ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 458

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
22 december 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/2282 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en tot wijziging van Richtlijn 2011/24/EU ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/2283 van de Raad van 20 december 2021 betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1388/2013

33

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2284 van de Commissie van 10 december 2021 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft toezichtrapportage en openbaarmakingen door beleggingsondernemingen ( 1 )

48

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2285 van de Commissie van 14 december 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 wat betreft de opneming in een lijst van plaagorganismen, verboden en voorschriften voor het binnenbrengen in en het verkeer binnen de Unie van planten, plantaardige producten en andere materialen, en tot intrekking van de Beschikkingen 98/109/EG en 2002/757/EG en de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2020/885 en (EU) 2020/1292

173

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2286 van de Commissie van 16 december 2021 inzake de gegevens die voor het referentiejaar 2023 moeten worden verstrekt op grond van Verordening (EU) 2018/1091 van het Europees Parlement en de Raad betreffende geïntegreerde landbouwstatistieken, wat de lijst van variabelen en de beschrijving daarvan betreft, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1200/2009 van de Commissie ( 1 )

284

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2287 van de Commissie van 17 december 2021 tot instelling van definitieve compenserende rechten op aluminium converter foil van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2170 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op aluminium converter foil van oorsprong uit de Volksrepubliek China

344

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2288 van de Commissie van 21 december 2021 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de aanvaardingsperiode van vaccinatiecertificaten die zijn afgegeven in het formaat van het digitale EU-covidcertificaat, met vermelding van de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks ( 1 )

459

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2289 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van voorschriften voor de toepassing van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de presentatie van de inhoud van de strategische GLB-plannen en wat betreft het elektronische systeem voor de veilige uitwisseling van informatie

463

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2290 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor de berekeningsmethoden voor de gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013

486

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2291 van de Commissie van 21 december 2021 tot wijziging van de bijlagen V, en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 wat betreft de gegevens voor het Verenigd Koninkrijk in de lijsten van derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan ( 1 )

494

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/2292 van de Raad van 30 april 2021 betreffende de indiening, namens de Europese Unie, van een voorstel voor een besluit van het uitvoerend orgaan inzake de methode voor actualisering om rekening te houden met wijzigingen in het lidmaatschap van de Unie, met het oog op de 41e zitting van het uitvoerend orgaan van het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, en betreffende het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen op die zitting

512

 

*

Besluit (EU) 2021/2293 van de Raad van 20 december 2021 betreffende het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Partnerschapsraad die is ingesteld bij de Handels- en samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk over de verlenging van de afwijking van de verplichting om persoonsgegevens van passagiers na hun vertrek uit het Verenigd Koninkrijk te wissen

514

 

*

Besluit (EU) 2021/2294 van de Raad van 20 december 2021 tot benoeming van een lid van, en een plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden

517

 

*

Besluit (EU) 2021/2295 van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 21 december 2021 tot benoeming van rechters bij het Gerecht

519

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/2296 van de Commissie van 21 december 2021 houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door de Republiek Tunesië afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten ( 1 )

521

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/2297 van de Commissie van 21 december 2021 houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door Montenegro afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten ( 1 )

524

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/2298 van de Commissie van 21 december 2021 houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door de Republiek ten oosten van de Uruguay afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten ( 1 )

527

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/2299 van de Commissie van 21 december 2021 houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door Thailand afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten ( 1 )

530

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/2300 van de Commissie van 21 december 2021 houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door Taiwan afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten ( 1 )

533

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/2301 van de Commissie van 21 december 2021 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat ( 1 )

536

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie ( PB L 138 van 26.5.2016 )

539

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/1


VERORDENING (EU) 2021/2282 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 december 2021

betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en tot wijziging van Richtlijn 2011/24/EU

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 168,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ontwikkeling van gezondheidstechnologieën is een belangrijke motor voor economische groei en innovatie in de Unie en is van cruciaal belang om het hoge niveau van bescherming van de gezondheid te bereiken dat het gezondheidsbeleid voor iedereen moet garanderen. Gezondheidstechnologieën vormen een innovatieve economische sector en maken deel uit van een globale markt voor uitgaven voor gezondheidszorg, die goed is voor 10 % van het bruto binnenlands product van de Unie. Gezondheidstechnologieën omvatten geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en medische procedures, alsmede maatregelen voor de preventie, diagnose of behandeling van ziekten.

(2)

Evaluatie van gezondheidstechnologie (“health technology assessment” of “HTA”) is een wetenschappelijk, empirisch onderbouwd proces waarbij de bevoegde autoriteiten de relatieve doeltreffendheid van nieuwe of bestaande gezondheidstechnologieën kunnen bepalen. Bij HTA wordt vooral bekeken wat de meerwaarde is van een gezondheidstechnologie in vergelijking met andere bestaande of nieuwe gezondheidstechnologieën.

(3)

HTA kan helpen bij het bevorderen van innovatie die patiënten en de maatschappij in brede zin de beste resultaten biedt, en is een belangrijk instrument om een juiste invoering en toepassing van gezondheidstechnologieën te waarborgen.

(4)

Naargelang het gezondheidszorgstelsel kan HTA zowel klinische als niet-klinische aspecten van een gezondheidstechnologie omvatten. In de door de Unie medegefinancierde gezamenlijke acties op het gebied van HTA (gezamenlijke EUnetHTA-acties) zijn negen gebieden vastgesteld die als referentie dienen bij het evalueren van gezondheidstechnologieën. Van deze negen gebieden zijn er vier klinisch en vijf niet-klinisch. De vier klinische evaluatiegebieden hebben betrekking op het beschrijven van een gezondheidsprobleem en de huidige gezondheidstechnologie, het onderzoek van de technische kenmerken, de relatieve veiligheid en de relatieve klinische doeltreffendheid van de geëvalueerde gezondheidstechnologie. De vijf niet-klinische evaluatiegebieden hebben betrekking op de kostprijs en de economische evaluatie van een gezondheidstechnologie en de ethische, organisatorische, sociale en juridische aspecten ervan.

(5)

HTA kan het wetenschappelijk bewijsmateriaal ter ondersteuning van klinische besluitvorming alsook de toegang van patiënten tot deze gezondheidstechnologieën verbeteren, ook wanneer een gezondheidstechnologie achterhaald is. De resultaten van HTA worden gebruikt om besluiten te nemen over de toewijzing van begrotingsmiddelen op gezondheidsgebied, bijvoorbeeld als het gaat om de prijsstelling of terugbetaling van gezondheidstechnologieën. HTA kan de lidstaten dus helpen bij de ontwikkeling en instandhouding van houdbare gezondheidszorgstelsels en innovatie stimuleren die betere resultaten oplevert voor patiënten.

(6)

Doordat verschillende lidstaten parallel evaluaties uitvoeren en de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de evaluatieprocedures en -methoden verschillen, kunnen de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie te maken krijgen met veelvuldige en uiteenlopende verzoeken om gegevens. Hierdoor kunnen ook overlappingen en verschillen in uitkomsten ontstaan, die het gevolg zijn van de specifieke nationale context van de gezondheidszorg.

(7)

De lidstaten hebben weliswaar een aantal gezamenlijke evaluaties uitgevoerd in het kader van de gezamenlijke EUnetHTA-acties, maar de vrijwillige samenwerking en de productie van resultaten, waarbij wegens het ontbreken van een duurzaam samenwerkingsmodel werd vertrouwd op projectgebaseerde samenwerking, waren inefficiënt. Het gebruik van de resultaten van de gezamenlijke EUnetHTA-acties, met inbegrip van de gezamenlijke klinische evaluaties ervan, is op het niveau van de lidstaten beperkt gebleven, wat betekent dat de overlapping van evaluaties van dezelfde gezondheidstechnologie door HTA-autoriteiten en -instanties in verschillende lidstaten binnen identieke of soortgelijke termijnen niet voldoende is aangepakt. Bij de uitvoering van deze verordening moet overigens rekening worden gehouden met de belangrijkste resultaten van de gezamenlijke EUnetHTA-acties, met name de wetenschappelijke output ervan — zoals methodologische documenten en richtsnoeren — evenals instrumenten op het gebied van informatietechnologie (IT) voor de opslag en uitwisseling van informatie.

(8)

In zijn conclusies van 1 december 2014 over innovatie ten bate van patiënten (3) heeft de Raad de belangrijke rol erkend van HTA als een gezondheidsbeleidsinstrument ter ondersteuning van empirisch onderbouwde, duurzame en billijke keuzes op het gebied van gezondheidszorg en gezondheidstechnologieën ten bate van de patiënten. In die conclusies verzocht de Raad de Commissie voorts de samenwerking op een duurzame manier te blijven ondersteunen, en vroeg hij om meer samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van HTA en om de mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van de informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten te onderzoeken. Bovendien verzocht de Raad de lidstaten en de Commissie in zijn conclusies van 7 december 2015 over gepersonaliseerde geneeskunde voor patiënten (4) om de HTA-methoden die kunnen worden toegepast op gepersonaliseerde geneeskunde te versterken, en werd in de conclusies van de Raad van 17 juni 2016 over het versterken van het evenwicht in de farmaceutische systemen in de Europese Unie en haar lidstaten (5) wederom bevestigd dat de lidstaten een duidelijke toegevoegde waarde zien in de samenwerking op het gebied van HTA. Ook in het gezamenlijke verslag van het directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken van de Commissie en het Comité voor de economische politiek van oktober 2016 werd verzocht om meer Europese samenwerking op het gebied van HTA. Tot slot verzocht de Raad de lidstaten en de Commissie in zijn conclusies van 15 juni 2021 over de toegang tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen voor een sterkere en veerkrachtige EU (6) na te gaan of het mogelijk is om op EU-niveau empirische real-world data te verzamelen en een actieplan inzake bewijsvergaring vast te stellen, teneinde de lopende nationale en grensoverschrijdende initiatieven beter op elkaar af te stemmen en lacunes in bewijsmateriaal over besluiten van HTA-instanties en betalers te dichten.

(9)

Het Europees Parlement heeft de Commissie in zijn resolutie van 2 maart 2017 over EU-opties voor een betere toegang tot geneesmiddelen (7) verzocht zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel in te dienen met het oog op een Europees systeem voor HTA en om transparante criteria voor HTA te harmoniseren met het oog op de beoordeling van de therapeutische meerwaarde en relatieve doeltreffendheid van gezondheidstechnologieën ten opzichte van het beste beschikbare alternatief, rekening houdend met de mate van innovatie en de waarde voor de patiënt.

(10)

In haar mededeling van 28 oktober 2015“De eengemaakte markt verbeteren: meer mogelijkheden voor mensen en ondernemingen”, heeft de Commissie aangekondigd een initiatief inzake HTA te zullen voorstellen met het oog op een betere coördinatie, zodat meerdere evaluaties van een product in verschillende lidstaten kunnen worden vermeden en de werking van de eengemaakte markt voor gezondheidstechnologieën wordt verbeterd.

(11)

Deze verordening heeft tot doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van patiënten en gebruikers tot stand te brengen, én de goede werking van de interne markt voor geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek te waarborgen. Tegelijkertijd wordt bij deze verordening een kader gecreëerd dat de samenwerking tussen de lidstaten alsmede de nodige maatregelen voor de klinische evaluatie van gezondheidstechnologieën moet ondersteunen. Beide doelstellingen worden gelijktijdig nagestreefd, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en de ene is niet ondergeschikt aan de andere. Wat betreft artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) worden in deze verordening de procedures en voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van gezamenlijke werkzaamheden en de totstandbrenging van een kader op Unieniveau. Wat betreft artikel 168 VWEU wordt met deze verordening gestreefd naar een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en wordt tevens samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van bepaalde aspecten van HTA mogelijk gemaakt.

(12)

Bij de gezamenlijke werkzaamheden moet het beginsel van goede administratieve praktijken in acht worden genomen en het hoogste niveau van kwaliteit, transparantie en onafhankelijkheid worden nagestreefd.

(13)

Voor ontwikkelaars van gezondheidstechnologie is het vaak moeilijk om dezelfde informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal in verschillende lidstaten en op verschillende tijdstippen in te dienen. Doordat indieningen moeten worden gedupliceerd en er rekening moet worden gehouden met verschillende indieningstermijnen in de lidstaten, kan er een aanzienlijke administratieve last ontstaan voor de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie, met name voor kleinere ondernemingen met beperkte middelen, hetgeen kan leiden tot een belemmerde en verstoorde markttoegang en aldus tot een gebrek aan bedrijfseconomische voorspelbaarheid, hogere kosten en, op lange termijn, negatieve gevolgen voor innovatie. Om die reden moet deze verordening voorzien in een mechanisme dat ervoor zorgt dat alle voor de gezamenlijke klinische evaluatie vereiste informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie slechts eenmaal op Unieniveau hoeven te worden ingediend.

(14)

Overeenkomstig artikel 168, lid 7, VWEU zijn de lidstaten verantwoordelijk voor de bepaling van hun gezondheidsbeleid, alsmede de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging. Deze verantwoordelijkheden omvatten het beheer van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging, en in het bijzonder de allocatie van de daaraan toegewezen middelen. Het optreden van de Unie moet derhalve worden beperkt tot de aspecten van HTA die betrekking hebben op de gezamenlijke klinische evaluatie van gezondheidstechnologie, en moet er meer bepaald voor zorgen dat er bij gezamenlijke klinische evaluaties geen waardeoordelen worden gevormd, teneinde de verantwoordelijkheden van de lidstaten conform artikel 168, lid 7, VWEU te respecteren. De gezamenlijke klinische evaluaties waarin deze verordening voorziet, bieden in dat opzicht een wetenschappelijke analyse van de relatieve effecten van de gezondheidstechnologie, geëvalueerd op grond van de gezondheidsresultaten volgens de gekozen parameters die zijn gebaseerd op het evaluatiebereik. Bij de wetenschappelijke analyse wordt ook gekeken naar de mate van zekerheid over de relatieve effecten, waarbij rekening wordt gehouden met de sterke punten en beperkingen van de beschikbare gegevens. Het resultaat van gezamenlijke klinische evaluaties mag dus geen invloed hebben op de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten om de klinische meerwaarde van de betrokken gezondheidstechnologieën te evalueren, noch mag het bepalend zijn voor latere besluiten inzake prijsstelling en terugbetaling van gezondheidstechnologieën, waaronder de vaststelling van criteria voor die prijsstellings- en terugbetalingsbesluiten, die kunnen afhangen van klinische en niet-klinische overwegingen, apart of in combinatie met elkaar, en die uitsluitend een zaak van nationale bevoegdheid blijven.

(15)

Met betrekking tot de gezondheidstechnologieën waarvoor een gezamenlijk klinisch evaluatieverslag beschikbaar is, moeten de lidstaten de aanvullende klinische analyses kunnen uitvoeren die noodzakelijk zijn voor hun algemene HTA-proces. De lidstaten moeten met name aanvullende klinische analyses kunnen uitvoeren die onder meer betrekking hebben op patiëntengroepen, comparatoren of andere gezondheidsresultaten dan die welke in het gezamenlijk klinisch evaluatieverslag zijn opgenomen, of waarbij een andere methode wordt gebruikt, indien die methode vereist is in het algemene nationale HTA-proces van de betrokken lidstaat. Indien aanvullende informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal nodig zijn voor aanvullende klinische analyses, moeten de lidstaten de ontwikkelaars van gezondheidstechnologieën kunnen verzoeken om de noodzakelijke informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal in te dienen. Deze verordening mag op geen enkele wijze de rechten van de lidstaten beperken om vóór, tijdens of na de publicatie van een gezamenlijk klinisch evaluatieverslag niet-klinische evaluaties van dezelfde gezondheidstechnologie uit te voeren.

(16)

Om gezamenlijke klinische evaluaties van de hoogste kwaliteit te waarborgen, een brede aanvaarding tot stand te brengen en nationale HTA-autoriteiten en instanties in staat te stellen hun expertise en middelen te bundelen, is het dienstig een stapsgewijze aanpak te volgen, waarbij in het begin een klein aantal geneesmiddelen gezamenlijk wordt geëvalueerd en pas in een later stadium gezamenlijke klinische evaluaties verplicht worden gesteld voor andere geneesmiddelen die op grond van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (8) onder de gecentraliseerde procedure voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen vallen en ingeval deze geneesmiddelen vervolgens worden toegelaten voor een nieuwe therapeutische indicatie.

(17)

Gezamenlijke klinische evaluaties moeten eveneens worden uitgevoerd voor bepaalde medische hulpmiddelen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad (9) die in de hoogste risicoklassen vallen en waarvoor de desbetreffende deskundigenpanels als bedoeld in artikel 106, lid 1, van die verordening hun adviezen of standpunten hebben afgegeven, alsmede voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die conform Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad (10) in klasse D zijn ingedeeld.

(18)

Gezien de complexiteit van bepaalde medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en de deskundigheid die nodig is om deze te evalueren, moeten de lidstaten, wanneer zij een meerwaarde zien, vrijwillige samenwerking op HTA-gebied kunnen aangaan voor medische hulpmiddelen van klasse IIb of III overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) 2017/745 en voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek van klasse D overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) 2017/746, die software zijn en die niet vallen binnen het toepassingsgebied van gezamenlijke klinische evaluaties uit hoofde van deze verordening.

(19)

Om ervoor te zorgen dat gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën te allen tijde nauwkeurig, relevant en kwalitatief hoogwaardig blijven en gebaseerd zijn op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, moeten voorwaarden worden vastgesteld voor het actualiseren van die evaluaties, met name wanneer na de eerste evaluatie aanvullende gegevens beschikbaar worden die tot een juistere evaluatie van hogere kwaliteit zouden kunnen leiden.

(20)

Er moet een coördinatiegroep van de lidstaten inzake evaluatie van gezondheidstechnologie (“de coördinatiegroep”) bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, met name van autoriteiten en instanties voor de HTA, worden ingesteld die verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoering van gezamenlijke klinische evaluaties en andere gezamenlijke werkzaamheden binnen het toepassingsgebied van deze verordening. Met het oog op een door de lidstaten geleide aanpak van gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg moeten de lidstaten de leden van de coördinatiegroep aanwijzen. Bij die aanwijzing moet een hoge mate van bekwaamheid binnen de coördinatiegroep voor ogen worden gehouden. De leden van de coördinatiegroep moeten voor de subgroepen HTA-autoriteiten en -instanties aanwijzen met passende technische deskundigheid voor gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg, rekening houdend met de behoefte aan deskundigheid op het gebied van HTA met betrekking tot geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.

(21)

Om zichtbaarheid te geven aan de wetenschappelijke aard van de samenwerking en ervoor te zorgen dat de besluiten van de coördinatiegroep voldoen aan de doelstelling om gezamenlijke werkzaamheden van de hoogste wetenschappelijke kwaliteit en onpartijdigheid te waarborgen, moet de coördinatiegroep alles in het werk stellen om een consensus te bereiken. Indien er geen consensus kan worden bereikt, moeten — met het oog op vlotte besluitvorming in de coördinatiegroep — technische en wetenschappelijke besluiten bij eenvoudige meerderheid worden genomen, waarbij elke lidstaat één stem uitbrengt, ongeacht het aantal leden ervan in de coördinatiegroep. In afwijking daarvan moeten besluiten inzake de goedkeuring van het jaarlijkse werkprogramma, het jaarverslag en de strategische sturing van de werkzaamheden van de subgroepen, gezien de verschillende aard ervan, bij gekwalificeerde meerderheid worden genomen.

(22)

De Commissie mag niet deelnemen aan stemmingen over gezamenlijke klinische evaluaties en evenmin opmerkingen maken over de inhoud van gezamenlijke klinische evaluatieverslagen.

(23)

De coördinatiegroep moet ervoor zorgen dat de gezamenlijke wetenschappelijke werkzaamheden, alsmede de procedures en methoden voor het opstellen van gezamenlijke klinische evaluatieverslagen en slotdocumenten van het gezamenlijk wetenschappelijk overleg, van de hoogste kwaliteit zijn, tijdig worden opgesteld en op het tijdstip van opstelling de stand van de medische wetenschap weerspiegelen.

(24)

De methoden voor het uitvoeren van gezamenlijke klinische evaluaties en het plegen van gezamenlijk wetenschappelijk overleg, moeten worden aangepast om rekening te houden met de specifieke kenmerken van nieuwe gezondheidstechnologieën waarvoor bepaalde gegevens mogelijk niet voorhanden zijn. Dit kan onder meer het geval zijn bij weesgeneesmiddelen, vaccins en geneesmiddelen voor geavanceerde therapie.

(25)

Het evaluatiebereik voor gezamenlijke klinische evaluaties moet inclusief zijn en alle behoeften van de lidstaten weerspiegelen wat betreft de door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie in te dienen gegevens en analyses.

(26)

Indien gezamenlijke klinische evaluaties worden gebruikt om latere administratieve besluiten op het niveau van de lidstaten op te stellen, vormen zij een van de voorbereidende stappen in een meerfasenprocedure. De lidstaten blijven als enige entiteit verantwoordelijk voor de nationale HTA-processen, voor de conclusies over de waarde van een gezondheidstechnologie en voor de besluiten die voortvloeien uit HTA’s. De lidstaten moeten kunnen bepalen in welke fase van hun HTA-proces en door welke autoriteit of instantie de gezamenlijke klinische evaluatieverslagen in aanmerking moeten worden genomen.

(27)

De coördinatiegroep moet alles in het werk stellen om het gezamenlijk klinisch evaluatieverslag bij consensus goed te keuren. Indien er geen consensus kan worden bereikt, moeten uiteenlopende wetenschappelijke adviezen in die verslagen worden opgenomen zodat de gezamenlijke klinische evaluatieverslagen binnen de vooropgestelde termijn kunnen worden afgerond. Teneinde de integriteit van het systeem van gezamenlijke klinische evaluatieverslagen alsook consensus te waarborgen, mogen alleen uiteenlopende wetenschappelijke adviezen worden opgenomen die volledig wetenschappelijk zijn onderbouwd en moet dit als een uitzonderlijke maatregel worden beschouwd.

(28)

De lidstaten moeten verantwoordelijk blijven voor het trekken van conclusies op nationaal niveau over de klinische meerwaarde van een gezondheidstechnologie, omdat dergelijke conclusies afhangen van de specifieke gezondheidscontext in een bepaalde lidstaat en van de relevantie van individuele analyses in het gezamenlijk klinisch evaluatieverslag (zo kunnen in dat verslag meerdere comparatoren zijn opgenomen, waarvan slechts een selectie relevant is voor een bepaalde lidstaat). Het gezamenlijk klinisch evaluatieverslag moet een beschrijving bevatten van de relatieve effecten die voor de geanalyseerde gezondheidsresultaten zijn waargenomen, met inbegrip van numerieke resultaten en betrouwbaarheidsintervallen, alsmede een analyse van de wetenschappelijke onzekerheid en de sterke punten en beperkingen van het bewijsmateriaal (bijvoorbeeld interne en externe validiteit). Het gezamenlijk klinisch evaluatieverslag moet feitelijk zijn en mag geen waardeoordeel, rangschikking van de gezondheidsresultaten, conclusies over de algehele baten of klinische meerwaarde van de geëvalueerde gezondheidstechnologie, enig standpunt over de doelgroep waarin de gezondheidstechnologie moet worden gebruikt, of enig standpunt over de plaats die de gezondheidstechnologie moet innemen in de therapeutische, diagnostische of preventieve strategie bevatten.

(29)

De transparantie van de procedure en de bekendheid ervan bij het publiek zijn cruciaal. Indien bepaalde gegevens om commerciële redenen vertrouwelijk zijn, moeten de redenen voor deze vertrouwelijkheid duidelijk afgebakend en gemotiveerd worden, en moet de hoeveelheid vertrouwelijke gegevens zo veel mogelijk worden beperkt en goed worden beschermd.

(30)

Indien de lidstaten op nationaal of regionaal niveau HTA’s uitvoeren voor gezondheidstechnologieën die op Unieniveau zijn geëvalueerd, moeten zij rekening houden met de gezamenlijke klinische evaluatieverslagen op dat niveau. In dat verband moeten de lidstaten, vooral gezien het feit dat voor nationale HTA-besluiten een ander tijdschema kan gelden, rekening kunnen houden met informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal die geen deel uitmaakten van de gezamenlijke klinische evaluatie op Unie-niveau. HTA’s die op nationaal of regionaal niveau worden uitgevoerd voor een gezondheidstechnologie die op Unieniveau is geëvalueerd, moeten aan de coördinatiegroep beschikbaar worden gesteld.

(31)

In de context van deze verordening betekent de formulering “terdege rekening houden”, bij gebruik in een gezamenlijk klinisch evaluatieverslag, dat het verslag deel moet uitmaken van de documentatie van autoriteiten of instanties die betrokken zijn bij HTA-activiteiten op nationaal of regionaal niveau en in aanmerking moet worden genomen bij elke HTA op lidstaatniveau. Indien het gezamenlijk klinisch evaluatieverslag beschikbaar is, moet het deel uitmaken van de documentatie ter ondersteuning van het nationale HTA-proces. De inhoud van het gezamenlijk klinisch evaluatieverslag is echter wetenschappelijk van aard en mag niet bindend zijn voor die autoriteiten of instanties, noch voor de lidstaten. Indien er geen gezamenlijk klinisch evaluatieverslag beschikbaar is op het tijdstip dat de nationale HTA wordt afgerond, mag dit geen verdere procedures op lidstaatniveau vertragen. Een gezamenlijk klinisch evaluatieverslag mag geen externe gevolgen hebben voor aanvragers en andere partijen dan de lidstaten.

(32)

De verplichting voor de lidstaten om op nationaal niveau niet om informatie, data, analyses of ander bewijsmateriaal te verzoeken die door de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie op Unieniveau zijn ingediend, vermindert voor deze ontwikkelaars de administratieve en financiële lasten die voortvloeien uit het feit dat zij te maken krijgen met meervoudige en uiteenlopende verzoeken om informatie, data, analyses of ander bewijsmateriaal op lidstaatniveau, mits zij voldoen aan de krachtens deze verordening vastgestelde vereisten voor het indienen van informatie. Die verplichting mag echter niet uitsluiten dat lidstaten ontwikkelaars van gezondheidstechnologie om verduidelijking kunnen vragen over de ingediende informatie, data, analyses of ander bewijsmateriaal.

(33)

De verplichting voor de lidstaten om op nationaal niveau niet om dezelfde informatie, data, analyses of ander bewijsmateriaal te verzoeken die door de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie reeds op Unieniveau zijn ingediend, mag niet gelden voor verzoeken om informatie, data, analyses of ander bewijsmateriaal in het kader van programma’s voor vroegtijdige toegang op lidstaatniveau. Dergelijke programma’s voor vroegtijdige toegang op lidstaatniveau beogen patiënten toegang te verlenen tot geneesmiddelen in situaties met grote onvervulde medische behoeften, voordat een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen is verleend.

(34)

Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie mogen op nationaal niveau geen informatie, data, analyses of ander bewijsmateriaal indienen die reeds op Unieniveau zijn ingediend. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de lidstaten alleen informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal bij ontwikkelaars van gezondheidstechnologie op lidstaatniveau kunnen opvragen die nog niet op Unieniveau beschikbaar zijn.

(35)

Voor geneesmiddelen moeten bij de uitvoering van een gezamenlijke klinische evaluatie bij voorkeur gerandomiseerde, blinde en rechtstreeks vergelijkende klinische studies met een controlegroep in overweging worden genomen waarvan de methode in overeenstemming is met de internationale normen voor evidence-based geneeskunde. Observatiestudies, met inbegrip van studies op basis van real-world data, mogen daarbij echter niet per se worden uitgesloten indien deze toegankelijk zijn.

(36)

Het tijdschema voor gezamenlijke klinische evaluaties voor geneesmiddelen moet zo veel mogelijk worden afgestemd op het tijdschema voor de afronding van de gecentraliseerde procedure voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 726/2004. Dergelijke coördinatie moet ervoor zorgen dat gezamenlijke klinische evaluaties daadwerkelijk de markttoegang kunnen verbeteren en ertoe bijdragen dat innovatieve gezondheidstechnologieën tijdig beschikbaar zijn voor patiënten. Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie moeten daarom bij het indienen van de gevraagde informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal de krachtens deze verordening vastgestelde termijnen in acht nemen.

(37)

Bij de vaststelling van een tijdschema voor de gezamenlijke klinische evaluaties van medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek moet rekening worden gehouden met de in hoge mate gedecentraliseerde markttoegang voor die hulpmiddelen en de beschikbaarheid van het vereiste bewijsmateriaal om een gezamenlijke klinische evaluatie uit te voeren. Aangezien het vereiste bewijsmateriaal mogelijk pas beschikbaar komt nadat het medische hulpmiddel of het medische hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek in de handel is gebracht, en om ervoor te zorgen dat de selectie ervan voor gezamenlijke klinische evaluatie op een passend tijdstip plaatsvindt, moet het mogelijk zijn om evaluaties van dergelijke hulpmiddelen uit te voeren nadat deze in de handel zijn gebracht.

(38)

De uit hoofde van deze verordening uitgevoerde gezamenlijke werkzaamheden, en in het bijzonder de gezamenlijke klinische evaluaties, moeten steeds gericht zijn op kwalitatief hoogwaardige en tijdige resultaten en op een betere samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van HTA voor medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, en mogen de CE-markering van medische hulpmiddelen of medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek niet vertragen of belemmeren, noch de markttoegang ervan vertragen. Deze werkzaamheden moeten losstaan van de wettelijk verplichte evaluaties uit hoofde van Verordeningen (EU) 2017/745 en (EU) 2017/746 en mogen geen gevolgen hebben voor de overeenkomstig die verordeningen genomen besluiten.

(39)

Met het oog op een vlotte voorbereiding van gezamenlijke klinische evaluaties moeten ontwikkelaars van gezondheidstechnologie, in voorkomend geval, de gelegenheid krijgen deel te nemen aan gezamenlijk wetenschappelijk overleg met de coördinatiegroep, om aanwijzingen te krijgen met betrekking tot de informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal die naar verwachting van klinische studies zullen worden verlangd. Klinische studies omvatten klinische proeven met geneesmiddelen, klinische onderzoeken die nodig zijn voor de klinische evaluatie van medische hulpmiddelen en prestatiestudies voor de evaluatie van de prestaties van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek. Gezien het preliminaire karakter van het overleg mogen deze aanwijzingen niet juridisch bindend zijn voor de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie of de HTA-autoriteiten en -instanties. Dergelijke aanwijzingen moeten echter wel de stand van de medische wetenschap ten tijde van het gezamenlijk wetenschappelijk overleg weerspiegelen, met name in het belang van de patiënten.

(40)

Indien gelijktijdig met de opstelling van wetenschappelijk advies over geneesmiddelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 of parallel met het overleg over medische hulpmiddelen waarin Verordening (EU) 2017/745 voorziet, gezamenlijk wetenschappelijk overleg wordt gepleegd, moeten die parallelle procedures, met inbegrip van de uitwisseling van informatie tussen de subgroepen en het Europees Geneesmiddelenbureau of de deskundigenpanels voor medische hulpmiddelen, zo worden gevoerd dat de bewijsvergaring voldoet aan de behoeften van de respectieve kaders maar hun respectieve bevoegdheidsgebieden gescheiden blijven.

(41)

Voor de gezamenlijke klinische evaluaties en het gezamenlijk wetenschappelijk overleg moeten de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie en de HTA-autoriteiten en -instanties vertrouwelijke informatie uitwisselen. Met het oog op de vertrouwelijkheid mag informatie die in het kader van gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg aan de coördinatiegroep wordt verstrekt, uitsluitend aan derden worden meegedeeld na het sluiten van een geheimhoudingsovereenkomst. Verder moet alle openbaar gemaakte informatie over de resultaten van het gezamenlijk wetenschappelijk overleg in geanonimiseerde vorm worden gepresenteerd, waarbij commercieel gevoelige informatie wordt weggelaten.

(42)

Voor een efficiënt gebruik van de beschikbare middelen is een horizonverkenning nodig, zodat opkomende gezondheidstechnologieën die waarschijnlijk een grote impact op patiënten, de volksgezondheid en de gezondheidszorgstelsels zullen hebben, in een vroeg stadium worden gesignaleerd, en moet onderzoek worden ondersteund. Die horizonverkenning kan worden gebruikt om de coördinatiegroep te ondersteunen bij het plannen van haar werkzaamheden, meer bepaald in verband met gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg, en kan ook informatie opleveren voor planningsdoeleinden op de lange termijn, zowel op het niveau van de Unie als op nationaal niveau.

(43)

De Unie moet steun blijven verlenen aan vrijwillige samenwerking op HTA-gebied tussen de lidstaten, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling en uitvoering van vaccinatieprogramma’s, en capaciteitsopbouw van de nationale HTA-systemen. De vrijwillige samenwerking moet ook synergieën stimuleren met initiatieven in het kader van de strategie voor de digitale eengemaakte markt in de relevante digitale en datagestuurde gebieden van de gezondheidszorg, met het oog op het aanleveren van aanvullend bewijsmateriaal uit de praktijk (real-world evidence) dat relevant is voor HTA. Bij de vrijwillige samenwerking op HTA-gebied kan het ook gaan om complementaire diagnostiek voor behandelingen, chirurgische procedures, preventie en screenings- en gezondheidsbevorderingsprogramma’s, instrumenten voor informatie- en communicatietechnologie en processen van integrale zorgverlening. De eisen op basis waarvan verschillende gezondheidstechnologieën worden geëvalueerd, zijn afhankelijk van de specifieke kenmerken en kunnen dus variëren; daarom moet er op het gebied van HTA een samenhangende benadering worden toegepast die geschikt is voor die verschillende gezondheidstechnologieën.

(44)

Met het oog op inclusiviteit en transparantie van de gezamenlijke werkzaamheden moet de coördinatiegroep samenwerken en breed overleggen met organisaties van stakeholders die belang hebben bij samenwerking binnen de Unie op het gebied van HTA, zoals patiëntenorganisaties, medische beroepsorganisaties, klinische en wetenschappelijke verenigingen, verenigingen van ontwikkelaars van gezondheidstechnologieën, consumentenorganisaties en andere relevante niet-gouvernementele organisaties op het gebied van gezondheid. Er moet een netwerk van stakeholders worden opgericht om de dialoog tussen de organisaties van stakeholders en de coördinatiegroep te bevorderen.

(45)

Om te waarborgen dat de gezamenlijke werkzaamheden van de hoogste wetenschappelijke kwaliteit en conform de stand van de techniek zijn, moeten externe deskundigen met diepgaande en gespecialiseerde expertise ter zake input leveren met betrekking tot gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg. Het gaat hierbij onder meer om klinische deskundigen op het betrokken therapeutische gebied, patiënten met de ziekte en andere relevante deskundigen op het domein van bijvoorbeeld het type gezondheidstechnologie in kwestie of de opzet van klinische studies. Om deze deskundigen te vinden en toegang te verkrijgen tot relevante kennis op specifieke therapeutische gebieden, kan ook gebruik worden gemaakt van Europese referentienetwerken. De patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen moeten worden gekozen op basis van hun expertisegebied en moeten in eigen naam optreden, niet namens een bepaalde organisatie, instelling of lidstaat. Met het oog op de wetenschappelijke integriteit van de gezamenlijke klinische evaluaties en het gezamenlijk wetenschappelijk overleg moeten voorschriften worden opgesteld om te waarborgen dat de betrokken patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen onafhankelijk en onpartijdig zijn, en dat belangenconflicten worden voorkomen.

(46)

Tijdens de hele levenscyclus van gezondheidstechnologieën, vanaf de prille ontwikkelingsfase, over de horizonverkenning, tot het gezamenlijk wetenschappelijk overleg — maar ook daarna, wanneer de gezondheidstechnologie op de markt is gebracht — is een belangrijke rol weggelegd voor samenwerking op HTA-gebied via een gezamenlijke klinische evaluatie en de actualisering ervan.

(47)

Om te zorgen voor een uniforme en door de lidstaten gestuurde aanpak van de gezamenlijke werkzaamheden uit hoofde van deze verordening, moet de coördinatiegroep gedetailleerde procedurele stappen en de timing ervan vastleggen voor gezamenlijke klinische evaluaties, actualiseringen daarvan en gezamenlijk wetenschappelijk overleg. In voorkomend geval en rekening houdend met de resultaten van de werkzaamheden in het kader van de gezamenlijke EUnetHTA-acties, moet de coördinatiegroep specifieke regels voor geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek vaststellen.

(48)

De coördinatiegroep moet methodologische richtsnoeren opstellen voor de gezamenlijke werkzaamheden waarin deze verordening voorziet, overeenkomstig internationale normen voor empirisch onderbouwde geneeskunde. Het evaluatieproces moet gebaseerd zijn op relevant, geactualiseerd en kwalitatief hoogwaardig klinisch bewijsmateriaal. De coördinatiegroep moet ook richtsnoeren opstellen voor de benoeming van beoordelaars en medebeoordelaars voor gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg, alsook inzake de noodzakelijke wetenschappelijke expertise om de bij deze verordening vastgestelde gezamenlijke werkzaamheden uit te voeren.

(49)

Teneinde een uniforme aanpak te verzekeren van de gezamenlijke werkzaamheden als bedoeld in deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om te besluiten dat, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, andere geneesmiddelen moeten worden onderworpen aan gezamenlijke klinische evaluaties op een eerdere datum dan die welke in deze verordening is vastgesteld, om bepaalde medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek te selecteren die aan gezamenlijke klinische evaluaties moeten worden onderworpen, en om gedetailleerde procedureregels vast te stellen met betrekking tot bepaalde aspecten van gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg, alsook algemene procedureregels inzake bepaalde aspecten van gezamenlijke klinische evaluaties, en om het format en de modellen voor indieningsdocumenten en verslagen te bepalen. In voorkomend geval moeten specifieke regels worden vastgesteld voor geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(50)

Bij de opstelling van de uitvoeringshandelingen als bedoeld in deze verordening is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer met de coördinatiegroep en op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12).

(51)

Om te zorgen voor voldoende middelen voor de gezamenlijke werkzaamheden uit hoofde van deze verordening, moet de Unie trachten te voorzien in stabiele en blijvende financiering voor de gezamenlijke werkzaamheden en de vrijwillige samenwerking, en in een kader ter ondersteuning van die activiteiten. De financiering moet met name de kosten dekken voor het opstellen van verslagen over gezamenlijke klinische evaluaties en verslagen over het gezamenlijk wetenschappelijk overleg. De lidstaten moeten ook nationale deskundigen bij de Commissie kunnen detacheren ter ondersteuning van het secretariaat van de coördinatiegroep.

(52)

Om de gezamenlijke werkzaamheden en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten op HTA-gebied te vergemakkelijken, moet worden voorzien in de oprichting van een IT-platform met passende databanken en beveiligde communicatiekanalen. De Commissie moet voortbouwen op de databanken en functionaliteiten die zijn ontwikkeld in het kader van de gezamenlijke EUnetHTA-acties voor de uitwisseling van informatie en bewijsmateriaal, en ervoor zorgen dat het IT-platform is verbonden met andere voor HTA relevante data-infrastructuur, zoals registers en databanken met betrekking tot real-world data. Bij de ontwikkeling van een dergelijk IT-platform moet ook worden gekeken naar de mogelijkheden die de toekomstige Europese ruimte voor gezondheidsgegevens biedt.

(53)

Om te zorgen voor een vlotte totstandbrenging en uitvoering van gezamenlijke klinische evaluaties op Unieniveau en de kwaliteit ervan te garanderen, is het dienstig te beginnen met een beperkt aantal gezamenlijke klinische evaluaties. Drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening moet begonnen worden met de geleidelijke uitbreiding van het aantal gezamenlijke klinische evaluaties.

(54)

Om ervoor te zorgen dat het steunkader zo efficiënt en kosteneffectief mogelijk blijft, moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de toepassing van deze verordening uiterlijk drie jaar na de datum van toepassing ervan. Het verslag moet toegespitst zijn op het beoordelen van de meerwaarde van de gezamenlijke werkzaamheden voor de lidstaten. In het verslag moet met name worden nagegaan of er een regeling tegen betaling moet worden ingevoerd, die de onafhankelijkheid van de coördinatiegroep zou waarborgen en waarmee ontwikkelaars van gezondheidstechnologie ook zouden bijdragen aan de financiering van gezamenlijk wetenschappelijk overleg. Voorts moet in het verslag worden nagegaan welk effect het niet dupliceren van verzoeken om informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal voor gezamenlijke klinische evaluaties heeft op het verminderen van de administratieve lasten voor de lidstaten en de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie, het vergemakkelijken van de markttoegang voor nieuwe en innovatieve producten en het verlagen van de kosten. Het verslag kan aanleiding geven tot een evaluatie van de vooruitgang wat betreft de toegang van patiënten tot innovatieve gezondheidstechnologieën, de duurzaamheid van gezondheidszorgstelsels en de HTA-capaciteit op het niveau van de lidstaten.

(55)

Uiterlijk twee jaar na het begin van de evaluatie van geneesmiddelen die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moeten de lidstaten aan de Commissie verslag uitbrengen over de toepassing van deze verordening, en met name over hun beoordeling van de meerwaarde van de gezamenlijke klinische evaluatieverslagen in hun nationale HTA-processen en de werklast van de coördinatiegroep.

(56)

Met het oog op de aanpassing van de lijst van door ontwikkelaars van gezondheidstechnologie in te dienen informatie moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de bijlagen I en II. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(57)

Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (13) bepaalt dat de Unie de samenwerking en de uitwisseling van wetenschappelijke informatie tussen de lidstaten steunt en bevordert in het kader van een vrijwillig netwerk waarin de nationale autoriteiten of de door de lidstaten aangewezen instanties die verantwoordelijk zijn voor HTA, met elkaar worden verbonden. Aangezien zulke aangelegenheden onder deze verordening vallen, moet Richtlijn 2011/24/EU dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(58)

Daar de doelstelling van deze verordening, te weten op het niveau van de Unie een kader vaststellen voor gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening worden vastgesteld:

a)

een steunkader en procedures voor samenwerking van de lidstaten inzake gezondheidstechnologieën op het niveau van de Unie;

b)

een mechanisme dat bepaalt dat alle informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal die nodig zijn voor de gezamenlijke klinische evaluatie van gezondheidstechnologieën, slechts eenmaal op het niveau van de Unie moeten worden ingediend door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie;

c)

gemeenschappelijke regels en methoden voor de gezamenlijke klinische evaluatie van gezondheidstechnologieën.

2.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om conclusies te trekken over de relatieve doeltreffendheid van gezondheidstechnologieën of om besluiten te nemen over het gebruik van een gezondheidstechnologie in hun specifieke nationale gezondheidscontext. Zij doet evenmin afbreuk aan de exclusieve nationale bevoegdheid van de lidstaten, onder meer met betrekking tot nationale prijsstellings- en vergoedingsbesluiten, of aan andere bevoegdheden die betrekking hebben op het beheer en de verstrekking van gezondheidsdiensten of geneeskundige verzorging door de lidstaten of de allocatie van de daaraan toegewezen middelen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“geneesmiddel”: een geneesmiddel als gedefinieerd in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (14);

2)

“medisch hulpmiddel”: een medisch hulpmiddel als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2017/745;

3)

“medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek”: een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2017/746;

4)

“gezondheidstechnologie”: een gezondheidstechnologie als gedefinieerd in artikel 3, punt l), van Richtlijn 2011/24/EU;

5)

“evaluatie van gezondheidstechnologie” of “HTA”: een multidisciplinair proces dat informatie over de medische, maatschappelijke en patiëntenaspecten en over economische en ethische kwesties die verband houden met het gebruik van een gezondheidstechnologie, op systematische, transparante, objectieve en grondige wijze samenvat;

6)

“gezamenlijke klinische evaluatie” van een gezondheidstechnologie: de wetenschappelijke verzameling en de beschrijving van een vergelijkende analyse van beschikbaar klinisch bewijsmateriaal over een gezondheidstechnologie in vergelijking met één of meer andere gezondheidstechnologieën of bestaande procedures, conform een evaluatiebereik dat is overeengekomen op grond van deze verordening, en gebaseerd op de wetenschappelijke aspecten van de volgende klinische HTA-gebieden: de beschrijving van het gezondheidsprobleem waarop de gezondheidstechnologie gericht is en het huidige gebruik van andere gezondheidstechnologieën die gericht zijn op dat gezondheidsprobleem, de beschrijving en de technische karakterisering van de gezondheidstechnologie, de relatieve klinische doeltreffendheid en de relatieve veiligheid van de gezondheidstechnologie;

7)

“niet-klinische evaluatie”: het deel van een HTA dat gebaseerd is op de volgende niet-klinische gebieden van de HTA: de kosten en de economische evaluatie van een gezondheidstechnologie, alsmede de ethische en organisatorische, sociale en juridische aspecten met betrekking tot het gebruik ervan;

8)

“collaboratieve evaluatie”: een klinische evaluatie van een medisch hulpmiddel of een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek, die vrijwillig op Unieniveau wordt uitgevoerd door een aantal betrokken autoriteiten en instanties die verantwoordelijk zijn voor de HTA;

9)

“evaluatiebereik”: de reeks parameters voor gezamenlijke klinische evaluatie met betrekking tot de patiëntenpopulatie, de ingreep (ingrepen), de comparator(en) en de gezondheidsresultaten, waar de lidstaten gezamenlijk om hebben verzocht.

Artikel 3

De coördinatiegroep van de lidstaten inzake evaluatie van gezondheidstechnologie

1.   Er wordt een coördinatiegroep van de lidstaten inzake evaluatie van gezondheidstechnologie (“de coördinatiegroep”) ingesteld.

2.   De lidstaten wijzen hun leden van de coördinatiegroep aan en stellen de Commissie daarvan, alsmede van eventuele latere wijzigingen, in kennis. De leden van de coördinatiegroep wijzen hun vertegenwoordigers in de coördinatiegroep op ad-hocbasis of permanente basis aan en stellen de Commissie in kennis van hun aanwijzing en van eventuele latere wijzigingen.

3.   De leden van de coördinatiegroep wijzen hun nationale of regionale autoriteiten en instanties aan als leden van de subgroepen van de coördinatiegroep. De leden van de coördinatiegroep kunnen meer dan één lid voor de subgroep aanwijzen, onder wie ook het lid van de coördinatiegroep, onverminderd het voorschrift dat elke lidstaat één stem heeft. De leden van de subgroep wijzen hun vertegenwoordigers, die over de juiste HTA-deskundigheid beschikken, in de subgroepen op ad-hoc- of permanente basis aan, en stellen de Commissie in kennis van hun aanwijzing en van eventuele latere wijzigingen. Indien specifieke kennis vereist is, kunnen leden van de subgroep meer dan één vertegenwoordiger aanwijzen.

4.   De coördinatiegroep handelt in beginsel bij consensus. Indien geen consensus kan worden bereikt, is voor de vaststelling van een besluit de steun vereist van leden die een eenvoudige meerderheid van de lidstaten vertegenwoordigen. Elke lidstaat heeft één stem. De stemresultaten worden opgenomen in de notulen van de vergaderingen van de coördinatiegroep. Wanneer een stemming plaatsvindt, kunnen de leden vragen om afwijkende standpunten op te nemen in de notulen van de vergadering waarin de stemming plaatsvond.

5.   Indien geen consensus kan worden bereikt, stelt de coördinatiegroep haar in lid 7, punten b) en c), van dit artikel bedoelde jaarlijkse werkprogramma, jaarverslag en strategische sturing in afwijking van lid 4 van dit artikel vast bij gekwalificeerde meerderheid als omschreven in artikel 16, lid 4, VEU en artikel 238, lid 3, punt a), VWEU.

6.   Vergaderingen van de coördinatiegroep worden gedurende een in het reglement van orde te bepalen beperkte termijn voorgezeten door twee uit de coördinatiegroep gekozen leden uit verschillende lidstaten. De voorzitters zijn onpartijdig en onafhankelijk. De Commissie treedt op als secretariaat van de coördinatiegroep en ondersteunt haar werkzaamheden overeenkomstig artikel 28.

7.   De coördinatiegroep:

a)

stelt een reglement van orde vast en actualiseert dit reglement waar nodig;

b)

stelt haar jaarlijks werkprogramma en jaarverslag vast overeenkomstig artikel 6;

c)

geeft strategische sturing aan de werkzaamheden van haar subgroepen;

d)

neemt methodologische richtsnoeren voor gezamenlijke werkzaamheden aan overeenkomstig internationale normen voor empirisch onderbouwde geneeskunde;

e)

legt gedetailleerde procedurele stappen en een tijdschema voor het uitvoeren van gezamenlijke klinische evaluaties en de actualiseringen daarvan vast;

f)

legt gedetailleerde procedurele stappen en een tijdschema voor het verrichten van gezamenlijk wetenschappelijk overleg vast, ook wat betreft het indienen van verzoeken van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie;

g)

neemt richtsnoeren aan voor de benoeming van beoordelaars en medebeoordelaars voor gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg, ook met betrekking tot de vereiste wetenschappelijke deskundigheid;

h)

coördineert de werkzaamheden van haar subgroepen en keurt deze goed;

i)

zorgt voor samenwerking met de bevoegde instanties op Unieniveau die conform Verordeningen (EG) nr. 726/2004, (EU) 2017/745 en (EU) 2017/746 zijn opgericht, om het vergaren van aanvullend bewijsmateriaal dat zij nodig heeft voor haar werkzaamheden, te vergemakkelijken;

j)

zorgt voor een passende betrokkenheid van organisaties van stakeholders en deskundigen bij haar werkzaamheden;

k)

stelt subgroepen in, met name voor het volgende:

i)

gezamenlijke klinische evaluaties;

ii)

gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

iii)

het in kaart brengen van opkomende gezondheidstechnologieën;

iv)

het opstellen van methodologische en procedurele richtsnoeren.

8.   De coördinatiegroep en de subgroepen ervan kunnen in verschillende samenstellingen bijeenkomen, met name voor de volgende categorieën van gezondheidstechnologie: geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en andere gezondheidstechnologieën.

Artikel 4

Kwaliteitsborging

1.   De coördinatiegroep ziet erop toe dat de gezamenlijke werkzaamheden die overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 23 worden verricht, van de hoogste kwaliteit zijn, aan de internationale normen voor empirisch onderbouwde geneeskunde voldoen en tijdig worden uitgevoerd. Daartoe stelt de coördinatiegroep procedures vast die systematisch opnieuw worden bezien. Bij het opstellen van dergelijke procedures houdt de coördinatiegroep rekening met de specifieke kenmerken van de gezondheidstechnologie waarop de gezamenlijke werkzaamheden betrekking hebben, met inbegrip van weesgeneesmiddelen, vaccins en geneesmiddelen voor geavanceerde therapie.

2.   Door de coördinatiegroep worden standaardwerkwijzen die onder het toepassingsgebied van artikel 3, lid 7, punten d), e), f) en g) vallen, vastgesteld en regelmatig herzien.

3.   De coördinatiegroep beziet de methodologische en procedurele richtsnoeren die onder het toepassingsgebied van artikel 3, lid 7, punten d), e), f) en g) vallen, regelmatig opnieuw en actualiseert deze indien nodig.

4.   Voor zover noodzakelijk en rekening houdend met de methode die reeds door de gezamenlijke EUnetHTA-acties is ontwikkeld, worden specifieke methodologische en procedurele richtsnoeren opgesteld voor geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.

Artikel 5

Transparantie en belangenconflicten

1.   De coördinatiegroep voert haar werk op onafhankelijke, onpartijdige en transparante wijze uit.

2.   Bij de coördinatiegroep en haar subgroepen benoemde vertegenwoordigers, alsmede patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen die aan gezamenlijke werkzaamheden deelnemen, mogen geen financiële of andere belangen in de sector van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie hebben, die hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid in het gedrang kunnen brengen.

3.   Bij de coördinatiegroep en haar subgroepen benoemde vertegenwoordigers leggen een verklaring over hun financiële en andere belangen af en actualiseren deze jaarlijks en telkens wanneer dat nodig is. Zij maken alle andere feiten bekend waarvan zij kennis hebben gekregen en waarvan oprecht en redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze een belangenconflict vormen of daartoe aanleiding geven.

4.   Vertegenwoordigers die aan de vergaderingen van de coördinatiegroep en haar subgroepen deelnemen, maken vóór elke vergadering belangen bekend die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid ten aanzien van de agendapunten. Indien de Commissie besluit dat een bekendgemaakt belang een belangenconflict vormt, neemt die vertegenwoordiger niet deel aan besprekingen of aan de besluitvorming, noch krijgt hij informatie over het betrokken agendapunt. Deze bekendmakingen van vertegenwoordigers en het besluit van de Commissie worden in de notulen van de vergadering opgenomen.

5.   Patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen maken financiële en andere belangen bekend die relevant zijn voor de gezamenlijke werkzaamheden waaraan zij zullen deelnemen. Deze bekendmakingen en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen worden opgenomen in de notulen van de vergadering en in de slotdocumenten van de desbetreffende gezamenlijke werkzaamheden.

6.   Voor bij de coördinatiegroep en haar subgroepen benoemde vertegenwoordigers, alsmede voor patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen die bij de werkzaamheden van een subgroep betrokken zijn, geldt zelfs na de beëindiging van hun taak een beroepsgeheim.

7.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 25, lid 1, punt a), voorschriften voor de uitvoering van dit artikel vast, en met name voorschriften voor de beoordeling van belangenconflicten als bedoeld in de leden 3, 4 en 5 van dit artikel en voor de maatregelen die moeten worden genomen wanneer zich een belangenconflict of een potentieel belangenconflict voordoet.

Artikel 6

Jaarlijks werkprogramma en jaarverslag

1.   De coördinatiegroep neemt jaarlijks uiterlijk op 30 november een jaarlijks werkprogramma aan en wijzigt dit achteraf waar nodig.

2.   Het jaarlijks werkprogramma beschrijft de gezamenlijke werkzaamheden die in het kalenderjaar volgend op de aanneming ervan zullen worden uitgevoerd, waaronder:

a)

het geplande aantal en type gezamenlijke klinische evaluaties en het geplande aantal actualiseringen van gezamenlijke klinische evaluaties overeenkomstig artikel 14;

b)

het geplande aantal gezamenlijke wetenschappelijke overlegbijeenkomsten;

c)

het geplande aantal evaluaties op het gebied van vrijwillige samenwerking, gelet op de mogelijke gevolgen ervan voor patiënten, de volksgezondheid of gezondheidszorgstelsels.

3.   Bij de opstelling of wijziging van het jaarlijks werkprogramma houdt de coördinatiegroep:

a)

rekening met de verslagen over opkomende gezondheidstechnologieën als bedoeld in artikel 22;

b)

rekening met de door de Commissie conform artikel 28 verstrekte gegevens van het Europees Geneesmiddelenbureau over de status van ingediende en toekomstige aanvragen van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 7; zodra er nieuwe gegevens van regelgevende aard beschikbaar komen, deelt de Commissie deze informatie met de coördinatiegroep zodat het jaarlijks werkprogramma kan worden gewijzigd;

c)

rekening met informatie die wordt verstrekt door de bij artikel 103 van Verordening (EU) 2017/745 opgerichte coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen (de “coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen”) of door andere bronnen, alsmede met door de Commissie conform artikel 28 van deze verordening verstrekte informatie over de werkzaamheden van de betrokken deskundigenpanels als bedoeld in artikel 106, lid 1, van Verordening (EU) 2017/745 (“deskundigenpanels”);

d)

overleg met het in artikel 29 bedoelde netwerk van stakeholders en houdt zij rekening met hun opmerkingen;

e)

rekening met de middelen waarover de coördinatiegroep beschikt voor de gezamenlijke werkzaamheden;

f)

overleg met de Commissie over het ontwerp van het jaarlijks werkprogramma en houdt zij rekening met haar advies.

4.   De coördinatiegroep neemt jaarlijks uiterlijk op 28 februari haar jaarverslag aan.

5.   Het jaarverslag bevat informatie over de gezamenlijke werkzaamheden die in het kalenderjaar voorafgaand aan de aanneming ervan zijn uitgevoerd.

HOOFDSTUK II

GEZAMENLIJKE WERKZAAMHEDEN OP HET GEBIED VAN EVALUATIE VAN GEZONDHEIDSTECHNOLOGIE OP UNIENIVEAU

DEEL 1

Gezamenlijke klinische evaluaties

Artikel 7

Gezondheidstechnologieën die gezamenlijke klinische evaluaties vereisen

1.   Van de volgende gezondheidstechnologieën worden gezamenlijke klinische evaluaties verricht:

a)

geneesmiddelen als bedoeld in artikel 3, lid 1, en artikel 3, lid 2, punt a), van Verordening (EG) nr. 726/2004 waarvoor de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig die verordening wordt ingediend na de in lid 2 van dit artikel bedoelde relevante datums, en waarvoor die aanvraag in overeenstemming is met artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2001/83/EG;

b)

in de Unie toegelaten geneesmiddelen waarvoor een gezamenlijk klinisch evaluatieverslag is uitgebracht, indien er overeenkomstig artikel 6, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2001/83/EG een vergunning voor een wijziging van een bestaande vergunning voor het in de handel brengen wordt verleend die geldt voor een nieuwe therapeutische indicatie;

c)

medische hulpmiddelen van klasse IIb of III overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) 2017/745 waarvoor de desbetreffende deskundigenpanels een wetenschappelijk advies hebben uitgebracht in het kader van de raadplegingsprocedure voor de klinische evaluatie overeenkomstig artikel 54 van die verordening, en onder voorbehoud van selectie overeenkomstig lid 4 van dit artikel;

d)

medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek van klasse D overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) 2017/746 waarvoor de desbetreffende deskundigenpanels hun standpunten hebben meegedeeld in het kader van de procedure overeenkomstig artikel 48, lid 6, van die verordening, en onder voorbehoud van selectie overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

2.   De in lid 1, punt a) bedoelde datums zijn de volgende:

a)

12 januari 2025 voor geneesmiddelen met nieuwe actieve stoffen waarvoor de aanvrager in de bij het Europees Geneesmiddelenbureau ingediende vergunningsaanvraag verklaart dat ze een nieuwe actieve stof bevatten waarvoor de therapeutische indicatie de behandeling van kanker is, en geneesmiddelen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad (15) als geneesmiddelen voor geavanceerde therapie zijn gereguleerd;

b)

13 januari 2028 voor geneesmiddelen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad (16) als weesgeneesmiddelen zijn aangewezen;

c)

13 januari 2030 voor in lid 1 bedoelde geneesmiddelen, andere dan die bedoeld in de punten a) en b) van dit lid.

3.   In afwijking van lid 2 van dit artikel stelt de Commissie, op aanbeveling van de coördinatiegroep bij uitvoeringshandeling een besluit vast waarbij wordt bepaald dat voor de in dat lid bedoelde geneesmiddelen op een eerdere dan de in dat lid bedoelde datums een gezamenlijke klinische evaluatie wordt verricht, mits het geneesmiddel, met name overeenkomstig artikel 22, het potentieel heeft om in een onvervulde medische behoefte te voorzien of om een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid te lenigen, dan wel een aanzienlijk effect heeft op de gezondheidszorgstelsels.

4.   Na 12 januari 2025 stelt de Commissie, op aanbeveling van de coördinatiegroep, ten minste om de twee jaar bij uitvoeringshandeling een besluit vast waarin zij de in lid 1, punten c) en d), bedoelde medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek voor gezamenlijke klinische evaluatie selecteert op basis van een of meer van de volgende criteria:

a)

onvervulde medische behoeften;

b)

de beste in hun klasse;

c)

mogelijke gevolgen voor patiënten, de volksgezondheid of gezondheidszorgstelsels;

d)

de aanwezigheid van software die gebruikmaakt van artificiële intelligentie, technologie voor machinaal leren of algoritmen;

e)

een significante grensoverschrijdende dimensie;

f)

aanzienlijke meerwaarde voor de hele Unie.

5.   De in de leden 3 en 4 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 8

Initiëren van gezamenlijke klinische evaluaties

1.   De coördinatiegroep verricht op basis van haar jaarlijkse werkprogramma gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën.

2.   De coördinatiegroep initieert gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën door de subgroep gezamenlijke klinische evaluaties aan te wijzen die namens de coördinatiegroep op de uitvoering van de gezamenlijke klinische evaluatie zal toezien.

3.   De gezamenlijke klinische evaluatie wordt uitgevoerd volgens de procedure die door de coördinatiegroep is vastgesteld overeenkomstig de vereisten in dit artikel, artikel 3, lid 7, punt e), en de artikelen 4, 9, 10, 11 en 12, alsmede overeenkomstig de vereisten die overeenkomstig de artikelen 15, 25 en 26 worden vastgesteld.

4.   De aangewezen subgroep benoemt uit haar midden een beoordelaar en een medebeoordelaar uit verschillende lidstaten voor de uitvoering van de gezamenlijke klinische evaluatie. Bij de benoemingen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke expertise die nodig is voor de evaluatie. Indien er over de gezondheidstechnologie gezamenlijk wetenschappelijk overleg overeenkomstig de artikelen 16 tot en met 21 is gepleegd, verschillen de beoordelaar en de medebeoordelaar van diegenen die overeenkomstig artikel 18, lid 3, worden benoemd voor de opstelling van het slotdocument van het gezamenlijk wetenschappelijk overleg.

5.   In afwijking van lid 4 kan in uitzonderlijke omstandigheden, indien de noodzakelijke specifieke deskundigheid anders niet beschikbaar is, dezelfde beoordelaar of medebeoordelaar, of beide, die betrokken is/zijn bij het gezamenlijk wetenschappelijk overleg, voor de uitvoering van de gezamenlijke klinische evaluatie worden benoemd. Een dergelijke benoeming wordt gemotiveerd, moet worden goedgekeurd door de coördinatiegroep en wordt gedocumenteerd in het gezamenlijk klinisch evaluatieverslag.

6.   De aangewezen subgroep begint aan het bepalen van de relevante parameters voor het afbakenen van het evaluatiebereik. Het evaluatiebereik wordt afgebakend op een wijze die inclusief is en inspeelt op de behoeften van de lidstaten wat betreft parameters en de informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal die door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie moeten worden ingediend. Het evaluatiebereik omvat met name alle relevante parameters voor de evaluatie wat betreft:

a)

de patiëntenpopulatie,

b)

de ingreep (ingrepen),

c)

de comparator(en),

d)

de gezondheidsresultaten.

Bij het afbakenen wordt tevens rekening gehouden met de door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie verstrekte informatie en de input van patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen.

7.   De coördinatiegroep stelt de Commissie in kennis van het evaluatiebereik van de gezamenlijke klinische evaluatie.

Artikel 9

De gezamenlijke klinische evaluatieverslagen en het dossier van de ontwikkelaar van de gezondheidstechnologie

1.   Een gezamenlijke klinische evaluatie resulteert in een gezamenlijk klinisch evaluatieverslag, dat vergezeld gaat van een samenvattend verslag. Die verslagen bevatten geen waardeoordeel of conclusies over de algemene klinische meerwaarde van de geëvalueerde gezondheidstechnologie, en blijven beperkt tot een beschrijving van de wetenschappelijke analyse van:

a)

de relatieve effecten van de gezondheidstechnologie, geëvalueerd op grond van de gezondheidsresultaten volgens de gekozen parameters die zijn gebaseerd op het overeenkomstig artikel 8, lid 6, afgebakende evaluatiebereik;

b)

de mate van zekerheid van de relatieve effecten, rekening houdend met zowel de kracht als de beperkingen van het beschikbare bewijsmateriaal.

2.   De in lid 1 bedoelde verslagen worden gebaseerd op een dossier met volledige en actuele informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal die door de ontwikkelaar van de gezondheidstechnologie zijn ingediend voor de evaluatie van de bij de afbakening van het evaluatiebereik vastgestelde parameters.

3.   Het dossier voldoet aan de volgende vereisten:

a)

het ingediende bewijsmateriaal is volledig wat betreft de beschikbare studies en data die als input voor de evaluatie kunnen dienen;

b)

de data zijn geanalyseerd volgens passende methoden ter beantwoording van alle onderzoeksvragen in het kader van de evaluatie;

c)

de presentatie van de data is goed gestructureerd en transparant, zodat een adequate evaluatie kan worden verricht binnen de beperkte tijd die beschikbaar is;

d)

het omvat onderliggende documentatie in verband met de ingediende informatie, zodat de beoordelaar en medebeoordelaar de juistheid van die informatie kunnen verifiëren.

4.   Het dossier voor geneesmiddelen bevat de in bijlage I vermelde informatie. Het dossier voor medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek bevat ten minste de in bijlage II vermelde informatie.

5.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I wat betreft de informatie die vereist is in het dossier voor geneesmiddelen, en tot wijziging van bijlage II wat betreft de informatie die vereist is in het dossier voor medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.

Artikel 10

Verplichtingen van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie en gevolgen van niet-naleving

1.   De Commissie stelt de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie in kennis van het evaluatiebereik en verzoekt om indiening van het dossier (eerste verzoek). Dat indieningsverzoek omvat de indieningstermijn en het model voor het dossier overeenkomstig artikel 26, lid 1, punt a), en vermeldt de vereisten voor het dossier overeenkomstig artikel 9, leden 2, 3 en 4. Voor geneesmiddelen is de indieningstermijn uiterlijk 45 dagen vóór de beoogde datum van het in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 726/2004 bedoelde goedgekeurde advies van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik.

2.   De ontwikkelaar van gezondheidstechnologie dient het dossier overeenkomstig het in lid 1 bedoelde indieningsverzoek in bij de Commissie.

3.   Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie mogen op nationaal niveau geen informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal indienen die reeds op Unieniveau zijn ingediend. Dat vereiste geldt onverminderd verzoeken om aanvullende informatie over geneesmiddelen die vallen onder programma’s voor vroegtijdige toegang op het niveau van de lidstaten die tot doel hebben patiënten toegang te verlenen tot geneesmiddelen indien er sprake is van onvervulde medische behoeften, voordat een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen is verleend.

4.   Indien de Commissie bevestigt dat het dossier overeenkomstig lid 1 van dit artikel tijdig is ingediend, en dat het dossier voldoet aan de vereisten van artikel 9, leden 2, 3 en 4, stelt de Commissie het dossier tijdig via het in artikel 30 bedoelde IT-platform ter beschikking van de leden van de coördinatiegroep en stelt zij de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie daarvan in kennis.

5.   Indien de Commissie constateert dat het dossier niet voldoet aan de vereisten van artikel 9, leden 2, 3 en 4, verzoekt zij de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie om de ontbrekende informatie, data, data, analyses en ander bewijsmateriaal (tweede verzoek). In dat geval dient de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie de gevraagde informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal dan binnen de overeenkomstig artikel 15 vastgestelde termijnen in.

6.   Indien de Commissie, na het tweede verzoek als bedoeld in lid 5 van dit artikel, van oordeel is dat een ontwikkelaar van gezondheidstechnologie een dossier niet tijdig heeft ingediend, of indien zij verklaart dat het niet voldoet aan de vereisten van artikel 9, leden 2, 3 en 4, zet de coördinatiegroep de gezamenlijke klinische evaluatie stop. Indien de evaluatie wordt stopgezet, brengt de Commissie op het in artikel 30 bedoelde IT-platform een verklaring met de redenen voor de stopzetting uit en stelt zij de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie daarvan in kennis. Bij stopzetting van de gezamenlijke klinische evaluatie is artikel 13, lid 1, punt d), niet van toepassing.

7.   Indien de gezamenlijke klinische evaluatie is stopgezet en de coördinatiegroep overeenkomstig artikel 13, lid 1, punt e), daarna informatie, data, analyses of ander bewijsmateriaal ontvangt die deel uitmaakten van het indieningsverzoek als bedoeld in lid 1 van dit artikel, kan de coördinatiegroep volgens de in dit deel bedoelde procedure binnen uiterlijk zes maanden na de in lid 1 van dit artikel bedoelde vastgestelde indieningstermijn opnieuw een gezamenlijke klinische evaluatie initiëren, zodra de Commissie heeft bevestigd dat aan de vereisten van artikel 9, leden 2, 3 en 4, is voldaan.

8.   Onverminderd lid 7 kan de Commissie, indien er opnieuw een gezamenlijke klinische evaluatie is geïnitieerd, de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie verzoeken updates van eerder verstrekte informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal in te dienen.

Artikel 11

Verloop van gezamenlijke klinische evaluaties

1.   Op basis van het door de ontwikkelaar van de gezondheidstechnologie ingediende dossier en van het overeenkomstig artikel 8, lid 6, afgebakende evaluatiebereik stelt de beoordelaar met de hulp van de medebeoordelaar de ontwerpverslagen over gezamenlijke klinische evaluaties en samenvattende verslagen op. De coördinatiegroep keurt de ontwerpverslagen goed volgens het tijdschema dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 3, lid 7, punt e). Dat tijdschema is:

a)

voor geneesmiddelen, uiterlijk dertig dagen na de vaststelling van een besluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen;

b)

voor medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, volgens de overeenkomstig artikel 3, lid 7, punt e), en artikel 15, lid 1, punt b), ontwikkelde procedures voor gezamenlijke klinische evaluaties.

2.   Indien de beoordelaar met de hulp van de medebeoordelaar op enig moment tijdens het opstellen van de ontwerpverslagen van oordeel is dat er nadere specificaties of verduidelijkingen of aanvullende informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal nodig zijn om de evaluatie uit te voeren, verzoekt de Commissie de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie deze informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal te verstrekken. De beoordelaar en medebeoordelaar kunnen zo nodig ook gebruikmaken van databanken en andere bronnen van klinische informatie, zoals patiëntenregisters. Indien tijdens het evaluatieproces nieuwe klinische gegevens beschikbaar komen, informeert de ontwikkelaar van de gezondheidstechnologie de coördinatiegroep hierover proactief.

3.   De leden van de aangewezen subgroep dienen hun opmerkingen over de ontwerpverslagen in.

4.   De subgroep zorgt ervoor dat patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen bij het evaluatieproces worden betrokken door hen in de gelegenheid te stellen input te leveren voor de ontwerpverslagen. Deze input wordt geleverd binnen het kader en binnen de termijn die wordt vastgesteld volgens artikel 15, lid 1, punt c), en artikel 25, lid 1, punt b), en de door de coördinatiegroep vastgestelde procedure, en wordt via het in artikel 30 bedoelde IT-platform tijdig ter beschikking van de coördinatiegroep gesteld.

5.   De ontwerpverslagen worden aan de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie verstrekt. De ontwikkelaar van gezondheidstechnologie signaleert overeenkomstig de krachtens artikel 15 vastgestelde tijdschema’s eventuele zuiver technische of feitelijke onjuistheden. De ontwikkelaar van gezondheidstechnologie signaleert ook alle informatie die hij vertrouwelijk acht, en motiveert waarom hij die informatie commercieel gevoelig acht. De ontwikkelaar van gezondheidstechnologie maakt geen opmerkingen over de resultaten van de ontwerpevaluatie.

6.   Na ontvangst en bestudering van overeenkomstig dit artikel ingediende opmerkingen stelt de beoordelaar met de hulp van de medebeoordelaar herziene ontwerpverslagen op en dient hij deze via het in artikel 30 bedoelde IT-platform bij de coördinatiegroep in.

Artikel 12

Beëindiging van de gezamenlijke klinische evaluatie

1.   Na ontvangst van de herziene ontwerpverslagen over de gezamenlijke klinische evaluaties en de samenvattende verslagen evalueert de coördinatiegroep deze verslagen.

2.   De coördinatiegroep tracht de herziene ontwerpverslagen binnen het in artikel 3, lid 7, punt e), bedoelde en overeenkomstig artikel 15, lid 1, punt c), vastgestelde tijdschema bij consensus goed te keuren. In afwijking van artikel 3, lid 4, worden, indien er geen consensus kan worden bereikt, afwijkende wetenschappelijke adviezen en de wetenschappelijke motivering daarvan in de verslagen opgenomen, en worden de verslagen geacht te zijn bekrachtigd.

3.   De coördinatiegroep dient de goedgekeurde verslagen bij de Commissie in voor een procedurele toetsing overeenkomstig artikel 28, punt d). Indien de Commissie binnen tien werkdagen na ontvangst van de goedgekeurde verslagen concludeert dat die verslagen niet voldoen aan de overeenkomstig deze verordening vastgestelde procedureregels of dat deze afwijken van de door de coördinatiegroep overeenkomstig deze verordening vastgestelde vereisten, stelt zij de coördinatiegroep in kennis van de redenen voor haar conclusie en verzoekt zij om een toetsing van de verslagen. De coördinatiegroep toetst de verslagen vanuit procedureel oogpunt, neemt de nodige corrigerende maatregelen en keurt de verslagen opnieuw goed volgens de procedure van lid 2 van dit artikel.

4.   De Commissie publiceert tijdig de procedureconforme verslagen, die door de coördinatiegroep zijn goedgekeurd of opnieuw zijn goedgekeurd, in het in artikel 30, lid 1, punt a), bedoelde openbaar toegankelijke webpagina van het IT-platform, en stelt de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie van de publicatie in kennis.

5.   Indien de Commissie concludeert dat de opnieuw goedgekeurde verslagen nog steeds niet voldoen aan de in lid 3 van dit artikel bedoelde procedureregels, stelt zij deze verslagen en de procedurele toetsing ervan tijdig ter beschikking van de lidstaten op het in artikel 30, lid 1, punt b), bedoelde deel van het IT-platform en stelt zij de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie daarvan dienovereenkomstig in kennis. De coördinatiegroep neemt samenvattingen van deze verslagen op in haar overeenkomstig artikel 6, lid 4, vastgestelde jaarverslag, dat wordt gepubliceerd op het in artikel 30, lid 3, punt g), bedoelde IT-platform.

Artikel 13

Rechten en verplichtingen van de lidstaten

1.   Bij de uitvoering van een nationale HTA van een gezondheidstechnologie waarvoor gezamenlijke klinische evaluatieverslagen zijn gepubliceerd of waarvan een gezamenlijke klinische evaluatie is geïnitieerd, zien de lidstaten erop toe dat zij:

a)

in hun HTA’s op lidstaatniveau terdege rekening houden met de gepubliceerde gezamenlijke klinische evaluatieverslagen en alle andere op het in artikel 30 bedoelde IT-platform beschikbare informatie, met inbegrip van de verklaring van stopzetting, overeenkomstig artikel 10, lid 6, van die gezamenlijke klinische evaluatie; dit laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om in de context van hun eigen gezondheidszorgstelsel conclusies te trekken over de algemene klinische meerwaarde van een gezondheidstechnologie en de in dat verband relevante delen van die verslagen in overweging te nemen;

b)

het door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie overeenkomstig artikel 10, lid 2, ingediende dossier bij de documentatie van de HTA op lidstaatniveau voegen;

c)

het gepubliceerde gezamenlijke klinische evaluatieverslag bij het HTA-verslag op lidstaatniveau voegen;

d)

op nationaal niveau geen informatie, data, analyses of ander bewijsmateriaal opvragen die door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie overeenkomstig artikel 10, lid 1 of lid 5, op Unieniveau zijn ingediend;

e)

onmiddellijk via het in artikel 30 bedoelde IT-platform informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal met de coördinatiegroep delen die zij van de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie op lidstaatniveau ontvangen en die deel uitmaken van de indiening conform het indieningsverzoek overeenkomstig artikel 10, lid 1.

2.   De lidstaten informeren de coördinatiegroep via het in artikel 30 bedoelde IT-platform binnen dertig dagen na de datum van de voltooiing ervan over de nationale HTA van een gezondheidstechnologie waarvan een gezamenlijke klinische evaluatie is verricht. De lidstaten verstrekken met name informatie over de wijze waarop gezamenlijke klinische evaluatieverslagen in aanmerking zijn genomen bij een nationale HTA. De Commissie maakt op basis van informatie van de lidstaten een overzicht van het gebruik van de gezamenlijke klinische evaluatieverslagen bij HTA’s op lidstaatniveau, en publiceert aan het eind van elk jaar op het in artikel 30 bedoelde IT-platform een verslag over dat overzicht ter facilitering van de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten.

Artikel 14

Actualisering van gezamenlijke klinische evaluaties

1.   De coördinatiegroep actualiseert gezamenlijke klinische evaluaties indien in het initiële gezamenlijke klinische evaluatieverslag vermeld staat dat actualisering noodzakelijk is zodra er nieuw bewijsmateriaal ter verdere evaluatie beschikbaar komt.

2.   De coördinatiegroep kan gezamenlijke klinische evaluaties actualiseren indien door een of meer van haar leden daarom wordt verzocht en er nieuw klinisch bewijsmateriaal beschikbaar is. Bij het opstellen van het jaarlijks werkprogramma kan de coördinatiegroep bekijken of er gezamenlijke klinische evaluaties moeten worden geactualiseerd, en daartoe beslissen.

3.   Actualiseringen vinden plaats in overeenstemming met dezelfde vereisten als die welke uit hoofde van deze verordening gelden voor een gezamenlijke klinische evaluatie en de procedureregels van artikel 15, lid 1.

4.   Onverminderd de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten nationale evaluaties van gezondheidstechnologieën actualiseren waarvan een gezamenlijke klinische evaluatie is verricht. De leden van de coördinatiegroep stellen de coördinatiegroep in kennis van de actualiseringen voordat ze worden uitgevoerd. Indien een actualisering voor meer dan één lidstaat nodig blijkt, kunnen de betrokken leden de coördinatiegroep verzoeken om een gezamenlijke actualisering overeenkomstig lid 2.

5.   Na afronding worden nationale actualiseringen via het in artikel 30 bedoelde IT-platform met de leden van de coördinatiegroep gedeeld.

Artikel 15

Vaststelling van gedetailleerde procedureregels voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg

1.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde procedureregels vast voor:

a)

de samenwerking, met name via informatie-uitwisseling met het Europees Geneesmiddelenbureau bij het opstellen en actualiseren van gezamenlijke klinische evaluaties van geneesmiddelen;

b)

de samenwerking, met name via informatie-uitwisseling met de aangemelde instanties en deskundigenpanels bij het opstellen en actualiseren van gezamenlijke klinische evaluaties van medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;

c)

de interactie — waaronder de timing daarvan — met en tussen de coördinatiegroep, de subgroepen ervan en de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie, patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen, tijdens gezamenlijke klinische evaluaties en actualiseringen.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

DEEL 2

Gezamenlijk wetenschappelijk overleg

Artikel 16

Beginselen van gezamenlijk wetenschappelijk overleg

1.   De coördinatiegroep pleegt gezamenlijk wetenschappelijk overleg om met ontwikkelaars van gezondheidstechnologie informatie uit te wisselen over hun ontwikkelingsplannen voor een bepaalde gezondheidstechnologie. Dat overleg moet tot bewijsmateriaal leiden dat voldoet aan de verwachte vereisten betreffende bewijsmateriaal voor een latere gezamenlijke klinische evaluatie van die gezondheidstechnologie. Het gezamenlijke wetenschappelijke overleg omvat een bijeenkomst met de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie en resulteert in een slotdocument met de wetenschappelijke aanbeveling. Gezamenlijk wetenschappelijk overleg heeft met name betrekking op alle relevante aspecten van het ontwerp van klinische studies of van klinisch onderzoek, met inbegrip van comparatoren, ingrepen, gezondheidsresultaten en patiëntenpopulaties. Bij gezamenlijk wetenschappelijk overleg over andere gezondheidstechnologieën dan geneesmiddelen wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van die gezondheidstechnologieën.

2.   Een gezondheidstechnologie komt in aanmerking voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg overeenkomstig lid 1 van dit artikel indien er waarschijnlijk gezamenlijke klinische evaluaties overeenkomstig artikel 7, lid 1, van zullen worden verricht en indien de klinische studies en het klinisch onderzoek nog in de planningsfase verkeren.

3.   Het slotdocument van het gezamenlijk wetenschappelijk overleg heeft geen rechtsgevolgen voor de lidstaten, de coördinatiegroep en ontwikkelaars van gezondheidstechnologie. Gezamenlijk wetenschappelijk overleg doet geen afbreuk aan de eventuele gezamenlijke klinische evaluatie van dezelfde gezondheidstechnologie.

4.   Indien een lidstaat nationaal wetenschappelijk overleg pleegt over een gezondheidstechnologie waarover gezamenlijk wetenschappelijk overleg heeft plaatsgevonden teneinde de gezondheidstechnologie aan te vullen of contextspecifieke aspecten van het nationale HTA-systeem te behandelen, stelt het betrokken lid van de coördinatiegroep de coördinatiegroep daarvan in kennis via het in artikel 30 bedoelde IT-platform.

5.   Gezamenlijk wetenschappelijk overleg over geneesmiddelen kan gelijktijdig plaatsvinden met de wetenschappelijke advisering door het Europees Geneesmiddelenbureau overeenkomstig artikel 57, lid 1, punt n), van Verordening (EG) nr. 726/2004. Dergelijk gelijktijdig overleg impliceert informatie-uitwisseling en gelijklopende tijdschema’s, met behoud van gescheiden bevoegdheden van de coördinatiegroep en het Europees Geneesmiddelenbureau. Gezamenlijk wetenschappelijk overleg over medische hulpmiddelen kan gelijktijdig plaatsvinden met de raadpleging van de deskundigenpanels overeenkomstig artikel 61, lid 2, van Verordening (EU) 2017/745.

Artikel 17

Verzoeken om gezamenlijk wetenschappelijk overleg

1.   Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie kunnen met betrekking tot gezondheidstechnologieën als bedoeld in artikel 16, lid 2, om gezamenlijk wetenschappelijk overleg verzoeken.

2.   Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie voor geneesmiddelen kunnen erom verzoeken dat het gezamenlijke wetenschappelijke overleg gelijktijdig plaatsvindt met wetenschappelijke advisering door het Europees Geneesmiddelenbureau. In dat geval dient de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie het verzoek om wetenschappelijk advies bij het Europees Geneesmiddelenbureau gelijktijdig in met de indiening van het verzoek om gezamenlijk wetenschappelijk overleg. Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie voor medische hulpmiddelen kunnen erom verzoeken dat het gezamenlijke wetenschappelijke overleg gelijktijdig met de raadpleging van een deskundigenpanel plaatsvindt. In dat geval kan de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie, wanneer hij een verzoek om gezamenlijk wetenschappelijk overleg indient, verzoeken om raadpleging van het deskundigenpanel, indien passend.

3.   De coördinatiegroep maakt de datums van de verzoektermijnen op het in artikel 30 bedoelde IT-platform bekend en vermeldt daarbij het geplande aantal gezamenlijke wetenschappelijke overlegrondes voor elk van die verzoektermijnen. Na het verstrijken van elke verzoektermijn selecteert de coördinatiegroep, indien het aantal in aanmerking komende verzoeken groter is dan het aantal geplande gezamenlijke wetenschappelijke overlegrondes, de gezondheidstechnologieën waarover gezamenlijk wetenschappelijk overleg moet plaatsvinden, en waarborgt zij daarbij de gelijke behandeling van verzoeken in verband met gezondheidstechnologieën met soortgelijke beoogde indicaties. De criteria voor de selectie van in aanmerking komende verzoeken in verband met geneesmiddelen en medische hulpmiddelen zijn:

a)

onvervulde medische behoeften;

b)

de beste in hun klasse;

c)

mogelijke gevolgen voor patiënten, de volksgezondheid of gezondheidszorgstelsels;

d)

een significante grensoverschrijdende dimensie;

e)

aanzienlijke meerwaarde voor de hele Unie, of

f)

klinische onderzoeksprioriteiten van de Unie.

4.   Binnen 15 werkdagen na afloop van elke verzoekperiode deelt de coördinatiegroep de verzoekende ontwikkelaar van gezondheidstechnologie mee of zij het gezamenlijke wetenschappelijke overleg al dan niet in gang zal zetten. Indien de coördinatiegroep het verzoek afwijst, stelt zij de ontwikkelaar van de gezondheidstechnologie hiervan in kennis onder vermelding van de redenen, waarbij rekening wordt gehouden met de criteria van lid 3.

Artikel 18

Opstelling van het slotdocument van het gezamenlijk wetenschappelijk overleg

1.   Na de inwilliging van een verzoek om gezamenlijk wetenschappelijk overleg overeenkomstig artikel 17 start de coördinatiegroep het gezamenlijke wetenschappelijke overleg door een subgroep voor het gezamenlijke wetenschappelijke overleg aan te wijzen. Het gezamenlijk wetenschappelijk overleg vindt plaats volgens de overeenkomstig artikel 3, lid 7, punt f), en de artikelen 20 en 21 vastgestelde vereisten en procedures.

2.   De ontwikkelaar van gezondheidstechnologie dient, volgens de overeenkomstig artikel 21, punt b), vastgestelde vereisten, actuele documentatie met de voor het gezamenlijke wetenschappelijke overleg benodigde informatie in binnen de overeenkomstig artikel 3, lid 7, punt f), vastgestelde termijn.

3.   De aangewezen subgroep benoemt uit haar midden een beoordelaar en een medebeoordelaar uit verschillende lidstaten voor het voeren van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg. Bij de benoeming wordt rekening gehouden met de voor het overleg benodigde wetenschappelijke expertise.

4.   De beoordelaar stelt, met de hulp van de medebeoordelaar, het ontwerp van het slotdocument van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg op volgens de vereisten van dit artikel en volgens de uit hoofde van artikel 3, lid 7, punten d) en f), en artikel 20 vastgestelde richtsnoeren en procedureregels. Voor geneesmiddelen worden — in overeenstemming met de internationale normen voor empirisch onderbouwde geneeskunde — gerandomiseerde, blinde en rechtstreeks vergelijkende klinische studies met een controlegroep aanbevolen, wanneer dit gepast is.

5.   De leden van de aangewezen subgroep hebben de gelegenheid om tijdens de opstelling van het ontwerp van het slotdocument van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg hun opmerkingen in te dienen. De leden van de aangewezen subgroep kunnen eventueel extra aanbevelingen doen die specifiek zijn voor hun eigen lidstaat.

6.   De aangewezen subgroep zorgt ervoor dat patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen in de gelegenheid worden gesteld om input te leveren voor de opstelling van het ontwerp van het slotdocument van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg.

7.   De aangewezen subgroep organiseert een rechtstreekse of virtuele bijeenkomst voor een gedachtewisseling met de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie, patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen.

8.   Indien het gezamenlijke wetenschappelijke overleg gelijktijdig plaatsvindt met de opstelling van een wetenschappelijk advies van het Europees Geneesmiddelenbureau of met de raadpleging van een deskundigenpanel, worden vertegenwoordigers van het Europees Geneesmiddelenbureau, respectievelijk van dat deskundigenpanel verzocht deel te nemen aan de bijeenkomst om, indien nodig, de coördinatie te faciliteren.

9.   Na ontvangst en bestudering van eventuele opmerkingen en input die overeenkomstig dit artikel zijn verstrekt, legt de beoordelaar, met de hulp van de medebeoordelaar, de laatste hand aan het ontwerp van het slotdocument van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg.

10.   De beoordelaar houdt, met de hulp van de medebeoordelaar, rekening met de tijdens de opstelling van het slotdocument van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg ontvangen opmerkingen, en dient het definitieve ontwerp van het slotdocument, met inbegrip van eventuele aanbevelingen die specifiek zijn voor afzonderlijke lidstaten, bij de coördinatiegroep in.

Artikel 19

Goedkeuring van slotdocumenten van gezamenlijk wetenschappelijk overleg

1.   Het definitieve ontwerp van het slotdocument van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg moet door de coördinatiegroep binnen de overeenkomstig artikel 3, lid 7, punt f), vastgestelde termijn worden goedgekeurd.

2.   De Commissie stuurt de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie die het desbetreffende verzoek heeft ingediend, het slotdocument van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg uiterlijk tien werkdagen na voltooiing van dat document toe.

3.   De coördinatiegroep neemt geanonimiseerde, geaggregeerde, niet-vertrouwelijke beknopte informatie over gezamenlijk wetenschappelijk overleg, samen met de tijdens de opstelling ervan ontvangen opmerkingen, op in haar jaarverslagen en plaatst deze op de voor het publiek toegankelijke webpagina van het IT-platform als bedoeld in artikel 30, lid 1, punt a).

Artikel 20

Vaststelling van gedetailleerde procedureregels voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg

1.   Na raadpleging van de coördinatiegroep stelt de Commissie bij uitvoeringshandeling gedetailleerde procedureregels vast voor:

a)

de indiening van verzoeken van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie;

b)

de selectie van en het overleg met organisaties van stakeholders en met patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen op het gebied van gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

c)

de samenwerking, met name via de uitwisseling met het Europees Geneesmiddelenbureau van informatie over gezamenlijk wetenschappelijk overleg over geneesmiddelen, indien een ontwikkelaar van gezondheidstechnologie erom verzoekt dat het overleg gelijktijdig plaatsvindt met wetenschappelijke advisering door het Europees Geneesmiddelenbureau;

d)

de samenwerking, met name via de uitwisseling met de deskundigenpanels van informatie over gezamenlijk wetenschappelijk overleg over medische hulpmiddelen, indien een ontwikkelaar van gezondheidstechnologie erom verzoekt dat het overleg gelijktijdig plaatsvindt met de raadpleging van die deskundigenpanels.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 21

Format en modellen van indieningsdocumenten en slotdocumenten voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg

De coördinatiegroep bepaalt overeenkomstig de in artikel 20, lid 1, punt a), bedoelde procedureregels het format en de modellen van:

a)

verzoeken van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie om gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

b)

dossiers met informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal die door ontwikkelaars van gezondheidstechnologie moeten worden ingediend voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

c)

slotdocumenten van gezamenlijk wetenschappelijk overleg.

DEEL 3

Opkomende gezondheidstechnologieën

Artikel 22

Identificatie van opkomende gezondheidstechnologieën

1.   De coördinatiegroep zorgt voor de opstelling van verslagen over opkomende gezondheidstechnologieën waarvan wordt verwacht dat zij een grote impact zullen hebben op patiënten, de volksgezondheid of gezondheidszorgstelsels. In die verslagen wordt met name ingegaan op de verwachte klinische impact en de mogelijke organisatorische en financiële gevolgen van de opkomende gezondheidstechnologieën voor de nationale gezondheidszorgstelsels.

2.   De in lid 1 bedoelde verslagen worden opgesteld op basis van bestaande wetenschappelijke verslagen of initiatieven inzake opkomende gezondheidstechnologieën en informatie uit relevante bronnen, met inbegrip van:

a)

registers van klinische studies, en wetenschappelijke verslagen;

b)

het Europees Geneesmiddelenbureau met betrekking tot de komende indiening van aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 7, lid 1;

c)

de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen;

d)

ontwikkelaars van gezondheidstechnologie met betrekking tot de gezondheidstechnologieën die zij ontwikkelen;

e)

leden van het in artikel 29 bedoelde netwerk van stakeholders.

3.   De coördinatiegroep kan indien nodig overleg plegen met organisaties van stakeholders die geen lid zijn van het in artikel 29 bedoelde netwerk van stakeholders, en met andere relevante deskundigen.

DEEL 4

Vrijwillige samenwerking bij de evaluatie van gezondheidstechnologie

Artikel 23

Vrijwillige samenwerking

1.   De Commissie ondersteunt de samenwerking en de uitwisseling van wetenschappelijke informatie tussen de lidstaten over:

a)

niet-klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën;

b)

gezamenlijke beoordelingen van medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;

c)

HTA’s die geen geneesmiddelen, medische hulpmiddelen of medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, zijn;

d)

de verstrekking van extra bewijsmateriaal dat nodig is ter ondersteuning van HTA’s, met name met betrekking tot gezondheidstechnologieën voor gebruik in schrijnende gevallen en achterhaalde gezondheidstechnologieën;

e)

klinische evaluaties van in artikel 7 genoemde gezondheidstechnologieën waarvoor nog geen gezamenlijke klinische evaluatie is gestart, en van niet in dat artikel genoemde gezondheidstechnologieën, met name gezondheidstechnologieën waarvoor in het in artikel 22 bedoelde verslag over opkomende gezondheidstechnologieën is geconcludeerd dat zij naar verwachting een grote impact zullen hebben op patiënten, de volksgezondheid of gezondheidszorgstelsels.

2.   De coördinatiegroep wordt ingezet om de in lid 1 bedoelde samenwerking te vergemakkelijken.

3.   De in lid 1, punten b) en c), van dit artikel bedoelde samenwerking kan verlopen volgens de overeenkomstig artikel 3, lid 7, en de artikelen 15 en 25 vastgestelde procedureregels en met gebruikmaking van het format en de modellen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 26.

4.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde samenwerking wordt opgenomen in de jaarlijkse werkprogramma’s van de coördinatiegroep en de resultaten van de samenwerking worden opgenomen in haar jaarverslagen en vermeld op het in artikel 30 bedoelde IT-platform.

5.   De lidstaten kunnen via hun aangewezen lid in de coördinatiegroep nationale evaluatieverslagen van niet in artikel 7 genoemde gezondheidstechnologieën — met name gezondheidstechnologieën waarvoor in het in artikel 22 bedoelde verslag over opkomende gezondheidstechnologieën is geconcludeerd dat zij naar verwachting een grote impact zullen hebben op patiënten, de volksgezondheid of gezondheidszorgstelsels — delen met de coördinatiegroep via het in artikel 30 bedoelde IT-platform.

6.   De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 3, lid 7, punt d), opgestelde methodologische richtsnoeren gebruiken voor nationale evaluaties.

HOOFDSTUK III

ALGEMENE REGELS VOOR GEZAMENLIJKE KLINISCHE EVALUATIES

Artikel 24

Nationale verslagen van klinische evaluaties

Een lidstaat die een HTA van een in artikel 7, lid 1, genoemde gezondheidstechnologie — of een actualisering daarvan — uitvoert, verstrekt binnen dertig dagen na de voltooiing ervan via zijn aangewezen lid in de coördinatiegroep het nationale evaluatieverslag voor die gezondheidstechnologie aan de coördinatiegroep, via het in artikel 30 bedoelde IT-platform.

Artikel 25

Algemene procedureregels

1.   De Commissie stelt, na raadpleging van alle relevante belanghebbenden, bij uitvoeringshandelingen algemene procedureregels vast:

a)

om ervoor te zorgen dat de leden van de coördinatiegroep, haar subgroepen, alsmede patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen op onafhankelijke en transparante wijze, zonder belangenconflicten, aan gezamenlijke klinische evaluaties deelnemen;

b)

voor het selecteren van en overleggen met organisaties van stakeholders en met patiënten, klinische deskundigen en andere relevante deskundigen op het gebied van gezamenlijke wetenschappelijke evaluatie op Unieniveau;

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 26

Format en modellen van indieningsdocumenten en verslagen

1.   De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen het format en de modellen vast betreffende:

a)

dossiers met informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal die door ontwikkelaars van gezondheidstechnologie moeten worden verstrekt voor gezamenlijke klinische evaluaties;

b)

verslagen van gezamenlijke klinische evaluaties;

c)

samenvattende verslagen van gezamenlijke klinische evaluaties.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK IV

STEUNKADER

Artikel 27

Uniefinanciering

1.   De Unie zorgt voor de financiering van de werkzaamheden van de coördinatiegroep en haar subgroepen en van de activiteiten die deze werkzaamheden ondersteunen in het kader van haar samenwerking met de Commissie, het Europees Geneesmiddelenbureau, de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen, de deskundigenpanels en het in artikel 29 bedoelde netwerk van stakeholders. De financiële steun van de Unie aan de activiteiten in het kader van deze verordening wordt verleend overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (17).

2.   De in lid 1 bedoelde financiering omvat financiering voor de deelname van de door de lidstaten aangewezen leden van de coördinatiegroep en van haar subgroepen, ter ondersteuning van de werkzaamheden inzake gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg, met inbegrip van de ontwikkeling van methodologische sturing en het in kaart brengen van opkomende gezondheidstechnologieën. De beoordelaars en medebeoordelaars hebben recht op een bijzondere vergoeding ter compensatie van hun werkzaamheden inzake gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg overeenkomstig de interne voorschriften van de Commissie.

Artikel 28

Ondersteuning van de coördinatiegroep door de Commissie

De Commissie ondersteunt de werkzaamheden van de coördinatiegroep en treedt op als het secretariaat ervan. De Commissie:

a)

biedt met name ruimte in haar gebouwen aan voor de vergaderingen van de coördinatiegroep en haar subgroepen;

b)

neemt besluiten over belangenconflicten overeenkomstig de voorschriften van artikel 5 en van de algemene procedureregels die overeenkomstig artikel 25, lid 1, punt a), moeten worden vastgesteld;

c)

verzoekt om het dossier van de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie overeenkomstig artikel 10;

d)

houdt toezicht op de procedures voor gezamenlijke klinische evaluaties en stelt de coördinatiegroep in kennis van mogelijke inbreuken daarop;

e)

biedt administratieve, technische en IT-ondersteuning;

f)

zet het overeenkomstig artikel 30 ingestelde IT-platform op en onderhoudt het;

g)

publiceert de informatie en documenten, waaronder de jaarlijkse werkprogramma’s van de coördinatiegroep, jaarverslagen, beknopte notulen van de vergaderingen, verslagen en samenvattende verslagen van klinische evaluaties op het IT-platform overeenkomstig artikel 30;

h)

faciliteert de samenwerking, met name via de uitwisseling van informatie met het Europees Geneesmiddelenbureau over de in deze verordening bedoelde gezamenlijke werkzaamheden inzake geneesmiddelen, waaronder de uitwisseling van vertrouwelijke informatie;

i)

faciliteert de samenwerking, met name via de uitwisseling van informatie met deskundigenpanels en de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen over de in deze verordening bedoelde gezamenlijke werkzaamheden inzake medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, waaronder de uitwisseling van vertrouwelijke informatie.

Artikel 29

Netwerk van stakeholders

1.   De Commissie richt een netwerk van stakeholders op. Het netwerk van stakeholders ondersteunt op verzoek de werkzaamheden van de coördinatiegroep en haar subgroepen.

2.   Het netwerk van stakeholders wordt opgericht door middel van een open oproep tot kandidaatstelling gericht tot alle in aanmerking komende organisaties van stakeholders, met name patiëntenverenigingen, consumentenorganisaties, niet-gouvernementele organisaties op het gebied van gezondheid, ontwikkelaars van gezondheidstechnologie en gezondheidswerkers. De selectiecriteria worden beschreven in de open oproep tot kandidaatstelling en zijn onder meer:

a)

bewijs van huidige of geplande betrokkenheid bij HTA-ontwikkeling;

b)

professionele deskundigheid die relevant is voor het netwerk van stakeholders;

c)

geografische dekking van verscheidene lidstaten;

d)

communicatie- en verspreidingscapaciteiten.

3.   Organisaties die zich kandidaat stellen om deel uit te maken van het netwerk van stakeholders, doen opgave van hun eigen lidmaatschappen en financieringsbronnen. Vertegenwoordigers van organisaties van stakeholders die deelnemen aan activiteiten van het netwerk van stakeholders doen opgave van alle financiële of andere belangen in de sector van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie die hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid in het gedrang kunnen brengen.

4.   De lijst met organisaties van stakeholders die in het netwerk van stakeholders zijn opgenomen, de verklaringen van die organisaties over hun lidmaatschappen en financieringsbronnen, en de belangenverklaringen van vertegenwoordigers van organisaties van stakeholders, worden openbaar gemaakt op het in artikel 30 bedoelde IT-platform.

5.   De coördinatiegroep komt ten minste eenmaal per jaar bijeen met het netwerk van stakeholders om:

a)

de stakeholders op de hoogte te houden van de gezamenlijke werkzaamheden van de coördinatiegroep en de belangrijkste resultaten ervan;

b)

informatie uit te wisselen.

6.   De coördinatiegroep kan leden van het netwerk van stakeholders uitnodigen om haar vergaderingen als waarnemer bij te wonen.

Artikel 30

IT-platform

1.   De Commissie zorgt voor het opzetten en onderhouden van een IT-platform bestaande uit:

a)

een voor het publiek toegankelijke webpagina;

b)

een beveiligd intranet voor de uitwisseling van informatie tussen de leden van de coördinatiegroep en haar subgroepen;

c)

een beveiligd systeem voor de uitwisseling van informatie tussen enerzijds de coördinatiegroep en haar subgroepen en anderzijds ontwikkelaars van gezondheidstechnologie en deskundigen die deelnemen aan de in deze verordening bedoelde gezamenlijke werkzaamheden, alsook met het Europees Geneesmiddelenbureau en de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen;

d)

een beveiligd systeem voor de uitwisseling van informatie tussen de leden van het netwerk van stakeholders.

2.   De Commissie zorgt ervoor dat de lidstaten, de leden van het netwerk van stakeholders en het grote publiek een passend niveau van toegang hebben tot de informatie in het IT-platform.

3.   De voor het publiek toegankelijke webpagina bevat met name:

a)

een actuele lijst van de leden van de coördinatiegroep en hun aangewezen vertegenwoordigers, samen met hun kwalificaties en expertisegebieden alsook hun verklaringen inzake belangenconflicten na afronding van de gezamenlijke werkzaamheden;

b)

een actuele lijst van de leden van de subgroepen en hun aangewezen vertegenwoordigers, samen met hun kwalificaties en expertisegebieden alsook hun verklaringen inzake belangenconflicten na afronding van de gezamenlijke werkzaamheden;

c)

het reglement van orde van de coördinatiegroep;

d)

alle documentatie uit hoofde van artikel 9, lid 1, artikel 10, leden 2 en 5, en artikel 11, lid 1, op het moment van publicatie van het verslag over de gezamenlijke klinische evaluatie, en uit hoofde van artikel 10, lid 7, indien de gezamenlijke klinische evaluatie werd stopgezet, alsmede uit hoofde van de artikelen 15, 25 en 26;

e)

de agenda’s en beknopte notulen van de vergaderingen van de coördinatiegroep, met inbegrip van de aangenomen besluiten en de stemresultaten;

f)

de selectiecriteria voor stakeholders;

g)

de jaarlijkse werkprogramma’s en jaarverslagen;

h)

informatie over geplande, lopende en voltooide gezamenlijke klinische evaluaties, met inbegrip van actualiseringen die overeenkomstig artikel 14 zijn verricht;

i)

de verslagen van de gezamenlijke klinische evaluaties die overeenkomstig artikel 12 procedureconform worden geacht, samen met alle opmerkingen die tijdens de opstelling ervan zijn ontvangen;

j)

informatie over de nationale klinische evaluatieverslagen van de lidstaten als bedoeld in artikel 13, lid 2, met inbegrip van door de lidstaten verstrekte informatie over de wijze waarop rekening is gehouden met gezamenlijke klinische evaluatieverslagen op nationaal niveau, en in artikel 24;

k)

geanonimiseerde, geaggregeerde, niet-vertrouwelijke samenvattende informatie over gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

l)

studies over het in kaart brengen van opkomende gezondheidstechnologieën;

m)

geanonimiseerde, geaggregeerde, niet-vertrouwelijke informatie uit de in artikel 22 bedoelde verslagen over opkomende gezondheidstechnologieën;

n)

de resultaten van de vrijwillige samenwerking tussen lidstaten overeenkomstig artikel 23;

o)

indien een gezamenlijke klinische evaluatie wordt stopgezet, de verklaring overeenkomstig artikel 10, lid 6, met inbegrip van een lijst met de informatie, data, analyses of ander bewijsmateriaal die niet door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie werden ingediend;

p)

de procedurele toetsing door de Commissie overeenkomstig artikel 12, lid 3;

q)

standaardwerkwijzen en richtsnoeren inzake kwaliteitsborging overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 3;

r)

de lijst met organisaties van stakeholders die in het netwerk van stakeholders zijn opgenomen, samen met de verklaringen van die organisaties over hun lidmaatschappen en financieringsbronnen, en de belangenverklaringen van hun vertegenwoordigers, overeenkomstig artikel 29, lid 4.

Artikel 31

Beoordeling en verslaglegging

1.   Uiterlijk op 13 januari 2028 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening. Het verslag is toegespitst op de beoordeling van:

a)

de meerwaarde voor de lidstaten van de gezamenlijke werkzaamheden uit hoofde van hoofdstuk II, en met name de vraag of de gezondheidstechnologieën die overeenkomstig artikel 7 aan gezamenlijke klinische evaluaties zijn onderworpen, alsmede de kwaliteit van die gezamenlijke klinische evaluaties, beantwoorden aan de behoeften van de lidstaten;

b)

de mate waarin het niet dupliceren van verzoeken om informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal voor gezamenlijke klinische evaluaties de administratieve last voor de lidstaten en de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie vermindert;

c)

de werking van het in dit hoofdstuk bedoelde steunkader, en met name de vraag of een regeling tegen betaling moet worden ingevoerd waarmee ontwikkelaars van gezondheidstechnologie ook zouden bijdragen aan de financiering van het gezamenlijk wetenschappelijk overleg.

2.   Uiterlijk op 13 januari 2027 brengen de lidstaten aan de Commissie verslag uit over de toepassing van deze verordening, en met name over de mate waarin in hun nationale HTA-processen rekening wordt gehouden met gezamenlijke werkzaamheden uit hoofde van hoofdstuk II, met inbegrip van de wijze waarop rekening is gehouden met gezamenlijke klinische evaluatieverslagen bij het uitvoeren van nationale HTA’s overeenkomstig artikel 13, lid 2, alsmede over de werklast van de coördinatiegroep. De lidstaten informeren ook of ze rekening hebben gehouden met de overeenkomstig artikel 3, lid 7, punt d), opgestelde methodologische richtsnoeren voor nationale evaluaties, als bedoeld in artikel 23, lid 6.

3.   Bij de opstelling van haar verslag raadpleegt de Commissie de coördinatiegroep en maakt zij gebruik van:

a)

de door de lidstaten overeenkomstig lid 2 verstrekte informatie;

b)

de verslagen over opkomende gezondheidstechnologieën, opgesteld overeenkomstig artikel 22;

c)

de door de lidstaten overeenkomstig de artikelen 13, lid 2, en 14, lid 4, verstrekte informatie.

4.   In voorkomend geval dient de Commissie op basis van dat verslag een wetgevingsvoorstel in om deze verordening te actualiseren.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 32

Uitoefening van de delegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 11 januari 2022.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 9, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 33

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 34

Voorbereiding van uitvoeringshandelingen

1.   De Commissie stelt de in de artikelen 15, 20, 25 en 26 bedoelde uitvoeringshandelingen uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening vast.

2.   Bij de opstelling van die uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met de specifieke kenmerken van de sectoren geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.

Artikel 35

Wijziging van Richtlijn 2011/24/EU

1.   Artikel 15 van Richtlijn 2011/24/EU wordt geschrapt.

2.   Verwijzingen naar het geschrapte artikel worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 36

Inwerkingtreding en datum van toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 12 januari 2025.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 15 december 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. LOGAR


(1)  PB C 283 van 10.8.2018, blz. 28, en PB C 286 van 16.7.2021, blz. 95.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 februari 2019 (PB C 449 van 23.12.2020, blz. 638) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 9 november 2021 (PB C 493 van 8.12.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 14 december 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB C 438 van 6.12.2014, blz. 12.

(4)  PB C 421 van 17.12.2015, blz. 2.

(5)  PB C 269 van 23.7.2016, blz. 31.

(6)  PB C 269 I van 7.7.2021, blz. 3.

(7)  PB C 263 van 25.7.2018, blz. 4.

(8)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(13)  Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).

(14)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).

(15)  Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121).

(16)  Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1).

(17)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


BIJLAGE I

Dossierspecificaties voor geneesmiddelen

Het in artikel 9, lid 2, van deze verordening bedoelde dossier bevat voor geneesmiddelen de volgende gegevens:

a)

de gegevens over klinische veiligheid en werkzaamheid die zijn opgenomen in het dossier dat bij het Europees Geneesmiddelenbureau is ingediend;

b)

alle actuele gepubliceerde en niet-gepubliceerde informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal, alsmede studieverslagen, studieprotocollen en analyseplannen van studies met het geneesmiddel waarvoor de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie een opdrachtgever was en alle beschikbare informatie over lopende of stopgezette studies met het geneesmiddel waarvoor de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie een opdrachtgever is of waarbij hij anderszins financieel betrokken is, en, indien beschikbaar, overeenkomstige informatie over studies door derden die relevant is voor het overeenkomstig artikel 8, lid 6, vastgelegde evaluatiebereik, met inbegrip van de klinische studieverslagen en klinische studieprotocollen, indien de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie daarover beschikt;

c)

HTA-verslagen over de gezondheidstechnologie waarop de gezamenlijke klinische evaluatie betrekking heeft;

d)

informatie over op registers gebaseerde studies;

e)

indien over een gezondheidstechnologie gezamenlijk wetenschappelijk overleg is gepleegd, een toelichting door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie bij elke afwijking van het aanbevolen bewijsmateriaal;

f)

de karakterisering van de te behandelen medische aandoening, met inbegrip van de patiëntendoelgroep;

g)

de karakterisering van het te evalueren geneesmiddel;

h)

de onderzoeksvraag die in het indieningsdossier is geformuleerd en die in overeenstemming is met het krachtens artikel 8, lid 6, vastgelegde evaluatiebereik;

i)

de beschrijving van de methoden die door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie worden gebruikt bij de uitwerking van de inhoud van het dossier;

j)

de resultaten van het opvragen van informatie;

k)

de kenmerken van opgenomen studies;

l)

de resultaten inzake werkzaamheid en veiligheid van de geëvalueerde ingreep en de comparator;

m)

de relevante onderliggende documentatie in verband met de punten f) tot en met l).


BIJLAGE II

Dossierspecificaties voor medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek

1.   

Het in artikel 9, lid 2, van deze verordening bedoelde dossier bevat voor medische hulpmiddelen de volgende gegevens:

a)

het verslag van de klinische evaluatie;

b)

de documentatie van de fabrikant over de klinische evaluatie die overeenkomstig, punt 6.1, c) en d), van bijlage II bij Verordening (EU) 2017/745 bij de aangemelde instantie is ingediend;

c)

het wetenschappelijk advies van de bevoegde deskundigenpanels in het kader van de raadplegingsprocedure voor de klinische evaluatie;

d)

alle actuele gepubliceerde en niet-gepubliceerde informatie, data, analyses en ander bewijsmateriaal, alsmede studieverslagen, klinische studieprotocollen en analyseplannen van klinische studies met het medisch hulpmiddel waarvoor de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie een opdrachtgever was en alle beschikbare informatie over lopende of stopgezette klinische studies met het medisch hulpmiddel waarvoor de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie een opdrachtgever is of waarbij hij anderszins financieel betrokken is, en, indien beschikbaar, overeenkomstige informatie over klinische studies door derden die relevant is voor het overeenkomstig artikel 8, lid 6, vastgelegde evaluatiebereik, met inbegrip van de klinische studieverslagen en klinische studieprotocollen, indien de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie daarover beschikt;

e)

in voorkomend geval HTA-verslagen over de gezondheidstechnologie waarop de gezamenlijke klinische evaluatie betrekking heeft;

f)

gegevens uit registers betreffende het medische hulpmiddel en informatie over op registers gebaseerde studies;

g)

indien over een gezondheidstechnologie gezamenlijk wetenschappelijk overleg is gepleegd, een toelichting door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie bij elke afwijking van het aanbevolen bewijsmateriaal;

h)

de karakterisering van de te behandelen medische aandoening, met inbegrip van de patiëntendoelgroep;

i)

de karakterisering van het te evalueren medische hulpmiddel, met inbegrip van de gebruiksaanwijzing;

j)

de onderzoeksvraag die in het indieningsdossier is geformuleerd, en die in overeenstemming is met het krachtens artikel 8, lid 6, vastgelegde evaluatiebereik;

k)

de beschrijving van de methoden die door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie worden gebruikt bij de uitwerking van de inhoud van het dossier;

l)

de resultaten van het opvragen van informatie;

m)

de kenmerken van opgenomen studies.

2.   

Het in artikel 9, leden 2 en 3, van deze verordening bedoelde dossier bevat voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek de volgende gegevens:

a)

het verslag over de prestatie-evaluatie van de fabrikant;

b)

de documentatie over de prestatie-evaluatie van de fabrikant als bedoeld in punt 6.2 van bijlage II bij Verordening (EU) 2017/746;

c)

het wetenschappelijk advies van de bevoegde deskundigenpanels in het kader van de raadplegingsprocedure voor de prestatie-evaluatie;

d)

het verslag van het referentielaboratorium van de Unie.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/33


VERORDENING (EU) 2021/2283 VAN DE RAAD

van 20 december 2021

betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1388/2013

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bepaalde landbouw- en industrieproducten worden in de Unie in ontoereikende mate vervaardigd om aan de specifieke behoeften van de industriële afnemers in de Unie te voldoen. Dit betekent dat het aanbod van deze producten in de Unie afhankelijk is van invoer uit derde landen. Er moet onmiddellijk op de meest gunstige voorwaarden in de meest dringende behoeften van de Unie worden voorzien. Daarom moeten autonome tariefcontingenten van de Unie (“contingenten”) worden geopend in het kader waarvan passende contingenten van deze producten tegen preferentiële contingentrechten kunnen worden ingevoerd, zonder dat de desbetreffende markten worden verstoord dan wel het opstarten of ontwikkelen van productie in de Unie wordt belemmerd.

(2)

Er moet worden gewaarborgd dat alle importeurs in de Unie ononderbroken en gelijke toegang hebben tot de tariefcontingenten en er moet ook worden gewaarborgd dat de voor deze contingenten vastgestelde rechten ononderbroken van toepassing zijn op de gehele invoer van de betrokken producten in alle lidstaten totdat de contingenten zijn uitgeput.

(3)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (1) is een regeling voor het beheer van contingenten vastgesteld die een gelijke en ononderbroken toegang tot de tariefcontingenten, een ononderbroken toepassing van de rechten en een toewijzing in chronologische volgorde van de aanvaarding van de aangiften voor het vrije verkeer waarborgt. De bij deze verordening geopende tariefcontingenten moeten derhalve door de Commissie en de lidstaten overeenkomstig die regeling worden beheerd.

(4)

De omvang van een contingent wordt meestal uitgedrukt in aanvullende gewichtseenheden. Voor bepaalde producten waarvoor een contingent wordt geopend, wordt daarentegen een andere aanvullende eenheid gebruikt. Wanneer voor die producten geen aanvullende eenheid is vermeld in de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (2) (“de gecombineerde nomenclatuur”), kan er onzekerheid bestaan over de gebruikte aanvullende eenheid. Omwille van de duidelijkheid en in het belang van een beter contingentbeheer moet daarom worden bepaald dat deze contingenten slechts kunnen worden benut wanneer de precieze hoeveelheid van de ingevoerde producten wordt vermeld in de aangifte voor het vrije verkeer, uitgedrukt in de voor het contingent geldende aanvullende eenheid zoals vermeld voor die producten in deze verordening.

(5)

Er moet worden verduidelijkt dat mengsels, bereidingen of samenstellingen van producten waarvoor contingenten gelden, zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening, aangezien de contingenten alleen gelden voor de producten zoals die in deze verordening zijn beschreven.

(6)

Verordening (EU) nr. 1388/2013 van de Raad (3) is veelvuldig gewijzigd. Aangezien de codes van de gecombineerde nomenclatuur zijn bijgewerkt bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1832 van de Commissie (4), zou een groot aantal wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1388/2013 moeten worden aangebracht. Omwille van de duidelijkheid en de transparantie moet die verordening derhalve in haar geheel worden vervangen.

(7)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het voor de verwezenlijking van de fundamentele doelstelling om de handel tussen de lidstaten en derde landen te bevorderen, noodzakelijk en passend om voorschriften vast te stellen teneinde de verschillende handelsbelangen van de marktdeelnemers in de Unie in evenwicht te houden zonder de lijst van de Wereldhandelsorganisatie van de Unie te wijzigen. Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(8)

Om te vermijden dat de toepassing van de contingentregeling wordt onderbroken en om te voldoen aan de richtsnoeren die in de mededeling van de Commissie van 13 december 2011 inzake autonome tariefschorsingen en -contingenten zijn vastgesteld, moeten de contingenten voor de in deze verordening opgenomen producten toepassing vinden vanaf 1 januari 2022. Deze verordening moet derhalve met spoed in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de in de bijlage vermelde landbouw- en industrieproducten worden autonome tariefcontingenten van de Unie (“contingenten”) geopend.

2.   Binnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde contingenten worden de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief, als bedoeld in artikel 56, lid 2, punt c), van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad (5) geschorst voor de in de bijlage bij deze verordening vermelde contingentperioden, contingentrechten en contingenthoeveelheden.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op mengsels, bereidingen of samenstellingen die in de bijlage vermelde producten bevatten.

Artikel 2

De in artikel 1 van deze verordening bedoelde contingenten worden door de Commissie beheerd overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 54 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447.

Artikel 3

Wanneer een douaneaangifte voor het vrije verkeer wordt ingediend voor producten waarvoor in de bijlage bijzondere meeteenheden zijn vermeld, wordt de precieze hoeveelheid van de ingevoerde producten in die aangifte vermeld met behulp van de in de bijlage vermelde meeteenheid.

Artikel 4

Verordening (EU) nr. 1388/2013 wordt ingetrokken.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A. VIZJAK


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).

(2)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1388/2013 van de Raad van 17 december 2013 betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 7/2010 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 319).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1832 van de Commissie van 12 oktober 2021 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 385 van 29.10.2021, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).


BIJLAGE

Volgnummer

GN-code

Taric

Omschrijving

Contingentperiode

Omvang van het contingent

Contingentrecht

09.2637

ex 0710 40 00

ex 2005 80 00

20

30

Maiskolven (Zea mays var. saccharata), ook indien gesneden, met een diameter van 10 mm of meer maar niet meer dan 20 mm, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten van de levensmiddelenindustrie, om een andere behandeling te ondergaan dan het enkel opnieuw verpakken (1)  (2)  (3)

1.1.-31.12.

550  t

0 % (3)

09.2849

ex 0710 80 69

10

Paddenstoelen van de soort Auricularia polytricha, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, bestemd voor de vervaardiging van “kant-en-klaar maaltijden” (1)  (2)

1.1.-31.12.

700  t

0 %

09.2664

ex 2008 60 39

30

Zoete kersen met toegevoegde alcohol, met een suikergehalte van niet meer dan 9 gewichtspercent, met een diameter van niet meer dan 19,9 mm, met pit, bestemd om te worden verwerkt in chocoladeproducten (1)

1.1.-31.12.

1 000  t

10 %

09.2740

ex 2309 90 31

87

Soja-eiwitconcentraat bevattende:

60 (± 10 %) gewichtspercenten ruw eiwit,

5 (± 3 %) gewichtspercenten ruwe celstof,

5 (± 3 %) gewichtspercenten ruwe as, en

3 of meer, maar niet meer dan 6,9 gewichtspercent zetmeel

bestemd voor de vervaardiging van diervoeder (1)

1.1.-31.12.

30 000  t

0 %

09.2913

ex 2401 10 35

ex 2401 10 70

ex 2401 10 95

ex 2401 10 95

ex 2401 10 95

ex 2401 20 35

ex 2401 20 70

ex 2401 20 95

ex 2401 20 95

ex 2401 20 95

91

10

11

21

91

91

10

11

21

91

Ruwe en niet tot verbruik bereide tabak, ook indien in regelmatige vorm gesneden, met een douanewaarde van niet minder dan 450 EUR per 100 kg netto, bestemd om als dekblad of als omblad te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten van onderverdeling 2402 10 00  (1)

1.1.-31.12.

6 000  t

0 %

09.2586

ex 2710 19 81

ex 2710 19 99

20

40

Katalytisch gehydro-isomeriseerde, van was ontdane basisolie bestaande uit gehydrogeneerde, hoogisoparaffinische koolwaterstoffen, bevattende:

90 of meer gewichtspercenten verzadigde koolwaterstoffen, en

niet meer dan 0,03 gewichtspercenten zwavel,

en met een

viscositeitsindex van 80 of meer, maar minder dan 120,

en een kinematische viscositeit van 5,0 cSt of meer bij 100 °C, maar niet meer dan 13,0 cSt bij 100 °C

1.1.-30.6.

75 000  t

0 %

09.2828

2712 20 90

 

Paraffine bevattende minder dan 0,75 gewichtspercent olie

1.1.-31.12.

100 000  t

0 %

09.2600

ex 2712 90 39

10

Olierijke paraffinewas (CAS RN 64742-61-6)

1.1.-31.12.

100 000  t

0 %

09.2578

ex 2811 19 80

50

Sulfamidezuur (CAS RN 5329-14-6) met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercent, al dan niet met toevoeging van niet meer dan 5 % antiklontermiddel siliciumdioxide (CAS RN 112926-00-8)

1.1.-31.12.

27 000  t

0 %

09.2928

ex 2811 22 00

40

Silicavulstof in de vorm van korrels, met een siliciumdioxidegehalte van 97gewichtspercenten of meer

1.1.-31.12.

1 700  t

0 %

09.2806

ex 2825 90 40

30

Wolfraamtrioxide, met inbegrip van wolfraamoxide(blauw) (CAS RN 1314-35-8 of CAS RN 39318-18-8)

1.1.-31.12.

12 000  t

0 %

09.2872

ex 2833 29 80

40

Cesiumsulfaat (CAS RN 10294-54-9), in vaste vorm of als waterige oplossing met meer dan 48 gewichtspercenten, maar niet meer dan 52 gewichtspercenten cesiumsulfaat

1.1.-31.12.

400  t

0 %

09.2567

ex 2903 22 00

10

Trichloorethyleen (CAS RN 79-01-6) met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten

1.1.-31.12.

11 885 000  kg

0 %

09.2837

ex 2903 79 30

20

Broomchloormethaan (CAS RN 74-97-5)

1.1.-31.12.

600  t

0 %

09.2933

ex 2903 99 80

30

1,3-dichloorbenzeen (CAS RN 541-73-1)

1.1.-31.12.

2 600  t

0 %

09.2700

ex 2905 12 00

10

Propaan-1-ol (propylalcohol) (CAS RN 71-23-8)

1.1.-31.12.

15 000  t

0 %

09.2830

ex 2906 19 00

40

Cyclopropylmethanol (CAS RN 2516-33-8)

1.1.-31.12.

20  t

0 %

09.2851

ex 2907 12 00

10

O-kresol (CAS RN 95-48-7) met een zuiverheidsgraad van 98,5 of meer gewichtspercenten

1.1.-31.12.

20 000  t

0 %

09.2704

ex 2909 49 80

20

2,2,2”,2'-tetrakis(hydroxymethyl)-3,3'-oxydipropaan-1-ol (CAS RN 126-58-9)

1.1.-31.12.

500  t

0 %

09.2565

ex 2914 19 90

70

Calciumacetylacetonaat (CAS RN 19372-44-2) met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten

1.1.-31.12.

400  t

0 %

09.2852

ex 2914 29 00

60

Cyclopropylmethylketon (CAS RN 765-43-5)

1.1.-31.12.

300  t

0 %

09.2638

ex 2915 21 00

10

Azijnzuur (CAS RN 64-19-7) met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten

1.1.-31.12.

1 000 000  t

0 %

09.2679

2915 32 00

 

Vinylacetaat (CAS RN 108-05-4)

1.1.-31.12.

400 000  t

0 %

09.2728

ex 2915 90 70

85

Ethyltrifluoracetaat (CAS RN 383-63-1)

1.1.-31.12.

400  t

0 %

09.2665

ex 2916 19 95

30

Kalium-(E,E)-hexa-2,4-dienoaat (CAS RN 24634-61-5)

1.1.-31.12.

8 250  t

0 %

09.2684

ex 2916 39 90

28

2,5-dimethylfenylacetylchloride (CAS RN 55312-97-5)

1.1.-31.12.

700  t

0 %

09.2599

ex 2917 11 00

40

Diethyloxalaat (CAS RN 95-92-1)

1.1.-31.12.

500  t

0 %

09.2769

ex 2917 13 90

10

Dimethylsebacaat (CAS RN 106-79-6)

1.1.-31.12.

1 000  t

0 %

09.2634

ex 2917 19 80

40

Dodecaandizuur (CAS RN 693-23-2) met een zuiverheid van meer dan 98,5 gewichtspercent

1.1.-31.12.

8 000  t

0 %

09.2808

ex 2918 22 00

10

O-acetylsalicylzuur (CAS RN 50-78-2)

1.1.-31.12.

120  t

0 %

09.2646

ex 2918 29 00

75

Octadecyl 3-(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)propionaat (CAS RN 2082-79-3) met:

een zeefdoorlaat van meer dan 99 gewichtspercent bij een maaswijdte van 500 μm en

een smeltpunt van 49 °C of meer, maar niet meer dan 54 °C,

bestemd voor de vervaardiging van op poedermengsels (poeders of geperste korrels) gebaseerde kant-en-klare stabilisatoren voor de verwerking van pvc (1)

1.1.-31.12.

380  t

0 %

09.2647

ex 2918 29 00

80

Pentaerythritol-tetrakis(3-(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)propionaat) (CAS RN 6683-19-8)

met een zeefdoorlaat van meer dan 75 gewichtspercent bij een maaswijdte van 250 μm en van meer dan 99 gewichtspercent bij een maaswijdte van 500 μm en

een smeltpunt van 110 °C of meer, maar niet meer dan 125 °C,

bestemd voor de vervaardiging van op poedermengsels (poeders of geperste korrels) gebaseerde kant-en-klare stabilisatoren voor de verwerking van pvc (1)

1.1.-31.12.

140  t

0 %

09.2975

ex 2918 30 00

10

Benzofenon-3,3”,4,4’-tetracarbonzuurdianhydride (CAS RN 2421-28-5)

1.1.-31.12.

1 000  t

0 %

09.2688

ex 2920 29 00

70

Tris (2,4-di-tert-butylfenyl)fosfiet (CAS RN 31570-04-4)

1.1.-31.12.

6 000  t

0 %

09.2598

ex 2921 19 99

75

Octadecylamine (CAS RN 124-30-1)

1.1.-31.12.

400  t

0 %

09.2649

ex 2921 29 00

60

Bis(2-dimethylaminoethyl)(methyl)amine (CAS RN 3030-47-5)

1.1.-31.12.

1 700  t

0 %

09.2682

ex 2921 41 00

10

Aniline (CAS RN 62-53-3) met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten

1.1.-31.12.

150 000  t

0 %

09.2617

ex 2921 42 00

89

4-Fluor-N-(1-methylethyl)benzeenamine (CAS RN 70441-63-3)

1.1.-31.12.

500  t

0 %

09.2602

ex 2921 51 19

10

o-fenyleendiamine (CAS RN 95-54-5)

1.1.-31.12.

1 800  t

0 %

09.2563

ex 2922 41 00

20

L-lysinehydrochloride (CAS RN 657-27-2) of een waterige oplossing van L-lysine (CAS RN 56-87-1), bevattende 50 of meer gewichtspercenten L-lysine

1.1.-30.6.

122 500  t

0 %

09.2592

ex 2922 50 00

25

L-threonine (CAS RN 72-19-5)

1.1.-31.12.

166 000  t

0 %

09.2575

ex 2923 90 00

87

(3-Chloor-2-hydroxypropyl)trimethylammoniumchloride (CAS RN 3327-22-8), in de vorm van een waterige oplossing bevattende 65 % of meer, maar niet meer dan 71 % (3-chloor-2-hydroxypropyl)trimethylammoniumchloride

1.1.-31.12.

19 000  t

0 %

09.2854

ex 2924 19 00

85

3-jodoprop-2-yn-1-yl butylcarbamaat (CAS RN 55406-53-6)

1.1.-31.12.

400  t

0 %

09.2874

ex 2924 29 70

87

Paracetamol (INN) (CAS RN 103-90-2)

1.1.-31.12.

20 000  t

0 %

09.2742

ex 2926 10 00

10

Acrylonitril (CAS RN 107-13-1), bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van goederen bedoeld bij hoofdstuk 55 en post 6815  (1)

1.1.-31.12.

60 000  t

0 %

09.2583

ex 2926 10 00

20

Acrylonitril (CAS RN 107-13-1), bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van goederen bedoeld bij de posten 2921 , 2924 , 3906 en 4002  (1)

1.1.-31.12.

40 000  t

0 %

09.2856

ex 2926 90 70

84

2-Nitro-4-(trifluormethyl)benzonitril (CAS RN 778-94-9)

1.1.-31.12.

900  t

0 %

09.2708

ex 2928 00 90

15

Monomethylhydrazine (CAS RN 60-34-4) in de vorm van een waterige oplossing met een gehalte aan monomethylhydrazine van 40 (± 5) gewichtspercenten

1.1.-31.12.

900  t

0 %

09.2581

ex 2929 10 00

25

1,5-Naftyleendiisocyanaat (CAS RN 3173-72-6) met een zuiverheid van 90 gewichtspercent of meer

1.1.-31.12.

300  t

0 %

09.2685

ex 2929 90 00

30

Nitroguanidine (CAS RN 556-88-7)

1.1.-31.12.

6 500  t

0 %

09.2597

ex 2930 90 98

94

Bis[3-(triethoxysilyl)propyl]disulfide (CAS RN 56706-10-6)

1.1.-31.12.

6 000  t

0 %

09.2596

ex 2930 90 98

96

2-Chloor-4-(methylsulfonyl)-3-((2,2,2-trifluorethoxy)methyl)benzoëzuur (CAS RN 120100-77-8)

1.1.-31.12.

300  t

0 %

09.2580

ex 2931 90 00

75

Hexadecyltrimethoxysilaan (CAS RN 16415-12-6) met een zuiverheid van ten minste 95 gewichtspercenten of meer, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van polyethyleen (1)

1.1.-31.12.

165  t

0 %

09.2842

2932 12 00

 

2-furaldehyde (furfuraldehyde)

1.1.-31.12.

10 000  t

0 %

09.2696

ex 2932 20 90

25

Decaan-5-olide (CAS RN 705-86-2)

1.1.-31.12.

6 000  kg

0 %

09.2697

ex 2932 20 90

30

Dodecaan-5-olide (CAS RN 713-95-1)

1.1.-31.12.

6 000  kg

0 %

09.2812

ex 2932 20 90

77

Hexaan-6-olide (CAS RN 502-44-3)

1.1.-31.12.

4 000  t

0 %

09.2858

2932 93 00

 

Piperonal (CAS RN 120-57-0)

1.1.-31.12.

220  t

0 %

09.2673

ex 2933 39 99

43

2,2,6,6-tetramethylpiperidine-4-ol (CAS RN 2403-88-5)

1.1.-31.12.

1 000  t

0 %

09.2880

ex 2933 59 95

39

Ibrutinib (INN) (CAS RN 936563-96-1)

1.1.-31.12.

5  t

0 %

09.2860

ex 2933 69 80

30

1,3,5-Tris[3-(dimethylamino)propyl]hexahydro-1,3,5-triazine (CAS RN 15875-13-5)

1.1.-31.12.

600  t

0 %

09.2566

ex 2933 99 80

05

1,4,7,10-tetra-azacyclododecaan (CAS RN 294-90-6) met een zuiverheid van 96 of meer gewichtspercenten

1.1.-31.12.

60  t

0 %

09.2658

ex 2933 99 80

73

5-(Acetoacetylamino)benzimidazolon (CAS RN 26576-46-5)

1.1.-31.12.

400  t

0 %

09.2593

ex 2934 99 90

67

5-chloorthiofeen-2-carbonzuur (CAS RN 24065-33-6)

1.1.-31.12.

45 000  kg

0 %

09.2675

ex 2935 90 90

79

4-[[(2-methoxybenzoyl)amino]sulfonyl]benzoylchloride (CAS RN 816431-72-8)

1.1.-31.12.

1 000  t

0 %

09.2710

ex 2935 90 90

91

2,4,4-trimethylpentaan-2-aminium (3R,5S,6E)-7-{2-[(ethylsulfonyl) amino]-4-(4-fluorfenyl)-6-(propaan-2-yl)pyrimidine-5-yl}-3,5- dihydroxyhept-6-enoaat (CAS RN 917805-85-7)

1.1.-31.12.

5 000  kg

0 %

09.2945

ex 2940 00 00

20

D-Xylose (CAS RN 58-86-6)

1.1.-31.12.

400  t

0 %

09.2686

ex 3204 11 00

75

Kleurstof C.I. Disperse Yellow 54 (CAS RN 7576-65-0) en preparaten op basis daarvan met een gehalte aan C.I. Disperse Yellow 54 van 99 of meer gewichtspercenten

1.1.-31.12.

250  t

0 %

09.2676

ex 3204 17 00

14

Preparaten op basis van kleurstof C.I. Pigment Red 48:2 (CAS RN 7023-61-2) met een gehalte daarvan van 60 of meer, maar niet meer dan 85 gewichtspercenten

1.1.-31.12.

50  t

0 %

09.2698

ex 3204 17 00

30

Kleurstof C.I. Pigment Red 4 (CAS RN 2814-77-9) en preparaten op basis daarvan met een gehalte aan kleurstof C.I. Pigment Red 4 van 60 of meer gewichtspercenten

1.1.-31.12.

150  t

0 %

09.2659

ex 3802 90 00

19

Met soda flux gecalcineerde diatomeeënaarde

1.1.-31.12.

35 000  t

0 %

09.2908

ex 3804 00 00

10

Natriumlignosulfonaat (CAS RN 8061-51-6)

1.1.-31.12.

40 000  t

0 %

09.2889

3805 10 90

 

Sulfaatterpentijnolie

1.1.-31.12.

25 000  t

0 %

09.2935

ex 3806 10 00

10

Gomhars

1.1.-31.12.

280 000  t

0 %

09.2832

ex 3808 92 90

40

Preparaat bevattende 38 gewichtspercenten of meer, maar niet meer dan 50 gewichtspercenten van pyrithionzink (INN) (CAS RN 13463-41-7) op basis van een waterige dispersie

1.1.-31.12.

500  t

0 %

09.2876

ex 3811 29 00

55

Toevoegingsmiddelen, bestaande uit reactieproducten van difenylamine en vertakte nonenen met:

meer dan 28, maar niet meer dan 55 gewichtspercent 4-monononyldifenylamine en

meer dan 45, maar niet meer dan 65 gewichtspercent 4,4'-dinonyldifenylamine,

een totaal gewichtspercentage van 2,4-dinonyldifenylamine en 2,4’-dinonyldifenylamine van niet meer dan 5 gewichtspercent

bestemd voor de vervaardiging van smeeroliën (1)

1.1.-31.12.

900  t

0 %

09.2814

ex 3815 90 90

76

Katalysator, bestaande uit titaandioxide en wolfraamtrioxide

1.1.-31.12.

3 000  t

0 %

09.2644

ex 3824 99 92

77

Bereiding bevattende:

55 of meer doch niet meer dan 78 gewichtspercenten dimethylglutaraat (CAS RN 1119-40-0)

10 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten dimethyladipaat en (CAS RN 627-93-0)

niet meer dan 35 gewichtspercenten dimethylsuccinaat (CAS RN 106 65-0)

1.1.-31.12.

10 000  t

0 %

09.2681

ex 3824 99 92

85

Mengsel van bis(3-triethoxysilylpropyl)sulfiden (CAS RN 211519-85-6)

1.1.-31.12.

9 000  t

0 %

09.2650

ex 3824 99 92

87

Acetofenon (CAS RN 98-86-2), met een zuiverheid van 60 gewichtspercent of meer, maar niet meer dan 90 gewichtspercent

1.1.-31.12.

2 000  t

0 %

09.2888

ex 3824 99 92

89

Mengsel van tertiaire alkyldimethylamines, bevattend:

60 of meer, maar niet meer dan 80 gewichtspercenten dodecyldimethylamine (CAS RN 112-18-5), en

20 of meer, maar niet meer dan 30 gewichtspercenten dimethyl(tetradecyl)amine (CAS RN 112-75-4)

1.1.-30.6.

10 000  t

0 %

09.2829

ex 3824 99 93

43

Extract van het residu dat is verkregen bij de extractie van colofonium uit hout, in de vorm van een vaste stof, onoplosbaar in alifatische oplosmiddelen, met de volgende kenmerken:

een gehalte aan harszuren van niet meer dan 30 gewichtspercenten

een zuurgetal van niet meer dan 110 en

een smeltpunt van 100 °C of meer

1.1.-31.12.

1 600  t

0 %

09.2907

ex 3824 99 93

67

Mengsel van plantsterolen in poedervorm, bevattende:

75 of meer gewichtspercenten sterolen en

niet meer dan 25 gewichtspercenten stanolen,

bestemd voor de vervaardiging van stanolen/sterolen of stanol/sterolesters (1)

1.1.-31.12.

2 500  t

0 %

09.2568

ex 3824 99 96

91

Mengsel, in korrelvorm, bevattende:

49 of meer, maar niet meer dan 50 gewichtspercenten bis[3-(triethoxysilyl)propyl]polysulfiden (CAS RN 211519-85-6), en

50 of meer, maar niet meer dan 51 gewichtspercenten roetzwart (CAS RN 1333-86-4),

waarvan 75 of meer gewichtspercenten door een zeef met een maaswijdte van 0,60 mm passeren, maar niet meer dan 10 gewichtspercenten door een zeef met een maaswijdte van 0,25 mm passeren (bepaald volgens de methode ASTM D1511)

1.1.-31.12.

1 500  t

0 %

09.2820

ex 3827 90 00

10

Mengsel bevattende:

60 of meer, maar niet meer dan 90 gewichtspercenten 2-chloorpropeen (CAS RN 557-98-2),

8 of meer,maar niet meer dan 14 gewichtspercenten (Z)-1-chloorpropeen (CAS RN 16136-84-8),

5 of meer, maar niet meer dan 23 gewichtspercenten 2-chloorpropaan (CAS RN 75-29-6),

niet meer dan 6 gewichtspercenten 3-chloorpropeen (CAS RN 107-05-1), en

niet meer dan 1 gewichtspercent ethylchloride (CAS RN 75-00-3)

1.1.-31.12.

6 000  t

0 %

09.2671

ex 3905 99 90

81

Poly(vinylbutyral) (CAS RN63148-65-2):

met 17,5mol % of meer, maar niet meer dan 20mol % hydroxylgroepen en

een gemiddelde deeltjesgrootte (D50) van meer dan 0,6 mm

1.1.-31.12.

12 500  t

0 %

09.2846

ex 3907 40 00

25

Polymeermengsel van polycarbonaat en poly(methylmethacrylaat) met een gehalte aan polycarbonaat van 98,5 % of meer, in de vorm van pellets of korrels, met een lichtdoorlaatbaarheid van 88,5 % of meer, gemeten aan de hand van een proefmonster met een dikte van 4 mm bij een golflengte van λ = 400 nm (overeenkomstig ISO 13468-2)

1.1.-31.12.

2 000  t

0 %

09.2585

ex 3907 99 80

70

Copolymeer van poly(ethyleentereftalaat) en cyclohexaandimethanol, bevattende meer dan 10 gewichtspercenten cyclohexaandimethanol

1.1.-31.12.

60 000  t

2 %

09.2723

ex 3911 90 19

10

Poly(oxy-1,4-fenyleensulfonyl-1,4-fenyleenoxy-4,4’-bifenyleen)

1.1.-31.12.

5 000  t

0 %

09.2816

ex 3912 11 00

20

Celluloseacetaatvlokken

1.1.-31.12.

75 000  t

0 %

09.2573

ex 3913 10 00

20

Natriumalginaat, geëxtraheerd uit bruin zeewier, met

een gewichtsverlies bij drogen van niet meer dan 15 % (4 uur bij 105 °C),

een niet in water oplosbare fractie van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op de droge stof

1.1.-31.12.

2 000  t

0 %

09.2641

ex 3913 90 00

87

Natrium hyaluronaat, niet steriel, met:

een gewichtsgemiddeld moleculair gewicht (Mw) van niet meer dan 900 000 ,

een endotoxinegehalte van niet meer dan 0,008 Endotoxine-eenheden (EU)/mg,

een ethanolgehalte van niet meer dan 1 gewichtspercent,

een isopropanolgehalte van niet meer dan 0.5 gewichtspercent

1.1.-31.12.

300  kg

0 %

09.2661

ex 3920 51 00

50

Platen van polymethylmethacrylaat die voldoen aan de normen:

EN 4364(MIL-P-5425E) en DTD5592A, of

EN 4365 (MIL-P-8184) en DTD5592A

1.1.-31.12.

100  t

0 %

09.2645

ex 3921 14 00

20

Blokken met celstructuur van geregenereerde cellulose, gedrenkt in water bevattende magnesiumchloride en quaternaire ammoniumverbindingen, waarvan de afmetingen 100 cm (± 10 cm) x 100 cm (± 10 cm) x 40 cm (± 5 cm) bedragen

1.1.-31.12.

1 700  t

0 %

09.2572

ex 5205 26 00

ex 5205 27 00

10

10

Ruwe witte eendraadsgarens van katoen

van gekamde vezels,

met een gemiddelde vezellengte van 36,5 mm of meer,

geproduceerd door middel van het compactringspinproces met pneumatische compressie,

met een scheursterkte van 26,5 cN/tex of meer (volgens ISO 2062:2009, bij een snelheid van 5 000  mm/min)

1.1.-31.12.

50 000  t

0 %

09.2576

ex 5208 12 16

20

Ongebleekte weefsels met platbinding, met:

een breedte van niet meer dan 145 cm,

een gewicht van 120 g/m2 of meer, maar niet meer dan 130 g/m2,

30 of meer, maar niet meer dan 45 inslagen per cm,

een omgeslagen zelfkant aan beide zijden.

Van de binnenkant uit bestaat de 15 mm (± 2 mm) brede omgeslagen zelfkant uit een strook van 6 mm of meer, maar niet meer dan 9 mm breed met platbinding en een strook van 6 mm of meer, maar niet meer dan 9 mm breed met panamabinding

1.1.-31.12.

1 500 000  m2

0 %

09.2577

ex 5208 12 96

20

Ongebleekte weefsels met platbinding, met:

een breedte van niet meer dan 145 cm,

een gewicht van 130 g/m2 of meer, maar niet meer dan 145 g/m2,

30 of meer, maar niet meer dan 45 inslagen per cm,

omgeslagen zelfkant aan beide zijden.

Van de binnenkant uit bestaat de 15 mm (± 2 mm) brede omgeslagen zelfkant uit een strook van 6 mm of meer, maar niet meer dan 9 mm breed met platbinding en een strook van 6 mm of meer, maar niet meer dan 9 mm breed met panamabinding

1.1.-31.12.

2 300 000  m2

0 %

09.2848

ex 5505 10 10

10

Afval van synthetische vezels (incl. kammeling en garen afval) van nylon of andere polyamiden (PA6 en PA66).

1.1.-31.12.

10 000  t

0 %

09.2721

ex 5906 99 90

20

Gegummeerd textielweefsel met inlagen, met de volgende kenmerken:

met drie lagen,

de ene buitenste laag bestaat uit acrylweefsel,

de andere buitenste laag bestaat uit polyesterweefsel,

de middelste laag bestaat uit chloorbutylrubber,

de middelste laag heeft een gewicht van 452 g/m2 of meer maar niet meer dan 569 g/m2,

het textielweefsel heeft een totaal gewicht van 952 g/m2 of meer maar niet meer dan 1 159  g/m2, en

het textielweefsel heeft een totale dikte van 0,8 mm of meer maar niet meer dan 4 mm,

gebruikt bij de vervaardiging van het opvouwbare dak van motorvoertuigen (1)

1.1.-31.12.

375 000  m2

0 %

09.2866

ex 7019 12 00

ex 7019 12 00

06

26

Stratifils (rovings) van S-glas:

samengesteld uit continuglasvezels van 9 μm (± 0,5 μm),

van 200 tex of meer doch niet meer dan 680 tex,

zonder calciumoxide, en

met een breuksterkte van meer dan 3 550 Mpa, zoals bepaald door ASTM D2343-09

voor gebruik in de vliegtuigbouw (1)

1.1.-31.12.

1 000  t

0 %

09.2628

ex 7019 66 00

10

Gaasweefsel van glasvezels bedekt met kunststof, met een gewicht van 120 g/m2 (± 10 g/m2), van het soort gebruikt voor de vervaardiging van insectenwerende rolhorren of van horren met een vaste omlijsting

1.1.-31.12.

3 000 000  m2

0 %

09.2799

ex 7202 49 90

10

Ferrochroom bevattende 1,5 of meer, doch niet meer dan 4 gewichtspercenten koolstof en niet meer dan 70 gewichtspercenten chroom

1.1.-31.12.

50 000  t

0 %

09.2652

ex 7409 11 00

ex 7410 11 00

30

40

Folie en stroken van geraffineerd koper, elektrolytisch geproduceerd, met een dikte van 0,015  mm of meer

1.1.-31.12.

1 020  t

0 %

09.2734

ex 7409 19 00

20

Platen of bladen, bestaande uit:

een laag keramiek van siliciumnitride met een dikte van 0,32 mm (± 0,1 mm) of meer maar niet meer dan 1,0 mm (± 0,1 mm),

aan beide zijden bedekt met folie van geraffineerd koper met een dikte van 0,8 mm (± 0,1 mm) en

aan één zijde gedeeltelijk bedekt met een bekleding van zilver

1.1.-31.12.

7 000 000 stuks

0 %

09.2662

ex 7410 21 00

55

Platen:

bestaande uit minstens één laag met epoxidehars geïmpregneerd weefsel van glasvezels,

aan één of beide zijden bekleed met koperfolie met een dikte van niet meer dan 0,15 mm,

met een diëlektrische constante (DK) van minder dan 5,4 bij 1 MHz, gemeten volgens IPC-TM-650 2.5.5.2,

met een verliesfactor van minder dan 0,035 bij 1 MHz, gemeten volgens IPC-TM-650 2.5.5.2,

met een CTI (comparative tracking index) van 600 of meer

1.1.-31.12.

80 000  m2

0 %

09.2835

ex 7604 29 10

30

Staven van aluminiumlegering met een diameter van 300,1  mm of meer, maar niet meer dan 533,4  mm

1.1.-31.12.

1 000  t

0 %

09.2736

ex 7607 11 90

ex 7607 11 90

ex 7607 11 90

ex 7607 11 90

75

77

78

79

Stroken of folie van een legering van aluminium en magnesium:

van een legering die voldoet aan de norm 5182-H19 of 5052-H19,

in rollen met een uitwendige diameter van minimaal 1 250  mm, maar niet meer dan 1 350  mm,

met een dikte (tolerantie — 0,006  mm) van 0,15 mm, 0,16 mm, 0,18 mm of 0,20 mm,

met een breedte (tolerantie ± 0,3 mm) van 12,5 mm, 15,0 mm, 16,0 mm, 25,0 mm, 35,0 mm, 50,0 mm of 356 mm,

met een welvingstolerantie van niet meer dan 0,4 mm/750 mm,

met een vlakheidsmeting: I-unit ± 4,

met een treksterkte van meer dan (5182-H19) 365 MPa of (5052-H19) 320 MPa, en

met een rek van meer dan (5182-H19) 3 % of (5052-H19) 2,5 %

bestemd voor de vervaardiging van lamellen voor jaloezieën (1)

1.1.-31.12.

600  t

0 %

09.2722

8104 11 00

 

Ruw magnesium, bevattende 99,8 of meer gewichtspercenten magnesium

1.1.-31.12.

120 000  t

0 %

09.2840

ex 8104 30 00

20

Magnesiumpoeder:

met een zuiverheid van 98 of meer, maar niet meer dan 99,5 gewichtspercenten, en

met een deeltjesgrootte van 0,2 mm of meer, maar niet meer dan 0,8 mm

1.1.-31.12.

2 000  t

0 %

09.2629

ex 8302 49 00

91

Telescopische handgrepen van aluminium, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van reisartikelen (1)

1.1.-31.12.

1 500 000 stuks

0 %

09.2720

ex 8413 91 00

50

Pompkop voor hogedrukpomp met twee cilinders, gemaakt van gesmeed staal, met:

gefreesde hulpstukken met schroefdraad met een diameter van 10 of meer, maar niet meer dan 36,8 mm, en

geboorde brandstofkanalen met een diameter van 3,5 of meer, maar niet meer dan 10 mm

van de soort die wordt gebruikt in dieselinspuitsystemen

1.1.-31.12.

65 000 stuks

0 %

09.2569

ex 8414 90 00

80

Behuizing voor turbocompressorwiel, van gegoten aluminiumlegering of gietijzer:

hittebestendig tot 400 °C,

met een gat van 30 mm of meer, maar niet meer dan 300 mm voor het inbrengen van het compressorwiel,

bestemd voor gebruik in de automobielindustrie (1)

1.1.-31.12.

4 000 000 stuks

0 %

09.2570

ex 8482 91 90

10

Rollichamen met een logaritmisch profiel en een diameter van 25 mm of meer, maar niet meer dan 70 mm, of kogels met een diameter van 30 mm, maar niet meer dan 100 mm,

vervaardigd van 100Cr6-staal of 100CrMnSi6-4-staal (ISO 3290),

met een afwijking van 0,5 mm of minder, bepaald met de FBH-methode

bestemd voor gebruik in de windturbine-industrie (1)

1.1.-31.12.

600 000 stuks

0 %

09.2738

ex 8482 99 00

30

Messing kooien met de volgende kenmerken:

continu of centrifugaal gegoten,

gedraaid,

bevattende 35 gewichtspercenten of meer, maar niet meer dan 38 gewichtspercenten zink,

bevattende 0,75 gewichtspercenten of meer, maar niet meer dan 1,25 gewichtspercenten lood,

bevattende 1,0 gewichtspercenten of meer, maar niet meer dan 1,4 gewichtspercenten aluminium, en

met een treksterkte van 415 Pa of meer,

van de soort bestemd voor de vervaardiging van kogellagers

1.1.-31.12.

50 000 stuks

0 %

09.2763

ex 8501 40 20

ex 8501 40 80

40

30

Elektrische eenfasewisselstroomcollectormotor met een uitgaand vermogen van 250 W of meer, een toegevoerd vermogen van 700 W of meer maar niet meer dan 2 700 W, een buitendiameter van meer dan 120 mm (± 0,2 mm) maar niet meer dan 135 mm (± 0,2 mm), een nominaal toerental van meer dan 30 000 tpm maar niet meer dan 50 000 tpm, uitgerust met een luchtaanzuigventilator, bestemd voor gebruik bij de fabricage van stofzuigers (1)

1.1.-31.12.

2 000 000 stuks

0 %

09.2672

ex 8529 90 92

ex 9405 42 31

75

70

Printplaat met leds:

al dan niet uitgerust met prisma’s/lenzen, en

al dan niet voorzien van een of meer verbindingsstukken,

bestemd voor de vervaardiging van achtergrondverlichtingsmodules voor goederen van post 8528  (1)

1.1.-31.12.

115 000 000 stuks

0 %

09.2574

ex 8537 10 91

73

Multifunctioneel toestel (instrumentenpaneel) met

een gebogen TFT-LCD-scherm (straal 750 mm) met aanraakgevoelige oppervlakken,

microprocessoren en geheugenchips,

een akoestische module en een luidspreker,

aansluitingen voor CAN, 3 x LIN-bus, LVDS en ethernet,

voor de bediening van verschillende functies (bv. chassis, verlichting) en

voor de weergave van situatiegerelateerde voertuig- en navigatiegegevens (bv. snelheid, kilometerteller, oplaadniveau van de tractiebatterij),

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van personenauto’s met enkel een elektromotor voor voortbeweging van GS-onderverdeling 8703 80  (1)

1.1.-31.12.

66 900 stuks

0 %

09.2003

ex 8543 70 90

63

Spanningsgestuurde frequentiegeneratoren, bestaande uit actieve en passieve elementen aangebracht op een gedrukte schakeling, geborgen in een omhulling waarvan de afmetingen niet meer dan 30 mm x 30 mm bedragen

1.1.-31.12.

1 400 000 stuks

0 %

09.2910

ex 8708 99 97

75

Bevestigingssteun, vervaardigd uit een aluminiumlegering, met montagegaten, al dan niet met bevestigingsmoeren, om de versnellingsbak indirect aan de carrosserie te bevestigen, bestemd voor de vervaardiging van goederen bedoeld bij hoofdstuk 87 (1)

1.1.-31.12.

200 000 stuks

0 %

09.2694

ex 8714 10 90

30

Asklemmen, behuizingen, vorkbruggen en klemstukken, van een aluminiumlegering, van de soort gebruikt voor motorfietsen

1.1.-31.12.

1 000 000 stuks

0 %

09.2668

ex 8714 91 10

ex 8714 91 10

ex 8714 91 10

21

31

75

Fietsframes, vervaardigd van koolstofvezels en kunsthars, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van fietsen (inclusief elektrische fietsen) (1)

1.1.-31.12.

600 000 stuks

0 %

09.2564

ex 8714 91 10

ex 8714 91 10

ex 8714 91 10

25

35

77

Frame, vervaardigd van aluminium of aluminium- en carbonvezels en kunsthars, bestemd voor de vervaardiging van fietsen (met inbegrip van elektrische fietsen) (1)

1.1.-31.12.

9 600 000 stuks

0 %

09.2579

ex 9029 20 31

ex 9029 90 00

40

40

Geclusterd instrumentenpaneel met:

stappenmotoren,

analoge weergaven en wijzerplaten,

of zonder microprocessorschakelbord,

of zonder led-indicatoren of lcd-scherm

waarop ten minste wordt weergegeven:

de snelheid,

het toerental,

de motortemperatuur,

het brandstofpeil,

communicerend via CAN-BUS en K-LINE-protocollen,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van goederen bedoeld bij hoofdstuk 87 (1)

1.1.-31.12.

160 000 stuks

0 %


(1)  Schorsing van rechten is onderworpen aan douanetoezicht in het kader van de regeling bijzondere bestemming overeenkomstig artikel 254 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

(2)  De schorsing van de douanerechten is echter niet van toepassing indien de behandeling wordt verricht door de kleinhandel of door horecabedrijven.

(3)  De schorsing geldt alleen voor het ad-valoremrecht. Het specifieke recht blijft van toepassing.


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/48


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2284 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2021

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft toezichtrapportage en openbaarmakingen door beleggingsondernemingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,dd

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (1), en met name artikel 49, lid 2, en artikel 54, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De in artikel 54 van Verordening (EU) 2019/2033 vastgestelde rapportagevereisten voor beleggingsondernemingen moeten worden toegesneden op de bedrijfsactiviteiten van de beleggingsondernemingen en evenredig zijn aan de schaal en complexiteit van verschillende beleggingsondernemingen. Die vereisten dienen met name rekening te houden met het feit dat bepaalde beleggingsondernemingen volgens de voorwaarden van artikel 12 van Verordening (EU) 2019/2033 als klein en niet-verweven moeten worden beschouwd.

(2)

Volgens artikel 54, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 moeten kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen informatie rapporteren over de omvang en samenstelling van hun eigen vermogen, hun eigenvermogensvereisten, de basis voor de berekening van hun eigenvermogensvereisten, en de omvang van de activiteiten met betrekking tot de voorwaarden van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033. Kleine en niet-verweven ondernemingen hoeven de informatie dus niet met dezelfde mate van detail te rapporteren als beleggingsondernemingen die onder Verordening (EU) 2019/2033 vallen. De rapportagetemplates voor de berekening van de K-factor hoeven dus niet te gelden voor kleine en niet-verweven ondernemingen. Voorts zijn kleine en niet-verweven ondernemingen, overeenkomstig artikel 54, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) 2019/2033, vrijgesteld van rapportage over concentratierisico en kunnen bevoegde autoriteiten kleine en niet-verweven ondernemingen vrijstellen van de verplichting om te rapporteren over liquiditeitsvereisten.

(3)

Alle beleggingsondernemingen die onder Verordening (EU) 2019/2033 vallen, moeten het profiel en de omvang van hun activiteiten rapporteren zodat de bevoegde autoriteiten kunnen beoordelen of die beleggingsondernemingen aan de voorwaarden van artikel 12 van Verordening (EU) 2019/2033 voldoen om als kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen te worden ingedeeld.

(4)

Om voor transparantie ten aanzien van hun beleggers en de ruimere markten te zorgen, moeten beleggingsondernemingen niet zijnde kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen volgens artikel 46 van Verordening (EU) 2019/2033 de in deel zes van die verordening vermelde informatie openbaar maken. Voor kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen gelden die openbaarmakingsvereisten alleen wanneer zij aanvullend-tier 1-instrumenten uitgeven, om zo de beleggers in die instrumenten transparantie te bieden.

