voor afwijking van het beginsel dat de Europese Autoriteit voor effecten en markten toezicht houdt op goedgekeurde publicatieregelingen en goedgekeurde rapportagemechanismen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 2, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Gezien de grensoverschrijdende dimensie van de behandeling van marktdata, datakwaliteit en de noodzaak om schaalvoordelen te behalen, en teneinde het ongunstige effect van eventuele verschillen inzake zowel datakwaliteit als de taken van aanbieders van datarapporteringsdiensten te vermijden, heeft Verordening (EU) 2019/2175 van het Europees Parlement en de Raad (2) de bevoegdheden inzake vergunningverlening en toezicht met betrekking tot de activiteiten van aanbieders van datarapporteringsdiensten in de Unie overgedragen aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten (“ESMA”). |
(2) |
Tegelijkertijd krijgen goedgekeurde publicatieregelingen (“APA’s”) en goedgekeurde meldingsmechanismen (“ARM’s”) een afwijking wat betreft het toezicht door de ESMA, en blijven zij in plaats daarvan onder nationaal toezicht staan indien hun activiteiten van beperkt belang voor de interne markt zijn. |
(3) |
De activiteiten van een APA of een ARM moeten in de eerste plaats als van beperkt belang voor de interne markt worden beschouwd op basis van het relatieve aantal cliënten gevestigd in andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst van de APA of ARM. Indien de diensten die APA’s of ARM’s aanbieden, grotendeels grensoverschrijdend zijn, mag de afwijking niet gelden. Ten tweede moet het belang voor de interne markt zijn gebaseerd op het aandeel van de totale gemelde of bekendgemaakte transacties dat individuele APA’s of ARM’s hebben gemeld of bekendgemaakt. Indien dit aandeel een minimumdrempel overschrijdt, dan mogen de activiteiten niet als van beperkt belang voor de interne markt worden beschouwd. De berekening voor de APA’s moet gebaseerd zijn op transparantiedata die worden aangeleverd bij het Financial Instruments Reference Data System (FIRDS) en het Financial Instruments Transparency System (FITRS), terwijl de berekening voor de ARM’s gebaseerd moet zijn op de bij de bevoegde autoriteiten ingediende transactiemeldingen. |
(4) |
Wanneer een APA of een ARM of meerdere APA’s of ARM’s door één exploitant worden geëxploiteerd, is een afwijking van het ESMA-toezicht alleen mogelijk indien alle APA’s of ARM’s in aanmerking komen voor die afwijking. |
(5) |
Om het nieuwe toezichtkader voor aanbieders van datarapporteringsdiensten zoals ingevoerd bij artikel 4 van Verordening (EU) 2019/2175 soepel te laten functioneren, moet deze verordening onverwijld in werking treden en zo snel mogelijk van toepassing zijn, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Beoordeling van APA’s en ARM’s
1. Goedgekeurde publicatieregelingen (“APA’s”) en goedgekeurde meldingsmechanismen (“ARM’s”) zijn op grond van hun beperkte belang voor de interne markt onderworpen aan vergunningverlening en toezicht door een bevoegde autoriteit van een lidstaat in de zin van artikel 4, lid 1, punt 26, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) indien de activiteiten van die APA’s en ARM’s gemiddeld niet een van de in artikel 2 van deze verordening bepaalde drempels overschrijden. Indien meer dan één APA of ARM door dezelfde exploitant wordt geëxploiteerd, is een afwijking alleen van toepassing indien de activiteiten van geen enkele van de APA’s of ARM’s de in artikel 2 bepaalde drempels overschrijdt.
2. Ten behoeve van de vergunningverlening wordt de toetsing van de criteria van artikel 2 gebaseerd op door de aanvrager verstrekte ramingen van de toekomstige activiteiten.
3. Het in lid 1 bedoelde belang voor de interne markt van de activiteiten van APA’s of ARM’s wordt door de ESMA jaarlijks opnieuw getoetst, vanaf het jaar volgend op het eerste volledige kalenderjaar na de vergunningverlening. De toetsing van de criteria van artikel 2 is gebaseerd op gegevens die het volledige kalenderjaar voorafgaand aan de herbeoordeling vertegenwoordigen.
4. Ingeval op basis van de in lid 3 bedoelde herbeoordeling in twee opeenvolgende jaren de drempels voor afwijking of toepassing van ESMA-toezicht niet meer worden bereikt, gaat de verandering in de toepassing of de afwijking van het ESMA-toezicht in op 1 juni van het volgende jaar.
Artikel 2
Criteria voor de vaststelling van de afwijking van het ESMA-toezicht
1. Voor APA’s of ARM’s geldt een afwijking van het ESMA-toezicht indien:
a) |
de APA’s of ARM’s diensten verlenen aan of namens beleggingsondernemingen die onderworpen zijn aan de openbaarmakingsvereisten na de handel van de artikelen 20 en 21 van Verordening (EU) nr. 600/2014 of aan het rapportagevereiste van artikel 26 van die verordening, in maximaal drie verschillende lidstaten, terwijl ten minste 50 % van die beleggingsondernemingen over een vergunning beschikt in dezelfde lidstaat als de APA of ARM, alsmede |
b) |
het aantal en het volume van de overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) nr. 600/2014 door de APA openbaar gemaakte transacties wat betreft eigenvermogensinstrumenten minder dan 0,5 % van het totale aantal of het totale volume van de overeenkomstig artikel 20, lid 1, door alle APA’s openbaar gemaakte transacties bedraagt, en het aantal en het volume van de overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Verordening (EU) nr. 600/2014 door de APA openbaar gemaakte transacties wat betreft niet-eigenvermogensinstrumenten niet meer dan 0,5 % van het totale aantal of het totale volume van de overeenkomstig artikel 21, lid 1, door alle APA’s openbaar gemaakte transacties bedraagt, alsmede |
c) |
het aantal overeenkomstig artikel 26, lid 1, en artikel 26, lid 7, van Verordening (EU) nr. 600/2014 door het ARM gemelde transacties niet meer dan 0,5 % van het totale aantal overeenkomstig artikel 26, lid 1, en artikel 26, lid 7, van die verordening door alle ARM’s gemelde transacties bedraagt. |
2. De APA’s en ARM’s verstrekken de bevoegde autoriteit op verzoek data aan de hand waarvan het in lid 1, punt a), bepaalde criterium kan worden getoetst.
Artikel 3
Overgangsbepaling
Voor de toepassing van artikel 1 voert de ESMA de initiële toetsing van de afwijkingscriteria van artikel 2 uit. Deze initiële toetsing is gebaseerd op gegevens over de eerste zes maanden van 2021.
Artikel 4
Inwerkingtreding en datum van toepassing
Deze verordening treedt in werking en wordt van toepassing op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 december 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84.
(2) Verordening (EU) 2019/2175 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), Verordening (EU) nr. 1094/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), Verordening (EU) nr. 1095/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), Verordening (EU) nr. 600/2014 betreffende markten in financiële instrumenten, Verordening (EU) 2016/1011 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en Verordening (EU) 2015/847 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie (PB L 334 van 27.12.2019, blz. 1).
(3) Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
24.3.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 96/4 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/467 VAN DE COMMISSIE
van 23 maart 2022
tot vaststelling van buitengewone aanpassingssteun voor producenten in de landbouwsectoren
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 219, lid 1, in samenhang met artikel 228,
Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (2), en met name artikel 106, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Russische invasie in Oekraïne op 24 februari 2022 heeft gevolgen voor de landbouwers in de Unie. |
(2) |
De voornaamste bezorgdheid betreffende de handel tussen Oekraïne en de Unie is de beschikbaarheid van vervoer. De Oekraïense luchthavens waren de eerste die te lijden hadden onder de Russische aanval en alle commerciële scheepvaartactiviteiten in Oekraïense havens zijn opgeschort. |
(3) |
De crisis zal waarschijnlijk ernstige gevolgen hebben voor de levering van graan wereldwijd, waardoor de prijzen verder zullen stijgen, bovenop de huidige exploderende prijzen voor energie en meststoffen, en dat zal een impact hebben voor de landbouwers in de Unie. |
(4) |
Een tweede punt van zorg is dat producten van de Unie om logistieke en financiële redenen niet meer naar Oekraïne en mogelijk evenmin naar Rusland en Belarus zouden kunnen worden uitgevoerd, waardoor in sommige sectoren handelsverstoringen kunnen ontstaan die zouden leiden tot een verstoring van het marktevenwicht op de interne markt. Dat zou vooral gevolgen hebben voor de sectoren wijn en gedistilleerde dranken, verwerkte levensmiddelen (met inbegrip van verwerkte groenten en fruit), volledige zuigelingenvoeding en voeder voor gezelschapsdieren in het geval van Rusland, voor de sector groenten en fruit in het geval van Belarus en voor de sector dierlijke producten in het geval van Oekraïne. |
(5) |
Bijgevolg is er een acute dreiging van marktverstoring door de aanzienlijke kostenstijgingen en handelsverstoringen en is doeltreffende en doelmatige actie nodig. |
(6) |
Marktinterventiemaatregelen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1308/2013 in de vorm van openbare interventie, steun voor particuliere opslag of uitdemarktneming kunnen dan wel bijdragen aan het herstel van een zeker marktevenwicht door producten tijdelijk of permanent uit de handel te nemen, maar zijn niet van die aard dat ze marktverstoring door kostenstijgingen kunnen tegengaan. Zolang de markt zich geleidelijk aan de nieuwe omstandigheden moet aanpassen, is steun nodig voor producenten in sectoren waar de productiekosten stijgen tot een onhoudbaar niveau en waar producten hun normale afzetmarkt niet kunnen bereiken. |
(7) |
Om op een doelmatige en doeltreffende manier te kunnen reageren op de dreigende marktverstoring, is het van essentieel belang dat steun beschikbaar wordt gesteld aan producenten in de landbouwsectoren in de Unie die worden getroffen door een dergelijke marktverstoring. De lidstaten moeten bepalen in welke sector of sectoren, of delen daarvan, steun zal worden verleend aan de producenten die het meest onder marktverstoringen te lijden hebben. |
(8) |
Daarom is het passend de lidstaten een financiële bijdrage te verlenen ter ondersteuning van producenten die activiteiten ontplooien die de voedselzekerheid bevorderen of het verstoorde marktevenwicht aanpakken, zodat zij de nodige aanpassingen kunnen doorvoeren. Het voor elke lidstaat beschikbare bedrag moet worden bepaald volgens het respectieve gewicht van elke lidstaat in de landbouwsector van de Unie op basis van de in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) vastgestelde nettomaxima voor rechtstreekse betalingen. |
(9) |
De lidstaten moeten maatregelen uitwerken die bijdragen aan de voedselzekerheid of het verstoorde marktevenwicht aanpakken. De landbouwers moeten in aanmerking komen voor steun in het kader van deze maatregelen op voorwaarde dat zij een of meer van de volgende activiteiten waarmee deze doelstellingen worden nagestreefd, verrichten: circulaire economie, nutriëntenbeheer, efficiënt gebruik van grondstoffen en milieu- en klimaatvriendelijke productiemethoden. |
(10) |
De lidstaten moeten de steun via de meest doeltreffende kanalen verdelen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria die rekening houden met de omvang van de marktverstoring in de verschillende sectoren; tegelijk moeten zij ervoor zorgen dat de landbouwers de uiteindelijke begunstigden van de steun zijn en dat elke vorm van markt- of mededingingsverstoring wordt vermeden. |
(11) |
Aangezien het bedrag dat aan elke lidstaat wordt toegewezen, slechts een deel van het daadwerkelijke verlies van de producenten in de landbouwsectoren zou vergoeden, moet het de lidstaten worden toegestaan om aanvullende nationale steun aan die producenten te verlenen volgens dezelfde voorwaarden op het gebied van objectiviteit, non-discriminatie en niet-verstoring van de mededinging. Gezien de omvang van de huidige crisis mag deze aanvullende nationale steun bij wijze van uitzondering oplopen tot maximaal tweemaal de respectieve bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening. |
(12) |
Teneinde de lidstaten de nodige flexibiliteit te bieden om de steunverdeling op de concrete marktverstoring af te stemmen, moet hun worden toegestaan de steun te cumuleren met andere steun uit het Europees Landbouwgarantiefonds en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling. |
(13) |
De verlening van de in deze verordening bedoelde steun moet worden beschouwd als een maatregel ter ondersteuning van de landbouwmarkten overeenkomstig artikel 4, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013, na overschrijving van middelen uit de in artikel 25 van die verordening bedoelde reserve voor crises in de landbouwsector. |
(14) |
Aangezien de steun van de Unie in euro wordt vastgesteld, moet met het oog op een uniforme en gelijktijdige toepassing een datum worden bepaald waarop het bedrag dat wordt toegewezen aan lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, wordt omgezet in de nationale munteenheid van die landen. Het ontstaansfeit voor de wisselkoers moet worden bepaald overeenkomstig artikel 106 van Verordening (EU) nr. 1306/2013. Gezien het in lid 2, punt b), van dat artikel opgenomen beginsel en de in lid 5, punt c), van dat artikel vastgestelde criteria moet het ontstaansfeit de datum zijn waarop de onderhavige verordening in werking treedt. |
(15) |
Om budgettaire redenen mag de Unie de door de lidstaten gedane uitgaven enkel financieren indien de betrokken uitgaven binnen een bepaalde termijn zijn verricht. |
(16) |
Met het oog op transparantie, monitoring en degelijk beheer van de hun verleende bedragen moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van de vereiste concrete maatregelen, de criteria die worden gehanteerd om deze vast te stellen, de motivering voor de verdeling van de steun over de verschillende sectoren, de maatregelen ter voorkoming van verstoring van de mededinging op de betrokken markten, het verwachte resultaat van de maatregelen en de methoden om te controleren dat dit resultaat is bereikt. |
(17) |
De moeilijkheden om toegang te krijgen tot grondstoffen en de logistieke problemen die voortvloeien uit een abrupte onderbreking van commerciële zendingen vormen een onmiddellijke marktverstoring en bijgevolg is onmiddellijke actie noodzakelijk om de situatie doelmatig en doeltreffend aan te pakken. |
(18) |
Om ervoor te zorgen dat de producenten de steun zo snel mogelijk ontvangen, moeten de lidstaten deze verordening onverwijld kunnen uitvoeren. Deze verordening moet derhalve in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij moet van toepassing zijn op voorwaarde dat de overschrijving van 350 000 000 EUR uit de reserve naar de begrotingsonderdelen waaruit de noodzakelijke maatregel wordt gefinancierd, wordt verricht overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (4); en met ingang van de dag van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van een mededeling van de Commissie waarin zij verklaart dat de overschrijving is verricht, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Steun van de Unie voor een totaalbedrag van 500 000 000 EUR wordt ter beschikking van de lidstaten gesteld om onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden buitengewone aanpassingssteun te verlenen aan producenten in de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde sectoren.
2. De lidstaten gebruiken de in de bijlage opgenomen bedragen die hun ter beschikking worden gesteld, voor de in lid 3 bedoelde maatregelen in de sectoren die worden getroffen door een marktverstoring als gevolg van hogere productiekosten of handelsbeperkingen. De maatregelen worden genomen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria die rekening houden met de omvang van de marktverstoring in de verschillende sectoren, op voorwaarde dat de betrokken betalingen de mededinging niet verstoren.
3. De maatregelen van de lidstaten dragen bij tot de voedselzekerheid of tot de aanpak van een verstoord marktevenwicht en ondersteunen landbouwers die een of meer van de volgende activiteiten verrichten waarmee die doelstellingen worden nagestreefd:
a) |
circulaire economie; |
b) |
nutriëntenbeheer; |
c) |
efficiënt gebruik van grondstoffen; |
d) |
milieu- en klimaatvriendelijke productiemethoden. |
4. Wanneer de landbouwers niet de rechtstreekse begunstigden van de betalingen van de steun van de Unie zijn, waarborgen de lidstaten dat het economische voordeel van de steun van de Unie volledig aan de landbouwers ten goede komt.
5. De uitgaven van de lidstaten in verband met de betalingen voor de in lid 3 bedoelde maatregelen komen slechts voor steun van de Unie in aanmerking indien die betalingen uiterlijk op 30 september 2022 zijn verricht.
6. Voor de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, is de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening het ontstaansfeit voor de in artikel 106 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde wisselkoers voor de omrekening van de in de bijlage bij de onderhavige verordening opgenomen bedragen.
7. De maatregelen in het kader van deze verordening mogen worden gecumuleerd met andere steun uit het Europees Landbouwgarantiefonds en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling.
Artikel 2
De lidstaten kunnen voor krachtens artikel 1 genomen maatregelen aanvullende nationale steun verlenen ten belope van hoogstens 200 % van het bedrag dat voor elke lidstaat in de bijlage is vermeld, op basis van objectieve, niet-discriminerende criteria, mits de resulterende betalingen geen verstoring van de mededinging veroorzaken.
De lidstaten betalen de aanvullende steun uiterlijk op 30 september 2022.
Artikel 3
De lidstaten melden de volgende gegevens aan de Commissie:
a) |
onverwijld en uiterlijk op 30 juni 2022:
|
b) |
uiterlijk op 15 mei 2023: de per maatregel betaalde totaalbedragen, uitgesplitst naar steun van de Unie en aanvullende nationale steun indien van toepassing, het aantal en het soort begunstigden en de beoordeling van de doeltreffendheid van de maatregel. |
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is van toepassing op voorwaarde dat de overschrijving van 350 000 000 EUR uit de reserve naar het begrotingsonderdeel waaruit de buitengewone maatregel wordt gefinancierd, wordt verricht overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. Zij is van toepassing met ingang van de dag van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van een mededeling van de Commissie waarin zij verklaart dat de overschrijving is verricht.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 maart 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.
(3) Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).
(4) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
BIJLAGE
Voor de lidstaten beschikbare bedragen als bedoeld in artikel 1, lid 2
Lidstaat |
EUR |
België |
6 268 410 |
Bulgarije |
10 611 143 |
Tsjechië |
11 249 937 |
Denemarken |
10 389 359 |
Duitsland |
60 059 869 |
Estland |
2 571 111 |
Ierland |
15 754 693 |
Griekenland |
26 298 105 |
Spanje |
64 490 253 |
Frankrijk |
89 330 157 |
Kroatië |
5 354 710 |
Italië |
48 116 688 |
Cyprus |
632 153 |
Letland |
4 235 161 |
Litouwen |
7 682 787 |
Luxemburg |
443 570 |
Hongarije |
16 939 316 |
Malta |
69 059 |
Nederland |
8 097 139 |
Oostenrijk |
8 998 887 |
Polen |
44 844 365 |
Portugal |
9 105 131 |
Roemenië |
25 490 649 |
Slovenië |
1 746 390 |
Slowakije |
5 239 169 |
Finland |
6 872 674 |
Zweden |
9 109 115 |
24.3.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 96/9 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/468 VAN DE COMMISSIE
van 23 maart 2022
tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op calciumsilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Opening van het onderzoek
(1) |
Op 18 februari 2021 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van calciumsilicium (“CaSi”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de VRC” of “het betrokken land”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“het bericht van inleiding”). |
(2) |
De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 4 januari 2021 was ingediend door Euroalliages (“de klager”). De klacht werd ingediend namens de bedrijfstak van de Unie voor calciumsilicium in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen. |
1.2. Voorlopige maatregelen
(3) |
Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de partijen op 17 september 2021 een overzicht van de voorgestelde voorlopige rechten verstrekt, alsook nadere gegevens over de berekening van de dumpingmarge en de marge die toereikend is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. De belanghebbenden werd verzocht binnen drie werkdagen hun opmerkingen over de juistheid van de berekeningen kenbaar te maken. De Commissie heeft geen opmerkingen over de juistheid van de berekeningen ontvangen. |
(4) |
De Commissie heeft bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1811 (3) (“de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van calciumsilicium van oorsprong uit de VRC. |
1.3. Vervolg van de procedure
(5) |
Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan een voorlopig antidumpingrecht werd ingesteld (“mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben de klager, de overheid van de Volksrepubliek China (“de Chinese overheid”), de medewerkende Chinese producenten-exporteurs Ningxia Ketong New Material Technology Co., Ltd (“Ketong”), Ningxia Shun Tai Smelting Co., Ltd en haar verbonden handelaar Overseas Metallurgy Co., Ltd (“Shun Tai”) en Shaanxi Shenghua Metallurgy-Chemical Co., Ltd (“Shenghua”) alsmede één gebruiker (Filo d.o.o., een producent van kerndraad) schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen ingediend. |
(6) |
De belanghebbenden die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Er hebben hoorzittingen plaatsgevonden met Filo d.o.o. en een van de medewerkende producent-exporteurs, namelijk Ketong. |
(7) |
De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte. Bij het vaststellen van de definitieve bevindingen heeft de Commissie de opmerkingen van de belanghebbenden in overweging genomen en waar passend haar voorlopige conclusies herzien. |
(8) |
De Commissie heeft alle belanghebbenden ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op ingevoerd calciumsilicium van oorsprong uit de VRC (“mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen over de mededeling van de definitieve bevindingen. |
(9) |
De belanghebbenden die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn eveneens in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Er heeft een hoorzitting plaatsgevonden met Ketong. |
1.4. Opmerkingen over de opening van het onderzoek
(10) |
Aangezien er geen opmerkingen over de opening van het onderzoek na de instelling van voorlopige maatregelen zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in overweging 12 van de voorlopige verordening bevestigd. |
1.5. Steekproeven
(11) |
Aangezien er geen opmerkingen over de opneming van producenten in de Unie, importeurs en producenten-exporteurs in de VRC in de steekproef zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 15, 17 en 19 van de voorlopige verordening bevestigd. |
1.6. Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode
(12) |
Aangezien er geen opmerkingen over het onderzoektijdvak en de beoordelingsperiode zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in overweging 25 van de voorlopige verordening bevestigd. |
2. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
(13) |
Aangezien er geen opmerkingen over de productomschrijving zijn ontvangen, heeft de Commissie haar bevindingen in de overwegingen 26 tot en met 29 van de voorlopige verordening bevestigd. |
3. DUMPING
(14) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen maakten de klager, de Chinese overheid en de medewerkende producenten-exporteurs opmerkingen bij de voorlopige dumpingbevindingen. |
3.1. Normale waarde
3.1.1. Verstoringen van betekenis
(15) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben de Chinese overheid, Ketong en Shenghua opmerkingen ingediend waarin zij onder meer de wettigheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening en het bestaan van de door de Commissie beschreven verstoringen van betekenis betwisten. Hieronder wordt nader ingegaan op de opmerkingen. |
(16) |
Ten eerste voerde de Chinese overheid met betrekking tot het rapport aan dat er geen bewijs is dat het door de Commissie is goedgekeurd of bekrachtigd, zodat er twijfel bestaat of het rapport het officiële standpunt van de Commissie kan weergeven. Het rapport is volgens de Chinese overheid wat de feiten betreft onjuist, eenzijdig en niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Bovendien leidt het feit dat de Commissie slechts voor een klein aantal geselecteerde landen landenrapporten heeft uitgebracht, tot bezorgdheid over de meestbegunstigingsbehandeling. Voorts zou de Commissie volgens de Chinese overheid niet mogen uitgaan van het bewijsmateriaal in het rapport, omdat dat niet in overeenstemming zou zijn met de geest van billijke en rechtvaardige wetgeving, aangezien het in feite neerkomt op het oordelen over de zaak vóór het proces. |
(17) |
In de tweede plaats voerde de Chinese overheid aan dat de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet in overeenstemming is met de WTO-antidumpingovereenkomst, en met name niet met artikel 2.2 daarvan, waarin een uitputtende lijst is opgenomen van situaties waarin de normale waarde kan worden berekend, waartoe “verstoringen van betekenis” niet behoren. Bovendien is het gebruik van gegevens uit een geschikt representatief land volgens de Chinese overheid in strijd met artikel VI, lid 1, punt b), van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (“GATT”) en met artikel 2.2.1.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst, op grond waarvan de productiekosten in het land van oorsprong moeten worden gebruikt bij de berekening van de normale waarde. |
(18) |
Ten derde voerde de Chinese overheid aan dat de onderzoekspraktijken van de Commissie op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet in overeenstemming zijn met de WTO-regels voor zover de Commissie, in strijd met artikel 2.2.1.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst, de administratie van de Chinese producent buiten beschouwing heeft gelaten zonder vast te stellen of deze gegevens in overeenstemming zijn met de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen in de VRC. In dit verband herinnerde de Chinese overheid eraan dat de beroepsinstantie in geschil DS473 en het panel in geschil DS494 hebben verklaard dat de administratie van de bij het onderzoek betrokken exporteur of producent, zolang deze — binnen aanvaardbare grenzen — op nauwkeurige en betrouwbare wijze overeenstemt met alle werkelijke kosten die de betrokken producent of exporteur voor het betrokken product heeft gemaakt, overeenkomstig artikel 2.2.1.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst kan worden geacht “een redelijk beeld [te geven] van de kosten die aan de vervaardiging en de verkoop van het betrokken product zijn verbonden”, en dat de onderzoekende autoriteit die administratie moet gebruiken om de productiekosten van de onderzochte producenten vast te stellen. |
(19) |
Ten vierde voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie consistent moet zijn en ten volle moet onderzoeken of er sprake is van zogenaamde marktverstoringen in het representatieve land. Als de gegevens van het representatieve land eenvoudigweg worden aanvaard zonder een dergelijke evaluatie, dan wordt er volgens de Chinese overheid met “twee maten” gemeten. De Chinese overheid wees met name op het prijsmechanisme op de Braziliaanse elektriciteitsmarkt dat eerder door de medewerkende Chinese producenten-exporteurs werd aangehaald in de loop van het onderzoek. Hetzelfde geldt volgens de Chinese overheid voor de beoordeling van de prijs en de kosten van de bedrijfstak van de Unie. De Chinese overheid verwees in dit verband naar veelvoorkomende situaties in de EU die aanleiding kunnen geven tot bezorgdheid over marktverstoringen. |
(20) |
Met betrekking tot het argument over de status van het rapport krachtens het Unierecht herinnerde de Commissie eraan dat artikel 2, lid 6 bis, punt c), van de basisverordening geen specifiek formaat voorschrijft voor de rapporten over verstoringen van betekenis en evenmin een kanaal voor publicatie vaststelt. Het rapport is een op feiten gebaseerd technisch document dat alleen in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken wordt gebruikt. Het rapport is daarom op passende wijze uitgebracht als werkdocument van de diensten van de Commissie, aangezien het louter beschrijvend is en geen politieke standpunten, voorkeuren of oordelen bevat. Dit doet geen afbreuk aan de inhoud ervan, namelijk de objectieve informatiebronnen betreffende het bestaan van verstoringen van betekenis in de Chinese economie die relevant zijn voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, punt c), van de basisverordening. Wat betreft de opmerkingen dat het rapport eenzijdig en onjuist zou zijn, merkte de Commissie op dat het rapport een veelomvattend document is dat gestoeld is op uitgebreid objectief bewijsmateriaal, met inbegrip van wetgeving, verordeningen en andere door de Chinese overheid gepubliceerde officiële beleidsdocumenten, rapporten van derden zoals internationale organisaties, wetenschappelijke studies en artikelen van wetenschappers, en andere betrouwbare onafhankelijke bronnen. Het rapport is sinds december 2017 openbaar, zodat alle belanghebbenden ruimschoots de gelegenheid hebben gehad om het rapport en het bewijsmateriaal waarop het is gebaseerd, te weerleggen, aan te vullen of daarover opmerkingen te maken. De Commissie merkte in dit verband voorts op dat de Chinese overheid louter in algemene en abstracte termen wijst op tekortkomingen in het rapport, maar de inhoud en het bewijsmateriaal van het rapport op geen enkele wijze heeft weerlegd. |
(21) |
In antwoord op het argument van de Chinese overheid over een schending van de meestbegunstigingsclausule herinnerde de Commissie eraan dat, overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt c), van de basisverordening, voor elk land alleen een landenrapport mag worden opgesteld indien de Commissie over gegronde aanwijzingen beschikt die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verstoringen van betekenis in een bepaald land of een bepaalde sector in dat land. Bij de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in december 2017 beschikte de Commissie over dergelijke aanwijzingen voor verstoringen van betekenis in de VRC. De Commissie heeft in oktober 2020 ook een rapport over verstoringen in Rusland gepubliceerd (4) en in voorkomend geval kunnen nog andere rapporten volgen. Voorts herinnerde de Commissie eraan dat de rapporten niet verplicht zijn voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis. In artikel 2, lid 6 bis, punt c), worden de voorwaarden beschreven waaronder de Commissie landenrapporten kan opstellen, en volgens artikel 2, lid 6 bis, punt d), zijn de klagers niet verplicht het rapport te gebruiken en is het bestaan van een landenrapport volgens artikel 2, lid 6 bis, punt e), evenmin een voorwaarde voor het openen van een onderzoek op grond van artikel 2, lid 6 bis. Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt e), volstaat het dat er voldoende door de klagers aangedragen bewijs is van verstoringen van betekenis in een land die aan de criteria van artikel 2, lid 6 bis, punt b), voldoen om op basis daarvan het onderzoek te openen. De regels inzake landenspecifieke verstoringen van betekenis zijn dus zonder onderscheid en ongeacht het bestaan van een landenrapport van toepassing op alle landen. Bijgevolg zijn de regels inzake verstoringen in een land per definitie niet in strijd met de meestbegunstigingsbehandeling. |
(22) |
Met betrekking tot het tweede en het derde argument van de Chinese overheid, betreffende de vermeende onverenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht en met name met de artikelen 2.2 en 2.2.1.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst en de bevindingen in de geschillen DS473 en DS494, herhaalde de Commissie haar in de overwegingen 72 en 73 van de voorlopige verordening verwoorde standpunt dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening volledig in overeenstemming is met de verplichtingen van de EU uit hoofde van het WTO-recht. Ten aanzien van het argument dat het begrip “verstoringen van betekenis” in artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet is vermeld bij de situaties waarin de normale waarde mag worden berekend op grond van artikel 2.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst, herinnerde de Commissie er bovendien aan dat de nationale wetgeving niet precies dezelfde bewoordingen hoeft te gebruiken als de betrokken overeenkomsten om aan die overeenkomsten te voldoen, en dat zij artikel 2, lid 6 bis, volledig in overeenstemming acht met de desbetreffende voorschriften van de WTO-antidumpingovereenkomst (en in het bijzonder met de mogelijkheden voor de berekening van de normale waarde als bedoeld in artikel 2.2 van die overeenkomst). Bovendien herinnerde de Commissie er ten aanzien van geschil DS494 aan dat zowel de EU als de Russische Federatie beroep heeft aangetekend tegen de bevindingen van het panel, die niet definitief zijn en derhalve, volgens vaste rechtspraak van de WTO, geen juridische status hebben in het WTO-systeem, aangezien zij niet zijn vastgesteld door het Orgaan voor Geschillenbeslechting. In elk geval werd in het panelverslag van dit geschil specifiek geoordeeld dat de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening buiten het kader van het geschil vielen. |
(23) |
Met betrekking tot het vierde argument, waarin de Commissie wordt verzocht na te gaan of de in de procedures van de Commissie gebruikte gegevens van derde landen niet worden beïnvloed door marktverstoringen, herinnerde de Commissie eraan dat zij overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening de normale waarde alleen berekent op basis van andere gekozen gegevens dan de binnenlandse prijzen en kosten in het land van uitvoer, indien zij vaststelt dat deze gegevens het meest geschikt zijn om niet-verstoorde prijzen en kosten weer te geven. In dit proces mag de Commissie alleen niet-verstoorde gegevens gebruiken. In dat opzicht wordt belanghebbenden in de eerste stadia van het onderzoek verzocht opmerkingen te maken over de voorgestelde bronnen voor de vaststelling van de normale waarde. De Commissie neemt deze opmerkingen ten volle in aanmerking bij haar uiteindelijke beslissing over de vraag welke niet-verstoorde gegevens voor de berekening van de normale waarde moeten worden gebruikt. Wat de situatie op de Braziliaanse elektriciteitsmarkt betreft, werd deze kwestie reeds in detail behandeld in de overwegingen 132, 133 en 152 van de voorlopige verordening, en komt deze ook aan bod in overweging 45. De Commissie was van oordeel dat het verzoek van de Chinese overheid aan de Commissie om mogelijke verstoringen op de interne markt van de Europese Unie te beoordelen, niet relevant is voor de beoordeling van het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. |
(24) |
Bijgevolg had de Commissie de argumenten van de Chinese overheid afgewezen. |
(25) |
Ketong voerde aan dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening onverenigbaar is met de WTO-overeenkomsten — met inbegrip van het WTO-toetredingsprotocol van de VRC en de WTO-antidumpingovereenkomst — en met de uitspraken van het Orgaan voor Geschillenbeslechting, met name in geschil DS473. Ketong merkte op dat de Commissie in de voorlopige verordening niet nader is ingegaan op de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht en louter zeer algemene opmerkingen heeft gemaakt zonder de desbetreffende WTO-rechtsgrondslag te specificeren. Bovendien heeft Ketong onder verwijzing naar geschil DS473 aangevoerd dat de Commissie haar kosten of prijzen niet buiten beschouwing mocht laten op grond van het vermeende bestaan van verstoringen van betekenis, aangezien het bestaan van dergelijke verstoringen op zich niet volstaat om te concluderen dat de administratie van de producent geen redelijk beeld geeft van de kosten van de grondstoffen die worden gebruikt voor de productie en de verkoop van het betrokken product. |
(26) |
Bovendien maakte Ketong bezwaar tegen het feit dat de Commissie een aantal in de VRC bestaande horizontale factoren had aangevoerd om het bestaan van verstoringen van betekenis aan te tonen. Ketong voerde met name aan dat de in 2020 toegekende titel “technologisch centrum voor bedrijven van de autonome regio” slechts een erkenning was van haar inspanningen voor en investeringen in O&O-activiteiten en niet neerkomt op overheidsingrijpen in haar activiteiten. Ketong voerde evenzo aan dat zij als particuliere onderneming volledig onderworpen was aan moderne marktgerichte regels inzake ondernemingsbestuur en dat haar operationele activiteiten krachtens het vennootschapsrecht van de VRC volledig onder de verantwoordelijkheid van de particuliere aandeelhouders van de onderneming vielen. Voorts beweerde Ketong dat het bestaan van overheidsingrijpen niet gelijk zou staan aan verstoringen van betekenis en dat de Commissie wettelijk verplicht is het verstorende effect van het vermeende overheidsingrijpen op haar prijzen en kosten aan te tonen. |
(27) |
Het argument betreffende de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met de WTO-overeenkomsten en de rechtspraak van het Orgaan voor Geschillenbeslechting wordt, behalve in de overwegingen 72 en 73 van de voorlopige verordening, aan de orde gesteld in overweging 22 van de onderhavige verordening. |
(28) |
De argumenten van Ketong over het vermeende ontbreken van verstoringen van betekenis ondanks het bestaande overheidsingrijpen, kunnen niet worden aanvaard. Ten eerste heeft Ketong geen informatie verstrekt waarmee de opmerkingen van de Commissie (zie de overwegingen 57 en 58 van de voorlopige verordening) over het feit dat calciumsilicium als een aangemoedigde bedrijfstak wordt beschouwd en derhalve onderhevig is aan verstoringen, in twijfel worden getrokken. Hetzelfde geldt voor de verstoringen met betrekking tot de basisproducten die nodig zijn voor de vervaardiging van het onderzochte product (zie met name de overwegingen 62 en 63 van de voorlopige verordening). Ten tweede beschouwde Ketong de titel “technologisch centrum voor bedrijven van de autonome regio” uit 2020 als een loutere erkenning voor haar O&O-activiteiten en betwistte zij niet dat de Chinese autoriteiten financiële steun verleenden, noch dat de sector andere vormen van steun ontvangt als bedoeld in de overwegingen 57 en 58 van de voorlopige verordening. Wat ten derde het argument van Ketong betreft dat zij een particuliere onderneming met een modern ondernemingsbestuur is, heeft de Commissie in de overwegingen 40 tot en met 63 van de voorlopige verordening het aanzienlijke overheidsingrijpen in de VRC beschreven dat heeft geleid tot een verstoring van de effectieve toewijzing van middelen overeenkomstig marktbeginselen. Deze verstoringen hebben gevolgen voor commerciële exploitanten, ongeacht de eigendoms- of de bestuursstructuur. |
(29) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Ketong ten eerste aan dat de Commissie de precieze rechtsgrondslag nog steeds niet nader had uitgewerkt dan wel haar juridische redenering met betrekking tot de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met de WTO-overeenkomsten en de WTO-uitspraak in geschil DS473 nog steeds niet had onderbouwd. Dat de Commissie slechts herhaalde dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening volledig in overeenstemming is met de verplichtingen van de EU uit hoofde van het WTO-recht, verschafte volgens Ketong geen extra duidelijkheid met betrekking tot deze kwestie. Ten tweede voerde Ketong opnieuw aan dat het gebruik van gegevens van een derde land bij de berekening van de normale waarde op grond van het vermeende bestaan van verstoringen van betekenis onverenigbaar is met de artikelen 2.2 en 2.2.1.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst en de uitspraak van de WTO-beroepsinstantie in geschil DS473. Ten derde is de Commissie volgens Ketong op grond van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening wettelijk verplicht om het bestaan van verstoringen van betekenis voor iedere exporteur en producent afzonderlijk te beoordelen en om van geval tot geval het verstorende effect van het vermeende overheidsingrijpen op de prijzen en kosten van de producent vast te stellen. Volgens de onderneming is het niet aan haar om bewijsmateriaal aan te dragen waaruit blijkt dat de verstoringen in het gehele land niet op haar van toepassing zijn en dat de Commissie in dat opzicht niet heeft voldaan aan haar wettelijke verplichting om het verstorende effect van het vermeende overheidsingrijpen op haar prijzen en kosten vast te stellen. |