(5)

Deze verordening moet voorzien in templates en tabellen waarmee beleggingsondernemingen voldoende brede en vergelijkbare informatie kunnen verstrekken over de samenstelling en kwaliteit van hun eigen vermogen. Meer bepaald moeten er een template worden ingevoerd voor kwantitatieve rapportage over de samenstelling van het eigen vermogen alsmede een flexibele template over de reconciliatie van het vereiste toetsingsvermogen met de gecontroleerde jaarrekening. Om diezelfde reden moet er ook een template komen met informatie over de meest relevante kenmerken van door de beleggingsonderneming uitgegeven eigenvermogensinstrumenten.

(6)

Om de uitvoering van rapportage- en openbaarmakingsvereisten te vereenvoudigen, moet de coherentie tussen rapportage- en openbaarmakingstemplates worden versterkt. De template voor de openbaarmaking van de samenstelling van het eigen vermogen moet dus nauw worden afgestemd op de daarmee samenhangende rapportagetemplate over de omvang en samenstelling van het eigen vermogen. Om diezelfde reden moet de template voor de openbaarmaking over volledige reconciliatie van het eigen vermogen met de gecontroleerde jaarrekeningen flexibel zijn, in die zin dat de uitsplitsing in de template gebaseerd moet zijn op de uitsplitsing van de balans in de gecontroleerde jaarrekeningen van de beleggingsonderneming. Voorts moet de template voor de openbaarmaking over de belangrijkste kenmerken van het vereiste toetsingsvermogen een vaste template zijn en moet de complexiteit ervan afhangen van de complexiteit van de eigenvermogensinstrumenten.

(7)

Om te vermijden dat de compliancekosten voor beleggingsondernemingen niet onredelijk toenemen en dat de datakwaliteit behouden blijft, moeten de rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen naar inhoud onderling maximaal worden afgestemd. Daarom dienen de standaarden die voor zowel rapportage- als openbaarmakingsvereisten van toepassing zijn, in één verordening te worden opgenomen.

(8)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit (“EBA”) na raadpleging van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) bij de Commissie heeft ingediend.

(9)

De EBA heeft open publieke raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke kosten en baten ervan geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEZICHTRAPPORTAGE

Artikel 1

Rapportagereferentiedata

1.   De in artikel 54, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 gevraagde informatie wordt gerapporteerd zoals die beschikbaar is op de volgende rapportagereferentiedata:

a)

kwartaalrapportage: 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december;

b)

jaarrapportage: 31 december.

2.   De in lid 1 genoemde rapportagereferentiedata kunnen worden aangepast wanneer beleggingsondernemingen volgens nationale wetgeving hun financiële informatie mogen rapporteren op basis van het einde van hun boekjaar dat afwijkt van het kalenderjaar, zodat de kwartaalrapportage van informatie om de drie maanden van het betrokken boekjaar plaatsvindt en de jaarrapportage per ultimo van het boekjaar.

Artikel 2

Indieningsdata voor de rapportage

1.   De in artikel 54, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 gevraagde informatie wordt gerapporteerd zoals die op de volgende indieningsdata aan het eind van de werkdag beschikbaar is:

a)

kwartaalrapportage: 12 mei, 11 augustus, 11 november en 11 februari;

b)

jaarrapportage: 11 februari.

2.   Wanneer de dag voor het indienen van de rapportage in de lidstaat van de bevoegde autoriteit waarbij de rapportage moet worden ingeleverd, op een feestdag of op een zaterdag of zondag valt, wordt de rapportage op de eerstvolgende werkdag ingediend.

3.   Wanneer beleggingsondernemingen hun financiële informatie rapporteren op rapportagereferentiedata die zijn aangepast op basis van het einde van hun boekjaar zoals beschreven in artikel 1, lid 2, van deze verordening, kunnen de indieningsdata dienovereenkomstig worden aangepast, zodat vanaf de aangepaste rapportagereferentiedatum dezelfde periode voor het indienen van de informatie wordt aangehouden.

4.   Beleggingsondernemingen mogen ongecontroleerde cijfers indienen. Wanneer gecontroleerde cijfers afwijken van ingediende ongecontroleerde cijfers, worden de herziene, gecontroleerde cijfers onverwijld ingediend. Voor de toepassing van dit artikel zijn “ongecontroleerde cijfers” cijfers waarvoor geen controleverklaring is afgegeven door een externe accountant, terwijl gecontroleerde cijfers cijfers zijn die zijn gecontroleerd door een externe accountant die daarvoor een controleverklaring heeft afgegeven.

5.   Correcties van de ingediende rapportage worden onverwijld bij de bevoegde autoriteiten ingediend.

Artikel 3

Toepassing van rapportagevereisten op individuele basis

Om op individuele basis aan de rapportagevereisten van artikel 54 van Verordening (EU) 2019/2033 te voldoen, rapporteren beleggingsondernemingen de in de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening genoemde informatie volgens de daarin genoemde frequentie.

Artikel 4

Toepassing van rapportagevereisten op geconsolideerde basis

Om op geconsolideerde basis aan de rapportagevereisten van artikel 54 van Verordening (EU) 2019/2033 te voldoen, rapporteren beleggingsondernemingen de in de artikelen 5 en 6 van deze uitvoeringsverordening genoemde informatie volgens de daarin vastgestelde frequentie.

Artikel 5

Format en frequentie van de rapportage door beleggingsondernemingen niet zijnde kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen

1.   Beleggingsondernemingen niet zijnde kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen rapporteren op kwartaalbasis de door artikel 54, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2019/2033 voorgeschreven informatie aan de hand van de in bijlage I bij deze verordening vastgestelde templates overeenkomstig de in bijlage II bij deze verordening gegeven instructies.

2.   Beleggingsondernemingen niet zijnde kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen die overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 het RtM K-factorvereiste op basis van het K-NPR bepalen, rapporteren op kwartaalbasis de in de templates C 18.00 tot en met C 24.00 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie (3) vermelde informatie overeenkomstig de in deel 2 van bijlage II bij die uitvoeringsverordening gegeven instructies.

3.   Beleggingsondernemingen niet zijnde kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen die gebruikmaken van de afwijking van artikel 25, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033, rapporteren op kwartaalbasis de in template C 34.02 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 vermelde informatie overeenkomstig de in deel 2 van bijlage II bij die uitvoeringsverordening gegeven instructies.

4.   Beleggingsondernemingen niet zijnde kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen die gebruikmaken van de afwijking van artikel 25, lid 5, tweede alinea, van Verordening (EU) 2019/2033, rapporteren op kwartaalbasis de in template C 25.00 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 vermelde informatie overeenkomstig de in deel 2 van bijlage II bij die uitvoeringsverordening gegeven instructies.

Artikel 6

Format en frequentie van de rapportage door kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen

1.   Kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen rapporteren op jaarbasis de in de templates van bijlage III bij deze verordening vermelde informatie overeenkomstig de instructies van bijlage IV bij deze verordening. Beleggingsondernemingen die aanspraak kunnen maken op de in artikel 43, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2019/2033 bedoelde vrijstelling, zijn vrijgesteld van de verplichting om de in template IF 09.01 van bijlage III bij deze verordening vermelde informatie in te dienen.

Artikel 7

Format en frequentie van de rapportage door voor artikel 8 van Verordening (EU) 2019/2033 in aanmerking komende entiteiten

In afwijking van artikel 4 van deze verordening rapporteren de in artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033 bedoelde entiteiten die voor de toepassing van dat artikel in aanmerking komen, op kwartaalbasis de in de templates van bijlage VIII bij deze verordening vermelde informatie overeenkomstig de in bijlage IX bij deze verordening gegeven instructies.

Artikel 8

Nauwkeurigheid van data en informatie waarvan indieningen vergezeld moeten gaan

1.   Beleggingsondernemingen dienen de in deze verordening bedoelde informatie in de door bevoegde autoriteiten formats voor data-uitwisseling en -presentatie in volgens de definitie van datapunten uit het Data Point Model (DPM) en de validatievoorschriften in bijlage V, en houden zich daarbij aan de volgende voorschriften:

a)

bij het indienen van data wordt niet-gevraagde of niet-toepasselijke informatie achterwege gelaten;

b)

numerieke waarden worden op de volgende wijze als feitelijke informatie ingediend:

i)

datapunten van het datatype “Monetair” worden met een minimale nauwkeurigheid van duizendtallen gerapporteerd;

ii)

datapunten van het datatype “Percentage” worden met een minimale nauwkeurigheid van vier cijfers achter de komma uitgedrukt;

iii)

datapunten van het datatype “Geheel getal” worden zonder cijfers achter de komma en tot op de eenheid nauwkeurig gerapporteerd.

2.   Beleggingsondernemingen worden geïdentificeerd aan de hand van hun identificatiecode voor juridische entiteiten (LEI). Rechtspersonen en tegenpartijen die geen beleggingsondernemingen zijn, worden geïdentificeerd aan de hand van hun LEI (voor zover beschikbaar).

3.   Informatie die beleggingsondernemingen op basis van deze verordening indienen, gaat van de volgende informatie vergezeld:

a)

rapportagereferentiedatum en referentieperiode;

b)

rapportagevaluta;

c)

standaard voor financiële verslaglegging;

d)

identificatiecode voor juridische entiteiten (LEI) van de rapporterende instelling;

e)

consolidatiekring.

HOOFDSTUK II

OPENBAARMAKING DOOR BELEGGINGSONDERNEMINGEN

Artikel 9

Openbaarmakingsbeginselen

1.   Voor overeenkomstig deze verordening openbaar te maken informatie gelden de volgende beginselen:

a)

voor openbaarmakingen geldt dezelfde mate van interne verificatie als voor het in het financieel verslag van de beleggingsonderneming opgenomen managementverslag;

b)

openbaarmakingen zijn duidelijk en worden gepresenteerd in een voor gebruikers begrijpelijke vorm en worden via een toegankelijk medium gecommuniceerd. Belangrijke berichten worden speciaal gemarkeerd en zijn gemakkelijk te vinden. Complexe kwesties worden in eenvoudige taal uitgelegd. Onderling samenhangende informatie wordt gebundeld gepresenteerd;

c)

openbaarmakingen zijn betekenisvol en consistent in de tijd, zodat gebruikers van informatie deze kunnen vergelijken voor verschillende openbaarmakingsperiodes;

d)

kwantitatieve openbaarmakingen gaan vergezeld van kwalitatieve toelichtingen en alle overige aanvullende informatie die noodzakelijk kan zijn om deze openbaarmakingen voor de gebruikers van die informatie begrijpelijk te maken, waarbij met name wordt gewezen op significante wijzigingen in bepaalde openbaarmakingen ten opzichte van de informatie in vorige openbaarmakingen.

Artikel 10

Openbaarmaking van het eigen vermogen door beleggingsondernemingen

Beleggingsondernemingen doen de overeenkomstig artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 verlangde openbaarmakingen over eigen vermogen aan de hand van de templates van bijlage VI bij deze verordening en overeenkomstig de desbetreffende instructies in bijlage VII bij deze verordening.

Artikel 11

Algemene bepalingen inzake openbaarmakingen

1.   Bij de openbaarmaking van de in artikel 10 van deze verordening bedoelde informatie zien beleggingsondernemingen erop toe dat numerieke waarden op de volgende wijze als feitelijke informatie worden ingediend:

a)

kwantitatieve monetaire data worden met een minimale nauwkeurigheid van duizendtallen openbaar gemaakt;

b)

als “Percentage” openbaar gemaakte kwantitatieve data worden met een minimale nauwkeurigheid van vier cijfers achter de komma uitgedrukt.

2.   Bij de openbaarmaking van de in artikel 10 van deze verordening bedoelde informatie zien beleggingsondernemingen erop toe dat bij de data ook alle volgende informatie wordt verschaft:

a)

referentiedatum en referentieperiode voor de openbaarmaking;

b)

openbaarmakingsvaluta;

c)

naam en, in voorkomend geval, de identificatiecode voor juridische entiteiten (LEI) van de openbaarmakende entiteit;

d)

standaard voor financiële verslaglegging (in voorkomend geval);

e)

de consolidatiekring (in voorkomend geval).

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie van 17 december 2020 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 (PB L 97 van 19.3.2021, blz. 1).


BIJLAGE I

RAPPORTAGE VOOR BELEGGINGSONDERNEMINGEN NIET ZIJNDE KLEINE EN NIET-VERWEVEN BELEGGINGSONDERNEMINGEN

TEMPLATES BELEGGINGSONDERNEMINGEN

Templatenummer

Templatecode

Naam template/groep templates

Verkorte naam

 

 

EIGEN VERMOGEN: omvang, samenstelling, vereisten en berekening

 

1

I 01.00

Eigen vermogen

I1

2,1

I 02.01

Eigenvermogensvereisten

I2.1

2,2

I 02.02

Kapitaalratio’s

I2.2

3

I 03.00

Berekening vastekostenvereisten

I3

4

I 04.00

Berekeningen totale K-factorvereiste

I4

 

 

KLEINE EN NIET-VERWEVEN BELEGGINGSONDERNEMINGEN

 

5

I 05.00

Omvang activiteiten – Toetsing drempels

I5

 

 

K-FACTORVEREISTEN – AANVULLENDE DETAILS

 

6,1

I 06.01

Activa onder beheer – AUM aanvullende details

I6.1

6,2

I 06.02

Gemiddelde waarde totale maandelijkse AUM

I6.2

6,3

I 06.03

Aangehouden gelden cliënten – CMH aanvullende details

I6.3

6,4

I 06.04

Gemiddelde waarde totale dagelijkse CMH

I6.4

6,5

I 06.05

Activa onder bewaring en beheer – ASA aanvullende details

I6.5

6,6

I 06.06

Gemiddelde waarde totale dagelijkse ASA

I6.6

6,7

I 06.07

Verwerkte orders van cliënten – COH aanvullende details

I6.7

6,8

I 06.08

Gemiddelde waarde totale dagelijkse COH

I6.8

6,9

I 06.09

K-Nettopositierisico – K-NPR aanvullende details

I6.9

6,1

I 06.10

Verleende clearingmarge – CMG aanvullende details

I6.10

6,11

I 06.11

Wanbetaling tegenpartij bij een transactie – TCD aanvullende details

I6.11

6,12

I 06.12

Dagelijkse transactiestroom – DTF aanvullende details

I6.12

6,13

I 06.13

Gemiddelde waarde totale dagelijkse DTF

I6.13

 

 

CONCENTRATIERISICO

 

7

I 07.00

K-CON – aanvullende details

I7

8,1

I 08.01

Niveau van concentratierisico – Aangehouden gelden cliënten

I8.1

8,2

I 08.02

Niveau van concentratierisico – Activa onder bewaring en beheer

I8.2

8,3

I 08.03

Niveau van concentratierisico – Totaal eigen kasmiddelen gestort

I8.3

8,4

I 08.04

Niveau van concentratierisico – Totale opbrengsten

I8.4

8,5

I 08.05

Blootstellingen in de handelsportefeuille

I8.5

8,6

I 08.06

Posten niet-handelsportefeuille en buiten balansstelling

I8.6

 

 

LIQUIDITEITSVEREISTEN

 

9

I 09.00

Liquiditeitsvereisten

I9

I 01.00 – SAMENSTELLING EIGEN VERMOGEN (I 1)

Rijen

Post

Bedrag

0010

0010

EIGEN VERMOGEN

 

0020

TIER 1-KAPITAAL

 

0030

TIER 1-KERNKAPITAAL

 

0040

Volgestorte kapitaalinstrumenten

 

0050

Agio

 

0060

Ingehouden winsten

 

0070

Ingehouden winsten voorgaande jaren

 

0080

In aanmerking komende winst

 

0090

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

 

0100

Overige reserves

 

0110

Als tier 1-kernkapitaal opgenomen minderheidsbelangen

 

0120

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

 

0130

Overige middelen

 

0140

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

 

0150

(-) Eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten

 

0160

(-) Direct bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

 

0170

(-) Indirect bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

 

0180

(-) Synthetisch bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

 

0190

(-) Verlies van het lopende boekjaar

 

0200

(-) Goodwill

 

0210

(-) Andere immateriële activa

 

0220

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

 

0230

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

 

0240

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

 

0250

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

 

0260

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

 

0270

(-) Activa van op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds

 

0280

(-) Andere aftrekkingen

 

0290

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

0300

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

0310

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

0320

Agio

 

0330

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

0340

(-) Eigen aanvullend-tier 1-instrumenten

 

0350

(-) Direct bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

 

0360

(-) Indirect bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

 

0370

(-) Synthetisch bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

 

0380

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

 

0390

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

 

0400

(-) Andere aftrekkingen

 

0410

Aanvullend tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

0420

TIER 2-KAPITAAL

 

0430

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

0440

Agio

 

0450

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

 

0460

(-) Eigen tier 2-instrumenten

 

0470

(-) Direct bezit tier 2-instrumenten

 

0480

(-) Indirect bezit tier 2-instrumenten

 

0490

(-) Synthetisch bezit tier 2-instrumenten

 

0500

(-) Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

 

0510

(-) Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

 

0520

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

I 02.01 - EIGENVERMOGENSVEREISTEN (I2.1)

Rijen

Post

Bedrag

0010

0010

Eigenvermogensvereisten

 

0020

Permanent minimumkapitaalvereiste

 

0030

Vastekostenvereiste

 

0040

Totale K-factorvereiste

 

 

Overgangseigenvermogensvereisten

 

0050

Overgangsvereiste op basis van eigenvermogensvereisten VKV

 

0060

Overgangsvereiste op basis van vastekostenvereiste

 

0070

Overgangsvereiste voor beleggingsondernemingen waarvoor voordien alleen een aanvangskapitaalvereiste gold

 

0080

Overgangsvereiste op basis van aanvangskapitaalvereiste bij vergunningverlening

 

0090

Overgangsvereiste voor beleggingsondernemingen zonder vergunning om bepaalde diensten te verrichten

 

0100

Overgangsvereiste van ten minste 250 000 EUR

 

 

Pro-memorieposten

 

0110

Aanvullend-eigenvermogensvereiste

 

0120

Aanvullend-eigenvermogensvereiste guidance

 

0130

Totaal eigenvermogensvereiste

 

IF 02.02 – KAPITAALRATIO’S (IF 2.2)

Rijen

Post

Bedrag

0010

0010

Tier 1-kernkapitaalratio

 

0020

Overschot(+)/Tekort(-) aan tier 1-kernkapitaal

 

0030

Tier 1-ratio

 

0040

Overschot(+)/Tekort(-) aan tier 1-kapitaal

 

0050

Eigen-vermogensratio

 

0060

Overschot(+)/Tekort(-) aan totaal kapitaal

 

I 03.00 – BEREKENING VASTEKOSTENVEREISTE (I 3)

 

 

Bedrag

Rijen

Post

0010

0010

Vastekostenvereiste

 

0020

Jaarlijkse vaste kosten van het voorgaande jaar na winstuitkering

 

0030

Totale kosten van het voorgaande jaar na winstuitkering

 

0040

Waarvan: Door derden namens de beleggingsondernemingen gemaakte vaste kosten

 

0050

(-) Totale aftrekkingen

 

0060

(-) Personeelsbonussen en andere beloningen

 

0070

(-) Deelnemingen van werknemers, directeuren en vennoten in nettowinst

 

0080

(-) Andere discretionaire betalingen van winst en variabele beloningen

 

0090

(-) Gedeelde te betalen provisies en vergoedingen

 

0100

(-) Aan CTP’s betaalde vergoedingen, courtage en andere lasten die aan cliënten worden doorberekend

 

0110

(-) Vergoedingen aan verbonden agenten

 

0120

(-) Aan cliënten betaalde rente over gelden van cliënten naar de discretie van de onderneming

 

0130

(-) Eenmalige kosten uit niet-reguliere activiteiten

 

0140

(-) Uitgaven voor belastingen

 

0150

(-) Verliezen door handel voor eigen rekening in financiële instrumenten

 

0160

(-) Contractuele overeenkomsten voor winst- en verliesafdracht

 

0170

(-) Uitgaven voor grondstoffen

 

0180

(-) Betalingen aan een fonds voor algemene bankrisico’s

 

0190

(-) Uitgaven voor reeds van het eigen vermogen afgetrokken posten

 

0200

Projectie vaste kosten van het lopende jaar

 

0210

Mutatie vaste kosten (%)

 

I 04.00 – BEREKENINGEN TOTALE K-FACTORVEREISTE (I 4)

 

 

Factorbedrag

K-factorvereiste

Rijen

Post

0010

0020

0010

TOTALE K-FACTORVEREISTE

 

 

0020

Risk-to-Client (RtC)

 

 

0030

Activa onder beheer

 

 

0040

Aangehouden gelden cliënten – Op gescheiden rekeningen

 

 

0050

Aangehouden gelden cliënten – Op niet-gescheiden rekeningen

 

 

0060

Activa onder bewaring en beheer

 

 

0070

Verwerkte orders van cliënten – Contante transacties

 

 

0080

Verwerkte orders van cliënten – Derivatentransacties

 

 

0090

Risk-to-market (RtM)

 

 

0100

K-Nettopositierisicovereiste (K-NPR)

 

 

0110

Verleende clearingmarge

 

 

0120

Risk-to-Firm (RtF)

 

 

0130

Wanbetaling tegenpartij bij een transactie

 

 

0140

Dagelijkse transactiestroom (DTF) – Contante transacties

 

 

0150

Dagelijkse transactiestroom (DTF) – Derivatentransacties

 

 

0160

K-concentratierisicovereiste (K-CON)

 

 

I 05.00 – OMVANG ACTIVITEITEN – TOETS DREMPELS (I 5)

 

 

Bedrag

Rijen

Post

0010

0010

(Gecombineerde) activa onder beheer (AUM)

 

0020

(Gecombineerde) verwerkte orders van cliënten – Contante transacties

 

0030

(Gecombineerde) verwerkte orders van cliënten – Derivaten

 

0040

Activa onder bewaring en beheer

 

0050

Aangehouden gelden cliënten

 

0060

Dagelijkse transactiestroom – Contante transacties en derivatentransacties

 

0070

Nettopositierisico

 

0080

Verleende clearingmarge

 

0090

Wanbetaling tegenpartij bij een transactie

 

0100

(Gecombineerde) posten binnen en buiten de balanstelling

 

0110

Gecombineerde totale jaarlijkse bruto-inkomsten

 

0120

Totale jaarlijkse bruto-inkomsten

 

0130

(-) Intragroepsdeel van de jaarlijkse bruto-inkomsten

 

0140

Waarvan: inkomsten uit ontvangst en doorgifte van orders

 

0150

Waarvan: inkomsten uit uitvoering orders

 

0160

Waarvan: inkomsten uit handel voor eigen rekening

 

0170

Waarvan: inkomsten uit vermogensbeheer

 

0180

Waarvan: inkomsten uit beleggingsadvies

 

0190

Waarvan: inkomsten uit het overnemen van financiële instrumenten of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie

 

0200

Waarvan: inkomsten uit het plaatsen zonder plaatsingsgarantie

 

0210

Waarvan: inkomsten uit de exploitatie van een MTF

 

0220

Waarvan: inkomsten uit de exploitatie van een OTF

 

0230

Waarvan: inkomsten uit bewaring en beheer van financiële instrumenten

 

0240

Waarvan: inkomsten uit toekenning van kredieten of leningen aan beleggers

 

0250

Waarvan: inkomsten uit advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede advisering en dienstverrichting op het gebied van fusies en overnames van ondernemingen

 

0260

Waarvan: inkomsten uit valutadiensten

 

0270

Waarvan: beleggingsonderzoek en financiële analyse

 

0280

Waarvan: inkomsten uit diensten met betrekking tot het overnemen van financiële instrumenten

 

0290

Waarvan: beleggingsdiensten en nevendiensten met betrekking tot de onderliggende waarde van derivaten

 

I 06.00   K-factor – aanvullende details (I 06)

I 06.01   Activa onder beheer – AUM aanvullende details

 

 

Factorbedrag

 

 

Maand t

Maand t-1

Maand t-2

 

 

0010

0020

0030

0010

Totaal AUM (gemiddelde bedragen)

 

 

 

0020

Waarvan: AUM – Discretionair vermogensbeheer

 

 

 

0030

Waarvan: AUM formeel gedelegeerd aan een andere entiteit

 

 

 

0040

AUM – Doorlopend niet-discretionair advies

 

 

 

I 06.02   Totaal maandelijkse activa onder beheer

 

 

Waarden einde maand

 

 

Maand t-3

Maand t-4

Maand t-5

Maand t-6

Maand t-7

Maand t-8

Maand t-9

Maand t-10

Maand t-11

Maand t-12

Maand t-13

Maand t-14

Maand t-15

Maand t-16

 

 

0010

0020

0030

0040

0050

0060

0070

0080

0090

0100

0110

0120

0130

0140

0010

Totaal maandelijkse activa onder beheer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0020

Maandelijkse activa onder beheer – discretionair vermogensbeheer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0030

waarvan: activa formeel gedelegeerd aan een andere entiteit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0040

Maandelijkse activa onder beheer – Doorlopend niet-discretionair advies

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

I 06.03   Aangehouden gelden cliënten – CMH aanvullende details

 

 

Factorbedrag

 

 

Maand t

Maand t-1

Maand t-2

 

 

0010

0020

0030

0010

CMH – Op gescheiden rekeningen (gemiddelde bedragen)

 

 

 

0020

CMH – Op niet-gescheiden rekeningen (gemiddelde bedragen)

 

 

 

I 06.04   Maandgemiddelden waarden totale dagelijks aangehouden gelden cliënten

 

 

Maandgemiddelden waarden totale dagelijks aangehouden gelden cliënten

 

 

Maand t-3

Maand t-4

Maand t-5

Maand t-6

Maand t-7

Maand t-8

Maand t-9

Maand t-10

 

 

0010

0020

0030

0040

0050

0060

0070

0080

0010

Totaal dagelijks aangehouden gelden cliënten – Op gescheiden rekeningen

 

 

 

 

 

 

 

 

0020

Totaal dagelijks aangehouden gelden cliënten – Op niet-gescheiden rekeningen

 

 

 

 

 

 

 

 

I 06.05   Activa onder bewaring en beheer – ASA aanvullende details

 

 

Factorbedrag

 

 

Maand t

Maand t-1

Maand t-2

 

 

0010

0020

0030

0010

Totaal ASA (gemiddelde bedragen)

 

 

 

0020

Waarvan: Reële waarde financiële instrumenten (Niveau 2)

 

 

 

0030

Waarvan: Reële waarde financiële instrumenten (Niveau 3)

 

 

 

0040

Waarvan: activa formeel gedelegeerd aan een andere financiële entiteit

 

 

 

0050

Waarvan: activa andere financiële entiteit formeel aan de beleggingsonderneming gedelegeerd

 

 

 

I 06.06   Gemiddelde van totale dagelijkse activa onder bewaring en beheer (I 6.6)

 

 

Maandgemiddelden totale dagelijkse ASA-waarden

 

 

Maand t-3

Maand t-4

Maand t-5

Maand t-6

Maand t-7

Maand t-8

Maand t-9

Maand t-10

 

 

0010

0020

0030

0040

0050

0060

0070

0080

0010

Activa onder bewaring en beheer

 

 

 

 

 

 

 

 

0020

Waarvan: Reële waarde financiële instrumenten (Niveau 2)

 

 

 

 

 

 

 

 

0030

Waarvan: Reële waarde financiële instrumenten (Niveau 3)

 

 

 

 

 

 

 

 

0040

Waarvan: activa formeel gedelegeerd aan een andere financiële entiteit

 

 

 

 

 

 

 

 

0050

Waarvan: activa andere financiële entiteit formeel aan de beleggingsonderneming gedelegeerd

 

 

 

 

 

 

 

 

I 06.07   Verwerkte orders van cliënten – COH aanvullende details

 

 

Factorbedrag

 

 

Maand t

Maand t-1

Maand t-2

 

 

0010

0020

0030

0010

COH – Contante transacties (gemiddelde bedragen)

 

 

 

0020

Waarvan: Uitvoering van orders van cliënten

 

 

 

0030

Waarvan: Ontvangst en doorgifte van orders van cliënten

 

 

 

0040

COH – Derivaten (gemiddelde bedragen)

 

 

 

0050

Waarvan: Uitvoering van orders van cliënten

 

 

 

0060

Waarvan: Ontvangst en doorgifte van orders van cliënten

 

 

 

I 06.08   Gemiddelde waarde totale dagelijks uitgevoerde orders van cliënten

 

 

Maandgemiddelden waarden totale dagelijks uitgevoerde orders van cliënten

 

 

Maand t-3

Maand t-4

Maand t-5

Maand t-6

Maand t-7

 

 

0010

0020

0030

0040

0050

0010

Totale dagelijks verwerkte orders van cliënten – Contante transacties

 

 

 

 

 

0020

Waarvan: Uitvoering van orders van cliënten

 

 

 

 

 

0030

Waarvan: Ontvangst en doorgifte van orders van cliënten

 

 

 

 

 

0040

Totale dagelijks verwerkte orders van cliënten – Derivaten

 

 

 

 

 

0050

Waarvan: Uitvoering van orders van cliënten

 

 

 

 

 

0060

Waarvan: Ontvangst en doorgifte van orders van cliënten

 

 

 

 

 

I 06.09   K-Nettopositierisico – K-NPR aanvullende details

 

 

K-factorvereiste / bedrag

 

0010

0010

Totaal standaardbenadering

 

0020

Positierisico

 

0030

Eigenvermogensinstrumenten

 

0040

Schuldinstrumenten

 

0050

Waarvan: securitisaties

 

0055

Specifieke benadering positierisico in icb’s

 

0060

Valutarisico

 

0070

Grondstoffenrisico

 

0080

Internemodellenbenadering

 

I 06.10   Verleende clearingmarge – CMG aanvullende details

Clearinglid

Bijdrage aan de op dagelijkse basis vereiste totale marge op de dag van

Naam

Code

Type code

het hoogste bedrag totale marge

het op één na hoogste bedrag totale marge

het op twee na hoogste bedrag totale marge

0010

0020

0030

0040

0050

0060

 

 

 

 

 

 

I 06.11   Wanbetaling tegenpartij bij een transactie – TCD aanvullende details

 

 

K-factorvereiste

Blootstellings-waarde

Vervangingswaarde (RC)

Potentiële toekomstige blootstelling (PFE)

Zekerheden (C)

 

 

0010

0020

0030

0040

0050

 

Uitsplitsing naar methode voor het berekenen van de blootstellingswaarde

0010

Toepassing IFR: K-TCD

 

 

 

 

 

0020

Alternatieve benaderingen: Blootstellingswaarde bepaald overeenkomstig VKV

 

 

 

 

 

0030

SA-CCR

 

 

 

 

 

0040

Vereenvoudigde SA-CCR

 

 

 

 

 

0050

Oorspronkelijkeblootstellingsmethode

 

 

 

 

 

0060

Alternatieve benaderingen: Volledige toepassing VKV-raamwerk

 

 

 

 

 

0070

Pro-memoriepost: CVA-component

 

 

 

 

 

0080

waarvan: berekend volgens VKV-raamwerk

 

 

 

 

 

 

Uitsplitsing naar soort tegenpartij

0090

Centrale overheden, centrale banken en publiekrechtelijke lichamen

 

 

 

 

 

0100

Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

 

 

 

 

 

0110

Andere tegenpartijen

 

 

 

 

 

I 06.12   Dagelijkse transactiestroom – DTF aanvullende details

 

 

Factorbedrag

 

 

Maand t

Maand t-1

Maand t-2

 

 

0010

0020

0030

0010

Totale DTF – Contante transacties (gemiddelde bedragen)

 

 

 

0020

Totaal DTF – Derivatentransacties (gemiddelde bedragen)

 

 

 

I 06.13   Gemiddelde waarde totale dagelijkse transactiestroom

 

 

Maandgemiddelden waarden totale dagelijks transactiestroom

 

 

Maand t-3

Maand t-4

Maand t-5

Maand t-6

Maand t-7

Maand t-8

Maand t-9

Maand t-10

 

 

0010

0020

0030

0040

0050

0060

0070

0080

0010

Dagelijkse transactiestroom – Contante transacties

 

 

 

 

 

 

 

 

0020

Dagelijkse transactiestroom – Derivatentransacties

 

 

 

 

 

 

 

 

I 07.00 – K-CON – Aanvullende details (I7)

ID tegenpartij

Blootstellingen in handelsportefeuille die limieten artikel 37, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 overschrijden

Code

Type code

Naam

Groep of individuele cliënt

Soort tegenpartij

Blootstellingswaarde (EV)

Blootstellingswaarde (als % eigen vermogen)

Eigenvermogensvereiste totale blootstelling (OFR)

Overschrijding blootstellingswaarde (EVE)

Duur overschrijding (in dagen)

K-CON-eigenvermogensvereiste voor de overschrijding (OFRE)

0010

0020

0030

0040

0050

0060

0070

0080

0090

0100

0110

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

I 08.00 - CONCENTRATIERISICO- Artikel 54 IFR (I8)

I 08.01   Niveau van concentratierisico – Aangehouden gelden cliënten

Instellingen

Totaal CMH op datum rapportage

 

Code

Type code

Naam

Groep of individuele cliënt

Percentage gelden cliënten aangehouden bij deze instelling

0010

0020

0030

0040

0050

0060

 

 

 

 

 

 

I 08.02   Niveau van concentratierisico – Activa onder bewaring en beheer

Instellingen

Totaal ASA op datum rapportage

 

Code

Type code

Naam

Groep of individuele cliënt

Percentage effecten cliënten gedeponeerd bij deze instelling

0010

0020

0030

0040

0050

0060

 

 

 

 

 

 

I 08.03   Niveau van concentratierisico – Totaal eigen kasmiddelen gestort

Instellingen

Gedeponeerde eigen kasmiddelen onderneming – Top vijf blootstellingen

Code

Type code

Naam

Groep of individuele cliënt

Bedrag deposito’s kasmiddelen onderneming bij de instelling

Percentage deposito’s kasmiddelen onderneming bij de instelling

 

0010

0020

0030

0040

0050

0060

 

 

 

 

 

 

I 08.04   Niveau van concentratierisico – Totale opbrengsten

Cliënt

Opbrengsten – Top vijf blootstellingen

Code

Type code

Naam

Groep of individuele cliënt

Totale opbrengsten afkomstig van deze cliënt

Rente- en dividendbaten

Vergoedingen en provisies en overige baten

Bedrag genereerd door posities in handelsportefeuille

Bedrag gegenereerd door posities in niet-handelsportefeuille

waarvan: bedrag gegenereerd door posten buiten balanstelling

Percentage rente- en dividendbaten afkomstig van deze cliënt

Bedrag

Vergoedings- en provisiebaten en overige baten afkomstig van deze cliënt

0010

0020

0030

0040

0050

0060

0070

0080

0090

0100

0110

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

I 08.05   Blootstellingen in de handelsportefeuille

Tegenpartij

Top vijf blootstellingen handelsportefeuille

Code

Type code

Naam

Groep of individuele cliënt

Percentage blootstelling aan deze tegenpartij t.o.v. eigen vermogen onderneming (uitsluitend posities in handelsportefeuille)

0010

0020

0030

0040

0050

 

 

 

 

 

I 08.06   Posten niet-handelsportefeuille en buiten balansstelling

Tegenpartij

Top vijf totale blootstellingen (incl. posten in niet-handelsportefeuille en buiten de balanstelling)

Code

Type code

Naam

Groep of individuele cliënt

Percentage blootstelling t.o.v. eigen vermogen onderneming (met inbegrip van activa buiten balanstelling en posten niet in handelsportefeuille)

0010

0020

0030

0040

0050

 

 

 

 

 

I 09.00 – LIQUIDITEITSVEREISTEN (I9)

 

 

Bedrag

Rijen

Post

0010

0010

Liquiditeitsvereiste

 

0020

Garanties aan cliënten

 

0030

Totaal liquide activa

 

0040

Onbezwaarde kortetermijndeposito’s

 

0050

Totaal toelaatbare kortlopende vorderingen tot 30 dagen

 

0060

Activa niveau 1

 

0070

Munten en bankbiljetten

 

0080

Opvraagbare reserves bij centrale banken

 

0090

Activa centrale banken

 

0100

Activa centrale overheden

 

0110

Activa regionale overheden/lokale autoriteiten

 

0120

Activa publiekrechtelijke lichamen

 

0130

In nationale of vreemde valuta luidende activa van centrale overheden en centrale banken die kunnen worden opgenomen

 

0140

Activa kredietinstellingen (beschermd door overheden van lidstaten, verstrekkers van stimuleringsleningen)

 

0150

Activa multilaterale ontwikkelingsbanken en internationale organisaties

 

0160

Gedekte obligaties uiterst hoge kwaliteit

 

0170

Activa van niveau 2A

 

0180

Activa regionale overheden/lokale autoriteiten of publiekrechtelijke lichamen (lidstaten, risicogewicht van 20 %)

 

0190

Activa centrale banken, centrale/regionale overheden, lokale autoriteiten of publiekrechtelijke lichamen (derde landen, risicogewicht van 20 %)

 

0200

Gedekte obligaties van hoge kwaliteit (kredietkwaliteitscategorie 2)

 

0210

Gedekte obligaties van hoge kwaliteit (derde landen, kredietkwaliteitscategorie 1)

 

0220

Bedrijfsschuldpapier (kredietkwaliteitscategorie 1)

 

0230

Activa van niveau 2B

 

0240

Asset-backed securities

 

0250

Bedrijfsschuldpapier

 

0260

Aandelen (belangrijke beursindex)

 

0270

Door centrale banken verstrekte gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten voor beperkt gebruik

 

0280

Gedekte obligaties van hoge kwaliteit (risicogewicht van 35 %)

 

0290

In aanmerking komende aandelen/rechten van deelneming in icb’s

 

0300

Totaal overige in aanmerking komende financiële instrumenten

 


BIJLAGE II

RAPPORTAGE VOOR BELEGGINGSONDERNEMINGEN NIET ZIJNDE KLEINE EN NIET-VERWEVEN BELEGGINGSONDERNEMINGEN

Inhoudsopgave

DEEL I:

ALGEMENE INSTRUCTIES 68

1.

Opzet en conventies 68

1.1

Opzet 68

1.2

Gebruik van nummering 68

1.3

Gebruik van tekens 68

1.4

Prudentiële consolidatie 68

DEEL II:

INSTRUCTIES MET BETREKKING TOT DE TEMPLATES 69

1.

EIGEN VERMOGEN: OMVANG, SAMENSTELLING, VEREISTEN EN BEREKENING 69

1.1

Algemene opmerkingen 69

1.2.

I 01.00 — SAMENSTELLING EIGEN VERMOGEN (I 1) 69

1.2.1.

Instructies voor specifieke posities 69

1.3.

I 02.01 — EIGENVERMOGENSVEREISTEN (I 2.1) 76

1.3.1.

Instructies voor specifieke posities 76

1.4.

I 02.02 — Kapitaalratio’s (I 2.2) 78

1.4.1.

Instructies voor specifieke posities 78

1.5.

I 03.00 — BEREKENING VASTEKOSTENVEREISTE (I 3) 78

1.5.1.

Instructies voor specifieke posities 78

1.6.

I 04.00 — BEREKENINGEN TOTALE K-FACTORVEREISTE (I 4) 81

1.6.1.

Instructies voor specifieke posities 81

2.

KLEINE EN NIET-VERWEVEN BELEGGINGSONDERNEMINGEN 83

2.1.

I 05.00 — OMVANG ACTIVITEITEN — DREMPELTOETS (I 5) 83

2.1.1.

Instructies voor specifieke posities 83

3.

K-FACTORVEREISTEN — AANVULLENDE DETAILS 86

3.2.

I 06.01 — ACTIVA ONDER BEHEER — AANVULLENDE DETAILS (I 6.1) 86

3.2.1.

Instructies voor specifieke posities 23

3.3.

I 06.02 — MAANDELIJKSE ACTIVA ONDER BEHEER (I 6.2) 86

3.3.1.

Instructies voor specifieke posities 87

3.4.

I 06.03 — AANGEHOUDEN GELDEN CLIËNTEN — AANVULLENDE DETAILS (I 6.3) 87

3.4.1.

Instructies voor specifieke posities 88

3.5.

I 06.04 — GEMIDDELDE TOTAAL VAN DAGELIJKS AANGEHOUDEN GELDEN CLIËNTEN (I 6.4) 89

3.5.1.

Instructies voor specifieke posities 89

3.6.

I 06.01 — ACTIVA ONDER BEWARING EN BEHEER — AANVULLENDE DETAILS (I 6.5) 89

3.6.1.

Instructies voor specifieke posities 89

3.7.

I 06.06 — GEMIDDELDE VAN TOTALE DAGELIJKSE ACTIVA ONDER BEWARING EN BEHEER (I 6.6) 90

3.7.1.

Instructies voor specifieke posities 90

3.8.

I 06.07 — VERWERKTE ORDERS VAN CLIËNTEN — AANVULLENDE DETAILS (I 6.7) 91

3.8.1.

Instructies voor specifieke posities 91

3.9.

I 06.08 — GEMIDDELDE VAN TOTALE DAGELIJKS VERWERKTE ORDERS VAN CLIËNTEN (I 6.8) 93

3.9.1.

Instructies voor specifieke posities 91

3.10.

I 06.09 — K-NETTOPOSITIERISICO — AANVULLENDE DETAILS (I 6.9) 93

3.10.1.

Instructies voor specifieke posities 93

3.11.

I 06.10 — AANGEHOUDEN GELDEN VAN CLIËNTEN — AANVULLENDE DETAILS (I 6.10) 94

3.11.1.

Instructies voor specifieke posities 94

3.12.

I 06.11 — WANBETALING TEGENPARTIJ BIJ EEN TRANSACTIE — TCD — AANVULLENDE DETAILS (I 6.11) 95

3.12.1.

Instructies voor specifieke posities 95

3.13.

I 06.12 — DAGELIJKSE TRANSACTIESTROOM — AANVULLENDE DETAILS (I 6.12) 96

3.13.1.

Instructies voor specifieke posities 96

3.14.

I 06.13 — GEMIDDELDE WAARDE TOTALE DAGELIJKSE TRANSACTIESTROOM (I 6.13) 98

3.14.1.

Instructies voor specifieke posities 98

4.

RAPPORTAGE OVER CONCENTRATIERISICO 98

4.1.

Algemene opmerkingen 98

4.2.

I 07.00 — K-CON — AANVULLENDE DETAILS (I7) 99

4.2.1.

Instructies voor specifieke posities 99

4.3.

I 08.01 — NIVEAU VAN CONCENTRATIERISICO — AANGEHOUDEN GELDEN CLIËNTEN (I 8.1) 99

4.3.1.

Instructies voor specifieke kolommen 99

4.4.

I 08.02 — NIVEAU VAN CONCENTRATIERISICO — ACTIVA ONDER BEWARING EN BEHEER (I 8.2) 101

4.4.1.

Instructies voor specifieke kolommen 101

4.5.

I 08.03 — NIVEAU VAN CONCENTRATIERISICO — TOTAAL EIGEN KASMIDDELEN GEDEPONEERD (I 8.3) 101

4.5.1.

Instructies voor specifieke kolommen 101

4.6.

I 08.04 — NIVEAU VAN CONCENTRATIERISICO — TOTALE OPBRENGSTEN (I 8.4) 102

4.6.1.

Instructies voor specifieke kolommen 102

4.7.

I 08.05 — BLOOTSTELLINGEN IN DE HANDELSPORTEFEUILLE (I 8.5) 103

4.7.1.

Instructies voor specifieke kolommen 103

4.8.

I 08.06 — POSTEN NIET-HANDELSPORTEFEUILLE EN BUITEN BALANSTELLING (I 8.6) 104

4.8.1.

Instructies voor specifieke kolommen 104

5.

LIQUIDITEITSVEREISTEN 105

5.1

I 09.00 — LIQUIDITEITSVEREISTEN (I 9) 105

5.1.1.

Instructies voor specifieke posities 106

DEEL I:   ALGEMENE INSTRUCTIES

1.   Opzet en conventies

1.1   Opzet

1.

Het raamwerk als geheel bestaat uit de volgende informatieblokken:

(a)

Eigen vermogen;

(b)

Berekeningen eigenvermogensvereisten;

(c)

Berekening vastekostenvereisten;

(d)

Omvang activiteiten ten aanzien van de voorwaarden in artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033;

(e)

Berekeningen K-factorvereisten;

(f)

Vereisten inzake concentratierisico;

(g)

Liquiditeitsvereisten.

2.

Voor elke template zijn verwijzingen naar wetgeving opgenomen. Nadere informatie over meer algemene aspecten van de rapportage voor elk blok templates, instructies voor specifieke posities, alsmede validatievoorschriften zijn te vinden in dit deel van deze verordening.

1.2   Gebruik van nummering

3.

Het document volgt de in de punten 4 tot en met 7 beschreven conventies voor verwijzingen naar de kolommen, rijen en cellen van de templates. Van die numerieke codes wordt uitgebreid gebruikgemaakt in de validatievoorschriften.

4.

In de instructies wordt de volgende algemene notatie gehanteerd: {Template; Rij; Kolom}.

5.

In het geval van validaties binnen een template, waarbij alleen datapunten uit die template worden gebruikt, verwijzen de notaties niet naar een template: {Rij; Kolom}.

6.

In het geval van templates die uit slechts één kolom bestaan, wordt uitsluitend naar rijen verwezen. {Template; Rij}.

7.

Een asterisk geeft aan dat de validatie geldt voor de gehele rij of kolom.

1.3   Gebruik van tekens

8.

Bedragen die tot een hoger eigen vermogen of tot hogere eigenvermogensvereisten leiden, of tot hogere liquiditeitsvereisten, worden als positieve waarde gerapporteerd. Daarentegen worden bedragen die tot een lager totaal aan eigen vermogen of tot lagere eigenvermogensvereisten leiden, als negatieve waarde gerapporteerd. Als er een minteken (-) voor het label van een post staat, wordt er voor de rapportage van die post geen positieve waarde verwacht.

1.4   Prudentiële consolidatie

9.

Tenzij een uitzondering is toegekend, zijn Verordening (EU) 2019/2033 en Richtlijn (EU) 2019/2034 op individuele en op geconsolideerde basis van toepassing op beleggingsondernemingen, hetgeen ook geldt voor de rapportagevereisten in deel zeven van Verordening (EU) 2019/2033. Artikel 4, lid 1, punt 11, van Verordening (EU) 2019/2033 omschrijft een geconsolideerde situatie als een situatie die resulteert uit de toepassing van de vereisten van Verordening (EU) 2019/2033 op een beleggingsondernemingsgroep alsof de entiteiten van de groep samen één enkele beleggingsonderneming vormden. Op grond van artikel 7 van Verordening (EU) 2019/2033 komen beleggingsondernemingsgroepen de rapportageverplichtingen in alle templates na op basis van hun prudentiële consolidatiekring (die kan verschillen van hun boekhoudkundige consolidatiekring).

DEEL II:   INSTRUCTIES MET BETREKKING TOT DE TEMPLATES

1.   EIGEN VERMOGEN: OMVANG, SAMENSTELLING, VEREISTEN EN BEREKENING

1.1   Algemene opmerkingen

10.

De afdeling met het overzicht van het eigen vermogen bevat informatie over het eigen vermogen dat een beleggingsonderneming houdt, en over haar eigenvermogensvereisten. Zij bestaat uit twee templates:

(a)

Template I 01.00 geeft de samenstelling van het eigen vermogen dat een beleggingsonderneming houdt: tier 1-kernkapitaal (CET1), aanvullend-tier 1-kapitaal (AT1) en tier 2-kapitaal (T2).

(b)

De templates I 02.01 en I 02.02 geven het totale eigenvermogensvereiste, het permanent minimumkapitaalvereiste, het vastekostenvereiste en het totale K-factorvereiste, aanvullend-eigenvermogensvereisten en desbetreffende guidance en overgangseigenvermogensvereiste en -kapitaalratio’s.

(c)

I 03.00 geeft informatie over de berekening van het vastekostenvereiste.

(d)

Template I 04.00 bevat de K-factorvereisten en het bedrag daarvan.

11.

De posten in deze templates zijn exclusief overgangsaanpassingen. Dit betekent dat de cijfers (behalve wanneer het overgangseigenvermogensvereiste specifiek is vermeld) worden berekend volgens de definitieve bepalingen (d.w.z. als waren er geen overgangsbepalingen).

1.2.   I 01.00 — SAMENSTELLING EIGEN VERMOGEN (I 1)

1.2.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

EIGEN VERMOGEN

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het eigen vermogen van een beleggingsonderneming bestaat uit de som van haar tier 1- en tier 2-kapitaal.

0020

TIER 1-KAPITAAL

Het tier 1-kapitaal is de som van het tier 1-kernkapitaal en het aanvullend-tier 1-kapitaal.

0030

TIER 1-KERNKAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 50 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0040

Volgestorte kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt a), en artikelen 27 tot en met 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Kapitaalinstrumenten van onderlinge maatschappijen, coöperaties of soortgelijke instellingen (artikelen 27 en 29 van Verordening (EU) nr. 575/2013) worden opgenomen.

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet in het te rapporteren bedrag opgenomen.

In noodsituaties bij autoriteiten geplaatste kapitaalinstrumenten worden opgenomen indien alle voorwaarden van artikel 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vervuld.

0050

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post te rapporteren bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

0060

Ingehouden winsten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Onder “ingehouden winsten” wordt verstaan de ingehouden winsten van het voorgaande jaar plus de in aanmerking komende tussentijdse of jaareindewinsten.

De totale som van de rijen 0070 en 0080 wordt gerapporteerd.

0070

Ingehouden winsten voorgaande jaren

Artikel 4, lid 1, punt 123, en artikel 26, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

In artikel 4, lid 1, punt 123, van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden “ingehouden winsten” omschreven als “de resultaten van het voorgaande jaar die zijn overgedragen door definitieve bestemming van het resultaat overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving”.

0080

In aanmerking komende winst

Artikel 4, lid 1, punt 121, en artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013

Krachtens artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 mogen tussentijdse of jaareinderesultaten, met de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten, als ingehouden winsten worden opgenomen indien bepaalde voorwaarden zijn vervuld.

0090

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0100

Overige reserves

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 117, en artikel 26, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het te rapporteren bedrag is het bedrag na aftrek van eventuele op het tijdstip van de berekening te verwachten belastingheffingen.

0110

Als tier 1-kernkapitaal opgenomen minderheidsbelangen

Artikel 84, lid 1, artikel 85, lid 1, en artikel 87, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013

De som van alle bedragen aan minderheidsbelangen van dochterondernemingen die in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal wordt opgenomen.

0120

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0130

Overige middelen

Artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033

0140

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

De totale som van de rijen 0150 en 0190-0280 wordt gerapporteerd.

0150

(-) Eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt f), en artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Op de rapportagedatum door de rapporterende instelling of groep gehouden eigen tier 1-kernkapitaal. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Aandelenbelangen die als “Niet in aanmerking komende kapitaalinstrumenten” zijn opgenomen, worden niet in deze rij gerapporteerd.

Het met de eigen aandelen verband houdende agio wordt in het te rapporteren bedrag opgenomen.

0160

(-) Direct bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt f), en artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Door de beleggingsonderneming gehouden tier 1-kernkapitaalinstrumenten

0170

(-) Indirect bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt f), en artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Door de beleggingsonderneming gehouden tier 1-kernkapitaalinstrumenten

0180

(-) Synthetisch bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 114, artikel 36, lid 1, punt f), en artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0190

(-) Verlies van het lopende boekjaar

Artikel 36, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0200

(-) Goodwill

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 113, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0210

(-) Andere immateriële activa

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 115, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37 van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Andere immateriële activa” zijn de immateriële activa overeenkomstig de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen minus de goodwill, eveneens volgens de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

0220

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

Artikel 9, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0230

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

0240

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

0250

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt h), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0260

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt i), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0270

(-) Activa van op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds

Artikel 9, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt h), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0280

(-) Andere aftrekkingen

De som van alle andere aftrekking overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 die niet zijn opgenomen in de rijen 0150 tot en met 0270.

0290

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 1-kernkapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 1, 2 en 3, en artikelen 484 tot en met 487 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overgangsaanpassingen in verband met aanvullende minderheidsbelangen (artikelen 479 en 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overige overgangsaanpassingen van het tier 1-kernkapitaal (artikelen 469 tot en met 478 en artikel 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Andere tier 1-kernkapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 1-kernkapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 0040 tot en met 0280 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

0300

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 61 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 0310-0330 en 0410 wordt gerapporteerd.

0310

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 51, punt a), en artikelen 52, 53 en 54 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet in het te rapporteren bedrag opgenomen.

0320

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 51, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post te rapporteren bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

0330

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 56 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 0340 en 0380-0400 wordt gerapporteerd.

0340

(-) Eigen aanvullend-tier 1-instrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 52, lid 1, punt b), artikel 56, punt a), en artikel 57 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Op de rapportagedatum door de beleggingsonderneming gehouden eigen aanvullend-tier 1-instrumenten. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 57 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Het met de eigen aandelen verband houdende agio wordt in het te rapporteren bedrag opgenomen.

0350

(-) Direct bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 56, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0360

(-) Indirect bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 56, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0370

(-) Synthetisch bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 56, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0380

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 56, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0390

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 56, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0400

(-) Andere aftrekkingen

De som van alle andere aftrekkingen overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EU) nr. 575/2013 die niet zijn opgenomen in de rijen 0340 tot en met 0390.

0410

Aanvullend tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van aanvullend tier 1-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 4 en 5, artikelen 484 tot en met 487, en artikelen 489 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten die in het aanvullend-tier 1-kapitaal worden opgenomen (artikelen 83, 85 en 86 van Verordening (EU) nr. 575/2013): De som van alle bedragen aan in aanmerking komend tier 1-kapitaal van dochterondernemingen die in het geconsolideerde aanvullend-tier 1-kapitaal zijn opgenomen, met inbegrip van door een special purpose entity uitgegeven kapitaal (artikel 83 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overgangsaanpassingen als gevolg van additionele opneming van door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten in het aanvullend-tier 1-kapitaal (artikel 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen als gevolg van overgangsbepalingen aan het in aanmerking komend tier 1-kapitaal dat in geconsolideerd aanvullend-tier 1-kapitaal wordt opgenomen.

Overige overgangsaanpassingen van het aanvullend-tier 1-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 474, 475, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van aftrekkingen als gevolg van overgangsbepalingen.

Van aanvullend-tier 1-bestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt, afgetrokken van het tier-1-kernkapitaal overeenkomstig artikel 36, lid 1, punt j), van Verordening (EU) nr. 575/2013: Aanvullend-tier 1-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 0030 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken en is het gelijk aan het tegengestelde getal van het van aanvullend-tier 1-bestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt dat, samen met andere aftrekkingen, in rij 0280 is opgenomen.

Andere aanvullend-tier 1-bestanddelen of aftrekkingen van een aanvullend-tier 1-bestanddeel die niet aan een van de rijen 0310 tot en met 0400 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

0420

TIER 2-KAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 71 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 0430-0450 en 0520 wordt gerapporteerd.

0430

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt a), en artikelen 63 en 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet in het te rapporteren bedrag opgenomen.

0440

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt b), en artikel 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post te rapporteren bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

0450

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

Artikel 66 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0460

(-) Eigen tier 2-instrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 63, punt b), i), artikel 66, punt a), en artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Eigen tier 2-instrumenten van de rapporterende instelling of groep op de rapportagedatum. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Aandelenbelangen die als “Niet in aanmerking komende kapitaalinstrumenten” zijn opgenomen, worden niet in deze rij gerapporteerd.

Het met de eigen aandelen verband houdende agio wordt in het te rapporteren bedrag opgenomen.

0470

(-) Direct bezit tier 2-instrumenten

Artikel 63, punt b), artikel 66, punt a), en artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0480

(-) Indirect bezit tier 2-instrumenten

Artikel 4, lid 1, punt 114, artikel 63, punt b), artikel 66, punt a), en artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0490

(-) Synthetisch bezit tier 2-instrumenten

Artikel 4, lid 1, punt 126, artikel 63, punt b), artikel 66, punt a), en artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0500

(-) Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 66, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0510

(-) Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 4, lid 1, punt 27, artikel 66, punt d), en artikelen 68, 69 en 79 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het bezit van de instelling aan tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector (in de zin van artikel 4, lid 1, punt 27, van Verordening (EU) nr. 575/2013) waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft, wordt in zijn geheel afgetrokken.

0520

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 2-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 6 en 7, en artikelen 484, 486, 490 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten die in het tier 2-kapitaal worden opgenomen (artikelen 83, 87 en 88 van Verordening (EU) nr. 575/2013): De som van alle bedragen aan in aanmerking komend eigen vermogen van dochterondernemingen die in het geconsolideerde tier 2-kapitaal zijn opgenomen, met inbegrip van door een special purpose entity uitgegeven kwalificerend tier 2-kapitaal (artikel 83 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overgangsaanpassingen als gevolg van additionele opneming van door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten in het tier 2-kapitaal (artikel 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013): Aanpassingen als gevolg van overgangsbepalingen van het in aanmerking komend eigen vermogen dat in het geconsolideerde tier 2-kapitaal wordt opgenomen.

Overige overgangsaanpassingen van het tier 2-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 476, 477, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 2-kapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Van tier 2-bestanddelen af te trekken bedrag dat het tier 2-kapitaal overschrijdt, afgetrokken van het tier-2-kapitaal overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EU) nr. 575/2013: tier 2-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de tier 2-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare tier 2-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 0420 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken.

Andere tier 2-kapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 2-kapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 0430 tot en met 0510 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

1.3.   I 02.01 — EIGENVERMOGENSVEREISTEN (I 2.1)

1.3.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Eigenvermogensvereiste

Artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het bedrag is het bedrag zonder toepassing van artikel 57, lid 3, 4 of 6, van Verordening (EU) 2019/2033.

Het in deze rij te rapporteren bedrag is het in de rijen 0020, 0030 en 0040 te rapporteren maximumbedrag.

0020

Permanent minimumkapitaalvereiste

Artikel 14 van Verordening (EU) 2019/2033

Het bedrag is het bedrag zonder toepassing van artikel 57, lid 3, 4 of 6, van Verordening (EU) 2019/2033.

0030

Vastekostenvereiste

Artikel 13 van Verordening (EU) 2019/2033

Het bedrag is het bedrag zonder toepassing van artikel 57, lid 3, 4 of 6, van Verordening (EU) 2019/2033.

0040

Totale K-factorvereiste

Artikel 15 van Verordening (EU) 2019/2033

Het bedrag is het bedrag zonder toepassing van artikel 57, lid 3, 4 of 6, van Verordening (EU) 2019/2033.

0050-0100

Overgangseigenvermogensvereisten

0050

Overgangsvereiste op basis van eigenvermogensvereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013

Artikel 57, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

0060

Overgangsvereiste op basis van vastekostenvereiste

Artikel 57, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

0070

Overgangsvereiste voor beleggingsondernemingen waarvoor voordien alleen een aanvangskapitaalvereiste gold

Artikel 57, lid 4, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

0080

Overgangsvereiste op basis van aanvangskapitaalvereiste bij vergunningverlening

Artikel 57, lid 4, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

0090

Overgangsvereiste voor beleggingsondernemingen zonder vergunning om bepaalde diensten te verrichten

Artikel 57, lid 4, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

0100

Overgangsvereiste van ten minste 250 000  EUR

Artikel 57, lid 6, van Verordening (EU) 2019/2033

0110-0130

Pro-memorieposten

0110

Aanvullend-eigenvermogensvereiste

Artikel 40 van Verordening (EU) 2019/2034

Aanvullend-eigenvermogensvereiste volgens SREP

0120

Aanvullend-eigenvermogensvereiste guidance

Artikel 41 van Verordening (EU) 2019/2034

Aanvullend eigen vermogen vereist volgens de desbetreffende guidance

0130

Totaal eigenvermogensvereiste

Het totale eigenvermogensvereiste van een beleggingsonderneming is de som van haar eigenvermogensvereisten die op de referentiedatum van toepassing zijn, het in rij 0110 gerapporteerde aanvullend-eigenvermogensvereiste en de in rij 0120 gerapporteerde aanvullend-eigenvermogensvereiste guidance.

1.4.   I 02.02 — Kapitaalratio’s (I 2.2)

1.4.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Tier 1-kernkapitaalratio

Artikel 9, lid 1, punt a), en artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033

Deze post wordt uitgedrukt als een percentage.

0020

Overschot(+)/Tekort(-) aan tier 1-kernkapitaal

Deze post geeft het overschot of tekort aan tier 1-kernkapitaal met betrekking tot het vereiste van artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

De overgangsbepalingen van artikel 57, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2019/2033 worden niet in aanmerking genomen voor deze post.

0030

Tier 1-ratio

Artikel 9, lid 1, punt b), en artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Deze post wordt uitgedrukt als een percentage.

0040

Overschot(+)/Tekort(-) aan tier 1-kapitaal

Deze post geeft het overschot of tekort aan tier 1-kapitaal met betrekking tot het vereiste van artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

De overgangsbepalingen van artikel 57, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2019/2033 worden niet in aanmerking genomen voor deze post.

0050

Eigen-vermogensratio

Artikel 9, lid 1, punt c), en artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Deze post wordt uitgedrukt als een percentage.

0060

Overschot(+)/Tekort(-) aan totaal kapitaal

Deze post geeft het overschot of tekort aan eigen vermogen met betrekking tot het vereiste van artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

De overgangsbepalingen van artikel 57, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2019/2033 worden niet in aanmerking genomen voor deze post.

1.5.   I 03.00 — BEREKENING VASTEKOSTENVEREISTE (I 3)

1.5.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Vastekostenvereiste

Artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het te rapporteren bedrag is ten minste 25 % van de jaarlijkse vaste kosten van het voorgaande jaar (rij 0020).

In gevallen waarin er sprake is van een wezenlijke verandering, is het gerapporteerde bedrag het overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033 door de bevoegde autoriteit opgelegde vastekostenvereiste.

In de in artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033 vermelde gevallen is het gerapporteerde bedrag de projectie van de vaste kosten voor het lopende jaar (rij 0210).

0020

Jaarlijkse vaste kosten van het voorgaande jaar na winstuitkering

Artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Beleggingsondernemingen rapporteren de vaste kosten van het voorgaande jaar na winstuitkering.

0030

Totale vaste kosten van het voorgaande jaar na winstuitkering

Artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag na winstuitkering.

0040

Waarvan: Door derden namens de beleggingsondernemingen gemaakte vaste kosten

Wanneer derden, daaronder begrepen verbonden agenten, namens beleggingsondernemingen vaste kosten hebben gemaakt die niet reeds inbegrepen zijn in de totale kosten in de in lid 1 bedoelde jaarrekening, worden die vaste kosten opgeteld bij de totale kosten van de beleggingsonderneming. Wanneer een uitsplitsing van de kosten van de derde voorhanden is, voegt een beleggingsonderneming bij het cijfer dat de totale kosten weergeeft, alleen het aandeel van die vaste kosten dat op de beleggingsonderneming van toepassing is. Wanneer die uitsplitsing niet voorhanden is, voegt een beleggingsonderneming bij het cijfer dat totale kosten weergeeft, alleen haar aandeel van de kosten van de derde zoals dat blijkt uit het ondernemingsplan van de beleggingsonderneming.

0050

(-) Totale aftrekkingen

Naast de in artikel 13, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033 bedoelde af te trekken posten, worden ook de volgende posten van de totale uitgaven afgetrokken, indien deze volgens het toepasselijke raamwerk voor financiële verslaggeving zijn opgenomen onder totale uitgaven:

(a)

voor de uitvoering, registratie of clearing van transacties aan centrale tegenpartijen, beurzen en andere handelsplatformen en intermediaire makelaars betaalde vergoedingen, courtage en andere lasten, alleen wanneer deze direct worden doorgegeven en doorberekend aan cliënten. Hierin zijn niet begrepen vergoedingen en andere lasten om het lidmaatschap te behouden of om anderszins te voldoen aan verliesdelende financiële verplichtingen tegenover centrale tegenpartijen, beurzen en andere handelsplatformen;

(b)

aan cliënten betaalde rente over gelden van cliënten wanneer er geen enkele verplichting is om die rente te betalen;

(c)

uitgaven voor belastingen wanneer die verschuldigd worden voor de jaarwinst van de beleggingsonderneming;

(d)

verliezen door handel voor eigen rekening in financiële instrumenten;

(e)

betalingen met betrekking tot contractuele overeenkomsten voor winst- en verliesafdracht waarbij de beleggingsonderneming verplicht is, na de opstelling van haar jaarrekening, haar jaarresultaat over te dragen aan de moederonderneming;

(f)

betalingen aan een fonds voor algemene bankrisico’s overeenkomstig artikel 26, lid 1, punt f), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(g)

uitgaven met betrekking tot posten die overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 reeds van het eigen vermogen zijn afgetrokken.

0060

(-) Personeelsbonussen en andere beloningen

Artikel 13, lid 4, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Personeelsbonussen en andere beloningen worden geacht af te hangen van de nettowinst van de beleggingsonderneming in het respectieve jaar indien de beide volgende voorwaarden zijn vervuld:

(h)

de af te trekken personeelsbonussen of andere beloningen zijn al in het jaar voorafgaand aan de betaling aan werknemers betaald, of de betaling van personeelsbonussen of andere beloningen aan werknemers zal geen invloed hebben op de kapitaalpositie van de onderneming in het jaar van betaling;

(i)

met betrekking tot het lopende jaar en toekomstige jaren is de onderneming alleen verplicht verdere bonussen of andere betalingen in de vorm van een beloning toe te kennen of toe wijzen indien zij in dat jaar een nettowinst behaalt.

0070

(-) Deelnemingen van werknemers, directeuren en vennoten in nettowinst

Artikel 13, lid 4, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

De winstdeelnemingen van werknemers, directeuren en vennoten worden berekend op basis van de nettowinst.

0080

(-) Andere discretionaire betalingen van winst en variabele beloningen

Artikel 13, lid 4, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

0090

(-) Gedeelde te betalen provisies en vergoedingen

Artikel 13, lid 4, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

0100

(-) Aan CTP’s betaalde vergoedingen, courtage en andere lasten die aan cliënten worden doorberekend

Voor de uitvoering, registratie of clearing van transacties aan centrale tegenpartijen, beurzen en andere handelsplatformen en intermediaire makelaars betaalde vergoedingen, courtage en andere lasten, alleen wanneer deze direct worden doorgegeven en doorberekend aan cliënten. Hierin zijn niet begrepen vergoedingen en andere lasten om het lidmaatschap te behouden of om anderszins te voldoen aan verliesdelende financiële verplichtingen tegenover centrale tegenpartijen, beurzen en andere handelsplatformen.

0110

(-) Vergoedingen aan verbonden agenten

Artikel 13, lid 4, punt e), van Verordening (EU) 2019/2033

0120

(-) Aan cliënten betaalde rente over gelden van cliënten naar de discretie van de onderneming

Aan cliënten betaalde rente over gelden van cliënten wanneer er geen enkele verplichting is om die rente te betalen.

0130

(-) Eenmalige kosten uit niet-reguliere activiteiten

Artikel 13, lid 4, punt f), van Verordening (EU) 2019/2033

0140

(-) Uitgaven voor belastingen

Uitgaven voor belastingen wanneer die verschuldigd worden voor de jaarwinst van de beleggingsonderneming;

0150

(-) Verliezen door handel voor eigen rekening in financiële instrumenten

Verliezen door handel voor eigen rekening in financiële instrumenten.

0160

(-) Contractuele overeenkomsten voor winst- en verliesafdracht

Betalingen met betrekking tot contractuele overeenkomsten voor winst- en verliesafdracht waarbij de beleggingsonderneming verplicht is, na de opstelling van haar jaarrekening, haar jaarresultaat over te dragen aan de moederonderneming.

0170

(-) Uitgaven voor grondstoffen

Handelaren in grondstoffen en emissierechten kunnen uitgaven voor grondstoffen in verband met een beleggingsonderneming die handelt in derivaten van de onderliggende grondstof, in mindering brengen.

0180

(-) Betalingen aan een fonds voor algemene bankrisico’s

Betalingen aan een fonds voor algemene bankrisico’s overeenkomstig artikel 26, lid 1, punt f), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

0190

(-) Uitgaven voor reeds van het eigen vermogen afgetrokken posten

Uitgaven met betrekking tot posten die overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 reeds van het eigen vermogen zijn afgetrokken.

0200

Projectie vaste kosten van het lopende jaar

De projectie van de vaste kosten voor het lopende jaar na winstuitkering.

0210

Mutatie vaste kosten (%)

Het bedrag wordt gerapporteerd als de absolute waarde van:

[(Projectie vaste kosten lopende jaar) — (Jaarlijkse vaste kosten voorgaande jaar)]/(Jaarlijkse vaste kosten voorgaande jaar)

1.6.   I 04.00 — BEREKENINGEN TOTALE K-FACTORVEREISTE (I 4)

1.6.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

TOTALE K-FACTORVEREISTE

Artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

0020

Risk-to-Client (RtC)

Artikel 16 van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is de som van de rijen 0030-0080.

0030

Activa onder beheer

Artikel 15, lid 2, en artikel 17 van Verordening (EU) 2019/2033

Activa onder beheer omvatten zowel discretionair vermogensbeheer als niet-discretionaire doorlopende adviesovereenkomsten.

0040

Aangehouden gelden cliënten — Op gescheiden rekeningen

Artikel 15, lid 2, en artikel 18 van Verordening (EU) 2019/2033

0050

Aangehouden gelden cliënten — Op niet-gescheiden rekeningen

Artikel 15, lid 2, en artikel 18 van Verordening (EU) 2019/2033

0060

Activa onder bewaring en beheer

Artikel 15, lid 2, en artikel 19 van Verordening (EU) 2019/2033

0070

Verwerkte orders van cliënten — Contante transacties

Artikel 15, lid 2, artikel 20, lid 1, en artikel 20, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033.

0080

Verwerkte orders van cliënten — Derivatentransacties

Artikel 15, lid 2, artikel 20, lid 1, en artikel 20, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033.

0090

Risk-to-market (RtM)

Artikel 21, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is de som van de rijen 0100-0110.

0100

K-Nettopositierisicovereiste (K-NPR)

Artikel 22 van Verordening (EU) 2019/2033

0110

Verleende clearingmarge (K-CMG)

Artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

0120

Risk-to-Firm (RtF)

Artikel 24 van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is de som van de rijen 0130-0160.

0130

Wanbetaling tegenpartij bij een transactie

Artikelen 26 en 24 van Verordening (EU) 2019/2033

0140

Dagelijkse transactiestroom (DTF) — Contante transacties

Voor de berekening van het K-factorvereiste rapporteren beleggingsondernemingen door de coëfficiënt van artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033 toe te passen.

Bij marktstress passen beleggingsondernemingen, overeenkomstig artikel 15, lid 5, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033, een bijgestelde coëfficiënt toe zoals vermeld in artikel 1, lid 1, punt a), van de technische reguleringsnorm die de bijstellingen de K-DTF-coëfficiënten vastlegt.

De dagelijkse transactiestroom (DTF) wordt berekend overeenkomstig artikel 33, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033.

0150

Dagelijkse transactiestroom (DTF) — Derivatentransacties

Voor de berekening van het K-factorvereiste rapporteren beleggingsondernemingen door de coëfficiënt van artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033 toe te passen.

Bij marktstress passen beleggingsondernemingen, overeenkomstig artikel 15, lid 5, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033, een bijgestelde coëfficiënt toe zoals vermeld in artikel 1, lid 1, punt b), van de technische reguleringsnorm die de bijstellingen de K-DTF-coëfficiënten vastlegt.

De dagelijkse transactiestroom (DTF) wordt berekend overeenkomstig artikel 33, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033.

0160

K-concentratierisicovereiste (K-CON)

Artikel 37, lid 2, artikel 39 en artikel 24 van Verordening (EU) 2019/2033


Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Factorbedrag

Beleggingsondernemingen rapporteren het bedrag dat overeenstemt met elk van de factoren, voordat zij elke factor met de corresponderende coëfficiënt vermenigvuldigen.

0020

K-factorvereiste

Wordt berekend overeenkomstig de artikelen 16, 21 en 24 van Verordening (EU) 2019/2033.

2.   KLEINE EN NIET-VERWEVEN BELEGGINGSONDERNEMINGEN

2.1.   I 05.00 — OMVANG ACTIVITEITEN — DREMPELTOETS (I 5)

2.1.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

(Gecombineerde) activa onder beheer (AUM)

Artikel 12, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Wanneer de rapporterende beleggingsonderneming deel uitmaakt van een groep, wordt de te rapporteren waarde, overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, op gecombineerde basis bepaald voor alle beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep.

Beleggingsondernemingen nemen discretionaire en niet-discretionaire activa onder beheer op.

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0020

(Gecombineerde) verwerkte orders van cliënten — Contante transacties

Artikel 12, lid 1, punt b), i), van Verordening (EU) 2019/2033

Wanneer de rapporterende beleggingsonderneming deel uitmaakt van een groep, wordt de te rapporteren waarde, overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, op gecombineerde basis bepaald voor alle beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep.

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0030

(Gecombineerde) verwerkte orders van cliënten — Derivaten

Artikel 12, lid 1, punt b), ii), van Verordening (EU) 2019/2033

Wanneer de rapporterende beleggingsonderneming deel uitmaakt van een groep, wordt de te rapporteren waarde, overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, op gecombineerde basis bepaald voor alle beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep.

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0040

Activa onder bewaring en beheer

Artikel 12, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0050

Aangehouden gelden cliënten

Artikel 12, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0060

Dagelijkse transactiestroom — Contante transacties en derivatentransacties

Artikel 12, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0070

Nettopositierisico

Artikel 12, lid 1, punt f), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0080

Verleende clearingmarge

Artikel 12, lid 1, punt f), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0090

Wanbetaling tegenpartij bij een transactie

Artikel 12, lid 1, punt g), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0100

(Gecombineerde) posten binnen en buiten de balanstelling

Artikel 12, lid 1, punt h), van Verordening (EU) 2019/2033

Wanneer de rapporterende beleggingsonderneming deel uitmaakt van een groep, wordt de te rapporteren waarde, overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, op gecombineerde basis bepaald voor alle beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep.

0110

Gecombineerde totale jaarlijkse bruto-inkomsten

Artikel 12, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Wanneer de rapporterende beleggingsonderneming deel uitmaakt van een groep, wordt de te rapporteren waarde, overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, op gecombineerde basis bepaald voor alle beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep.

0120

Totale jaarlijkse bruto-inkomsten

De waarde van de totale jaarlijkse bruto-inkomsten met uitsluiting van de binnen de groep gegenereerde bruto-inkomsten overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033.

0130

(-) Intragroepsdeel van de jaarlijkse bruto-inkomsten

De waarde van de binnen de beleggingsondernemingsgroep gegenereerde bruto-inkomsten overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033.

0140

Waarvan: inkomsten uit ontvangst en doorgifte van orders

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0150

Waarvan: inkomsten uit de uitvoering van orders voor rekening van cliënten

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0160

Waarvan: inkomsten uit handel voor eigen rekening

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0170

Waarvan: inkomsten uit vermogensbeheer

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0180

Waarvan: inkomsten uit beleggingsadvies

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0190

Waarvan: inkomsten uit het overnemen van financiële instrumenten of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0200

Waarvan: inkomsten uit het plaatsen zonder plaatsingsgarantie

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0210

Waarvan: inkomsten uit de exploitatie van een MTF

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0220

Waarvan: inkomsten uit de exploitatie van een OTF

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0230

Waarvan: inkomsten uit bewaring en beheer van financiële instrumenten

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0240

Waarvan: inkomsten uit toekenning van kredieten of leningen aan beleggers

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0250

Waarvan: inkomsten uit advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede advisering en dienstverrichting op het gebied van fusies en overnames van ondernemingen

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0260

Waarvan: inkomsten uit valutadiensten

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0270

Waarvan: beleggingsonderzoek en financiële analyse

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0280

Waarvan: inkomsten uit diensten met betrekking tot het overnemen van financiële instrumenten

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0290

Waarvan: beleggingsdiensten en nevendiensten met betrekking tot de onderliggende waarde van derivaten

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

3.   K-FACTORVEREISTEN — AANVULLENDE DETAILS

3.1.   Algemene opmerkingen

12.

In I 06.00 heeft elk van de K-factoren AUM, ASA, CMH, COH en DTF twee aparte tabellen.

13.

De eerste tabel geeft in kolommen informatie over het “Factorbedrag” voor elke maand van het rapportagekwartaal. Het factorbedrag is de waarde die wordt gebruikt om elke K-factor te berekenen voordat de coëfficiënt uit tabel 1 van artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033 wordt toegepast.

14.

De tweede tabel bevat de nadere informatie die nodig is om het factorbedrag te berekenen.

In het geval van AUM stemt dit overeen met de waarde van activa onder beheer per de laatste dag van de maand zoals vermeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2019/2033.

In het geval van CMH, ASA, COH en DTF stemt de gerapporteerde waarde overeen met de gemiddelde dagwaarde van de betrokken indicator in die maand.

3.2.   I 06.01 — ACTIVA ONDER BEHEER — AANVULLENDE DETAILS (I 6.1)

3.2.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Totaal AUM (gemiddelde bedragen)

Artikel 4, lid 1, punt 27, van Verordening (EU) 2019/2033

Totale AUM-waarde als rekenkundig gemiddelde overeenkomstig artikel 17, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033. Het gerapporteerde bedrag is de som van de rijen 0020 en 0040.

0020

Waarvan: AUM — Discretionair vermogensbeheer

Totale bedrag aan activa waarvoor de beleggingsonderneming de vermogensbeheerdienst in de zin van artikel 4, lid 1, punt 8, van Richtlijn 2014/65/EU verricht en dat wordt berekend overeenkomstig artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

0030

Waarvan: AUM formeel gedelegeerd aan een andere entiteit

Artikel 17, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

0040

AUM — Doorlopend niet-discretionair advies

Totale bedrag aan activa waarvoor de beleggingsonderneming de vermogensbeheerdienst in de zin van artikel 4, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/65/EU op doorlopende en niet-discretionaire basis verricht.


Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Factorbedrag — Maand t

AUM voor het einde van de derde maand (d.w.z. de meest recente) van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

0020

Factorbedrag — Maand t-1

AUM voor de tweede maand van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

0030

Factorbedrag — Maand t-2

AUM voor de eerste maand van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

3.3.   I 06.02 — MAANDELIJKSE ACTIVA ONDER BEHEER (I 6.2)

3.3.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Totaal maandelijkse activa onder beheer

Artikel 4, lid 1, punt 27, van Verordening (EU) 2019/2033

De totale maandelijkse activa onder beheer per de laatste werkdag van de betrokken maand als bedoeld in artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

Het gerapporteerde bedrag is de som van de rijen 0020 en 0040.

0020

Maandelijkse activa onder beheer — discretionair vermogensbeheer

Het te rapporteren bedrag is dat van de maandelijkse activa waarvoor de beleggingsonderneming de vermogensbeheerdienst in de zin van artikel 4, lid 1, punt 8, van Richtlijn 2014/65/EU verricht, per de laatste werkdag van de betrokken maand als bedoeld in artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

0030

Waarvan: activa formeel gedelegeerd aan een andere entiteit

Artikel 17, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

Maandelijkse activa waarvan het beheer formeel is gedelegeerd aan een andere entiteit, gerapporteerd per de laatste werkdag van de betrokken maand.

0040

Maandelijkse activa onder beheer — Doorlopend niet-discretionair advies

Totale bedrag aan activa waarvoor de beleggingsonderneming de vermogensbeheerdienst in de zin van artikel 4, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/65/EU op doorlopende en niet-discretionaire basis verricht, gerapporteerd per de laatste werkdag van de betrokken maand.


Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0140

Waarden einde maand

De waarden per de laatste werkdag van de betrokken maand als bedoeld in artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 worden gerapporteerd.

3.4.   I 06.03 — AANGEHOUDEN GELDEN CLIËNTEN — AANVULLENDE DETAILS (I 6.3)

3.4.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

CMH — Op gescheiden rekeningen (gemiddelde bedragen)

Artikel 4, lid 1, punten 28 en 49, van Verordening (EU) 2019/2033 en artikel 1 van de technische reguleringsnorm over de definitie van gescheiden rekeningen (artikel 15, lid 5, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033).

De te rapporteren waarde is het rekenkundig gemiddelde van de CMH-waarde indien de gelden van cliënten worden aangehouden op gescheiden rekeningen overeenkomstig artikel 18, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033.

0020

CMH — Op niet-gescheiden rekeningen (gemiddelde bedragen)

Artikel 4, lid 1, punten 28 en 49, van Verordening (EU) 2019/2033

De te rapporteren waarde is het rekenkundig gemiddelde van de CMH-waarde indien de gelden van cliënten niet worden aangehouden op gescheiden rekeningen overeenkomstig artikel 18, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033.


Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Factorbedrag — Maand t

CMH voor het einde van de derde maand (d.w.z. de meest recente) van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

Dit bedrag wordt berekend als het rekenkundig gemiddelde van dagelijkse bedragen in de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 vermelde periode.

0020

Factorbedrag — Maand t-1

CMH voor het einde van de tweede maand van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

Dit bedrag wordt berekend als het rekenkundig gemiddelde van dagelijkse bedragen in de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 vermelde periode.

0030

Factorbedrag — Maand t-2

CMH voor het einde van de eerste maand van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

Dit bedrag wordt berekend als het rekenkundig gemiddelde van dagelijkse bedragen in de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 vermelde periode.

3.5.   I 06.04 — GEMIDDELDE TOTAAL VAN DAGELIJKS AANGEHOUDEN GELDEN CLIËNTEN (I 6.4)

3.5.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Totaal dagelijks aangehouden gelden cliënten — Op gescheiden rekeningen

Artikel 4, lid 1, punten 28 en 49, van Verordening (EU) 2019/2033 en artikel 1 van de technische reguleringsnorm over de definitie van gescheiden rekeningen (artikel 15, lid 5, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033).

De te rapporteren waarde is het maandgemiddelde van de totale dagelijks aangehouden gelden van cliënten indien deze worden aangehouden op gescheiden rekeningen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

0020

Totaal dagelijks aangehouden gelden cliënten — Op niet-gescheiden rekeningen

Artikel 4, lid 1, punten 28 en 49, van Verordening (EU) 2019/2033

De te rapporteren waarde is het maandgemiddelde van de totale dagelijks aangehouden gelden van cliënten indien deze niet worden aangehouden op gescheiden rekeningen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.


Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0080

Maandgemiddelden waarden totale dagelijks aangehouden gelden cliënten

Beleggingsondernemingen rapporteren voor elke maand het maandgemiddelde van de totale dagelijkse aangehouden gelden van cliënten gemeten aan het einde van elke werkdag overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

3.6.   I 06.01 — ACTIVA ONDER BEWARING EN BEHEER — AANVULLENDE DETAILS (I 6.5)

3.6.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Totaal ASA (gemiddelde bedragen)

Artikel 4, lid 1, punt 29, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 5, lid 1, van de technische reguleringsnorm tot nadere bepaling van de methoden om de K-factoren te meten (artikel 15, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033).

Totale ASA-waarde als het voortschrijdende gemiddelde van de waarde van de totale dagelijkse activa onder bewaring en beheer, gemeten aan het eind van elke werkdag voor de negen voorafgaande maanden, met uitzondering van de drie meest recente maanden, overeenkomstig artikel 19, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033.

0020

Waarvan: Reële waarde financiële instrumenten (Niveau 2)

Artikel 5, lid 1, punt a), van de technische reguleringsnorm tot nadere bepaling van de methoden om de K-factoren te meten (artikel 15, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033).

Niveau 2-financiële instrumenten gewaardeerd overeenkomstig IFRS 13.81.

0030

Waarvan: Reële waarde financiële instrumenten (Niveau 3)

Artikel 5, lid 1, punt a), van de technische reguleringsnorm tot nadere bepaling van de methoden om de K-factoren te meten (artikel 15, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033).

Waardering gebaseerd op niet-waarneembare inputs gebruikmakend van de best beschikbare informatie (IFRS 13.86)

0040

Waarvan: activa formeel gedelegeerd aan een andere financiële entiteit

Artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

Waarde van activa waarvan de bewaring en het beheer formeel aan een andere financiële entiteit is gedelegeerd, uitgedrukt als een rekenkundig gemiddelde overeenkomstig artikel 19, lid 1, eerste alinea, Verordening (EU) 2019/2033.

0050

Waarvan: activa andere financiële entiteit formeel aan de beleggingsonderneming gedelegeerd

Artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

Waarde van activa van een andere financiële entiteit die de bewaring en het beheer formeel aan de beleggingsonderneming heeft gedelegeerd, uitgedrukt als een rekenkundig gemiddelde overeenkomstig artikel 19, lid 1, eerste alinea, Verordening (EU) 2019/2033.


Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Factorbedrag — Maand t

ASA voor het einde van de derde maand (d.w.z. de meest recente) van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

0020

Factorbedrag — Maand t-1

ASA voor het einde van de tweede maand van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

0030

Factorbedrag — Maand t-2

ASA voor het einde van de eerste maand van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

3.7.   I 06.06 — GEMIDDELDE VAN TOTALE DAGELIJKSE ACTIVA ONDER BEWARING EN BEHEER (I 6.6)

3.7.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Activa onder bewaring en beheer

Artikel 4, lid 1, punt 29, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 5, lid 1, van de technische reguleringsnorm tot nadere bepaling van de methoden om de K-factoren te meten (artikel 15, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033).

De te rapporteren waarde is het maandgemiddelde van de totale dagelijkse activa onder bewaring en beheer overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

0020

Waarvan: Reële waarde financiële instrumenten (Niveau 2)

Artikel 5, lid 2, van de technische reguleringsnorm tot nadere bepaling van de methoden om de K-factoren te meten (artikel 15, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033).

Niveau 2-financiële instrumenten gewaardeerd overeenkomstig IFRS 13.81.

0030

Waarvan: Reële waarde financiële instrumenten (Niveau 3)

Artikel 5, lid 1, punt a), van de technische reguleringsnorm tot nadere bepaling van de methoden om de K-factoren te meten (artikel 15, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033).

Waardering gebaseerd op niet-waarneembare inputs gebruikmakend van de best beschikbare informatie (IFRS 13.86)

0040

Waarvan: activa formeel gedelegeerd aan een andere financiële entiteit

Artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

De te rapporteren waarde is het maandgemiddelde van de totale dagelijkse activa onder bewaring en beheer die formeel aan een andere financiële entiteit zijn gedelegeerd, overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

0050

Waarvan: activa andere financiële entiteit formeel aan de beleggingsonderneming gedelegeerd

Artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

De te rapporteren waarde is het maandgemiddelde van de totale dagelijkse activa van een andere financiële entiteit die de bewaring en het beheer formeel aan de beleggingsonderneming heeft gedelegeerd, overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.


Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0080

Maandgemiddelden waarden totale dagelijkse activa onder bewaring en beheer

Beleggingsondernemingen rapporteren voor elke maand het maandgemiddelde van de totale dagelijkse activa onder bewaring en beheer gemeten aan het einde van elke werkdag overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

3.8.   I 06.07 — VERWERKTE ORDERS VAN CLIËNTEN — AANVULLENDE DETAILS (I 6.7)

3.8.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

COH — Contante transacties (gemiddelde bedragen)

COH-waarde voor contante transacties in de zin van artikel 4, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) 2019/2033 en gemeten overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

Beleggingsondernemingen rapporteren het rekenkundig gemiddelde van COH-contante transacties voor de zes voorgaande maanden, met uitsluiting van de drie meest recente maanden, overeenkomstig artikel 20, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033 en gemeten overeenkomstig artikel 20, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033.

0020

Waarvan: Uitvoering van orders van cliënten

COH voor contante transacties waarvoor de beleggingsonderneming de dienst van uitvoering van orders van cliënten namens cliënten uitvoert in de zin van artikel 4, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/65/EU.

Het rekenkundig gemiddelde van de COH-waarde voor de zes voorgaande maanden, met uitsluiting van de drie meest recente maanden, overeenkomstig artikel 20, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033, wordt gerapporteerd.

0030

Waarvan: Ontvangst en doorgifte van orders van cliënten

COH voor contante transacties waarvoor de beleggingsonderneming de dienst van het ontvangen en doorgeven van orders van cliënten uitvoert.

Het rekenkundig gemiddelde van de COH-waarde voor de zes voorgaande maanden, met uitsluiting van de drie meest recente maanden, overeenkomstig artikel 20, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033, wordt gerapporteerd.

0040

COH — Derivaten (gemiddelde bedragen)

Artikel 4, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) 2019/2033

Beleggingsondernemingen rapporteren het rekenkundig gemiddelde van COH-derivaten voor de zes voorgaande maanden, met uitsluiting van de drie meest recente maanden, overeenkomstig artikel 20, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033 en gemeten overeenkomstig artikel 20, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033.

0050

Waarvan: Uitvoering van orders van cliënten

COH voor derivatentransacties waarvoor de beleggingsonderneming de dienst van uitvoering van orders van cliënten namens cliënten uitvoert in de zin van artikel 4, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/65/EU.

Het rekenkundig gemiddelde van de COH-waarde voor de zes voorgaande maanden, met uitsluiting van de drie meest recente maanden, overeenkomstig artikel 20, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033, wordt gerapporteerd.

0060

Waarvan: Ontvangst en doorgifte van orders van cliënten

COH voor derivatentransacties waarvoor de beleggingsonderneming de dienst van het ontvangen en doorgeven van orders van cliënten uitvoert.

Het rekenkundig gemiddelde van de COH-waarde voor de zes voorgaande maanden, met uitsluiting van de drie meest recente maanden, overeenkomstig artikel 20, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033, wordt gerapporteerd.


Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Factorbedrag — Maand t

COH-waarde aan het einde van de derde maand (d.w.z. de meest recente) van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

0020

Factorbedrag — Maand t-1

COH-waarde aan het einde van de tweede maand van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

0030

Factorbedrag — Maand t-2

COH-waarde aan het einde van de eerste maand van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

3.9.   I 06.08 — GEMIDDELDE VAN TOTALE DAGELIJKS VERWERKTE ORDERS VAN CLIËNTEN (I 6.8)

3.9.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Totale dagelijks verwerkte orders van cliënten — Contante transacties

Artikel 4, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) 2019/2033

De gemiddelde waarde van de totale dagelijks verwerkte orders van cliënten (contante transacties) van de betrokken maand overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 en gemeten overeenkomstig artikel 20, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033.

0020

Waarvan: Uitvoering van orders van cliënten

De gemiddelde waarde van de totale dagelijks verwerkte orders van cliënten voor derivatentransacties waarvoor de beleggingsonderneming de dienst van uitvoering van orders van cliënten namens cliënten uitvoert in de zin van artikel 4, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/65/EU.

0030

Waarvan: Ontvangst en doorgifte van orders van cliënten

De gemiddelde waarde van de totale dagelijks verwerkte orders van cliënten voor contante transacties waarvoor de beleggingsonderneming de dienst van het ontvangen en doorgeven van orders van cliënten uitvoert.

0040

Totale dagelijks verwerkte orders van cliënten — Derivaten

Artikel 4, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) 2019/2033

De gemiddelde waarde van de totale dagelijks verwerkte orders van cliënten (derivaten) van de betrokken maand overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 en gemeten overeenkomstig artikel 20, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033.

0050

Waarvan: Uitvoering van orders van cliënten

De gemiddelde waarde van de totale dagelijks verwerkte orders van cliënten voor derivatentransacties waarvoor de beleggingsonderneming de dienst van uitvoering van orders van cliënten namens cliënten uitvoert in de zin van artikel 4, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/65/EU.

0060

Waarvan: Ontvangst en doorgifte van orders van cliënten

De gemiddelde waarde van de totale dagelijks verwerkte orders van cliënten voor derivatentransacties waarvoor de beleggingsonderneming de dienst van het ontvangen en doorgeven van cliëntenorders uitvoert.


Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0050

Maandgemiddelden waarden totale dagelijks uitgevoerde orders van cliënten

Beleggingsondernemingen rapporteren maandelijks het maandgemiddelde van de totale dagelijks uitgevoerde orders van cliënten overeenkomstig artikel 20, lid 1.

3.10.   I 06.09 — K-NETTOPOSITIERISICO — AANVULLENDE DETAILS (I 6.9)

3.10.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Totaal standaardbenadering

Artikel 22, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Posities waarvoor een eigenvermogensvereiste is bepaald overeenkomstig deel drie, titel IV, hoofdstukken 2, 3 of 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0020

Positierisico

Artikel 22, punt a), en artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033

Handelsportefeuilleposities waarvoor een eigenvermogensvereiste voor positierisico is bepaald overeenkomstig deel drie, titel IV, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0030

Eigenvermogensinstrumenten

Artikel 22, punt a), en artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033

Handelsportefeuilleposities in eigenvermogensvermogensinstrumenten waarvoor een eigenvermogensvereiste is bepaald overeenkomstig deel drie, titel IV, hoofdstuk 2, afdeling 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0040

Schuldinstrumenten

Artikel 22, punt a), en artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033

Handelsportefeuilleposities in schuldinstrumenten waarvoor een eigenvermogensvereiste is bepaald overeenkomstig deel drie, titel IV, hoofdstuk 2, afdeling 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0050

Waarvan: securitisaties

Artikel 22, punt a), en artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033

Posities in securitisatie-instrumenten als bedoeld in artikel 337 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en posities in de correlatiehandelsportefeuille als bedoeld in artikel 338 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0055

Specifieke benadering positierisico in icb’s

Artikel 22, punt a), en artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033

Het totaal van de risicoposten voor posities in icb’s indien de kapitaalvereisten rechtstreeks of als gevolg van de in artikel 350, lid 3, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 gedefinieerde begrenzing worden berekend overeenkomstig artikel 348, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013. Verordening (EU) nr. 575/2013 wijst die posities niet uitdrukkelijk toe aan hetzij het renterisico hetzij het aandelenrisico.

Indien de specifieke benadering van artikel 348, lid 1, eerste zin, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt gehanteerd, is het te rapporteren bedrag 32 % van de nettopositie van de betrokken icb-blootstelling.

Indien de specifieke benadering van artikel 348, lid 1, tweede zin, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt gehanteerd, is het te rapporteren bedrag het laagste van, respectievelijk, 32 % van de nettopositie van de betrokken icb-blootstelling en het verschil tussen 40 % van deze nettopositie en de eigenvermogensvereisten die voortvloeien uit het met deze icb-blootstelling samenhangende valutarisico.

0060

Valutarisico

Artikel 22, punt a), en artikel 21, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2019/2033

Aan valutarisico onderhevige posities waarvoor een eigenvermogensvereiste is bepaald overeenkomstig deel drie, titel IV, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0070

Grondstoffenrisico

Artikel 22, punt a), en artikel 21, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2019/2033

Aan grondstoffenrisico onderhevige posities waarvoor een eigenvermogensvereiste is bepaald overeenkomstig deel drie, titel IV, hoofdstuk 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0080

Internemodellenbenadering

Artikel 57, lid 2, en artikel 21, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2019/2033

Aan valutarisico of grondstoffenrisico onderhevige handelsportefeuilleposities en posities in de niet-handelsportefeuilles waarvoor een eigenvermogensvereiste is bepaald overeenkomstig deel drie, titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

3.11.   I 06.10 — AANGEHOUDEN GELDEN VAN CLIËNTEN — AANVULLENDE DETAILS (I 6.10)

15.

In deze template rapporteren voor eigen rekening handelende ondernemingen alle clearingleden van gekwalificeerde centrale tegenpartijen onder wier verantwoordelijkheid de uitvoering en afwikkeling van transacties van de onderneming plaatsvindt.

3.11.1.   Instructies voor specifieke posities

Kolom

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0030

Clearinglid

0010

Naam

Beleggingsondernemingen rapporteren de naam van alle clearingleden van gekwalificeerde centrale tegenpartijen onder wier verantwoordelijkheid de uitvoering en afwikkeling van transacties van de voor eigen rekening handelende onderneming plaatsvindt.

0020

Code

De code als onderdeel van een identificatiecode van de rij moet voor elke gerapporteerde entiteit uniek zijn. Voor beleggingsondernemingen is die code de LEI-code. Voor andere entiteiten is de code de LEI-code of, als die niet beschikbaar is, een nationale code. De code is uniek en wordt consequent gebruikt, te allen tijde en in alle templates. De code moet steeds een waarde hebben.

0030

Type code

Het in kolom 0020 te rapporteren type code wordt geïdentificeerd als “type LEI-code” of “type nationale code”.

0040-0060

Bijdrage aan de op dagelijkse basis vereiste totale marge

Beleggingsondernemingen rapporteren informatie voor de drie dagen van de voorgaande drie maanden waarvoor het hoogste, het op één na hoogste en het op twee na hoogste bedrag van de op dagelijkse basis vereiste totale marge werd berekend, overeenkomstig artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033.

De beleggingsonderneming neemt alle clearingleden in de template op waarop voor ten minste één van die dagen een beroep is gedaan.

De bijdrage aan de op dagelijkse basis vereiste totale marge wordt gerapporteerd als het bedrag vóór de vermenigvuldiging met de factor 1.3, overeenkomstig artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033.

0040

Bijdrage aan de op dagelijkse basis vereiste totale marge — op de dag van het hoogste bedrag aan totaal vereiste marge

0050

Bijdrage aan de op dagelijkse basis vereiste totale marge — op de dag van het op één na hoogste bedrag aan totaal vereiste marge

0060

Bijdrage aan de op dagelijkse basis vereiste totale marge — op de dag van het op twee na hoogste bedrag aan totaal vereiste marge

3.12.   I 06.11 — WANBETALING TEGENPARTIJ BIJ EEN TRANSACTIE — TCD — AANVULLENDE DETAILS (I 6.11)

3.12.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0080

Uitsplitsing naar methode voor het berekenen van de blootstellingswaarde

0010

Toepassing Verordening (EU) 2019/2033: K-TCD

Artikel 26 van Verordening (EU) 2019/2033

Blootstellingen waarvoor het eigenvermogensvereiste als K-TCD wordt berekend overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2019/2033.

0020

Alternatieve benaderingen: Blootstellingswaarde bepaald overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013

Artikel 25, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033

Blootstellingen waarvoor de blootstellingswaarde overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt bepaald en de daarmee samenhangende eigenvermogensvereiste daarvan worden berekend door de blootstellingswaarde te vermenigvuldigen met de in tabel 2 in artikel 26 van Verordening (EU) 2019/2033 genoemde risicofactor.

0030

SA-CCR

Artikel 274 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0040

Vereenvoudigde SA-CCR

Artikel 281 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0050

Oorspronkelijkeblootstellingsmethode

Artikel 282 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0060

Alternatieve benaderingen: Volledige toepassing van het raamwerk van Verordening (EU) nr. 575/2013

Artikel 25, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033

Blootstellingen waarvoor de blootstellingswaarde en de eigenvermogensvereisten worden bepaald overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013.

0070

Pro-memoriepost: CVA-component

Artikel 25, lid 5, en artikel 26 van Verordening (EU) 2019/2033

Indien een instelling de benadering van artikel 26 van Verordening (EU) 2019/2033 toepast of de afwijking van artikel 26, lid 5, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033 toepast, wordt de CVA-component bepaald als het verschil tussen het betrokken bedrag na toepassing van de CVA-vermenigvuldigingsfactor en het betrokken bedrag vóór toepassing van de CVA-vermenigvuldigingsfactor.

Indien een instelling de afwijking van artikel 25, lid 5, tweede alinea, van Verordening (EU) 2019/2033 toepast, wordt de CVA-component bepaald overeenkomstig deel drie, titel VI, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0080

waarvan: berekend volgens het raamwerk van Verordening (EU) nr. 575/2013

Artikel 25, lid 5, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033

0090-0110

Uitsplitsing naar soort tegenpartij

De uitsplitsing van tegenpartijen is gebaseerd op de in tabel 2 in artikel 26 van Verordening (EU) 2019/2033 genoemde soorten tegenpartijen.

0090

Centrale overheden, centrale banken en publiekrechtelijke lichamen

0100

Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

0110

Andere tegenpartijen


Kolom

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

K-factorvereiste

Het eigenvermogensvereiste wordt gerapporteerd als berekend overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2019/2033 of de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0020

Blootstellingswaarde

De blootstellingswaarde wordt berekend overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EU) 2019/2033 of de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0030

Vervangingswaarde (RC)

Artikel 28 van Verordening (EU) 2019/2033

0040

Potentiële toekomstige blootstelling (PFE)

Artikel 29 van Verordening (EU) 2019/2033

0050

Zekerheden (C)

Artikel 30, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2019/2033

De gerapporteerde waarde is de waarde van de zekerheden zoals die wordt gebruikt voor de berekening van de blootstellingswaarde en is dus, in voorkomend geval, de waarde na de toepassing van de volatiliteitsaanpassing en de valutamismatchvolatiliteit van artikel 30, leden 1 en 3, van Verordening (EU) 2019/2033.

3.13.   I 06.12 — DAGELIJKSE TRANSACTIESTROOM — AANVULLENDE DETAILS (I 6.12)

3.13.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Totale DTF — Contante transacties (gemiddelde bedragen)

Beleggingsondernemingen rapporteren het rekenkundig gemiddelde van DTF-contante transacties voor de overige zes maanden overeenkomstig artikel 33, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033 en gemeten overeenkomstig artikel 33, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033.

Voor het in deze cel te rapporteren bedrag wordt rekening gehouden met artikel 33, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033.

0020

Totaal DTF — Derivatentransacties (gemiddelde bedragen)

Artikel 33, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

Beleggingsondernemingen rapporteren het rekenkundig gemiddelde van DTF-derivatentransacties voor de overige zes maanden overeenkomstig artikel 33, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/2033 en gemeten overeenkomstig artikel 33, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033.

Voor het in deze cel te rapporteren bedrag wordt rekening gehouden met artikel 33, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033.


Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Gemiddelde factorbedrag — Maand t

DTF-waarde aan het einde van de derde maand (d.w.z. de meest recente) van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

0020

Gemiddelde factorbedrag — Maand t-1

DTF-waarde aan het einde van de tweede maand van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

0030

Gemiddelde factorbedrag — Maand t-2

DTF-waarde aan het einde van de eerste maand van het kwartaal waarvoor wordt gerapporteerd.

3.14.   I 06.13 — GEMIDDELDE WAARDE TOTALE DAGELIJKSE TRANSACTIESTROOM (I 6.13)

3.14.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Dagelijkse transactiestroom — Contante transacties

De gemiddelde waarde van de totale dagelijkse transactiestroom (contante waarde) van de betrokken maand overeenkomstig artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 en gemeten overeenkomstig artikel 33, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033.

0020

Dagelijkse transactiestroom — Derivatentransacties

De gemiddelde waarde van de totale dagelijkse transactiestroom van cliënten (derivatentransacties) van de betrokken maand overeenkomstig artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 en gemeten overeenkomstig artikel 33, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033.


Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0080

Maandgemiddelden waarden totale dagelijks transactiestroom

Beleggingsondernemingen rapporteren voor elke maand het maandgemiddelde van de totale dagelijkse transactiestroom gemeten voor elke werkdag overeenkomstig artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

4.   RAPPORTAGE OVER CONCENTRATIERISICO

4.1.   Algemene opmerkingen

16.

De rapportage over concentratierisico bevat informatie over de concentratierisico’s waaraan een beleggingsonderneming via haar handelsportefeuilleposities als gevolg van de wanbetaling van tegenpartijen is blootgesteld. Dit resulteert bij de berekening van K-CON in een aanvullend-eigenvermogensvereiste als gevolg van de blootstellingen die de beleggingsonderneming op haar balans heeft staan. Een en ander is in lijn met de definitie van “concentratierisico” in artikel 4, lid 1, punt 31, van Verordening (EU) 2019/2033 waarbij: met “concentratierisico” of “CON” de blootstellingen in de handelsportefeuille van een beleggingsonderneming aan een cliënt of aan een groep van verbonden cliënten waarvan de waarde de limieten in artikel 37, lid 1, overschrijdt, worden bedoeld.

17.

De rapportage over concentratierisico omvat ook informatie over het volgende:

i.

Gelden van cliënten

ii.

Activa van cliënten

iii.

Eigen kasmiddelen van de onderneming

iv.

Opbrengsten van cliënten

v.

Handelsportefeuilleposities

vi.

Blootstellingen berekend met inachtneming van activa en posten buiten de balanstelling die niet in de handelsportefeuille zijn opgenomen.

18.

Hoewel in de formulering van artikel 54, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033 ook sprake is van “concentratierisico”, zijn de definitie daarvan in artikel 4, lid 1, punt 31, van Verordening (EU) 2019/2033 en de in artikel 37, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 vastgestelde limieten niet verenigbaar met de in artikel 54, lid 2, punten b) tot en met e), van Verordening (EU) 2019/2033 beschreven elementen. Daarom moet bij de verplichte rapportage de klemtoon liggen op de vijf grootste posities (voor zover beschikbaar) voor elk van posten i) tot en met vi) van alinea 19 die worden aangehouden bij, of zijn toe te schrijven aan, een bepaalde instelling, cliënt of entiteit. Dankzij deze rapportage kunnen de bevoegde autoriteiten een beter inzicht krijgen in de risico’s die beleggingsondernemingen door deze posities kunnen lopen.

19.

De rapportage voor concentratierisico omvat de templates I 07.00 en I 08.00 en, overeenkomstig artikel 54, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, hoeven ondernemingen die aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 voldoen om te kwalificeren als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming, op dit punt geen informatie te rapporteren.

4.2.   I 07.00 — K-CON — AANVULLENDE DETAILS (I7)

4.2.1.   Instructies voor specifieke posities

Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0060

ID tegenpartij

De beleggingsonderneming rapporteert de identificatie van de tegenpartijen of groep verbonden cliënten waarop zij een blootstelling hebben die de limieten van artikel 37, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 overschrijdt.

0010

Code

De code als onderdeel van een identificatiecode van de rij moet voor elke gerapporteerde entiteit uniek zijn. Voor beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen is die code de LEI-code. Voor andere entiteiten is de code de LEI-code of, als die niet beschikbaar is, een nationale code. De code is uniek en wordt consequent gebruikt, te allen tijde en in alle templates. De code moet steeds een waarde hebben.

0020

Type code

De beleggingsondernemingen geven het in kolom 0010 gerapporteerde type code aan als “type LEI-code” of “type nationale code”.

Het type code wordt steeds gerapporteerd.

0030

Naam

Bij rapportage van een groep verbonden cliënten komt de naam steeds overeen met die van de moederonderneming. In alle overige gevallen komt de naam overeen met de individuele tegenpartij.

0040

Groep of individuele cliënt

De beleggingsonderneming rapporteert blootstellingen aan individuele cliënten met een “1” of blootstellingen aan groepen verbonden cliënten met een “2”.

0050

Soort tegenpartij

De beleggingsonderneming rapporteert voor elke blootstelling indien deze verband houdt met:

1.

een kredietinstelling of een groep verbonden cliënten die een kredietinstelling omvat;

2.

een beleggingsonderneming of een groep verbonden cliënten die een beleggingsonderneming omvat;

3.

tegenpartijen niet zijnde kredietinstellingen of beleggingsondernemingen of groepen van verbonden cliënten die een beleggingsonderneming of een instelling omvatten.

0060-0110

Blootstellingen in handelsportefeuille die de limieten van artikel 37, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 overschrijden

De beleggingsonderneming rapporteert overeenkomstig artikelen 36 en 39 van Verordening (EU) 2019/2033 informatie over elke blootstelling die de limieten van artikel 37, lid 1, Verordening (EU) 2019/2033 overschrijdt.

0060

Blootstellingswaarde (EV)

Artikel 36 van Verordening (EU) 2019/2033

0070

Blootstellingswaarde (als % van het eigen vermogen)

Blootstellingswaarde berekend overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) 2019/2033 en uitgedrukt als percentage van het eigen vermogen van de onderneming.

0080

Eigenvermogensvereiste totale blootstelling (OFR)

Eigenvermogensvereiste van de totale blootstelling aan de individuele tegenpartij of groep van verbonden cliënten, berekend als het totale bedrag van K-TCD en van het specifieke risicovereiste voor K-NPR voor de betrokken blootstelling.

0090

Overschrijding blootstellingswaarde (EVE)

Voor de betrokken blootstelling overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033 berekende bedrag.

0100

Duur overschrijding (in dagen)

Aantal dagen verstreken sinds de overschrijding van de blootstelling voor het eerst heeft plaatsgevonden.

0110

K-CON-eigenvermogensvereiste voor de overschrijding (OFRE)

Voor de betrokken blootstelling overeenkomstig artikel 39, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033 berekende bedrag.

4.3.   I 08.01 — NIVEAU VAN CONCENTRATIERISICO — AANGEHOUDEN GELDEN CLIËNTEN (I 8.1)

4.3.1.   Instructies voor specifieke kolommen

Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0060

Totaal CMH

Artikel 54, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

De beleggingsonderneming rapporteert de identificatie van (voor zover beschikbaar) de vijf tegenpartijen of groep verbonden cliënten waar de grootste bedrag aan gelden van cliënten worden aangehouden.

0010

Code

De code als onderdeel van een identificatiecode van de rij moet voor elke gerapporteerde entiteit uniek zijn. Voor beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen is die code de LEI-code. Voor andere entiteiten is de code de LEI-code of, als die niet beschikbaar is, een nationale code. De code is uniek en wordt consequent gebruikt, te allen tijde en in alle templates. De code moet steeds een waarde hebben.

0020

Type code

De beleggingsondernemingen geven het in kolom 0010 gerapporteerde type code aan als “type LEI-code” of “type nationale code”.

0030

Naam

Bij rapportage van een groep verbonden tegenpartijen komt de naam steeds overeen met die van de moederonderneming. In alle overige gevallen komt de naam overeen met de individuele tegenpartij.

0040

Groep of individuele cliënt

De onderneming rapporteert blootstellingen aan individuele cliënten met een “1” of blootstellingen aan groepen verbonden cliënten met een “2”.

0050

Totaal CMH op datum van rapportage

De onderneming rapporteert het totale bedrag aan gelden van cliënten op de datum van rapportage.

0060

Percentage gelden cliënten aangehouden bij deze instelling

De onderneming rapporteert het bedrag aan gelden van cliënten dat op de datum van rapportage wordt aangehouden bij elk van de tegenpartijen of groepen van verbonden tegenpartijen waarvoor wordt gerapporteerd, uitgedrukt als percentage van het (in kolom 0050 gerapporteerde) totaal.

4.4.   I 08.02 — NIVEAU VAN CONCENTRATIERISICO — ACTIVA ONDER BEWARING EN BEHEER (I 8.2)

4.4.1.   Instructies voor specifieke kolommen

Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0060

Totaal ASA

Artikel 54, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

De onderneming rapporteert de identificatie van (voor zover beschikbaar) de vijf tegenpartijen of groepen verbonden cliënten waar de grootste bedragen aan effecten van cliënten zijn gedeponeerd.

0010

Code

De code als onderdeel van een identificatiecode van de rij moet voor elke gerapporteerde entiteit uniek zijn. Voor beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen is die code de LEI-code. Voor andere entiteiten is de code de LEI-code of, als die niet beschikbaar is, een nationale code. De code is uniek en wordt consequent gebruikt, te allen tijde en in alle templates. De code moet steeds een waarde hebben.

0020

Type code

De beleggingsondernemingen geven het in kolom 0010 gerapporteerde type code aan als “type LEI-code” of “type nationale code”.

0030

Naam

Bij rapportage van een groep verbonden tegenpartijen komt de naam steeds overeen met die van de moederonderneming. In alle overige gevallen komt de naam overeen met de individuele tegenpartij.

0040

Groep of individuele cliënt

De onderneming rapporteert blootstellingen aan individuele cliënten met een “1” of blootstellingen aan groepen verbonden cliënten met een “2”.

0050

Totaal ASA op datum van rapportage

De onderneming rapporteert het totale bedrag aan effecten van cliënten dat op de datum van rapportage bij elke instelling is gedeponeerd.

0060

Percentage effecten cliënten gedeponeerd bij deze instelling

De onderneming rapporteert het bedrag aan effecten van cliënten dat op de datum van rapportage is gedeponeerd bij elk van de tegenpartijen of groepen van verbonden tegenpartijen waarvoor wordt gerapporteerd, uitgedrukt als percentage van het (in kolom 0050 gerapporteerde) totaal.

4.5.   I 08.03 — NIVEAU VAN CONCENTRATIERISICO — TOTAAL EIGEN KASMIDDELEN GEDEPONEERD (I 8.3)

4.5.1.   Instructies voor specifieke kolommen

Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0060

Totaal eigen kasmiddelen gedeponeerd

Artikel 54, lid 2, punten d) en f), van Verordening (EU) 2019/2033

De onderneming rapporteert de identificatie van (voor zover beschikbaar) de vijf tegenpartijen of groep verbonden cliënten waar de grootste bedragen aan eigen kasmiddelen van de onderneming zijn gedeponeerd.

0010

Code

De code als onderdeel van een identificatiecode van de rij moet voor elke gerapporteerde entiteit uniek zijn. Voor beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen is die code de LEI-code. Voor andere entiteiten is de code de LEI-code of, als die niet beschikbaar is, een nationale code. De code is uniek en wordt consequent gebruikt, te allen tijde en in alle templates. De code moet steeds een waarde hebben.

0020

Type code

De beleggingsondernemingen geven het in kolom 0010 gerapporteerde type code aan als “type LEI-code” of “type nationale code”.

0030

Naam

Bij rapportage van een groep verbonden tegenpartijen komt de naam steeds overeen met die van de moederonderneming. In alle overige gevallen komt de naam overeen met de individuele tegenpartij.

0040

Groep of individuele cliënt

De onderneming rapporteert blootstellingen aan individuele cliënten met een “1” of blootstellingen aan groepen verbonden cliënten met een “2”.

0050

Bedrag deposito’s kasmiddelen onderneming bij de instelling

De onderneming rapporteert het totale bedrag aan eigen kasmiddelen dat op de datum van rapportage bij elke instelling wordt gehouden.

0060

Percentage deposito’s kasmiddelen onderneming bij de instelling

De onderneming rapporteert het bedrag aan eigen kasmiddelen dat op de datum van rapportage is gedeponeerd bij elk van de tegenpartijen of groepen van verbonden tegenpartijen waarvoor wordt gerapporteerd, uitgedrukt als percentage van de totale eigen kasmiddelen van de beleggingsonderneming.

4.6.   I 08.04 — NIVEAU VAN CONCENTRATIERISICO — TOTALE OPBRENGSTEN (I 8.4)

4.6.1.   Instructies voor specifieke kolommen

Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0080

Totale opbrengsten

Artikel 54, lid 2, punten e) en f), van Verordening (EU) 2019/2033

De onderneming rapporteert de identificatie van (voor zover beschikbaar) de vijf cliënten of groepen verbonden cliënten waarvan de grootste bedragen aan opbrengsten van de onderneming afkomstig zijn.

0010

Code

De code als onderdeel van een identificatiecode van de rij moet voor elke gerapporteerde entiteit uniek zijn. Voor beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen is die code de LEI-code. Voor andere entiteiten is de code de LEI-code of, als die niet beschikbaar is, een nationale code. De code is uniek en wordt consequent gebruikt, te allen tijde en in alle templates. De code moet steeds een waarde hebben.

0020

Type code

De beleggingsondernemingen geven het in kolom 0010 gerapporteerde type code aan als “type LEI-code” of “type nationale code”.

0030

Naam

Bij rapportage van een groep verbonden cliënten komt de naam steeds overeen met die van de moederonderneming. In alle overige gevallen komt de naam overeen met de individuele tegenpartij.

0040

Groep of individuele cliënt

De onderneming rapporteert blootstellingen aan individuele cliënten met een “1” of blootstellingen aan groepen verbonden cliënten met een “2”.

0050

Totale opbrengsten afkomstig van deze cliënt

De onderneming rapporteert de per cliënt of groep van verbonden cliënten sinds het begin van het boekjaar gegenereerde totale opbrengsten. De opbrengsten worden uitgesplitst in rente- en dividendbaten, enerzijds, en vergoedings- en provisiebaten en overige baten, anderzijds.

0060-0090

Rente- en dividendbaten

0060

Rente- en dividendbaten — Bedrag gegenereerd door posities in handelsportefeuille

Handelsportefeuille in de zin van artikel 4, lid 1, punt 54, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2033.

0070

Rente- en dividendbaten — Bedrag gegenereerd door posities in niet-handelsportefeuille

0080

Rente- en dividendbaten — waarvan: bedrag gegenereerd door posten buiten balanstelling

0090

Percentage rente- en dividendbaten afkomstig van deze cliënt

De onderneming rapporteert de door elk van de cliënten of groepen van verbonden cliënten gegenereerde rente- en dividendbaten, uitgedrukt als percentage van de totale rente- en dividendbaten van de beleggingsonderneming.

0100-0110

Vergoedings- en provisiebaten en overige baten

0100

Vergoedings- en provisiebaten en overige baten — Bedrag

0110

Vergoedings- en provisiebaten en overige baten afkomstig van deze cliënt

De onderneming rapporteert de door elk van de cliënten of groepen van verbonden cliënten gegenereerde vergoedings- en provisiebaten en overige baten, uitgedrukt als percentage van de totale vergoedings- en provisiebaten en overige baten van de beleggingsonderneming.

4.7.   I 08.05 — BLOOTSTELLINGEN IN DE HANDELSPORTEFEUILLE (I 8.5)

4.7.1.   Instructies voor specifieke kolommen

Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0050

Blootstellingen in de handelsportefeuille

Artikel 54, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

De onderneming rapporteert informatie voor (voor zover beschikbaar) de vijf grootste blootstellingen in de handelsportefeuille.

0010

Code

De code als onderdeel van een identificatiecode van de rij moet voor elke gerapporteerde entiteit uniek zijn. Voor beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen is die code de LEI-code. Voor andere entiteiten is de code de LEI-code of, als die niet beschikbaar is, een nationale code. De code is uniek en wordt consequent gebruikt, te allen tijde en in alle templates. De code moet steeds een waarde hebben.

0020

Type code

De beleggingsondernemingen geven het in kolom 0010 gerapporteerde type code aan als “type LEI-code” of “type nationale code”.

0030

Naam

Bij rapportage van een groep verbonden tegenpartijen komt de naam steeds overeen met die van de moederonderneming. In alle overige gevallen komt de naam overeen met de individuele tegenpartij.

0040

Groep of individuele cliënt

De onderneming rapporteert blootstellingen aan individuele cliënten met een “1” of blootstellingen aan groepen verbonden cliënten met een “2”.

0050

Percentage blootstelling aan deze tegenpartij ten opzichte van eigen vermogen onderneming (uitsluitend posities in handelsportefeuille)

De onderneming rapporteert de blootstellingen in de handelsportefeuille op de datum van rapportage aan elk van de tegenpartijen of groepen van verbonden tegenpartijen waarvoor wordt gerapporteerd, uitgedrukt als percentage van het eigen vermogen.

4.8.   I 08.06 — POSTEN NIET-HANDELSPORTEFEUILLE EN BUITEN BALANSTELLING (I 8.6)

4.8.1.   Instructies voor specifieke kolommen

Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010-0050

Posten niet-handelsportefeuille en buiten balansstelling

Artikel 54, lid 2, punt f), van Verordening (EU) 2019/2033

De onderneming rapporteert informatie voor (voor zover beschikbaar) de vijf grootste blootstellingen berekend met inbegrip van niet in de handelsportefeuille opgenomen activa.

0010

Code

De code als onderdeel van een identificatiecode van de rij moet voor elke gerapporteerde entiteit uniek zijn. Voor beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen is die code de LEI-code. Voor andere entiteiten is de code de LEI-code of, als die niet beschikbaar is, een nationale code. De code is uniek en wordt consequent gebruikt, te allen tijde en in alle templates. De code moet steeds een waarde hebben.

0020

Type code

De beleggingsondernemingen geven het in kolom 0010 gerapporteerde type code aan als “type LEI-code” of “type nationale code”.

0030

Naam

Bij rapportage van een groep verbonden tegenpartijen komt de naam steeds overeen met die van de moederonderneming. In alle overige gevallen komt de naam overeen met de individuele tegenpartij.

0040

Groep of individuele cliënt

De onderneming rapporteert blootstellingen aan individuele cliënten met een “1” of blootstellingen aan groepen verbonden cliënten met een “2”.

0050

Percentage blootstelling ten opzichte van eigen vermogen onderneming (met inbegrip van activa buiten balanstelling en posten niet in handelsportefeuille)

De onderneming rapporteert voor elk van de tegenpartijen of groepen van verbonden tegenpartijen waarvoor wordt gerapporteerd, de blootstellingen, berekend met inbegrip van activa en posten buiten de balanstelling die niet in de handelsportefeuille zijn opgenomen, samen met posities in de handelsportefeuille, op de datum van rapportage, uitgedrukt als percentage van het in aanmerking komende kapitaal.

5.   LIQUIDITEITSVEREISTEN

5.1   I 09.00 — LIQUIDITEITSVEREISTEN (I 9)

5.1.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Liquiditeitsvereiste

Artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

0020

Garanties aan cliënten

Artikel 45 van Verordening (EU) 2019/2033

De te rapporteren waarde is 1,6 % van het totale aan cliënten afgegeven garanties overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EU) 2019/2033.

0030

Totaal liquide activa

Artikel 43, lid 1, punt a), en artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

Het totaal van de liquide activa wordt gerapporteerd na toepassing van de desbetreffende reductiefactoren.

Deze rij is de som van de rijen 0040, 0050, 0060, 0170, 0230, 0290 en 0300.

0040

Onbezwaarde kortetermijndeposito’s

Artikel 43, lid 1, punt d), en artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

0050

Totaal toelaatbare kortlopende vorderingen tot 30 dagen

Artikel 43, lid 3, en artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

0060

Activa niveau 1

Artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 en artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033.

Het totaal van de liquide activa wordt gerapporteerd na toepassing van de desbetreffende reductiefactoren.

Som van de rijen 0070-0160.

0070

Munten en bankbiljetten

Artikel 10, lid 1, punt a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

Totaal aan contanten afkomstig van munten en bankbiljetten.

0080

Opvraagbare reserves bij centrale banken

Artikel 10, lid 1, punt b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0090

Activa centrale banken

Artikel 10, lid 1, punt b), i) en ii), van Verordening (EU) 2015/61

0100

Activa centrale overheden

Artikel 10, lid 1, punt c), i) en ii), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0110

Activa regionale overheden/lokale autoriteiten

Artikel 10, lid 1, punt c), iii) en iv), van Verordening (EU) 2015/61

0120

Activa publiekrechtelijke lichamen

Artikel 10, lid 1, punt c), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0130

In nationale of vreemde valuta luidende activa van centrale overheden en centrale banken die kunnen worden opgenomen

Artikel 10, lid 1, punt d), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0140

Activa kredietinstellingen (beschermd door overheden van lidstaten, verstrekkers van stimuleringsleningen)

Artikel 10, lid 1, punt e), i) en ii), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0150

Activa multilaterale ontwikkelingsbanken en internationale organisaties

Artikel 10, lid 1, punt g), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0160

Gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit

Artikel 10, lid 1, punt f), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0170

Activa van niveau 2A

Artikel 11 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 en artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033.

0180

Activa regionale overheden/lokale autoriteiten of publiekrechtelijke lichamen (lidstaten, risicogewicht van 20 %)

Artikel 11, lid 1, punt a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0190

Activa centrale banken, centrale/regionale overheden, lokale autoriteiten of publiekrechtelijke lichamen (derde landen, risicogewicht van 20 %)

Artikel 11, lid 1, punt b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0200

Gedekte obligaties van hoge kwaliteit (kredietkwaliteitscategorie 2)

Artikel 11, lid 1, punt c), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0210

Gedekte obligaties van hoge kwaliteit (derde landen, kredietkwaliteitscategorie 1)

Artikel 11, lid 1, punt d), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0220

Bedrijfsschuldpapier (kredietkwaliteitscategorie 1)

Artikel 11, lid 1, punt e), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0230

Activa van niveau 2B

Artikel 12 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 en artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033.

0240

Door activa gedekte effecten

Artikel 12, lid 1, punt a), en artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2015/61

0250

Bedrijfsschuldpapier

Artikel 12, lid 1, punt b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0260

Aandelen (belangrijke beursindex)

Artikel 12, lid 1, punt c), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0270

Door centrale banken verstrekte gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten voor beperkt gebruik

Artikel 12, lid 1, punt d), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0280

Gedekte obligaties van hoge kwaliteit (risicogewicht van 35 %)

Artikel 15, lid 2, punt f), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

0290

In aanmerking komende aandelen/rechten van deelneming in icb’s

Artikel 15 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61

Artikel 43, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

0300

Totaal overige in aanmerking komende financiële instrumenten

Artikel 43, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033


BIJLAGE III

RAPPORTAGE VOOR KLEINE EN NIET-VERWEVEN BELEGGINGSONDERNEMINGEN

TEMPLATES BELEGGINGSONDERNEMINGEN

Templatenummer

Templatecode

Naam template/groep templates

Verkorte naam

 

 

EIGEN VERMOGEN: omvang, samenstelling, vereisten en berekening

 

1

I 01.01

Eigen vermogen

I1.1

2.3

I 02.03

Eigenvermogensvereisten

I2.3

2.4

I 02.04

Kapitaalratio’s

I2.4

3.1

I 03.01

Berekening vastekostenvereisten

I3.1

 

 

KLEINE EN NIET-VERWEVEN BELEGGINGSONDERNEMINGEN

 

5

I 05.00

Omvang activiteiten – Toetsing drempels

I5.0

 

 

LIQUIDITEITSVEREISTEN

 

9.1

I 09.01

Liquiditeitsvereisten

I9.1

I 01.01 – SAMENSTELLING EIGEN VERMOGEN (I1.1)

Rijen

Post

Bedrag

0010

0010

EIGEN VERMOGEN

 

0020

TIER 1-KAPITAAL

 

0030

TIER 1-KERNKAPITAAL

 

0040

Volgestorte kapitaalinstrumenten

 

0050

Agio

 

0060

Ingehouden winsten

 

0070

Ingehouden winsten voorgaande jaren

 

0080

In aanmerking komende winst

 

0090

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

 

0100

Overige reserves

 

0110

Als tier 1-kernkapitaal opgenomen minderheidsbelangen

 

0120

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

 

0130

Overige middelen

 

0140

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

 

0190

(-) Verlies van het lopende boekjaar

 

0200

(-) Goodwill

 

0210

(-) Andere immateriële activa

 

0220

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

 

0230

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

 

0240

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

 

0285

(-) Andere aftrekkingen

 

0290

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

0300

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

0310

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

0320

Agio

 

0330

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

0410

Aanvullend tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

0420

TIER 2-KAPITAAL

 

0430

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

0440

Agio

 

0450

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

 

0520

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

I 02.03 - EIGENVERMOGENSVEREISTEN (I2.3)

Rijen

Post

Bedrag

0010

0010

Eigenvermogensvereiste

 

0020

Permanent minimumkapitaalvereiste

 

0030

Vastekostenvereiste

 

 

Overgangseigenvermogensvereisten

 

0050

Overgangsvereiste op basis van eigenvermogensvereisten VKV

 

0060

Overgangsvereiste op basis van vastekostenvereisten

 

0070

Overgangsvereiste voor beleggingsondernemingen waarvoor voordien alleen een aanvangskapitaalvereiste gold

 

0080

Overgangsvereiste op basis van aanvangskapitaalvereiste bij vergunningverlening

 

0090

Overgangsvereiste voor beleggingsondernemingen zonder vergunning om bepaalde diensten te verrichten

 

 

Pro-memorieposten

 

0110

Aanvullend-eigenvermogensvereiste

 

0120

Totaal eigenvermogensvereiste

 

I 02.04 – KAPITAALRATIO’S (I2.4)

 

 

Bedrag

Rijen

Post

0010

0010

Tier 1-kernkapitaalratio

 

0020

Overschot(+)/Tekort(-) aan tier 1-kernkapitaal

 

0030

Tier 1-ratio

 

0040

Overschot(+)/Tekort(-) aan tier 1-kapitaal

 

0050

Eigenvermogensratio

 

0060

Overschot(+)/Tekort(-) aan totaal kapitaal

 

I 03.01 – BEREKENING VASTEKOSTENVEREISTE (I 3)

 

 

Bedrag

Rijen

Post

0010

0010

Vastekostenvereiste

 

0020

Jaarlijkse vaste kosten van het voorgaande jaar na winstuitkering

 

0030

Totale vaste kosten van het voorgaande jaar na winstuitkering

 

0040

Waarvan: Door derden namens de beleggingsondernemingen gemaakte vaste kosten

 

0050

(-) Totale aftrekkingen

 

0060

(-) Personeelsbonussen en andere beloningen

 

0070

(-) Deelnemingen van werknemers, directeuren en vennoten in nettowinst

 

0080

(-) Andere discretionaire betalingen van winst en variabele beloningen

 

0090

(-) Gedeelde te betalen provisies en vergoedingen

 

0100

(-) Aan CTP’s betaalde vergoedingen, courtage en andere lasten die aan cliënten worden doorberekend

 

0110

(-) Vergoedingen aan verbonden agenten

 

0130

(-) Eenmalige kosten uit niet-reguliere activiteiten

 

0140

(-) Uitgaven voor belastingen

 

0150

(-) Verliezen door handel voor eigen rekening in financiële instrumenten

 

0160

(-) Contractuele overeenkomsten voor winst- en verliesafdracht

 

0170

(-) Uitgaven voor grondstoffen

 

0180

(-) Betalingen aan een fonds voor algemene bankrisico’s

 

0190

(-) Uitgaven voor reeds van het eigen vermogen afgetrokken posten

 

0200

Projectie vaste kosten van het lopende jaar

 

0210

Mutatie vaste kosten (%)

 

I 05.00 – OMVANG ACTIVITEITEN – TOETSING DREMPELS (I5)

 

 

Bedrag

Rijen

Post

0010

0010

(Gecombineerde) activa onder beheer (AUM)

 

0020

(Gecombineerde) verwerkte orders van cliënten – Contante transacties

 

0030

(Gecombineerde) verwerkte orders van cliënten – Derivaten

 

0040

Activa onder bewaring en beheer

 

0050

Aangehouden gelden cliënten

 

0060

Dagelijkse transactiestroom – Contante transacties en derivatentransacties

 

0070

Nettopositierisico

 

0080

Verleende clearingmarge

 

0090

Wanbetaling tegenpartij bij een transactie

 

0100

(Gecombineerde) posten binnen en buiten de balanstelling

 

0110

Gecombineerde totale jaarlijkse bruto-inkomsten

 

0120

Totale jaarlijkse bruto-inkomsten

 

0130

(-) Intragroepsdeel van de jaarlijkse bruto-inkomsten

 

0140

Waarvan: inkomsten uit ontvangst en doorgifte van orders

 

0150

Waarvan: inkomsten uit uitvoering orders

 

0160

Waarvan: inkomsten uit handel voor eigen rekening

 

0170

Waarvan: inkomsten uit vermogensbeheer

 

0180

Waarvan: inkomsten uit beleggingsadvies

 

0190

Waarvan: inkomsten uit het overnemen van financiële instrumenten of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie

 

0200

Waarvan: inkomsten uit het plaatsen zonder plaatsingsgarantie

 

0210

Waarvan: inkomsten uit de exploitatie van een MTF

 

0220

Waarvan: inkomsten uit de exploitatie van een OTF

 

0230

Waarvan: inkomsten uit bewaring en beheer van financiële instrumenten

 

0240

Waarvan: inkomsten uit toekenning van kredieten of leningen aan beleggers

 

0250

Waarvan: inkomsten uit advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede advisering en dienstverrichting op het gebied van fusies en overnames van ondernemingen

 

0260

Waarvan: inkomsten uit valutadiensten

 

0270

Waarvan: beleggingsonderzoek en financiële analyse

 

0280

Waarvan: inkomsten uit diensten met betrekking tot het overnemen van financiële instrumenten

 

0290

Waarvan: beleggingsdiensten en nevendiensten met betrekking tot de onderliggende waarde van derivaten

 

I 09.01 – LIQUIDITEITSVEREISTEN (I9.1)

 

 

Bedrag

Rijen

Post

0010

0010

Liquiditeitsvereiste

 

0020

Garanties aan cliënten

 

0030

Totaal liquide activa

 


BIJLAGE IV

RAPPORTAGE VOOR KLEINE EN NIET-VERWEVEN BELEGGINGSONDERNEMINGEN

Inhoudsopgave

DEEL I:

ALGEMENE INSTRUCTIES 114

1.

Opzet en conventies 114

1.1

Opzet 114

1.2

Gebruik van nummering 115

1.3

Gebruik van tekens 115

1.4

Prudentiële consolidatie 115

DEEL II:

INSTRUCTIES MET BETREKKING TOT DE TEMPLATES 115

1.

EIGEN VERMOGEN: OMVANG, SAMENSTELLING, VEREISTEN EN BEREKENING 115

1.1

Algemene opmerkingen 115

1.2.

I 01.01 — SAMENSTELLING EIGEN VERMOGEN (I 1.1) 115

1.2.1.

Instructies voor specifieke posities 115

1.3

I 02.03 — EIGENVERMOGENSVEREISTEN (I 2.3) 120

1.3.1.

Instructies voor specifieke posities 120

1.4.

I 02.04 — KAPITAALRATIO’S (I 2.4) 121

1.4.1.

Instructies voor specifieke posities 121

1.5.

I 03.01 — BEREKENING VASTEKOSTENVEREISTE (I 3.1) 122

1.5.1.

Instructies voor specifieke posities 122

2.

KLEINE EN NIET-VERWEVEN BELEGGINGSONDERNEMINGEN 124

2.1.

I 05.00 — OMVANG ACTIVITEITEN — DREMPELTOETS (I 5) 124

2.1.1.

Instructies voor specifieke posities 124

3.

LIQUIDITEITSVEREISTEN 127

3.1

I 09.01 — LIQUIDITEITSVEREISTEN (I 9.1) 127

3.1.1.

Instructies voor specifieke posities 127

DEEL I:   ALGEMENE INSTRUCTIES

1.   Opzet en conventies

1.1   Opzet

1.

Het raamwerk als geheel bestaat uit de volgende informatieblokken:

(a)

Eigen vermogen;

(b)

Berekeningen eigenvermogensvereisten;

(c)

Berekening vastekostenvereisten;

(d)

Omvang activiteiten ten aanzien van de voorwaarden in artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033;

(e)

Liquiditeitsvereisten.

2.

Voor elke template zijn verwijzingen naar wetgeving opgenomen. Nadere informatie over meer algemene aspecten van de rapportage voor elk blok templates, instructies voor specifieke posities, alsmede validatievoorschriften zijn te vinden in dit deel van deze verordening.

1.2   Gebruik van nummering

3.

Het document volgt de in de punten 4 tot en met 7 beschreven conventies voor verwijzingen naar de kolommen, rijen en cellen van de templates. Van die numerieke codes wordt uitgebreid gebruikgemaakt in de validatievoorschriften.

4.

In de instructies wordt de volgende algemene notatie gehanteerd: {Template; Rij; Kolom}.

5.

In het geval van validaties binnen een template, waarbij alleen datapunten uit die template worden gebruikt, verwijzen de notaties niet naar een template: {Rij; Kolom}.

6.

In het geval van templates die uit slechts één kolom bestaan, wordt uitsluitend naar rijen verwezen. {Template; Rij}.

7.

Een asterisk geeft aan dat de validatie geldt voor de gehele rij of kolom.

1.3   Gebruik van tekens

8.

Bedragen die tot een hoger eigen vermogen of tot hogere eigenvermogensvereisten leiden, of tot hogere liquiditeitsvereisten, worden als positieve waarde gerapporteerd. Daarentegen worden bedragen die tot een lager totaal aan eigen vermogen of tot lagere eigenvermogensvereisten leiden, als negatieve waarde gerapporteerd. Als er een minteken (-) voor het label van een post staat, wordt er voor de rapportage van die post geen positieve waarde verwacht.

1.4   Prudentiële consolidatie

9.

Tenzij een uitzondering is toegekend, zijn Verordening (EU) 2019/2033 en Richtlijn (EU) 2019/2034 op individuele en op geconsolideerde basis van toepassing op beleggingsondernemingen, hetgeen ook geldt voor de rapportagevereisten in deel zeven van Verordening (EU) 2019/2033. Artikel 4, lid 1, punt 11, van Verordening (EU) 2019/2033 omschrijft een geconsolideerde situatie als een situatie die resulteert uit de toepassing van de vereisten van Verordening (EU) 2019/2033 op een beleggingsondernemingsgroep alsof de entiteiten van de groep samen één enkele beleggingsonderneming vormden. Op grond van artikel 7 van Verordening (EU) 2019/2033 komen beleggingsondernemingsgroepen de rapportageverplichtingen in alle templates na op basis van hun prudentiële consolidatiekring (die kan verschillen van hun boekhoudkundige consolidatiekring).

DEEL II:   INSTRUCTIES MET BETREKKING TOT DE TEMPLATES

1.   EIGEN VERMOGEN: OMVANG, SAMENSTELLING, VEREISTEN EN BEREKENING

1.1   Algemene opmerkingen

10.

De afdeling met het overzicht van het eigen vermogen bevat informatie over het eigen vermogen dat een beleggingsonderneming houdt, en over haar eigenvermogensvereisten. Zij bestaat uit twee templates:

(a)

Template I 01.01 geeft de samenstelling van het eigen vermogen dat een beleggingsonderneming houdt: tier 1-kernkapitaal (CET1), aanvullend-tier 1-kapitaal (AT1) en tier 2-kapitaal (T2).

(b)

De templates I 02.03 en I 02.04 geven het totale eigenvermogensvereiste, het permanent minimumkapitaalvereiste, het vastekostenvereiste, aanvullend-eigenvermogensvereisten en desbetreffende guidance en overgangseigenvermogensvereiste en -kapitaalratio’s.

(c)

I 03.01 geeft informatie over de berekening van het vastekostenvereiste.

11.

De posten in deze templates zijn exclusief overgangsaanpassingen. Dit betekent dat de cijfers (behalve wanneer het overgangseigenvermogensvereiste specifiek is vermeld) worden berekend volgens de definitieve bepalingen (d.w.z. als waren er geen overgangsbepalingen).

1.2.   I 01.01 — SAMENSTELLING EIGEN VERMOGEN (I 1.1)

1.2.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

EIGEN VERMOGEN

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het eigen vermogen van een beleggingsonderneming bestaat uit de som van haar tier 1- en tier 2-kapitaal.

De totale som van de rijen 0020 en 0380 wordt gerapporteerd.

0020

TIER 1-KAPITAAL

Het tier 1-kapitaal is de som van het tier 1-kernkapitaal en het aanvullend-tier 1-kapitaal.

0030

TIER 1-KERNKAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 50 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

De totale som van de rijen 0040-0060, 0090-0140 en 0290 wordt gerapporteerd.

0040

Volgestorte kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt a), en artikelen 27 tot en met 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Kapitaalinstrumenten van onderlinge maatschappijen, coöperaties of soortgelijke instellingen (artikelen 27 en 29 van Verordening (EU) nr. 575/2013) worden opgenomen.

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen.

In noodsituaties bij autoriteiten geplaatste kapitaalinstrumenten worden opgenomen indien alle voorwaarden van artikel 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vervuld.

0050

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post te rapporteren bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

0060

Ingehouden winsten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Onder “ingehouden winsten” wordt verstaan de ingehouden winsten van het voorgaande jaar plus de in aanmerking komende tussentijdse of jaareindewinsten.

De totale som van de rijen 0070 en 0080 wordt gerapporteerd.

0070

Ingehouden winsten voorgaande jaren

Artikel 4, lid 1, punt 123, en artikel 26, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

In artikel 4, lid 1, punt 123, van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden “ingehouden winsten” omschreven als “de resultaten van het voorgaande jaar die zijn overgedragen door definitieve bestemming van het resultaat overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving”.

0080

In aanmerking komende winst

Artikel 4, lid 1, punt 121, artikel 26, lid 2, en artikel 36, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Krachtens artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 mogen tussentijdse of jaareinderesultaten, met de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten, als ingehouden winsten worden opgenomen indien bepaalde voorwaarden zijn vervuld.

0090

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0100

Overige reserves

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 117, en artikel 26, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het te rapporteren bedrag is het bedrag na aftrek van eventuele op het tijdstip van de berekening te verwachten belastingheffingen.

0110

Als tier 1-kernkapitaal opgenomen minderheidsbelangen

Artikel 84, lid 1, artikel 85, lid 1, en artikel 87, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013

De som van alle bedragen aan minderheidsbelangen van dochterondernemingen die in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal wordt opgenomen.

0120

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0130

Overige middelen

Artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033

0140

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

De totale som van de rijen 0190-0285 wordt gerapporteerd.

0190

(-) Verlies van het lopende boekjaar

Artikel 36, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0200

(-) Goodwill

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 113, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0210

(-) Andere immateriële activa

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 115, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Andere immateriële activa” zijn de immateriële activa overeenkomstig de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen minus de goodwill, eveneens volgens de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

0220

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

Artikel 9, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0230

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

0240

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

0285

(-) Andere aftrekkingen

De som van alle andere aftrekkingen overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 die niet zijn opgenomen in de rijen 0160 tot en met 0240.

0290

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 1-kernkapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 1, 2 en 3, en artikelen 484 tot en met 487 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overgangsaanpassingen in verband met aanvullende minderheidsbelangen (artikelen 479 en 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overige overgangsaanpassingen van het tier 1-kernkapitaal (artikelen 469 tot en met 478 en artikel 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Andere tier 1-kernkapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 1-kernkapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 0040 tot en met 0285 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

0300

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 61 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 0310-0410 wordt gerapporteerd.

0310

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 51, punt a), en artikelen 52, 53 en 54 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet in het te rapporteren bedrag opgenomen.

0320

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 51, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post te rapporteren bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte en direct uitgegeven kapitaalinstrumenten”.

0330

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 56 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0410

Aanvullend tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van aanvullend tier 1-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 4 en 5, artikelen 484 tot en met 487, en artikelen 489 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten die in het aanvullend-tier 1-kapitaal worden opgenomen (artikelen 83, 85 en 86 van Verordening (EU) nr. 575/2013): De som van alle bedragen aan in aanmerking komend tier 1-kapitaal van dochterondernemingen die in het geconsolideerde aanvullend-tier 1-kapitaal zijn opgenomen, met inbegrip van door een special purpose entity uitgegeven kapitaal (artikel 83 van Verordening (EU) nr. 575/2013)

Overgangsaanpassingen als gevolg van additionele opneming van door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten in het aanvullend-tier 1-kapitaal (artikel 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen als gevolg van overgangsbepalingen aan het in aanmerking komend tier 1-kapitaal dat in geconsolideerd aanvullend-tier 1-kapitaal wordt opgenomen.

Overige overgangsaanpassingen van het aanvullend-tier 1-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 474, 475, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van aftrekkingen als gevolg van overgangsbepalingen.

Van aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt, afgetrokken van het tier-1-kernkapitaal overeenkomstig artikel 36, lid 1, punt j), van Verordening (EU) nr. 575/2013: Aanvullend-tier 1-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 0030 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken en is het gelijk aan het tegengestelde getal van het van aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt dat, samen met andere aftrekkingen, in rij 0285 is opgenomen.

Andere aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 0310 tot en met 0330 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

0420

TIER 2-KAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 71 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

De totale som van de rijen 0430-0520 wordt gerapporteerd.

0430

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt a), en artikelen 63 en 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet in het te rapporteren bedrag opgenomen.

0440

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt b), en artikel 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post te rapporteren bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte en direct uitgegeven kapitaalinstrumenten”.

0450

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

Artikel 66 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

0520

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 2-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 6 en 7, en artikelen 484, 486, 490 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten die in het tier 2-kapitaal worden opgenomen (artikelen 83, 87 en 88 van Verordening (EU) nr. 575/2013): De som van alle bedragen aan in aanmerking komend eigen vermogen van dochterondernemingen die in het geconsolideerde tier 2-kapitaal zijn opgenomen, met inbegrip van door een special purpose entity uitgegeven kwalificerend tier 2-kapitaal (artikel 83 van Verordening (EU) nr. 575/2013)

Overgangsaanpassingen als gevolg van additionele opneming van door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten in het tier 2-kapitaal (artikel 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen als gevolg van overgangsbepalingen van het in aanmerking komend eigen vermogen dat in het geconsolideerde tier 2-kapitaal wordt opgenomen.

Overige overgangsaanpassingen van het tier 2-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 476, 477, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 2-kapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Van tier 2-kapitaalbestanddelen af te trekken bedrag dat het tier 2-kapitaal overschrijdt, afgetrokken van het aanvullend-tier 1-kapitaal overeenkomstig artikel 56, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013: tier 2-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de tier 2-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare tier 2-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 0420 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken.

Andere tier 2-kapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 2-kapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 0430 tot en met 0450 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

1.3   I 02.03 — EIGENVERMOGENSVEREISTEN (I 2.3)

1.3.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Eigenvermogensvereiste

Artikel 11, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2019/2033

Dit is de som van maximaal de rijen 0020 en 0030.

0020

Permanent minimumkapitaalvereiste

Artikel 14 van Verordening (EU) 2019/2033

0030

Vastekostenvereiste

Artikel 13 van Verordening (EU) 2019/2033

0050-0090

Overgangseigenvermogensvereisten

0050

Overgangsvereiste op basis van eigenvermogensvereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013

Artikel 57, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

0060

Overgangsvereiste op basis van vastekostenvereisten

Artikel 57, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

0070

Overgangsvereiste voor beleggingsondernemingen waarvoor voordien alleen een aanvangskapitaalvereiste gold

Artikel 57, lid 4, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

0080

Overgangsvereiste op basis van aanvangskapitaalvereiste bij vergunningverlening

Artikel 57, lid 4, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

0090

Overgangsvereiste voor beleggingsondernemingen zonder vergunning om bepaalde diensten te verrichten

Artikel 57, lid 4, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

0110-0130

Pro-memorieposten

0110

Aanvullend-eigenvermogensvereiste

Artikel 40 van Verordening (EU) 2019/2034

Aanvullend-eigenvermogensvereiste volgens SREP

0120

Totaal eigenvermogensvereiste

Het totale eigenvermogensvereiste van een beleggingsonderneming is de som van haar eigenvermogensvereisten die op de referentiedatum van toepassing zijn, het in rij 0110 gerapporteerde aanvullend-eigenvermogensvereiste en de in rij 0120 gerapporteerde aanvullend-eigenvermogensvereiste guidance.

1.4.   I 02.04 — KAPITAALRATIO’S (I 2.4)

1.4.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Tier 1-kernkapitaalratio

Artikel 9, lid 1, punt a), en artikel 11, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2019/2033

Deze post wordt uitgedrukt als een percentage.

0020

Overschot(+)/Tekort(-) aan tier 1-kernkapitaal

Deze post geeft het overschot of tekort aan tier 1-kernkapitaal met betrekking tot het vereiste van artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

De overgangsbepalingen van artikel 57, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2019/2033 worden niet in aanmerking genomen voor deze post.

0030

Tier 1-ratio

Artikel 9, lid 1, punt b), en artikel 11, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2019/2033

Deze post wordt uitgedrukt als een percentage.

0040

Overschot(+)/Tekort(-) aan tier 1-kapitaal

Deze post geeft het overschot of tekort aan tier 1-kapitaal met betrekking tot het vereiste van artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

De overgangsbepalingen van artikel 57, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2019/2033 worden niet in aanmerking genomen voor deze post.

0050

Eigen-vermogensratio

Artikel 9, lid 1, punt c), en artikel 11, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2019/2033

Deze post wordt uitgedrukt als een percentage.

0060

Overschot(+)/Tekort(-) aan totaal kapitaal

Deze post geeft het overschot of tekort aan eigen vermogen met betrekking tot het vereiste van artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033.

De overgangsbepalingen van artikel 57, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2019/2033 worden niet in aanmerking genomen voor deze post.

1.5.   I 03.01 — BEREKENING VASTEKOSTENVEREISTE (I 3.1)

1.5.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Vastekostenvereiste

Artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het te rapporteren bedrag is ten minste 25 % van de jaarlijkse vaste kosten van het voorgaande jaar (rij 0020).

In gevallen waarin er sprake is van een wezenlijke verandering in de zin van artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, is het gerapporteerde bedrag het door de bevoegde autoriteit overeenkomstig dat artikel opgelegde vastekostenvereiste.

In de in artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033 vermelde gevallen is het gerapporteerde bedrag de projectie van de vaste kosten voor het lopende jaar (rij 0200).

0020

Jaarlijkse vaste kosten van het voorgaande jaar na winstuitkering

Artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Beleggingsondernemingen rapporteren de vaste kosten van het voorgaande jaar na winstuitkering.

0030

Totale vaste kosten van het voorgaande jaar na winstuitkering

Artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag na winstuitkering.

0040

Waarvan: Door derden namens de beleggingsondernemingen gemaakte vaste kosten

Artikel 13 van Verordening (EU) 2019/2033

0050

(-) Totale aftrekkingen

Naast de in artikel 13, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033 bedoelde af te trekken posten, worden ook de volgende posten van de totale uitgaven afgetrokken, indien deze volgens het toepasselijke raamwerk voor financiële verslaggeving zijn opgenomen onder totale uitgaven:

(a)

voor de uitvoering, registratie of clearing van transacties aan centrale tegenpartijen, beurzen en andere handelsplatformen en intermediaire makelaars betaalde vergoedingen, courtage en andere lasten, alleen wanneer deze direct worden doorgegeven en doorberekend aan cliënten. Hierin zijn niet begrepen vergoedingen en andere lasten om het lidmaatschap te behouden of om anderszins te voldoen aan verliesdelende financiële verplichtingen tegenover centrale tegenpartijen, beurzen en andere handelsplatformen;

(b)

aan cliënten betaalde rente over gelden van cliënten wanneer er geen enkele verplichting is om die rente te betalen;

(c)

uitgaven voor belastingen wanneer die verschuldigd worden voor de jaarwinst van de beleggingsonderneming;

(d)

verliezen door handel voor eigen rekening in financiële instrumenten;

(e)

betalingen met betrekking tot contractuele overeenkomsten voor winst- en verliesafdracht waarbij de beleggingsonderneming verplicht is, na de opstelling van haar jaarrekening, haar jaarresultaat over te dragen aan de moederonderneming;

(f)

betalingen aan een fonds voor algemene bankrisico’s overeenkomstig artikel 26, lid 1, punt f), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(g)

uitgaven met betrekking tot posten die overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 reeds van het eigen vermogen zijn afgetrokken.

0060

(-) Personeelsbonussen en andere beloningen

Artikel 13, lid 4, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Personeelsbonussen en andere beloningen worden geacht af te hangen van de nettowinst van de beleggingsonderneming in het respectieve jaar indien de beide volgende voorwaarden zijn vervuld:

(h)

de af te trekken personeelsbonussen of andere beloningen zijn al in het jaar voorafgaand aan de betaling aan werknemers betaald, of de betaling van personeelsbonussen of andere beloningen aan werknemers zal geen invloed hebben op de kapitaalpositie van de onderneming in het jaar van betaling;

(i)

met betrekking tot het lopende jaar en toekomstige jaren is de onderneming alleen verplicht verdere bonussen of andere betalingen in de vorm van een beloning toe te kennen of toe wijzen indien zij in dat jaar een nettowinst behaalt.

0070

(-) Deelnemingen van werknemers, directeuren en vennoten in nettowinst

Artikel 13, lid 4, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

De winstdeelnemingen van werknemers, directeuren en vennoten worden berekend op basis van de nettowinst.

0080

(-) Andere discretionaire betalingen van winst en variabele beloningen

Artikel 13, lid 4, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

0090

(-) Gedeelde te betalen provisies en vergoedingen

Artikel 13, lid 4, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

0100

(-) Aan CTP’s betaalde vergoedingen, courtage en andere lasten die aan cliënten worden doorberekend

Voor de uitvoering, registratie of clearing van transacties aan centrale tegenpartijen, beurzen en andere handelsplatformen en intermediaire makelaars betaalde vergoedingen, courtage en andere lasten, alleen wanneer deze direct worden doorgegeven en doorberekend aan cliënten. Hierin zijn niet begrepen vergoedingen en andere lasten om het lidmaatschap te behouden of om anderszins te voldoen aan verliesdelende financiële verplichtingen tegenover centrale tegenpartijen, beurzen en andere handelsplatformen.

0110

(-) Vergoedingen aan verbonden agenten

Artikel 13, lid 4, punt e), van Verordening (EU) 2019/2033

0130

(-) Eenmalige kosten uit niet-reguliere activiteiten

Artikel 13, lid 4, punt f), van Verordening (EU) 2019/2033

0140

(-) Uitgaven voor belastingen

 

Uitgaven voor belastingen wanneer die verschuldigd worden voor de jaarwinst van de beleggingsonderneming.

0150

(-) Verliezen door handel voor eigen rekening in financiële instrumenten

(Spreekt voor zich.)

0160

(-) Contractuele overeenkomsten voor winst- en verliesafdracht

Betalingen met betrekking tot contractuele overeenkomsten voor winst- en verliesafdracht waarbij de beleggingsonderneming verplicht is, na de opstelling van haar jaarrekening, haar jaarresultaat over te dragen aan de moederonderneming.

0170

(-) Uitgaven voor grondstoffen

Handelaren in grondstoffen en emissierechten kunnen uitgaven voor grondstoffen in verband met een beleggingsonderneming die handelt in derivaten van de onderliggende grondstof, in mindering brengen.

0180

(-) Betalingen aan een fonds voor algemene bankrisico’s

Betalingen aan een fonds voor algemene bankrisico’s overeenkomstig artikel 26, lid 1, punt f), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

0190

(-) Uitgaven voor reeds van het eigen vermogen afgetrokken posten

Uitgaven met betrekking tot posten die overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 reeds van het eigen vermogen zijn afgetrokken.

0200

Projectie vaste kosten van het lopende jaar

De projectie van de vaste kosten voor het lopende jaar na winstuitkering.

0210

Mutatie vaste kosten (%)

Het bedrag wordt gerapporteerd als de absolute waarde van:

[(Vaste kosten lopende jaar) — (Projectie jaarlijkse vaste kosten voorgaande jaar)]/(Jaarlijkse vaste kosten voorgaande jaar)]

2.   KLEINE EN NIET-VERWEVEN BELEGGINGSONDERNEMINGEN

2.1.   I 05.00 — OMVANG ACTIVITEITEN — DREMPELTOETS (I 5)

2.1.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

(Gecombineerde) activa onder beheer (AUM)

Artikel 12, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Wanneer de rapporterende beleggingsonderneming deel uitmaakt van een groep, wordt de te rapporteren waarde, overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, op gecombineerde basis bepaald voor alle beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep.

Beleggingsondernemingen nemen discretionaire en niet-discretionaire activa onder beheer op.

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0020

(Gecombineerde) verwerkte orders van cliënten — Contante transacties

Artikel 12, lid 1, punt b), i), van Verordening (EU) 2019/2033

Wanneer de rapporterende beleggingsonderneming deel uitmaakt van een groep, wordt de te rapporteren waarde, overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, op gecombineerde basis bepaald voor alle beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep.

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0030

(Gecombineerde) verwerkte orders van cliënten — Derivaten

Artikel 12, lid 1, punt b), i), van Verordening (EU) 2019/2033

Wanneer de rapporterende beleggingsonderneming deel uitmaakt van een groep, wordt de te rapporteren waarde, overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, op gecombineerde basis bepaald voor alle beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep.

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0040

Activa onder bewaring en beheer

Artikel 12, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0050

Aangehouden gelden cliënten

Artikel 12, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0060

Dagelijkse transactiestroom — Contante transacties en derivatentransacties

Artikel 12, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0070

Nettopositierisico

Artikel 12, lid 1, punt f), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0080

Verleende clearingmarge

Artikel 12, lid 1, punt f), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0090

Wanbetaling tegenpartij bij een transactie

Artikel 12, lid 1, punt g), van Verordening (EU) 2019/2033

Het gerapporteerde bedrag is het bedrag dat vóór toepassing van de betrokken coëfficiënten bij de berekening van K-factoren zou worden gebruikt.

0100

(Gecombineerde) posten binnen en buiten de balanstelling

Artikel 12, lid 1, punt h), van Verordening (EU) 2019/2033

Wanneer de rapporterende beleggingsonderneming deel uitmaakt van een groep, wordt de te rapporteren waarde, overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, op gecombineerde basis bepaald voor alle beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep.

0110

Gecombineerde totale jaarlijkse bruto-inkomsten

Artikel 12, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Wanneer de rapporterende beleggingsonderneming deel uitmaakt van een groep, wordt de te rapporteren waarde, overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033, op gecombineerde basis bepaald voor alle beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep.

De te rapporteren waarde is de som van rij 0120 en rij 0130.