(30) |
De Commissie was het hier niet mee eens. Wat betreft het verzoek om de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht nader uit te werken, heeft de Commissie duidelijk haar rechtsopvatting uiteengezet, namelijk dat het berekenen van de normale waarde in een situatie waarin is vastgesteld dat er sprake is van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, in overeenstemming is met het WTO-recht, met inbegrip van de desbetreffende bepalingen van de artikelen 2.2 en 2.2.1.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst, en met de WTO-verslagen over geschillenbeslechting, met name in geschil DS473. Daarom herhaalde de Commissie haar standpunt dat zij in de overwegingen 72 en 73 van de voorlopige verordening had geformuleerd en in de overwegingen 22 en 27 van de onderhavige verordening heeft bevestigd. Voorts, en ook met betrekking tot de opmerkingen van Ketong over het gebruik van gegevens van derde landen, wees de Commissie erop dat een bestaande situatie met betrekking tot de markt voor het soortgelijke product of de basisproducten ervan, zoals die in de VRC, kan leiden tot een situatie waarin de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product door de exporteur geen goede vergelijking met de uitvoer van het betrokken product door de exporteur mogelijk maakt. Dat is hier het geval, aangezien de verstoringen van betekenis op de Chinese markt kunnen leiden tot een onevenwichtigheid vergeleken met de situatie op de uitvoermarkt. De Commissie merkte verder op dat Ketong slechts heeft verwezen naar haar eerdere opmerkingen en geen aanvullend argument heeft aangevoerd met betrekking tot het gebruik van gegevens van derde landen. Het argument van Ketong inzake de op de Commissie rustende bewijslast doet niet ter zake. De Commissie herinnerde eraan dat, zodra is vastgesteld dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis voor het land van uitvoer overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in het land van uitvoer, zij overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), de normale waarde voor elke producent-exporteur kan berekenen op basis van niet-verstoorde prijzen of benchmarks in een geschikt representatief land. Deze vaststelling is gedaan op basis van de beoordeling in de overwegingen 40 tot en met 63 van de voorlopige verordening en is individueel op Ketong toegepast. De Commissie bracht verder in herinnering dat het op grond van artikel 2, lid 6 bis, punt a), alleen is toegestaan binnenlandse kosten te gebruiken als met zekerheid is vastgesteld dat zij niet verstoord zijn. Ketong had echter met geen van haar argumenten (zie overweging 26) aangetoond dat dit het geval zou zijn. |
(31) |
Op grond hiervan werden de argumenten van Ketong afgewezen. |
(32) |
Shenghua verwees naar haar eerdere opmerkingen en herhaalde haar standpunt dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet in overeenstemming is met de WTO-antidumpingovereenkomst; zij concludeerde dat de voorlopige mededeling vanwege het verzuim van de Commissie om de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met de WTO-overeenkomst te motiveren, niet voldoet aan de rechtsnorm inzake toereikende motivering ter rechtvaardiging van het besluit van de Commissie om artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen. |
(33) |
Ten tweede wees Shenghua erop dat de Commissie, zelfs indien het gebruik van gegevens uit een derde land niet verboden is in het licht van de uitspraak in geschil DS473, de kostengegevens van een representatief derde land moet gebruiken om de productiekosten in de VRC vast te stellen. Shenghua merkte op dat de Commissie dit niet heeft gedaan en voerde in dit verband aan dat een normale waarde die is berekend op basis van de productiefactoren in een representatief derde land op geen enkele wijze het prijs- en kostenniveau in het land van uitvoer kan weerspiegelen, waardoor de normale waarde aanzienlijk verschilt van die in de administratie van de producent-exporteur. |
(34) |
Ten derde bracht Shenghua naar voren dat bij de Uniewetgeving een concept is ingevoerd dat niet voorkomt in de WTO-antidumpingovereenkomst: in de Uniewetgeving is bepaald dat de normale waarde wordt berekend indien verstoringen van betekenis worden vastgesteld, terwijl artikel 2.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst alleen voorziet in de berekening van de normale waarde wanneer er geen verkoop plaatsvindt in het kader van normale handelstransacties. |
(35) |
Bovendien voerde Shenghua aan dat er in de sector calciumsilicium in de VRC geen sprake is van verstoring van betekenis, aangezien: i) het feit dat Shengua in handen van de overheid is, niet noodzakelijkerwijs leidt tot inmenging van de overheid in het commerciële marktgedrag van de onderneming; integendeel, de aankoop van productiefactoren door Shenghua was gebaseerd op onderhandelingen en contracten met leveranciers, en Shenghua is marktgericht; ii) het vermeende overheidsingrijpen op de markt voor calciumsilicium is vastgesteld op basis van het rapport, dat volgens Shenghua niet-objectief en achterhaald is en cirkelredeneringen bevat, aangezien de Commissie het had opgesteld als basis voor de conclusie inzake verstoringen van betekenis, en iii) de Commissie zich heeft gebaseerd op wetten die niet relevant zijn voor het onderhavige onderzoek — zoals eigendoms- en faillissementswetgeving — of op richtsnoeren zonder bindende gevolgen — zoals het 13e vijfjarenplan — en factoren heeft ingeroepen die niets te maken hebben met het beheer en de exploitatie van Shenghua, zoals het feit dat de algemeen directeur tegelijkertijd partijsecretaris was. |
(36) |
Wat het vermeende ontbreken van motivering en de rechtsnorm inzake toereikende motivering betreft, lijkt Shaanxi Shenghua de verplichting om de materiële toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening te motiveren, te verwarren met een vermeende verplichting om de WTO-rechtsgrondslag waarop de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening is gebaseerd, toe te lichten. De Commissie heeft in de overwegingen 40 tot en met 63 van de voorlopige verordening uitvoerig uitgelegd waarom zij artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening heeft toegepast en heeft daarmee volledig voldaan aan haar wettelijke verplichting inzake toereikende motivering. |
(37) |
De argumenten van Shenghua inzake de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met de WTO-antidumpingovereenkomst en de bevindingen van het Orgaan voor Geschillenbeslechting overlappen grotendeels met soortgelijke argumenten van de Chinese overheid en Ketong die reeds aan de orde zijn gesteld in overweging 22. |
(38) |
Wat betreft het argument van Shenghua dat er geen verstoringen van betekenis zijn, herinnerde de Commissie eraan dat i) staatseigendom overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening een belangrijke indicator kan zijn voor het bestaan van verstoringen van betekenis; zelfs de producenten van calciumsilicium in particuliere eigendom opereren in een context waarin de staat een dominante rol speelt en sturend optreedt in de calciumsiliciumindustrie en aanverwante industrieën, zoals de producenten van grondstoffen; ii) het rapport gebaseerd is op uitgebreid objectief bewijsmateriaal, zoals uitvoerig uiteengezet in overweging 20, en iii) de verstoringen van betekenis als gevolg van de ontoereikende werking van de eigendoms- en faillissementswetgeving, het planningsysteem, met inbegrip van de bindende aard ervan, en de aanwezigheid van de staat in ondernemingen, niet in de laatste plaats door de alsmaar toenemende invloed van de CCP op het commerciële gedrag van de marktdeelnemers, ook in het geval van Shenghua relevant zijn, aangezien deze wet- en regelgeving in de VRC algemeen van toepassing is en van invloed is op alle ondernemingen, met inbegrip van Shenghua. Shenghua heeft geen bewijsmateriaal ingediend waaruit blijkt dat deze verstoringen op landelijk niveau niet van invloed zouden zijn op de onderneming, en heeft niet aangetoond waarom het argument van de Commissie dat het feit dat de algemeen directeur van de onderneming tegelijkertijd een partijsecretaris is, erop duidt dat de CCP invloed uitoefent op de onderneming, ongegrond zou zijn. |
(39) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte Shenghua de toepasselijkheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het argument dat de Commissie slechts een algemene verklaring had verstrekt om de toepassing ervan te rechtvaardigen, en daarbij was voorbijgegaan aan het feit dat ook al hoeft de basisverordening niet precies dezelfde bewoordingen als de berokken WTO-overeenkomst te gebruiken, het EU-recht niet met de WTO-overeenkomsten in strijd mag zijn. In dat verband was Shenghua van mening dat de Commissie de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening onvoldoende had gemotiveerd. Verder voerde Shenghua aan dat staatseigendom niet bijdraagt tot verstoringen van betekenis. Meer in het bijzonder wees zij erop dat haar activiteiten marktgericht zijn en dat haar beslissingen op de marktvraag inspelen. Niettemin heeft de Commissie noch het verband tussen de eigendoms- en faillissementswetgeving en verstoringen van betekenis duidelijk gemaakt, noch uitgelegd waarom het feit dat de algemeen directeur de functie van de partijsecretaris bekleedt, verstoringen van betekenis zou veroorzaken. Shenghua verwees naar het bestaan van politieke partijen in andere landen, ook in de EU. Voorts herinnerde Shenghua eraan dat van haar twee aandeelhouders er slechts één overheidsaandeelhouder is — bij de andere gaat het om een natuurlijke persoon — en dat volgens haar statuten de overheidsaandeelhouder niet alleen zeggenschap over de activiteiten van de onderneming kan uitoefenen. Daarnaast verwees Shenghua naar artikel 6 van de Chinese wet inzake staatsondernemingen (5), op grond waarvan openbare bestuursfuncties moeten worden gescheiden van die van de investeerder in staatsactiva. Volgens Shenghua opereert zij dus onafhankelijk van de overheid en draagt de staatseigendom niet bij tot verstoringen van betekenis. |
(40) |
Het argument van Shenghua betreffende de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht is vergelijkbaar met dat van Ketong en is behandeld in overweging 30. Met betrekking tot de argumenten van Shenghua over het verband tussen staatseigendom en eigendoms- en faillissementswetgeving, enerzijds, en verstoringen van betekenis, anderzijds, herinnerde de Commissie eraan dat volgens artikel 2, lid 6 bis, punt b), eerste en vierde streepje, van de basisverordening de aanwezigheid op de markt in kwestie van ondernemingen die in handen zijn van de staat, waarover deze zeggenschap heeft of waarop deze beleidstoezicht uitoefent, alsook het ontbreken, de discriminerende toepassing of de ontoereikende handhaving van faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving tot de factoren behoren die van belang zijn voor de beoordeling van het bestaan van verstoringen van betekenis. De Commissie merkte in dit verband op dat Shenghua, behalve dat zij dit algemene punt naar voren heeft gebracht, de gedetailleerde analyse van de Commissie in de overwegingen 43, 44 en 46 van de voorlopige verordening en in overweging 38 van de onderhavige verordening niet in twijfel heeft getrokken. De argumenten van Shenghua met betrekking tot de onafhankelijkheid van de onderneming ten opzichte van de overheid zijn specifieker, maar kunnen niet afdoen aan de beoordeling van de Commissie in de overwegingen 47 en 48 van de voorlopige verordening. Ten eerste heeft de Commissie, ook al doet de verwijzing van Shenghua naar politieke partijen in andere landen in dit verband in elk geval niet ter zake, gewezen op de steeds grotere zeggenschap van de CCP over ondernemingen in het algemeen (zie overweging 41 van de voorlopige verordening) en over de calciumsiliciumsector in het bijzonder (zie de overwegingen 47 en 48 van de voorlopige verordening). Ten tweede heeft de Commissie met betrekking tot het feit dat de algemeen directeur van Shenghua tegelijkertijd partijsecretaris is, vastgesteld dat Shenghua niet alleen de analyse van de Commissie van de partijopbouwende activiteiten en de rol van de CCP in de onderneming in overweging 48 van de voorlopige verordening niet betwistte, maar op haar eigen website openlijk haar afhankelijkheid van de “sterke steun van de overheid en alle geledingen van de samenleving” bevestigde evenals haar voornemen om “zich te laten leiden door de geest van de zesde plenaire vergadering van het 18e Centrale Comité van de CCP en de reeks belangrijke toespraken van secretaris-generaal Xi” (6). De Commissie herinnerde in dit verband ook aan overweging 41 van de voorlopige verordening en aan de bijbehorende beoordeling van de invloed van de CCP op de Chinese economie, met name hoofdstuk 2 van het rapport. De verwijzing door Shenghua naar haar statuten is dus misleidend. De minderheidsaandeelhouder die tegelijkertijd de uitvoerend directeur van de onderneming is, is op grond van zijn lidmaatschap van de CCP uitdrukkelijk verplicht de beginselen en de beleidslijnen van de partij uit te voeren (7). Uit de statuten blijkt bijgevolg geenszins de onafhankelijkheid van Shenghua ten opzichte van de staat, maar blijken in feite duidelijke banden tussen de beleidslijnen van de partij/de staat en het zakelijke gedrag van de onderneming. Ten derde is de lezing door Shenghua van de Chinese wet inzake staatsondernemingen duidelijk selectief. Terwijl de onderneming de nadruk legde op de formele scheiding tussen de bestuurlijke rol van de staat en de rol van de staat als aandeelhouder op grond van artikel 6 van de wet inzake staatsondernemingen, heeft zij ervoor gekozen niet naar artikel 1 te verwijzen. Volgens artikel 1 is de algemene doelstelling van de wet onder meer om de leidende rol die de economische sector in handen van de staat in de nationale economie speelt te ondersteunen en om de ontwikkeling van de socialistische markteconomie te bevorderen. Shenghua heeft evenmin verwezen naar artikel 7, op grond waarvan de staat grotere investeringen van overheidskapitaal in sleutelindustrieën en -gebieden die voor de nationale economie van belang zijn, moet aanmoedigen, en ook niet naar artikel 36, waarin is bepaald dat staatsondernemingen bij het doen van investeringen aan het nationale industriebeleid moeten voldoen. |
(41) |
Om de bovenstaande redenen werden de argumenten van Shenghua afgewezen. |
(42) |
De opmerkingen van de klager sloten grotendeels aan bij het antwoord van de Commissie op de argumenten van Shenghua. De klager was met name van mening dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening volledig in overeenstemming is met de WTO-verplichting van de Unie en dat Shenghua in feite een perfect voorbeeld is van verstoringen van betekenis in de sector calciumsilicium in de VRC, niet in de laatste plaats gezien de zeggenschap van de overheid over de bedrijfsstructuur van het deel van de economie dat eigendom is van de staat en de invloed van de CCP op de bestuursorganen van individuele ondernemingen. Bovendien heeft de klager onder verwijzing naar het rapport en naar het recente onderzoek inzake ferrosilicium (8) aangevoerd dat de sector calciumsilicium in de VRC sterk verstoord is door overheidsingrijpen. Op grond hiervan concludeerde de klager dat het volledig gerechtvaardigd was om de normale waarde te berekenen op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. |
3.1.2. Representatief land
(43) |
In de voorlopige verordening heeft de Commissie Brazilië gekozen als het representatieve land in overeenstemming met artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening. De details over de voor de selectie gebruikte methode werden uiteengezet in de eerste en de tweede mededeling die op 7 mei 2021 en 14 juni 2021 aan de partijen beschikbaar werden gesteld in het niet-vertrouwelijke dossier (“eerste mededeling” en “tweede mededeling”), en in de overwegingen 86 tot en met 139 van de voorlopige verordening. |
(44) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen herhaalden Ketong en Shenghua hun argumenten, zoals verwoord in hun opmerkingen over de eerste en de tweede mededeling, dat Brazilië geen geschikt representatief land is. Ketong herhaalde dat er sprake is van verstoringen van betekenis op de elektriciteitsmarkt in Brazilië en bleef erbij dat Brazilië derhalve geen geschikt representatief land is en dat de Commissie, om consistent te zijn, op het beoogde representatieve land dezelfde in artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening opgesomde criteria moet toepassen aan de hand waarvan zij heeft beoordeeld of de markt in een onderzocht land verstoord is. De Chinese overheid heeft dit argument ook aangevoerd. Tot slot betoogde Ketong dat er in Brazilië geen bruikbare openbare gegevens beschikbaar waren voor kwartsiet, een belangrijk basisproduct, en herhaalde dat Rusland een geschikter representatief land is. |
(45) |
De Commissie merkte op dat noch Ketong, noch de Chinese overheid bewijsmateriaal heeft overgelegd waaruit blijkt dat de referentieprijs voor elektriciteit die de Commissie heeft vastgesteld volgens de in overweging 152 van de voorlopige verordening uiteengezette methode, werd verstoord door ingrijpen van de Braziliaanse overheid. De Commissie verwijst in dit verband ook naar overweging 133 van de voorlopige verordening. EDP Brasil is een van de grootste Braziliaanse elektriciteitsbedrijven en is in particulier bezit. Het bedrijf produceert, distribueert en verkoopt elektriciteit aan verschillende typen afnemers, waaronder industriële verbruikers. Het dossier van de Commissie omvatte geen aanwijzingen dat de door EDP Brasil in rekening gebrachte en op haar website gepubliceerde elektriciteitsprijzen daadwerkelijk verstoord waren. Derhalve werd dit argument afgewezen. |
(46) |
Wat betreft het ontbreken van bruikbare openbare gegevens voor kwartsiet in Brazilië, merkte de Commissie op dat Ketong geen andere argumenten heeft aangevoerd dan die welke reeds zijn uiteengezet en behandeld in de overwegingen 94 en 129 van de voorlopige verordening. Daarom werd het argument afgewezen. |
(47) |
Wat betreft het argument dat Rusland een geschikter representatief land zou zijn, merkte de Commissie op dat Ketong haar in overweging 114 van de voorlopige verordening uiteengezette argumenten herhaalde zonder nieuwe argumenten aan te voeren. Om de in de overwegingen 90, 115 en 116 van de voorlopige verordening genoemde redenen werd het argument afgewezen. |
(48) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Ketong haar argument dat Brazilië geen geschikt representatief land was omdat niet-verstoorde en betrouwbare gegevens voor de twee belangrijkste basisproducten — elektriciteit en kwartsiet — zouden ontbreken. Zij bleef erbij dat de elektriciteitsmarkt in Brazilië verstoord was en dat de Commissie hieraan voorbij was gegaan. Voorts had de Commissie volgens haar niet verduidelijkt waarom het ontbreken van relevante, openbaar beschikbare gegevens voor kwartsiet niet van invloed was geweest op de keuze van Brazilië als representatief land. Ketong herhaalde dat Rusland een geschikter representatief land was dan Brazilië. |
(49) |
De Commissie merkte op dat Ketong geen nieuwe argumenten naar voren had gebracht in vergelijking met die welke zij reeds in haar opmerkingen over de mededeling van de voorlopige bevindingen had aangevoerd, die de conclusies in de overwegingen 45, 46 en 47 zouden kunnen wijzigen. Daarom werd het argument van Ketong afgewezen. |
(50) |
Shenghua bracht opnieuw naar voren dat Brazilië om de redenen als bedoeld in de overwegingen 96 en 123 van de voorlopige verordening geen geschikt representatief land was en dat in plaats daarvan moest worden gekozen voor Kazachstan. Aangezien Shenghua geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd die de conclusies van de Commissie in de overwegingen 118 en 124 van de voorlopige verordening zouden hebben kunnen wijzigen, werd het argument afgewezen. |
(51) |
Aangezien er geen andere opmerkingen zijn ontvangen over de keuze voor Brazilië als representatief land, heeft de Commissie haar conclusie in overweging 139 van de voorlopige verordening bevestigd. |
3.1.3. Bronnen aan de hand waarvan niet-verstoorde kosten voor productiefactoren worden vastgesteld
(52) |
De Commissie heeft in de overwegingen 140 en 141 van de voorlopige verordening nader toegelicht welke bronnen zijn gebruikt om de normale waarde vast te stellen. Na de bekendmaking van de voorlopige verordening heeft de Commissie van één producent-exporteur argumenten ontvangen betreffende het gebruik van verschillende bronnen om de normale waarde vast te stellen. |
3.1.3.1.
(53) |
Ketong betoogde dat de niet-verstoorde waarde voor kwartsiet die door de Commissie is vastgesteld op basis van de gemiddelde door de bedrijfstak van de Unie betaalde aankoopprijs, niet voldeed aan de wettelijke normen van artikel 2, lid 6 bis, en in tegenspraak was met de feiten. Ten eerste voerde Ketong aan dat de niet-verstoorde waarde moet komen uit een representatief derde land waarvan de economie zich op een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau bevindt als de economie van de VRC. Ten tweede merkte Ketong op dat de voor de vaststelling van de referentieprijs gebruikte brongegevens afkomstig waren uit de antwoorden van de producenten in de Unie op de vragenlijst en derhalve niet openbaar beschikbaar waren. Ten derde verwees Ketong naar informatie die zij met haar opmerkingen op de tweede mededeling had ingediend, waaruit zou blijken dat de door de Commissie vastgestelde referentieprijs afweek van de kwartsietprijs die was vermeld in een van de prijslijsten van de producenten in de Unie voor hetzelfde materiaal. |
(54) |
De Commissie was het niet eens met het eerste argument van Ketong. In tegenstelling tot wat Ketong beweerde, bepaalt artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet dat niet-verstoorde prijzen of benchmarks uitsluitend afkomstig mogen zijn uit een geschikt representatief land dat een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling heeft als het land van uitvoer. Indien zij dit passend acht, kan de Commissie ook niet-verstoorde internationale prijzen, kosten of benchmarks gebruiken krachtens artikel 2, lid 6 bis, punt a), tweede streepje. Deze bepaling bevat geen kwalificerende elementen met betrekking tot de keuze van de passende internationale prijzen, kosten of benchmarks. Evenmin wordt daar gespecificeerd dat deze potentiële benchmarks afkomstig moeten zijn uit een land met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau als het land van uitvoer. De Commissie beschikt derhalve over een discretionaire bevoegdheid bij de keuze van een geschikte benchmark, wanneer de invoerwaarde in het gekozen geschikte representatieve land niet kan worden gebruikt. In dit onderzoek achtte de Commissie het, gelet op het ontbreken van relevante gegevens voor kwartsiet in Brazilië en van andere geschikte internationale prijzen, kosten of benchmarks in het dossier voor kwartsiet, passend om terug te vallen op de prijs van kwartsiet op de markt van de Unie als geschikte benchmark overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), tweede streepje. |
(55) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen bleef Ketong erbij dat de aankoopprijs van de bedrijfstak van de Unie voor kwartsiet die door de Commissie als referentieprijs was gebruikt, geen geschikte benchmark was, aangezien deze geen afspiegeling van de omstandigheden in de VRC zonder de verstoringen van betekenis was. Volgens haar moet de Commissie ervoor zorgen dat de informatie die zij gebruikt, met inbegrip van internationale prijzen, kosten of benchmarks, de productiekosten in het land van uitvoer weerspiegelen of moet zij die informatie ten minste zodanig aanpassen dat die strookt met de marktomstandigheden in het land van uitvoer zonder verstoringen van betekenis. Zij betoogde verder dat de Commissie geen bewijsmateriaal had overgelegd waaruit blijkt dat het bij de gemiddelde aankoopprijs die de bedrijfstak van de Unie voor kwartsiet had betaald, om de “internationale prijzen, kosten of benchmarks” als bedoeld in artikel 2, lid 6 bis, punt a), tweede streepje, van de basisverordening gaat. Ketong voerde ook aan dat de in de Unie betaalde prijs nauwelijks het internationale prijsniveau kan vertegenwoordigen, aangezien er veel andere landen zijn die kwartsiet leveren en waarvan de gegevens volgens haar ook deel moeten uitmaken van de internationale gegevensreeks om een niet-verstoorde en redelijke referentieprijs voor kwartsiet vast te stellen, in plaats van alleen de prijs in de Unie. |
(56) |
De Commissie was het hier niet mee eens. Ten eerste wees zij erop dat Ketong in haar opmerkingen geen internationale prijs voor kwartsiet had verstrekt die de Commissie als alternatief voor de door haar vastgestelde benchmark had kunnen gebruiken. Ten tweede had Ketong niets aangevoerd waaruit bleek dat de door de Commissie vastgestelde benchmark verstoord was. Bij gebrek aan andere alternatieven was de Commissie van mening dat de prijs van kwartsiet op de markt van de Unie een geschikte niet-verstoorde benchmark vormt. Daarom werd het argument afgewezen. |
(57) |
Wat betreft het argument van Ketong dat de brongegevens aan de hand waarvan de Commissie de benchmark heeft vastgesteld, niet openbaar beschikbaar waren, merkt de Commissie op dat het niet-vertrouwelijke dossier de werkelijke geaggregeerde brongegevens bevatte van de producenten in de Unie, die specifiek toestemming hebben verleend om die informatie bekend te maken overeenkomstig artikel 19, lid 5, van de basisverordening. Bijgevolg worden de gegevens geacht gemakkelijk beschikbaar te zijn. De Commissie merkte voorts op dat de brongegevens in kwestie door de Commissie zijn gecontroleerd en dat is vastgesteld dat zij de werkelijke kosten van het kwartsiet dat geschikt is voor de productie van het betrokken product weerspiegelden, aangezien zij zowel betrouwbaar als representatief waren. |
(58) |
Ten aanzien van het derde argument van Ketong is uit het onderzoek van de Commissie gebleken dat de kwartsietprijs op de website van de betrokken producent in de Unie gold voor afgewezen kwarts (afval) dat niet geschikt was voor de productie van calciumsilicium, en dat die prijs derhalve niet representatief was voor de kosten van het kwartsiet dat voor de productie van het betrokken product werd gebruikt. |
(59) |
De argumenten van Ketong werden om bovenstaande redenen afgewezen. |
3.1.3.2.
(60) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde Ketong aan dat de Commissie de beweerdelijk gereguleerde elektriciteitsprijs op de website van EDP Brasil niet als geschikte bron voor de vaststelling van de niet-verstoorde referentieprijs voor elektriciteit had mogen gebruiken, maar de vrijemarktprijs had moeten toepassen, aangezien de calciumsiliciumproducenten hun elektriciteit tegen die prijs zouden inkopen. |
(61) |
De Commissie merkte op dat Ketong haar in overweging 131 van de voorlopige verordening aangevoerde argumenten herhaalde, die de Commissie met haar conclusies in de overwegingen 132 en 133 van de voorlopige verordening had verworpen. Derhalve wees de Commissie het argument af. |
(62) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen bleef Ketong erbij dat de referentieprijs voor elektriciteit op de vrijemarktprijzen in Brazilië en niet op de gereguleerde prijzen moest worden gebaseerd, en voerde zij verder aan dat in de overwegingen 132 en 133 van de voorlopige verordening onvoldoende op haar argumenten was ingegaan. |
(63) |
Zoals uiteengezet in overweging 45, had Ketong geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit bleek dat de door de Commissie berekende referentieprijs voor elektriciteit door ingrijpen van de Braziliaanse overheid was verstoord. Ketong had evenmin aangegeven hoe de Commissie in de overwegingen 132 en 133 van de voorlopige verordening verder op haar argumenten had kunnen ingaan. De Commissie wees het argument derhalve af. |
(64) |
Shenghua voerde aan dat de Commissie in overweging 281 van de voorlopige verordening voorlopig heeft geconcludeerd dat elektriciteit niet onderhevig was aan een verstoring in de VRC en dat het elektriciteitstarief van de VRC derhalve niet mag worden vervangen door het elektriciteitstarief van het representatieve land. |
(65) |
De Commissie was het hier niet mee eens. Zoals uiteengezet in overweging 52 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie vastgesteld dat de elektriciteitsprijzen in de VRC niet marktgebaseerd zijn en ook onderhevig zijn aan verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening. In overweging 281 van de voorlopige verordening concludeerde de Commissie voorlopig dat elektriciteit niet onderhevig was aan een verstoring in de zin van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening. De berekening van de normale waarde en de beoordeling inzake de toepassing van de regel van het laagste recht waren verschillende analyses op basis van verschillende artikelen van de basisverordening. Hoewel de conclusies uit hoofde van artikel 2, lid 6, punt b), waren gebaseerd op de situatie in het land van uitvoer en vele verschillende factoren in aanmerking werden genomen, is het onderzoek op grond van artikel 7, lid 2 bis, beperkter, wordt het uitgevoerd in het kader van de vaststelling van de toepasselijkheid van de regel van het laagste recht en heeft het betrekking op de in dat artikel opgenomen gesloten lijst van situaties. Het feit dat elektriciteit in de VRC niet was verstoord in de zin van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening, betekent niet dat dit basisproduct geen invloed ondervindt van de verstoringen van betekenis die overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening zijn vastgesteld in de VRC. Daarom werd het argument van Shenghua afgewezen. |
3.1.4. Productiefactoren en informatiebronnen
(66) |
Na de bekendmaking van de voorlopige verordening heeft de Commissie opgemerkt dat GTA-gegevens over de invoer in Brazilië beschikbaar waren op cif-niveau. Aan de hand van deze nieuwe gegevensset en rekening houdend met alle door de belanghebbenden verstrekte informatie werden voor de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening de volgende productiefactoren en de bronnen ervan in kaart gebracht: Tabel 1 Productiefactoren voor calciumsilicium
|
3.1.4.1.
(67) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde Ketong aan dat de methode waarmee de Commissie de cif-invoerprijzen voor Brazilië had vastgesteld, zoals uiteengezet in overweging 144 van de voorlopige verordening, een verstorend effect had. Ketong betoogde dat één enkele coëfficiënt niet representatief kan zijn voor de vervoers- en verzekeringskosten, die waarschijnlijk variëren naargelang het type grondstof en het leverende land, en voerde aan dat de Commissie voor elke inputgrondstof en elk leverend land een coëfficiënt moest vaststellen. |
(68) |
Zoals uiteengezet in overweging 66, kwam er een nieuwe gegevensset beschikbaar in de GTA, die invoergegevens op cif-niveau voor Brazilië omvatte. De Commissie heeft de niet-verstoorde waarden van de in tabel 1 genoemde grondstoffen vastgesteld aan de hand van deze nieuwe gegevensset. Derhalve werd het argument van Ketong niet verder onderzocht. |
3.1.4.2.
(69) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde Ketong aan dat de Commissie de benchmark voor elektriciteit in Brazilië heeft berekend volgens een gebrekkige methode. Ketong merkte op dat de Commissie voor 2021 een eenvoudig gemiddelde van de elektriciteits- en distributietarieven heeft toegepast die beschikbaar waren op de website van EDP Brasil, gecorrigeerd voor inflatie. Ketong voerde aan dat de Commissie de beschikbare gegevens over de elektriciteitstarieven voor het onderzoektijdvak moest gebruiken in plaats van voor inflatie gecorrigeerde gegevens over 2021. Ketong merkte voorts op dat de Commissie ook de piek- en daltarieven in aanmerking moest nemen en haar berekening moest beperken tot de prijzen die worden aangerekend aan industriële grootverbruikers als producenten van calciumsilicium. |
(70) |
De Commissie heeft het argument van Ketong onderzocht en redelijk bevonden. Zij heeft het argument aanvaard en de benchmark voor elektriciteit herberekend aan de hand van de tariefgegevens die voor het onderzoektijdvak beschikbaar waren op de website van EDP Brasil (9), rekening houdend met de verschillende piek- en daltarieven en de desbetreffende prijzen die in rekening worden gebracht aan industriële grootverbruikers. |
(71) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Ketong aan dat er op de website van EDP Brasil voor het onderzoektijdvak ook een recentere reeks tariefgegevens beschikbaar was dan de door de Commissie gebruikte reeks en dat de Commissie ook deze gegevensreeks in aanmerking had moeten nemen voor de berekening van de referentieprijs voor elektriciteit. |
(72) |
De Commissie merkte op dat dit argument niet was onderbouwd. Met name de door Ketong genoemde reeks tariefgegevens was op de website van EDP Brasil of voor het onderzoektijdvak niet beschikbaar, en kon dus niet op de juistheid ervan worden gecontroleerd of voor dit onderzoek worden gebruikt. Derhalve had de Commissie het argument niet verder onderzocht. |
3.1.4.3.
(73) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde Ketong aan dat de methode waarmee de Commissie de niet-verstoorde benchmark voor microsilica heeft vastgesteld, zoals uiteengezet in overweging 148 van de voorlopige verordening, gebreken vertoonde omdat de waarde van het bijproduct kunstmatig werd gekoppeld aan die van de basisproducten, terwijl een dergelijk verband niet bestond. Ketong stelde voor om voor de berekening van de niet-verstoorde benchmark de uitvoergegevens van het representatieve land te gebruiken, aangezien dit volgens haar vaste praktijk van de Commissie was indien er geen representatieve invoergegevens beschikbaar zijn in het representatieve land. |
(74) |
De Commissie merkte op dat deze factor een verwaarloosbaar deel (minder dan 0,1 %) van de materiaalkosten vertegenwoordigde en dat deze kwestie dus geen invloed had op het niveau van de maatregelen. De kwestie werd derhalve niet verder onderzocht. |
(75) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Ketong opnieuw aan dat de door de Commissie gebruikte methode een verstorend effect had. De Commissie merkte echter op dat Ketong geen nieuwe argumenten had aangevoerd die de conclusies in overweging 74 konden wijzigen. Het argument werd derhalve afgewezen. |
3.1.4.4.