0120

Totale jaarlijkse bruto-inkomsten

De waarde van de totale jaarlijkse bruto-inkomsten met uitsluiting van de binnen de groep gegenereerde bruto-inkomsten overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033.

0130

(-) Intragroepsdeel van de jaarlijkse bruto-inkomsten

De waarde van de binnen de beleggingsondernemingsgroep gegenereerde bruto-inkomsten overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033.

0140

Waarvan: inkomsten uit ontvangst en doorgifte van orders

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0150

Waarvan: inkomsten uit de uitvoering van orders voor rekening van cliënten

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0160

Waarvan: inkomsten uit handel voor eigen rekening

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0170

Waarvan: inkomsten uit vermogensbeheer

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0180

Waarvan: inkomsten uit beleggingsadvies

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0190

Waarvan: inkomsten uit het overnemen van financiële instrumenten of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0200

Waarvan: inkomsten uit het plaatsen zonder plaatsingsgarantie

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0210

Waarvan: inkomsten uit de exploitatie van een MTF

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0220

Waarvan: inkomsten uit de exploitatie van een OTF

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU

0230

Waarvan: inkomsten uit bewaring en beheer van financiële instrumenten

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0240

Waarvan: inkomsten uit toekenning van kredieten of leningen aan beleggers

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0250

Waarvan: inkomsten uit advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede advisering en dienstverrichting op het gebied van fusies en overnames van ondernemingen

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0260

Waarvan: inkomsten uit valutadiensten

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0270

Waarvan: beleggingsonderzoek en financiële analyse

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0280

Waarvan: inkomsten uit diensten met betrekking tot het overnemen van financiële instrumenten

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

0290

Waarvan: beleggingsdiensten en nevendiensten met betrekking tot de onderliggende waarde van derivaten

Artikel 54, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 3, van Richtlijn 2014/65/EU

3.   LIQUIDITEITSVEREISTEN

3.1   I 09.01 — LIQUIDITEITSVEREISTEN (I 9.1)

3.1.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Liquiditeitsvereiste

Artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

0020

Garanties aan cliënten

Artikel 45 van Verordening (EU) 2019/2033

De te rapporteren waarde is 1,6 % van het totale aan cliënten afgegeven garanties overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EU) 2019/2033.

0030

Totaal liquide activa

Artikel 43, lid 1, punt a), en artikel 43, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2033

Het totaal van de liquide activa wordt gerapporteerd na toepassing van de desbetreffende reductiefactoren.


BIJLAGE V

Deel I: Gemeenschappelijk Data Point Model (DPM)

Alle in de bijlagen bij deze verordening vermelde data worden omgezet in een gemeenschappelijk Data Point Model dat als basis dient voor uniforme IT-systemen van instellingen en bevoegde autoriteiten.

Het gemeenschappelijke Data Point Model voldoet aan de volgende criteria:

a)

het geeft een gestructureerde representatie van alle data-items in de bijlagen I, III en VIII;

b)

het identificeert alle in de bijlagen I tot en met IV, VIII en IX beschreven bedrijfsconcepten;

c)

het geeft een data dictionary met tabellabels, ordinaatlabels, aslabels, domeinlabels, dimensielabels en member-labels;

d)

het geeft maatstaven die de eigenschap of omvang van datapunten aangeven;

e)

het geeft definities van datapunten die zijn uitgedrukt als een samenstel van kenmerken die het concept eenduidig identificeren;

f)

het bevat alle noodzakelijke technische specificaties voor de ontwikkeling van IT-rapportageoplossingen die eenvormige data voor de toezichtsrapportage opleveren.

Deel II: Validatievoorschriften

Voor de in de bijlagen bij deze verordening vermelde data gelden validatievoorschriften die de kwaliteit en de consistentie van de data verzekeren.

De validatievoorschriften voldoen aan de volgende criteria:

a)

zij definiëren de logische relaties tussen de betrokken datapunten;

b)

zij bevatten filters en voorwaarden die een dataset definiëren waarop een validatievoorschrift van toepassing is;

c)

zij controleren de consistentie van de gerapporteerde data;

d)

zij controleren de nauwkeurigheid van de gerapporteerde data;

e)

zij stellen standaardwaarden vast die worden gehanteerd ingeval de desbetreffende informatie niet is gerapporteerd.


BIJLAGE VI

TEMPLATES OPENBAARMAKING EIGEN VERMOGEN

OPENBAARMAKING BELEGGINGSONDERNEMINGEN

Template nummer Template

code

Naam

Verwijzing wetgeving

 

 

EIGEN VERMOGEN

 

1

I CC1

SAMENSTELLING TOETSINGSVERMOGEN

Artikel 49, lid 1, punt c)

2

I CC2

RECONCILIATIE EIGEN VERMOGEN MET GECONTROLEERDE JAARREKENINGEN

Artikel 49, lid 1, punt a)

3

I CCA

BELANGRIJKSTE KENMERKEN EIGEN VERMOGEN

Artikel 49, lid 1, punt b)

Template EU IF CC1.01 – Samenstelling toetsingsvermogen (beleggingsondernemingen niet zijnde kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen)

 

 

a)

b)

 

 

Bedrag

Bron op basis van referentienummers/-letters van de balans in de gecontroleerde jaarrekening

Tier 1-kernkapitaal: instrumenten en reserves

1

EIGEN VERMOGEN

 

 

2

TIER 1-KAPITAAL

 

 

3

TIER 1-KERNKAPITAAL

 

 

4

Volgestorte kapitaalinstrumenten

 

 

5

Agio

 

 

6

Ingehouden winsten

 

 

7

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

 

 

8

Overige reserves

 

 

9

Als tier 1-kernkapitaal opgenomen minderheidsbelangen

 

 

10

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

 

 

11

Overige middelen

 

 

12

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

 

 

13

(-) Eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten

 

 

14

(-) Direct bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

 

 

15

(-) Indirect bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

 

 

16

(-) Synthetisch bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

 

 

17

(-) Verlies van het lopende boekjaar

 

 

18

(-) Goodwill

 

 

19

(-) Andere immateriële activa

 

 

20

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

 

 

21

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

 

 

22

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

 

 

23

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

 

 

24

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

 

 

25

(-) Activa van op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds

 

 

26

(-) Andere aftrekkingen

 

 

27

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

 

28

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

 

29

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

 

30

Agio

 

 

31

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

 

32

(-) Eigen aanvullend-tier 1-instrumenten

 

 

33

(-) Direct bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

 

 

34

(-) Indirect bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

 

 

35

(-) Synthetisch bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

 

 

36

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

 

 

37

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

 

 

38

(-) Andere aftrekkingen

 

 

39

Aanvullend-tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

 

40

TIER 2-KAPITAAL

 

 

41

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

 

42

Agio

 

 

43

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

 

 

44

(-) Eigen tier 2-instrumenten

 

 

45

(-) Direct bezit tier 2-instrumenten

 

 

46

(-) Indirect bezit tier 2-instrumenten

 

 

47

(-) Synthetisch bezit tier 2-instrumenten

 

 

48

(-)Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

 

 

49

(-) Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

 

 

50

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

 

Template EU I CC1.02 – Samenstelling toetsingsvermogen (Kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen)

 

 

a)

b)

 

 

Bedrag

Bron op basis van referentienummers/-letters van de balans in de gecontroleerde jaarrekening

Tier 1-kernkapitaal: instrumenten en reserves

1

EIGEN VERMOGEN

 

 

2

TIER 1-KAPITAAL

 

 

3

TIER 1-KERNKAPITAAL

 

 

4

Volgestorte kapitaalinstrumenten

 

 

5

Agio

 

 

6

Ingehouden winsten

 

 

7

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

 

 

8

Overige reserves

 

 

9

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

 

 

10

Overige middelen

 

 

11

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

 

 

12

(-) Verlies van het lopende boekjaar

 

 

13

(-) Goodwill

 

 

14

(-) Andere immateriële activa

 

 

15

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

 

 

16

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

 

 

17

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

 

 

18

(-) Andere aftrekkingen

 

 

19

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

 

20

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

 

21

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

 

22

Agio

 

 

23

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

 

24

Aanvullend tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

 

25

TIER 2-KAPITAAL

 

 

26

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

 

27

Agio

 

 

28

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

 

 

29

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

 

Template EU IF CC1.03 – Samenstelling toetsingsvermogen (Groepskapitaalcriterium)

 

 

a)

b)

 

 

Bedrag

Bron op basis van referentienummers/-letters van de balans in de gecontroleerde jaarrekening

Tier 1-kernkapitaal: instrumenten en reserves

1

EIGEN VERMOGEN

 

 

2

TIER 1-KAPITAAL

 

 

3

TIER 1-KERNKAPITAAL

 

 

4

Volgestorte kapitaalinstrumenten

 

 

5

Agio

 

 

6

Ingehouden winsten

 

 

7

Ingehouden winsten voorgaande jaren

 

 

8

In aanmerking komende winsten of verliezen

 

 

9

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

 

 

10

Overige reserves

 

 

11

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

 

 

12

Overige middelen

 

 

13

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

 

 

14

(-) Eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten

 

 

15

(-) Verlies van het lopende boekjaar

 

 

16

(-) Goodwill

 

 

17

(-) Andere immateriële activa

 

 

18

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

 

 

19

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

 

 

20

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

 

 

21

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

 

 

22

(-) Activa van op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds

 

 

23

(-) Andere aftrekkingen

 

 

24

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

 

25

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

 

26

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

 

27

Agio

 

 

28

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

 

29

(-) Eigen aanvullend-tier 1-instrumenten

 

 

30

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

 

 

31

(-) Andere aftrekkingen

 

 

32

Aanvullend tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

 

33

TIER 2-KAPITAAL

 

 

34

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

 

35

Agio

 

 

36

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

 

 

37

(-) Eigen tier 2-instrumenten

 

 

38

(-)Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

 

 

39

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

 

Template EU ICC2: Eigen vermogen: Reconciliatie van het toetsingsvermogen en de balans in de gecontroleerde jaarrekening

Flexibele template

Rijen worden gerapporteerd volgens de balans in de gecontroleerde jaarrekeningen van de beleggingsonderneming.

De kolommen worden niet gewijzigd, tenzij de beleggingsonderneming dezelfde boekhoudkundige en wettelijke consolidatiekring heeft. In dat geval hoeven de volumes alleen in kolom a) te worden ingevuld.

 

 

a

b

c

 

 

Balans zoals in gepubliceerde/gecontroleerde jaarrekening

Volgens wettelijke consolidatiekring

Krijsverwijzing naar EU IF CC1

 

 

Per einde periode

Per einde periode

 

Activa – Uitsplitsing in activaklassen volgens de balans in de gepubliceerde/gecontroleerde jaarrekening

1

 

 

 

 

2

 

 

 

 

3

 

 

 

 

4

 

 

 

 

5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

xxx

Totaal activa

 

 

 

Passiva – Uitsplitsing in passivaklassen volgens de balans in de gepubliceerde/gecontroleerde jaarrekening

1

 

 

 

 

2

 

 

 

 

3

 

 

 

 

4

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

xxx

Totaal passiva

 

 

 

Eigen vermogen

1

 

 

 

 

2

 

 

 

 

3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

xxx

Totaal eigen vermogen

 

 

 

Template EU I CCA Eigen vermogen: belangrijkste kenmerken van door de onderneming uitgegeven eigen instrumenten

 

 

a

 

 

Vrije tekst

1

Emittent

 

2

Unieke identificatiecode (bv. CUSIP-, ISIN- of Bloomberg-identificatiecode voor onderhandse plaatsing)

 

3

Openbare uitgifte of onderhandse plaatsing

 

4

Toepasselijke wet(ten) voor het instrument

 

5

Type instrument (types vermelden per rechtsgebied)

 

6

In het toetsingsvermogen opgenomen bedrag (valuta in miljoenen, per recentste rapportagedatum)

 

7

Nominaal bedrag van het instrument

 

8

Uitgifteprijs

 

9

Aflossingsprijs

 

10

Boekhoudkundige indeling

 

11

Oorspronkelijke datum van uitgifte

 

12

Perpetueel of bepaalde looptijd

 

13

Oorspronkelijke vervaldatum

 

14

Vervroegd aflosbaar door de emittent behoudens voorafgaande goedkeuring door de toezichthouder

 

15

Optionele calldatum, voorwaardelijke calldatums en aflossingsbedrag

 

16

Eventuele verdere calldatums

 

 

Coupons/dividenden

 

17

Vaste of variabele dividenden/coupons

 

18

Couponrente en gerelateerde indexen

 

19

Bestaan van een “dividend stopper”

 

20

Volledig discretionair, gedeeltelijk discretionair of verplicht (wat tijdsaspect betreft)

 

21

Volledig discretionair, discretionair of verplicht (wat tijdsaspect betreft)

 

22

Het instrument heeft een oplopende couponrente of er is een andere prikkel om af te lossen

 

23

Niet-cumulatief of cumulatief

 

24

Converteerbaar of niet-converteerbaar

 

25

Indien converteerbaar, conversietrigger(s)

 

26

Indien converteerbaar, volledig of gedeeltelijk

 

27

Indien converteerbaar, conversiekoers

 

28

Indien converteerbaar, verplichte of optionele conversie

 

29

Indien converteerbaar, aangeven in welk soort instrument het kapitaalinstrument converteerbaar is

 

30

Indien converteerbaar, de emittent specificeren vermelden het instrument waarin geconverteerd wordt.

 

31

Write-down features

 

32

Indien afwaardering, write-down trigger(s)

 

33

Indien afwaardering, volledig of gedeeltelijk

 

34

Indien afwaardering, permanent of tijdelijk

 

35

Indien tijdelijke afwaardering, beschrijving van het opwaarderingsmechanisme

 

36

Niet-conforme overgegane kenmerken

 

37

Zo ja, vermeld niet-conforme kenmerken.

 

38

Link naar de volledige voorwaarden van het instrument (signposting)

 

(1) Vul “n.v.t.” in indien de vraag niet van toepassing is.


BIJLAGE VII

INSTRUCTIES VOOR OPENBAARMAKINGSTEMPLATES EIGEN VERMOGEN

Template EU I CC1.01, EU I CC1.02 en EU I CC1.03 — Samenstelling toetsingsvermogen

1.

Beleggingsondernemingen volgen de instructies uit deze bijlage bij het invullen van template EU I CC1 in bijlage VI overeenkomstig artikel 49, lid 1, punten a) en c), van Verordening (EU) 2019/2033.

2.

Beleggingsondernemingen vullen kolom b) in om de bron van alle belangrijke input aan te geven, met kruisverwijzingen naar de bijbehorende rijen in template EU I CC2.

3.

Beleggingsondernemingen nemen in de toelichting bij de template een beschrijving op van alle beperkingen die zijn toegepast op de berekening van het eigen vermogen overeenkomstig artikel 49, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033 en van de instrumenten en aftrekkingen waarop die beperkingen van toepassing zijn. Zij geven ook toelichting bij de belangrijkste mutaties in de openbaar gemaakte bedragen ten opzichte van de voorgaande openbaarmakingsperioden.

4.

Deze template is vast: beleggingsondernemingen moeten bij hun openbaarmakingen het format van bijlage VI precies aanhouden.

5.

Beleggingsondernemingen niet zijnde kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen maken de informatie over de samenstelling van hun eigen vermogen openbaar volgens template EU I CC1.01 in bijlage VI. Ook kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen met uitgiften van aanvullend-tier 1-instrumenten maken de informatie over de samenstelling van hun eigen vermogen openbaar volgens template EU I CC1.02 in bijlage VI.

Template EU I CC1.01 — Samenstelling toetsingsvermogen (beleggingsondernemingen niet zijnde kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen)

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

1

Eigen vermogen

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het eigen vermogen van een beleggingsonderneming bestaat uit de som van haar tier 1-kernkapitaal, aanvullend-tier 1-kapitaal en tier 2-kapitaal.

Deze rij is de som van de rijen 2 en 40.

2

Tier 1-kapitaal

Het tier 1-kapitaal is de som van het tier 1-kernkapitaal en het aanvullend-tier 1-kapitaal.

Deze rij is de som van de rijen 3 en 28.

3

Tier 1-kernkapitaal

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 50 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 4-12 en 27 wordt openbaar gemaakt.

4

Volgestorte kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt a), en artikelen 27 tot en met 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Kapitaalinstrumenten van onderlinge maatschappijen, coöperaties of soortgelijke instellingen (artikelen 27 en 29 van Verordening (EU) nr. 575/2013) worden opgenomen.

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen.

In noodsituaties bij autoriteiten geplaatste kapitaalinstrumenten worden opgenomen indien alle voorwaarden van artikel 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vervuld.

5

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post openbaar te maken bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

6

Ingehouden winsten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Ingehouden winsten” omvatten de ingehouden winsten van het voorgaande jaar plus de in aanmerking komende tussentijdse of jaareindewinsten.

7

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

8

Overige reserves

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 117, en artikel 26, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het openbaar te maken bedrag is het bedrag na aftrek van eventuele op het tijdstip van de berekening te verwachten belastingheffingen.

9

Als tier 1-kernkapitaal opgenomen minderheidsbelangen

De som van alle bedragen aan minderheidsbelangen van dochterondernemingen die in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal worden opgenomen.

10

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 575/2013

11

Overige middelen

Artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033

12

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

De totale som van de rijen 13 en 17-26 wordt openbaar gemaakt.

13

(-) Eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt f), en artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Op de rapportagedatum door de rapporterende instelling of groep gehouden eigen tier 1-kernkapitaal. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Aandelenbelangen die als “Niet in aanmerking komende kapitaalinstrumenten” zijn opgenomen, worden niet in deze rij openbaar gemaakt.

Het met de eigen aandelen verband houdende agio wordt opgenomen in het openbaar te maken bedrag.

14

(-) Direct bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt f), en artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Door de beleggingsonderneming gehouden tier 1-kernkapitaalinstrumenten

15

(-) Indirect bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt f), en artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Door de beleggingsonderneming gehouden tier 1-kernkapitaalinstrumenten

16

(-) Synthetisch bezit tier 1-kernkapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 114, artikel 36, lid 1, punt f), en artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013

17

(-) Verlies van het lopende boekjaar

Artikel 36, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

18

(-) Goodwill

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 113, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37 van Verordening (EU) nr. 575/2013

19

(-) Andere immateriële activa

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 115, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Andere immateriële activa” omvatten de immateriële activa overeenkomstig de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen minus de goodwill, eveneens volgens de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

20

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

Artikel 9, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

21

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

22

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

23

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt h), van Verordening (EU) nr. 575/2013

24

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt d), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt i), van Verordening (EU) nr. 575/2013

25

(-) Activa van op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds

Artikel 9, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013

26

(-) Andere aftrekkingen

De som van andere in artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde aftrekkingen.

27

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 1-kernkapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 1, 2 en 3, en artikelen 484 tot en met 487 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overgangsaanpassingen in verband met aanvullende minderheidsbelangen (artikelen 479 en 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overige overgangsaanpassingen van het tier 1-kernkapitaal (artikelen 469 tot en met 478 en artikel 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Andere tier 1-kernkapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 1-kernkapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 4 tot en met 26 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

28

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 61 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 29-31 en 39 wordt openbaar gemaakt.

29

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 51, punt a), en artikelen 52, 53 en 54 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen in het openbaar te maken bedrag.

30

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 51, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post openbaar te maken bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

31

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 56 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 32 en 36-38 wordt openbaar gemaakt.

32

(-) Eigen aanvullend-tier 1-instrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 52, lid 1, punt b), artikel 56, punt a), en artikel 57 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Op de rapportagedatum door de beleggingsonderneming gehouden eigen aanvullend-tier 1-instrumenten. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 57 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

In het openbaar te maken bedrag wordt het met de eigen aandelen verband houdende agio opgenomen.

33

(-) Direct bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 56, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

34

(-) Indirect bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 56, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

35

(-) Synthetisch bezit van aanvullend-tier 1-instrumenten

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 56, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

36

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 56, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

37

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 56, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

38

(-) Andere aftrekkingen

De som van alle andere aftrekkingen overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EU) nr. 575/2013 die niet in een van de rijen hierboven zijn opgenomen.

39

Aanvullend tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van aanvullend tier 1-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 4 en 5, artikelen 484 tot en met 487 en artikelen 489 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten die in het aanvullend-tier 1-kapitaal worden opgenomen (artikelen 83, 85 en 86 van Verordening (EU) nr. 575/2013): De som van alle bedragen aan in aanmerking komend tier 1-kapitaal van dochterondernemingen die in het geconsolideerde aanvullend-tier 1-kapitaal zijn opgenomen, met inbegrip van door een special purpose entity uitgegeven kapitaal (artikel 83 van Verordening (EU) nr. 575/2013)

Overgangsaanpassingen als gevolg van additionele opneming in het aanvullend-tier 1-kapitaal van door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten (artikel 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen als gevolg van overgangsbepalingen aan het in aanmerking komend tier 1-kapitaal dat in geconsolideerd aanvullend-tier 1-kapitaal wordt opgenomen.

Overige overgangsaanpassingen van het aanvullend-tier 1-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 474, 475, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van aftrekkingen als gevolg van overgangsbepalingen.

Van aanvullend-tier 1-bestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt, overeenkomstig artikel 36, lid 1, punt j), van Verordening (EU) nr. 575/2013 afgetrokken van het tier-1-kernkapitaal: Aanvullend-tier 1-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 28 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken en is het gelijk aan het tegengestelde getal van het van aanvullend-tier 1-bestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt dat, samen met andere aftrekkingen, in rij 38 is opgenomen.

Andere aanvullend-tier 1-bestanddelen of aftrekkingen van een aanvullend-tier 1-bestanddeel die niet aan een van de rijen 29 tot en met 38 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

40

TIER 2-KAPITAAL

Artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 71 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 41-43 en 50 wordt openbaar gemaakt.

41

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt a), en artikelen 63 en 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen in het openbaar te maken bedrag.

42

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt b), en artikel 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post openbaar te maken bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

43

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

Artikel 66 van Verordening (EU) nr. 575/2013

44

(-) Eigen tier 2-instrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 63, punt b), i), artikel 66, punt a), en artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Eigen tier 2-instrumenten van de rapporterende instelling of groep op de rapportagedatum. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Aandelenbelangen die als “Niet in aanmerking komende kapitaalinstrumenten” zijn opgenomen, worden niet in deze rij openbaar gemaakt.

Het met de eigen aandelen verband houdende agio wordt opgenomen in het openbaar te maken bedrag.

45

(-) Direct bezit tier 2-instrumenten

Artikel 63, punt b), artikel 66, punt a), en artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013

46

(-) Indirect bezit tier 2-instrumenten

Artikel 4, lid 1, punt 114), artikel 63, punt b), artikel 66, punt a), en artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013

47

(-) Synthetisch bezit tier 2-instrumenten

Artikel 4, lid 1, punt 126), artikel 63, punt b), artikel 66, punt a), en artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013

48

(-)Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 66, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

49

(-) Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 4, lid 1, punt 27, artikel 66, punt d), en artikelen 68, 69 en 79 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het bezit van de instelling aan tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector (in de zin van artikel 4, lid 1, punt 27, van Verordening (EU) nr. 575/2013) waarin de beleggingsonderneming een aanzienlijke deelneming heeft, wordt in zijn geheel afgetrokken.

50

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 2-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 6 en 7, artikelen 484, 486, 488, 490 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten die in het tier 2-kapitaal worden opgenomen (artikelen 83, 87 en 88 van Verordening (EU) nr. 575/2013): De som van alle bedragen aan in aanmerking komend eigen vermogen van dochterondernemingen die in het geconsolideerde tier 2-kapitaal zijn opgenomen, met inbegrip van door een special purpose entity uitgegeven gekwalificeerd tier 2-kapitaal (artikel 83 van Verordening (EU) nr. 575/2013)

Overgangsaanpassingen als gevolg van additionele opneming in het tier 2-kapitaal van door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten (artikel 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013): Aanpassingen als gevolg van overgangsbepalingen van het in aanmerking komend eigen vermogen dat in het geconsolideerde tier 2-kapitaal wordt opgenomen.

Overige overgangsaanpassingen van het tier 2-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 476, 477, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 2-kapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Van tier 2-bestanddelen af te trekken bedrag dat het tier 2-kapitaal overschrijdt, overeenkomstig artikel 56, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 afgetrokken van het aanvullend-tier-1-kapitaal: tier 2-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de tier 2-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare tier 2-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 40 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken.

Andere tier 2-kapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 2-kapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 41 tot en met 49 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

Template EU I CC1.02 — Samenstelling toetsingsvermogen (Kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen)

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

1

Eigen vermogen

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het eigen vermogen van een beleggingsonderneming bestaat uit de som van haar tier 1-kernkapitaal, aanvullend-tier 1-kapitaal en tier 2-kapitaal.

De totale som van de rijen 2 en 25 wordt openbaar gemaakt.

2

Tier 1-kapitaal

Het tier 1-kapitaal is de som van het tier 1-kernkapitaal en het aanvullend-tier 1-kapitaal.

De totale som van de rijen 3 en 20 wordt openbaar gemaakt.

3

Tier 1-kernkapitaal

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 50 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 4-11 en 19 wordt openbaar gemaakt.

4

Volgestorte kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt a), en artikelen 27 tot en met 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Kapitaalinstrumenten van onderlinge maatschappijen, coöperaties of soortgelijke instellingen (artikelen 27 en 29 van Verordening (EU) nr. 575/2013) worden opgenomen.

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen.

In noodsituaties bij autoriteiten geplaatste kapitaalinstrumenten worden opgenomen indien alle voorwaarden van artikel 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vervuld.

5

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post openbaar te maken bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

6

Ingehouden winsten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Onder “ingehouden winsten” wordt verstaan de ingehouden winsten van het voorgaande jaar plus de in aanmerking komende tussentijdse of jaareindewinsten.

7

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

8

Overige reserves

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 117, en artikel 26, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het openbaar te maken bedrag is het bedrag na aftrek van eventuele op het tijdstip van de berekening te verwachten belastingheffingen.

9

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 575/2013

10

Overige middelen

Artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033

11

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

De totale som van rijen 12-18 wordt openbaar gemaakt.

12

(-) Verlies van het lopende boekjaar

Artikel 36, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

13

(-) Goodwill

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 113, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37 van Verordening (EU) nr. 575/2013

14

(-) Andere immateriële activa

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 115, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Andere immateriële activa” zijn de immateriële activa overeenkomstig de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen minus de goodwill, eveneens volgens de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

15

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

Artikel 9, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

16

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

17

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

18

(-) Andere aftrekkingen

De som van andere in artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde aftrekkingen.

19

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 1-kernkapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 1, 2 en 3, en artikelen 484 tot en met 487 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overgangsaanpassingen in verband met aanvullende minderheidsbelangen (artikelen 479 en 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overige overgangsaanpassingen van het tier 1-kernkapitaal (artikelen 469 tot en met 478 en artikel 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Andere tier 1-kernkapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 1-kernkapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 4 tot en met 18 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

20

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 61 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van rijen 21-24 wordt openbaar gemaakt.

21

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 51, punt a), en artikelen 52, 53 en 54 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen in het openbaar te maken bedrag.

22

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 51, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post openbaar te maken bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

23

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 56 van Verordening (EU) nr. 575/2013

24

Aanvullend tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van aanvullend tier 1-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 4 en 5, artikelen 484 tot en met 487 en artikelen 489 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten die in het aanvullend-tier 1-kapitaal worden opgenomen (artikelen 83, 85 en 86 van Verordening (EU) nr. 575/2013): De som van alle bedragen aan in aanmerking komend tier 1-kapitaal van dochterondernemingen die in het geconsolideerde aanvullend-tier 1-kapitaal zijn opgenomen, met inbegrip van door een special purpose entity uitgegeven kapitaal (artikel 83 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overgangsaanpassingen als gevolg van additionele opneming in het aanvullend-tier 1-kapitaal van door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten (artikel 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen als gevolg van overgangsbepalingen aan het in aanmerking komend tier 1-kapitaal dat in geconsolideerd aanvullend-tier 1-kapitaal wordt opgenomen.

Overige overgangsaanpassingen van het aanvullend-tier 1-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 474, 475, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van aftrekkingen als gevolg van overgangsbepalingen.

Van aanvullend-tier 1-bestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt, overeenkomstig artikel 36, lid 1, punt j), van Verordening (EU) nr. 575/2013 afgetrokken van het tier-1-kernkapitaal: Aanvullend-tier 1-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 20 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken en is het gelijk aan het tegengestelde getal van het van aanvullend-tier 1-bestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt dat, samen met andere aftrekkingen, in rij 18 is opgenomen.

Andere aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 21 tot en met 23 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

25

TIER 2-KAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 71 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van rijen 26-29 wordt openbaar gemaakt.

26

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt a), en artikelen 63 en 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen in het openbaar te maken bedrag.

27

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt b), en artikel 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post openbaar te maken bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

29

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

Artikel 66 van Verordening (EU) nr. 575/2013

30

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 2-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 6 en 7, artikelen 484, 486, 488, 490 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten die in het tier 2-kapitaal worden opgenomen (artikelen 83, 87 en 88 van Verordening (EU) nr. 575/2013): De som van alle bedragen aan in aanmerking komend eigen vermogen van dochterondernemingen die in het geconsolideerde tier 2-kapitaal zijn opgenomen, met inbegrip van door een special purpose entity uitgegeven gekwalificeerd tier 2-kapitaal (artikel 83 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overgangsaanpassingen als gevolg van additionele opneming in het tier 2-kapitaal van door dochterondernemingen uitgegeven instrumenten (artikel 480 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen als gevolg van overgangsbepalingen van het in aanmerking komend eigen vermogen dat in het geconsolideerde tier 2-kapitaal wordt opgenomen.

Overige overgangsaanpassingen van het tier 2-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 476, 477, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 2-kapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Van tier 2-kapitaalbestanddelen af te trekken bedrag dat het tier 2-kapitaal overschrijdt, overeenkomstig artikel 56, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 afgetrokken van het aanvullend-tier 1-kapitaal: tier 2-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de tier 2-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare tier 2-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 25 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken.

Andere tier 2-kapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 2-kapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 26 tot en met 28 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

Template EU I CC1.03 — Samenstelling toetsingsvermogen (Groepskapitaalcriterium)

6.

De in artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033 bedoelde entiteiten die voor de toepassing van datzelfde artikel in aanmerking komen, maken de informatie over de samenstelling van hun eigen vermogen openbaar met template EU I CC1.03 en volgens de onderstaande instructies.

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

1

EIGEN VERMOGEN

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het eigen vermogen van een beleggingsonderneming bestaat uit de som van haar tier 1- en tier 2-kapitaal.

2

TIER 1-KAPITAAL

Het tier 1-kapitaal is de som van het tier 1-kernkapitaal en het aanvullend-tier 1-kapitaal.

3

TIER 1-KERNKAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 50 van Verordening (EU) nr. 575/2013

4

Volgestorte kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt a), en artikelen 27 tot en met 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Kapitaalinstrumenten van onderlinge maatschappijen, coöperaties of soortgelijke instellingen (artikelen 27 en 29 van Verordening (EU) nr. 575/2013) worden opgenomen.

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen.

In noodsituaties bij autoriteiten geplaatste kapitaalinstrumenten worden opgenomen indien alle voorwaarden van artikel 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vervuld.

5

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post openbaar te maken bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

6

Ingehouden winsten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Onder “ingehouden winsten” wordt verstaan de ingehouden winsten van het voorgaande jaar plus de in aanmerking komende tussentijdse of jaareindewinsten.

7

Ingehouden winsten voorgaande jaren

Artikel 4, lid 1, punt 123), en artikel 26, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

In artikel 4, lid 1, punt 123, van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden “ingehouden winsten” omschreven als “de resultaten van het voorgaande jaar die zijn overgedragen door definitieve bestemming van het resultaat overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving”.

8

In aanmerking komende winsten of verliezen

Artikel 4, lid 1, punt 121, artikel 26, lid 2, en artikel 36, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Krachtens artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 mogen tussentijdse of jaareinderesultaten, met de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten, als ingehouden winsten worden opgenomen indien bepaalde voorwaarden zijn vervuld.

Daartegenover staat dat krachtens artikel 36, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 verliezen van het tier 1-kernkapitaal moeten worden afgetrokken.

9

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

10

Overige reserves

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 117, en artikel 26, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het openbaar te maken bedrag is het bedrag na aftrek van eventuele op het tijdstip van de berekening te verwachten belastingheffingen.

11

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 575/2013

12

Overige middelen

Artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033

13

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

De totale som van rijen 14-23 wordt openbaar gemaakt.

14

(-) Eigen tier 1-kernkapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt f), en artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Op de rapportagedatum door de rapporterende instelling of groep gehouden eigen tier 1-kernkapitaal. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Aandelenbelangen die als “Niet in aanmerking komende kapitaalinstrumenten” zijn opgenomen, worden niet in deze rij gerapporteerd.

In het openbaar te maken bedrag wordt het met de eigen aandelen verband houdende agio opgenomen.

15

(-) Verlies van het lopende boekjaar

Artikel 36, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

16

(-) Goodwill

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 113, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37 van Verordening (EU) nr. 575/2013

17

(-) Andere immateriële activa

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 115, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Andere immateriële activa” zijn de immateriële activa overeenkomstig de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen minus de goodwill, eveneens volgens de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

18

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

Artikel 9, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

19

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

20

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

21

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt h), van Verordening (EU) nr. 575/2013

22

(-) Activa van op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds

Artikel 9, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013

23

(-) Andere aftrekkingen

De som van andere in artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde aftrekkingen.

24

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 1-kernkapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 1, 2 en 3, en artikelen 484 tot en met 487 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overige overgangsaanpassingen van het tier 1-kernkapitaal (artikelen 469 tot en met 478 en artikel 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Andere tier 1-kernkapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 1-kernkapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 4 tot en met 23 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

25

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 61 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 26-28 en 32 wordt openbaar gemaakt.

26

Volgestorte kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 51, punt a), en artikelen 52, 53 en 54 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen in het openbaar te maken bedrag.

27

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 51, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post openbaar te maken bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

28

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 56 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 29-31 wordt openbaar gemaakt.

29

(-) Eigen aanvullend-tier 1-instrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 52, lid 1, punt b), artikel 56, punt a), en artikel 57 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Op de rapportagedatum door de beleggingsonderneming gehouden eigen aanvullend-tier 1-instrumenten. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 57 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

In het openbaar te maken bedrag wordt het met de eigen aandelen verband houdende agio opgenomen.

30

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 56, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

31

(-) Andere aftrekkingen

De som van alle andere aftrekkingen overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van de aftrekkingen overeenkomstig artikel 56, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 die niet zijn opgenomen in rij 0340 of 0380.

32

Aanvullend tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van aanvullend tier 1-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 4 en 5, artikelen 484 tot en met 487 en artikelen 489 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overige overgangsaanpassingen van het aanvullend-tier 1-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 474, 475, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van aftrekkingen als gevolg van overgangsbepalingen.

Van aanvullend-tier 1-bestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt, overeenkomstig artikel 36, lid 1, punt j), van Verordening (EU) nr. 575/2013 afgetrokken van het tier-1-kernkapitaal: Aanvullend-tier 1-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 0300 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken en is het gelijk aan het tegengestelde getal van het van aanvullend-tier 1-bestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt dat, samen met andere aftrekkingen, in rij 23 is opgenomen.

Andere aanvullend-tier 1-bestanddelen of aftrekkingen van een aanvullend-tier 1-bestanddeel die niet aan een van de rijen 26 tot en met 31 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

33

TIER 2-KAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 71 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 34-36 en 39 wordt openbaar gemaakt.

34

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt a), en artikelen 63 en 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen in het openbaar te maken bedrag.

35

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt b), en artikel 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post openbaar te maken bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

36

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

Artikel 66 van Verordening (EU) nr. 575/2013

37

(-) Eigen tier 2-instrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 63, punt b), i), artikel 66, punt a), en artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Eigen tier 2-instrumenten van de rapporterende instelling of groep op de rapportagedatum. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Aandelenbelangen die als “Niet in aanmerking komende kapitaalinstrumenten” zijn opgenomen, worden niet in deze rij openbaar gemaakt.

Het met de eigen aandelen verband houdende agio wordt opgenomen in het openbaar te maken bedrag.

38

(-) Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de instelling geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 66, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

39

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 2-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 6 en 7, artikelen 484, 486, 488, 490 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overige overgangsaanpassingen van het tier 2-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 476, 477, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 2-kapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Van tier 2-kapitaalbestanddelen af te trekken bedrag dat het tier 2-kapitaal overschrijdt, overeenkomstig artikel 56, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 afgetrokken van het aanvullend-tier 1-kapitaal: tier 2-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de tier 2-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare tier 2-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 33 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken.

Andere tier 2-kapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 2-kapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 34 tot en met 38 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

Template EU I CC2 — Reconciliatie van het toetsingsvermogen en de balans in de gecontroleerde jaarrekeningen

7.

Beleggingsondernemingen volgende de instructies uit deze bijlage bij het invullen van template EU I CC2 in bijlage VI, overeenkomstig artikel 49, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033.

8.

Beleggingsondernemingen maken de in hun gepubliceerde jaarrekeningen opgenomen balans openbaar. “Jaarrekeningen” zijn de gecontroleerde jaarrekeningen voor openbaarmakingen aan het eind van het jaar.

9.

De rijen van de template zijn flexibel en moeten door beleggingsondernemingen overeenkomstig hun jaarrekeningen worden openbaar gemaakt. De eigenvermogensbestanddelen in de gecontroleerde jaarrekeningen moeten alle posten omvatten die onderdeel zijn van of afgetrokken worden van het toetsingsvermogen, daaronder begrepen eigen vermogen, verplichtingen zoals schuld of andere balansposten die van invloed zijn op het toetsingsvermogen zoals immateriële activa, goodwill, uitgestelde belastingvorderingen. Beleggingsondernemingen moeten de eigenvermogensbestanddelen van de balans zodanig uitwerken dat alle in de openbaarmakingstemplate voor de samenstelling van het eigen vermogen (template EU I CC1) opgenomen componenten afzonderlijk worden weergegeven. Beleggingsondernemingen moeten balansposten slechts zo gedetailleerd uitwerken als noodzakelijk voor het afleiden van de componenten die voor template EU I CC1 vereist zijn. De openbaarmaking moet in verhouding staan tot de complexiteit van de balans van de beleggingsonderneming.

10.

De kolommen staan vast en worden als volgt openbaar gemaakt:

a.

Kolom a: Beleggingsondernemingen nemen de cijfers op die zijn gerapporteerd in de balans die in hun gepubliceerde jaarrekening is opgenomen overeenkomstig de boekhoudkundige consolidatiekring.

b.

Kolom b: Beleggingsondernemingen rapporteren de cijfers die overeenstemmen met de wettelijke consolidatiekring.

c.

Kolom c: Beleggingsondernemingen nemen de kruisverwijzingen tussen het eigenvermogensbestanddeel op in template EU I CC2 en de desbetreffende bestanddelen in template EU I CC1 voor de openbaarmaking van het eigen vermogen. De verwijzing in kolom c van template EU I CC2 wordt gekoppeld aan de verwijzing in kolom b) van template EU I CC1.

11.

In de volgende gevallen wordt, wanneer de boekhoudkundige consolidatiekring en de prudentiële consolidatiekring van de beleggingsonderneming precies dezelfde zijn, alleen kolom a) ingevuld, en wordt dit feit duidelijk openbaar gemaakt:

d.

Indien beleggingsondernemingen op geconsolideerde basis aan de prudentiële vereisten voor beleggingsonderneming van deel zes van Verordening (EU) 2019/2033 voldoen maar de consolidatiekring en de consolidatiemethode die in de balans in de jaarrekeningen worden gebruikt, identiek zijn aan de consolidatiekring en consolidatiemethode overeenkomstig deel een, titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) 2019/2033, en de beleggingsondernemingen in de toelichting bij de template duidelijk aangeven dat er tussen de betrokken consolidatiekringen en consolidatiemethoden geen verschillen zijn.

e.

Indien beleggingsondernemingen op individuele basis aan de verplichtingen van deel zes van Verordening (EU) 2019/2033 voldoen.

Tabel EU I CCA — Belangrijkste kenmerken van door de onderneming uitgegeven eigen instrumenten

12.

Beleggingsondernemingen volgende de instructies uit deze bijlage bij het invullen van template EU I CCA in bijlage VI, overeenkomstig artikel 49, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033.

13.

Beleggingsondernemingen vullen tabel EU I CCA voor de volgende categorieën in: tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten.

14.

De tabellen omvatten aparte kolommen met de kenmerken van elk wettelijk eigenvermogensinstrument. In gevallen waarin verschillende instrumenten van eenzelfde categorie identieke kenmerken hebben, mogen beleggingsondernemingen deze identieke kenmerken in één kolom vermelden onder opgave van de uitgiften waarop de identieke kenmerken betrekking hebben.

Instructies voor het invullen van de tabel met de belangrijkste kenmerken van door de onderneming uitgegeven eigenvermogensinstrumenten

Rijnummer

Toelichting

1

Emittent

Identificeert uitgevende juridische entiteit.

Vrije tekst

2

Unieke identificatiecode (bv. CUSIP-, ISIN- of Bloomberg-identificatiecode voor onderhandse plaatsing)

Unieke identificatiecode (bv. CUSIP-, ISIN- of Bloomberg-identificatiecode voor onderhandse plaatsing)

Vrije tekst

3

Openbare uitgifte of onderhandse plaatsing

Specificeert of het instrument openbaar is uitgegeven of onderhands is geplaatst.

Kies uit het menu: [Openbaar] [Onderhands]

4

Toepasselijke wet(ten) voor het instrument

Specificeert de voor het instrument geldende wetgeving.

Vrije tekst

5

Type instrument (types vermelden per rechtsgebied)

Specificeert het soort instrument, volgens rechtsgebied.

Selecteer voor tier1-kernkapitaal-instrumenten de naam van het instrument in de tier1-kernkapitaal-lijst die door de EBA wordt gepubliceerd.

Kies voor andere instrumenten uit: door elk rechtsgebied aan beleggingsondernemingen te verstrekken menu-opties — referenties naar de artikelen van Verordening (EU) 2019/2033 voor elk type op te nemen instrument

6

In het toetsingsvermogen opgenomen bedrag (valuta in miljoenen, per recentste rapportagedatum)

Specificeert het in het toetsingsvermogen opgenomen bedrag (totaalbedrag van het instrument dat voor het relevante niveau van de openbaarmaking is opgenomen in het toetsingsvermogen vóór overgangsbepalingen — voor de rapportageverplichtingen gebruikte valuta).

Vrije tekst — geef met name aan of sommige delen van de instrumenten tot verschillende wettelijke eigenvermogensklassen behoren en of het in het toetsingsvermogen opgenomen bedrag verschilt van het uitgegeven bedrag.

7

Nominaal bedrag van het instrument

Nominaal bedrag van het instrument (in de valuta van uitgifte en de valuta die voor de rapportageverplichtingen is gebruikt).

Vrije tekst

8

Uitgifteprijs

Uitgifteprijs van het instrument.

Vrije tekst

9

Aflossingsprijs

Aflossingsprijs van het instrument.

Vrije tekst

10

Boekhoudkundige indeling

Specificeert boekhoudkundige indeling.

Kies uit het menu: [Eigen vermogen] [Vreemd vermogen — geamortiseerde kostprijs] [Vreemd vermogen — waardering tegen reële waarde] [Minderheidsbelang in geconsolideerde dochteronderneming]

11

Oorspronkelijke datum van uitgifte

Specificeert datum van uitgifte.

Vrije tekst

12

Perpetueel of bepaalde looptijd

Specificeert of het om een perpetuele of bepaalde looptijd gaat.

Kies uit het menu: [Perpetueel] [Bepaald]

13

Oorspronkelijke vervaldatum

Voor een instrument met een bepaalde looptijd de oorspronkelijke vervaldatum specificeren (dag, maand en jaar). Voor een perpetueel instrument “geen vervaldatum” vermelden.

Vrije tekst

14

Vervroegd aflosbaar door de emittent na voorafgaande goedkeuring door de toezichthouder

Specificeert of er een calloptie is voor de uitgevende instelling (alle soorten callopties).

Kies uit het menu: [Ja] [Nee]

15

Optionele calldatum, voorwaardelijke calldatums en aflossingsbedrag

Voor instrumenten met een calloptie voor de emittent de eerste calldatum specificeren indien het instrument een calloptie op een bepaald datum (dag, maand en jaar) heeft en daarnaast vermelden of het instrument een fiscale en/of regulatory event call heeft. Ook de prijs bij vervroegde aflossing vermelden. Nuttig om de permanentie te beoordelen.

Vrije tekst

16

Eventuele verdere calldatums

Specificeert het bestaan en de frequentie van eventuele verdere calldatums. Nuttig om de permanentie te beoordelen.

Vrije tekst

17

Vaste of variabele dividenden/coupons

Specificeert of de coupon/het dividend: vast is gedurende de looptijd van het instrument, of variabel gedurende de looptijd van het instrument, dan wel momenteel vast is maar in de toekomst variabel zal worden, of momenteel variabel is maar in de toekomst vast zal worden.

Kies uit het menu: [Vast] [Variabel] [Vast naar variabel] [Variabel naar vast]

18

Couponrente en gerelateerde indexen

Specificeert de couponrente van het instrument en gerelateerde indexen waarnaar de couponrente/het dividendpercentage verwijst.

Vrije tekst

19

Bestaan van een “dividend stopper”

Specificeert of de niet-betaling van een coupon of een dividend op het instrument de betaling van dividenden op gewone aandelen belet (d.w.z. of er een “dividend stopper” is).

Kies uit het menu: [Ja] [Nee]

20

Volledig discretionair, gedeeltelijk discretionair of verplicht (wat tijdsaspect betreft)

Specificeert of de emittent discretionair, gedeeltelijk discretionair of niet discretionair een coupon/dividend betaalt. Indien de instelling volledige discretie heeft om onder alle omstandigheden coupon-/dividendbetalingen te annuleren, moet zij “volledig discretionair” kiezen (ook wanneer er een dividend stopper is die niet tot gevolg heeft dat de instelling wordt belet betalingen op het instrument te annuleren). Indien aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan voordat de betaling kan worden geannuleerd (bv. het eigen vermogen moet onder een bepaalde drempel liggen), moet de instelling “gedeeltelijk discretionair” kiezen. Indien de instelling de betaling alleen kan annuleren bij insolventie van de instelling, moet zij “verplicht” kiezen.

Kies uit het menu: [Volledig discretionair] [Gedeeltelijk discretionair] [Verplicht]

Vrije tekst (redenen voor discretionaire betaling, bestaan van dividend pushers, dividend stoppers, ACSM — Alternative Coupon Satisfaction Mechanism)

21

Volledig discretionair, discretionair of verplicht (wat tijdsaspect betreft)

Specificeert of de emittent volledige, gedeeltelijke of geen discretie heeft over het al of niet betalen van een coupon/dividend.

Kies uit het menu: [Volledig discretionair] [Gedeeltelijk discretionair] [Verplicht]

22

Bestaan van oplopende couponrente of een andere prikkel om af te lossen

Specificeert of het instrument een oplopende couponrente heeft dan wel of er een andere prikkel is om het af te lossen

Kies uit het menu: [Ja] [Nee]

23

Niet-cumulatief of cumulatief

Specificeert of dividenden/coupons cumulatief of niet-cumulatief zijn.

Kies uit het menu: [Niet-cumulatief] [Cumulatief] [ACSM]

24

Converteerbaar of niet-converteerbaar

Specificeert of het instrument converteerbaar is of niet.

Kies uit het menu: [Converteerbaar] [Niet-converteerbaar]

25

Indien converteerbaar, conversietrigger(s)

Specificeert de voorwaarden waaronder het instrument geconverteerd wordt, daaronder begrepen het punt van niet-levensvatbaarheid (PoNV). Indien een of meer autoriteiten bevoegd zijn om de conversie te triggeren, worden die autoriteiten vermeld. Voor elk van de autoriteiten wordt aangegeven of de contractvoorwaarden van het instrument in de rechtsgrondslag voorzien op basis waarvan de autoriteit de conversie kan triggeren (contractuele benadering), dan wel of de wetgeving in de rechtsgrondslag voorziet (wettelijke benadering).

Vrije tekst

26

Indien converteerbaar, volledig of gedeeltelijk

Specificeert of het instrument steeds volledig converteerbaar is, volledig of gedeeltelijk converteerbaar is, of steeds gedeeltelijk wordt geconverteerd.

Kies uit het menu: [Steeds volledig] [Volledig of gedeeltelijk] [Steeds gedeeltelijk]

27

Indien converteerbaar, conversiekoers

Specificeert koers voor conversie in het meer verliesabsorberende instrument.

Vrije tekst

28

Indien converteerbaar, verplichte of optionele conversie

Specificeert voor converteerbare instrumenten of conversie verplicht is of optioneel.

Kies uit het menu: [Verplicht] [Optioneel] [n.v.t.] en [naar keuze van de houders] [naar keuze van de emittent] [naar keuze van zowel houders als emittent]

29

Indien converteerbaar, aangeven in welk soort instrument het kapitaalinstrument converteerbaar is

Specificeert voor converteerbare instrumenten in welk soort instrument het instrument converteerbaar is.

Kies uit het menu: [tier 1-kernkapitaal] [Aanvullend-tier 1] [Tier 2] [Andere]

30

Indien converteerbaar, de emittent specificeren vermelden het instrument waarin geconverteerd wordt.

Specificeer, indien converteerbaar, de emittent van het instrument waarin geconverteerd wordt.

Vrije tekst

31

Write-down features

Specificeert of er een write-down feature is.

Kies uit het menu: [Ja] [Nee]

32

Indien afwaardering, write-down trigger(s)

Specificeert de triggers waarop afwaardering plaatsvindt, daaronder begrepen het punt van niet-levensvatbaarheid (PoNV). Indien een of meer autoriteiten bevoegd zijn om de afwaardering te triggeren, worden die autoriteiten vermeld. Voor elk van de autoriteiten wordt aangegeven of de contractvoorwaarden van het instrument in de rechtsgrondslag voorzien op basis waarvan de autoriteit afwaardering kan triggeren (contractuele benadering), dan wel of de wetgeving in de rechtsgrondslag voorziet (wettelijke benadering).

Vrije tekst

33

Indien afwaardering, volledig of gedeeltelijk

Specificeert of het instrument steeds volledig afgeboekt wordt, gedeeltelijk kan worden afgeboekt, of steeds gedeeltelijk wordt afgeboekt. Nuttig om het niveau van verliesabsorptie bij afwaardering te beoordelen.

Kies uit het menu: [Steeds volledig] [Volledig of gedeeltelijk] [Steeds gedeeltelijk]

34

Indien afwaardering, permanent of tijdelijk

Specificeert voor afboekbare instrumenten of de afwaardering permanent of tijdelijk is.

Kies uit het menu: [Permanent] [Tijdelijk] [n.v.t.]

35

Indien tijdelijke afwaardering, beschrijving van het opwaarderingsmechanisme

Beschrijft het opwaarderingsmechanisme.

Vrije tekst

36

Niet-conforme overgegane kenmerken

Specificeert of er niet-conforme kenmerken zijn.

Kies uit: [Ja] of [Nee].

37

Zo ja, niet-conforme kenmerken specificeren.

Indien er niet-conforme kenmerken zijn, specificeert de instelling welke.

Vrije tekst

38

Link naar de volledige voorwaarden van het instrument (signposting)

Beleggingsondernemingen nemen de hyperlink op die toegang geeft tot het prospectus van de uitgifte, dat alle voorwaarden van het instrument bevat.


BIJLAGE VIII

RAPPORTAGE GROEPSKAPITAALCRITERIUM

TEMPLATES BELEGGINGSONDERNEMINGEN

Templatenummer

Templatecode

Naam template/groep templates

Verkorte naam

 

 

GROEPSKAPITAALCRITERIUM

 

11.1

I 11.01

SAMENSTELLING EIGEN VERMOGEN – GROEPSKAPITAALCRITERIUM

I11.1

11.2

I 11.02

EIGENVERMOGENSINSTRUMENTEN – GROEPSKAPITAALCRITERIUM

I11.2

11.3

I 11.03

INFORMATIE OVER DOCHTERONDERNEMINGEN

I11.3

I 11.01 – SAMENSTELLING EIGEN VERMOGEN – GROEPSKAPITAALCRITERIUM (I11.1)

Rijen

Post

Bedrag

0010

0010

EIGEN VERMOGEN

 

0020

TIER 1-KAPITAAL

 

0030

TIER 1-KERNKAPITAAL

 

0040

Volgestorte kapitaalinstrumenten

 

0050

Agio

 

0060

Ingehouden winsten

 

0070

Ingehouden winsten voorgaande jaren

 

0080

In aanmerking komende winst

 

0090

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

 

0100

Overige reserves

 

0120

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

 

0130

Overige middelen

 

0145

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

 

0150

(-) Eigen tier 1-kerninstrumenten

 

0190

(-) Verlies van het lopende boekjaar

 

0200

(-) Goodwill

 

0210

(-) Andere immateriële activa

 

0220

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

 

0230

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

 

0240

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

 

0250

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

 

0270

(-) Activa van op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds

 

0280

(-) Andere aftrekkingen

 

0295

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

0300

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

0310

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

0320

Agio

 

0335

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

 

0340

(-) Eigen aanvullend-tier 1-instrumenten

 

0380

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

 

0400

(-) Andere aftrekkingen

 

0415

Aanvullend tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

0420

TIER 2-KAPITAAL

 

0430

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

 

0440

Agio

 

0455

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

 

0460

(-) Eigen tier 2-instrumenten

 

0500

(-) Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de moederonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

 

0525

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

 

I 11.02 – EIGENVERMOGENSINSTRUMENTEN – GROEPSKAPITAALCRITERIUM (I11.2)

 

 

Bedrag

Rijen

Post

0010

0010

Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsondernemingsgroep een aanzienlijke deelneming heeft

 

0020

Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsondernemingsgroep een aanzienlijke deelneming heeft

 

0030

Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsondernemingsgroep een aanzienlijke deelneming heeft

 

0040

Belangen van entiteiten uit de financiële sector in de beleggingsondernemingsgroep voor zover deze geen eigen vermogen vormen voor de groepsentiteit waarin de moederonderneming is belegd

 

0050

Achtergestelde vorderingen van entiteiten uit de financiële sector binnen de beleggingsondernemingsgroep

 

0060

Voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van entiteiten binnen de beleggingsondernemingsgroep

 

0070

Totale eigenvermogensvereisten voor de dochterondernemingen

 

I 11.03: INFORMATIE OVER DOCHTERONDERNEMINGEN (I11.3)

Code

Type code

Naam van de onderneming

Moeder-/dochteronderneming

Land

Beleggingen door de moederonderneming

Voorwaardelijke verplichtingen van de moederonderneming ten aanzien van de entiteit

Totale eigenvermogensvereisten

 

Tier 1-kernkapitaal

Aanvullend tier-1-kapitaal

Tier 2-kapitaal

Bezit

Achtergestelde vorderingen

Permanent minimumkapitaalvereiste

K-factorvereiste

Vastekostenvereisten

 

Activa onder beheer

Aangehouden gelden cliënten – Op gescheiden rekeningen

Aangehouden gelden cliënten – Op niet-gescheiden rekeningen

Activa onder bewaring en beheer

Verwerkte orders van cliënten – Contante transacties

Verwerkte orders van cliënten – Derivatentransacties

K-Nettopositierisicovereiste (K-NPR)

Verleende clearingmarge (K-CMG)

Wanbetaling tegenpartij bij een transactie

Dagelijkse transactiestroom (DTF) – Contante transacties

Dagelijkse transactiestroom (DTF) – Derivatentransacties

K-concentratierisicovereiste (K-CON)

0010

0020

0030

0040

0050

0060

0070

0080

0090

0100

0110

0120

0130

0140

0150

0160

0170

0180

0190

0200

0210

0220

0230

0240

0250

0260

0270

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


BIJLAGE IX

RAPPORTAGE GROEPSKAPITAALCRITERIUM

Inhoudsopgave

DEEL I:

ALGEMENE INSTRUCTIES 162

1.

Opzet en conventies 162

1.1

Opzet 162

1.2

Gebruik van nummering 162

1.3

Gebruik van tekens 162

DEEL II:

INSTRUCTIES IN VERBAND MET DE TEMPLATES 163

1.

EIGEN VERMOGEN: OMVANG, SAMENSTELLING, VEREISTEN EN BEREKENING 163

1.1

Algemene opmerkingen 163

1.2.

I 11.01 — SAMENSTELLING EIGEN VERMOGEN — GROEPSKAPITAALCRITERIUM (I11.1) 163

1.2.1.

Instructies voor specifieke posities 163

1.3

I 11.02 — EIGENVERMOGENSVEREISTEN — GROEPSKAPITAALCRITERIUM (I11.2) 169

1.3.1.

Instructies voor specifieke posities 169

1.4

IF 11.03 — INFORMATIE OVER DOCHTERONDERNEMINGEN (IF11.3) 170

1.4.1.

Instructies voor specifieke posities 170

DEEL I:   ALGEMENE INSTRUCTIES

1.   Opzet en conventies

1.1   Opzet

1.

In totaal bestaat de rapportage over het groepskapitaalcriterium uit twee templates:

(a)

Samenstelling eigen vermogen

(b)

Eigenvermogensinstrumenten.

2.

Voor elke template zijn verwijzingen naar wetgeving opgenomen. Nadere informatie over meer algemene aspecten van de rapportage voor elk blok templates, instructies voor specifieke posities, alsmede validatievoorschriften zijn te vinden in dit deel van deze verordening.

1.2   Gebruik van nummering

3.

Het document volgt de in de punten 4 tot en met 7 beschreven conventies voor verwijzingen naar de kolommen, rijen en cellen van de templates. Van die numerieke codes wordt uitgebreid gebruikgemaakt in de validatievoorschriften.

4.

In de instructies wordt de volgende algemene notatie gehanteerd: {Template; Rij; Kolom}.

5.

In het geval van validaties binnen een template, waarbij alleen datapunten uit die template worden gebruikt, verwijzen de notaties niet naar een template: {Rij; Kolom}.

6.

In het geval van templates die uit slechts één kolom bestaan, wordt uitsluitend naar rijen verwezen. {Template; Rij}.

7.

Een asterisk geeft aan dat de validatie geldt voor de gehele rij of kolom.

1.3   Gebruik van tekens

8.

Bedragen die tot een hoger eigen vermogen of tot hogere kapitaalvereisten leiden, of tot hogere liquiditeitsvereisten, worden als positieve waarde gerapporteerd. Daarentegen worden bedragen die tot een lager totaal aan eigen vermogen of tot lagere eigenvermogensvereisten leiden, als negatieve waarde gerapporteerd. Als er een minteken (-) voor het label van een post staat, wordt er voor die post geen positieve waarde verwacht.

DEEL II:   INSTRUCTIES IN VERBAND MET DE TEMPLATES

1.   EIGEN VERMOGEN: OMVANG, SAMENSTELLING, VEREISTEN EN BEREKENING

1.1   Algemene opmerkingen

10.

De afdeling met het overzicht van het eigen vermogen bevat informatie over het eigen vermogen dat een beleggingsonderneming houdt, en over haar eigenvermogensvereisten. Zij bestaat uit twee templates:

(a)

Template I 11.01 geeft de samenstelling van het eigen vermogen dat een beleggingsonderneming houdt: tier 1-kernkapitaal (CET1), aanvullend-tier 1-kapitaal (AT1) en tier 2-kapitaal (T2).

(b)

Template I 11.02 bevat informatie over de eigenvermogensvereisten in het kader van het groepskapitaalcriterium: intragroepsbezit, voorwaardelijke verplichtingen en totale eigenvermogensvereisten van de dochterondernemingen.

(c)

Template I 11.03 bevat de nodige informatie over kapitaalvereisten, voorwaardelijke verplichtingen, achtergestelde vorderingen en belangen in entiteiten in de financiële sector op het niveau van dochterondernemingen, uitgesplitst naar entiteit.

11.

De posten in deze templates zijn exclusief overgangsaanpassingen. Dit betekent dat de cijfers (behalve wanneer het overgangseigenvermogensvereiste specifiek is vermeld) worden berekend volgens de definitieve bepalingen (d.w.z. als waren er geen overgangsbepalingen).

1.2.   I 11.01 — SAMENSTELLING EIGEN VERMOGEN — GROEPSKAPITAALCRITERIUM (I11.1)

1.2.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

EIGEN VERMOGEN

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Het eigen vermogen van een beleggingsonderneming bestaat uit de som van haar tier 1- en tier 2-kapitaal.

0020

TIER 1-KAPITAAL

Het tier 1-kapitaal is de som van het tier 1-kernkapitaal en het aanvullend-tier 1-kapitaal.

0030

TIER 1-KERNKAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 50 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0040

Volgestorte kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt a), en artikelen 27 tot en met 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Kapitaalinstrumenten van onderlinge maatschappijen, coöperaties of soortgelijke instellingen (artikelen 27 en 29 van Verordening (EU) nr. 575/2013) worden opgenomen.

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen.

In noodsituaties bij autoriteiten geplaatste kapitaalinstrumenten worden opgenomen indien alle voorwaarden van artikel 31 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vervuld.

0050

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post te rapporteren bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

0060

Ingehouden winsten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Onder “ingehouden winsten” wordt verstaan de ingehouden winsten van het voorgaande jaar plus de in aanmerking komende tussentijdse of jaareindewinsten.

De totale som van de rijen 0070 en 0080 wordt gerapporteerd.

0070

Ingehouden winsten voorgaande jaren

Artikel 4, lid 1, punt 123, en artikel 26, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

In artikel 4, lid 1, punt 123, van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden “ingehouden winsten” omschreven als “de resultaten van het voorgaande jaar die zijn overgedragen door definitieve bestemming van het resultaat overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving”.

0080

In aanmerking komende winst

Artikel 4, lid 1, punt 121, artikel 26, lid 2, en artikel 36, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Krachtens artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 mogen tussentijdse of jaareinderesultaten, met de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten, als ingehouden winsten worden opgenomen indien bepaalde voorwaarden zijn vervuld.

0090

Geaccumuleerde overige onderdelen van het totaalresultaat

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 26, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0100

Overige reserves

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 117, en artikel 26, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het te rapporteren bedrag is het bedrag na aftrek van eventuele op het tijdstip van de berekening te verwachten belastingheffingen.

0120

Aanpassingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van prudentiële filters

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0130

Overige middelen

Artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033

0145

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 1-KERNKAPITAAL

Artikel 8, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033 en artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van punt i) van dat lid.

De totale som van de rijen 0150 en 0190-0280 wordt gerapporteerd.

0150

(-) Eigen tier 1-kerninstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt f), en artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Op de rapportagedatum door de rapporterende instelling of groep gehouden eigen tier 1-kernkapitaal. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 42 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Aandelenbelangen die als “Niet in aanmerking komende kapitaalinstrumenten” zijn opgenomen, worden niet in deze rij gerapporteerd.

Het met de eigen aandelen verband houdende agio wordt in het te rapporteren bedrag opgenomen.

0190

(-) Verlies van het lopende boekjaar

Artikel 36, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0200

(-) Goodwill

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 113, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0210

(-) Andere immateriële activa

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 4, lid 1, punt 115, artikel 36, lid 1, punt b), en artikel 37, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Andere immateriële activa” zijn de immateriële activa overeenkomstig de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen minus de goodwill, eveneens volgens de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

0220

(-) Uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en die niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, na aftrek van daaraan gerelateerde belastingverplichtingen

Artikel 9, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0230

(-) Gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector waarvan het bedrag hoger ligt dan 15 % van het eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

0240

(-) Totaal gekwalificeerde deelnemingen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector, dat hoger ligt dan 60 % van haar eigen vermogen

Artikel 10, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

0250

(-) Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de moederonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt h), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Met EU-moederonderneming wordt in deze rij bedoeld: EU-moederbeleggingsondernemingen, EU-moederbeleggingsholdings en gemengde financiële EU-moederholdings of iedere onderneming die een beleggingsonderneming, financiële instelling, nevendiensten verrichtende onderneming en verbonden agent is.

0270

(-) Activa van op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds

Artikel 9, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 36, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0280

(-) Andere aftrekkingen

De som van alle andere aftrekkingen overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van de aftrekkingen overeenkomstig artikel 36, lid 1, punt i), van Verordening (EU) nr. 575/2013 die niet zijn opgenomen in de rijen 0150 tot en met 0270.

0295

Tier 1-kernkapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 1-kernkapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 1, 2 en 3, en artikelen 484 tot en met 487 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overige overgangsaanpassingen van het tier 1-kernkapitaal (artikelen 469 tot en met 478 en artikel 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 1-kernkapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Andere tier 1-kernkapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 1-kernkapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 0040 tot en met 0280 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

0300

AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 61 van Verordening (EU) nr. 575/2013

0310

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 51, punt a), en artikelen 52, 53 en 54 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen in het te rapporteren bedrag.

0320

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 51, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post te rapporteren bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

0335

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN AANVULLEND-TIER 1-KAPITAAL

Artikel 56 van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van punt d) van dat artikel

De totale som van de rijen 340, 0380 en 0400 wordt gerapporteerd.

0340

(-) Eigen aanvullend-tier 1-instrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 52, lid 1, punt b), artikel 56, punt a), en artikel 57 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Op de rapportagedatum door de beleggingsonderneming gehouden eigen aanvullend-tier 1-instrumenten. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 57 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Het met de eigen aandelen verband houdende agio wordt in het te rapporteren bedrag opgenomen.

0380

(-) Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de moederonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 56, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Met EU-moederonderneming wordt in deze rij bedoeld: EU-moederbeleggingsondernemingen, EU-moederbeleggingsholdings en gemengde financiële EU-moederholdings of iedere onderneming die een beleggingsonderneming, financiële instelling, nevendiensten verrichtende onderneming en verbonden agent is.

0400

(-) Andere aftrekkingen

De som van alle andere aftrekkingen overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van de aftrekkingen overeenkomstig artikel 56, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 die niet zijn opgenomen in de rijen 0340 tot en met 0380.

0415

Aanvullend tier 1-kapitaal: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van aanvullend tier 1-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 4 en 5, artikelen 484 tot en met 487 en artikelen 489 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overige overgangsaanpassingen van het aanvullend-tier 1-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 474, 475, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van aftrekkingen als gevolg van overgangsbepalingen.

Van aanvullend-tier 1-bestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt, afgetrokken van het tier-1-kernkapitaal overeenkomstig artikel 36, lid 1, punt j), van Verordening (EU) nr. 575/2013: Aanvullend-tier 1-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 0030 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken en is het gelijk aan het tegengestelde getal van het van aanvullend-tier 1-bestanddelen af te trekken bedrag dat het aanvullend-tier 1-kapitaal overschrijdt dat, samen met andere aftrekkingen, in rij 0280 is opgenomen.

Andere aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een aanvullend-tier 1-kapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 0310 tot en met 0400 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

0420

TIER 2-KAPITAAL

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 71 van Verordening (EU) nr. 575/2013

De totale som van de rijen 0430-0450 en 0525 wordt gerapporteerd.

0430

Volgestorte, direct uitgegeven kapitaalinstrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt a), en artikelen 63 en 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Het met de instrumenten verband houdende agio wordt niet opgenomen in het te rapporteren bedrag.

0440

Agio

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 62, punt b), en artikel 65 van Verordening (EU) nr. 575/2013

“Agio” betekent hetzelfde als in de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen.

Het onder deze post te rapporteren bedrag is het gedeelte dat verband houdt met de “Volgestorte kapitaalinstrumenten”.

0455

(-) TOTAAL AFTREKKINGEN VAN TIER 2-KAPITAAL

Artikel 66 van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van punt d) van dat artikel

0460

(-) Eigen tier 2-instrumenten

Artikel 9, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 63, punt b), i), artikel 66, punt a), en artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Eigen tier 2-instrumenten van de rapporterende instelling of groep op de rapportagedatum. Met inachtneming van de uitzonderingen van artikel 67 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Aandelenbelangen die als “Niet in aanmerking komende kapitaalinstrumenten” zijn opgenomen, worden niet in deze rij gerapporteerd.

Het met de eigen aandelen verband houdende agio wordt in het te rapporteren bedrag opgenomen.

0500

(-) Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de moederonderneming geen aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 9, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033

Artikel 66, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013

Met EU-moederonderneming wordt in deze rij bedoeld: EU-moederbeleggingsondernemingen, EU-moederbeleggingsholdings en gemengde financiële EU-moederholdings of iedere onderneming die een beleggingsonderneming, financiële instelling, nevendiensten verrichtende onderneming en verbonden agent is.

0525

Tier 2: Andere kapitaalbestanddelen, aftrekkingen en aanpassingen

Deze rij omvat de som van de volgende posten (voor zover van toepassing):

Overgangsaanpassingen als gevolg van tier 2-kapitaalinstrumenten waarop grandfatheringbepalingen van toepassing zijn (artikel 483, leden 6 en 7, en artikelen 484, 486, 490 en 491 van Verordening (EU) nr. 575/2013).

Overige overgangsaanpassingen van het tier 2-kapitaal (artikelen 472, 473 bis, 476, 477, 478 en 481 van Verordening (EU) nr. 575/2013): aanpassingen van de aftrekkingen van tier 2-kapitaal als gevolg van overgangsbepalingen.

Van tier 2-kapitaalbestanddelen af te trekken bedrag dat het tier 2-kapitaal overschrijdt, afgetrokken van het aanvullend-tier 1-kapitaal overeenkomstig artikel 56, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013: tier 2-kapitaal kan niet negatief zijn, maar het is wel mogelijk dat de aftrekkingen van de tier 2-kapitaalbestanddelen groter zijn dan het bedrag aan beschikbare tier 2-kapitaalbestanddelen. Wanneer dit het geval is, vertegenwoordigt deze post het bedrag dat nodig is om het in rij 0420 gerapporteerde bedrag tot nul op te trekken.

Andere tier 2-kapitaalbestanddelen of aftrekkingen van een tier 2-kapitaalbestanddeel die niet aan een van de rijen 0430 tot en met 0500 kunnen worden toegewezen.

Deze rij niet gebruiken om kapitaalbestanddelen of aftrekkingen die niet onder Verordening (EU) 2019/2033 of Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op te nemen in de berekening van de solvabiliteitsratio’s.

1.3   I 11.02 — EIGENVERMOGENSVEREISTEN — GROEPSKAPITAALCRITERIUM (I11.2)

1.3.1.   Instructies voor specifieke posities

Rij

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsondernemingsgroep een aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033, juncto artikel 36, lid 1, punt i), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0020

Aanvullend-tier 1-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsondernemingsgroep een aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033, juncto artikel 56, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0030

Tier 2-instrumenten van entiteiten uit de financiële sector waarin de beleggingsondernemingsgroep een aanzienlijke deelneming heeft

Artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033, juncto artikel 66, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0040

Belangen van entiteiten uit de financiële sector in de beleggingsondernemingsgroep voor zover deze geen eigen vermogen vormen voor de groepsentiteit waarin de moederonderneming is belegd

Artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Deze rij omvat de belangen van de moederonderneming voor zover deze geen eigen vermogen vormen voor de groepsentiteit waarin de moederonderneming is belegd.

0050

Achtergestelde vorderingen van entiteiten uit de financiële sector binnen de beleggingsondernemingsgroep

Artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Deze rij omvat de achtergestelde vorderingen van de moederonderneming voor zover deze geen eigen vermogen vormen voor de groepsentiteit waarin de moederonderneming is belegd.

0060

Voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van entiteiten binnen de beleggingsondernemingsgroep

Artikel 8, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

0070

Totale eigenvermogensvereisten voor de dochterondernemingen

Indien artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033 van toepassing is.

1.4   IF 11.03 — INFORMATIE OVER DOCHTERONDERNEMINGEN (IF11.3)

10.

Alle entiteiten die worden meegerekend voor het groepskapitaalcriterium, worden in deze template gerapporteerd. Dit omvat ook de moederonderneming van de groep zelf.

1.4.1.   Instructies voor specifieke posities

Kolommen

Verwijzingen naar wetgeving en instructies

0010

Code

De code als onderdeel van een identificatiecode van de rij moet voor elke gerapporteerde entiteit uniek zijn. Voor beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen is die code de LEI-code. Voor andere entiteiten is de code de LEI-code of, als die niet beschikbaar is, een nationale code. De code is uniek en wordt consequent gebruikt, te allen tijde en in alle templates. De code moet steeds een waarde hebben.

0020

Type code

De beleggingsondernemingen geven het in kolom 0010 gerapporteerde type code aan als “type LEI-code” of “type nationale code”.

Het type code wordt steeds gerapporteerd.

0030

Naam van de onderneming

Naam van de onderneming binnen de consolidatiekring.

0040

Moeder-/dochteronderneming

Geeft aan of de in de rij gerapporteerde entiteit de moederonderneming van de groep is of een dochteronderneming.

0050

Land

Het land waar de dochteronderneming is gevestigd, wordt gerapporteerd.

0060-0100

Beleggingen door de moederonderneming

Artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

In deze afdeling worden de beleggingen van de moederonderneming in de groepsentiteiten gerapporteerd.

0060

Tier 1-kernkapitaal

Artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033, juncto artikel 36, lid 1, punt i), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0070

Aanvullend tier-1-kapitaal

Artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033, juncto artikel 56, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0080

Tier 2-kapitaal

Artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033, juncto artikel 66, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013

0090

Bezit

Artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Deze kolom omvat de belangen van de moederonderneming voor zover deze geen eigen vermogen vormen voor de groepsentiteit waarin de moederonderneming is belegd.

0100

Achtergestelde vorderingen

Artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

Deze kolom omvat de achtergestelde vorderingen van de moederonderneming voor zover deze geen eigen vermogen vormen voor de groepsentiteit waarin de moederonderneming is belegd.

0110

Voorwaardelijke verplichtingen van de moederonderneming ten aanzien van de entiteit

Artikel 8, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

0120

Totale eigenvermogensvereisten voor de dochterondernemingen

Artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) 2019/2033

0130

Permanent minimumkapitaalvereiste

Artikel 14 van Verordening (EU) 2019/2033

0140

K-factorvereiste

Artikel 15 van Verordening (EU) 2019/2033

0150

Activa onder beheer

Artikel 15, lid 2, en artikel 17 van Verordening (EU) 2019/2033

0160

Aangehouden gelden cliënten — Op gescheiden rekeningen

Artikel 15, lid 2, en artikel 18 van Verordening (EU) 2019/2033

0170

Aangehouden gelden cliënten — Op niet-gescheiden rekeningen

Artikel 15, lid 2, en artikel 18 van Verordening (EU) 2019/2033

0180

Activa onder bewaring en beheer

Artikel 15, lid 2, en artikel 19 van Verordening (EU) 2019/2033

0190

Verwerkte orders van cliënten — Contante transacties

Artikel 15, lid 2, artikel 20, lid 1, en artikel 20, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033

0200

Verwerkte orders van cliënten — Derivatentransacties

Artikel 15, lid 2, artikel 20, lid 1, en artikel 20, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033

0210

K-Nettopositierisicovereiste (K-NPR)

Artikel 22 van Verordening (EU) 2019/2033

0220

Verleende clearingmarge (K-CMG)

Artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033

0230

Wanbetaling tegenpartij bij een transactie

Artikel 26 en artikel 24 van Verordening (EU) 2019/2033

0240

Dagelijkse transactiestroom (DTF) — Contante transacties

Voor de berekening van het K-factorvereiste rapporteren beleggingsondernemingen door de coëfficiënt van artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033 toe te passen.

Bij marktstress passen beleggingsondernemingen, overeenkomstig artikel 15, lid 5, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033, een bijgestelde coëfficiënt toe zoals vermeld in dat punt.

De dagelijkse transactiestroom (DTF) wordt berekend overeenkomstig artikel 33, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2019/2033.

0250

Dagelijkse transactiestroom (DTF) — Derivatentransacties

Voor de berekening van het K-factorvereiste rapporteren beleggingsondernemingen door de coëfficiënt van artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033 toe te passen.

Bij marktstress passen beleggingsondernemingen, overeenkomstig artikel 15, lid 5, punt c), van Verordening (EU) 2019/2033, een bijgestelde coëfficiënt toe zoals vermeld in dat punt.

De dagelijkse transactiestroom (DTF) wordt berekend overeenkomstig artikel 33, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/2033.

0260

K-concentratierisicovereiste (K-CON)

Artikel 37, lid 2, en artikel 24 van Verordening (EU) 2019/2033

0270

Vastekostenvereisten

Artikel 13 van Verordening (EU) 2019/2033


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/173


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2285 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2021

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 wat betreft de opneming in een lijst van plaagorganismen, verboden en voorschriften voor het binnenbrengen in en het verkeer binnen de Unie van planten, plantaardige producten en andere materialen, en tot intrekking van de Beschikkingen 98/109/EG en 2002/757/EG en de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2020/885 en (EU) 2020/1292

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 5, lid 2, artikel 32, lid 2, artikel 37, leden 2 en 4, artikel 40, lid 2, artikel 41, lid 2, artikel 53, lid 2, artikel 54, lid 2, artikel 72, lid 1, artikel 73, artikel 79, lid 2, en artikel 80, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (2) is een lijst van EU-quarantaineorganismen, ZP-quarantaineorganismen en door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen vastgesteld. Daarnaast bevat zij voorschriften voor het binnenbrengen in of het verkeer binnen de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen, teneinde te voorkomen dat die plaagorganismen het grondgebied van de Unie binnendringen, er zich vestigen en er zich verspreiden.

(2)

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 moet worden gewijzigd om rekening te houden met de beschikbare wetenschappelijke en technische informatie uit risicobeoordelingen, -indelingen en -analyses met betrekking tot plaagorganismen die zijn uitgevoerd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), de Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee (“EPPO”) en de lidstaten. Dergelijke wijzigingen zijn ook noodzakelijk op grond van onderscheppingen van plaagorganismen aan de grenzen van de Unie en uitbraken op het grondgebied van de Unie, en door nadere analyses door de desbetreffende werkgroepen van de Commissie.

(3)

De EFSA heeft een aantal in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 opgenomen plaagorganismen herbeoordeeld om hun fytosanitaire status te actualiseren in overeenstemming met de meest recente technische en wetenschappelijke ontwikkelingen (“de herbeoordeling”). Wat groepen gereguleerde plaagorganismen betreft, zijn bij die herbeoordeling de desbetreffende plaagorganismen uitsluitend onderzocht met betrekking tot hun aanwezigheid op het grondgebied van de Unie — dus niet met betrekking tot het gehele Europese continent.

(4)

Als gevolg van die herbeoordeling moeten de soorten en geslachten die voldoen aan de criteria van artikel 3 van en bijlage I, deel 1, bij Verordening (EU) 2016/2031 van de groepen Acleris spp. (3), Choristoneura spp. (4), Cicadellidae, bekend als vectoren van Xylella fastidiosa (Wells et al.(5), Margarodidae (6), Premnotrypes spp. (7), Palm lethal yellowing phytoplasmas (8), Tephritidae (9), virussen, viroïden en fytoplasma’s van aardappelen (10) en virussen, viroïden en fytoplasma’s van Cydonia Mill., Fragaria L., Malus Mill., Prunus L., Pyrus L., Ribes L., Rubus L. en Vitis L. (11) worden vermeld in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(5)

Op basis van de herbeoordeling van de groep Tephritidae zijn specifieke soorten en geslachten geïdentificeerd die niet of beperkt op het grondgebied van de Unie aanwezig zijn en als EU-quarantaineorganismen moeten worden opgenomen. Diverse geslachten moeten als EU-quarantaineorganismen worden opgenomen zodat er beschermende maatregelen tegen kunnen worden genomen, in afwachting van de beschikbaarheid van methoden om hen op soortniveau te identificeren, met name in de larvale stadia. De respectieve bijzondere voorschriften van bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Op basis van de herbeoordeling voldoen de niet-Europese isolaten van de aardappelvirussen A, M, V en Y, alsmede Arracacha virus B, oca strain en Papaya leaf crumple virus niet langer aan de voorwaarden van artikel 3 van en bijlage I, deel 1, bij Verordening (EU) 2016/2031 wat hun potentiële gevolgen betreft, en mogen zij niet langer als EU-quarantaineorganismen worden aangemerkt. Zij moeten dus worden geschrapt van de lijst van EU-quarantaineorganismen in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(7)

Op basis van de herbeoordeling is vastgesteld dat Citrus chlorotic spot virus voldoet aan de voorwaarden van artikel 3 van en bijlage I, deel 1, bij Verordening (EU) 2016/2031 wat het grondgebied van de Unie betreft; het moet daarom worden opgenomen in de lijst van EU-quarantaineorganismen in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(8)

De namen van de plaagorganismen Amauromyza maculosa (Malloch), Anomala orientalis (Waterhouse), Cicadellidae, bekend als vectoren van Xylella fastidiosa (Wells et al.), Heliothis zea (Boddie), Phoma andina (Turkensteen), Rhizoecus hibisci Kawai & Takagi, Scolytidae spp. en Witches’ broom disease of lime moeten worden vervangen door respectievelijk Nemorimyza maculosa (Malloch) (12), Exomala orientalis (Waterhouse) (13), Cicadomorpha, bekend als vectoren van Xylella fastidiosa (Wells et al.) (14), Helicoverpa zea (Boddie) (15), Stagonosporopsis andigena (Turkensteen) Aveskamp, Gruyter & Verkley (16), Ripersiella hibisci Kawai & Takagi (17), Scolytinae spp. (18) en Candidatus Phytoplasma aurantifolia-referentiestam (19), teneinde rekening te houden met de in de respectieve wetenschappelijke adviezen van de EFSA gesignaleerde recentste ontwikkelingen in de internationale nomenclatuur.

(9)

Strawberry witches’ broom disease is vermeld als een ziekte die Fragaria L. aantast. Het fytoplasma dat de ziekte veroorzaakt, is in het verleden niet met behulp van moleculaire identificatiemiddelen geïdentificeerd. Op basis van een recent wetenschappelijk advies van de EFSA (20) moet het fytoplasma dat voorheen bekend stond als Strawberry witches’ broom phytoplasma en dat was opgenomen in bijlage II, deel A, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, worden geschrapt en vervangen door een vermelding voor Candidatus Phytoplasma hispanicum.

(10)

Voorts is het, gezien het feit dat Candidatus Phytoplasma australiense Davis et al. niet op het grondgebied van de Unie voorkomt, en gelet op het relevante advies van de EFSA, technisch gerechtvaardigd om het betrokken plaagorganisme op te nemen als EU-quarantaineorganisme in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072. Bijgevolg moet dat plaagorganisme worden geschrapt van de lijst van door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen in bijlage IV, deel J, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 betreffende teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt van Fragaria L. worden gebruikt.

(11)

De bijzondere voorschriften in bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 betreffende Strawberry witches’ broom phytoplasma moeten derhalve worden vervangen door bijzondere voorschriften betreffende Candidatus Phytoplasma australiense Davis et al. (referentiestam), Candidatus Phytoplasma fraxini (referentiestam) Griffiths et al. en Candidatus Phytoplasma hispanicum (referentiestam) Davis et al., aangezien de EFSA heeft vastgesteld dat die plaagorganismen gevolgen hebben voor Fragaria L.

(12)

Het plaagorganisme Anoplophora glabripennis (Motschulsky) is opgenomen in bijlage II, deel A, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072. Italië heeft echter aangegeven dat dit plaagorganisme in bepaalde delen van zijn grondgebied niet meer kan worden uitgeroeid en heeft verzocht om een beheersingsregeling. Bijgevolg moet dit plaagorganisme worden vermeld als een plaagorganisme waarvan bekend is dat het op het grondgebied van de Unie voorkomt en dus worden verplaatst naar bijlage II, deel B, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(13)

Spanje heeft in 2015 een risicoanalyse met betrekking tot het plaagorganisme Euwallacea sp. (ambrosiakever) en de daarmee geassocieerde schimmels Fusarium ambrosium en Fusarium euwallaceae uitgevoerd (21), en de EPPO heeft in 2017 een verslag van een risicoanalyse met betrekking tot plaagorganismen gepubliceerd dat gebaseerd was op de door Spanje uitgevoerde risicoanalyse met betrekking tot de plaagorganismen Euwallacea fornicatus sensu lato en Fusarium euwallaceae (22). Volgens die analyses voldoen die plaagorganismen aan de voorwaarden van artikel 3 van en bijlage I, deel 1, bij Verordening (EU) 2016/2031 wat het grondgebied van de Unie betreft. Euwallacea fornicatus sensu lato wordt reeds gereguleerd als EU-quarantaineorganisme in bijlage II, deel A, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 onder de groep Scolytidae spp. (niet-Europese). Dit plaagorganisme moet nu specifiek worden opgenomen in bijlage II, deel A, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, daar er bijzondere voorschriften ten aanzien van dit plaagorganisme moeten worden vastgesteld. De symbionten Fusarium ambrosium en Fusarium euwallaceae moeten, als gevolg van wijzigingen in de taxonomie, worden gereguleerd onder de wetenschappelijke namen Neocosmospora ambrosia en Neocosmospora euwallaceae.

(14)

De EPPO heeft diverse risicoanalysen uitgevoerd met betrekking tot de plaagorganismen Apriona germari (Hope), Apriona rugicollis Chevrolat, Apriona cinerea Chevrolat (23), Ceratothripoides claratris (Shumsher) (24), Massicus raddei (Blessig) (25), Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback (26), Prodiplosis longifila Gagné (27) en Trirachys sartus Solsky (28). Volgens die analyses voldoen die plaagorganismen aan de voorwaarden van artikel 3 van en bijlage I, deel 1, bij Verordening (EU) 2016/2031 wat het grondgebied van de Unie betreft; zij moeten daarom worden opgenomen als EU-quarantaineorganismen in bijlage II, deel A, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(15)

Op basis van een door de EPPO ontwikkelde methodologie (29) is geconcludeerd dat Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto voldoet aan de criteria voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen in bijlage I, deel 4, bij Verordening (EU) 2016/2031. Het is derhalve gerechtvaardigd om dat plaagorganisme te vermelden in bijlage IV, delen D en M, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, waarin gereguleerde niet-quarantaineorganismen zijn opgenomen met betrekking tot respectievelijk teeltmateriaal van siergewassen en teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt van Actinidia Lindl. worden gebruikt. Bovendien moeten er, ook om de aanwezigheid van dat plaagorganisme op de desbetreffende voor opplant bestemde planten te voorkomen, specifieke maatregelen worden vastgesteld in bijlage V, delen C en K, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(16)

In Uitvoeringsverordening (EU) 2020/885 van de Commissie (30) zijn maatregelen vastgesteld om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Pseudomonas syringae pv. actinidiae te voorkomen.

(17)

Omwille van de juridische duidelijkheid moet Uitvoeringsverordening (EU) 2020/885 van de Commissie worden ingetrokken, aangezien de bepalingen ervan zullen worden overgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(18)

Op basis van de door de EPPO ontwikkelde methodologie is geconcludeerd dat Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld voldoet aan de criteria voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen in bijlage I, deel 4, bij Verordening (EU) 2016/2031. Het is derhalve gerechtvaardigd om dat plaagorganisme te vermelden in bijlage IV, delen D, E en J, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, waarin gereguleerde niet-quarantaineorganismen zijn opgenomen met betrekking tot respectievelijk teeltmateriaal van siergewassen, bosbouwkundig teeltmateriaal, met uitzondering van zaden, en teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt. Bovendien moeten er, ook om de aanwezigheid van dat plaagorganisme op de relevante voor opplant bestemde planten te voorkomen, specifieke maatregelen worden vastgesteld in bijlage V, delen C en D, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(19)

Op basis van de door de EPPO ontwikkelde methodologie is geconcludeerd dat Citrus bark cracking viroid (“CBCVd”) voldoet aan de criteria voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen in bijlage I, deel 4, bij Verordening (EU) 2016/2031. Het is derhalve gerechtvaardigd om dat plaagorganisme te vermelden in bijlage IV, deel L, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, waarin gereguleerde niet-quarantaineorganismen betreffende voor opplant bestemde planten van Humulus lupulus L. in een lijst zijn opgenomen. Om de aanwezigheid van dat plaagorganisme op de desbetreffende voor opplant bestemde planten te voorkomen, moeten specifieke maatregelen worden vastgesteld in bijlage V, deel J, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(20)

Op basis van de risicobeheersmaatregelen tegen Candidatus Phytoplasma pyri die de lidstaten sinds de inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 hebben genomen, en na uitwisselingen met lidstaten over de evenredigheid van deze maatregelen, moeten de risicobeheersmaatregelen tegen dit plaagorganisme worden herzien. In bijlage V, deel C, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 moeten bijgewerkte maatregelen worden opgenomen om de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma pyri op specifieke voor opplant bestemde planten te voorkomen.

(21)

In bijlage V, deel E, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 moeten de namen Bruchus pisorum (L.) en Bruchus rufimanus L. worden gewijzigd in respectievelijk Bruchus pisorum (Linnaeus) en Bruchus rufimanus Boheman, teneinde rekening te houden met de regels van de International Code of Zoological Nomenclature (Internationale code van zoölogische nomenclatuur).

(22)

Pootaardappelknollen kunnen momenteel worden verkregen van planten die groeien in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Candidatus Liberibacter solanacearum Liefting et al. De maatregelen betreffende partijen pootaardappelen met betrekking tot dat plaagorganisme in bijlage V, deel F, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 moeten derhalve worden gewijzigd om dit feit in aanmerking te nemen en het mogelijk te maken minder strenge voorschriften vast te stellen voor pootaardappelen die in dergelijke gebieden zijn geteeld.

(23)

Op basis van de wetenschappelijke en technische kennis, een door de EFSA uitgevoerde risicobeoordeling met betrekking tot het betreffende plaagorganisme (31) en het door de EPPO gepubliceerde document inzake risicobeheersing met betrekking tot plaagorganismen (32) moet het binnenbrengen in de Unie van bast, zonder andere delen, van Acer macrophyllum Pursh, Aesculus californica (Spach) Nutt., Lithocarpus densiflorus (Hook. & Arn.) Rehd., Quercus L. en Taxus brevifolia Nutt. van oorsprong uit Canada, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Vietnam, worden verboden omdat dit een onaanvaardbaar risico op het EU-quarantaineorganisme Phytophthora ramorum (niet-EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld oplevert. Die plantaardige producten moeten daarom worden opgenomen in bijlage VI bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 wat die derde landen betreft, en de daarmee samenhangende wijzigingen moeten worden aangebracht in de bijlagen VII en XI bij die verordening, onverminderd de toepassing van het recht van de Unie op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland bij het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol.

(24)

Op basis van de wetenschappelijke en technische kennis, een door de EFSA uitgevoerde risicobeoordeling met betrekking tot plaagorganismen en het door de EPPO gepubliceerde verslag inzake risicobeheersing met betrekking tot plaagorganismen is het passend bijzondere voorschriften vast te stellen voor het binnenbrengen op en het verkeer binnen het grondgebied van de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen, op grond van de kans dat het EU-quarantaineorganisme Phytophthora ramorum (niet-EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld in of op hen aanwezig is. De relevante planten en plantaardige producten moeten derhalve worden opgenomen in bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(25)

In Beschikking 2002/757/EG van de Commissie (33) zijn noodmaatregelen vastgesteld om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in ‘t Veld te voorkomen.

(26)

Omwille van de juridische duidelijkheid moet Beschikking 2002/757/EG worden ingetrokken, aangezien de bepalingen ervan zullen worden overgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(27)

Bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 voorziet onder meer in een voorschrift voor de registratie van plaatsen waar voor opplant bestemde planten worden geproduceerd en de noodzaak van inspectie. De ervaring heeft geleerd dat deze praktijk bijdraagt tot de fytosanitaire bescherming van het grondgebied van de Unie. Er moet derhalve een dergelijk voorschrift worden vastgesteld voor het binnenbrengen in de Unie van alle voor opplant bestemde planten uit alle derde landen.

(28)

Op basis van de wetenschappelijke en technische kennis die in de desbetreffende door de EPPO uitgevoerde risicoanalyse met betrekking tot plaagorganismen is verstrekt, moeten bijzondere voorschriften worden vastgesteld voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen, door de kans dat de plaagorganismen Apriona germari (Hope), Apriona rugicollis Chevrolat, Apriona cinerea Chevrolat, Ceratothripoides claratris (Shumsher), Euwallacea fornicatus sensu lato, Massicus raddei (Blessig), Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback, Prodiplosis longifila Gagné en Trirachys sartus Solsky in of op hen aanwezig zijn. De relevante planten en plantaardige producten, alsook de respectieve voorschriften, moeten derhalve worden opgenomen in bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(29)

Gezien de verspreiding van Agrilus planipennis Fairmaire in bepaalde derde landen, de verspreiding ervan vanuit Oekraïne en Rusland naar het grondgebied van de Unie en Belarus en de technische informatie die over dat plaagorganisme beschikbaar is, moeten aanvullende bijzondere voorschriften worden vastgesteld voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van waardplanten, zijnde planten, hout en bast, uit die landen. Die voorschriften moeten vergelijkbaar zijn met die van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1292 van de Commissie (34) tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen in de Unie van Agrilus planipennis Fairmaire uit Oekraïne te voorkomen. Die bijzondere voorschriften moeten aanpassingen bevatten om rekening te houden met de ontwikkeling van de technische en wetenschappelijke kennis die sinds de vaststelling van die uitvoeringsverordening is opgedaan. De punten 36, 87, 88 en 89 van bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, en Oekraïne en Belarus moeten worden toegevoegd aan de landen van oorsprong. Voorts moet, op basis van de door de EFSA gepubliceerde richtsnoeren voor onderzoek naar het plaagorganisme Agrilus planipennis Fairmaire (35), de nieuwe waardplant Chionanthus virginicus L. worden toegevoegd aan de punten 36, 87, 88 en 89.

(30)

Omwille van de juridische duidelijkheid moet Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1292 worden ingetrokken en zal Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 in de bepalingen ervan voorzien.

(31)

Om de aanwezigheid, vestiging en verspreiding van Agrilus planipennis Fairmaire op het grondgebied van de Unie te voorkomen, mag het verkeer van bepaalde planten, alsook van bepaalde soorten en bepaalde typen hout en bast, niet worden toegestaan vanuit gebieden op het grondgebied van de Unie die binnen een bepaalde afstand liggen van uitbraakgebieden op het grondgebied van de Unie of van uitbraakgebieden in aangrenzende derde landen. Er moeten daarom bijzondere voorschriften worden toegevoegd aan bijlage VIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072. Voorts moeten er bijzondere voorschriften voor het verkeer binnen het grondgebied van de Unie van andere typen van uit dergelijke gebieden afkomstig hout worden toegevoegd aan bijlage VIII. Daarnaast moet bijlage XIII worden gewijzigd om een plantenpaspoort te vereisen voor het verkeer binnen het grondgebied van de Unie van de producten van dat uit die gebieden afkomstige hout.

(32)

Op basis van de wetenschappelijke en technische kennis en door de EPPO uitgevoerde risicoanalysen met betrekking tot plaagorganismen (36) (37), de door Spanje uitgevoerde risicobeoordeling met betrekking tot plaagorganismen (38), de door de EFSA gepubliceerde richtsnoeren voor onderzoek naar plaagorganismen (39) en de onderscheppingsgegevens, moeten bijzondere voorschriften voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde planten worden vastgesteld, door de kans dat Bactrocera dorsalis (Hendel), Bactrocera latifrons (Hendel) en Bactrocera zonata (Saunders) in of op hen aanwezig zijn. De relevante planten, alsook de respectieve voorschriften, moeten derhalve worden opgenomen in bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(33)

Op basis van de uitbraakmeldingen van lidstaten en de door de EFSA uitgevoerde risicobeoordeling met betrekking tot het desbetreffende plaagorganisme (40) moeten in bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 bijzondere voorschriften voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van bepaalde planten worden vastgesteld, teneinde de Unie te beschermen tegen Eotetranychus lewis (McGregor).

(34)

Op basis van de door de EFSA uitgevoerde risicobeoordeling met betrekking tot het plaagorganisme Pantoea stewartii subsp. Stewartii (41) moeten de bijzondere voorschriften van bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 worden gewijzigd.

(35)

De invoervoorschriften van Beschikking 98/109/EG van de Commissie (42) voor de invoer in de Unie van snijbloemen van Orchidaceae van oorsprong uit Thailand moeten worden opgenomen in bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072. Dit is nodig om de juridische duidelijkheid te verbeteren door alle invoervoorschriften voor planten op te nemen in één uitvoeringshandeling. Om dezelfde reden moet die beschikking worden ingetrokken.

(36)

Bepaalde GN-codes, of omschrijvingen daarvan, die in de bijlagen bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 worden gebruikt, moeten worden toegevoegd of gewijzigd om ze aan te passen aan de laatste wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad, die is doorgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1577 van de Commissie (43).

(37)

Op basis van de wetenschappelijke en technische kennis die voortvloeit uit de door de EFSA opgestelde risico-indelingen met betrekking tot plaagorganismen (44) moeten bijzondere voorschriften worden ingevoerd voor het binnenbrengen op en het verkeer binnen het grondgebied van de Unie, in voorkomend geval, van bepaalde planten, door de kans dat Aleurocanthus spiniferus (Quaintance), Popillia japonica Newman en Toxoptera citricida (Kirkaldy) in of op hen aanwezig zijn, aangezien die plaagorganismen zijn opgenomen in bijlage II, deel B, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, en van hen bekend is dat zij voorkomen op het grondgebied van de Unie. Voorts is Aleurocanthus spiniferus (Quaintance) een polyfaag plaagorganisme, dat op het grondgebied van de Unie enkel voorkomt op bepaalde waardplanten; daarom is het wenselijk de desbetreffende bijzondere voorschriften te beperken tot uitsluitend die lijst van waardplanten.

(38)

Het bijzondere voorschrift voor het verkeer binnen het grondgebied van de Unie van houten verpakkingsmateriaal met betrekking tot Geosmithia morbida Kolarík, Freeland, Utley & Tisserat en de vector daarvan Pityophthorus juglandis Blackman, zoals uiteengezet in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, moet worden gewijzigd door te verduidelijken dat het uitsluitend gaat om houten verpakkingsmateriaal van hout van Juglans L. en Pterocarya Kunth. De verplichting om een plantenpaspoort af te geven, moet worden geschrapt daar deze een onaanvaardbare last vormt voor alle professionele marktdeelnemers, gezien de huidige beperkte verspreiding van het plaagorganisme op het grondgebied van de Unie.

(39)

Als gevolg van wijzigingen in de taxonomie van Pinales moeten alle verwijzingen naar planten en hout van Pinales worden vervangen door verwijzingen naar planten of hout van naaldbomen (Pinopsida).

(40)

Verduidelijkt moet worden dat, wat pollen voor bestuiving betreft, deze verordening uitsluitend van toepassing moet zijn op voor opplant bestemde pollen, aangezien dit type pollen een fytosanitair risico oplevert ten aanzien waarvan risicobeheersmaatregelen vereist zijn.

(41)

De bijlagen I, II, IV tot en met VIII en X tot en met XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(42)

Deze verordening moet van toepassing zijn met ingang van 11 april 2022. De door deze verordening ingevoerde maatregelen voor voor opplant bestemde planten met betrekking tot het plaagorganisme Grapevine flavescence dorée phytoplasma moeten van toepassing zijn met ingang van 1 mei 2022. Deze periode is nodig om de bevoegde autoriteiten en professionele marktdeelnemers in staat te stellen zich aan te passen aan de nieuwe voorschriften en houdt rekening met de periode van de jaarlijkse onderzoeken naar dat plaagorganisme. De door deze verordening ingevoerde maatregelen voor alle voor opplant bestemde planten met betrekking tot de plaagorganismen Meloidogyne enterolobii en Euwallacea fornicatus sensu lato moeten van toepassing zijn met ingang van 11 januari 2023. Die periode is nodig om de bevoegde autoriteiten en professionele marktdeelnemers in staat te stellen zich aan te passen aan de nieuwe voorschriften.

(43)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 2, lid 2, wordt het volgende punt d) toegevoegd:

“d)

“pollen”: pollen in de zin van artikel 2, punt 1, k), van Verordening (EU) 2016/2031, bestemd voor opplant.”.

2)

De bijlagen I, II, IV tot en met VIII en X tot en met XIV worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Intrekking

De Beschikkingen 98/109/EG en 2002/757/EG en de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2020/885 en (EU) 2020/1292 worden ingetrokken.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 11 april 2022. Punt 7, e), van de bijlage is echter van toepassing met ingang van 1 mei 2022 en de punten 6, b), i), en 6, l), i), van de bijlage zijn van toepassing met ingang van 11 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).

(3)  Wetenschappelijk advies over de indeling van Acleris spp. van buiten de EU als plaagorganisme. EFSA Journal 2019;17(10):5856, 37 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2019.5856

(4)  Wetenschappelijk advies over de indeling van Choristoneura spp. van buiten de EU als plaagorganisme. EFSA Journal 2019;17(5):5671, 31 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2019.5671

(5)  Wetenschappelijk advies over de indeling als plaagorganisme van Cicadomorpha van buiten de EU die vectoren van Xylella spp. zijn. EFSA Journal 2019;17(6):5736, 53 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2019.5736

(6)  Indeling van Margarodidae van buiten de EU als plaagorganisme. EFSA Journal 2019;17(4):5672, 42 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2019.5672

(7)  Wetenschappelijk advies over de indeling van het Andean Potato Weevil-complex (APW) (Coleoptera: Curculionidae) als plaagorganisme. EFSA Journal 2020;18(7):6176, 38 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.6176

(8)  Wetenschappelijk advies over de indeling van Palm lethal yellowing phytoplasmas als plaagorganisme. EFSA Journal 2017;15(10):5028, 27 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2017.5028

(9)  Indeling van Tephritidae van buiten de EU als plaagorganisme. EFSA Journal 2020;18(1):5931, 62 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.5931

(10)  Diverse wetenschappelijke EFSA-adviezen (2019, 2020).

(11)  Diverse wetenschappelijke EFSA-adviezen (2019, 2020).

(12)  Wetenschappelijk advies over de indeling van Nemorimyza maculosa als plaagorganisme. EFSA Journal 2020;18(3):6036, 29 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.6036

(13)  Wetenschappelijk advies over de indeling van Exomala orientalis als plaagorganisme. EFSA Journal 2020;18(4):6103, 29 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.6103

(14)  Wetenschappelijk advies over de indeling als plaagorganisme van Cicadomorpha van buiten de EU die vectoren van Xylella spp. zijn. EFSA Journal 2019;17(6):5736, 53 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2019.5736

(15)  Wetenschappelijk advies over de indeling van Helicoverpa zea als plaagorganisme. EFSA Journal 2020;18(7):6177, 31 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.6177

(16)  Wetenschappelijk advies over de indeling van Stagonosporopsis andigena als plaagorganisme. EFSA Journal 2018;16(10):5441, 25 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2018.5441

(17)  Wetenschappelijk advies over de indeling van Ripersiella hibisci als plaagorganisme. EFSA Journal 2020;18(6):6178, 28 blz., https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.6178

(18)  Wetenschappelijk advies over de lijst van Scolytinae van buiten de EU die op naaldhout leven. EFSA Journal 2020;18(1):5933, 56 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.5933;

wetenschappelijk advies over de indeling als plaagorganisme van Scolytinae van buiten de EU die op naaldhout leven. EFSA Journal 2020;18(1):5934, 39 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.5934

(19)  Wetenschappelijk advies over de indeling van Witches’ broom disease of lime (Citrus aurantifolia) phytoplasma als plaagorganisme. EFSA Journal 2017;15(10):5027, 22 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2017.5027

(20)  Wetenschappelijk advies over de lijst van niet-EU-fytoplasma’s van Cydonia Mill., Fragaria L., Malus Mill., Prunus L., Pyrus L., Ribes L., Rubus L. en Vitis L. EFSA Journal 2020;18(1):5930, 25 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.5930;

wetenschappelijk advies over de indeling van de niet-EU-fytoplasma’s van Cydonia Mill., Fragaria L., Malus Mill., Prunus L., Pyrus L., Ribes L., Rubus L. en Vitis L. als plaagorganismen. EFSA Journal 2020;18(1):5929, 97 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.5929

(21)  Risicoanalyse met betrekking tot het plaagorganisme Euwallacea sp. (ambrosiakever*), met inbegrip van alle soorten binnen het geslacht Euwallacea die qua morfologie lijken op E. fornicatus. *Daarmee geassocieerde schimmels: Fusarium sp. (bv.: F. ambrosium, Fusarium euwallaceae) of andere mogelijke symbionten. Spanje (2015).

(22)  Verslag van een risicoanalyse met betrekking tot de plaagorganismen Euwallacea fornicatus sensu lato en Fusarium euwallaceae. EPPO (2017).

(23)  EPPO (2013) Risicoanalyse met betrekking tot de plaagorganismen Apriona germari, A. japonica, A. cinerea.

(24)  EPPO (2017) Risicoanalyse met betrekking tot de plaagorganismen Ceratothripoides brunneus en C. claratris.

(25)  EPPO (2018) Risicoanalyse met betrekking tot het plaagorganisme Massicus raddei.

(26)  EPPO (2010) Risicoanalyse met betrekking tot het plaagorganisme Meloidogyne enterolobii.

(27)  EPPO (2017) Risicoanalyse met betrekking tot het plaagorganisme Prodiplosis longifila.

(28)  EPPO (2000) Risicoanalyse met betrekking tot het plaagorganisme Aeolesthes sarta.

(29)  Een methodologie om een lijst van aanbevolen gereguleerde niet-quarantaineorganismen op te stellen. EPPO Bulletin (2017) 47(3), 551-558.

(30)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/885 van de Commissie van 26 juni 2020 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto te voorkomen (PB L 205 van 29.6.2020, blz. 9).

(31)  Wetenschappelijk advies over de risicoanalyse met betrekking tot het plaagorganisme Phytophthora ramorum, opgesteld door het FP6-project RAPRA. EFSA Journal 2011;9(6):2186, 108 blz.; doi:10.2903/j.efsa.2011.2186

(32)  EPPO (2013) Risicobeheersing met betrekking tot de plaagorganismen Phytophthora kernoviae en Phytophthora ramorum.

(33)  Beschikking 2002/757/EG van de Commissie van 19 september 2002 houdende voorlopige fytosanitaire noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in ‘t Veld sp. nov. te voorkomen (PB L 252 van 20.9.2002, blz. 37).

(34)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1292 van de Commissie van 15 september 2020 betreffende maatregelen om het binnenbrengen in de Unie van Agrilus planipennis Fairmaire uit Oekraïne te voorkomen en tot wijziging van bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 (PB L 302 van 16.9.2020, blz. 20).

(35)  Richtsnoeren voor onderzoek naar het plaagorganisme Agrilus planipennis. EFSA Supporting publication 2020:EN-1945, 43 blz.; doi:10.2903/sp.efsa.2020.EN-1945

(36)  EPPO (2009, herzien in 2017) Risicoanalyse met betrekking tot het plaagorganisme Bactrocera invadens.

(37)  EPPO (2017) Risicoanalyse met betrekking tot het plaagorganisme Bactrocera latifrons; https://gd.eppo.int/taxon/DACULA

(38)  2019, niet-gepubliceerd verslag over de risicobeoordeling met betrekking tot plaagorganismen.

(39)  Richtsnoeren voor onderzoek naar het plaagorganisme Bactrocera dorsalis. EFSA Supporting publication 2019:EN-1714, 24 blz.; doi:10.2903/sp.efsa.2019.EN-1714.

Richtsnoeren voor onderzoek naar het plaagorganisme Bactrocera zonata. EFSA Supporting publication 2021:EN-1999, 28 blz.; doi:10.2903/sp.efsa.2021.EN-1999.

(40)  Wetenschappelijk advies over de indeling van Eotetranychus lewisi als plaagorganisme. EFSA Journal 2014;12(7):3776, 35 blz.; doi:10.2903/j.efsa.2014.3776;

wetenschappelijk advies over de beoordeling van het risico van het plaagorganisme Eotetranychus lewisi voor het EU-grondgebied. EFSA Journal 2017;15(10):4878, 122 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2017.4878

(41)  Wetenschappelijk advies over de beoordeling van het risico van het binnenbrengen van Pantoea stewartii subsp. stewartii op maiszaad dat door de EU uit de VS wordt ingevoerd. EFSA Journal 2019;17(10):5851, 49 blz.; https://doi.org/10.2903/j.efsa.2019.5851

(42)  Beschikking van de Commissie van 2 februari 1998 tot machtiging van de lidstaten om ten aanzien van Thailand tijdelijk spoedmaatregelen te nemen tegen de verspreiding van Thrips palmi Karny (98/109/EG) (PB L 27 van 3.2.1998, blz. 47).

(43)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1577 van de Commissie van 21 september 2020 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 361 van 30.10.2020, blz. 1).

(44)  Wetenschappelijk advies over de indeling van Aleurocanthus spp. als plaagorganisme. EFSA Journal 2018;16(10):5436, 31 blz.; doi.org/10.2903/j.efsa.2018.5436;

wetenschappelijk advies over de indeling van Popillia japonica als plaagorganisme. EFSA Journal 2018;16(11):5438, 30 blz.; doi.org/10.2903/j.efsa.2018.5438;

wetenschappelijk advies over de indeling van Toxoptera citricida als plaagorganisme. EFSA Journal 2018; 16(1):5103, 22 blz.; doi.org/10.2903/j.efsa.2018.5103.


BIJLAGE

De bijlagen I, II, IV tot en met VIII en X tot en met XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage I, deel B, wordt de eerste kolom van de tabel als volgt gewijzigd:

a)

de tekst in de elfde rij wordt vervangen door:

 

“BIJLAGE XIII, punt 5

Zaaigranen”;

b)

de tekst in de twaalfde rij wordt vervangen door:

 

“BIJLAGE XIII, punt 6

Groentezaad”;

c)

de tekst in de 13e rij wordt vervangen door:

 

“BIJLAGE XIII, punt 9

Zaad van oliehoudende planten en vezelgewassen”.

2)

Bijlage II wordt vervangen door:

“BIJLAGE II

Lijst van EU-quarantaineorganismen en hun respectieve door de EPPO toegewezen codes

INHOUDSOPGAVE

Deel A: Plaagorganismen die voor zover bekend niet op het grondgebied van de Unie voorkomen

1.

Bacteriën

2.

Schimmels en oömyceten

3.

Insecten en mijten

4.

Nematoden

5.

Parasitaire planten

6.

Virussen, viroïden en fytoplasma’s

Deel B: Plaagorganismen waarvan bekend is dat zij op het grondgebied van de Unie voorkomen

1.

Bacteriën

2.

Schimmels en oömyceten

3.

Insecten en mijten

4.

Weekdieren

5.

Nematoden

6.

Virussen, viroïden en fytoplasma’s

DEEL A

PLAAGORGANISMEN DIE VOOR ZOVER BEKEND NIET OP HET GRONDGEBIED VAN DE UNIE VOORKOMEN

Quarantaineorganismen en de daaraan door de EPPO toegewezen codes

1.

Bacteriën

1.

Candidatus Liberibacter africanus [LIBEAF]

2.

Candidatus Liberibacter americanus [LIBEAM]

3.

Candidatus Liberibacter asiaticus [LIBEAS]

4.

Curtobacterium flaccumfaciens pv. flaccumfaciens (Hedges) Collins & Jones [CORBFL]

5.

Pantoea stewartii subsp. stewartii (Smith) Mergaert, Verdonck & Kersters [ERWIST]

6.

Ralstonia pseudosolanacearum Safni et al. [RALSPS]

7.

Ralstonia syzygii subsp. celebesensis Safni et al. [RALSSC]

8.

Ralstonia syzygii subsp. indonesiensis Safni et al.[RALSSI]

9.

Xanthomonas oryzae pv. oryzae (Ishiyama) Swings et al. [XANTOR]

10.

Xanthomonas oryzae pv. oryzicola (Fang et al.) Swings et al. [XANTTO]

11.

Xanthomonas citri pv. aurantifolii (Schaad et al.) Constantin et al. [XANTAU]

12.

Xanthomonas citri pv. citri (Hasse) Constantin et al. [XANTCI]

2.

Schimmels en oömyceten

1.

Anisogramma anomala (Peck) E. Müller [CRSPAN]

2.

Apiosporina morbosa (Schwein.) Arx [DIBOMO]

3.

Atropellis spp. [1ATRPG]

4.

Botryosphaeria kuwatsukai (Hara) G.Y. Sun & E. Tanaka [PHYOPI]

5.

Bretziella fagacearum (Bretz) Z.W de Beer, T.A. Duong & M.J. Wingfield, comb. nov. [CERAFA]

6.

Chrysomyxa arctostaphyli Dietel [CHMYAR]

7.

Cronartium spp. [1CRONG], met uitzondering van Cronartium gentianeum (Thümen) [CRONGE], Cronartium pini (Willdenow) Jørstad [ENDCPI] en Cronartium ribicola Fischer [CRONRI]

8.

Davidsoniella virescens (R.W. Davidson) Z.W. de Beer, T.A. Duong & M.J. Wingfield [CERAVI]

9.

Elsinoë australis Bitanc. & Jenkins [ELSIAU]

10.

Elsinoë citricola X.L. Fan, R.W. Barreto & Crous [ELSICI ]

11.

Elsinoë fawcettii Bitanc. & Jenkins [ELSIFA]

12.

Fusarium oxysporum f. sp. albedinis (Kill. & Maire) W.L. Gordon [FUSAAL]

13.

Guignardia laricina (Sawada) W. Yamam& Kaz. Itô [GUIGLA]

14.

Gymnosporangium spp. [1GYMNG], met uitzondering van:

Gymnosporangium amelanchieris E. Fisch. ex F. Kern [GYMNAM], Gymnosporangium atlanticum Guyot & Malençon [GYMNAT], Gymnosporangium clavariiforme (Wulfen) DC [GYMNCF], Gymnosporangium confusum Plowr. [GYMNCO], Gymnosporangium cornutum Arthur ex F. Kern [GYMNCR], Gymnosporangium fusisporum E. Fisch. [GYMNFS], Gymnosporangium gaeumannii H. Zogg [GYMNGA], Gymnosporangium gracile Pat. [GYMNGR], Gymnosporangium minus Crowell [GYMNMI], Gymnosporangium orientale P. Syd. & Syd. [GYMNOR], Gymnosporangium sabinae (Dicks.) G. Winter [GYMNFU], Gymnosporangium torminali-juniperini E. Fisch. [GYMNTJ], Gymnosporangium tremelloides R. Hartig [GYMNTR]

15.

Coniferiporia sulphurascens (Pilát) L.W. Zhou & Y.C. Dai [PHELSU]

16.

Coniferiporia weirii (Murrill) L.W. Zhou & Y.C. Dai [INONWE]

17.

Melampsora farlowii (Arthur) Davis [MELMFA]

18.

Melampsora medusae f. sp. tremuloidis Shain [MELMMT]

19.

Mycodiella laricis-leptolepidis (Kaz. Itô, K. Satô & M. Ota) Crous [MYCOLL]

20.

Neocosmospora ambrosia (Gadd & Loos) L. Lombard & Crous [FUSAAM]

21.

Neocosmospora euwallaceae (S. Freeman, Z. Mendel, T. Aoki & O’Donnell) Sandoval-Denis, L. Lombard & Crous [FUSAEW]

22.

Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa [GUIGCI]

23.

Phyllosticta solitaria Ellis & Everhart [PHYSSL]

24.

Phymatotrichopsis omnivora (Duggar) Hennebert [PHMPOM]

25.

Phytophthora ramorum (niet-EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld [PHYTRA]

26.

Pseudocercospora angolensis (T. Carvalho & O. Mendes) Crous & U. Braun [CERCAN]

27.

Pseudocercospora pini-densiflorae (Hori & Nambu) Deighton [CERSPD]

28.

Puccinia pittieriana Hennings [PUCCPT]

29.

Septoria malagutii E.T. Cline [SEPTLM]

30.

Sphaerulina musiva (Peck) Quaedvlieg, Verkley & Crous. [MYCOPP]

31.

Stagonosporopsis andigena (Turkensteen) Aveskamp, Gruyter & Verkley [PHOMAN]

32.

Stegophora ulmea (Fr.) Syd. & P. Syd [GNOMUL]

33.

Thecaphora solani (Thirumulachar & O’Brien) Mordue [THPHSO]

34.

Tilletia indica Mitra [NEOVIN]

35.

Venturia nashicola S. Tanaka & S. Yamamoto [VENTNA]

3.

Insecten en mijten

1.

Acleris spp.:

1.1.

Acleris gloverana (Walsingham) [ACLRGL]

1.2.

Acleris issikii Oku [ACLRIS]

1.3.

Acleris minuta (Robinson) [ACLRMI]

1.4.

Acleris nishidai Brown [ACLRNI]

1.5.

Acleris nivisellana (Walsingham) [ACLRNV]

1.6.

Acleris robinsoniana (Forbes) [ACLRRO]

1.7.

Acleris semipurpurana (Kearfott) [CROISE]

1.8.

Acleris senescens (Zeller) [ACLRSE]

1.9.

Acleris variana (Fernald) [ACLRVA]

2.

Acrobasis pyrivorella (Matsumura) [NUMOPI]

3.

Agrilus anxius Gory [AGRLAX]

4.

Agrilus planipennis Fairmaire [AGRLPL]

5.

Aleurocanthus citriperdus Quaintance & Baker [ALECCT]

6.

Aleurocanthus woglumi Ashby [ALECWO]

7.

Andean potato weevil complex:

7.1.

Phyrdenus muriceus Germar [PHRDMU]

7.2.

Premnotrypes spp. [1PREMG]

7.3.

Rhigopsidius tucumanus Heller [RHGPTU]

8.

Anthonomus bisignifer Schenkling [ANTHBI]

9.

Anthonomus eugenii Cano [ANTHEU]

10.

Anthonomus grandis (Boh.) [ANTHGR]

11.

Anthonomus quadrigibbus Say [TACYQU]

12.

Anthonomus signatus Say [ANTHSI]

13.

Apriona cinerea Chevrolat [APRICI]

14.

Apriona germari (Hope) [APRIGE]

15.

Apriona rugicollis Chevrolat [APRIJA]

16.

Arrhenodes minutus Drury [ARRHMI]

17.

Aschistonyx eppoi Inouye [ASCXEP]

18.

Bactericera cockerelli (Šulc.) [PARZCO]

19.

Bemisia tabaci Genn. (niet-Europese populaties), bekend als vector van virussen [BEMITA]

20.

Carposina sasakii Matsumara [CARSSA]

21.

Ceratothripoides claratris (Shumsher) [CRTZCL]

22.

Choristoneura spp.:

22.1.

Choristoneura carnana Barnes & Busck [CHONCA]

22.2.

Choristoneura conflictana Walker [ARCHCO]

22.3.

Choristoneura fumiferana Clemens [CHONFU]

22.4.

Choristoneura lambertiana Busck [TORTLA]

22.5.

Choristoneura occidentalis biennis Freeman

22.6.

Choristoneura occidentalis occidentalis Freeman [CHONOC]

22.7.

Choristoneura orae Freeman [CHONOR]

22.8.

Choristoneura parallela Robinson [CHONPA]

22.9.

Choristoneura pinus Freeman [CHONPI]

22.10.

Choristoneura retiniana Walsingham [CHONRE]

22.11.

Choristoneura rosaceana Harris [CHONRO]

23.

Cicadomorpha, bekend als vectoren van Xylella fastidiosa (Wells et al.) [XYLEFA]:

23.1.

Acrogonia citrina Marucci [ACRGCI]

23.2.

Acrogonia virescens (Metcalf) [ACRGVI]

23.3.

Aphrophora angulata Ball [APHRAN]

23.4.

Aphrophora permutata Uhler [APHRPE]

23.5.

Bothrogonia ferruginea (Fabricius) [TETTFE]

23.6.

Bucephalogonia xanthopis (Berg)

23.7.

Clasteroptera achatina Germar

23.8.

Clasteroptera brunnea Ball

23.9.

Cuerna costalis (Fabricius) [CUERCO]

23.10.

Cuerna occidentalis Osman & Beamer [CUEROC]

23.11.

Cyphonia clavigera (Fabricius)

23.12.

Dechacona missionum Berg

23.13.

Dilobopterus costalimai Young [DLBPCO]

23.14.

Draeculacephala minerva Ball [DRAEMI]

23.15.

Draeculacephala sp. [1DRAEG]

23.16.

Ferrariana trivittata Signoret

23.17.

Fingeriana dubia Cavichioli

23.18.

Friscanus friscanus (Ball)

23.19.

Graphocephala atropunctata (Signoret) [GRCPAT]

23.20.

Graphocephala confluens Uhler

23.21.

Graphocephala versuta (Say) [GRCPVE]

23.22.

Helochara delta Oman

23.23.

Homalodisca ignorata Melichar

23.24.

Homalodisca insolita Walker [HOMLIN]

23.25.

Homalodisca vitripennis (Germar) [HOMLTR]

23.26.

Lepyronia quadrangularis (Say) [LEPOQU]

23.27.

Macugonalia cavifrons (Stal)

23.28.

Macugonalia leucomelas (Walker)

23.29.

Molomea consolida Schroder

23.30.

Neokolla hyeroglyphica (Say)

23.31.

Neokolla severini DeLong

23.32.

Oncometopia facialis Signoret [ONCMFA]

23.33.

Oncometopia nigricans Walker [ONCMNI]

23.34.

Oncometopia orbona (Fabricius) [ONCMUN]

23.35.

Oragua discoidula Osborn

23.36.

Pagaronia confusa Oman

23.37.

Pagaronia furcata Oman

23.38.

Pagaronia trecedecempunctata Ball

23.39.

Pagaronia triunata Ball

23.40.

Parathona gratiosa (Blanchard)

23.41.

Plesiommata corniculata Young

23.42.

Plesiommata mollicella Fowler

23.43.

Poophilus costalis (Walker) [POOPCO]

23.44.

Sibovia sagata (Signoret)

23.45.

Sonesimia grossa (Signoret)

23.46.

Tapajosa rubromarginata (Signoret)

23.47.

Xyphon flaviceps (Riley) [CARNFL]

23.48.

Xyphon fulgida (Nottingham) [CARNFU]

23.49.

Xyphon triguttata (Nottingham) [CARNTR]

24.

Conotrachelus nenuphar (Herbst) [CONHNE]

25.

Dendrolimus sibiricus Chetverikov [DENDSI]

26.

Diabrotica barberi Smith & Lawrence [DIABLO]

27.

Diabrotica undecimpunctata howardi Barber [DIABUH]

28.

Diabrotica undecimpunctata undecimpunctata Mannerheim [DIABUN]

29.

Diabrotica virgifera zeae Krysan & Smith [DIABVZ]

30.

Diaphorina citri Kuwayana [DIAACI]

31.

Eotetranychus lewisi (McGregor) [EOTELE]

32.

Euwallacea fornicatus sensu lato [XYLBFO]

33.

Exomala orientalis (Waterhouse) [ANMLOR]

34.

Grapholita inopinata (Heinrich) [CYDIIN]

35.

Grapholita packardi Zeller [LASPPA]

36.

Grapholita prunivora (Walsh) [LASPPR]

37.

Helicoverpa zea (Boddie) [HELIZE]

38.

Hishimonus phycitis (Distant) [HISHPH]

39.

Keiferia lycopersicella (Walsingham) [GNORLY]

40.

Liriomyza sativae Blanchard [LIRISA]

41.

Listronotus bonariensis (Kuschel) [HYROBO]

42.

Lopholeucaspis japonica Cockerell [LOPLJA]

43.

Lycorma delicatula (White) [LYCMDE]

44.

Margarodidae:

44.1.

Dimargarodes meridionalis Morrison

44.2.

Eumargarodes laingi Allsopp et al. [EUMGLA]

44.3.

Eurhizococcus brasiliensis Jakubski [EURHBR]

44.4.

Eurhizococcus colombianus Jakubski

44.5.

Margarodes capensis Giard [MARGCA]

44.6.

Margarodes greeni Brain [MARGGR]

44.7.

Margarodes prieskaensis (Jakubski) [MARGPR]

44.8.

Margarodes trimeni Brain [MARGTR]

44.9.

Margarodes vitis Reed [MARGVI]

44.10.

Margarodes vredendalensis de Klerk [MARGVR]

44.11.

Porphyrophora tritici Sarkisov et al. [PORPTR]

45.

Massicus raddei (Blessig) [MALLRA]

46.

Monochamus spp. (niet-Europese populaties) [1MONCG]

47.

Myndus crudus van Duzee [MYNDCR]

48.

Naupactus leucoloma Boheman [GRAGLE]

49.

Nemorimyza maculosa (Malloch) [AMAZMA]

50.

Neoleucinodes elegantalis (Guenée) [NEOLEL]

51.

Oemona hirta (Fabricius) [OEMOHI]

52.

Oligonychus perditus Pritchard & Baker [OLIGPD]

53.

Pissodes cibriani O’Brien [PISOCI]

54.

Pissodes fasciatus Leconte [PISOFA]

55.

Pissodes nemorensis Germar [PISONE]

56.

Pissodes nitidus Roelofs [PISONI]

57.

Pissodes punctatus Langor & Zhang [PISOPU]

58.

Pissodes strobi (Peck) [PISOST]

59.

Pissodes terminalis Hopping [PISOTE]

60.

Pissodes yunnanensis Langor & Zhang [PISOYU]

61.

Pissodes zitacuarense Sleeper [PISOZI]

62.

Polygraphus proximus Blandford [POLGPR]

63.

Prodiplosis longifila Gagné [PRDILO]

64.

Pseudopityophthorus minutissimus (Zimmermann) [PSDPMI]

65.

Pseudopityophthorus pruinosus (Eichhoff) [PSDPPR]

66.

Rhynchophorus palmarum (L.) [RHYCPA]

67.

Ripersiella hibisci Kawai & Takagi [RHIOHI]

68.

Saperda candida Fabricius [SAPECN]

69.

Scirtothrips aurantii Faure [SCITAU]

70.

Scirtothrips citri (Moulton) [SCITCI]

71.

Scirtothrips dorsalis Hood [SCITDO]

72.

Scolytinae spp. (niet-Europese) [1SCOLF]

73.

Spodoptera eridania (Cramer) [PRODER]

74.

Spodoptera frugiperda (Smith) [LAPHFR]

75.

Spodoptera litura (Fabricus) [PRODLI]

76.

Tecia solanivora (Povolný) [TECASO]

77.

Tephritidae:

77.1.

Acidiella kagoshimensis (Miyake);

77.2.

Acidoxantha bombacis de Meijere;

77.3.

Acroceratitis distincta (Zia);

77.4.

Adrama spp. [1ADRAG];

77.5.

Anastrepha spp. [1ANSTG];

77.6.

Anastrepha ludens (Loew) [ANSTLU];

77.7.

Asimoneura pantomelas (Bezzi);

77.8.

Austrotephritis protrusa (Hardy & Drew);

77.9.

Bactrocera spp. [1BCTRG] met uitzondering van Bactrocera oleae (Gmelin) [DACUOL];

77.10.

Bactrocera dorsalis (Hendel) [DACUDO];

77.11.

Bactrocera latifrons (Hendel) [DACULA];

77.12.

Bactrocera zonata (Saunders) [DACUZO];

77.13.

Bistrispinaria fortis (Speiser);

77.14.

Bistrispinaria magniceps Bezzi;

77.15.

Callistomyia flavilabris Hering;

77.16.

Campiglossa albiceps (Loew);

77.17.

Campiglossa californica (Novak);

77.18.

Campiglossa duplex (Becker);

77.19.

Campiglossa reticulata (Becker);

77.20.

Campiglossa snowi (Hering);

77.21.

Carpomya incompleta (Becker) [CARYIN];

77.22.

Carpomya pardalina (Bigot) [CARYPA];

77.23.

Ceratitis spp. [1CERTG], met uitzondering van Ceratitis capitata (Wiedemann) [CERTCA];

77.24.

Craspedoxantha marginalis (Wiedemann) [CRSXMA];

77.25.

Dacus spp. [1DACUG];

77.26.

Dioxyna chilensis (Macquart);

77.27.

Dirioxa pornia (Walker) [TRYEMU];

77.28.

Euleia separata (Becker);

77.29.

Euphranta camelliae Hardy;

77.30.

Euphranta canadensis (Loew) [EPOCCA];

77.31.

Euphranta cassia Hancock & Drew;

77.32.

Euphranta japonica (Ito) [RHACJA];

77.33.

Euphranta oshimensis Sun et al.;

77.34.

Eurosta solidaginis (Fitch);

77.35.

Eutreta spp. [1EUTTG];

77.36.

Gastrozona nigrifemur David & Hancock;

77.37.

Goedenia stenoparia (Steyskal);

77.38.

Gymnocarena spp.;

77.39.

Insizwa oblita Munro;

77.40.

Marriottella exquisita Munro;

77.41.

Monacrostichus citricola Bezzi [MNAHCI];

77.42.

Neaspilota alba (Loew);

77.43.

Neaspilota reticulata Norrbom;

77.44.

Paracantha trinotata (Foote);

77.45.

Parastenopa limata (Coquillett);

77.46.

Paratephritis fukaii Shiraki;

77.47.

Paratephritis takeuchii Ito;

77.48.

Paraterellia varipennis Coquillett;

77.49.

Philophylla fossata (Fabricius);

77.50.

Procecidochares spp. [1PROIG];

77.51.

Ptilona confinis (Walker);

77.52.

Ptilona persimilis Hendel;

77.53.

Rhagoletis spp. [1RHAGG], met uitzondering van Rhagoletis alternata (Fallén) [RHAGAL], Rhagoletis batava Hering [RHAGBA], Rhagoletis berberidis Klug, Rhagoletis cerasi L. [RHAGCE], Rhagoletis cingulata (Loew) [RHAGCI], Rhagoletis completa Cresson [RHAGCO], Rhagoletis meigenii (Loew) [CERTME], Rhagoletis suavis (Loew) [RHAGSU], Rhagoletis zernyi Hendel;

77.54.

Rhagoletis pomonella (Walsh) [RHAGPO];

77.55.

Rioxoptilona dunlopi (van der Wulp);

77.56.

Sphaeniscus binoculatus (Bezzi);

77.57.

Sphenella nigricornis Bezzi;

77.58.

Strauzia [1STRAG] spp., met uitzondering van Strauzia longipennis (Wiedemann)[STRALO];

77.59.

Taomyia marshalli Bezzi;

77.60.

Tephritis leavittensis Blanc;

77.61.

Tephritis luteipes Merz;

77.62.

Tephritis ovatipennis Foote;

77.63.

Tephritis pura (Loew);

77.64.

Toxotrypana curvicauda Gerstaecker [TOXTCU];

77.65.

Toxotrypana recurcauda Tigrero;

77.66.

Trupanea bisetosa (Coquillett);

77.67.

Trupanea femoralis (Thomson);

77.68.

Trupanea wheeleri Curran;

77.69.

Trypanocentra nigrithorax Malloch;

77.70.

Trypeta flaveola Coquillett;

77.71.

Urophora christophi Loew;

77.72.

Xanthaciura insecta (Loew)

77.73.

Zacerata asparagi Coquillett;

77.74.

Zeugodacus spp. [1ZEUDG];

77.75.

Zonosemata electa (Say) [ZONOEL].

78.

Thaumatotibia leucotreta (Meyrick) [ARGPLE]

79.

Thrips palmi Karny [THRIPL]

80.

Trirachys sartus Solsky [AELSSA]

81.

Unaspis citri (Comstock) [UNASCI]

4.

Nematoden

1.

Hirschmanniella spp. Luc & Goodey [1HIRSG], met uitzondering van:

Hirschmanniella behningi (Micoletzky) Luc & Goodey [HIRSBE], Hirschmanniella gracilis (de Man) Luc & Goodey [HIRSGR], Hirschmanniella halophila Sturhan & Hall [HIRSHA], Hirschmanniella loofi Sher [HIRSLO] en Hirschmanniella zostericola (Allgén) Luc & Goodey [HIRSZO]

2.

Longidorus diadecturus Eveleigh & Allen [LONGDI]

3.

Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback [MELGMY]

4.

Nacobbus aberrans (Thorne) Thorne & Allen [NACOBA]

5.

Xiphinema americanum Cobb, sensu stricto [XIPHAA]

6.

Xiphinema bricolense Ebsary, Vrain & Graham [XIPHBC]

7.

Xiphinema californicum Lamberti & Bleve-Zacheo [XIPHCA]

8.

Xiphinema inaequale Khan & Ahmad [XIPHNA ]

9.

Xiphinema intermedium Lamberti & Bleve-Zacheo [XIPHIM]

10.

Xiphinema rivesi (niet-EU-populaties) Dalmasso [XIPHRI]

11.

Xiphinema tarjanense Lamberti & Bleve-Zacheo [XIPHTA]

5.

Parasitaire planten

1.

Arceuthobium spp. [1AREG], met uitzondering van:

Arceuthobium azoricum Wiens & Hawksworth [AREAZ], Arceuthobium gambyi Fridl [AREGA] en Arceuthobium oxycedri DC. M. Bieb. [AREOX]

6.

Virussen, viroïden en fytoplasma’s

1.

Beet curly top virus [BCTV00]

2.

Begomovirussen, met uitzondering van:

Abutilon mosaic virus [ABMV00], Papaya leaf crumple virus [PALCRV], Sweet potato leaf curl virus [SPLCV0], Tomato leaf curl New Delhi Virus [TOLCND], Tomato yellow leaf curl virus [TYLCV0], Tomato yellow leaf curl Sardinia virus [TYLCSV], Tomato yellow leaf curl Malaga virus [TYLCMA], Tomato yellow leaf curl Axarquia virus [TYLCAX]

3.

Black raspberry latent virus [TSVBL0]

4.

Candidatus Phytoplasma aurantifolia-referentiestam [PHYPAF]

5.

Chrysanthemum stem necrosis virus [CSNV00]

6.

Citrus leprosis viruses [CILV00]:

6.1.

CiLV-C [CILVC0];

6.2.

CiLV-C2 [CILVC2];

6.3.

HGSV-2 [HGSV20];

6.4.

Citrusstam van OFV [OFV00] (citrusstam);

6.5.

CiLV-N sensu novo;

6.6.

Citrus chlorotic spot virus.

7.

Citrus tristeza virus (niet-EU-isolaten) [CTV000]

8.

Coconut cadang-cadang viroid [CCCVD0]

9.

Cowpea mild mottle virus [CPMMV0]

10.

Lettuce infectious yellows virus [LIYV00]

11.

Melon yellowing-associated virus [MYAV00]

12.

Palm lethal yellowing phytoplasmas [PHYP56]:

12.1.

Candidatus Phytoplasma cocostanzania – subgroep16SrIV-C;

12.2.

Candidatus Phytoplasma palmae – subgroepen 16SrIV-A, 16SrIV-B, 16SrIV-D, 16SrIV-E, 16SrIV-F;

12.3.

Candidatus Phytoplasma palmicola – 16SrXXII-A;

12.4.

Candidatus Phytoplasma palmicola-verwante stam — 16SrXXII-B;

12.5.

Nieuw Candidatus Phytoplasma dat palm lethal yellowing door 16SrIV-groep veroorzaakt – “Bogia coconut syndrome”

13.

Satsuma dwarf virus [SDV000]

14.

Squash vein yellowing virus [SQVYVX]

15.

Sweet potato chlorotic stunt virus [SPCSV0]

16.

Sweet potato mild mottle virus [SPMMV0]

17.

Tobacco ringspot virus [TRSV00]

18.

Tomato chocolate virus [TOCHV0]

19.

Tomato marchitez virus [TOANV0]

20.

Tomato mild mottle virus [TOMMOV]

21.

Tomato ringspot virus [TORSV0]

22.

Virussen, viroïden en fytoplasma’s van Cydonia Mill., Fragaria L., Malus Mill., Prunus L., Pyrus L., Ribes L., Rubus L. en Vitis L.:

22.1.

American plum line pattern virus [APLPV0];

22.2.

Apple fruit crinkle viroid [AFCVD0];

22.3.

Apple necrotic mosaic virus;

22.4.

Buckland valley grapevine yellows phytoplasma [PHYP77];

22.5.

Blueberry leaf mottle virus [BLMOV0];

22.6.

Candidatus Phytoplasma aurantifolia-verwante stammen (Pear decline Taiwan II, Crotalaria witches’ broom phytoplasma, Sweet potato little leaf phytoplasma [PHYP39]);

22.7.

Candidatus Phytoplasma australiense Davis et al. [PHYPAU] (referentiestam);

22.8.

Candidatus Phytoplasma fraxini (referentiestam) Griffiths et al. [PHYPFR];

22.9.

Candidatus Phytoplasma hispanicum (referentiestam) Davis et al. [PHYP07];

22.10.

Candidatus Phytoplasma phoenicium [PHYPPH];

22.11.

Candidatus Phytoplasma pruni-verwante stam (North American grapevine yellows, NAGYIII) Davis et al.;

22.12.

Candidatus Phytoplasma pyri-verwante stam (Peach yellow leaf roll) Norton et al.;

22.13.

Candidatus Phytoplasma ziziphi (referentiestam) Jung et al. [PHYPZI];

22.14.

Cherry rasp leaf virus (CRLV) [CRLV00];

22.15.

Cherry rosette virus;

22.16.

Cherry rusty mottle associated virus [CRMAV0];

22.17.

Cherry twisted leaf associated virus [CTLAV0];

22.18.

Grapevine berry inner necrosis virus [GINV00];

22.19.

Grapevine red blotch virus [GRBAV0];

22.20.

Grapevine vein-clearing virus [GVCV00];

22.21.

Peach mosaic virus [PCMV00];

22.22.

Peach rosette mosaic virus [PRMV00];

22.23.

Raspberry latent virus [RPLV00];

22.24.

Raspberry leaf curl virus [RLCV00];

22.25.

Strawberry chlorotic fleck-associated virus;

22.26.

Strawberry leaf curl virus;

22.27.

Strawberry necrotic shock virus [SNSV00];

22.28.

Temperate fruit decay-associated virus.

23.

Virussen, viroïden en fytoplasma’s van Solanum tuberosum L. en andere knollenvormende Solanum spp.:

23.1.

Andean potato latent virus [APLV00];

23.2.

Andean potato mild mosaic virus [APMMV0];

23.3.

Andean potato mottle virus [APMOV0];

23.4.

Candidatus Phytoplasma americanum;

23.5.

Candidatus Phytoplasma aurantifolia-verwante stammen (GD32; St_JO_10, 14, 17; PPT-SA; Rus-343F; PPT-GTO29, -GTO30, -SINTV; Potato Huayao Survey 2; Potato hair sprouts);

23.6.

Candidatus Phytoplasma fragariae-verwante stammen (YN-169, YN-10G);

23.7.

Candidatus Phytoplasma pruni-verwante stammen (Clover yellow edge, Potato purple top Akpot7, MT117, Akpot6; PPT-COAHP, -GTOP);

23.8.

Chilli leaf curl virus [CHILCU];

23.9.

Potato black ringspot virus [PBRSV0];

23.10.

Potato virus B [PVB000]

23.11.

Potato virus H [PVH000]

23.12.

Potato virus P [PVP000]

23.13.

Potato virus T [PVT000]

23.14.

Potato yellow dwarf virus [PYDV00];

23.15.

Potato yellow mosaic virus [PYMV00];

23.16.

Potato yellow vein virus [PYVV00];

23.17.

Potato yellowing virus [PYV000];

23.18.

Tomato mosaic Havana virus [THV000];

23.19.

Tomato mottle Taino virus [TOMOTV];

23.20.

Tomato severe rugose virus [TOSRV0];

23.21.

Tomato yellow vein streak virus [TOYVSV];

23.22.

Niet-EU-isolaten van de potato viruses S, X en Potato leafroll virus [PVS000], [PVX000] en [PLRV00].

DEEL B

PLAAGORGANISMEN WAARVAN BEKEND IS DAT ZIJ OP HET GRONDGEBIED VAN DE UNIE VOORKOMEN

Quarantaineorganismen en de daaraan door de EPPO toegewezen codes

1.

Bacteriën

1.

Clavibacter sepedonicus (Spieckermann & Kottho) Nouioui et al. [CORBSE]

2.

Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al. Emend. Safni et al. [RALSSL]

3.

Xylella fastidiosa (Wells et al.) [XYLEFA]

2.

Schimmels en oömyceten

1.

Ceratocystis platani (J. M. Walter) Engelbr. & T. C. Harr [CERAFP]

2.

Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell [GIBBCI]

3.

Geosmithia morbida Kolarík, Freeland, Utley & Tisserat [GEOHMO]

4.

Synchytrium endobioticum (Schilb.) Percival [SYNCEN]

3.

Insecten en mijten

1.

Aleurocanthus spiniferus (Quaintance) [ALECSN]

2.

Anoplophora chinensis (Thomson) [ANOLCN]

3.

Anoplophora glabripennis (Motschulsky) [ANOLGL]

4.

Aromia bungii (Faldermann) [AROMBU]

5.

Pityophthorus juglandis Blackman [PITOJU]

6.

Popillia japonica Newman [POPIJA]

7.

Toxoptera citricida (Kirkaldy) [TOXOCI]

8.

Trioza erytreae Del Guercio [TRIZER]

4.

Weekdieren

1.

Pomacea (Perry) [1POMAG]

5.

Nematoden

1.

Bursaphelenchus xylophilus (Steiner & Bührer) Nickle et al. [BURSXY]

2.

Globodera pallida (Stone) Behrens [HETDPA]

3.

Globodera rostochiensis (Wollenweber) Behrens [HETDRO]

4.

Meloidogyne chitwoodi Golden et al. [MELGCH]

5.

Meloidogyne fallax Karssen [MELGFA]

6.

Virussen, viroïden en fytoplasma’s

1.

Grapevine flavescence dorée phytoplasma [PHYP64]

2.

Tomato leaf curl New Delhi virus [TOLCND]

3)

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan de inhoudsopgave wordt de volgende rij toegevoegd:

“Deel M: Gereguleerde niet-quarantaineorganismen betreffende teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt van Actinidia Lindl. worden gebruikt, met uitzondering van zaden”;

b)

deel D wordt als volgt gewijzigd:

i)

tussen de eerste en de tweede rij van de tabel “Bacteriën” wordt de volgende rij ingevoegd:

Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto [PSDMAK]

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden

Actinidia Lindl.

0 %”

ii)

tussen de vierde en de vijfde rij van de tabel “Schimmels en oömyceten” wordt de volgende rij ingevoegd:

Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld [PHYTRA]

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van pollen en zaden

Camellia L., Castanea sativa Mill., Fraxinus excelsior L., Larix decidua Mill., Larix kaempferi (Lamb.) Carrière, Larix × eurolepis A. Henry, Pseudotsuga menziesii (Mirb.) Franco, Quercus cerris L., Quercus ilex L., Quercus rubra L., Rhododendron L. met uitzondering van R. simsii L., Viburnum L.

0 %”

c)

deel E wordt vervangen door:

“DEEL E

Gereguleerde niet-quarantaineorganismen betreffende bosbouwkundig teeltmateriaal, met uitzondering van zaden

Schimmels en oömyceten

Gereguleerde niet-quarantaineorganismen of door gereguleerde niet-quarantaineorganismen veroorzaakte symptomen

Voor opplant bestemde planten (geslacht of soort)

Drempelwaarde voor het desbetreffende bosbouwkundig teeltmateriaal

Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr [ENDOPA]

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden

Castanea sativa Mill.

0 %

Dothistroma pini Hulbary [DOTSPI]

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden

Pinus L.

0 %

Dothistroma septosporum (Dorogin) Morelet [SCIRPI]

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden

Pinus L.

0 %

Lecanosticta acicola (von Thümen) Sydow [SCIRAC]

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden

Pinus L.

0 %

Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van pollen en zaden

Castanea sativa Mill., Fraxinus excelsior L., Larix decidua Mill., Larix kaempferi (Lamb.) Carrière, Larix × eurolepis A. Henry, Pseudotsuga menziesii (Mirb.) Franco, Quercus cerris L., Quercus ilex L., Quercus rubra L.

0 %”

d)

in deel F “Insecten en mijten” worden de tweede en de derde rij van de tabel vervangen door:

Bruchus pisorum (Linnaeus ) [BRCHPI]

Pisum sativum L.

0 %

Bruchus rufimanus Boheman [BRCHRU]

Vicia faba L.

0 %”

e)

deel J wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de tabel “Schimmels en oömyceten” wordt tussen de 22e en de 23e rij de volgende rij ingevoegd:

Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld [PHYTRA]

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van pollen en zaden

Castanea sativa Mill., Vaccinium L.

0 %”

ii)

in de tabel “Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s” wordt de 21e rij geschrapt;

f)

in deel L wordt na de tabel “Schimmels en oömyceten” de volgende tabel toegevoegd:

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Citrus bark cracking viroid [CBCVD0]

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van pollen en zaden

Humulus lupulus L.

0 %”

g)

het volgende deel wordt toegevoegd:

“DEEL M

Gereguleerde niet-quarantaineorganismen betreffende teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt van Actinidia Lindl. worden gebruikt, met uitzondering van zaden

Bacteriën

Gereguleerde niet-quarantaineorganismen of door gereguleerde niet-quarantaineorganismen veroorzaakte symptomen

Voor opplant bestemde planten (geslacht of soort)

Drempelwaarde voor het betrokken teeltmateriaal van fruitgewassen en de betrokken fruitgewassen

Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto [PSDMAK]

Actinidia Lindl.

0 %”

4)

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan de inhoudsopgave wordt de volgende rij toegevoegd:

“Deel K: Maatregelen om de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt van Actinidia Lindl. worden gebruikt, met uitzondering van zaden, te voorkomen”;

b)

deel C wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de tabel “Bacteriën” wordt tussen de eerste en de tweede rij de volgende rij ingevoegd:

Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto [PSDMAK]

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden

Actinidia Lindl.

a)

de planten zijn geteeld in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Pseudomonas syringae pv. actinidiae, of

b)

i)

op de productielocatie zijn tijdens het laatste volledige teeltseizoen geen symptomen van Pseudomonas syringae pv. actinidiae op de planten waargenomen, of

ii)

symptomen van Pseudomonas syringae pv. actinidiae zijn waargenomen op niet meer dan 1 % van de planten op de productielocatie, en die planten met symptomen en alle planten met symptomen in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, en

een representatief deel van de resterende asymptomatische planten is bemonsterd en getest op Pseudomonas syringae pv. actinidiae en vrij bevonden van dat plaagorganisme;

en

de planten zijn vóór het in de handel brengen steekproefsgewijs gecontroleerd en getest op Pseudomonas syringae pv. actinidiae en vrij bevonden van dat plaagorganisme.”

ii)

in de tabel “Schimmels en oömyceten” wordt tussen de tweede en de derde rij de volgende rij ingevoegd:

Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld

Camellia L., Castanea sativa Mill., Fraxinus excelsior L., Larix decidua Mill., Larix kaempferi (Lamb.) Carrière, Larix × eurolepis A. Henry, Pseudotsuga menziesii (Mirb.) Franco, Quercus cerris L., Quercus ilex L., Quercus rubra L., Rhododendron L. met uitzondering van R. simsii L., Viburnum L.

a)

de planten zijn geteeld in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten), of

b)

gedurende het laatste volledige teeltseizoen zijn op waardplanten op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) waargenomen, of

c)

i)

planten met symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) op de productielocatie en alle planten binnen een straal van 2 m van het materiaal met symptomen zijn verwijderd en vernietigd, met inbegrip van de aanhangende grond;

en

ii)

voor alle waardplanten binnen een straal van 10 m rond de planten met symptomen en voor alle resterende planten van de besmette partij:

zijn gedurende drie maanden na de detectie van planten met symptomen bij ten minste twee inspecties op geschikte tijdstippen om het plaagorganisme te detecteren geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) op die planten waargenomen en werden tijdens die periode van drie maanden geen behandelingen uitgevoerd om symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) te onderdrukken, en

na die periode van drie maanden:

zijn op die planten op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) waargenomen, of

is een representatief monster van de in het verkeer te brengen planten getest en vrij bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten);

en

iii)

voor alle andere planten op de productieplaats:

zijn op die planten op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) waargenomen, of

is een representatief monster van de in het verkeer te brengen planten getest en vrij bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten).”

iii)

in de tabel “Insecten en mijten” wordt in de derde rij de derde kolom vervangen door:

“a)

de planten zijn gedurende de hele levensduur geteeld in een gebied dat door de verantwoordelijke officiële instantie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Rhynchophorus ferrugineus (Olivier), of

b)

de planten zijn gedurende de twee jaar vóór het in het verkeer brengen geteeld op een locatie in de Unie die fysiek is geïsoleerd tegen de introductie van Rhynchophorus ferrugineus (Olivier), of op een locatie in de Unie waar ten aanzien van dat plaagorganisme passende preventieve behandelingen zijn toegepast tegen het plaatorganisme, en

c)

de planten zijn ten minste eens per vier maanden visueel geïnspecteerd, waarbij is bevestigd dat het materiaal vrij is van Rhynchophorus ferrugineus (Olivier).”;

iv)

in de tabel “Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s” wordt in de derde rij de derde kolom vervangen door:

“a)

de planten zijn afkomstig van moederplanten die visueel zijn geïnspecteerd en vrij zijn bevonden van symptomen van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider, en

b)

i)

de planten zijn geteeld in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider, of

ii)

de planten zijn geteeld op een productielocatie die gedurende het laatste volledige teeltseizoen door middel van visuele inspectie vrij is bevonden van het plaagorganisme, en planten met symptomen in de onmiddellijke nabijheid zijn onmiddellijk verwijderd en vernietigd;

of

c)

de planten op de productielocatie en alle planten in de onmiddellijke nabijheid waarop gedurende de laatste drie teeltseizoenen tijdens visuele inspecties op geschikte tijdstippen symptomen van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider zijn gevonden, zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd.”;

v)

deel D wordt vervangen door:

“DEEL D

Maatregelen om de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen betreffende bosbouwkundig teeltmateriaal, met uitzondering van zaden, te voorkomen

De bevoegde autoriteit, of de professionele marktdeelnemer onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit, verricht controles en neemt alle andere maatregelen om ervoor te zorgen dat aan de in de derde kolom van de onderstaande tabel bedoelde voorschriften met betrekking tot de respectieve gereguleerde niet-quarantaineorganismen en voor opplant bestemde planten is voldaan.

Schimmels en oömyceten

Gereguleerde niet-quarantaineorganismen of door gereguleerde niet-quarantaineorganismen veroorzaakte symptomen

Voor opplant bestemde planten

Voorschriften

Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden

Castanea sativa Mill.

a)

bosbouwkundig teeltmateriaal is afkomstig van gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr, of

b)

gedurende het laatste volledige teeltseizoen zijn op de productielocatie geen symptomen van Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr waargenomen, of

c)

bosbouwkundig teeltmateriaal met symptomen van Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr is verwijderd, en het resterende materiaal is wekelijks geïnspecteerd en gedurende ten minste drie weken vóór het in het verkeer brengen van dat materiaal zijn op de productielocatie geen symptomen van Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr waargenomen.

Dothistroma pini Hulbary,

Dothistroma septosporum (Dorogin) Morelet

Lecanosticta acicola (von Thümen) Sydow

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden

Pinus L.

a)

bosbouwkundig teeltmateriaal is afkomstig van gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Dothistroma pini Hulbary, Dothistroma septosporum (Dorogin) Morelet en Lecanosticta acicola (von Thümen) Sydow, of

b)

tijdens het laatste volledige teeltseizoen zijn geen symptomen van de naaldziekte (“needle blight”) veroorzaakt door Dothistroma pini Hulbary, Dothistroma septosporum (Dorogin) Morelet of Lecanosticta acicola (von Thümen) Sydow waargenomen op de productielocatie of in de directe omgeving daarvan, of

c)

er zijn op de productielocatie passende behandelingen verricht tegen de naaldziekte (“needle blight”) veroorzaakt door Dothistroma pini Hulbary, Dothistroma septosporum (Dorogin) Morelet of Lecanosticta acicola (von Thümen) Sydow, en het bosbouwkundig teeltmateriaal is vóór het in het verkeer brengen geïnspecteerd en vrij bevonden van symptomen van deze naaldziekte.

Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van pollen en zaden

Castanea sativa Mill., Fraxinus excelsior L., Larix decidua Mill., Larix kaempferi (Lamb.) Carrière, Larix × eurolepis A. Henry, Pseudotsuga menziesii (Mirb.) Franco, Quercus cerris L., Quercus ilex L., Quercus rubra L.

a)

bosbouwkundig teeltmateriaal is afkomstig van gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten), of

b)

gedurende het laatste volledige teeltseizoen zijn op bosbouwkundig teeltmateriaal op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) waargenomen, of

c)

i)

bosbouwkundig teeltmateriaal met symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) op de productielocatie en alle bosbouwkundig teeltmateriaal binnen een straal van 2 m van het materiaal met symptomen is verwijderd en vernietigd, met inbegrip van de aanhangende grond;

en

ii)

voor alle bosbouwkundig teeltmateriaal binnen een straal van 10 m rond de planten met symptomen en voor het resterend bosbouwkundig teeltmateriaal van de besmette partij:

zijn binnen drie maanden na de detectie van bosbouwkundig teeltmateriaal met symptomen bij ten minste twee inspecties op geschikte tijdstippen om het plaagorganisme te detecteren geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) waargenomen op dat bosbouwkundig teeltmateriaal en werden tijdens die periode van drie maanden geen behandelingen uitgevoerd om symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) te onderdrukken, en

na die periode van drie maanden:

zijn op dat bosbouwkundig teeltmateriaal op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) waargenomen, of

s een representatief monster van het in het verkeer te brengen bosbouwkundig teeltmateriaal getest en vrij bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten);

en

iii)

voor alle andere bosbouwkundig teeltmateriaal op de productieplaats:

zijn op dat bosbouwkundig teeltmateriaal op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) waargenomen, of

is een representatief monster van het in het verkeer te brengen bosbouwkundig teeltmateriaal getest en vrij bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten).”;

vi)

in deel E worden de rijen over “Bruchus pisorum (L.)” en “Bruchus rufimanus L.” vervangen door:

Bruchus pisorum (Linnaeus)

Pisum sativum L.

a)

een representatief monster van het zaad is visueel geïnspecteerd op het meest geschikte tijdstip om het plaagorganisme op te sporen, eventueel na een passende behandeling, en

b)

het zaad is vrij bevonden van Bruchus pisorum (Linnaeus).

Bruchus rufimanus Boheman

Vicia faba L.

(a)

een representatief monster van het zaad is visueel geïnspecteerd op het meest geschikte tijdstip om het plaagorganisme op te sporen, eventueel na een passende behandeling, en

(b)

het zaad is vrij bevonden van Bruchus rufimanus Boheman. ”;

vii)

in deel F wordt de eerste rij van de derde tabel vervangen door:

Candidatus Liberibacter solanacearum Liefting et al.

Solanum tuberosum L.

De bevoegde autoriteit heeft de partijen aan een officiële inspectie onderworpen en bevestigt dat zij aan de respectieve bepalingen van bijlage IV voldoen, tenzij de partij is geteeld op basis van planten die voldoen aan punt b), i), van de derde kolom van de tweede rij van de eerste tabel van deel F van bijlage V. ”;

viii)

in deel J wordt in de tabel “Schimmels” de eerste rij vervangen door:

“Schimmels en oömyceten”;

ix)

in deel J wordt de volgende tabel ingevoegd na de tabel “Schimmels”:

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Gereguleerde niet-quarantaineorganismen of door gereguleerde niet-quarantaineorganismen veroorzaakte symptomen

Voor opplant bestemde planten

Voorschriften

Citrus bark cracking viroid [CBCVD0]

Humulus lupulus L.

a)

de planten zijn geteeld in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Citrus bark cracking viroid, of

b)

i)

de productieplaats is gedurende de twee laatste volledige teeltseizoenen door middel van visuele inspectie van de planten op het meest geschikte tijdstip om het plaagorganisme op te sporen vrij van Citrus bark cracking viroid bevonden en om mechanische overdracht te voorkomen, zijn op de productieplaats gepaste hygiënische maatregelen genomen, en

ii)

voor opplant bestemde planten zijn afkomstig van moederplanten die vrij van Citrus bark cracking viroid zijn bevonden, en

moederplanten die zijn gehouden op een productielocatie die fysiek beschermd is tegen besmettingshaarden met Citrus bark cracking viroid, moeten elk jaar op het meest geschikte tijdstip visueel worden geïnspecteerd, bemonsterd en getoetst om de aanwezigheid van Citrus bark cracking viroid op te sporen zodat alle moederplanten binnen een tijdsbestek van vijf jaar worden getest, of

moederplanten die niet zijn gehouden op een productielocatie die fysiek beschermd is tegen besmettingshaarden met Citrus bark cracking viroid moeten gedurende de laatste vijf volledige teeltseizoenen door middel van visuele inspectie op het meest geschikte tijdstip om het plaagorganisme op te sporen vrij zijn bevonden van Citrus bark cracking viroid, en

een representatief monster van moederplanten is in de laatste twaalf maanden door middel van een toets op het meest geschikte tijdstip om het plaagorganisme op te sporen en vrij bevonden van Citrus bark cracking viroid, en

de moederplanten zijn minstens 20 m verwijderd van naburige productieplaatsen waar Humulus lupulus L. wordt geteeld, en

iii)

de productielocatie die wordt gebruikt voor beworteling van bewortelde voor opplant bestemde planten die in het verkeer moeten worden gebracht, is

minstens 20 m verwijderd van productiegewassen van Humulus lupulus L., of

fysiek beschermd tegen besmettingshaarden van Citrus bark cracking viroid.”;

x)

het volgende deel wordt toegevoegd:

“DEEL K

Maatregelen ter preventie van de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen betreffende teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt van Actinidia Lindl. worden gebruikt, met uitzondering van zaden

De bevoegde autoriteit, of de professionele marktdeelnemer onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit, verricht controles en neemt alle andere maatregelen om ervoor te zorgen dat aan de in de derde kolom van de onderstaande tabel bedoelde voorschriften met betrekking tot het gereguleerde niet-quarantaineorganisme en de voor opplant bestemde planten is voldaan.