(76) |
Ketong voerde aan dat de Commissie de benchmark voor hulpstoffen en overhead-productiekosten afzonderlijk van de andere basisproducten had moeten vaststellen in plaats van de waarde ervan te extrapoleren aan de hand van een berekend percentage van de totale grondstofkosten (wat betreft de hulpstoffen) en van een percentage van de totale, daadwerkelijk door de Chinese producenten gemaakte directe kosten (wat betreft de overheadkosten). Zij bracht naar voren dat de Commissie in plaats daarvan haar werkelijke kosten voor hulpstoffen en overheadkosten had moeten gebruiken. Ketong merkte bovendien op dat haar argument evenzeer betrekking had op de vervoerskosten voor de levering van grondstoffen. De Commissie heeft de vervoerskosten uitgedrukt als een percentage van de werkelijke kosten van de grondstoffen, en heeft vervolgens hetzelfde percentage toegepast op de niet-verstoorde kosten van dezelfde grondstoffen om de niet-verstoorde vervoerskosten te verkrijgen. Ketong voerde aan dat, aangezien de grondstofkosten werden herberekend door niet-verstoorde prijzen toe te passen, de vervoerskosten ook werden gekoppeld aan de waardestijging van de grondstoffen, hetgeen volgens Ketong onjuist was omdat een dergelijk verband niet bestond. |
(77) |
De Commissie merkte op dat het haar vaste praktijk is om geen afzonderlijke benchmark voor hulpstoffen te berekenen, maar deze uit te drukken als percentage van de totale grondstofkosten op basis van de door de producenten-exporteurs gerapporteerde kostengegevens en vervolgens dit percentage toe te passen op de herberekende materiaalkosten wanneer de vastgestelde niet-verstoorde prijzen worden gebruikt. Bovendien merkte de Commissie op dat in punt 3.1.1 verstoringen van betekenis zijn vastgesteld. Als dat het geval is, mogen overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening de binnenlandse kosten worden gebruikt, maar uitsluitend voor zover op basis van nauwkeurig en passend bewijsmateriaal is vastgesteld dat zij niet verstoord zijn. Dergelijk bewijs met betrekking tot bij de hulpstoffen ingedeelde productiefactoren is noch aangedragen door Ketong, noch aangetroffen door de Commissie. Daarom kon de Commissie de door Ketong gerapporteerde gegevens niet gebruiken. De Commissie was van mening dat haar methode voor de berekening van een niet-verstoorde waarde voor hulpstoffen passend was, niet in de laatste plaats aangezien er geen betere informatie beschikbaar was. Ketong bood evenmin een alternatief voor de benchmark die was berekend aan de hand van de GTA-waarden van de invoer in het representatieve land, noch een alternatieve niet-verstoorde benchmark voor hulpstoffen. Het argument met betrekking tot hulpstoffen werd derhalve afgewezen. |
(78) |
Wat betreft het argument van Ketong inzake de methode waarmee de Commissie de niet-verstoorde waarde van haar overhead-productiekosten heeft vastgesteld, zoals uiteengezet in overweging 154 van de voorlopige verordening, merkte de Commissie op dat de gegevens over die overheadkosten niet onmiddellijk afzonderlijk beschikbaar waren in de jaarrekeningen van de producent in het representatieve land. Bovendien mogen, zodra verstoringen van betekenis zijn vastgesteld, overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening de binnenlandse kosten worden gebruikt, maar uitsluitend voor zover op basis van nauwkeurig en passend bewijsmateriaal is vastgesteld dat zij niet verstoord zijn. Dergelijk bewijs met betrekking tot de overheadkosten is noch aangedragen door Ketong, noch aangetroffen door de Commissie. De Commissie achtte haar methode voor de berekening van een niet-verstoorde waarde voor overheadkosten passend, niet in de laatste plaats aangezien er geen betere informatie beschikbaar was. Ketong heeft geen alternatieve, niet-verstoorde benchmark voor overheadkosten voorgesteld. Derhalve werd het argument afgewezen. |
(79) |
Wat betreft het argument van Ketong inzake de methode waarmee de Commissie de niet-verstoorde vervoerskosten voor de levering van grondstoffen heeft vastgesteld, zoals uiteengezet in overweging 150 van de voorlopige verordening, merkte de Commissie op dat Ketong niet heeft voorgesteld hoe de Commissie de vervoerskosten voor iedere grondstof afzonderlijk zou moeten berekenen. Derhalve werd het argument afgewezen. |
(80) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Ketong dat de methode van de Commissie voor de vaststelling van de benchmarks voor hulpstoffen, overhead-productiekosten en vervoerskosten een verstorend effect had. De Commissie merkte echter op dat Ketong geen nieuwe argumenten had aangevoerd die de conclusies in de overwegingen 77, 78 en 79 konden wijzigen. |
3.1.5. Berekening van de normale waarde
(81) |
De details van de berekening van de normale waarde zijn uiteengezet in de overwegingen 156 tot en met 160 van de voorlopige verordening. |
(82) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betoogde Ketong dat de Commissie bij de berekening van de normale waarde bepaalde correcties voor bijproducten niet had mogen afwijzen op grond dat zij deze niet in de boekhouding had opgenomen. Ketong merkte op dat de toepasselijke wettelijke norm niet vereiste dat alle kostenposten van de boekhouding afkomstig moesten zijn, met name wanneer artikel 2, lid 6 bis, werd toegepast. Voorts was het volgens haar bij het opnieuw berekenen van de productiekosten van belang dat de kosten daadwerkelijk waren gemaakt en hun weerslag vonden in de normale bedrijfsvoering. Ten slotte voerde Ketong aan dat zij de extra kosten voor de betrokken bijproducten heeft gerapporteerd in de kostentabellen die zij met haar antwoord op de vragenlijst heeft ingediend, en dat de Commissie deze kosten moest schrappen uit de door berekening vastgestelde normale waarde. |
(83) |
De Commissie merkte op dat Ketong, anders dan deze beweerde, de kosten van de betrokken bijproducten niet heeft vermeld in haar kostenberekening en in de kostentabellen in haar antwoord op de vragenlijst. In haar kostentabellen vermeldde Ketong de verkoopwaarde van de bijproducten die volgens haar in mindering moest worden gebracht op de materiaalkosten, maar zij heeft die verkoopwaarde niet in haar financiële boekhouding en kostenberekening opgenomen. Uit het onderzoek is inderdaad gebleken dat de onderneming geen inkomsten haalde uit de verkoop van deze bijproducten, die derhalve een kostenpost blijven. Het argument werd derhalve afgewezen. |
(84) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Ketong haar argument dat de afwijzing door de Commissie van een correctie van de normale waarde met betrekking tot de bijproducten ongegrond was. Ten eerste voerde zij aan dat de boeking in de financiële boekhouding en kostenberekening van de onderneming niet noodzakelijk is voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis. Ten tweede betoogde zij dat de Commissie niet heeft betwist dat deze bijproducten afkomstig waren van het productieproces van de onderneming en dat de desbetreffende verkooptransacties plaatsvonden in het kader van de normale bedrijfsvoering van de onderneming. Volgens Ketong staat het ontbreken van de boeking van inkomsten in de financiële boekhouding er niet aan in de weg dat de bijproducten voor de kostencorrectie worden gebruikt. In de derde plaats voerde Ketong aan dat, indien de Commissie het gebruik van de inkomsten uit de verkoop als correctie van de kosten van bijproducten voor de berekening van de normale waarde van het betrokken product zou afwijzen, de overeenkomstige kosten die werkelijk zijn gemaakt voor het ophalen van die bijproducten als de kosten van deze bijproducten in de boekhouding moesten worden aanvaard en dienovereenkomstig uit de door berekening vastgestelde normale waarde moesten worden geschrapt. |
(85) |
De Commissie was het hier niet mee eens. De boeking van kosten en ontvangsten in de boekhouding van de onderneming is een bewijs van het bestaan en de kwantificering ervan. In tegenstelling tot wat Ketong betoogde, kon tijdens de kruislingse controles op afstand niet worden vastgesteld dat de verkooptransacties met betrekking tot de bijproducten in het kader van de normale bedrijfsvoering plaatsvonden, aangezien er geen handelsdocumentatie beschikbaar was en de transacties niet waren geboekt. Uit de boeking van de bijproducten als kosten in de boekhouding van de onderneming blijkt immers dat Ketong, zoals reeds vermeld in overweging 83, geen inkomsten uit de verkoop van deze bijproducten ontving. Daarom werden de argumenten van Ketong afgewezen. |
(86) |
Ketong voerde voorts aan dat de voor de berekening van de normale waarde gebruikte winstmarge (18,96 %) buitensporig was gezien de bevinding van de Commissie dat een winstmarge tussen 9,7 % en 12,5 % “in dit onderzoek werd […] geacht de basiswinst te zijn die alle kosten onder normale mededingingsvoorwaarden dekt” (overweging 269 van de voorlopige verordening). Ketong merkte verder op dat de Commissie niet heeft uitgelegd waarom een winstmarge van 18,96 % in het licht van deze bevinding een redelijke winst was voor de berekening van de normale waarde. Derhalve is volgens haar de streefwinst die voor de producenten in de Unie is vastgesteld, de redelijke en niet-verstoorde winst die bij de berekening van de normale waarde moet worden gebruikt. |
(87) |
De Commissie merkte op dat de streefwinst en de winst in het representatieve land betrekking hebben op verschillende concepten en verschillende landen. De streefwinst waarnaar Ketong verwijst, is de door de bedrijfstak van de Unie behaalde winst voor binnenlandse verkoop in de Unie onder normale concurrentievoorwaarden, aan de hand waarvan de schademarge wordt berekend. De winst in het representatieve land dient om de normale waarde te berekenen aan de hand van het geschikte representatieve land krachtens artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening. Deze winst moet een afspiegeling zijn van de winst die een onderneming die het onderzochte product of een soortgelijk product vervaardigt, in een representatief land realiseert, en is niet vergelijkbaar met de streefwinst van de bedrijfstak van de Unie. |
(88) |
Ketong voerde ook aan dat de Commissie de financiële inkomsten niet in de winstberekening had mogen opnemen, aangezien het de vaste praktijk van de Commissie was om dergelijke inkomsten niet op te nemen in de berekening van de winst of de VAA-kosten (“verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten”). Ketong bracht voorts naar voren dat de Commissie, indien zij de financiële inkomsten in aanmerking zou blijven nemen bij de winstbepaling, deze ter compensatie ook zou moeten opnemen in de totale VAA-kosten. |
(89) |
De Commissie was het hier niet mee eens. De Braziliaanse onderneming meldde financiële uitgaven buiten de VAA-kosten. Tegelijkertijd verrekent zij de financiële uitgaven met de financiële inkomsten en telt zij het positieve verschil op bij de winst. Er is geen bewijs waaruit blijkt dat dit positieve verschil geen betrekking had op het betrokken product, en daardoor lijkt het ongerechtvaardigd dit bedrag in mindering te brengen op de opgegeven winst van de Braziliaanse onderneming. In elk geval zou dit argument geen wezenlijk effect op de berekening van de dumping hebben, aangezien het financiële voordeel vrij gering was en het recht uiteindelijk wordt vastgesteld op het niveau van de veel lagere schademarge. Dit argument werd bijgevolg afgewezen. |
(90) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen bleef Ketong het oneens met het standpunt van de Commissie dat financiële voordelen in de winstberekening moeten worden opgenomen. |
(91) |
De Commissie herhaalt dat het gangbare en vaste praktijk is om rekening te houden met alle kosten en inkomsten die verband houden met de productie en de verkoop van het onderzochte product. De Commissie merkte op dat Ketong haar enkel had verzocht bepaalde financiële voordelen buiten beschouwing te laten, zonder enige toelichting, aanvullende informatie of bewijzen te verstrekken waaruit bleek dat dergelijke voordelen geen verband hielden met het onderzochte product. Het argument van Ketong kon derhalve de conclusies in overweging 89 niet wijzigen. |
(92) |
Ketong beweerde dat de VAA-kosten in het representatieve land waren vastgesteld zonder gedetailleerde opsplitsing, waardoor geen directe verkoopkosten konden worden vastgesteld die van invloed konden zijn op de billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs in hetzelfde handelsstadium. Zij voerde verder aan dat de Commissie een dergelijke uitsplitsing moest verstrekken en de uitvoerprijzen moest vergelijken met de door berekening vastgestelde normale waarde in hetzelfde handelsstadium. |
(93) |
De Commissie was het niet eens met dit argument. Zij merkte op dat het argument dat de directe verkoopkosten al waren opgenomen in de voor de producent in het representatieve land opgegeven VAA-kosten, niet was onderbouwd. De Commissie merkte verder op dat er geen aanwijzingen waren dat de VAA-gegevens van de producent in het representatieve land elementen bevatten die in mindering moeten worden gebracht om een billijke vergelijking te maken. Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft Ketong geen geschiktere VAA-gegevens voor een Braziliaanse producent verstrekt waarmee de Commissie de directe verkoopkosten had kunnen kwantificeren die in de VAA-gegevens zouden zijn opgenomen. Derhalve werd het argument afgewezen. |
(94) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Ketong aan dat de Commissie nog eens moest uitleggen op grond waarvan zij had geconcludeerd dat de in het financiële verslag van de producent in het representatieve land verstrekte VAA-kosten haar in staat stelden de normale waarde rechtstreeks op het niveau af fabriek te berekenen en aan te tonen dat die aan de kosten van de verkochte goederen toegevoegde VAA-kosten geen elementen bevatten op grond waarvan de normale waarde in een ander handelsstadium door berekening moest worden vastgesteld. Volgens haar had de Commissie een correctie toegepast voor de kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakkingskosten, kredietkosten en bankkosten met het oog op de vaststelling van haar uitvoerprijs af fabriek, maar had zij geen informatie verstrekt waaruit bleek dat deze items niet in de VAA-kosten van de producent in het representatieve land waren opgenomen. |
(95) |
De Commissie merkte op dat Ketong op basis van de door de producent in het representatieve land gerapporteerde VAA-gegevens niet had aangetoond dat de Commissie geen billijke vergelijking tussen de berekende normale waarde en de uitvoerprijs had gemaakt. Verder had Ketong volgens haar geen aanvullende informatie verstrekt die de conclusies in overweging 93 wijzigde. Daarom werd het argument van Ketong afgewezen. |
(96) |
Onverminderd de bovenstaande overwegingen brengt de Commissie ook in herinnering dat, overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, de door berekening vastgestelde normale waarde een niet-verstoord en redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst omvat. Ketong heeft geen bewijs geleverd waaruit blijkt dat de Commissie onredelijke VAA-bedragen of winstbedragen heeft gebruikt voor de berekening van de normale waarde. |
3.2. Uitvoerprijs
(97) |
De Commissie heeft in de overwegingen 161 en 162 van de voorlopige verordening nader toegelicht hoe de uitvoerprijs is berekend. Aangezien er geen opmerkingen ter zake zijn ontvangen, heeft de Commissie haar voorlopige conclusies bevestigd. |
3.3. Vergelijking
(98) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen bracht Ketong naar voren dat de Commissie de normale waarde op foutieve wijze naar boven heeft gecorrigeerd voor verschillen in de hoogte van de indirecte belastingen door de btw op te tellen bij de normale waarde, terwijl de btw niet in de uitvoerprijs van de onderneming was opgenomen. |
(99) |
Tijdens het onderzoektijdvak paste de VRC een btw-tarief van 13 % toe op zowel de binnenlandse verkoop als de uitvoer van het betrokken product, zoals bevestigd door het onderhavige argument. De VRC voerde ook het beleid dat de btw op de uitvoer van het betrokken product niet werd terugbetaald. Om de normale waarde en de uitvoerprijzen met elkaar te vergelijken op hetzelfde belastingniveau, is de Commissie bij de vaststelling van de normale waarde ervan uitgegaan dat het voor uitvoer geldende btw-tarief is betaald. |
(100) |
Hierbij zij opgemerkt dat de Commissie de normale waarde heeft vastgesteld in overeenstemming met de rechtspraak van het Gerecht (10). Het argument van Ketong werd derhalve afgewezen. |
(101) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Ketong aan dat haar gerapporteerde nettoprijs bij uitvoer geen btw bevatte. Zij betoogde verder dat de vergelijking van een uitvoerprijs exclusief btw met een op “inclusief btw”-basis vastgestelde normale waarde mank ging en geen billijke vergelijking waarborgde. Ketong verzocht de Commissie deze fout recht te zetten. |
(102) |
De Commissie stelde vast dat Ketong haar nettoprijs bij uitvoer in haar antwoord op de vragenlijst verkeerd had opgegeven, aangezien zij de btw had afgetrokken van de brutowaarde van de uitvoerfactuur, terwijl de uitvoerfacturen die aftrek niet vermeldden. Met andere woorden, de door Ketong gerapporteerde en door de Commissie gecontroleerde uitvoerfacturen vermeldden geen bruto- en nettowaarde van de uitvoer. De Commissie corrigeerde dit door de door Ketong opgegeven nettofactuurwaarde te vervangen door de op de facturen vermelde waarde, die inclusief btw was, zodat de normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken op hetzelfde belastingniveau, als vereist op grond van artikel 2, lid 10, punt b), van de basisverordening. Deze correcties werden aan Ketong bekendgemaakt. |
(103) |
In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte Shun Tai de correcties voor commissies die op grond van artikel 2, lid 10, punt i), van de basisverordening op haar uitvoerprijs waren toegepast. Volgens haar moest de correctie worden gebaseerd op de werkelijke winst van de niet-verbonden handelsonderneming dan wel op het verschil in verkoopprijs voor handelaren en eindgebruikers op de binnenlandse markt. |
(104) |
In tegenstelling tot wat Shun Tai betoogt, strookt de methode voor de correctie van haar prijzen met de Commissiepraktijk en sluit die aan bij de twee verordeningen die in haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen worden genoemd. Voorts had de Commissie bij de correctie van de prijzen van Shun Tai volledig rekening gehouden met de specifieke bevindingen van het onderzoek met betrekking tot haar verkooporganisatie. Aangezien Shun Tai haar argument op onjuiste veronderstellingen had gebaseerd, moest het worden afgewezen. Daar Shun Tai voor haar verkoopkanalen om vertrouwelijke behandeling had verzocht, werden nadere gegevens over de analyse van het argument door de Commissie bilateraal aan de onderneming verstrekt. |
(105) |
Aangezien er geen andere opmerkingen over de vergelijking zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 163 en 164 van de voorlopige verordening bevestigd. |
3.4. Dumpingmarges
(106) |
Daar de Commissie sommige argumenten aanvaardde die door de belanghebbenden na de mededeling van de voorlopige en van de definitieve bevindingen waren ingediend, herberekende zij de dumpingmarges navenant. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor de voor “alle andere ondernemingen” berekende dumpingmarge. Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen, worden de overwegingen 168 en 169 van de voorlopige verordening betreffende de mate van medewerking en de methode voor het vaststellen van de residuele dumpingmarge voor “alle andere ondernemingen” bevestigd. |
(107) |
De definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van kosten, verzekering en vracht (cif-prijs), grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:
|
(108) |
De berekeningen van de individuele dumpingmarges, met inbegrip van de aanpassingen en correcties naar aanleiding van de opmerkingen die de belanghebbenden na de mededeling van de voorlopige en van de definitieve bevindingen hebben ingediend, werden aan de medewerkende producenten-exporteurs meegedeeld. |
4. SCHADE
4.1. Definitie van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie
(109) |