Bacteriën

Gereguleerde niet-quarantaineorganismen of door gereguleerde niet-quarantaineorganismen veroorzaakte symptomen

Voor opplant bestemde planten

Maatregelen

Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto [PSDMAK]

Actinidia Lindl.

a)

het teeltmateriaal en de fruitgewassen zijn geteeld in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Pseudomonas syringae pv. actinidiae, of

b)

het teeltmateriaal en de fruitgewassen zijn afkomstig van moederplanten die twee keer per jaar visueel zijn geïnspecteerd en vrij van Pseudomonas syringae pv. actinidiae zijn bevonden;

en

c)

i)

voor moederplanten die in stand zijn gehouden in faciliteiten waar fysieke bescherming tegen besmettingen met Pseudomonas syringae pv. actinidiae is verzekerd, is om de vier jaar een representatief deel van de moederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Pseudomonas syringae pv. actinidiae zodat alle moederplanten binnen een tijdsbestek van acht jaar worden getoetst, of

ii)

voor moederplanten die niet in stand zijn gehouden in de hierboven genoemde faciliteiten, is elk jaar een representatief deel van de moederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Pseudomonas syringae pv. actinidiae zodat alle moederplanten in een tijdsbestek van drie jaar worden getoetst;

en

d)

i)

voor teeltmateriaal en fruitgewassen die in stand zijn gehouden in de hierboven genoemde faciliteiten, zijn tijdens het laatste volledige teeltseizoen op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen geen symptomen van Pseudomonas syringae pv. actinidiae op de productielocatie vastgesteld, of

ii)

voor teeltmateriaal en fruitgewassen die niet in stand zijn gehouden in de hierboven genoemde faciliteiten zijn tijdens het laatste volledige teeltseizoen op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen geen symptomen van Pseudomonas syringae pv. actinidiae op de productielocatie vastgesteld en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen zijn vóór het in het verkeer brengen steekproefsgewijs bemonsterd en getoetst op Pseudomonas syringae pv. actinidiae en vrij van het betrokken plaagorganisme bevonden, of

iii)

voor teeltmateriaal en fruitgewassen die niet in stand zijn gehouden in de hierboven genoemde faciliteiten, zijn symptomen van Pseudomonas syringae pv. actinidiae vastgesteld op niet meer dan 1 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen op de productielocatie, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen, en alle teeltmateriaal en fruitgewassen met symptomen in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, en een representatief deel van het/de overblijvende teeltmateriaal en fruitgewassen zonder symptomen is bemonsterd en getoetst op Pseudomonas syringae pv. actinidiae en vrij van het betrokken plaagorganisme bevonden. ”.

5)

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

a)

tussen de punten 3 en 4 wordt het volgende punt ingevoegd:

“3.1

Bast, zonder andere delen, van Acer macrophyllum Pursh, Aesculus californica (Spach) Nutt., Lithocarpus densiflorus (Hook. & Arn.) Rehd., Quercus L. en Taxus brevifolia Nutt.

ex 1404 90 00 ex 4401 40 90

Canada, Verenigd Koninkrijk  (1), Verenigde Staten en Vietnam

b)

punt 5 wordt vervangen door:

“5.

Bast, zonder andere delen, van Quercus L., met uitzondering van Quercus suber L.

ex 1404 90 00 ex 4401 40 90

Mexico” ;

c)

in punt 18 worden in de kolom “GN-code” de GN-codes vervangen door:

 

“ex 0602 10 90

 

ex 0602 90 30

 

ex 0602 90 45

 

ex 0602 90 46

 

ex 0602 90 48

 

ex 0602 90 50

 

ex 0602 90 70

 

ex 0602 90 91

 

ex 0602 90 99”.

6)

Bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:

a)

tussen de punten 2 en 3 wordt het volgende punt ingevoegd:

“2.1

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van bollen, stengelknollen, wortelstokken, zaden, knollen en planten in weefselkweek

0602 10 90

0602 20 20

0602 20 80

0602 30 00

0602 40 00

0602 90 20

0602 90 30

0602 90 41

0602 90 45

0602 90 46

0602 90 47

0602 90 48

0602 90 50

0602 90 70

0602 90 91

0602 90 99

ex 0704 10 00

ex 0704 90 10

ex 0704 90 90

ex 0705 11 00

ex 0705 19 00

ex 0709 40 00

ex 0709 99 10

ex 0910 99 31

ex 0910 99 33

Derde landen, met uitzondering van Zwitserland

Officiële verklaring dat de planten:

a)

in kwekerijen zijn geproduceerd die zijn geregistreerd door en onder toezicht staan van de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong,

en

b)

op geschikte tijdstippen en voorafgaand aan de uitvoer zijn geïnspecteerd.” ;

b)

na punt 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

i)

het volgende punt 4.1 wordt ingevoegd:

“4.1

Voor opplant bestemde planten met wortels, met uitzondering van planten in weefselkweek

ex 0601 20 30

ex 0601 20 90

ex 0602 30 00

ex 0602 40 00

ex 0602 90 20

ex 0602 90 30

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

Derde landen

Officiële verklaring dat de planten:

a)

afkomstig zijn uit een land dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij van Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback is bevonden,

of

b)

afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

tijdens hun hele levenscyclus zijn geteeld in een groeimedium dat op het ogenblik dat de planten werden geplant:

i)

vrij was van grond of organisch materiaal en niet eerder was gebruikt voor de plantenteelt of andere landbouwdoeleinden,

of

ii)

uitsluitend bestond uit turf of vezel van Cocos nucifera L., en niet eerder was gebruikt voor de plantenteelt of andere landbouwdoeleinden,

of

iii)

een doeltreffende fumigatie of warmtebehandeling had ondergaan om te garanderen dat het vrij is van Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback en die op het fytosanitaire certificaat vermeld staat,

of

iv)

een doeltreffende systeembenadering had ondergaan om te garanderen dat het vrij is vanMeloidogyne enterolobii Yang & Eisenback en die op het fytosanitaire certificaat vermeld staat;

en

in alle in de punten i) tot en met iv) genoemde gevallen onder passende omstandigheden werd opgeslagen en onderhouden om het vrij te houden van Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback en dat sinds de opplant passende maatregelen zijn genomen om te garanderen dat de planten vrij werden gehouden van Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback, waaronder ten minste:

het groeimedium fysiek geïsoleerd houden van grond en andere mogelijke bronnen van verontreiniging, en

hygiënische maatregelen,

of

d)

i)

afkomstig zijn uit een productieplaats die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback,

en

ii)

de wortels van een representatief monster van de zending onmiddellijk voor uitvoer zijn geïnspecteerd en vrij zijn bevonden van symptomen van Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback.”;

ii)

het volgende punt 4.2 wordt ingevoegd:

“4.2

Voor opplant bestemde planten met groeimedia, bedoeld om de levenskracht van de planten te handhaven, met uitzondering van planten in weefselkweek en waterplanten

ex 0602 20 80

ex 0602 30 00

ex 0602 40 00

ex 0602 90 20

ex 0602 90 30

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

Canada, China, India, Japan, Rusland, Verenigde Staten en Zwitserland

Officiële verklaring dat de planten:

a)

afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Popillia japonica Newman. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

b)

zijn geteeld op een productieplaats die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Popillia japonica Newman:

i)

die is onderworpen aan een jaarlijkse officiële inspectie en, ten minste, een maandelijkse inspectie gedurende de drie maanden voorafgaand aan de uitvoer, naar tekenen van Popillia japonica Newman, uitgevoerd op daartoe geschikte tijdstippen om de aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme op te sporen, ten minste door visueel onderzoek van alle planten, met inbegrip van onkruid, en bemonstering van de groeimedia waarin de planten groeien,

en

ii)

die is omgeven door een bufferzone van minstens 100 m waar de afwezigheid van Popillia japonica Newman is bevestigd door jaarlijks op daartoe geschikte tijdstippen uitgevoerde officiële onderzoeken,

en

iii)

de planten en de groeimedia onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer aan een officiële inspectie zijn onderworpen, met inbegrip van de bemonstering van de groeimedia, en vrij zijn bevonden van Popillia japonica Newman,

en

iv)

de planten:

zodanig zijn verwerkt en verpakt dat besmetting met Popillia japonica Newman na het verlaten van de productieplaats wordt vermeden,

of

buiten het vluchtseizoen van Popillia japonica Newman zijn vervoerd,

of

c)

gedurende hun hele levensduur zijn geteeld in een productielocatie die fysiek is geïsoleerd tegen de introductie van Popillia japonica Newman en de planten:

i)

zodanig zijn verwerkt en verpakt dat besmetting met Popillia japonica Newman na het verlaten van de productielocatie wordt vermeden;

of

ii)

buiten het vluchtseizoen van Popillia japonica Newman zijn vervoerd;

of

d)

zijn geteeld volgens een systeembenadering die is goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 107 van Verordening (EU) 2016/2031 vastgestelde procedure om te garanderen dat zij vrij zijn van Popillia japonica Newman.”;

c)

punt 8 wordt vervangen door:

“8.

Voor opplant bestemde planten van kruidachtige soorten, met uitzondering van bollen, stengelknollen, planten van de familie Poaceae, wortelstokken, zaden, knollen en planten in weefselkweek

ex 0602 10 90

0602 90 20

ex 0602 90 30

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

ex 0704 10 00

ex 0704 90 10

ex 0704 90 90

ex 0705 11 00

ex 0705 19 00

ex 0705 21 00

ex 0705 29 00

ex 0706 90 10

ex 0709 40 00

ex 0709 99 10

ex 0910 99 31

ex 0910 99 33

Derde landen waarvan bekend is dat Liriomyza sativae (Blanchard) en Nemorimyza maculosa (Malloch) er voorkomen

Officiële verklaring dat de planten:

a)

afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst in het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Liriomyza sativae (Blanchard) en Nemorimyza maculosa (Malloch). De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

b)

afkomstig zijn uit een productieplaats die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Liriomyza sativae (Blanchard) en Nemorimyza maculosa (Malloch), en die vermeld wordt op het fytosanitaire certificaat, in de rubriek “Aanvullende verklaring”, en bij officiële inspecties die in de laatste drie maanden voorafgaand aan de uitvoer ten minste eens per maand zijn verricht, vrij is verklaard van Liriomyza sativae (Blanchard) en Nemorimyza maculosa (Malloch),

of

c)

onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer adequaat zijn behandeld tegen Liriomyza sativae (Blanchard) en Nemorimyza maculosa (Malloch) en officieel zijn geïnspecteerd en vrij zijn bevonden van Liriomyza sativae (Blanchard) en Nemorimyza maculosa (Malloch).

Nadere gegevens over de in punt c) bedoelde behandeling worden vermeld op het fytosanitaire certificaat.”;

d)

punt 20 wordt vervangen door:

“20.

Knollen van Solanum tuberosum L., bestemd voor opplant

0701 10 00

Derde landen

Officiële verklaring dat de knollen:

a)

afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Meloidogyne chitwoodi Golden et al., Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback en Meloidogyne fallax Karssen,

of

b)

afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen als vrij van Meloidogyne chitwoodi Golden et al., Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback en Meloidogyne fallax Karssen is erkend. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

afkomstig zijn uit een productieplaats die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong bij een jaarlijks onderzoek door middel visuele inspectie, op daartoe geschikte tijdstippen, van waardplanten, alsmede visuele inspectie na de oogst van de op die productieplaats geteelde aardappelen, van zowel hele als doorgesneden knollen, vrij is bevonden van Meloidogyne chitwoodi Golden et al., Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback en Meloidogyne fallax Karssen,

of

d)

na de oogst van de knollen een aselect monster is genomen dat met een passende inductiemethode op symptomen dan wel met laboratoriumproeven is onderzocht, alsmede zowel hele als doorgesneden knollen op geschikte tijdstippen visueel zijn geïnspecteerd, maar in elk geval op het ogenblik dat de colli of de containers zijn gesloten en geen symptomen van Meloidogyne chitwoodi Golden et al., Meloidogyne enterolobii Yang & Eisenback en Meloidogyne fallax Karssen zijn waargenomen.”;

e)

tussen de punten 21 en 22 worden de volgende punten ingevoegd:

“21.1

Voor opplant bestemde planten van Cucurbitaceae Juss. en Solanaceae Juss., met uitzondering van bollen, stengelknollen, wortelstokken, pollen, zaden, knollen en planten in weefselkweek

ex 0602 10 90

ex 0602 90 30

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

Derde landen

Officiële verklaring dat de planten:

a)

afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Ceratothripoides claratris (Shumsher),

of

b)

afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Ceratothripoides claratris (Shumsher). De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

gedurende hun hele levensduur geteeld zijn in een productielocatie met fysische bescherming tegen de introductie van Ceratothripoides claratris (Shumsher) en die ten minste drie maanden voorafgaand aan de uitvoer is onderworpen aan ten minste één inspectie om de aanwezigheid van Ceratothripoides claratris (Shumsher) op te sporen.

21.2

Voor opplant bestemde planten van

Allium cepa L., Asparagus L.,

Cynara scolymus L.,

Citrullus lanatus (Thnb.) Matusm. & Nakai, Cucurbita L., Cucumis melo L., Cucumis sativum L., Glycine max (L.), Merr., Gossypium L., Medicago sativa, L., Persea americana Mill., Phaseolus L., Ricinus communis L.,

en Tagetes L., met uitzondering van bollen, stengelknollen, planten in weefselkweek, wortelstokken, pollen, zaden en knollen.

ex 0602 10 90

ex 0602 20 20

ex 0602 20 80

ex 0602 90 30

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

Bolivia, Colombia, Ecuador, Peru en de Verenigde Staten

Officiële verklaring dat de planten:

a)

afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Prodiplosis longifila Gagné. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

b)

ten minste gedurende twee maanden voorafgaand aan de uitvoer, of voor planten die jonger dan twee maanden zijn, gedurende hun hele levensduur, zijn geteeld op een productielocatie met fysieke bescherming die door het land van oorsprong vrij is bevonden van Prodiplosis longifila Gagné, op basis van officiële inspecties die tijdens hun hele levensduur of tijdens de laatste twee maanden voorafgaand aan de uitvoer zijn uitgevoerd.”;

f)

tussen de punten 24 en 25 wordt het volgende punt ingevoegd:

“24.1

Voor opplant bestemde planten van Euphorbia pulcherrima Willd., Fragaria L. en Rubus L., met uitzondering van planten in weefselkweek, pollen en zaden

ex 0602 10 90

ex 0602 20 20

ex 0602 20 80

ex 0602 90 30

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

Derde landen

Officiële verklaring dat de planten:

a)

afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Eotetranychus lewisi (McGregor),

of

b)

afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Eotetranychus lewisi (McGregor). De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

afkomstig zijn uit een productieplaats in het land van oorsprong die door de nationale plantenziektekundige dienst van dat land overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Eotetranychus lewisi (McGregor).”;

g)

punt 28 wordt vervangen door:

“28.

Snijbloemen van Chrysanthemum L., Dianthus L., Gypsophila L. en Solidago L., en de bladgroenten Apium graveolens L. en Ocimum L.

0603 12 00 ,

0603 14 00

ex 0603 19 70

0709 40 00

ex 0709 99 10

ex 0709 99 90

ex 1211 90 86

ex 1404 90 00

Derde landen

Officiële verklaring dat de snijbloemen en de bladgroenten:

a)

afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Liriomyza sativae (Blanchard) en Nemorimyza maculosa (Malloch),

of

b)

onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer officieel zijn geïnspecteerd en vrij zijn bevonden van Liriomyza sativae (Blanchard) en Nemorimyza maculosa (Malloch).”;

h)

punt 29 wordt vervangen door:

“29.

Snijbloemen van Orchidaceae

0603 13 00

Derde landen, met uitzondering van Thailand

Officiële verklaring dat de snijbloemen:

a)

afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Thrips palmi Karny,

of

b)

onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer officieel zijn geïnspecteerd en vrij zijn bevonden van Thrips palmi Karny.

29.1

Snijbloemen van Orchidaceae

0603 13 00

Thailand

Officiële verklaring dat de snijbloemen:

a)

zijn geteeld op een productieplaats die bij officiële inspecties die in de laatste drie maanden voorafgaand aan de uitvoer ten minste eens per maand zijn verricht, vrij is verklaard van Thrips palmi Karny,

of

b)

een doeltreffende fumigatie hebben ondergaan om te garanderen dat zij vrij zijn van Thrips palmi Karny, en de gegevens van de behandeling staan vermeld op het fytosanitaire certificaat.”;

i)

tussen de punten 30 en 31 wordt het volgende punt ingevoegd:

“30.1

Voor opplant bestemde planten van Diospyros kaki L., Ficus carica L., Hedera helix L., Laurus nobilis L., Magnolia L., Malus Mill., Melia L., Mespilus germanica L., Parthenocissus Planch., Prunus L., Psidium guajava L., Punica granatum L., Pyracantha M. Roem., Pyrus L., Rosa L., met uitzondering van zaden, pollen en planten in weefselkweek

ex 0602 10 90

ex 0602 20 20

ex 0602 20 80

ex 0602 40 00

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

Australië, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Eswatini, Filipijnen, Guam, India, Indonesië, Iran, Japan, Kenia, Laos, Maleisië, Mauritius, Micronesia, Montenegro, Nigeria, Noord-Korea, Noordelijke Marianen, Pakistan, Palau, Papoea-Nieuw-Guinea, Réunion, Sri Lanka, Taiwan, Tanzania, Thailand, Uganda, Verenigde Staten, Vietnam, Zuid-Afrika en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat de planten:

a)

afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Aleurocanthus spiniferus (Quaintance). De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

b)

zijn geteeld op een productieplaats die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Aleurocanthus spiniferus (Quaintance):

i)

die gedurende het laatste jaar voorafgaand aan de uitvoer is onderworpen aan officiële inspecties die op passende tijdstippen zijn uitgevoerd,

en

ii)

de planten zijn vóór het in het verkeer brengen zodanig verwerkt en verpakt dat besmetting na het verlaten van de productieplaats wordt vermeden,

of

c)

een doeltreffende behandeling hebben ondergaan om te garanderen dat zij vrij zijn van Aleurocanthus spiniferus (Quaintance) en voorafgaand aan de uitvoer daarvan vrij zijn bevonden.”;

j)

in punt 31, in de eerste kolom “Planten, plantaardige producten en andere materialen”, wordt de tekst vervangen door:

“Planten van naaldbomen (Pinopsida), met uitzondering van vruchten en zaden”;

k)

punt 32 wordt vervangen door:

“32.

Planten van naaldbomen (Pinopsida), met uitzondering van vruchten en zaden, van meer dan 3 m hoog

ex 0602 20 80 ex 0602 90 41 ex 0602 90 47 ex 0602 90 50 ex 0602 90 99 ex 0604 20 20 ex 0604 20 40 ex 1404 90 00

Derde landen, met uitzondering van Albanië, Andorra, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Bosnië en Herzegovina, Canarische Eilanden, de Faeröer, Georgië, IJsland, Liechtenstein, Moldavië, Monaco, Montenegro, Noord-Macedonië, Noorwegen, Oekraïne, Rusland (alleen de volgende delen: Centraal Federaal District (Tsentralny federalny okrug), Noordwestelijk Federaal District (Severo-Zapadny federalny okrug), Zuidelijk Federaal District (Yuzhny federalny okrug), Noord-Kaukasisch Federaal District (Severo-Kavkazsky federalny okrug) en Federaal District Privolzjski (Wolga) (Prilozhsky federalny okrug)), San Marino, Servië, Turkije, Verenigd Koninkrijk (1) en Zwitserland

Officiële verklaring dat de planten zijn geproduceerd op een productieplaats die vrij is van Scolytinae spp. (niet-Europees).”;

l)

na punt 32 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

i)

het volgende punt 32.1 wordt ingevoegd:

“32.1

Voor opplant bestemde planten van Acacia Mill., Acer buergerianum Miq., Acer macrophyllum Pursh, Acer negundo L., Acer palmatum Thunb., Acer paxii Franch., Acer pseudoplatanus L., Aesculus californica (Spach) Nutt., Ailanthus altissima (Mill.) Swingle, Albizia falcate Backer ex Merr., Albizia julibrissin Durazz., Alectryon excelsus Gärtn., Alnus rhombifolia Nutt., Archontophoenix cunninghamiana H. Wendl. & Drude, Artocarpus integer (Thunb.) Merr., Azadirachta indica A. Juss., Baccharis salicina Torr. & A. Gray, Bauhinia variegata L., Brachychiton discolor F. Muell., Brachychiton populneus R. Br., Camellia semiserrata C.W. Chi, Camellia sinensis (L.) Kuntze, Canarium commune L., Castanospermum australe A. Cunningham & C. Fraser, Cercidium floridum Benth. ex A. Gray, Cercidium sonorae Rose & I. M. Johnst., Cocculus laurifolius DC., Combretum kraussii Hochst., Cupaniopsis anacardioides (A. Rich.) Radlk., Dombeya cacuminum Hochr., Erythrina corallodendron L., Erythrina coralloides Moc. & Sessé ex DC., Erythrina falcata Benth., Erythrina fusca Lour., Eucalyptus ficifolia F. Müll., Fagus crenata Blume, Ficus L., Gleditsia triacanthos L., Hevea brasiliensis (Willd. ex A. Juss) Muell. Arg., Howea forsteriana (F. Müller) Becc., Ilex cornuta Lindl. & Paxton, Inga vera Willd., Jacaranda mimosifolia D. Don, Koelreuteria bipinnata Franch., Liquidambar styraciflua L., Magnolia grandiflora L., Magnolia virginiana L., Mimosa bracaatinga Hoehne, Morus alba L., Parkinsonia aculeata L., Persea americana Mill., Pithecellobium lobatum Benth., Platanus x hispanica Mill. ex Münchh., Platanus mexicana Torr., Platanus occidentalis L., Platanus orientalis L., Platanus racemosa Nutt., Podalyria calyptrata Willd., Populus fremontii S. Watson, Populus nigra L., Populus trichocarpa Torr. & A.Gray ex Hook., Prosopis articulata S.Watson, Protium serratum Engl., Psoralea pinnata L., Pterocarya stenoptera C.DC., Quercus agrifolia Née, Quercus calliprinos Webb., Quercus chrysolepis Liebm, Quercus engelmannii Greene, Quercus ithaburensis Dence., Quercus lobata Née, Quercus palustris Marshall, Quercus robur L., Quercus suber L., Ricinus communis L., Salix alba L., Salix babylonica L., Salix gooddingii C.R.Ball, Salix laevigata Bebb, Salix mucronata Thnb., Shorea robusta C.F.Gaertn., Spathodea campanulata P.Beauv., Spondias dulcis Parkinson, Tamarix ramosissima Kar. ex Boiss., Virgilia oroboides subsp. ferrugine B.-E.van Wyk, Wisteria floribunda (Willd.) DC. en Xylosma avilae Sleumer, met uitzondering van planten in weefselkweek, pollen en zaden

ex 0602 10 90

ex 0602 20 20

ex 0602 20 80

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

Derde landen

Officiële verklaring dat de planten:

a)

een diameter hebben van minder dan 2 cm aan de voet van de stam,

of

b)

afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Euwallacea fornicatus sensu lato,

of

c)

afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Euwallacea fornicatus sensu lato. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

d)

zijn geteeld:

i)

op een productielocatie die gedurende ten minste zes maanden vóór de uitvoer fysiek is geïsoleerd tegen de introductie van Euwallacea fornicatus sensu lato en die op geschikte tijdstippen officieel is geïnspecteerd en vrij van dat plaagorganisme is bevonden, wat ten minste is bevestigd met vallen die ten minste om de vier weken alsook onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer van de planten zijn gecontroleerd,

of

ii)

op een productielocatie die sinds het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus vrij is bevonden van Euwallacea fornicatus sensu lato, wat ten minste is bevestigd met vallen, tijdens officiële inspecties die ten minste om de vier weken worden uitgevoerd; indien werd vermoed dat het plaagorganisme op de productielocatie aanwezig was, zijn gepaste behandelingen uitgevoerd om de afwezigheid van het plaagorganisme te waarborgen; rond de productielocatie is een zone van 1 km ingesteld die op geschikte tijdstippen op de aanwezigheid van Euwallacea fornicatus sensu lato is gecontroleerd, en indien het plaagorganisme is gevonden, worden die planten onmiddellijk verwijderd en vernietigd,

en

de zendingen planten zijn onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer officieel geïnspecteerd op de aanwezigheid van het plaagorganisme, met name in de stammen en takken van de planten, met inbegrip van een destructieve bemonstering. Het monster voor inspectie moet zodanig groot zijn dat het ten minste de detectie van een besmettingsniveau van 1 % met een betrouwbaarheidsniveau van 99 % mogelijk maakt. ”

ii)

de volgende punten 32.2 tot en met 32.7 worden ingevoegd:

“32.2

Voor opplant bestemde planten van Artocarpus chaplasha Roxb., Artocarpus heterophyllus Lam., Artocarpus integer (Thunb.) Merr., Alnus formosana Makino, Bombax malabaricum DC.,

Broussonetia papyrifera (L.) Vent., Broussonetia kazinoki Siebold, Cajanus cajan (L.) Huth, Camellia oleifera C. Abel, Castanea Mill.,

Celtis sinensis Pers., Cinnamomum camphora (L.) J. Presl,

Cunninghamia lanceolata (Lamb.) Hook., Dalbergia L.f., Eriobotrya japonica (Thunb.) Lindl., Ficus carica L., Ficus hispida L. f., Ficus infectoria Willd., Ficus retusa L., Juglans regia L., Maclura tricuspidata Carrière, Melia azedarach L., Morus L., Populus L., Robinia pseudoacacia L., Salix L., Sapium sebiferum (L.) Roxb., Schima superba Gardner & Champ., Sophora japonica L., Trema amboinense (Willd.) Blume, Trema orientale (L.) Blume, Ulmus L., Vernicia fordii (Hemsl.) Airy Shaw, en Xylosma G. Forst., met uitzondering van planten in weefselkweek, pollen en zaden

ex 0602 10 90

ex 0602 20 20

ex 0602 20 80

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit, Laos, Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat de planten:

a)

een diameter hebben van minder dan 1 cm aan de voet van de stam,

of

b)

afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Apriona germari (Hope),

of

c)

gedurende hun hele levensduur zijn geteeld in een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apriona germari (Hope). De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

d)

gedurende hun hele levensduur of gedurende ten minste twee jaar voorafgaand aan de uitvoer zijn geteeld op een productieplaats die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apronia germari (Hope),

en

i)

die jaarlijks is onderworpen aan twee op daartoe geschikte tijdstippen uitgevoerde officiële inspecties naar tekenen van Apriona germari (Hope), waarbij geen tekenen van het plaagorganisme zijn gevonden;

en

ii)

waar passende preventieve behandelingen worden toegepast en die is omgeven door een bufferzone met een breedte van minstens 2 000  m waar de afwezigheid van Apriona germari (Hope) is bevestigd door jaarlijks op daartoe geschikte tijdstippen uitgevoerde officiële onderzoeken;

en

iii)

die onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer zijn onderworpen aan een inspectie op de aanwezigheid van Apriona germari (Hope), met name in de stengels van de planten; zo nodig moet deze inspectie een destructieve bemonstering omvatten,

of

e)

gedurende hun hele levensduur of gedurende ten minste twee jaar voorafgaand aan de uitvoer zijn geteeld op een productielocatie die fysiek is geïsoleerd tegen de introductie van Apriona germari (Hope)

en

onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer zijn onderworpen aan een inspectie op de aanwezigheid van Apriona germari (Hope), met name in de stammen van de plant; zo nodig moet deze inspectie een destructieve bemonstering omvatten.

32.3

Voor opplant bestemde planten van Caesalpinia japonica Siebold & Zucc., Camellia sinensis (L.) Kuntze, Celtis sinensis Pers., Cercis chinensis Bunge, Chaenomeles sinensis (Thouin) Koehne, Cinnamomum camphora (L.) J. Presl, Cornus kousa Bürger ex Hanse, Crataegus cordata Aiton, Debregeasia edulis (Siebold & Zucc.) Wedd., Diospyros kaki L., Eriobotrya japonica (Thunb.) Lindl., Enkianthus perulatus (Miq.) C. K. Schneid., Fagus crenata Blume, Ficus carica L., Firmiana simplex (L.) W. Wight, Gleditsia japonica Miq., Hovenia dulcis Thunb., Lagerstroemia indica L., Morus L., Platanus x hispanica Mill. ex Münchh., Platycarya strobilacea Siebold & Zucc., Populus L., Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., Pterocarya stenoptera C. DC., Punica granatum L., Robinia pseudoacacia L., Salix L., Spiraea thunbergii Siebold ex Blume, Ulmus parvifolia Jacq., Villebrunea pedunculata Shirai en Zelkova serrata (Thunb.) Makino, met uitzondering van planten in weefselkweek, pollen en zaden

ex 0602 10 90

ex 0602 20 20

ex 0602 20 80

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Jordanië,

Kazachstan, Kirgizië, Koeweit, Laos, Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat de planten:

a)

een diameter hebben van minder dan 1 cm aan de voet van de stam,

of

b)

afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Apriona rugicollis Chevrolat,

of

c)

gedurende hun hele levensduur zijn geteeld in een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apriona rugicollis Chevrolat. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

d)

gedurende hun hele levensduur of gedurende ten minste twee jaar voorafgaand aan de uitvoer zijn geteeld op een productieplaats die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apronia rugicollis Chevrolat,

en

i)

die jaarlijks is onderworpen aan twee op daartoe geschikte tijdstippen uitgevoerde officiële inspecties naar tekenen van Apriona rugicollis Chevrolat, waarbij geen tekenen van het plaagorganisme zijn gevonden;

en

ii)

waar passende preventieve behandelingen worden toegepast en die is omgeven door een bufferzone met een breedte van minstens 2 000  m waar de afwezigheid van Apriona rugicollis Chevrolat is bevestigd door jaarlijks op daartoe geschikte tijdstippen uitgevoerde officiële onderzoeken;

en

iii)

die onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer zijn onderworpen aan een inspectie op de aanwezigheid van Apriona rugicollis Chevrolat, met name in de stammen van de planten; zo nodig moet deze inspectie een destructieve bemonstering omvatten,

of

e)

gedurende hun hele levensduur of gedurende ten minste twee jaar voorafgaand aan de uitvoer zijn geteeld op een productielocatie die fysiek is geïsoleerd tegen de introductie van Apriona rugicollis Chevrolat

en

onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer zijn onderworpen aan een inspectie op de aanwezigheid van Apriona rugicollis Chevrolat, met name in de stammen van de planten; zo nodig moet deze inspectie een destructieve bemonstering omvatten.

32.4

Voor opplant bestemde planten van Debregeasia hypoleuca (Hochst. ex Steud.) Wedd., Ficus L., Maclura pomifera (Raf.) C. K. Schneid., Morus L., Populus L. en Salix L., met uitzondering van planten in weefselkweek, pollen en zaden

ex 0602 10 90

ex 0602 20 20

ex 0602 20 80

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit, Laos, Libanon, Maldiven, Maleisië, Moldavië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat de planten:

a)

een diameter hebben van minder dan 1 cm aan de voet van de stam,

of

b)

afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Apriona cinerea Chevrolat,

of

c)

gedurende hun hele levensduur zijn geteeld in een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apriona cinerea Chevrolat. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

d)

gedurende hun hele levensduur of gedurende ten minste twee jaar voorafgaand aan de uitvoer zijn geteeld op een productieplaats die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apriona cinerea Chevrolat,

en

i)

die jaarlijks is onderworpen aan twee op daartoe geschikte tijdstippen uitgevoerde officiële inspecties naar tekenen van Apriona cinerea Chevrolat, waarbij geen tekenen van het plaagorganisme zijn gevonden;

en

ii)

waar passende preventieve behandelingen worden toegepast en die is omgeven door een bufferzone met een breedte van minstens 2 000  m waar de afwezigheid van Apriona cinerea Chevrolat is bevestigd door jaarlijks op daartoe geschikte tijdstippen uitgevoerde officiële onderzoeken;

en

iii)

die onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer zijn onderworpen aan een inspectie op de aanwezigheid van Apriona cinerea Chevrolat, met name in de stammen van de planten; zo nodig moet deze inspectie een destructieve bemonstering omvatten,

of

e)

gedurende hun hele levensduur of gedurende ten minste twee jaar voorafgaand aan de uitvoer zijn geteeld op een productielocatie die fysiek is geïsoleerd tegen de introductie van Apriona cinerea Chevrolat

en

onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer zijn onderworpen aan een inspectie op de aanwezigheid van Apriona cinerea Chevrolat, met name in de stammen van de planten; zo nodig moet deze inspectie een destructieve bemonstering omvatten.

32.5

Planten van Acer macrophyllum Pursh, Acer pseudoplatanus L., Adiantum aleuticum (Rupr.) Paris, Adiantum jordanii C. Muell., Aesculus californica (Spach) Nutt., Aesculus hippocastanum L., Arbutus menziesii Pursch., Arbutus unedo L., Arctostaphylos Adans, Calluna vulgaris (L.) Hull, Camellia L., Castanea sativa Mill., Fagus sylvatica L., Frangula californica (Eschsch.) Gray, Frangula purshiana (DC.) Cooper, Fraxinus excelsior L., Griselinia littoralis (Raoul), Hamamelis virginiana L., Heteromeles arbutifolia (Lindley) M. Roemer, Kalmia latifolia L., Larix decidua Mill., Larix kaempferi (Lamb.) Carrière, Larix × eurolepis A. Henry Laurus nobilis L., Leucothoe D. Don, Lithocarpus densiflorus (Hook. & Arn.) Rehd., Lonicera hispidula (Lindl.) Dougl. ex Torr.&Gray, Magnolia L., Michelia doltsopa Buch.-Ham. ex DC., Nothofagus obliqua (Mirbel) Blume, Osmanthus heterophyllus (G. Don) P. S. Green, Parrotia persica (DC) C.A. Meyer, Photinia x fraseri Dress, Pieris D. Don, Pseudotsuga menziesii (Mirbel) Franco, Quercus L., Rhododendron L. met uitzondering van Rhododendron simsii Planch., Rosa gymnocarpa Nutt., Salix caprea L., Sequoia sempervirens (Lamb. ex D. Don) Endl., Syringa vulgaris L., Taxus L., Trientalis latifolia (Hook.), Umbellularia californica (Hook. & Arn.) Nutt., Vaccinium L. en Viburnum L., met uitzondering van vruchten, pollen en zaden

ex 0602 10 90

ex 0602 20 20

ex 0602 20 80

ex 0602 30 00

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

ex 0603 19 70

ex 0604 20 40

ex 0604 20 90

ex 0604 90 91

ex 1401 90 00

ex 1404 90 00

Canada, Verenigd Koninkrijk  (2), Verenigde Staten en Vietnam

Officiële verklaring dat:

a)

de planten afkomstig zijn uit gebieden waarvan bekend zijn dat zij vrij zijn van Phytophthora ramorum (niet-EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld, zoals vastgesteld door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

b)

bij officiële inspecties, met inbegrip van laboratoriumtests bij verdachte symptomen die sedert het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus zijn uitgevoerd, op de productieplaats geen tekenen van Phytophthora ramorum (niet-EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld zijn waargenomen op eender welke gevoelige planten,

en

een representatief monster van de planten is vóór verzending geïnspecteerd en bij deze inspecties vrij bevonden van Phytophthora ramorum (niet-EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld.

32.6

Voor opplant bestemde planten van Acer L., Betula L., Elaeagnus L., Fraxinus L., Gleditsia L., Juglans L., Malus Mill., Morus L., Platanus L., Populus L., Prunus L., Pyrus L., Quercus L., Robinia L., Salix L., of Ulmus L., met uitzondering van enten, stekken, planten in weefselkweek, pollen of zaden

ex 0602 10 90

ex 0602 20 20

ex 0602 20 80

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

Afghanistan, India,

Iran, Kirgizië, Oezbekistan, Pakistan, Tadzjikistan en Turkmenistan

Officiële verklaring dat de planten:

a)

een diameter hebben van minder dan 9 cm aan de voet van de stam,

of

b)

gedurende hun hele levensduur zijn geteeld in een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Trirachys sartus Solsky. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

gedurende hun hele levensduur of gedurende ten minste twee jaar voorafgaand aan de uitvoer zijn geteeld op een productielocatie die overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Trirachys sartus Solsky, en waarbij de planten zijn geteeld

i)

op een productielocatie die fysiek is geïsoleerd tegen de introductie van Trirachys sartus Solsky en die ten minste één keer per jaar wordt geïnspecteerd op tekenen van Trirachys sartus Solsky, op daartoe geschikte tijdstippen van het jaar om de aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme op te sporen,

of

ii)

op een productielocatie waar passende preventieve behandelingen worden toegepast en die ten minste twee keer per jaar wordt geïnspecteerd op tekenen van Trirachys sartus Solsky, op daartoe geschikte tijdstippen van het jaar om de aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme op te sporen en die is omgeven door een bufferzone met een breedte van ten minste 500 m waar de afwezigheid van Trirachys sartus Solsky tijdens deze officiële onderzoeken is bevestigd,

en de planten onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van Trirachys sartus Solsky, met name in de stammen van de plant, met inbegrip van, zo nodig, destructieve bemonstering, en er geen tekenen van de aanwezigheid van Trirachys sartus Solsky zijn waargenomen.

32.7

Voor opplant bestemde planten van Castanea Mill., Castanopsis (D. Don) Spach en Quercus L., met uitzondering van planten in weefselkweek, pollen en zaden

ex 0602 10 90

ex 0602 20 20

ex 0602 20 80

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 47

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

China, Noord-Korea, Rusland, Taiwan, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat de planten:

a)

een diameter hebben van minder dan 9 cm aan de voet van de stam,

of

b)

gedurende hun hele levensduur zijn geteeld in een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Massicus raddei (Blessig). De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

gedurende hun hele levensduur of gedurende ten minste twee jaar voorafgaand aan de uitvoer zijn geteeld op een productielocatie die overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Massicus raddei (Blessig), en waarbij de planten zijn geteeld

i)

op een productielocatie die fysiek is geïsoleerd tegen de introductie van Massicus raddei (Blessig) en die ten minste één keer per jaar wordt geïnspecteerd op tekenen van Massicus raddei (Blessig), op het daartoe geschikte tijdstip van het jaar om de aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme op te sporen,

of

ii)

op een productielocatie waar passende preventieve behandelingen worden toegepast en die ten minste twee keer per jaar wordt geïnspecteerd op tekenen van Massicus raddei (Blessig), op daartoe geschikte tijdstippen van het jaar om de aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme op te sporen en die is omgeven door een bufferzone met een breedte van ten minste 2 000 m waar de afwezigheid van Massicus raddei (Blessig) tijdens officiële onderzoeken is bevestigd,

en de planten onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van Massicus raddei (Blessig), met name in de stammen van de plant, met inbegrip van, zo nodig, destructieve bemonstering, en er geen tekenen van de aanwezigheid van Massicus raddei (Blessig) zijn waargenomen.

m)

punt 36 wordt vervangen door:

“36.

Planten van Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans ailantifolia Carr., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., met uitzondering van vruchten en zaden

ex 0602 10 90

ex 0602 20 20

ex 0602 20 80

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 48

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 99

ex 0604 20 90

ex 1404 90 00

Belarus, Canada, China, Japan, Mongolië, Noord-Korea, Oekraïne, Rusland, Taiwan, Verenigde Staten en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat de planten afkomstig zijn uit een gebied waarvan door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen is vastgesteld dat het vrij is van Agrilus planipennis Fairmaire, en dat zich voor zover bekend op minstens 100 km bevindt van het dichtstbijzijnde gebied waar de aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme officieel is bevestigd; de naam van het gebied wordt vermeld op het fytosanitaire certificaat en de ziektevrije status van dat gebied is door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie meegedeeld.”;

n)

in punt 45 wordt in de derde kolom “Oorsprong” en in de vierde kolom “Bijzondere voorschriften” de tekst “niet-Europese virussen, viroïden en fytoplasma’s” vervangen door: “virussen, viroïden en fytoplasma’s als bedoeld in bijlage II, deel A, punt 22”;

o)

in punt 49 wordt in de derde kolom “Oorsprong” en in de vierde kolom, “Bijzondere voorschriften” de tekst “Strawberry witches’ broom phytoplasma” vervangen door: “Candidatus Phytoplasma australiense Davis et al. (referentiestam), Candidatus Phytoplasma fraxini (referentiestam) Griffiths et al. en Candidatus Phytoplasma hispanicum (referentiestam) Davis et al.”;

p)

punt 56 wordt vervangen door:

“56.

Voor opplant bestemde planten van Cryptocoryne sp., Hygrophila sp. en Vallisneria sp., met uitzondering van pollen en zaden

ex 0602 10 90

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 99

Derde landen, met uitzondering van Zwitserland

Officiële verklaring dat de wortels zijn onderzocht op ten minste nematoden, op een representatief monster, waarbij gebruik wordt gemaakt van passende methoden om de plaagorganismen op te sporen en bij dit onderzoek vrij zijn bevonden van nematoden.”;

q)

punt 61 wordt vervangen door:

“61.

Vruchten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf., en de hybriden daarvan, Mangifera L. en Prunus L.

ex 0804 50 00

0805 10 22

0805 10 24

0805 10 28

ex 0805 10 80

ex 0805 21 10

ex 0805 21 90

ex 0805 22 00

ex 0805 29 00

ex 0805 40 00

ex 0805 50 10

ex 0805 50 90

ex 0805 90 00

0809 10 00

0809 21 00

0809 29 00

0809 30 10

0809 30 90

0809 40 05

0809 40 90

Derde landen

Officiële verklaring dat:

a)

de vruchten afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen is erkend als zijnde vrij van Tephritidae als bedoeld in punt 77 van tabel 3 in bijlage II, deel A, waarvan bekend is dat die vruchten er gevoelig voor zijn, op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

b)

de vruchten afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Tephritidae als bedoeld in punt 77 van tabel 3 in bijlage II, deel A, waarvan bekend is dat die vruchten er gevoelig voor zijn, en dat vermeld wordt op het fytosanitaire certificaat, op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

c)

sinds het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus bij officiële inspecties die drie maanden vóór de oogst tenminste om de maand zijn verricht, op de productieplaats en in de directe omgeving daarvan geen tekenen zijn waargenomen die wijzen op de aanwezigheid van Tephritidae als bedoeld in punt 77 van tabel 3 in bijlage II, deel A, waarvan bekend is dat die vruchten er gevoelig voor zijn, en bij passende officieële onderzoeken van de op de productieplaats geoogste vruchten op die vruchten geen tekenen van die plaagorganismen zijn aangetroffen en gegevens over de traceerbaarheid zijn opgenomen in het fytosanitaire certificaat,

of

d)

zijn onderworpen aan een doeltreffende systeembenadering of een doeltreffende behandeling na de oogst om te garanderen dat zij vrij zijn van Tephritidae als bedoeld in punt 77 van tabel 3 in bijlage II, deel A, waarvan bekend is dat die vruchten er gevoelig voor zijn, en op het fytosanitaire certificaat wordt melding gemaakt van het gebruik van een systeembenadering of van gegevens over de behandelingsmethode na de oogst, op voorwaarde dat de systeembenadering of de behandelingsmethode door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land vooraf schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld.”;

r)

punt 67 wordt vervangen door:

“67.

Vruchten van Solanaceae

0702 00 00

0709 30 00

0709 60 10

0709 60 91

0709 60 95

0709 60 99

ex 0709 99 90

ex 0810 90 75

Australië, Noord- en Zuid-Amerika en Nieuw-Zeeland

Officiële verklaring dat de vruchten afkomstig zijn uit:

a)

een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Bactericera cockerelli (Sulc.), op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

b)

een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Bactericera cockerelli (Sulc.), en dat vermeld wordt op het fytosanitaire certificaat, op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

c)

een productieplaats waar (en in de directe omgeving waarvan) in de laatste drie maanden vóór uitvoer officiële inspecties en onderzoeken naar de aanwezigheid van Bactericera cockerelli (Sulc.) zijn verricht, en die is onderworpen aan doeltreffende behandelingen om te verzekeren dat zij vrij is van dat plaagorganisme, en er vóór uitvoer representatieve monsters van de vruchten zijn geïnspecteerd, en gegevens over de traceerbaarheid zijn opgenomen in het fytosanitaire certificaat,

of

d)

een insectwerende productielocatie die door de nationale plantenziektekundige dienst in het land van oorsprong op basis van officiële inspecties en onderzoeken die in de laatste drie maanden vóór de uitvoer zijn verricht, vrij is bevonden van Bactericera cockerelli (Sulc.), en gegevens over de traceerbaarheid zijn opgenomen in het fytosanitaire certificaat.”;

s)

tussen de punten 68 en 69 wordt het volgende punt ingevoegd:

“68.1

Vruchten van Capsicum L. en Solanum lycopersicum L.

0702 00 00

0709 60 10

0709 60 91

0709 60 95

0709 60 99

ex 0709 99 90

Bolivia, Colombia, Ecuador, Peru en de Verenigde Staten

Officiële verklaring dat de vruchten:

a)

afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Prodiplosis longifila Gagné, en dat vermeld wordt op het fytosanitaire certificaat, op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

b)

afkomstig zijn van een productieplaats die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Prodiplosis longifila Gagné en dat op geschikte tijdstippen tijdens het teeltseizoen officiële inspecties op de productieplaats zijn uitgevoerd, met inbegrip van een onderzoek van representatieve monsters van vruchten, die vrij zijn bevonden van Prodiplosis longifila Gagné, en gegevens over de traceerbaarheid zijn opgenomen in het fytosanitaire certificaat,

of

c)

afkomstig zijn uit een productielocatie die fysiek is geïsoleerd tegen de introductie van Prodiplosis longifila Gagné en die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong vrij is bevonden van Prodiplosis longifila Gagné, op basis van officiële inspecties die zijn uitgevoerd gedurende de twee maanden voorafgaand aan de uitvoer, en gegevens over de traceerbaarheid zijn opgenomen in het fytosanitaire certificaat,

of

d)

zijn onderworpen aan een doeltreffende systeembenadering of een doeltreffende behandeling na de oogst om te garanderen dat zij vrij zijn van Prodiplosis longifila Gagné, en op het fytosanitaire certificaat wordt melding gemaakt van het gebruik van een systeembenadering of van gegevens over de behandelingsmethode, op voorwaarde dat de systeembenadering of de behandelingsmethode door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land vooraf schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

en

gegevens over de traceerbaarheid zijn opgenomen in het fytosanitaire certificaat”;

t)

punt 71 wordt vervangen door:

“71.

Vruchten van Momordica L.

ex 0709 99 90

Derde landen

Officiële verklaring dat de vruchten afkomstig zijn uit:

a)

een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Thrips palmi Karny, op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

b)

een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Thrips palmi Karny, en dat vermeld wordt op het fytosanitaire certificaat, op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld.”;

u)

tussen de punten 72 en 73 worden de volgende punten ingevoegd:

“72.1

Vruchten van Capsicum L. en Solanum L.

0702 00 00

0709 30 00

0709 60 10

0709 60 91

0709 60 95

0709 60 99

Algerije, Angola, Benin,

Botswana, Burkina Faso, Burundi, Centraal-Afrikaanse Republiek, Comoren, Congo, Democratische Republiek Congo, Djibouti, Egypte, Equatoriaal-Guinea, Eritrea, Eswatini, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Ivoorkust, Kaapverdië, Kameroen, Kenia, Lesotho, Liberia, Libië, Madagaskar, Malawi, Mali, Marokko, Mauritanië, Mauritius, Mayotte, Mozambique, Namibië,

Niger, Nigeria, Réunion, Rwanda, Sao Tomé en Principe, Senegal, Seychellen, Sierra Leone, Somalië, Sudan, Tanzania, Togo, Tsjaad, Tunesië, Uganda, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika, Zuid-Sudan

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit, Laos, Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat:

a)

de vruchten afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Bactrocera latifrons (Hendel), op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

b)

de vruchten afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Bactrocera latifrons (Hendel), en dat vermeld wordt op het fytosanitaire certificaat, op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

c)

sinds het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus bij officiële inspecties die drie maanden vóór de oogst tenminste om de maand zijn verricht, op de productieplaats en in de onmiddellijke omgeving daarvan geen tekenen van Bactrocera latifrons (Hendel) zijn waargenomen, en bij passende officiële onderzoeken van de op de productieplaats geoogste vruchten op die vruchten geen symptomen van Bactrocera latifrons (Hendel) zijn aangetroffen,

en

gegevens over de traceerbaarheid zijn opgenomen in het fytosanitaire certificaat,

of

d)

de vruchten zijn onderworpen aan een doeltreffende systeembenadering of een doeltreffende behandeling na de oogst om te garanderen dat zij vrij zijn van Bactrocera latifrons (Hendel) en

het gebruik van een systeembenadering of gegevens over de behandelingsmethode staan vermeld in het fytosanitaire certificaat, op voorwaarde dat de systeembenadering of de behandelingsmethode na de oogst door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land vooraf schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld.

72.2

Vruchten van Annona L. en Carica papaya L.

ex 0810 90 75

0807 20 00

Algerije, Angola, Benin,

Botswana, Burkina Faso, Burundi, Centraal-Afrikaanse Republiek, Comoren, Congo, Democratische Republiek Congo, Djibouti, Egypte, Equatoriaal-Guinea, Eritrea, Eswatini, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Ivoorkust, Kaapverdië, Kameroen, Kenia, Lesotho, Liberia, Libië, Madagaskar, Malawi, Mali, Marokko, Mauritanië, Mauritius, Mayotte, Mozambique, Namibië,

Niger, Nigeria, Réunion, Rwanda, Sao Tomé en Principe, Senegal, Seychellen, Sierra Leone, Somalië, Sudan, Tanzania, Togo, Tsjaad, Tunesië, Uganda, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika, Zuid-Sudan

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen,

Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit,

Laos,

Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat:

a)

de vruchten afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Bactrocera dorsalis (Hendel), op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

b)

de vruchten afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Bactrocera dorsalis (Hendel), en dat vermeld wordt op het fytosanitaire certificaat, op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

c)

sinds het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus bij officiële inspecties die drie maanden vóór de oogst tenminste om de maand zijn verricht, op de productieplaats en in de onmiddellijke omgeving daarvan geen tekenen van Bactrocera dorsalis (Hendel) zijn waargenomen, en bij passende officiële onderzoeken van de op de productieplaats geoogste vruchten op die vruchten geen symptomen van Bactrocera dorsalis (Hendel) zijn aangetroffen,

en

gegevens over de traceerbaarheid zijn opgenomen in het fytosanitaire certificaat,

of

d)

de vruchten zijn onderworpen aan een doeltreffende systeembenadering of een doeltreffende behandeling na de oogst om te garanderen dat zij vrij zijn van Bactrocera dorsalis (Hendel) en

het gebruik van een systeembenadering of gegevens over de behandelingsmethode staan vermeld in het fytosanitaire certificaat, op voorwaarde dat de systeembenadering of de behandelingsmethode na de oogst door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land vooraf schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld.

72.3

Vruchten van Psidium guajava L.

ex 0804 50 00

Algerije, Angola, Benin,

Botswana, Burkina Faso, Burundi, Centraal-Afrikaanse Republiek, Comoren, Congo, Democratische Republiek Congo, Djibouti, Egypte, Equatoriaal-Guinea, Eritrea, Eswatini, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Ivoorkust, Kaapverdië, Kameroen, Kenia, Lesotho, Liberia, Libië, Madagaskar, Malawi, Mali, Marokko, Mauritanië, Mauritius, Mayotte, Mozambique, Namibië,

Niger, Nigeria, Réunion, Rwanda, Sao Tomé en Principe, Senegal, Seychellen, Sierra Leone, Somalië, Sudan, Tanzania, Togo, Tsjaad, Tunesië, Uganda, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika, Zuid-Sudan

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen,

Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit,

Laos,

Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat:

a)

de vruchten afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Bactrocera dorsalis (Hendel) en Bactrocera zonata (Saunders), op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

b)

de vruchten afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Bactrocera dorsalis (Hendel) en Bactrocera zonata (Saunders), en dat vermeld wordt op het fytosanitaire certificaat, op voorwaarde dat deze ziektevrije status door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld,

of

c)

sinds het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus bij officiële inspecties die drie maanden vóór de oogst tenminste om de maand zijn verricht, op de productieplaats en in de onmiddellijke omgeving daarvan geen tekenen van Bactrocera dorsalis (Hendel) en Bactrocera zonata (Saunders) zijn waargenomen, en bij passende officiële onderzoeken van de op de productieplaats geoogste vruchten op die vruchten geen symptomen van Bactrocera dorsalis (Hendel) en Bactrocera zonata (Saunders) zijn aangetroffen,

en

gegevens over de traceerbaarheid zijn opgenomen in het fytosanitaire certificaat,

of

d)

de vruchten zijn onderworpen aan een doeltreffende systeembenadering of een doeltreffende behandeling na de oogst om te garanderen dat zij vrij zijn van Bactrocera dorsalis (Hendel) en Bactrocera zonata (Saunders) en op het fytosanitaire certificaat wordt melding gemaakt van het gebruik van een systeembenadering of van gegevens over de behandelingsmethode na de oogst, op voorwaarde dat de systeembenadering of de behandelingsmethode door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land vooraf schriftelijk aan de Commissie is meegedeeld.”;

v)

punt 73 wordt vervangen door:

“73.

Zaden van Zea mays L.

0712 90 11

1005 10 13

1005 10 15

1005 10 18

1005 10 90

Derde landen

Officiële verklaring dat:

a)

de zaden afkomstig zijn uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Pantoea stewartii subsp. stewartii (Smith) Mergaert, Verdonck & Kersters,

of

b)

de zaden afkomstig zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Pantoea stewartii subsp. stewartii (Smith) Mergaert, Verdonck & Kersters, en dat vermeld wordt op het fytosanitaire certificaat,

of

c)

een representatief monster van de zaden is getest en bij deze test vrij is bevonden van Pantoea stewartii subsp. stewartii (Smith) Merkaert, Verdonck & Kersters. Het monster voor inspectie moet zodanig groot zijn dat het ten minste de detectie van een besmettingsniveau van 0,5 % met een betrouwbaarheidsniveau van 99 % mogelijk maakt. In geval van partijen zaden van minder dan 8 000 zaden is evenwel een representatief monster van 10 % van de zaden getest en bij deze test vrij bevonden van Pantoea stewartii subsp. stewartii (Smith) Mergaert, Verdonck & Kersters.”;

w)

punt 76 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de kolom “Planten, plantaardige producten en andere materialen” worden de woorden “naaldbomen (Pinales)” vervangen door “naaldbomen (Pinopsida)”;

ii)

in de tweede kolom “GN-code” wordt de code “ex 4409 10 18” toegevoegd vóór de code “ex 4416 00 00”;

x)

in punt 77 worden de woorden “naaldbomen (Pinales)” in de kolom “Planten, plantaardige producten en andere materialen” vervangen door “naaldbomen (Pinopsida)”;

y)

in punt 78 wordt de code “ex 4409 10 18” toegevoegd in de tweede kolom “GN-code” vóór de code “ex 4416 00 00”;

z)

punt 79 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de kolom “Planten, plantaardige producten en andere materialen” worden de woorden “naaldbomen (Pinales)” vervangen door “naaldbomen (Pinopsida)”;

ii)

in de tweede kolom “GN-code” wordt de code “ex 4409 10 18” toegevoegd vóór de code “ex 4416 00 00”;

iii)

in de kolom “Bijzondere voorschriften” worden de woorden “Scolytidae spp. (niet-Europese)” vervangen door “Scolytinae spp. (niet-Europese)”;

aa)

punt 80 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de kolom “Planten, plantaardige producten en andere materialen” worden de woorden “naaldbomen (Pinales)” vervangen door “naaldbomen (Pinopsida)”;

ii)

in de tweede kolom “GN-code” wordt de code “ex 4409 10 18” toegevoegd vóór de code “ex 4416 00 00”;

bb)

punt 81 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de kolom “Planten, plantaardige producten en andere materialen” worden de woorden “naaldbomen (Pinales)” vervangen door “naaldbomen (Pinopsida)”;

ii)

in de kolom “Bijzondere voorschriften” worden de woorden “Scolytidae spp. (niet-Europese)” vervangen door “Scolytinae spp. (niet-Europese)”;

cc)

in punt 82 worden de woorden “naaldbomen (Pinales)” in de kolom “Planten, plantaardige producten en andere materialen” vervangen door “naaldbomen (Pinopsida)”

dd)

de punten 87, 88 en 89 worden vervangen door:

“87.

Hout van Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans ailantifolia Carr., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., met uitzondering van hout in de vorm van

plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, geheel of gedeeltelijk verkregen van deze bomen,

houten verpakkingsmateriaal in de vorm van pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zendingen hout, dezelfde kwaliteit heeft, en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout,

maar met inbegrip van hout dat niet zijn natuurlijke ronde oppervlak heeft behouden, en meubilair en andere voorwerpen van onbehandeld hout

ex 4401 12 00

ex 4403 12 00

ex 4403 99 00

ex 4404 20 00

ex 4406 12 00

ex 4406 92 00

4407 95 10

4407 95 91

4407 95 99

ex 4407 99 27

ex 4407 99 40

ex 4407 99 90

ex 4408 90 15

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

ex 4409 29 10

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

ex 4416 00 00

ex 9406 10 00

Belarus, Canada, China, Japan, Mongolië, Noord-Korea, Oekraïne, Rusland, Taiwan, Verenigde Staten en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat:

a)

het hout afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Agrilus planipennis Fairmaire, en dat zich voor zover bekend op minstens 100 km bevindt van het dichtstbijzijnde gebied waar de aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme officieel is bevestigd; het gebied wordt vermeld op het fytosanitaire certificaat en de plaagorganismevrije status van dat gebied is door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie meegedeeld,

of

b)

de bast en ten minste 2,5 cm van het buitenste deel van het spint zijn verwijderd in een voorziening die een vergunning heeft en onder toezicht staat van de nationale plantenziektekundige dienst,

of

c)

het hout ioniserende straling heeft ondergaan om in het gehele hout een minimum geabsorbeerde stralingsdosis van 1 kGy te bereiken.

88.

Hout in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, geheel of gedeeltelijk verkregen uit Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans ailantifolia Carr., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc.

ex 4401 22 90

ex 4401 40 10

ex 4401 40 90

ex 4404 20 00

Belarus, Canada, China, Japan, Mongolië, Noord-Korea, Oekraïne, Rusland, Taiwan, Verenigde Staten en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat het hout afkomstig is van een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Agrilus planipennis Fairmaire, en dat zich voor zover bekend op minstens 100 km bevindt van het dichtstbijzijnde gebied waar de aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme officieel is bevestigd; het gebied wordt vermeld op het fytosanitaire certificaat en de plaagorganismevrije status van dat gebied is door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie meegedeeld.

89.

Bast, zonder andere delen, en voorwerpen gemaakt van bast verkregen uit Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans ailantifolia Carr., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc.

ex 1404 90 00

ex 4401 40 90

Belarus, Canada, China, Japan, Mongolië, Noord-Korea, Oekraïne, Rusland, Taiwan, Verenigde Staten en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat de bast afkomstig is van een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Agrilus planipennis Fairmaire, en dat zich voor zover bekend op minstens 100 km bevindt van het dichtstbijzijnde gebied waar de aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme officieel is bevestigd; het gebied wordt vermeld op het fytosanitaire certificaat en de plaagorganismevrije status van dat gebied is door de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land op voorhand schriftelijk aan de Commissie meegedeeld.”;

ee)

in de punten 91, 93, 97, 99 en 101 wordt in de tweede kolom “GN-code” de code “ex 4401 22 00” vervangen door “ex 4401 22 90”;

ff)

de volgende punten worden toegevoegd:

“102.

Hout van Acacia Mill., Acer buergerianum Miq., Acer macrophyllum Pursh, Acer negundo L., Acer palmatum Thunb., Acer paxii Franch., Acer pseudoplatanus L., Aesculus californica (Spach) Nutt., Ailanthus altissima (Mill.) Swingle, Albizia falcate Backer ex Merr., Albizia julibrissin Durazz., Alectryon excelsus Gärtn., Alnus rhombifolia Nutt., Archontophoenix cunninghamiana H. Wendl. & Drude, Artocarpus integer (Thunb.) Merr., Azadirachta indica A. Juss., Baccharis salicina Torr. & A. Gray, Bauhinia variegata L., Brachychiton discolor F. Muell., Brachychiton populneus R. Br., Camellia semiserrata C.W. Chi, Camellia sinensis (L.) Kuntze, Canarium commune L., Castanospermum australe A. Cunningham & C. Fraser, Cercidium floridum Benth. ex A. Gray, Cercidium sonorae Rose & I. M. Johnst., Cocculus laurifolius DC., Combretum kraussii Hochst., Cupaniopsis anacardioides (A. Rich.) Radlk., Dombeya cacuminum Hochr., Erythrina corallodendron L., Erythrina coralloides Moc. & Sessé ex DC., Erythrina falcata Benth., Erythrina fusca Lour., Eucalyptus ficifolia F. Müll., Fagus crenata Blume, Ficus L., Gleditsia triacanthos L., Hevea brasiliensis (Willd. ex A. Juss) Muell. Arg., Howea forsteriana (F. Müller) Becc., Ilex cornuta Lindl. & Paxton, Inga vera Willd., Jacaranda mimosifolia D. Don, Koelreuteria bipinnata Franch., Liquidambar styraciflua L., Magnolia grandiflora L., Magnolia virginiana L., Mimosa bracaatinga Hoehne, Morus alba L., Parkinsonia aculeata L., Persea americana Mill., Pithecellobium lobatum Benth., Platanus x hispanica Mill. ex Münchh., Platanus mexicana Torr., Platanus occidentalis L., Platanus orientalis L., Platanus racemosa Nutt., Podalyria calyptrata Willd., Populus fremontii S. Watson, Populus nigra L., Populus trichocarpa Torr. & A. Gray ex Hook., Prosopis articulata S. Watson, Protium serratum Engl., Psoralea pinnata L., Pterocarya stenoptera C. DC., Quercus agrifolia Née, Quercus calliprinos Webb., Quercus chrysolepis Liebm, Quercus engelmannii Greene, Quercus ithaburensis Dence. Quercus lobata Née, Quercus palustris Marshall, Quercus robur L., Quercus suber L., Ricinus communis L., Salix alba L., Salix babylonica L., Salix gooddingii C. R. Ball, Salix laevigata Bebb, Salix mucronata Thnb., Shorea robusta C. F. Gaertn., Spathodea campanulata P. Beauv., Spondias dulcis Parkinson, Tamarix ramosissima Kar. ex Boiss., Virgilia oroboides subsp. ferrugine B.-E. van Wyk, Wisteria floribunda (Willd.) DC. en Xylosma avilae Sleumer,

met uitzondering van hout in de vorm van:

plakjes, spanen, zaagsel, schaafsel en resten, geheel of gedeeltelijk van deze planten verkregen,

houten verpakkingsmateriaal in de vorm van pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, kabelhaspels, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zending hout, dezelfde kwaliteit heeft, en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout,

maar met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

ex 4401 12 00

ex 4403 12 00

4403 91 00

4403 93 00

4403 97 00

4403 98 00

ex 4403 99 00

ex 4404 20 00

ex 4406 12 00

ex 4406 92 00

4407 91 15

4407 91 31

4407 91 39

4407 91 90

4407 92 00

4407 93 10

4407 93 91

4407 93 99

4407 97 10

4407 97 91

4407 97 99

ex 4407 99 27

ex 4407 99 40

ex 4407 99 90

ex 4408 90 15

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

ex 4416 00 00

ex 9406 10 00

Derde landen

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Euwallacea fornicatus sensu lato,

of

b)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Euwallacea fornicatus sensu lato. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout heeft ondergaan om te garanderen dat het vrij is van Euwallacea fornicatus sensu lato, waarvan melding moet worden gemaakt in het fytosanitaire certificaat,

of

d)

volgens een passend tijd- en temperatuurschema kunstmatig is gedroogd tot een vochtgehalte van minder dan 20 %, berekend op de droge stof, aangegeven met het merkteken “kiln-dried” of “K.D.” of een ander internationaal erkend merkteken, dat overeenkomstig de gangbare handelsgebruiken is aangebracht op het hout of op de verpakking ervan.

103.

Hout van Artocarpus chaplasha Roxb., Artocarpus heterophyllus Lam., Artocarpus integer (Thunb.) Merr., Alnus formosana Makino, Bombax malabaricum DC., Broussonetia papyrifera (L.) Vent., Broussonetia kazinoki Siebold, Cajanus cajan (L.) Huth, Camellia oleifera C. Abel, Castanea Mill., Celtis sinensis Pers., Cinnamomum camphora (L.) J. Presl, Citrus L., Cunninghamia lanceolata (Lamb.) Hook., Dalbergia L.f., Eriobotrya japonica (Thunb.) Lindl., Ficus carica L., Ficus hispida L.f., Ficus infectoria Willd., Ficus retusa L., Juglans regia L., Maclura tricuspidata Carrière, Malus Mill., Melia azedarach L., Morus L., Populus L., Prunus pseudocerasus, Pyrus spp., Robinia pseudoacacia L., Salix L., Sapium sebiferum (L.) Roxb., Schima superba Gardner & Champ., Sophora japonica L., Trema amboinense (Willd.) Blume, Trema orientale (L.) Blume, Ulmus L., Vernicia fordii (Hemsl.) Airy Shaw, en Xylosma G. Forst., met uitzondering van hout in de vorm van:

plakjes, spanen, zaagsel, schaafsel en resten, geheel of gedeeltelijk van deze planten verkregen,

houten verpakkingsmateriaal in de vorm van pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, kabelhaspels, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zending hout, dezelfde kwaliteit heeft, en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout,

maar met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

ex 4401 12 00

ex 4403 12 00

4403 97 00

ex 4403 99 00

ex 4404 20 00

ex 4406 12 00

ex 4406 92 00

4407 93 10

4407 93 91

4407 93 99

4407 94 10

4407 94 91

4407 94 99

4407 97 10

4407 97 91

4407 97 99

ex 4407 99 27

ex 4407 99 40

ex 4407 99 90

ex 4408 90 15

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

ex 4416 00 00

ex 9406 10 00

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit,

Laos,

Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Apriona germari (Hope),

of

b)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apriona germari (Hope). De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout heeft ondergaan, waarvan melding moet worden gemaakt in het fytosanitaire certificaat,

of

d)

een passende ioniserende straling heeft ondergaan om in het gehele hout een minimum geabsorbeerde stralingsdosis van 1 kGy te bereiken,

of

e)

vrij van bast is en een grootste dwarsdoorsnede heeft van niet meer dan 20 cm en overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen een passende fumigatie met sulfurylfluoride heeft ondergaan.

104.

Hout in de vorm van plakjes en resten, geheel of gedeeltelijk verkregen van Artocarpus chaplasha Roxb., Artocarpus heterophyllus Lam., Artocarpus integer (Thunb.) Merr., Alnus formosana Makino, Bombax malabaricum DC., Broussonetia papyrifera (L.) Vent., Broussonetia kazinoki Siebold, Cajanus cajan (L.) Huth, Camellia oleifera C. Abel, Castanea Mill., Celtis sinensis Pers., Cinnamomum camphora (L.) J. Presl, Citrus spp., Cunninghamia lanceolata (Lamb.) Hook., Dalbergia L.f., Eriobotrya japonica (Thunb.) Lindl., Ficus carica L., Ficus hispida L.f., Ficus infectoria Willd., Ficus retusa L., Juglans regia L., Maclura tricuspidata Carrière, Malus Mill., Melia azedarach L., Morus L., Populus L., Prunus pseudocerasus, Pyrus spp., Robinia pseudoacacia L., Salix L., Sapium sebiferum (L.) Roxb., Schima superba Gardner & Champ., Sophora japonica L., Trema amboinense (Willd.) Blume, Trema orientale (L.) Blume, Ulmus L., Vernicia fordii (Hemsl.) Airy Shaw, en Xylosma G. Forst.

ex 4401 22 90

ex 4401 40 90

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kirgizië,

Koeweit, Laos,

Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Apriona germari (Hope),

of

b)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apriona germari (Hope). De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

is verwerkt tot stukken met een dikte en breedte van maximaal 2,5 cm,

of

d)

een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout heeft ondergaan, waarvan melding moet worden gemaakt in het fytosanitaire certificaat.

105.

Hout van Caesalpinia japonica Siebold & Zucc., Camellia sinensis (L.) Kuntze, Celtis sinensis Pers., Cercis chinensis Bunge, Chaenomeles sinensis (Thouin) Koehne, Cinnamomum camphora (L.) J. Presl, Citrus spp., Cornus kousa Bürger ex Hanse, Crataegus cordata Aiton, Debregeasia edulis (Siebold & Zucc.) Wedd., Diospyros kaki L., Eriobotrya japonica (Thunb.) Lindl., Enkianthus perulatus (Miq.) C.K.Schneid., Fagus crenata Blume, Ficus carica L., Firmiana simplex (L.) W.Wight, Gleditsia japonica Miq., Hovenia dulcis Thunb., Lagerstroemia indica L., Malus pumila Mill., Morus L., Platanus x hispanica Mill. ex Münchh., Platycarya strobilacea Siebold & Zucc., Populus L., Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., Pterocarya stenoptera C.DC., Punica granatum L., Pyrus pyrifolia (Burm.f.) Nakai, Robinia pseudoacacia L., Salix L., Spiraea thunbergii Siebold ex Blume, Ulmus parvifolia Jacq., Villebrunea pedunculata Shirai, en Zelkova serrata (Thunb.) Makino, met uitzondering van hout in de vorm van:

plakjes, spanen, zaagsel, schaafsel en resten, geheel of gedeeltelijk van deze planten verkregen,

houten verpakkingsmateriaal in de vorm van pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zendingen hout, dezelfde kwaliteit heeft, en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout,

maar met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

ex 4401 12 00

ex 4403 12 00

4403 97 00

4403 93 00

ex 4403 99 00

ex 4404 20 00

ex 4406 12 00

ex 4406 92 00

4407 92 00

4407 93 10

4407 93 91

4407 93 99

4407 97 10

4407 97 91

4407 97 99

ex 4407 99 27

ex 4407 99 40

ex 4407 99 90

ex 4408 90 15

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

ex 4416 00 00

ex 9406 10 00

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kirgizië,

Koeweit, Laos, Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Apriona rugicollis Chevrolat,

of

b)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apriona rugicollis Chevrolat. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout heeft ondergaan, waarvan melding moet worden gemaakt in het fytosanitaire certificaat,

of

d)

een passende ioniserende straling heeft ondergaan om in het gehele hout een minimum geabsorbeerde stralingsdosis van 1 kGy te bereiken,

of

e)

vrij van bast is en een grootste dwarsdoorsnede heeft van niet meer dan 20 cm en overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen een passende fumigatie met sulfurylfluoride heeft ondergaan.

106.

Hout in de vorm van plakjes en resten, geheel of gedeeltelijk verkregen van Caesalpinia japonica Siebold & Zucc., Camellia sinensis (L.) Kuntze, Celtis sinensis Pers., Cercis chinensis Bunge, Chaenomeles sinensis (Thouin) Koehne, Cinnamomum camphora (L.) J. Presl, Citrus spp., Cornus kousa Bürger ex Hanse, Crataegus cordata Aiton, Debregeasia edulis (Siebold & Zucc.) Wedd., Diospyros kaki L., Eriobotrya japonica (Thunb.) Lindl., Enkianthus perulatus (Miq.) C.K.Schneid., Fagus crenata Blume, Ficus carica L., Firmiana simplex (L.) W.Wight, Gleditsia japonica Miq., Hovenia dulcis Thunb., Lagerstroemia indica L., Malus pumila Mill., Morus L., Platanus x hispanica Mill. ex Münchh., Platycarya strobilacea Siebold & Zucc., Populus L., Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., Pterocarya stenoptera C.DC., Punica granatum L., Pyrus pyrifolia (Burm.f.) Nakai, Robinia pseudoacacia L., Salix L., Spiraea thunbergii Siebold ex Blume, Ulmus parvifolia Jacq., Villebrunea pedunculata Shirai, en Zelkova serrata (Thunb.) Makino

ex 4401 22 90

ex 4401 40 90

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit, Laos, Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Apriona rugicollis Chevrolat,

of

b)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apriona rugicollis Chevrolat. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

is verwerkt tot stukken met een dikte en breedte van maximaal 2,5 cm,

of

d)

een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout heeft ondergaan, waarvan melding moet worden gemaakt in het fytosanitaire certificaat.

107.

Hout van Debregeasia hypoleuca (Hochst. ex Steud.) Wedd., Ficus L., Maclura pomifera (Raf.) C.K.Schneid., Malus domestica (Suckow) Borkh., Morus L., Populus L., Prunus spp., Pyrus spp. en Salix L., met uitzondering van hout in de vorm van:

plakjes, spanen, zaagsel, schaafsel en resten, geheel of gedeeltelijk van deze planten verkregen,

houten verpakkingsmateriaal in de vorm van pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, kabelhaspels, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zending hout, dezelfde kwaliteit heeft, en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout,

maar met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

ex 4401 12 00

ex 4403 12 00

4403 97 00

ex 4403 99 00

ex 4404 20 00

ex 4406 12 00

ex 4406 92 00

4407 93 10

4407 93 91

4407 93 99

4407 94 10

4407 94 91

4407 94 99

4407 97 10

4407 97 91

4407 97 99

ex 4407 99 27

ex 4407 99 40

ex 4407 99 90

ex 4408 90 15

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

ex 4416 00 00

ex 9406 10 00

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit, Laos, Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Apriona cinerea Chevrolat,

of

b)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apriona cinerea Chevrolat. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout heeft ondergaan, waarvan melding moet worden gemaakt in het fytosanitaire certificaat,

of

d)

een passende ioniserende straling heeft ondergaan om in het gehele hout een minimum geabsorbeerde stralingsdosis van 1 kGy te bereiken,

of

e)

vrij van bast is en een grootste dwarsdoorsnede heeft van niet meer dan 20 cm en overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen een passende fumigatie met sulfurylfluoride heeft ondergaan.

108.

Hout in de vorm van plakjes en resten, geheel of gedeeltelijk verkregen van Debregeasia hypoleuca (Hochst. ex Steud.) Wedd., Ficus L., Maclura pomífera (Raf.) C.K.Schneid., Malus domestica ( Suckow) Borkh., Morus L., Populus L., Prunus spp., Pyrus spp. en Salix L.

ex 4401 22 90

ex 4401 40 90

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit, Laos, Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een land dat overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend is als zijnde vrij van Apriona cinerea Chevrolat,

of

b)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Apriona cinerea Chevrolat. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

c)

is verwerkt tot stukken met een dikte en breedte van maximaal 2,5 cm,

of

d)

een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout heeft ondergaan, waarvan melding moet worden gemaakt in het fytosanitaire certificaat.

109.

Hout van Acer L., Betula L., Elaeagnus L., Fraxinus L., Gleditsia L., Juglans L., Malus Mill., Morus L., Platanus L., Populus L., Prunus L., Pyrus L., Quercus L., Robinia L., Salix L., of Ulmus L., met uitzondering van hout in de vorm van

plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten of afval, geheel of gedeeltelijk verkregen van deze bomen,

houten verpakkingsmateriaal in de vorm van pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, laadborden, laadkisten of andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zending hout, dezelfde kwaliteit heeft, en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout,

maar met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden,

ex 4401 12 00

ex 4403 12 00

4403 91 00

4403 95 10

4403 95 90

4403 96 00

4403 97 00

ex 4403 99 00

ex 4404 20 00

ex 4406 12 00

ex 4406 92 00

4407 91 15

4407 91 31

4407 91 39

4407 91 90

4407 93 10

4407 93 91

4407 93 99

4407 94 10

4407 94 91

4407 94 99

4407 95 10

4407 95 91

4407 95 99

4407 96 10

4407 96 91

4407 96 99

4407 97 10

4407 97 91

4407 97 99

ex 4407 99 27

ex 4407 99 40

ex 4407 99 90

ex 4408 90 15

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

ex 4416 00 00

ex 9406 10 00

Afghanistan, India,

Iran, Kirgizië, Oezbekistan, Pakistan, Tadzjikistan en Turkmenistan

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Trirachys sartus Solsky. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

b)

een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout heeft ondergaan, waarvan melding moet worden gemaakt in het fytosanitaire certificaat,

of

c)

ioniserende straling heeft ondergaan om in het gehele hout een minimum geabsorbeerde stralingsdosis van 1 kGy te bereiken,

of

d)

vrij van bast is en een grootste dwarsdoorsnede heeft van niet meer dan 20 cm en overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen een passende fumigatie met sulfurylfluoride heeft ondergaan.

110.

Hout in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, geheel of gedeeltelijk verkregen uit Acer L., Betula L., Elaeagnus L., Fraxinus L., Gleditsia L., Juglans L., Malus Mill., Morus L., Platanus L., Populus L., Prunus L., Pyrus L., Quercus L., Robinia L., Salix L., of Ulmus L.

ex 4401 22 90

ex 4401 40 90

Afghanistan, India,

Iran, Kirgizië, Oezbekistan, Pakistan, Tadzjikistan of Turkmenistan

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Trirachys sartus Solsky. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

b)

is verwerkt tot stukken met een dikte en breedte van maximaal 2,5 cm,

of

c)

een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout heeft ondergaan, waarvan melding moet worden gemaakt in het fytosanitaire certificaat.

111.

Hout van Acer macrophyllum Pursh, Aesculus californica (Spach) Nutt., Lithocarpus densiflorus (Hook. & Arn.) Rehd., Quercus L. en Taxus brevifolia Nutt., met uitzondering van hout in de vorm van:

houten verpakkingsmateriaal in de vorm van pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zendingen hout, dezelfde kwaliteit heeft, en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout, maar met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

ex 4401 11 00

ex 4401 12 00

ex 4401 21 00

ex 4401 22 90

ex 4401 40 90

ex 4403 11 00

ex 4403 12 00

4403 91 00

ex 4403 99 00

ex 4404 20 00

ex 4406 12 00

ex 4406 92 00

4407 91 15

4407 91 31

4407 91 39

4407 91 90

4407 93 10

4407 93 91

4407 93 99

ex 4407 99 27

ex 4407 99 40

ex 4407 99 90

ex 4408 90 15

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

ex 4416 00 00

ex 9406 10 00

Canada, Verenigd Koninkrijk  (3), Verenigde Staten en Vietnam

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Phytophthora ramorum (niet-EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ‘t Veld. De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

b)

is ontdaan van de bast en:

i)

zodanig is gekantrecht dat het natuurlijke ronde oppervlak is verdwenen;

of

ii)

een vochtgehalte heeft van niet meer dan 20 %, berekend op de droge stof;

of

iii)

gedesinfecteerd is door middel van een passende behandeling met warme lucht of warm water,

of

c)

indien gezaagd, met of zonder schors dat is bevestigd, kunstmatig is gedroogd tot een vochtgehalte van minder dan 20 %, berekend op de droge stof, op basis van een geschikt tijdstip/temperatuurschema, aangegeven door het merkteken “kiln-dried” of “K.D.” of een ander internationaal erkend merkteken, op het hout of op de verpakking ervan overeenkomstig de gangbare handelsgebruiken.

112.

Hout van Castanea Mill., Castanopsis (D. Don) Spach en Quercus L., met uitzondering van hout in de vorm van:

plakjes, spanen, zaagsel en schaafsel, geheel of gedeeltelijk van deze planten verkregen,

houten verpakkingsmateriaal in de vorm van pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zendingen hout, dezelfde kwaliteit heeft, en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout, maar met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

ex 4401 12 00

ex 4401 40 90

ex 4403 12 00

4403 91 00

ex 4403 99 00

ex 4404 20 00

ex 4406 12 00

ex 4406 92 00

4407 91 15

4407 91 31

4407 91 39

4407 91 90

ex 4407 99 27

ex 4407 99 40

ex 4407 99 90

ex 4408 90 15

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

ex 4416 00 00

ex 9406 10 00

China, Noord-Korea, Rusland, Taiwan, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Massicus raddei (Blessig). De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

b)

een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout heeft ondergaan, waarvan melding moet worden gemaakt in het fytosanitaire certificaat,

of

c)

een passende ioniserende straling heeft ondergaan om in het gehele hout een minimum geabsorbeerde stralingsdosis van 1 kGy te bereiken,

of

d)

vrij van bast is en een grootste dwarsdoorsnede heeft van niet meer dan 20 cm en overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen een passende fumigatie met sulfurylfluoride heeft ondergaan.

113.

Hout in de vorm van plakjes, geheel of gedeeltelijk verkregen van Castanea Mill., Castaniopsis (D. Don) Spach en Quercus L.

ex 4401 22 90

China, Noord-Korea, Rusland, Taiwan, Vietnam en Zuid-Korea

Officiële verklaring dat het hout:

a)

afkomstig is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Massicus raddei (Blessig). De naam van het gebied moet op het fytosanitaire certificaat worden vermeld,

of

b)

is verwerkt tot stukken met een dikte en breedte van maximaal 2,5 cm,

of

c)

een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van de plakjes heeft ondergaan, waarvan melding moet worden gemaakt in het fytosanitaire certificaat.

7)

Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

a)

tussen de punten 2 en 3 wordt het volgende punt ingevoegd:

“2.1

Voor opplant bestemde planten met groeimedia, met uitzondering van planten in weefselkweek en waterplanten

Officiële verklaring dat de planten:

a)

afkomstig zijn uit een gebied waarvan bekend is dat het vrij is van Popillia japonica Newman, zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen,

of

b)

zijn geteeld op een productieplaats die overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Popillia japonica Newman:

i)

die is onderworpen aan een jaarlijkse officiële inspectie en, ten minste, een maandelijkse inspectie gedurende de drie maanden vóór het in het verkeer brengen naar tekenen van Popillia japonica Newman, uitgevoerd op daartoe geschikte tijdstippen om de aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme op te sporen, ten minste door visueel onderzoek van alle planten, met inbegrip van onkruid, en bemonstering van de groeimedia waarin de planten groeien;

en

ii)

die is omgeven door een bufferzone van minstens 100 m waar de afwezigheid van Popillia japonica Newman is bevestigd door jaarlijks op daartoe geschikte tijdstippen uitgevoerde officiële onderzoeken;

en

iii)

de planten en de groeimedia vóór het in het verkeer brengen aan een officiële inspectie zijn onderworpen, met inbegrip van de bemonstering van de groeimedia, en vrij zijn bevonden van Popillia japonica Newman;

en

iv)

de planten:

zodanig zijn verwerkt en verpakt dat besmetting met Popillia japonica Newman na het verlaten van de productieplaats wordt vermeden,

of

buiten het vluchtseizoen van Popillia japonica Newman zijn vervoerd,

of

c)

gedurende hun hele levensduur zijn geteeld in een productielocatie die fysiek is geïsoleerd tegen de introductie van Popillia japonica Newman en de planten:

zodanig zijn verwerkt en verpakt dat besmetting met Popillia japonica Newman na het verlaten van de productielocatie wordt vermeden

of

buiten het vluchtseizoen van Popillia japonica Newman zijn vervoerd,

of

d)

gedurende hun hele levensduur zijn geteeld in een productielocatie:

i)

die van de bevoegde autoriteit een specifieke toelating heeft gekregen voor de productie van planten vrij van Popillia japonica Newman,

en

ii)

waar het groeimedium vrij van Popillia japonica Newman is gehouden aan de hand van passende mechanische maatregelen of andere behandelingen,

en

iii)

waar de planten passende maatregelen hebben ondergaan om te garanderen dat zij vrij zijn van Popillia japonica Newman,

en

iv)

de planten en het groeimedium vóór het in het verkeer brengen aan een officiële inspectie zijn onderworpen, met inbegrip van de bemonstering van de groeimedia, en vrij van Popillia japonica Newman zijn bevonden,

en

v)

de planten:

zodanig zijn verwerkt en verpakt dat besmetting met Popillia japonica Newman na het verlaten van de productielocatie wordt vermeden

of

buiten het vluchtseizoen van Popillia japonica Newman zijn vervoerd.”;

b)

punt 4 wordt vervangen door:

“4.

Voor opplant bestemde planten van stolonen- of knollenvormende soorten van Solanum L. of hybriden daarvan, met uitzondering van knollen van Solanum tuberosum L. als bedoeld in rubrieken 5, 6, 7, 8 of 9, en met uitzondering van instandhoudingsmateriaal dat is opgeslagen in genenbanken of in collecties van genetisch materiaal, en van zaden van Solanum tuberosum L. als bedoeld in punt 21.

Officiële verklaring dat de planten zijn gehouden onder quarantaineomstandigheden en dat zij bij laboratoriumproeven vrij zijn bevonden van EU-quarantaineorganismen.

De laboratoriumproeven:

a)

staan onder toezicht van de betrokken bevoegde autoriteit en worden uitgevoerd door wetenschappelijk opgeleid personeel van die autoriteit of een officieel erkend orgaan;

b)

moeten worden verricht op een locatie waar de nodige voorzieningen aanwezig zijn om de verspreiding van EU-quarantaineorganismen te voorkomen en het materiaal inclusief de indicatorplanten zo te behandelen dat er voor de verspreiding van EU-quarantaineorganismen geen gevaar bestaat;

c)

omvatten voor ieder individueel stuk van het materiaal:

i)

een visueel onderzoek op door EU-quarantaineorganismen veroorzaakte symptomen en dit op gezette tijden gedurende, afhankelijk van de aard van het materiaal en het ontwikkelingsstadium ervan tijdens het toetsingsprogramma, tenminste één volledige vegetatiecyclus;

ii)

laboratoriumproeven, voor al het aardappelmateriaal, ten minste voor:

Andean potato latent virus,

Andean potato mottle virus,

Potato black ringspot virus,

Potato virus T,

niet-EU-isolaten van de potato viruses S, X en Potato leafroll virus,

Clavibacter sepedonicus (Spieckermann & Kottho) Nouioui et al,

Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al. emend. Safni et al.; Ralstonia pseudosolanacearum Safni et al.Ralstonia syzigii subsp. celebensis Safni et al. en Ralstonia syzigii subsp. indonesiensis Safni et al.

iii)

voor zaden van Solanum tuberosum L., met uitzondering van die bedoeld in punt 21, ten minste op de hierboven vermelde virussen en viroïden, met uitzondering van Andean potato mottle virus en niet-EU-isolaten van de potato viruses S, X en Potato leafroll virus;

d)

omvatten adequate tests met betrekking tot de bij het visueel onderzoek waargenomen symptomen om uit te maken welke EU-quarantaineorganismen deze symptomen hebben veroorzaakt.”;

c)

tussen de punten 17 en 18 wordt het volgende punt ingevoegd:

“17.1

Voor opplant bestemde planten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf., en de hybriden daarvan, Diospyros kaki L., Ficus carica L., Hedera helix L., Laurus nobilis L., Magnolia L., Malus Mill., Melia L., Mespilus germanica L., Parthenocissus Planch., Prunus L., Psidium guajava L., Punica granatum L., Pyracantha M. Roem., Pyrus L., Rosa L., Vitis vinifera L., met uitzondering van zaden, pollen en planten in weefselkweek

Officiële verklaring dat de planten:

a)

afkomstig zijn uit een gebied waarvan bekend is dat het vrij is van Aleurocanthus spiniferus (Quaintance), zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen,

of

b)

zijn geteeld op een productieplaats die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Aleurocanthus spiniferus (Quaintance) en vóór het in het verkeer brengen zodanig zijn verwerkt en verpakt dat besmetting na het verlaten van de productieplaats wordt vermeden,

of

c)

een doeltreffende behandeling hebben ondergaan om te garanderen dat zij vrij zijn van Aleurocanthus spiniferus (Quaintance) en vóór het in het verkeer brengen daarvan vrij zijn bevonden.”;

d)

tussen de punten 18 en 19 wordt het volgende punt ingevoegd:

“18.1

Voor opplant bestemde planten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf., en de hybriden daarvan, met uitzondering van zaden, pollen en planten in weefselkweek

Officiële verklaring dat de planten:

a)

afkomstig zijn uit een gebied waarvan bekend is dat het vrij is van Toxoptera citricida (Kirkaldy), zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen,

of

b)

zijn geteeld op een productieplaats die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Toxoptera citricida (Kirkaldy) en vóór het in het verkeer brengen zodanig zijn verwerkt en verpakt dat besmetting na het verlaten van de productieplaats wordt vermeden.”;

e)

punt 19 wordt vervangen door:

“19.

Voor opplant bestemde planten van Vitis L., met uitzondering van zaden

Officiële verklaring dat de voor opplant bestemde planten:

a)

afkomstig zijn uit een gebied waarvan bekend is dat het vrij is van Grapevine flavescence dorée phytoplasma,

of

b)

afkomstig zijn uit een productielocatie waar:

i)

sinds het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus geen symptomen van Grapevine flavescence dorée phytoplasma op Vitis L. zijn waargenomen, zowel op de productielocatie als in een zone van 20 m rond de productielocatie. Voor planten die voor de vermeerdering van Vitis L. worden gebruikt, zijn er sinds het begin van de laatste twee volledige vegetatiecycli op de productielocatie en in een zone van hetzij 20 m van een productielocatie van enten, hetzij 40 m van een productielocatie van onderstammen geen symptomen van Grapevine flavescence dorée phytoplasma op Vitis spp. waargenomen, en

ii)

de vectoren aan observatie worden onderworpen en in gebieden waar de vectoren aanwezig zijn passende behandelingen worden toegepast om de vectoren van Grapevine flavescence dorée phytoplasma te controleren, en

iii)

verlaten Vitis L. in de zone van 20 m van de productielocatie is verwijderd,

of

c)

een warmwaterbehandeling hebben ondergaan volgens de internationale normen.”;

f)

punt 25 wordt vervangen door:

“25.

Houten verpakkingsmateriaal van hout van Juglans L. en Pterocarya Kunth, in de vorm van pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, kabelhaspels, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van ruw hout met een dikte van ten hoogste 6 mm, verwerkt hout bij de productie waarvan gebruik is gemaakt van lijm, warmte en druk, of een combinatie daarvan, en stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zending hout, dezelfde kwaliteit heeft en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout.

Het verpakkingsmateriaal van hout:

a)

is afkomstig uit een gebied dat door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Geosmithia morbida Kolarík, Freeland, Utley & Tisserat en de vector daarvan Pityophthorus juglandis Blackman,

of

b)

vervaardigd is van hout dat van bast ontdaan is, zoals gespecificeerd in bijlage I bij Internationale Norm voor fytosanitaire maatregelen nr. 15 van de FAO inzake “Regulation of wood packaging material in international trade” (Reglementering inzake houten verpakkingsmateriaal in het internationale handelsverkeer), en i) onderworpen is aan een van de goedgekeurde behandelingen die zijn vastgesteld in bijlage I bij die internationale norm, en ii) voorzien is van een merkteken dat is vastgesteld in bijlage II bij die internationale norm, ten bewijze dat het houten verpakkingsmateriaal een goedgekeurde fytosanitaire behandeling overeenkomstig die norm heeft ondergaan.”;

g)

de volgende punten worden toegevoegd:

“26.

Planten van Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans ailantifolia Carr., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., met uitzondering van vruchten en zaden

De planten moeten afkomstig zijn uit een gebied waarvan bekend is dat het vrij is van Agrilus planipennis Fairmaire en dat zich voor zover bekend op minstens 100 km bevindt van het dichtstbijzijnde gebied waar de aanwezigheid van Agrilus planipennis Fairmaire officieel is bevestigd.

27.

Hout van Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans ailantifolia Carr., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., afkomstig uit een gebied dat zich voor zover bekend op minder dan 100 km bevindt van het dichtstbijzijnde gebied waar de aanwezigheid van Agrilus planipennis Fairmaire officieel is bevestigd, met uitzondering van hout in de vorm van

plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, geheel of gedeeltelijk verkregen van deze bomen,

houten verpakkingsmateriaal in de vorm van pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zendingen hout, dezelfde kwaliteit heeft, en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout,

maar met inbegrip van hout dat niet zijn natuurlijke ronde oppervlak heeft behouden, en meubilair en andere voorwerpen van onbehandeld hout

Officiële verklaring dat:

a)

de bast en ten minste 2,5 cm van het buitenste deel van het spint zijn verwijderd in een voorziening die een vergunning heeft en onder toezicht staat van de nationale plantenziektekundige dienst,

of

b)

het hout ioniserende straling heeft ondergaan om in het gehele hout een minimum geabsorbeerde stralingsdosis van 1 kGy te bereiken.

28.

Hout in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, geheel of gedeeltelijk verkregen uit Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans ailantifolia Carr., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc.

Het hout is afkomstig uit een gebied waarvan bekend is dat het vrij is van Agrilus planipennis Fairmaire en dat zich op minstens 100 km bevindt van het dichtstbijzijnde gebied waar de aanwezigheid van Agrilus planipennis Fairmaire officieel is bevestigd.

29.

Bast, zonder andere delen, en voorwerpen gemaakt van bast verkregen uit Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans ailantifolia Carr., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc.

De bast moet afkomstig zijn uit een gebied waarvan bekend is dat het vrij is van Agrilus planipennis Fairmaire en dat zich voor zover bekend op minstens 100 km bevindt van het dichtstbijzijnde gebied waar de aanwezigheid van Agrilus planipennis Fairmaire officieel is bevestigd.”

8)

Bijlage X wordt als volgt gewijzigd:

a)

tussen de punten 3 en 4 wordt het volgende punt ingevoegd:

“3.1

Planten van kruidachtige soorten bestemd voor opplant, met uitzondering van bollen, stengelknollen, planten van de familie Gramineae, wortelstokken, zaden en knollen

ex 0602 10 90

0602 90 20

ex 0602 90 30

ex 0602 90 50

ex 0602 90 70

ex 0602 90 91

ex 0602 90 99

ex 0704 10 00

ex 0704 90 10

ex 0704 90 90

ex 0705 11 00

ex 0705 19 00

ex 0705 21 00

ex 0705 29 00

ex 0706 90 10

ex 0709 40 00

ex 0709 99 10

ex 0910 99 31

ex 0910 99 33

Officiële verklaring dat:

a)

de planten afkomstig zijn uit een gebied waarvan bekend is dat het vrij is van Liriomyza bryoniae (Kaltenbach), Liriomyza huidobrensis (Blanchard) en Liriomyza trifolii (Burgess),

of

b)

er geen tekenen van Liriomyza bryoniae (Kaltenbach), Liriomyza huidobrensis (Blanchard) en Liriomyza trifolii (Burgess) zijn waargenomen op de productieplaats, bij officiële inspecties die in de laatste drie maanden voordat de planten die productieplaats hebben verlaten, ten minste eens in de maand zijn verricht,

of

c)

de planten onmiddellijk vóór het in het verkeer brengen officieel zijn geïnspecteerd en vrij zijn bevonden van Liriomyza bryoniae (Kaltenbach),Liriomyza huidobrensis (Blanchard) en Liriomyza trifolii (Burgess) en een passende behandeling tegen Liriomyza bryoniae (Kaltenbach) Liriomyza huidobrensis (Blanchard) en Liriomyza trifolii (Burgess) hebben ondergaan,

of

d)

de planten afkomstig zijn van plantmateriaal dat vrij is van Liriomyza bryoniae (Kaltenbach), Liriomyza huidobrensis (Blanchard) en Liriomyza trifolii (Burgess), in vitro zijn geteeld in een steriel medium, onder steriele omstandigheden die de mogelijkheid van besmetting met Liriomyza bryoniae (Kaltenbach), Liriomyza huidobrensis (Blanchard) en Liriomyza trifolii (Burgess) uitsluiten, en onder steriele omstandigheden in doorzichtige containers zijn vervoerd.

a)

Ierland

b)

Verenigd Koninkrijk (Noord-Ierland)”;

b)

in punt 4, in de tweede kolom, wordt de code “0706 90 30” vervangen door “0706 90 10”;

c)

in punt 14, in de eerste kolom, worden de woorden “Ficus L.,” geschrapt;

d)

in punt 15, in de derde kolom, worden de woorden “Gremmeniella abiedina” vervangen door “Gremmeniella abietina”;

e)

in de punten 22 tot en met 28, in de eerste kolom, worden de woorden “met uitzondering van vruchten en zaden” geschrapt;

f)

tussen de punten 31 en 32 wordt het volgende punt ingevoegd:

“31.1

Snijbloemen, bladgroenten van Apium graveolens L. en Ocimum L.

0603 12 00

0603 14 00

ex 0603 19 70

0709 40 00

ex 0709 99 90

Officiële verklaring dat:

a)

de planten afkomstig zijn uit een gebied waarvan bekend is dat het vrij is van Liriomyza bryoniae (Kaltenbach), Liriomyza huidobrensis (Blanchard) en Liriomyza trifolii (Burgess),

of

b)

de planten onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoer officieel zijn geïnspecteerd en vrij zijn bevonden van Liriomyza bryoniae (Kaltenbach), Liriomyza huidobrensis (Blanchard) en Liriomyza trifolii (Burgess).

a)

Ierland

b)

Verenigd Koninkrijk (Noord-Ierland)”;

g)

punt 35 wordt geschrapt;

h)

in de punten 39 tot en met 44, in de kolom “Planten, plantaardige producten en andere materialen”, worden de woorden “Hout van naaldbomen (Pinales)” vervangen door “Hout van naaldbomen (Pinopsida)”;

i)

in de punten 46 tot en met 51, in de kolom “Planten, plantaardige producten en andere materialen”, worden de woorden “Bast, zonder andere delen, van naaldbomen (Pinales)” vervangen door “Bast, zonder andere delen, van naaldbomen (Pinopsida)”.

9)

Bijlage XI wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel A wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt 2 (“Algemene categorieën”) wordt als volgt gewijzigd:

in de tweede kolom, na het 16e element “0602 90 99” wordt tussen de tweede rubriek (“Andere levende planten (wortels daaronder begrepen), stekken en enten; met uitzondering van champignonbroed:”) en de derde rubriek “Uien, sjalotten, knoflook, prei en andere eetbare looksoorten, vers of gekoeld:” het volgende ingevoegd:

“Mossen, vers:

ex 0604 20 19”;

de derde rij (“Planten van Cryptocoryne sp., …”) wordt geschrapt;

ii)

punt 3 (“Delen van planten, met uitzondering van vruchten en zaden, van:”) wordt als volgt gewijzigd:

in de derde rij (“Convolvulus L., Ipomoea L., …”) wordt in de tweede kolom, tussen de code “ex 0604 20 90” en de rubriek “Plantaardige producten, elders genoemd noch elders onder begrepen, vers:”, de volgende tekst ingevoegd:

“Andere groenten, vers of gekoeld:

Ex07099990”;

in de vierde rij (“Bladgroenten van Apium graveolens L., …”) wordt in de tweede kolom, na de code “ex 0709 99 90”, de tekst “zaden en vruchten, ” geschrapt;

in de zesde rij (“Naaldbomen (pinales)”) wordt in de eerste en tweede kolom de tekst “Naaldbomen (Pinales)” vervangen door “Naaldbomen (Pinopsida)”;

in de zevende rij (“Castanea Mill., …”) worden in de eerste kolom de woorden “Dendranthema (DC.) Des Moul.” vervangen door “Chrysanthemum L.,”;

de elfde rij (“Fraxinus L., …”) wordt vervangen door:

“Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans L., Pterocarya Kunth en Ulmus davidiana Planch.

Loof, bladeren, twijgen, takken en andere delen van planten, zonder bloemen, bloesems of bloemknoppen, voor bloemstukken of voor sierdoeleinden, vers:

 

ex 0604 20 90

Plantaardige producten, elders genoemd noch elders onder begrepen, vers:

 

ex 1404 90 00

Belarus, Canada, China, Japan, Mongolië, Noord-Korea, Oekraïne, Rusland, Taiwan, Verenigde Staten en Zuid-Korea”

in de 13e rij (“Acer macrophylum Pursh, …”) worden in de derde kolom de woorden “Verenigde Staten” vervangen door “Canada, Verenigd Koninkrijk (1), Verenigde Staten en Vietnam”

(1)

Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, gelden vermeldingen van het Verenigd Koninkrijk in deze bijlage niet voor Noord-Ierland.”;

iii)

punt 5 (“Vruchten van:”) wordt als volgt gewijzigd:

de titel wordt vervangen door “Vruchten in botanische zin, niet tot moes verwerkt, van:”;

in de tweede rij (“Actinidia Lindl., …”) wordt in de tweede kolom, na de code “0806 10 90”, de tekst “Meloenen (watermeloenen daaronder begrepen) en papaja’s, vers of gekoeld:” vervangen door “Papaja’s, vers of gekoeld:”;

iv)

punt 8 (“Zaaigoed van:”) wordt als volgt gewijzigd:

de eerste rij (“Brassicaceae, ...”) wordt als volgt gewijzigd:

in de tweede kolom, zevende rubriek (“Zaaigoed van sorghum:”) wordt de code “1007 90 00” vervangen door “1007 10 90”;

in de tweede kolom, 18e rubriek (“Raaigraszaad”) wordt de code “12052590” vervangen door “1209 25 90”;

de derde rij (“Citrus L., Fortunella Swingle …”) wordt als volgt gewijzigd:

in de eerste kolom worden de woorden “Phaseolus cocineus sp. L.” vervangen door “Phaseolus coccineus L.”;

in de tweede kolom wordt tussen de code “ex 0709 99 60” en “– Bonen (Phaseolus spp.), als zaaigoed:” de volgende tekst ingevoegd:

“---

Hybriden van suikermais (Zea mays var.saccharata), als zaaigoed:

0712 90 11”;

v)

punt 11 (“Bast, zonder andere delen, van:”) wordt als volgt gewijzigd:

in de eerste rij (“Naaldbomen ...”) worden de woorden “Naaldbomen (Pinales)” vervangen door “Naaldbomen (Pinopsida)”;

de derde rij (“Fraxinus L., …”) wordt vervangen door:

“Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans L., Pterocarya Kunth en Ulmus davidiana Planch.

Plantaardige producten van bast, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 

ex 1404 90 00

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Resten en afval, van hout, niet geperst:

ex 4401 40 90

Belarus, Canada, China, Japan, Mongolië, Noord-Korea, Oekraïne, Rusland, Taiwan, Verenigde Staten en Zuid-Korea”

in de laatste rij (“Acer macrophylum Pursh, …”) wordt in de derde kolom de tekst “Verenigde Staten” vervangen door “Canada, Verenigde Staten, Vietnam”;

vi)

punt 12 (“Hout, voor zover het: …”) wordt vervangen door:

“12.

Hout, voor zover het:

a)

wordt beschouwd als een plantaardig product in de zin van artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2016/2031,

en

b)

geheel of gedeeltelijk is verkregen uit een van de hieronder genoemde families, geslachten of soorten, met uitzondering van houten verpakkingsmateriaal,

en

c)

onder de respectieve GN-code valt en overeenstemt met een van de omschrijvingen in de middelste kolom, zoals vastgesteld in bijlage I, tweede deel, bij Verordening (EEG) nr. 2658/87:

 

 

Quercus L., ook wanneer het hout niet zijn natuurlijke ronde oppervlak heeft behouden, met uitzondering van hout dat voldoet aan de omschrijving die is opgenomen in GN-code 4416 00 00, voor zover kan worden aangetoond dat het hout is verwerkt of vervaardigd met gebruikmaking van een warmtebehandeling waarbij gedurende 20 minuten een temperatuur van ten minste 176 °C is gehandhaafd

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

– –

Ander dan van naaldhout:

- - -

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

– –

Zaagsel:

ex 4401 40 10

– –

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Eik (Quercus spp.):

4403 91 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten, andere dan van naaldhout:

Niet geïmpregneerd

ex 4406 12 00

Andere (dan niet-geïmpregneerd)

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

– –

Eik (Quercus spp.):

 

4407 91 15

 

4407 91 31

 

4407 91 39

 

4407 91 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm: – Ander:

 

ex 4408 90 15

 

ex 4408 90 35

 

ex 4408 90 85

 

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

- - -

Ander dan van naaldhout:

 

ex 4409 29 91

 

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Canada, Verenigde Staten, Vietnam

Platanus L., ook wanneer het hout zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

– –

Ander dan van naaldhout:

- - -

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

– –

Zaagsel:

ex 4401 40 10

– –

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

ex 4403 99 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten, andere dan van naaldhout:

Niet geïmpregneerd

ex 4406 12 00

Andere (dan niet-geïmpregneerd)

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

 

ex 4407 99 27

 

ex 4407 99 40

 

ex 4407 99 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

 

ex 4408 90 15

 

ex 4408 90 35

 

ex 4408 90 85

 

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

---

Ander dan van naaldhout:

 

ex 4409 29 91

 

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Albanië, Armenië, Turkije, Verenigde Staten of Zwitserland

Populus L., ook wanneer het hout zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

– –

Ander dan van naaldhout:

- - -

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

– –

Zaagsel:

ex 4401 40 10

– –

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Populieren- en espenhout (Populus spp.):

4403 97 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten, andere dan van naaldhout:

Niet geïmpregneerd

ex 4406 12 00

Andere (dan niet-geïmpregneerd)

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

– –

Populieren- en espenhout (Populus spp.):

 

4407 97 10

 

4407 97 91

 

4407 97 99

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

 

ex 4408 90 15

 

ex 4408 90 35

 

ex 4408 90 85

 

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

---

Ander dan van naaldhout:

 

ex 4409 29 91

 

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Noord- en Zuid-Amerika

Acer saccharum Marsh., ook wanneer het hout zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

– –

Ander dan van naaldhout:

---

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

– –

Zaagsel:

ex 4401 40 10

– –

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

ex 4403 99 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten, andere dan van naaldhout:

Niet geïmpregneerd

ex 4406 12 00

Andere (dan niet-geïmpregneerd)

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

– –

Esdoorn (Acer spp.):

 

4407 93 10

 

4407 93 91

 

4407 93 99

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

 

ex 4408 90 15

 

ex 4408 90 35

 

ex 4408 90 85

 

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

---

Ander dan van naaldhout:

 

ex 4409 29 91

 

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Verenigde Staten en Canada

Naaldbomen (Pinopsida), ook wanneer het hout zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

– –

Naaldhout

4401 11 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

– –

Naaldhout

4401 21 00

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

– –

Zaagsel:

ex 4401 40 10

– –

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Naaldhout:

4403 11 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Naaldhout, ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Dennenhout (Pinus spp.):

ex 4403 21 10

ex 4403 21 90

ex 4403 22 00

– –

Zilversparhout (Abies spp.) en sparhout (Picea spp.):

ex 4403 23 10

ex 4403 23 90

ex 4403 24 00

– –

Ander, naaldhout:

ex 4403 25 10

ex 4403 25 90

ex 4403 26 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Naaldhout:

ex 4404 10 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten, van naaldhout:

Niet geïmpregneerd:

4406 11 00

Ander (dan niet-geïmpregneerd):

4406 91 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

Naaldhout:

– –

Dennenhout (Pinus spp.):

4407 11 10

4407 11 20

4407 11 90

– –

Zilversparhout (Abies spp.) en sparhout (Picea spp.):

4407 12 10

4407 12 20

4407 12 90

– –

Ander, naaldhout:

4407 19 10

4407 19 20

4407 19 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

Naaldhout:

4408 10 15

4408 10 91

4408 10 98

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

---

Naaldhout, ander:

 

ex 4409 10 18

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Kazachstan, Rusland, Turkije en andere derde landen dan Albanië, Andorra, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Bosnië en Herzegovina, Canarische Eilanden, de Faeröer, Georgië, IJsland, Liechtenstein, Moldavië, Monaco, Montenegro, Noord-Macedonië, Noorwegen, San Marino, Servië, Zwitserland, Oekraïne en het Verenigd Koninkrijk (4)

Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans L., Pterocarya Kunth en Ulmus davidiana Planch., en met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

– –

Ander dan van naaldhout:

---

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

– –

Zaagsel:

ex 4401 40 10

– –

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

ex 4403 99 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten, andere dan van naaldhout:

Niet geïmpregneerd:

ex 4406 12 00

Ander (dan niet-geïmpregneerd):

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

– –

Van es (Fraxinus spp.):

 

4407 95 10

 

4407 95 91

 

4407 95 99

– –

Ander:

 

ex 4407 99 27

 

ex 4407 99 40

 

ex 4407 99 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

 

ex 4408 90 15

 

ex 4408 90 35

 

ex 4408 90 85

 

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

---

Ander dan van naaldhout:

 

ex 4409 29 91

 

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Belarus, Canada, China, Japan, Mongolië, Noord-Korea, Oekraïne, Rusland, Taiwan, Verenigde Staten en Zuid-Korea

Betula L., met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

– –

Ander dan van naaldhout:

---

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

– –

Zaagsel:

ex 4401 40 10

– –

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Berkenhout (Betula spp.):

4403 95 10

4403 95 90

4403 96 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten, andere dan van naaldhout:

Niet geïmpregneerd:

ex 4406 12 00

Ander (dan niet-geïmpregneerd):

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

– –

Berkenhout (Betula spp.):

 

4407 96 10

 

4407 96 91

 

4407 96 99

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

 

ex 4408 90 15

 

ex 4408 90 35

 

ex 4408 90 85

 

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

---

Ander dan van naaldhout:

 

ex 4409 29 91

 

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Canada en de Verenigde Staten

Amelanchier Medik., Aronia Medik., Cotoneaster Medik., Crataegus L., Cydonia Mill., Malus Mill., Pyracantha M. Roem., Pyrus L. en Sorbus L., met inbegrip van hout dat niet zijn natuurlijke ronde oppervlak heeft behouden, met uitzondering van zaagsel en schaafsel

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

– –

Ander dan van naaldhout:

---

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

– –

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

ex 4403 99 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten, andere dan van naaldhout:

Niet geïmpregneerd:

ex 4406 12 00

Ander (dan niet-geïmpregneerd):

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

 

ex 4407 99 27

 

ex 4407 99 40

 

ex 4407 99 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

 

ex 4408 90 15

 

ex 4408 90 35

 

ex 4408 90 85

 

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

---

Ander dan van naaldhout:

 

ex 4409 29 91

 

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Canada en de Verenigde Staten

Prunus L., met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

– –

Ander dan van naaldhout:

---

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

– –

Zaagsel:

ex 4401 40 10

– –

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

ex 4403 99 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten, andere dan van naaldhout:

Niet geïmpregneerd:

ex 4406 12 00

Ander (dan niet-geïmpregneerd):

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

– –

Van kers (Prunus spp.):

 

4407 94 10

 

4407 94 91

 

4407 94 99

– –

Ander:

 

ex 4407 99 27

 

ex 4407 99 40

 

ex 4407 99 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

 

ex 4408 90 15

 

ex 4408 90 35

 

ex 4408 90 85

 

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

---

Ander dan van naaldhout:

 

ex 4409 29 91

 

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Canada, China, Japan, Mongolië, Noord-Korea, Verenigde Staten, Vietnam, Zuid-Korea of elk derde land waarvan bekend is dat Aromia bungii er voorkomt

Acer L., Aesculus L., Alnus L., Betula L., Carpinus L., Cercidiphyllum Siebold & Zucc., Corylus L., Fagus L., Fraxinus L., Koelreuteria Laxm., Platanus L., Populus L., Salix L., Tilia L. en Ulmus L., met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

– –

Ander dan van naaldhout:

---

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

– –

Zaagsel:

ex 4401 40 10

– –

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Beukenhout (Fagus spp.):

4403 93 00

4403 94 00

– –

Berkenhout (Betula spp.):

4403 95 10

4403 95 90

4403 96 00

– –

Populieren- en espenhout (Populus spp.):

4403 97 00

– –

Ander:

ex 4403 99 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten, andere dan van naaldhout:

Niet geïmpregneerd:

ex 4406 12 00

Ander (dan niet-geïmpregneerd):

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

– –

Beukenhout (Fagus spp.):

 

4407 92 00

– –

Esdoorn (Acer spp.):

 

4407 93 10

 

4407 93 91

 

4407 93 99

– –

Van es (Fraxinus spp.):

 

4407 95 10

 

4407 95 91

 

4407 95 99

– –

Berkenhout (Betula spp.):

 

4407 96 10

 

4407 96 91

 

4407 96 99

– –

Populieren- en espenhout (Populus spp.):

 

4407 97 10

 

4407 97 91

 

4407 97 99

– –

Ander:

 

4407 99 27

 

4407 99 40

 

4407 99 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

 

ex 4408 90 15

 

ex 4408 90 35

 

ex 4408 90 85

 

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

---

Ander dan van naaldhout:

 

ex 4409 29 91

 

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Derde landen waarvan bekend is dat Anoplophora glabripennis er voorkomt

Acer macrophyllum Pursh, Aesculus californica (Spach) Nutt., Lithocarpus densiflorus (Hook. & Arn.) Rehd., Quercus L. en Taxus brevifolia Nutt.

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

– –

Naaldhout:

ex 4401 11 00

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

– –

Naaldhout:

ex 4401 21 00

––

Ander dan van naaldhout:

---

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

– –

Zaagsel:

ex 4401 40 10

– –

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Naaldhout:

ex 4403 11 00

– –

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Ander, naaldhout:

ex 4403 25 10

ex 4403 25 90

ex 4403 26 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

– –

Andere, van ander hout dan naaldhout:

ex 4403 99 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Naaldhout:

ex 4404 10 00

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten:

Niet geïmpregneerd:

– –

Naaldhout:

ex 4406 11 00

––

Ander dan van naaldhout:

ex 4406 12 00

Ander (dan niet-geïmpregneerd):

– –

Naaldhout:

ex 4406 91 00

– –

Ander dan van naaldhout

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

Naaldhout:

 

ex 4407 19 10

 

ex 4407 19 20

 

ex 4407 19 90

– –

Esdoorn (Acer spp.):

 

4407 93 10

 

4407 93 91

 

4407 93 99

– –

Ander:

 

ex 4407 99 27

 

ex 4407 99 40

 

ex 4407 99 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

Naaldhout:

ex 4408 10 15

ex 4408 10 91

ex 4408 10 98

Andere:

ex 4408 90 15

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

---

Ander dan van naaldhout:

 

ex 4409 29 91

 

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Canada, Verenigd Koninkrijk (4), Verenigde Staten en Vietnam

Artocarpus chaplasha Roxb., Artocarpus heterophyllus Lam., Artocarpus integer (Thunb.) Merr., Alnus formosana Makino, Bombax malabaricum DC., Broussonetia papyrifera (L.) Vent., Broussonetia kazinoki Siebold, Caesalpinia japonica Siebold & Zucc., Cajanus cajan (L.) Huth, Camellia sinensis (L.) Kuntze, Camellia oleífera C. Abel, Castanea Mill., Celtis sinensis Pers., Cercis chinensis Bunge, Chaenomeles sinensis (Thouin) Koehne, Cinnamomum camphora (L.) J. Presl, Citrus L., Cornus kousa Bürger ex Hanse, Crataegus cordata Aiton, Cunninghamia lanceolata (Lamb.) Hook., Dalbergia L. f., Debregeasia edulis (Siebold & Zucc.) Wedd., Debregeasia hypoleuca (Hochst. ex Steud.) Wedd., Diospyros kaki L., Enkianthus perulatus (Miq.) C. K. Schneid., Eriobotrya japonica (Thunb.) Lindl., Fagus crenata Blume, Ficus L., Firmiana simplex (L.) W. Wight, Gleditsia japonica Miq., Hovenia dulcis Thunb., Juglans regia L., Lagerstroemia indica L., Maclura tricuspidata Carrière, Maclura pomifera (Raf.) C. K. Schneid., Malus Mill., Melia azedarach L., Morus L., Platanus x hispanica Mill. ex Münchh., Platycarya strobilaceae Siebold & Zucc., Populus L., Prunus spp, Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., Pterocarya stenoptera C. DC., Punica granatum L., Pyrus spp., Robinia pseudoacacia L., Salix L., Sapium sebiferum (L.) Roxb., Schima superba Gardner & Champ., Sophora japonica L., Spiraea thunbergii Siebold ex Blume, Trema amboinensis (Willd.) Blume, Trema orientale (L.) Blume, Ulmus L., Vernicia fordii (Hemsl.) Airy Shaw, Villebrunea pedunculata Shirai, Xylosma G. Forst., en Zelkova serrata (Thunb.) Makino

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

--

Ander dan van naaldhout:

---

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

--

Zaagsel:

ex 4401 40 10

--

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

--

Beukenhout (Fagus spp.):

ex 4403 93 00

ex 4403 94 00

--

Populieren- en espenhout (Populus spp.):

ex 4403 97 00

--

Ander:

ex 4403 99 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten:

Niet geïmpregneerd:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4406 12 00

Andere (dan niet-geïmpregneerd):

--

Ander dan van naaldhout

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

Ander hout (dan naaldhout of tropisch hout):

--

Beukenhout (Fagus spp.):

ex 4407 92 00

--

Van kers (Prunus spp.):

---

Geschaafd; in de lengte verbonden, ook indien geschaafd of geschuurd:

ex 4407 94 10

---

Ander hout:

ex 4407 94 91

ex 4407 94 99

--

Populieren- en espenhout (Populus spp.):

---

Geschaafd; in de lengte verbonden, ook indien geschaafd of geschuurd:

ex 4407 97 10

---

Ander hout:

ex 4407 97 91

ex 4407 97 99

--

Ander:

---

Geschaafd; in de lengte verbonden, ook indien geschaafd of geschuurd:

ex 4407 99 27

---

Ander hout:

ex 4407 99 40

ex 4407 99 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

Ander hout (dan naaldhout of tropisch hout):

--

Geschaafd; geschuurd; in de lengte verbonden, ook indien geschaafd of geschuurd:

ex 4408 90 15

--

Ander:

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

Ander dan van naaldhout:

--

Ander hout (dan bamboe of tropisch hout):

---

Ander hout (dan staaflijst van hout, voor lijsten voor schilderijen, voor foto’s, voor spiegels en dergelijke):

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, China, Filipijnen, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen,

Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit, Laos, Libanon, Maldiven, Maleisië, Mongolië, Myanmar, Nepal, Noord-Korea, Oezbekistan, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Qatar, Rusland (alleen de volgende delen: Federaal District Verre Oosten (Dalnevostochny federalny okrug), Federaal District Siberië (Sibirsky federalny okrug) en Federaal District Oeral (Uralsky federalny okrug)), Saudi-Arabië, Singapore, Sri Lanka, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam en Zuid-Korea

Acer L., Betula L., Elaeagnus L., Fraxinus L., Gleditsia L., Juglans L., Malus Mill., Morus L., Platanus L., Populus L., Prunus L., Pyrus L., Quercus L., Robinia L., Salix L., en Ulmus L., met inbegrip van hout dat niet zijn natuurlijke ronde oppervlak heeft behouden, maar uitgezonderd zaagsel en schaafsel

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

--

Ander dan van naaldhout:

---

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

--

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

--

Eik (Quercus spp.):

4403 91 00

--

Berkenhout (Betula spp.):

4403 95 10

4403 95 90

4403 96 00

--

Populieren- en espenhout (Populus spp.):

4403 97 00

--

Ander hout (dan Quercus, Betula, Populus):

ex 4403 99 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten:

Niet geïmpregneerd:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4406 12 00

Andere (dan niet-geïmpregneerd):

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

--

Eik (Quercus spp.):

 

4407 91 15

 

4407 91 31

 

4407 91 39

 

4407 91 90

--

Esdoorn (Acer spp.):

 

4407 93 10

 

4407 93 91

 

4407 93 99

--

Van kers (Prunus spp.):

 

4407 94 10

 

4407 94 91

 

4407 94 99

--

Van es (Fraxinus spp.):

 

4407 95 10

 

4407 95 91

 

4407 95 99

--

Berkenhout (Betula spp.):

 

4407 96 10

 

4407 96 91

 

4407 96 99

--

Populieren- en espenhout (Populus spp.):

 

4407 97 10

 

4407 97 91

 

4407 97 99

--

Ander:

---

Geschaafd; in de lengte verbonden, ook indien geschaafd of geschuurd:

 

ex 4407 99 27

---

Ander hout:

 

ex 4407 99 40

 

ex 4407 99 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

Ander hout (dan naaldhout of tropisch hout)

--

Geschaafd; geschuurd; in de lengte verbonden, ook indien geschaafd of geschuurd:

ex 4408 90 15

--

Ander:

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

Ander dan van naaldhout:

--

Ander hout (dan bamboe of tropisch hout):

---

Ander hout (dan staaflijst van hout, voor lijsten voor schilderijen, voor foto’s, voor spiegels en dergelijke):

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Afghanistan, India,

Iran, Kirgizië, Oezbekistan, Pakistan, Tadzjikistan en Turkmenistan

Hout van Castanea Mill., Castanopsis (D. Don) Spach en Quercus L.

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

--

Ander dan van naaldhout:

---

Ander hout (dan van eucalyptus (Eucalyptus spp.)):

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

--

Zaagsel:

ex 4401 40 10

--

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

--

Eik (Quercus spp.):

4403 91 00

--

Ander:

ex 4403 99 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten:

Niet geïmpregneerd:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4406 12 00

Andere (dan niet-geïmpregneerd):

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

--

Eik (Quercus spp.):

---

Geschuurd; in de lengte verbonden, ook indien geschaafd of geschuurd:

 

4407 91 15

---

Ander hout:

 

4407 91 31

 

4407 91 39

 

4407 91 90

--

Ander:

---

Geschaafd; in de lengte verbonden, ook indien geschaafd of geschuurd:

 

ex 4407 99 27

---

Ander hout:

 

ex 4407 99 40

 

ex 4407 99 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

Ander hout (dan naaldhout of tropisch hout)

--

Geschaafd; geschuurd; in de lengte verbonden, ook indien geschaafd of geschuurd:

ex 4408 90 15

--

Ander:

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

Ander dan van naaldhout:

--

Ander hout (dan bamboe of tropisch hout):

---

Ander hout (dan staaflijst van hout, voor lijsten voor schilderijen, voor foto’s, voor spiegels en dergelijke):

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

China, Noord-Korea, Rusland, Taiwan, Vietnam en Zuid-Korea

Hout van Acacia Mill., Acer buergerianum Miq., Acer macrophyllum Pursh, Acer negundo L., Acer palmatum Thunb., Acer paxii Franch., Acer pseudoplatanus L., Aesculus californica (Spach) Nutt., Ailanthus altissima (Mill.) Swingle, Albizia falcate Backer ex Merr., Albizia julibrissin Durazz., Alectryon excelsus Gärtn., Alnus rhombifolia Nutt., Archontophoenix cunninghamiana H. Wendl. & Drude, Artocarpus integer (Thunb.) Merr., Azadirachta indica A. Juss., Baccharis salicina Torr. & A. Gray, Bauhinia variegata L., Brachychiton discolor F. Muell., Brachychiton populneus R. Br., Camellia semiserrata C.W. Chi, Camellia sinensis (L.) Kuntze, Canarium commune L., Castanospermum australe A. Cunningham & C. Fraser, Cercidium floridum Benth. ex A. Gray, Cercidium sonorae Rose & I. M. Johnst., Cocculus laurifolius DC., Combretum kraussii Hochst., Cupaniopsis anacardioides (A. Rich.) Radlk., Dombeya cacuminum Hochr., Erythrina corallodendron L., Erythrina coralloides Moc. & Sessé ex DC., Erythrina falcata Benth., Erythrina fusca Lour., Eucalyptus ficifolia F. Müll., Fagus crenata Blume, Ficus L., Gleditsia triacanthos L., Hevea brasiliensis (Willd. ex A. Juss) Muell. Arg., Howea forsteriana (F. Müller) Becc., Ilex cornuta Lindl. & Paxton, Inga vera Willd., Jacaranda mimosifolia D. Don, Koelreuteria bipinnata Franch., Liquidambar styraciflua L., Magnolia grandiflora L., Magnolia virginiana L., Mimosa bracaatinga Hoehne, Morus alba L., Parkinsonia aculeata L., Persea americana Mill., Pithecellobium lobatum Benth., Platanus x hispanica Mill. ex Münchh., Platanus mexicana Torr., Platanus occidentalis L., Platanus orientalis L., Platanus racemosa Nutt., Podalyria calyptrata Willd., Populus fremontii S. Watson, Populus nigra L., Populus trichocarpa Torr. & A. Gray ex Hook., Prosopis articulata S. Watson, Protium serratum Engl., Psoralea pinnata L., Pterocarya stenoptera C. DC., Quercus agrifolia Née, Quercus calliprinos Webb., Quercus chrysolepis Liebm, Quercus engelmannii Greene, Quercus ithaburensis Dence, Quercus lobata Née, Quercus palustris Marshall, Quercus robur L., Quercus suber L., Ricinus communis L., Salix alba L., Salix babylonica L., Salix gooddingii C. R. Ball, Salix laevigata Bebb, Salix mucronata Thnb., Shorea robusta C. F. Gaertn., Spathodea campanulata P. Beauv., Spondias dulcis Parkinson, Tamarix ramosissima Kar. ex Boiss., Virgilia oroboides subsp. ferrugine B.-E. van Wyk, Wisteria floribunda (Willd.) DC. en Xylosma avilae Sleumer

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen:

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 12 00

Hout in plakjes, spanen of kleine stukjes:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4401 22 10

ex 4401 22 90

Zaagsel, resten en afval, van hout, niet geperst:

--

Resten en afval van hout (met uitzondering van zaagsel):

ex 4401 40 90

Hout, onbewerkt, niet ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4403 12 00

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd:

Ander dan behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen:

--

Eik (Quercus spp.):

4403 91 00

--

Beukenhout (Fagus spp.):

4403 92 00

--

Populieren- en espenhout (Populus spp.):

4403 97 00

--

Eucalyptus (Eucalyptus spp.):

4403 98 00

--

Ander:

ex 4403 99 00

Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd;

Ander dan van naaldhout:

ex 4404 20 00

Houten dwarsliggers en wisselhouten:

Niet geïmpregneerd:

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4406 12 00

Andere (dan niet-geïmpregneerd):

--

Ander dan van naaldhout:

ex 4406 92 00

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm:

--

Eik (Quercus spp.):

 

4407 91 15

 

4407 91 31

 

4407 91 39

 

4407 91 90

--

Beukenhout (Fagus spp.):

 

4407 92 00

--

Esdoorn (Acer spp.):

 

4407 93 10

 

4407 93 91

 

4407 93 99

--

Populieren- en espenhout (Populus spp.):

 

4407 97 10

 

4407 97 91

 

4407 97 99

--

Ander:

---

Geschaafd; in de lengte verbonden, ook indien geschaafd of geschuurd:

 

ex 4407 99 27

---

Ander hout:

 

ex 4407 99 40

 

ex 4407 99 90

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm:

Ander hout (dan naaldhout of tropisch hout)

--

Geschaafd; geschuurd; in de lengte verbonden, ook indien geschaafd of geschuurd:

ex 4408 90 15

--

Ander:

ex 4408 90 35

ex 4408 90 85

ex 4408 90 95

Hout (niet-ineengezette plankjes en friezen voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde, oppervlak of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (voorzien van messing of groef, van sponningen, met kraal of rondstaaf, afgeschuimd, met V-verbinding, rondgemaakt of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden:

Ander dan van naaldhout:

--

Ander hout (dan bamboe of tropisch hout):

---

Ander hout (dan staaflijst van hout, voor lijsten voor schilderijen, voor foto’s, voor spiegels en dergelijke):

ex 4409 29 91

ex 4409 29 99

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen:

 

ex 4416 00 00

Geprefabriceerde bouwwerken van hout:

 

ex 9406 10 00

Derde landen

b)

deel B wordt als volgt gewijzigd:

i)

de titel wordt vervangen door:

“Lijst van planten, alsmede de respectieve derde landen van oorsprong of verzending waarvoor overeenkomstig artikel 73 van Verordening (EU) 2016/2031 fytosanitaire certificaten vereist zijn voor het binnenbrengen ervan op het grondgebied van de Unie”;

ii)

in de tweede kolom, in de tweede rubriek (“Afgesneden bloemen, bloesems en bloemknoppen…”), wordt tussen de titel van de rubriek en de code “0603 15 00” de volgende code ingevoegd:

 

“0603 11 00”;

iii)

in de derde rubriek (“Loof, bladeren, …”) wordt de titel van de rubriek vervangen door:

“Loof, bladeren, twijgen, takken en andere delen van planten, zonder bloemen, bloesems of bloemknoppen, alsmede grassen, mossen, geen korstmossen, voor bloemstukken of voor versiering, vers:”;

iv)

in de vijfde rubriek (“Rodekool, wittekool…”) wordt tussen de codes “0704 10 00” en “0704 90 10” de volgende code ingevoegd:

 

“0704 20 00”;

v)

in de elfde rubriek (“Paranoten…”) wordt de titel van de rubriek vervangen door:

“Paranoten en cashewnoten, heel, vers in groene dop, ook als zaaigoed:”

vi)

in de twaalfde rubriek (“Andere noten…”) wordt de titel van de rubriek vervangen door:

“Andere noten, heel, vers in groene dop, ook als zaaigoed:”;

vii)

na de rubriek “Laurierbladeren, vers: ex 0910 99 50” wordt het volgende ingevoegd:

“Zaaigoed van tarwe en mengkoren:

 

1001 11 00

 

1001 91 10

 

1001 91 20

 

1001 91 90

Zaaigoed van rogge:

 

1002 10 00”;

viii)

in de rubriek “Boekweit, gierst en kanariezaad, andere granen, als zaaigoed:” wordt de volgende code ingevoegd tussen de codes “ex 1008 50 00” en “ex 1008 90 00”:

 

“ex 1008 60 00”.

10)

Bijlage XII wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 4 wordt de derde rij geschrapt;

b)

in punt 6 worden de woorden “Naaldbomen (Pinales)” vervangen door “Naaldbomen (Pinopsida)”.

11)

Bijlage XIII wordt als volgt gewijzigd:

a)

tussen de punten 4 en 5 wordt het volgende punt ingevoegd:

“4.1

Hout van Chionanthus virginicus L., Fraxinus L., Juglans ailantifolia Carr., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., als bedoeld in punt 27 van bijlage VIII.”;

b)

de punten 10 en 11 worden vervangen door:

“10.

Zaad, indien het verkeer plaatsvindt binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 98/56/EG, waarvoor specifieke gereguleerde niet-quarantaineorganismen zijn opgenomen overeenkomstig artikel 37, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 in bijlage IV, van:

Allium L.,

Capsicum annuum L.,

Helianthus annuus L.

11.

Zaad, indien het verkeer plaatsvindt binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 98/56/EG of Richtlijn 2008/90/EG, waarvoor specifieke gereguleerde niet-quarantaineorganismen zijn opgenomen overeenkomstig artikel 37, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 in bijlage IV, van:

Prunus armeniaca L.,

Prunus cerasus L.,

Prunus domestica L.,

Prunus dulcis (Mill.) D. A. Webb,

Prunus persica (L.) Batsch,

Prunus salicina Lindley.”;

c)

het volgende punt wordt toegevoegd:

“12.

Zaad, indien het verkeer plaatsvindt binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 98/56/EG, Richtlijn 1999/105/EG of Richtlijn 2008/90/EG, waarvoor specifieke gereguleerde niet-quarantaineorganismen zijn opgenomen overeenkomstig artikel 37, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 in bijlage IV, van:

Prunus avium L.”.

12)

Bijlage XIV wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt vervangen door:

“Planten van Abies Mill., Larix Mill., Picea A. Dietr., Pinus L. en Pseudotsuga Carr., met uitzondering van zaden.”;

b)

in punt 2 worden de woorden “Ficus L.,” en “Platanus L.,” geschrapt;

c)

punt 3 wordt vervangen door:

“3.

Planten, met uitzondering van vruchten en zaden, van Amelanchier Med., Castanea Mill., Chaenomeles Lindl., Cotoneaster Ehrh., Crataegus L., Cydonia Mill., Eriobotrya Lindl., Eucalyptus L’Herit., Malus Mill., Mespilus L., Photinia davidiana (Dcne.) Cardot, Pyracantha Roem., Pyrus L., Sorbus L. en Vitis L.’;

d)

punt 9 wordt vervangen door:

“9.

Zaad van Beta vulgaris L., Castanea Mill., Gossypium L. en Mangifera L.”;

e)

in punt 11, b), worden de woorden “Naaldbomen (Pinales)” vervangen door “Naaldbomen (Pinopsida)”;

f)

in punt 12 worden de woorden “Naaldbomen (Pinales)” vervangen door “Naaldbomen (Pinopsida)”.


(1)  Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/ Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, gelden vermeldingen van het Verenigd Koninkrijk in deze bijlage niet voor Noord-Ierland.”;

(2)  Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, gelden vermeldingen van het Verenigd Koninkrijk in deze bijlage niet voor Noord-Ierland.”;

(3)  Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, gelden vermeldingen van het Verenigd Koninkrijk in deze bijlage niet voor Noord-Ierland.”.

(4)  Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, gelden vermeldingen van het Verenigd Koninkrijk in deze bijlage niet voor Noord-Ierland.”;


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/284


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2286 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2021

inzake de gegevens die voor het referentiejaar 2023 moeten worden verstrekt op grond van Verordening (EU) 2018/1091 van het Europees Parlement en de Raad betreffende geïntegreerde landbouwstatistieken, wat de lijst van variabelen en de beschrijving daarvan betreft, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1200/2009 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1091 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 betreffende geïntegreerde landbouwstatistieken en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1166/2008 en (EU) nr. 1337/2011 (1), en met name artikel 5, lid 4, en artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2018/1091 voorziet in een kader voor Europese statistieken over landbouwbedrijven en in het integreren van informatie over hun structuur met informatie over productiemethoden, plattelandsontwikkelingsmaatregelen, agromilieuaspecten en andere daarmee verband houdende informatie.

(2)

Voor het referentiejaar 2023 en overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1091 moet de Commissie een uitvoeringshandeling vaststellen waarin de in bijlage III bij de verordening vermelde variabelen met betrekking tot de structurele kerngegevens worden beschreven.

(3)

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1091 moet de Commissie een lijst opstellen en een beschrijving geven van de variabelen die voor het referentiejaar 2023 moeten worden verzameld voor de onderwerpen en gedetailleerde onderwerpen in de volgende modules in bijlage IV bij de verordening: “Arbeidskrachten en andere winstgevende werkzaamheden”, “Plattelandsontwikkeling”, “Irrigatie”, “Bodembeheermethoden”, “Machines, werktuigen en installaties” en “Boomgaard”.

(4)

Verordening (EG) nr. 1200/2009 van de Commissie (2) is achterhaald sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2018/1091 en moet met het oog op de rechtszekerheid worden ingetrokken.

(5)

De maatregelen in deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 7 van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) ingestelde Europees statistisch systeem,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De variabelen met betrekking tot de structurele kerngegevens als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2018/1091 worden beschreven in bijlage I bij deze verordening.

2.   De lijst met variabelen voor de onderwerpen en de gedetailleerde onderwerpen van elke module worden beschreven in bijlage II bij deze verordening.

3.   De variabelen die de lidstaten moeten gebruiken voor de onderwerpen en de gedetailleerde onderwerpen van elke module zoals opgenomen in bijlage II bij deze verordening, worden beschreven in bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 1200/2009 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is bindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 200 van 7.8.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1200/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw met betrekking tot de coëfficiënten voor de grootvee-eenheden en de definities van de kenmerken (PB L 329 van 15.12.2009, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).


BIJLAGE I

Beschrijving van de variabelen in bijlage III bij Verordening (EU) 2018/1091 die moeten worden gebruikt voor de structurele kerngegevens

I.

ALGEMENE VARIABELEN

Informatie uit enquêtes

CGNR 001

-

Identificatiecode van het landbouwbedrijf

De unieke identificatiecode van het landbouwbedrijf is een unieke numerieke code voor de indiening van de gegevens.

Ligging van het landbouwbedrijf

Het landbouwbedrijf is daar gelegen waar de voornaamste landbouwactiviteit van het bedrijf wordt verricht.

CGNR 002

-

Geografische locatie

De celcode van het 1 km-vak in het statistische eenhedenraster van INSPIRE voor pan-Europees gebruik (1) waarin het landbouwbedrijf zich bevindt. Deze code wordt alleen met het oog op de indiening gebruikt.

Voor de verspreiding van gegevens wordt het 1 km-vak, behalve voor de reguliere controle van de mededeling, alleen gebruikt wanneer in het vak meer dan tien landbouwbedrijven gevestigd zijn; zo niet, dan worden er al naargelang de situatie vakken van 5 km, 10 km of groter gebruikt.

CGNR 003

-

NUTS 3-regio

De code van de NUTS 3-regio (2) (overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (3)) waarin het landbouwbedrijf zich bevindt.

CGNR 004

-

Het landbouwbedrijf heeft gebieden met natuurlijke beperkingen in de zin van Verordening (EU) nr. 1305/2013

Overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) of de recentste wetgeving, indien van toepassing, moet er informatie worden verstrekt over gebieden met natuurlijke beperkingen.

L

het landbouwbedrijf bevindt zich in een ander gebied dan een berggebied, met aanzienlijke natuurlijke beperkingen

M

het landbouwbedrijf bevindt zich in een berggebied

O

het landbouwbedrijf bevindt zich in een ander gebied met specifieke beperkingen

N

het landbouwbedrijf bevindt zich niet in een gebied met natuurlijke beperkingen

Rechtspersoonlijkheid van het landbouwbedrijf

De rechtspersoonlijkheid van het landbouwbedrijf is afhankelijk van de rechtspositie van het bedrijfshoofd.

 

De juridische en economische aansprakelijkheid voor het landbouwbedrijf berust bij een:

CGNR 005

-

Natuurlijke persoon die enig bedrijfshoofd op een zelfstandig landbouwbedrijf is

Een enkele natuurlijke persoon die enig bedrijfshoofd is van een landbouwbedrijf dat niet door gemeenschappelijk beheer of vergelijkbare regelingen verbonden is met landbouwbedrijven van andere bedrijfshoofden.

Landbouwbedrijven die aan deze voorwaarde voldoen, worden landbouwbedrijven met éénhoofdige bedrijfsvoering genoemd.

CGNR 006

-

-

Zo ja, is het bedrijfshoofd tevens de bedrijfsleider?

CGNR 007

-

-

-

Zo nee, is de bedrijfsleider een familielid van het bedrijfshoofd?

CGNR 008

-

-

-

-

Zo ja, is de bedrijfsleider de echtgenoot/echtgenote van het bedrijfshoofd?

CGNR 009

-

Gedeeld eigenaarschap

Natuurlijke personen die enig bedrijfshoofd zijn van een landbouwbedrijf dat niet verbonden is met landbouwbedrijven van andere bedrijfshoofden en die de eigendom en het beheer van het landbouwbedrijf delen.

CGNR 010

-

Twee of meer natuurlijke personen die partners zijn op een landbouwbedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering

Partners in een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering zijn natuurlijke personen die samen een landbouwbedrijf bezitten, pachten of anderszins beheren, dan wel samen hun individuele bedrijven beheren alsof het één bedrijf is. Een dergelijke samenwerking moet ofwel in overeenstemming zijn met het recht, ofwel zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

CGNR 011

-

Rechtspersoon

Een juridische eenheid die geen natuurlijke persoon is, maar wel de rechten en plichten van een individu heeft en bijvoorbeeld als eiser of verweerder in rechte kan optreden (een algemene juridische capaciteit uit eigen hoofde).

CGNR 012

-

-

Zo ja, is het landbouwbedrijf onderdeel van een groep ondernemingen?

Een groep ondernemingen is een verband van ondernemingen waartussen juridische en/of financiële banden bestaan en die door het hoofd van de groep worden gecontroleerd.

Een “onderneming” bestaat uit de kleinste combinatie van juridische eenheden en is een organisatorische eenheid die goederen en diensten voortbrengt en die een zekere zelfstandige beslissingsbevoegdheid heeft, met name ten aanzien van de bestemming van haar vlottende middelen. Een onderneming verricht een of meer activiteiten op een of meer locaties. Een onderneming kan uit één juridische eenheid bestaan.

CGNR 013

-

Het landbouwbedrijf is een eenheid op gemeenschappelijke grond

In het kader van de gegevensverzameling en -vastlegging wordt onder een landbouwbedrijf dat een “eenheid op gemeenschappelijke grond” is een entiteit verstaan die de oppervlakte cultuurgrond (OCG) omvat die uit hoofde van gemeenschappelijke rechten door andere landbouwbedrijven wordt gebruikt.

CGNR 014

-

Het bedrijfshoofd ontvangt EU-steun voor grond of dieren op het landbouwbedrijf en valt dus onder het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS)

Het bedrijfshoofd is een actieve landbouwer in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) of de recentste wetgeving, indien van toepassing, en de subsidieaanvraag is gehonoreerd.

CGNR 015

-

Het bedrijfshoofd is een jonge landbouwer of een nieuwkomer in de landbouw die om die reden in de voorgaande drie jaar financiële steun heeft ontvangen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)

Met financiële steun kan worden bedoeld rechtstreekse betalingen uit hoofde van de artikelen 50 en 51 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 of steun in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma’s uit hoofde van artikel 19, lid 1, punt a), i), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 (aanloopsteun ten bate van jonge landbouwers) of de recentste wetgeving, indien van toepassing.

Bedrijfsleider van het landbouwbedrijf

De bedrijfsleider is de natuurlijke persoon die op het landbouwbedrijf verantwoordelijk is voor de normale dagelijkse gang van zaken op financieel of productiegebied.

Landbouwwerkzaamheden zijn alle werkzaamheden die op het landbouwbedrijf worden verricht ten behoeve van een van de volgende activiteiten:

i)

de activiteiten die zijn vermeld in artikel 2, punt a), van Verordening (EU) 2018/1091;

ii)

het onderhoud van de productiemiddelen;

iii)

de activiteiten die rechtstreeks van deze productieve acties zijn afgeleid.

De tijd die op het landbouwbedrijf aan landbouwwerkzaamheden wordt besteed, is de werkelijk aan landbouwwerkzaamheden voor het landbouwbedrijf bestede arbeidstijd, zonder de tijd die wordt besteed aan werkzaamheden in het huishouden van het bedrijfshoofd of de bedrijfsleider.

De arbeidsjaareenheid (AJE) is het aantal werkzame personen in voltijdequivalenten, d.w.z. het totale aantal gewerkte uren gedeeld door het gemiddelde jaarlijkse aantal in het land in voltijdbanen gewerkte uren.

Voor een voltijdbaan geldt het minimumaantal uren dat krachtens de nationale bepalingen inzake arbeidsovereenkomsten vereist is. Indien het aantal uren niet is aangegeven, moet 1 800  uur per jaar (225 werkdagen van acht uur) worden aangehouden.

CGNR 016

-

Geboortejaar

Het geboortejaar van de bedrijfsleider van het landbouwbedrijf

CGNR 017

-

Geslacht

Het geslacht van de bedrijfsleider van het landbouwbedrijf:

M

man

F

vrouw

CGNR 018

-

Landbouwwerkzaamheden op het landbouwbedrijf (behalve huishoudelijk werk)

Percentageklasse van de arbeidsjaareenheden (6) die aan landbouwwerkzaamheden worden verricht door de bedrijfsleider van het landbouwbedrijf.

CGNR 019

-

Aanvangsjaar als bedrijfsleider van het landbouwbedrijf

Het jaar waarin de bedrijfsleider van het landbouwbedrijf in deze functie startte

CGNR 020

-

Landbouwopleiding van de bedrijfsleider

De hoogste door de bedrijfsleider genoten landbouwopleiding:

PRACT

uitsluitend praktijkervaring in de landbouw, wanneer de bedrijfsleider zijn/haar ervaring heeft opgedaan in de praktijk van een landbouwbedrijf;

BASIC

een basislandbouwopleiding, wanneer de bedrijfsleider een opleiding heeft voltooid aan een lagere landbouwschool en/of in een opleidingscentrum dat tot bepaalde vakgebieden beperkt is (onder meer tuinbouw, wijnbouw, bosbouw, viskwekerij, veeartsenijkunde, landbouwtechnologie en verwante disciplines); ook een afgesloten stageperiode op landbouwgebied wordt als basisopleiding beschouwd;

FULL

een volledige landbouwopleiding, wanneer de bedrijfsleider een opleiding heeft voltooid van het equivalent van ten minste twee jaar voltijdse opleiding, die na het eind van de leer- dan wel schoolplicht aan een landbouwschool, een hogeschool of een universiteit in een der volgende studierichtingen werd voltooid: landbouw, tuinbouw, wijnbouw, bosbouw, viskwekerij, veeartsenijkunde, landbouwtechnologie of een verwante discipline.

CGNR 021

-

Beroepsopleiding van bedrijfsleider in de voorgaande twaalf maanden

Indien de bedrijfsleider een beroepsopleiding heeft voltooid, een opleidingsmaatregel of activiteit door een opleider of opleidingsinstelling die hoofdzakelijk gericht is op de verwerving van nieuwe vaardigheden met betrekking tot de activiteiten op het landbouwbedrijf of activiteiten rechtstreeks verbonden aan het landbouwbedrijf of de ontwikkeling en verbetering van de bestaande vaardigheden.

Exploitatievorm van de OCG (met betrekking tot het bedrijfshoofd)

De exploitatievorm hangt af van de situatie op een peildatum in het jaar van de enquête.

CGNR 022

-

Landbouw op eigen grond

Door het landbouwbedrijf geëxploiteerde OCG in hectaren die eigendom is van het bedrijfshoofd of door hem wordt geëxploiteerd uit hoofde van vruchtgebruik, erfpacht of vergelijkbare exploitatievormen.

CGNR 023

-

Landbouw op gepachte grond

OCG in hectaren die door het landbouwbedrijf tegen een van tevoren vastgestelde prijs (in geld en/of in natura) wordt gepacht op grond van een (schriftelijke of mondelinge) pachtovereenkomst. De OCG kan maar bij één landbouwbedrijf worden ingedeeld. Indien de OCG gedurende het referentiejaar aan meer dan een landbouwbedrijf verpacht is geweest, wordt deze gewoonlijk ingedeeld bij het landbouwbedrijf waardoor het op de peildatum van de enquête of het grootste gedeelte van het referentiejaar werd geëxploiteerd.

CGNR 024

-

Deelpacht of andere exploitatievorm

De OCG in hectaren die:

a)

wordt gedeeld, oftewel gezamenlijk door het bedrijfshoofd en de deelpachter op basis van een (schriftelijke of mondelinge) deelpachtovereenkomst wordt geëxploiteerd. De (economische of fysieke) output van het pachtareaal wordt krachtens een in de overeenkomst bepaalde verhouding onder hen verdeeld;

b)

op een andere wijze wordt geëxploiteerd die onder geen van de voorgaande rubrieken valt.

CGNR 025

-

Gemeenschappelijke grond

De OCG in hectaren die door het landbouwbedrijf wordt gebruikt zonder dat het deze rechtstreeks in eigendom heeft, d.w.z. waarop gemeenschappelijke rechten van toepassing zijn.

CGNR 026

-

Biologische landbouw

De productie van het landbouwbedrijf valt onder landbouwpraktijken die voldoen aan een bepaalde reeks normen en voorschriften die zijn vastgelegd in i) Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (7) of Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad (8), of de recentste wetgeving, indien van toepassing, en ii) de bijbehorende nationale uitvoeringsregels inzake biologische productie.

CGNR 027

-

Totale OCG van het landbouwbedrijf waarop biologische landbouwproductiemethoden worden toegepast die volgens nationale of EU-regels worden gecertificeerd

De OCG van het landbouwbedrijf in hectaren waarop de toegepaste productiemethode volledig in overeenstemming is met de beginselen van biologische landbouwproductie zoals vastgelegd in i) Verordening (EG) nr. 834/2007 of Verordening (EU) 2018/848, of de recentste wetgeving, indien van toepassing, en ii) de bijbehorende nationale uitvoeringsregels inzake de certificering van biologische productie.

CGNR 028

-

Totale OCG van het landbouwbedrijf waarop wordt overgeschakeld op biologische landbouwproductiemethoden die volgens nationale of EU-regels zullen worden gecertificeerd

De OCG van het landbouwbedrijf in hectaren waarop biologische landbouwmethoden worden toegepast tijdens de overgang van niet-biologische naar biologische productie gedurende een bepaalde periode (“overgangsperiode”) zoals vastgelegd in i) Verordening (EG) nr. 834/2007 of Verordening (EU) 2018/848, of de recentste wetgeving, indien van toepassing, en ii) de bijbehorende nationale uitvoeringsregels inzake de certificering van biologische productie.

CGNR 029

-

Deelname aan andere milieucertificeringsregelingen

Het landbouwbedrijf neemt deel aan nationale of regionale milieucertificeringsregelingen zoals die waarnaar wordt verwezen in artikel 43, lid 2, en lid 3, punt b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 of in bijlage IX daarbij (de bestaande certificeringsregelingen die gelijkwaardig zijn aan de vergroeningsbetaling van het GLB) of de recentste wetgeving, indien van toepassing, en de subsidieaanvraag is gehonoreerd.


II.   VARIABELEN INZAKE DE GROND

Het totale areaal van het landbouwbedrijf omvat de oppervlakte cultuurgrond (bouwland, blijvend grasland, meerjarige teelten en tuinen voor eigen gebruik) en het overige landbouwareaal (oppervlakte niet in gebruik zijnde cultuurgrond, bosareaal en niet elders genoemde andere grond).

Het areaal waarvoor per rubriek gegevens moeten worden verzameld is het hoofdareaal en duidt op het fysieke areaal van het perceel/de percelen, ongeacht of er een of meerdere gewassen op werden verbouwd tijdens het oogstjaar. In het geval van eenjarige teelten komt het hoofdareaal overeen met het ingezaaide areaal; in het geval van meerjarige teelten is het hoofdareaal het totale beplante areaal; in het geval opeenvolgende teelten komt het hoofdareaal overeen met het areaal dat gedurende het jaar wordt gebruikt voor het hoofdgewas; in het geval van gelijktijdige teelten komt het hoofdareaal overeen met het areaal waar de gewassen naast elkaar worden geteeld. Op deze manier wordt elk areaal slechts één keer opgenomen.

Het hoofdgewas is het gewas dat de hoogste economische waarde vertegenwoordigt. Wanneer op basis van de productiewaarde geen hoofdgewas kan worden aangewezen, dan is het hoofdgewas het gewas dat de grond het langst in beslag neemt van alle gewassen die gedurende het referentiejaar worden geoogst.

Onder oppervlakte cultuurgrond (OCG) wordt het totale areaal verstaan aan bouwland, blijvend grasland, meerjarige teelten en tuinen voor eigen gebruik van het landbouwbedrijf, ongeacht de exploitatievorm.

Bij gewasrotatie worden op een bepaald stuk grond volgens een gepland patroon of in een geplande volgorde in opeenvolgende oogstjaren afwisselend gewassen verbouwd, zodat gewassen van dezelfde soort niet ononderbroken op hetzelfde stuk grond worden verbouwd. In het geval van gewasrotatie worden de gewassen gewoonlijk jaarlijks geroteerd, maar gewasrotatie is ook mogelijk met meerjarige gewassen.

Akkerbouwmatige teelt en teelt op cultuurgrond onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking moeten afzonderlijk worden opgegeven.

Voor variabelen inzake landbouwgrond betreft het gebruik van de grond het referentiejaar.

CLND 001

-

OCG

OCG in hectaren.

CLND 002

-

-

Bouwland

Hectaren regelmatig bewerkt land (geploegd of bebouwd) dat gewoonlijk in de gewasrotatie is opgenomen.

CLND 003

-

-

-

Granen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad)

Hectaren met alle droog geoogste granen voor korrelwinning, ongeacht het gebruik.

CLND 004

-

-

-

-

Zachte tarwe en spelt

Hectaren Triticum aestivum L. emend. Fiori et Paol., Triticum spelta L. en Triticum monococcum L.

CLND 005

-

-

-

-

Harde tarwe

Hectaren Triticum durum Desf.

CLND 006

-

-

-

-

Rogge en mengsels van wintergranen (mengkoren)

Hectaren rogge (Secale cereale L.), op welk moment dan ook gezaaid, roggemengsels en andere granen en granenmengsels die voor of tijdens de winter worden gezaaid (mengkoren).

CLND 007

-

-

-

-

Gerst

Hectaren gerst (Hordeum vulgare L.).

CLND 008

-

-

-

-

Mengsels van haver en zomergranen (andere graanmengsels dan mengkoren)

Hectaren haver (Avena sativa L.) en andere in de lente gezaaide granen die worden geteeld als mengsels en droog worden geoogst voor korrelwinning, met inbegrip van zaden.

CLND 009

-

-

-

-

Korrelmaïs en zaad-spilmengsel

Hectaren maïs (Zea mays L.) geoogst voor korrelwinning, als zaad of als zaad-spilmengsel.

CLND 010

-

-

-

-

Triticale

Hectaren triticale (x Triticosecale Wittmack).

CLND 011

-

-

-

-

Kafferkoren

Hectaren kafferkoren (Sorghum bicolor (L.) Conrad Moench of Sorghum x sudanense (Piper) Stapf.).

CLND 012

-

-

-

-

Andere granen, niet elders genoemd (boekweit, gierst, kanariezaad enz.)

Hectaren droog geoogste granen voor korrelwinning die niet elders worden genoemd bij de voorgaande rubrieken, zoals gierst (Panicum miliaceum L.), boekweit (Fagopyrum esculentum Mill.), kanariezaad (Phalaris canariensis L.) en andere niet elders genoemde granen.

CLND 013

-

-

-

-

Rijst

Hectaren rijst (Oryza sativa L.).

CLND 014

-

-

-

Drooggeoogste peulvruchten en eiwithoudende gewassen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad en mengsels van granen en peulvruchten)

Hectaren droog geoogste peulvruchten en eiwitrijke gewassen voor korrelwinning, ongeacht het gebruik.

CLND 015

-

-

-

-

Erwten, bonen en niet-bittere lupinen

Hectaren met alle soorten erwten (Pisum sativum L. convar. sativum of Pisum sativum L. convar. arvense L. of convar. speciosum), droog geoogst, plus hectaren met alle rassen tuin- of veldbonen (Vicia faba L. (partim)), droog geoogst, plus hectaren niet-bittere lupinen (Lupinus sp.), droog geoogst voor korrelwinning, met inbegrip van zaad, ongeacht het gebruik.

CLND 016

-

-

-

Hakvruchten

Hectaren met gewassen die worden geteeld om hun wortel, knol of gemodificeerde stengel, met uitzondering van wortel-, knol- en bolgewassen zoals wortels, bieten en koolrapen.

CLND 017

-

-

-

-

Aardappelen (inclusief pootaardappelen)

Hectaren aardappelen (Solanum tuberosum L.).

CLND 018

-

-

-

-

Suikerbieten (exclusief zaaizaad)

Hectaren suikerbieten (Beta vulgaris L.) bestemd voor de suikerindustrie en de alcoholproductie.

CLND 019

-

-

-

-

Andere hakvruchten, niet elders genoemd

Hectaren voederbieten (Beta vulgaris L.) en planten van de familie Brassicae, hoofdzakelijk bestemd voor vervoedering, ongeacht of de wortel of de stengel voor voederdoeleinden wordt geoogst, en andere planten die hoofdzakelijk voor hun voor vervoedering bestemde wortelen worden geteeld, niet elders genoemd.

CLND 020

-

-

-

Industriële gewassen

Hectaren industriële gewassen, die gewoonlijk niet direct voor consumptie worden verkocht omdat ze voor hun eindgebruik industrieel moeten worden verwerkt.