De klager en een producent van kerndraad (Filo d.o.o.) hebben opmerkingen gemaakt bij overweging 285 van de voorlopige verordening inzake de herstructurering binnen de Ferroglobe-groep en de voortzetting van de productie door de bedrijfstak van de Unie. De fabrikant van kerndraad betwijfelde of de productie in de Unie plaatsvond. |
(110) |
De productie en de verkoop vonden in het onderzoektijdvak plaats door beide klagers, zoals bevestigd in de verordening tot instelling van voorlopige maatregelen. Na het onderzoektijdvak hebben beide klagers hun activiteiten als going concern voortgezet, zoals werd bevestigd en gedocumenteerd door Euroalliages. OFZ heeft de productie en verkoop op dezelfde wijze voortgezet als in voorgaande jaren. De huidige herstructurering van Ferropem, die voornamelijk het gevolg is van de schade veroorzakende dumping, tast de going concern-status van de onderneming niet aan. Zij zette haar productie en verkoop na het onderzoektijdvak voort tot aan de formele start van het herstructureringsproces eind maart 2021. Sindsdien heeft zij de productiemiddelen volledig in bedrijf gehouden en heeft zij op 15 november 2021 besloten de productie van calciumsilicium in Frankrijk voort te zetten in een andere fabriek met een nieuwe calciumsiliciumlijn met een grote productiecapaciteit, die in september 2022 in bedrijf zal worden genomen. Dit besluit geniet steun van de Franse regering. In de tussentijd heeft Ferropem calciumsilicium ingekocht in Argentinië om haar klanten te blijven bedienen tijdens de overgangsperiode totdat de nieuwe lijn volledig operationeel is. Samenvattend blijven beide ondernemingen producenten in de Unie. Antidumpingmaatregelen zullen ertoe bijdragen om voor beide ondernemingen de voorwaarden te scheppen hun activiteiten voort te zetten, aangezien de verstoringen als gevolg van oneerlijke handel worden aangepakt. |
(111) |
Aangezien er na de instelling van de voorlopige maatregelen geen verdere opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 170, 171 en 172 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.2. Vaststelling van de relevante markt van de Unie
(112) |
Aangezien er geen opmerkingen over de vaststelling van de relevante markt van de Unie zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 173 tot en met 177 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.3. Verbruik in de Unie
(113) |
Aangezien er geen opmerkingen over het verbruik in de Unie zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 178, 179 en 180 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.4. Invoer uit de VRC
4.4.1. Volume en marktaandeel van de invoer uit de VRC
(114) |
Aangezien er geen opmerkingen over het volume en het marktaandeel van de invoer uit de VRC zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 181 tot en met 184 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.4.2. Prijzen van de invoer uit de VRC en prijsonderbieding
(115) |
Volgens overweging 189 van de voorlopige verordening bedroeg de gewogen gemiddelde prijsonderbieding 10,6 %. Een exporteur, Shun Tai, voerde aan dat haar cif-uitvoerprijzen moesten worden herzien omdat zij niet correct waren omgerekend in euro. Dit argument werd aanvaard en resulteerde in een herziene prijsonderbiedingsmarge van 10,5 %. |
(116) |
Aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar bevindingen in de overwegingen 185 tot en met 189 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
4.5.1. Algemene opmerkingen
(117) |
Aangezien er geen opmerkingen over de algemene opmerkingen zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 190 en 191 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5.2. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
(118) |
Aangezien er geen opmerkingen over de productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 192 tot en met 201 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5.3. Verkoopvolume en marktaandeel
(119) |
Aangezien er geen opmerkingen over het verkoopvolume en het marktaandeel zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 202, 203 en 204 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5.4. Groei
(120) |
Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen over groei, heeft de Commissie haar conclusies in overweging 205 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5.5. Werkgelegenheid en productiviteit
(121) |
Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen over werkgelegenheid en productiviteit, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 206, 207 en 208 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5.6. Hoogte van dumpingmarge en herstel van eerdere dumping
(122) |
Aangezien er geen opmerkingen over de hoogte van de dumpingmarge en het herstel van eerdere dumping zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 209 en 210 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5.7. Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden
(123) |
Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen over de prijzen en over de factoren die de prijzen beïnvloeden, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 211, 212 en 213 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5.8. Loonkosten
(124) |
Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen over de loonkosten, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 214 en 215 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5.9. Voorraden
(125) |
Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen over de voorraden, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 216, 217 en 218 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5.10. Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken
(126) |
Aangezien er geen opmerkingen over winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 219 tot en met 224 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5.11. Conclusie inzake schade
(127) |
Aangezien er geen andere opmerkingen over de conclusies in dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 225 tot en met 230 van de voorlopige verordening bevestigd. |
5. OORZAKELIJK VERBAND
5.1. Gevolgen van de invoer met dumping
(128) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen merkte Shenghua op dat er geen oorzakelijk verband was tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer uit de VRC. Zij merkte op dat de ontwikkeling van de omvang van de invoer uit de VRC tijdens het onderzoektijdvak niet voldeed aan het vereiste van aanzienlijke toename van de invoer zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, van de basisverordening. |
(129) |
Shenghua voerde verder aan dat bepaalde economische indicatoren (productievolume, productiviteit, loonkosten, winstgevendheid, rendement van investeringen) voornamelijk daalden vanaf 2019 en dat tegelijkertijd het volume van de invoer uit de VRC aanzienlijk afnam, zodat de daling van de indicatoren niets te maken had met de invoer uit de VRC. |
(130) |
Deze argumenten worden afgewezen. Zoals uiteengezet in overweging 232 van de voorlopige verordening, is het marktaandeel van de VRC tussen 2017 en het einde van het onderzoektijdvak met 57 % gestegen, wat ten koste ging van de bedrijfstak van de Unie, waarvan het marktaandeel met 50 % daalde. Als zodanig was er een aanzienlijke toename van de invoer met dumping in verhouding tot het verbruik in de Unie. In de periode 2019-2020 is het marktaandeel van de invoer uit de VRC gestegen van 55 % tot 61 % en zijn de prijzen van de invoer uit de VRC met 16 % gedaald. Dat had een grote weerslag op de bedrijfstak van de Unie, zoals uiteengezet in overweging 235 van de voorlopige verordening. |
5.2. Gevolgen van andere factoren
(131) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft Shenghua aangegeven dat overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening andere gekende factoren dan de invoer met dumping die de bedrijfstak van de Unie eveneens schade toebrengen, ook moeten worden onderzocht, om te voorkomen dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade aan de invoer met dumping wordt toegeschreven. |
(132) |
Zij voerde aan dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade werd veroorzaakt door vele andere factoren, zoals de neergang van de staalindustrie, de invoer uit derde landen (de invoer uit en het marktaandeel van Brazilië namen sterker toe) en COVID-19 in 2020. |
(133) |
Wat betreft het argument dat de invoer uit Brazilië waarschijnlijker schade had veroorzaakt dan de invoer uit de VRC, voerde de klager ten eerste aan dat het marktaandeel van de invoer uit de VRC aanzienlijk was gestegen, ten tweede dat de Chinese invoer plaatsvond tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie voortdurend onderboden, waardoor een neerwaartse druk op de prijzen werd uitgeoefend, alsmede dat uit Brazilië aanzienlijk kleinere hoeveelheden werden ingevoerd dan uit de VRC. |
(134) |
De Commissie heeft het oorzakelijk verband overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening onderzocht in punt 5 van de voorlopige verordening. Alle door Shenghua in overweging 132 genoemde factoren werden afzonderlijk en gezamenlijk onderzocht. |
(135) |
Wat ten eerste de bewering betreft dat de schade werd veroorzaakt door de dalende vraag naar staal, zoals uiteengezet in de overwegingen 240 en 241 van de voorlopige verordening, nam het marktaandeel van de VRC, tegen de achtergrond van het dalende verbruik, met 57 % toe terwijl de terugval van de bedrijfstak van de Unie tussen 2017 en het onderzoektijdvak qua productie, verkoopvolume, marktaandeel, winstgevendheid, werkgelegenheid en rendement van investeringen sterker was dan de daling van het verbruik. Dit komt doordat de Chinese marktpenetratie tegen lage prijzen aanzienlijke schade veroorzaakte voor deze schade-indicatoren. De daling van het verbruik zorgde er bijgevolg niet voor dat het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade werd verbroken. |
(136) |
Ten tweede lag het volume van de invoer uit Brazilië, zoals vermeld in de overwegingen 252 en 254 van de voorlopige verordening, steeds minstens vijf keer lager dan de invoer uit de VRC, zodat deze niet significant genoeg was om het oorzakelijk verband tussen de aanzienlijke hoeveelheden tegen lage prijzen ingevoerde calciumsilicium uit de VRC en de aan de bedrijfstak van de Unie berokkende schade af te zwakken. |
(137) |
Wat ten derde het — ook door de Chinese overheid aangevoerde — argument betreft dat de COVID-19-pandemie de schade heeft veroorzaakt, moet worden opgemerkt dat de schade, zoals vermeld in de overwegingen 238 tot en met 241 van de voorlopige verordening, reeds in 2019 ontstond, toen de productie en de verkoop van de bedrijfstak van de Unie door de penetratie van de invoer uit de VRC daalden tot zodanige niveaus dat de bedrijfstak niet meer in staat was om de stijgende kosten per eenheid te dekken. Aangezien de gevolgen van de COVID-19-pandemie pas in 2020 voelbaar begonnen te worden, moet de COVID-19-pandemie voor 2020 worden beschouwd als een verzwarende factor. In ieder geval bleef het marktaandeel van de invoer uit de VRC groeien, ondanks de dalende vraag, zoals in overweging 240 van de voorlopige verordening is uiteengezet. Daaruit volgt dat het oorzakelijk verband tussen de laaggeprijsde invoer uit de VRC en de veroorzaakte schade niet is afgezwakt door COVID-19. |
(138) |
Noch Shenghua, noch de Chinese overheid heeft verder bewijs overgelegd dat een andere conclusie zou rechtvaardigen. |
(139) |
De Chinese overheid merkte voorts na de mededeling van de voorlopige bevindingen op dat de Commissie de problemen van toegenomen voorraden en de lagere bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie heeft toegeschreven aan de calciumsiliciumproducten uit de VRC, maar geen rekening heeft gehouden met het feit dat de bedrijfstak van de Unie zelf zijn investeringen snel heeft opgeschroefd en zijn productiecapaciteit in 2018-2019 heeft uitgebreid, waardoor de voorraden toenamen. |
(140) |
Dit argument kan niet worden aanvaard omdat de toename van de voorraden niet werd veroorzaakt door investeringen in nieuwe productiecapaciteit, maar doordat de bedrijfstak van de Unie niet in staat was de gehele productie van 2018-2019 te verkopen. De productiehoeveelheden daalden weliswaar in deze periode, maar waren nog steeds groter dan het verkoopvolume. De groei van de voorraden werd dus veroorzaakt door de toename van de invoer met dumping. |
(141) |
In haar opmerkingen na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Shenghua haar in overweging 132 vermelde argument dat de Commissie de gevolgen van andere factoren zoals de neergang van de staalindustrie en COVID-19 had onderschat. Zij voerde met name aan dat de bedrijfstak van de Unie volgens het jaarverslag van Ferroglobe (11) (de moedermaatschappij van Ferropem) had erkend voor zijn werking afhankelijk te zijn van en zich te baseren op de staalindustrie, en dat de neergang van de staalindustrie negatieve gevolgen voor zijn activiteiten en werking zou hebben (volgens het verslag “zou kunnen hebben”). Shenghua gaf ook aan dat de in maart 2021 door Eurofer gemaakte opmerkingen haar standpunt steunden dat de belangrijkste reden voor de zwakkere prestaties van de bedrijfstak voor CaSi de daling van de staalproductie en niet de invoer uit de VRC was. Voorts merkte zij op dat in het financiële verslag van Ferroglobe staat te lezen dat “COVID-19 een wezenlijk nadelig effect op onze bedrijfs- en financiële resultaten heeft gehad”. |
(142) |
Om de in de overwegingen 135 en 137 van deze verordening genoemde redenen werden deze argumenten afgewezen. |
(143) |
Shenghua merkte verder op dat de aanzienlijke stijging van de energieprijzen ook zeer nadelig voor de prestaties van de bedrijfstak van de Unie was. Ten eerste haalde zij een artikel van Fastmarkets MB (12) aan, volgens hetwelk OFZ haar productie met meer dan de helft had verlaagd als gevolg van een recente stijging van de energieprijzen met meer dan het zesvoudige. Ten tweede verwees zij naar een door de Nasdaq gepubliceerd artikel waarin staat dat “Ferroglobe in een energie-intensieve sector opereert, waardoor de huidige prijsomgeving voor energie, met name in Spanje, een negatief effect op onze activiteiten heeft” (13). |
(144) |
De Commissie merkte op dat de verwijzing naar OFZ betrekking had op de sluiting van vier ovens voor ferrolegeringen, behalve calciumsilicium, in een periode na het onderzoektijdvak, terwijl het artikel van de Nasdaq met name betrekking had op Spanje, en Ferropem calciumsilicium in Frankrijk produceert. |
(145) |
De Commissie was derhalve van oordeel dat de verstrekte informatie niet specifiek verband hield met de invoer van het betrokken product tijdens de beoordelingsperiode en het oorzakelijk verband tussen de invoer uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade niet afzwakte. Derhalve werd het argument afgewezen. |
5.3. Conclusie inzake het oorzakelijk verband
(146) |
Aangezien er geen andere opmerkingen over het oorzakelijk verband zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 261 tot en met 265 van de voorlopige verordening bevestigd. |
6. NIVEAU VAN DE MAATREGELEN
6.1. Schademarge
(147) |
Zoals vermeld in overweging 266 van de voorlopige verordening, hebben de klagers aangevoerd dat er sprake was van verstoringen van de grondstoffenmarkt in de zin van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening. Om het geschikte niveau van de maatregelen te beoordelen, heeft de Commissie eerst het bedrag aan rechten vastgesteld dat noodzakelijk was om de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade weg te nemen bij ontbreken van verstoringen als bedoeld in artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening. Vervolgens heeft zij onderzocht of de dumpingmarge van de medewerkende producenten-exporteurs hoger zou zijn dan hun prijsbederfmarge. |
(148) |
Aangezien de Commissie de invoer in de periode van voorafgaande kennisgeving niet heeft geregistreerd, heeft zij overeenkomstig artikel 9, lid 4, derde alinea, van de basisverordening de ontwikkeling van de ingevoerde hoeveelheden geanalyseerd om vast te stellen of er in de in overweging 3 beschreven periode van voorafgaande kennisgeving ten aanzien van de invoer waarop het onderzoek betrekking heeft, opnieuw sprake was van een aanzienlijke toename, om op die manier de extra schade ten gevolge van deze toename in de schademarge te verrekenen. |
(149) |
Uit gegevens van de databank Surveillance blijkt dat de invoer uit de VRC in de periode van voorafgaande kennisgeving van vier weken 36 % lager was dan de gemiddelde invoer in het onderzoektijdvak op vierwekelijkse basis. Op grond daarvan concludeerde de Commissie dat de invoer waarop het onderzoek betrekking heeft in de periode van voorafgaande kennisgeving niet aanzienlijk was gestegen. |
(150) |
Daarom heeft de Commissie de schademarge in dit opzicht niet gecorrigeerd. |
(151) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft Ketong opgemerkt dat alle gegevens met betrekking tot de richtprijs van de bedrijfstak van de Unie op productsoortniveau werden behandeld als vertrouwelijke informatie, waardoor de mededeling geen bruikbare informatie bevatte die Ketong in staat zou hebben gesteld haar mening te geven over de nauwkeurigheid van de berekeningen. |
(152) |
De Commissie merkt op dat zij in bijlage 3 (14) bij de op 15 oktober 2021 aan Ketong verstrekte mededeling van de voorlopige bevindingen heeft verklaard dat “om redenen van vertrouwelijkheid (de prijzen van de bedrijfstak van de Unie hebben betrekking op één of twee producenten) geen gedetailleerde gegevens over de prijsonderbieding per productcontrolenummer kunnen worden bekendgemaakt”. De Commissie bevestigt dat de niet-bekendmaking van deze gedetailleerde informatie over productsoorten evenzeer geldt voor de richtprijs van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie had dit argument derhalve afgewezen. |
(153) |
De exporteur Ningxia Shun Tai Smelting Co., Ltd voerde aan dat de Commissie haar cif-uitvoerprijzen grens Unie niet correct had omgerekend in euro bij de berekening van haar schademarge. De Commissie heeft dit argument aanvaard en de schademarge herberekend. |
(154) |
Zoals beschreven in overweging 115, heeft de Commissie de cif-uitvoerprijzen van Shun Tai herzien. Hierbij zijn een herziene definitieve schademarge voor Shun Tai en de marge voor “alle andere ondernemingen” vastgesteld. Het schade opheffende prijsniveau voor “alle andere ondernemingen” wordt op dezelfde manier vastgesteld als de dumpingmarge voor deze ondernemingen. Derhalve geldt de volgende definitieve schademarge voor de medewerkende producenten-exporteurs en alle andere ondernemingen:
|
6.1.1. Verstoringen van de grondstoffenmarkt
(155) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde Euroalliages aan dat de Commissie haar voorlopige conclusie in overweging 281 van de voorlopige verordening — dat elektriciteit niet verstoord was in de zin van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening — moest heroverwegen. Euroalliages voerde aan dat uit punt 10 van het landenrapport bleek dat er sprake was van verstoringen van betekenis in de energiesector in de VRC en dat de Chinese overheid daarover geen opmerkingen had gemaakt. Voorts voerde zij aan dat verschillende verwijzingen in de klacht erop duiden dat de energieprijzen verstoord zijn. Euroalliages beweerde dat het bewijsmateriaal dat was verkregen met betrekking tot in de VRC toegekende energiesubsidies, samen met de slechts gedeeltelijk beschikbare documentatie met betrekking tot het systeem van dubbele prijsstelling voor energie in de VRC, volstond om artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening toe te passen. |
(156) |
De in artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening en in punt 10 van het landenrapport genoemde verstoringen van betekenis verschillen van de concrete maatregelen als vermeld in artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening. Op grond van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of elektriciteit wordt verstoord door een dubbeleprijsstellingssysteem of door een andere concrete maatregel zoals vermeld in artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening. Er is geen bewijs voor het bestaan van dergelijke maatregelen in dit onderzoek en de in de klacht opgenomen beweringen werden niet bevestigd, zoals uiteengezet in de overwegingen 276 tot en met 281 van de voorlopige verordening. Het argument wordt afgewezen en de Commissie bevestigt haar conclusies in overweging 281 van de voorlopige verordening. |