CLND 021

-

-

-

-

Oliehoudende zaden

Hectaren koolzaad (Brassica napus L.) en raapzaad (Brassica rapa L. var. oleifera (Lam.)), zonnebloemzaad (Helianthus annus L.), soja (Glycine max (L.) Merril), lijnzaad (Linum usitatissimum L.), mosterd (Sinapis alba L.), papaver (Papaver somniferum L.), saffloer (Carthamus tinctorius L.), sesamzaad (Sesamum indicum L.), aardamandel (Cyperus esculentus L.), pinda’s (Arachis hypogea L.), pompoenen voor de productie van olie (Cucurbita pepo var. styriaca) en hennep (Cannabis sativa L.), geteeld voor de productie van olie, droog geoogst voor korrelwinning, met uitzondering van katoenzaad (Gossypium spp.).

CLND 022

-

-

-

-

-

Kool- en raapzaad

Hectaren koolzaad (Brassica napus L.) en raapzaad (Brassica rapa L. var. oleifera (Lam.)), geteeld voor de productie van olie, droog geoogst voor korrelwinning, en met het oog op het gebruik van de proteïnen.

CLND 023

-

-

-

-

-

Zonnebloemzaad

Hectaren zonnebloemen (Helianthus annuus L.), droog geoogst voor korrelwinning.

CLND 024

-

-

-

-

-

Soja

Hectaren soja (Glycine max L. Merril), droog geoogst voor korrelwinning met het oog op het gebruik van de olie en de proteïnen.

CLND 025

-

-

-

-

-

Lijnzaad

Hectaren lijnzaadrassen (Linum usitatissimum L.), die hoofdzakelijk voor de olieproductie worden geteeld en droog worden geoogst voor korrelwinning.

CLND 026

-

-

-

-

-

Andere oliehoudende gewassen, niet elders genoemd

Hectaren andere gewassen die hoofdzakelijk voor hun gehalte aan olie worden geteeld en droog worden geoogst voor korrelwinning, niet elders genoemd (met uitzondering van katoenzaad).

CLND 027

-

-

-

-

Vezelgewassen

Hectaren vezelvlas (Linum usitatissimum L.), hennep (Cannabis sativa L.), katoen (Gossypium spp.), jute (Corchorus capsularis L.), abaca oftewel manillahennep (Musa textilis Née), kenaf (Hibiscus cannabinus L.) en sisal (Agave sisalana Perrine).

CLND 028

-

-

-

-

-

Vezelvlas

Hectaren vezelvlasrassen (Linum usitatissimum L.), voornamelijk geteeld voor de vezels.

CLND 029

-

-

-

-

-

Hennep

Hectaren hennep (Cannabis sativa L.), geteeld voor stro.

CLND 030

-

-

-

-

-

Katoen

Hectaren katoen (Gossypium spp.), geoogst voor de vezels en/of de oliehoudende zaden.

CLND 031

-

-

-

-

-

Andere vezelgewassen, niet elders genoemd

Hectaren andere gewassen die voornamelijk worden geteeld vanwege hun vezelgehalte, niet elders genoemd, zoals jute (Corchorus capsularis L.), abaca oftewel manillahennep (Musa textilis Née), sisal (Agave sisalana Perrine) en kenaf (Hibiscus cannabinus L.).

CLND 032

-

-

-

-

Tabak

Hectaren tabak (Nicotiana tabacum L.), geteeld voor de bladeren.

CLND 033

-

-

-

-

Hop

Hectaren hop (Humulus lupulus L.), geteeld voor de zaaddragende kegels.

CLND 034

-

-

-

-

Aromatische planten, geneeskrachtige kruiden en specerijen

Hectaren aromatische planten, geneeskrachtige kruiden en specerijen, geteeld voor farmaceutische doeleinden, de productie van parfum of menselijke consumptie.

CLND 035

-

-

-

-

Energiegewassen, niet elders genoemd

Hectaren niet elders genoemde energiegewassen die uitsluitend worden gebruikt voor de productie van hernieuwbare energie en die op bouwland worden geteeld.

CLND 036

-

-

-

-

Andere industriële gewassen, niet elders genoemd

Hectaren niet elders genoemde andere industriële gewassen.

CLND 037

-

-

-

Groen geoogste akkerbouwgewassen

Hectaren groen geoogste akkerbouwgewassen die voornamelijk bedoeld zijn voor de productie van veevoeder of hernieuwbare energie, te weten granen, grassen, peulgewassen en industriële gewassen en andere groen geoogste en/of gebruikte akkerbouwgewassen.

CLND 038

-

-

-

-

Tijdelijk grasland en begrazing

Hectaren grasgewassen, bestemd om te worden begraasd, gehooid of ingekuild, als onderdeel van een normale gewasrotatie, die ten minste één oogstjaar maar normaal minder dan vijf jaar op dezelfde grond worden verbouwd en waarvoor het zaaigoed uit zuivere grassoorten of uit mengsels van grassoorten bestaat.

CLND 039

-

-

-

-

Groen geoogste peulgewassen

Hectaren peulgewassen die groen en als plant in zijn geheel worden geoogst en die hoofdzakelijk voor vervoedering of energie worden gebruikt.

Hieronder vallen mengsels die hoofdzakelijk bestaan uit peulgewassen (gewoonlijk > 80 %) en grassen die groen of als hooi worden geoogst.

CLND 040

-

-

-

-

Voedermaïs

Hectaren met alle maïssoorten (Zea mays L.) die voor kuilvoer worden geteeld (hele kolf, plantdelen of hele plant) en niet worden geoogst voor korrelwinning.

CLND 041

-

-

-

-

Andere groen geoogste granen (exclusief snijmaïs)

Hectaren met alle granen (met uitzondering van maïs) die worden geteeld en groen worden geoogst als hele plant, voor vervoedering of voor de productie van hernieuwbare energie (biomassaproductie).

CLND 042

-

-

-

-

Andere groen geoogste akkerbouwgewassen, niet elders genoemd

Hectaren met andere één- of meerjarige gewassen (doch minder dan vijf jaar) die voornamelijk bestemd zijn als veevoeder en die groen worden geoogst. Hieronder vallen ook de restanten van niet elders genoemde gewassen indien de hoofdoogst is vernietigd, maar de overblijfselen nog bruikbaar zijn (als voeder of voor hernieuwbare energie).

CLND 043

-

-

-

Verse groenten (inclusief meloenen) en aardbeien

Hectaren met alle koolsoorten, bladgroenten en stengelgroenten, vruchtgroenten, wortel-, knol- en bolgroenten, verse peulvruchten, andere vers (niet droog) geoogste groenten en aardbeien die in de openlucht worden geteeld op bouwland in gewasrotatie met andere land- of tuinbouwgewassen.

CLND 044

-

-

-

-

Verse groenten (inclusief meloenen) en aardbeien in gewasrotatie met tuinbouwgewassen (tuinbouwmatig geteeld)

Hectaren verse groenten, meloenen en aardbeien die worden geteeld op bouwland en in vruchtwisseling met andere tuinbouwgewassen.

CLND 045

-

-

-

-

Verse groenten (inclusief meloenen) en aardbeien in gewasrotatie met niet-tuinbouwgewassen (akkerbouwmatig geteeld)

Hectaren verse groenten, meloenen en aardbeien die worden geteeld op bouwland en in vruchtwisseling met andere landbouwgewassen.

CLND 046

-

-

-

Bloemen en sierplanten (exclusief boomkwekerijgewassen)

Hectaren met alle bloemen en sierplanten die worden verkocht als snijbloemen (zoals rozen, anjers, orchideeën, gladiolen, chrysanten, snijgroen en andere snijproducten), als pot-, perk- en balkonbloemen en -planten (zoals rododendrons, azalea’s, chrysanten, begonia’s, geraniums, vlijtig liesjes en andere pot-, perk- en balkonbloemen en -planten) en als bol- en knolgewassen en andere sierplanten (tulpen, hyacinten, orchideeën, narcissen en andere soorten).

CLND 047

-

-

-

Zaai- en plantgoed

Hectaren zaden van wortels (met uitzondering van aardappels en andere planten waarbij de wortels ook worden gebruikt als zaden), voedergewassen, grassen, industriële gewassen (met uitzondering van oliehoudende zaden) en van zaden en zaailingen van groenten en bloemen.

CLND 048

-

-

-

Overige akkerbouwgewassen, niet elders genoemd

Hectaren niet elders genoemde akkerbouwgewassen.

CLND 049

-

-

-

Braakland

Hectaren al dan niet bewerkt bouwland in gewasrotatie of dat in goede landbouw- en milieuconditie (GLMC (9)) wordt gehouden, waar gedurende een geheel oogstjaar niet wordt geoogst. Het essentiële kenmerk van braakland is dat het met rust wordt gelaten, gewoonlijk gedurende een geheel oogstjaar, met het oog op bodemherstel. Braakland kan in de volgende vormen voorkomen:

i)

kale grond, waarop geen gewassen groeien, of

ii)

grond met spontane plantengroei die als veevoeder kan worden gebruikt of kan worden ondergeploegd, of

iii)

grond die uitsluitend wordt ingezaaid voor de productie van groenbemesting (groene braak).

CLND 050

-

-

Blijvend grasland

Hectaren land dat blijvend (gedurende een aantal opeenvolgende jaren, gewoonlijk vijf jaar of meer) wordt gebruikt voor de teelt van kruidachtige voeder- of energiegewassen, ongeacht of deze zijn ingezaaid of dat zij zichzelf hebben uitgezaaid, en dat niet in de gewasrotatie van het landbouwbedrijf is opgenomen.

Het grasland kan worden begraasd of gemaaid ter verkrijging van hooi of kuilvoer of kan voor de productie van hernieuwbare energie worden gebruikt.

CLND 051

-

-

-

Grasland, exclusief weiden met geringe opbrengst

Hectaren blijvend grasland op grond van goede of redelijke kwaliteit, dat normaal kan worden gebruikt voor intensieve begrazing.

CLND 052

-

-

-

Weiden met geringe opbrengst

Hectaren blijvend grasland met geringe opbrengst, waarvan de grond veelal slecht van kwaliteit is, bijvoorbeeld op heuvelachtige of op grote hoogte gelegen weiden die gewoonlijk niet zijn verbeterd door bemesting, bebouwing, herbezaaiing of drainage. Die gebieden kunnen gewoonlijk alleen voor extensieve begrazing worden gebruikt en worden niet of extensief gemaaid, aangezien ze geen hoge dierdichtheid aankunnen.

CLND 053

-

-

-

Blijvend grasland dat niet langer voor productiedoeleinden wordt gebruikt en voor financiële steun in aanmerking komt

Hectaren blijvend grasland dat niet langer voor productiedoeleinden wordt gebruikt en overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 of de recentste wetgeving, indien van toepassing, in een staat wordt gehouden die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines, en dat voor financiële steun in aanmerking komt.

CLND 054

-

-

Meerjarige teelten (inclusief jonge en tijdelijk verlaten aanplant, met uitzondering van gebieden die uitsluitend voor eigen gebruik produceren)

Hectaren met alle fruitbomen, alle citrusfruitbomen, alle notenbomen, alle kleinfruitaanplantingen, alle wijngaarden, alle olijfbomen en alle andere meerjarige teelten voor menselijke consumptie (zoals thee, koffie of johannesbrood) en voor andere doeleinden (zoals boomkwekerijgewassen, kerstbomen of planten voor vlecht- en weefwerk zoals rotan en bamboe).

CLND 055

-

-

-

Fruit, kleinfruit en noten (exclusief citrusvruchten, druiven en aardbeien)

Hectaren boomgaarden met pitvruchten, steenvruchten, bessen, noten en fruit van subtropische en tropische breedten.

CLND 056

-

-

-

-

Pitvruchten

Hectaren boomgaarden met pitvruchten zoals appels (Malus spp.), peren (Pyrus spp.), kweeperen (Cydonia oblonga Mill.) of mispels (Mespilus germanica L.).

CLND 057

-

-

-

-

Steenvruchten

Hectaren boomgaarden met steenvruchten, zoals perziken en nectarines (Prunus persica (L.) Batch), abrikozen (Prunus armeniaca L. en andere soorten), zoete en zure kersen (Prunus avium L., P. cerasus), pruimen (Prunus domestica L. en andere soorten) en andere steenvruchten die niet elders worden genoemd zoals sleedoorn (Prunus spinosa L.) en loquats/Japanse mispels (Eriobotrya japonica (Thunb.) Lindl.).

CLND 058

-

-

-

-

Fruit van subtropische en tropische breedten

Hectaren met al het fruit van subtropische en tropische breedten, zoals kiwi’s (Actinidia chinensis Planch.), avocado’s (Persea americana Mill.) en bananen (Musa spp.).

CLND 059

-

-

-

-

Kleinfruit (met uitzondering van aardbeien)

Hectaren met alle geteeld kleinfruit, zoals zwarte bessen (Ribes nigrum L.), rode bessen (Ribes rubrum L.), frambozen (Rubus idaeus L.) of blauwe bessen (Vaccinium corymbosum L.).

CLND 060

-

-

-

-

Noten

Hectaren met alle notenbomen: walnoten, hazelnoten, amandelen, kastanjes en andere noten.

CLND 061

-

-

-

Citrusvruchten

Hectaren citrusvruchten (Citrus spp.): sinaasappelen, kleine citrusvruchten, citroenen, limoenen, pomelo’s, grapefruits en andere citrusvruchten.

CLND 062

-

-

-

Druiven

Hectaren druivenstokken (Vitis vinifera L.)

CLND 063

-

-

-

-

Druiven voor de productie van wijn

Hectaren druivenstokken met druivenrassen die gewoonlijk bestemd zijn voor de productie van sap, most en/of wijn.

CLND 064

-

-

-

-

-

Druiven voor de productie van wijn met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB)

Hectaren druivenstokken met wijndruivenrassen die gewoonlijk bestemd zijn voor de productie van wijn met beschermde oorsprongsbenaming en voldoen aan de voorschriften van i) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie (10), of de recentste wetgeving, indien van toepassing, en ii) de bijbehorende nationale regels.

CLND 065

-

-

-

-

-

Druiven voor de productie van wijn met een beschermde geografische aanduiding (BGA)

Hectaren druivenstokken met wijndruivenrassen die gewoonlijk bestemd zijn voor de productie van wijn met een beschermde geografische aanduiding en voldoen aan de voorschriften van i) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie, of de recentste wetgeving, indien van toepassing, en ii) de bijbehorende nationale regels.

CLND 066

-

-

-

-

-

Druiven voor de productie van andere wijn, niet elders genoemd (exclusief BOB/BGA)

Hectaren druivenstokken met wijndruivenrassen die gewoonlijk bestemd zijn voor de productie van andere wijnen dan BOB- en BGA-wijnen.

CLND 067

-

-

-

-

Tafeldruiven

Hectaren druivenstokken met druivenrassen die gewoonlijk bestemd zijn voor de productie van verse druiven.

CLND 068

-

-

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen

Hectaren druivenstokken met druivenrassen die gewoonlijk bestemd zijn voor de productie van krenten en rozijnen.

CLND 069

-

-

-

Olijven

Hectaren olijfbomen (Olea europea L.), geteeld voor de productie van olijven.

CLND 070

-

-

-

Boomkwekerijgewassen

Hectaren boomkwekerijen waar jonge houtachtige planten in de openlucht worden gekweekt, bestemd om later te worden verplant.

CLND 071

-

-

-

Andere meerjarige teelten, met inbegrip van andere meerjarige teelten voor menselijke consumptie

Hectaren meerjarige, niet elders genoemde teelten voor menselijke consumptie en als kerstbomen op de OCG geplante bomen.

CLND 072

-

-

-

-

Kerstbomen

Hectaren voor commerciële doeleinden geplante kerstbomen, buiten het bosareaal, op de OCG. Kerstboomplantages die niet langer worden onderhouden en die vallen onder bosareaal blijven buiten beschouwing.

CLND 073

-

-

Tuinen voor eigen gebruik

Hectaren grond die normaal worden gebruikt voor onder meer groenten, hakvruchten en meerjarige teelten die zijn bedoeld voor consumptie door het bedrijfshoofd en zijn huishouden, gewoonlijk afgescheiden van de rest van de cultuurgrond en als zodanig herkenbaar.

CLND 074

-

Andere landbouwgrond

Hectaren niet in gebruik zijnde cultuurgrond (cultuurgrond die om economische, sociale of andere redenen niet meer wordt gebruikt en die niet in de gewasrotatie is opgenomen), het bosareaal en de andere grond die in beslag wordt genomen door gebouwen, erven, wegen, vijvers, steengroeven, onvruchtbare gronden, rotsen enz.

CLND 075

-

-

Oppervlakte niet in gebruik zijnde cultuurgrond

Hectaren grond die vroeger voor landbouwdoeleinden werd gebruikt, maar die in het referentiejaar van de enquête niet meer wordt bewerkt en die niet in de gewasrotatie is opgenomen, d.w.z. grond waarvoor geen landbouwgebruik is gepland.

Deze grond kan weer in gebruik worden genomen met de middelen die gewoonlijk op een landbouwbedrijf beschikbaar zijn.

CLND 076

-

-

Bosareaal

Hectaren land die met bosbomen of -struiken zijn begroeid, inclusief in of buiten bossen gelegen aanplantingen van populieren en vergelijkbare bomen, en in het bos gelegen bosboomkwekerijen voor de eigen behoeften van het landbouwbedrijf, alsmede voorzieningen in het bos (boswegen, opslagplaatsen voor hout enz.).

CLND 077

-

-

-

Hakhout met korte omlooptijd

Hectaren bosareaal waar houtgewassen met een rotatieperiode van 20 jaar of minder worden geteeld.

De rotatieperiode is de tijd tussen het moment waarop de bomen voor het eerst worden gezaaid of geplant en het tijdstip dat het eindproduct wordt geoogst, waarbij normale beheersactiviteiten als uitdunnen niet tot het oogsten worden gerekend.

CLND 078

-

-

Overig areaal (gebouwen, erven, wegen, vijvers en andere niet-productieve oppervlakten)

Hectaren land die deel uitmaken van het totale areaal van het landbouwbedrijf, maar niet behoren tot de OCG, de oppervlakte niet in gebruik zijnde cultuurgrond of het bosareaal, zoals bebouwde grond (behalve wanneer die wordt gebruikt voor het kweken van paddenstoelen), erven, wegen, vijvers, groeven, onvruchtbare grond of gesteente.

 

 

Bijzondere arealen van het landbouwbedrijf

CLND 079

-

-

Gekweekte paddenstoelen

Hectaren gekweekte paddenstoelen die worden geteeld in speciaal voor dit doel gebouwde of aangepaste gebouwen, dan wel in grotten, kelders en andere onderaardse ruimten.

CLND 080

-

OCG onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking

Hectaren gewassen die gedurende de gehele groeicyclus of voor het grootste deel daarvan in een kas of onder een vaste of verplaatsbare beschermingsafdekking (glas of hard of flexibel plastic) worden geteeld. Deze arealen moeten niet worden opgenomen in de bovengenoemde variabelen (die alleen betrekking hebben op land in de openlucht).

CLND 081

-

-

Groenten, inclusief meloenen en aardbeien onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking

Hectaren met alle koolsoorten, bladgroenten en stengelgroenten, vruchtgroenten, wortel-, knol- en bolgroenten, verse peulvruchten, andere vers (niet droog) geoogste groenten en aardbeien die worden geteeld onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking.

CLND 082

-

-

Bloemen en sierplanten (exclusief boomkwekerijgewassen) onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking

Hectaren met alle bloemen en sierplanten die worden verkocht als snijbloemen (zoals rozen, anjers, orchideeën, gladiolen, chrysanten, snijgroen en andere snijproducten), als pot-, perk- en balkonbloemen en -planten (zoals rododendrons, azalea’s, chrysanten, begonia’s, geraniums, vlijtig liesjes en andere pot-, perk- en balkonbloemen en -planten) en als bol- en knolgewassen en andere sierplanten (tulpen, hyacinten, orchideeën, narcissen en andere soorten) onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking.

CLND 083

-

-

Andere akkerbouwgewassen onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking

Hectaren andere, niet elders genoemde akkerbouwgewassen die worden geteeld onder glas of een andere betreedbare beschermingsafdekking.

CLND 084

-

-

Meerjarige teelten onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking

Hectaren meerjarige teelten onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking.

CLND 085

-

-

Andere OCG onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking, niet elders genoemd

OCG in hectaren, niet elders genoemd, met teelten onder glas of een andere betreedbare beschermingsafdekking.

Biologische landbouw

Het landbouwbedrijf heeft grond waar biologische landbouwproductiemethoden worden toegepast overeenkomstig een bepaalde reeks normen en voorschriften die zijn vastgelegd in i) Verordening (EG) nr. 834/2007 of Verordening (EU) 2018/848, of de recentste wetgeving, indien van toepassing, en ii) de bijbehorende nationale uitvoeringsregels inzake biologische productie, waaronder tijdens de overgangsperiode.

De gewassen zijn gedefinieerd in afdeling II. VARIABELEN INZAKE DE GROND

CLND 086

-

OCG voor biologische landbouw in de openlucht (met uitzondering van tuinen voor eigen gebruik)

CLND 087

-

-

Bouwland voor biologische landbouw in de openlucht

CLND 088

-

-

-

Biologische granen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad) in de openlucht

CLND 089

-

-

-

-

Biologische zachte tarwe en spelt in de openlucht

CLND 090

-

-

-

-

Biologische durumtarwe in de openlucht

CLND 091

-

-

-

Biologische droog geoogste peulvruchten en eiwitrijke gewassen voor korrelwinning (inclusief zaden en mengsels van granen en peulvruchten) in de openlucht

CLND 092

-

-

-

Biologische hakvruchten in de openlucht

CLND 093

-

-

-

-

Biologische aardappelen (inclusief pootaardappelen) in de openlucht

CLND 094

-

-

-

-

Biologische suikerbieten (exclusief zaaizaad) in de openlucht

CLND 095

-

-

-

Biologische handelsgewassen in de openlucht

CLND 096

-

-

-

-

Biologische oliehoudende zaden in de openlucht

CLND 097

-

-

-

-

-

Biologische soja in de openlucht

CLND 098

-

-

-

Biologische groen geoogste akkerbouwgewassen in de openlucht

CLND 099

-

-

-

-

Biologisch tijdelijk grasland en biologische begrazing in de openlucht

CLND 100

-

-

-

-

Biologische groen geoogste peulgewassen in de openlucht

CLND 101

-

-

-

Biologische verse groenten (inclusief meloenen) en aardbeien in de openlucht

CLND 102

-

-

-

Biologisch zaai- en plantgoed in de openlucht

CLND 103

-

-

Biologisch blijvend grasland in de openlucht

CLND 104

-

-

-

Biologisch blijvend grasland, exclusief weiden met geringe opbrengst in de openlucht

CLND 105

-

-

-

Biologische weiden met geringe opbrengst in de openlucht

CLND 106

-

-

Biologische meerjarige teelten (inclusief jonge en tijdelijk verlaten aanplant, met uitzondering van gebieden die uitsluitend voor eigen gebruik produceren) in de openlucht

CLND 107

-

-

-

Biologisch fruit en kleinfruit en biologische noten (exclusief citrusvruchten, druiven en aardbeien) in de openlucht

CLND 108

-

-

-

Biologische citrusvruchten in de openlucht

CLND 109

-

-

-

Biologische druiven voor de productie van wijn in de openlucht

CLND 110

-

-

-

Biologische olijven in de openlucht

CLND 111

-

Biologische groenten, met inbegrip van meloenen en aardbeien onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking

Irrigatie op bouwland in de openlucht

CLND 112

-

Totaal irrigeerbaar areaal

Maximale OCG in hectaren die in de loop van het referentiejaar kan worden geïrrigeerd met behulp van de installaties en een hoeveelheid water die gewoonlijk beschikbaar zijn op het landbouwbedrijf.


III.   VARIABELEN INZAKE VEE

De dieren zijn niet noodzakelijk eigendom van het bedrijfshoofd. Het vee kan zich op het landbouwbedrijf (op de OCG of in door het landbouwbedrijf gebruikte stallen) bevinden of daarbuiten (op gemeenschappelijke weiden, in rondtrekkende kudden enz.).

Voor variabelen inzake vee stelt elke lidstaat een gemeenschappelijke peildatum binnen het referentiejaar vast.

 

 

Runderen

Verwijst naar runderen (Bos taurus L.) en waterbuffels (Bubalus bubalis L.), inclusief kruisingen zoals Beefalo.

CLVS 001

-

-

Runderen jonger dan een jaar

Stuks runderen, mannelijk en vrouwelijk, jonger dan een jaar.

CLVS 002

-

-

Runderen tussen een en twee jaar oud

Stuks runderen tussen een en twee jaar oud.

CLVS 003

-

-

-

Mannelijke runderen tussen een en twee jaar oud

Stuks mannelijke runderen tussen een en twee jaar oud.

CLVS 004

-

-

-

Vaarzen tussen een en twee jaar oud

Stuks vrouwelijke runderen tussen een en twee jaar oud.

 

 

 

Runderen van twee jaar en ouder

CLVS 005

-

-

-

Mannelijke runderen van twee jaar en ouder

Stuks mannelijke runderen van twee jaar en ouder.

CLVS 006

-

-

-

Vrouwelijke runderen van twee jaar en ouder

Stuks vrouwelijke runderen van twee jaar en ouder.

CLVS 007

-

-

-

-

Vaarzen van twee jaar en ouder

Stuks vrouwelijke runderen van twee jaar en ouder die nog niet hebben gekalfd.

CLVS 008

-

-

-

-

Koeien

Stuks vrouwelijke runderen (gewoonlijk van twee jaar en ouder) die al hebben gekalfd.

CLVS 009

-

-

-

-

-

Melkkoeien

Stuks vrouwelijke runderen die al hebben gekalfd (inclusief runderen van minder dan twee jaar oud) en die door hun ras of aanleg uitsluitend of hoofdzakelijk worden gehouden voor de productie van melk die bestemd is voor menselijke consumptie of voor de verwerking tot zuivelproducten.

CLVS 010

-

-

-

-

-

Andere koeien

Stuks vrouwelijke runderen die al hebben gekalfd (inclusief runderen van minder dan twee jaar oud) en die door hun ras of aanleg uitsluitend of hoofdzakelijk worden gehouden voor de productie van kalveren en waarvan de melk niet bestemd is voor menselijke consumptie of voor de verwerking tot zuivelproducten.

CLVS 011

-

-

-

-

-

Buffelkoeien

Stuks buffelkoeien (vrouwelijke dieren van de soort Bubalus bubalis L.) die al hebben gekalfd (met inbegrip van dieren die minder dan twee jaar oud zijn).

 

Schapen en geiten

CLVS 012

-

Schapen (alle leeftijden)

Stuks huisdieren van de soort Ovis aries L.

CLVS 013

-

-

Vrouwelijke schapen voor de voortplanting

Stuks gedekte ooien en ooilammeren, ongeacht of het zuivel- of vleesschapen zijn.

CLVS 014

-

-

Andere schapen

Stuks van alle andere schapen dan vrouwelijke dieren voor de voortplanting.

CLVS 015

-

Geiten (alle leeftijden)

Stuks huisdieren van de ondersoort Capra aegagrus hircus L.

CLVS 016

-

-

Vrouwelijke geiten voor de voortplanting

Stuks geiten die al hebben gelammerd en gedekte geiten.

CLVS 017

-

-

Andere geiten

Stuks van alle andere geiten dan vrouwelijke dieren voor de voortplanting.

 

 

Varkens

Verwijst naar huisdieren van de soort Sus scrofa domesticus Erxleben.

CLVS 018

-

-

Biggen met een levend gewicht van minder dan 20 kg

Stuks biggen met een levend gewicht van minder dan 20 kg.

CLVS 019

-

-

Fokzeugen met een levend gewicht van 50 kg of meer

Stuks fokzeugen van 50 kg en meer, ongeacht of ze al hebben gebigd.

CLVS 020

-

-

Andere varkens

Stuks varkens, niet elders genoemd.

 

 

Pluimvee

Verwijst naar gedomesticeerde hennen en kippen (Gallus gallus L.), kalkoenen (Meleagris spp.), eenden (Anas spp. and Cairina moschata L.), ganzen (Anser anser domesticus L.), struisvogels (Struthio camelus L.) en andere pluimveesoorten die niet elders genoemd zijn, zoals kwartels (Coturnix spp.), fazanten (Phasianus spp.), parelhoenders (Numida meleagris domestica L.) en duiven (Columbinae spp.). In gevangenschap grootgebrachte vogels bedoeld voor de jacht en niet gehouden voor vlees/eieren blijven evenwel buiten beschouwing.

CLVS 021

-

-

Mesthoenders

Stuks huisdieren van de soort Gallus gallus L. die worden gehouden voor hun vlees.

CLVS 022

-

-

Legkippen

Stuks legrijpe huisdieren van de soort Gallus gallus L. die worden gehouden voor de productie van eieren.

CLVS 023

-

Ander pluimvee

Stuks pluimvee dat niet genoemd is onder mesthoenders of leghennen. Kuikens blijven buiten beschouwing.

CLVS 024

-

-

Kalkoenen

Stuks huisdieren van het geslacht Meleagris.

CLVS 025

-

-

Eenden

Stuks huisdieren van het geslacht Anas en de soort Cairina moschata L.

CLVS 026

-

-

Ganzen

Stuks huisdieren van de soort Anser anser domesticus L.

CLVS 027

-

-

Struisvogels

Stuks struisvogels (Struthio camelus L.)

CLVS 028

-

-

Ander pluimvee, niet elders genoemd

Stuks ander pluimvee, niet elders genoemd.

 

 

Konijnen

Verwijst naar huisdieren van het geslacht Oryctolagus.

CLVS 029

-

-

Vrouwelijke konijnen voor de voortplanting

Stuks vrouwelijke konijnen (Oryctolagus spp.) voor het fokken van vleeskonijnen en die al hebben geworpen.

CLVS 030

-

Bijen

Aantal bijenkorven bevolkt door bijen (Apis mellifera L.) die voor de honingproductie worden gehouden.

CLVS 031

-

Herten

De aanwezigheid van dieren zoals edelherten (Cervus elaphus L.), sikaherten (Cervus nippon Temminck), rendieren (Rangifer tarandus L.) en damherten (Dama dama L.) voor de productie van vlees.

CLVS 032

-

Pelsdieren

De aanwezigheid van dieren zoals nertsen (Neovison vison Schreber), bunzingen (Mustela putorius L.), vossen (Vulpes spp. en andere soorten), wasbeerhonden (Nyctereutes spp.) of chinchilla’s (Chinchilla spp.) voor de productie van bont.

CLVS 033

-

Dieren, niet elders genoemd

De aanwezigheid van productiedieren die niet elders in deze afdeling worden genoemd.

Biologische productiemethoden toegepast op de dierlijke productie

Het landbouwbedrijf houdt dieren volgens landbouwpraktijken die voldoen aan een bepaalde reeks normen en voorschriften die zijn vastgelegd in i) Verordening (EG) nr. 834/2007 of Verordening (EU) 2018/848, of de recentste wetgeving, indien van toepassing, en ii) de bijbehorende nationale uitvoeringsregels inzake biologische productie, waaronder tijdens de overgangsperiode.

De dieren zijn gedefinieerd in afdeling III. VARIABELEN INZAKE VEE

CLVS 034

-

Runderen, biologische landbouw

Stuks runderen, biologische landbouw

CLVS 035

-

-

-

-

-

Melkkoeien, biologische landbouw

Stuks melkkoeien, biologische landbouw

CLVS 036

-

-

-

-

-

Andere koeien, biologische landbouw

Stuks andere koeien, biologische landbouw

CLVS 037

-

-

-

-

-

Buffelkoeien, biologische landbouw

Stuks buffelkoeien, biologische landbouw

CLVS 038

-

Schapen (alle leeftijden), biologische landbouw

Stuks schapen, biologische landbouw

CLVS 039

-

Geiten (alle leeftijden), biologische landbouw

Stuks geiten, biologische landbouw

CLVS 040

-

Varkens, biologische landbouw

Stuks varkens, biologische landbouw

CLVS 041

-

Pluimvee, biologische landbouw

Stuks pluimvee, biologische landbouw

CLVS 042

-

-

Mesthoenders, biologische landbouw

Stuks mesthoenders, biologische landbouw

CLVS 043

-

-

Leghennen, biologische landbouw

Stuks leghennen, biologische landbouw


(1)  Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie van 23 november 2010 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens en van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens (PB L 323 van 8.12.2010, blz. 11).

(2)  NUTS: Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek.

(3)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(5)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

(6)  Arbeidsjaareenheid (AJE), percentageklasse 2: (> 0-< 25), (≥ 25-< 50), (≥ 50-< 75), (≥ 75-< 100), (100).

(7)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1).

(9)  Artikel 94 van en bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(10)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie van 17 oktober 2018 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft aanvragen tot bescherming van oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen in de wijnsector, de bezwaarprocedure, gebruiksbeperkingen, wijzigingen van productdossiers, de annulering van bescherming en de etikettering en presentatie (PB L 9 van 11.1.2019, blz. 2).


BIJLAGE II

Lijst met variabelen per module

MODULE 1.   ARBEIDSKRACHTEN EN ANDERE WINSTGEVENDE WERKZAAMHEDEN

Variabelen

Eenheden/categorieën

Onderwerp: beheer landbouwbedrijf

 

 

Gedetailleerde onderwerpen: bedrijfshoofd en genderevenwicht

 

MLFO 001

-

Geslacht van het bedrijfshoofd

Man/vrouw

MLFO 002

-

Geboortejaar

Jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: arbeidsinput

 

MLFO 003

-

Landbouwwerkzaamheden van het bedrijfshoofd op het landbouwbedrijf

AJE-klasse 1 (1)

 

Gedetailleerd onderwerp: veiligheidsmaatregelen, inclusief een veiligheidsplan voor het landbouwbedrijf

 

MLFO 004

-

Veiligheidsplan voor het landbouwbedrijf

ja/neen

Onderwerp: familiearbeidskrachten

 

 

Gedetailleerde onderwerpen: arbeidsinput, aantal betrokken personen en genderevenwicht

 

MLFO 005

-

Mannelijke familieleden die landbouwwerkzaamheden verrichten

Aantal personen per AJE-klasse 2 (2)

MLFO 006

-

Vrouwelijke familieleden die landbouwwerkzaamheden verrichten

Aantal personen per AJE-klasse 2 (2)

Onderwerp: niet-familiearbeidskrachten

 

 

Gedetailleerde onderwerpen: arbeidsinput, aantal werkzame personen en genderevenwicht

 

 

 

Niet-familiearbeidskrachten die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn

 

MLFO 007

-

-

Mannelijke niet-familiearbeidskrachten die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn

Aantal personen per AJE-klasse 2 (2)

MLFO 008

-

-

Vrouwelijke niet-familiearbeidskrachten die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn

Aantal personen per AJE-klasse 2 (2)

 

Gedetailleerd onderwerp: niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten in dienst van het landbouwbedrijf

 

MLFO 009

-

Niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten, niet-familieleden: mannen en vrouwen

Voltijdse werkdagen

 

Gedetailleerd onderwerp: arbeidsinput door contractanten

 

MLFO 010

-

Personen die niet rechtstreeks in dienst zijn van het landbouwbedrijf en die niet in de eerdere categorieën zijn opgenomen

Voltijdse werkdagen

Onderwerp: andere rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden

 

 

Gedetailleerd onderwerp: soorten activiteiten

 

MLFO 011

-

Verstrekking van gezondheids-, maatschappelijke of onderwijsdiensten

ja/neen

MLFO 012

-

Toerisme, accommodatie en andere vormen van vrijetijdsbesteding

ja/neen

MLFO 013

-

Ambachten

ja/neen

MLFO 014

-

Verwerking van landbouwproducten

ja/neen

MLFO 015

-

Productie van hernieuwbare energie

ja/neen

MLFO 016

-

Houtverwerking

ja/neen

MLFO 017

-

Aquacultuur

ja/neen

 

 

Loonwerk (met behulp van productiemiddelen van het landbouwbedrijf)

 

MLFO 018

-

-

Loonwerk in de landbouw

ja/neen

MLFO 019

-

-

Loonwerk buiten de landbouw

ja/neen

MLFO 020

-

Bosbouw

ja/neen

MLFO 021

-

Andere, niet elders genoemde, rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden

ja/neen

 

Gedetailleerd onderwerp: belang voor het landbouwbedrijf

 

MLFO 022

-

Het in percentage uitgedrukte aandeel van andere, rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden in de uiteindelijke output van het landbouwbedrijf.

Percentageklassen (3)

 

Gedetailleerd onderwerp: arbeidsinput

 

MLFO 023

-

Het bedrijfshoofd verricht andere winstgevende werkzaamheden (die verband houden met het landbouwbedrijf).

M/S/N (4)

MLFO 024

-

Familiearbeidskrachten die op het landbouwbedrijf werkzaam zijn en die andere winstgevende werkzaamheden (met betrekking tot het landbouwbedrijf) als belangrijkste werkzaamheden hebben.

Aantal personen

MLFO 025

-

Familiearbeidskrachten die op het landbouwbedrijf werkzaam zijn en die andere winstgevende werkzaamheden (met betrekking tot het landbouwbedrijf) als ondergeschikte werkzaamheden hebben.

Aantal personen

MLFO 026

-

Niet-familieabeidskrachten die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn en die andere winstgevende werkzaamheden (met betrekking tot het landbouwbedrijf) als belangrijkste werkzaamheden hebben.

Aantal personen

MLFO 027

-

Niet-familiearbeidskrachten die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn en die andere winstgevende werkzaamheden (met betrekking tot het landbouwbedrijf) als ondergeschikte werkzaamheden hebben.

Aantal personen

Onderwerp: andere niet rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden

 

 

Gedetailleerd onderwerp: arbeidsinput

 

MLFO 028

-

Het enig bedrijfshoofd dat tevens de bedrijfsleider van het landbouwbedrijf met éénhoofdige bedrijfsvoering is, verricht andere winstgevende werkzaamheden (die geen verband houden met het landbouwbedrijf).

M/S/N (4)

MLFO 029

-

Familieleden van een enig bedrijfshoofd (indien het enig bedrijfshoofd de bedrijfsleider van het landbouwbedrijf is), die werkzaam zijn op het landbouwbedrijf en andere winstgevende werkzaamheden verrichten (die geen verband houden met het landbouwbedrijf) als belangrijkste werkzaamheden.

Aantal personen

MLFO 030

-

Familieleden van een enig bedrijfshoofd (indien het enig bedrijfshoofd de bedrijfsleider van het landbouwbedrijf is), die werkzaam zijn op het landbouwbedrijf en andere winstgevende werkzaamheden verrichten (die geen verband houden met het landbouwbedrijf) als ondergeschikte werkzaamheden.

Aantal personen

MODULE 2.   PLATTELANDSONTWIKKELING

Variabelen

Eenheden/categorieën

Onderwerp: landbouwbedrijven ondersteund door plattelandsontwikkelingsmaatregelen

 

MRDV 001

-

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

ja/neen

MRDV 002

-

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

ja/neen

MRDV 003

-

Investeringen in materiële activa

ja/neen

MRDV 004

-

Herstel van door natuurrampen of rampzalige gebeurtenissen beschadigd agrarisch productiepotentieel en invoering van passende preventieve acties

ja/neen

 

 

Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen

 

MRDV 005

-

-

Aanloopsteun ten bate van jonge landbouwers

ja/neen

MRDV 006

-

-

Aanloopsteun voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven

ja/neen

MRDV 007

-

-

Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in Kroatië

ja/neen

MRDV 008

-

Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en verbetering van de levensvatbaarheid van bossen

ja/neen

 

 

Agromilieubetalingen klimaatbetalingen

 

MRDV 009

-

-

Agromilieuklimaat

ja/neen

MRDV 010

-

-

Bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding

ja/neen

MRDV 011

-

Biologische landbouw

ja/neen

MRDV 012

-

Betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en de kaderrichtlijn water

ja/neen

MRDV 013

-

Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen

ja/neen

MRDV 014

-

Dierenwelzijn

ja/neen

MRDV 015

-

Risicobeheer

ja/neen

MODULE 3.   IRRIGATIE

Variabelen

Eenheden/categorieën

Onderwerp: irrigatiepraktijken

 

 

Gedetailleerd onderwerp: beschikbaarheid van irrigatie

 

MIRR 001

-

In de afgelopen drie jaar geïrrigeerde gemiddelde OCG in de openlucht

Hectare

MIRR 002

-

Geïrrigeerde totale OCG in de openlucht

Hectare

MIRR 003

-

Volume water

Kubieke meter

 

Gedetailleerd onderwerp: irrigatiemethoden

 

MIRR 004

-

Oppervlakte-irrigatie

Hectare

MIRR 005

-

Beregening

Hectare

MIRR 006

-

Druppelbevloeiing

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: bron van het voor irrigatie gebruikte water

 

MIRR 007

-

Grondwater op het bedrijf

ja/neen

MIRR 008

-

Oppervlaktewater op en van buiten het bedrijf

ja/neen

MIRR 009

-

Water van buiten het bedrijf van waterleidingnetten

ja/neen

MIRR 010

 

Behandeld afvalwater

ja/neen

MIRR 011

-

Andere bronnen

ja/neen

MIRR 012

 

Betalingsvoorwaarden voor irrigatiewater

Code

 

Gedetailleerd onderwerp: technische gegevens van de irrigatie-installatie

 

MIRR 013

 

Spaarbekkens

ja/neen

MIRR 014

 

Onderhoudsstatus van het irrigatiesysteem

Code

MIRR 015

 

Pompstation

ja/neen

MIRR 016

-

Watermeetsysteem

Code

MIRR 017

-

Irrigatieregelaar

Code

MIRR 018

-

Fertigatiesysteem

ja/neen

Onderwerp: gewassen die tijdens een periode van twaalf maanden zijn geïrrigeerd

 

 

Gedetailleerd onderwerp: granen voor korrelwinning

 

MIRR 019

-

Granen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad), met uitzondering van korrelmaïs, zaad-spilmengsel en rijst

Hectare

MIRR 020

-

Korrelmaïs en zaad-spilmengsel

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: drooggeoogste peulvruchten en eiwitrijke gewassen voor korrelwinning

 

MIRR 021

-

Drooggeoogste peulvruchten en eiwithoudende gewassen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad en mengsels van granen en peulvruchten)

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: hakvruchten

 

MIRR 022

-

Aardappelen (inclusief pootaardappelen)

Hectare

MIRR 023

-

Suikerbieten (exclusief zaaizaad)

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: handelsgewassen

 

MIRR 024

-

Kool- en raapzaad

Hectare

MIRR 025

-

Zonnebloemzaad

Hectare

MIRR 026

-

Vezelgewassen

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: groen geoogste akkerbouwgewassen

 

MIRR 027

 

Groen geoogste akkerbouwgewassen

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: andere gewassen op bouwland

 

MIRR 028

-

Verse groenten (inclusief meloenen), aardbeien in gewasrotatie met niet-tuinbouwgewassen (akkerbouwmatig geteeld)

Hectare

MIRR 029

-

Andere geïrrigeerde akkerbouwgewassen in de openlucht

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: blijvend grasland

 

MIRR 030

-

Blijvend grasland

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: meerjarige teelten

 

MIRR 031

-

Fruit, kleinfruit en noten (exclusief citrusvruchten, druiven en aardbeien)

Hectare

MIRR 032

-

Citrusvruchten

Hectare

MIRR 033

 

Olijven

Hectare

MIRR 034

 

Wijngaarden

Hectare

MODULE 4.   BODEMBEHEERMETHODEN

Variabelen

Eenheden/categorieën

Onderwerp: bodembeheermethoden in de openlucht

 

MSMP 001

 

Drainage op het landbouwbedrijf

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: bodembewerkingsmethoden

 

MSMP 002

-

Conventionele bodembewerking

Hectare

MSMP 003

-

Conserverende bodembewerking

Hectare

MSMP 004

-

Geen bodembewerking

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: bodembedekking van bouwland

 

MSMP 005

-

Bodembedekking: normale wintergewassen

Hectare

MSMP 006

-

Bodembedekking: vanggewas, tussengewas of bodembedekker op bouwland

Hectare

MSMP 007

-

Bodembedekking: plantenresten en/of mulch

Hectare

MSMP 008

-

Bodembedekking: kale grond na hoofdteelt

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: gewasrotatie op bouwland

 

MSMP 009

-

Percentage bouwland met gewasrotatie

Procent

 

Gedetailleerd onderwerp: ecologisch aandachtsgebied

 

MSMP 010

-

Terrassen

Hectare

MSMP 011

-

Akkerranden of bufferstroken

Hectare

MSMP 012

-

Lineaire elementen: heggen en bomenrijen

Hectare

MSMP 013

-

Lineaire elementen: stenen muren

Hectare

MSMP 014

-

Agrobosbouw

Hectare

MODULE 5.   MACHINES, WERKTUIGEN EN INSTALLATIES

Variabelen

Eenheden/categorieën

Onderwerp: machines

 

 

Gedetailleerd onderwerp: internetvoorzieningen

 

MMEQ 001

-

Toegang tot internet

ja/neen

MMEQ 002

-

Gebruik van beheersinformatiesystemen

ja/neen

 

Gedetailleerd onderwerp: basismachines

 

 

 

Eigen machines

 

MMEQ 003

-

-

Aantal trekkers <= 40 kW eigendom van het bedrijf

Aantal

MMEQ 004

-

-

Aantal trekkers > 40 kW en <= 60 kW eigendom van het bedrijf

Aantal

MMEQ 005

-

-

Aantal trekkers > 60 kW en <= 100 kW eigendom van het bedrijf

Aantal

MMEQ 006

-

-

Aantal trekkers > 100 kW eigendom van het bedrijf

Aantal

MMEQ 007

-

-

Bodembewerkingsmachines

ja/neen

MMEQ 008

-

-

Zaai- en plantmachines

ja/neen

MMEQ 009

-

-

Strooi-, sproei- of spuitmachines voor meststoffen

ja/neen

MMEQ 010

-

-

Toedieningsinstallaties voor gewasbeschermingsmiddelen

ja/neen

MMEQ 011

-

-

-

De spuitmachines met horizontale spuitboom en spuitmachines voor boomgaarden, wijngaarden of andere blijvende gewassen die in de referentieperiode zijn gebruikt om gewasbeschermingsmiddelen toe te dienen, zijn uitgerust met sproeiers met een laag risico

Code

MMEQ 012

-

Maaidorsers

ja/neen

MMEQ 013

-

Andere volledig gemechaniseerde oogstmachines

ja/neen

 

 

 

 

 

 

Machines, gebruikt door meer dan een bedrijf

MMEQ 014

-

-

Trekkers

ja/neen

MMEQ 015

-

-

Cultivatoren, ploegen, zaaimachines, sproeimachines, spuitmachines, installaties voor het toedienen van gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen

ja/neen

MMEQ 016

-

-

Maaidorsers

ja/neen

MMEQ 017

-

-

Andere volledig gemechaniseerde oogstmachines

ja/neen

 

Gedetailleerd onderwerp: gebruik van precisielandbouw

 

MMEQ 018

-

Robotica

ja/neen

MMEQ 019

-

-

Robotica voor gewasbeschermingsmiddelen

ja/neen

MMEQ 020

-

-

Rijbehandeling van gewasbeschermingsmiddelen

ja/neen

MMEQ 021

-

Technieken met variabele dosering

ja/neen

MMEQ 022

-

Precisiemonitoring van gewassen

ja/neen

MMEQ 023

-

Bodemanalyse

ja/neen

 

Gedetailleerd onderwerp: machines voor het beheer van de veestapel

 

MMEQ 024

-

Bewaking van het welzijn en de gezondheid van dieren

ja/neen

MMEQ 025

-

Mengmolen voor vervoedering

ja/neen

MMEQ 026

-

Automatische voedersystemen

ja/neen

MMEQ 027

-

Automatische regeling van stalklimaat

ja/neen

MMEQ 028

-

Melkrobots

ja/neen

 

Gedetailleerd onderwerp: opslagruimte voor landbouwproducten

 

MMEQ 029

-

Opslag van zaden (granen, oliehoudende zaden en peulvruchten)

Kubieke meter

MMEQ 030

-

Opslag van wortelen, knollen en bollen

ja/neen

MMEQ 031

-

Opslag van groenten en fruit

ja/neen

MMEQ 032

-

Gekoelde opslag

Kubieke meter

Onderwerp: installaties

 

 

Gedetailleerd onderwerp: installaties voor de productie van hernieuwbare energie op landbouwbedrijven

 

MMEQ 033

-

Windenergie

ja/neen

MMEQ 034

-

Biomassa

ja/neen

MMEQ 035

-

-

Biogas uit biomassa

ja/neen

MMEQ 036

-

Zonne-energie (thermisch)

ja/neen

MMEQ 037

-

Zonne-energie (fotovoltaïsch)

ja/neen

MMEQ 038

-

Waterkracht

ja/neen

MMEQ 039

-

Andere bronnen

ja/neen

MODULE 6.   BOOMGAARD

Variabelen

Eenheden/categorieën

Onderwerp: pitvruchten

 

 

Gedetailleerd onderwerp: appelen: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

MORC 001

-

Appelen

Hectare

MORC 002

-

-

Appelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 003

-

-

Appelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 004

-

-

Appelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectare

MORC 005

-

-

Appelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: appelen: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

MORC 006

-

-

Appelen in dichtheidsklasse < 400 bomen/hectare

Hectare

MORC 007

-

-

Appelen in dichtheidsklasse 400 t/m 1 599 bomen/hectare

Hectare

MORC 008

-

-

Appelen in dichtheidsklasse 1 600  t/m 3 199 bomen/hectare

Hectare

MORC 009

-

-

Appelen in dichtheidsklasse >= 3 200 bomen/hectare

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: peren: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

MORC 010

-

Peren

Hectare

MORC 011

-

-

Peren in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 012

-

-

Peren in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 013

-

-

Peren in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectare

MORC 014

-

-

Peren in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: peren: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

MORC 015

-

-

Peren in dichtheidsklasse < 400 bomen/hectare

Hectare

MORC 016

-

-

Peren in dichtheidsklasse 400 t/m 1 599 bomen/hectare

Hectare

MORC 017

-

-

Peren in dichtheidsklasse 1 600  t/m 3 199 bomen/hectare

Hectare

MORC 018

-

-

Peren in dichtheidsklasse >= 3 200 bomen/hectare

Hectare

Onderwerp: steenvruchten

 

 

Gedetailleerd onderwerp: perziken: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

MORC 019

-

Perziken

Hectare

MORC 020

-

-

Perziken in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 021

-

-

Perziken in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 022

-

-

Perziken in leeftijdsklasse >= 15 jaar

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: perziken: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

MORC 023

-

-

Perziken in dichtheidsklasse < 600 bomen/hectare

Hectare

MORC 024

-

-

Perziken in dichtheidsklasse 600 tot 1 199 bomen/hectare

Hectare

MORC 025

-

-

Perziken in dichtheidsklasse >= 1 200 bomen/hectare

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: nectarines: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

MORC 026

-

Nectarines

Hectare

MORC 027

-

-

Nectarines in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 028

-

-

Nectarines in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 029

-

-

Nectarines in leeftijdsklasse >= 15 jaar

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: nectarines: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

MORC 030

-

-

Nectarines in dichtheidsklasse < 600 bomen/hectare

Hectare

MORC 031

-

-

Nectarines in dichtheidsklasse 600 tot 1 199 bomen/hectare

Hectare

MORC 032

-

-

Nectarines in dichtheidsklasse >= 1 200 bomen/hectare

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: abrikozen: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

MORC 033

-

Abrikozen

Hectare

MORC 034

-

-

Abrikozen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 035

-

-

Abrikozen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 036

-

-

Abrikozen in leeftijdsklasse >= 15 jaar

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: abrikozen: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

MORC 037

-

-

Abrikozen in dichtheidsklasse < 600 bomen/hectare

Hectare

MORC 038

-

-

Abrikozen in dichtheidsklasse 600 tot 1 199 bomen/hectare

Hectare

MORC 039

-

-

Abrikozen in dichtheidsklasse >= 1 200 bomen/hectare

Hectare

Onderwerp: citrusvruchten

 

 

Gedetailleerd onderwerp: sinaasappelen: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

MORC 040

-

Navelsinaasappelen

Hectare

MORC 041

-

-

Navelsinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 042

-

-

Navelsinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 043

-

-

Navelsinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectare

MORC 044

-

-

Navelsinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectare

MORC 045

-

Blonde sinaasappelen

Hectare

MORC 046

-

-

Blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 047

-

-

Blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 048

-

-

Blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectare

MORC 049

-

-

Blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectare

MORC 050

-

Bloedsinaasappelen

Hectare

MORC 051

-

-

Bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 052

-

-

Bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 053

-

-

Bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectare

MORC 054

-

-

Bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectare

MORC 055

-

Andere sinaasappelen, niet elders genoemd

Hectare

MORC 056

-

-

Andere sinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 057

-

-

Andere sinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 058

-

-

Andere sinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectare

MORC 059

-

-

Andere sinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: sinaasappelen: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

 

 

Navelsinaasappelen

 

MORC 060

-

-

Navelsinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectare

MORC 061

-

-

Navelsinaasappelen in dichtheidsklasse 250 tot 499 bomen/hectare

Hectare

MORC 062

-

-

Navelsinaasappelen in dichtheidsklasse 500 tot 749 bomen/hectare

Hectare

MORC 063

-

-

Navelsinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectare

 

 

Blonde sinaasappelen

 

MORC 064

-

-

Blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectare

MORC 065

-

-

Blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse 250 tot 499 bomen/hectare

Hectare

MORC 066

-

-

Blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse 500 tot 749 bomen/hectare

Hectare

MORC 067

-

-

Blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectare

 

 

Bloedsinaasappelen

 

MORC 068

-

-

Bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectare

MORC 069

-

-

Bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse 250 tot 499 bomen/hectare

Hectare

MORC 070

-

-

Bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse 500 tot 749 bomen/hectare

Hectare

MORC 071

-

-

Bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectare

 

 

Andere sinaasappelen, niet elders genoemd

 

MORC 072

-

-

Andere sinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectare

MORC 073

-

-

Andere sinaasappelen in dichtheidsklasse 250 tot 499 bomen/hectare

Hectare

MORC 074

-

-

Andere sinaasappelen in dichtheidsklasse 500 tot 749 bomen/hectare

Hectare

MORC 075

-

-

Andere sinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: kleine citrusvruchten: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

MORC 076

-

Satsuma’s

Hectare

MORC 077

-

-

Satsuma’s in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 078

-

-

Satsuma’s in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 079

-

-

Satsuma’s in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectare

MORC 080

-

-

Satsuma’s in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectare

MORC 081

-

Clementines

Hectare

MORC 082

-

-

Clementines in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 083

-

-

Clementines in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 084

-

-

Clementines in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectare

MORC 085

-

-

Clementines in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectare

MORC 086

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen), niet elders genoemd

Hectare

MORC 087

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 088

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 089

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectare

MORC 090

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: kleine citrusvruchten: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

 

 

Satsuma’s

 

MORC 091

-

-

Satsuma’s in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectare

MORC 092

-

-

Satsuma’s in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectare

MORC 093

-

-

Satsuma’s in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectare

MORC 094

-

-

Satsuma’s in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectare

 

 

Clementines

 

MORC 095

-

-

Clementines in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectare

MORC 096

-

-

Clementines in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectare

MORC 097

-

-

Clementines in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectare

MORC 098

-

-

Clementines in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectare

 

 

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen), niet elders genoemd

 

MORC 099

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectare

MORC 100

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectare

MORC 101

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) van dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectare

MORC 102

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: citroenen: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

MORC 103

-

Citroenen

Hectare

MORC 104

-

-

Citroenen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 105

-

-

Citroenen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectare

MORC 106

-

-

Citroenen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectare

MORC 107

-

-

Citroenen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: citroenen: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

MORC 108

-

-

Citroenen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectare

MORC 109

-

-

Citroenen in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectare

MORC 110

-

-

Citroenen in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectare

MORC 111

-

-

Citroenen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectare

Onderwerp: olijven

 

 

Gedetailleerd onderwerp: olijven: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

MORC 112

-

Tafelolijven

Hectare

MORC 113

-

-

Tafelolijven in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 114

-

-

Tafelolijven in leeftijdsklasse 5 t/m 11 jaar

Hectare

MORC 115

-

-

Tafelolijven in leeftijdsklasse 12 t/m 49 jaar

Hectare

MORC 116

-

-

Olijven voor tafelgebruik in leeftijdsklasse >= 50 jaar

Hectare

MORC 117

-

Olijven voor oliewinning

Hectare

MORC 118

-

-

Olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectare

MORC 119

-

-

Olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse 5 t/m 11 jaar

Hectare

MORC 120

-

-

Olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse 12 t/m 49 jaar

Hectare

MORC 121

-

-

Olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse >= 50 jaar

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: olijven: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

 

 

Tafelolijven

 

MORC 122

-

-

Tafelolijven in dichtheidsklasse < 140 bomen/hectare

Hectare

MORC 123

-

-

Tafelolijven in dichtheidsklasse 140 t/m 399 bomen/hectare

Hectare

MORC 124

-

-

Tafelolijven in dichtheidsklasse >= 400 bomen/hectare

Hectare

 

 

Olijven voor oliewinning

 

MORC 125

-

-

Olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse < 140 bomen/hectare

Hectare

MORC 126

-

-

Olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse 140 t/m 399 bomen/hectare

Hectare

MORC 127

-

-

Olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse 400 t/m 699 bomen/hectare

Hectare

MORC 128

 

 

Olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse 700 t/m 1499 bomen/hectare

Hectare

MORC 129

 

 

Olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse >= 1 500 bomen/hectare

Hectare

Onderwerp: tafeldruiven en rozijnen

 

 

Gedetailleerd onderwerp: tafeldruiven: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

MORC 130

-

Tafeldruiven

Hectare

MORC 131

-

-

Tafeldruiven in leeftijdsklasse < 3 jaar

Hectare

MORC 132

-

-

Tafeldruiven in leeftijdsklasse 3 t/m 9 jaar

Hectare

MORC 133

-

-

Tafeldruiven in leeftijdsklasse 10 t/m 19 jaar

Hectare

MORC 134

-

-

Tafeldruiven in leeftijdsklasse 20 t/m 49 jaar

Hectare

MORC 135

-

-

Tafeldruiven in leeftijdsklasse >= 50 jaar

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: tafeldruiven: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de wijnstokken

 

MORC 136

-

-

Tafeldruiven in dichtheidsklasse < 1 000 planten/hectare

Hectare

MORC 137

-

-

Tafeldruiven in dichtheidsklasse 1 000  t/m 1 499 planten/hectare

Hectare

MORC 138

-

-

Tafeldruiven in dichtheidsklasse >= 1 500 planten/hectare

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: druiven voor de productie van rozijnen: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

MORC 139

-

Druiven voor de productie van rozijnen

Hectare

MORC 140

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse < 3 jaar

Hectare

MORC 141

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse 3 t/m 9 jaar

Hectare

MORC 142

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse 10 t/m 19 jaar

Hectare

MORC 143

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse 20 t/m 49 jaar

Hectare

MORC 144

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse >= 50 jaar

Hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: druiven voor de productie van rozijnen: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de wijnstokken

 

MORC 145

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in dichtheidsklasse < 1 000 planten/hectare

Hectare

MORC 146

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in dichtheidsklasse 1 000  t/m 1 499 planten/hectare

Hectare

MORC 147

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in dichtheidsklasse >= 1 500 planten/hectare

Hectare


(1)  Arbeidsjaareenheid (AJE), percentageklasse 1: (0), (> 0-< 25), (≥ 25-< 50), (≥ 50-< 75), (≥ 75-< 100), (100).

(2)  Arbeidsjaareenheid (AJE), percentageklasse 2: (> 0-< 25), (≥ 25-< 50), (≥ 50-< 75), (≥ 75-< 100), (100).

(3)  Uiteindelijke output van het bedrijf in percentageklassen: (≥ 0-≤ 10), (> 10-≤ 50), (> 50-< 100).

(4)  M — belangrijkste werkzaamheden S — ondergeschikte werkzaamheden, N — geen betrokkenheid.


BIJLAGE III

Beschrijving van de variabelen in bijlage III bij deze verordening die moeten worden gebruikt voor de modulegegevens

MODULE 1.   ARBEIDSKRACHTEN EN ANDERE WINSTGEVENDE WERKZAAMHEDEN

BESCHRIJVING VAN DE VARIABELEN INZAKE DE ARBEIDSKRACHTEN

Voor variabelen inzake arbeidskrachten stelt elke lidstaat een referentieperiode van twaalf maanden vast die eindigt op een peildatum binnen het referentiejaar.

Bedrijfshoofd

Het bedrijfshoofd is de natuurlijke persoon (of de geselecteerde natuurlijke persoon in het geval van een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering) voor wiens rekening en op wiens naam het bedrijf wordt geëxploiteerd en die juridisch en economisch voor het bedrijf aansprakelijk is. Indien het bedrijfshoofd een rechtspersoon is, worden er geen gegevens over het bedrijfshoofd verzameld.

Landbouwwerkzaamheden worden gedefinieerd in bijlage I. ALGEMENE VARIABELEN

Onderwerp: beheer landbouwbedrijf

 

Gedetailleerde onderwerpen: bedrijfshoofd en genderevenwicht

MLFO 001

-

Geslacht van het bedrijfshoofd

Geslacht van het bedrijfshoofd

M — man

F — vrouw

MLFO 002

-

Geboortejaar

Geboortejaar van het bedrijfshoofd

 

Gedetailleerd onderwerp: arbeidsinput

MLFO 003

-

Landbouwwerkzaamheden van het bedrijfshoofd op het landbouwbedrijf

Percentageklasse van arbeidsjaareenheden aan landbouwwerkzaamheden op het landbouwbedrijf door het bedrijfshoofd, met uitzondering van huishoudelijke werkzaamheden.

 

Gedetailleerd onderwerp: veiligheidsmaatregelen, inclusief een veiligheidsplan voor het landbouwbedrijf

MLFO 004

-

Veiligheidsplan voor het landbouwbedrijf

Om de werkgerelateerde risico’s te verminderen heeft het landbouwbedrijf voor de werkplek een risicobeoordeling uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn vastgelegd in een schriftelijk document (zoals een “veiligheidsplan voor het landbouwbedrijf”).

Onderwerp: familiearbeidskrachten

 

Gedetailleerde onderwerpen: arbeidsinput, aantal betrokken personen en genderevenwicht

 

Familieleden die landbouwwerkzaamheden verrichten

Deze rubriek is alleen van toepassing op landbouwbedrijven met éénhoofdige bedrijfsvoering, omdat bedrijven met meerhoofdige bedrijfsvoering en rechtspersonen worden geacht geen familiearbeidskrachten te hebben.

Familieleden die landbouwwerkzaamheden verrichten (uitgezonderd huishoudelijke werkzaamheden) omvatten de echtgeno(o)t(e) of erkende partner, familieleden in op- of neergaande lijn, alsmede broers en zussen van het bedrijfshoofd of diens echtgeno(o)t(e) of erkende partner in het geval van bedrijven met éénhoofdige bedrijfsvoering. In voorkomend geval valt ook de bedrijfsleider hieronder, als die een familielid van het bedrijfshoofd is.

MLFO 005

-

Mannelijke familieleden die landbouwwerkzaamheden verrichten

Aantal mannelijke familieleden per percentageklasse van arbeidsjaareenheden

MLFO 006

-

Vrouwelijke familieleden die landbouwwerkzaamheden verrichten

Aantal vrouwelijke familieleden per percentageklasse van arbeidsjaareenheden

Onderwerp: niet-familiearbeidskrachten

 

Gedetailleerde onderwerpen: arbeidsinput, aantal werkzame personen en genderevenwicht

 

 

Niet-familiearbeidskrachten die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn

Regelmatig op het landbouwbedrijf werkzame arbeidskrachten zijn andere personen dan het bedrijfshoofd en familieleden die in de twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum van de enquête wekelijks landbouwwerkzaamheden verrichtten op het landbouwbedrijf, ongeacht de duur van de werkweek en of zij daarvoor enige vergoeding ontvingen (salaris, loon, winst of andere betalingen, met inbegrip van betalingen in natura). Het betreft ook personen die niet gedurende de hele periode in staat waren om te werken, om redenen zoals:

i)

bijzondere productieomstandigheden op specialistische landbouwbedrijven, of

ii)

afwezigheid vanwege vakantie, vervulling van de dienstplicht, ziekte, ongeval of overlijden, of

iii)

begin of beëindiging van het dienstverband op het landbouwbedrijf, of

iv)

volledige stilstand van het werk op het landbouwbedrijf door bijzondere oorzaken (overstroming, brand enz.).

MLFO 007

-

-

Mannelijke niet-familiearbeidskrachten die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn

Aantal mannelijke niet-familiearbeidskrachten, per percentageklasse van arbeidsjaareenheden.

MLFO 008

-

-

Vrouwelijke niet-familiearbeidskrachten die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn

Aantal vrouwelijke niet-familiearbeidskrachten, per percentageklasse van arbeidsjaareenheden.

 

Gedetailleerd onderwerp: niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten in dienst van het landbouwbedrijf

 

 

Niet-regelmatig werkzame niet-familiearbeidskrachten zijn degenen die tijdens de twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum van de enquête niet iedere week op het landbouwbedrijf hebben gewerkt om andere redenen dan die welke zijn genoemd onder regelmatig werkzame niet-familiearbeidskrachten.

Voor het aantal werkdagen van niet-regelmatig werkzame niet-familiearbeidskrachten telt iedere dag van zodanige lengte dat de werker salaris of enige andere vergoeding (loon, winst of andere betalingen, met inbegrip van betalingen in natura) voor een volle dag werk krijgt, waarop werk wordt verricht dat gewoonlijk door een landbouwarbeidskracht met een volledige dagtaak wordt gedaan. Verlof- en ziektedagen gelden niet als werkdagen.

MLFO 009

-

Niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten, niet-familieleden: mannen en vrouwen

Totaal aantal voltijdse werkdagen van personen die niet regelmatig werkzaam zijn op het landbouwbedrijf.

 

Gedetailleerd onderwerp: arbeidsinput door contractanten

MLFO 010

-

Personen die niet rechtstreeks in dienst zijn van het landbouwbedrijf en die niet in de eerdere categorieën zijn opgenomen

Totaal aantal voltijdse werkdagen op het landbouwbedrijf, gewerkt door personen die niet rechtstreeks werkzaam zijn voor het landbouwbedrijf (bv. onderaannemers die in dienst zijn bij derden).

Onderwerp: andere rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden

Er wordt informatie over andere winstgevende werkzaamheden verzameld voor:

i)

de bedrijfshoofden van bedrijven met één- of meerhoofdige bedrijfsvoering;

ii)

de familieleden op bedrijven met éénhoofdige bedrijfsvoering

en, in het geval van andere rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden, ook voor:

iii)

niet-familiearbeidskrachten die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn.

Er wordt geen informatie over andere winstgevende werkzaamheden verzameld voor rechtspersonen.

Andere rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden zijn andere winstgevende werkzaamheden:

a)

op het landbouwbedrijf, of

b)

buiten het landbouwbedrijf.

Andere rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden zijn werkzaamheden waarbij hetzij de middelen (grond, gebouwen, machines enz.) hetzij de producten van het landbouwbedrijf worden gebruikt. Zowel niet-landbouwwerkzaamheden als landbouwwerkzaamheden voor andere landbouwbedrijven zijn inbegrepen. Zuiver financiële investeringen blijven buiten beschouwing. Verpachting van grond voor diverse werkzaamheden zonder verdere betrokkenheid bij de werkzaamheden blijft eveneens buiten beschouwing.

 

Gedetailleerd onderwerp: soorten activiteiten

MLFO 011

-

Verstrekking van gezondheids-, maatschappelijke of onderwijsdiensten

Het plaatsvinden van elke activiteit die verband houdt met de verstrekking van gezondheids-, maatschappelijke of onderwijsdiensten en/of maatschappelijke bedrijfsactiviteiten, waarvoor hetzij de middelen hetzij de primaire producten van het landbouwbedrijf worden gebruikt.

MLFO 012

-

Toerisme, accommodatie en andere vormen van vrijetijdsbesteding

Het plaatsvinden van alle activiteiten op het gebied van toerisme, accommodatie, openstelling van het landbouwbedrijf voor toeristen of andere groepen, sport en recreatie enz., waarvoor de grond, de gebouwen of andere middelen van het landbouwbedrijf worden gebruikt.

MLFO 013

-

Ambachten

Het plaatsvinden van de ambachtelijke productie van voorwerpen op het landbouwbedrijf, door het bedrijfshoofd of diens familieleden, of door niet-familiearbeidskrachten, ongeacht hoe de producten worden verkocht.

MLFO 014

-

Verwerking van landbouwproducten

Het plaatsvinden van de verwerking van een primair landbouwproduct tot een verwerkt secundair product op het landbouwbedrijf, ongeacht of de grondstoffen op het landbouwbedrijf worden geproduceerd of elders worden gekocht.

MLFO 015

-

Productie van hernieuwbare energie

Het plaatsvinden van de opwekking van hernieuwbare energie voor de markt, inclusief biogas, biobrandstof en elektriciteit, met windturbines of andere installaties of uit landbouwgrondstoffen. Hernieuwbare energie die alleen voor het eigen gebruik van het landbouwbedrijf wordt geproduceerd, blijft buiten beschouwing.

MLFO 016

-

Houtverwerking

Het op het landbouwbedrijf plaatsvinden van de verwerking van ruw hout voor de markt (zagen enz.).

MLFO 017

-

Aquacultuur

Het plaatsvinden van de productie van vis, rivierkreeft enz. op het landbouwbedrijf. Werkzaamheden die alleen het vissen betreffen, blijven buiten beschouwing.

 

 

Loonwerk (met behulp van productiemiddelen van het landbouwbedrijf)

Loonwerk waarbij de installaties van het bedrijf worden gebruikt, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen werk binnen en buiten de landbouwsector.

MLFO 018

-

-

Loonwerk in de landbouw

Verrichting van werk binnen de landbouwsector.

MLFO 019

-

-

Loonwerk buiten de landbouw

Verrichting van werk buiten de landbouwsector, bv. sneeuwruimen, vervoer, landschapsonderhoud, diensten in de landbouw of op milieugebied enz.

MLFO 020

-

Bosbouw

Het plaatsvinden van bosbouw waarbij zowel de landbouwarbeidskrachten als de gewoonlijk voor landbouwdoeleinden gebruikte machines, werktuigen en installaties van het landbouwbedrijf worden gebruikt.

MLFO 021

-

Andere, niet elders genoemde, rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden

Het plaatsvinden van andere winstgevende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het landbouwbedrijf, niet elders genoemd.

 

Gedetailleerd onderwerp: belang voor het landbouwbedrijf

MLFO 022

-

Percentage andere, rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden in de eindoutput van het landbouwbedrijf

De percentageklasse van andere, rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden in de output van het landbouwbedrijf. Het aandeel van de andere winstgevende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het landbouwbedrijf in de output van het landbouwbedrijf wordt geschat als het aandeel van de omzet van de andere winstgevende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het landbouwbedrijf in de som, van de totale omzet van het landbouwbedrijf en de rechtstreekse betalingen van dat bedrijf, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 of de recentste wetgeving, indien van toepassing.

Image 1

 

Gedetailleerd onderwerp: arbeidsinput

Deze rubriek is van toepassing op:

i)

de bedrijfshoofden van bedrijven met één- of meerhoofdige bedrijfsvoering;

ii)

de familieleden op bedrijven met éénhoofdige bedrijfsvoering, en

iii)

niet-familieleden die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn.

Er wordt geen informatie verzameld voor rechtspersonen.

MLFO 023

-

Het bedrijfshoofd verricht andere winstgevende werkzaamheden (die verband houden met het landbouwbedrijf)

Het bedrijfshoofd van bedrijven met één- of meerhoofdige bedrijfsvoering verricht andere winstgevende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het landbouwbedrijf:

M — belangrijkste werkzaamheden

S — ondergeschikte werkzaamheden

N — geen betrokkenheid

De werkzaamheden kunnen worden verricht op het landbouwbedrijf (niet-landbouwwerkzaamheden op het landbouwbedrijf) of daarbuiten.

MLFO 024

-

Familiearbeidskrachten die op het landbouwbedrijf werkzaam zijn en andere winstgevende werkzaamheden (met betrekking tot het landbouwbedrijf) als belangrijkste werkzaamheden hebben

Aantal familieleden die andere winstgevende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het landbouwbedrijf, als belangrijkste werkzaamheden verrichten.

MLFO 025

-

Familiearbeidskrachten die op het landbouwbedrijf werkzaam zijn en andere winstgevende werkzaamheden (met betrekking tot het landbouwbedrijf) als ondergeschikte werkzaamheden hebben

Aantal familieleden die andere winstgevende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het landbouwbedrijf, als ondergeschikte werkzaamheden verrichten.

MLFO 026

-

Niet-familiearbeidskrachten die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn en andere winstgevende werkzaamheden (met betrekking tot het landbouwbedrijf) als belangrijkste werkzaamheden hebben

Aantal niet-familieleden die andere winstgevende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het landbouwbedrijf, als belangrijkste werkzaamheden verrichten, in bedrijven met een één- of meerhoofdige bedrijfsvoering.

MLFO 027

-

Niet-familiearbeidskrachten die regelmatig op het landbouwbedrijf werkzaam zijn en andere winstgevende werkzaamheden (met betrekking tot het landbouwbedrijf) als ondergeschikte werkzaamheden hebben

Aantal niet-familieleden die andere winstgevende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het landbouwbedrijf, als ondergeschikte werkzaamheden verrichten, in bedrijven met een één- of meerhoofdige bedrijfsvoering.

Onderwerp: andere niet rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden

Verwijst naar niet-landbouwwerkzaamheden op het landbouwbedrijf en werkzaamheden buiten het landbouwbedrijf. Dit omvat elke werkzaamheid waarvoor een vergoeding wordt ontvangen (salaris, loon, winst of andere betalingen, met inbegrip van betalingen in natura), anders dan:

i)

de landbouwwerkzaamheden op het landbouwbedrijf, en

ii)

andere winstgevende werkzaamheden van het bedrijfshoofd die rechtstreeks verband houden met het landbouwbedrijf.

Andere niet met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden zijn andere winstgevende werkzaamheden:

a)

op het landbouwbedrijf (niet-landbouwwerkzaamheden op het landbouwbedrijf), of

b)

buiten het landbouwbedrijf.

 

Gedetailleerd onderwerp: arbeidsinput

MLFO 028

-

Het enig bedrijfshoofd dat tevens de bedrijfsleider van het landbouwbedrijf met éénhoofdige bedrijfsvoering is, verricht andere winstgevende werkzaamheden (die geen verband houden met het landbouwbedrijf)

Het bedrijfshoofd verricht andere niet rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden:

M — belangrijkste werkzaamheden

S — ondergeschikte werkzaamheden

N — geen betrokkenheid

De werkzaamheden kunnen worden verricht op het landbouwbedrijf (niet-landbouwwerkzaamheden op het landbouwbedrijf) of daarbuiten.

MLFO 029

-

Familieleden van een enig bedrijfshoofd (indien het enig bedrijfshoofd de bedrijfsleider van het landbouwbedrijf is), die werkzaam zijn op het landbouwbedrijf en andere winstgevende werkzaamheden verrichten (die geen verband houden met het landbouwbedrijf) als belangrijkste werkzaamheden

Aantal familieleden die winstgevende werkzaamheden die geen verband houden met het landbouwbedrijf, als belangrijkste werkzaamheden verrichten.

MLFO 030

-

Familieleden van een enig bedrijfshoofd (indien het enig bedrijfshoofd de bedrijfsleider van het landbouwbedrijf is), die werkzaam zijn op het landbouwbedrijf en andere winstgevende werkzaamheden verrichten (die geen verband houden met het landbouwbedrijf) als ondergeschikte werkzaamheden

Aantal familieleden die winstgevende werkzaamheden die geen verband houden met het landbouwbedrijf, als ondergeschikte werkzaamheden verrichten.

MODULE 2.   PLATTELANDSONTWIKKELING

BESCHRIJVING VAN DE VARIABELEN INZAKE PLATTELANDSONTWIKKELING

Voor variabelen inzake plattelandsontwikkelingsmaatregelen die worden toegepast op de afzonderlijke landbouwbedrijven, is de referentieperiode de periode van drie jaar die eindigt op 31 december van het referentiejaar.

Onderwerp: landbouwbedrijven ondersteund door plattelandsontwikkelingsmaatregelen

Het landbouwbedrijf wordt geacht in de afgelopen drie jaar voordeel te hebben genoten uit hoofde van de plattelandsontwikkelingsmaatregelen als bedoeld in titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 overeenkomstig bepaalde normen en regels die zijn vastgelegd in de meest recente wetgeving en ongeacht of de betaling is verricht in de referentieperiode, mits er een positief besluit is genomen over de toekenning van die maatregel (bijvoorbeeld indien een subsidieaanvraag is gehonoreerd).

MRDV 001

-

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 002

-

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 003

-

Investeringen in materiële activa

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 004

-

Herstel van door natuurrampen of rampzalige gebeurtenissen beschadigd agrarisch productiepotentieel en invoering van passende preventieve acties

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

 

 

Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen

Plattelandsontwikkelingsmaatregelen uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en in het geval van Kroatië tevens uit hoofde van artikel 40 van die verordening.

MRDV 005

-

-

Aanloopsteun ten bate van jonge landbouwers

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 19, lid 1, punt a), i), van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 006

-

-

Aanloopsteun voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 19, lid 1, punt a), iii), van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 007

-

-

Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in Kroatië

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 008

-

Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en verbetering van de levensvatbaarheid van bossen

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

 

 

Agromilieubetalingen, klimaatbetalingen

MRDV 009

-

-

Agromilieuklimaat

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 010

-

-

Bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 011

-

Biologische landbouw

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 012

-

Betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en de kaderrichtlijn water

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 013

-

Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 014

-

Dierenwelzijn

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MRDV 015

-

Risicobeheer

Het landbouwbedrijf heeft voordeel genoten uit hoofde van plattelandsontwikkelingsmaatregelen krachtens artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

MODULE 3.   IRRIGATIE

BESCHRIJVING VAN IRRIGATIEVARIABELEN

Voor variabelen inzake irrigatie is de referentieperiode een periode van twaalf maanden eindigend binnen het referentiejaar, die door elke lidstaat wordt vastgesteld met als doel alle betrokken productiecycli te bestrijken.

Lidstaten met minder dan 2 % van de OCG aan irrigeerbaar areaal, en zonder NUTS 2-regio’s met minstens 5 % van de OCG aan irrigeerbaar areaal, zijn vrijgesteld van de module “irrigatie”.

Onderwerp: irrigatiepraktijken

 

Gedetailleerd onderwerp: beschikbaarheid van irrigatie

MIRR 001

-

In de afgelopen drie jaar geïrrigeerde gemiddelde OCG in de openlucht

MIRR 002

-

Geïrrigeerde totale OCG in de openlucht

Areaal van de gewassen die tijdens de referentieperiode ten minste eenmaal zijn geïrrigeerd.

MIRR 003

-

Volume water

Kubieke meter water dat in de referentieperiode voor irrigatie is gebruikt.

 

Gedetailleerd onderwerp: irrigatiemethoden

MIRR 004

-

Oppervlakte-irrigatie

Hectaren geïrrigeerd met behulp van oppervlakte-irrigatie; een systeem waarbij het land geheel of gedeeltelijk bedekt is met water, ongeacht de wijze waarop het water van de bron naar het veld wordt vervoerd (door zwaartekracht of door pompen). Omvat handmatige irrigatie met emmers of gieters. Omvat ook gedeeltelijk gecontroleerde irrigatie (beheersing van ingestroomd water naar watergewassen (interceptie-irrigatie) of toegerust laagland (waterbeheersingsmethoden in waterrijke gebieden en landinwaartse valleibodems, overstromingscultuur)).

MIRR 005

-

Beregening

Hectaren geïrrigeerd met sprinklers (ook bekend als beregeningssysteem); een systeem waarbij leidingnetten water onder druk dragen, dat via sproeiers aan het gewas wordt geleverd en neerslag simuleert.

MIRR 006

-

Druppelbevloeiing

Hectaren geïrrigeerd met behulp van druppelirrigatie; een methode waarbij het water onder lage druk via een netwerk van leidingen in een vooraf bepaald patroon wordt gedistribueerd en rechtstreeks wordt toegediend op het invloedsgebied van de wortel van de plant. Omvat microsprinklerirrigatie en Bubbler-irrigatie.

 

Gedetailleerd onderwerp: bron van het voor irrigatie gebruikte water

Vermeld alle irrigatiebronnen die op het bedrijf worden gebruikt. Vermeld in het geval van intermediaire bronnen alleen de meest primaire bron.

Grondwater is water dat ondergronds in waterhoudende grondlagen is opgeslagen en gewoonlijk uit putten wordt gepompt.

Oppervlaktewater is water op het aardoppervlak, zoals in rivieren, stromen, vijvers, meren, wetlands of oceanen.

MIRR 007

-

Grondwater op het bedrijf

De grondwaterbron bevindt zich op het bedrijf

MIRR 008

-

Oppervlaktewater op en van buiten het bedrijf

De bron van het water is oppervlaktewater, ongeacht of het zich op het bedrijf of buiten het bedrijf bevindt

MIRR 009

-

Water van buiten het bedrijf van waterleidingnetten

Het water wordt onttrokken aan het openbare leidingnet

MIRR 010

 

Behandeld afvalwater

Het water heeft een afvalwaterbehandeling ondergaan.

MIRR 011

-

Andere bronnen

Andere waterbronnen voor irrigatie op het landbouwbedrijf (zoals opgevangen regenwater), niet elders genoemd

MIRR 012

 

Betalingsvoorwaarden voor irrigatiewater

Kies slechts een van de volgende categorieën:

Niet voor water betaald

Een vergoeding op basis van het geïrrigeerde areaal betaald

Een vergoeding op basis van het volume water betaald

Andere betaalde modaliteit, niet elders genoemd

 

Gedetailleerd onderwerp: technische gegevens van de irrigatie-installatie

MIRR 013

 

Spaarbekkens

Het bedrijf beschikt over een waterreservoir dat tijdens de referentieperiode is gebruikt.

MIRR 014

 

Onderhoudsstatus van het irrigatiesysteem

In de afgelopen drie jaar heeft het bedrijf

Geen onderhoud verricht aan het irrigatiesysteem of het leidingnet

Alleen regelmatig jaarlijks onderhoud aan het irrigatiesysteem verricht (inclusief het leidingnet)

Grote reparaties van of verbeteringen in het irrigatiesysteem uitgevoerd (inclusief het leidingnet)

MIRR 015

 

Pompstation

Het bedrijf beschikt over een pompstation, hetzij een centrifugaalpomp (bovengronds), een turbine in een diepe put, een dompelpomp, propeller, hetzij anders, niet elders genoemd

MIRR 016

-

Watermeetsysteem

Kies slechts een van de volgende categorieën:

Overloop of goot (handmatig afgelezen waarden)

Automatisch systeem

Beide

Geen

MIRR 017

-

Irrigatieregelaar

Kies slechts een van de volgende categorieën:

Handmatig

Automatisch

Precisie-irrigatie (met of zonder bodemvochtsensoren)

Combinatie van methoden

Geen

MIRR 018

-

Fertigatiesysteem

Aanwezigheid van een fertigatiesysteem op het bedrijf, voor de injectie van meststoffen, wijzigingen in het irrigatiesysteem.

Onderwerp: gewassen die tijdens een periode van twaalf maanden zijn geïrrigeerd

Geïrrigeerd areaal (in de openlucht) in de voorafgaande twaalf maanden. Verwijst naar de irrigatiemethoden die vallen onder MIRR004, MIRR005 en MIRR006.

 

Gedetailleerd onderwerp: granen voor korrelwinning

MIRR 019

-

Granen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad), met uitzondering van korrelmaïs, zaad-spilmengsel en rijst

Hectaren geïrrigeerde granen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad), met uitzondering van korrelmaïs, zaad-spilmengsel en rijst

MIRR 020

-

Korrelmaïs en zaad-spilmengsel

Hectaren geïrrigeerde korrelmaïs en zaad-spilmengsel

 

Gedetailleerd onderwerp: drooggeoogste peulvruchten en eiwitrijke gewassen voor korrelwinning

MIRR 021

-

Drooggeoogste peulvruchten en eiwithoudende gewassen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad en mengsels van granen en peulvruchten)

Hectaren geïrrigeerde drooggeoogste peulvruchten en eiwithoudende gewassen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad en mengsels van granen en peulvruchten)

 

Gedetailleerd onderwerp: hakvruchten

MIRR 022

-

Aardappelen (inclusief pootaardappelen)

Hectaren geïrrigeerde aardappelen (inclusief pootaardappelen)

MIRR 023

-

Suikerbieten (exclusief zaaizaad)

Hectaren geïrrigeerde suikerbieten (exclusief zaaizaad)

 

Gedetailleerd onderwerp: handelsgewassen

MIRR 024

-

Kool- en raapzaad

Hectaren geïrrigeerd kool- en raapzaad

MIRR 025

-

Zonnebloemzaad

Hectaren geïrrigeerd zonnebloemzaad

MIRR 026

-

Vezelgewassen

Hectaren geïrrigeerde vezelgewassen

 

Gedetailleerd onderwerp: groen geoogste akkerbouwgewassen

MIRR 027

 

Groen geoogste akkerbouwgewassen

Hectaren geïrrigeerde groen geoogste akkerbouwgewassen

 

Gedetailleerd onderwerp: andere gewassen op bouwland

MIRR 028

-

Verse groenten (inclusief meloenen), aardbeien in gewasrotatie met niet-tuinbouwgewassen (akkerbouwmatig geteeld)

Hectaren geïrrigeerde verse groenten (inclusief meloenen), aardbeien in gewasrotatie met niet-tuinbouwgewassen (akkerbouwmatig geteeld)

MIRR 029

-

Andere geïrrigeerde akkerbouwgewassen in de openlucht

Hectaren geïrrigeerde andere geïrrigeerde akkerbouwgewassen in de openlucht

 

Gedetailleerd onderwerp: blijvend grasland

MIRR 030

-

Blijvend grasland

Hectaren geïrrigeerd blijvend grasland

 

Gedetailleerd onderwerp: meerjarige teelten

MIRR 031

-

Fruit, kleinfruit en noten (exclusief citrusvruchten, druiven en aardbeien)

Hectaren geïrrigeerd fruit en kleinfruit en hectaren geïrrigeerde noten (exclusief citrusvruchten, druiven en aardbeien)

MIRR 032

-

Citrusvruchten

Hectaren geïrrigeerde citrusvruchten

MIRR 033

 

Olijven

Hectaren geïrrigeerde olijven

MIRR 034

 

Wijngaarden

Hectaren geïrrigeerde wijngaarden

MODULE 4.   BODEMBEHEERMETHODEN

BESCHRIJVING VAN VARIABELEN INZAKE BODEMBEHEERMETHODEN

Voor variabelen inzake bodembeheermethoden is de referentieperiode een periode van twaalf maanden eindigend binnen het referentiejaar, die door elke lidstaat wordt vastgesteld met als doel alle betrokken productiecycli te bestrijken.

Onderwerp: bodembeheermethoden in de openlucht

MSMP 001

 

Drainage op het landbouwbedrijf

Hectaren OCG van het landbouwbedrijf waar drainage plaatsvindt; de kunstmatige verwijdering van overtollig oppervlaktewater of grondwater om overstroming te voorkomen, door middel van leidingen aan de oppervlakte of onder de grond. Hieronder valt niet de natuurlijke afvoer van overtollig water naar meren, moerasland en rivieren.

 

Gedetailleerd onderwerp: bodembewerkingsmethoden

MSMP 002

-

Conventionele bodembewerking

Hectaren bouwland dat wordt behandeld met conventionele grondbewerking, waarbij de bodem wordt gekeerd en gewasresten worden begraven.

MSMP 003

-

Conserverende bodembewerking

Hectaren bouwland dat is behandeld met conserverende (geringe) bodembewerking, waarbij de bodem niet wordt gekeerd. Een deel van de plantenresten wordt gewoonlijk niet begraven.

MSMP 004

-

Geen bodembewerking

Hectaren bouwland waarop geen bodembewerking wordt toegepast tussen de oogst en het inzaaien.

 

Gedetailleerd onderwerp: bodembedekking van cultuurgrond

MSMP 005

-

Bodembedekking: normale wintergewassen

Hectaren bouwland waarop in het najaar gewassen worden ingezaaid die in de winter groeien.

MSMP 006

-

Bodembedekking: vanggewas, tussengewas of bodembedekker op bouwland

Hectaren bouwland waarop planten specifiek worden ingezaaid om erosie, vruchtbaarheid, bodemkwaliteit, water, onkruid, plagen, ziekten, biodiversiteit en in het wild levende dieren te beheersen tussen de oogst en het inzaaien, tijdens de winter of tijdens andere perioden dat het land braak ligt.

MSMP 007

-

Bodembedekking: plantenresten en/of mulch

Hectaren bouwland bedekt met plantenresten en stoppels van het vorige teeltseizoen tijdens de winter en/of land bedekt met mulch (losse bedekking met natuurlijk materiaal zoals strooisel, gemaaid gras, stro, bladeren, snoeiresten, schors of zaagsel, of kunstmatig materiaal zoals papier of synthetische vezels).

MSMP 008

 

Bodembedekking: kale grond na hoofdteelt

Hectaren bouwland dat na de oogst wordt omgeploegd of op een andere manier wordt bewerkt en in de winter niet met plantenresten wordt ingezaaid of bedekt, en dat kaal blijft tot de landbouwbewerkingen voor de zaaivoorbereiding en het zaaien.

 

Gedetailleerd onderwerp: gewasrotatie op bouwland

MSMP 009

-

Percentage bouwland met gewasrotatie

Percentage bouwland met gewasrotatie ten opzichte van het totale bouwland

 

Gedetailleerd onderwerp: ecologisch aandachtsgebied

Verwijst naar de ecologische aandachtsgebieden volgens de bepalingen van artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 of de recentste wetgeving, indien van toepassing

MSMP 010

-

Terrassen

Hectaren terrassen

MSMP 011

-

Akkerranden of bufferstroken

Hectaren akkerranden of bufferstroken

MSMP 012

-

Lineaire elementen: heggen en bomenrijen

Hectaren heggen en bomenrijen

MSMP 013

-

Lineaire elementen: stenen muren

Hectaren stenen muren

MSMP 014

-

Agrobosbouw

Hectaren agrobosbouw

MODULE 5.   MACHINES, WERKTUIGEN EN INSTALLATIES

BESCHRIJVING VAN VARIABELEN INZAKE MACHINES, WERKTUIGEN EN INSTALLATIES

Voor variabelen inzake machines, werktuigen en installaties stelt elke lidstaat een gemeenschappelijke peildatum binnen het referentiejaar vast.

Onderwerp: machines

 

Gedetailleerd onderwerp: internetvoorzieningen

MMEQ 001

-

Toegang tot internet

Het bedrijf heeft toegang tot internet

MMEQ 002

-

Gebruik van beheersinformatiesystemen

Het bedrijf gebruikt beheersinformatiesystemen als hulpmiddel bij besluitvorming, hetzij op een eigen computer, hetzij via een onlinesysteem. Het omvat (maar is niet beperkt tot) instrumenten zoals een digitaal veldboek of een digitaal stamboek.

 

Gedetailleerd onderwerp: basismachines

Verwijst naar machines die eigendom zijn van de houder of het bedrijf, een landbouwcoöperatie, machines van stations, machines van een aannemer (met of zonder bestuurder). Is uitgezonderd machines die niet in het referentiejaar zijn gebruikt

 

 

Eigen machines

Verwijst naar machines die eigendom zijn van de landbouwer of het bedrijf en die door het landbouwbedrijf zijn gebruikt gedurende de twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum van de enquête en die op de peildatum van de enquête het enige eigendom van het landbouwbedrijf zijn.

Is uitgezonderd machines die op korte termijn worden gehuurd, zoals uur- of daghuur, machines die eigendom zijn van landbouwcoöperaties, van stations of aannemers

MMEQ 003

 

 

Aantal trekkers <= 40 kW eigendom van het bedrijf

MMEQ 004

 

 

Aantal trekkers > 40 kW en <= 60 kW eigendom van het bedrijf

MMEQ 005

 

 

Aantal trekkers > 60 kW en <= 100 kW eigendom van het bedrijf

MMEQ 006

 

 

Aantal trekkers > 100 kW eigendom van het bedrijf

MMEQ 007

-

-

Bodembewerkingsmachines

Het bedrijf bezit grondbewerkingsmachines zoals:

Schaarploegen

Frezen

Roterende frezen

Beitelploegen

Eggen

Strookfrezen

Vorenpakkers

Andere

MMEQ 008

-

-

Zaai- en plantmachines

Het bedrijf bezit zaai- en plantmachines zoals:

Zaaimachines met spuit

Rijenzaaimachines

Plantmachines

Andere

MMEQ 009

-

-

Strooi-, sproei- of spuitmachines voor meststoffen

Het bedrijf bezit strooi-, sproei- of spuitmachines (uitgezonderd vliegtuigen en drones) voor de toediening van mest of meststoffen, zoals:

Strooimachines voor vaste minerale meststoffen

Strooimachines/verspreiders voor vaste mest

Strooimachines voor vloeibare/drijfmest (sleepslang)

Strooimachines voor vloeibare/drijfmest (sleepvoet)

Mestinjectoren (ondiep/open sleuf)

Mestinjectoren (diep/gesloten sleuf)

Lagedrukspuitmachines

Hogedrukspuitmachines

Andere

MMEQ 010

-

-

Toedieningswerktuigen en -installaties voor gewasbeschermingsmiddelen

Het bedrijf bezit een of meer van de volgende werktuigen en installaties (uitgezonderd vliegtuigen en drones) voor de toediening van gewasbeschermingsmiddelen, zoals:

Spuitmachines met horizontale spuitboom uitgerust met sproeiers met een laag risico

Spuitmachines met horizontale spuitboom niet uitgerust met sproeiers met een laag risico

Spuitmachines voor boomgaarden, wijngaarden of andere blijvende gewassen

Andere

MMEQ 011

-

-

-

Zijn de spuitmachines met horizontale spuitboom en spuitmachines voor boomgaarden, wijngaarden of andere blijvende gewassen die in de referentieperiode zijn gebruikt om gewasbeschermingsmiddelen toe te dienen, uitgerust met sproeiers met een laag risico?

Ja, allemaal

Nee, alleen enkele

Nee, geen enkele

MMEQ 012

-

-

Maaidorsers

Het bedrijf bezit maaidorsers.

MMEQ 013

-

-

Andere volledig gemechaniseerde oogstmachines

Het bedrijf bezit andere volledig gemechaniseerde oogstmachines zoals:

Katoenopeners

Aardappelrooiers

Wortelrooiers

Suikerbietenrooiers

Plukmachines voor groenten (erwten, bonen enz.)

Platforms voor het plukken van fruit

Oogstmachines voor foerage of kuilvoer

Balenpersen

Oogstmachines voor druiven

Oogstmachines voor olijven

 

 

Machines, gebruikt door meer dan een bedrijf

Verwijst naar motorvoertuigen en machines die door het landbouwbedrijf zijn gebruikt gedurende de twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum van de enquête maar die de eigendom zijn van een ander landbouwbedrijf (bijvoorbeeld gebruikt in het kader van burenhulp of een vereniging voor het uitlenen van werktuigen) of een coöperatieve vereniging, of twee of meer landbouwbedrijven gezamenlijk, of een werktuigenvereniging of een agrarisch loonbedrijf.

MMEQ 014

-

-

Trekkers

MMEQ 015

-

-

Cultivatoren, ploegen, zaaimachines, sproeimachines, spuitmachines, installaties voor het toedienen van gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen

MMEQ 016

-

-

Maaidorsers

MMEQ 017

-

-

Andere volledig gemechaniseerde oogstmachines

 

Gedetailleerd onderwerp: gebruik van precisielandbouw

MMEQ 018

-

Robotica

Het bedrijf bezit, huurt of gebruikt robotica zoals:

Zelfrijdende machines

Robots voor het plukken van kleinfruit

Hoogprecisiewerktuigen en -installaties op basis van RTK-gps (1 cm nauwkeurigheid)

Andere

MMEQ 019

-

-

Robotica voor gewasbeschermingsmiddelen

Het landbouwbedrijf bezit, huurt of gebruikt werktuigen en installaties met gps-begeleiding voor de toediening van gewasbeschermingsmiddelen

MMEQ 020

-

-

Rijbehandeling van gewasbeschermingsmiddelen

Het landbouwbedrijf bezit, huurt of gebruikt werktuigen en installaties voor rijbehandeling van gewasbeschermingsmiddelen

MMEQ 021

-

Technieken met variabele dosering

Het bedrijf gebruikt technieken met variabele dosering voor een of meer van de volgende bewerkingen:

Bemesting

Gewasbescherming

Wieden

Uitzaai

Beplanting

Andere

MMEQ 022

-

Precisiemonitoring van gewassen

Het bedrijf bewaakt gewassen met behulp van een of meer van de volgende technieken:

Weerstations

Digitale kartering (kartering van de bodemkwaliteit, opbrengstkartering, NDVI-kartering)

Bodemscanning

Sensoren voor opbrengstmonitoring

Andere

MMEQ 023

-

Bodemanalyse

Het bedrijf nam in de referentieperiode bodemmonsters voor analyse

 

Gedetailleerd onderwerp: machines voor het beheer van de veestapel

MMEQ 024

 

Bewaking van het welzijn en de gezondheid van dieren

Het bedrijf bewaakt de veestapel met behulp van een of meer van de volgende technieken:

Camerabewaking

Geluidsbewaking

Waarschuwingssystemen

Activiteitensensoren

Tracering van dieren

Gezondheidsbewaking (bijvoorbeeld bewaking van temperatuur, gewicht, kreupelheid of mastitis)

Registratie van voederen

Registratie van drenken

Andere

MMEQ 025

-

Mengmolen voor vervoedering

Het bedrijf bezit, huurt of gebruikt mengmolens voor vervoedering

MMEQ 026

 

Automatische voedersystemen

Het bedrijf bezit, huurt of gebruikt automatische voedersystemen voor dieren

MMEQ 027

-

Automatische regeling van stalklimaat

Het bedrijf maakt gebruik van een automatische regeling van het stalklimaat

MMEQ 028

-

Melkrobots

Het bedrijf bezit, huurt of gebruikt melkrobots

 

Gedetailleerd onderwerp: opslagruimte voor landbouwproducten

MMEQ 029

-

Opslag van zaden (granen, oliehoudende zaden en peulvruchten)

Kubieke meters opslagruimte voor granen, oliehoudende zaden en peulvruchten

MMEQ 030

-

Opslag van wortelen, knollen en bollen

Het bedrijf beschikt over opslagruimte voor wortelen, knollen en bollen

MMEQ 031

-

Opslag van groenten en fruit

Het bedrijf beschikt over droge opslagvoorzieningen voor groenten en fruit (met uitzondering van gekoelde opslag)

MMEQ 032

-

Gekoelde opslag

Kubieke meters voor gekoelde opslag (ongeacht of het groenten, fruit, bloemen, vlees en vleesproducten, melk en zuivelproducten of eieren betreft)

Onderwerp: installaties

 

Gedetailleerd onderwerp: installaties voor de productie van hernieuwbare energie op landbouwbedrijven

MMEQ 033

-

Windenergie

Het bedrijf gebruikt windturbines om energie te produceren

MMEQ 034

-

Biomassa

Het bedrijf gebruikt biomassa om energie te produceren

MMEQ 035

-

-

Biogas uit biomassa

Het bedrijf gebruikt biogas uit biomassa om energie te produceren

MMEQ 036

-

Zonne-energie (thermisch)

Het bedrijf gebruikt zonnepanelen om thermische energie te produceren

MMEQ 037

-

Zonne-energie (fotovoltaïsch)

Het bedrijf gebruikt zonnepanelen om fotovoltaïsche energie te produceren

MMEQ 038

-

Waterkracht

Het bedrijf gebruikt hydraulische aggregaten om energie te produceren

MMEQ 039

-

Andere bronnen

Het bedrijf produceert hernieuwbare energie uit andere bronnen, niet elders genoemd

MODULE 6.   BOOMGAARD

BESCHRIJVING VAN BOOMGAARDVARIABELEN

Voor variabelen inzake landbouwgrond betreft het gebruik van de grond het referentiejaar. Wanneer op hetzelfde perceel opeenvolgende gewassen worden geteeld, refereert het landgebruik aan een gewas dat gedurende het referentiejaar wordt geoogst (ongeacht wanneer het betrokken gewas wordt ingezaaid).

Lidstaten met ten minste 1 000  hectare van een bepaalde individuele teelt die is bedoeld in de gedetailleerde onderwerpen van de module “boomgaard” in bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/1091, waarvan de productie geheel of voornamelijk voor de markt is bestemd, voeren de module “boomgaard” voor die specifieke teelt uit.

Onderwerp: pitvruchten

 

Gedetailleerd onderwerp: appelen: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

MORC 001

-

Appelen

Hectaren appelen

MORC 002

-

-

Appelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren appelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 003

-

-

Appelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren appelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 004

-

-

Appelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectaren appelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

MORC 005

-

-

Appelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectaren appelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: appelen: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

MORC 006

-

-

Appelen in dichtheidsklasse < 400 bomen/hectare

Hectaren appelen in dichtheidsklasse < 400 bomen/hectare

MORC 007

-

-

Appelen in dichtheidsklasse 400 t/m 1 599 bomen/hectare

Hectaren appelen in dichtheidsklasse 400 t/m 1 599 bomen/hectare

MORC 008

-

-

Appelen in dichtheidsklasse 1 600  t/m 3 199 bomen/hectare

Hectaren appelen in dichtheidsklasse 1 600  t/m 3 199 bomen/hectare

MORC 009

-

-

Appelen in dichtheidsklasse >= 3 200 bomen/hectare

Hectaren appelen in dichtheidsklasse >= 3 200 bomen/hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: peren: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

MORC 010

-

Peren

Hectaren peren

MORC 011

-

-

Peren in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren peren in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 012

-

-

Peren in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren peren in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 013

-

-

Peren in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectaren peren in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

MORC 014

-

-

Peren in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectaren peren in leeftijdsklasse >= 25 jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: peren: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

MORC 015

-

-

Peren in dichtheidsklasse < 400 bomen/hectare

Hectaren peren in dichtheidsklasse < 400 bomen/hectare

MORC 016

-

-

Peren in dichtheidsklasse 400 t/m 1 599 bomen/hectare

Hectaren peren in dichtheidsklasse 400 t/m 1 599 bomen/hectare

MORC 017

-

-

Peren in dichtheidsklasse 1 600  t/m 3 199 bomen/hectare

Hectaren peren in dichtheidsklasse 1 600  t/m 3 199 bomen/hectare

MORC 018

-

-

Peren in dichtheidsklasse >= 3 200 bomen/hectare

Hectaren peren in dichtheidsklasse >= 3 200 bomen/hectare

Onderwerp: steenvruchten

 

Gedetailleerd onderwerp: perziken: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

MORC 019

-

Perziken

Hectaren perziken

MORC 020

-

-

Perziken in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren perziken in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 021

-

-

Perziken in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren perziken in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 022

-

-

Perziken in leeftijdsklasse >= 15 jaar

Hectaren perziken in leeftijdsklasse >= 15 jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: perziken: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

MORC 023

-

-

Perziken in dichtheidsklasse < 600 bomen/hectare

Hectaren perziken in dichtheidsklasse < 600 bomen/hectare

MORC 024

-

-

Perziken in dichtheidsklasse 600 t/m 1 199 bomen/hectare

Hectaren perziken in dichtheidsklasse 600 t/m 1 199 bomen/hectare

MORC 025

-

-

Perziken in dichtheidsklasse >= 1 200 bomen/hectare

Hectaren perziken in dichtheidsklasse >= 1 200 bomen/hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: nectarines: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

MORC 026

-

Nectarines

Hectaren nectarines

MORC 027

-

-

Nectarines in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren nectarines in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 028

-

-

Nectarines in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren nectarines in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 029

-

-

Nectarines in leeftijdsklasse >= 15 jaar

Hectare nectarines in leeftijdsklasse >= 15 jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: nectarines: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

MORC 030

-

-

Nectarines in dichtheidsklasse < 600 bomen/hectare

Hectaren nectarines in dichtheidsklasse < 600 bomen/hectare

MORC 031

-

-

Nectarines in dichtheidsklasse 600 t/m 1 199 bomen/hectare

Hectaren nectarines in dichtheidsklasse 600 t/m 1 199 bomen/hectare

MORC 032

-

-

Nectarines in dichtheidsklasse >= 1 200 bomen/hectare

Hectaren nectarines in dichtheidsklasse >= 1 200 bomen/hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: abrikozen: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

MORC 033

-

Abrikozen

Hectaren abrikozen

MORC 034

-

-

Abrikozen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren abrikozen in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 035

-

-

Abrikozen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren abrikozen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 036

-

-

Abrikozen in leeftijdsklasse >= 15 jaar

Hectaren abrikozen in leeftijdsklasse >= 15 jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: abrikozen: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

MORC 037

-

-

Abrikozen in dichtheidsklasse < 600 bomen/hectare

Hectaren abrikozen in dichtheidsklasse < 600 bomen/hectare

MORC 038

-

-

Abrikozen in dichtheidsklasse 600 t/m 1 199 bomen/hectare

Hectaren abrikozen in dichtheidsklasse 600 t/m 1 199 bomen/hectare

MORC 039

-

-

Abrikozen in dichtheidsklasse >= 1 200 bomen/hectare

Hectaren abrikozen in dichtheidsklasse >= 1 200 bomen/hectare

Onderwerp: citrusvruchten

 

Gedetailleerd onderwerp: sinaasappelen: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

MORC 040

-

Navelsinaasappelen

Hectaren navelsinaasappelen

MORC 041

-

-

Navelsinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren navelsinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 042

-

-

Navelsinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren navelsinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 043

-

-

Navelsinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectaren navelsinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

MORC 044

-

-

Navelsinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectaren navelsinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

MORC 045

-

Blonde sinaasappelen

Hectaren blonde sinaasappelen

MORC 046

-

-

Blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 047

-

-

Blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 048

-

-

Blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectaren blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

MORC 049

-

-

Blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectaren blonde sinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

MORC 050

-

Bloedsinaasappelen

Hectaren bloedsinaasappelen

MORC 051

-

-

Bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 052

-

-

Bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 053

-

-

Bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectaren bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

MORC 054

-

-

Bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectaren bloedsinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

MORC 055

-

Andere sinaasappelen, niet elders genoemd

Hectaren andere sinaasappelen, niet elders genoemd

MORC 056

-

-

Andere sinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren andere sinaasappelen in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 057

-

-

Andere sinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren andere sinaasappelen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 058

-

-

Andere sinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectaren andere sinaasappelen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

MORC 059

-

-

Andere sinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectaren andere sinaasappelen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: sinaasappelen: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

 

Navelsinaasappelen

MORC 060

-

-

Navelsinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectaren navelsinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

MORC 061

-

-

Navelsinaasappelen in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectaren navelsinaasappelen in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

MORC 062

-

-

Navelsinaasappelen in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectaren navelsinaasappelen in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

MORC 063

-

-

Navelsinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectaren navelsinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

 

 

Blonde sinaasappelen

MORC 064

-

-

Blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectaren blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

MORC 065

-

-

Blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectaren blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

MORC 066

-

-

Blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectaren blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

MORC 067

-

-

Blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectaren blonde sinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

 

 

Bloedsinaasappelen

MORC 068

-

-

Bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectaren bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

MORC 069

-

-

Bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectaren bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

MORC 070

-

-

Bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectaren bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

MORC 071

-

-

Bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectaren bloedsinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

 

 

Andere sinaasappelen, niet elders genoemd

MORC 072

-

-

Andere sinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectaren andere sinaasappelen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

MORC 073

-

-

Andere sinaasappelen in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectaren andere sinaasappelen in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

MORC 074

-

-

Andere sinaasappelen in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectaren andere sinaasappelen in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

MORC 075

-

-

Andere sinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectaren andere sinaasappelen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: kleine citrusvruchten: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

MORC 076

-

Satsuma’s

Hectaren satsuma’s

MORC 077

-

-

Satsuma’s in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren satsuma’s in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 078

-

-

Satsuma’s in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren satsuma’s in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 079

-

-

Satsuma’s in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectaren satsuma’s in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

MORC 080

-

-

Satsuma’s in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectaren satsuma’s in leeftijdsklasse >= 25 jaar

MORC 081

-

Clementines

Hectaren clementines

MORC 082

-

-

Clementines in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren clementines in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 083

-

-

Clementines in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren clementines in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 084

-

-

Clementines in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectaren clementines in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

MORC 085

-

-

Clementines in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectaren clementines in leeftijdsklasse >= 25 jaar

MORC 086

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen), niet elders genoemd

Hectaren andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen), niet elders genoemd

MORC 087

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren andere kleine citrusvruchten (inclusief hybriden) in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 088

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 089

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectaren andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

MORC 090

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectaren andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in leeftijdsklasse >= 25 jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: kleine citrusvruchten: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

 

Satsuma’s

MORC 091

-

-

Satsuma’s in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectaren satsuma’s in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

MORC 092

-

-

Satsuma’s in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectaren satsuma’s in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

MORC 093

-

-

Satsuma’s in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectaren satsuma’s in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

MORC 094

-

-

Satsuma’s in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectaren satsuma’s in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

 

 

Clementines

MORC 095

-

-

Clementines in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectaren clementines in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

MORC 096

-

-

Clementines in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectaren clementines in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

MORC 097

-

-

Clementines in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectaren clementines in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

MORC 098

-

-

Clementines in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectaren clementines in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

 

 

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen), niet elders genoemd

MORC 099

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectaren andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

MORC 100

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectaren andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

MORC 101

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectaren andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

MORC 102

-

-

Andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectaren andere kleine citrusvruchten (inclusief kruisingen) in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: citroenen: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

MORC 103

-

Citroenen

Hectaren gele citroenen en zure limoenen

MORC 104

-

-

Citroenen in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren citroenen in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 105

-

-

Citroenen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

Hectaren citroenen in leeftijdsklasse 5 t/m 14 jaar

MORC 106

-

-

Citroenen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

Hectaren citroenen in leeftijdsklasse 15 t/m 24 jaar

MORC 107

-

-

Citroenen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

Hectaren citroenen in leeftijdsklasse >= 25 jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: citroenen: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

MORC 108

-

-

Citroenen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

Hectaren citroenen in dichtheidsklasse < 250 bomen/hectare

MORC 109

-

-

Citroenen in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

Hectaren citroenen in dichtheidsklasse 250 t/m 499 bomen/hectare

MORC 110

-

-

Citroenen in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

Hectaren citroenen in dichtheidsklasse 500 t/m 749 bomen/hectare

MORC 111

-

-

Citroenen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Hectaren citroenen in dichtheidsklasse >= 750 bomen/hectare

Onderwerp: olijven

 

Gedetailleerd onderwerp: olijven: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

MORC 112

-

Tafelolijven

Hectaren tafelolijven

MORC 113

-

-

Tafelolijven in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren tafelolijven in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 114

-

-

Tafelolijven in leeftijdsklasse 5 t/m 11 jaar

Hectaren tafelolijven in leeftijdsklasse 5 t/m 11 jaar

MORC 115

-

-

Tafelolijven in leeftijdsklasse 12 t/m 49 jaar

Hectaren tafelolijven in leeftijdsklasse 12 t/m 49 jaar

MORC 116

-

-

Tafelolijven in leeftijdsklasse >= 50 jaar

Hectaren tafelolijven in leeftijdsklasse >= 50 jaar

MORC 117

-

Olijven voor oliewinning

Hectaren olijven voor oliewinning

MORC 118

-

-

Olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse < 5 jaar

Hectaren olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse < 5 jaar

MORC 119

-

-

Olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse 5 t/m 11 jaar

Hectaren olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse 5 t/m 11 jaar

MORC 120

-

-

Olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse 12 t/m 49 jaar

Hectaren olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse 12 t/m 49 jaar

MORC 121

-

-

Olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse >= 50 jaar

Hectaren olijven voor oliewinning in leeftijdsklasse >= 50 jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: olijven: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

 

 

Tafelolijven

MORC 122

-

-

Tafelolijven in dichtheidsklasse < 140 bomen/hectare

Hectaren tafelolijven in dichtheidsklasse < 140 bomen/hectare

MORC 123

-

-

Tafelolijven in dichtheidsklasse 140 t/m 399 bomen/hectare

Hectaren tafelolijven in dichtheidsklasse 140 t/m 399 bomen/hectare

MORC 124

-

-

Tafelolijven in dichtheidsklasse >= 400 bomen/hectare

Hectaren tafelolijven in dichtheidsklasse >= 400 bomen/hectare

 

 

Olijven voor oliewinning

MORC 125

-

-

Olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse < 140 bomen/hectare

Hectaren olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse < 140 bomen/hectare

MORC 126

-

-

Olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse 140 t/m 399 bomen/hectare

Hectaren olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse 140 t/m 399 bomen/hectare

MORC 127

-

-

Olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse 400 t/m 699 bomen/hectare

Hectaren olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse 400 t/m 699 bomen/hectare

MORC 128

-

-

Olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse 700 t/m 1 499 bomen/hectare

Hectaren olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse 700 t/m 1 499 bomen/hectare

MORC 129

-

-

Olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse >= 1 500 bomen/hectare

Hectaren olijven voor oliewinning in dichtheidsklasse >= 1 500 bomen/hectare

Onderwerp: tafeldruiven en rozijnen

 

Gedetailleerd onderwerp: tafeldruiven: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

MORC 130

-

Tafeldruiven

Hectaren tafeldruiven

MORC 131

-

-

Tafeldruiven in leeftijdsklasse < 3 jaar

Hectaren tafeldruiven in leeftijdsklasse < 3 jaar

MORC 132

-

-

Tafeldruiven in leeftijdsklasse 3 t/m 9 jaar

Hectaren tafeldruiven in leeftijdsklasse 3 t/m 9 jaar

MORC 133

-

-

Tafeldruiven in leeftijdsklasse 10 t/m 19 jaar

Hectaren tafeldruiven in leeftijdsklasse 10 t/m 19 jaar

MORC 134

-

-

Tafeldruiven in leeftijdsklasse 20 t/m 49 jaar

Hectaren tafeldruiven in leeftijdsklasse 20 t/m 49 jaar

MORC 135

-

-

Tafeldruiven in leeftijdsklasse >= 50 jaar

Hectaren tafeldruiven in leeftijdsklasse >= 50 jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: tafeldruiven: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de wijnstokken

MORC 136

-

-

Tafeldruiven in dichtheidsklasse < 1 000 planten/hectare

Hectaren tafeldruiven in dichtheidsklasse < 1 000 planten/hectare

MORC 137

-

-

Tafeldruiven in dichtheidsklasse 1 000  t/m 1 499 planten/hectare

Hectaren tafeldruiven in dichtheidsklasse 1 000  t/m 1 499 planten/hectare

MORC 138

-

-

Tafeldruiven in dichtheidsklasse >= 1 500 planten/hectare

Hectaren tafeldruiven in dichtheidsklasse >= 1 500 planten/hectare

 

Gedetailleerd onderwerp: druiven voor de productie van rozijnen: oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

MORC 139

-

Druiven voor de productie van rozijnen

Hectaren druiven voor de productie van rozijnen

MORC 140

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse < 3 jaar

Hectaren druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse < 3 jaar

MORC 141

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse 3 t/m 9 jaar

Hectaren druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse 3 t/m 9 jaar

MORC 142

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse 10 t/m 19 jaar

Hectaren druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse 10 t/m 19 jaar

MORC 143

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse 20 t/m 49 jaar

Hectaren druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse 20 t/m 49 jaar

MORC 144

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse >= 50 jaar

Hectaren druiven voor de productie van rozijnen in leeftijdsklasse >= 50 jaar

 

Gedetailleerd onderwerp: druiven voor de productie van rozijnen: oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de wijnstokken

MORC 145

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in dichtheidsklasse < 1 000 planten/hectare

Hectaren druiven voor de productie van rozijnen in dichtheidsklasse < 1 000 planten/hectare

MORC 146

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in dichtheidsklasse 1 000  t/m 1 499 planten/hectare

Hectaren druiven voor de productie van rozijnen in dichtheidsklasse 1 000  t/m 1 499 planten/hectare

MORC 147

-

-

Druiven voor de productie van rozijnen in dichtheidsklasse >= 1 500 planten/hectare

Hectaren druiven voor de productie van rozijnen in dichtheidsklasse >= 1 500 planten/hectare


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/344


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2287 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2021

tot instelling van definitieve compenserende rechten op aluminium converter foil van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2170 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op aluminium converter foil van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 15 en artikel 24, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Opening van het onderzoek

(1)

Op 4 december 2020 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 10 van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad (“de basisverordening”) een antisubsidieprocedure ingeleid met betrekking tot de invoer in de Unie van aluminium converter foil (“ACF”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“China”, “de VRC” of “het betrokken land”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (“het bericht van inleiding”) (2).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 21 oktober 2020 werd ingediend door zes producenten in de Unie (“de klagers”), die meer dan 50 % van de totale productie in de Unie van aluminium converter foil vertegenwoordigen. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal inzake subsidiëring en schade als gevolg daarvan was voldoende om de opening van een onderzoek te rechtvaardigen.

(3)

Voorafgaand aan de opening van het antisubsidieonderzoek heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening de Chinese overheid (3) ervan in kennis gesteld dat zij een met het nodige bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen, en haar uitgenodigd voor overleg. Op 30 november 2020 vond het overleg plaats. Daarbij kon echter geen overeenstemming worden bereikt.

(4)

Op 22 oktober 2020 opende de Commissie een afzonderlijk antidumpingonderzoek naar hetzelfde product van oorsprong uit de VRC (“het afzonderlijke antidumpingonderzoek”) (4). De analyse van de schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie in het onderhavige antisubsidieonderzoek en in het afzonderlijke antidumpingonderzoek zijn mutatis mutandis dezelfde, aangezien de definitie van de bedrijfstak van de Unie, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de beoordelingsperiode en het onderzoektijdvak in beide onderzoeken dezelfde zijn.

1.1.1.   Opmerkingen betreffende de opening van het onderzoek

(5)

De Chinese overheid stelde voor en na de opening dat geen onderzoek moest worden geopend omdat de klacht niet voldeed aan de vereisten inzake bewijsmateriaal van artikel 11, leden 2 en 3, van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (“SCM-overeenkomst”) en artikel 10, lid 2, van de basisverordening. Volgens de Chinese overheid was er onvoldoende bewijsmateriaal van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, schade en een oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring en de schade. De Chinese overheid herhaalde naar aanleiding van de opening van het onderzoek dat de klacht met betrekking tot een aantal subsidieregelingen niet voldoende bewijsmateriaal bevatte om aan de bewijsnorm te voldoen; ongeacht de informatie waarover de klager redelijkerwijs kan beschikken, moet er altijd voldoende bewijsmateriaal zijn inzake het bestaan en de aard van een subsidie, aanmerkelijke schade en een oorzakelijk verband. De Chinese overheid heeft dit argument ook na de mededeling van de definitieve bevindingen weer naar voren gebracht.

(6)

De Chinese overheid stelde naar aanleiding van de opening van het onderzoek en eveneens na de mededeling van de definitieve bevindingen ook dat het memorandum van de Commissie over de toereikendheid van het bewijsmateriaal en de antisubsidievragenlijsten verder ging dan de beweringen in de klacht en dat de Commissie extra bewijsmateriaal aan de klacht had toegevoegd om de inleiding van het onderzoek te rechtvaardigen. De Chinese overheid stelde dat de Commissie de reikwijdte van het onderzoek had verruimd door dergelijke elementen toe te voegen. Meer bepaald argumenteerde de Chinese overheid dat de Commissie de reikwijdte van het onderzoek had verruimd door verwijzingen toe te voegen naar documenten zoals een rapport uit 2018 over aluminium, de “Made in China 2025”-strategie, een analyse van het Amerikaanse Ministerie van Handel over aluminiumproducten uit 2018, en door de Chinese Export & Credit Insurance Corporation (“Sinosure”) toe te voegen aan de lijst van financiële instellingen die moeten worden onderzocht, of door informatie te vragen over de China Banking and Insurance Regulatory Commission (de “CBIRC”).

(7)

De Commissie heeft het argument van de Chinese overheid met betrekking tot de toereikendheid van het bewijsmateriaal verworpen. Het bewijsmateriaal in de klacht bestond immers uit de gegevens waarover de klager in dat stadium redelijkerwijs kon beschikken. Zoals aangetoond in het memorandum over de toereikendheid van het bewijsmateriaal, met daarin de beoordeling door de Commissie van al het haar ter beschikking staande bewijsmateriaal inzake de VRC en op basis waarvan de Commissie het onderzoek had geopend, was er in de fase van de opening van het onderzoek voldoende bewijs dat de vermeende subsidies, gezien het bestaan, de omvang en de aard ervan, aanleiding tot compenserende maatregelen konden geven. De klacht bevatte ook voldoende bewijs dat als gevolg van de invoer met subsidiëring schade werd berokkend aan de bedrijfstak van de Unie.

(8)

De Commissie verwierp ook het argument betreffende de reikwijdte van het onderzoek. Het memorandum over de toereikendheid van het bewijsmateriaal bevat een onderzoek van de elementen waarover de Commissie beschikt, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de door de klager aangevoerde elementen. De elementen in de klacht werden inderdaad samen geanalyseerd en met andere bij de Commissie bekende feiten bevestigd, overeenkomstig de vaste praktijk. Zoals vermeld in het bericht van inleiding, heeft de Commissie, gezien artikel 10, leden 2 en 3, van de basisverordening een memorandum opgesteld over de toereikendheid van het bewijsmateriaal, dat haar beoordeling bevat van alle bewijzen met betrekking tot de VRC waarover zij beschikt en op basis waarvan zij het onderzoek heeft geopend. De reikwijdte van het onderzoek wordt dus niet beperkt tot het bewijsmateriaal en de beweringen in de klacht, maar kan worden aangevuld met andere informatie waarover de Commissie beschikt. Bovendien kan de Commissie tijdens het onderzoek alle informatie onderzoeken die van belang is voor de vermeende subsidies en is zij niet beperkt tot de informatie in de klacht. Dit geldt ook voor de financiële instellingen die preferentiële financiering verstrekken, zoals Sinosure, en voor de betrokken regelgevende instanties, zoals de CBRC.

(9)

Hoewel de Chinese overheid haar argumenten met betrekking tot de toereikendheid van het bewijsmateriaal en de reikwijdte van het onderzoek ook na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde, voerde zij geen nieuwe substantiële argumenten of bewijzen aan. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

(10)

De Chinese overheid voerde in haar opmerkingen na de opening aan dat de klager de Chinese wetten selectief heeft gebruikt en het verband tussen die wetten en de ACF-sector verkeerd heeft geïnterpreteerd. De Chinese overheid verklaarde dat beleidsdocumenten, zoals het tiende tot en met het dertiende vijfjarenplan, de Richtsnoeren voor de aanpassing van de industriële structuur (2005) en het ontwikkelingsplan voor de non-ferrometaalsector (2016-2020) slechts richtsnoeren zijn die niet bindend zijn. De Chinese overheid stelde verder dat in de vijfjarenplannen niet specifiek naar ACF wordt verwezen.

(11)

De Commissie merkte op dat de Chinese overheid niet het bestaan van dergelijke plannen, programma’s of aanbevelingen betwist, maar enkel de mate waarin zij bindend zijn of de ACF-sector bestrijken. De Commissie merkte voorts op dat de klager bewijsmateriaal had verstrekt waaruit bleek dat de non-ferrometaalsector, waarvan de aluminiumindustrie deel uitmaakt, wordt genoemd in verschillende regeringsdocumenten. De Chinese overheid leverde geen enkel bewijs dat die documenten niet op het betrokken product van toepassing zouden zijn.

(12)

De Chinese overheid verklaarde tevens dat staatsondernemingen, staatsbanken of Sinosure niet als overheidsinstanties kunnen worden aangemerkt en dat de klager zich ten onrechte baseerde op formele aanwijzingen van zeggenschap, zoals het eigendomsrecht van de Chinese overheid en haar vermeende bevoegdheid om leidinggevende ambtenaren aan te stellen of te benoemen, om een ongegronde conclusie te trekken dat alle staatsondernemingen/staatsbanken als overheidsinstanties optraden. De Chinese overheid stelde verder dat de klager zich op eerdere zaken van de Commissie of het Ministerie van Handel van de Verenigde Staten baseerde om de aard van de functies die de banken uitoefenden en de aard en reikwijdte van het overheidsgezag dat zij uitoefenden, te beoordelen. De Chinese overheid stelde ook dat bevindingen uit het verleden van de Commissie voor niet-verbonden sectoren geen afdoende bewijs in de klacht konden vormen en dat zij evenmin bewijzen dat staatsbanken en Sinosure in het huidige onderzoek als overheidsinstanties hebben gehandeld.

(13)

De Commissie merkte op dat dit argument van de Chinese overheid samenhangt met het reeds aangehaalde argument en dat in de klacht onder meer de Chinese bankenwet wordt genoemd, waarvan de Chinese overheid niet betwist dat deze Chinese wetgeving is. De Commissie wijst erop dat in recente antisubsidieonderzoeken van de EU die betrekking hadden op dezelfde subsidieprogramma’s als die waarop de klacht betrekking heeft en waarbij ook was onderzocht of staatsondernemingen/staatsbanken als overheidsinstanties optraden, was geconcludeerd dat dit het geval was (5). Het feit dat deze onderzoeken betrekking hadden op bedrijfstakken die geen verband hielden met de ACF-sector, doet niets af aan de kwalificatie van de bovengenoemde instellingen als overheidsinstanties. Bovendien kan bewijs van overheidseigendom worden beschouwd als bewijs “dat aantoont of erop wijst” dat een entiteit een overheidsorgaan is dat een financiële bijdrage kan verlenen (6).

(14)

De Chinese overheid stelde in haar opmerkingen na de opening dat er in de financiële sector aanzienlijke wijzigingen en hervormingen hebben plaatsgevonden en dat de klacht dus niet kon steunen op een reeds bestaande situatie. De Commissie merkte echter op dat de klager in de klacht tevens aanvullend bewijsmateriaal had verstrekt inzake de voortzetting van de subsidieprogramma’s. De Commissie herinnerde er voorts aan dat de Chinese overheid geen bewijsmateriaal heeft verstrekt dat de voortzetting van de desbetreffende programma’s weerlegt. In het stadium van de opening leek het beschikbare bewijsmateriaal er dus op te wijzen dat er geen sprake was van een relevante wijziging in de betrokken subsidieprogramma’s.

(15)

De Chinese overheid stelde tegelijkertijd in haar opmerkingen dat bepaalde richtsnoeren, waaronder de Tijdelijke bepalingen inzake de bevordering van de aanpassing van de industriële structuur (Besluit nr. 40 uit 2005 van de Staatsraad) (“Besluit nr. 40”) met verwijzing naar de “elfde vijfjarenplannen”, verouderd zijn en niet langer van toepassing zijn tijdens het OT.

(16)

In hoofdstuk III van Besluit nr. 40 wordt verwezen naar de “Richtsnoeren voor de aanpassing van de industriële structuur”, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen drie categorieën van projecten, namelijk aangemoedigde, beperkte en geschrapte projecten.

(17)

Voor zover de Commissie weet, is de meest recente wijziging van de Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie goedgekeurd bij Besluit nr. 29 van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming van de Volksrepubliek China van 27 augustus 2019 en is deze op 1 januari 2020 in werking getreden (7). Deze nieuwe “Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie van 2019)” is tijdens het onderzoektijdvak goedgekeurd en in werking getreden. Derhalve was de “Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie” waarnaar in Besluit nr. 40 wordt verwezen, tijdens het onderzoektijdvak van toepassing.

(18)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de Chinese overheid haar argument dat de Commissie de rol van de plannen en projecten van de Chinese regering verkeerd had geïnterpreteerd en bleef zij erbij dat dit louter niet juridisch bindende richtsnoeren zijn. Zij was het ook oneens met het gebruik van in eerdere onderzoeken vastgestelde feiten en met het gebruik van referenties uit het werkdocument van de diensten van de Commissie van 2017 over verstoringen van betekenis in de economie van de Volksrepubliek China met het oog op handelsbeschermingsonderzoeken (8), dat de Chinese overheid als onjuist en niet objectief beschouwt, aangezien het specifiek werd geschreven om de opening van handelsbeschermingsonderzoeken te vergemakkelijken. De Chinese overheid maakte voorts bezwaar tegen het standpunt van de Commissie dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wet- en regelgeving en de overheidsplannen van toepassing blijven, tenzij wordt aangetoond dat zij ingetrokken of vervangen zijn.

(19)

Ten eerste merkte de Commissie op dat de Chinese overheid geen nieuwe substantiële argumenten of bewijzen heeft aangevoerd met betrekking tot de algemene rol van de plannen en projecten van de Chinese regering en het bindende karakter ervan.

(20)

Ten tweede, wat betreft het gebruik van informatie in het rapport over China, maakt het feit dat het document werd gepubliceerd met inachtneming van het mogelijke gebruik ervan in handelsbeschermingsonderzoeken, het daarin vervatte objectieve bewijsmateriaal als zodanig niet onjuist of onpartijdig, zoals de Chinese overheid beweert. De Commissie merkt ook op dat zij in het huidige onderzoek slechts twee keer naar dit document heeft verwezen, eenmaal als algemene inleiding op het systeem van vijfjarenplannen en eenmaal in het kader van het leggen van een verband tussen planningsdocumenten en aangemoedigde sectoren. Deze verwijzingen werden gebruikt in combinatie met en bevestigd door andere referenties, waaronder documenten die door de Chinese overheid zelf zijn afgegeven.

(21)

Ten derde blijft de Commissie bij haar standpunt dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wet- en regelgeving en de overheidsplannen van toepassing blijven, tenzij wordt aangetoond dat zij ingetrokken of vervangen zijn. In het kader van het onderzoek heeft de Commissie de Chinese overheid een lijst toegezonden van referentiedocumenten betreffende het algemene rechtskader, de regels en procedures die in de VRC van toepassing zijn, alsook enkele specifieke documenten met betrekking tot de betrokken bedrijfstak. De Chinese overheid werd verzocht de volledigheid en geldigheid van deze documenten te onderzoeken en ze waar nodig bij te werken of aan te vullen. Na ontvangst van een onderbouwd antwoord en bijgewerkte referentiedocumenten van de Chinese overheid was de Commissie van oordeel dat redelijkerwijs kon worden aangenomen dat de niet ingetrokken of vervangen documenten nog steeds van toepassing waren.

(22)

De in dit verband door de Chinese overheid aangevoerde argumenten werden derhalve afgewezen.

(23)

Na de opening van het onderzoek stelde de Chinese overheid verder dat de klager de voorwaarden voor toepassing van een buitenlandse benchmark voor grondgebruiksrechten niet noemde. De Commissie stelde evenwel vast dat de argumenten in de klacht steun vinden in recent antisubsidieonderzoek van de EU dat dienaangaande wijst op de noodzaak van aan de omstandigheden in de VRC aangepaste externe benchmarks (9).

(24)

De Chinese overheid stelde bovendien dat diverse subsidieregelingen die de klager aanvoerde niet als subsidie konden worden beschouwd, aangezien de klacht geen gedetailleerd bewijsmateriaal bevatte over het bestaan, het bedrag en de aard van deze subsidies, noch over het rechtstreekse verband tussen de subsidie en het betrokken product. Verder stelde de Chinese overheid met betrekking tot diverse subsidies dat de klager geen bewijsmateriaal had verstrekt inzake voordeel en specificiteit.

(25)

De Commissie oordeelt dat de klager voldoende bewijs van het bestaan, het bedrag, de aard, het voordeel en de specificiteit had verstrekt, voor zover dat hem redelijkerwijs ter beschikking stond. Voorts wijst de Commissie erop dat in recente antisubsidieonderzoeken van de EU die betrekking hadden op dezelfde subsidieprogramma’s als die waarop de klacht betrekking heeft ook het voordeel en de specificiteit van dezelfde programma’s waren onderzocht en dat de conclusies over deze kwesties verschillend waren9. Hoe dan ook, de Commissie bestudeerde het bewijsmateriaal in de klacht en voerde haar eigen beoordeling uit van alle relevante elementen in het memorandum over de toereikendheid van het bewijsmateriaal, dat bij de inleiding van de procedure in het niet-vertrouwelijke dossier werd opgenomen. De Chinese overheid herhaalde haar opmerkingen naar aanleiding van de inleiding van de procedure, maar verstrekte geen aanvullend bewijsmateriaal.

(26)

Daarom concludeerde de Commissie dat de klacht voldoende bewijsmateriaal bevatte om het bestaan van de vermeende subsidiëring door de Chinese overheid te staven.

(27)

De Chinese overheid heeft in haar opmerkingen na de inleiding aangegeven dat de belastingregeling waarbij een btw-teruggave werd verleend voor in het binnenland geproduceerde apparatuur, was beëindigd. De Commissie heeft nota genomen van deze opmerking, maar wees erop dat de belastingregelingen in verband met btw-teruggave of vrijstelling van invoerrechten en btw op ingevoerde apparatuur, nog steeds voordeel bieden, zoals afschrijving over de levensduur van de betrokken apparatuur, mogelijk ook tijdens het onderzoektijdvak.

(28)

Na de inleiding van de procedure voerde de Chinese overheid ook aan dat de klagers er ten onrechte van uitgaan dat de ACF-sector in de Unie verschillende directe en indirecte subsidies, steun en stimulansen in diverse vormen van de EU en de autoriteiten van de lidstaten ontvangt en dat de Commissie niet met twee maten mag meten. Ook na de mededeling van de definitieve bevindingen bracht de Chinese overheid dit argument weer ter tafel.

(29)

Dit argument inzake subsidies in de EU heeft geen rol gespeeld bij de beoordeling van de Commissie die ten grondslag ligt aan de inleiding van deze zaak, aangezien subsidies in de EU niet vallen onder de met het oog hierop beoordeelde factoren.

1.2.   Registratie van de invoer, niet-instelling van voorlopige maatregelen en vervolg van de procedure

(30)

De bedrijfstak van de Unie heeft geen verzoek om registratie van de invoer op grond van artikel 24, lid 5, van de basisverordening ingediend.

(31)

Op 6 augustus 2021 stelde de Commissie overeenkomstig artikel 29 bis, lid 2, van de basisverordening de belanghebbenden in kennis van haar voornemen geen voorlopige maatregelen in te stellen en het onderzoek voort te zetten. Aangezien geen voorlopige compenserende maatregelen werden ingesteld, heeft de Commissie de invoer niet geregistreerd overeenkomstig artikel 24, lid 5, punt a), van de basisverordening. De Commissie heeft vervolgens alle gegevens verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte.

1.3.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(32)

Het onderzoek naar de subsidiëring en de schade had betrekking op de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 (“het onderzoektijdvak” of “OT”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot aan het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

(33)

Zowel het lopende antisubsidieonderzoek als het in overweging 4 vermelde antidumpingonderzoek hebben hetzelfde onderzoektijdvak en dezelfde beoordelingsperiode.

1.4.   Belanghebbenden

(34)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie belanghebbenden uitgenodigd contact met haar op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast stelde de Commissie de klager, de Chinese overheid, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, alsmede de haar bekende importeurs en gebruikers specifiek in kennis van de opening van het onderzoek en nodigde zij hen uit mee te werken.

(35)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de opening van het onderzoek en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

(36)

Verschillende partijen hebben verzocht om een hoorzitting met de diensten van de Commissie. De partijen die binnen de gestelde termijnen een verzoek hadden ingediend, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Xiamen Xiashun Aluminium Foil Co. Ltd verzocht om tussenkomst van de raadadviseur-auditeur, en op 8 april 2021 vond een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur plaats.

1.5.   Samenstelling van een steekproef

1.5.1.   Steekproef van producenten in de Unie

(37)

In het bericht van inleiding kondigde de Commissie aan dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De Commissie had de steekproef samengesteld op basis van het productie- en verkoopvolume van het soortgelijke product in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. De steekproef bestond uit drie producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigden meer dan 50 % van de geschatte totale productie en 40 % van de geschatte totale verkoop in de Unie van het soortgelijke product. De Commissie nodigde de belanghebbenden uit om opmerkingen over de voorlopige steekproef in te dienen. Er zijn geen opmerkingen ontvangen en de steekproef is derhalve bevestigd.

1.5.2.   Steekproef van importeurs

(38)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken.

(39)

Twee niet-verbonden importeurs hebben de gevraagde informatie geleverd en hebben ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. Aangezien er weinig antwoorden zijn ontvangen, was het in dit geval niet nodig een steekproef van niet-verbonden importeurs samen te stellen.

1.5.3.   Steekproef van producenten-exporteurs in China

(40)

Om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in China verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Bovendien heeft de Commissie de vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China verzocht eventuele andere producenten-exporteurs die in deelname aan het onderzoek geïnteresseerd konden zijn te identificeren en/of contact met hen op te nemen.

(41)

Negen producenten-exporteurs of groepen van producenten-exporteurs in de VRC verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van drie groepen producenten-exporteurs samengesteld op basis van het grootste representatieve uitvoervolume naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Deze ondernemingen vertegenwoordigden meer dan 90 % van de geschatte totale invoer in de Unie van het betrokken product.

(42)

Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de basisverordening werden alle bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van het betrokken land geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er werden geen opmerkingen ontvangen.

(43)

De steekproef van groepen producenten-exporteurs ziet er als volgt uit:

Nanshan Group, met inbegrip van Yantai Donghai Aluminum Foil Co., Ltd.

Wanshun Group, met inbegrip van Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., Ltd.

Daching Group, met inbegrip van Xiamen Xiashun Aluminium Foil Co., Ltd.

1.6.   Individueel onderzoek

(44)

Vier van de Chinese producenten-exporteurs die het steekproefformulier terugstuurden, lieten de Commissie weten van plan te zijn te verzoeken om een individueel onderzoek op grond van artikel 27, lid 3, van de basisverordening. De Commissie stelde de vragenlijst op de dag van de opening van het onderzoek online beschikbaar. Daarnaast stelde de Commissie de niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs ervan in kennis dat zij een vragenlijst moesten invullen als zij individueel wilden worden onderzocht. Door geen van hen is echter een ingevulde vragenlijst ingediend. Derhalve waren individuele onderzoeken niet mogelijk.

1.7.   Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken

(45)

De Commissie stuurde een vragenlijst naar de klager en de vragenlijsten voor de producenten in de Unie, importeurs, gebruikers en producenten-exporteurs in China werden op de dag van de opening van het onderzoek online beschikbaar gesteld (10).

(46)

De Commissie heeft de Chinese overheid ook een vragenlijst toegezonden, met specifieke vragenlijsten voor Sinosure, de banken en andere financiële instellingen die financiering of exportkredieten aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben verstrekt, en voor de tien grootste producenten en distributeurs van de inputs die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs worden gebruikt. Om administratieve redenen werd de Chinese overheid tevens verzocht de door deze financiële instellingen en producenten of distributeurs van inputs gegeven antwoorden te verzamelen en rechtstreeks toe te zenden aan de Commissie.

(47)

De Commissie heeft van de Chinese overheid een antwoord op de vragenlijst ontvangen, met inbegrip van een antwoord op de vragenlijst van de Export-Import Bank of China (“EXIM Bank”) en Sinosure. Er werd echter geen antwoord ontvangen van de andere banken of financiële instellingen, noch van de belangrijkste producenten en distributeurs van de inputs.

(48)

De Commissie ontving tevens antwoorden op de vragenlijst van alle in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs, de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, negen gebruikers en één niet-verbonden importeur.

(49)

Onverminderd de toepassing van artikel 28 van de basisverordening verzamelde en controleerde de Commissie alle informatie die nodig werd geacht voor het doen van vaststellingen in verband met subsidiëring, schade en het belang van de Unie. Wegens de uitbraak van de COVID-19-pandemie en de maatregelen die daarop werden genomen om de uitbraak het hoofd te bieden (“de COVID-19-mededeling”) (11) kon de Commissie geen controles ter plaatse uitvoeren bij de Chinese overheid, de in de steekproef opgenomen ondernemingen en de medewerkende importeurs en gebruikers. In plaats daarvan heeft de Commissie een controle op afstand van de door de Chinese overheid verstrekte informatie verricht, waaraan ambtenaren van de betrokken ministeries en andere overheidsinstanties hebben deelgenomen. Voorts heeft de Commissie de controles op afstand van de volgende ondernemingen via videoconferentie uitgevoerd:

a)

Producenten in de Unie

Carcano Antonio Spa, (“Carcano”), Italië;

Eurofoil Luxembourg SA (“Eurofoil”), Luxemburg;

Hydro Aluminium Rolled Products GmbH (“Hydro”), Duitsland;

b)

Gebruikers

Manreal (“Manreal”), Spanje

Walki Group Oy (“Walki”), Finland

c)

In de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in China

1)

Nanshan Group:

Yantai Donghai Aluminium Foil Co., Ltd (“Donghai Foil”)

Yantai Jintai International Trade Co., Ltd.

Longkou Nanshan Aluminium New Material Co., Ltd.

Longkou Nanshan Aluminum Rolling New Material Co., Ltd.

Shandong Nanshan Aluminium Co., Ltd (“Shandong Nanshan”)

Nanshan Group Co., Ltd (“Nanshan Group Co., Ltd”)

Nanshan Group Finance Co., Ltd (“Nanshan Finance”)

Longkou Donghai Alumina Co., Ltd.

Shandong Yili Electric Industry Co., Ltd.

2)

Wanshun Group:

Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., Ltd.

Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., (HK) Ltd.

Anhui Maximum Aluminium Industries Co., Ltd.

Shantou Wanshun New Material Group Co., Ltd (“Shantou Wanshun”)

Jiangsu Huafeng Aluminium Industry Co., Ltd.

3)

Daching Group en verbonden ondernemingen:

Xiamen Xiashun Aluminium Foil Co. Ltd (“Xiamen Xiashun”)

Xiamen Qishun Real Estate Co., Ltd.

Yunnan Yongshun Aluminum Co., Ltd (“Yongshun”)

Yunnan Yunlv Yongxin Metal Processing Co., Ltd (“Yongxin”)

Daching Enterprises Ltd.

(50)

De geplande controle op afstand bij Manreal kon wegens een gebrek aan medewerking niet worden voltooid. Manreal verzocht om tussenkomst van de raadadviseur-auditeur, die bevestigde dat de beëindiging van de controle op afstand geen schending van het recht van verweer van Manreal vormde. De door Manreal beantwoorde vragenlijst werd derhalve niet in aanmerking genomen voor de definitieve bevindingen. Dit had echter geen gevolgen voor de conclusies over het belang van de Unie. Ondanks de beëindiging van de controle op afstand werd deze onderneming nog steeds beschouwd als een belanghebbende en werden haar opmerkingen bij het onderzoek in aanmerking genomen.

1.8.   Mededeling van de definitieve bevindingen

(51)

Op 3 november 2021 heeft de Commissie alle partijen ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zij voornemens was een definitief antisubsidierecht in te stellen voor de invoer van het betrokken product (hierna: “mededeling van de definitieve bevindingen”).

(52)

Alle belanghebbenden konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen indienen. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de opening van het onderzoek en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

(53)

De Commissie is in deze verordening ingegaan op opmerkingen die tijdens de antisubsidieprocedure zijn ingediend. In het kader van het afzonderlijke antidumpingonderzoek ingediende opmerkingen zijn in deze verordening alleen behandeld als door de partijen uitdrukkelijk werd vermeld dat de ingediende opmerkingen beide procedures betroffen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(54)

Het betrokken product is aluminium converter foil met een dikte van minder dan 0,021 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een gewicht van meer dan 10 kg (“het betrokken product”).

(55)

De volgende producten blijven buiten beschouwing:

a)

aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm en een gewicht van meer dan 10 kg;

b)

aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik met een dikte van niet minder dan 0,007 mm en minder dan 0,008 mm, ongeacht de breedte van de rollen, al dan niet gegloeid;

c)

aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, op rollen met een breedte van meer dan 650 mm, al dan niet gegloeid;

d)

aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik met een dikte van meer dan 0,018 mm en minder dan 0,021 mm, ongeacht de breedte van de rollen, al dan niet gegloeid.

2.2.   Soortgelijk product

(56)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat in het betrokken land wordt vervaardigd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en

het product dat in de Unie door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en aldaar wordt verkocht.

(57)

De Commissie besliste in dit stadium dan ook dat die producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 2, punt c), van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(58)

Verschillende partijen hebben verzoeken ingediend om de volgende producten van de productomschrijving uit te sluiten: ACF met een dikte van minder dan 6 micron (“ACF< 6”) en ACF voor accu’s voor elektrische auto’s (“ACF voor autoaccu’s”).

2.3.1.   ACF met een dikte van minder dan 6 micron

(59)

Verscheidene gebruikers (Walki, Gascogne en Alupol) stelden dat de producenten in de Unie geen ACF< 6 aanbieden. Dit zou blijken uit het feit dat de producenten in de Unie dergelijke producten niet aanprijzen op hun websites en brochures en uit het feit dat zij bestellingen van dit product weigeren. De producenten in de Unie zouden er evenmin belangstelling voor hebben om ACF< 6 aan te bieden, aangezien hun productiecapaciteit volledig wordt ingezet voor andere productbestellingen, waarbij rekening wordt gehouden met de verwachte vraag naar folie voor autoaccu’s. Producenten in de Unie zouden niet in staat zijn de gevraagde “commerciële” kwaliteit te leveren, met name wat betreft de porositeit/permeabiliteit, gemeten in het maximum aantal perforaties per vierkante meter. Voorts zou het gebruik van dunner ACF milieuvriendelijker zijn en zou het ook om die reden van de productomschrijving moeten worden uitgesloten.

(60)

Bovendien voerde Huhtamäki aan dat de bedrijfstak van de Unie bevoorradingsproblemen heeft voor dunnere ACF.

(61)

De Commissie heeft alle negen gebruikers die aan het onderzoek meewerken, verzocht hun huidige vraag naar en bronnen voor ACF< 6 te specificeren. Slechts één gebruiker bevestigde dat hij tijdens het OT van één Chinese producent een hoeveelheid ACF< 6 had gekocht die de kwaliteitsdrempel voor commerciële productie overschreed. Maar zelfs voor deze gebruiker vertegenwoordigt ACF< 6 een zeer klein deel van zijn ACF-verbruik. Andere gebruikers hebben alleen melding gemaakt van verzoeken van hun respectieve afnemers om producten die ACF< 6 bevatten, welke verzoeken hebben geleid tot proefbestellingen na het OT bij zowel de ACF-sector van de Unie als Chinese producenten.

(62)

Uit de antwoorden bleek dat de vraag naar ACF< 6 pas zeer recentelijk is begonnen en een stijgende tendens vertoont. Er was in de afgelopen tien jaar een beperkte vraag naar ACF< 6, maar er is geen sprake van een duidelijk patroon. Dit strookt met de uitleg van de producenten in de Unie dat er in het verleden ook een geleidelijke verschuiving was naar dunnere ACF, van 7-8 micron — wat in het verleden de lagere range was — naar 6 en 6,35 micron — wat thans de norm voor veel toepassingen wordt.

(63)

Hoewel een enquête onder de producenten in de Unie heeft uitgewezen dat, afgezien van rechtstreekse onderhandelingen, geen van hen momenteel actief ACF< 6 op de markt brengt, heeft de Commissie voldoende bewijsmateriaal verzameld waaruit blijkt dat de producenten in de Unie in staat zijn ACF< 6 te produceren. Dit omvat de productie van proefrollen na het OT, die volgens de proefdocumentatie voldeden aan de technische eisen van de koper. Voorts kon de Commissie bevestigen dat verschillende producenten in de Unie gedurende een periode van tien jaar voorafgaand aan het OT ACF< 6 in commerciële productiehoeveelheden hebben verkocht, zij het op beperkte schaal. De Commissie heeft ook investeringen in kwaliteitscontrole vastgesteld. De Commissie concludeerde derhalve dat de bedrijfstak van de Unie kwaliteit kan leveren om aan de marktvraag te voldoen.

(64)

Ten tweede wordt de capaciteit om ACF< 6 te produceren beperkt door de laatste stap, d.w.z. de walserijen. De Commissie heeft de capaciteit van verschillende producenten in de Unie voor deze laatste stap daarom geanalyseerd en heeft daarbij ook rekening gehouden met de vraag naar andere producten in de verschillende productiefasen. Alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie beschikken over voldoende vrije capaciteit om ACF< 6 te kunnen leveren, zelfs als de vraag naar folie voor autoaccu’s in de toekomst toeneemt. De Commissie kon derhalve het risico van bevoorradingstekorten bij een toekomstige toename van de vraag naar ACF< 6 niet bevestigen.

(65)

Ten derde, wat het argument betreft dat het gebruik van dunnere ACF milieuvriendelijker is, herinnerde de Commissie eraan dat het beoogde effect van handelsbeschermingsmaatregelen in de vorm van rechten niet is de invoer van een bepaald product te verhinderen, maar erin bestaat te waarborgen dat die invoer wordt verhandeld tegen geen schade veroorzakende prijzen. De Commissie wees er ook op dat de producenten in de Unie in staat zijn om ACF< 6 te produceren.

(66)

Wat ten slotte het argument van Huhtamäki betreffende de bevoorradingsproblemen betreft, is uit het onderzoek gebleken dat de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie voor ACF< 6 aanzienlijk groter is dan de vraag.

(67)

In het licht van bovenstaande overwegingen heeft de Commissie het verzoek om ACF< 6 van de omschrijving van het onderzochte product uit te sluiten, afgewezen.

(68)

Gascogne verzocht om haar argumenten in het kader van de afzonderlijke antidumpingprocedure met betrekking tot hetzelfde product van oorsprong uit de VRC in dit antisubsidieonderzoek op te nemen. De Commissie heeft dezelfde argumenten reeds behandeld in de overwegingen 25 tot en met 28 van Verordening (EU) 2021/2170.

(69)

Ook Walki verzocht haar argumenten in het afzonderlijke antidumpingonderzoek in dit antisubsidieonderzoek op te nemen. In dit verband verwijst de Commissie naar haar bevindingen in de overwegingen 29 tot en met 32 van Verordening (EU) 2021/2170.

(70)

Bovendien heeft Walki tijdens zijn hoorzitting na de mededeling van de definitieve bevindingen uiteengezet dat er na het OT in oktober 2021 nog steeds geen sprake was van een actief aanbod of actieve verkoop van ACF< 6 door Europese producenten op de open markt. Walki verstrekte bewijsmateriaal waaruit blijkt dat hij na het OT geen positief antwoord heeft ontvangen op zijn verzoeken om een prijsopgave voor ACF< 6 en legde uit dat slechts één producent in de Unie in staat zou zijn orders voor ACF< 6 in commerciële hoeveelheden te aanvaarden. De Commissie heeft dezelfde argumenten reeds behandeld in overweging 28 van Verordening (EU) 2021/2170.

2.3.2.   ACF voor autoaccu’s

(71)

Eén belanghebbende, Xiamen, verzocht om uitsluiting van aluminiumfolie voor autoaccu’s om de volgende redenen:

aluminiumfolie voor autoaccu’s is een heel ander product met een ander gebruiksdoeleinde, omdat daarbij gebruik wordt gemaakt van de legeringen 1050/1060/1100/3003, terwijl bij de productie van ACF voor verpakkingen voornamelijk de legeringen 8079/8011 worden gebruikt;

ook de productieapparatuur en -processen zijn anders en leveren, in tegenstelling tot het doffe/glanzende oppervlak van andere ACF, twee glanzende oppervlakken op. Dit leidt tevens tot verschillende productiekosten en verkoopprijzen;

het wordt niet door de producenten in de Unie vervaardigd, en

het wordt momenteel niet naar de EU uitgevoerd.

(72)

De Commissie merkte in antwoord hierop ten eerste op dat alle door de belanghebbende genoemde legeringen hetzelfde kenmerk, delen dat zij allemaal meer dan 98 % aluminium bevatten, en dat de klacht niet beperkt is tot een specifieke legering. Het gebruik van verschillende legeringen voor verschillende productvarianten is niet ongebruikelijk en kan niet als een uitsluitingscriterium dienen.

(73)

Ten tweede is het glanzende/doffe oppervlak een gevolg van het samenwalsen van twee lagen ACF in de laatste wals, waarbij de tijdens het walsen naar elkaar toegekeerde zijden van ACF dof worden. Deze productiemethode werd behandeld door de klacht, waarin uitdrukkelijk werd vermeld dat beide oppervlakken van ACF glanzend kunnen zijn indien dit door de afnemer wordt gespecificeerd. Het beoogde gebruik als ACF voor autoaccu’s kan derhalve geen uitsluiting van de productomschrijving rechtvaardigen, aangezien de fysieke kenmerken van het product dezelfde zijn. Hetzelfde geldt voor de hogere kosten als gevolg van het walsen in één enkele laag.

(74)

Ten derde bevindt de productie van autoaccu’s in de Unie zich nog in de beginfase. De Commissie heeft vertrouwelijk bewijsmateriaal verzameld waaruit blijkt dat de producenten in de Unie zich voorbereiden om aan de vraag van dit opkomende marktsegment te voldoen. Het argument druist voorts in tegen het argument van Walki met betrekking tot de uitsluiting van ACF< 6, dat de bedrijfstak van de Unie zich zozeer zou kunnen richten op folie voor autoaccu’s dat hij mogelijk niet geïnteresseerd zou zijn om voldoende productiecapaciteit te wijden aan ACF< 6.

(75)

Ten vierde weerspiegelt het feit dat er momenteel geen grote hoeveelheden uit de VRC worden uitgevoerd, dat de productie van accu’s voor elektrische auto’s in de EU nog in de kinderschoenen staat, en vormt dit derhalve geen steekhoudend argument voor een uitsluiting.

(76)

Uit de analyse is gebleken dat ACF voor accu’s van elektrische auto’s technisch gezien is dat binnen de gedefinieerde reikwijdte van het onderzoek valt.

(77)

In het licht van bovenstaande overwegingen heeft de Commissie het verzoek om ACF voor autoaccu’s van de omschrijving van het onderzochte product uit te sluiten, afgewezen.

(78)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Xiamen Xiashun aan dat de vier argumenten van de Commissie ter ondersteuning van de afwijzing van de uitsluiting onjuist zijn, niet ingaan op de argumenten van Xiamen Xiashun en geen inzicht bieden in de inhoudelijke gegevens op basis waarvan de Commissie tot die conclusies kwam. De Commissie heeft in haar opmerkingen en de hoorzitting van 23 februari geen enkel feitelijk bewijs geleverd dat een reactie vormt op het door Xiamen Xiashun ingediende verzoek tot uitsluiting. De weigering om aan te geven op welke bewijzen de Commissie haar afwijzing heeft gebaseerd, schendt het recht van verweer van Xiamen Xiashun. Xiamen Xiashun voerde verder aan dat een late indiening van bewijsmateriaal door de klager met betrekking tot het verzoek tot uitsluiting van folie voor autoaccu’s in de antidumpingprocedure twijfels doet rijzen over het precieze bewijsmateriaal dat de Commissie in het antisubsidieonderzoek daadwerkelijk in aanmerking heeft genomen. Xiamen Xiashun voerde aan dat een opmerking van de klager van 19 juli 2021 dateert van na de uiterste termijn voor het indienen van opmerkingen in de voorlopige fase van het antidumpingonderzoek en niet in aanmerking moet worden genomen. Bovendien maakt een buitensporige graad van vertrouwelijkheid in de opmerking het voor Xiamen Xiashun onmogelijk om een zinvol antwoord te geven.

(79)

De opmerking van de klagers van 19 juli 2021 was een reactie op de opmerkingen van Xiamen Xiashun van 5 juli 2021, waarin Xiamen Xiashun argumenten aanvoerde om ACF voor accu’s van elektrische auto’s van de werkingssfeer uit te sluiten. De niet-vertrouwelijke versie van deze opmerking is niet overdreven onleesbaar gemaakt. Het onleesbaar maken van de naam van de onderneming die de technische details van de opmerking heeft voorbereid, alsmede van details over de technische productie, waren noodzakelijk om geen vertrouwelijke gegevens over de activiteiten van de onderneming bekend te maken. De Commissie verwerpt derhalve het argument dat zij de rechten van Xiamen Xiashun heeft geschonden door deze opmerking in aanmerking te nemen. Verder verwerpt de Commissie het argument dat zij niet heeft gepreciseerd welke bewijzen zij in aanmerking heeft genomen. De Commissie heeft noodzakelijkerwijs rekening gehouden met al het bewijsmateriaal in het dossier.