6.2. Conclusie over het niveau van de maatregelen
(157) |
Na bovenstaande beoordeling moeten de definitieve antidumpingrechten overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening als volgt worden vastgesteld:
|
7. BELANG VAN DE UNIE
7.1. Belang van de bedrijfstak van de Unie
(158) |
Rekening houdend met de feiten en conclusies als vermeld in overweging 110 bevestigt de Commissie haar conclusie in overweging 289 van de voorlopige verordening dat het instellen van maatregelen in het belang zou zijn van de bedrijfstak voor calciumsilicium in de Unie. Antidumpingmaatregelen zullen ertoe bijdragen om voor beide ondernemingen de voorwaarden te scheppen hun activiteiten voort te zetten, aangezien de verstoringen als gevolg van oneerlijke handel worden aangepakt. |
7.2. Belang van niet-verbonden importeurs, handelaren en gebruikers
(159) |
Een in de Unie gevestigde producent van kerndraad (Filo d.o.o.) gaf aan dat er sinds de instelling van de voorlopige maatregelen leveringsproblemen waren ontstaan doordat de bedrijfstak van de Unie geen toereikende hoeveelheden verkocht op de markt en doordat de antidumpingmaatregelen hadden geleid tot een stijging van de Chinese prijzen op de markt. Deze partij voerde aan dat de staalindustrie (de belangrijkste verwerkende industrie) vanwege de aanzienlijke prijsstijgingen op de markt van de Unie overwoog over te stappen of al was overgestapt op zuivere calciumproducten als goedkoper alternatief. |
(160) |
Euroalliages heeft ook opmerkingen gemaakt over deze ontwikkelingen na het onderzoektijdvak. Zij wees erop dat de bedrijfstak van de Unie te kampen had met tijdelijke productie- en verkoopproblemen. Wat Ferropem betreft, hadden deze problemen te maken met de herstructurering van de Ferroglobe-groep en de verplaatsing van de productie naar een nieuwe fabriek in Frankrijk, grotendeels als gevolg van de in de voorlopige verordening bevestigde schade veroorzakende dumpingpraktijken. Bij OFZ hadden deze problemen te maken met de gestegen elektriciteitsprijzen, die de normale planning van het productieproces tijdelijk hadden verstoord. Euroalliages merkte voorts op dat de prijzen van zuiver calcium te hoog zijn om het te gebruiken als rendabel alternatief voor CaSi. Zij verstrekte ook vertrouwelijke correspondentie van een downstreamgebruiker van CaSi in de Unie die actief is in de sector kerndraad. In deze correspondentie werd steun uitgesproken voor maatregelen om de eerlijke concurrentie te herstellen en verschillende leveringsbronnen, waaronder producenten in de Unie, in stand te houden op de markt van de Unie. |
(161) |
De Commissie merkt op dat de beweringen van Filo d.o.o. ongegrond zijn en hoe dan ook geen structurele verandering van de marktomstandigheden ten opzichte van het onderzoektijdvak aantonen. Partijen downstream in de toeleveringsketen kunnen inderdaad te maken krijgen met bepaalde marktwijzigingen wanneer antidumpingrechten worden ingesteld. De maatregelen zijn echter niet de verstorende factor, maar veeleer een factor waarmee weer een gelijk speelveld wordt gecreëerd, de voortzetting van de activiteiten van de bedrijfstak van de Unie in de sector wordt gewaarborgd en de stabiliteit van het aanbod uit meerdere bronnen wordt gegarandeerd. Bovendien vertoonden de invoerprijzen van CaSi tot oktober 2021 niet de door de producent van kerndraad beweerde dusdanige stijging dat het rendabel werd om over te schakelen op zuiver calcium, ook indien de maatregelen in aanmerking werden genomen. |
(162) |
Concluderend was de Commissie van oordeel dat alle ontwikkelingen in de toelevering na het onderzoektijdvak geen structureel karakter hadden. Het was duidelijk dat de maatregelen essentieel waren om de eerlijke concurrentie op de markt van de Unie te herstellen. Zo zou de bedrijfstak van de Unie zijn marktpositie van vóór de schade veroorzakende dumping kunnen herstellen. |
(163) |
De Chinese overheid merkte op dat de Commissie heeft verzuimd de gevolgen voor de staalindustrie volledig te beoordelen. Zij gaf aan dat de Commissie in het kader van het nieuwe onderzoek naar de vrijwaringsmaatregelen voor staal van oordeel was dat de bescherming van de staalproducenten in de Unie door vrijwaringsmaatregelen voor een breed scala van staalproducten moest worden voortgezet. Het instellen van een aanvullend recht op hun voornaamste basisproducten is dus niet alleen schadelijk voor de ontwikkeling van de staalondernemingen, maar ook in strijd met de logica van de redenering van de Commissie in het nieuwe onderzoek naar de vrijwaringsmaatregelen voor staal. De Commissie heeft de gevolgen van de maatregelen voor de staalindustrie behandeld in overweging 302 van de voorlopige verordening, waarin zij op basis van de van een gebruiker ontvangen informatie concludeerde dat CaSi slechts een zeer klein percentage van de kosten van de staalindustrie vertegenwoordigt. |
(164) |
De Chinese overheid voerde voorts aan dat de handhaving van een passend niveau van concurrentie op de markt van de Unie niet alleen meer keuzemogelijkheden en betere producten zal opleveren voor de verwerkende industrie en consumenten, maar ook de bedrijfstak van de Unie zal helpen zijn concurrentievermogen te vergroten. |
(165) |
Shenghua maakte ook opmerkingen over de concurrentie op de markt en verklaarde dat er in de Unie slechts twee CaSi-producenten zijn, maar dat er meer dan zestig importeurs, handelaren en gebruikers zijn. Zij was van mening dat het instellen van maatregelen zou leiden tot minder concurrentie en hogere prijzen op de markt van de Unie voor gebruikers zoals de staalindustrie. |
(166) |
Zoals vermeld in overweging 161, is de Commissie evenwel van mening dat de concurrentie op de markt van de Unie voor alle partijen eerlijk moet zijn. Het was daarom van belang dat de prijzen van de invoer van CaSi uit de VRC onderworpen waren aan antidumpingrechten om de eerlijke concurrentie te herstellen. |
(167) |
Shenghua herinnerde ook aan de opmerkingen van Eurofer dat de bedrijfstak van de Unie nooit meer dan 42 % van de vraag in de Unie had geleverd. Zij voerde aan dat een onderbreking van de bevoorradingsketen vanuit de VRC nadelig zou zijn voor de gebruikers, aangezien de twee producenten in de Unie niet aan de vraag in de Unie kunnen voldoen. De Commissie merkt echter op dat gebruikers ook producten uit derde landen kunnen invoeren en dat de maatregelen niet bedoeld zijn om de toevoer uit de VRC af te snijden. Het doel is te waarborgen dat de invoer uit de VRC naar de markt van de Unie geschiedt tegen billijke prijzen. |
(168) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkte Shenghua op dat de Commissie te sterk de nadruk had gelegd op de belangen van de bedrijfstak van de Unie en onvoldoende aandacht had besteed aan de belangen van de importeurs en de gebruikers in de Unie. Zij herhaalde met name de opmerkingen van Eurofer en de Duitse staalfederatie over de klacht, namelijk dat de bedrijfstak van de Unie nooit meer dan 42 % van het zichtbare verbruik in de Unie leverde respectievelijk dat de bedrijfstak van de Unie niet aan de vraag naar calciumsilicium kan voldoen. Zij verwees ook naar de opmerkingen van Filo d.o.o. van september en oktober 2021 dat de producenten in de Unie en Brazilië geen leveringen van calciumsilicium op de markt van de Unie aanbieden. |
(169) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden ook Filo d.o.o. en TDR Legure d.o.o. nogmaals aan dat de producenten in de Unie de markt van de Unie tijdelijk niet kunnen bevoorraden. |
(170) |
Euroalliages antwoordde dat de klagende producenten in de Unie hun verkoop op de markt van de Unie willen handhaven en bewijzen verstrekten van recente aanbiedingen voor de levering van CaSi aan de markt van de Unie. |
(171) |
Zoals aangegeven in overweging 161, is de Commissie van oordeel dat de maatregelen niet de verstorende factor zijn, maar veeleer een factor waarmee weer een gelijk speelveld wordt gecreëerd, de voortzetting van de activiteiten van de bedrijfstak van de Unie in de sector wordt gewaarborgd en de stabiliteit van het aanbod uit meerdere bronnen (inclusief de VRC) wordt gegarandeerd. In het kader van de toetsing van het belang van de Unie wordt in artikel 21 van de basisverordening namelijk bepaald dat “in het bijzonder aandacht [wordt] besteed aan de noodzaak de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende dumping weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen”. De Commissie wees de argumenten dan ook af. |
(172) |
Eveneens na de mededeling van de definitieve bevindingen gaven Filo d.o.o. en TDR Legure d.o.o. aan dat als de Commissie maatregelen instelt het grootste probleem zou kunnen zijn dat calciumsilicium van oorsprong uit de VRC in de Unie wordt ingevoerd, maar wordt aangegeven als van oorsprong uit een ander derde land (Oekraïne, India, Rusland, Thailand, Turkije enz.). De Commissie merkte op dat deze opmerkingen speculatie zijn en voor de analyse van het belang van de Unie niet ter zake doen. |
7.3. Conclusie inzake het belang van de Unie
(173) |
Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van de Unie zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusie in overweging 303 van de voorlopige verordening bevestigd dat er geen dwingende redenen zijn om aan te nemen dat het in dit onderzoek niet in het belang van de Unie zou zijn om definitieve maatregelen in te stellen. |
8. DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
8.1. Definitieve maatregelen
(174) |
In het licht van de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband, de hoogte van de maatregelen en het belang van de Unie, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping van het betrokken product. |
(175) |
Zoals vermeld in overweging 115, werden de cif-uitvoerprijzen van één producent licht herzien in het definitieve stadium. De aanvaarding van dit argument had ook een gering effect op haar schademarge en op die van “alle andere ondernemingen”. |
(176) |
Op basis van het voorgaande moeten de definitieve antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt worden vastgesteld:
|
(177) |
De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn dus uitsluitend van toepassing op het onderzochte product van oorsprong uit het betrokken land en geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Producten van andere ondernemingen die niet specifiek in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek vermelde ondernemingen, komen voor deze rechten niet in aanmerking. Op die producten is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. |
(178) |
Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om verdere toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (15). Het moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een verordening over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(179) |
Om het risico op ontwijking als gevolg van het verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de juiste toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur overleggen. De factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vastgestelde vereisten. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, wordt onderworpen aan het antidumpingrecht dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen”. |
(180) |
Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over deze factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele antidumpingrechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en kunnen zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte te controleren en te waarborgen dat het recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving. |
(181) |
Indien de uitvoer door een van de ondernemingen waarvoor een lager individueel recht geldt, met name na de instelling van de maatregelen in kwestie, aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan een onderzoek naar ontwijking worden geopend, mits aan de voorwaarden om dit te doen is voldaan. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is een individueel recht of individuele rechten in te trekken en in plaats daarvan een voor het gehele land geldend recht in te stellen. |
(182) |
Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd. |
8.2. Aangeboden prijsverbintenissen
(183) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen bood één producent-exporteur overeenkomstig artikel 8 van de basisverordening een prijsverbintenis aan. Hoewel hij verschillende soorten van het betrokken product uitvoerde, stelde hij één gemiddelde minimuminvoerprijs (MIP) voor. |
(184) |
De Commissie beoordeelde het aanbod in een context van prijsvolatiliteit van het onderzochte product. In de laatste twee jaar van de beoordelingsperiode bleek dat de prijs van calciumsilicium dat uit verschillende bronnen (Brazilië, Thailand, Argentinië en de VRC) op de markt van de Unie werd ingevoerd, sterk fluctueerde. Gezien deze volatiliteit kan niet worden gegarandeerd dat één gemiddelde MIP voldoende zal zijn om de schadelijke gevolgen van dumping tijdens de looptijd van de maatregelen weg te nemen. |
(185) |
De betrokken exporteur stelde verder voor de voorgestelde MIP te indexeren op basis van de elektriciteitsprijzen in Brazilië. Dit kostenelement is echter niet groot genoeg om te waarborgen dat de indexering zou leiden tot prijzen waardoor de schade wordt weggenomen. |
(186) |
Het is van het grootste belang dat er een duidelijk verband bestaat tussen de variatie in prijs van het betrokken product dat door de betrokken producent-exporteur naar de Unie wordt verkocht en de prijsschommelingen van het basisproduct. Het dossier bevatte geen stukken die op het bestaan van een dergelijk verband konden wijzen, en de betrokken exporteur toonde evenmin het bestaan van een dergelijk verband aan. Dit betekent dat ook andere factoren een rol spelen bij de waargenomen prijsschommelingen. |
(187) |
Bovendien zijn de voorgestelde maatregelen op schademarges (namelijk op de kosten van de bedrijfstak van de Unie) gebaseerd, en kan met de indexering van de MIP op basis van de ontwikkeling van de Braziliaanse elektriciteitsprijs niet worden gewaarborgd dat een dergelijke MIP de schade zou opheffen. De kosten en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie worden niet bepaald door de ontwikkeling van de elektriciteitsprijzen in dat land. |
(188) |
Ook al zou ten slotte de elektriciteitsprijs in Brazilië toereikend worden geacht, de door de indiener van het verzoek voorgestelde openbaar beschikbare gegevens zijn niet zo frequent als nodig is om op betrouwbare wijze de schommelingen van de elektriciteitsprijs weer te geven. |
(189) |
Wordt een van de voorgaande punten niet nagekomen, dan volstaat dat om te concluderen dat de aangeboden prijsverbintenis niet toereikend is en dus niet kon worden aanvaard. |
(190) |
Wat het toezicht op de naleving van de verbintenis betreft, bleek uit het onderzoek dat de boekhouding van de indiener van het verzoek niet in overeenstemming is met de internationaal aanvaarde boekhoudbeginselen en dat er tijdens het onderzoek met name geen beheersrekeningen of een per computer opgestelde lijst van afnemers onmiddellijk beschikbaar waren. Er werden ook enkele andere relevante problemen in de officiële boekhouding vastgesteld. Dit zet vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de indiener van het verzoek en wijst op praktische moeilijkheden om op betrouwbare wijze toezicht op de naleving van een eventuele verbintenis te houden. |
(191) |
Op grond van bovenstaande feiten en overwegingen, en in overeenstemming met artikel 8 van de basisverordening, werd geoordeeld dat het aanbod niet toereikend was om de schadelijke gevolgen van dumping weg te nemen. Overeenkomstig artikel 8, lid 3, van de basisverordening werd ook geoordeeld dat het toezicht op de naleving ervan moeilijkheden van praktische aard zou opleveren. |
(192) |
Het aanbod werd derhalve afgewezen. |
8.3. Definitieve inning van het voorlopige recht
(193) |
Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, moeten de bedragen die uit hoofde van de bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrechten als zekerheid zijn gesteld, definitief worden geïnd tot het bij de onderhavige verordening vastgestelde niveau. |
9. SLOTBEPALINGEN
(194) |
Indien een bedrag moet worden terugbetaald naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt ingevolge artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (16) als rentevoet de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand. |
(195) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op calciumsilicium, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7202 99 80 en ex 2850 00 60 (Taric-codes 7202998030 en 2850006091), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.
2. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde producten is als volgt:
Land |
Onderneming |
Definitief antidumpingrecht |
Aanvullende Taric-code |
VRC |
Ningxia Ketong New Material Technology Co. Ltd, industriezone Hongguozi, district Huinong, stad Shizuishan, provincie Ningxia |
31,5 % |
C721 |
VRC |
Ningxia Shun Tai Smelting Co., Ltd, industriepark Zhongwei, stad Zhongwei, provincie Ningxia |
42,7 % |
C722 |
VRC |
Shaanxi Shenghua Metallurgy-Chemical Co. Ltd, eco-industriepark Yangxian, stad Hanzhong, provincie Shaanxi |
32,8 % |
C723 |
VRC |
Alle andere ondernemingen |
50,7 % |
C999 |
3. De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: “Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheden) (betrokken product) die naar de Europese Unie worden uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, zijn vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in [betrokken land]. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.
4. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
De bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1811 worden definitief geïnd. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 maart 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van calciumsilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 58 van 18.2.2021, blz. 60).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1811 van de Commissie van 14 oktober 2021 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op calciumsilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 366 van 15.10.2021, blz. 17).
(4) Werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2020) 242 final van 22 oktober 2020, beschikbaar op https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2020/october/tradoc_158997.pdf
(5) Wet van de Volksrepubliek China inzake staatsdeelnemingen, aangenomen tijdens de 5e zitting van het Permanente Comité van het 11e Nationale Volkscongres van de Volksrepubliek China op 28 oktober 2008 en op dezelfde datum bekendgemaakt.
(6) Zie de website van Shenghua op het volgende adres: http://sxshyh.cn/index/index/about (geraadpleegd op 11 januari 2022).
(7) Zie artikel 3, lid 2, van de statuten van de CCP betreffende de taken van de leden van de CCP, in samenhang met artikel 10 betreffende het beginsel van het democratisch centralisme.
(8) PB L 208 van 1.7.2020, blz. 2.
(*1) De vaststelling van de niet-verstoorde waarde wordt toegelicht in overweging 145 van de voorlopige verordening.
(*2) De vaststelling van de niet-verstoorde waarde wordt toegelicht in overweging 146 van de voorlopige verordening.
(*3) De vaststelling van de niet-verstoorde waarde wordt toegelicht in overweging 148 van de voorlopige verordening.
(9) https://www.edp.com.br/distribuicao-sp/saiba-mais/informativos/tabela-de-fornecimento-de-media-e-alta-tensao
(10) Zie arrest van 16 december 2011, Dashiqiao/Raad, T-423/09, ECLI:EU:T:2011:764, punten 34-50, en arrest van 19 mei 2021, China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products e.a./Commissie, T-254/18, ECLI:EU:T:2021:278, punten 586-610.
(11) https://sec.report/document/0001558370-21-005436#gsm-20201231x20f.htm (laatst geraadpleegd op 25 januari 2022).
(12) https://www.metalbulletin.com/Article/4010921/Search-results/OFZ-Slovakia-cuts-ferro-alloy-output-due-to-surging-power-prices.html (laatst geraadpleegd op 25 januari 2022).
(13) https://www.nasdaq.com/articles/factbox-power-crunch-pressures-europes-silicon-and-ferro-alloy-producers-2021-10-07-0 (laatst geraadpleegd op 25 januari 2022).
(14) Bijlage 3: bijzonderheden van de berekening van de prijsonderbieding en de schademarge en informatie over de gebruikte methode.