(80)

Xiamen Xiashun voerde aan dat aluminiumfolie voor accu’s voor elektrische auto’s vanwege de verschillende gebruiks- en technische kenmerken een nieuw product voor de industrie zou zijn, ook al gaat het om aluminiumfolie. De Commissie had echter al deze argumenten beantwoord door duidelijk aan te geven dat ook ACF voor accu’s van elektrische auto’s dezelfde technische kenmerken en productiefasen kent. De technische verschillen waarop Xiamen Xiashun zich had gebaseerd, gaven slechts een onderscheid te zien ten opzichte van andere soorten ACF, maar toonden niet aan dat ACF voor accu’s voor elektrische auto’s niet dezelfde kenmerken zou hebben als in de productomschrijving van het onderzoek waren vastgesteld. De Commissie heeft ook geantwoord op het argument dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat zou zijn ACF voor accu’s van elektrische auto’s te produceren. De Commissie wees het argument dan ook af.

(81)

Xiamen Xiashun voerde aan dat de Commissie kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt en het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden, aangezien zij het verstrekte bewijsmateriaal niet met de nodige zorgvuldigheid en onpartijdigheid heeft onderzocht en bij haar vaststellingen niet naar behoren rekening heeft gehouden met alle relevante bewijzen door geen zinvolle samenvatting te geven van de plannen van de producenten in de Unie om hun capaciteit om aan de vraag naar folie voor accu’s te voldoen te vergroten, en het door Xiamen Xiashun verstrekte bewijsmateriaal met betrekking tot de verwachte vraag naar folie voor accu’s te verwerpen.

(82)

Xiamen Xiashun voerde aan dat de verklaring van de Commissie dat “de aanzienlijke reservecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie aan de vraag op de opkomende markt van folie voor accu’s kan voldoen” in tegenspraak was met haar verklaring dat “gegevens waaruit blijkt dat de producenten in de Unie zich voorbereiden om aan de vraag naar folie voor accu’s te voldoen, uiterst vertrouwelijk zijn en niet kunnen worden samengevat, aangezien deze projecten nog niet openbaar en dus zeer gevoelig zijn”.

(83)

Xiamen Xiashun voerde ook aan dat de Commissie zijn uitgebreide overzicht van de verwachte vraag heeft afgewezen op grond van het feit dat bij verschillende accuprojecten was aangegeven dat de uitvoering op een onbepaald moment in de toekomst zou plaatsvinden. Xiamen Xiashun voerde aan dat dit inherent is aan gegevens over geplande projecten.

(84)

De verklaring van de Commissie dat de bedrijfstak van de Unie aan de vraag op de opkomende markt voor folie voor accu’s kan voldoen, heeft betrekking op de totale reservecapaciteit in de walserijen. De gegevens waaruit blijkt dat de producenten in de Unie zich voorbereiden op de vraag naar folie voor accu’s, hebben betrekking op de inspanningen van de bedrijfstak van de Unie om producten te kunnen vervaardigen die voldoen aan de specifieke door de accuproducenten gevraagde kenmerken. Door een samenvatting van deze inspanningen te verstrekken, zou de Commissie de zakelijke strategieën van producenten in de Unie onthullen. De genoemde verklaringen zijn dus niet met elkaar in tegenspraak. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(85)

Bij de beoordeling van het overzicht van de verwachte toekomstige vraag die Xiamen Xiashun op basis van een openbaar beschikbare bron heeft geleverd, heeft de Commissie een onderscheid gemaakt tussen projecten in een planningsfase met een specifiek tijdschema en geplande projecten waarvoor geen indicatie is van het jaar waarin zij operationeel zullen worden. Dit is geen afwijzing van door Xiamen Xiashun verstrekte bewijzen, maar een grondige analyse van de daadwerkelijke te verwachten vraag. De beoordeling van de vraag of de bedrijfstak van de Unie aan de verwachte toekomstige vraag kan voldoen, werd terecht gebaseerd op accuprojecten waarvan de uitvoering voor een specifiek jaar in de toekomst gepland is. Het argument werd derhalve afgewezen.

2.4.   Terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU

(86)

Deze zaak is ingeleid tijdens de overgangsperiode na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (“VK”) uit de EU. Tijdens deze overgangsperiode bleef het Verenigd Koninkrijk onderworpen aan het recht van de Unie. De overgangsperiode liep af op 31 december 2020. Bijgevolg komen in het VK gevestigde ondernemingen en verenigingen sinds 1 januari 2021 niet langer in aanmerking als belanghebbenden bij deze procedure. De conclusie is dat, aangezien het VK niet langer onderworpen is aan het Unierecht, de bevindingen inzake subsidie en schade gebaseerd zijn op de marktgegevens van de EU-27.

3.   SUBSIDIËRING

3.1.   Inleiding: Presentatie van plannen, projecten en andere documenten van de overheid

(87)

Alvorens de gestelde subsidiëring in de vorm van specifieke subsidies of subsidieprogramma’s te onderzoeken, heeft de Commissie plannen, projecten en andere documenten van de overheid die relevant zijn voor de analyse van de onderzochte subsidieprogramma’s beoordeeld. Zij stelde vast dat alle beoordeelde subsidies en subsidieprogramma’s een onderdeel vormen van de tenuitvoerlegging van de centrale planning van de Chinese overheid met het oog op stimulering van de ACF-sector, en wel om de volgende redenen.

(88)

De koers van de Chinese economie wordt in aanzienlijke mate bepaald door een uitgebreid planningssysteem waarin prioriteiten worden gesteld en waarin de doelstellingen worden voorgeschreven waar de centrale en lokale overheden zich op moeten concentreren. Op alle overheidsniveaus bestaan plannen die alle economische sectoren bestrijken. De via de planningsinstrumenten geformuleerde doelen hebben een bindend karakter en op elk bestuurlijk niveau houden de autoriteiten toezicht op de uitvoering van de plannen door het overeenkomstige lagere bestuursniveau. Over de gehele linie leidt het planningssysteem in de VRC ertoe dat er middelen worden toegewezen aan sectoren die door de overheid als strategisch of anderszins politiek belangrijk zijn bestempeld, in plaats van dat allocatie plaatsvindt in overeenstemming met de marktkrachten (12).

(89)

ACF wordt door de Chinese overheid beschouwd als een belangrijk product, zoals blijkt uit openbare beleidsdocumenten en -lijsten. Een dergelijke indeling is van groot belang, omdat bepaalde sectoren daardoor in aanmerking komen voor een reeks specifieke beleidsmaatregelen en steunmaatregelen die de ontwikkeling in elke sector moeten stimuleren (13). ACF is ook geïntegreerd in de nieuwe materialen van de strategie Made in China 2025 (14) en is opgenomen in talrijke plannen, richtlijnen en andere documenten, die op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau worden uitgevaardigd, en onderling met elkaar verbonden zijn. Voorbeelden van dergelijke belangrijke beleidsdocumenten zijn onder meer de volgende plannen, projecten en andere documenten.

(90)

In het “tiende vijfjarenplan voor de economische en sociale ontwikkeling (2001-2005)” staat dat de industriële herstructurering en reorganisatie versneld zouden worden doorgevoerd, met als doel de ontwikkeling van industriële producten, waaronder de grondstoffensector, en meer in het bijzonder aluminiumoxide (15).

(91)

In het “elfde nationale vijfjarenplan voor de economische en sociale ontwikkeling (2006-2010)” wordt aangedrongen op de ontwikkeling van de aluminiumverwerking en de verhoging van het “algemene gebruiksniveau van de industriële hulpbronnen voor aluminium” (16).

(92)

In het “twaalfde nationale vijfjarenplan voor de economische en sociale ontwikkeling (2011-2015)” staat dat de herstructurering van de primaire bedrijfstakken nieuwe vooruitgang moet omvatten op het gebied van O & O, geïntegreerd gebruik van hulpbronnen, energiebesparing en emissiereductie door de smelterijen en de bouwmaterialenindustrie (17).

(93)

In het dertiende vijfjarenplan voor de nationale economische en sociale ontwikkeling van de VRC (“het dertiende vijfjarenplan”), dat de periode 2016-2020 bestrijkt, wordt de nadruk gelegd op de strategische visie van de Chinese overheid om de primaire bedrijfstakken te verbeteren en te bevorderen. In het dertiende vijfjarenplan wordt de nadruk gelegd op het voornemen van de Chinese overheid om de ontwikkeling van strategische hoogtechnologische bedrijfstakken te versterken en wordt getoond hoe de Chinese overheid de voorkeur geeft aan het bevorderen en verbeteren van “primaire” bedrijfstakken. In dit plan wordt de non-ferrometaalsector, waarvan de bedrijfstak voor aluminiumfolie deel uitmaakt, genoemd als een van die “primaire” bedrijfstakken waarvoor het systeem ter ondersteuning van de dienstverlening, met inbegrip van de financiële, fiscale, verzekerings- en investeringsplatforms, moet worden geperfectioneerd (18).

(94)

In het “besluit van de Staatsraad inzake de afkondiging van de tussentijdse bepalingen inzake de bevordering van de aanpassing van de industriële structuur met het oog op de tenuitvoerlegging (Guo Fa (2005) nr. 40)” (“Besluit nr. 40”) staat dat de “Richtsnoeren voor de aanpassing van de industriële structuur” een belangrijke basis vormen voor de investeringsrichtsnoeren en voor de overheidsadministratie van beleid zoals overheidsfinanciën, belastingen en krediet. In Besluit nr. 40 wordt voorts aangegeven dat projecten in “aangemoedigde” bedrijfstakken kredietondersteuning volgens de beginselen van de kredietverlening worden toegekend” (19).

(95)

In de “richtsnoeren voor de aanpassing van de industriële structuur” wordt aluminium en de ontwikkeling van de productietechnologie daarbinnen specifiek vermeld als aangemoedigd (20). Dit wordt bevestigd in de Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie van 2019), volgens welke de aluminiumwalsverwerking, het vacuümaluminiseren voor verpakking en de verwerking van aluminiumlegeringen allemaal worden aangemoedigd.

(96)

In het “ontwikkelingsplan voor de non-ferrometaalsector (2016-2020)” wordt de non-ferrometaalsector beschreven als een belangrijk fundament van de verwerkende industrie en steun voor de “verwezenlijking van het productievermogen”. Voorts wordt prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van aluminiumfolie (21).

(97)

In de “mededeling van de richtsnoeren voor een snellere aanpassing van de structuur van de aluminiumindustrie (2006)” staat: “aluminium is een belangrijke grondstof voor de ontwikkeling van de nationale economie”. (22) Dit document vermeldt gerichte financiële steun voor de aluminiumsector: “Volgens de nationale macrocontrole, het industriebeleid en de kredietvereisten moeten de financiële instellingen kredietmiddelen op redelijke wijze toewijzen. Voor ondernemingen in de sectoren aluminiumoxide en elektrolytisch aluminium die voldoen aan de voorwaarden van het nationale industriebeleid, de voorwaarden voor markttoegang en de kredietbeginselen, is het nodig kredietondersteuning te blijven verlenen; voor ondernemingen die niet voldoen aan de voorwaarden van het nationale industriebeleid en de voorwaarden voor markttoegang, die met achterhaalde technologie werken en die in de lijst van verboden producten zijn opgenomen of zijn geschrapt, wordt geen enkele vorm van kredietondersteuning verleend”. (23)

(98)

De catalogus van hightech exportproducten van de VRC die is uitgegeven door het Ministerie van Wetenschap en Technologie, het Ministerie van Buitenlandse Handel en de algemene douaneadministratie bevat 1 900 hoogtechnologische producten in categorieën ten aanzien waarvan de overheid preferentieel uitvoerbeleid voert. Een van die categorieën is de categorie “Nieuwe materialen”, waartoe ook ACF behoort (24).

(99)

Als aangemoedigde bedrijfstak in de Made in China 2025-strategie komt de ACF-sector in aanmerking voor aanzienlijke overheidsfinanciering. Er is een aantal fondsen opgezet ter ondersteuning van het initiatief Made in China 2025 (25), en indirect dus ook van de ACF-sector (26).

(100)

Bovendien staan in de routekaart Made in China 2025 (27) tien strategische sectoren, die de primaire bedrijfstakken voor de Chinese overheid vormen. Daarin is in sector 9 “Nieuwe materialen” opgenomen en worden de volgende doelstellingen genoemd: “actief ontwikkelen van speciale nieuwe materialen voor zowel militair als civiel gebruik, versnellen van de overdracht en transformatie van technologieën in beide richtingen en bevorderen van de geïntegreerde militaire en civiele ontwikkeling van de industrie voor nieuwe materialen, alsmede versnellen van de opwaardering van basismaterialen” (28). ACF valt in het kader van nieuwe materialen onder de ontwikkelingsprioriteiten van deze sector. De nieuwe materialen genieten derhalve de voordelen die voortvloeien uit de in het document opgenomen steunmechanismen, zoals beleidsmaatregelen voor financiële steun, fiscaal en belastingbeleid, toezicht en ondersteuning door de Staatsraad.

(101)

De aanpak van de Chinese overheid waarbij aangemoedigde bedrijfstakken en producten in catalogi worden omschreven om dienovereenkomstig middelen toe te wijzen, op basis van het door de Chinese overheid toegeschreven strategische of politieke belang ervan, en de plannen op elk administratief niveau uit te voeren en te controleren, kan verder worden waargenomen door bestudering van de Catalogus van strategische en opkomende producten en diensten van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming (“NDRC”) uit 2016 (29). ACF is opgenomen onder nieuwe materialen.

(102)

In hoofdstuk III van Besluit nr. 40 wordt verwezen naar de “Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie”, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen drie categorieën van projecten, namelijk aangemoedigde, beperkte en geschrapte projecten. In artikel XVII van het Besluit is bepaald dat indien “het investeringsproject valt onder de categorie aangemoedigde projecten, het moet worden beoordeeld, goedgekeurd en geregistreerd overeenkomstig de desbetreffende nationale investeringswetgeving; alle financiële instellingen volgens de kredietbeginselen kredietondersteuning moeten bieden; voor eigen gebruik ingevoerde apparatuur in de totale investering, met uitzondering van grondstoffen van de categorie niet-vrijgestelde grondstoffen die zijn ingevoerd in het kader van binnenlandse investeringsprojecten (gewijzigd in 2000), gepubliceerd door het Ministerie van Financiën, kan worden vrijgesteld van invoerrechten en aan invoer gerelateerde btw, tenzij er voor de categorie niet-vrijgestelde investeringsprojecten nieuwe regelgeving is. Andere beleidslijnen die industriële projecten in de aangemoedigde categorie bevoordelen, moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de desbetreffende nationale regelgeving”.

(103)

Besluit nr. 40, gelezen in samenhang met de Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie, voorziet dus in een specifieke behandeling van bepaalde projecten in bepaalde aangemoedigde bedrijfstakken.

(104)

Gezien de bovengenoemde plannen en programma’s, wordt de ACF-sector dus beschouwd als een belangrijke/strategische bedrijfstak, waarvan de ontwikkeling door de Chinese overheid als beleidsdoelstelling actief wordt nagestreefd. Op basis van de beleidsdocumenten waarnaar in dit punt wordt verwezen, heeft de Commissie geconcludeerd dat de Chinese overheid zich in de ACF-sector mengt om het desbetreffende beleid ten uitvoer te leggen en de vrije marktwerking in de ACF-sector verstoort, met name door de sector met diverse middelen te promoten en te ondersteunen.

(105)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de hierboven in dit punt genoemde documenten geen basis vormen voor specifieke steun of aanmoediging voor de ACF-sector. Volgens de Chinese overheid is er onvoldoende bewijs om aan te tonen dat de ACF-sector een aangemoedigde bedrijfstak is en de documenten die verwijzen naar non-ferrometalen, de aluminiumindustrie en/of nieuwe materialen hebben geen betrekking op ACF.

(106)

De Commissie was het hier niet mee eens. In de eerste plaats kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de omschrijving van producten zoals nieuwe materialen, non-ferrometalen en de aluminiumindustrie ook aluminiumfolie omvat. Ten tweede wordt in sommige van de hierboven genoemde documenten, zoals het ontwikkelingsplan voor non-ferrometalen (2016-2020), waarnaar in overweging 96 wordt verwezen, en de Chinese catalogus van hightechproducten (in overweging 98) ook aluminiumfolie als zodanig expliciet vermeld. Ten derde is uit het onderzoek gebleken dat de medewerkende producenten-exporteurs subsidies hadden ontvangen die volgens de bepalingen van Besluit nr. 40 alleen beschikbaar waren voor aangemoedigde bedrijfstakken en in de onderstaande relevante punten nader worden geanalyseerd. De Commissie wees de argumenten van de Chinese overheid dan ook af.

3.2.   Gedeeltelijke niet-medewerking en gebruik van beschikbare gegevens

(107)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen maakte de Chinese overheid enkele algemene opmerkingen over het besluit van de Commissie om de bepalingen van artikel 28, lid 1, van de basisverordening toe te passen met betrekking tot preferentiële leningen, exportkredietverzekeringen en inputs.

(108)

De Chinese overheid voerde aan dat alle informatieverzoeken van de Commissie waarop de Chinese overheid geen antwoord kon geven, onredelijk waren, aangezien bij deze verzoeken werd uitgegaan van het bestaan van wettelijke bevoegdheden waarover de Chinese overheid niet beschikt.

(109)

Voorts voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie de feiten waarover zij beschikte niet naar behoren heeft beoordeeld en geen deugdelijke uitleg heeft gegeven over de onderbouwing waarom de beschikbare gegevens redelijkerwijs in de plaats zijn gekomen van noodzakelijke informatie die ontbrak.

(110)

Zoals uiteengezet in overweging 118 was de Commissie van mening dat de Chinese overheid de wettelijke bevoegdheid had om de gevraagde informatie te verkrijgen, als aandeelhouder of verantwoordelijke autoriteit van de entiteiten waarvoor de Commissie om de informatie verzocht. De Commissie heeft in haar mededeling aan de Chinese overheid, herhaald in de punten 3.2.1 tot en met 3.2.3, uiteengezet waarom zij zich op de beschikbare gegevens moest baseren. De Commissie beschouwde openbaar beschikbare informatie als een redelijke vervanging van de informatie die de Chinese overheid niet had verstrekt. De Commissie wees de argumenten van de Chinese overheid dan ook af.

3.2.1.   Toepassing van de bepalingen van artikel 28, lid 1, van basisverordening aangaande de verstrekking van preferentiële leningen

(111)

Om administratieve redenen verzocht de Commissie de Chinese overheid specifieke vragenlijsten door te sturen naar elke financiële instelling die leningen of exportkredieten verstrekte aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(112)

Aanvankelijk kwam er alleen een antwoord van EXIM Bank en Sinosure. De Chinese overheid is niet ingegaan op het verzoek van de Commissie om vragenlijsten te verstrekken aan alle financiële instellingen die leningen of exportkredieten aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben verstrekt. In haar schriftelijke aanmaning heeft de Commissie haar verzoek met betrekking tot de financiële instellingen derhalve herhaald om hun betrokkenheid bij het onderzoek te maximaliseren opdat de Commissie over de nodige informatie kan beschikken om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van subsidiëring, en zo ja, in welke omvang.

(113)

Na de schriftelijke aanmaning heeft de Chinese overheid laten weten dat zij niet gemachtigd is om bij handelsbanken informatie op te vragen. De Commissie deelde dit standpunt niet. Ten eerste gaat de Commissie ervan uit dat de gewenste informatie van overheidsentiteiten voor de Chinese overheid toegankelijk is voor alle entiteiten waarin zij een meerderheidsbelang of het grootste aandeel heeft. Daarnaast beschikt de Chinese overheid over de nodige bevoegdheden voor een uitwisseling van informatie met financiële instellingen, ook al zijn deze niet in staatsbezit, aangezien zij onder de jurisdictie van de CBIRC vallen.

(114)

Uiteindelijk ontving de Commissie enkel van EXIM Bank informatie over bedrijfsstructuur, bestuur en eigendom, maar niet van de overige financiële instellingen die leningen hadden verstrekt aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Bovendien heeft de Commissie van geen enkele van de banken of financiële instellingen verifieerbare ondernemingsspecifieke informatie ontvangen.

(115)

Omdat zij over de meeste banken die leningen hebben verstrekt aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen geen informatie heeft kunnen inwinnen, is de Commissie van mening dat zij cruciale informatie over dit aspect van het onderzoek niet heeft ontvangen.

(116)

Daarom deelde de Commissie de Chinese overheid mee dat zij bij het onderzoek naar het bestaan en de omvang van de gestelde subsidiëring door middel van preferentiële leningen overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de basisverordening wellicht zou moeten teruggrijpen op de beschikbare gegevens.

(117)

In haar antwoord maakte de Chinese overheid bezwaar tegen de toepassing van artikel 28, lid 1, van de basisverordening. Zij argumenteerde dat de Chinese overheid niet verplicht is de gevraagde informatie te verstrekken, dat vragen rechtstreeks aan de betrokken entiteiten moeten worden gericht, en niet aan de Chinese overheid in haar hoedanigheid van investeerder of aandeelhouder, en dat de gevraagde informatie geen noodzakelijke informatie is.

(118)

De Commissie is het ermee eens dat antwoorden moeten worden ontvangen van de rechtstreeks betrokken entiteiten. De Commissie heeft de Chinese overheid evenwel om administratieve redenen verzocht specifieke vragenlijsten naar alle betrokken financiële instellingen te sturen, wat zij niet heeft gedaan. Zoals vermeld in overweging 113, bleef de Commissie voorts bij haar standpunt dat de Chinese overheid als regulerende instantie bij uitstek bevoegd is om antwoorden op de specifieke vragen op te vragen bij de financiële instellingen die financiering hebben verstrekt aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(119)

Ten slotte was de Commissie van oordeel dat de gevraagde informatie van cruciaal belang is om de controle van de Chinese overheid op het gedrag van de financiële instellingen met betrekking tot hun kredietbeleid en risicobeoordeling te beoordelen, wanneer zij leningen verstrekten aan de ACF-sector.

(120)

De Commissie concludeerde daarom dat zij zich bij het onderzoek van het bestaan en de omvang van de gestelde subsidiëring door middel van preferentiële leningen ten dele moest baseren op de beschikbare gegevens.

3.2.2.   Toepassing van de bepalingen van artikel 28, lid 1, van basisverordening aangaande de exportkredietverzekering

(121)

Om administratieve redenen heeft de Commissie de Chinese overheid verzocht om Sinosure een specifieke vragenlijst toe te sturen.

(122)

Hoewel een antwoord op de vragenlijst werd ontvangen, heeft Sinosure niet de ondersteunende documentatie betreffende de corporate governance van Sinosure, zoals de statuten, overgelegd. Voorts is van de Chinese overheid of Sinosure geen specifieke informatie ontvangen over de aan de ACF-sector verleende exportkredietverzekering, de hoogte van haar premies of gedetailleerde cijfers met betrekking tot de winstgevendheid van haar activiteiten op het gebied van exportkredietverzekering.

(123)

Bij gebreke van dergelijke informatie was de Commissie van mening dat zij cruciale informatie over dit aspect van het onderzoek niet had ontvangen. Daarom deelde de Commissie de Chinese overheid mee dat zij bij het onderzoek naar het bestaan en de omvang van de gestelde subsidiëring door middel van exportkredietverzekeringen overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de basisverordening wellicht zou moeten teruggrijpen op de beschikbare gegevens.

(124)

In haar antwoord, en na de mededeling van de definitieve bevindingen, bleef de Chinese overheid bij haar standpunt dat Sinosure geen subsidies heeft verleend die specifiek zijn voor de ACF-sector, dat zij het marktgerichte beginsel volgt om relevante verzekeringsactiviteiten uit te voeren en geen specifieke voorkeursbehandeling heeft met betrekking tot de ACF-sector. Overigens was de exportkredietverzekering niet in de klacht opgenomen, zodat de gevraagde informatie niet noodzakelijk of van doorslaggevend belang was voor de vaststellingen van de Commissie.

(125)

Zoals vermeld in overweging 8, heeft de Commissie tijdens het onderzoek de discretionaire bevoegdheid om alle informatie te onderzoeken die van belang is voor de vermeende subsidies en is zij niet beperkt tot de in de klacht vervatte informatie. De Commissie merkt voorts op dat meer in het algemeen regelingen in verband met preferentiële financiering en rechtstreekse overdracht van middelen, die ook exportkredietverzekering omvatten, in de klacht en in het bericht van inleiding waren opgenomen. De Commissie was ook van oordeel dat de informatie die de Chinese overheid over Sinosure heeft verstrekt onvolledig was en de Commissie niet in staat stelde conclusies te trekken over cruciale onderdelen van het onderzoek met betrekking tot exportkredietverzekering, met name of Sinosure een overheidsinstantie is en of de premies die aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen werden aangerekend marktconform waren. Dit argument werd daarom afgewezen.

(126)

De Commissie concludeerde derhalve dat zij zich voor haar bevindingen inzake exportkredietverzekering deels had moeten baseren op beschikbare gegevens.

3.2.3.   Toepassing van de bepalingen van artikel 28, lid 1, van basisverordening aangaande de inputs

(127)

De Commissie heeft de Chinese overheid verzocht een specifieke vragenlijst toe te zenden aan de tien grootste producenten en distributeurs van de inputs die bij de productie van ACF worden gebruikt, alsook aan alle andere leveranciers van de materialen in kwestie, die inputs hebben geleverd aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen. In haar antwoord op de vragenlijst stelde de Chinese overheid dat zij geen controle heeft over de leveranciers van inputs om de in de vragenlijst gevraagde vertrouwelijke informatie te verstrekken en dat het voor de Chinese overheid een onredelijke belasting zou zijn om het proces te coördineren met een zeer aanzienlijk aantal leveranciers van inputs van de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(128)

De Chinese overheid verstrekte geen overzicht van de namen en de eigendomsstructuur van de Chinese leveranciers van de onderzochte inputs, omdat het volgens haar vertrouwelijke informatie betrof. Voorts heeft de Chinese overheid geen informatie verstrekt over de meeste kenmerken van de Chinese binnenlandse markt voor inputs voor ACF, waaronder: het aandeel van staatsondernemingen in de binnenlandse productie en consumptie, de omvang van de binnenlandse markt, het prijsbeleid van de staat en de staatsondernemingen, werkelijke prijzen van inputs op de binnenlandse markt en statistieken.

(129)

Aangezien de Commissie geen informatie van de Chinese overheid heeft ontvangen over de bovengenoemde elementen, waaronder de structuur van de binnenlandse markt, mechanismen voor prijsstelling en prijzen en over het aandelenbezit van ondernemingen, is de Commissie van mening dat zij cruciale informatie voor het onderzoek niet heeft ontvangen.

(130)

De Commissie concludeerde derhalve dat zij zich voor haar bevindingen inzake inputs deels had moeten baseren op de beschikbare feiten.

3.2.4.   Toepassing van de bepalingen van artikel 28, lid 1, van basisverordening aangaande Yongxin

(131)

Volgens de vragenlijst over subsidie moeten verbonden ondernemingen die inputs en activa leveren voor het productieproces van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs de afdelingen A en E van de vragenlijst beantwoorden. Yongxin, een verbonden leverancier van input van de in de steekproef opgenomen producent-exporteur Xiamen Xiashun, verstrekte een dergelijk antwoord aanvankelijk echter niet. Xiamen Xiashun verklaarde dat zij, gezien de aard van de relatie, Yongxin niet kon dwingen een vragenlijst te beantwoorden en dat het gebrek aan medewerking van Yongxin geen gevolgen mocht hebben voor het huidige onderzoek.

(132)

De Commissie merkte op dat Xiamen Xiashun en Yongxin een joint venture hadden opgericht, namelijk Yongshun, waardoor deze ondernemingen verbonden waren in de zin van artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (30). Voorts was de joint venture Yongshun een belangrijke leverancier van grondstoffen voor de productie van ACF door Xiamen Xiashun. Bijgevolg moet zij een antwoord op de vragenlijst over subsidie indienen overeenkomstig de instructies van de vragenlijst en de schriftelijke aanmaning van 19 februari 2021.

(133)

Wat betreft het ontbreken van gevolgen voor het onderzoek, heeft de Commissie nota genomen van talrijke transacties tussen Yongxin en Yongshun, die betrekking hadden op grond, grondstoffen en financiering. De Commissie was derhalve van oordeel dat het bij gebrek aan een antwoord van Yongxin onmogelijk was de volledige omvang van de door de groep ontvangen subsidies vast te stellen.

(134)

Daarom deelde de Commissie Xiamen Xiashun op 15 maart 2021 mee dat zij bij het onderzoek naar het bestaan en de omvang van de gestelde subsidiëring door middel van Yongxin overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de basisverordening wellicht zou moeten teruggrijpen op de beschikbare gegevens. In haar antwoord op de brief van de Commissie heeft Xiamen Xiashun op 23 maart 2021 om een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur verzocht. De raadadviseur-auditeur stelde voor dat Xiamen Xiashun nog een poging zou doen bij Yongxin om de gevraagde informatie te verstrekken. Ten slotte ontving de Commissie op 7 mei 2021 een antwoord van Yongxin op haar specifieke vragen, en werden de ontvangen gegevens op 2 juni 2021 geverifieerd in het kader van een controle op afstand.

3.2.5.   Toepassing van de bepalingen van artikel 28, lid 1, van basisverordening aangaande Nanshan Group

(135)

Volgens de vragenlijst over subsidie werden de in de steekproef opgenomen ondernemingen, evenals hun verbonden ondernemingen, verzocht gegevens en ondersteunende documentatie te verstrekken met betrekking tot de aankopen van de grondgebruiksrechten, met inbegrip van de certificaten van grondgebruiksrechten en de koopovereenkomsten van de oorspronkelijke transacties met het Grondbureau, waarin de voorwaarden waaronder de grondgebruiksrechten werden ontvangen zijn gespecificeerd. De ondernemingen van de Nanshan Group hadden echter niet de gevraagde documentatie verstrekt, waardoor de Commissie de voorwaarden, waaronder de koopprijs, van de grondgebruiksrechten niet kon controleren.

(136)

Ook hadden sommige ondernemingen van de Nanshan Group de gevraagde tabellen betreffende ingevoerde en in het binnenland vervaardigde machines niet ingevuld en derhalve de gevraagde informatie betreffende aankopen van ingevoerde en binnenlandse machines en de daarmee verband houdende btw-vrijstellingen en kortingen op invoerrechten voor het gebruik van ingevoerde apparatuur en technologie niet verstrekt.

(137)

Ten slotte was de medewerking van de moedermaatschappij van de Nanshan Group, namelijk Nanshan Group Co., Ltd, beperkt wat betreft i) de beschikbaarheid van haar personeel om de vragen van de Commissie te beantwoorden en ii) de verstrekte documenten. Zo werd de documentatie betreffende de aankoop van grond, de toekenning van een aantal subsidies en leningen in het geheel niet verstrekt of was zij onvolledig. Deze beperking belemmerde het onderzoek aanzienlijk, met name omdat veel van de ondernemingen binnen de Nanshan Group hun grondgebruiksrechten en financiering via Nanshan Group Co., Ltd hadden verkregen.

(138)

Daarom heeft de Commissie de Nanshan Group bij brief van 3 september 2021 meegedeeld dat zij wellicht overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de basisverordening zou moeten gebruikmaken van de beschikbare gegevens in verband met de in de overwegingen 135 tot en met 137 vermelde ontbrekende informatie.

(139)

In haar opmerkingen op de bovengenoemde artikel 28-brief heeft de Nanshan Group verschillende beweringen gedaan, die hieronder worden beschreven.

(140)

Wat betreft de grondgebruiksrechten, stelde de Nanshan Group dat, aangezien de andere ondernemingen van de groep hun aankopen van Nanshan Group Co. Ltd rapporteerden, de prijs van deze interne transacties moet worden gebruikt om de aankoopprijs te bepalen van de grondgebruiksrechten die Nanshan Group Co. Ltd van derden heeft gekocht. Zij stelde voorts dat de prijzen van de interne overdrachten van grond waren vastgesteld op basis van de waarde van de grond die in het door een onafhankelijke taxateur opgestelde grondtaxatieverslag was vermeld. De Nanshan Group voerde ook aan dat, als alternatief, andere transacties met grondgebruik door andere ondernemingen van de groep als proxy konden worden gebruikt om de prijs te bepalen van de transacties van Nanshan Group Co. Ltd.

(141)

Wat betreft de verzochte informatie over aankopen van ingevoerde en in het binnenland vervaardigde machines en de daarmee verband houdende btw-vrijstellingen en kortingen op invoerrechten voor het gebruik van ingevoerde apparatuur en technologie, stelde de Nanshan Group dat zij voor de meeste ondernemingen een register van vaste activa had overgelegd. Zij stelde voorts dat het btw-vrijstellingsprogramma reeds in 2009 was beëindigd en dat alle voordelen die in dit kader eventueel waren verkregen vóór het begin van het onderzoektijdvak volledig zouden zijn afgeschreven.

(142)

Wat betreft het feit dat de medewerking van Nanshan Group Co., Ltd slechts beperkt was, voerde de Nanshan Group aan dat zij naar beste vermogen had gehandeld en dat het gebrek aan medewerking te wijten was aan de timing van de controle op afstand en andere problematische omstandigheden. De Nanshan Group stelde dat de Commissie niet alle door de Nanshan Group Co., Ltd verstrekte gegevens buiten beschouwing mocht laten en dat de Commissie deze gegevens moest aanvullen met gegevens van vergelijkbare grond- en leningtransacties van de onderneming of van andere ondernemingen van de groep. De Commissie was het niet eens met de opmerkingen over de grondgebruiksrechten. De prijs van de oorspronkelijke transactie met het Grondbureau is bepalend voor het bedrag van de subsidiëring voor de groep, niet de overdrachten van grond binnen de groep, en bij gebrek aan de nodige documentatie van de onderneming die partij was bij de oorspronkelijke aankooptransactie, namelijk Nanshan Group Co., Ltd, was het onmogelijk om de volledige omvang van de door de groep ontvangen subsidies vast te stellen..

(143)

Wat betreft de verzochte informatie over aankopen van ingevoerde en in het binnenland vervaardigde machines en de daarmee verband houdende btw-vrijstellingen en kortingen op invoerrechten, was de Commissie het niet eens met de opmerkingen van Nanshan Group. Ten eerste heeft de Nanshan Group weliswaar een register van vaste activa overgelegd voor sommige ondernemingen van de groep, maar heeft zij geen volledige gegevens verstrekt over de btw-vrijstellingen en de kortingen op invoerrechten waarom de Commissie had verzocht. Ten tweede heeft de Commissie bij de in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak zowel btw-vrijstellingen als vrijstellingen van invoerrechten vastgesteld. Daartoe behoorden vrijstellingen voor apparatuur die in voorgaande jaren was aangekocht, maar waarvoor het voordeel werd afgeschreven over de levensduur van die apparatuur en dus gedeeltelijk aan het onderzoektijdvak werd toegerekend. De Commissie heeft dus vastgesteld dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen nog steeds gebruikmaakten van de voordelen van dit programma.

(144)

Ten slotte is er geen onderbouwing voor de bewering dat andere transacties van Nanshan Group Co, Ltd, of van andere ondernemingen van de Nanshan Group, zouden kunnen worden gebruikt ter vervanging van transacties met betrekking tot grondgebruiksrechten of apparatuur waarvoor geen toereikende gegevens waren verstrekt, aangezien geen van de ondernemingen van de groep de gevraagde volledige informatie heeft verstrekt.

3.3.   Subsidies en subsidieprogramma’s die onder dit onderzoek vallen

(145)

Op grond van de informatie in de klacht, het bericht van inleiding en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende subsidies van de Chinese overheid onderzocht:

a)

Verstrekking van preferentiële financiering, rechtstreekse kredieten en financiering via aandelenkapitaal, quasi-aandelenkapitaal en andere kapitaalinstrumenten (bv. beleidsgestuurde leningen, kredietlijnen, bankaccepten, exportfinanciering);

b)

Preferentiële exportkredietverzekering;

c)

Subsidieprogramma’s;

Subsidies en fondsen voor technologie, innovatie, onderzoek en ontwikkeling;

Fondsen voor industriële transformatie en modernisering;

Ad-hocsubsidies van gemeenten/provincies;

d)

Gederfde inkomsten vanwege programma’s voor vrijstelling en vermindering van belastingen;

Aftrekmogelijkheden voor de vennootschapsbelasting voor hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen;

Preferentiële aftrek vóór belastingen van uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling;

Versnelde afschrijving van instrumenten en apparatuur die hoogtechnologische ondernemingen gebruiken voor hoogtechnologische ontwikkeling en productie;

Vrijstelling van dividend tussen gekwalificeerde binnenlandse ondernemingen;

Vrijstelling of ontheffing van onroerendgoedbelasting en belasting op grondgebruik

Btw-vrijstellingen en kortingen op invoerrechten voor het gebruik van ingevoerde apparatuur en technologie

Btw-teruggave op in het binnenland geproduceerde apparatuur

e)

Verstrekking door de overheid van goederen en diensten tegen een ontoereikende prijs:

Verstrekking door de overheid van grondgebruiksrechten tegen een ontoereikende prijs

Verstrekking van energie tegen een ontoereikende prijs

Levering door de overheid van inputs (aluminium en stoomkolen) tegen een ontoereikende prijs.

3.4.   Preferentiële financiering

3.4.1.   Financiële instellingen die preferentiële financiering verstrekken

(146)

Volgens de informatie die is verstrekt door de drie in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs, hebben zij leningen ontvangen van 48 in de VRC gevestigde financiële instellingen. Van deze 48 financiële instellingen waren er 47 in staatseigendom. Ten aanzien van de overige financiële instellingen geldt dat zij hetzij in particulier bezit waren, hetzij dat de Commissie niet kon vaststellen of zij staats- of particulier eigendom waren. De specifieke vragenlijst was echter slechts door één staatsbank ingevuld, ofschoon het aan de Chinese overheid gerichte verzoek betrekking had op alle financiële instellingen die leningen aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen hadden verstrekt.

3.4.1.1.   Financiële instellingen in staatseigendom die optreden als overheidsorgaan

(147)

De Commissie onderzocht of de staatsbanken handelden als overheidsinstanties in de zin van artikel 3 en artikel 2, punt b), van de basisverordening. Om vast te stellen of een staatsonderneming een overheidsinstantie is, moet het volgende worden getoetst (31): “Doorslaggevend is of een entiteit bevoegd is om overheidsfuncties uit te oefenen, ongeacht de wijze waarop dat gebeurt. Er zijn veel verschillende manieren waarop de overheid in enge zin entiteiten bevoegdheid kan verlenen. Derhalve kunnen verschillende soorten bewijs relevant zijn om aan te tonen dat aan een bepaalde entiteit een dergelijke bevoegdheid is verleend. Bewijs dat een entiteit de facto overheidsfuncties uitoefent, kan dienen als bewijs dat zij beschikt over overheidsgezag of daarmee is bekleed, in het bijzonder wanneer dat bewijs wijst op een aanhoudende en systematische praktijk. Hieruit volgt ons inziens dat het bewijs dat een overheid betekenisvolle zeggenschap uitoefent over een entiteit en haar gedrag, in bepaalde omstandigheden kan bewijzen dat de betrokken entiteit met overheidsgezag is bekleed en dat gezag uitoefent bij de uitvoering van overheidsfuncties. Wij benadrukken echter dat, afgezien van een uitdrukkelijke delegatie van bevoegdheid in een rechtsinstrument, het bestaan van louter formele banden tussen een entiteit en de overheid in enge zin waarschijnlijk niet zal volstaan om het vereiste bezit van overheidsgezag aan te tonen. Zo bewijst bijvoorbeeld de loutere omstandigheid dat een overheid meerderheidsaandeelhouder van een entiteit is, niet dat zij betekenisvolle zeggenschap uitoefent over de gedragingen van die entiteit, en a fortiori niet dat zij haar overheidsgezag heeft verleend. In sommige gevallen waarin uit het bewijsmateriaal blijkt dat er vele formele aanwijzingen voor zeggenschap van de overheid zijn en er ook bewijs is dat die zeggenschap betekenisvol was, kan dat bewijsmateriaal echter tot de gevolgtrekking leiden dat de betrokken entiteit overheidsgezag uitoefent”.

(148)

De Commissie verzamelde informatie over het eigenaarschap van de staat en over formele aanwijzingen voor zeggenschap van de overheid in de staatsbanken. Zij heeft ook onderzocht of de zeggenschap betekenisvol was. Daartoe moest de Commissie zich deels baseren de beschikbare gegevens, aangezien de Chinese overheid en de staatsbanken hadden geweigerd om bewijs te leveren inzake het besluitvormingsproces dat tot de preferentiële leningen had geleid.

(149)

Met het oog op die analyse heeft de Commissie eerst informatie onderzocht betreffende de staatsbank die de specifieke vragenlijst heeft ingevuld.

3.4.1.2.   Medewerkende financiële instellingen in staatseigendom

(150)

Slechts één staatsbank, te weten EXIM, Bank, gaf antwoord op de vragenlijst.

3.4.1.3.   Eigendom, formele aanwijzingen voor zeggenschap van de Chinese overheid

(151)

Op grond van de informatie die zij heeft verkregen uit de antwoorden op de vragenlijst heeft de Commissie vastgesteld dat de Chinese overheid, al dan niet rechtstreeks, meer dan 50 % van de aandelen van elk van deze financiële instellingen in handen had.

(152)

Wat betreft de formele aanwijzingen voor zeggenschap van de overheid in de medewerkende staatsbank merkte de Commissie die bank aan als “essentiële financiële instelling in staatseigendom”. Met name luidt het in de “Tijdelijke regeling betreffende de raad van toezicht in essentiële financiële instellingen in staatseigendom” (32) als volgt: “De in deze regeling genoemde essentiële openbare financiële instellingen zijn in handen van de staat zijnde beleidsbanken, handelsbanken, vermogensbeheerders, effectenmakelaars, verzekeringsmaatschappijen enz. (hierna “financiële instellingen in staatseigendom” genoemd), waarvan de Staatsraad de raad van toezicht benoemt”.

(153)

De raad van toezicht van de essentiële openbare financiële instellingen wordt aangewezen overeenkomstig de “Tijdelijke bepalingen betreffende de raad van toezicht van belangrijke financiële instellingen in staatsbezit”. Op basis van de artikelen 3 en 5 van deze tijdelijke regeling stelde de Commissie vast dat de leden van de raad van toezicht worden aangewezen door en verantwoording verschuldigd zijn aan de Staatsraad, hetgeen illustreert dat de staat institutionele zeggenschap heeft over de commerciële activiteiten van de medewerkende staatsbank.

(154)

Naast deze algemeen toepasselijke aanwijzingen stelde de Commissie met betrekking tot EXIM Bank het volgende vast: EXIM Bank is opgericht en werkt in overeenstemming met het “Besluit van de Staatsraad tot oprichting van de Export-Import Bank of China” en met de statuten van EXIM Bank. Volgens de statuten wordt de directie van EXIM Bank rechtstreeks door de staat benoemd. De raad van toezicht wordt door de Staatsraad benoemd in overeenstemming met de “Tijdelijke regeling betreffende de raad van toezicht in essentiële financiële instellingen in staatseigendom” en andere wet- en regelgeving, en is verantwoording verschuldigd aan de Staatsraad.

(155)

In de statuten is tevens vermeld dat het partijcomité van EXIM Bank een leidende en centrale politieke rol speelt om te waarborgen dat het beleid en belangrijke taken van de Communistische Partij en de staat door EXIM Bank worden uitgevoerd. De leidinggevende rol van de Partij strekt zich uit tot alle aspecten van corporate governance.

(156)

In de statuten is ook bepaald dat EXIM Bank ernaar streeft de ontwikkeling van de buitenlandse handel en economische samenwerking, grensoverschrijdende investeringen, het initiatief “One Belt, One Road” en de samenwerking met het oog op internationale capaciteiten en vervaardiging van apparatuur te bevorderen. De zakelijke activiteiten van EXIM Bank omvatten op korte, middellange en lange termijn verstrekte leningen die zijn goedgekeurd in het kader van het beleid inzake buitenlandse handel en het “naar buiten” gerichte beleid van de VRC, zoals exportkredieten, importkredieten, leningen voor de uitvoering van werken voor buitenlandse opdrachtgevers, leningen voor buitenlandse investeringen, leningen van de Chinese overheid voor buitenlandse hulp en leningen voor afnemers van exporterende ondernemingen.

(157)

Voorts verklaarde EXIM Bank in haar jaarverslag van 2019 dat zij alle belangrijke beleidslijnen en besluiten van het Centrale Comité van de Communistische Partij van China en de Staatsraad volledig heeft uitgevoerd.

(158)

De Commissie heeft tevens geconstateerd dat financiële instellingen in staatseigendom, waaronder EXIM Bank, hun statuten in 2017 hebben gewijzigd om de rol van de Chinese Communistische Partij (“CCP”) op het hoogste besluitvormingsniveau van de banken te versterken (33).

(159)

In deze nieuwe statuten is bepaald dat:

de functie van voorzitter van de raad van bestuur wordt bekleed door de secretaris van het partijcomité;

de CCP als taak heeft ervoor te zorgen en erop toe te zien dat de bank de beleidslijnen en richtsnoeren van de CCP en de staat ten uitvoer legt; en een leidende rol speelt en een poortwachtersfunctie uitoefent bij de aanstelling van personeel (met inbegrip van het hogere management), en

de raad van bestuur bij elke belangrijke beslissing rekening houdt met de mening van het partijcomité.

(160)

Uit dit bewijs blijkt dat de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap over het gedrag van die instellingen uitoefende.

(161)

De Commissie verzamelde daarnaast informatie inzake de vraag of de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap had over het gedrag van EXIM Bank met betrekking tot haar leenbeleid en risicobeoordeling bij de verstrekking van leningen aan de ACF-sector. Dienaangaande is rekening gehouden met de volgende regelgevende documenten:

artikel 34 van de wet van de VRC inzake handelsbanken (“bankenwet”);

artikel 15 van de Algemene regels betreffende leningen (toegepast door de People’s Bank of China);

Besluit nr. 40;

uitvoeringsmaatregelen van de China Banking and Insurance Regulatory Commission (“CBIRC”) inzake administratieve vergunningen voor commerciële banken met Chinees kapitaal (verordening van de CBIRC [2017] nr. 1);

uitvoeringsmaatregelen van de CBIRC inzake administratieve vergunningen voor banken met buitenlands kapitaal (verordening van de CBIRC [2015] nr. 4), en

Administratieve maatregelen inzake de beroepsbekwaamheid van leden van de directie en het hoger management van financiële instellingen in de banksector (CBIRC [2013] nr. 3).

Driejarig actieplan ter verbetering van de corporate governance in de bank- en verzekeringssectoren (2020-2022) (CBIRC, 28 augustus 2020) (34)

Mededeling over de methode voor de beoordeling van de prestaties van handelsbanken, (CBIRC, 15 december 2020)

Mededeling over de toezichtvoorschriften inzake het gedrag van grote aandeelhouders van bank- en verzekeringsinstellingen (CBIRC, [2021] nr. 43) (35).

(162)

De Commissie stelde bij de analyse van deze regelgevende documenten vast dat de financiële instellingen in de VRC handelen in een algemeen juridisch kader dat hen verplicht om bij het nemen van financiële beslissingen te zorgen voor overeenstemming met de doelstellingen van het industriebeleid van de Chinese overheid; zij doet deze vaststelling om de hieronder uiteengezette redenen.

(163)

Wat EXIM Bank betreft, is het overheidsmandaat daarvan vastgesteld in het Besluit tot oprichting van de Export-Import Bank of China en in haar statuten.

(164)

Op algemeen niveau bepaalt artikel 34 van de bankenwet, die geldt voor alle financiële instellingen die actief zijn in China, dat “handelsbanken kredieten verlenen in overeenstemming met de behoeften van de nationale economische en sociale ontwikkeling en overeenkomstig het industriebeleid van de staat”. Hoewel in artikel 4 van de bankenwet het volgende is bepaald: “Handelsbanken verrichten hun bedrijfsactiviteiten overeenkomstig de wet zonder inmenging van enige entiteit of particulier. Handelsbanken staan met het volledige vermogen van de rechtspersoon onafhankelijk in voor hun wettelijke aansprakelijkheid”, bleek uit het onderzoek dat artikel 4 van de bankenwet met inachtneming van artikel 34 van de bankenwet wordt toegepast, d.w.z. dat de banken het door de staat vastgestelde overheidsbeleid uitvoeren en de instructies van de staat volgen.

(165)

Bovendien luidt artikel 15 van de Algemene regels betreffende leningen als volgt: “Overeenkomstig het beleid van de staat mogen de betrokken departementen rentesubsidies verlenen voor leningen, teneinde de groei van bepaalde bedrijfstakken en de economische ontwikkeling in bepaalde gebieden te bevorderen”.

(166)

Evenzo verplicht Besluit nr. 40 alle financiële instellingen kredieten specifiek aan “aangemoedigde” projecten te verstrekken. Zoals reeds toegelicht in punt 3.1, en meer in het bijzonder in overweging 94, vallen projecten van de ACF-sector in de “aangemoedigde” categorie. Besluit nr. 40 bevestigt derhalve de eerdere bevinding inzake de bankenwet, namelijk dat banken overheidsgezag uitoefenen in de vorm van de verlening van preferentiële kredieten.

(167)

De Commissie heeft tevens geconstateerd dat de CBIRC verstrekkende goedkeuringsbevoegdheden heeft die alle aspecten van het management van alle in de VRC gevestigde financiële instellingen (met inbegrip van particuliere financiële instellingen en financiële instellingen in buitenlandse handen) betreffen, zoals (36):

goedkeuring van de benoeming van het gehele management van de financiële instellingen, zowel op het niveau van het hoofdkwartier als op het niveau van lokale filialen. De toestemming van de CBIRC is vereist voor de aanwerving van leidinggevenden op alle niveaus van het management, van de hoogste functies tot aan filiaalhoofden, en zelfs voor leidinggevenden die worden aangesteld in buitenlandse filialen en leidinggevenden in ondersteunende functies (zoals IT-managers), en

allerlei administratieve goedkeuringsprocedures, waaronder goedkeuring voor de oprichting van nieuwe filialen, voor het ontplooien van nieuwe bedrijfsactiviteiten of het verkopen van nieuwe producten, voor de wijziging van de statuten van de bank, voor de verkoop van meer dan 5 % van de aandelen van de bank, voor kapitaalverhogingen, voor een verplaatsing van de zetel, voor wijzigingen in de organisatiestructuur enz.

(168)

De bankenwet is juridisch bindend. In punt 3.1 is vastgesteld dat de vijfjarenplannen en Besluit nr. 40 bindend zijn. Het bindende karakter van de regelgeving van de CBIRC berust op de bevoegdheden waarover zij als regelgevende autoriteit beschikt. Het bindende karakter van andere documenten blijkt uit de daarin vervatte bepalingen inzake toezicht en evaluatie.

(169)

Besluit nr. 40 van de Staatsraad draagt alle financiële instellingen op alleen kredietondersteuning te verstrekken aan aangemoedigde projecten en belooft de uitvoering van “andere preferentiële beleidsmaatregelen ten aanzien van de aangemoedigde projecten”. Op basis van het bovenstaande zijn banken verplicht om de ACF-sector met kredieten te steunen.

(170)

Bovendien moeten zelfs beslissingen van particuliere handelsbanken onder toezicht van de CCP staan en in overeenstemming zijn met het nationale beleid. Een van de drie overkoepelende doelstellingen van de staat met betrekking tot het bestuur van het bankwezen bestaat thans in de versterking van het leiderschap van de Partij in de bank- en verzekeringssector, ook wat operationele en beheersaangelegenheden in ondernemingen betreft. In dit verband wordt in het driejarig actieplan van de CBIRC voor de jaren 2020-2022 opgedragen “verder uitvoering te geven aan de geest die ten grondslag lag aan de hoofdtoespraak van secretaris-generaal Xi Jinping over de bevordering van de hervorming van corporate governance in de financiële sector”. Bovendien beoogt deel II van het plan de organische integratie van het leiderschap van de Partij in het ondernemingsbestuur te bevorderen: “wij laten de integratie van het leiderschap van de Partij in het ondernemingsbestuur systematischer, meer gestandaardiseerd en meer op basis van procedures verlopen […] Belangrijke operationele en beheersaangelegenheden moeten door het partijcomité zijn besproken voordat de raad van bestuur of de directie hierover een besluit neemt”.

(171)

Ook heeft de Chinese overheid onlangs bepaald dat zelfs aandeelhouders van financiële instellingen de uitoefening van de controle door de Chinese overheid moeten vergemakkelijken via het corporate governance-kader van de instelling, en wel als volgt: “Grote aandeelhouders van banken en verzekeringsinstellingen moeten de banken en verzekeringsinstellingen steunen bij het opzetten van een onafhankelijke en deugdelijke corporate-governancestructuur met doeltreffende controlemechanismen en de banken en verzekeringsinstellingen aanmoedigen en steunen om te zorgen voor de organische integratie van partijleiderschap en corporate governance” (37).

(172)

Ten slotte wordt in de criteria voor de beoordeling van de prestaties van de CBIRC voor handelsbanken nu met name rekening gehouden met de wijze waarop de financiële instellingen “de nationale ontwikkelingsdoelstellingen en de reële economie dienen”, en in het bijzonder met de wijze waarop zij “strategische en opkomende industrieën dienen” (38).

(173)

Daarom concludeerde de Commissie dat de Chinese overheid een normatief kader had gecreëerd dat moest worden nageleefd door de managers en toezichthouders van de medewerkende staatsbank die door de Chinese overheid waren benoemd en die aan haar verantwoording waren verschuldigd. Derhalve baseerde de Chinese overheid zich op dit normatieve kader om, telkens wanneer de drie medewerkende staatsbanken leningen verstrekten aan de ACF-sector, betekenisvolle zeggenschap over hun gedrag uit te oefenen.

(174)

De Commissie verzamelde ook concrete bewijzen van de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap aan de hand van concrete leningen verschaft aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. In haar antwoord op de vragenlijst legde de medewerkende staatsbank uit dat zij bij de toekenning van de litigieuze leningen gebruik maakt van geavanceerde beleidslijnen en modellen voor kredietrisicobeoordeling (ratingsysteem). EXIM Bank verklaarde voorts dat er geen sprake is van verschil in beleid met betrekking tot de sector waarin de kredietnemer actief is, de kredietsituatie en de kapitaaltoestand enz.; niettemin hebben dergelijke factoren een invloed op de beoordeling van de kredietwaardigheid en de kosten van het risico van de kredietnemer. Zij kan verwijzen naar relevante plannen en beleidslijnen bij het verstrekken van leningen; bij het bepalen van afzonderlijke leningsprojecten past zij echter een op de markt gebaseerde beoordeling toe.

(175)

De medewerkende staatsbank weigerde echter concrete voorbeelden te geven van haar kredietrisicobeoordeling met betrekking tot de in de steekproef opgenomen ondernemingen, op grond van het feit dat de verzochte informatie van interne aard is en vertrouwelijke bedrijfsinformatie bevat die niet openbaar mag worden gemaakt, ook al beschikte de Commissie over een schriftelijke toestemming van de in de steekproef opgenomen ondernemingen om afstand te doen van hun recht op vertrouwelijkheid.

(176)

Bij gebreke van concreet bewijs dat de kredietwaardigheid was beoordeeld, onderzocht de Commissie daarom het algemene rechtskader dat is uiteengezet in de overwegingen 161 tot en met 169, in combinatie met het gedrag van de drie medewerkende staatsbanken wat de leningen aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen betreft. Uit het onderzoek bleek dat dit gedrag in tegenspraak was met het officiële standpunt van de bank, aangezien de bank in de praktijk niet handelde op basis van grondige, op de markt gebaseerde risicobeoordelingen.

(177)

Tijdens het onderzoek heeft de Commissie vastgesteld dat aan de drie in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs leningen werden verstrekt tegen rentes die lager of in de buurt lagen van de benchmarkrentevoet voor leningen van de Volksbank van China (“PBOC”, People’s Bank of China) en lager of in de buurt van de primaire rentevoet voor leningen zoals bekendgemaakt door het National Interbank Funding Center (“NIFC”), die op 20 augustus 2019 werd ingevoerd (39), ongeacht de financiële situatie en het kredietrisico van de ondernemingen. De leningen werden dus verstrekt tegen een rente die lager lag dan de marktrente die overeenstemde met het risicoprofiel van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(178)

De Commissie kwam daarom tot de conclusie dat de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap uitoefende over het gedrag van de medewerkende staatsbank met betrekking tot haar leenbeleid en risicobeoordeling ten aanzien van de ACF-sector.

(179)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de medewerkende staatsbank, namelijk EXIM Bank, een overheidsinstantie is en dat de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap over EXIM Bank uitoefende. De Chinese overheid voerde aan dat de formele banden niet volstaan om betekenisvolle zeggenschap van de overheid en het bestaan van een overheidsinstantie aan te tonen. De Chinese overheid voerde ook aan dat de Commissie het gebrek aan onafhankelijkheid van het management van EXIM Bank niet heeft aangetoond, en voerde aan dat de Chinese overheid alleen zeggenschap uitoefent over de EXIM Bank bij het toezicht op de benoeming van het management van de bank en haar raad van bestuur. Verder voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie zich te veel heeft gebaseerd op artikel 34 van de Chinese bankenwet — die volgens haar slechts een algemene leidraad is — om daarvan af te leiden dat EXIM of andere financiële instellingen overheidsinstanties zouden zijn.

(180)

De Chinese overheid voerde verder aan dat zij geen betekenisvolle zeggenschap over EXIM Bank heeft uitgeoefend en dat haar evenmin overheidsgezag is verleend. De Chinese overheid voerde aan dat hoewel artikel 34 van de Chinese bankenwet vereist dat handelsbanken handelen “overeenkomstig het industriebeleid” van de Chinese overheid, deze bepaling als een leidend beginsel voor Chinese banken moet worden gezien. Bovendien voerde de Chinese overheid aan dat ook artikel 15 van de algemene regels inzake leningen en Besluit nr. 40 niet dwingend zijn, maar slechts indicatief van aard. Tot slot was de Chinese overheid het niet eens met de bewering dat EXIM Bank “leningen heeft verstrekt onder of dicht bij de relevante benchmarktarieven” en stelde zij dat de Commissie geen gegevens ter ondersteuning van deze verklaring heeft verstrekt.

(181)

De Commissie was het niet eens met de uitspraken van de Chinese overheid. De Commissie heeft niet alleen op “formele banden” vertrouwd om de medewerkende staatsbank EXIM Bank als een overheidsinstantie aan te merken, maar heeft ook aangetoond dat de Chinese overheid om de volgende redenen betekenisvolle zeggenschap over de bank uitoefende.

(182)

Zoals uiteengezet in overweging 168 was de Commissie van oordeel dat de Chinese bankenwet en Besluit nr. 40 een dwingend karakter hebben. Daarnaast bieden de bevindingen van het onderzoek (en de bevindingen van de Commissie in eerdere onderzoeken met betrekking tot hetzelfde subsidieprogramma) geen steun aan het argument dat banken bij het nemen van beslissingen inzake leningen geen rekening houden met het beleid en de plannen van de overheid. De Commissie heeft bijvoorbeeld vastgesteld dat de producenten-exporteurs profiteerden van preferentiële leningen met rentetarieven die onder de marktrente lagen.

(183)

Uit het onderzoek bleek dat artikel 15 van de Algemene regels betreffende leningen in de praktijk wel degelijk werd toegepast, en dat de artikelen 4, 5 en 41 van de bankenwet met inachtneming van artikel 34 van de bankenwet van toepassing waren, d.w.z. dat de banken het door de staat vastgestelde overheidsbeleid uitvoeren en de instructies van de staat volgen. Hoewel de artikelen 4 en 5 van de bankenwet deel uitmaken van hoofdstuk I, waarin de algemene bepalingen zijn opgenomen, maakt artikel 34 daarentegen deel uit van hoofdstuk IV, waarin de basisregels voor leningen zijn neergelegd. De tekst van artikel 34: “handelsbanken verlenen kredieten in overeenstemming met de behoeften van de nationale economie en de sociale ontwikkeling en overeenkomstig het industriebeleid van de staat”, toont aan dat deze bepaling geen richtinggevend karakter, maar eerder een dwingend karakter heeft en banken een duidelijke instructie geeft om bij de uitvoering van hun leenactiviteiten rekening te houden met het industriebeleid van de staat. De Commissie merkte ook op dat Besluit nr. 40 van de Staatsraad alle financiële instellingen opdraagt alleen kredietondersteuning te verstrekken aan aangemoedigde projecten, en de uitvoering belooft van “andere preferentiële beleidsmaatregelen ten aanzien van de aangemoedigde projecten”. Hoewel artikel 17 van hetzelfde besluit ook voorschrijft dat de banken de beginselen van de kredietverlening eerbiedigen, kon de Commissie tijdens het onderzoek niet vaststellen dat dit in de praktijk ook het geval was. Integendeel, aan de producenten-exporteurs werden leningen verstrekt ongeacht hun financiële situatie en kredietwaardigheid.

(184)

Bovendien is het, wat specifiek de EXIM Bank betreft, onbetwistbaar dat dit een beleidsbank is die er zelf voor uitkomt dat zij rechtstreeks overheidsbeleid uitvoert. Zoals uitgelegd op haar website (40) is EXIM een door de staat gefinancierde beleidsbank die rechtstreeks onder leiding staat van de Staatsraad en zich onder meer bezighoudt met de ondersteuning van de buitenlandse handel van China en de uitvoering van de “going global”-strategie. De raad van bestuur (41), de raad van toezicht (42) en het hoger management (43) van EXIM Bank bevatten leden met een hoge rang in de CCP en/of vertegenwoordigers van een ministerie.

(185)

Op basis daarvan blijft de Commissie bij haar standpunt dat de Chinese overheid zich op het normatieve kader heeft gebaseerd om betekenisvolle zeggenschap uit te oefenen over het gedrag van de medewerkende staatsbank wanneer zij leningen aan de ACF-sector verstrekte, zoals beschreven in overweging 173. Dit wordt geïllustreerd in overweging 170, waarin duidelijk wordt aangegeven dat de Chinese overheid intervenieert in alle belangrijke beslissingen die door het management van de bank worden genomen. Daaruit blijkt dat het normatieve kader de beheerders en toezichthouders van de bank geen enkele speelruimte liet om dit kader al dan niet te volgen ten aanzien van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, zodat het management van die bank zich in een afhankelijke positie bevond.

(186)

Tot slot heeft de Commissie, zoals vermeld in overweging 177, in de loop van het onderzoek vastgesteld dat aan de drie in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs leningen werden verstrekt tegen rentes die lager of in de buurt lagen van de benchmarkrentevoet voor leningen van de Volksbank van China (“PBOC”) en lager dan of in de buurt van de primaire rentevoet voor leningen, ongeacht de financiële situatie en het kredietrisico van de ondernemingen. Gezien het risicoprofiel van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zoals beschreven in punt 3.4.2.3 en het feit dat de producenten-exporteurs volgens de door de Commissie uitgevoerde risicoanalyse een lagere kredietrating hadden moeten krijgen en dus rentepercentages hadden moeten betalen die aanzienlijk hoger waren dan de risicovrije rentevoet, heeft de Commissie geconcludeerd dat de betrokken leningen onder de marktrente werden verstrekt. Gezien de gevoelige aard van de gegevens kan de gedetailleerde informatie over deze leningen alleen aan de respectieve producenten-exporteurs worden meegedeeld.

(187)

De Commissie kwam daarom tot de conclusie dat de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap heeft uitgeoefend over het gedrag van de medewerkende staatsbank met betrekking tot haar leenbeleid en risicobeoordeling ten aanzien van de ACF-sector.

3.4.1.4.   Conclusie inzake medewerkende financiële instellingen in staatseigendom

(188)

De Commissie stelde vast dat de medewerkende staatsbank het hierboven beschreven rechtskader ten uitvoer heeft gelegd bij de uitoefening van overheidsfuncties met betrekking tot de ACF-sector. Dat betekent dat zij optrad als overheidsinstantie in de zin van artikel 2, punt b), van de basisverordening, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening en in overeenstemming met de desbetreffende rechtspraak van de WTO.

3.4.1.5.   Niet-medewerkende financiële instellingen in staatseigendom

(189)

Zoals uiteengezet in overweging 146 heeft geen van de andere financiële instellingen in staatseigendom die leningen hebben verstrekt aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen, de specifieke vragenlijst ingevuld. De Chinese overheid verstrekte enige informatie over het eigenaarschap van een aantal banken, maar niet over hun governancestructuur, risicobeoordeling of voorbeelden in verband met specifieke leningen aan de ACF-sector.

(190)

Derhalve heeft de Commissie overeenkomstig de conclusies in punt 3.2.1 besloten de beschikbare gegevens te gebruiken om te bepalen of die financiële instellingen in staatseigendom als overheidsinstantie moeten worden aangemerkt.

(191)

In eerdere onderzoeken (44) stelde de Commissie vast dat de volgende banken, die leningen hebben verstrekt aan de in het kader van de onderhavige onderzoeken in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs, geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van de staat of van rechtspersonen die in handen zijn van de staat: Agricultural Bank of China, Bank of Beijing, Bank of China, Bank of Communications, Bank of Jiangsu, Bank of Kunlun, Bank of Nanjing, Bank of Ningbo, Bank of Qingdao, Bank of Shanghai, Bank of Tianjin, Bank of Yantai, CCB, China Bohai Bank, China CITIC Bank, China Construction Bank, China Development Bank, China Everbright Bank, China Guangfa Bank, China Industrial Bank, China Industrial International Trust Limited, China Merchants Bank, China Merchants Bank Financial Leasing Co., Ltd, China Minsheng Bank, Chongqing Rural Commercial Bank, Daye Trust Co., Ltd, Dongying Bank, EverGrowing Bank, Fudian Bank, Guangdong Development Bank, Guosen Securities Co., Hang Fung Bank, Ltd, Hangzhou Bank, Hankou Bank, Hengfeng Bank Co., Ltd, Huaxia Bank, Hubei Bank, Industrial and Commercial Bank of China (ICBC), Minsheng Securities Co., Ltd, Postal Savings Bank, Qilu Bank, Shanghai Pudong Development Bank, Shanghai Rural Commercial Bank, Shenyang Rural Commercial Bank, Sinotruk Finance Co. Ltd en Zheshang Bank. Omdat geen informatie is verstrekt die het tegendeel bewijst, heeft de Commissie in het onderhavige onderzoek dezelfde conclusie gehandhaafd.

(192)

Met gebruikmaking van algemeen beschikbare informatie, zoals websites, jaarverslagen, informatie in bankregisters of op internet, heeft de Commissie vastgesteld dat de volgende financiële instellingen die leningen hebben verstrekt aan de drie in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs, geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van de staat of van rechtspersonen die in handen zijn van de staat:

Bank of Yantai

6,4 % van de aandelen van de bank is in handen van de staat.

Huishang Bank

32,45 % is in staatseigendom (Anhui province energy group, Anhui province Guoyuan Financial Group enz.).

Nanyang Commercial Bank

Op 30 mei 2016 werd de bank een volledige dochteronderneming van China Cinda Group, die volledig in handen is van de Chinese overheid.

(193)

Bij gebrek aan specifieke informatie van de betrokken financiële instellingen die het tegendeel bewijst, stelde de Commissie om dezelfde redenen als die welke reeds zijn vermeld in punt 3.4.1.3 voorts vast dat er sprake is van eigendom en formele aanwijzingen voor zeggenschap van de Chinese overheid. Met name lijkt het er op basis van de beschikbare gegevens op dat de managers en toezichthouders in de niet-medewerkende financiële instellingen in staatseigendom op dezelfde wijze als in de medewerkende staatsbank zijn benoemd door en verantwoording verschuldigd zijn aan de Chinese overheid.

(194)

Wat de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap betreft, was de Commissie van oordeel dat de bevindingen betreffende de medewerkende financiële instellingen in staatseigendom ook als representatief voor de niet-medewerkende financiële instellingen in staatseigendom konden worden beschouwd. Het in punt 3.4.1.3 geanalyseerde normatieve kader is op identieke wijze op hen van toepassing. Bij gebrek aan enig bewijs van het tegendeel geldt het ontbreken van concrete aanwijzingen dat kredietwaardigheidsbeoordelingen zijn verricht, op grond van de beschikbare gegevens op dezelfde wijze als voor de medewerkende staatsbank.

(195)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de argumenten op grond waarvan de Commissie tot de conclusie was gekomen dat alle financiële instellingen in staatseigendom ook overheidsinstanties waren, ontoereikend waren. De Chinese overheid voerde aan dat de Commissie zich baseerde op eerdere antisubsidiezaken en haar eigen conclusies met betrekking tot de financiële instellingen in staatseigendom, en naliet analysen per geval te verrichten met bijzondere aandacht voor de specifieke omstandigheden van elk geval en voor elk van de financiële instellingen. De Chinese overheid voerde verder aan dat de Commissie onvoldoende bewijs heeft geleverd om vast te stellen of er sprake was van betekenisvolle zeggenschap over de financiële instellingen in staatseigendom, en zich louter heeft gebaseerd op formele banden die eigendom en zeggenschap behelzen.

(196)

In dit verband herinnerde de Commissie eraan dat zij zich bij gebrek aan medewerking van de andere staatsbanken behalve EXIM op de beschikbare gegevens moest baseren. Zoals reeds vermeld in haar vragenlijsten, en bij gebrek aan nieuwe informatie van de Chinese overheid, concludeerde de Commissie dat de informatie uit eerdere onderzoeken, samen met formele aanwijzingen voor zeggenschap en de bevindingen van het onderzoek zelf met betrekking tot EXIM Bank en het feitelijke gedrag van de banken jegens de producenten-exporteurs, in dit geval de beste beschikbare gegevens opleverden. Hoe dan ook is het in punt 3.4.1.3 geanalyseerde normatieve kader op identieke wijze van toepassing op alle banken. De Chinese overheid heeft bovendien geen bewijzen of argumenten aangevoerd die de bevindingen van de Commissie weerleggen dat de andere staatsbanken die leningen verstrekten aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen, overheidsinstanties zijn in de zin van artikel 2, punt b), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening. De Commissie bleef derhalve bij haar standpunt.

3.4.1.6.   Conclusie inzake alle financiële instellingen in staatseigendom

(197)

Op grond van de voorgaande overwegingen stelde de Commissie vast dat alle Chinese financiële instellingen die in handen zijn van de overheid en leningen hebben verstrekt aan de drie in de steekproef opgenomen groepen van medewerkende producenten-exporteurs, overheidsinstanties zijn in de zin van artikel 2, punt b), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening.

(198)

Daarnaast stelde de Commissie vast dat zelfs indien de financiële instellingen in staatseigendom niet als overheidsinstanties zouden moeten worden beschouwd, zij zouden worden beschouwd als financiële instellingen waaraan de Chinese overheid functies die zij normaal zelf zou vervullen, heeft toevertrouwd of waarmee zij hen heeft belast in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening om dezelfde redenen als uiteengezet in punt 3.5.1.2. Hun gedragingen zouden dus hoe dan ook aan de Chinese overheid worden toegerekend.

3.4.1.7.   Particuliere financiële instellingen waaraan de staat functies heeft toevertrouwd of waarmee zij hen heeft belast

(199)

Op basis van de bevindingen van eerdere antisubsidieonderzoeken (45) en aangevuld met openbaar beschikbare informatie, werd Overseas-Chinese Banking Corporation, Limited geacht particulier bezit te zijn. De Commissie heeft onderzocht of deze financiële instelling door de Chinese overheid is belast met de verlening van subsidies aan de ACF-sector of dat hun die functie is toevertrouwd in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening.

(200)

Volgens de WTO-Beroepsinstantie vindt “toevertrouwen van functies” plaats wanneer een overheid een verantwoordelijkheid toewijst aan een particulier lichaam, en verwijst “belasten met functies” naar situaties waarin de overheid haar gezag uitoefent ten aanzien van een particulier lichaam (46). In beide gevallen gebruikt de overheid een particulier lichaam om namens haar de financiële bijdrage te leveren en “in de meeste gevallen kan men verwachten dat het toevertrouwen van functies aan of het belasten met functies van een particulier lichaam gepaard gaat met een vorm van dreiging of aansporing” (47). Tegelijkertijd mogen leden overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt a), iv), geen compenserende maatregelen instellen tegen producten “indien de overheid louter haar algemene regelgevende bevoegdheden uitoefent” (48) of indien overheidsinterventie “al dan niet een bepaald resultaat als gevolg kan hebben, enkel gebaseerd op de gegeven feitelijke omstandigheden en op de uitoefening van vrije keuze door de deelnemers aan die markt” (49). Het toevertrouwen van functies of belasten met functies impliceert eigenlijk “een actievere rol van de overheid dan louter aansporing” (50).

(201)

De Commissie merkte op dat het in de overwegingen 161 tot en met 168 beschreven normatieve kader voor de bedrijfstak van toepassing is op alle financiële instellingen in de VRC, met inbegrip van particuliere financiële instellingen. Zo hebben de bankenwet en de verschillende verordeningen van de CBIRC bijvoorbeeld zowel betrekking op alle banken met Chinees kapitaal als op alle banken met buitenlands kapitaal die onder het toezicht van de CBIRC staan.

(202)

Bovendien bevatten de meeste leningovereenkomsten met particuliere financiële instellingen voorwaarden die vergelijkbaar waren met die van de staatsbanken en waren de rentevoeten van de particuliere financiële instellingen vergelijkbaar met die van de financiële instellingen in staatseigendom.

(203)

Bij gebreke van enige afwijkende informatie van de particuliere financiële instellingen concludeerde de Commissie dat, voor zover het de ACF-sector betreft, aan alle financiële instellingen (inclusief particuliere financiële instellingen) die in China actief zijn onder toezicht van de CBIRC door de staat functies zijn toevertrouwd of dat zij daarmee belast zijn in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), eerste streepje, van de basisverordening, teneinde uitvoering te geven aan overheidsbeleid en de ACF-sector leningen te verstrekken tegen preferentiële tarieven.

(204)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de Chinese overheid financiële instellingen functies toevertrouwde of hen met functies belastte, en met name geen verband tussen de overheid en het specifieke gedrag van alle financiële instellingen heeft laten zien. Volgens de Chinese overheid volstaat de uitoefening van haar algemene regelgevende bevoegdheden door louter begeleiding of aanmoediging niet om aan te tonen dat er sprake is van het toevertrouwen van en het belasten met functies. Daarnaast voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie haar verplichting om een dergelijke analyse voor elke entiteit uit te voeren, niet is nagekomen.

(205)

De Commissie deelde dit standpunt niet. Aangezien het in de overwegingen 161 tot en met 173 uiteengezette normatieve kader, dat van toepassing is op alle banken in de VRC – d.w.z. in staatseigendom of in particulier bezit – juridisch bindend is, zoals verder bevestigd in de overwegingen 182 en 183, is het niet slechts een aanmoediging of begeleiding door de overheid. De Commissie heeft reeds in overweging 169 vastgesteld dat Besluit nr. 40 alle financiële instellingen opdraagt alleen aan aangemoedigde projecten kredietsteun te verlenen, hoewel artikel 17 van hetzelfde besluit de bank ook verzoekt de kredietbeginselen in acht te nemen. Verder heeft de Commissie in overweging 185 vastgesteld dat de Chinese overheid zich op dit normatieve kader baseerde om op betekenisvolle wijze zeggenschap uit te oefenen over de financiële instellingen, zonder dat hun enige manoeuvreerruimte werd gelaten met betrekking tot de vraag of dit kader al dan niet moest worden gevolgd. Er bestaat derhalve een duidelijk verband tussen de Chinese overheid en het specifieke gedrag van de particuliere banken, zodat duidelijk is dat de Chinese overheid deze instellingen functies toevertrouwt en hen ermee belast.

(206)

Bovendien herinnerde de Commissie eraan dat zij zich vanwege een gebrek aan medewerking van de particuliere banken moest baseren op de beschikbare gegevens. Aangezien slechts één staatsbank gedeeltelijke medewerking verleende, heeft de Commissie gebruikgemaakt van de informatie die beschikbaar was voor deze bank – die aantoonbaar een overheidsorgaan was – en deze vergeleken met de kredietvoorwaarden van de niet-medewerkende particuliere banken. Bovendien hebben de controles op afstand ten aanzien van de in de steekproef opgenomen ondernemingen geen significante verschillen aan het licht gebracht tussen de leningvoorwaarden of rentevoeten van de particuliere financiële instellingen en die van financiële instellingen in staatseigendom. Het feit dat de tarieven overlappen, toont aan dat de particuliere banken ook leningen hebben verstrekt die onder de marktvoorwaarden lagen, in overeenstemming met het hierboven genoemde normatieve kader. Het argument van de Chinese overheid dat de Commissie haar verplichting om een dergelijke analyse voor elke entiteit uit te voeren, niet is nagekomen, is derhalve ongegrond.

(207)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Nanshan Group ook aan dat financiële instellingen hun tarieven, voorwaarden en soorten producten varieerden naargelang van de onderneming waaraan zij financiering verleenden, en dat dit erop wees dat de overheid hun niet heeft toevertrouwd en hen evenmin ermee heeft belast specifieke of preferentiële kredietvoorwaarden aan te bieden, maar dat zij financiering verstrekken op basis van marktvoorwaarden en de financiële positie van hun klant.

(208)

Het feit dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak verschillende soorten leningen hebben gekregen, met variaties in rentevoeten en andere voorwaarden, betekent niet noodzakelijkerwijs dat deze leningen tegen marktvoorwaarden werden ontvangen. Integendeel: zoals reeds vermeld in overweging 177 heeft de Commissie vastgesteld dat aan de drie in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs leningen werden verstrekt tegen rentes die lager of in de buurt lagen van de benchmarkrentevoet voor leningen van de Volksbank van China (“PBOC”, People’s Bank of China) en lager of in de buurt van de primaire rentevoet voor leningen zoals bekendgemaakt door het National Interbank Funding Center (“NIFC”), die op 20 augustus 2019 werd ingevoerd (51), ongeacht de financiële situatie en het kredietrisico van de ondernemingen. Dit betekent dat de leningen onder de marktrente werden verstrekt, zodat het argument wordt afgewezen.

(209)

Derhalve bevestigde de Commissie haar conclusie dat, voor zover het de ACF-sector betreft, aan alle financiële instellingen (inclusief particuliere financiële instellingen) die in China actief zijn door de staat functies zijn toevertrouwd of dat zij daarmee belast zijn in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), eerste streepje, van de basisverordening, teneinde uitvoering te geven aan overheidsbeleid en de ACF-sector leningen te verstrekken tegen preferentiële tarieven.

3.4.1.8.   Kredietratings

(210)

In eerdere antisubsidieonderzoeken heeft de Commissie, op basis van een door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) (52) gepubliceerde studie waarin een discrepantie tussen internationale en Chinese kredietratings werd aangetoond, en in combinatie met de bevindingen van dat onderzoek met betrekking tot de in de steekproef opgenomen ondernemingen, reeds geconstateerd dat de aan Chinese ondernemingen toegekende binnenlandse kredietratings niet betrouwbaar zijn. Volgens het IMF is door lokale ratingbureaus namelijk aan 90 % van de Chinese obligaties een rating van AA tot AAA toegekend. Dit is niet te vergelijken met andere markten, zoals de Unie of de Verenigde Staten. Op de markt van de VS heeft bijvoorbeeld minder dan 2 % van de ondernemingen zulke uitstekende ratings. De Chinese kredietratingbureaus neigen dus sterk tot ratings aan het hoge uiteinde van de ratingschaal. Zij hanteren zeer globale ratingtrappen en poolen vaak obligaties met zeer uiteenlopende wanbetalingsrisico’s binnen een en dezelfde brede ratingcategorie (53). Volgens de China bond market insight 2021 van Bloomberg (54) wordt de obligatiemarkt gedomineerd door vijf Chinese lokale ratingbureaus: China Chengxin, Dagong, Lianhe, Shanghai Brilliance en Golden Credit Rating, en heeft ongeveer 90 % van de obligaties een rating AAA van de plaatselijke ratingbureaus. Veel van de emittenten kregen echter een lagere’S&P” (Standard and Poor) globale rating van uitgevende instellingen van A en BBB (55).

(211)

Bovendien wordt de basisrating van de emittent door buitenlandse ratingbureaus, zoals Standard & Poor’s en Moody’s, bij de beoordeling van in het buitenland uitgegeven Chinese obligaties doorgaans verhoogd op basis van een inschatting van het strategische belang van de betrokken onderneming voor de Chinese overheid en de omvang van eventuele impliciete garanties (56).

(212)

De Commissie heeft ook verdere informatie kunnen vergaren om deze analyse te vervolledigen. Ten eerste heeft de Commissie geconstateerd dat de staat een bepaalde mate van invloed kan uitoefenen op de markt voor kredietrating. Volgens de informatie van de Chinese overheid waren er tijdens het onderzoektijdvak twaalf binnenlandse kredietratingbureaus werkzaam op de obligatiemarkt van de VRC, waarvan het merendeel in staatseigendom was. In totaal werd 60 % van alle bedrijfsobligaties in China beoordeeld door een ratingbureau in staatseigendom (57).

(213)

In de tweede plaats is vrije toetreding tot de Chinese markt voor kredietratings niet mogelijk. Het gaat in wezen om een gesloten markt, aangezien ratingbureaus een vergunning nodig hebben van de China Securities Regulatory Commission (“CSRC”) of van de PBOC alvorens activiteiten te kunnen ontplooien (58). De PBOC kondigde medio 2017 aan dat het onder bepaalde voorwaarden aan buitenlandse kredietratingbureaus zou worden toegestaan kredietbeoordelingen uit te voeren voor een deel van de markt voor binnenlandse obligaties. De Commissie stelde ook vast dat er tijdens het onderzoektijdvak twee kredietbeoordelingsbureaus in buitenlandse handen en twee als joint ventures opgerichte Chinees-buitenlandse ratingbureaus op de Chinese markt actief waren. Deze ratingbureaus volgen echter Chinese ratingschalen en zijn dus, zoals hierboven toegelicht, niet zonder meer vergelijkbaar met internationale ratings.

(214)

Tot slot worden de bevindingen van de Commissie bevestigd in een studie uit 2017 van de PBOC zelf, waarin in de conclusies wordt verklaard dat “als de beleggingskwaliteit van buitenlandse obligaties is gesteld op de internationale rating BBB- en hoger, kan de kwaliteit van beleggingen in binnenlandse obligaties worden gewaardeerd op AA-niveau en hoger, rekening houdend met het verschil tussen de gemiddelde binnenlandse rating en de internationale rating van zes of meer niveaus” (59).

(215)

Gelet op de in de overwegingen 210 tot en met 214 beschreven situatie kwam de Commissie tot de conclusie dat kredietratings geen betrouwbare beoordeling van het kredietrisico van de onderliggende activa vormen. Op grond van het voorgaande heeft de Commissie, ook al hebben sommige in de steekproef opgenomen ondernemingen een goede rating van een Chinees ratingbureau gekregen, geconcludeerd dat die rating niet betrouwbaar is. Die ratings waren bovendien vertekend door de beleidsdoelstellingen om strategische primaire bedrijfstakken, zoals de ACF-sector, aan te moedigen.

(216)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte de Chinese overheid dat de voorwaarden voor leningen en financiering altijd verband houden met kredietratings en voerde zij aan dat meer betrouwbare, d.w.z. minder gunstige kredietratings niet zouden betekenen dat de lening tegen hogere rentes zou worden verstrekt. De Chinese overheid was het ook niet eens met de verwijzing van de Commissie naar het in overweging 214 genoemde PBOC-werkdocument nr. 2017/5, waarin het verschil tussen de gemiddelde binnenlandse rating en de internationale ratings werd bevestigd. De Chinese overheid voerde aan dat het hier niet gaat om een werkdocument van de PBOC, maar om een wetenschappelijk artikel waarvan een personeelslid van de PBOC coauteur is en dat dus niet de standpunten van de PBOC weergeeft.

(217)

Bovendien beoogt het document volgens de Chinese overheid uit te leggen dat er met betrekking tot de kredietwaardigheid van een Chinese onderneming een verschil is tussen het binnenlandse en het internationale systeem, omdat het eerste gebaseerd is op de risicoclassificatie van de onderneming ten opzichte van Chinese binnenlandse ondernemingen, terwijl de tweede gebaseerd is op de risicoclassificatie van dezelfde onderneming ten opzichte van alle ondernemingen in de wereld. Tot slot voerde de Chinese overheid aan dat verschillende Chinese ondernemingen van internationale agentschappen hogere kredietratings hadden gekregen.

(218)

De Commissie merkte in de eerste plaats op dat de bewering dat het verschil in kredietratings geen invloed zou hebben op de prijsstelling van leningen, geen steun vindt in de financiële literatuur. De grondgedachte achter kredietratings is immers financiële actoren te helpen het kredietrisico bij hun beslissingen over kredietverstrekking correct te bepalen. Het ontbreken van een correlatie tussen de kredietrating en de prijs (rentevoet) van leningen zou er inderdaad op wijzen dat de markt verstoord is en dat de financiële instellingen de functie wordt toevertrouwd of opgedragen leningen te verstrekken aan de ondernemingen, ongeacht hun financiële situatie en kredietwaardigheid.

(219)

Ten tweede doet het feit dat sommige ondernemingen hogere kredietratings van internationale agentschappen kregen, geen afbreuk aan de algemene beoordeling van de Commissie als zodanig. Zoals vermeld in overweging 211, passen buitenlandse ratingbureaus bij de rating van Chinese obligaties die in het buitenland zijn uitgegeven doorgaans een verhoging toe ten opzichte van de basisrating van de uitgevende instelling op basis van een raming van het strategische belang van de onderneming voor de Chinese overheid en de kracht van eventuele impliciete garanties.

(220)

Wat het PBOC-werkdocument nr. 2017/5 betreft, merkte de Commissie op dat het is opgenomen in de rubriek “onderzoek” op de website van de PBOC, waarbij het volgende wordt vermeld: “In Werkdocumenten staan wetenschappelijke artikelen van het personeel van de PBOC. De standpunten in de documenten zijn die van de auteurs en vormen mogelijk geen afspiegeling van die van hun organisatie. In verslagen en citaten daarvan moet de bron worden vermeld als “PBOC-werkdocumenten” (60). Dus hoewel een dergelijk document als zodanig niet het officiële standpunt van de PBOC hoeft weer te geven, is het correct om ernaar te verwijzen als een werkdocument van de PBOC. Omdat deze documenten bovendien op de officiële website van de organisatie worden gepubliceerd, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de PBOC ten minste van mening is dat deze documenten voldoen aan de criteria voor valide academisch onderzoek.

(221)

De Commissie is het ook niet eens met de aanname dat er sprake is van een verschil in niveaus van kredietwaardigheid doordat de binnenlandse rating gebaseerd zou zijn op een risicoclassificatie ten opzichte van Chinese binnenlandse ondernemingen, terwijl de buitenlandse rating gebaseerd is op een risicoclassificatie ten opzichte van alle ondernemingen in de wereld. Op basis van deze hypothese en gezien het feit dat ongeveer 90 % van de obligaties in China een AAA-rating heeft, zou dit tot de conclusie leiden dat bijna alle ondernemingen in de VRC qua risico op hetzelfde niveau staan omdat zij allemaal uitzonderlijk goed presteren ten opzichte van elkaar, wat in termen van economische realiteit uiterst onwaarschijnlijk lijkt.

(222)

Hoe dan ook merkte de Commissie op dat, aangezien geen van de banken die de leningen aan de producenten-exporteurs verstrekten aan het onderzoek meewerkte, zij niet kon nagaan of en hoe de risicobeoordeling en de kredietrating in aanmerking werden genomen. Daarom moest zij zich baseren op de beschikbare gegevens, die bevestigden dat de rentetarieven voor de verstrekte leningen ruim onder de marktrente lagen en dat dit overheidsbeleid en dit werkdocument dus een rol speelden bij de vaststelling van de rentetarieven die geen rekening hielden met het reële onderliggende risico.

(223)

Tot slot herinnerde de Commissie eraan dat haar beoordeling van een passende kredietrating niet op een mechanistische benadering is gebaseerd, maar dat de Commissie de financiële situatie van elk van de in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs individueel heeft beoordeeld om rekening te houden met hun specifieke kenmerken, zoals beschreven in overweging 237.

3.4.2.   Preferentiële financiering: leningen

3.4.2.1.   Soorten leningen

1)   Kortlopende en langlopende leningen

(224)

De Commissie stelde vast dat ondernemingen in alle drie in de steekproef opgenomen groepen gebruikmaakten van diverse kortlopende en langlopende leningen om hun activiteiten te financieren. Deze leningen werden hoofdzakelijk gebruikt voor dagelijkse operaties, werkkapitaalbehoeften, speciale projecten, investeringen of ter vervanging van andere leningen. Elke groep maakte ook gebruik van kortlopende en langlopende exportkredieten.

2)   Leningen met het specifieke doel andere leningen te vervangen

(225)

In de loop van het onderzoek stelde de Commissie vast dat alle in de steekproef opgenomen groepen leningen waren aangegaan die specifiek waren bedoeld om leningen van andere banken te vervangen. De Commissie stelde vast dat sommige ondernemingen met deze praktijk hun verplichtingen konden herschikken en de middelen konden verkrijgen zonder welke zij zonder hun aflossingsverplichtingen niet zouden kunnen nakomen, hetgeen wijst op problemen bij het aflossen van schulden.

(226)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde de Chinese overheid dat doorlopende kredieten niet noodzakelijk op liquiditeitsproblemen wijzen. Zij voerde aan dat dergelijke transacties gebruikelijk zijn voor alle commerciële ondernemingen, met inbegrip van die in de Unie. De Chinese overheid voerde verder aan dat er verschillende redenen zijn voor een dergelijke herfinanciering en dat niets erop wijst dat ondernemingen die van dergelijke transacties gebruikmaken, niet in staat zouden zijn hun schulden terug te betalen.

(227)

De Commissie is het niet eens met de beoordeling door de Chinese overheid. De Chinese overheid beschouwt doorlopende kredieten zelf als een extra factor van kredietrisico. Zoals vermeld in de richtsnoeren van de CBRC inzake risicogebaseerde classificatie van leningen moeten doorlopende kredieten ten minste als “verontrustende” leningen worden gerapporteerd (61). Wanneer een lening onder deze categorie valt, betekent dit — ook al kan een kredietnemer momenteel de hoofdsom en de rente van de lening terugbetalen — dat er factoren zijn die de terugbetaling ervan negatief kunnen beïnvloeden.

(228)

Doorlopende kredieten bestaan inderdaad in Europa, maar de voorwaarden ervan verschillen sterk van die van de Chinese doorlopende kredieten. In de Unie zijn doorlopende leningen in feite kredietlijnen, met een vooraf bepaald maximumbedrag dat tijdens een vastgestelde periode op verschillende ogenblikken kan worden opgenomen en terugbetaald. Daarnaast brengen dergelijke kredietfaciliteiten extra kosten mee, hetzij in de vorm van een contractuele marge bovenop de gebruikelijke marktrentevoeten op korte termijn, hetzij een vooraf bepaalde beheersvergoeding.

(229)

Anderzijds kenden de doorlopende kredieten die bij de in de steekproef opgenomen Chinese ondernemingen werden aangetroffen geen andere voorwaarden dan andere kortlopende leningen. Zij werden noch als kredietlijn, noch als een doorlopende kredietfaciliteit bestempeld en er waren geen extra vergoedingen of marges aan verbonden. Op het eerste gezicht leek het om normale leningen op korte termijn te gaan. De lening was echter soms bestemd voor de “terugbetaling van leningen”. Bij de controle van de terugbetaling van die leningen in het kader van de controles op afstand werd bovendien duidelijk dat het uitstaande bedrag in werkelijkheid werd terugbetaald met nieuwe leningen die binnen een week vóór of na de vervaldag van de oorspronkelijke lening door dezelfde bank voor hetzelfde bedrag werden toegekend. De Commissie breidde haar analyse vervolgens uit naar de andere leningen in de tabellen en stelde vast dat het merendeel daarvan precies dezelfde kenmerken had. Om al deze redenen handhaafde de Commissie haar standpunt inzake doorlopende kredieten.

3.4.2.2.   Specificiteit

(230)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 161 tot en met 168, worden de financiële instellingen er uit hoofde van verschillende rechtsinstrumenten die specifiek gericht zijn tot ondernemingen in de sector mee belast leningen tegen preferentiële tarieven aan de ACF-sector te verstrekken. Uit die documenten blijkt dat de financiële instellingen alleen preferentiële financiering verstrekken aan een beperkt aantal sectoren/ondernemingen die zich conformeren aan het desbetreffende beleid van de Chinese overheid. Bovendien was de Commissie van mening dat de verwijzing naar de ACF-sector duidelijk genoeg is, aangezien deze wordt aangeduid aan de hand van zijn benaming, een verwijzing naar het vervaardigde product of de industriegroep waartoe hij behoort.

(231)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen verklaarde de Chinese overheid het niet eens te zijn met de bevinding van de Commissie inzake specificiteit in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening. De Chinese overheid herhaalde haar argument dat het rechtskader waarin de financiële instellingen de functie wordt toevertrouwd of opgedragen om aangemoedigde bedrijfstakken leningen te verstrekken, slechts van niet-bindende aard is en dat de ACF-sector niet wordt aangemoedigd.

(232)

Ten eerste is het bindende karakter van het rechtskader reeds bevestigd in de overwegingen 182 en 183. Ten tweede is ook het feit dat de ACF-sector wordt aangemoedigd, reeds uitvoerig besproken en bevestigd in punt 3.1.

(233)

De Commissie bleef derhalve bij haar conclusie dat subsidies in de vorm van preferentiële leningen niet algemeen beschikbaar zijn voor alle bedrijfstakken, maar specifiek zijn in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening.

3.4.2.3.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(234)

De Commissie berekende de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie op basis van het voordeel dat de ontvangers tijdens het onderzoektijdvak verkregen. Overeenkomstig artikel 6, punt b), van de basisverordening is het aan de ontvangers toegekende voordeel het verschil tussen de interest die de onderneming heeft betaald voor de preferentiële lening van de overheid en de interest die de onderneming zou betalen voor een vergelijkbare commerciële lening die zij op de markt zou kunnen verkrijgen.

(235)

Zoals uiteengezet in de punten 3.4.1 en 3.4.2, zijn de door Chinese financiële instellingen verstrekte leningen het gevolg van aanzienlijke overheidsinterventie, en weerspiegelen zij niet de rentevoeten die normaal gesproken op een functionerende markt van toepassing zouden zijn.

(236)

De algemene financiële situatie van de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen is verschillend. Elk van hen ontving tijdens het onderzoektijdvak verschillende soorten leningen; deze verschilden onder meer wat looptijd, zekerheden, garanties en andere voorwaarden betreft. Om deze twee redenen had elke onderneming een gemiddelde rentevoet op basis van de leningen die zij ontving.

(237)

De Commissie beoordeelde de financiële situatie van elke in de steekproef opgenomen groep producenten-exporteurs afzonderlijk om met die specifieke kenmerken rekening te houden. In dit verband volgde de Commissie de berekeningsmethode voor preferentiële financiering via leningen die in het kader van het antisubsidieonderzoek betreffende warmgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de VRC, en in het kader van de antisubsidieonderzoeken betreffende banden van oorsprong uit de VRC en bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de VRC (62) was vastgesteld, en die in de overwegingen hierna wordt toegelicht. Als gevolg daarvan berekende de Commissie het voordeel dat de preferentiële financiering via leningen voor elke in de steekproef opgenomen groep producenten-exporteurs opleverde op individuele basis, en wees zij dat voordeel toe aan het betrokken product.

(238)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Daching Group aan dat de Commissie niet had geanalyseerd of een berekeningsmethode die was gebruikt in deze antisubsidieonderzoeken ten aanzien van banden van oorsprong uit de VRC en bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de VRC (63) juridisch en feitelijk geschikt zou zijn om in het kader van dit onderzoek te worden toegepast. Er waren ook geen aanwijzingen dat de berekeningsmethode dezelfde was.

(239)

De analyse van de preferentiële financiering, zoals uiteengezet in de overwegingen 224 tot en met 236, was vergelijkbaar met de analyse in de in overweging 237 genoemde eerdere zaken (64). De berekeningsmethode volgde dezelfde beginselen, terwijl het voordeel van preferentiële financiering door middel van leningpraktijken voor elke in de steekproef opgenomen groep producenten-exporteurs op individuele basis werd uitgewerkt, zoals in overweging 237 is uiteengezet en aan deze producenten werd meegedeeld. Het argument van deze partij werd daarom van de hand gewezen.

a)   Nanshan Group

(240)

De Commissie merkte op dat Donghai Foil, de producent-exporteur in de Nanshan Group, voor de beoordelingsperiode geen kredietrating had gekregen. Andere ondernemingen binnen de Nanshan Group kregen van Chinese ratingbureaus een kredietrating tussen AA+ en AAA-. Gelet op de in de punt 3.4.1.8 beschreven algemene vertekening van de Chinese kredietratings concludeerde de Commissie dat die rating niet betrouwbaar is.

(241)

Zoals in de overwegingen 176 tot en met 178 is vermeld, hebben de leningverstrekkende Chinese financiële instellingen geen kredietwaardigheidsbeoordeling overgelegd in dit onderzoek. De Commissie moest derhalve ter bepaling van het voordeel onderzoeken of de rentetarieven voor de leningen aan de Nanshan Group op marktniveau lagen.

(242)

Donghai Foil vertoonde een over het algemeen winstgevende financiële situatie, met winstmarges tussen 0,5 % en 7,2 % volgens haar eigen financiële rekeningen, hoewel de winstmarges de laatste jaren waren gedaald en sinds 2018 onder de 1 % bleven. Deze onderneming gebruikte alleen kortlopende schulden om haar activiteiten te financieren. De Commissie heeft de liquiditeit op de korte termijn van de onderneming beoordeeld.

(243)

Wat betreft de liquiditeit op de korte termijn, heeft de Commissie gebruikgemaakt van liquiditeitsratio’s zoals de bedrijfskapitaalratio, de liquiditeitspositie, de liquiditeitsratio en de kasstroomratio. Deze ratio’s meten het vermogen van de onderneming tot betaling van haar kortlopende verplichtingen, met inbegrip van de kortlopende schulden. De onderneming had tijdens het OT een gemiddelde bedrijfskapitaalratio van 1,6. Hoewel de bedrijfskapitaalratio boven de 1 ligt, zijn de vlottende activa van de onderneming net voldoende voor betaling van de kortlopende verplichtingen, wat niet voldoende is om een hoge kredietwaardigheid te rechtvaardigen, waarvoor een onderneming een ratio van ten minste 2 moet kunnen laten zien. De liquiditeitspositie van de onderneming bedroeg 1,3 in 2019 en 1,2 in 2020, terwijl een liquiditeitspositie van ten minste 1 als referentie wordt beschouwd. Een onderneming met een liquiditeitspositie van minder dan 1 is wellicht niet in staat haar kortlopende verplichtingen op korte termijn af te lossen. De liquiditeitsratio van de onderneming was in het OT gemiddeld 0,01; bijgevolg had de onderneming onvoldoende liquide middelen om haar kortlopende schulden af te lossen. De onderneming vertoonde in 2016, 2017 en 2019 ook een negatieve kasstroom uit bedrijfsactiviteiten. De verhouding kasstroom uit bedrijfsactiviteiten was extreem laag, — 0,02 in 2019 en — 0,04 in 2020. Een verhouding kasstroom uit bedrijfsactiviteiten van minder dan 1 betekent dat de onderneming niet genoeg liquide middelen genereert om haar kortlopende verplichtingen te dekken.

(244)

Gezien de in overweging 243 beschreven indicatoren voor liquiditeit, concludeerde de Commissie dat de onderneming in kwestie problemen had met haar liquiditeit op de korte termijn, hetgeen tot gevolg heeft dat zij een debiteurenprofiel met een hoog risico heeft.

(245)

De Commissie baseerde de beoordeling van het solvabiliteitsrisico op lange termijn op verschillende solvabiliteitsratio’s, zoals schuldquotes en dekkingsratio’s. De solvabiliteitsratio’s meten het vermogen van de onderneming tot betaling van haar langlopende verplichtingen. Zij worden gebruikt door leningverstrekkers en beleggers in obligaties bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de onderneming.

(246)

De schuldquote meet de omvang van de schulden, met name de schulden op lange termijn. De onderneming had een hoge verhouding schulden/activa van 0,54, hetgeen betekent dat 54 % van de activa van de onderneming wordt gefinancierd met kortlopende schulden. Bovendien is deze verhouding in de loop der jaren sterk toegenomen. Ook de vermogensverhouding is voortdurend toegenomen van 0,3 in 2016 tot 1,2 in 2020, wat erop wijst dat de onderneming haar activiteiten steeds meer hoofdzakelijk met schulden financiert. Naarmate de verhoudingen schulden/activa en vermogensverhoudingen hoger liggen, is het financiële risico van de onderneming groter, wat betekent dat de onderneming meer problemen kan krijgen om haar bestaande schulden af te lossen.

(247)

Met de dekkingsgraad wordt gemeten in hoeverre de onderneming in staat is haar schulden af te lossen en aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Aangezien de onderneming in de meeste jaren een negatieve kasstroom uit bedrijfsactiviteiten had, was de gemiddelde verhouding tussen kasstroom uit bedrijfsactiviteiten en schuld van de onderneming in het onderzoektijdvak eveneens negatief. Dit betekent dat de onderneming niet in staat zou zijn haar totale schuld terug te betalen met de kasstroom uit bedrijfsactiviteiten die zij genereert. De gegevens voor 2020 laten een iets betere situatie zien. Niettemin betekent dit dat de onderneming 25 jaar nodig zou hebben om haar schuld af te lossen, hetgeen wijst op ernstige problemen van de onderneming om voldoende liquide middelen te genereren om haar schuld af te lossen.

(248)

Daarom was de Commissie, gezien de in de overwegingen 242 tot en met 247 beschreven liquiditeits- en solvabiliteitsproblemen, van mening dat bij de onderneming sprake was van een kwetsbare financiële situatie en een hoog risicoprofiel voor potentiële leningverstrekkers en investeerders. Gezien de precaire kassituatie van de producent-exporteur is het derhalve niet verwonderlijk dat hij in het geheel niet over externe financiering beschikte, doch uitsluitend via onderlinge leningen tussen ondernemingen werd gefinancierd.

(249)

De Commissie heeft daarom ook gekeken naar de financiële situatie van de twee moedermaatschappijen van de groep: Nanshan Group en Shandong Nanshan. Hoewel hun financiële situatie er op het eerste gezicht beter uitzag, met hogere winstgevendheidscijfers (ongeveer 8 à 10 %) en lagere schuldquotes (met een verhouding schulden/activa van ongeveer 25 % voor beide ondernemingen), konden toch ook hier vergelijkbare liquiditeitsproblemen worden vastgesteld. De liquiditeitsratio’s van de moedermaatschappijen bleven in het OT immers voortdurend onder de 1 en bedroegen gemiddeld 0,6. Zij hadden dus onvoldoende liquide middelen om hun kortlopende schulden te betalen. De ondernemingen vertoonden ook een consequent lage verhouding tussen kasstroom uit bedrijfsactiviteiten en schuld, die in het onderzoektijdvak 0,4 bedroeg, hetgeen betekent dat zij niet genoeg liquide middelen genereerden om hun kortlopende verplichtingen te dekken.

(250)

Bovendien waren sommige ondernemingen van de groep leningen en obligaties aangegaan om voorgaande leningen of leningen van andere banken terug te betalen. Dit type lening wordt beschouwd als een aanwijzing dat de onderneming zich in een slechtere financiële situatie bevindt dan wat op het eerste gezicht door de jaarrekening wordt gesuggereerd, en dat er sprake is van een extra risico in verband met haar financiering op korte en lange termijn. Ten slotte stelde de Commissie vast dat Shandong Nanshan in het verleden haar schulden had geherstructureerd en had geprofiteerd van een omzetting van schulden in eigen vermogen, zoals verder wordt toegelicht in punt 358.

(251)

Rekening houdend met de ernstige liquiditeits- en solvabiliteitsproblemen die blijken uit de in de overwegingen 242 tot en met 247 beschreven financiële analyse van de ondernemingen van de Nanshan Group, was de Commissie van oordeel dat de algemene financiële situatie van de Nanshan Group overeenkomt met een rating BB, de hoogste rating die niet meer als “beleggingskwaliteit” wordt aangemerkt. “Beleggingskwaliteit” betekent dat door de onderneming uitgegeven obligaties door de ratingbureaus worden beschouwd als obligaties die voldoende waarschijnlijk zullen voldoen aan de betalingsverplichtingen en dat banken wordt toegestaan om erin te investeren.

(252)

Op basis van openbaar beschikbare gegevens op Bloomberg heeft de Commissie als benchmark de verwachte premie voor obligaties uitgegeven door ondernemingen met een rating BB gebruikt, die werd toegepast op de benchmarkrentevoet voor leningen van de PBOC, of na 20 augustus 2019 op de primaire rentevoet voor leningen zoals bekendgemaakt door de NIFC (65) om de marktkoers te bepalen.

(253)

Deze opslag werd bepaald door berekening van de relatieve spread tussen de indexcijfers van obligaties van bedrijven uit de VS met een rating AA of een rating BB op basis van gegevens van Bloomberg voor industriële segmenten. De aldus berekende relatieve spread werd vervolgens opgeteld bij de door de PBOC gepubliceerde benchmarkrentevoet voor leningen of, na 20 augustus 2019, bij de door de NIFC gepubliceerde primaire rentevoet voor leningen, op de datum waarop de lening werd verstrekt (66) en voor de looptijd van de betrokken lening. Dit gebeurde voor elke aan de groep van ondernemingen verstrekte lening afzonderlijk.

(254)

Voor in vreemde valuta luidende leningen bestaat dezelfde situatie wat marktverstoringen en het ontbreken van valide kredietratings betreft, omdat deze leningen worden verstrekt door dezelfde Chinese financiële instellingen. Net als in het hierboven beschreven geval werden daarom bedrijfsobligaties met een rating BB met een relevante denominatie die tijdens het onderzoektijdvak zijn uitgegeven, gebruikt om een passende benchmark te bepalen.

(255)

Het voordeel werd vastgesteld door de in de overwegingen 252 en 253 beschreven benchmark toe te passen op de periode van schuldfinanciering tijdens het onderzoektijdvak.

(256)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen was de Chinese overheid van mening dat de Commissie de kredietrating van de medewerkende producenten-exporteurs ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, en gaf zij aan het niet eens te zijn met de methode die de Commissie had gebruikt om een benchmark vast te stellen, die gebaseerd had moeten zijn op het vinden van een vergelijkbare benchmark op de binnenlandse markt en niet op de toepassing van “buitenlandse kredietratings”. De Commissie had in plaats daarvan vergelijkbare leningen moeten gebruiken die niet waren beïnvloed door de marktverstoringen in het betrokken land. De Chinese overheid was ook van mening dat de Commissie tot een willekeurige conclusie kwam toen zij stelde dat de meeste Chinese exporteurs in de steekproef moesten overeenkomen met een BB-rating.

(257)

Verder maakte de Chinese overheid bezwaar tegen het gebruik van de relatieve spread tussen obligaties met een AA- en BB-rating als opslag en de toevoeging daarvan aan de PBOC-tarieven. Volgens de Chinese overheid vertoont de methode van de relatieve spread tekortkomingen, aangezien het niveau van de opwaartse correctie in de eerste plaats afhangt van het niveau van de lopende rentetarieven, terwijl de PBOC-referentietarieven in de VRC in de relevante jaren veel hoger waren dan het referentietarief in de VS. Bovendien houdt het gebruik van een relatieve spread in dat de opslag een variabel cijfer wordt.

(258)

In antwoord op deze argumenten merkte de Commissie het volgende op.

(259)

Ten eerste werden, wat betreft het gebruik van een buitenlandse benchmark, de binnenlandse kredietratings die aan Chinese ondernemingen werden toegekend, zoals hierboven uiteengezet, beschouwd als vertekend door de beleidsdoelstellingen van de Chinese overheid om belangrijke strategische sectoren aan te moedigen, en derhalve als onbetrouwbaar. Als gevolg daarvan moest de Commissie zoeken naar een benchmark op basis van niet-verstoorde ratings, die alleen buiten het land kon worden gevonden.

(260)

Ten tweede herinnert de Commissie er met betrekking tot de op de ondernemingen van toepassing zijnde rating BB aan dat zij geen willekeurige beslissing heeft genomen, maar een individuele financiële analyse van alle betrokken ondernemingen heeft uitgevoerd, waaruit bleek dat er sprake was van een financiële situatie die overeenkwam met een BB-rating.

(261)

Ten derde is het gebruik van de relatieve spread reeds in eerdere onderzoeken toegelicht (67). De relatieve spread houdt immers rekening met veranderingen in de onderliggende landspecifieke marktomstandigheden, die niet worden uitgedrukt wanneer de logica van een absolute spread wordt gevolgd. Zoals in het onderhavige geval is het vaak zo dat het land- en valutaspecifieke risico varieert in de tijd en dat die variatie verschilt naargelang het land. Bijgevolg variëren de risicovrije rentevoeten aanzienlijk in de tijd en zijn ze in de VS soms lager dan in de VRC en omgekeerd. Deze verschillen houden verband met factoren zoals de waargenomen en verwachte bbp-groei, het economisch sentiment en de inflatie. Omdat de risicovrije rentevoet in de tijd varieert, kan dezelfde nominale absolute spread een heel andere inschatting van het risico geven. Indien de bank bijvoorbeeld het ondernemingsspecifieke wanbetalingsrisico 10 % hoger inschat dan de risicovrije rentevoet (relatieve schatting), kan de resulterende absolute spread tussen 0,1 % (bij een risicovrije rentevoet van 1 %) en 1 % (bij een risicovrije rentevoet van 10 %) liggen. Vanuit het oogpunt van een investeerder is de relatieve spread dus een betere maatstaf, aangezien deze de omvang van het rendementsverschil en de wijze waarop het rendementsverschil door het niveau van de basisrentevoet wordt beïnvloed, weerspiegelt. (332) Ten derde is de relatieve spread ook landneutraal. Indien bijvoorbeeld de risicovrije rentevoet in de VS lager is dan de risicovrije rentevoet in de VRC, zal de methode leiden tot hogere absolute handelsmarges. Anderzijds zal de methode, indien de risicovrije rentevoet in de VRC lager is dan de risicovrije rentevoet in de VS, leiden tot lagere absolute handelsmarges.

(262)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte de Nanshan-groep ook de door de Commissie voor de ondernemingen van de groep vastgestelde BB-rating, met als argument dat de kredietratings voor elke onderneming afzonderlijk hadden moeten worden bekeken, dat de analyse ten onrechte beperkt was tot het OT en dat er geen bewijs is dat Nanshan haar financiële verplichtingen daadwerkelijk niet is nagekomen.

(263)

Bovendien vertoont ook de kosten-batenanalyse van de Commissie tekortkomingen omdat de door de Commissie gehanteerde benchmark: A) de marktvoorwaarden in China niet weerspiegelt, B) in tegenspraak is met de beweringen van de Commissie dat de financiële markten in de VRC verstoord zijn (omdat het uitgangspunt de PBOC-referentierentevoet is), en C) gebaseerd is op twee verschillende financieringsinstrumenten (leningen en obligaties), wat leidt tot een onrealistische hybride benchmark die geen afspiegeling is van standaardmarktpraktijken.

(264)

Nanshan Group verstrekte ook een lijst van in RMB luidende obligaties uitgegeven op de markt van Hongkong voor buitenlandse investeerders, die was verkregen van Bloomberg, met als argument dat een in Hongkong gebaseerde benchmark (uitsluitend gebaseerd op obligatierendementen) de marktomstandigheden in China beter zou weerspiegelen dan een geconstrueerd hypothetisch model voor leningen-obligaties in de VS en China.

(265)

Met betrekking tot de kredietratings van de Nanshan Group merkte de Commissie op dat zij een individuele beoordeling heeft gemaakt van de belangrijkste ondernemingen die binnen de werkingssfeer van het onderzoek vallen, namelijk de producent-exporteur, en de ondernemingen met het grootste aandeel van financiering in de groep, d.w.z. de tussenliggende moedermaatschappij en de uiteindelijke moedermaatschappij, zoals benadrukt in de overwegingen 242, 249 en 250. In tegenstelling tot de beweringen van de onderneming hield de Commissie rekening met de ontwikkeling van de financiële indicatoren gedurende de gehele beoordelingsperiode (d.w.z. 2017 tot het OT). De Commissie heeft geen noemenswaardige verschillen tussen de financiële situaties van deze ondernemingen gevonden. Zij vond evenmin noemenswaardige verschillen in de rentevoeten. Het feit dat het niet klopt dat Nanshan zijn verplichtingen niet is nagekomen, is op zich niet in tegenspraak met de conclusies over de algehele financiële situatie van Nanshan Group. Daarom handhaafde de Commissie haar conclusies over de kredietrating.

(266)

Met betrekking tot de benchmark die wordt gebruikt voor de berekening van het voordeel, wenst de Commissie te benadrukken dat het gebruik van de PBOC-benchmarkrente als uitgangspunt voor de vaststelling van de benchmark precies de manier is waarop de benchmark wordt gecorrigeerd voor de heersende marktomstandigheden in China, aangezien deze de risicovrije rente in China vertegenwoordigt, die landspecifiek is, zoals reeds vermeld in overweging 261. Als zodanig is er dus geen sprake van tegenstrijdigheid. Bovendien ziet de Commissie geen problemen met de combinatie van de risicovrije rente op leningen en het gebruik van een relatieve spread op basis van obligaties. De Commissie telt de rentevoet van de PBOC-lening en het rendement op de BB-obligaties in USD immers niet gewoon bij elkaar op. In plaats daarvan berekent zij een spread tussen obligaties met een AA-rating en obligaties met een BB-rating, hetgeen overeenkomt met een op de risicovrije rente toe te passen risicofactor.

(267)

Daarnaast zijn leningen en bedrijfsobligaties in beginsel vergelijkbare financiële schuldinstrumenten. In feite is een bedrijfsobligatie een soort lening die door grote entiteiten wordt gebruikt om kapitaal aan te trekken. Zowel leningen als bedrijfsobligaties worden gedurende een bepaalde periode aangegaan/uitgegeven en hebben een rente/couponrente. Het feit dat de financiering middels leningen wordt verstrekt door een financiële instelling en de financiering middels bedrijfsobligaties door beleggers, die in de meeste gevallen ook financiële instellingen zijn, is irrelevant voor de vaststelling van de hoofdkenmerken van beide instrumenten. Beide instrumenten dienen immers voor de financiering van bedrijfsactiviteiten, hebben eenzelfde soort vergoeding en hebben een vergelijkbare terugbetalingstermijn en -voorwaarden. Er kan dus redelijkerwijs van worden uitgegaan dat de risicofactor tussen ondernemingen met een AA- en een BB-rating dezelfde blijft, of het nu gaat om de uitgifte van leningen of obligaties. Dit argument werd daarom afgewezen.

(268)

De Commissie heeft ook de door de Nanshan Group voorgestelde alternatieve benchmark onderzocht. Bij de in Hongkong uitgegeven RMB-obligaties ging het echter bijna uitsluitend om obligaties die door de Chinese overheid of financiële instellingen waren uitgegeven en dus niet vergelijkbaar zijn met bedrijfsobligaties. De meeste uitgegeven obligaties kwamen ook niet met een kredietwaardigheidsindicatie. De Commissie was derhalve van oordeel dat dit niet kon worden gebruikt als een redelijk alternatief voor de nu gebruikte benchmark.

(269)

Ten slotte voerde de Nanshan Group aan dat de Commissie voor verschillende ondernemingen in de groep rekenfouten heeft gemaakt vanwege celformattering, verdubbeling van leningen, een onjuist aanvangsbedrag aan leningen in de ingediende tabellen of fouten in de formules. De Commissie merkte inderdaad op dat zij een aantal administratieve fouten had gemaakt en de berekening van het voordeel uit leningen werd derhalve dienovereenkomstig aangepast.

b)   Wanshun Group

(270)

De Commissie constateerde dat een Chinees kredietratingbureau in 2018 een rating AA+ had toegekend aan Wanshun Group.

(271)

Zoals in de overwegingen 176 tot en met 178 is vermeld, hebben de leningverstrekkende Chinese financiële instellingen geen kredietwaardigheidsbeoordeling overgelegd. Om het voordeel te bepalen moest de Commissie derhalve onderzoeken of de rentetarieven voor de leningen aan Wanshun Group op marktniveau lagen.

(272)

De producent-exporteur van de Wanshun Group was volgens haar eigen financiële rekeningen in het algemeen winstgevend.

(273)

Deze producent-exporteur gebruikte kortlopende en langlopende schulden om haar activiteiten te financieren. De Commissie heeft de liquiditeitspositie op korte termijn en de solvabiliteitspositie op lange termijn van de onderneming beoordeeld.

(274)

Wat betreft de liquiditeit op de korte termijn heeft de Commissie gebruikgemaakt van liquiditeitsratio’s zoals a) bedrijfskapitaalratio, b) liquiditeitsratio, c) liquiditeitspositie en d) de verhouding kasstroom uit bedrijfsactiviteiten. Deze ratio’s meten het vermogen van de onderneming tot betaling van haar kortlopende verplichtingen, met inbegrip van de kortlopende schulden.

(275)

De bedrijfskapitaalratio van de onderneming stond in 2018 op 1,04, daalde in 2019 naar 0,96 en steeg in 2020 weer naar 0,98. Ondanks de rating AA+ die in 2019 aan de onderneming werd toegekend, waren de vlottende activa van de onderneming dus niet voldoende om de kortlopende verplichtingen te betalen. Dit rechtvaardigt geen hoge kredietwaardigheid, waarvoor een onderneming een ratio van ten minste 2 moet kunnen laten zien.

(276)

De liquiditeitsratio van de onderneming was in 2016-2019 gemiddeld 0,1 en aan het eind van het OT 0,2; bijgevolg had de onderneming onvoldoende liquide middelen om haar kortlopende schulden af te lossen.

(277)

De liquiditeitspositie van de onderneming bedroeg 0,11 in 2018 en 0,14 in 2019 en 2020, terwijl een liquiditeitspositie van ten minste 1 als referentie wordt beschouwd. Een onderneming met een liquiditeitspositie van minder dan 1 is wellicht niet in staat haar kortlopende verplichtingen op korte termijn af te lossen.

(278)

De onderneming vertoonde sinds 2017 een positieve kasstroom uit bedrijfsactiviteiten; na een verdubbeling in 2018 is die tot 2020 met 90 % gedaald. De operationele-kasstroomverhouding stond in 2018 op 0,25, in 2019 op 0,04 en in 2020 op 0,02. Een operationele-kasstroomverhouding van minder dan 1 betekent dat de onderneming niet genoeg liquide middelen heeft gegenereerd om haar kortlopende verplichtingen te dekken.

(279)

Gezien de in overweging 297 beschreven indicatoren voor liquiditeit op de korte termijn, concludeerde de Commissie dat de onderneming in kwestie liquiditeitsproblemen op korte termijn had, hetgeen tot gevolg heeft dat zij een debiteurenprofiel met een hoog risico heeft.

(280)

De Commissie baseerde de beoordeling van het solvabiliteitsrisico op lange termijn op verschillende solvabiliteitsratio’s, zoals (a) schuldquotes en (b) dekkingsgraad. Deze ratio’s meten het vermogen van de onderneming tot betaling van haar langlopende verplichtingen. Zij worden gebruikt door leningverstrekkers en beleggers in obligaties bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de onderneming.

(281)

De schuldquote meet de omvang van de schulden, met name de schulden op lange termijn. De onderneming had een hoge verhouding schulden/activa van 0,5, hetgeen betekent dat 50 % van de activa van de onderneming wordt gefinancierd met schulden. In het OT bedroeg de vermogensverhouding 0,5, wat erop wijst dat de onderneming haar activiteit financiert met schulden. Naarmate de verhouding schulden/activa en de vermogensverhouding hoger zijn, is het financiële risico van de onderneming groter, wat betekent dat de onderneming het moeilijker kan krijgen om haar bestaande schulden af te lossen.

(282)

Met de dekkingsgraad wordt gemeten in hoeverre de onderneming in staat is haar schulden af te lossen en aan haar financiële verplichtingen te voldoen. De Commissie baseerde haar beoordeling op de rentedekkingsgraad en de verhouding tussen kasstroom uit bedrijfsactiviteiten en schuld, waaruit blijkt of de onderneming in staat is haar schuld terug te betalen met kasstroom uit bedrijfsactiviteiten. De gemiddelde verhouding tussen kasstroom uit bedrijfsactiviteiten en schuld van de exporteur in het onderzoektijdvak was 0,03. Dit betekent dat de onderneming 33 jaar nodig zou hebben om haar totale schuld terug te betalen met de operationele kasstroom die zij in het OT genereert. Er zijn dus aanwijzingen dat de onderneming ernstige problemen heeft om voldoende liquide middelen te genereren om haar schuld terug te betalen.

(283)

Daarom was de Commissie, gezien de in overweging 303 beschreven solvabiliteitsratio’s op lange termijn, van mening dat de onderneming niet in een solide financiële situatie verkeerde en een risicovol profiel had voor potentiële leningverstrekkers en beleggers.

(284)

Bovendien is de onderneming leningen aangegaan met het oog op de terugbetaling van leningen van andere banken. Dit type lening wordt beschouwd als een aanwijzing dat de onderneming zich in een slechtere financiële situatie bevindt dan wat op het eerste gezicht door de jaarrekening wordt gesuggereerd, en dat er sprake is van een extra risico in verband met haar financiering op korte en lange termijn.

(285)

Op grond van het bovenstaande en gezien de in punt 3.5.2 vermelde algemene vertekeningen van de Chinese kredietratings, concludeerde de Commissie dat de aan de Wanshun Group toegekende rating AA+ niet betrouwbaar is.

(286)

Volgens de Commissie komt de algemene financiële situatie van de groep overeen met een rating BB, de hoogste rating die niet meer als “beleggingskwaliteit” wordt aangemerkt.

(287)

Het voordeel werd vastgesteld door de in de overwegingen 252 tot en met 255 beschreven methode toe te passen op de periode van schuldfinanciering tijdens het onderzoektijdvak.

(288)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen verzocht de Wanshun Group de Commissie de feitelijke basis te verduidelijken voor de bewering dat de onderneming van de groep “leningen is aangegaan met het oog op de terugbetaling van leningen van andere banken”. De partij voerde ook aan dat:

a)

de Commissie zich baseerde op een aantal ratio’s die kennelijk waren gebaseerd op de jaarrekeningen van Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., Ltd, maar niet op de geconsolideerde jaarrekening van de Wanshun-groep, hetgeen onjuist is omdat ratio’s van Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., Ltd niet de kredietwaardigheid van de Wanshun-groep weerspiegelen. De partij verzocht de Commissie ook de grondslag voor de vaststelling van de financiële indicatoren te bevestigen en bekend te maken;

b)

de Commissie de verkeerde datum heeft gebruikt voor de berekening van de benchmark voor een van de aan Shantou Wanshun verstrekte leningen;

c)

Jiangsu Huafeng Aluminium Industry Co., Ltd in het OT slechts van twee groepsondernemingen heeft geleend en dergelijke leningen binnen de groep niet als subsidies mogen worden beschouwd, aangezien deze groepsondernemingen geen overheidsinstanties waren, noch kon worden verondersteld dat hun door de Chinese overheid functies waren toevertrouwd of zij door de Chinese overheid met functies waren belast. Bovendien zou de instelling van compenserende maatregelen voor zowel de lening van een commerciële bank als de lening binnen de groep tot dubbeltelling leiden.

(289)

Wat het eerste punt betreft, bevestigde de Commissie dat de in dit deel vermelde indicatoren gebaseerd zijn op de jaarrekeningen van Zhongji Lamination Materials Co. Ltd Zoals reeds uiteengezet in overweging 265 heeft de Commissie een individuele beoordeling gemaakt van de belangrijkste ondernemingen die binnen de werkingssfeer van het onderzoek vallen, d.w.z. de producent-exporteur, en de ondernemingen met het grootste aandeel van financiering in de groep, d.w.z. de moedermaatschappij. Deze benadering lijkt immers redelijk, aangezien leningen worden verstrekt aan juridische entiteiten en niet aan de groep als zodanig. De Commissie hield ook rekening met de ontwikkeling van de financiële indicatoren gedurende de gehele beoordelingsperiode (d.w.z. 2017 tot het OT).

(290)

Hoe dan ook heeft de Commissie geen betekenisvolle verschillen vastgesteld tussen de financiële situaties van de ondernemingen binnen de groep. Zelfs als we rekening houden met de geconsolideerde gegevens die de onderneming zelf na de mededeling van feiten en overwegingen heeft verstrekt, zien we nog steeds een fragiele kassituatie, met een lage liquiditeitsratio en een lage verhouding tussen kasstroom uit bedrijfsactiviteiten en schuld. De verhouding schulden/activa is ook sterk vergelijkbaar met die van de enige producent-exporteur. De Commissie vond ook geen betekenisvolle verschillen in de rentevoeten van de leningen die aan de verschillende ondernemingen binnen de groep zijn verstrekt. Dit argument werd daarom afgewezen.

(291)

De Commissie heeft het in het tweede punt gepresenteerde argument niet aanvaard, aangezien de door de onderneming voorgestelde datum dateert van na de aanvangsdatum van de lening, terwijl de Commissie het benchmarkcijfer heeft gebruikt voor de datum die onmiddellijk voorafgaat aan de aanvangsdatum van de lening en op die aanvangsdatum dus nog steeds van toepassing was.

(292)

De Commissie stemde in met het in het derde punt aangevoerde argument en heeft de berekeningen dienovereenkomstig aangepast.

c)   Daching Group

(293)

De Commissie constateerde dat een Chinees kredietratingbureau in 2019 een rating AAA- had toegekend aan Daching Group.

(294)

Zoals in de overwegingen 176 tot en met 178 is vermeld, hebben de leningverstrekkende Chinese financiële instellingen geen kredietwaardigheidsbeoordeling overgelegd. Om het voordeel te bepalen moest de Commissie derhalve onderzoeken of de rentetarieven voor de leningen aan Daching Group op marktniveau lagen.

(295)

De producent-exporteur Xiamen Xiashun was volgens haar eigen financiële rekeningen in het algemeen winstgevend.

(296)

Xiamen Xiashun gebruikte kortlopende en langlopende schulden om haar activiteiten te financieren. De Commissie heeft de liquiditeitspositie op korte termijn en de solvabiliteitspositie op lange termijn van de onderneming beoordeeld.

(297)

Wat betreft de liquiditeit op de korte termijn heeft de Commissie gebruikgemaakt van liquiditeitsratio’s zoals a) bedrijfskapitaalratio, b) liquiditeitsratio, c) liquiditeitspositie en d) de verhouding kasstroom uit bedrijfsactiviteiten. Deze ratio’s meten het vermogen van de onderneming tot betaling van haar kortlopende verplichtingen, met inbegrip van de kortlopende schulden.

(298)

De bedrijfskapitaalratio van de onderneming stond in 2018 op 0,9, steeg in 2019 naar 1,0 en daalde tegen het einde van het OT (eerste helft 2020) weer naar 0,9. Ondanks de rating AAA- die in 2019 aan de onderneming werd toegekend, waren de vlottende activa van de onderneming net voldoende om de kortlopende verplichtingen te betalen. Dit is niet voldoende om een hoge kredietwaardigheid te rechtvaardigen, waarvoor een onderneming een ratio van ten minste 2 moet kunnen laten zien.

(299)

De liquiditeitsratio van de onderneming was in 2016-2019 gemiddeld 0,1 en aan het eind van het OT 0,2; bijgevolg had de onderneming onvoldoende liquide middelen om haar kortlopende schulden af te lossen.

(300)

De liquiditeitspositie van de onderneming stond in 2017-2018 op 0,4 en in 2019 tot het eind van het OT op 0,5, terwijl een liquiditeitspositie van ten minste 1 als referentie wordt beschouwd. Een onderneming met een liquiditeitspositie van minder dan 1 is wellicht niet in staat haar kortlopende verplichtingen op korte termijn af te lossen.

(301)

De onderneming vertoonde een positieve kasstroom uit bedrijfsactiviteiten, maar die daalde bijna met de helft van 2016 tot 2019 en tegen het eind van het OT. De operationele-kasstroomverhouding bedroeg 0,2 in 2019 en aan het einde van het OT. Een operationele-kasstroomverhouding van minder dan 1 betekent dat de onderneming onvoldoende liquide middelen heeft gegenereerd om haar kortlopende verplichtingen te dekken.

(302)

Gezien de in overweging 297 beschreven indicatoren voor liquiditeit op de korte termijn, concludeerde de Commissie dat de onderneming in kwestie problemen had met haar liquiditeit op de korte termijn, hetgeen tot gevolg heeft dat zij een debiteurenprofiel met een hoog risico heeft.

(303)

De Commissie baseerde de beoordeling van het solvabiliteitsrisico op lange termijn op verschillende solvabiliteitsratio’s, zoals (a) schuldquotes en (b) dekkingsgraad. Deze ratio’s meten het vermogen van de onderneming tot betaling van haar langlopende verplichtingen. Zij worden gebruikt door leningverstrekkers en beleggers in obligaties bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de onderneming.

(304)

De schuldquote meet de omvang van de schulden, met name de schulden op lange termijn. De onderneming had een hoge verhouding schulden/activa van 0,6, hetgeen betekent dat 60 % van de activa van de onderneming wordt gefinancierd met schulden. In het OT bedroeg de vermogensverhouding 1,5, wat erop wijst dat de onderneming haar activiteit financiert met schulden. Naarmate de verhouding schulden/activa en de vermogensverhouding hoger zijn, is het financiële risico van de onderneming groter, wat betekent dat de onderneming het moeilijker kan krijgen om haar bestaande schulden af te lossen.

(305)

Met de dekkingsgraad wordt gemeten in hoeverre de onderneming in staat is haar schulden af te lossen en aan haar financiële verplichtingen te voldoen. De Commissie baseerde haar beoordeling op de rentedekkingsgraad en de verhouding tussen kasstroom uit bedrijfsactiviteiten en schuld. De rentedekkingsgraad toont het vermogen van de onderneming om de rentekosten te financieren. Deze verhouding van de exporteur bedroeg in het OT ongeveer 1,2. Een dergelijke verhouding van minder dan 1,5 wijst erop dat de onderneming problemen heeft om haar rentekosten te dekken. De verhouding tussen kasstroom uit bedrijfsactiviteiten en schuld toont het vermogen van de onderneming om haar schuld terug te betalen met kasstroom uit bedrijfsactiviteiten. De gemiddelde verhouding tussen kasstroom uit bedrijfsactiviteiten en schuld van de exporteur in het onderzoektijdvak was 0,1. Dit betekent dat de onderneming tien jaar nodig zou hebben om haar totale schuld terug te betalen met de kasstroom uit bedrijfsactiviteiten die zij in het OT genereert. Er zijn dus aanwijzingen dat de onderneming ernstige problemen heeft om voldoende liquide middelen te genereren om haar schuld terug te betalen.

(306)

Bovendien is de onderneming leningen aangegaan met het oog op de terugbetaling van leningen van andere banken. Dit type lening wordt beschouwd als een aanwijzing dat de onderneming zich in een slechtere financiële situatie bevindt dan wat op het eerste gezicht door de jaarrekening wordt gesuggereerd, en dat er sprake is van een extra risico in verband met haar financiering op korte en lange termijn.

(307)

Daarom was de Commissie, gezien de in overweging 276 beschreven solvabiliteitsratio’s op lange termijn, van mening dat de onderneming niet in een solide financiële situatie verkeerde en een risicovol profiel had voor potentiële leningverstrekkers en beleggers.

(308)

Rekening houdend met de liquiditeits- en solvabiliteitselementen van de producent-exporteur, zoals beschreven in de overwegingen 297 tot en met 305, was de Commissie van oordeel dat de algemene financiële situatie van de Daching Group overeenkomt met een rating B/BB (waarbij de rating B werd toegepast voor leningen met als doel leningen van andere banken terug te betalen), hetgeen de hoogste rating is die niet meer als “beleggingskwaliteit” wordt aangemerkt.

(309)

Het voordeel werd vastgesteld door de in de overwegingen 252 en 253 beschreven benchmark toe te passen op de periode van schuldfinanciering tijdens het onderzoektijdvak.

(310)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Daching Group aan dat:

a)

de benchmarkrentevoet voor leningen van de PBOC en primaire rentevoet voor leningen van toepassing zijn op normale ondernemingen, die een middelhoge kredietrating (BBB-rating) hebben, niet op ondernemingen met de hoogste rating (de AA-rating zoals gebruikt door de Commissie). Daarom had de Commissie, om een spread te berekenen, de Amerikaanse bedrijfsobligaties met een BBB-rating moeten vergelijken met de aan de Daching Group toegekende rating. De partij heeft haar eigen rating opnieuw beoordeeld aan de hand van de methodologie van Bloomberg;

b)

aangezien de Commissie de spread heeft afgeleid door de obligaties met een BB-rating en obligaties met een AA-rating volgens de criteria van Bloomberg te vergelijken, had zij voor de toekenning van een rating aan de ondernemingen van de groep dezelfde ratingmethode als Bloomberg moeten gebruiken (zoals Moody’s) in plaats van de eigen methode van de Commissie. De partij voegde daaraan toe dat de waarderingsmethode van de Commissie hoogst twijfelachtig was, omdat de Commissie op basis van de gebruikte ratio’s, zoals de bedrijfskapitaalratio, de liquiditeitspositie, de liquiditeitsratio en de verhouding tussen vreemd en eigen vermogen, tot de conclusie is gekomen dat de Daching Group niet in staat zou zijn haar schuld af te lossen, terwijl deze ratio’s afhankelijk van de bedrijfstak moesten worden beoordeeld. De beoordeling van de Commissie was ook gebaseerd op de veronderstelling dat de onderneming in gebreke zou blijven en haar bedrijfsactiviteiten “nu” zou stopzetten, terwijl de groep actief was op basis van de continuïteit van de bedrijfsvoering (68), waarbij zij haar schuld kon aflossen door gebruik te maken van haar kasstroom en de winst vóór rente, belastingen en afschrijvingen;

c)

er geen spread had mogen worden toegepast op de gegarandeerde leningen van de Daching Group, aangezien deze een veel lager risico hadden dan niet-gegarandeerde leningen. Zelfs indien de Commissie zou overwegen een spread toe te passen op gegarandeerde leningen, zou zij een negatieve spread moeten toepassen in plaats van een positieve.

(311)

Ten eerste heeft de Commissie met betrekking tot de opmerking over het gebruik van de door de PBOC gepubliceerde benchmarkrentevoet voor leningen of de door NIFC gepubliceerde primaire rentevoet voor leningen als uitgangspunt voor de berekening van de benchmark opgemerkt dat deze rentevoeten worden beschouwd als risicovrije rentes die bij een conservatieve benadering zouden worden toegepast op ondernemingen met een AAA-rating. Zoals de Commissie in het huidige onderzoek heeft vastgesteld, werden de benchmarkrentevoet voor leningen van de PBOC en de door NIFC gepubliceerde primaire rentevoet voor leningen toegepast op de beste klanten van deze banken, dus de ondernemingen met de hoogste rating. Zo ook stond in de documentatie die de Chinese overheid in de loop van het onderzoek heeft ingediend het volgende vermeld: “Elke bank die de primaire rentevoet voor leningen aanbiedt, heeft dit gedaan in overeenstemming met de rentetarieven die zij op de 20e van elke maand voor hun belangrijkste klanten (nadruk toegevoegd) aanhielden” (69). De Commissie merkte ook op dat de rating van de ondernemingen in de groep in de afgelopen vier jaar, zoals die door de partij opnieuw was beoordeeld met de methodologie van Bloomberg, niet in de categorie “beleggingskwaliteit” viel.

(312)

Ten tweede omvatte de door de Commissie gebruikte ratingmethode een aantal ratio’s waarmee het huidige vermogen van de onderneming om aan de kortlopende verplichtingen te voldoen werd gemeten, die alle niet voldoende bleken te zijn: noch de verkoop van de vlottende activa (bedrijfskapitaalratio), noch de beschikbare kasmiddelen (liquiditeitsratio), noch de operationele kasmiddelen (operationele-kasstroomverhouding). Al deze ratio’s toonden aan dat de producent-exporteur liquiditeitsproblemen op korte termijn had, wat resulteerde in een debiteurenprofiel met een hoog risico, zoals uiteengezet in de overwegingen 296 tot en met 302. Tegelijkertijd toonde de partij niet aan waarom deze ratio’s op een andere wijze hadden moeten worden behandeld die specifiek was voor de ACF-sector. Bovendien wijzen deze ratio’s op het “huidige” vermogen van de onderneming om aan de kortlopende verplichtingen te voldoen en worden zij uitsluitend gebruikt voor de risicobeoordeling van de debiteur in het kader van dit onderzoek. Deze beoordeling is gescheiden en kan verschillen van de aanname van het management bij de opstelling van de jaarrekening, waarbij de beoordeling betrekking heeft op het vermogen van de onderneming om haar activiteiten voort te zetten.

(313)

Ten derde werden de voor leningen verstrekte garanties verstrekt door verbonden partijen in de groep, waarop dezelfde kredietrating van toepassing is. Dit mag dan ook geen gevolgen hebben voor de beoordeling van de Commissie. De argumenten van de partij werden derhalve afgewezen.

(314)

De Daching Group voerde verder aan dat de Commissie bij de berekening van het rentevoordeel voor de groep op twee leningen een verkeerd uitstaand saldo had gehanteerd. Voor de twee oorspronkelijk geleende leningen was de hoofdsom namelijk gedeeltelijk afgelost en had het uitstaande saldo dat van toepassing was op de rentebetaling lager moeten zijn dan het oorspronkelijke bedrag. Ook de daadwerkelijke rentebetaling voor twee andere leningen vond na het OT plaats en de Commissie had de rentebetaling bij de berekening niet als nul mogen beschouwen. De Commissie onderzocht de berekening en corrigeerde deze met betrekking tot deze argumenten.

3.4.2.4.   Conclusie inzake preferentiële financiering: leningen

(315)

De Commissie heeft vastgesteld dat alle in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak preferentiële leningen via leningen hebben gekregen. Gezien het bestaan van een financiële bijdrage, een voordeel voor de producenten-exporteurs en de specificiteit, beschouwde de Commissie preferentiële financiering via leningen als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie.

(316)

Het subsidiebedrag dat in verband met de preferentiële leningen voor het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen is vastgesteld, bedraagt:

Preferentiële financiering: leningen

Naam van de onderneming

Subsidiebedrag

Nanshan Group

1,45  %

Wanshun Group

1,93  %

Daching Group

4,36  %

3.5.   Preferentiële financiering: andere vormen van financiering

3.5.1.   Kredietlijnen

3.5.1.1.   Algemeen

(317)

Het doel van een kredietlijn is een maximumkrediet vast te stellen dat de onderneming op ieder moment kan gebruiken om haar lopende activiteiten te financieren, zodat werkkapitaal flexibel kan worden gefinancierd en er direct over kan worden beschikt. Bijgevolg was de Commissie van mening dat in beginsel alle kortlopende financieringen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, zoals kortlopende leningen, bankaccepten enz., onder een kredietlijninstrument moeten vallen.

3.5.1.2.   Bevindingen van het onderzoek

(318)

De Commissie stelde vast dat Chinese financiële instellingen aan elke in de steekproef opgenomen groep kredietlijnen in verband met de verstrekking van financiering hadden aangeboden. Die bestonden in kaderovereenkomsten waarbij de bank de in de steekproef opgenomen ondernemingen toestond tot een bepaald plafond gebruik te maken van diverse schuldinstrumenten, zoals werkkapitaalleningen, bankaccepten, en andere vormen van handelsfinanciering.

(319)

Zoals vermeld in overweging 317, moet alle kortlopende financiering worden gedekt door een kredietlijn. De Commissie vergeleek daarom het bedrag aan kredietlijnen van de medewerkende ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak met het bedrag aan door die ondernemingen in dezelfde periode gebruikte kortlopende financiering, om vast te stellen of alle kortetermijnfinanciering door een kredietlijn werd bestreken. Waar het bedrag aan kortlopende financiering hoger was dan het plafond van de kredietlijn, verhoogde de Commissie het bedrag van de bestaande kredietlijn met het bedrag dat de producenten-exporteurs feitelijk hadden gebruikt boven dat plafond.

(320)

Onder normale marktomstandigheden zou voor kredietlijnen een zogenoemde “afsluit- of bereidstellingsprovisie” in rekening worden gebracht om de kosten en de risico’s voor de bank bij het openen van een kredietlijn te dekken, alsook een verlengingsprovisie die jaarlijks in rekening wordt gebracht voor de verlenging van de geldigheid van de kredietlijnen. De Commissie stelde echter vast dat elke in de steekproef opgenomen groep van ondernemingen profiteerde van gratis verstrekte kredietlijnen. Derhalve werd aan de onderzochte groepen ondernemingen een voordeel toegekend in de zin van artikel 6, punt d), van de basisverordening.

3.5.1.3.   Specificiteit

(321)

Zoals vermeld in overweging 99, moeten financiële instellingen krachtens Besluit nr. 40 kredietondersteuning bieden aan aangemoedigde bedrijfstakken.

(322)

De Commissie oordeelde dat kredietlijnen een vorm zijn van preferentiële financiële steun van financiële instellingen aan aangemoedigde bedrijfstakken, zoals de ACF-sector. Zoals vermeld in punt 3.1 behoort de ACF-sector tot de aangemoedigde bedrijfstakken en komt zij derhalve in aanmerking voor alle mogelijke financiële steun.

(323)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de kredietlijnen die naar verluidt aan de ACF-sector zouden worden verstrekt, geen voordeel opleveren en niet specifiek zijn. De Chinese overheid herhaalde haar argumenten met betrekking tot het niet-bindende karakter van Besluit 40, alsook de redenering waarmee de kwalificatie van Chinese financiële instellingen als overheidsinstanties in twijfel werd getrokken. In dit verband merkte de Commissie op dat de Chinese overheid niet heeft aangetoond dat ondernemingen in de VRC evenzeer kunnen profiteren van de preferentiële voorwaarden voor de ACF-sector. Aangezien kredietlijnen intrinsiek verbonden zijn met andere soorten preferentiële kredietverstrekking, zoals leningen, en omdat zij onderdeel zijn van de kredietondersteuning die specifiek aan aangemoedigde bedrijfstakken wordt verstrekt, zijn de analyse inzake het functioneren als overheidsinstantie en de specificiteitsanalyse zoals die in de punten 3.4.1.1 tot en met 3.4.1.5 en in punt 3.4.2.2 voor leningen zijn uiteengezet, ook van toepassing op kredietlijnen. Deze argumenten werden dan ook afgewezen.

3.5.1.4.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(324)

Overeenkomstig artikel 6, punt d), ii), van de basisverordening oordeelde de Commissie dat het aan de ontvangers toegekende voordeel het verschil was tussen het bedrag dat zij hadden betaald als vergoeding voor het openen of verlengen van de kredietlijnen door Chinese financiële instellingen en het bedrag dat zij zouden hebben betaald voor een vergelijkbare commerciële kredietlijn die zij tegen een niet-vertekende marktkoers hebben verkregen.

(325)

De passende benchmarks voor de afsluitprovisie en voor de verlengingsprovisie werden vastgesteld op respectievelijk 1,5 % en 1,25 % onder verwijzing naar openbaar beschikbare gegevens (70) en benchmarks die in eerdere onderzoeken zijn gebruikt (71).

(326)

In beginsel moeten de afsluitprovisie en de verlengingsprovisie forfaitair worden betaald, respectievelijk bij de opening van een nieuwe kredietlijn of de verlenging van een bestaande kredietlijn. Voor de berekening heeft de Commissie echter rekening gehouden met kredietlijnen die vóór het onderzoektijdvak waren geopend of verlengd, maar die tijdens het onderzoektijdvak beschikbaar waren voor de in de steekproef opgenomen groepen, en ook met de kredietlijnen die tijdens het onderzoektijdvak waren geopend. Vervolgens berekende de Commissie het voordeel op basis van de periode binnen het onderzoektijdvak gedurende welke de kredietlijn beschikbaar was.

(327)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Daching Group aan dat de Commissie geen subsidievoordeel had mogen berekenen met betrekking tot door de Daching Group gesloten kredietlijnovereenkomsten, omdat:

a)

de Commissie geen bewijsmateriaal heeft verstrekt inzake een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring van Daching Enterprises Ltd, aangezien die onderneming is opgericht en actief was in Hongkong, zodat de beweringen over de specifieke behandeling die de ACF-sector van de Chinese overheid zou krijgen, niet van toepassing waren en geen invloed konden hebben op haar activiteiten in Hongkong;

b)

de kredietwaardigheid van Daching Enterprises Ltd afzonderlijk moest worden beoordeeld en niet kon worden samengevoegd met de beweringen over de kredietwaardigheid van Xiamen Xiashun;

c)

voor een standaardkredietlijnovereenkomst met Chinese banken geen provisie gerekend wordt en in een dergelijke overeenkomst geen rentevoeten gespecificeerd zijn. De reden hiervoor is dat de bank geen garantie geeft of zich ertoe verbindt een bankkrediet te verstrekken wanneer de klant een lening wil opnemen, zodat de bank geen financieringskosten maakt en er geen afsluitprovisie in rekening worden gebracht. Het ontbreken van een afsluitprovisie in een kredietlijnovereenkomst was niet van toepassing op Daching Enterprises Ltd in Hongkong, waar deze in alle bedrijfstakken van toepassing was maar soms werd kwijtgescholden en niet noemenswaardig was wanneer ze wel in rekening werd gebracht.

(328)

Ten eerste merkte de Commissie op dat dezelfde Chinese banken preferentiële financiering aan Daching Enterprises Ltd verstrekten, zoals in de analyse in punt 3.4.1.5. Daarom was de Commissie van oordeel dat dergelijke preferentiële financiering door middel van leningen een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie was. Ten tweede heeft de Commissie ook opgemerkt dat de volledige omzet uit uitvoer van Daching Enterprises Ltd afkomstig was van Xiamen Xiashun, zodat het subsidiebedrag werd berekend als een percentage van de omzet van Xiamen Xiashun en gekoppeld was aan de kredietwaardigheidsbeoordeling van Xiamen Xiashun. Ten derde werd het ontbreken van een afsluitprovisie, zoals uiteengezet in overweging 320, beschouwd als het aan de ontvangers toegekende voordeel. Tijdens het onderzoek is geen bewijs verzameld of door de partij bij haar argument verstrekt waaruit zou blijken dat een bank bij het openen van een kredietlijn geen kosten maakt of risico’s neemt en dus geen provisie aanrekent. De argumenten van de partij werden derhalve afgewezen.

(329)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Nanshan Group aan dat de Commissie geen subsidievoordeel had mogen berekenen met betrekking tot door de Nanshan Group gesloten kredietlijnovereenkomsten, omdat:

a)

banken gewoonlijk afzien van die afsluit- en verlengingsprovisie om grote zakelijke klanten binnen te halen of op basis van de leengeschiedenis van de klant, ongeacht het land waar zij gevestigd zijn. De kwijtschelding heeft dus niets te maken met de toekenning van subsidies aan Chinese ondernemingen.

b)

de Commissie Barclays UK voor de vaststelling van de benchmark als volgt onvolledig citeert: “voorschotten in rekening-courant van meer dan 15 000 GBP kennen een aanvangsprovisie van 1,5 % van de overeengekomen voorschotlimiet en een verlengingsprovisie van 1,5 %[.]” (72), en daarbij de rest van de zin achterwege laat, die luidt: “tenzij wij met u andere voorwaarden overeenkomen. Voorschotten in rekening-courant zijn onder voorbehoud van de aanvraag, financiële omstandigheden en leengeschiedenis.” (73) Daarom bestaat de gebruikelijke marktpraktijk erin te onderhandelen over de specifieke voorwaarden (met inbegrip van, indien nodig, volledige kwijtschelding van de provisies). De Commissie heeft niet aangetoond dat andere financiële instellingen anders werken dan Chinese instellingen.

c)

Gezien de omvang van Nanshan Group zou de Commissie als alternatief een representatievere benchmarkwaarde moeten gebruiken dan de prijs van HSBC UK, en wel om de volgende redenen:

(330)

De verlengingsprovisie van 1,25 % en de afsluitprovisie van 1,5 %, zoals vermeld in de door de Commissie gebruikte prijslijst van Barclays, zijn van toepassing op kredietlijnen van meer dan 15 000 GBP. De voorwaarden voor kredietlijnen van 40 000 GBP of zelfs 100 000 GBP zijn echter niet vergelijkbaar met de voorwaarden die van toepassing zouden zijn op de kredietlijnen van de Nanshan Group, die variëren van tientallen tot honderden miljoenen USD. Het is dus duidelijk dat de in de prijslijst van de Commissie voor kleine ondernemingen beschreven vergoedingen zouden worden kwijtgescholden om een financieringsovereenkomst van een dergelijke omvang binnen te halen. De tweede bron voor benchmarks van de Commissie in bijlage 2.2 (HSBC UK) is ook misleidend omdat deze geen provisies bevat. Als alternatief stelde Nanshan Group voor om de door PNC Bank in de Verenigde Staten aangerekende provisies te gebruiken, die geen provisie in rekening brengt en slechts een jaarlijkse verlengingsprovisie van 0,25 % in rekening brengt voor een vastgelegde kredietlijn tussen 100 001 en 3 miljoen USD.

(331)

Wat het eerste en het tweede punt betreft, merkte de Commissie op dat hoewel individuele provisies voor klanten kunnen verschillen, de partij bij haar argument geen bewijs heeft geleverd dat een bank bij het openen van een kredietlijn geen kosten maakt of risico’s neemt en dus geen provisie aanrekent.

(332)

Wat het derde punt betreft, met betrekking tot de door de Commissie gebruikte benchmarkprovisies, zoals vermeld in overweging 325, heeft de Commissie gebruikgemaakt van bevindingen uit eerdere antisubsidiezaken en openbaar beschikbare gegevens om te concluderen dat de toepassing van een afsluitprovisie van 1,5 % en een verlengingsprovisie van 1,25 % redelijk was. In dit verband wees de Commissie erop dat Barclays Bank bijvoorbeeld een aanvangsprovisie van 1,5 % van de overeengekomen voorschotlimiet in rekening brengt, en een verlengingsprovisie van 1,5 % voor voorschotten van meer dan 15 000 GBP. In dit geval is de door de Commissie gebruikte benchmark voor de verlengingsprovisie lager. Uit een verder onderzoek is ook gebleken dat Barkley zakelijke klanten hogere provisies voor voorschotten aanrekent, van 1,6 % tot 2,5 % van de limieten voor de zakelijke schijven tussen 15 001 en 20 000 GBP en tussen 20 001 en 25 000 GBP. Tot slot merkte de Commissie op dat de door Nanshan Group voorgestelde alternatieve benchmark specifiek betrekking had op kleine zakelijke klanten, wat volgens de verklaringen van de onderneming zelf niet relevant is, en op gedekte kredietlijnen, d.w.z. kredietlijnen die een lager risico hebben omdat zij door bepaalde zekerheden worden gedekt. Daarom heeft de Commissie haar conclusie herhaald dat de door haar gehanteerde benchmarkprovisies redelijk zijn en gebaseerd zijn op beschikbare marktgegevens, en wees zij het argument derhalve af.

(333)

Ten slotte voerde Nanshan aan dat de Commissie geen kredietlijnvoordeel voor Nanshan Finance zou moeten berekenen, omdat alle kortlopende leningen die Nanshan Finance had verkregen verband hielden met geherdisconteerde kortlopende obligaties, die geen kredietlijn rechtvaardigen. De Commissie aanvaardde dit argument omdat de geherdisconteerde obligaties via interbancaire leningen werden verstrekt, en heeft de berekeningen dienovereenkomstig aangepast.

3.5.2.   Bankaccepten

3.5.2.1.   Algemeen

(334)

Bankaccepten zijn een financieel product dat gericht is op het ontwikkelen van een actievere binnenlandse geldmarkt door verbreding van kredietfaciliteiten. Een bankaccept is een vorm van kortlopende financiering die kan zorgen voor “lagere financieringskosten en een grotere kapitaalefficiëntie” voor de trekker (74). Daarnaast, zoals vermeld op de website van de PBOC, “kan het bankaccept dienen om te garanderen dat de overeenkomst tussen de koper en de verkoper tot stand komt en wordt uitgevoerd, evenals om via het krediet van de Bank of China te zorgen voor een betere verhouding tussen omzet en bedrijfskapitaal” (75). Verder bevordert DBS Bank op haar website het gebruik van bankaccepten als middel om “het werkkapitaal te verbeteren doordat betalingen worden uitgesteld” (76).

(335)

De Commissie heeft in een eerder onderzoek reeds vastgesteld dat bankaccepten in grote mate als betaalmiddel bij handelstransacties worden gebruikt in plaats van postwissels, met een gunstige uitwerking op de kasstroom en het werkkapitaal van de trekker (77). Wat de kasstroom betreft, biedt het instrument de trekker de facto een uitstel van de vervaldatum voor betaling met zes maanden of met een jaar, omdat de feitelijke contante betaling van het transactiebedrag plaatsvindt op de vervaldag van het bankaccept en niet op het moment waarop de trekker zijn leverancier moest betalen. Zonder een dergelijk financieel instrument zou de trekker gebruikmaken van zijn eigen werkkapitaal, waaraan kosten zijn verbonden, of bij een bank een kortlopende werkkapitaallening sluiten om zijn leveranciers te betalen, waaraan eveneens kosten zijn verbonden. Door met een bankaccept te betalen, maakt de trekker in feite gedurende drie maanden tot een jaar gebruik van de geleverde goederen of diensten zonder een contante betaling te doen en zonder kosten te maken.

(336)

Onder normale marktomstandigheden gaan bankaccepten bij gebruik als financieringsinstrument gepaard met kosten voor de trekker. Uit het onderzoek kwam naar voren dat alle in de steekproef opgenomen ondernemingen die in het onderzoektijdvak bankaccepten hadden gebruikt, alleen provisie betaalden voor de door de bank verleende acceptatiedienst, die in het algemeen 0,05 % van de nominale waarde van de wissel bedroeg. Geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen betaalde echter kosten voor het met bankaccepten gefinancierde uitstel van de contante betaling voor de levering van goederen of diensten. Daarom oordeelde de Commissie dat de ondernemingen voordeel hadden bij de financiering in de vorm van bankaccepten waarvoor zij geen kosten maakten.

(337)

Op grond van het voorgaande concludeerde de Commissie dat via het stelsel van bankaccepten in de VRC alle producenten-exporteurs hun lopende activiteiten kosteloos konden financieren, hetgeen neerkwam op een tot compenserende maatregelen aanleiding gevend voordeel zoals beschreven in de overwegingen 354 tot en met 356, overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt a), i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening.

(338)

De Commissie heeft in een vorig onderzoek (78) vastgesteld dat bankaccepten in feite hetzelfde doel en effect hebben als kortlopende werkkapitaalleningen, zij door ondernemingen worden gebruikt om hun lopende activiteiten te financieren in plaats van gebruik te maken van kortlopende werkkapitaalleningen, en dat daaraan derhalve dezelfde kosten verbonden moeten zijn als die welke verbonden zijn aan een kortetermijnfinanciering middels een werkkapitaallening.