(15) Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat G, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.
(16) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
24.3.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 96/36 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/469 VAN DE COMMISSIE
van 23 maart 2022
tot rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72 tot instelling van definitieve compenserende rechten op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 15 en artikel 24, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72 van de Commissie (2) heeft zij definitieve compenserende rechten ingesteld op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 van de Commissie (3) tot instelling van een definitief antidumpingrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China gewijzigd. |
(2) |
De definitieve compenserende rechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, werden als volgt vastgesteld:
|
(3) |
De hierboven vermelde compenserende rechten zijn correct en zijn in de loop van het onderzoek aan de partijen meegedeeld. De overwegingen 217 en 339 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72 bevatten echter typografische fouten met betrekking tot de subsidiepercentages van de FTT-groep met betrekking tot “subsidies” en “preferentiële financiering: leningen”, respectievelijk. De juiste percentages zijn 1,88 % zijn voor “subsidies” en 1,39 % voor “preferentiële financiering: leningen” in plaats van respectievelijk 1,79 % en 0,9 %. |
(4) |
Bovendien bevatte artikel 2, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72 een typografische fout met betrekking tot de aanvullende Taric-code voor “alle andere ondernemingen” in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011, die C999 moet zijn in plaats van C699. |
(5) |
Daarom heeft de Commissie besloten de overwegingen 217 en 339 en artikel 2, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72, waarbij artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 dienovereenkomstig wordt gewijzigd, te corrigeren. Deze rectificatie geldt vanaf de inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72, namelijk 20 januari 2022. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement (4) ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72 wordt als volgt gerectificeerd:
1) |
Overweging 217 wordt vervangen door: “De subsidiepercentages die voor alle subsidies in het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zijn vastgesteld, bedragen: Subsidies
|
2) |
Overweging 339 wordt vervangen door: “De subsidiebedragen die waren vastgesteld in verband met de preferentiële financiering via leningen tijdens het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen, bedroegen: Preferentiële financiering: leningen
|
3) |
In artikel 2 wordt punt 1) vervangen door: “1) Artikel 1, lid 2, wordt vervangen door: “1)“2. De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten, zijn als volgt:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf 20 januari 2022.
Gedaan te Brussel, 23 maart 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72 van de Commissie van 18 januari 2022 tot instelling van definitieve compenserende rechten op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 12 van 19.1.2022, blz. 34).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 van de Commissie van 17 november 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 410 van 18.11.2021, blz. 51).
(4) Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21).
24.3.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 96/39 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/470 VAN DE COMMISSIE
van 23 maart 2022
tot verlening van steun voor de particuliere opslag van varkensvlees en tot voorafgaande vaststelling van het steunbedrag
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 18, lid 2, en artikel 223, lid 3, punt c),
Gezien Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad van 16 december 2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 4, lid 2, eerste alinea, punt b),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De varkensvleessector ondervindt al enkele maanden ernstige moeilijkheden. De aanzienlijke krimp van de uitvoer naar China, de verdere verspreiding van de Afrikaanse varkenspest naar een groter aantal lidstaten en de aanhoudende gevolgen van de COVID-19-beperkingen veroorzaken druk op de markt van de Unie voor slachtvarkens. |
(2) |
De Russische invasie in Oekraïne heeft geleid tot een extra verstoring van de markt en heeft ernstige gevolgen voor de uitvoer van varkensvlees uit de Unie. Bijgevolg is de exportvraag naar bepaalde varkensvleesproducten sterk gedaald. |
(3) |
Om het huidige onevenwicht tussen vraag en aanbod te reduceren, moet steun voor de particuliere opslag van varkensvlees worden verleend en moet het steunbedrag vooraf worden vastgesteld. |
(4) |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 van de Commissie (3) en Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1240 van de Commissie (4), waarin specifieke voorschriften voor de uitvoering van steun voor particuliere opslag zijn vastgesteld, moeten van toepassing zijn op de steun voor de particuliere opslag van varkensvlees, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald. |
(5) |
Om een snel en flexibel operationeel systeem voor de marktdeelnemers mogelijk te maken, moet het bedrag van de steun vooraf worden vastgesteld. Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1370/2013 moet het steunbedrag worden vastgesteld op basis van de opslagkosten en andere relevante marktelementen. Er moet een vast steunpercentage worden bepaald. |
(6) |
De steun voor particuliere opslag zal slechts doeltreffend zijn en een reëel effect op de markt hebben als de steun uitsluitend wordt verleend voor nog niet opgeslagen producten. |
(7) |
Om het beheer van de maatregel te vergemakkelijken, moeten de varkensvleesproducten worden ingedeeld in categorieën waarbinnen de opslagkosten ongeveer even hoog zijn. |
(8) |
Om redenen van administratieve efficiëntie en vereenvoudiging moet de minimumhoeveelheid producten waarop elke aanvraag betrekking moet hebben, worden vastgesteld. |
(9) |
Er moet een zekerheid worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de marktdeelnemers hun contractuele verplichtingen nakomen en dat de maatregel het beoogde effect op de markt sorteert. |
(10) |
Op grond van artikel 42, lid 1, punt b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1240 moeten de lidstaten eenmaal per week de ontvankelijke aanvragen aan de Commissie melden. Met het oog op de transparantie, de monitoring en het correcte beheer van de voor de steun beschikbare bedragen en een doeltreffend beheer van de regeling moeten de meldingen frequenter gebeuren. Daarom moet worden voorzien in een afwijking van de meldingsfrequentie. |
(11) |
Om een onmiddellijk effect op de markt te hebben en bij te dragen aan de stabilisering van de prijzen, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(12) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Toepassingsgebied
1. Deze verordening voorziet in steun voor de particuliere opslag van varkensvlees als bedoeld in artikel 17, eerste alinea, punt h), van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
2. Tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald, zijn Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 en Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1240 van toepassing.
Artikel 2
In aanmerking komende producten
1. De bijlage bevat de lijst van productcategorieën die voor steun in aanmerking komen, en de desbetreffende steunbedragen per opslagperiode.
2. Er wordt enkel steun verleend voor nog niet opgeslagen hoeveelheden vers of gekoeld vlees.
Artikel 3
Indiening van aanvragen
1. Aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van de in de bijlage genoemde productcategorieën die voor steun in aanmerking komen, mogen worden ingediend met ingang van de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening. De uiterste datum voor het indienen van aanvragen is 29 april 2022.
2. De aanvragen hebben betrekking op een opslagperiode van 60, 90, 120 of 150 dagen.
3. Elke aanvraag betreft slechts een van de in de bijlage vermelde productcategorieën, waarbij de desbetreffende GN-code binnen die categorie moet worden aangegeven.
4. Elke aanvraag heeft betrekking op een minimumhoeveelheid van ten minste 10 ton voor producten zonder been en 15 ton voor andere producten.
Artikel 4
Zekerheid
Het bedrag van de zekerheid die overeenkomstig artikel 4, punt b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 moet worden gesteld bij de indiening van een aanvraag voor steun voor particuliere opslag, is gelijk aan 20 % van de steunbedragen die zijn vastgesteld in de kolommen 3 tot en met 6 van de tabel in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 5
Frequentie van de melding van de aangevraagde hoeveelheden
In afwijking van de in artikel 42, lid 1, punt b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1240 vastgestelde frequentie stellen de lidstaten de Commissie tweemaal per week in kennis van de hoeveelheden waarvoor aanvragen tot het sluiten van contracten zijn ingediend, en wel als volgt:
a) |
elke maandag uiterlijk om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) de hoeveelheden waarvoor aanvragen zijn ingediend op donderdag en vrijdag van de voorgaande week; |
b) |
elke donderdag uiterlijk om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) de hoeveelheden waarvoor aanvragen zijn ingediend op maandag, dinsdag en woensdag van dezelfde week. |
Artikel 6
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 maart 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 346 van 20.12.2013, blz. 12.
(3) Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 van de Commissie van 18 mei 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft openbare interventie en steun voor particuliere opslag (PB L 206 van 30.7.2016, blz. 15).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1240 van de Commissie van 18 mei 2016 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft openbare interventie en steun voor particuliere opslag (PB L 206 van 30.7.2016, blz. 71).
BIJLAGE
Productcategorieën |
Producten waarvoor steun wordt verleend |
Steun voor een opslagperiode van (EUR/ton) |
|||
60 dagen |
90 dagen |
120 dagen |
150 dagen |
||
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
Categorie 1 ex 0203 11 10 |
Halve dieren, zonder voorpoot, staart, nier, middenrif en ruggenmerg (1) Hele karkassen van dieren tot 20 kg |
270 |
286 |
301 |
317 |
Categorie 2 ex 0203 12 11 ex 0203 12 19 ex 0203 19 11 ex 0203 19 13 |
Hammen Schouders Voorstukken Karbonadestrengen, met of zonder halskarbonade, of halskarbonaden alleen, karbonadestrengen met of zonder heup (2) (3) |
326 |
341 |
357 |
372 |
Categorie 3 ex 0203 19 55 |
Hammen, schouders, voorstukken, karbonadestrengen met of zonder halskarbonade, of halskarbonaden alleen, karbonadestrengen met of zonder heup, zonder been (2) (3) |
377 |
392 |
407 |
423 |
Categorie 4 ex 0203 19 15 |
Buik, als zodanig of rechthoekig gesneden |
282 |
297 |
313 |
327 |
Categorie 5 ex 0203 19 55 |
Buik, als zodanig of rechthoekig gesneden, zonder zwoerd en ribben |
348 |
361 |
375 |
389 |
Categorie 6 ex 0203 19 55 |
Deelstukken overeenstemmend met “middles”, met of zonder zwoerd of vet, zonder been (4) |
279 |
293 |
306 |
320 |
Categorie 7 ex 0209 10 11 |
Spek met of zonder zwoerd (5) |
157 |
168 |
180 |
190 |
(1) Voor steun komen ook in aanmerking: halve dieren, versneden volgens de “Wiltshire”-methode, d.w.z. ontdaan van de kop, de wang, het kinnebakspek, de poten, de staart, de bladreuzel, de nier, het haasje, het schouderblad, het borstbeen, de wervelkolom, het heupbeen en het middenrif.
(2) De karbonadestrengen en de halskarbonaden mogen worden opgeslagen met of zonder zwoerd; het vastzittend spek mag echter niet dikker zijn dan 25 mm.
(3) De in het contract vastgelegde hoeveelheid kan iedere combinatie van de genoemde producten betreffen.
(4) Dezelfde aanbiedingsvorm als die van GN-code 0210 19 20.
(5) Vers vetweefsel van alle delen van het dier dat zich onder het zwoerd van het dier bevindt en dat daarmee verbonden is; indien het wordt aangeboden met het zwoerd, moet het gewicht van het vetweefsel hoger zijn dan het gewicht van het zwoerd.
BESLUITEN
24.3.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 96/43 |
BESLUIT (GBVB) 2022/471 VAN DE RAAD
van 23 maart 2022
tot wijziging van Besluit (GBVB) 2022/338 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit voor de levering aan de Oekraïense strijdkrachten van militaire uitrusting en platforms die zijn ontworpen om te doden
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1, en artikel 41, lid 2,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Besluit (GBVB) 2022/338 van de Raad (1) stelt een financieel referentiebedrag van 450 000 000 EUR vast ter financiering van leveringen aan de Oekraïense strijdkrachten. |
(2) |
In het licht van het aanhoudende gewapende conflict op Oekraïens grondgebied moet het financiële referentiebedrag met nog eens 450 000 000 EUR worden verhoogd en moet de looptijd van de steunmaatregel met twaalf maanden worden verlengd. |
(3) |
Besluit (GBVB) 2022/338 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit (GBVB) 2022/338 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 1 wordt lid 4 vervangen door: “4. De steunmaatregel heeft een looptijd van 36 maanden vanaf de vaststelling van dit besluit.”. |
2) |
In artikel 2 wordt lid 1 vervangen door: “1. Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met de steunmaatregel bedraagt 900 000 000 EUR.”. |
3) |
In artikel 2 wordt lid 3 vervangen door: “3. Overeenkomstig artikel 29, lid 5, van Besluit (GBVB) 2021/509 kan de beheerder voor steunmaatregelen na de vaststelling van dit besluit verzoeken om bijdragen tot 900 000 000 EUR. De door de beheerder voor steunmaatregelen gevraagde middelen worden uitsluitend gebruikt voor uitgaven binnen de grenzen die door het bij Besluit (GBVB) 2021/509 opgerichte comité zijn goedgekeurd in de wijzigingsbegroting voor 2022 behorend bij de steunmaatregel.”. |
4) |
In artikel 2 wordt lid 4 vervangen door: “4. Uitgaven in verband met de uitvoering van de steunmaatregel komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 januari 2022 tot een door de Raad vast te stellen datum. Ten minste 50 % van het financiële referentiebedrag dient ter dekking van de uitgaven die vanaf 11 maart 2022 zijn gedaan.”. |
5) |
Artikel 5 wordt vervangen door: “Artikel 5 De lidstaten staan over hun grondgebied, met inbegrip van hun luchtruim, de doorvoer toe van militaire uitrusting, met inbegrip van begeleidend personeel, in overeenstemming met artikel 56, lid 3, van Besluit (GBVB) 2021/509.”. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.
Gedaan te Brussel, 23 maart 2022.
Voor de Raad
De voorzitter
J.-Y. LE DRIAN
(1) Besluit (GBVB) 2022/338 van de Raad van 28 februari 2022 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit voor de levering aan de Oekraïense strijdkrachten van militaire uitrusting en platforms die zijn ontworpen om te doden (PB L 60 van 28.2.2022, blz. 1).
24.3.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 96/45 |
BESLUIT (GBVB) 2022/472 VAN DE RAAD
van 23 maart 2022
tot wijziging van Besluit (GBVB) 2022/339 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de Oekraïense strijdkrachten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1, en artikel 41, lid 2,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Besluit (GBVB) 2022/339 van de Raad (1) wordt een referentiebedrag van 50 000 000 EUR vastgesteld ter financiering van de levering van niet-dodelijke uitrusting en niet-dodelijk materieel aan de Oekraïense strijdkrachten, zoals persoonlijk beschermingsmateriaal, eerstehulptrommels en brandstof. |
(2) |
In het licht van het aanhoudende gewapende conflict op Oekraïens grondgebied moet het financiële referentiebedrag met nog eens 50 000 000 EUR worden verhoogd en moet de looptijd van de steunmaatregel met twaalf maanden worden verlengd. |
(3) |
Besluit (GBVB) 2022/339 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit (GBVB) 2022/339 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 1 wordt lid 4 vervangen door: “4. De steunmaatregel heeft een looptijd van 36 maanden vanaf de vaststelling van dit besluit.”. |
2) |
In artikel 2 wordt lid 1 vervangen door: “1. Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met de steunmaatregel bedraagt 100 000 000 EUR.”. |
3) |
In artikel 2 wordt lid 3 vervangen door: “3. Overeenkomstig artikel 29, lid 5, van Besluit (GBVB) 2021/509 kan de beheerder voor steunmaatregelen na de vaststelling van dit besluit verzoeken om bijdragen tot 100 000 000 EUR. De door de beheerder voor steunmaatregelen gevraagde middelen worden uitsluitend gebruikt voor uitgaven binnen de grenzen die door het bij Besluit (GBVB) 2021/509 opgerichte comité zijn goedgekeurd in de wijzigingsbegroting voor 2022 behorend bij de steunmaatregel.”. |
4) |
In artikel 2 wordt lid 4 vervangen door: “4. Uitgaven in verband met de uitvoering van de steunmaatregel komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 januari 2022 tot een door de Raad vast te stellen datum. Ten minste 50 % van het financiële referentiebedrag dient ter dekking van de uitgaven die vanaf 11 maart 2022 zijn gedaan.”. |
5) |
In artikel 4, lid 4, wordt punt k) vervangen door:
|
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.
Gedaan te Brussel, 23 maart 2022.
Voor de Raad
De voorzitter
J.-Y. LE DRIAN
(1) Besluit (GBVB) 2022/339 van de Raad van 28 februari 2022 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de Oekraïense strijdkrachten (PB L 61 van 28.2.2022, blz. 1).
Rectificaties
24.3.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 96/47 |
Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2106 van de Commissie van 28 september 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit door de vaststelling van de gemeenschappelijke indicatoren en de gedetailleerde elementen van het scorebord voor herstel en veerkracht
(Publicatieblad van de Europese Unie PB L 429 van 1 december 2021 )
In de bijlage, bladzijde 90, in de beschrijving van indicator 10 “Aantal deelnemers dat onderwijs of opleiding volgt”:
in plaats van:
“Bij de indicator wordt rekening gehouden met het aantal deelnemers aan door maatregelen in het kader van de faciliteit ondersteunde activiteiten op het gebied van onderwijs (ISCED 0-6, volwasseneneducatie) en opleiding (off-the-job/in-the-job training, permanent beroepsonderwijs en -opleiding enz.), met inbegrip van deelnemers aan opleidingen op het gebied van digitale vaardigheden.”,
lezen:
“Bij de indicator wordt rekening gehouden met het aantal deelnemers aan door maatregelen in het kader van de faciliteit ondersteunde activiteiten op het gebied van onderwijs (ISCED 0-8, volwasseneneducatie) en opleiding (off-the-job/in-the-job training, permanent beroepsonderwijs en -opleiding enz.), met inbegrip van deelnemers aan opleidingen op het gebied van digitale vaardigheden.”.
In de bijlage, bladzijde 91, in de beschrijving van indicator 13 “Klaslokaalcapaciteit van nieuwe of gemoderniseerde kinderopvang- en onderwijsvoorzieningen”:
in plaats van:
“Klaslokaalcapaciteit in termen van het maximale aantal plaatsen in de nieuwe of gemoderniseerde voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang en voor onderwijs (ISCED 0-6) als gevolg van steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit.”,
lezen:
“Klaslokaalcapaciteit in termen van het maximale aantal plaatsen in de nieuwe of gemoderniseerde voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang en voor onderwijs (ISCED 0-8) als gevolg van steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit.”,
in plaats van:
“Onderwijsvoorzieningen omvatten scholen (ISCED 1-3, ISCED 4) en hoger onderwijs (ISCED 5-6).”,
lezen:
“Onderwijsvoorzieningen omvatten scholen (ISCED 1-3, ISCED 4) en hoger onderwijs (ISCED 5-8).”.