(339)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden de Chinese overheid, Wanshun en Nanshan Group aan dat bankaccepten in feite kredieten zijn die door de leverancier (d.w.z. de houder van de wissel) aan de afnemer (de trekker) worden verstrekt, en niet door een bank aan de verkoper. Dit komt doordat in de betalingsvoorwaarden van de overeenkomst duidelijk wordt vermeld dat de leverancier instemt met de betaling door middel van een bankaccept. Door een dergelijke overeenkomst te ondertekenen, was de leverancier zich er dus al van bewust dat de betaling niet op zicht zou plaatsvinden, maar binnen een bepaalde termijn (afhankelijk van de looptijd van het bankaccept). Eventuele extra kosten in verband met de late betaling moeten reeds in de aankoopkosten opgenomen zijn. De acceptatie door de bank is dus slechts bedoeld om transacties tussen onbekende partijen te vergemakkelijken. De rol van de bank is het stellen van een garantie, waarvoor zij een bepaalde provisie aanrekent bij de opening van het bankaccept. Uiteindelijk zal echter het geld op de bankrekening van de onderneming worden gebruikt om te betalen voor de transactie waarvoor het bankaccept was uitgegeven. De bank betaalt alleen als de onderneming niet voldoet aan haar verplichting om te zorgen voor voldoende middelen op haar bankrekening voor de betaling.

(340)

De Commissie merkte op dat het bankaccept in feite een daadwerkelijk betaalmiddel is dat in de verkoopovereenkomst is erkend, en dat betaling met een bankaccept tot gevolg heeft dat de betalingsverplichting van de trekker jegens de leverancier wordt ontbonden. De betaling van de trekker aan de leverancier vindt plaats op het tijdstip van endossering van het bankaccept, terwijl de trekker zijn betalingsverplichting jegens de bank nakomt op de vervaldag. Bovendien heeft de leverancier, zoals door de Chinese overheid zelf wordt erkend, de mogelijkheid om het accept aan andere partijen over te dragen (endosseren) en het bankaccept zodoende onmiddellijk als betaalmiddel voor zijn eigen aankopen te gebruiken. Daarom kan het bankaccept door de leverancier niet worden ingeboekt als een krediet en door de bank niet als een aanvullende garantie voor een toekomstige betaling, en werd dit argument afgewezen.

3.5.2.2.   Specificiteit

(341)

Op het gebied van specificiteit moeten financiële instellingen, zoals vermeld in overweging 102, krachtens Besluit nr. 40 kredietondersteuning bieden aan aangemoedigde bedrijfstakken.

(342)

De Commissie oordeelde dat ook bankaccepten een vorm van preferentiële financiële steun van financiële instellingen aan aangemoedigde bedrijfstakken zoals de ACF-sector zijn. Zoals nader is beschreven in punt 3.1, komt de ACF-sector als aangemoedigde bedrijfstak immers in aanmerking voor alle mogelijke financiële steun. Bankaccepten maken als vorm van financiering deel uit van het preferentiële stelsel voor financiële steun van financiële instellingen aan aangemoedigde bedrijfstakken, zoals de ACF-sector.

(343)

Er werd geen bewijs verstrekt dat andere ondernemingen in de VRC (buiten de aangemoedigde bedrijfstakken) op dezelfde preferentiële voorwaarden kunnen profiteren van bankaccepten.

(344)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden zowel de Chinese overheid, Wanshun Group en Nanshan Group aan dat bankaccepten niet specifiek aan de ACF-sector worden verstrekt, aangezien zij beschikbaar zijn voor alle ondernemingen in de VRC en op grote schaal worden gebruikt. Daarnaast herhaalde de Chinese overheid haar argumenten met betrekking tot het niet-bindende karakter van Besluit 40, alsook de redenering tegen de kwalificatie van Chinese financiële instellingen als overheidsinstanties.

(345)

In dit verband merkte de Commissie op dat de Chinese overheid en Nanshan Group niet hebben aangetoond dat alle ondernemingen in de VRC in gelijke mate kunnen profiteren van de preferentiële voorwaarden voor de ACF-sector. Bovendien zijn bankaccepten, net als kredietlijnen, intrinsiek verbonden met andere soorten preferentiële kredietverstrekking, zoals leningen, en omdat zij onderdeel zijn van de kredietondersteuning die specifiek aan aangemoedigde bedrijfstakken wordt verstrekt, zijn de analyse inzake het functioneren als overheidsinstantie en de specificiteitsanalyse zoals die in de punten 3.4.1.1 tot en met 3.4.1.5 en in punt 3.4.2.2 voor leningen zijn uiteengezet, ook van toepassing. Zelfs als een vorm van financiering in beginsel beschikbaar zou kunnen zijn voor ondernemingen in andere bedrijfstakken, kunnen de concrete voorwaarden waaronder die financiering wordt aangeboden aan ondernemingen van een bepaalde bedrijfstak, zoals de vergoeding voor en de omvang van de financiering, deze toch specifiek maken. Geen enkele belanghebbende heeft bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de preferentiële financiering van ondernemingen in de SGV-bedrijfstak via bankaccepten is gebaseerd op objectieve criteria of voorwaarden in de zin van artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening. Deze argumenten werden dan ook afgewezen.

(346)

Zowel de Wanshun Group als de Nanshan Group hebben verzocht om, zelfs indien de Commissie haar besluit zou handhaven om het bankaccept als een subsidie te behandelen, de berekening van het voordeel als volgt te wijzigen:

a)

de benchmark voor het bankaccept moet dezelfde zijn als voor de kredietlijnen, omdat het bankaccept geen middelen aan de onderneming verstrekt, maar een krediettoezegging van de bank (d.w.z. een garantie om de begunstigden die houder zijn van het bankaccept te betalen);

b)

alle kosten en vergoedingen die aan de bank worden betaald voor de opening van het bankaccept, moeten in mindering worden gebracht op het bedrag van het voordeel;

c)

het bij de opening van het bankaccept betaalde deposito moet in mindering worden gebracht op de hoofdsom, aangezien de onderneming bij het openen van het bankaccept een deposito heeft betaald, dat bij de bank is bevroren;

d)

de bankaccepten die aan de dochterondernemingen van de onderneming en aan de eigen filialen van de onderneming zijn afgegeven, moeten uit de berekening worden verwijderd, anders zouden zij tot dubbeltelling leiden omdat voor andere vormen van financiering van de filialen van de onderneming compenserende maatregelen gelden.

(347)

Wat het eerste punt betreft, heeft de Commissie in overweging 338 reeds vastgesteld dat bankaccepten hetzelfde doel en effect hebben als kortlopende werkkapitaalleningen en daaraan derhalve dezelfde kosten verbonden moeten zijn als die welke verbonden zijn aan een kortetermijnfinanciering middels een werkkapitaallening. De partij heeft niet nader onderbouwd waarom de benchmark voor het bankaccept dezelfde zou moeten zijn als voor de kredietlijn. Het argument werd derhalve afgewezen.

(348)

Wat het tweede punt betreft, heeft de Commissie in overweging reeds opgemerkt dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen die tijdens het onderzoektijdvak bankaccepten gebruikten, voor de door de bank geleverde acceptatiedienst slechts een commissie betaalden die in het algemeen 0,05 % van de nominale waarde van het bankaccept bedroeg. Deze provisie, die wordt betaald voor de behandeling van het bankaccept door de bank, is een apart onderdeel van de door de bank toegekende financiering, waarvoor de medewerkende producenten-exporteurs geen kosten hebben gedragen. Deze vergoeding wordt betaald ter dekking van de administratieve kosten van de bank voor de behandeling van de bankaccepten. Het argument werd derhalve afgewezen.

(349)

Wat het derde punt betreft, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat banken — zoals door de Commissie in eerdere onderzoeken (79) is geconcludeerd — bij het verstrekken van financiering van hun klanten doorgaans garanties en zekerheden verlangen. Bovendien moet worden opgemerkt dat die garanties worden gebruikt om te waarborgen dat de producent-exporteur zijn financiële verplichtingen jegens de bank nakomt, en niet die jegens de leverancier. Uit het onderzoek is ook gebleken dat deze garanties door de Chinese banken niet systematisch worden gevraagd en niet altijd verband houden met specifieke bankaccepten. In dat opzicht vormen de gestelde stortingen geen vooruitbetaling van de trekker aan de banken, maar slechts een extra garantie die de banken soms verlangen en die geen invloed heeft op het besluit van de bank om bankaccepten af te geven zonder extra leenkosten voor de trekker. Bovendien kunnen zij verschillende vormen aannemen, zoals termijndeposito’s en pandrechten. De deposito’s werpen rente af ten gunste van de trekker en leveren voor de trekker van het bankaccept dus geen kosten op. Op grond hiervan heeft de Commissie dit argument afgewezen.

(350)

Wat dit laatste punt betreft, herinnert de Commissie eraan dat een bankaccept, zoals hierboven reeds is gesteld, een betaalmiddel is en dat de met de leverancier overeengekomen betalingstermijn daardoor dus niet wordt verlengd, maar dat de contante betaling wordt uitgesteld. Als betaalmiddel kan het bankaccept door de begunstigde (de leverancier) worden geëndosseerd gebruiken om zijn eigen schulden jegens andere partijen te betalen. Er is dus geen sprake van een evenredige vermindering van de liquiditeit van de verbonden partijen die het bankaccept hebben ontvangen. Er is ook geen sprake van dubbeltelling, aangezien bankaccepten die als betaalmiddel werden ontvangen voor geen enkele van de ondernemingen aanleiding hebben gegeven tot compenserende maatregelen. Daarom werd het argument afgewezen.

(351)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de Nanshan Group ook verzocht om een correctie van berekeningsfouten als gevolg van fouten in de formules. De Commissie heeft het argument aanvaard en de berekeningen dienovereenkomstig aangepast.

3.5.2.3.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(352)

Voor de berekening van de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie beoordeelde de Commissie het tijdens het onderzoektijdvak aan de ontvangers toegekende voordeel.

(353)

Zoals vermeld in de overwegingen 334 en 335, stelde de Commissie vast dat bankaccepten door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden gebruikt voor hun behoeften aan kortetermijnfinanciering zonder dat zij daarvoor een vergoeding betaalden.

(354)

De Commissie concludeerde daarom dat trekkers van bankaccepten voor de financieringsperiode een vergoeding zouden moeten betalen. De Commissie was van mening dat de financieringsperiode begon op de datum van uitgifte van het bankaccept en eindigde op de vervaldatum van het bankaccept. Wat betreft de bankaccepten die vóór het onderzoektijdvak zijn uitgegeven en de bankaccepten met een vervaldatum na het einde van het onderzoektijdvak, heeft de Commissie het voordeel alleen berekend voor de financieringsperiode die binnen het onderzoektijdvak valt.

(355)

Overeenkomstig artikel 6, punt b), van de basisverordening, overwegende dat bankaccepten een vorm van kortlopende financiering zijn en dat zij in feite hetzelfde doel hebben als kortlopende werkkapitaalleningen, oordeelde de Commissie dat het aldus aan de ontvangers toegekende voordeel gelijk is aan het verschil tussen het bedrag dat de onderneming werkelijk had betaald als vergoeding voor de financiering middels bankaccepten en het bedrag dat had moeten worden betaald volgens een rentetarief voor kortlopende financiering.

(356)

De Commissie bepaalde het voordeel dat voortvloeide uit de niet-betaling van kosten voor kortlopende financiering. De Commissie oordeelde, zoals reeds werd vastgesteld in vorige onderzoeken (80), dat aan bankaccepten dezelfde kosten verbonden moeten zijn als die verbonden zijn aan kortlopende leningen. Om die reden volgde de Commissie dezelfde methode als die toegepast op kortlopende leningen in RMB, zoals beschreven in punt 3.4.2.

3.6.   Converteerbare bedrijfsobligaties

(357)

Ondernemingen uit twee in de steekproef opgenomen groepen hebben vóór het onderzoektijdvak converteerbare bedrijfsobligaties uitgegeven. Een onderneming in de in de steekproef opgenomen groepen (Shantou Wanshun) gaf vóór het onderzoektijdvak converteerbare bedrijfsobligaties uit, die tijdens het onderzoektijdvak gedeeltelijk in kapitaal werden omgezet. Deze converteerbare obligatie heeft een progressieve rentestructuur met een zeer lage rente, die schommelt tussen 0,4 % en 2 %, wat ver onder de door de Chinese overheid vastgestelde benchmarkrentevoet/primaire rentevoet voor leningen ligt.

(358)

Een andere onderneming (Shandong Nanshan) had vóór het onderzoektijdvak converteerbare obligaties uitgegeven, die in 2015 in kapitaal waren omgezet als onderdeel van een omzetting van schulden in eigen vermogen. De houders van de obligaties van de twee ondernemingen waren hoofdzakelijk financiële instellingen in staatseigendom. De Commissie stelde ook vast dat de converteerbare obligaties van de twee ondernemingen in kapitaal waren omgezet tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de gangbare marktprijs van de aandelen op het moment van de conversie.

(359)

De Commissie stelde vast dat de twee in de steekproef opgenomen ondernemingen preferentiële financiering hebben ontvangen in de vorm van converteerbare obligaties.

3.6.1.1.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

Wet van de Volksrepubliek China inzake effecten (versie van 2014) (“effectenwet”) (81);

Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen (versie van 2008) (82);

Administratieve maatregelen inzake sponsoring voor de uitgifte en notering van effecten (versie van 2008) (83);

Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en het garanderen van effecten (versie van 2018);

Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties, uitgevaardigd door de Staatsraad op 18 januari 2011.

Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en verhandeling van bedrijfsobligaties, verordening van de China Securities Regulatory Commission nr. 113 van 15 januari 2015;

Administratieve maatregelen inzake schuldfinancieringsinstrumenten van niet-financiële ondernemingen op de interbancaire obligatiemarkt, uitgevaardigd door de People’s Bank of China, verordening van de People’s Bank of China [2008] nr. 12 van 9 april 2008;

(360)

De Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties en de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en verhandeling van bedrijfsobligaties vormen het algemene wetgevingskader dat van toepassing is op bedrijfsobligaties. Er is echter een reeks specifieke wetgevingsmaatregelen van toepassing op converteerbare bedrijfsobligaties, namelijk de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen, de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en het garanderen van effecten en de Administratieve maatregelen inzake sponsoring voor de uitgifte en notering van effecten.

(361)

In artikel 14 van de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen worden “converteerbare bedrijfsobligaties” gedefinieerd als “bedrijfsobligaties die door een uitgevende onderneming overeenkomstig de wet worden uitgegeven en die gedurende een bepaalde periode en onder vastgestelde voorwaarden in aandelen kunnen worden geconverteerd”.

(362)

Overeenkomstig artikel 11 van de effectenwet, die van toepassing was op het ogenblik van de uitgifte van de converteerbare obligaties door de in de steekproef opgenomen ondernemingen, alsmede artikel 45 van de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen en artikel 2 van de Administratieve maatregelen inzake sponsoring voor de uitgifte en notering van effecten, moeten ondernemingen die converteerbare bedrijfsobligaties willen uitgeven, een beroep doen op de diensten van een sponsor van effecten, die als inschrijver fungeert. De sponsor organiseert de uitgifte van de obligaties, beveelt de emittent aan, dient het aanvraagdossier ter goedkeuring in bij de CSRC, onderhandelt over de rentevoet waartegen de obligatie aan investeerders zal worden aangeboden en is verantwoordelijk voor het vinden van investeerders die de overeengekomen voorwaarden voor de uitgifte van de obligatie, met inbegrip van de rentevoet, zouden aanvaarden.

(363)

Overeenkomstig het regelgevingskader kunnen converteerbare obligaties in de VRC niet vrijelijk worden uitgegeven en verhandeld. De uitgifte van elke obligatie moet worden goedgekeurd door de CSRC. In artikel 16 van de effectenwet is bepaald dat “beursgenoteerde ondernemingen die converteerbare bedrijfsobligaties uitgeven, moeten […] voldoen aan de vereisten die in deze wet zijn vastgesteld voor het openbaar aanbod van aandelen; en moeten de goedkeuring verkrijgen van de effectentoezichthouder van de Staatsraad”. Volgens artikel 3 van de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en het garanderen van effecten, dat van toepassing is op converteerbare obligaties, “houdt de CSRC toezicht op en beheert zij het aanbod en het garanderen van effecten overeenkomstig de wet”. Bovendien worden er krachtens artikel 10 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties jaarlijkse quota’s vastgesteld voor de uitgifte van bedrijfsobligaties.

(364)

Daarenboven moet de openbare uitgifte van obligaties overeenkomstig artikel 16 van de effectenwet aan de volgende vereisten voldoen: “het gebruik van de opbrengsten moet in overeenstemming zijn met het industriebeleid van de staat” en “de opbrengsten van een openbare aanbieding van bedrijfsobligaties mogen alleen voor (een) goedgekeurd(e) doel(en) worden aangewend”. In artikel 12 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties wordt nog eens benadrukt dat de bestemming van de aangetrokken middelen in overeenstemming moet zijn met het industriebeleid van de staat. Voorts is bepaald in artikel 10, lid 2, van de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde vennootschappen, die een lex specialis vormen die van toepassing is op converteerbare obligaties, dat “de bestemming van de aangetrokken middelen in overeenstemming moeten zijn met het industriebeleid van de staat”.

(365)

Zoals in overweging 100 is uiteengezet, verwijst Besluit nr. 40 naar “de Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie” en bepaalt het dat indien “het investeringsproject valt onder de categorie aangemoedigde projecten, het moet worden beoordeeld, goedgekeurd en geregistreerd overeenkomstig de desbetreffende nationale investeringswetgeving; alle financiële instellingen volgens de kredietbeginselen kredietondersteuning moeten bieden”. Hieruit volgt dat de uitgifte van converteerbare bedrijfsobligaties, die, zoals aangetoond, noodzakelijkerwijs gericht zijn op een aangemoedigde bedrijfstak, overeenstemt met de praktijk van de financiële instellingen om die bedrijfstakken te ondersteunen.

(366)

De rentevoet voor bedrijfsobligaties is ook strikt gereglementeerd. In artikel 16 van de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde vennootschappen is bepaald dat “de rentevoet van een converteerbare bedrijfsobligatie via onderhandelingen door de uitgevende onderneming en de leidende inschrijver wordt vastgesteld, maar moet voldoen aan de desbetreffende bepalingen van de staat”. Overeenkomstig artikel 16, lid 5, van de effectenwet mag “de couponrente van de bedrijfsobligaties niet hoger zijn dan de door de Staatsraad vastgestelde couponrente”. Bovendien geeft artikel 18 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties, dat algemeen van toepassing is op alle obligaties, nadere bijzonderheden door het volgende te bepalen: “de rentevoet die voor bedrijfsobligaties wordt aangeboden, is in geen geval hoger dan 40 % van de geldende rentevoet die door banken aan particulieren wordt aangeboden voor spaardeposito’s met dezelfde vaste looptijd”.

(367)

Volgens artikel 17 van de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde vennootschappen “moet een onderneming, om converteerbare bedrijfsobligaties openbaar uit te geven, een gekwalificeerd ratingbureau belasten met het opstellen van ratings en follow-up ratings”. Bovendien is in artikel 18 van de algemeen toepasselijke Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en verhandeling van bedrijfsobligaties bepaald dat alleen bepaalde obligaties die voldoen aan strikte kwaliteitscriteria, zoals een kredietrating AAA, in aanmerking komen voor openbare uitgifte aan openbare investeerders of openbaar mogen worden uitgegeven aan gekwalificeerde beleggers. De bedrijfsobligaties die niet aan deze normen voldoen, kunnen alleen openbaar worden uitgegeven aan gekwalificeerde beleggers.

3.6.1.2.   Financiële instellingen die optreden als overheidsinstantie

(368)

Volgens de China bond market insight 2021 van Bloomberg zijn de op de interbancaire obligatiemarkt genoteerde obligaties goed voor 88 % van het totale handelsvolume van obligaties (84). Volgens hetzelfde onderzoek zijn de meeste investeerders institutionele beleggers, waaronder financiële instellingen. In het bijzonder vertegenwoordigen de handelsbanken in staatseigendom 57 % van de investeerders, en beleidsbanken 3 % (85). Voorts heeft de Commissie vastgesteld dat alle investeerders in de converteerbare obligaties die door een van de in de steekproef opgenomen ondernemingen zijn uitgegeven, institutionele beleggers zijn, een categorie investeerders waartoe ook financiële instellingen behoren.

(369)

Voorts heeft de ACF-sector, als aangemoedigde bedrijfstak in het kader van de “Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie”, recht op kredietondersteuning van financiële instellingen op grond van Besluit nr. 40. Het feit dat converteerbare obligaties, zoals de converteerbare obligaties die door de in de steekproef opgenomen ondernemingen zijn uitgegeven, een lage rentevoet hebben, is een sterke aanwijzing dat de financiële instellingen, die de belangrijkste investeerders in deze obligaties zijn, verplicht zijn deze bedrijven “kredietondersteuning” te verlenen en bij het nemen van de investerings- of financieringsbeslissing rekening te houden met andere dan commerciële overwegingen, zoals doelstellingen van het overheidsbeleid. Een investeerder die onder marktvoorwaarden handelt, zou immers gevoeliger zijn voor het financiële rendement van de investeringen en zou hoogstwaarschijnlijk niet beleggen in converteerbare obligaties met een zeer lage rentevoet. Bovendien blijkt uit de conclusies van de Commissie in punt 3.4.2.3 over de financiële situatie van beide groepen producenten-exporteurs ten aanzien van hun liquiditeits- en solvabiliteitsprofiel, dat investeerders die onder marktvoorwaarden handelen niet zouden investeren in financiële instrumenten zoals converteerbare obligaties die een laag financieel rendement bieden, terwijl de emittent een hoog liquiditeits- en solvabiliteitsrisico heeft. Daarom zouden volgens de Commissie alleen investeerders die andere motieven hebben dan een financieel rendement van hun investeringen, zoals het voldoen aan de wettelijke verplichting om financiering te verstrekken aan ondernemingen in aangemoedigde bedrijfstakken, een dergelijke investering doen.

(370)

Op grond van het bovenstaande was de Commissie van mening dat er sprake is van een grote hoeveelheid ondersteunend bewijsmateriaal, volgens welke een groot deel van de investeerders in de converteerbare obligaties die zijn uitgegeven door de in de steekproef opgenomen ondernemingen, financiële instellingen zijn die wettelijk verplicht zijn om kredietondersteuning te verlenen aan producenten van ACF.

(371)

Voorts, zoals reeds in punt 3.4.1 werd beschreven, worden de financiële instellingen gekenmerkt door een sterke overheidsaanwezigheid en kan de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap over die instellingen uitoefenen. Het algemene wetgevingskader waarbinnen deze financiële instellingen opereren, is ook van toepassing op converteerbare obligaties.

(372)

In punt 3.4.1 heeft de Commissie geconcludeerd dat financiële instellingen in staatseigendom overheidsinstanties zijn in de zin van artikel 2, punt b), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening en dat zij in elk geval worden geacht door de Chinese overheid functies te zijn toevertrouwd of dat zij met functies belast zijn die normaliter de overheid toebehoren in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening. In punt 3.4.1.7 heeft de Commissie geconcludeerd dat de overheid ook functies toevertrouwt aan particuliere financiële instellingen of hen daarmee belast.

(373)

De Commissie verzamelde ook concrete bewijzen van de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap aan de hand van concrete uitgifte van converteerbare obligaties. Met het oog hierop evalueerde zij daarom het algemene rechtskader dat in de overwegingen 360 tot en met 367 is uiteengezet, samen met de concrete bevindingen van het onderzoek.

(374)

De Commissie stelde vast dat de converteerbare obligaties door de twee groepen in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden uitgegeven tegen een zeer lage en vergelijkbare rentevoet, ongeacht de financiële situatie en het kredietrisico van de ondernemingen. De Commissie stelde eveneens vast dat een aanzienlijk aantal van deze obligaties werd omgezet in aandelen tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de geldende marktprijs van de aandelen. Dus zelfs wanneer de obligaties in aandelen werden omgezet, bleef het rendement onder de marktwaarde.

(375)

Op grond van de bovenstaande overwegingen concludeerde de Commissie dat de Chinese financiële instellingen, die de belangrijkste investeerders zijn in de converteerbare obligaties die zijn uitgegeven door de in de steekproef opgenomen ondernemingen, de beleidslijnen van Besluit nr. 40 hebben gevolgd door preferentiële financiering te verstrekken aan ondernemingen die tot een aangemoedigde bedrijfstak behoren en dus hebben gehandeld als overheidsinstanties in de zin van artikel 2, punt b), van de basisverordening of als instanties aan wie de overheid functies heeft toevertrouwd of daarmee heeft belast in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening.

(376)

Door akkoord te gaan met investeringen in converteerbare obligaties met een zeer laag rendement, ongeacht het risicoprofiel van de emittent, met inbegrip van een rentevoet die lager is dan het risicovrije referentietarief dat door de PBOC wordt aangeboden of door de NIFC wordt gepubliceerd (zie overweging 387), en door ermee in te stemmen de obligaties tegen een veel hogere prijs dan hun huidige marktwaarde in aandelen om te zetten, hebben de financiële instellingen de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs een voordeel verschaft.

(377)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de aankoop van bedrijfsobligaties en converteerbare bedrijfsobligaties een reguliere handelspraktijk is die plaatsvindt in alle belangrijke rechtsgebieden, met inbegrip van de Europese Unie en de VS. Volgens de Chinese overheid is ook het feit dat veel beleggers in obligaties institutionele beleggers zijn, waaronder financiële instellingen, vergelijkbaar met de situatie in de EU. De Chinese overheid voerde aan dat, zelfs indien de in de mededeling van feiten en overwegingen verstrekte cijfers worden aanvaard, zodat 57 % van de investeerders handelsbanken in staatseigendom zouden zijn en 3 % beleidsbanken, dit hoe dan ook een marktaandeel van 40 % zou openlaten – iets wat niet mag worden genegeerd.

(378)

Volgens de Chinese overheid heeft de Commissie ook nagelaten een afzonderlijke analyse te maken van de rollen die financiële instellingen op de Chinese markt voor converteerbare obligaties hebben gespeeld, aangezien deze een ander soort instrument vormen dan leningen en de rollen die door de investerende financiële instellingen worden vervuld, fundamenteel verschillend zijn. Dezelfde redenering werd ook toegepast op bedrijfsobligaties als bedoeld in punt 3.6.2.

(379)

De Commissie was het niet eens met de verklaring van de Chinese overheid dat zij geen specifieke beoordeling heeft uitgevoerd van het gedrag van financiële instellingen als overheidsinstanties met het oog op de functie van het kopen van obligaties. Naast haar conclusies in punt 3.4.1 heeft de Commissie ook gezocht naar concreet bewijs van de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap op basis van de concrete uitgiften van converteerbare obligaties en heeft zij een specifieke beoordeling uitgevoerd in de overwegingen 373 en 374. Hoewel de Commissie het met de Chinese overheid eens was dat de aankoop van bedrijfsobligaties en converteerbare obligaties in beginsel een reguliere commerciële praktijk kan zijn die in alle belangrijke rechtsgebieden voorkomt, wees zij erop dat de aankoop van bedrijfsobligaties door Chinese financiële instellingen wordt gekenmerkt door staatsinmenging, zoals aangetoond in overweging 375.

3.6.1.3.   Specificiteit

(380)

De Commissie was van oordeel dat de preferentiële financiering door middel van converteerbare obligaties specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening. Converteerbare obligaties kunnen niet worden uitgegeven zonder de goedkeuring van de CSRC, die nagaat of aan alle reglementaire voorwaarden voor de uitgifte van de converteerbare obligaties is voldaan. Zoals in overweging 364 is uiteengezet, moet de uitgifte van converteerbare obligaties volgens de effectenwet en de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen, die specifiek van toepassing zijn op converteerbare obligaties, in overeenstemming zijn met het industriebeleid van de staat. De Commissie was in overweging 366 van mening dat “in overeenstemming met het industriebeleid van de staat” betekent dat het investeringsproject valt onder de categorie “aangemoedigde” projecten van de Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie waartoe de ACF-sector behoort.

(381)

Er werd geen bewijs geleverd dat een onderneming in de VRC (buiten de aangemoedigde bedrijfstakken) tegen dezelfde preferentiële voorwaarden kan profiteren van converteerbare obligaties.

(382)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de criteria waaraan een onderneming moet voldoen om obligaties uit te geven financieel, maar niet beleidsgericht van aard zijn. De Chinese overheid was het niet eens met het standpunt dat de uitgifte van converteerbare obligaties in overeenstemming moet zijn met het industriebeleid van de staat en herhaalde dat de ACF-sector geen aangemoedigde bedrijfstak is. Dezelfde redenering werd ook toegepast op bedrijfsobligaties als bedoeld in punt 3.6.2.

(383)

Hoewel de Commissie het ermee eens was dat de obligatiemarkten in elk land gereglementeerd zijn en dat de meeste criteria waaraan een onderneming moet voldoen om obligaties uit te geven financieel van aard zijn, was zij het niet eens met het argument van de Chinese overheid dat de uitgifte van converteerbare obligaties in China niet beleidsgericht is. Ten eerste herhaalde de Commissie haar standpunt dat de ACF-sector een aangemoedigde bedrijfstak is. Ten tweede was de Commissie van oordeel dat de bewoordingen van de effectenwet van de VRC (versie 2014) en de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen die specifiek van toepassing zijn op converteerbare obligaties, volgens welke de uitgifte van converteerbare obligaties in overeenstemming moet zijn met het industriebeleid van de staat, duidelijk genoeg zijn. Ten slotte heeft de Commissie in overweging 376 vastgesteld dat de financiële instellingen, door akkoord te gaan met investeringen in converteerbare obligaties met een zeer laag rendement ongeacht het risicoprofiel van de emittent, de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs een voordeel hebben verschaft. De argumenten van de Chinese overheid werden derhalve afgewezen.

3.6.1.4.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(384)

Een converteerbare obligatie is een hybride schuldinstrument dat de kenmerken heeft van een obligatie, zoals rentebetalingen, maar dat ook de mogelijkheid biedt om het belegde bedrag onder bepaalde voorwaarden om te zetten in aandelen.

(385)

De Commissie stelde vast dat de rentevoet op de converteerbare bedrijfsobligaties die door de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het OT waren uitgegeven zo laag was dat alleen investeerders die andere motieven hadden dan een financieel rendement van hun investeringen, bijvoorbeeld het voldoen aan de wettelijke verplichting om financiering te verstrekken aan bedrijven in aangemoedigde bedrijfstakken, in die obligaties zouden investeren. Dit werd gestaafd door het feit dat een groot deel van de investeerders in de converteerbare obligaties die door de in de steekproef opgenomen ondernemingen zijn uitgegeven, bestaat uit financiële instellingen in staatseigendom.

(386)

De Commissie stelde vast dat het gedeelte van de converteerbare obligaties van beide in de steekproef opgenomen ondernemingen dat niet in aandelen was omgezet, de investeerders een rendement in de vorm van rente verschafte dat vergelijkbaar was met dat van leningen of klassieke obligaties. Aangezien de in overweging 248 beschreven berekeningsmethode voor leningen is gebaseerd op obligaties, heeft de Commissie besloten dezelfde methode te volgen (86). Dit houdt in dat de relatieve spread tussen obligaties van bedrijven uit de VS met een rating AA en obligaties van bedrijven uit de VS met een rating BB met dezelfde looptijd wordt toegepast op de door de PBOC gepubliceerde benchmarkrentevoet voor leningen, of na 20 augustus 2019 op de door de NIFC (87) gepubliceerde primaire rentevoet voor leningen, teneinde een marktgebaseerde rentevoet voor obligaties te bepalen.

(387)

Het voordeel is het verschil tussen het rentebedrag dat de onderneming had moeten betalen door toepassing van de in overweging 419 bedoelde marktconforme rentevoet en de werkelijke door de onderneming betaalde rente.

(388)

De Commissie stelde eveneens vast dat een aanzienlijk aantal van deze obligaties werd omgezet in aandelen. De Commissie stelde vast dat de converteerbare obligaties van de twee ondernemingen waren omgezet in kapitaal tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de gangbare marktprijs van de aandelen. In dit geval beschouwde de Commissie de in aandelen omgezette schuld als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende eigenvermogensinjectie. Het voordeel van deze kapitaalinjectie werd geacht het verschil te zijn tussen de aandelenprijs op het ogenblik van de conversie en de extra premie die door de obligatiehouders werd betaald. Dit voordeel werd toegerekend aan het OT aan de hand van de gemiddelde afschrijvingsperiode van de activa van de ondernemingen.

(389)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen maakten de Chinese overheid en Wanshun Group bezwaar tegen het gebruik van dezelfde benchmark voor obligaties en converteerbare obligaties als voor leningen, aangezien de convertibiliteit van een obligatie een essentieel onderdeel daarvan is, waardoor het ook een wezenlijk ander leeninstrument is. De Chinese overheid voerde ook aan dat er voor de Commissie geen grond is om de PBOC-benchmark als uitgangspunt te nemen en vervolgens een opslag toe te voegen. Volgens de Chinese overheid gaven Europese ACF-producenten met een BB-rating tijdens dezelfde periode ook obligaties uit voor een vergelijkbare looptijd tegen aanzienlijk lagere tarieven dan de berekende benchmarkrente. Dezelfde redenering werd ook toegepast op bedrijfsobligaties als bedoeld in punt 3.6.2.

(390)

Bovendien wees Wanshun erop dat obligaties zeer verhandelbaar zijn op de markt (een houder van de obligatie kan deze op de markt verkopen zonder de vervaldatum ervan af te wachten). Een lening is daarentegen een overeenkomst tussen twee partijen, waarbij de ene partij geld van de andere partij leent. De lening is over het algemeen niet verhandelbaar op de markt. Bovendien zou de obligatie van Shantou Wanshun in aandelen kunnen worden omgezet, wat de obligatiehouder nog een aanvullend voordeel zou bezorgen. Bijgevolg zouden de rentetarieven voor converteerbare obligaties logischerwijs lager zijn dan voor leningen en voor andere soorten obligaties (beleggers zouden een lagere couponrente op een converteerbare obligatie aanvaarden vanwege de mogelijke conversie ervan). Als alternatief stelde Wanshun voor een in Hongkong gebaseerde benchmark op basis van obligatierendementen te gebruiken, d.w.z. dezelfde benchmark als die welke door de Nanshan Group in overweging 264 is voorgesteld voor leningen.

(391)

De Commissie wees erop dat leningen en bedrijfsobligaties in beginsel vergelijkbare financiële schuldinstrumenten zijn. In feite is een bedrijfsobligatie een soort lening die door grote entiteiten wordt gebruikt om kapitaal aan te trekken. Zowel leningen als bedrijfsobligaties worden gedurende een bepaalde periode aangegaan/uitgegeven en hebben een rente/couponrente. Het feit dat de financiering middels leningen wordt verstrekt door een financiële instelling en de financiering middels bedrijfsobligaties door beleggers, die in de meeste gevallen ook financiële instellingen zijn, is irrelevant voor de vaststelling van de hoofdkenmerken van beide instrumenten. Beide instrumenten dienen immers voor de financiering van bedrijfsactiviteiten, hebben eenzelfde soort vergoeding en hebben een vergelijkbare terugbetalingstermijn en -voorwaarden. Bovendien heeft de Commissie tijdens het onderzoek vastgesteld dat de door de medewerkende producenten-exporteurs uitgegeven bedrijfsobligaties couponrentes en doeleinden hadden die sterk vergelijkbaar waren met de rente en het doel van leningen met een vergelijkbare looptijd, zodat zij vanuit het oogpunt van de producent als onderling verwisselbaar konden worden beschouwd, waardoor de toepassing van dezelfde benchmark voor beide instrumenten in de specifieke omstandigheden van deze zaak gerechtvaardigd was.

(392)

Voorts achtte de Commissie de opmerkingen van de Chinese overheid met betrekking tot rentevoeten die van toepassing zijn op ondernemingen met een BB-rating in de Europese Unie ongegrond, aangezien het risicovrije tarief in de Europese Unie niet hetzelfde is als het risicovrije tarief in de VRC en het derhalve niet mogelijk is de rentetarieven in absolute termen te vergelijken.

(393)

De Commissie was het ermee eens dat converteerbare bedrijfsobligaties een hybride schuldinstrument zijn met de aanvullende mogelijkheid om het geïnvesteerde bedrag onder bepaalde voorwaarden om te zetten in aandelen, waardoor zij in beginsel verschillen van bedrijfsobligaties. De Commissie heeft de mogelijkheid onderzocht om dit convertibiliteitselement te kwantificeren. De door Wanshun voorgestelde benchmark hield echter geen rekening met een dergelijke convertibiliteit. Bovendien was het om de reeds in overweging 268 uiteengezette redenen over het geheel genomen geen geschikte benchmark voor obligaties. Er werden geen andere mogelijke benchmarks ingediend en er was geen verdere openbare informatie beschikbaar om te komen tot een nauwkeurigere benchmark voor converteerbare obligaties (bv. indexcijfers voor de premie op converteerbare obligaties met een Amerikaanse AA-rating en converteerbare obligaties met een Amerikaanse BB-rating) of voor het convertibiliteitsaspect van deze obligaties. Bovendien was de benchmark die als basis voor de conversie werd gebruikt, hoe dan ook een risicovrije rentevoet. Deze argumenten werden derhalve afgewezen.

(394)

Met betrekking tot converteerbare bedrijfsobligaties voerde de Wanshun Group aan dat:

a)

het merendeel van de beleggers in converteerbare obligaties van Shantou Wanshun bestond uit particulieren die actief waren op de aandelenmarkt van Shenzhen, en niet uit institutionele beleggers (overheidsinstanties dan wel particuliere entiteiten waaraan door de Chinese overheid functies zijn toevertrouwd). De Commissie heeft geen bewijs geleverd dat al deze beleggers institutionele beleggers waren. De Commissie had deze converteerbare obligaties dus niet als een subsidie mogen behandelen. Wanshun voerde ook een identiek argument aan met betrekking tot de eigenvermogensinjectie (de conversie van bepaalde obligaties van Shantou Wanshun in aandelen);

b)

de Commissie bij haar berekening de couponbetalingen die door Shantou Wanshun waren gedaan en in mindering hadden moeten worden gebracht, niet in mindering heeft gebracht op de benchmarkrentebetalingen.

(395)

De Commissie merkt op dat Wanshun onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn bewering te staven dat een meerderheid van de beleggers in de converteerbare obligaties van Shantou Wanshun particulieren waren die actief waren op de aandelenmarkt van Shenzhen. De bron van dit argument kon namelijk niet worden gecontroleerd, het ondersteunende document bevatte geen duidelijke definitie van wat daarin als particuliere en staatsinvesteerders wordt beschouwd en bevatte evenmin de individuele namen van de beleggers. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(396)

De Commissie aanvaardde het argument van Wanshun over de aftrek van couponbetalingen van de benchmarkrentebetalingen en bracht de couponbetaling voor het onderzoektijdvak in mindering op de benchmarkrentebetalingen.

(397)

De Wanshun Group voerde verder aan dat de Commissie een fout beging toen zij de eigenvermogensinjectie (de omzetting van bepaalde obligaties van Shantou Wanshun in aandelen) onderwierp aan compenserende maatregelen, aangezien:

a)

de Commissie de in juli 2018 vastgestelde oorspronkelijke conversieprijs niet had kunnen vergelijken met de beurskoers in juni 2019, aangezien de prijs per aandeel was vastgesteld op het tijdstip van de investering, maar de conversie (indien deze zich voordoet) op een later tijdstip zou plaatsvinden. De investeerder droeg dan het risico, of had voordeel bij de ontwikkeling van die aandelenprijs in de loop van de tijd;

b)

de door de Commissie gehanteerde conversieprijs voor obligaties onjuist was, aangezien deze tussen het begin en het eind van het OT is gewijzigd.

(398)

De Commissie was het niet eens met de opmerkingen over de oorspronkelijke conversieprijs die in juli 2018 was vastgesteld. Zij merkte op dat indien de beurskoers van een bepaald aandeel op het moment van conversie aanzienlijk lager is dan de marktprijs, een rationele investeerder de obligaties niet in aandelen zou omzetten en de obligaties in plaats daarvan zou behouden. Een rationele investeerder zou dus proberen het risico van een ongunstige prijsontwikkeling tot een minimum te beperken.

(399)

De Commissie was het ook niet eens met de opmerking over de onjuiste conversieprijs. Uit de aan de Commissie verstrekte informatie bleek dat de door de Wanshun Group geclaimde prijswijziging in werkelijkheid pas plaatsvond na de conversie van de aandelen. De Commissie bleef daarom bij haar standpunt dat zij bij de berekening van het voordeel de juiste conversieprijs heeft gehanteerd.

3.6.2.   Bedrijfsobligaties

(400)

Een van de in de steekproef opgenomen groepen profiteerde van preferentiële financiering in de vorm van bedrijfsobligaties.

3.6.2.1.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

Effectenwet;

Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en verhandeling van bedrijfsobligaties, verordening van de China Securities Regulatory Commission nr. 113 van 15 januari 2015;

Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties, uitgevaardigd door de Staatsraad op 18 januari 2011.

Administratieve maatregelen inzake schuldfinancieringsinstrumenten van niet-financiële ondernemingen op de interbancaire obligatiemarkt, uitgevaardigd door de People’s Bank of China, verordening van de People’s Bank of China [2008] nr. 12 van 9 april 2008;

(401)

Overeenkomstig het regelgevingskader kunnen obligaties in de VRC niet vrijelijk worden uitgegeven of verhandeld. Elke emissie moet worden goedgekeurd door verschillende overheidsinstanties, waaronder de PBOC, de NDRC of de CSRC, al naargelang het type obligatie en het type emittent. Krachtens de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties zijn er tevens jaarlijkse quota vastgesteld voor de uitgifte van bedrijfsobligaties.

(402)

Daarenboven moet, krachtens artikel 16 van de effectenwet die tijdens het OT van toepassing is, een openbare uitgifte van bedrijfsobligaties aan de volgende eisen voldoen: “het gebruik van de opbrengsten moet in overeenstemming zijn met het industriebeleid van de staat […]” en “de opbrengsten van een openbare aanbieding van bedrijfsobligaties mogen alleen worden gebruikt voor (een) goedgekeurd(e) doel(en)”. In artikel 12 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties wordt nog eens benadrukt dat de bestemming van de aangetrokken middelen in overeenstemming moet zijn met het industriebeleid van de staat. Zoals uiteengezet in de overwegingen 364 en 365, is de uitgifte van bedrijfsobligaties onder dergelijke voorwaarden gericht op een aangemoedigde bedrijfstak zoals de ACF-sector en strookt zij met de praktijk van financiële instellingen om die bedrijfstakken te steunen.

(403)

Overeenkomstig artikel 16, lid 5, van de effectenwet mag “de couponrente van de bedrijfsobligaties niet hoger zijn dan de door de Staatsraad vastgestelde couponrente”. Bovendien geeft artikel 18 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties nadere bijzonderheden door te bepalen: “de rentevoet die voor bedrijfsobligaties wordt aangeboden, is in geen geval hoger dan 40 % van de geldende rentevoet die door banken aan particulieren wordt aangeboden voor spaardeposito’s met dezelfde vaste looptijd”.

(404)

Voorts is in artikel 18 van de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en verhandeling van bedrijfsobligaties bepaald dat alleen bepaalde obligaties die voldoen aan strenge kwaliteitscriteria, zoals een kredietrating AAA, in aanmerking komen voor openbare uitgifte aan publieke investeerders of alleen naar goeddunken van de emittent in aanmerking kunnen komen voor openbare uitgifte aan gekwalificeerde beleggers. De bedrijfsobligaties die niet aan deze normen voldoen, kunnen alleen openbaar worden uitgegeven aan gekwalificeerde beleggers. Hieruit volgt dat de meeste bedrijfsobligaties worden uitgegeven aan gekwalificeerde beleggers die door de CSRC zijn goedgekeurd en die Chinese institutionele beleggers zijn.

3.6.2.2.   Financiële instellingen die optreden als overheidsinstantie

(405)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 369 en 370, was de Commissie van mening dat er sprake is van een grote hoeveelheid ondersteunend bewijsmateriaal, volgens welke een groot deel van de investeerders in door de in de steekproef opgenomen ondernemingen uitgegeven converteerbare obligaties financiële instellingen zijn die wettelijk verplicht zijn om kredietondersteuning te verlenen aan producenten van ACF. Dezelfde overwegingen en conclusie gelden ook voor bedrijfsobligaties, aangezien de voorwaarden voor de uitgifte sterk op elkaar lijken, met name de voorwaarde om te voldoen aan de eisen van de nationale wetten, voorschriften en politiek, en aan het industriebeleid van de staat.

(406)

Zoals beschreven in overweging 403, vereisen artikel 16 van de effectenwet en artikel 12 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties dat een openbaar aanbod van bedrijfsobligaties in overeenstemming is met het industriebeleid van de staat. Dit heeft tot gevolg dat bedrijfsobligaties alleen kunnen worden uitgegeven voor doeleinden die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de planning van de Chinese overheid met betrekking tot aangemoedigde bedrijfstakken, zoals uiteengezet in de overwegingen 357 en 359. De institutionele beleggers, die volgens overweging 368 grotendeels handelsbanken en beleidsbanken zijn, moeten zich houden aan de beleidsrichtsnoeren van Besluit nr. 40, dat samen met de Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie voorziet in een specifieke behandeling van bepaalde projecten binnen bepaalde aangemoedigde bedrijfstakken, zoals de ACF-sector. De voorkeursbehandeling voor een van de in de steekproef opgenomen groepen resulteerde in het besluit om te beleggen in bedrijfsobligaties die worden uitgegeven met een rentevoet die niet beantwoordt aan de marktcriteria.

(407)

Zoals beschreven in punt 3.4.1, worden de financiële instellingen gekenmerkt door een sterke overheidsaanwezigheid en kan de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap over die instellingen uitoefenen. Het algemene wetgevingskader waarbinnen deze financiële instellingen opereren, is ook van toepassing op bedrijfsobligaties.

(408)

In punt 3.4.1 heeft de Commissie geconcludeerd dat financiële instellingen in staatseigendom overheidsinstanties zijn in de zin van artikel 2, punt b), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening en dat zij in elk geval worden geacht door de Chinese overheid functies te zijn toevertrouwd of dat zij met functies belast zijn die normaliter de overheid toebehoren in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening. In punt 3.4.1.7 heeft de Commissie geconcludeerd dat de overheid ook functies toevertrouwt aan particuliere financiële instellingen of hen daarmee belast.

(409)

De Commissie verzamelde ook concrete bewijzen van de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap aan de hand van concrete uitgiften van bedrijfsobligaties. Met het oog hierop evalueerde zij daarom het algemene rechtskader dat in de overwegingen 402 tot en met 405 is uiteengezet, samen met de concrete bevindingen van het onderzoek.

(410)

De Commissie heeft vastgesteld dat de bedrijfsobligaties werden uitgegeven met een rentevoet die lager is dan het niveau dat gezien de financiële en kredietrisicosituatie van de ondernemingen had mogen worden verwacht, met inbegrip van een rentevoet die lager is dan het risicovrije referentietarief dat door de PBOC wordt aangeboden of door de NIFC wordt gepubliceerd, zoals vermeld in overweging 419.

(411)

In de praktijk wordt de rente op de bedrijfsobligaties beïnvloed door de kredietrating van de onderneming, zoals in het geval van leningen. De Commissie concludeerde echter in overweging 215 dat de lokale markt voor kredietrating vertekend is en dat de kredietratings onbetrouwbaar zijn.

(412)

Op grond van de bovenstaande overwegingen concludeerde de Commissie dat de Chinese financiële instellingen de beleidslijnen van Besluit nr. 40 hebben gevolgd door preferentiële financiering te verstrekken aan ondernemingen die tot een aangemoedigde bedrijfstak behoren en dus hebben gehandeld als overheidsinstanties in de zin van artikel 2, punt b), van de basisverordening of als instanties aan wie de overheid functies heeft toevertrouwd of daarmee heeft belast in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening.

(413)

Door de uitgifte van bedrijfsobligaties te organiseren met een rentevoet onder de marktrente die overeenstemt met het werkelijke risicoprofiel van de emittent, en door ermee in te stemmen in dergelijke bedrijfsobligaties te investeren, verleenden de financiële instellingen de in de steekproef opgenomen producent-exporteur een voordeel.

3.6.2.3.   Specificiteit

(414)

Zoals beschreven in overweging 380 was de Commissie van oordeel dat de preferentiële financiering door middel van obligaties specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening, omdat de obligaties niet kunnen worden uitgegeven zonder goedkeuring door overheidsinstanties en omdat in de effectenwet is bepaald dat de uitgifte van obligaties moet stroken met het industriebeleid van de staat. Zoals reeds vermeld in overweging 104, wordt de ACF-sector in de Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie beschouwd als een aangemoedigde bedrijfstak.

3.6.2.4.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(415)

Aangezien obligaties in wezen een type schuldinstrument zijn dat in beginsel vergelijkbaar is met leningen, en aangezien de berekeningsmethode voor leningen al op een mand met obligaties is gebaseerd, besloot de Commissie de in punt 3.4.2.3 beschreven berekeningsmethode voor leningen te volgen. Dit houdt in dat de relatieve spread tussen obligaties van bedrijven uit de VS met een rating AA en obligaties van bedrijven uit de VS met een rating BB met dezelfde looptijd wordt toegepast op de benchmarkrentevoet voor leningen van de PBOC, of na 20 augustus 2019 op de door de NIFC gepubliceerde primaire rentevoet voor leningen, teneinde een marktgebaseerde rentevoet voor obligaties te bepalen, die vervolgens met de door de onderneming daadwerkelijk betaalde rente wordt vergeleken om het verschafte voordeel te becijferen.

(416)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden de Wanshun Group en de Nanshan Group aan dat de Commissie ten onrechte aannam dat alle obligatiehouders financiële instellingen zijn die als overheidsinstanties optreden. Aangezien in het verslag van Bloomberg waarnaar de Commissie zelf verwijst, wordt vastgesteld dat staatsbanken 57 % van de investeerders vertegenwoordigen en beleidsbanken 3 % van de houders van converteerbare bedrijfsobligaties in China, geeft slechts 60 % (57 % + 3 %) van de obligaties van institutionele beleggers aanleiding tot compenserende maatregelen.

(417)

De Commissie wees erop dat er een reeks ondersteunende bewijzen bestaat die laten zien dat een groot deel van de investeerders in de obligaties die door de in de steekproef opgenomen ondernemingen zijn uitgegeven, bestaat uit financiële instellingen die wettelijk verplicht zijn kredietondersteuning te verlenen aan ACF-producenten. Bovendien wijst de Commissie erop dat uit het verslag van Bloomberg ook blijkt dat 27 % van de obligaties in handen is van “fondsproducten”, wat in wezen fondsen zijn die door dezelfde financiële instellingen worden beheerd. Wanneer rekening wordt gehouden met 3 % “overige” financiële instellingen, bedraagt het totale aandeel van de financiële instellingen die in obligaties beleggen in feite 90 %. Gezien het grote aantal institutionele beleggers, waaronder financiële instellingen, was de Commissie van mening dat zij de kenmerken van de betrokken bedrijfsobligaties hebben bepaald, met name de lage couponrente, en dat andere beleggers, zoals particuliere beleggers, de desbetreffende voorwaarden slechts hebben geaccepteerd. Tot slot was de Commissie van oordeel dat het Chinese systeem voor financieel toezicht op bedrijfsobligaties en converteerbare obligaties slechts een element is dat samen met het in punt 3.4.1 beschreven normatieve kader voor financiering door financiële instellingen, alsook het concrete gedrag van de financiële instellingen, wees op de inmenging van de Chinese overheid. Daarom werden deze argumenten van de hand gewezen.

(418)

Ten slotte voerde de Nanshan Group aan dat de Commissie bij haar berekening de door Nanshan Group Co., Ltd verrichte couponbetalingen niet in mindering heeft gebracht. De Commissie aanvaardde dit punt niet, aangezien in de door de onderneming verstrekte tabellen noch vóór noch tijdens de controle op afstand informatie over couponbetalingen werd verstrekt. De Commissie herinnert er ook aan dat deze informatie deel uitmaakt van de ontbrekende informatie waarvoor artikel 28 is toegepast. Hoe dan ook is het onmogelijk om in dit stadium van het onderzoek de aanvullende informatie die als bijlage bij de opmerkingen over de mededeling van feiten en overwegingen is verstrekt, te verifiëren.

3.6.3.   Conclusie inzake preferentiële financiering: andere vormen van financiering

(419)

De Commissie heeft vastgesteld dat alle in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs profiteerden van preferentiële financiering in de vorm van kredietlijnen, bankaccepten en converteerbare obligaties en bedrijfsobligaties. Gezien het bestaan van een financiële bijdrage, een voordeel voor de producenten-exporteurs en specificiteit, beschouwde de Commissie deze vormen van preferentiële financiering als tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie.

(420)

Het subsidiepercentage dat is vastgesteld in verband met de preferentiële financiering voor het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen, bedroeg:

Preferentiële financiering: andere vormen van financiering

Naam van de onderneming

Subsidiebedrag

Nanshan Group

7,78  %

Wanshun Group

3,20  %

Daching Group

2,82  %

3.6.4.   Preferentiële verzekering: exportkredietverzekering

(421)

De Commissie heeft vastgesteld dat Sinosure exportkredietverzekeringen heeft verstrekt aan de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen. Op haar website verklaart Sinosure dat zij de Chinese uitvoer van goederen bevordert, met name de uitvoer van hightechproducten. Volgens een onderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (“OESO”) was de Chinese hightechbedrijfstak, waartoe de ACF-sector behoort, goed voor 21 % van de totale door Sinosure verstrekte exportkredietverzekeringen (88). Daarnaast heeft Sinosure actief meegewerkt aan de invulling van het initiatief “Made in China 2025”, door bedrijven de weg te wijzen naar nationale kredietmiddelen, te zorgen voor wetenschappelijke en technologische innovatie en technologische modernisering, en “naar buiten gerichte” bedrijven te helpen concurrerender te worden op de wereldmarkt (89).

3.6.4.1.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

Mededeling over de uitvoering van de strategie voor het stimuleren van handel via wetenschap en technologie met behulp van exportkredietverzekeringen (Shang Ji Fa [2004] nr. 368), die gezamenlijk door het Ministerie van Handel en Sinosure is gepubliceerd;

Plan 840, dat is opgenomen in de Mededeling van de Staatsraad van 27 mei 2009;

Mededeling van de Staatsraad inzake de versnelling van de verdere ontwikkeling van opkomende sectoren van strategisch belang (GuoFa [2010] nr. 32 van 18 oktober 2010), uitgegeven door de Staatsraad en de bijbehorende uitvoeringsrichtlijnen (GuoFa [2011] nr. 310 van 21 oktober 2011);

Mededeling over de uitgifte van de 2006-editie van de exportcatalogus van hoogtechnologische producten uit de VRC nr. 16 van het National Science and Technology Department (2006).

3.6.4.2.   Bevindingen van het onderzoek

(422)

De drie in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen hadden tijdens het onderzoektijdvak lopende exportkredietovereenkomsten met Sinosure.

(423)

Zoals vermeld in overweging 122, heeft Sinosure niet de gevraagde ondersteunende documentatie over haar corporate governance, zoals haar statuten, overgelegd.

(424)

Evenmin heeft Sinosure meer specifieke informatie verstrekt over aan de ACF-sector verleende exportkredietverzekeringen of de hoogte van haar premies, noch gedetailleerde cijfers met betrekking tot de winstgevendheid van haar activiteiten op het gebied van exportkredietverzekering.

(425)

Daarom moest de Commissie de verstrekte informatie aanvullen met de beschikbare gegevens.

(426)

Volgens in eerder antisubsidieonderzoek (90) verstrekte informatie en volgens de website van Sinosure (91) is Sinosure een beleidsgerichte verzekeraar die door de staat is opgericht en wordt gesteund met het oog op de ondersteuning van ontwikkeling en samenwerking met betrekking tot buitenlandse economische activiteiten en handel van de VRC. De onderneming is voor 100 % in eigendom van de staat. Zij beschikt over een raad van bestuur en een raad van toezicht. De Chinese overheid is bevoegd tot aanstelling en ontslag van de leden van het hoger management van de onderneming. Op grond van deze informatie concludeerde de Commissie dat er ten aanzien van Sinosure formele aanwijzingen voor zeggenschap van de overheid zijn.

(427)

De Commissie verzamelde daarnaast informatie inzake de vraag of de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap had over het gedrag van Sinosure met betrekking tot de ACF-sector.

(428)

Volgens de mededeling over de uitgifte van de 2006-editie van de exportcatalogus van hoogtechnologische producten uit de VRC nr. 16 kunnen “in de 2006-editie van de exportcatalogus opgenomen producten in aanmerking komen voor preferentiële beleidsmaatregelen van de staat voor de uitvoer van hightechproducten”. In de exportcatalogus van hoogtechnologische producten wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van aluminiumfolie (92).

(429)

Bovendien was Sinosure volgens de Mededeling over de uitvoering van de strategie voor het stimuleren van handel via wetenschap en technologie met behulp van exportkredietverzekeringen (93) gehouden meer steun te verlenen aan de primaire bedrijfstakken en producten door haar algemene steun voor de uitvoer van hoogtechnologische en met nieuwe technologie vervaardigde producten, met inbegrip van “nieuwe materialen”, te versterken. Zij moet zich toeleggen op hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde bedrijfstakken, zoals de ACF-sector, die zijn opgenomen in de exportcatalogus van hoogtechnologische producten uit de VRC, en uitgebreide steun verlenen op het gebied van verzekeringsprocedures, goedkeuring onder bepaalde voorwaarden, snellere behandeling van claims en flexibele tarieven. Wat de flexibele tarieven betreft, moet Sinosure producten de maximale premiekorting verlenen waarin de variabele tarieven van de kredietverzekeringsonderneming voorzagen. Zoals vermeld in de overwegingen 89 en 98 is de ACF-sector opgenomen in de meer algemene categorie “nieuwe materialen”. Voorts staat in het jaarverslag van Sinosure over 2019 dat Sinosure “de gestage ontwikkeling van primaire bedrijfstakken heeft gesteund” en “de groei van strategische opkomende industrieën heeft versneld” (94).

(430)

Op basis hiervan concludeerde de Commissie dat de Chinese overheid een normatief kader heeft gecreëerd waaraan de managers van Sinosure en toezichthouders die door de Chinese overheid zijn benoemd en die aan haar verantwoording verschuldigd zijn, gebonden zijn. Derhalve heeft de Chinese overheid een dergelijk normatief kader aangewend om betekenisvolle zeggenschap uit te oefenen over het gedrag van Sinosure.

(431)

De Commissie verzamelde ook concrete bewijzen van de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap aan de hand van concrete verzekeringsovereenkomsten. De onderneming heeft echter geen specifieke voorbeelden gegeven die betrekking hadden op de ACF-sector of de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(432)

Bij gebreke van concrete bewijzen heeft de Commissie daarom de concrete gedragingen van Sinosure in verband met de aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen verstrekte verzekeringen onderzocht. Die gedragingen waren in tegenspraak met het officiële standpunt van Sinosure, aangezien haar handelwijze niet op marktbeginselen was gebaseerd.

(433)

Na een vergelijking van de totale schade-uitkeringen met de totale verzekerde bedragen, op basis van de gegevens van het jaarverslag van Sinosure over 2019 (95), kwam de Commissie tot de conclusie dat Sinosure gemiddeld 0,33 % van het verzekerde bedrag als premie in rekening zou moeten brengen om de kosten van de claims te dekken (nog afgezien van overheadkosten). In de praktijk waren de door de in de steekproef opgenomen ondernemingen betaalde premies echter veel lager dan het minimumtarief dat nodig was om de operationele kosten te dekken.

(434)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de Chinese overheid dat Sinosure geen overheidsinstantie is en dat zij bij haar bedrijfsactiviteiten marktbeginselen volgt. Bij het beoordelen van de mogelijkheid om exportkredietverzekeringen te verstrekken, houdt Sinosure uitvoerig rekening met factoren als de nationale risico’s, de bedrijfstakgerelateerde risico’s en de kredietrisico’s van de importeur. De Chinese overheid merkte ook opnieuw op dat de Commissie een binnenlandse benchmark had moeten gebruiken.

(435)

Aangezien de Chinese overheid geen nieuw bewijsmateriaal heeft overgelegd met betrekking tot het functioneren van Sinosure als overheidsinstantie, heeft de Commissie haar conclusies in dit verband gehandhaafd. Bovendien kon de Commissie, aangezien Sinosure tijdens het onderzoektijdvak een dominante marktpositie bekleedde, geen marktconforme binnenlandse verzekeringspremie vinden, zoals in punt 3.6.4.3 wordt benadrukt. Daarom werd ook dit argument afgewezen.

(436)

Bijgevolg stelde de Commissie vast dat het hierboven omschreven rechtskader door Sinosure wordt uitgevoerd in de uitoefening van overheidsfuncties met betrekking tot de ACF-sector. Sinosure trad op als overheidsinstantie in de zin van artikel 2, punt b), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening en in overeenstemming met de desbetreffende rechtspraak van de WTO. Bovendien genoten de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs voordeel, aangezien de verzekering werd verstrekt tegen tarieven onder het bedrag dat Sinosure minimaal nodig had om haar operationele kosten te dekken.

(437)

De Commissie stelde tevens vast dat de in het kader van het exportverzekeringsprogramma verleende subsidies specifiek waren, aangezien zij niet konden worden verkregen zonder dat er sprake was van uitvoer, en dus afhankelijk zijn van uitvoerprestaties in de zin van artikel 4, lid 4, punt a), van de basisverordening.

3.6.4.3.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(438)

Aangezien Sinosure tijdens het onderzoektijdvak een dominante marktpositie had, was het voor de Commissie niet mogelijk een op de markt gebaseerde binnenlandse verzekeringspremie te vinden. In overeenstemming met eerdere antisubsidieonderzoeken heeft de Commissie gebruikgemaakt van de meest geschikte externe benchmark waarvoor eenvoudig toegankelijke informatie voorhanden was, namelijk de premietarieven die door de in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde Export-Import Bank worden gehanteerd voor niet-financiële instellingen voor de uitvoer naar OESO-landen.

(439)

De Commissie was van oordeel dat het aan de ontvangers toegekende voordeel het verschil is tussen het werkelijk door hen als verzekeringspremie betaalde bedrag en het te betalen bedrag bij toepassing van het in overweging 438 vermelde externe benchmark-premietarief.

(440)

Met betrekking tot de exportkredietverzekering voerde Wanshun Group aan dat de Commissie had moeten onderzoeken of de toegepaste premietarieven toereikend waren om de operationele kosten en verliezen van de verzekeraar te dekken. De partij heeft informatie verstrekt waaruit bleek dat de jaarlijkse premies die Sinosure in deze jaren heeft geïnd, toereikend waren om haar operationele kosten en verliezen op lange termijn te dekken.

(441)

Wanshun voerde ook aan dat de Commissie voor de berekening van een passend vast premietarief niet alleen rekening had moeten houden met het verzekerde bedrag en de schade-uitkeringen, maar ook met teruggevorderde claims. Daarnaast verzocht de partij de Commissie haar exacte berekening bekend te maken. Zij benadrukte ook dat niet alle ondernemingen verzekeringspremies tegen een vast tarief betaalden.

(442)

Zij voerde verder aan dat de Commissie, indien zij haar besluit zou handhaven om de exportkredietverzekering van Sinosure als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie te behandelen, het onredelijk hoge premietarief zou moeten herzien. De Commissie heeft geen analyse of uitleg verstrekt met betrekking tot de redelijkheid van de gekozen benchmark, en zij verzocht de Commissie ten minste toe te lichten op welke basis zij de EXIM-tarieven van de VS passender achtte.

(443)

De Commissie is het niet eens met de argumenten van Wanshun met betrekking tot de exportkredietverzekering.Sinosure heeft niet meegewerkt aan het onderzoek en heeft geen specifieke informatie verstrekt over de aan de ACF-sector verstrekte exportkredietverzekeringen, de hoogte van haar premies of gedetailleerde cijfers over de winstgevendheid van haar activiteiten op het gebied van exportkredietverzekering. Daarom was het niet mogelijk de door Sinosure gehanteerde premietarieven te vergelijken met de operationele kosten en verliezen van de verzekeraar op het niveau van een bepaalde bedrijfstak, laat staan op het niveau van de producenten-exporteurs. Daarom kon een eventuele kruissubsidiëring tussen bedrijfstakken en ondernemingen niet worden beoordeeld. Doordat Sinosure geen medewerking verleende, kon ook geen vergelijking worden gemaakt tussen claims en teruggevorderde claims, zoals Wanshun suggereerde. Ten slotte heeft Wanshun geen bewijsmateriaal of onderbouwde argumenten aangevoerd ter ondersteuning van haar bewering dat de externe benchmark, d.w.z. de door de Export-Import Bank van de Verenigde Staten van Amerika toegepaste premietarieven voor niet-financiële instellingen voor de uitvoer naar OESO-landen, zoals uiteengezet in overweging 438, onredelijk of kennelijk onjuist zou zijn. Deze argumenten werden derhalve afgewezen.

(444)

Het subsidiepercentage dat is vastgesteld in verband met de hierboven beschreven regeling voor het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen, bedraagt:

Preferentiële financiering: exportkredietverzekering

Naam van de onderneming

Subsidiebedrag

Nanshan Group

0,11  %

Wanshun Group

0,27  %

Daching Group

0,13  %

3.7.   Subsidieprogramma’s

(445)

De Commissie stelde vast dat de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen gebruikmaakten van diverse subsidieprogramma’s, zoals subsidies in verband met technologie, innovatie en ontwikkeling, subsidies in verband met activa, rentekortingen op leningen en subsidies ter ondersteuning van de uitvoer. Subsidies in verband met technologie, innovatie en ontwikkeling vormden een aanzienlijk deel van de subsidies die door de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen werden gemeld. De Commissie heeft de subsidies daarom in twee categorieën ingedeeld: i) subsidies in verband met technologie, innovatie en ontwikkeling en ii) andere subsidies.

3.7.1.   Subsidies in verband met technologie, innovatie en ontwikkeling

(446)

Alle in de steekproef opgenomen groepen ontvingen tijdens het onderzoektijdvak subsidies in verband met onderzoek en ontwikkeling (“O & O”) en industrialisatie, technologische modernisering en innovatie.

3.7.1.1.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

Het dertiende vijfjarenplan inzake technische innovatie;

Richtsnoeren voor de bevordering van de technologische vernieuwing van ondernemingen, Staatsraad, Guo Fa (2012) 44;

Werkplan voor de wederopleving van de industrie en technologische vernieuwing, NDRC, MIIT, 2015;

Steunfondsen voor de industrie en speciale fondsen voor O & O en industrialisatie, Dong Ban Fa (2018) nr. 62;

Nationaal programma voor hoogtechnologisch onderzoek en ontwikkeling (863) Beheersmaatregelen;

Mededeling over de uitgifte van de eerste reeks provinciale indicatoren voor de omschakeling en modernisering van de industrie en de informatiesector in 2019;

Mededelingen over de toewijzing van speciale fondsen voor technische vernieuwing, speciale fondsen voor de wederopleving van de industrie, speciale fondsen voor technische omschakeling en speciale fondsen voor industriële ontwikkeling.

3.7.1.2.   Bevindingen van het onderzoek

(447)

De Commissie stelde vast dat de subsidies zowel betrekking hadden op technologische verbetering, renovatie of transformatie van het fabricageproces als op onderzoek en ontwikkeling van hoogwaardige, “geavanceerde” en nieuwe technologieën.

(448)

Volgens de Richtsnoeren voor de bevordering van de technologische vernieuwing van ondernemingen zijn de centrale en lokale overheden gehouden de financiële steun en de investeringen te verhogen, met bijzondere aandacht voor industriële omschakeling en modernisering op essentiële gebieden en ten aanzien van kritieke aspecten van technologische vernieuwing. Voorts moeten de autoriteiten hun methoden voor het fondsbeheer voortdurend vernieuwen en verbeteren, verschillende soorten steun flexibel toepassen en belastingmiddelen efficiënter besteden.

(449)

Het Werkplan voor de wederopleving van de industrie en technologische vernieuwing strekt tot praktische uitvoering van de hierboven bedoelde richtsnoeren door de oprichting van speciale fondsen voor de bevordering van technologische vooruitgang en projecten op het gebied van technologische omschakeling. Deze fondsen omvatten investeringssubsidies en leningen tegen verlaagde rentetarieven. De fondsen moeten in overeenstemming met het nationale macro-economische beleid, het industriebeleid en het beleid voor regionale ontwikkeling worden gebruikt.

(450)

De subsidieprogramma’s waarvan de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen hebben geprofiteerd, zijn in hun opzet grotendeels vergelijkbaar. Naargelang van het doel worden criteria vastgesteld op grond waarvan ondernemingen een aanvraag kunnen indienen, en als aan de criteria wordt voldaan, wordt de financiële steun toegekend.

(451)

Zo hebben sommige van de subsidies die aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen werden toegekend hun rechtsgrondslag in het Nationaal programma voor hoogtechnologisch onderzoek en ontwikkeling, wat eens te meer een illustratie is van de werking van de staatsplanning in de VRC, zoals beschreven in overweging 88. In artikel 2 staat: “Het nationaal plan voor hoogtechnologisch onderzoek en ontwikkeling (863) is een wetenschaps- en technologieprogramma met duidelijke nationale doelstellingen, dat wordt ondersteund door financiële middelen die centraal worden toegewezen”. In artikel 29 van hetzelfde document wordt de procedure vastgesteld voor de goedkeuring van in aanmerking komende projecten. Het weerspiegelt het hierboven beschreven mechanisme: na de indiening van een aanvraag, de aanvaarding en de evaluatie ervan, dient een groep deskundigen de voorstellen van het project en de raming van de financiering van het project in, waarna uiteindelijk een gemeenschappelijk bureau de subsidie goedkeurt en ondertekent.

3.7.1.3.   Specificiteit

(452)

De subsidies in verband met technologie, innovatie en ontwikkeling, met inbegrip van de hierboven beschreven subsidies voor O & O-projecten, zijn subsidies in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, d.w.z. een overdracht van middelen van de Chinese overheid naar de producenten van het betrokken product in de vorm van subsidies. Zoals reeds vermeld in overweging 445, worden deze middelen in de jaarrekening van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs geboekt als overheidssubsidies.

(453)

Die subsidies zijn specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening, omdat alleen ondernemingen actief op essentiële gebieden of met sleuteltechnologieën volgens de regelmatig gepubliceerde richtsnoeren, administratieve maatregelen en catalogi daarvoor in aanmerking komen en ACF een van de in aanmerking komende bedrijfstakken is. De subsidies die door de ondernemingen worden gemeld en door de Commissie aan een controle worden onderworpen, zijn in elk geval ondernemingsspecifiek.

(454)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de betrokken O & O-subsidies specifiek zijn in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), aangezien de toekenning van O & O-subsidies overal ter wereld gebruikelijk is, en niet beperkt is tot bepaalde ondernemingen.

(455)

De Commissie heeft reeds het specifieke karakter van subsidies aangetoond, aangezien alleen ondernemingen die actief zijn op belangrijke gebieden of technologieën, zoals vermeld in de richtsnoeren, administratieve maatregelen en catalogi, in aanmerking komen. Bovendien hebben de medewerkende producenten-exporteurs documenten in verband met de subsidies verstrekt, zoals juridische documenten en kennisgevingen van subsidies, waaruit blijkt dat de subsidies werden verstrekt aan ondernemingen die behoren tot bepaalde specifieke bedrijfstakken of sectoren en/of betrokken zijn bij specifieke industriële projecten die door de staat worden aangemoedigd. Daarom herhaalde de Commissie haar conclusie dat deze subsidies alleen beschikbaar zijn voor een duidelijk omschreven subgroep van bepaalde ondernemingen en/of sectoren van de economie. De Commissie heeft bovendien vastgesteld dat de voorwaarden om voor deze subsidies in aanmerking te komen, niet duidelijk en objectief waren en niet automatisch van toepassing waren; bijgevolg voldeden zij niet aan de vereisten voor niet-specificiteit in artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening.

3.7.1.4.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(456)

Om het voordeel tijdens het onderzoektijdvak vast te stellen, heeft de Commissie subsidies in aanmerking genomen die tijdens het onderzoektijdvak werden ontvangen, alsmede subsidies die vóór het onderzoektijdvak werden ontvangen, maar waarvoor de afschrijvingstermijn tijdens het onderzoektijdvak voortduurde. Wat betreft subsidies die niet worden afgeschreven, werd het voordeel beschouwd als het bedrag dat tijdens het onderzoektijdvak werd ontvangen. Wat betreft projectgerelateerde subsidies en subsidies in verband met activa, werd het voordeel beschouwd als het gedeelte van het totale subsidiebedrag dat tijdens het onderzoektijdvak werd afgeschreven.

(457)

De Commissie onderzocht of overeenkomstig punt F.a) van de richtsnoeren van de Commissie voor de berekening van de omvang van de subsidie een aanvullende jaarlijkse commerciële rente moest worden toegepast (96). Een dergelijke aanpak had echter moeten zijn gebaseerd op een reeks complexe hypothetische factoren waarover geen nauwkeurige gegevens beschikbaar zijn. Daarom achtte de Commissie het passender om de bedragen overeenkomstig de berekeningsmethode in eerdere zaken aan het onderzoektijdvak toe te rekenen volgens het afschrijvingspercentage van de O & O-projecten en vaste activa (97).

3.7.2.   Andere subsidies

(458)

De Commissie stelde vast dat de drie in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen ook andere subsidies ontvingen, zoals subsidies in verband met activa, rentekortingen op leningen, subsidies ter ondersteuning van de uitvoer, en andere eenmalige of terugkerende subsidies van overheidsinstanties op verschillende niveaus.

3.7.2.1.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

(459)

Deze subsidies werden aan de ondernemingen toegekend door nationale, provinciale, stedelijke, gewestelijke of districtsautoriteiten en bleken allemaal specifiek te zijn voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen, dan wel specifiek voor de ligging van de onderneming of de soort sector. De informatie over de rechtsgrondslag op grond waarvan deze subsidies werden toegekend, werd niet door alle in de steekproef opgenomen ondernemingen bekendgemaakt. De Commissie ontving echter van enkele ondernemingen een afschrift van documenten die waren afgegeven door de overheidsinstantie die de fondsen had toegekend, “de mededeling” genoemd.

3.7.2.2.   Bevindingen van het onderzoek

(460)

Voorbeelden van dergelijke andere subsidies zijn subsidies in verband met activa, octrooifondsen, fondsen en prijzen voor wetenschap en technologie, fondsen voor bedrijfsontwikkeling, fondsen ter bevordering van de uitvoer, subsidies voor industriële kwaliteitsverhoging en efficiencyverbetering, gemeentelijke fondsen voor commerciële steun, fondsen voor de ontwikkeling van buitenlandse economische en handelsactiviteiten en onderscheidingen voor veilige productie.

(461)

Gezien de grote hoeveelheid subsidies die de Commissie heeft aangetroffen in de boekhouding van de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen, wordt in deze verordening slechts een samenvatting van de belangrijkste bevindingen gegeven. De bewijzen van het bestaan van een groot aantal subsidies en van het feit dat die subsidies door verschillende lagen van overheidsinstanties werden verleend, werden aanvankelijk door de drie in de steekproef opgenomen groepen verstrekt. De bevindingen met betrekking tot deze subsidies werden in hun specifieke, aan hen gerichte informatiedocumenten uitvoerig uiteengezet.

(462)

Die andere subsidies zijn subsidies in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, daar sprake was van een overdracht van middelen van de Chinese overheid in de vorm van steun aan de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen en aldus een voordeel is verleend.

(463)

De in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen verstrekten informatie over het bedrag van de subsidies en de autoriteit die elke subsidie toekende en uitbetaalde. De betrokken ondernemingen boekten deze inkomsten in hun rekeningen ook meestal onder de rubriek “inkomsten uit subsidies” en hebben die rekeningen door een onafhankelijke instantie laten controleren. De informatie over deze subsidies werd door de Commissie beschouwd als positief bewijs van het bestaan van een subsidie waardoor een voordeel werd toegekend.

(464)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie onvoldoende details heeft verstrekt over de subsidies waarnaar zij verwijst, aangezien zij geen melding maakte van specifieke subsidies of juridische bronnen. Zoals vermeld in de overwegingen 459 en 461, bestonden de subsidies waarnaar in dit punt wordt verwezen uit talrijke kleine bedragen die op verschillende overheidsniveaus werden verstrekt en waarvoor de in de steekproef opgenomen ondernemingen, behalve voor enkele aanwijzingen op hoog niveau, vaak geen ondersteunende documentatie verstrekten. Als zodanig is de Commissie niet in staat om de Chinese overheid een precieze rechtsgrondslag te verschaffen. Zoals vermeld in overweging 461 werden de individuele ondernemingen in hun specifieke informatiedocumenten echter gedetailleerde bevindingen over deze subsidies verstrekt.

3.7.2.3.   Specificiteit

(465)

Deze subsidies zijn ook specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), en artikel 4, lid 3, van de basisverordening, aangezien zij, op grond van de door de medewerkende producenten-exporteurs verstrekte documenten, beperkt lijken te zijn tot bepaalde ondernemingen, bepaalde sectoren, zoals de ACF-sector, of specifieke projecten in specifieke regio’s. Bovendien zijn sommige van die subsidies afhankelijk van uitvoerprestaties in de zin van artikel 4, lid 4, punt a), van de basisverordening.

(466)

Deze subsidies voldoen bovendien niet aan de eisen voor niet-specifieke subsidies die zijn vastgesteld in artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening, aangezien de criteria om in aanmerking te komen en de werkelijke selectiecriteria voor ondernemingen niet transparant en niet objectief zijn en evenmin automatisch gelden.

(467)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Nanshan Group aan dat de Commissie met betrekking tot subsidies:

a)

bij de berekening van het voordeel voor subsidies ten onrechte niet-afschrijfbare subsidies die vóór het onderzoektijdvak werden ontvangen in de subsidiemarge heeft opgenomen. De onderneming eiste dat de Commissie vóór het onderzoektijdvak ontvangen niet-afschrijfbare subsidies van de subsidiemarge zou uitsluiten;

b)

voor subsidies die een van de ondernemingen van de Nanshan Group ontving, een onjuiste afschrijvingstermijn heeft gebruikt.

(468)

De Commissie merkte op dat de in overweging 467 bedoelde niet-afschrijfbare subsidies betrekking hebben op vaste activa. Om die reden heeft de Commissie het voordeel toegerekend aan dezelfde periode waarin de vaste activa worden afgeschreven. Daarom wordt de opmerking afgewezen.

(469)

Naar aanleiding van de opmerkingen van Nanshan Group heeft de Commissie opnieuw gekeken naar de in de berekeningen gebruikte afschrijvingstermijnen. In de gevallen waarin een onjuiste termijn was gebruikt, werd de berekening gecorrigeerd.

(470)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Wanshun Group aan dat de Commissie een fout had gemaakt bij de berekening van het voordeel van één subsidie voor een van haar groepsondernemingen. Meer in het bijzonder voerde zij aan dat een van de projecten waarvoor de subsidie was verleend pas van start is gegaan vanaf het derde kwartaal van 2019 en dat het daarom onjuist was om een vijftiende van de waarde (die overeenkomt met de afschrijvingsperiode van 15 jaar) toe te rekenen aan het onderzoektijdvak.

(471)

De Commissie merkt op dat volgens de gevestigde praktijk subsidies voor het onderzoektijdvak worden toegekend met gebruikmaking van het aantal kalenderjaren als basis voor de berekening. Dit argument werd derhalve afgewezen.

3.7.2.4.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(472)

De Commissie heeft het voordeel berekend volgens de in overweging 457 beschreven methode.

(473)

Het subsidiepercentage dat is vastgesteld voor alle subsidies in het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, bedraagt:

Subsidies

Naam van de onderneming

Subsidiebedrag

Nanshan Group

1,22  %

Wanshun Group

0,42  %

Daching Group

0,25  %

3.8.   Gederfde inkomsten vanwege programma’s voor vrijstelling en vermindering van belastingen

3.8.1.   Vrijstellingen en verminderingen van directe belastingen

3.8.1.1.   Voorrechten inzake vennootschapsbelasting voor ondernemingen in de sectoren nieuwe en geavanceerde technologieën

3.8.1.2.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

(474)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door artikel 28 van de wet op de vennootschapsbelasting (98)en artikel 93 van de uitvoeringsregels voor de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC (99), alsmede:

Circulaire van het Ministerie van Wetenschap en Technologie, het Ministerie van Financiën en de nationale belastingdienst inzake de herziening en uitvaardiging van Administratieve maatregelen betreffende de erkenning van hightechondernemingen, G.K.F.H. [2016] nr. 32;

Circulaire van het Ministerie van Wetenschap en Technologie, het Ministerie van Financiën en de nationale belastingdienst inzake de herziening en de uitvaardiging van de richtsnoeren voor de administratie van de accreditatie van hightechondernemingen, Guo Ke Fa Huo [2016] nr. 195;

Aankondiging [2017] nr. 24 van de nationale belastingdienst over de toepassing van preferentiële vennootschapsbelasting op hoogtechnologische ondernemingen;

De Catalogus van door de staat ondersteunde hoogtechnologische domeinen van 2016 (100), en

Bekendmaking van het Ministerie van Financiën en de nationale belastingdienst [2019] nr. 68;

(475)

Hoofdstuk IV van de wet op de vennootschapsbelasting bevat bepalingen betreffende “preferentiële fiscale behandeling”. Artikel 25 van de wet op de vennootschapsbelasting, dat de aanhef vormt van hoofdstuk IV, luidt: “De staat verleent belastingvoordelen aan ondernemingen die actief zijn in bedrijfstakken of projecten waarvan de ontwikkeling door de staat speciaal wordt ondersteund en aangemoedigd”. Artikel 28 van de wet op de vennootschapsbelasting bepaalt dat “het vennootschapsbelastingtarief voor hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen die speciale steun van de staat nodig hebben, wordt verlaagd tot 15 %”.

(476)

In artikel 93 van de uitvoeringsregels voor de wet op de vennootschapsbelasting wordt het volgende verduidelijkt:

De belangrijke hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen die door de staat worden gesteund als bedoeld in lid 2 van artikel 28 van de wet op de vennootschapsbelasting, zijn de ondernemingen die eigenaar zijn van belangrijke intellectuele-eigendomsrechten en voldoen aan de volgende voorwaarden:

1.

zij vallen binnen het toepassingsgebied van de belangrijke door de staat gesteunde hoogtechnologische in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen;

2.

het aandeel van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling in de opbrengsten van de verkoop mag niet lager zijn dan het voorgeschreven aandeel;

3.

het aandeel van de inkomsten uit hoogtechnologische technologie/producten/diensten in de totale inkomsten van de onderneming mag niet lager zijn dan het voorgeschreven aandeel;

4.

het aandeel van de technici in het totale personeel van de onderneming mag niet lager zijn dan het voorgeschreven aandeel;

5.

andere voorwaarden die zijn vastgelegd in de maatregelen voor het beheer van hoogtechnologische ondernemingen.

6.

Maatregelen voor het beheer van hoogtechnologische ondernemingen en van belangrijke door de staat gesteunde hoogtechnologische in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen worden gezamenlijk opgesteld door de onder de Staatsraad ressorterende departementen Technologie, Financiën en Belastingen en treden in werking na goedkeuring door de Staatsraad”.

(477)

In bovengenoemde bepalingen staat duidelijk dat het verlaagde tarief van de vennootschapsbelasting is voorbehouden aan “belangrijke hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen die door de staat worden gesteund”, die eigenaar zijn van belangrijke intellectuele-eigendomsrechten en voldoen aan bepaalde voorwaarden, zoals “vallen binnen het toepassingsgebied van de belangrijke door de staat gesteunde hoogtechnologische in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen”.

(478)

Overeenkomstig artikel 11 van de Administratieve maatregelen betreffende de erkenning van hightechondernemingen moet een onderneming, om als hightech te worden erkend, tegelijkertijd aan bepaalde voorwaarden voldoen, waaronder: “zij heeft de eigendom verkregen van intellectuele-eigendomsrechten die een centrale rol spelen bij de technische ondersteuning van haar belangrijkste producten (diensten), via onafhankelijk onderzoek, overdracht, subsidie, fusies en overnames enz.” en “de technologie die een centrale rol speelt bij de technische ondersteuning van haar belangrijkste producten (diensten) ligt binnen het bereik dat vooraf is bepaald in de door de staat ondersteunde hoogtechnologische domeinen”.

(479)

De belangrijkste door de staat ondersteunde hoogtechnologische domeinen zijn opgenomen in de Catalogus van door de staat ondersteunde hoogtechnologische domeinen van 2016. In deze catalogus wordt duidelijk melding gemaakt van aluminiumfolie onder “nieuwe materialen”/“metaalmaterialen” als een door de staat ondersteund hightechproduct.

3.8.1.3.   Bevindingen van het onderzoek

(480)

De Commissie stelde vast dat ondernemingen binnen de in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs tijdens het onderzoektijdvak als hightechondernemingen konden worden aangemerkt en dus profiteerden van een verlaagd tarief voor de vennootschapsbelasting van 15 %.

(481)

De Commissie was van oordeel dat de belastingverrekening in kwestie een subsidie is in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, omdat er sprake is van een financiële bijdrage in de vorm van een derving van inkomsten door de Chinese overheid, waardoor een voordeel wordt toegekend aan de betrokken ondernemingen. Het voordeel voor de ontvangers is gelijk aan de belastingbesparing.

(482)

Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening omdat de wetgeving zelf de toepassing van deze regeling beperkt tot ondernemingen die actief zijn op bepaalde door de staat vastgestelde hoogtechnologische voorrangsgebieden, zoals blijkt uit de overwegingen 477 tot en met 479. Zoals aangegeven in overweging 479, is de ACF-sector een dergelijk hoogtechnologisch voorrangsgebied.

3.8.1.4.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(483)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is berekend als het voordeel dat de ontvangers ervan tijdens het onderzoektijdvak hebben genoten. Dat voordeel is berekend als het verschil tussen de totale verschuldigde belasting tegen het normale belastingtarief en de totale verschuldigde belasting op basis van het verlaagde belastingtarief.

(484)

Het subsidiepercentage dat is vastgesteld voor deze specifieke regeling, bedroeg 0,55 % voor Nanshan Group, 0,43 % voor Wanshun Group en 0,47 % for Daching Group.

3.8.2.   Verrekening van vennootschapsbelasting voor uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling

(485)

De belastingverrekening voor onderzoek en ontwikkeling biedt ondernemingen een preferentiële fiscale behandeling voor hun O & O-activiteiten in bepaalde hoogtechnologische voorrangsgebieden die zijn vastgesteld door de staat; daarvoor moeten hun O & O-uitgaven bepaalde drempels overschrijden.

(486)

Meer bepaald geldt voor O & O-uitgaven voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën, nieuwe producten en nieuwe technieken die geen immateriële activa zijn en in het lopende boekjaar in de winst-en-verliesrekening worden geboekt, een extra aftrek van 75 % nadat zij in het licht van de feitelijke situatie reeds volledig zijn afgetrokken. Wanneer de bovengenoemde O & O-uitgaven immateriële activa vormen, kan 175 % van de kosten voor immateriële activa worden afgeschreven. De extra aftrek van O & O-uitgaven vóór belasting is sinds januari 2021 verhoogd tot 100 % (101).

3.8.2.1.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

(487)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door artikel 30, lid 1, van de wet op de vennootschapsbelasting en artikel 95 van de uitvoeringsregels voor de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC en de volgende berichten:

Mededeling van het Ministerie van Financiën, de nationale belastingdienst en het Ministerie van Wetenschap en Technologie betreffende de verbetering van het beleid van aftrek van O & O-uitgaven vóór belastingen (Cai Shui [2015] nr. 119);

Circulaire inzake de verhoging van het percentage van de superaftrek vóór belastingen voor O & O-uitgaven (Cai Shui [2018] nr. 99)

Aankondiging [2015] nr. 97 van de nationale belastingdienst inzake aangelegenheden betreffende het beleid van extra aftrek van O & O-uitgaven van ondernemingen vóór belastingen;

Aankondiging [2017] nr. 40 van de nationale belastingdienst inzake aangelegenheden betreffende het toepassingsgebied voor berekening van extra aftrek van O & O-uitgaven van ondernemingen vóór belastingen, en

de Catalogus van door de staat ondersteunde hoogtechnologische domeinen van 2016.

(488)

In eerdere onderzoeken (102) heeft de Commissie vastgesteld dat de “nieuwe technologieën, nieuwe producten en nieuwe technieken”, die voor de belastingaftrek in aanmerking komen, deel uitmaken van bepaalde door de staat ondersteunde hoogtechnologische domeinen. Zoals vermeld in overweging 480, zijn de belangrijkste door de staat ondersteunde hoogtechnologische domeinen opgenomen in de Catalogus van door de staat ondersteunde hoogtechnologische domeinen van 2016.

(489)

Zoals uiteengezet in overweging 479, bevat hoofdstuk IV van de wet op de vennootschapsbelasting bepalingen betreffende “preferentiële fiscale behandeling”, met name in artikel 25. Artikel 30, lid 1, van de wet op de vennootschapsbelasting, dat ook deel uitmaakt van hoofdstuk IV, bepaalt dat “de onderzoeks- en ontwikkelingskosten van ondernemingen in verband met de ontwikkeling van nieuwe technologieën, nieuwe producten en nieuwe technieken” bij de berekening van het belastbare inkomen extra kunnen worden afgetrokken. In artikel 95 van de uitvoeringsregels voor de wet op de vennootschapsbelasting wordt de betekenis van “O & O-uitgaven voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën, nieuwe producten en nieuwe technieken” in artikel 30, lid 1, van de wet op de vennootschapsbelasting verduidelijkt.

(490)

Volgens de Circulaire inzake de verhoging van het percentage van de superaftrek vóór belastingen voor O & O-uitgaven (Cai Shui [2018] nr. 99), “is met betrekking tot de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (O & O) die een onderneming werkelijk maakt in het kader van haar O & O-activiteiten, een extra 75 % van het werkelijke bedrag van de uitgaven aftrekbaar vóór belastingen, naast andere eigenlijke aftrekposten, gedurende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020, op voorwaarde dat de genoemde uitgaven niet worden omgezet in het immaterieel actief en in evenwicht worden gebracht in de lopende winsten en verliezen van deze onderneming; indien de bedoelde uitgaven evenwel zijn omgezet in het immaterieel actief, mogen deze worden afgeschreven tegen een percentage van 175 % van de kosten van het immaterieel actief vóór belasting gedurende de bovengenoemde periode”.

3.8.2.2.   Bevindingen van het onderzoek

(491)

De Commissie stelde vast dat de ondernemingen binnen de in de steekproef opgenomen groepen “een extra aftrek genoten voor O & O-uitgaven die het gevolg waren van het onderzoek naar en de ontwikkeling van nieuwe technologieën, nieuwe producten en nieuwe technieken”.

(492)

De Commissie was van oordeel dat de belastingverrekening in kwestie een subsidie is in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, omdat er sprake is van een financiële bijdrage in de vorm van een derving van inkomsten door de Chinese overheid, waardoor een voordeel wordt toegekend aan de betrokken ondernemingen. Het voordeel voor de ontvangers is gelijk aan de belastingbesparing.

(493)

Die subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening omdat de wetgeving zelf de toepassing van deze maatregel beperkt tot ondernemingen die O & O-uitgaven maken in bepaalde door de staat vastgestelde hoogtechnologische voorrangsgebieden, zoals de ACF-sector.

3.8.2.3.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(494)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is berekend als het voordeel dat de ontvangers ervan tijdens het onderzoektijdvak hebben genoten. Dat voordeel is berekend als het verschil tussen de totale verschuldigde belasting tegen het normale belastingtarief en de totale verschuldigde belasting na de extra aftrek van 75 % van de eigenlijke O & O-uitgaven.

(495)

Het subsidiebedrag dat is vastgesteld voor deze specifieke regeling, bedroeg 1,24 % voor Nanshan Group, 0,14 % voor Wanshun Group en 0,37 % voor Daching Group.

3.8.3.   Vrijstelling van dividend tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen

(496)

De wet op de vennootschapsbelasting biedt preferente vennootschapsbelasting aan bedrijven die actief zijn in bedrijfstakken of projecten waarvan de ontwikkeling specifiek wordt ondersteund en aangemoedigd door de staat en die in het bijzonder vrijgesteld zijn van belasting over inkomen uit deelnemingen, zoals dividenden en bonussen, tussen in aanmerking komende binnenlandse ondernemingen.

3.8.3.1.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

(497)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door artikel 26, lid 2, van de wet op de vennootschapsbelasting, samen met de uitvoeringsregels voor de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC.

(498)

Artikel 25 van de wet op de vennootschapsbelasting, dat de aanhef vormt van hoofdstuk IV “preferentieel belastingbeleid”, luidt: “de staat verleent belastingvoordelen aan ondernemingen die actief zijn in bedrijfstakken of projecten waarvan de ontwikkeling door de staat speciaal wordt ondersteund en aangemoedigd”. Verder is in artikel 26, lid 2, bepaald dat de belastingvrijstelling geldt voor inkomsten uit beleggingen in aandelen tussen “in aanmerking komende ingezeten ondernemingen”, wat de werkingssfeer ervan lijkt te beperken tot slechts bepaalde ingezeten ondernemingen.

3.8.3.2.   Bevindingen van het onderzoek

(499)

De Commissie heeft vastgesteld dat één onderneming in een van de in de steekproef opgenomen groepen belastingvrijstelling heeft gekregen van inkomsten uit dividenden tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen.

(500)

De Commissie is van oordeel dat deze regeling een subsidie is in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening omdat er sprake is van een financiële bijdrage in de vorm van een derving van inkomsten door de Chinese overheid, waardoor een voordeel wordt toegekend aan de betrokken onderneming. Het voordeel voor de ontvanger is gelijk aan de belastingbesparing.

(501)

Die subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening, omdat de wetgeving zelf de toepassing van deze vrijstelling beperkt tot uitsluitend gekwalificeerde ingezeten ondernemingen die zich bezighouden met bedrijfstakken of projecten waarvan de ontwikkeling speciaal door de staat worden gesteund en aangemoedigd, zoals de ACF-sector.

(502)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Nanshan Group aan dat de vrijstelling van dividendbelasting tussen ingezeten ondernemingen geen tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is, aangezien deze niet specifiek is, op alle ondernemingen van toepassing is en louter bedoeld is om dubbele belastingheffing te voorkomen.

(503)

Hoewel de Commissie het ermee eens is dat het tegengaan van dubbele belastingheffing een rechtmatige fiscale praktijk is, maakt artikel 26, lid 2, van de wet op de vennootschapsbelasting deel uit van hoofdstuk IV “Belastingpreferenties”, dat voorziet in een aantal preferentiële fiscale behandelingen die vrijstellingen van de algemene belastingregels zijn. Bovendien, zoals in overweging 491 is toegelicht, luidt artikel 25 van de wet op de vennootschapsbelasting, dat de aanhef vormt van hoofdstuk IV “preferentieel belastingbeleid”: “de staat verleent belastingvoordelen aan ondernemingen die actief zijn in bedrijfstakken of projecten waarvan de ontwikkeling door de staat speciaal wordt ondersteund en aangemoedigd”. Daarnaast is in artikel 26, lid 2, bepaald dat de belastingvrijstelling geldt voor inkomsten uit beleggingen in aandelen tussen “in aanmerking komende ingezeten ondernemingen”, wat de werkingssfeer ervan lijkt te beperken tot slechts bepaalde ingezeten ondernemingen. Daarom was de Commissie van oordeel dat een dergelijk preferentieel belastingbeleid beperkt is tot bepaalde bedrijfstakken, die specifiek door de staat worden gesteund en aangemoedigd, zoals de ACF-sector, en derhalve specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening. Bijgevolg heeft de Commissie haar conclusie bevestigd dat deze regeling een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is. Dit argument wordt daarom afgewezen.

3.8.3.3.   3. Berekening van de hoogte van de subsidie

(504)

De Commissie heeft de hoogte van de subsidie berekend door het normale belastingtarief toe te passen op de dividendinkomsten die zijn afgetrokken van het belastbare inkomen.

(505)

De hoogte van de subsidie die voor deze specifieke regeling is vastgesteld, bedroeg voor Nanshan Group 0,15 %.

3.8.4.   Vrijstelling van de belasting op grondgebruik

(506)

Een organisatie of particulier die grond gebruikt in grote steden, landelijke steden en dorpen of in industriële en mijngebieden, betaalt normaal een belasting op het gebruik van stadsgrond. De belasting op grondgebruik wordt geheven door de lokale belastingautoriteiten van de plaats waar de grond wordt gebruikt. Bepaalde categorieën grond, zoals op de zee gewonnen gronden, gronden voor het eigen gebruik door overheidsinstellingen, volksorganisaties of militaire eenheden, gronden voor gebruik door via het Ministerie van Financiën door de overheid gefinancierde instellingen, gronden voor religieus gebruik, openbare parken en historische en schilderachtige plaatsen, straten, wegen, pleinen, groenvoorzieningen en andere openbare plaatsen in steden zijn vrijgesteld van de belasting op grondgebruik.

3.8.4.1.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

(507)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door:

Tijdelijke regeling van de VRC voor de onroerendgoedbelasting (Guo Fa [1986] nr. 90, zoals gewijzigd in 2011),

Tijdelijke regeling van de Volksrepubliek China betreffende de belasting op het gebruik van stadsgrond (herzien in 2019), Besluit van de Staatsraad van de Volksrepubliek China, nr. 709). en

Verscheidene adviezen over het daadkrachtig ondersteunen van de duurzame en gezonde ontwikkeling van de particuliere economie” (EFa [2018] nr. 33).

3.8.4.2.   Bevindingen van het onderzoek

(508)

Eén onderneming in een van de in de steekproef opgenomen groepen profiteerde van een vermindering van de belasting op grondgebruik met 50 % op grond van een speciaal beleid dat van toepassing is op hightechondernemingen in de provincie Shandong overeenkomstig de “Mededeling van de Volksregering van de provincie Shandong over de uitgifte van verscheidene beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de hoogwaardige ontwikkeling van de reële economie”.

(509)

De betrokken onderneming viel niet onder een van de vrijgestelde categorieën van artikel 6 van de Tijdelijke regeling van de Volksrepubliek China betreffende de belasting op het gebruik van stadsgrond (herzien in 2019).

3.8.4.3.   Specificiteit

(510)

De Commissie is van oordeel dat de hierboven beschreven verlaging van de belasting op grondgebruik voor hightechondernemingen een subsidie is in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), i) of ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, omdat er sprake is van een financiële bijdrage in de vorm van ofwel een rechtstreekse overdracht van middelen (teruggave van belasting) ofwel een derving van inkomsten door de Chinese overheid (de niet-betaalde belasting), waardoor een voordeel wordt toegekend aan de betrokken onderneming. De subsidie is specifiek omdat zij alleen bestemd is voor hightechondernemingen in Shandong.

(511)

Het voordeel voor de ontvangers is gelijk aan de belastingteruggave/-besparing.

(512)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Wanshun Group aan dat:

a)

Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., Ltd geen belastingvrijstelling heeft genoten met betrekking tot zijn grond. De grondklasse veranderde van de ene klasse naar de andere, zodat ook het toepasselijke belastingtarief is gewijzigd. De vermeende gedeeltelijke betaling van de belasting op grondgebruik door de onderneming weerspiegelt dus slechts de verandering van de grondklasse;

b)

de grondbelasting die Jiangsu Huafeng Aluminium Industry Co., Ltd in het OT heeft betaald, hoger was dan de normale verschuldigde belasting op grondgebruik, zoals berekend door de Commissie. De onderneming heeft in dit verband derhalve geen voordeel verkregen;

c)

de Commissie een administratieve fout heeft gemaakt bij de berekening van de door Shantou Whanshun betaalde grondbelasting.

(513)

De Commissie is het niet eens met het eerste argument. Wanshun heeft geen documentatie of nadere motivering verstrekt ter staving van zijn stelling dat de grondcategorie van de ene klasse naar de andere was veranderd. Dit argument is derhalve afgewezen.

(514)

Wat het tweede en het derde argument betreft, heeft de Commissie de argumenten aanvaard en de berekening van het voordeel gecorrigeerd.

3.8.4.4.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(515)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is berekend als het voordeel dat de ontvanger ervan tijdens het onderzoektijdvak heeft genoten. Dat voordeel werd geacht gelijk te zijn aan het tijdens het onderzoektijdvak verminderde bedrag. Het subsidiebedrag dat is vastgesteld voor deze specifieke regeling, bedroeg 0,06 % voor Nanshan Group en 0,01 % voor Wanshun Group.

3.8.5.   Programma’s voor vrijstelling van indirecte belastingen en tarieven

3.8.5.1.   Btw-vrijstellingen en kortingen op invoerrechten voor het gebruik van ingevoerde apparatuur en technologie

(516)

Dit programma voorziet in een vrijstelling van btw en invoerrechten voor de invoer van kapitaalgoederen die ondernemingen in hun productie gebruiken. Om van de vrijstelling gebruik te kunnen maken, mag de apparatuur niet opgenomen zijn in een lijst van niet in aanmerking komende apparatuur en moet de aanvragende onderneming een certificaat verkrijgen voor door de staat bevorderde projecten dat door de Chinese autoriteiten wordt afgegeven overeenkomstig de relevante wetgeving inzake investeringen, belastingen en douaneaangelegenheden.

3.8.5.2.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

(517)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door:

Circulaire van de Staatsraad inzake aanpassingen van het belastingbeleid voor ingevoerde apparatuur, Guo Fa [1997] nr. 37;

Mededeling van het Ministerie van Financiën, de algemene douaneadministratie en de nationale belastingdienst inzake de aanpassing van het beleid inzake bepaalde preferentiële invoerrechten;

Bericht van het Ministerie van Financiën, de algemene douaneadministratie en de nationale belastingdienst [2008] nr. 43;

Bericht van de NDRC over relevante aangelegenheden betreffende de behandeling van de bevestigingsbrief voor binnenlandse of met buitenlands kapitaal gefinancierde projecten die door de staat worden aangemoedigd [2006] nr. 316, en

Catalogus van noch voor met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen, noch voor binnenlandse ondernemingen van rechten vrijstelbare importartikelen, 2008.

3.8.5.3.   Bevindingen van het onderzoek

(518)

De invoer van apparatuur met het oog op de ontwikkeling van binnenlandse of buitenlandse investeringsprojecten die stroken met het beleid tot stimulering van binnenlandse of buitenlandse investeringsprojecten kan worden vrijgesteld van btw en/of invoerrechten, tenzij die categorie apparatuur is opgenomen in de Catalogus van niet van rechten vrijstelbare artikelen.

(519)

De Chinese overheid stelde dat sinds 1 januari 2009 alleen vrijstelling van invoerrechten mogelijk was, en dat btw werd geheven bij de invoer van apparatuur voor eigen gebruik.

(520)

Er is echter vastgesteld dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het onderzoektijdvak vrijstellingen van zowel btw als invoerrechten zijn verleend. Die vrijstellingen omvatten vrijstellingen voor apparatuur die in eerdere jaren was ingevoerd, maar waarvan het voordeel is omgeslagen over de hele levensduur daarvan, en dus ten dele aan het onderzoektijdvak is toegerekend. Hoewel de Commissie geen aanwijzingen vond dat die vrijstelling nog gold tijdens het onderzoektijdvak, stelde zij op grond van het bewijsmateriaal in het dossier met betrekking tot de in de steekproef opgenomen ondernemingen vast dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen in die periode nog steeds voordeel trokken uit dat programma.

(521)

Dit programma levert dus een financiële bijdrage in de vorm van door de Chinese overheid gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), van de basisverordening aangezien met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen en andere in aanmerking komende binnenlandse ondernemingen worden vrijgesteldvan de betaling van btw en/of rechten die zij anders wel zouden moeten betalen. Er is ook sprake van de toekenning van een voordeel aan de ontvangende ondernemingen in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening.

(522)

Het programma is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening. De wetgeving op grond waarvan de voordeel toekennende autoriteit handelt, beperkt de toegang tot dit programma tot ondernemingen die investeren in specifieke bedrijfscategorieën die bij wet uitputtend zijn gedefinieerd en behoren tot de aangemoedigde categorie of tot de beperkte categorie B volgens de Catalogus voor de begeleiding van bedrijfstakken voor buitenlandse investeringen en technologieoverdracht of de Catalogus van primaire bedrijfstakken, producten en technologieën waarvan de ontwikkeling door de staat wordt aangemoedigd. Bovendien zijn er voor dit programma geen objectieve criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de mogelijkheid om subsidie te verkrijgen beperkt is, noch is er afdoend bewijs om te concluderen dat het in aanmerking komen voor subsidie automatisch is in de zin van artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening.

(523)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Wanshun-groep aan dat Anhui Maximum Aluminium Industries Co., Ltd niet in aanmerking kwam voor de btw-vrijstellingsregeling, aangezien deze op 31 december 2008 werd beëindigd, terwijl de machines van Maximum in 2020 werden aangeschaft. Bovendien vloeit het verschil tussen de daadwerkelijk door de onderneming betaalde btw en het door de Commissie berekende bedrag aan btw voort uit het feit dat de door de Commissie gebruikte aankoopprijzen andere uitgaven omvatten.

(524)

De Commissie heeft de argumenten van Wanshun aanvaard en de berekeningen dienovereenkomstig aangepast.

(525)

Nanshan Group voerde ook aan dat de Commissie bij de vaststelling van het voordeel voor de vrijstelling van invoerrechten op machines drie fouten heeft gemaakt, die Nanshan Group hieronder nader toelicht:

(526)

de Commissie heeft ten onrechte een voordeel aan het onderzoektijdvak toegerekend voor bepaalde apparatuur die ver vóór het onderzoektijdvak is aangekocht en dus volledig is afgeschreven;

(527)

voor een van de ondernemingen van de Nanshan Group gebruikte de Commissie het register van vaste activa voor de gehele onderneming, dat talrijke machines en apparaten omvat die worden gebruikt door andere bedrijfseenheden dan de eenheden die zich bezighouden met ACF. Daarom moet de Commissie de vrijstelling van invoerrechten voor apparatuur die niet voor het onderzochte product wordt gebruikt, niet meetellen;

(528)

de Commissie heeft de apparatuur ook onjuist opgedeeld in ingevoerde en in het binnenland aangekochte apparatuur.

(529)

De Commissie aanvaardde het argument betreffende apparatuur die vóór het onderzoektijdvak volledig was afgeschreven en heeft de berekening dienovereenkomstig gecorrigeerd. De Commissie merkt echter op dat Nanshan Group het relevante deel van de antisubsidievragenlijst over haar machines niet had ingevuld en dat Nanshan Group derhalve niet kon aantonen door welke bedrijfseenheid bepaalde machines werden gebruikt, en evenmin voldoende bewijs kon leveren met betrekking tot de verdeling tussen ingevoerde en in het binnenland aangekochte machines. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

3.8.5.4.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(530)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend aan de hand van het aan de ontvangers toegekende voordeel waarvan het bestaan voor het onderzoektijdvak wordt vastgesteld. Het aan de ontvangers toegekende voordeel wordt geacht te bestaan in het bedrag van de btw en rechten op ingevoerde apparatuur waarvoor vrijstelling is verleend. Om ervoor te zorgen dat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende bedrag enkel betrekking heeft op het onderzoektijdvak, werd het ontvangen voordeel omgeslagen over de nuttige levensduur van de apparatuur conform de normale boekhoudkundige procedures van de onderneming.

(531)

Het subsidiepercentage dat is vastgesteld voor deze specifieke regeling, bedroeg 0,47 % voor Nanshan Group, 0,12 % voor Wanshun Group en 0,21 % voor Daching Group.

3.8.6.   Totaal van alle regelingen voor belastingvrijstelling en programma’s voor belastingvermindering

(532)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat alle bovengenoemde belastingprogramma’s objectieve criteria bevatten op grond waarvan wordt bepaald wie voor het voordeel in aanmerking komt. Zodra aan deze criteria is voldaan, wordt het voordeel automatisch toegekend. Zoals in de voorgaande delen voor elk programma afzonderlijk is uiteengezet, zijn deze regelingen echter alleen van toepassing op ondernemingen die actief zijn in bepaalde hoogtechnologische voorrangsgebieden of aangemoedigde bedrijfstakken. Dit argument werd daarom afgewezen.

(533)

De Nanshan Group voerde ook aan dat de Commissie een tikfout heeft gemaakt en ten onrechte een belastingvrijstelling voor een van de groepsondernemingen heeft opgenomen. Dit argument werd aanvaard en de berekeningen werden dienovereenkomstig gewijzigd.

(534)

Het totale subsidiepercentage dat is vastgesteld in het kader van alle regelingen inzake belastingen voor het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, bedraagt:

Vrijstellingen en verlagingen van belastingen

Naam van de onderneming

Subsidiebedrag

Nanshan Group

2,51  %

Wanshun Group

0,70  %

Daching Group

1,06  %

3.9.   Verstrekking van goederen en diensten door de overheid tegen een ontoereikende prijs

3.9.1.   Verstrekking van grond tegen een ontoereikende prijs

(535)

Alle grond is in de VRC eigendom van de staat of van een collectief gevormd door dorpen of gemeenten alvorens hij juridisch kan worden overgedragen aan rechtspersonen of particulieren. Alle percelen grond in stedelijke gebieden zijn eigendom van de staat en alle percelen in plattelandsgebieden zijn eigendom van de dorpen of gemeenten.

(536)

Krachtens de grondwet van de VRC en de wet op het grondbeheer kunnen ondernemingen en particulieren echter “grondgebruiksrechten” kopen. Voor industriegrond loopt de erfpacht gewoonlijk vijftig jaar, verlengbaar met een nieuwe periode van vijftig jaar.

(537)

Volgens de Chinese overheid bepaalt artikel 137 van de wet op eigendom van de VRC dat “de overdracht van land bestemd voor industrie, bedrijven, amusement, handel of woningen enz. of land bestemd voor twee of meer gebruikers moet plaatsvinden middels een veiling, uitnodiging tot inschrijving of andere vorm van openbare bieding”. Daarnaast verwijst de Chinese overheid naar artikel 3 van de Tijdelijke regeling van de VRC betreffende de toewijzing en de overdracht van het recht op het gebruik van staatsgrond in stedelijke gebieden. In dat artikel is bepaald dat “tenzij wettelijk anders is bepaald, elke onderneming, bedrijf, andere organisatie en natuurlijke persoon in of buiten de Volksrepubliek China het recht op gebruik van de grond kan verkrijgen en zich kan bezighouden met landontwikkeling, -gebruik en -beheer overeenkomstig de bepalingen van deze regeling”.

(538)

Volgens de Chinese overheid bestaat er in de VRC een vrije markt voor grond, en stemt de prijs die een industriële onderneming voor de erfpacht op de grond betaalt, overeen met de marktprijs.

3.9.1.1.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

(539)

De verlening van grondgebruiksrechten in China valt onder de Wet op het grondbeheer van de Volksrepubliek China. Daarnaast maken de volgende documenten deel uit van de rechtsgrondslag:

1)

Wet van de Volksrepubliek China op de eigendom (verordening nr. 62 van de president van de VRC);

2)

Wet van de Volksrepubliek China op het grondbeheer (verordening nr. 28 van de president van de VRC);

3)

Wet van de Volksrepubliek China inzake het beheer van stedelijk onroerend goed (verordening nr. 18 van de president van de VRC);

4)

Tijdelijke regeling van de Volksrepubliek China betreffende de toewijzing en de overdracht van het recht op het gebruik van staatsgrond in stedelijke gebieden (besluit nr. 55 van de Staatsraad van de VRC);

5)

Verordening tot uitvoering van de wet op het grondbeheer van de Volksrepubliek China (verordening van de Staatsraad van de Volksrepubliek China [2014] nr. 653);

6)

Bepaling inzake de toewijzing van het recht op het gebruik van bouwgrond in staatseigendom via uitnodigingen tot het doen van een bod, veilingen en prijsopgaven (aankondiging nr. 39 van de CSRC), en

7)

Bericht van de Staatsraad over de desbetreffende aangelegenheden inzake de versterking van het grondbeheer (Guo Fa (2006) nr. 31).

3.9.1.2.   Bevindingen van het onderzoek

(540)

Volgens artikel 10 van de Bepaling inzake de toewijzing van het recht op het gebruik van bouwgrond in staatseigendom via uitnodigingen tot het doen van een bod, veilingen en prijsopgaven stellen de lokale autoriteiten de grondprijzen vast volgens het evaluatiesysteem voor stedelijke grond, dat om de drie jaar wordt geactualiseerd, en het industriebeleid van de overheid.

(541)

In eerdere onderzoeken heeft de Commissie vastgesteld dat de prijzen van grondgebruiksrechten in de VRC niet representatief waren voor een marktprijs die tot stand komt door het vrije spel van vraag en aanbod, aangezien het veilingsysteem onduidelijk en niet-transparant is en in de praktijk niet functioneert, en de prijzen door de autoriteiten op willekeurige wijze worden vastgesteld. Zoals in de vorige overweging gezegd, bepalen de autoriteiten de prijzen volgens het evaluatiesysteem voor stedelijke grond, dat naast andere criteria de instructie bevat om bij de prijsbepaling voor industriegrond ook het industriebeleid in aanmerking te nemen.

(542)

Het huidige onderzoek bracht dienaangaande geen merkbare veranderingen aan het licht. De Commissie heeft bijvoorbeeld vastgesteld dat de meeste in de steekproef opgenomen ondernemingen hun grondgebruiksrechten hebben verkregen via toewijzing door de plaatselijke autoriteiten en niet via een inschrijvingsprocedure.

(543)

Voor de middels een veiling verkregen percelen stelde de Commissie vast dat er in elk geval slechts één partij had ingeschreven op de grond en dat de betaalde prijs gelijk was aan de startprijs van de veilingprocedure. Bij gebrek aan aanvullende gedetailleerde informatie over het feitelijke verloop van de veiling, was het onzeker of de startprijs onafhankelijk was bepaald en overeenkwam met de marktwaarde van de grondgebruiksrechten.

(544)

De Commissie stelde ook vast dat enkele ondernemingen terugbetalingen ontvingen van lokale autoriteiten als compensatie voor de prijs die zij voor de grondgebruiksrechten hadden betaald. Bovendien moest voor sommige verkregen grondgebruiksrechten pas jaren na ingebruikname van de grond worden betaald. Wat betreft de grondgebruiksrechten die eigendom zijn van ondernemingen binnen de Nanshan Group, zoals vermeld in de overwegingen 135 tot en met 137, kon voor de meeste percelen in de groep geen bewijs van een aankoopproces worden overgelegd.

(545)

Het hiervoor aangehaalde bewijsmateriaal weerlegt de stelling van de Chinese overheid dat de prijzen van grondgebruiksrechten in de VRC representatief zijn voor een prijs die tot stand komt door het vrije spel van vraag en aanbod. Integendeel, uit de bevindingen van dit onderzoek blijkt dat de aankoop van grondgebruiksrechten in de VRC niet-transparant was en dat de prijzen op willekeurige wijze door de autoriteiten werden vastgesteld.

(546)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen geen voordeel hebben verkregen door het verlenen van grondgebruiksrechten omdat in de VRC een vrije markt voor grond bestaat. In dit verband verwees de Chinese overheid naar artikel 347 van het Burgerlijk Wetboek van de VRC, waarin het volgende is bepaald: “wanneer grond wordt gebruikt voor industriële, commerciële, toeristische of vermaaksdoeleinden, voor residentiële projecten of voor andere winstgevende doeleinden, of wanneer er twee of meer personen zijn die bereid zijn hetzelfde stuk grond te gebruiken, wordt het recht op grondgebruik voor bouwdoeleinden toegekend door middel van een offerteaanvraag, een veiling of andere vormen van openbare bieding. De prijs van de grond wordt vastgesteld door concurrentie op de markt”.

(547)

De Commissie heeft echter vastgesteld dat er weliswaar wettelijke bepalingen zijn om grondgebruiksrechten op transparante wijze en tegen marktprijzen toe te kennen, bijvoorbeeld door de invoering van inschrijvingsprocedures, maar dat die bepalingen regelmatig niet worden nageleefd en bepaalde kopers hun grond gratis of onder de marktprijs verkrijgen. Bovendien streven de autoriteiten bij het toewijzen van grond vaak specifieke politieke doelen na, waaronder de uitvoering van de economische plannen. In elk geval was, zoals vermeld in overweging 543, in de zeldzame gevallen waarin grond via een veiling werd toegewezen, de verstrekte informatie ontoereikend om te concluderen dat de prijzen onafhankelijk waren vastgesteld en overeenkwamen met de marktwaarde van de grond.

(548)

De verlening van grondgebruiksrechten door de Chinese overheid vormt dus een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening in de vorm van de verstrekking van goederen, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen. Zoals uiteengezet in de overwegingen 541 tot en met 545 is er in de VRC geen functionerende grondmarkt, en blijkt uit het gebruik van een externe benchmark (zie de overwegingen 551 tot en met 554) dat het bedrag dat de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs voor grondgebruiksrechten hebben betaald, ver onder de normale marktwaarde ligt.

3.9.1.3.   Specificiteit

(549)

In het kader van de preferentiële toegang tot industriegrond voor ondernemingen in bepaalde bedrijfstakken merkte de Commissie op dat bij de vaststelling van de prijs door de plaatselijke overheden rekening moet worden gehouden met het industriebeleid van de overheid, zoals reeds vermeld in overweging 541. Binnen dit industriebeleid is de ACF-sector een aangemoedigde bedrijfstak (103). Verder schrijft Besluit nr. 40 voor dat overheidsinstanties erop toezien dat grond ter beschikking wordt gesteld van aangemoedigde bedrijfstakken. Uit artikel 18 van Besluit nr. 40 blijkt dat bedrijfstakken die “beperkt” zijn, geen toegang zullen hebben tot grondgebruiksrechten. Daaruit volgt dat de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, punt a) en c), van de basisverordening omdat de preferentiële verstrekking van grond beperkt is tot ondernemingen in bepaalde bedrijfstakken, in dit geval de ACF-sector, en dat de overheidspraktijken op dit gebied onduidelijk en niet transparant zijn.

(550)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen verklaarde de Chinese overheid het niet eens te zijn met de opvatting van de Commissie dat de maatregelen specifiek zijn, maar verstrekte daarbij geen aanvullend bewijsmateriaal. De Commissie bleef derhalve bij haar conclusies.

3.9.1.4.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(551)

Zoals bij eerdere onderzoeken (104) en overeenkomstig artikel 6, punt d), ii), van de basisverordening, werden de grondprijzen van het afzonderlijke douanegebied van Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu (“Chinees Taipei”) gebruikt als externe benchmark (105). Het aan de ontvangers verleende voordeel is berekend als het verschil tussen het werkelijk door elk van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs betaalde bedrag (dat wil zeggen de werkelijk betaalde prijs zoals vermeld in het contract en, in voorkomend geval, de in het contract vermelde prijs, verminderd met de terugbetalingen/subsidies van de lokale overheid) voor grondgebruiksrechten en het normaal gezien te betalen bedrag op basis van Chinees Taipei als benchmark.

(552)

Voor de percelen van de Nanshan Group waarvoor geen bewijsstukken konden worden overgelegd, werd de werkelijk betaalde prijs geacht 0 te zijn.

(553)

De Commissie vindt Chinees Taipei om de volgende redenen geschikt als externe benchmark:

het vergelijkbare niveau van economische ontwikkeling en bbp, alsmede de vergelijkbare economische structuur in Chinees Taipei en de meeste Chinese provincies en steden waarin de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs gevestigd zijn;

de fysieke nabijheid van de VRC en Chinees Taipei;

de hoge graad van industriële infrastructuur waarover zowel Chinees Taipei als veel Chinese provincies beschikken;

de sterke economische banden en grensoverschrijdende handel tussen Chinees Taipei en de VRC;

de hoge bevolkingsdichtheid in veel Chinese provincies en in Chinees Taipei;

de gelijkenis tussen het soort grond en de transacties om tot een relevante benchmark te komen in Chinees Taipei en in de VRC, en

de gemeenschappelijke demografische, linguïstische en culturele kenmerken van Chinees Taipei en de VRC.

(554)

Aan de hand van de bij eerdere onderzoeken (106) toegepaste methode gebruikte de Commissie de gemiddelde grondprijs per vierkante meter in Chinees Taipei, gecorrigeerd voor inflatie en voor de ontwikkeling van het bbp sinds de data van de respectieve contracten voor grondgebruiksrechten. De informatie over de prijzen van industriegrond sinds 2015 is afkomstig van de website van het Bureau voor de industrie van het Ministerie van Economische Zaken van Taiwan (107). Voor de voorgaande jaren werden de prijzen gecorrigeerd op basis van de inflatie en de ontwikkeling van het bbp per capita tegen actuele prijzen in USD voor Taiwan, zoals door het IMF gepubliceerd voor 2015.

(555)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie een binnenlandse benchmark voor grond had moeten gebruiken. De Chinese overheid heeft echter geen statistieken of gegevens verstrekt die voor dit doel konden worden gebruikt.

(556)

De Chinese overheid betoogde ook dat de prijzen in Chinees Taipei helemaal niet vergelijkbaar zijn met die in continentaal China — om demografische en geografische redenen, maar ook omdat grond in China wordt geleaset, niet in eigendom gegeven, terwijl op de grondmarkt van Chinees Taipei aankooprechten gelden. Daarom voerde de Chinese overheid aan dat een correctie moet worden toegepast om aan deze factoren recht te doen.

(557)

Bovendien hebben zowel de Wanshun Group als de Nanshan Group aangevoerd dat de door de Commissie gebruikte benchmark met betrekking tot de grondgebruiksrechten onredelijk hoog was en niet de heersende marktomstandigheden in de VRC weerspiegelde. Dit was te wijten aan het feit dat Taiwan de afgelopen jaren te kampen had met een uitzonderlijke situatie van grondschaarste en het massaal opkopen van grond voor industriële doeleinden, waar in China geen sprake van is. Daarom heeft een dergelijke hoge benchmark het voordeel met betrekking tot de grondgebruiksrechten kunstmatig en op oneerlijke wijze verhoogd, en dus ook het totale subsidiebedrag dat voor de groep is vastgesteld. Zij voegden daaraan toe dat Taiwan niet over veel grond voor de industrie beschikte en dat het land zich op een ander economisch niveau bevond dan China. In plaats daarvan zouden de grondprijzen in Thailand als passende benchmark voor de grondgebruiksrechten moeten worden gebruikt.

(558)

In dit verband merkte de Commissie op dat de keuze van Chinees Taipei als benchmark was gebaseerd op het onderzoek van verschillende in overweging 553 genoemde factoren. Hoewel er bepaalde verschillen zijn in de marktomstandigheden tussen grondgebruiksrechten in continentaal China en de verkoop van grond in Chinees Taipei, zijn deze niet van dien aard dat zij de keuze van Chinees Taipei als redelijke benchmark tenietdoen. Bij nader onderzoek van de bevolkingsdichtheid van de daadwerkelijke vestigingsplaatsen van de producenten-exporteurs, blijkt bovendien dat die gemiddeld genomen vergelijkbaar is met die van Chinees Taipei. Zo bedroeg de bevolkingsdichtheid van Jiangyin in 2020 bijvoorbeeld 1 600 personen per m2 (108), en die van Xiamen 3 036 personen per m2 (109). De Commissie ziet evenmin de gevolgen van de grondcrisis voor de ontwikkeling van de benchmarkprijzen. Hoewel de prijzen in de jaren 2015-2016 sterk zijn gestegen, zijn de prijzen de afgelopen jaren tamelijk stabiel gebleven. De meeste percelen werden in elk geval lang daarvóór door de in de steekproef opgenomen ondernemingen verworven en konden dus niet door recente gebeurtenissen worden beïnvloed. Daarom achtte de Commissie een correctie niet nodig.

(559)

Het subsidiebedrag dat in het kader van de grondgebruiksrechten voor het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt:

Verstrekking van grond tegen een ontoereikende prijs

Naam van de onderneming

Subsidiebedrag

Nanshan Group

4,47  %

Wanshun Group

1,78  %

Daching Group

1,28  %

3.9.2.   Levering van elektriciteit tegen een verlaagd tarief

3.9.2.1.   Rechtsgrondslag/regelgevingskader

Circulaire van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming en de Nationale Energie-instantie over de actieve bevordering van marktgerichte stroomtransacties en verdere verbetering van het handelsmechanisme, Fa Gua Yun Xing [2018] nr. 1027, gepubliceerd op 16 juli 2018;

Verschillende adviezen van het Centraal Comité van de Communistische Partij van China en de Staatsraad over verdere verdieping van de hervorming van het energiesysteem (Zhong Fa [2015] nr. 9)

Mededeling betreffende de volledige liberalisering van het plan voor de opwekking en het verbruik van elektriciteit voor commercieel operationele gebruikers (Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming [2019] nr. 1105);

Regels voor de handel in elektriciteit voor transacties op middellange en lange termijn in de provincie Jiangsu;

Bericht van het prijsstellingsbureau van de provincie Jiangsu over de redelijke aanpassing van de prijsstructuur voor elektriciteit, Su Jia Gong [2017] nr. 124, en

Circulaire van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming inzake de verlaging van de elektriciteitskosten van ondernemingen ter ondersteuning van het herstel van de werk- en productieontwikkeling en de hervormingsprijs [2020] nr. 258.

3.9.2.2.   Bevindingen van het onderzoek

(560)

Twee van de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen kochten hun elektriciteit. Bovendien genereerde de Nanshan Group elektriciteit in haar eigen kolengestookte elektriciteitscentrale.

(561)

De Commissie heeft vastgesteld dat de onderzochte ondernemingen binnen deze twee in de steekproef opgenomen groepen hebben geprofiteerd van kortingen of terugbetalingen/correcties van een deel van hun elektriciteitskosten, omdat deze ondernemingen hebben deelgenomen aan het proefprogramma voor marktgerichte elektriciteitstransacties.

(562)

De Commissie stelde verder vast dat het bepaalde onderzochte ondernemingen is toegestaan, door middel van overeenkomsten voor rechtstreekse afname, elektriciteit rechtstreeks van energieproducenten te kopen, in plaats van nettarieven te betalen. Dergelijke overeenkomsten voorzien in een bepaalde hoeveelheid elektriciteit tegen een bepaalde prijs, die lager is dan de officiële prijzen die op provinciaal niveau voor grote industriële gebruikers zijn vastgesteld.

(563)

De mogelijkheid om dergelijke rechtstreekse overeenkomsten te sluiten, staat thans niet open voor alle grote industriële verbruikers. Op nationaal niveau staat in de adviezen van het Centraal Comité van de Communistische Partij van China en de Staatsraad over verdere verdieping van de hervorming van het energiesysteem bijvoorbeeld dat “ondernemingen die zich niet aan het nationale industriebeleid houden en waarvan de producten en processen worden uitgesloten, niet mogen deelnemen aan rechtstreekse transacties” (110). In dezelfde adviezen is ook het volgende bepaald: “nadat de toegangsnormen zijn vastgesteld, moeten wij ook de catalogi opwaarderen van de plaatselijke elektriciteitsproducenten en de kleinhandelaars in elektriciteit die voldoen aan de normen die jaarlijks door de overheden worden bekendgemaakt, en een dynamische regeling van de gebruikerscatalogus invoeren. De in de catalogus opgenomen elektriciteitsproducenten, kleinhandelaars in elektriciteit en gebruikers kunnen zich vrijwillig bij de handelsinstellingen laten registreren om marktdeelnemer te worden”. Om aan het systeem van rechtstreekse handel te kunnen deelnemen, moet een onderneming dus aan bepaalde normen voldoen en zijn opgenomen in de “gebruikerscatalogus”.

(564)

In de praktijk wordt de rechtstreekse handel in elektriciteit verzorgd door de provincies. Ondernemingen moeten de provinciale autoriteiten om toestemming vragen voor de deelname aan de proefregeling voor rechtstreekse elektriciteitsovereenkomsten en aan bepaalde criteria voldoen. Voor bepaalde ondernemingen is er geen echte procedure voor marktgebaseerde onderhandeling of veilingen, omdat de hoeveelheden gekocht uit hoofde van overeenkomsten voor rechtstreekse handel niet zijn gebaseerd op de reële vraag en het reële aanbod. Energieproducenten en energiegebruikers zijn immers niet vrij om al hun elektriciteit rechtstreeks te verkopen of te kopen. Zij worden beperkt door kwantitatieve quota die hun door de lokale overheid worden toegewezen. Hoewel de prijzen worden geacht rechtstreeks te zijn overeengekomen tussen de energieproducenten en de energiegebruikers of intermediaire dienstverlenende ondernemingen, worden de facturen aan de ondernemingen in feite afgegeven door het staatselektriciteitsbedrijf. Ten slotte moeten alle ondertekende overeenkomsten voor rechtstreekse afname ter registratie bij de plaatselijke overheid worden ingediend.

(565)

In 2018 had de Chinese overheid de Circulaire van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming en de Nationale Energie-instantie over de actieve bevordering van marktgerichte stroomtransacties en verdere verbetering van het handelsmechanisme uitgebracht. Hoewel de circulaire tot doel heeft het aantal rechtstreekse transacties op de elektriciteitsmarkt te verhogen, worden bepaalde bedrijfstakken, waaronder hightechbedrijfstakken zoals de ACF-sector, specifiek genoemd als bedrijfstakken die worden ondersteund en profiteren van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt. Met name wordt in punt 2 van deel III “openstelling om de toegang mogelijk te maken van gebruikers die aan de eisen voldoen” bepaalt dat “opkomende bedrijfstakken met een grote toegevoegde waarde, zoals hightech, internet, big data en hoogwaardige be- en verwerkende industrieën, evenals hightechondernemingen met duidelijke voordelen en kenmerken, bij te staan in het tot stand brengen van transacties, waarbij geen beperkingen worden gesteld ten aanzien van spanningsniveaus (voltage) en energieverbruik”.

(566)

Voorts wordt in de Mededeling betreffende de volledige liberalisering van het plan voor de opwekking en het verbruik van elektriciteit voor commerciële operationele gebruikers, waarmee wordt beoogd de elektriciteitsmarkt verder te liberaliseren, bepaald dat “de commerciële elektriciteitsgebruikers die niet voldoen aan het nationale industriebeleid voorlopig niet deelnemen aan marktgerichte transacties, en dat de elektriciteitsgebruikers van wie de producten en processen behoren tot de geëlimineerde en beperkte categorieën van de “Richtsnoeren voor de aanpassing van de industriële structuur”, het huidige beleid van differentiële prijzen voor elektriciteit strikt moeten toepassen”.

(567)

De wetgeving voorziet derhalve in een selectieve toepassing van rechtstreekse transacties op de elektriciteitsmarkt, beperkt tot bepaalde bedrijfstakken, zoals de bedrijfstakken die voldoen aan het nationale industriebeleid, met bijzondere aandacht voor de hightechbedrijfstakken. Als gevolg daarvan betalen deze bedrijfstakken een lagere prijs voor elektriciteit.

(568)

De Commissie was daarom van oordeel dat het verlaagde elektriciteitstarief en de terugbetalingen/correcties als gevolg van de directe handel in elektriciteit, waaraan de in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben deelgenomen, een subsidie is in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, omdat er sprake is van een financiële bijdrage in de vorm van een derving van inkomsten door de Chinese overheid (d.w.z. de exploitant van het netwerk), waardoor een voordeel wordt toegekend aan de betrokken ondernemingen. Het voordeel voor de ontvangers is gelijk aan de besparing op de elektriciteitskosten, hetzij door lagere elektriciteitsprijzen, hetzij door terugbetalingen/correcties, aangezien de elektriciteit werd geleverd tegen een prijs die onder de normale netprijs ligt die wordt betaald door andere grote industriële gebruikers die niet konden profiteren van de rechtstreekse levering of die geen deel uitmaakten van het proefproject voor rechtstreekse levering.

(569)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat louter de aanwezigheid van staatsbedrijven in de elektriciteitsproductie niet voldoende bewijs van subsidiëring is en dat Europese ACF-producenten ook subsidies ontvingen van de respectieve EU-lidstaten. De Chinese overheid benadrukte ook dat China de afgelopen jaren proactief de hervorming van de elektriciteitsmarkt heeft bevorderd. De belangrijkste aspecten van de hervorming zijn onder meer de versnelde totstandbrenging van een concurrerende en doeltreffende structuur en systeem voor de elektriciteitsmarkt, alsmede marktgeoriënteerde prijsmechanismen, met inbegrip van overeenkomsten voor rechtstreekse afname. Voor de elektriciteitscentrales die de elektriciteit rechtstreeks aan industriële en andere gebruikers verkopen, wordt de elektriciteitsprijs vastgesteld door middel van onderhandelingen en een marktbiedingsproces tussen leveranciers en gebruikers.

(570)

De Chinese overheid verwees naar verschillende juridische documenten die aan haar redenering ten grondslag liggen. De meeste van deze documenten hadden echter betrekking op de vorming van de netprijs in China, die hier niet aan de orde is. Ook mogelijke subsidies die Europese ondernemingen ontvangen, vallen buiten de werkingssfeer van dit onderzoek. Het enige document waarin meer specifiek naar directe stroomafnametransacties werd verwezen, bevatte slechts een algemene verklaring over “redelijke prijsvorming”. Zoals in de overwegingen 561 tot en met 567 is benadrukt, komt deze algemene verklaring niet overeen met hetgeen de Commissie in de praktijk heeft vastgesteld. Deze argumenten werden derhalve afgewezen.

3.9.2.3.   Specificiteit

(571)

Die subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening, omdat de wetgeving zelf de toepassing van deze regeling beperkt tot ondernemingen die zich houden aan bepaalde door de staat vastgestelde industriebeleidsdoelstellingen en waarvan de producten of processen geacht worden subsidiabel te zijn.

(572)

De Commissie concludeerde derhalve dat de subsidieregeling in het onderzoektijdvak van toepassing was en dat deze specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), en artikel 4, lid 3, van de basisverordening.

3.9.2.4.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(573)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is berekend als het voordeel dat de ontvangers ervan tijdens het onderzoektijdvak hebben genoten. Dit voordeel werd berekend als het verschil tussen de totale elektriciteitsprijs die volgens het normale elektriciteitstarief moet worden betaald en de totale elektriciteitsprijs die de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen volgens het verlaagde tarief betalen en/of door aftrek van verschillende vormen van restituties/correcties.

(574)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Daching Group aan dat de aanpassing op basis van de arbeidsfactor (een evaluatiemechanisme om de gebruikers aan te moedigen elektriciteit efficiënter te gebruiken) niet als een subsidie had mogen worden behandeld. De Commissie heeft bevestigd dat deze aanpassing, zoals vermeld in de aan de groep gerichte mededeling van de definitieve bevindingen, in mindering is gebracht op het berekende voordeel.

(575)

Het subsidiepercentage dat is vastgesteld in het kader van deze regeling voor het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, bedraagt:

Levering van elektriciteit tegen een verlaagd tarief

Naam van de onderneming

Subsidiebedrag

Wanshun Group

0,18  %

Daching Group

0,20  %

3.9.3.   Levering van inputs tegen een ontoereikende prijs

(576)

Zoals vermeld in punt 3.2, heeft de Commissie de Chinese overheid laten weten dat zij wegens het ontbreken van antwoorden op de vragenlijst van producenten van de onderzochte inputs, namelijk primair aluminium en ketelkolen, haar bevindingen overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de basisverordening wellicht zou moeten baseren op de beschikbare gegevens voor zover het de informatie betreffende de leveranciers van bovengenoemde inputs betreft. De Commissie heeft onderzocht of de in de steekproef opgenomen ondernemingen inputs voor de productie van ACF tegen gesubsidieerde prijzen betrokken van de Chinese overheid.

3.9.3.1.   Levering van primair aluminium tegen een ontoereikende prijs

(577)

In de klacht hebben de klagers bewijsmateriaal voorgelegd waaruit blijkt dat de Chinese ACF-producenten opereren in een aangemoedigde bedrijfstak en dat redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat de subsidies die worden verleend aan de producenten van primair aluminium dat bij de productie van ACF wordt gebruikt, uiteindelijk ten goede komen aan de ACF-producenten. Dit voordeel zou de ACF-fabrikanten rechtstreeks ten goede komen, voor zover zij verticaal geïntegreerd zijn, en onrechtstreeks, voor zover deze subsidies leiden tot lagere prijzen voor inputs op de Chinese binnenlandse markt dan anders het geval zou zijn.

(578)

Aangezien de onderzochte groepen van ondernemingen verticaal geïntegreerd waren, nam de Commissie de verbonden grondstofleveranciers op in haar onderzoek en verwerkte zij de op het niveau van deze verbonden leveranciers ontvangen subsidies in de berekeningen voor elke subsidieregeling. De Commissie stelde ook vast dat, aangezien de drie in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs verticaal geïntegreerd waren, slechts zeer kleine hoeveelheden primair aluminium (aluminium ingots en platen) bij niet-verbonden leveranciers werden aangekocht. Voorts heeft de Commissie in het afzonderlijke antidumpingonderzoek (111) vastgesteld dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen primair aluminium hadden gekocht tegen prijzen die overeenkwamen met de internationale benchmarks.

(579)

Bij gebrek aan bewijsmateriaal over een aanmerkelijk voordeel voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs besloot de Commissie derhalve het onderzoek in verband met deze vermeende subsidieregeling niet voort te zetten.

3.9.3.2.   Levering van ketelkolen tegen een ontoereikende prijs

(580)

De klacht bevatte beweringen betreffende de levering van ketelkolen tegen een ontoereikende prijs. Bijna alle smelterijen in China, met inbegrip van ACF-producenten, gebruiken steenkool voor het opwekken van ten minste een deel van de elektriciteit die zij nodig hebben in hun eigen elektriciteitscentrales. Uit bewijsmateriaal dat in de klacht beschikbaar was, bleek dat Chinese staatsondernemingen ketelkolen hadden geleverd aan ACF-producenten tegen een ontoereikende prijs die is bedoeld om downstream aluminiumproducenten, zoals ACF, een comparatief voordeel te verschaffen.

(581)

Zoals uiteengezet in punt 3.2.3, heeft de Commissie de Chinese overheid verzocht de specifieke vragenlijst voor leveranciers van ketelkolen door te sturen aan bekende leveranciers in de VRC. De Chinese overheid heeft dit niet gedaan. Voorts heeft de Commissie de Chinese overheid ook verzocht gegevens te verstrekken over prijsstellingen en prijsstellingsmechanismen, alsook over de namen en de eigendomsstructuur van de Chinese leveranciers van ketelkolen. De Chinese overheid heeft de gevraagde informatie echter niet verstrekt. Op grond hiervan kon de Commissie niet nagaan hoe de prijzen tot stand kwamen, welke Chinese producenten in handen van de staat waren en wat hun aandeel in de Chinese productie was.

(582)

Slechts één van de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen kocht ketelkolen van niet-verbonden leveranciers. De Commissie stelde echter vast dat, gezien de wereldwijde neerwaartse druk op de prijzen op de markt voor ketelkolen in het onderzoektijdvak als gevolg van de COVID-pandemie, de in de steekproef opgenomen ondernemingen ketelkolen hadden gekocht tegen prijzen die in overeenstemming waren met de internationale benchmarks. Bij gebrek aan bewijsmateriaal over een aanmerkelijk voordeel voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs besloot de Commissie derhalve het onderzoek in verband met deze vermeende subsidieregeling niet voort te zetten.

3.10.   Conclusie over subsidiëring

(583)

Op basis van de beschikbare informatie berekende de Commissie het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen overeenkomstig de basisverordening door elke subsidie of elk subsidieprogramma te onderzoeken, en telde zij deze cijfers op om voor elke producent-exporteur in het onderzoektijdvak de totale subsidiëring te berekenen. Om de totale subsidiëring te berekenen, heeft de Commissie eerst het percentage van de subsidiëring berekend, ofwel de hoogte van de subsidie als percentage van de totale omzet van de onderneming. Dat percentage werd vervolgens gebruikt om de subsidie te berekenen die werd toegekend voor de uitvoer van het betrokken product naar de Unie in het onderzoektijdvak. Daarna werd het subsidiebedrag per ton betrokken product berekend die in het onderzoektijdvak naar de Unie was uitgevoerd, en werden de marges berekend als percentage van de cif-waarde (“Costs, Insurance and Freight”: kosten, verzekering en vracht) van dezelfde uitvoer per ton.

(584)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Daching Group aan dat de geconsolideerde omzet van producent-exporteur Xiamen Xiashun en zijn verbonden onderneming Daching Enterprises Ltd als noemer voor de berekening van het subsidiebedrag zou moeten worden gebruikt. De Commissie merkte op dat Daching Enterprises Ltd als een verbonden exporteur voor de groep fungeerde en dat de volledige omzet uit uitvoer van Daching Enterprises Ltd afkomstig was van Xiamen Xiashun. De Commissie was derhalve van oordeel dat alle voor Daching Enterprises Ltd vastgestelde subsidies betrekking hadden op de door de producent-exporteur uitgevoerde goederen. Het subsidiebedrag werd derhalve berekend als een percentage van de met uitvoer gerealiseerde omzet van Xiamen Xiashun. Het argument van deze partij werd daarom van de hand gewezen.

(585)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Wanshun Group aan dat de door de Commissie gebruikte totale omzet van de producent-exporteur Jiangsu Zhongji niet klopte, aangezien daarin geen rekening was gehouden met de handelsmarge van Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., (HK) Ltd, die het product van Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., Ltd aan overzeese markten doorverkocht. Compenserende rechten worden immers geïnd op basis van de cif-waarde bij uitvoer (waarin de handelsmarge van Zhongji HK inbegrepen is).

(586)

De Commissie was het niet eens met deze bewering. Voor exportgerelateerde subsidies heeft de Commissie inderdaad gebruikgemaakt van de met uitvoer gerealiseerde omzet van de verbonden handelaar. Voor subsidies die geen verband houden met de uitvoer maakt de Commissie echter, overeenkomstig de vaste praktijk van de Commissie, gebruik van de totale omzet van de producent-exporteur. De Commissie probeert het voordeel op het niveau van de producent-exporteur vast te stellen. De omzet van de producent-exporteur is dus het relevante referentiepunt om het voordeel van de subsidiëring op het niveau van de producent-exporteur vast te stellen. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(587)

De Wanshun Group voerde verder aan dat de Commissie automatisch en zonder verdere analyse het subsidiebedrag voor elke onderneming van de groep bij elkaar had opgeteld, met name:

a)

de leningen en kredietfaciliteiten die zijn verstrekt aan Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., (HK) Ltd, aangezien beide partijen bij deze transacties buiten China gevestigd zijn, waarbij de betrokken financiële instelling een Singaporese en geen Chinese bank is, en

b)

de subsidies aan Shantou Wanshun, terwijl deze onderneming geen activiteiten had met betrekking tot het onderzochte product. Overeenkomstig het verslag van de WTO-Beroepsinstantie (112) moet worden geanalyseerd of voordelen worden doorgegeven (“pass-through analysis”) in gevallen waarin de subsidie wordt toegekend aan een onderneming die geen toeleverancier is en die geen informatie verstrekt met betrekking tot het betrokken product. De mededeling van de definitieve bevindingen bevatte een dergelijke analyse niet. Er zijn verschillende vermeende subsidies die naar hun aard niet kunnen worden doorgegeven. Dit betrof met name de grond van Shantou Wanshun die wordt gebruikt voor de vervaardiging van andere producten, en de subsidies die Shantou Wanshun voor andere producten heeft ontvangen.Met betrekking tot het eerste punt merkte de Commissie op dat ongeacht de status van Hongkong in dit onderzoek, het werkelijke zwaartepunt van de activiteiten en het beheer van de onderneming Jiangsu Zhongji Hongkong in China lag. 99 % van de activiteiten van de handelaar had immers betrekking op de wederverkoop van door de producent-exporteur in China geproduceerde goederen. Bovendien meldde de onderneming in haar boekhouding of in het antwoord van de Commissie op de vragenlijst geen personeel in Hongkong, en de ontvangen subsidies die het betrokken product ten goede kwamen, werden door Chinese entiteiten toegekend. Zo werd de exportkredietverzekering met betrekking tot de door Jiangsu Zhongji Hongkong uitgevoerde goederen bij Sinosure afgesloten door de moedermaatschappij in China. Zoals bevestigd door de WTO-Beroepsinstantie in de zaak Verenigde Staten — Antidumping- en compenserende maatregelen voor grote huishoudelijke wasautomaten uit Korea kunnen aan de begunstigde in andere landen dan het subsidiërende lid toegekende subsidies bovendien van belang zijn om het subsidiebedrag ad valorem te berekenen (113).

(588)

De financiering in kwestie werd inderdaad verstrekt via een in Singapore gevestigde Singaporese bank (OCBC). In de leenovereenkomsten was echter ook bepaald dat de lening gedekt was door een kredietbrief van de staatsbank Bank of Ningbo (gevestigd op het Chinese vasteland) en dat “de bank de desbetreffende SBLC (stand-by letter of credit) moet ontvangen voordat een door u voorgesteld relevant voorschot kan worden uitgekeerd”. Bovendien voorzag de overeenkomst specifiek in het delen van informatie met Bank of Ningbo met betrekking tot de kredietnemer, de rekeningen van de kredietnemer bij OCBC, zijn kredietwaardigheid en financiële positie, alsook de faciliteiten die aan die entiteit waren verleend. De lening werd dus verstrekt dankzij de tussenkomst van een Chinese bank die aan hetzelfde normatieve kader onderworpen was als elke andere bank in de VRC. Het argument werd derhalve afgewezen.

(589)

Wat het tweede punt betreft, heeft de Commissie vastgesteld dat Shantou Wanshun voor rekening van haar dochterondernemingen financiering had opgenomen. Zo merkte de Commissie bij het onderzoek van leningen en obligaties op dat het doel van de financiering ook de financiële behoeften van de dochterondernemingen vermeldde. Bovendien stond Shantou Wanshun garant voor diverse leningen die door de verbonden ondernemingen van de groep waren aangegaan, en verstrekte zij zelfs zelf leningen aan ondernemingen binnen de groep. Uit deze transacties en uit diverse andere geldstromen tussen ondernemingen blijkt dat er een duidelijk verband bestaat tussen de door Shantou Wanshun ontvangen subsidies en de productie en uitvoer van het betrokken product. Het feit dat een deel van de door Shantou Wanshun ontvangen subsidies betrekking had op grond of overdrachten is in dit opzicht irrelevant. Het belangrijkste punt is dat de voordelen van deze subsidies gemakkelijk naar de verbonden ondernemingen van de groep kunnen vloeien, aangezien geld fungibel is. Gezien deze nauwe verbondenheid tussen deze entiteiten van de groep, wordt in de desbetreffende WTO-jurisprudentie bevestigd dat de doorgifte van voordelen tussen verbonden entiteiten kan worden verondersteld, hetgeen hier duidelijk het geval is. Het argument van deze partij werd daarom van de hand gewezen.

(590)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Nanshan Group aan dat de Commissie:

a)

een fout gemaakt heeft bij de vaststelling van de verdeelsleutel voor Shandong Nanshan Aluminium Co., Ltd (“onderneming A”) door de omzet van de andere afdelingen van de onderneming buiten beschouwing te laten;

b)

haar analyse inzake het doorgeven van voordelen voor Nanshan Group Co. Ltd onjuist heeft uitgevoerd door het subsidiebedrag van Nanshan Group Co. Ltd te delen door haar geconsolideerde omzet en deze subsidiemarge vervolgens aan de producent-exporteur toe te wijzen. Nanshan Group Co. Ltd produceert het betrokken product immers niet zelf en de Commissie heeft niet aangetoond dat het subsidiebedrag aan de producent-exporteur is doorgegeven, aangezien er tijdens het OT geen financiële of andere soorten transacties tussen de moedermaatschappij en haar dochteronderneming hebben plaatsgevonden. De Commissie moet ten minste, zoals in eerdere zaken, de subsidie toewijzen op basis van het relevante deelnemingspercentage tussen de ondernemingen, d.w.z. op basis van het percentage van het eigen vermogen dat zij in onderneming A bezit, en dat deel vervolgens toewijzen aan de producent-exporteur.

(591)

Wat het eerste punt betreft, merkte de Commissie op dat de onderneming in de loop van het onderzoek de omzet van onderneming A en de verkoopstromen naar verbonden ondernemingen per afdeling heeft gepresenteerd in plaats van op het niveau van de volledige onderneming. De Commissie heeft begrepen dat de afdelingen A1 tot en met A4 alle relevante gegevens van onderneming A vertegenwoordigden, maar het lijkt er nu op dat de onderneming in de loop van het onderzoek niet alle relevante informatie heeft verstrekt. De Commissie kan immers geen rekening houden met de omzet van de ontbrekende afdelingen die andere producten produceren, aangezien de onderneming niet de overeenkomstige informatie heeft verstrekt over de verkoop aan verbonden partijen die afkomstig zijn van deze ontbrekende afdelingen, laat staan dat deze kan worden geverifieerd, hoewel dit een cruciaal element was om de verdeelsleutel te bepalen. Omdat de onderneming niet alle relevante informatie heeft verstrekt, moest de Commissie de berekening dan ook ongewijzigd laten.

(592)

Wat het tweede punt betreft, was de Commissie het niet eens met de stelling dat er geen sprake was van financiële of andere transacties tussen de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen. Tijdens het onderzoek heeft de Commissie immers vastgesteld dat Nanshan Group Co. Ltd aanvankelijk bijna alle eigendomsrechten had verkregen op de grond die de verbonden ondernemingen gebruikten, en deze gronden vervolgens via overdrachten tussen ondernemingen onder haar dochterondernemingen had verdeeld. Bovendien had Nanshan Group Co. Ltd ook namens haar dochterondernemingen financiering opgenomen. Zo merkte de Commissie bij het onderzoek van leningen en obligaties op dat het doel van de financiering ook de financiële behoeften van de dochterondernemingen vermeldde. Bovendien trad Nanshan Group Co. Ltd op als garant voor diverse leningen die door de verbonden ondernemingen van de groep waren aangegaan. Ten slotte vond een groot deel van de financiering van de groep plaats via de interne bank Nanshan Finance. Deze entiteit wordt voornamelijk gefinancierd via deposito’s van de ondernemingen van de groep, waarvan Nanshan Group Co. Ltd een aanzienlijk deel uitmaakt. Via dit interne vehikel kan externe financiering dus worden doorgegeven aan haar dochterondernemingen. Aangezien de subsidies van Nanshan Group Co. Ltd alle verbonden ondernemingen in de groep ten goede kwamen, was de Commissie van mening dat de berekening van de subsidies als percentage van de geconsolideerde omzet de meest geschikte methode was. In tegenstelling tot wat de onderneming beweert, is deze methode ook identiek aan die in de zaak-SGV, waarin de subsidies die de uiteindelijke moedermaatschappij van de CNBM-groep ontving — die in de organisatiestructuur van de groep op hetzelfde niveau stond als Nanshan Group Co. Ltd — ook door de geconsolideerde omzet werden gedeeld en vervolgens aan de producent-exporteur werden toegewezen. Deze argumenten werden derhalve afgewezen.

(593)

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de basisverordening werd de totale subsidie voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen, berekend op basis van het totale gewogen gemiddelde bedrag van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld, dat is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs, met uitzondering van verwaarloosbare bedragen en van het bedrag van subsidies dat is vastgesteld voor goederen die onder artikel 28, lid 1, van de basisverordening vallen. De Commissie heeft echter bevindingen die gedeeltelijk op de beschikbare gegevens waren gebaseerd, niet buiten beschouwing gelaten om deze bedragen te bepalen. De Commissie is immers van mening dat de beschikbare gegevens die in die gevallen zijn gebruikt, de informatie die nodig is om het bedrag van de subsidiëring op billijke wijze te bepalen, niet ingrijpend beïnvloedden, zodat exporteurs die niet zijn verzocht mee te werken aan het onderzoek, door die aanpak niet worden geschaad (114).

(594)

Gezien de hoge mate van medewerking van de Chinese producenten-exporteurs en het feit dat de steekproef ook representatief is voor de subsidiabiliteit, heeft de Commissie het bedrag voor “alle andere ondernemingen” vastgesteld op het niveau van het hoogste bedrag dat is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

Naam van de onderneming

Subsidiebedrag

Nanshan Group

18,2  %

Wanshun Group

8,6  %

Daching Group

10,1  %

Andere medewerkende ondernemingen

12,3  %

Alle andere ondernemingen

18,2  %

4.   SCHADE

4.1.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie

(595)

Zoals aangegeven in overweging 86, eindigde de overgangsperiode voor de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU op 31 december 2020 en was het Verenigd Koninkrijk vanaf 1 januari 2021 niet langer onderworpen aan het recht van de Unie. Daarom heeft de Commissie de belanghebbenden verzocht bijgewerkte informatie op EU-27-basis te verstrekken. Bijgevolg werden onderstaande indicatoren alsmede de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges berekend op basis van gegevens inzake de EU-27.

(596)

Het soortgelijke product werd tijdens het onderzoektijdvak vervaardigd door elf producenten in de Unie. Zij vormen de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.

(597)

De totale productie in de Unie in het onderzoektijdvak werd vastgesteld op ongeveer 209 000 ton. De Commissie heeft dit cijfer vastgesteld op basis van alle beschikbare informatie over de bedrijfstak van de Unie, zoals de gegevens die zijn verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, alsmede door de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Deze gegevens werden getoetst aan de cijfers in de klacht om de betrouwbaarheid en de volledigheid ervan te controleren. Zoals aangegeven in overweging 37, vertegenwoordigden de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie meer dan 50 % van de totale productie in de Unie van het soortgelijke product.

4.2.   Vaststelling van de relevante markt van de Unie

(598)

Om vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden en om het verbruik en de verschillende economische indicatoren betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie vast te stellen, heeft de Commissie onderzocht of en in welke mate bij de analyse rekening moest worden gehouden met het verdere gebruik van het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde soortgelijke product.

(599)

Daarbij heeft de Commissie, om een zo volledig mogelijk beeld van de bedrijfstak van de Unie te geven, gegevens voor de gehele ACF-activiteit ingewonnen en bepaald of de productie voor eigen gebruik dan wel voor de vrije markt bestemd was.

(600)

De Commissie heeft geconstateerd dat een deel van de productie van de producenten in de Unie bestemd was voor de markt voor intern gebruik, zoals blijkt uit tabel 1. De markt voor intern gebruik groeide in de beoordelingsperiode, maar bleef op een zeer laag niveau, namelijk minder dan 15 % van het verbruik in het OT. De Commissie beschikt echter niet over sluitend bewijs om aan te tonen of de ondernemingen die ACF gebruiken voor downstreamproductie al dan niet de vrije keuze hebben om hun eigen leveranciers te kiezen, aangezien de informatie over de verkoop en de productie op de markt voor intern gebruik gebaseerd is op gegevens die zijn verzameld bij ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen. De Commissie kwam tot het oordeel dat er mogelijk concurrentie tussen hen bestond, en alle marktaandelen zijn derhalve berekend op basis van het totale verbruik in de EU. Dat is in deze fase de meest conservatieve benadering en het verandert hoe dan ook niets aan de bevindingen inzake schade.

(601)

De Commissie heeft bepaalde economische indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie uitsluitend onderzocht op basis van gegevens voor de vrije markt. Deze indicatoren zijn: verkochte volume en verkoopprijzen op de markt van de Unie, groei, uitvoervolume en prijzen van de uitvoer, winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom. Waar mogelijk en gerechtvaardigd werden de bevindingen van het onderzoek vergeleken met de gegevens voor de markt voor intern gebruik, teneinde een volledig beeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie te schetsen.

(602)

Andere economische indicatoren konden echter slechts zinvol worden onderzocht door aan de gehele activiteit, met inbegrip van het eigen gebruik van de bedrijfstak van de Unie, te refereren. Het gaat daarbij om: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, investeringen, voorraden, werkgelegenheid, productiviteit, lonen en het vermogen om kapitaal aan te trekken. Deze indicatoren zijn afhankelijk van de gehele activiteit, ongeacht of de productie bestemd is voor eigen gebruik dan wel voor verkoop op de vrije markt.

4.3.   Verbruik in de Unie

(603)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van de gegevens die zijn verstrekt door de in de steekproef opgenomen en de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, en de invoer op basis van de Eurostat-gegevens.

(604)

Het verbruik in de Unie ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (ton)

 

2017

2018

2019

OT

Totaal verbruik in de Unie

201 281

201 696

191 084

189 149

Index

100

100

95

94

Markt voor eigen gebruik

27 209

27 340

28 727

29 128

Index

100

100

106

107

Vrije markt

174 073

174 356

162 358

160 021

Index

100

100

93

92

Bron:

Wel en niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en Eurostat.

(605)

Tijdens de beoordelingsperiode is het verbruik eerst licht gestegen — met minder dan 1 % in 2018 — om in 2019 vervolgens met 5 % te dalen en daarna met nog eens 1 % in het OT. Hierdoor nam het verbruik tijdens de beoordelingsperiode met 6 % af. De daling is op zijn minst gedeeltelijk veroorzaakt door de algemene richtsnoeren die in 2019 door de EU werden aangekondigd voor een circulaire economie, met inbegrip van de streefdoelen voor de recycleerbaarheid van grondstoffen zoals aluminium, staal, glas enz. De laminaten waarvoor dunne folies worden gebruikt in combinatie met andere grondstoffen zoals plastic folies (“films”), papier enz. worden strak in het oog gehouden omdat zij met de bestaande technologieën nauwelijks gerecycleerd kunnen worden. Dit heeft een negatief effect gehad op de vraag naar dunne aluminiumfolie.

(606)

Het verbruik lijkt niet te zijn beïnvloed door de COVID-19-pandemie. Volgens de door de producenten in de Unie verstrekte informatie nam het verbruik aanvankelijk zelfs toe, doordat in het begin van de pandemie voorraden van levensmiddelen werden aangelegd, maar nam de verkoop van levensmiddelenverpakkingen de maanden nadien enigszins af toen die producten werden verbruikt.

4.4.   Invoer uit het betrokken land

4.4.1.   Volume en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

(607)

De Commissie heeft het volume van de invoer vastgesteld op basis van twee uit de Eurostat-databank opgevraagde Taric-codes (115). Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld op basis van het invoervolume van het betrokken land in vergelijking met het volume van het totale verbruik in de Unie in tabel 2.

(608)

De invoer uit het betrokken land ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 2

Invoervolume en marktaandeel

 

2017

2018

2019

OT

Volume van de invoer uit het betrokken land (ton)

36 660

42 343

46 595

44 276

Index

100

115

127

121

Marktaandeel

18  %

21  %

24  %

23  %

Index

100

115

134

129

Bron:

Eurostat.

(609)

Het volume van de invoer uit de VRC nam tijdens de beoordelingsperiode met 21 % toe en het marktaandeel van die invoer steeg met 5 procentpunten, naar 23 % in het OT. Vóór de pandemie, d.w.z. in 2019, bereikte het marktaandeel van de Chinese invoer zelfs een niveau van 24 %.

4.4.2.   Prijzen van de invoer uit het betrokken land en prijsonderbieding

(610)

De Commissie heeft de prijzen van de invoer op basis van gegevens van Eurostat vastgesteld met gebruikmaking van de in overweging 607 vermelde Taric-codes.

(611)

De gewogen gemiddelde prijs van de invoer uit het betrokken land ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 3

Invoerprijzen (EUR/ton)

 

2017

2018

2019

OT

Invoerprijs

2 869

2 893

2 801

2 782

Index

100

101

98

97

Bron:

Eurostat.

(612)

De gemiddelde invoerprijzen uit China daalden in de beoordelingsperiode met 3 %, namelijk van 2 869 EUR/ton tot 2 782 EUR/ton. Deze prijzen bleven aanzienlijk onder de verkoopprijzen en de productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode, zoals blijkt uit tabel 7.

(613)

De Commissie heeft de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:

de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening werd gebracht aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijzen per productsoort die door de in de steekproef opgenomen Chinese medewerkende producenten-exporteurs aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie werden berekend, op cif-basis, met de nodige correcties voor douanerechten en kosten na invoer.

(614)

De prijzen werden vergeleken per productsoort voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, en met aftrek van kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de theoretische omzet in het onderzoektijdvak van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Daaruit bleek een prijsonderbiedingsmarge tussen 3,9 % en 14,2 % van de invoer uit het betrokken land op de markt van de Unie. De gewogen gemiddelde prijsonderbieding bedroeg 10,8 %.

4.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.5.1.   Algemene opmerkingen

(615)

Overeenkomstig artikel 8, lid 3, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de weerslag van de invoer met subsidiëring op de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren die in de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(616)

Zoals in overweging 37 vermeld, is voor de vaststelling van mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef.

(617)

Voor de schadevaststelling maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van gegevens die waren verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten en door de niet in de steekproef opgenomen producenten, en die waren getoetst aan de gegevens in de klacht. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van gegevens die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie waren verstrekt. Beide gegevensreeksen bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(618)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de subsidiemarge en herstel van subsidiëring in het verleden.

(619)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.5.2.   Macro-economische indicatoren

4.5.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(620)

De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 4

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2017

2018

2019

OT

Productievolume (ton)

240 005

240 349

212 713

208 976

Index

100

100

89

87

Productiecapaciteit (ton)

296 161

283 091

281 091

278 319

Index

100

96

95

94

Bezettingsgraad

81  %

85  %

76  %

75  %

Index

100

105

93

93

Bron:

Wel en niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(621)

Het productievolume bleef nagenoeg ongewijzigd tussen 2017 en 2018 en daalde vervolgens in 2019 en verder in het OT. Het totale productievolume daalde tijdens de beoordelingsperiode met 13 %. Gelet op de situatie op de vrije markt en de dalende verkoop (zie tabel 5) verhoogden de producenten in de Unie, teneinde de productie te handhaven en de vaste kosten te spreiden, hun verkoop voor eigen gebruik (zie tabel 5) en hun uitvoer (zie tabel 12). Ondanks deze inspanningen daalde het productievolume nog steeds.

(622)

De productiecapaciteit is tijdens de beoordelingsperiode met 6 % afgenomen. Dat was een weloverwogen reactie om de schade te beperken in het licht van de afnemende verkoop op de vrije markt, hetgeen de productie tijdens de beoordelingsperiode naar beneden haalde. Aangezien de productie sterker daalde dan de productiecapaciteit, daalde de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode met 7 %, tot 75 % in het OT.

c)   Verkoopvolume en marktaandeel

(623)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2017

2018

2019

OT

Totaal verkoopvolume op de markt van de Unie (ton)

148 840

144 726

130 060

132 227

Index

100

97

87

89

Marktaandeel

74  %

72  %

68  %

70  %

Index

100

97

92

95

Verkoop op de markt voor intern gebruik (ton)

22 378

22 392

23 972

25 106

Index

100

100

107

112

Marktaandeel van de verkoop op de markt voor intern gebruik

11  %

11  %

13  %

13  %

Index

100

100

113

119

Verkoop op de vrije markt (ton)

126 462

122 334

106 087

107 120

Index

100

97

84

85

Marktaandeel van de verkoop op de vrije markt

63  %

61  %

56  %

57  %

Index

100

97

88

90

Bron:

Wel en niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(624)

De totale verkoop in de EU vertoonde in de beoordelingsperiode een neerwaartse trend (— 11 %). De daling was het meest uitgesproken in de periode 2018-2019, met — 10 %, gevolgd door een lichte stijging met 2 %, die samenviel met wereldwijde verstoringen van de toeleveringsketen door de uitbraak van de COVID-19-pandemie in China.

(625)

Zoals vermeld in overweging 600 was een deel van de productie van de producenten in de Unie bestemd voor de markt voor intern gebruik. Dat deel was goed voor 15 % van het verbruik in de Unie tijdens het OT en steeg in de beoordelingsperiode met 12 %. De groei deed zich hoofdzakelijk voor in de periode 2018-2019 en gedurende het OT.

(626)

De totale verkoop op de vrije markt door de bedrijfstak van de Unie daalde in de beoordelingsperiode met 15 %. Derhalve daalde het marktaandeel van de verkoop op de vrije markt van de bedrijfstak van de Unie van 63 % in 2017 tot 57 % in het onderzoektijdvak. Na een daling met 5 procentpunten in 2018-2019 steeg het met 1 procentpunt tegen het eind van het OT.

4.5.2.2.   Groei

(627)

In een context van afnemend verbruik verloor de bedrijfstak van de Unie niet alleen verkoopvolume in de EU, maar ook marktaandeel op de vrije markt zoals aangetoond in overweging 623.

4.5.2.3.   Werkgelegenheid en productiviteit

(628)

De werkgelegenheid en de productiviteit ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 6

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2017

2018

2019

OT

Aantal werknemers

2 220

2 151

2 072

2 003

Index

100

97

93

90

Productiviteit (ton/vte)

108

112

103

104

Index

100

103

95

97

Bron:

Wel en niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(629)

De werkgelegenheid daalde tijdens de beoordelingsperiode met 10 % omdat de bedrijfstak van de Unie zijn duurzaamheid trachtte te garanderen en die af te stemmen op de vraag op de binnenlandse markt.

(630)

Bijgevolg verbeterde de productiviteit in 2018 aanvankelijk van 108 tot 112 ton/vte, alvorens te dalen als gevolg van de vermindering van het productievolume. De productiviteit ging over het geheel genomen aldus met 3 % achteruit. De reden daarvoor is dat de werkgelegenheid in 2018 werd verminderd, terwijl de productie relatief stabiel bleef. Tussen 2019 en het eind van het OT daalde de productie echter sneller dan de werkgelegenheid als gevolg van de lagere verkoop, wat leidde tot een overeenkomstige daling van de productiviteit.

4.5.2.4.   Hoogte van de subsidiemarge en herstel van subsidiëring in het verleden

(631)

Alle subsidiemarges lagen aanzienlijk boven de de-minimisdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke subsidiemarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien het volume en de prijzen van de invoer uit het betrokken land.

(632)

Dit is het eerste antisubsidieonderzoek ten aanzien van het betrokken product. Daarom waren er geen gegevens beschikbaar om de gevolgen van mogelijke subsidiëring in het verleden vast te stellen.

4.5.3.   Micro-economische indicatoren

4.5.3.1.   6. Prijzen en factoren die prijzen beïnvloeden

(633)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 7

Verkoopprijzen in de Unie

 

2017

2018

2019

OT

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid op de vrije markt (EUR/ton)

3 396

3 557

3 408

3 359

Index

100

105

100

99

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

3 423

3 642

3 733

3 687

Index

100

106

109

108

Bron:

In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(634)

De verkoopprijzen op de vrije markt van de Unie stegen eerst van 3 396 tot 3 557 EUR/ton in 2018. Vervolgens daalden zij in 2019 tot 3 408 EUR/ton, alvorens in het onderzoektijdvak verder te dalen tot 3 359 EUR/ton.

(635)

De productiekosten per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten stegen van 3 423 EUR/ton met 6 % in 2018 en vervolgens nog eens met 3 % in 2019 tot 3 733 EUR/ton. Dit cijfer bleef tijdens het OT min of meer stabiel. Een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie maakte kosten in verband met herstructurering (voornamelijk afvloeiingsregelingen), hetgeen een impact had op de productiekosten in het OT. Maar zelfs zonder deze kosten zouden de productiekosten per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het OT 3 % hoger liggen dan in 2017.

(636)

De totale stijging van de productiekosten per eenheid tijdens de beoordelingsperiode was hoofdzakelijk te wijten aan de daling van het productievolume met 13 % (15 % voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie). Buitengewone herstructureringskosten buiten beschouwing gelaten, is dit met name zichtbaar in 2019, toen deze kosten beperkt waren, maar de productie aanzienlijk daalde voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie (— 19 %). Vervolgens begonnen alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zich aan te passen, hetgeen resulteerde in een lichte verbetering in het OT van de verkoop- en productievolumes, mede wegens de verminderde invoer uit de VRC na de uitbraak van de pandemie. Deze eliminatie en spreiding van bepaalde vaste kosten leidde tot lagere productiekosten per eenheid in het OT (indien de herstructureringskosten buiten beschouwing worden gelaten).

4.5.3.2.   7. Loonkosten

(637)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 8

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2017

2018

2019

OT

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

75 686

80 542

74 897

94 489

Index

100

106

99

125

Bron:

In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(638)

De gemiddelde loonkosten per werknemer stegen met 6 % in 2018 en daalden vervolgens met 7 % in 2019. Vervolgens stegen zij in het OT met 26 %, wat een factor is in verband met de herstructureringskosten die een producent in de Unie heeft gemaakt. Indien deze buitengewone kosten buiten beschouwing worden gelaten, zou het cijfer in het OT [77 000-81 000] bedragen, wat een toename is met [2-7] % ten opzichte van 2017.

4.5.3.3.   Voorraden

(639)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 9

Voorraden

 

2017

2018

2019

OT

Eindvoorraden (ton)

8 745

8 598

6 664

7 491

Index

100

98

76

86

Eindvoorraden als percentage van de productie

7,9  %

7,9  %

7,3  %

8,2  %

Index

100

99

92

103

Bron:

In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(640)

De eindvoorraden bleven tijdens de gehele beoordelingsperiode op een redelijk niveau. Aangezien de ACF-sector over het algemeen op bestelling produceert, is deze indicator van minder belang voor de algemene schadeanalyse.

(641)

Uit het percentage eindvoorraden uitgedrukt in productie blijkt een lichte daling in 2019 en een lichte stijging in het OT. Het gaat echter niet om uitzonderlijke schommelingen van het voorraadpeil.

4.5.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(642)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 10

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2017

2018

2019

OT

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

–1,9  %

–1,0  %

–8,1  %

–9,6  %

Kasstroom (EUR)

1 714 095

12 673 563

2 805 796

–11 241 877

Index

100

739

164

– 656

Investeringen (EUR)

21 447 204

19 751 766

19 457 392

16 592 531

Index

100

92

91

77

Rendement van investeringen

–2  %

–5  %

–19  %

–24  %

Index

– 100

– 210

– 769

– 997

Bron:

In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(643)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet.

(644)

De verkoop van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers evolueerde van verliesgevend in 2017 naar iets minder verliesgevend in 2018, naar aanzienlijk verliesgevend in 2019 en nog meer verliesgevend in het OT (— 9,6 %). Er zij op gewezen dat een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het OT begon te herstructureren. De kosten van die herstructurering, met inbegrip van de ontslagvergoedingen, hadden nadelige gevolgen voor het tweede deel van het OT. Echter, zelfs zonder deze buitengewone kosten zouden de in de steekproef opgenomen producenten nog steeds verliesgevend zijn (met — 5,6 % in het OT).

(645)

Het is duidelijk dat de bedrijfstak van de Unie reeds in 2017 schade leed. Dit is niet verbazingwekkend gezien het marktaandeel van de Chinese invoer (18 % in 2017), tegen prijzen die niet alleen onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie lagen maar ook onder de productiekosten van deze bedrijfstak. De kosten van de producenten in de Unie stegen sterker dan hun prijzen, wat leidde tot een daling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie. Vanwege de neerwaartse druk die werd veroorzaakt door de invoer uit de VRC (zowel wat volume als wat prijsniveau betreft) kon de bedrijfstak van de Unie de prijzen niet in dezelfde mate verhogen als de mate waarin de kosten stegen. Gedurende de gehele beoordelingsperiode waren de Chinese prijzen namelijk constant laag op een niveau dat aanzienlijk onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie lag (zie de tabellen 3 en 7), waardoor prijsstijgingen werden beperkt. Dit heeft geleid tot een verhindering van een prijsverhoging en een daling van de winstgevendheid, die tijdens het OT aanhield. Na een lichte stijging met 1 % in 2018, daalden de Chinese prijzen namelijk in 2019 met 3 % en vervolgens in het OT met 0,7 %. Zij bleven ver onder het prijsniveau dat werd bereikt door de bedrijfstak van de Unie. Dit blijkt ook uit de aanzienlijke prijsonderbiedingsmarges die in overweging 614 zijn vermeld.

(646)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De nettokasstroom liet in de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling optekenen, in overeenstemming met de ontwikkeling van de winstgevendheid.

(647)

De investeringen zijn tijdens de beoordelingsperiode met 23 % gedaald. Ambitieuze investeringsplannen werden stopgezet omdat de winstgevendheid onvoldoende was. In plaats daarvan werden er minder ambitieuze plannen uitgevoerd.

(648)

Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Die heeft zich tijdens de beoordelingsperiode negatief ontwikkeld van — 2 % in 2017 tot — 24 % in het onderzoektijdvak. Deze ontwikkeling volgt de dalende winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

(649)

Zoals blijkt uit de indicatoren in overweging 642, wordt het voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie steeds moeilijker om kapitaal aan te trekken voor investeringen. Nu het rendement van investeringen zo snel daalt, komt voor de in de steekproef opgenomen producenten het vermogen om in de toekomst kapitaal aan te trekken nog meer in het gedrang.

4.6.   Conclusie inzake schade

(650)

Tijdens de beoordelingsperiode is de invoer van ACF uit de VRC, die in 2017 reeds omvangrijk was, zowel in absolute (+ 21 %) als in relatieve (+ 5 procentpunt in marktaandeel) cijfers aanzienlijk gestegen, terwijl het verbruik in de EU met 6 % is gedaald. Tijdens het onderzoektijdvak onderboden de invoerprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs de prijzen in de Unie met gemiddeld 10,8 %. Ongeacht de specifieke prijsonderbieding die met betrekking tot de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werd vastgesteld, merkte de Commissie ook op dat de Chinese prijzen gedurende de gehele beoordelingsperiode consistent laag waren en aanzienlijk onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie lagen (zie de tabellen 3 en 7). Vanwege de neerwaartse druk die werd veroorzaakt door de invoer uit de VRC (zowel wat volume als wat prijsniveau betreft) kon de bedrijfstak van de Unie de prijzen niet in dezelfde mate verhogen als de mate waarin de kosten stegen.

(651)

De bedrijfstak van de Unie vertoonde reeds in het begin van de beoordelingsperiode tekenen van schade. Dit is niet verbazingwekkend, aangezien het marktaandeel van de Chinese invoer 18 % bedroeg in 2017 en de prijzen van die invoer aanzienlijk lager liggen dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie (zie de tabellen 3 en 7).

(652)

Alle macro-economische indicatoren, waaronder productie, capaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume op de EU-markt, marktaandeel, werkgelegenheid en productiviteit, vertoonden in de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling. Ook alle micro-economische indicatoren, zoals verkoopprijzen op de vrije markt van de EU, productiekosten, loonkosten, winstgevendheid, eindvoorraden, kasstroom, investeringen en het rendement van investeringen, vertoonden in de beoordelingsperiode een negatieve trend. Dezelfde schade-indicatoren vertoonden ook een negatieve lijn wanneer werd gekeken naar de periode 2017-2019, dat wil zeggen vóór het begin van de COVID-19-pandemie. Voor veel indicatoren was de situatie in het OT beter dan in 2019. De oorzaak daarvan is vooral gelegen in de lagere invoer uit de VRC vanwege de uitbraak van de pandemie eind 2019 en begin 2020. Daardoor bleek nog duidelijker welke invloed deze invoer heeft op de algemene situatie in de bedrijfstak van de Unie.

(653)

Op grond van het voorgaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 4, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(654)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring uit het betrokken land aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 8, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie tevens onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden en verzekerde zij zich ervan dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met subsidiëring uit het betrokken land, niet aan de invoer met subsidiëring werd toegeschreven. De volgende potentiële factoren werden vastgesteld: verbruik; COVID-19-pandemie; vermeend gebrek aan investeringen; herstructurering van de bedrijfstak van de Unie; hoge productiekosten in de Unie; invoer uit derde landen; uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie.

5.1.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(655)

De verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie viel samen met de aanzienlijke marktpenetratie door de invoer uit de VRC, waarmee de prijzen van de bedrijfstak van de Unie voortdurend werden onderboden en de prijzen op de markt van de Unie werden gedrukt. Zoals in overweging 614 is vermeld, onderboden de invoerprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs de prijzen in de Unie met gemiddeld 10,8 %.

(656)

Het volume van de invoer uit de VRC is (zoals blijkt uit tabel 2) gestegen van ongeveer 36 660 ton in 2017 naar ongeveer 44 276 ton in het onderzoektijdvak; dit is een stijging van 21 %. Het marktaandeel steeg op zijn beurt met 29 %, d.w.z. van 18 % tot 23 %. In diezelfde periode (zoals blijkt uit tabel 5) daalde de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt met 15 % en daalde het marktaandeel ervan op de vrije markt van 63 % tot 57 %, d.w.z. een daling van 10 %.

(657)

De situatie in de periode 2017-2019 is nog veelzeggender, aangezien de Chinese invoer steeg met 27 % (van 36 660 ton naar 46 595 ton) en een marktaandeel van 24 % bereikte, terwijl het vrije-marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde tot 56 % (een daling van 12 %). Ondanks een daling van het verbruik tussen 2018 en 2019 bleef de Chinese invoer inderdaad toenemen en marktaandeel winnen ten nadele van de bedrijfstak van de Unie.

(658)

De prijzen van de invoer met subsidiëring daalden in de beoordelingsperiode met 3 % (zoals blijkt uit tabel 3) van 2 869 naar 2 781 EUR/ton. Ter vergelijking daalden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens dezelfde periode met slechts 1 %, van 3 396 EUR/ton in 2017 tot 3 359 EUR/ton in het onderzoektijdvak. Hoewel zij in 2017 van een lager prijsniveau vertrokken, daalden de Chinese prijzen tijdens de beoordelingsperiode dus sterker (— 88 EUR/ton) dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie (— 37 EUR/ton). Tevens daalden de Chinese prijzen met 2 % in de periode 2017-2019, terwijl de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met minder dan 1 % stegen (12 EUR/ton).

(659)

De druk die werd uitgeoefend door de invoer met subsidiëring leidde tot een aanzienlijke verhindering van een prijsverhoging voor de bedrijfstak van de Unie. De bedrijfstak van de Unie kon de prijzen niet in dezelfde mate verhogen als dat de kosten stegen, vanwege de neerwaartse druk die werd veroorzaakt door de invoer uit China (in termen van zowel volume als lage prijzen). De mate van die neerwaartse druk blijkt immers op zijn minst uit het feit dat de Chinese prijzen gedurende de gehele beoordelingsperiode constant laag waren en aanzienlijk onder de prijzen en productiekosten van de bedrijfstak van de Unie lagen, waardoor de mogelijkheid om de prijzen te verhogen werd beperkt (zie overweging 614). Dit leidde tot een daling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

(660)

Met name het verschil tussen 2019 en het OT geeft duidelijk aan hoe sterk het verband is tussen de invoer uit de VRC en de situatie in de bedrijfstak van de Unie. Toen de invoer daalde na de verstoring van de productie en de uitvoer in de VRC wegens de pandemie, verbeterde de productie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de verkoop, de productiekosten per eenheid en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie licht (waarbij de buitengewone kosten van herstructurering buiten beschouwing worden gelaten).

(661)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de voorlopige conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit de VRC aanmerkelijke schade heeft geleden. Deze schade had gevolgen voor zowel volume als prijs.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   Verbruik

(662)

Een producent-exporteur stelde dat de schade van de bedrijfstak van de Unie door de vervanging van ACF in bepaalde segmenten door andere producten kon zijn veroorzaakt.

(663)

Inderdaad nam het verbruik in de Unie in 2019 en in het OT af, zoals vermeld in overweging 605. Desalniettemin nam de invoer uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode toe, terwijl het verbruik afnam. Bij een dalende vraag zou men normaal verwachten dat alle producenten op dezelfde wijze worden getroffen of dat de uitvoer in vergelijking tot de interne verkoop (verkoop in de Unie) wegens de nabijheid tussen interne producenten en afnemers zelfs sterker daalt. Toch steeg de invoer uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode met 21 % (27 % in 2019), terwijl de verkoop van de Unie op de vrije markt daalde met 15 % (16 % in 2019). Voorts viel de lichte verbetering van sommige in overweging 630 besproken indicatoren samen met de voortdurende krimp van het verbruik zoals zichtbaar in tabel 2. Het enige significante verschil tussen deze twee perioden was het lagere niveau van goedkope invoer uit de VRC vanwege de pandemie.

(664)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de inkrimping van de markt als een oorzaak van schade moest worden beschouwd, aangezien de markt tijdens de beoordelingsperiode met 6 % kromp. De Commissie had al rekening gehouden met de inkrimping van de markt en de Chinese overheid heeft geen bewijsmateriaal verstrekt om de conclusie van de Commissie in de vorige overweging te weerleggen. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

5.2.2.   COVID-19-pandemie

(665)

De COVID-19-pandemie die in de eerste helft van 2020 begon, heeft de situatie op de EU-markt op verschillende manieren beïnvloed. Zoals vermeld in overweging 605 werd het totale verbruik niet beïnvloed, terwijl de invoer uit de VRC enigszins afnam.

(666)

Zoals uiteengezet in overweging 657, was de invoer met subsidiëring uit de VRC in de periode 2017-2019 op jaarbasis al gestaag toegenomen, wat leidde tot een stijging van meer dan 27 % tot het begin van de COVID-19-pandemie in de eerste helft van 2020. Met andere woorden, de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring heeft geleden, had zich al gemanifesteerd, zoals blijkt uit de negatieve ontwikkeling van alle macro- en micro-economische indicatoren in de periode 2017-2019, vóór COVID-19 een rol begon te spelen. Bovendien had het kleinere volume van de invoer uit de VRC vanwege de pandemie begin 2020 zoals uiteengezet in overweging 636 een positieve invloed op sommige schade-indicatoren. Hieruit blijkt nogmaals een sterk verband tussen de invoer en de schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie.

(667)

Gezien het voorgaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de COVID-19-pandemie niet heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

(668)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie het effect van de COVID-19-pandemie onvoldoende heeft onderzocht. De Chinese overheid voerde aan dat de pandemie heeft geleid tot een crisis aan de vraagzijde, die ook zichtbaar zou zijn in de daling van het bbp van de Unie met 6 % in 2020. De eigen voorspellingen van de Commissie ten aanzien van een verwacht herstel van de economie zouden het tijdelijke effect van de pandemie aantonen.

(669)

Onder verwijzing naar overweging 666, waarin de Commissie de gevolgen van de COVID-19-pandemie samenvat, wees de Commissie dit argument af.

5.2.3.   Gebrek aan investeringen

(670)

Een producent-exporteur en twee gebruikers voerden aan dat het gebrek aan investeringen door de bedrijfstak van de Unie in hun productiefaciliteiten een van de redenen voor de schade is.

(671)

Zoals vermeld in overweging 647, werden sommige ambitieuze investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie inderdaad stopgezet. Dit was echter het gevolg van de schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie en niet de oorzaak ervan. Ondanks de moeilijke situatie in de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode, is uit het onderzoek gebleken dat er investeringen zijn gedaan in de productielijn ingebouwde mechanismen voor kwaliteitscontrole en dat er andere moderniseringen van het bestaande machinepark hebben plaatsgevonden. Bovendien hebben verschillende ondernemingen geïnvesteerd in O & O om dunnere ACF en ACF voor de productie van accu’s voor elektrische auto’s te produceren. Daaruit blijkt dat de bedrijfstak van de Unie zich binnen zijn financiële mogelijkheden aan de vereisten van de markt heeft aangepast.

(672)

Hoewel niet kan worden uitgesloten dat aanvullende investeringen in de modernste technologie nodig kunnen zijn om de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Unie op lange termijn te waarborgen, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de staat van de productieapparatuur van de bedrijfstak van de Unie en de ontwikkeling van zijn exploitatiekosten geen afbreuk doen aan het oorzakelijke verband dat is vastgesteld tussen de invoer met subsidiëring en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

(673)

Gezien het voorgaande heeft de Commissie geconcludeerd dat beperkte investeringen niet hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

(674)

Het consortium van importeurs verzocht de opmerkingen die het had ingediend in het kader van het afzonderlijke antidumpingonderzoek ook in dit antisubsidieonderzoek op te nemen, en maakte ook opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen in deze procedure. Het consortium van importeurs voerde aan dat de Commissie haar conclusies uit de voorlopige verordening heeft herhaald zonder bewijsmateriaal te verstrekken waarmee het argument van het consortium kon worden weerlegd dat de schade van de bedrijfstak van de Unie het gevolg was van een gebrek aan investeringen waardoor geen dunne folie kon worden geleverd. Het consortium voerde aan dat het, hoewel het alle bewijsmateriaal had verstrekt dat het redelijkerwijs kon verzamelen, aan de Commissie zou zijn om de juistheid van deze beweringen te controleren en, indien nodig, deze kwesties verder te onderzoeken door de producenten in de Unie om aanvullende informatie te vragen. Het gebrek aan investeringen in de nieuwe machines en technologieën heeft ertoe geleid dat de productielijnen van de producenten in de Unie verouderd zijn, aangezien het overgrote deel van de fabrieken voor bladaluminium in de EU ouder is dan 20 jaar.

(675)

In tegenstelling tot wat het consortium beweerde, heeft de Commissie tijdens de controles op afstand bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie de resultaten van de kwaliteitstests specifiek voor ACF< 6 geverifieerd, aangezien het consortium had aangevoerd dat er sprake was van kwaliteitsproblemen met de dunnere folie. Hoewel de Commissie heeft erkend dat sommige investeringen zijn stopgezet, heeft zij ook de investeringen in bestaande machineparken en de daaruit voortvloeiende kwaliteitstests gecontroleerd. De Commissie verwierp derhalve het argument dat zij naar aanleiding van het verstrekte bewijsmateriaal niet de nodige inspanningen heeft geleverd om de argumenten van het consortium te beoordelen.

5.2.4.   Herstructurering van de bedrijfstak van de Unie

(676)

Eén gebruiker haalde het feit dat producenten in de Unie uit de markt traden en herstructureerden aan als een reden voor de schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie.

(677)

De meeste door de gebruiker opgemerkte markt-uittredingen vonden vóór de beoordelingsperiode plaats. Er waren geen aanwijzingen dat deze sluitingen zich onder billijke marktvoorwaarden zouden voordoen. Net als bij de investeringen zijn de sluitingen van productiefaciliteiten en zakelijke activiteiten het gevolg van de schade voor de bedrijfstak van de Unie, niet de oorzaak ervan. Als onderdeel van herstructureringen en aanpassingen verlichten dergelijke sluitingen gewoonlijk de schade in plaats van dat zij deze verergeren.

(678)

Het is correct dat de herstructureringskosten van een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de tweede helft van het OT van invloed kunnen zijn geweest op sommige indicatoren, zoals productiekosten, werkgelegenheid en winstgevendheid. Daarom heeft de Commissie bij het schadebeeld ook geen rekening gehouden met deze kosten. Zelfs zonder die kostenelementen is duidelijk dat de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden gedurende de gehele beoordelingsperiode, met inbegrip van het OT. Deze argumenten werden derhalve afgewezen.

(679)

Gezien het voorgaande heeft de Commissie geconcludeerd dat herstructurering van de bedrijfstak van de Unie niet heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

(680)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Xiamen Xiashun aan dat de herstructurering van de bedrijfstak van de Unie en de stopzetting van de productie door Novelis Lüdenscheid niet kunnen worden genegeerd. Xiamen Xiashun voerde aan dat in de mededeling van de definitieve bevindingen niet werd gespecificeerd hoe de herstructureringskosten daadwerkelijk in aanmerking werden genomen en verantwoord, en dat de Commissie geen explicietere motivering heeft gegeven.

(681)

In tegenstelling tot Xiamen Xiashun heeft de Commissie duidelijk aangegeven hoe zij de herstructurering van de bedrijfstak van de Unie heeft beoordeeld in het kader van de berekening van de schade-indicatoren. Zoals beschreven in de overwegingen van de mededeling van de definitieve bevindingen, heeft de Commissie in overweging 510 van de mededeling van de definitieve bevindingen ten eerste uitgelegd dat zij de herstructurering als onderdeel van de aanpassing als gevolg van de schade beschouwde en in beginsel de herstructurering in haar berekening heeft opgenomen. Verder heeft de Commissie in overweging 511 van de mededeling van de definitieve bevindingen uitgelegd dat de Commissie een parallelle berekening heeft uitgevoerd waarbij zij geen rekening hield met de herstructureringskosten van een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, en heeft beoordeeld of dit gevolgen zou hebben gehad, zoals herhaald in overweging 678. De Commissie heeft het argument van Xiamen Xiashun dan ook afgewezen omdat zij niet alleen de toegepaste methode had beschreven, maar ook heeft verklaard dat zelfs indien die kosten buiten beschouwing zouden worden gelaten, de conclusie over de schadefactoren en het oorzakelijk verband ongewijzigd zouden blijven.

5.2.5.   Hoge lonen, energiekosten en een gebrek aan verticale integratie

(682)

Eén gebruiker voerde aan dat hoge lonen en energieprijzen de redenen zijn voor de schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie.

(683)

De producenten in de Unie verlaagden van 2017 tot het OT het aantal werknemers in de productie en de administratie – met een aanzienlijke daling van hun totale arbeidskosten tot gevolg – om concurrerend te blijven met een kleiner marktaandeel. Zoals aangetoond in tabel 8, stegen de gemiddelde kosten per werknemer in het OT, maar dit was hoofdzakelijk te wijten aan de herstructurering van een van de in de steekproef opgenomen producenten. Los van deze buitengewone uitgaven bleven de gemiddelde kosten per werknemer in de beoordelingsperiode relatief stabiel, terwijl de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie nog steeds verlies maakten.

(684)

De energiekosten vertegenwoordigen een relatief klein deel van de productiekosten (ongeveer 3 %) en hebben als zodanig geen aanmerkelijke impact op de in tabel 7 aangegeven stijging van de productiekosten. Hoewel de energiekosten per ton door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie geproduceerde ACF gedurende de beoordelingsperiode met 12 % stegen, zijn die hogere kosten deels te wijten aan het lagere productievolume en kunnen zij, gelet op het aandeel van de energiekosten in de productiekosten, hoe dan ook niet verantwoordelijk zijn voor de in tabel 7 vermelde stijging van de productiekosten.

(685)

Eén gebruiker stelde dat het gebrek aan verticale integratie een bron van aanmerkelijke schade is voor de bedrijfstak van de Unie.

(686)

De Commissie merkte op dat het gebrek aan verticale integratie het oorzakelijk verband niet doorbreekt, aangezien deze factor niet veranderd is tijdens de beoordelingsperiode. Bovendien zijn niet alle Chinese producenten-exporteurs verticaal geïntegreerd. Dit argument is derhalve afgewezen.

(687)

Gezien het voorgaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de lonen, de energiekosten en het gebrek aan verticale integratie niet hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

(688)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de loonkosten, die tussen 2019 en het eind van het OT met 25 % stegen.

(689)

In tegenstelling tot het argument van de Chinese overheid heeft de Commissie het effect van de gestegen loonkosten geanalyseerd en geconcludeerd dat dit moet worden gezien in combinatie met de daling van het personeelsbestand van de producenten in de Unie, hetgeen tot buitengewone kosten heeft geleid. Als de buitengewone kosten voor de aanpassing buiten beschouwing worden gelaten, bleven de kosten per werknemer relatief stabiel, zoals reeds vermeld in overweging 683. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

5.2.6.   Invoer uit derde landen

(690)

Het volume van de invoer uit andere derde landen heeft zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 11

Invoer uit derde landen

Land

 

2017

2018

2019

OT

Totaal van alle derde landen behalve het betrokken land

Volume (ton)

10 950

9 680

9 675

8 625

Index

100

88

88

79

Marktaandeel

5  %

5  %

5  %

5  %

Gemiddelde prijs

3 192

3 386

3 474

3 575

Index

100

106

109

112

Bron:

Eurostat.

(691)

De invoer uit derde landen was relatief beperkt. De gemiddelde prijzen van de invoer uit derde landen waren tijdens de beoordelingsperiode consequent hoger dan de Chinese prijzen. Zij waren in 2017 en 2018 slechts iets lager dan de Unieprijzen en overtroffen die prijzen vervolgens in 2019 en in het OT. Het volume van deze invoer nam tijdens de beoordelingsperiode af (— 21 %). Gelet op de krimp van het verbruik bleef het marktaandeel van deze invoer gedurende de volledige beoordelingsperiode rond de 5 % liggen. De prijzen van deze invoer zijn in de beoordelingsperiode toegenomen met 12 %.

(692)

Op basis hiervan heeft de Commissie geconcludeerd dat de ontwikkeling van de invoer uit andere landen gedurende de beoordelingsperiode niet heeft bijgedragen aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

5.2.7.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(693)

De uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 12

Uitvoerprestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

 

2017

2018

2019

OT

Volume van de uitvoer (ton)

57 956

74 277

69 027

61 811

Index

100

128

119

107

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

3 498

3 632

3 475

3 400

Index

100

104

99

97

Bron:

Wel en niet in de steekproef opgenomen ondernemingen in de bedrijfstak van de Unie.

(694)

De uitvoer van de bedrijfstak van de Unie steeg in de beoordelingsperiode met 7 %, van 57 356 ton in 2017 tot ongeveer 61 811 ton in het onderzoektijdvak.

(695)

De gemiddelde prijs van deze uitvoer is in 2018 eerst met 4 % gestegen en daarna geleidelijk gedaald tot een lager niveau dan in 2017 (— 3 %) in het OT. De gemiddelde prijs van deze uitvoer bleef consequent boven de prijs die de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt kon behalen.

(696)

Gezien de prijsniveaus van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie naar derde landen heeft de Commissie geconcludeerd dat de uitvoerprestaties niet hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

5.3.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(697)

Er bestaat een duidelijk verband tussen de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de toename van de invoer uit de VRC.

(698)

De Commissie heeft onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met subsidiëring. Geen van de factoren droeg alleen of in combinatie bij tot de negatieve ontwikkelingen van de schade-indicatoren die in de beoordelingsperiode werden waargenomen.

(699)

Op basis van het voorgaande is de Commissie in dit stadium tot de conclusie gekomen dat de invoer met subsidiëring uit het betrokken land de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft berokkend en dat de andere factoren, ongeacht of ze individueel dan wel collectief werden beschouwd, geen afbreuk deden aan het oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring en de aanmerkelijke schade.

6.   BELANG VAN DE UNIE

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie en van de leveranciers

(700)

Er zijn elf groepen van ondernemingen bekend die ACF produceren in de Unie. De bedrijfstak van de Unie stelt meer dan 2 000 werknemers direct te werk en nog veel meer werknemers zijn er indirect van afhankelijk. De producenten zijn wijdverspreid in de gehele Unie.

(701)

Het ontbreken van maatregelen zal naar alle waarschijnlijkheid aanzienlijke negatieve gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de Unie in termen van verdere verhindering van een prijsverhoging, minder verkoop en een verdere verslechtering van de winstgevendheid. De maatregelen zullen de bedrijfstak van de Unie in staat stellen zijn potentieel op de markt van de Unie te benutten, verloren marktaandeel terug te winnen en de winstgevendheid te verbeteren tot niveaus die onder normale mededingingsvoorwaarden zijn te verwachten.

(702)

Daarom heeft de Commissie geconcludeerd dat de instelling van maatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Unie en van zijn upstreamleveranciers is.

6.2.   Belang van de gebruikers

(703)

Negen gebruikers die de bedrijfstak voor flexibele verpakkingen en die voor bouwmaterialen vertegenwoordigden, hebben de vragenlijst ingevuld. De negen ondernemingen zijn goed voor ongeveer 27 % van de Chinese invoer tijdens het OT. Drie andere gebruikers hebben opmerkingen ingediend, maar geen antwoorden op de vragenlijst ingestuurd. Op basis van deze antwoorden heeft de Commissie geen aanmerkelijke afhankelijkheid van uit de VRC ingevoerde ACF vastgesteld. Voor de meeste medewerkende gebruikers vertegenwoordigde ACF uit de VRC tussen nul en 7 % van de productiekosten van de producten waarvoor ACF verbruikt werd. De uitzondering hierop waren twee gebruikers (één in de bouwsector en een andere in de verpakkingssector) die [80-95] % en [85-100] % van hun ACF uit de VRC invoeren, wat respectievelijk goed is voor [15-25] % en [20-30] % van hun kosten voor de desbetreffende productie.

(704)

Zes gebruikers stelden dat de producenten in de Unie niet dezelfde kwaliteit ACF konden leveren als de Chinese producenten, vanwege een gebrek aan investeringen in nieuwe machines en in de productielijn ingebouwde uitrusting voor kwaliteitscontroles. Hoewel de producenten in de Unie over het algemeen inderdaad een ouder machinepark hebben dan de Chinese producenten, hebben de producenten in de Unie investeringen gedaan en passen zij ook ingebouwde kwaliteitsdetectie-instrumenten toe. Zoals uit de uitvoercijfers van de bedrijfstak van de Unie blijkt, kunnen de producenten in de Unie ook met succes concurreren op de markten van derde landen, wat bewijst dat hun product over het algemeen niet inferieur is bij vergelijking met de mondiale norm. Hoewel sommige Chinese marktleiders over faciliteiten beschikken die op efficiënte wijze een hoogwaardig product kunnen produceren, is uit de door een gebruiker verstrekte kwaliteitsanalyse gebleken dat dit niet voor de gehele ACF-sector in de VRC en al zijn producenten-exporteurs geldt.

(705)

Drie gebruikers voerden aan dat producenten in de Unie geen grote breedten leverden of op zijn minst met aanbodbeperkingen voor specifieke afmetingen zouden kampen. Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat de producenten in de Unie alle door de markt gevraagde breedten konden leveren. Specifieke breedten kunnen weliswaar kostenefficiënter zijn dan andere, naargelang van de maximumbreedte van de wals, wat vervolgens tot uiting komt in de prijsonderhandelingen, maar dit is een normale handelspraktijk.

(706)

Drie gebruikers voerden aan dat producenten in de Unie geen kwaliteits- ACF van minder dan 6 micron dik zouden kunnen leveren. Zoals uitgelegd in overweging 63, heeft de Commissie vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie niet alleen over bestaande capaciteit beschikt en in dit segment commerciële verkoop heeft gerealiseerd, maar ook dat de bedrijfstak investeert in de productie van dikten van minder dan 6 micron, wat een marktsegment betreft dat zich aan het ontwikkelen was en een relatief laag verbruik kende tijdens het OT.

(707)

Twee gebruikers voerden aan dat compenserende rechten onderbrekingen van de toeleveringsketen zouden veroorzaken. Hoewel de vraag op piekmomenten in specifieke situaties tot langere aanlooptijden kan leiden en Chinese producenten meer financiële flexibiliteit kunnen hebben om grondstoffen op te slaan, is van belang op te merken dat er zich ook onderbrekingen in de toeleveringsketen vanuit de VRC kunnen voordoen, zoals dat het geval is geweest vanwege COVID-19, waardoor de overleving van de producenten in de Unie een belangrijke factor is voor de voorzieningsstabiliteit in Europa. Hoe dan ook staat er in de Unie een aanzienlijke reserveproductiecapaciteit ter beschikking van de gebruikers, zoals aangegeven in tabel 4.

(708)

Twee gebruikers stelden dat compenserende rechten een gevaar zouden betekenen voor het concurrentievermogen van de converterindustrie op de markt van de Unie, die concurreert met producenten uit landen buiten de Unie, aangezien kostenstijgingen niet kunnen worden doorberekend aan hun afnemers. Europese converters zouden hun productie daarom naar buiten de Unie kunnen verplaatsen. Er werd echter geen specifiek bewijs geleverd voor het niet kunnen doorberekenen van de aanvullende kosten.

(709)

Twee gebruikers voerden aan dat de rechten zouden indruisen tegen de Europese duurzaamheidsdoelstelling, aangezien het gebruik van dunnere ACF die doelstelling zou helpen bereiken. Hoewel de Commissie hierboven (zie overweging 63) reeds tot de conclusie is gekomen dat de bedrijfstak van de Unie perfect in staat is om dunnere ACF te produceren, zij er evenwel op gewezen dat de Europese Unie geen duurzaam groen beleid kan opbouwen, waarvan groener isolatiemateriaal voor de bouwsector deel uitmaakt, op basis van schadetoebrengende invoer met zware subsidiëring uit de VRC.

(710)

Eén gebruiker voerde aan dat rechten de markt zouden verstoren, aangezien twee van de grootste ACF-producenten, die tevens converters zijn, een eigen verbruik van meer dan 70 % van hun productie hebben. Gelet op het aantal producenten in de Unie, is het bijzonder onwaarschijnlijk dat het eigen verbruik van twee geïntegreerde ACF-producenten, die tevens converters zijn, de markt zou verstoren. Bovendien is er een aanzienlijke reservecapaciteit voor ACF beschikbaar in de EU. Ten slotte zou het niet instellen van antisubsidiemaatregelen om deze reden erop neerkomen dat het ene ondernemingsmodel (niet-geïntegreerde productie) wordt bevoordeeld ten opzichte van het andere.

(711)

Eén gebruiker voerde aan dat de bedrijfstak van de Unie staatssteun zou kunnen worden aangeboden in plaats van rechten in te stellen. De Commissie merkte op dat financiële steun echter niet het juiste instrument is om schade veroorzakende subsidiëring tegen te gaan.

(712)

Gelet op het voorgaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er geen sprake is van een uniform belang van de gebruikers voor of tegen de instelling van de maatregelen. De gebruikers die tegen het instellen van de maatregelen pleitten, zouden bepaalde negatieve gevolgen kunnen ondervinden.

(713)

Manreal voerde aan dat de maatregelen geen voordeel zouden opleveren voor de producenten in de Unie. Zij zouden daarentegen ten goede komen aan de ACF-producenten in Turkije, Thailand, Brazilië of Rusland aangezien de gebruikers van deze landen zouden kopen in plaats van bij de producenten in de Unie.

(714)

Manreal onderbouwde echter niet waarom de producenten in de Unie onder billijke voorwaarden niet zouden kunnen concurreren met producenten uit andere landen.

(715)

Bovendien betoogde Manreal dat indien de gebruikers hun kosten zouden doorberekenen aan hun afnemers, dit het concurrentievermogen van hun afnemers in gevaar zou brengen. Naast het formuleren van deze algemene opmerking, werd dit argument door de onderneming echter niet verder onderbouwd.

(716)

Manreal voerde verder aan dat de Commissie in overweging 354 van Verordening (EU) 2021/983 heeft aangegeven dat zij maatregelen zou instellen die geïntegreerde producenten zouden bevoordelen. Manreal verzocht de Commissie om de waarschijnlijke gevolgen van de maatregelen “voor de eerlijke mededinging in de EU” te onderzoeken.

(717)

Deze interpretatie van Verordening (EU) 2021/983 is onjuist, aangezien de Commissie enkel heeft verklaard dat het niet instellen van maatregelen niet-geïntegreerde gebruikers zou bevoordelen. Zonder maatregelen kunnen zij ACF met dumping kopen, terwijl geïntegreerde gebruikers die in de Unie ACF produceren, dit oneerlijke voordeel niet zouden genieten. Wat het verzoek van Manreal betreft om de waarschijnlijke gevolgen van de maatregelen “voor de eerlijke mededinging in de EU” te onderzoeken, begrijpt de Commissie dat Manreal stelt dat de rechten een oneerlijk concurrentievoordeel zouden opleveren voor geïntegreerde producenten in de Unie ten opzichte van niet-geïntegreerde bedrijven. De Commissie herinnerde eraan dat overeenkomstig artikel 31, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening bij de beoordeling van het belang van de Unie door de Commissie in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de noodzaak de handelsverstorende gevolgen van schade veroorzakende subsidiëring weg te nemen en daadwerkelijke mededinging te herstellen.

(718)

Manreal voerde verder aan dat de Commissie haar recht van verweer heeft geschonden, aangezien Manreal geen toegang had tot de in overweging 704 vermelde analyse.

(719)

De Commissie is verplicht de vertrouwelijke bedrijfsinformatie van de partijen te beschermen, en de toegang tot deze informatie af te wegen ten opzichte van het belang van andere partijen om hun rechten uit te oefenen. Een gedetailleerde kwaliteitsanalyse van producten van verschillende leveranciers uit de VRC en de Unie over verschillende jaren kan terecht als een bedrijfsgeheim worden aangemerkt, dat niet met concurrenten wordt gedeeld. Daarom vormt het niet delen van bedrijfsgeheimen geen schending van het recht van verweer van Manreal.

(720)

Twee ondernemingen, Gascogne en Manreal, voerden aan dat de verklaring van de Commissie in overweging 712 dat er geen sprake is van een uniform belang van de gebruikers tegen de instelling van de maatregelen, onjuist is aangezien alle gebruikers zich in hun opmerkingen tegen de instelling van maatregelen hadden gekeerd.

(721)

Voor haar beoordeling kan de Commissie ook een beroep doen op vertrouwelijke gegevens die door de gebruikers zijn ingediend als antwoord op de vragenlijst. Uit de gegevens blijkt dat er twee gebruikers zijn die een hoog percentage van hun ACF uit China betrekken en voor wie ACF uit China een zeer groot deel van hun kosten voor grondstoffen vertegenwoordigt, maar de andere gebruikers ACF voornamelijk van producenten in de Unie kopen en niet op dezelfde wijze door de maatregelen zouden worden getroffen. Door nadere gegevens te onthullen over het percentage dat afzonderlijke gebruikers aankopen van concrete ACF-producenten zouden hun toeleveringsketens worden blootgelegd. De partijen kunnen hun betoog echter reeds opbouwen op de informatie dat gebruikers in verschillende mate afhankelijk zijn van invoer uit de VRC.

(722)

In het kader van het bovenstaande bevestigt de Commissie haar beoordeling dat er geen sprake is van een uniform belang van de gebruikers voor of tegen de instelling van de maatregelen, zelfs indien gebruikers die zich hebben uitgesproken tegen de instelling van maatregelen — met name de twee gebruikers voor wie ACF een hoog percentage van hun productiekosten vertegenwoordigt — hiervan mogelijk bepaalde negatieve gevolgen ondervinden.

(723)

Walki voerde aan dat het algemene informatiedocument het belang van de gebruikers niet correct of eerlijk weergeeft. Walki voerde verder aan dat de conclusie van de Commissie over het ontbreken van een “uniform belang” van de gebruikers op grond van het feit dat “gebruikers in verschillende mate afhankelijk zijn van invoer uit de VRC” een misleidende en discriminerende analyse vormt ten aanzien van de gebruikers.

(724)

De Commissie concludeerde dat er geen uniform belang van de gebruikers was vanwege de sterk uiteenlopende niveaus waarop gebruikers afhankelijk zijn van ACF van oorsprong uit de VRC. Met deze verklaring betwistte de Commissie niet dat alle medewerkende gebruikers tegen de instelling van antidumpingrechten waren.

(725)

Walki voerde verder aan dat de Commissie niet heeft gereageerd op zijn verzoek om een meer met redenen omklede analyse te verstrekken met betrekking tot cruciale elementen in verband met het belang van de Unie. Walki verzocht om een correctie van de verklaring van de Commissie met betrekking tot de verwijzing naar de argumenten van de gebruikers ten aanzien van het feit dat de bedrijfstak van de Unie wegens een gebrek aan investeringen geen ACF van dezelfde kwaliteit kan leveren als de Chinese producenten. Walki voerde aan dat zes gebruikers een gemeenschappelijke verklaring hebben ingediend waarin wordt gesteld “dat de producenten die het verzoek indienden niet over de productiecapaciteit beschikken om bepaalde belangrijke specificaties van ACF te leveren. Hun onvermogen om deze specificaties commercieel aan de gebruikers in de Unie te leveren, wordt het duidelijkst toegeschreven aan het feit dat verzoekers op lange termijn niet hebben geïnvesteerd in de productieapparatuur en -technologie die nodig zijn om hun bestaande ACF-assortiment uit te breiden om de dunnere specificaties te leveren die deze gebruikers nodig hebben.”

(726)

Zes gebruikers hebben inderdaad een gemeenschappelijke verklaring ingediend waarin zij aanvoerden dat de bedrijfstak van de Unie had nagelaten te investeren, naast de vier gebruikers die dit argument reeds elk afzonderlijk hadden aangevoerd. De Commissie heeft deze bewering echter reeds inhoudelijk behandeld in de punten 5.2.3 en 6.2 van Verordening (EU) 2021/983. In het onderhavige stadium heeft geen enkele gebruiker nieuwe feitelijke informatie verstrekt, maar slechts hetzelfde argument herhaald. De Commissie bevestigde derhalve haar conclusies.

(727)

Walki voerde verder aan dat de Commissie, op basis van het algemene vermogen van de producenten in de Unie om uit te voeren en met succes op de markten van derde landen te concurreren, ten onrechte tot de conclusie was gekomen dat de producten van de Unie niet van mindere kwaliteit zijn. Walki voerde aan dat dit alleen van toepassing zou zijn op het vermogen om hoogwaardige dikkere folie van meer dan 20 micron te produceren. De onderneming voerde ook aan dat de Commissie niet heeft aangegeven dat dit alle soorten dunnere folie zou omvatten, die centraal staan in de kwestie van de beperking van het aanbod in de Unie.

(728)

Walki voerde verder aan dat de bewering dat niet alle Chinese producenten op efficiënte wijze een product van hoge kwaliteit kunnen produceren, niets afdoet aan het argument van de gebruikers dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat is op efficiënte wijze dunnere folie van hoge kwaliteit te produceren.

(729)

De Commissie heeft de verkoopgegevens van de betrokken producenten in de Unie getoetst; hieruit blijkt dat er ACF van minder dan 20 micron naar derde landen wordt uitgevoerd. Het argument van Walki dat de producenten in de Unie alleen met ACF van meer dan 20 micron concurrerend zouden kunnen zijn, houdt derhalve geen stand.

(730)

Walki voerde verder aan dat de beoordeling door de Commissie van de reservecapaciteit niet gelijkstaat met het vermogen om hoeveelheden hoogwaardige dunne ACF te produceren.

(731)

De Commissie heeft een gedegen analyse uitgevoerd van de capaciteit om dunnere folie te produceren, die wordt beperkt door de beschikbaarheid van machines die geschikt zijn voor de laatste walsstap. Sommige producenten in de Unie presenteerden testresultaten waaruit bleek dat de geproduceerde proefrollen voor ACF< 6 met succes voldeden aan de eisen van de respectieve afnemer. De Commissie wijst voorts op haar beoordeling dat ACF< 6 een opkomende nieuwe markt is, en dat gezien de zeer kleine vraag in het OT uiteraard niet alle fabrikanten in de Unie hun machinepark al voor dit marktsegment hebben aangepast.

(732)

Walki voerde verder aan dat belangrijke elementen van het positieve bewijsmateriaal dat Walki tijdens de laatste fase van het onderzoek heeft verstrekt, volledig buiten beschouwing zijn gelaten of verkeerd werden weergegeven. De Commissie was van mening dat dit argument onjuist was. De Commissie heeft alle argumenten en bewijzen in aanmerking genomen, maar om redenen van vertrouwelijkheid kon bepaalde zeer specifieke informatie niet in de verordening worden bekendgemaakt.

(733)

Manreal voerde aan dat de Commissie het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. De onderneming voerde aan dat de Commissie zonder enige motivering al haar opmerkingen heeft genegeerd en voerde aan dat de Commissie een oneerlijke weerleggingstechniek heeft gebruikt door erop te wijzen dat zij haar beweringen onvoldoende had onderbouwd.

(734)

Anders dan Manreal beweert, is de Commissie haar verplichting nagekomen om voor elk van de opmerkingen van Manreal te beoordelen of deze voldoende onderbouwd was, en heeft zij in de door Manreal genoemde overwegingen uiteengezet waarom dit voor elk ervan niet geval was. De basisverordening voorziet niet in een verplichting voor de Commissie om verder onderzoek te doen naar opmerkingen die onvoldoende onderbouwd zijn.

(735)

De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

6.3.   Verzoek om vrijstelling onder de regeling bijzondere bestemming

(736)

In het afzonderlijke antidumpingonderzoek verzocht Effegidi om vrijstelling onder de regeling bijzondere bestemming voor ACF voor het gebruik bij de productie van folie voor kabelafscherming en wijnflescapsules. Effegidi heeft dit verzoek tot deze procedure uitgebreid.

(737)

Het verzoek vloeit voort uit het kostenpercentage dat ACF in de productiekosten van folie voor kabelafscherming en capsules voor wijnflessen vertegenwoordigt, en de gevolgen die de maatregelen voor de onderneming zouden hebben. Volgens Effegidi is folie voor kabelafscherming en voor wijnflescapsules een nichemarkt en is het verbruik van ACF bij de productie daarvan eveneens verwaarloosbaar. Dit houdt in dat een vrijstelling van de rechten voor eindgebruik de algemene doeltreffendheid van het antidumpingrecht niet zou ondermijnen.

(738)

Het onderzoek bracht echter aan het licht dat Effegidi niet alleen beide producten produceert waarvoor het de vrijstelling onder de regeling bijzondere bestemming heeft aangevraagd, maar dat zijn portfolio bovendien talrijke andere producten omvat zoals kabelfolie waarin geen ACF is verwerkt, alsook andere verpakkingen voor voedings- en niet-voedingsproducten, al dan niet met ACF erin verwerkt. De Commissie kon bijgevolg de algemene gevolgen van antidumpingrechten voor de winstgevendheid van de onderneming niet vaststellen op basis van de door Effegidi verstrekte gegevens. Daarom heeft de Commissie, in de mededeling van de definitieve bevindingen, de vrijstelling onder de regeling bijzondere bestemming afgewezen.

(739)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Effegidi de Commissie haar jaarrekening voor de jaren 2019, 2020 en de eerste helft van 2021 verstrekt. Verder verzocht Effegidi de Commissie om richtsnoeren over eventuele andere documenten die nodig waren om in aanmerking te komen voor de vrijstelling onder de regeling bijzondere bestemming.

(740)

De Commissie heeft vastgesteld dat de informatie die na de mededeling van de definitieve bevindingen was verstrekt, niet voldoende was om de Commissie in staat te stellen de algemene gevolgen te beoordelen die een mogelijke vrijstelling zou hebben op de doeltreffendheid van het recht. Effegidi heeft geen informatie verstrekt over de bedrijfstak voor kabelafscherming en capsules voor wijnflessen.

(741)

De Commissie kon derhalve niet beoordelen of de vrijstelling onder de regeling bijzondere bestemming in het belang van de Unie zou zijn en bevestigde derhalve haar afwijzing van het vrijstellingsverzoek van Effegidi.

6.4.   Belang van de importeurs

(742)

Een consortium van vijf niet-verbonden importeurs heeft opmerkingen gemaakt bij de opening van het onderzoek. Er heeft echter slechts één niet-verbonden importeur, die [15-25 %] van de invoer uit de VRC vertegenwoordigt, een antwoord ingediend op de vragenlijst voor importeurs.

(743)

Het consortium voerde aan dat de producenten in de Unie niet in staat zijn het volledige spectrum van ACF in de vereiste kwaliteit en in de vereiste volumes te produceren, vanwege technische beperkingen ten gevolge van een gebrek aan verticale integratie bij de meeste producenten in de Unie. Dit zou leiden tot hogere productiekosten, een lagere kwaliteit, afhankelijkheid van de markt voor grondstoffen (basisaluminiumfolie) en langere aanlooptijden vanwege een langere toeleveringsketen. Zij voerden voorts aan dat een gebrek aan investeringen, met name in ingebouwde detectiesystemen, tot kwaliteitsproblemen heeft geleid. Het consortium verwacht daarom productschaarste, in het bijzonder voor dunne ACF, indien er maatregelen worden ingesteld. Dit zou, samen met de hogere prijzen, het concurrentievermogen van de converters in de Unie (gebruikers) ondermijnen.

(744)

Zoals besproken in punt 4.5.2.1, lijkt de bedrijfstak van de Unie over voldoende reservecapaciteit te beschikken, zelfs wanneer rekening wordt gehouden met het hoge niveau van eigen gebruik van twee grote producenten in de Unie. In tegenstelling tot wat het consortium van importeurs beweert, zijn er wel degelijk investeringen gedaan in ingebouwde kwaliteitscontrole en blijkt uit de gegevens niet dat ACF uit China consequent van betere kwaliteit is.

(745)

In het licht van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de instelling van maatregelen niet noodzakelijkerwijs in het belang van de importeurs zou zijn. Bij de afweging van de verschillende belangen die op het spel staan, heeft zij echter de waarschijnlijke gevolgen ervan nader beoordeeld (zie punt 4.4).

(746)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen herhaalde het consortium van importeurs het argument dat de producenten in de Unie niet aan de bestaande vraag naar ACF kunnen voldoen, vooral niet in het marktsegment van dun ACF, waar zij momenteel invoeren uit de VRC om aan de vraag te kunnen voldoen. Het consortium stelde dat het ten minste twee jaar zou duren voordat de productie van dun ACF doeltreffend en operationeel zou zijn, en dat de producenten in de Unie niet aan de gevraagde kwaliteitsnormen blijken te voldoen om de huidige invoer uit China in dit marktsegment te vervangen.

(747)

Naast het feit dat het consortium niet heeft onderbouwd waarom het twee jaar zou duren om de productie van dun ACF operationeel te maken, heeft de Commissie in punt 4.5.2.1 van Verordening (EU) 2021/983 reeds geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie over voldoende reservecapaciteit lijkt te beschikken. Bovendien heeft de bedrijfstak van de Unie door middel van verkoop en de productie van proefrollen aangetoond dat hij in staat is om aan de vraag van de afnemers te voldoen, zoals uiteengezet in de overwegingen 50 en 51 van Verordening (EU) 2021/983.

(748)

In het licht van het bovenstaande heeft de Commissie haar conclusie bevestigd dat de instelling van maatregelen niet noodzakelijkerwijs in het belang van de importeurs zou zijn. Bij de afweging van de verschillende belangen die op het spel staan, heeft zij echter de waarschijnlijke gevolgen ervan nader beoordeeld (zie punt 6.4).

(749)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde het consortium aan dat de Commissie volledig is voorbijgegaan aan het feit dat de geleidelijke verschuiving van de vraag naar dunnere profielen van ACF heeft geleid tot een stijging van de vraag naar ACF met een dikte van ≤ 7 micron. Bovendien heeft de Commissie het feit onderschat dat het ten minste twee jaar zou duren voordat de productie van dunne ACF in de EU doeltreffend en operationeel zou zijn.

(750)

Verder voerde het consortium aan dat de Commissie niet heeft verduidelijkt hoe de aanzienlijke reservecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie kan voldoen aan de vraag naar dunne ACF.

(751)

Het consortium herhaalde ook dat de bedrijfstak van de Unie niet kan voldoen aan de kwaliteitsnormen voor dunne ACF wat porositeit en verwerkbaarheid betreft, en benadrukte dat de walserijen die de ACF produceren dezelfde zijn als voor de autoaccusector, wat de capaciteit voor ACF verder beperkt. Het consortium voerde aan dat het buiten beschouwing laten van deze aspecten de Commissie tot de onjuiste conclusie heeft gebracht dat de instelling van rechten in het belang van de Unie is.

(752)

Zoals uiteengezet in overweging 51 van Verordening (EU) 2021/983 heeft de Commissie de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie om dunnere ACF te produceren, met name ACF< 6, beoordeeld aan de hand van een beoordeling van de capaciteit van de laatste walsstap die nodig is om dit dunne profiel te bereiken. Bij de walsstappen daarvóór bleek voldoende reservecapaciteit aanwezig te zijn. Bijgevolg bevindt het knelpunt voor de productie van ACF< 6 zich in de laatste walsstap. De Commissie heeft verduidelijkt hoe de bedrijfstak van de Unie aan de vraag naar dunne ACF kan voldoen. Het argument dat het ten minste twee jaar zou duren om de productie van dunne ACF doeltreffend en operationeel te maken, geldt alleen voor nieuwe productiecapaciteit die de bedrijfstak van de Unie zou toevoegen als gevolg van een herstelde eerlijke prijsconcurrentie en een verdere toename van de vraag. Aangezien voor de verwachte vraag in de nabije toekomst de bestaande capaciteit al voldoet, is bij de berekening van de Commissie geen rekening gehouden met potentiële aanvullende toekomstige capaciteit. Het is niet relevant dat het bij nieuwe capaciteit een tijd duurt voordat deze operationeel wordt. De Commissie wees het argument dan ook af.

6.5.   Afweging van de verschillende belangen ter zake

(753)

Overeenkomstig artikel 31, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie de verschillende belangen ter zake beoordeeld en bijzondere aandacht besteed aan de noodzaak om de handelsverstorende gevolgen van schade veroorzakende subsidiëring weg te nemen en daadwerkelijke mededinging te herstellen.

(754)

Wat de prijsstijging betreft, bleek uit het onderzoek dat de Chinese prijzen de prijzen in de Unie gemiddeld met 10,8 % onderboden en dat de verhindering van een prijsverhoging tot een verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie heeft geleid. Ook als de prijzen weer tot een duurzaam niveau zouden stijgen, was de Commissie van oordeel dat die stijging beperkt zou blijven vanwege de mate van concurrentie op de markt van de Unie. Zoals reeds vermeld in punt 4.5.2.1, beschikt de bedrijfstak van de Unie over voldoende reservecapaciteit. Bijgevolg zouden ook de negatieve gevolgen voor de gebruikers beperkt blijven. Geen van de specifieke argumenten die door de gebruikers en importeurs zijn aangevoerd en in de punten 6.2 en 6.4 zijn besproken, verandert iets aan deze conclusie.

(755)

Bij de beoordeling van het belang van negatieve gevolgen voor de importeurs stelde de Commissie ten eerste vast dat de mate van medewerking relatief laag was, aangezien slechts een van de vijf medewerkende importeurs gegevens leverde.

(756)

Manreal voerde aan dat de analyse van de markt en van het belang van de Unie in Verordening (EU) 2021/983 niet langer geldig was als gevolg van de drastische prijsstijgingen en de speculatie op de grondstoffenmarkt, die het gevolg zijn van het onderzoek en de COVID-19-pandemie. De converterverpakkingsindustrie is zwaar getroffen, niet alleen door een prijsstijging van 40 % voor aluminium, maar ook door een prijsstijging van 40 % voor kraftpapier en door een toename van de kosten voor containervervoer met 400 %. De gemiddelde leveringstijd voor papier is gestegen van 3-vier weken naar vier maanden. Bij sommige leveringscontracten beroepen de leveranciers zich op overmacht en leveren zij met een vertraging van zes maanden, terwijl zij prijzen vragen die 20 % hoger liggen dan op het moment van de bestelling.

(757)

Ter ondersteuning van de argumenten van Manreal benadrukten Walki, Gascogne en Effegidi eveneens dat de marktsituatie na het OT fundamenteel is gewijzigd, wat tot bevoorradingstekorten heeft geleid, niet alleen voor ACF, maar ook voor hun andere grondstoffen. Volgens Gascogne is de aluminiumprijs op de London Metal Exchange tussen oktober 2020 en mei 2021 met 30 % gestegen. In de huidige situatie blijkt slechts één grote producent in de Unie nieuwe bestellingen te kunnen leveren zonder een aanlooptijd van meerdere maanden. Effegidi betoogde dat op grond van opgaven van producenten in de Unie in juli 2021 er vóór 2022 geen ACF voor zijn productie zou worden geleverd.

(758)

Een andere gebruiker, Alupol, voerde aan dat zij vanaf december 2020 had vastgesteld dat er weinig belangstelling was voor contracten met producenten in de Unie, en dat zelfs een tweejarig leveringscontract dat met één van de producenten in de Unie was afgesloten door de producent na een half jaar werd beëindigd, wat op capaciteitsbeperkingen wijst. Walki verstrekte aanvullend bewijsmateriaal in verband met aanvragen voor ACF met een dikte van 6,35 micron, waaruit blijkt dat de in 2021 ervaren leveringsproblemen aanhouden.

(759)

Ook het consortium van importeurs haalde aan dat de ACF-prijzen sinds het begin van het onderzoek met 25 % waren gestegen en dat de leveringstermijnen van gemiddeld twee maanden naar vier maanden zijn gestegen. Bovendien leidt het huidige bevoorradingstekort ertoe dat geïntegreerde ondernemingen hun verbonden entiteiten op preferentiële basis bevoorraden, waardoor minder capaciteit overblijft voor de open markt. Het consortium verwacht dat de rechten de toeleveringsketens zullen verstoren en tot een bevoorradingstekort zullen leiden voor het gehele ACF-gamma, maar in het bijzonder voor dikten van minder dan 6 micron.

(760)

Hoewel deze veranderingen op de markt gevolgen hebben voor de uiteenlopende belangen van producenten, gebruikers en importeurs, zijn zij het gevolg van de uitzonderlijke situatie van de COVID-19-pandemie en het daaropvolgende sterke economische herstel, dat heeft geleid tot knelpunten bij het internationale vervoer en tot bevoorradingstekorten. Evenzo kan het een bepaalde tijd duren voordat de markten, waaronder die van de ACF-sector, zich aanpassen en voordat het economische herstel en de economische groei normaliseren en vraag en aanbod weer in evenwicht zijn.

(761)

Manreal haalde verder aan dat de bescherming tegen invoer met subsidiëring overeenkomstig artikel 11 VWEU in evenwicht moet worden gebracht met andere doelstellingen van de Unie, zoals milieubescherming, en concludeerde dat de instelling van maatregelen een zeer negatieve invloed zou hebben op het milieu. Manreal stelde dat het verdwijnen van meer vervuilende producenten in de Unie, ongeacht de mogelijke negatieve gevolgen voor banen of industrieel beleid, goed zou zijn voor het milieu in de EU. Bijgevolg heeft Manreal de Commissie verzocht om de waarschijnlijke gevolgen van de maatregelen voor het milieu in het onderzoek op te nemen.

(762)

De Commissie merkte eerst en vooral op dat Manreal niet heeft onderbouwd op welke manier producenten in de Unie vervuilender zijn dan Chinese producenten. Bovendien is, hoewel de Unie strenge milieunormen hanteert voor haar producenten, het doel van artikel 11 VWEU niet om economische activiteiten te voorkomen, maar om milieubeschermingseisen op te nemen in het beleid dat die economische activiteiten stuurt. Het voorstel van Manreal om emissies in de Unie terug te dringen door toe te staan dat haar bedrijfstak door oneerlijke mededinging wordt weggeveegd, is niet alleen onverenigbaar met de milieudoelstellingen van de EU, maar zou ook indruisen tegen een aantal andere beleidslijnen. Daarom werd het verzoek van Manreal om de gevolgen van een dergelijk scenario voor het milieu te onderzoeken verworpen.

(763)

Manreal wees verder op overweging 355 van de voorlopige verordening in de antidumpingprocedure, waarin de Commissie als reactie op het eerdere argument van Manreal dat staatssteun een passender instrument zou kunnen zijn dan het instellen van rechten, verklaarde dat financiële steun niet het juiste instrument is om schade veroorzakende dumping tegen te gaan. Manreal betoogde dat dit een beleidskeuze is die niet mag worden gemaakt zonder het directoraat-generaal Concurrentie (“DG COMP”) te raadplegen. Verder merkte Manreal op dat het argument van de Commissie uitgaat van de veronderstelling dat aan de producenten in de Unie toegekende steun niet zou worden goedgekeurd door DG COMP.

(764)

De Commissie bracht in herinnering dat in artikel 15, lid 1, eerste alinea, van de basisverordening is bepaald dat wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies die schade hebben veroorzaakt, en het in het belang van de Unie is om maatregelen te nemen, de Commissie een definitief compenserend recht instelt. De Commissie kan er immers niet van afzien met de haar ter beschikking staande wettelijke instrumenten op te treden tegen aantoonbare schade veroorzakende subsidiëring door Chinese exporteurs, enkel op grond dat producenten in de Unie ook staatssteun kunnen ontvangen. Bovendien wordt staatssteun toegekend door de lidstaten, niet door de Commissie.

(765)

Bijgevolg heeft geen van de argumenten die de gebruikers en importeurs naar aanleiding van Verordening (EU) 2021/983 hebben aangevoerd, ook in het kader van het antisubsidieonderzoek, de conclusie van de Commissie gewijzigd.

(766)

Verschillende partijen suggereerden dat de Commissie, samen met de opmerkingen bij de mededeling van de definitieve bevindingen, een mogelijke schorsing van de rechten overeenkomstig artikel 24, lid 4, van de antisubsidiebasisverordening in overweging heeft genomen. Overeenkomstig artikel 24, lid 4, van de antisubsidiebasisverordening kan de Commissie te zijner tijd overwegen de rechten te schorsen.

(767)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de wereldeconomie en de economie van de EU voortdurend met ernstige verstoringen van de toeleveringsketens worden geconfronteerd. Gezien deze situatie zou het momenteel niet in het belang van de Unie zijn om maatregelen in te stellen. De Chinese overheid heeft de Commissie ook verzocht een schorsing van potentiële rechten in overweging te nemen.

(768)

Zoals uiteengezet in overweging 760 heeft de COVID-19-pandemie negatieve gevolgen gehad voor de toeleveringsketens. Dit is echter een tijdelijke situatie, die naar het oordeel van de Commissie geen permanent hoger belang tegen het instellen van maatregelen oplevert.

(769)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde het consortium van importeurs aan dat de instelling van definitieve compenserende rechten naast antidumpingrechten duidelijk in strijd is met het belang van importeurs en gebruikers in de EU, aangezien er een toenemende vraag is naar ACF van ≤ 7 micron, de toename van de productie van folie voor autoaccu’s de beschikbare capaciteit voor andere ACF zou verminderen en dit zou leiden tot een verplaatsing van de productiecapaciteit van de converterindustrie naar landen buiten de EU.

(770)

De Commissie had reeds geconcludeerd dat de reservecapaciteit van de producenten in de Unie de komende jaren zou kunnen voldoen aan de vraag van ACF naar dunnere profielen en folie voor autoaccu’s. Antidumpingrechten worden niet zodanig berekend dat ook de subsidiëring van de invoer automatisch wordt verholpen. Met name verschillende exporteurs kunnen op verschillende manieren betrokken zijn bij invoer met dumping en subsidiëring. De Commissie verwierp daarom het argument dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om compenserende rechten in te stellen als er ook antidumpingrechten zijn ingesteld.

(771)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Xiamen Xiashun aan dat het in het belang van de Unie zou zijn om folie voor accu’s van elektrische auto’s van de werkingssfeer uit te sluiten, aangezien de producenten in de Unie niet over de capaciteit zouden beschikken om op korte tot middellange termijn aan de vraag te voldoen.

(772)

Aangezien Xiamen Xiashun geen nieuw bewijsmateriaal voor dit argument heeft verstrekt en de Commissie de capaciteit van de producenten in de Unie reeds had geanalyseerd in het licht van de vraag op korte tot middellange termijn, wees de Commissie dit argument af.

6.6.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(773)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen zijn om aan te nemen dat de instelling van definitieve compenserende maatregelen ten aanzien van de invoer van ACF van oorsprong uit de VRC niet in het belang van de Unie zou zijn.

7.   AANGEBODEN PRIJSVERBINTENIS

(774)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft een producent-exporteur binnen de in artikel 13, lid 2, van de basisverordening gestelde termijn een prijsverbintenis aangeboden: Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., Ltd, samen met zijn verbonden handelaar Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., (HK) Limited.

(775)

Overeenkomstig artikel 13 van de antisubsidiebasisverordening moeten de aangeboden prijsverbintenissen toereikend zijn om de schadelijke gevolgen van subsidiëring weg te nemen en mag de aanvaarding ervan geen moeilijkheden van praktische aard opleveren. De Commissie heeft de aangeboden verbintenis op basis van deze criteria beoordeeld en was van mening dat aanvaarding ervan om de volgende overkoepelende redenen moeilijkheden van praktische aard zou opleveren.

(776)

Ten eerste produceert en verkoopt de onderneming verschillende productsoorten met aanzienlijke prijsverschillen. Soorten aluminium converter foil kunnen niet gemakkelijk van elkaar worden onderscheiden door middel van een fysieke inspectie. Met name zou het zeer moeilijk zijn om de dikte enkel door middel van een fysieke controle te beoordelen. Zonder een gedetailleerde laboratoriumanalyse zouden de douaneautoriteiten niet kunnen vaststellen of het ingevoerde product overeenstemt met wat wordt aangegeven.

(777)

Ten tweede brengt het grote aantal productsoorten een groot risico van kruiscompensatie tussen de verschillende productsoorten mee, waarbij duurdere productsoorten mogelijk verkeerd worden aangegeven als goedkopere productsoorten die ook onder de verbintenis vallen. Hierdoor is de verbintenis niet afdwingbaar en dus onuitvoerbaar in de zin van artikel 13 van de basisverordening. Ten derde heeft Zhongji een groot aantal verbonden ondernemingen die rechtstreeks betrokken zijn bij de productie of verkoop van het onderzochte product. Bovendien verkoopt Zhongji het product zowel direct als indirect. Een dergelijke complexe groepsstructuur brengt een groot risico van kruiscompensatie met zich mee. De Commissie zou niet in staat zijn de naleving van de verbintenis inzake de indirecte verkoop via de verbonden onderneming in Hongkong en mogelijk via de andere verbonden ondernemingen te monitoren en te waarborgen. Hierdoor alleen al zou het aanbod moeilijkheden van praktische aard opleveren.

(778)

De Commissie heeft ook de specifieke toezeggingen beoordeeld van de verbintenis die door Zhongji was aangeboden om de hierboven beschreven hoofdpunten aan te pakken. Wat de verschillende productsoorten betreft, had de onderneming aangeboden om alleen de productsoorten van vijf PCN’s uit te voeren. Bovendien heeft Zhongji, wat de complexe groepsstructuur betreft, aangeboden zich ertoe te verbinden uitsluitend rechtstreeks via Zhongji Lamination Materials Co., Ltd aan de Unie te verkopen en geen ander product te verkopen aan de afnemers in de Unie waaraan het onderzochte product wordt verkocht.

(779)

De Commissie was van oordeel dat zelfs deze specifieke toezeggingen de elementen die de aangeboden verbintenis onafdwingbaar maken, niet zouden wegnemen.

(780)

Zelfs indien de toezegging van Zhongji om slechts vijf PCN’s uit te voeren het risico op kruiscompensatie zou verminderen, maar niet zou wegnemen, zou de handhaving uiterst onpraktisch zijn. De douaneautoriteiten zouden niet op basis van slechts een fysieke inspectie, zonder specifieke meetinstrumenten, kunnen vaststellen of het ingevoerde product overeenkomt met hetgeen wordt aangegeven.

(781)

Om dezelfde reden zou het uiterst moeilijk zijn om de verbintenis van Zhongji om geen andere producten dan het onderzochte product aan dezelfde afnemers in de EU te verkopen, te handhaven. Bovendien voeren met Zhongji verbonden ondernemingen andere aluminiumproducten naar de EU uit waarop ook antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, en zijn er maatregelen van kracht op aluminiumproducten die onder dezelfde GN-code als het onderzochte product zijn ingedeeld (116). Ten slotte is het betrokken product zelf ook onderworpen aan antidumpingmaatregelen in de afzonderlijke antidumpingzaak en is een door dezelfde onderneming in die zaak aangeboden verbintenis reeds afgewezen.

(782)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek een brief gestuurd waarin zij de redenen voor de afwijzing van het verbintenisaanbod uiteenzette.

(783)

De indiener van het verzoek heeft daarover opmerkingen ingediend. Deze opmerkingen zijn in het dossier ter beschikking gesteld van de belanghebbenden.

(784)

Zhongji herhaalde haar argumenten in de aangeboden verbintenis en voerde aan dat de in overweging 778 uiteengezette specifieke toezeggingen voldoende zouden zijn om de aangeboden verbintenis werkbaar te maken. Zhongji was evenmin van mening dat het moeilijk zou zijn om verschillende productsoorten door middel van een fysieke inspectie van elkaar te onderscheiden of dat het door haar voorgestelde prijsaanpassingsmechanisme complex zou zijn.

(785)

De Commissie is het daar niet mee eens. Zoals uiteengezet in de overwegingen 779 tot en met 781 zouden de voorgestelde specifieke toezeggingen de fundamentele elementen die de aangeboden verbintenis onafdwingbaar maken, niet wegnemen.

(786)

Daarom achtte de Commissie de aangeboden verbintenis niet afdwingbaar en dus onuitvoerbaar in de zin van artikel 13 van de basisverordening en wees zij het aanbod derhalve af.

8.   DEFINITIEVE COMPENSERENDE MAATREGELEN

(787)

Gezien de conclusies inzake subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie en overeenkomstig artikel 15 van de basisverordening, moet er een definitief compenserend recht worden ingesteld.

8.1.   Hoogte van de definitieve compenserende maatregelen

(788)

Artikel 15, lid 1, derde alinea, van de basisverordening bepaalt dat het definitieve compenserend recht niet hoger mag zijn dan de vastgestelde, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies.

(789)

In artikel 15, lid 1, vierde alinea, staat: “Wanneer de Commissie op basis van al deze voorgelegde informatie duidelijk kan besluiten dat het niet in het belang van de Unie is om overeenkomstig de derde alinea de omvang van de maatregelen te bepalen, is het compenserend recht lager indien dit lagere bedrag voldoende is om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen”.

(790)

Aangezien dergelijke informatie niet is ingediend bij de Commissie, wordt de hoogte van de compenserende maatregelen bepaald onder verwijzing naar artikel 15, lid 1, derde alinea.

(791)

Gelet op het voorgaande moeten de definitieve compenserende rechten, uitgedrukt als cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt worden vastgesteld:

Onderneming

Definitief compenserend recht

Daching Group, met inbegrip van Xiamen Xiashun Aluminium Foil Co., Ltd.

10,1  %

Nanshan Group, met inbegrip van Yantai Donghai Aluminum Foil Co., Ltd.

18,2  %

Wanshun Group, met inbegrip van Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., Ltd.

8,6  %

Andere medewerkende ondernemingen, opgenomen in bijlage

12,3  %

Alle andere ondernemingen

18,2  %

(792)

Het antisubsidieonderzoek werd parallel uitgevoerd met een afzonderlijk antidumpingonderzoek naar hetzelfde betrokken product van oorsprong uit de VRC, waarin de Commissie antidumpingmaatregelen heeft ingesteld die beperkt zijn tot de schademarge. De Commissie heeft ervoor gezorgd dat de instelling van een cumulatief recht als afspiegeling van het subsidiëringsniveau en de totale dumpingmarge er overeenkomstig artikel 24, lid 1, en artikel 15, lid 2, van de basisverordening niet toe kan leiden dat de effecten van de subsidiëring tweemaal worden gecompenseerd (“dubbeltelling”).

(793)

In het afzondelijke antidumpingonderzoek werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie berekend aan de hand van niet-verstoorde kosten en winsten in een passend extern representatief land. Bijgevolg stelde de Commissie overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de basisverordening en om dubbeltelling te vermijden, eerst het definitieve compenserend recht vast op het niveau van het vastgestelde definitieve subsidiebedrag en vervolgens het resterende definitieve antidumpingrecht, dat overeenkomt met de desbetreffende dumpingmarge verminderd met het bedrag van het compenserend recht, tot maximaal de desbetreffende in het afzonderlijke antidumpingonderzoek vastgestelde schademarge. Aangezien de Commissie de vastgestelde dumpingmarge verminderde met het gehele vastgestelde subsidiebedrag in de VRC, was er geen sprake van dubbeltelling in de zin van artikel 24, lid 1, van de basisverordening. Wanneer de dumpingmarge minus het subsidiebedrag een resultaat gaf dat hoger was dan de schademarge, heeft de Commissie het antidumpingrecht vastgesteld op het niveau van de schademarge. Wanneer de dumpingmarge minus het subsidiebedrag een resultaat gaf dat lager was dan de schademarge, heeft de Commissie het antidumpingrecht vastgesteld op het niveau van het lagere bedrag.

(794)

Gezien de hoge mate van medewerking van de Chinese producenten-exporteurs, was de Commissie van oordeel dat het niveau van het hoogste recht dat voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen geldt, representatief zou zijn voor “alle andere ondernemingen”. Het recht voor “alle andere ondernemingen” is van toepassing op de ondernemingen die niet aan het onderhavige onderzoek hebben meegewerkt.

(795)

Zoals vermeld in overweging 594, werd de totale subsidie voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen, berekend op basis van het totale gewogen gemiddelde bedrag van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld, dat is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs, met uitzondering van verwaarloosbare bedragen en van het bedrag aan subsidies dat is vastgesteld voor goederen die onder artikel 28, lid 1, van de basisverordening vallen. De Commissie heeft bevindingen die ten dele op de beschikbare gegevens waren gebaseerd, voor de vaststelling van die bedragen echter niet buiten beschouwing gelaten. De Commissie oordeelde immers dat de beschikbare gegevens die in die gevallen zijn gebruikt, de informatie die nodig is om het subsidiebedrag op billijke wijze te bepalen, niet ingrijpend beïnvloedden, zodat exporteurs die niet zijn verzocht mee te werken aan het onderzoek, door die aanpak niet worden geschaad.

(796)

Op grond van het bovenstaande worden de in te stellen rechten als volgt vastgesteld:

Onderneming

Hoogte van de subsidie

Dumpingmarge

Schademarge

Compenserend recht

Antidumpingrecht

Wanshun Group, met inbegrip van Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., Ltd.

8,6  %

81,5  %

28,5  %

8,6  %

28,5  %

Daching Group, met inbegrip van Xiamen Xiashun Aluminium Foil Co., Ltd.

10,1  %

16,1  %

15,4  %

10,1  %

6,0  %

Nanshan Group, met inbegrip van Yantai Donghai Aluminum Foil Co., Ltd.

18,2  %

98,5  %

24,6  %

18,2  %

24,6  %

Andere ondernemingen die in het antidumping- en het antisubsidieonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage I

12,3  %

69,5  %

23,6  %

12,3  %

23,6  %

Andere ondernemingen die in het antidumpingonderzoek, maar niet in het antisubsidieonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage II

18,2  %

69,5  %

23,6  %

18,2  %

23,6  %

Alle andere ondernemingen

18,2  %

98,5  %

28,5  %

18,2  %

28,5  %

(797)

Het bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele compenserend recht is gebaseerd op de bevindingen van het onderhavige onderzoek. Het weerspiegelt daarom de situatie die bij het onderzoek ten aanzien van de betrokken onderneming werd vastgesteld. In tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen”, geldt dit recht dus uitsluitend voor de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die door de genoemde onderneming werden vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor “alle andere ondernemingen”.

(798)

Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om verdere toepassing van deze individuele rechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie. Dit verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, wordt een verordening tot wijziging vastgesteld waarbij de vroegere naam wordt vervangen door de nieuwe naam en wordt dit bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(799)

Om het risico van ontwijking als gevolg van het verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele compenserende rechten te garanderen. De ondernemingen met individuele compenserende rechten moeten aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur overleggen. Deze factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 4, van deze verordening vastgestelde vereisten. Ingevoerde producten die niet vergezeld gaan van een dergelijke factuur, worden onderworpen aan het compenserend recht dat op “alle andere ondernemingen” van toepassing is.

(800)

Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over deze factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele compenserende rechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en moeten zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte te controleren en te waarborgen dat het lagere recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving.

(801)

Indien de uitvoer door een van de ondernemingen waarvoor een lager individueel recht geldt, na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 23, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar ontwijking van maatregelen worden geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is een individueel recht of individuele rechten in te trekken en in plaats daarvan een voor het gehele land geldend recht in te stellen.

(802)

Om een goede toepassing van het compenserend recht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde recht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor de producenten die het betrokken product in het onderzoektijdvak niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

(803)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden zowel Xiamen Xiashun als Gascogne aan dat het algemene informatiedocument niet zou aantonen hoe de Commissie dubbeltelling zoals bepaald in de basisverordening zou vermijden. Xiamen Xiashun verwees naar de SGV-verordening van de Commissie, waarin het definitieve compenserende recht werd vastgesteld op het niveau van het vastgestelde definitieve subsidiebedrag, terwijl het definitieve antidumpingrecht werd vastgesteld op het niveau van de definitieve dumpingmarge verminderd met het definitieve compenserende recht wanneer de desbetreffende dumpingmarge, verminderd met het compenserende recht, lager is dan de schademarge. Xiamen Xiashun heeft de Commissie verzocht bekend te maken welke methode zij zal toepassen voor de berekening van de gecombineerde rechten.

(804)

Zoals Xiamen Xiashun heeft erkend, wordt in overweging 555 van het algemene informatiedocument bepaald dat, indien antidumpingrechten worden ingesteld, de Commissie ervoor zou zorgen dat de instelling van een cumulatief recht dat de hoogte van de subsidiëring en de volledige dumpingmarge weerspiegelt, niet zou leiden tot een dubbele compensatie van de gevolgen van subsidiëring (“dubbeltelling”). Zoals beschreven in overweging 793 heeft de Commissie dezelfde aanpak gevolgd als die waarnaar Xiamen Xiashun verwees uit de zaak-SGV. Dit is de gebruikelijke praktijk van de Commissie in het geval van antisubsidie- en antidumpingonderzoeken met betrekking tot hetzelfde product. Ten tijde van de mededeling van de definitieve bevindingen in de onderhavige zaak zijn in de antidumpingprocedure nog geen definitieve rechten ingesteld. De Commissie kon dus geen opmerkingen maken over de correctie van ingestelde rechten, aangezien er op dat moment geen formeel geldende rechten bestonden. Xiamen Xiashun en Gascogne hadden echter alle mogelijkheden om opmerkingen te maken over het vermijden van dubbeltelling in reactie op de mededeling van de definitieve bevindingen. De partijen hebben hoe dan ook de mogelijkheid om in dit stadium opmerkingen te maken over mogelijke dubbeltelling. De Commissie heeft het argument voor een aanvullende mededeling van feiten en overwegingen derhalve verworpen.

(805)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen verzochten het consortium van importeurs en Nanshan de Commissie om de regel van het laagste recht van artikel 15, lid 1, van de basisverordening toe te passen en de gecombineerde antidumping- en compenserende rechten te beperken tot het niveau van de schademarge, waarbij zij opmerkten dat het dossier voldoende informatie bevatte waaruit blijkt dat de instelling van compenserende rechten bovenop de antidumpingrechten de ACF-markt van de Unie zou verstoren.

(806)

De achtergrond voor de toepassing van de regel van artikel 15, lid 1, vierde alinea, van de basisverordening in antisubsidieprocedures wordt met name uiteengezet in overweging 10 van Verordening 2018/825 (117), waarin staat dat “[t]ot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies die door derde landen worden verleend, […] zeer handelsverstorend [zijn]” en dat het daarom “in het algemeen niet langer mogelijk [is] de regel van het laagste recht toe te passen”. De standaardregel in procedures inzake compenserende rechten is dat de regel van het laagste recht niet van toepassing is, tenzij er bewijs is dat de toepassing ervan duidelijk in het belang van de Unie is. De bewijsstandaard om tot deze conclusie te komen is substantieel en moet specifiek en positief aantonen dat het in het belang van de Unie is een lager recht toe te passen dan het vastgestelde subsidiebedrag.

(807)

In de onderhavige zaak heeft de Commissie alle argumenten van de partijen met betrekking tot het belang van de Unie behandeld, met inbegrip van de argumenten die in punt 6 hierboven zijn aangevoerd door het consortium van importeurs en Nanshan. De Commissie heeft geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is definitieve compenserende maatregelen in te stellen waarbij het recht wordt vastgesteld op het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies. Het consortium van importeurs en Nanshan hebben geen positief en specifiek bewijsmateriaal verstrekt op basis waarvan de Commissie kan concluderen dat het duidelijk niet in het belang van de Unie is om het recht op een dergelijk niveau vast te stellen, maar dat het in plaats daarvan op het laagste niveau, met de schademarge als maximum, moet worden vastgesteld. Derhalve is niet voldaan aan de bewijsvereisten van artikel 15, lid 1, vierde alinea, en werd het argument van deze partijen afgewezen.

9.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(808)

De Commissie heeft de belanghebbenden op 3 november 2021 in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van een definitief compenserend recht op ACF van oorsprong uit de VRC aan te bevelen. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen in te dienen over de juistheid van de berekeningen die specifiek aan hen zijn meegedeeld.

(809)

Negen partijen hebben opmerkingen ingediend over de mededeling van feiten en overwegingen. Daarnaast hadden verschillende belanghebbenden de wens geuit om de in het kader van de afzonderlijke antidumpingprocedure ingediende opmerkingen ook in dit antisubsidieonderzoek op te nemen. Op verzoek werden hoorzittingen gehouden met het consortium van importeurs, Nanshan Group en Wanshun Group. De opmerkingen van de belanghebbenden werden naar behoren onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

10.   SLOTBEPALINGEN

(810)

Indien een bedrag moet worden terugbetaald naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt ingevolge artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (118) als rentevoet de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

(811)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 788 tot en met 793 heeft de Commissie, om dubbeltelling te voorkomen, een deel van het subsidiebedrag van de dumpingmarge afgetrokken. Derhalve geldt dat indien de definitieve compenserende rechten worden gewijzigd of opgeheven, de hoogte van de antidumpingrechten automatisch in gelijke mate moeten worden verhoogd, om rekening te houden met de werkelijke mate van dubbeltelling ten gevolge van deze wijziging of opheffing. Deze wijziging van de antidumpingrechten moet plaatsvinden met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening.

(812)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (119),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op aluminium converter foil met een dikte van minder dan 0,021 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een gewicht van meer dan 10 kg, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 (Taric-codes 7607111960 en 7607111991), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De volgende producten blijven buiten beschouwing:

aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm en een gewicht van meer dan 10 kg;

aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik met een dikte van niet minder dan 0,007 mm en minder dan 0,008 mm, ongeacht de breedte van de rollen, al dan niet gegloeid;

aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, op rollen met een breedte van meer dan 650 mm, al dan niet gegloeid;

aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik met een dikte van meer dan 0,018 mm en minder dan 0,021 mm, ongeacht de breedte van de rollen, al dan niet gegloeid.

3.   Het definitieve compenserende recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, is als volgt:

Onderneming

Definitief compenserend recht

Aanvullende Taric-code

Xiamen Xiashun Aluminium Foil Co., Ltd

10,1  %

C687

Yantai Donghai Aluminum Foil Co., Ltd

18,2  %

C688

Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., Ltd

8,6  %

C686

Andere medewerkende ondernemingen die in zowel het antisubsidie- als het antidumpingonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage I

12,3  %

Zie bijlage I

Andere ondernemingen die in het antidumpingonderzoek, maar niet in het antisubsidieonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage II

18,2  %

Zie bijlage II

Alle andere ondernemingen

18,2  %

C999

4.   De individuele compenserende rechten voor de in lid 3 vermelde ondernemingen worden uitsluitend toegepast indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die als volgt luidt: “Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is”. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

6.   Indien het compenserend recht voor bepaalde producenten-exporteurs in mindering is gebracht op het antidumpingrecht, leiden verzoeken om terugbetaling uit hoofde van artikel 21 van Verordening (EU) 2016/1037 ook tot een beoordeling van de dumpingmarge die gedurende het onderzoektijdvak voor de terugbetaling op die producent-exporteur van toepassing is.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2170 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 3, wordt vervangen door:

“3.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, zijn als volgt:

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Xiamen Xiashun Aluminium Foil Co., Ltd

6,0  %

C687

Yantai Donghai Aluminum Foil Co., Ltd

24,6  %

C688

Jiangsu Zhongji Lamination Materials Co., Ltd

28,5  %

C686

Andere medewerkende ondernemingen die in zowel het antisubsidie- als het antidumpingonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage I

23,6  %

Zie bijlage I

Andere ondernemingen die in het antidumpingonderzoek, maar niet in het antisubsidieonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage II

23,6  %

Zie bijlage II

Alle andere ondernemingen

28,5  %

C999”

2)

In artikel 1 wordt het volgende lid 6 toegevoegd:

“6.   In het geval van wijziging of opheffing van de bij artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2170 van de Commissie ingestelde definitieve compenserende rechten worden de in lid 2 of in de bijlagen I en II vermelde rechten in gelijke mate verhoogd tot maximaal de geconstateerde werkelijke dumpingmarge of de geconstateerde schademarge, zoals passend per onderneming en vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.”.

3)

In artikel 1 wordt het volgende lid 7 toegevoegd:

“7.   Indien het compenserend recht voor bepaalde producenten-exporteurs in mindering is gebracht op het antidumpingrecht, leiden verzoeken om terugbetaling uit hoofde van artikel 21 van Verordening (EU) 2016/1037 ook tot een beoordeling van de dumpingmarge die gedurende het onderzoektijdvak voor de terugbetaling op die producent-exporteur van toepassing is.”.

4)

De bijlage wordt vervangen door de bijlagen I en II.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(2)  PB C 419 van 4.12.2020, blz. 32.

(3)  De term “Chinese overheid” wordt in deze verordening in brede zin gebruikt en omvat de Staatsraad alsmede alle ministeries, departementen, agentschappen en instanties op centraal, regionaal of lokaal niveau.

(4)  PB C 352 I van 22.10.2020, blz. 1.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/969 van de Commissie van 8 juni 2017 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 146 van 9.6.2017, blz. 17) (“zaak-WPP”); Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1690 van de Commissie van 9 november 2018 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1579 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/163 (PB L 283 van 12.11.2018, blz. 1) (“bandenzaak”), en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/72 van de Commissie van 17 januari 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op elektrische fietsen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 16 van 18.1.2019, blz. 5) (“zaak e-bikes”), Uitvoeringsverordening (EU) 2020/776 van de Commissie van 12 juni 2020 tot instelling van definitieve compenserende rechten op bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/492 van de Commissie tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte (PB L 189 van 15.6.2020, blz. 33) (“zaak-SGV”).

(6)  Zie panelrapport, United States — Countervailing Duty Measures on Certain Products from China, WT/DS437/R, goedgekeurd op 16 januari 2015, punt 7.152.

(7)  http://www.gov.cn/xinwen/2019-11/06/5449193/files/26c9d25f713f4ed5b8dc51ae40ef37af.pdf

(8)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the purposes of Trade Defence Investigations” (“Verstoringen van betekenis in de economie van de Volksrepubliek China met het oog op handelsbeschermingsonderzoeken”), 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2 (“het rapport over China”).

(9)  Zie de in voetnoot 5 aangehaalde zaken.

(10)  Beschikbaar op https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2501

(11)  Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID 19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (2020/C 86/06) (PB C 86 van 16.3.2020, blz. 6).

(12)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the Purposes of Trade Defence Investigation” (“Verstoringen van betekenis in de economie van de Volksrepubliek China met het oog op handelsbeschermingsonderzoeken”), 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2 (het “verslag”) — hoofdstuk 4, blz. 41-42, 83.

(13)  Verslag — hoofdstuk 2, blz. 17.

(14)  De routekaart Made in China 2025 — hoofdstuk 9.

(15)  Zie het tiende vijfjarenplan, blz. 11.

(16)  Zie het elfde vijfjarenplan, blz. 16.

(17)  Zie het twaalfde vijfjarenplan, blz. 10.

(18)  Zie het dertiende vijfjarenplan, blz. 1.

(19)  Zie het besluit van de Staatsraad inzake de afkondiging van de tussentijdse bepalingen inzake de bevordering van de aanpassing van de industriële structuur van 2 december 2005, hoofdstuk III, artikelen 12, 13, 14 en 17.

(20)  Zie de Catalogus van directory’s over de aanpassing van de industriële structuur (versie van 2005), VIII.7.

(21)  Zie het ontwikkelingsplan voor de non-ferrometaalsector (2016-2020), blz. 1 en 34.

(22)  Zie Mededeling van richtsnoeren voor een snellere aanpassing van de structuur van de aluminiumindustrie, blz. 1.

(23)  Zie Mededeling van richtsnoeren voor een snellere aanpassing van de structuur van de aluminiumindustrie, blz. 4.

(24)  Zie Exportcatalogus van hoogtechnologische en met nieuwe technologie vervaardigde producten (2006).

(25)  Zie US-China Economic and Security Review Commission: The 13th Five-Year Plan, blz. 12.

(26)  https://www.ndrc.gov.cn/fzggw/jgsj/gjss/sjdt/201806/t20180612_1154987.html?code=&state=123, laatst geraadpleegd op 21 september 2021.

(27)  https://www.cae.cn/cae/html/files/2015-10/29/20151029105822561730637.pdf, laatst geraadpleegd op 28 juni 2021.

(28)  Mededeling van de Staatsraad over de afkondiging van het plan “Made in China (2025)”, sector 9: nieuwe materialen.

(29)  https://www.ndrc.gov.cn/xxgk/zcfb/gg/201702/t20170204_961174.html?code=&state=123, laatst geraadpleegd op 21 september 2021.

(30)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).

(31)  WT/DS379/AB/R (US — Anti-dumping and Countervailing Duties on Certain Products from China), verslag van de Beroepsinstantie van 11 maart 2011, DS 379, punt 318. Zie ook WT/DS436/AB/R (US — Carbon Steel (India)), verslag van de Beroepsinstantie van 8 december 2014, punten 4.9, 4.10 en 4.17-4.20, en WT/DS437/AB/R (United States — Countervailing Duty Measures on Certain Products from China), verslag van de Beroepsinstantie van 18 december 2014, punt 4.92.

(32)  Besluit van de Staatsraad van de Volksrepubliek China (nr. 283).

(33)  https://www.reuters.com/article/us-china-banks-party-idUSKBN1JN0XN, laatst geraadpleegd op 13 augustus 2021.

(34)  Officieel beleidsdocument van de China Banking and Insurance Regulatory Commission (“CBIRC”) van 28 augustus 2020: Three-year action plan for improving corporate governance of the banking and insurance sectors (2020-2022). http://www.cbirc.gov.cn/cn/view/pages/ItemDetail.html?docId=925393&itemId=928 (laatst geraadpleegd op 3 april 2021)

(35)  China Banking and Insurance Regulatory Commission (cbirc.gov.cn), laatst geraadpleegd op 21 oktober 2021.

(36)  Volgens de Uitvoeringsmaatregelen van de CBIRC inzake administratieve vergunningen voor commerciële banken met Chinees kapitaal (verordening van de CBIRC [2017] nr. 1), de Uitvoeringsmaatregelen van de CBIRC inzake administratieve vergunningen voor banken met buitenlands kapitaal (verordening van de CBIRC [2015] nr. 4) en de Administratieve maatregelen inzake de beroepsbekwaamheid van leden van de directie en het hoger management van financiële instellingen in de banksector (CBIRC [2013] nr. 3).

(37)  Artikel 13 van de mededeling over de toezichtvoorschriften inzake het gedrag van grote aandeelhouders van bank- en verzekeringsinstellingen (CBIRC, [2021] nr. 43).

(38)  Zie de Mededeling van de CBIRC over de methode voor de beoordeling van de prestaties van handelsbanken, gepubliceerd op 15 december 2020. http://jrs.mof.gov.cn/ gongzuotongzhi/202101/t20210104_3638904.htm (laatst geraadpleegd op 12 april 2021)

(39)  http://www.pbc.gov.cn/zhengcehuobisi/125207/125213/125440/3876551/de24575c/index2.html, laatst geraadpleegd op 3 augustus 2021.

(40)  Zie http://english.eximbank.gov.cn/Profile/AboutTB/Introduction/, laatst geraadpleegd op 30 november 2021.

(41)  Zie http://english.eximbank.gov.cn/Profile/Organization/BoardOD/#heightXwyL, laatst geraadpleegd op 30 november 2021.

(42)  Zie http://english.eximbank.gov.cn/Profile/Organization/BoardOS/#heightXwyL, laatst geraadpleegd op 30 november 2021, waarin ook wordt bevestigd dat de raad van toezicht rechtstreeks rapporteert aan de Staatsraad.

(43)  Zie http://english.eximbank.gov.cn/Profile/Organization/ExecutiveM/#heightXwyL, laatst geraadpleegd op 30 november 2021.

(44)  Zie de in voetnoot 5 aangehaalde zaken.

(45)  Zie de in voetnoot 5 aangehaalde zaken.

(46)  WT/DS/296 (DS296 United States — Countervailing duty investigation on Dynamic Random Access Memory (DRAMS) from Korea), verslag van de Beroepsinstantie van 21 februari 2005, punt 116.

(47)  Verslag van de Beroepsinstantie, DS 296, punt 116.

(48)  Verslag van de Beroepsinstantie, DS 296, punt 115.

(49)  Verslag van de Beroepsinstantie, DS 296, punt 114, in overeenstemming met het panelverslag ter zake (DS 194, punt 8.31).

(50)  Verslag van de Beroepsinstantie, DS 296, punt 115.

(51)  http://www.pbc.gov.cn/zhengcehuobisi/125207/125213/125440/3876551/de24575c/index2.html, laatst geraadpleegd op 3 augustus 2021.

(52)  Zie IMF Working Paper “Resolving China’s Corporate Debt Problem”, door Wojciech Maliszewski, Serkan Arslanalp, John Caparusso, José Garrido, Si Guo, Joong Shik Kang, W. Raphael Lam, T. Daniel Law, Wei Liao, Nadia Rendak, Philippe Wingender, Jiangyan, oktober 2016, WP/16/203.

(53)  Livingston, M. Poon, W.P.H. en Zhou, L. (2017). Are Chinese Credit Ratings Relevant? A Study of the Chinese Bond Market and Credit Rating Industry, in: Journal of Banking & Finance, blz. 24.

(54)  China bond market insight 2021, https://assets.bbhub.io/professional/sites/10/China-bond-market-booklet.pdf, laatst geraadpleegd op 8 augustus 2021.

(55)  China bond market insight 2021, voetnoot 59, blz. 31.

(56)  Price, A.H., Brightbill T.C., DeFrancesco R.E., Claeys, S.J., Teslik, A. and Neelakantan, U. (2017). China’s broken promises: why it is not a market-economy, Wiley Rein LLP, blz. 68.

(57)  Lin, L.W. en Milhaupt, C.J. (2016). Bonded to the State: A network Perspective on China’s Corporate Debt Market, Columbia Law and Economics Working Paper nr. 543, blz. 20; Livingstone, ibid., blz. 9

(58)  Zie de Voorlopige maatregelen voor het beheer van het kredietratingbedrijf betreffende de effectenmarkt, zoals bekendgemaakt door de China Securities Regulatory Commission, Verordening van de China Securities Regulatory Commission [2007] nr. 50 van 24 augustus 2007; Mededeling van de People’s Bank of China inzake de kwalificatie van China Cheng Xin Securities Rating Co., Ltd en andere instellingen van het kredietratingbedrijf betreffende bedrijfsobligaties, Yinfa [1997] nr. 547 van 16 december 1997, en Aankondiging nr. 14 [2018] van de People’s Bank of China en de China Securities Regulatory Commission over aangelegenheden betreffende het verrichten van obligatieratingdiensten door kredietratingbureaus op de interbancaire obligatiemarkt en de obligatiemarkt gerelateerd aan de effectenbeurs.

(59)  PBOC-werkdocument nr. 2017/5 van 25 mei 2017, blz. 28.

(60)  Working_Paper (pbc.gov.cn) (laatst geraadpleegd op 28 november 2021).

(61)  Artikel X, punt II, van de richtsnoeren van de CBRC inzake risicogebaseerde classificatie van leningen.

(62)  Zie de zaak-WPP (overwegingen 152 tot en met 244), de bandenzaak (overweging 236) en de zaak-SGV (overweging 300), aangehaald in voetnoot 5.

(63)  Zie de zaak-WPP (overwegingen 152 tot en met 244), de bandenzaak (overweging 236) en de zaak-SGV (overweging 300), aangehaald in voetnoot 5.

(64)  Zie de zaak-WPP (overwegingen 152 tot en met 244), de bandenzaak (overweging 236) en de zaak-SGV (overweging 300), aangehaald in voetnoot 5.

(65)  Zie overweging 177.

(66)  In het geval van leningen met een vaste rente. Voor leningen met variabele rente werd de benchmarkrentevoet van de PBOC tijdens het OT genomen.

(67)  WPP-zaak en bandenzaak, overwegingen 175 tot en met 187 in de WPP-zaak en overweging 256 in de bandenzaak.

(68)  De onderneming zet haar activiteiten voorlopig voort.

(69)  “Promoting LPR Reform Orderly”, gepubliceerd door de Monetary Policy Analysis Group van de People’s Bank of China, 15 september 2020, http://www.pbc.gov.cn/en/3688110/3688172/4048269/4094018/2020091518070233600.pdf, laatst geraadpleegd op 30 november 2021.

(70)  Zie https://www.barclays.co.uk/current-accounts/bank-account/overdrafts/overdraft-charges/, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021, fees for executive overdrafts — “overdrafts over £15,000 have a set-up fee of 1.5 % of the arranged overdraft limit, and a renewal fee of 1.5 %” (“provisies voor zakelijke voorschotten in rekening-courant — voorschotten in rekening-courant van meer dan 15 000 GBP kennen een aanvangsprovisie van 1,5 % van de overeengekomen voorschotlimiet en een verlengingsprovisie van 1,5 %”).

(71)  Zie de zaak-SGV, aangehaald in voetnoot 5 (overwegingen 354 en 355).

(72)  Algemeen informatiedocument, voetnoot 55.

(73)  Algemeen informatiedocument, voetnoot 55.

(74)  Zie de website van de People’s Bank of China:

https://www.boc.cn/en/cbservice/cncb6/cb61/200811/t20081112_1324239.html, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(75)  Ibid.

(76)  Zie de website van DBS Bank: https://www.dbs.com.cn/corporate/financing/working-capital/bank-acceptance-draft-bad-issuance, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(77)  Voor een meer specifieke beschrijving van de wijze waarop bankaccepten in het algemeen worden gebruikt, zie de in voetnoot 5 genoemde zaak-SGV, overwegingen 359 tot en met 370.

(78)  Zie de zaak-SGV aangehaald in voetnoot 5, overweging 385.

(79)  Zie de zaak e-bikes, overweging 316, en de zaak-SGV, overweging 407, beide aangehaald in voetnoot 5.

(80)  Zie de zaak-SGV aangehaald in voetnoot 5, overweging 399.

(81)  Laatst gewijzigd op 28 december 2019 bij presidentieel decreet nr. 37, dat op 1 maart 2020 is getreden.

(82)  Laatst gewijzigd op 14 februari 2020 ingevolge het besluit inzake de herziening van de “Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen” van de China Securities Regulatory Commission, dat op 14 februari 2020 in werking is getreden.

(83)  Vervangen door Administratieve maatregelen inzake de Sponsordienst voor uitgiften en noteringen van effecten, decreet nr. 170 van de China Securities Regulatory Commission van 12 juni 2020, in werking getreden op 12 juni 2020.

(84)  Zie China bond market insight 2021, voetnoot 59, blz. 33.

(85)  Zie China bond market insight 2021, voetnoot 59, blz. 33.

(86)  Aangezien er geen specifieke gegevens over converteerbare bedrijfsobligaties openbaar beschikbaar waren, heeft de Commissie de beschikbare gegevens voor bedrijfsobligaties gebruikt, die ook converteerbare bedrijfsobligaties moeten omvatten.

(87)  Zie overweging 177.

(88)  OESO-rapport “Chinese export credit policies and programmes”, blz. 7, punt 32, beschikbaar op https://www.oecd.org/officialdocuments/publicdisplaydocumentpdf/?cote=TAD/ECG(2015)3&doclanguage=en, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(89)  Zie de website van Sinosure, Company profile, Supporting “Made in China”, https://www.sinosure.com.cn/en/Resbonsiblity/smic/index.shtml, laatst geraadpleegd op 17 augustus 2021.

(90)  Zie de bandenzaak aangehaald in voetnoot 5, overweging 429.

(91)  https://www.sinosure.com.cn/en/Sinosure/Profile/index.shtml, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(92)  Exportcatalogus van hoogtechnologische producten uit de VRC, nr. 417.

(93)  http://www.mofcom.gov.cn/aarticle/b/g/200411/20041100300040.html, laatst geraadpleegd op 12 augustus 2021.

(94)  Jaarverslag 2019 van Sinosure, blz. 11, https://www.sinosure.com.cn/images/xwzx/ndbd/2020/08/27/38BBA5826A689D7D5B1DAE8BB66FACF8.pdf, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2019.

(95)  Ibid., blz. 38.

(96)  PB C 394 van 17.12.1998, blz. 6.

(97)  Zoals Uitvoeringsverordening (EU) 452/2011 van de Raad (PB L 128 van 14.5.2011, blz. 18) (gestreken fijn papier), Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2013/215 van de Raad (PB L 73 van 11.3.2013, blz. 16) (organisch bekleed staal (“OBS”)), Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 van de Commissie (PB L 56 van 3.3.2017, blz. 1) (zonnepanelen), Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1379/2014 van de Commissie (PB L 367 van 23.12.2014, blz. 22) (glasvezelfilamenten) en Uitvoeringsbesluit 2014/918 van de Commissie (PB L 360 van 16.12.2014, blz. 65) (stapelvezels van polyester).

(98)  http://www.npc.gov.cn/zgrdw/englishnpc/Law/2009-02/20/content_1471133.htm

(99)  Uitvoeringsverordeningen van de wet op de vennootschapsbelasting van de Volksrepubliek China (herzien in 2019) — verordening van de Staatsraad van de Volksrepubliek China nr. 714);

(100)  http://kj.quanzhou.gov.cn/wsbs/xgxz/201703/t20170322_431820.htm, laatst geraadpleegd op 17 augustus 2021.

(101)  Mededeling [2021] nr. 13 van het Ministerie van Financiën en de nationale belastingdienst inzake verdere verbeteringen van het beleid inzake de gewogen aftrek van uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling vóór belasting.

(102)  Zie de zaak-WPP, de bandenzaak en de zaak-SGV, aangehaald in voetnoot 5, respectievelijk de overwegingen 330, 521 en 560.

(103)  Zie punt 3.1.

(104)  Zie de zaak-SGV, de zaak-OBS en de zaak zonnepanelen.

(105)  Bevestigd door het Gerecht in het arrest van 11 september 2014, Gold East Paper en Gold Huacheng Paper/Raad, T-444/11 (ECLI:EU:T:2014:773).

(106)  Zie de zaak-SGV, de zaak-OBS en de zaak zonnepanelen.

(107)  https://idbpark.moeaidb.gov.tw/, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(108)  Jiangyin – Wikipedia

(109)  Xiamen – Wikipedia

(110)  Verschillende adviezen van het Centraal Comité van de Communistische Partij van China en de Staatsraad over verdere verdieping van de hervorming van het energiesysteem (Zhong Fa [2015] nr. 9), deel III (4).

(111)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/983 van de Commissie van 17 juni 2021 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op aluminium converter foil van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 216/142 van 18.6.2021, overweging 382).

(112)  Rapport van de Beroepsinstantie, VS — Softwood Lumber IV, punten 142-143.

(113)  Verslag van de Beroepsinstantie, United States — Anti-Dumping and Countervailing Measures on Large Residential Washers from Korea (WT/DS464/AB/R), 7 september 2016, punt 5.298.

(114)  Zie mutatis mutandis ook WT/DS294/AB/RW, US — Zeroing (artikel 21.5 DSU), verslag van de Beroepsinstantie van 14 mei 2009, punt 453.

(115)  Taric-codes 7607111960 en 7607111993 (tot 17 februari 2017 genummerd als 7607111995).

(116)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 van de Commissie van 17 december 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit Brazilië naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad.

(117)  PB L 143 van 7.6.2018, blz. 1.

(118)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(119)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/825 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 143 van 7.6.2018, blz. 1).


BIJLAGE I

Andere ondernemingen die in zowel het antisubsidie- als het antidumpingonderzoek medewerking hebben verleend

Land

Naam

Aanvullende Taric-code

Volksrepubliek China

Zhangjiagang Fineness Aluminum Foil Co., Ltd

C689

Volksrepubliek China

Kunshan Aluminium Co., Ltd

C690

Volksrepubliek China

Luoyang Wanji Aluminium Processing Co., Ltd

C692

Volksrepubliek China

Shanghai Sunho Aluminum Foil Co., Ltd

C693

Volksrepubliek China

Binzhou Hongbo Aluminium Foil Technology Co. Ltd

C694


BIJLAGE II

Andere ondernemingen die in het antidumpingonderzoek, maar niet in het antisubsidieonderzoek medewerking hebben verleend

Land

Naam

Aanvullende Taric-code

Volksrepubliek China

Suntown Technology Group Corporation Limited

C691


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/459


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2288 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2021

tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de aanvaardingsperiode van vaccinatiecertificaten die zijn afgegeven in het formaat van het digitale EU-covidcertificaat, met vermelding van de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (1), en met name artikel 5, leden 2 en 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/953 wordt een kader vastgesteld voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (hierna “digitaal EU-covidcertificaat” genoemd), teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer door de houders van dergelijke certificaten tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren. Voorts helpt de verordening de geleidelijke en gecoördineerde opheffing door de lidstaten te faciliteren van de ingestelde beperkingen van het vrije verkeer, in overeenstemming met het Unierecht, teneinde de verspreiding van SARS-CoV-2 in te dijken.

(2)

Het kader voor digitale EU-covidcertificaten, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/953, maakt de afgifte, grensoverschrijdende verificatie en aanvaarding van drie soorten COVID-19-certificaten mogelijk. Een daarvan is het vaccinatiecertificaat, d.w.z. een certificaat waarin wordt bevestigd dat de houder een vaccin tegen COVID-19 heeft ontvangen in de lidstaat die het certificaat afgeeft.

(3)

Krachtens Verordening (EU) 2021/953 moet elke lidstaat automatisch of op verzoek van de betrokkenen vaccinatiecertificaten afgeven aan personen aan wie een COVID-19-vaccin is toegediend. Wat de categorieën persoonsgegevens betreft, moet het vaccinatiecertificaat de identiteit van de houder, informatie over het COVID-19-vaccin en het aantal aan de houder toegediende doses bevatten, alsmede metagegevens van het certificaat, zoals de afgever van het certificaat of een unieke certificeringsidentificatiecode. De gegevens worden in het vaccinatiecertificaat opgenomen overeenkomstig de in punt 1 van de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde specifieke gegevensvelden.

(4)

Ten tijde van de vaststelling van Verordening (EU) 2021/953 waren er onvoldoende gegevens beschikbaar over de duur van de bescherming na de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks met een COVID-19-vaccin. Bijgevolg bevatten de gegevensvelden die overeenkomstig de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 in de vaccinatiecertificaten moeten worden opgenomen, geen gegevens over een aanvaardingsperiode, in tegenstelling tot de gegevensvelden die in de herstelcertificaten moeten worden opgenomen.

(5)

Op 4 oktober 2021 heeft het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik van het Europees Geneesmiddelenbureau geconcludeerd dat kan worden overwogen ten minste zes maanden na de tweede dosis boosterdoses Comirnaty toe te dienen aan personen van 18 jaar en ouder. Op 25 oktober 2021 heeft het Comité geconcludeerd dat een boosterdosis Spikevax in overweging kan worden genomen bij personen van 18 jaar en ouder ten minste zes maanden na de tweede dosis. Op 15 december 2021 heeft het Comité geconcludeerd dat een boosterdosis van het COVID-19-Janssen-vaccin kan worden overwogen ten minste twee maanden na de eerste dosis voor personen van 18 jaar en ouder, en dat het COVID-19-Janssen-vaccin ook kan worden toegediend na twee doses Comirnaty of Spikevax.

(6)

In dit verband publiceerde het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding op 24 november 2021 een snelle risicobeoordeling van de huidige epidemiologische situatie inzake SARS-CoV-2, prognoses voor het eindejaarsseizoen en responsstrategieën in de EU/EER (2), waarin het constateerde dat nieuwe gegevens wijzen op een aanzienlijke toename van de bescherming op korte termijn tegen besmetting en ernstige ziekte na een boosterdosis in alle leeftijdsgroepen. Volgens het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding moeten de lidstaten van de Unie en de EER-landen dringend overwegen een boosterdosis voor personen van 40 jaar en ouder in te voeren, specifiek gericht op de meest kwetsbare en oudere personen. Daarnaast kunnen zij ook overwegen om met het oog op betere bescherming tegen besmetting vanwege de afnemende immuniteit, ten minste zes maanden na de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks aan alle volwassen personen van 18 jaar en ouder een boosterdosis toe te dienen, waardoor de overdracht van het virus in de bevolking kan worden verminderd en extra ziekenhuisopnamen en sterfgevallen kunnen worden voorkomen.

(7)

In zijn snelle risicobeoordeling van 15 december 2021 (3) heeft het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding opgemerkt dat volgens de momenteel beschikbare gegevens de boosterdoses de bescherming tegen ernstige gevolgen van de zorgwekkende deltavariant zullen verhogen, en uit voorlopige evaluaties blijkt ook dat boosterprikken de bescherming tegen de zorgwekkende omikronvariant kunnen verhogen, met een verwachte grotere impact op de bevolking als de boosterdosis binnen een korte tijdsspanne aan het merendeel van de volwassen bevolking wordt toegediend. Volgens het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding ondersteunen de momenteel beschikbare gegevens de veilige en doeltreffende toediening van een boosterdosis al drie maanden na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks.

(8)

In verband met de toediening van boosterdoses stellen steeds meer lidstaten regels vast voor de periode waarin vaccinatiecertificaten waaruit blijkt dat de primaire vaccinatiereeks is voltooid, worden aanvaard, rekening houdend met het feit dat de bescherming tegen besmetting met COVID-19 mettertijd lijkt af te nemen. Deze regels gelden ofwel alleen voor binnenlands gebruik, ofwel ook voor de aanvaarding van vaccinatiecertificaten om te reizen.

(9)

Unilaterale maatregelen op dit gebied dreigen voor aanzienlijke verstoringen te zorgen doordat burgers van de Unie en bedrijven te maken krijgen met velerlei uiteenlopende maatregelen. Bij gebrek aan een uniforme aanpak op het niveau van de Unie zouden burgers verplicht zijn de regels van elke lidstaat te controleren om te bepalen of hun vaccinatiecertificaten nog steeds worden aanvaard. Deze onzekerheid houdt ook het risico in dat het vertrouwen in het digitale EU-covidcertificaat en de naleving van de noodzakelijke volksgezondheidsmaatregelen worden ondermijnd. Bijzonder strenge regels in één lidstaat kunnen het voor burgers die vanuit een andere lidstaat reizen, onmogelijk maken gebruik te maken van de opheffing van de beperkingen voor gevaccineerde reizigers, aangezien zij mogelijk nog niet de noodzakelijke boosterdosis kunnen krijgen alvorens te reizen. Deze risico’s zijn bijzonder schadelijk nu de economie van de Unie als gevolg van het virus al aanzienlijke schade heeft geleden.

(10)

Om te vermijden dat uiteenlopende maatregelen worden genomen met een mogelijk verstorend effect, is het derhalve noodzakelijk om voor reisdoeleinden een standaard aanvaardingsperiode van 270 dagen vast te stellen voor vaccinatiecertificaten die na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks zijn afgegeven. Deze periode houdt rekening met de richtsnoeren van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding met betrekking tot de toediening van boosterdoses vanaf zes maanden na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks en voorziet in een extra periode van drie maanden om ervoor te zorgen dat de nationale vaccinatiecampagnes kunnen worden aangepast en dat de toegang van burgers tot een boosterprik kan worden verzekerd. Met het oog op een gecoördineerde aanpak zouden de lidstaten geen vaccinatiecertificaten mogen aanvaarden waaruit blijkt dat de primaire vaccinatiereeks is voltooid, indien meer dan 270 dagen zijn verstreken sinds de toediening van de daarin vermelde dosis. Tegelijkertijd, en met het oog op een gecoördineerde aanpak, mogen de lidstaten voor reizen niet voorzien in een aanvaardingsperiode van minder dan 270 dagen. Binnen deze standaard aanvaardingsperiode moeten vaccinatiecertificaten waaruit blijkt dat de primaire vaccinatiereeks is voltooid, door een lidstaat worden aanvaard, ook als die lidstaat reeds boosterdoses toedient.

(11)

De lidstaten zouden onmiddellijk alle nodige maatregelen moeten nemen om bevolkingsgroepen die over een eerder afgegeven vaccinatiecertificaat beschikken waarvan de geldigheid de uiterste termijn van de standaard aanvaardingsperiode nadert, toegang te bieden tot vaccinatie, met volledige inachtneming van de nationale besluiten over de prioritering van de verschillende bevolkingsgroepen bij de uitrol van vaccinatie in het licht van het nationale beleid en de epidemiologische situatie. De lidstaten moeten de burgers ook informeren over de standaard aanvaardingsperiode en over de noodzaak om boosterdoses te verkrijgen.

(12)

De standaard aanvaardingsperiode van 270 dagen moet gelden voor certificaten die na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks zijn afgegeven, of het nu gaat om een primaire vaccinatiecyclus met een in één dosis toe te dienen vaccin, een primaire vaccinatiecyclus met een in twee doses toe te dienen vaccin, of, overeenkomstig de vaccinatiestrategie van de lidstaat van vaccinatie, om een primaire behandeling van één dosis van een vaccin waarvan twee doses vereist zijn, na een eerdere besmetting met SARS-CoV-2. Deze periode moet van toepassing zijn op alle vaccinatiecertificaten, dat wil zeggen, ongeacht het daarin vermelde vaccin tegen COVID-19.

(13)

Zoals gemeld door het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding zijn follow-upgegevens over de toediening van de boosterdoses in de beschikbare onderzoeken gebaseerd op een korte periode en is verdere monitoring van de gegevens nodig om de duur van de immuniteit te bepalen tegen besmetting, een mild ziekteverloop en een ernstig ziekteverloop na de boosterdosis. Tot op heden zijn er geen studies waarin uitdrukkelijk wordt ingegaan op de doeltreffendheid van boosterprikken met betrekking tot de overdracht van SARS-CoV-2, zodat het vooralsnog niet mogelijk is een aanvaardingsperiode vast te stellen voor certificaten waarin de toediening van boosterdoses wordt aangegeven. De nieuwe gegevens over de doeltreffendheid van boosterprikken voor het herstellen van een hoge bescherming tegen besmetting geven echter aan dat boosterdoses waarschijnlijk ook een belangrijk effect hebben met betrekking tot het beperken van verdere overdracht. Er kan redelijkerwijs worden verwacht dat de bescherming na een boosterprik langer zal aanhouden dan die welke voortvloeit uit de primaire reeks. Daarom mag in dit stadium geen aanvaardingsperiode gelden voor certificaten waarin de toediening van een boosterdosis wordt vermeld, ongeacht of de boosterdosis is toegediend tijdens de aanvaardingsperiode van 270 dagen die van toepassing is op certificaten waaruit blijkt dat de primaire vaccinatiereeks is voltooid, dan wel of deze later is toegediend.

(14)

Bovendien mag geen aanvaardingsperiode worden vastgesteld voor aanvullende doses die worden toegediend om personen die na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks ontoereikende immuunrespons hebben, beter te beschermen. De noodzaak om een onderscheid te maken tussen dergelijke extra doses en boosterdoses zou het risico inhouden dat de gezondheidsstatus van dergelijke kwetsbare groepen onbedoeld wordt bekendgemaakt. Verwijzingen in deze verordening naar boosterdoses moeten daarom zo worden begrepen dat zij ook betrekking hebben op dergelijke aanvullende doses.

(15)

Het is noodzakelijk de aanpak met betrekking tot de aanvaardingsperiode te monitoren en regelmatig opnieuw te evalueren om te beoordelen of aanpassingen nodig kunnen zijn op basis van nieuw wetenschappelijk bewijs, onder meer met betrekking tot de aanvaardingsperiode voor certificaten waarin de toediening van een boosterdosis wordt aangegeven. Aangezien er momenteel geen aanbevelingen van het Europees Geneesmiddelenbureau zijn om boosterdoses toe te dienen aan personen jonger dan 18 jaar, moet bij deze herbeoordeling ook worden nagegaan of vrijstellingen van de standaard aanvaardingsperiode voor deze leeftijdsgroep gerechtvaardigd kunnen zijn.

(16)

De standaard aanvaardingsperiode mag niet als nieuw gegevensveld in het vaccinatiecertificaat worden opgenomen, maar moet worden toegepast op het niveau van verificatie, door de mobiele applicaties aan te passen die worden gebruikt om de digitale EU-covidcertificaten te verifiëren. Indien een relevant vaccinatiecertificaat met vermelding van een vaccinatiedatum die de aanvaardingsperiode van 270 dagen overschrijdt, aan de verificateur wordt voorgelegd, moet in de mobiele applicatie die voor verificatie wordt gebruikt, het certificaat als verlopen worden vermeld. De toepassing van de standaard aanvaardingsperiode op het verificatieniveau maakt het gemakkelijker om verdere ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk bewijs op te volgen dan wanneer in de certificaten een vastgestelde vervaldatum is opgenomen. Met het oog op de toepassing van de standaard aanvaardingsperiode op het verificatieniveau moet het gegevensveld over de datum van vaccinatie worden gewijzigd. Dit verdient de voorkeur boven het toevoegen van een nieuw gegevensveld specifiek voor de vervaldatum van een vaccinatiecertificaat. De toevoeging van een nieuw gegevensveld zou betekenen dat reeds afgegeven vaccinatiecertificaten opnieuw moeten worden afgegeven of dat technische systemen moeten worden opgezet die tegelijkertijd reeds afgegeven vaccinatiecertificaten zonder vervaldatum en nieuw afgegeven vaccinatiecertificaten met vervaldatum kunnen interpreteren. Met het oog op de uniforme toepassing ervan moet de standaard aanvaardingsperiode van vaccinatiecertificaten worden opgenomen in de applicaties voor verificatie van alle lidstaten.

(17)

Overeenkomstig artikel 3, lid 10, en artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953 moeten vaccinatiecertificaten die onder een op grond van deze bepalingen vastgestelde uitvoeringshandeling vallen, onder dezelfde voorwaarden worden aanvaard als de digitale EU-covidcertificaten. Dergelijke certificaten zouden bijgevolg niet mogen worden aanvaard indien zij de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks vermelden en indien meer dan 270 dagen zijn verstreken sinds de toediening van de daarin vermelde dosis.

(18)

Verordening (EU) 2021/953 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(19)

Overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) 2021/953 is, indien dit in geval van nieuw wetenschappelijk bewijs om dwingende redenen van urgentie vereist is, de in artikel 13 van die verordening vastgestelde urgentieprocedure van toepassing op overeenkomstig artikel 5, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

(20)

In het licht van de reeds duidelijk uiteenlopende reacties van de lidstaten op de nieuwe wetenschappelijke gegevens over de duur van de bescherming als gevolg van de voltooiing van de primaire reeks van een COVID-19-vaccin, vereisen dwingende redenen van urgentie het gebruik van de procedure van artikel 13 van Verordening (EU) 2021/953. Uitstel van onmiddellijke actie zou deze verschillen kunnen verergeren en zou schadelijk zijn voor het vertrouwen in het digitale EU-covidcertificaat. Bovendien zouden burgers te maken krijgen met een langere periode van unilaterale regels met betrekking tot de aanvaarding van hun vaccinatiecertificaten.

(21)

Gezien de urgentie van de situatie met betrekking tot de COVID-19-pandemie moet deze verordening in werking treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Om voldoende tijd te laten voor de technische uitvoering van de standaard aanvaardingsperiode, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 februari 2022.

(22)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (4) geraadpleegd en heeft op 14 december 2021 formele opmerkingen ingediend,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 wordt punt h) in punt 1 vervangen door:

“h)

de datum van vaccinatie, met vermelding van de datum van de laatste ontvangen dosis (certificaten waaruit blijkt dat de primaire vaccinatiereeks is voltooid, worden alleen aanvaard indien niet meer dan 270 dagen zijn verstreken sinds de datum van de laatste dosis in die reeks);”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  https://www.ecdc.europa.eu/en/publications-data/rapid-risk-assessment-sars-cov-2-november-2021

(3)  https://www.ecdc.europa.eu/en/publications-data/covid-19-assessment-further-emergence-omicron-18th-risk-assessment

(4)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/463


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2289 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2021

tot vaststelling van voorschriften voor de toepassing van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de presentatie van de inhoud van de strategische GLB-plannen en wat betreft het elektronische systeem voor de veilige uitwisseling van informatie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (1), en met name artikel 117 en artikel 150, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 104, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 dienen de lidstaten overeenkomstig die verordening strategische GLB-plannen op te stellen om de uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde steun van de Unie te implementeren. Er moet worden voorzien in voorschriften voor de presentatie van de inhoud van die strategische GLB-plannen op basis van met name de eisen van de artikelen 107 tot en met 115 van die verordening.

(2)

Om de Commissie in staat te stellen een consistente en volledige beoordeling van de inhoud van de strategische GLB-plannen te verrichten, moeten de lidstaten over de mogelijkheid beschikken om aanvullende bijlagen toe te voegen die niet op grond van artikel 115 van Verordening (EU) 2021/2115 vereist zijn en niet aan goedkeuring overeenkomstig de artikelen 118 en 119 van die verordening onderworpen zijn.

(3)

In artikel 150, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 is bepaald dat de Commissie in samenwerking met de lidstaten een informatiesysteem dient op te zetten om de veilige uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang tussen de Commissie en elke lidstaat mogelijk te maken. Er moet worden voorzien in voorschriften voor de werking van dat systeem, en in het bijzonder voor de verdeling van de verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten in dit verband. Die voorschriften moeten van toepassing zijn op de informatie die dient te worden verstrekt overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 of overeenkomstig de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

(4)

Aangezien de lidstaten voorschriften nodig hebben voor de presentatie van de elementen van de strategische GLB-plannen en voor de verzending van die plannen wanneer zij deze ter goedkeuring bij de Commissie indienen, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Inhoud van het strategisch GLB-plan

De lidstaten presenteren de in titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2115 bepaalde inhoud van het strategisch GLB-plan overeenkomstig bijlage I bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Aanvullende bijlagen bij het strategisch GLB-plan

De lidstaten kunnen naast de in artikel 115 van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde bijlagen aanvullende informatie als afzonderlijke bijlagen bij hun strategische GLB-plannen indienen.

Die aanvullende bijlagen zijn niet onderworpen aan de goedkeuring van het strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 118 van Verordening (EU) 2021/2115 en de goedkeuring van een wijziging van het strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 119, lid 10, van die verordening.

Artikel 3

Elektronisch systeem voor de veilige uitwisseling van informatie

Voor uitwisselingen van informatie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 en overeenkomstig de op basis van die verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingengebruiken de lidstaten het elektronisch systeem voor de veilige uitwisseling van informatie, “SFC2021” genoemd, waarvoor de verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten zijn vermeld in bijlage II bij deze verordening.

In afwijking van lid 1 wordt informatie die betrekking heeft op titel III, hoofdstuk III, van Verordening (EU) 2021/2115 en die door de lidstaten moet worden ingediend in het kader van de op grond van artikel 143, lid 4, van die verordening vast te stellen uitvoeringshandeling, toegezonden overeenkomstig de voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1185 van de Commissie (2) en met het IT-systeem dat de Commissie op grond van die uitvoeringsverordening ter beschikking stelt.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1185 van de Commissie van 20 april 2017 tot vaststelling van voorschriften voor de toepassing van de Verordeningen (EU) nr. 1307/2013 en (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de aan de Commissie te melden informatie en documenten en tot wijziging en intrekking van diverse verordeningen van de Commissie (PB L 171 van 4.7.2017, blz. 113).


BIJLAGE I

Presentatie van de inhoud van het strategisch GLB-plan

1.   Strategische verklaring

In het overzicht van het strategisch GLB-plan wordt geschetst welke doelen het GLB op het grondgebied van de lidstaat nastreeft. Daarbij ligt de nadruk op de belangrijkste verwachte resultaten en interventies, waaronder relevante elementen van de vergroeningsarchitectuur, in het licht van de geconstateerde behoeften. Daarnaast worden de belangrijkste keuzes op het vlak van financiële toewijzing samengevat. Er wordt aangetoond hoe deze aspecten met elkaar zijn verbonden. Er kan worden aangegeven hoe rekening is gehouden met de belangrijkste elementen van de aanbevelingen van de Commissie voor het strategisch GLB-plan.

2.   Behoeftebeoordeling, interventiestrategie, contextindicatoren en streefcijferplan

2.1.   Behoeftebeoordeling

Voor elke specifieke doelstelling als genoemd in artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2021/2115, bevat deze subsectie van het strategisch GLB-plan:

a)

een samenvatting van de analyse van de situatie in termen van sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen (“de SWOT-analyse”) in vier delen (sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen);

b)

een vaststelling en omschrijving van elke behoefte, ongeacht of daaraan iets wordt gedaan met interventies uit het strategisch GLB-plan. Daartoe behoren:

i)

een beschrijving van de behoefte, inclusief de betrokken typen arealen of gebieden, indien van toepassing;

ii)

het verband tussen elke behoefte en een of meer specifieke doelstellingen als genoemd in artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

iii)

wat de in artikel 6, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde specifieke doelstelling betreft, een beoordeling van die behoeften in relatie tot een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van rechtstreekse betalingen, waarbij, indien relevant, rekening wordt gehouden met de landbouwbedrijfsstructuur, en een beoordeling van de behoeften in relatie tot risicobeheer;

iv)

wat betreft de behoeften die verband houden met de in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde specifieke doelstellingen, hoe rekening is gehouden met de relevante streefcijfers en andere elementen van de nationale milieu- en klimaatplannen die voortvloeien uit de in bijlage XIII bij die verordening genoemde wetgevingshandelingen. De beschrijving maakt duidelijk welke behoeften verband houden met welke relevante streefcijfers of nationale milieu- en klimaatplannen.

Deze subsectie bevat op het niveau van het strategisch GLB-plan het volgende:

a)

een prioritering van de behoeften, waaronder een goede onderbouwing van de gemaakte keuzes en de gebruikte methode en criteria;

b)

indien relevant, waarom bepaalde behoeften niet of slechts deels in het strategisch GLB-plan aan bod komen;

c)

indien relevant, een beoordeling van de behoeften van specifieke geografische gebieden, zoals de ultraperifere gebieden, bergachtige en insulaire gebieden.

2.2.   Interventiestrategie

Voor elke specifieke doelstelling als genoemd in artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2021/2115, bevat deze subsectie:

a)

een beschrijving van de interventiestrategie, waarin wordt uitgelegd hoe de combinatie van interventies en andere relevante sleutelelementen van het strategisch GLB-plan samen inhaken op de behoeften, met inbegrip van territoriale aspecten, hoe interventies rechtstreeks en duidelijk bijdragen aan de specifieke doelstelling en hoe ze aansluiten bij andere relevante instrumenten buiten het kader van het strategisch GLB-plan;

b)

een op basis van de behoeftebeoordeling gemaakte selectie van de resultaatindicator(en), met inbegrip van een motivering van de streefcijfers en gerelateerde mijlpalen die van belang zijn voor het hele strategisch GLB-plan, op basis van de lijst van bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115. De verbanden tussen indicatoren en doelstellingen stroken met zowel de behoeftebeoordeling als de interventielogica en houden rekening met de verbanden tussen interventies en resultaatindicatoren.

Voor de volledige door het strategisch GLB-plan bestreken periode bepalen de lidstaten per resultaatindicator één streefwaarde.

Indien het streefcijfer een percentage is, vermelden de lidstaten ook de teller en de noemer. De waarden van streefcijfers en jaarlijkse mijlpalen zijn coherent en verenigbaar met de behoeften en ook met de waarden van de outputs van de interventies die aan de bijbehorende resultaatindicatoren zijn gekoppeld, en omvatten indien relevant ook de in artikel 115, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde aanvullende nationale financiering;

c)

een toelichting over hoe de interventies ervoor zorgen dat de streefcijfers kunnen worden gehaald en hoe deze onderling coherent en verenigbaar zijn;

d)

uitleg waarom de financiële toewijzingen voor de interventies volstaan om de gestelde streefcijfers te halen, en in overstemming zijn met het financieel plan;

e)

indien relevant, een motivering van het gebruik van InvestEU en de bijdrage ervan aan het bereiken van een of meer van de in artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2021/2115 vermelde en in het kader van het strategisch GLB-plan gekozen specifieke doelstellingen.

Deze subsectie bevat ook uitleg over de nationale bijdrage aan het bereiken van de streefdoelen van de Unie voor 2030 die zijn vastgelegd in de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie, zodat de Commissie de consistentie en de bijdrage van het voorgestelde strategisch GLB-plan aan de milieu- en klimaatwetgeving en -verbintenissen van de Unie, en vooral aan de relevante streefcijfers van de Unie, kan beoordelen. De lidstaten kunnen verdere informatie toevoegen in een aanvullende bijlage bij het strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 2 van deze verordening.

2.3.   Contextindicatoren

Voor de in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115 vermelde contextindicatoren die zijn gebruikt als noemers van resultaatindicatoren, bevat deze subsectie de referentiewaarde en het referentiejaar op basis van de meest recente beschikbare gegevens.

2.4.   Streefcijferplan

Voor elke resultaatindicator die overeenkomstig subsectie 2.2, punt b) voor de interventielogica is geselecteerd, bevat deze subsectie een overzichtstabel met de streefwaarde en de jaarlijkse mijlpalen.

3.   Consistentie van de strategie

Voor elke subsectie bevat deze sectie een overzicht van de synergie en de complementariteit die voortvloeien uit een combinatie van interventies en voorwaarden die in het strategisch GLB-plan zijn vastgesteld.

Deze sectie bevat de volgende subsecties:

3.1.   Een overzicht van de milieu- en klimaatarchitectuur van het strategisch GLB-plan

Deze subsectie bevat een beschrijving van:

a)

de algehele bijdrage van de conditionaliteit aan de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen;

b)

de complementariteit tussen de in artikel 31, lid 5, en artikel 70, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde relevante basisvoorwaarden, de conditionaliteit en de verschillende interventies in het kader van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van die verordening;

c)

de manier waarop wordt beoogd om overeenkomstig artikel 105 van Verordening (EU) 2021/2115 de ambitie op te voeren als het gaat om de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen;

d)

een toelichting over de manier waarop de milieu- en klimaatarchitectuur bijdraagt aan en verenigbaar is met de nationale langetermijnstreefcijfers die zijn opgenomen in of voortvloeien uit de in bijlage XIII bij Verordening (EU) 2021/2115 genoemde wetgevingshandelingen;

e)

voor elke GLMC-norm, een beschrijving van de manier waarop de Unienorm wordt geïmplementeerd, met inbegrip van de volgende elementen: een samenvatting van de praktijk op het landbouwbedrijf, het territoriaal toepassingsgebied, het type landbouwers op wie de norm van toepassing is, en waar nodig een beschrijving van de wijze waarop de praktijk bijdraagt tot het bereiken van de hoofddoelstelling van de GLMC-norm.

Deze beschrijving bevat de volgende informatie:

i)

voor GLMC-norm 1: een samenvatting van de verplichtingen op het landbouwbedrijf, zoals regels voor het verlenen van toestemming, voor het heromzetten en andere regels ingeval het aandeel blijvend grasland in het landbouwareaal tot onder het referentieaandeel daalt, het territoriale niveau (op nationaal, regionaal, subregionaal niveau of op het niveau van individuele bedrijven) voor de berekening van het referentieaandeel blijvend grasland in het totale landbouwareaal, de waarde van het referentieaandeel op de toepasselijke niveaus en een toelichting bij de berekening ervan;

ii)

voor GLMC-norm 2, een vermelding van:

de belangrijkste typen landbouwarealen in de veengebieden en wetlands die als zodanig zijn aangemerkt of aangewezen;

de vereisten die voor de verschillende typen landbouwgrond gelden om koolstofrijke bodems te beschermen;

het beginjaar van de toepassing van de GLMC-norm; indien dit claimjaar 2024 of 2025 is, wordt dit uitstel gemotiveerd op basis van de behoeften en planning in het kader van het beheersysteem als bedoeld in voetnoot 1 bij GLMC-norm 2 in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115;

indien deze GLMC-norm vanaf claimjaar 2024 of 2025 wordt toegepast, worden de beschrijving van de typen landbouwarealen in het aangewezen gebied en de samenvatting van de praktijken op het landbouwbedrijf op zijn laatst verstrekt in de wijziging van het strategisch GLB-plan zoals goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 119 van Verordening (EU) 2021/2115 vóór het eerste jaar van toepassing van de GLMC-norm;

iii)

voor GLMC-norm 3: een vermelding van de voorwaarden om van de regels af te mogen wijken om fytosanitaire redenen;

iv)

voor GLMC-norm 4:

de minimumbreedte van de bufferstroken en, indien relevant, de omschrijving van de in het kader van deze norm te beschermen waterlopen, zoals op te nemen in het territoriaal toepassingsgebied;

een toelichting over de specifieke plaatselijke omstandigheden indien de lidstaten de minimumbreedte van bufferstroken aanpassen in gebieden waar ontwaterings- en irrigatiesloten van betekenis aanwezig zijn;

v)

voor GLMC-norm 5: een samenvatting van de praktijk op het landbouwbedrijf, met vermelding van de hellingshoek en, indien relevant, een inventarisatie van de erosiegevoelige gebieden;

vi)

voor GLMC-norm 6:

een samenvatting van de praktijk op het landbouwbedrijf, met vermelding van de betrokken meest kwetsbare periode(n) en het type bodembedekking;

indien de lidstaten voetnoot 2 bij GLMC-norm 6 van bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115 toepassen, een toelichting over de specifieke omstandigheden van de betrokken gebieden;

vii)

voor GLMC-norm 7:

een samenvatting van de praktijk op het landbouwbedrijf, met vermelding van de vruchtwisselingspraktijken en de definitie van teelt en secundaire teelt;

het betrokken type landbouwers, met inbegrip van de toegepaste vrijstellingen als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115;

indien de lidstaten praktijken als genoemd in voetnoot 3 bij GLMC-norm 7 van bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115, toestaan die verband houden met verbeterde vruchtwisseling met peulgewassen en gewasdiversificatie in specifieke regio’s van hun grondgebied, een toelichting over de bijdrage van deze praktijken aan de instandhouding van het bodempotentieel overeenkomstig de doelstellingen van de GLMC-norm op basis van de diversiteit van de landbouwmethoden en agroklimatologische omstandigheden in de betrokken regio’s, en een motivering van de gemaakte keuze;

viii)

voor GLMC-norm 8:

een toelichting bij de door de lidstaten gemaakte keuze uit de opties in het kader van het minimumpercentage bouwland dat bestemd is voor niet-productieve gebieden of elementen, en met name indien niet alle drie in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115 vermelde opties van toepassing zijn;

het specifieke percentage of de specifieke percentages bouwland waarop de norm van toepassing is;

een vermelding van landschapselementen en niet-productieve gebieden uit de volgende indicatieve lijst: braakliggend land, hagen, afzonderlijke bomen of groepen bomen, bomenrijen, akkerranden, stukjes grond, bufferstroken, sloten, waterlopen, kleine plassen, kleine wetlands, stapelmuurtjes, steengraven, terrassen, cultuurelementen, andere;

voor elk type landschapselement en niet-productief gebied dat door de lidstaten is geselecteerd uit de indicatieve lijst in het tweede streepje van dit punt, een vermelding van de minimumomvang en wegingsfactoren of omrekeningsfactoren die zijn gebruikt voor de berekening van het minimumpercentage landschapselementen en niet-productieve bouwlandarealen op basis van de bijdrage ervan aan de biodiversiteitsdoelstelling, indien van toepassing;

informatie over het betrokken type landbouwers, met inbegrip van de toegepaste vrijstellingen als bedoeld in GLMC-norm 8, voetnoot 1, van bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115;

de lijst van landschapselementen die vallen onder de norm inzake behoud van landschapselementen;

de maatregelen om invasieve plantensoorten te voorkomen, indien van toepassing;

ix)

voor GLMC-norm 9: elementen voor de aanwijzing van ecologisch kwetsbaar blijvend grasland en het overeenkomstige indicatieve aantal hectare;

f)

indien de lidstaten in het kader van artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115 aanvullende GLMC-normen vaststellen naast die in bijlage III voor de hoofddoelstellingen van die bijlage, een toelichting over de praktijk op het landbouwbedrijf, het territoriaal toepassingsgebied, het type landbouwers op wie de norm van toepassing is, en een beschrijving van de wijze waarop de norm bijdraagt tot het bereiken van de doelstelling;

g)

indien relevant, een toelichting over de GLB-bijdrage om steun te mobiliseren en geïntegreerde strategische natuurprojecten op te schalen die ten goede komen aan gemeenschappen van landbouwers, als bedoeld in Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad (1).

3.2.   Overzicht van de relevante interventies en voorwaarden voor jonge landbouwers

Deze subsectie bevat de elementen van artikel 109, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115 en, indien relevant, een toelichting over de GLB-bijdrage met betrekking tot transnationale leermobiliteit op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling, waarbij de nadruk ligt op jonge landbouwers en vrouwen in plattelandsgebieden, overeenkomstig Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad (2).

3.3.   Overzicht van de relatie tussen gekoppelde inkomenssteun en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (3)

Deze subsectie bevat de elementen van artikel 109, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2021/2115.

3.4.   Overzicht inzake de doelstelling van eerlijkere verdeling en doeltreffender en doelmatiger toespitsen van inkomenssteun

Deze subsectie bevat de elementen van artikel 109, lid 2, punt d), van Verordening (EU) 2021/2115.

3.5.   Overzicht van de sectorgerelateerde interventies

Deze subsectie bevat de elementen van artikel 109, lid 2, punt e), van Verordening (EU) 2021/2115. In het overzicht per sector wordt daarnaast, indien relevant, de complementariteit met de conditionaliteitselementen beschreven.

3.6.   Overzicht van de interventies die bijdragen tot een coherente en geïntegreerde aanpak van het risicobeheer

Deze subsectie bevat een toelichting over de combinatie van interventies om bij te dragen aan een coherente en geïntegreerde aanpak voor risicobeheer, indien relevant met inbegrip van de in artikel 19 van Verordening (EU) 2021/2115 geboden optie.

3.7.   Wisselwerking tussen nationale en regionale interventies en elementen

Deze subsectie bevat:

a)

indien relevant, een beschrijving van de wisselwerking tussen nationale en regionale interventies, met inbegrip van de verdeling van de financiële toewijzingen per interventie en per fonds;

b)

als elementen van het strategisch GLB-plan op regionaal niveau worden ingevoerd, een toelichting over hoe de interventiestrategie zorgt voor coherentie en consistentie van die elementen met de op nationaal niveau ingevoerde elementen van het strategisch GLB-plan.

3.8.   Overzicht van de bijdrage aan de in artikel 6, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde doelstelling om het dierenwelzijn te verbeteren en antimicrobiële resistentie te bestrijden

Deze subsectie bevat de elementen van artikel 109, lid 2, punt h), van Verordening (EU) 2021/2115.

3.9.   Toelichting over hoe de interventies en elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies, bijdragen tot vereenvoudiging voor eindbegunstigden en tot een vermindering van de administratieve lasten

Deze toelichting vermeldt met name de maatregelen om in het kader van de uitvoering van het GLB technologie en gegevens te gebruiken die het beheer en de administratie van het GLB vereenvoudigen, en het ontwerp van de interventies van het strategisch GLB-plan zelf te vereenvoudigen.

4.   Elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies

4.1.   Definities en minimumvereisten

Deze subsectie bevat de volgende informatie:

a)    Landbouwactiviteit

Wat de definitie van landbouwactiviteit betreft, hoeven de lidstaten alleen informatie te verstrekken indien zij de definitie wijzigen ten opzichte van die van artikel 4, punt 1, c), i), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4).

De definitie van handhaving van landbouwareaal wordt gegeven voor elk type landbouwareaal (bouwland, blijvende teelten en blijvend grasland). Lidstaten die aparte eisen stellen voor braakliggend land, vermelden welke eisen dat zijn.

b)    Landbouwareaal

Er wordt aangegeven welke elementen een aanvulling vormen op de definitie van Verordening (EU) 2021/2115 indien relevant.

In het bijzonder wordt informatie over de volgende elementen gegeven, indien relevant:

i)

elementen van agrobosbouwsystemen die op het landbouwareaal worden opgezet of in stand worden gehouden, met vermelding van die elementen voor elk type landbouwareaal (bouwland, blijvende teelten en blijvend grasland);

ii)

de definitie van kwekerijen;

iii)

de definitie van hakhout met korte omlooptijd, die ten minste de oogstcyclus, de lijst van plantensoorten of -categorieën en de beplantingsdichtheid omvat;

iv)

voor blijvend grasland, een beschrijving van elk afzonderlijk element dat deel uitmaakt van de definitie ervan, zoals de bodem bewerken, ploegen, opnieuw inzaaien met andere grassoorten, of andere gangbare plaatselijke praktijken.

c)    Subsidiabele hectare

Er wordt vermeld welke elementen een aanvulling vormen op de definitie van Verordening (EU) 2021/2115 indien relevant, en met name de volgende elementen:

i)

criteria om te bepalen of landbouwactiviteit overheerst indien het land ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt;

ii)

criteria om te waarborgen dat de grond ter beschikking van de landbouwer staat;

iii)

de periode waarin een areaal moet voldoen aan de definitie van “subsidiabele hectare”;

iv)

indien arealen slechts om het jaar voor landbouwactiviteiten mogen worden gebruikt, een uitleg waarom een dergelijk besluit om redenen in verband met het milieu, de biodiversiteit of het klimaat gerechtvaardigd is;

v)

indien landschapselementen die in het kader van GLMC-normen niet worden beschermd, toch worden meegerekend, een beschrijving daarvan, bijvoorbeeld de maximumomvang ervan en het deel van het perceel dat die landschapselementen ten hoogste mogen innemen, indien van toepassing;

vi)

indien op blijvend grasland met geïsoleerde niet-subsidiabele elementen vaste verlagingscoëfficiënten worden toegepast om het subsidiabel areaal te bepalen, een beschrijving van de uitgangspunten achter de verlagingscoëfficiënten;

vii)

indien arealen die subsidiabel waren, niet meer voldoen aan de definitie van “subsidiabele hectare” uit hoofde van artikel 4, punt 4, a) en b), van Verordening (EU) 2021/2115, en besloten wordt dat deze arealen toch subsidiabel blijven vanwege de uitvoering van nationale regelingen, een beschrijving van die nationale regelingen, inclusief de vraag of en in hoever deze:

verenigbaar zijn met de eisen van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS);

van toepassing zijn op de natte teelt van niet in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vermelde producten, en

bijdragen aan het bereiken van de specifieke doelstellingen als genoemd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115.

d)    Actieve landbouwer

Wat betreft de definitie van actieve landbouwer, wordt het volgende vermeld:

i)

de criteria om te bepalen welke landbouwers ten minste een minimumniveau aan landbouwactiviteit verrichten;

ii)

indien een negatieve lijst van niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt als aanvullend instrument, een beschrijving daarvan;

iii)

indien relevant, de hoogte en de motivering van een bedrag aan rechtstreekse betalingen (niet hoger dan 5 000 EUR) waarbij een landbouwer altijd als “actieve landbouwer” wordt beschouwd.

e)    Jonge landbouwer

Wat betreft de definitie van jonge landbouwer, wordt het volgende vermeld:

i)

de maximumleeftijd;

ii)

de voorwaarden om “bedrijfshoofd” te zijn;

iii)

de vereiste passende opleiding en/of vaardigheden.

f)    Nieuwe landbouwer

Wat betreft de definitie van nieuwe landbouwer, wordt het volgende vermeld:

i)

de voorwaarden om voor het eerst “bedrijfshoofd” te zijn;

ii)

de vereiste passende opleiding of vaardigheden.

g)    Minimumvereisten voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen

Wat betreft de minimumvereisten voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen, worden een beschrijving en motivering van de drempel(s) vermeld, die, indien van toepassing, worden uitgedrukt in hectare en/of euro tot twee cijfers achter de komma.

h)    Plattelandsgebied

De definitie(s) van plattelandsgebieden en de toepasbaarheid in het gehele strategisch GLB-plan worden vermeld.

i)    Overige definities in het strategisch GLB-plan

Indien in het strategisch GLB-plan andere definities met betrekking tot rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkeling of sectorale steun worden gebruikt, worden deze gegeven, met inbegrip van een beschrijving van het specifieke toepassingsgebied ervan.

4.2.   Elementen die verband houden met interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen

Deze subsectie bevat:

a)    Territorialisering

Indien relevant, een beschrijving van elke groep gebieden, inclusief de toelichting over de vergelijkbare sociaal-economische of agronomische omstandigheden.

b)    Betalingsrechten

Indien van toepassing, wat betreft de beschrijving van het stelsel van betalingsrechten en de werking van de reserve, een vermelding van het eerste jaar zonder rechten indien de rechten worden uitgefaseerd.

c)    Systeem van interne convergentie

Voor elke groep gebieden indien relevant, en tenzij vanaf het eerste jaar een vast percentage wordt gebruikt, een beschrijving van de wijze van interne convergentie, met inbegrip van de volgende elementen:

i)

het streefjaar voor de maximumwaarde van de betalingsrechten en de maximumwaarde van de individuele betalingsrechten, als bedoeld in artikel 24, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115;

ii)

convergentiestappen, als bedoeld in artikel 24, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115;

iii)

indien relevant, de in het streefjaar bereikte forfaitaire waarde, als bedoeld in artikel 24, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115;

iv)

het streefjaar voor het minimale convergentiepercentage en de minimale eenheidswaarde als percentage van het gepland gemiddeld eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun voor duurzaamheid voor het streefjaar, als bedoeld in artikel 24, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115;

v)

financiering van de convergentie, als bedoeld in artikel 24, lid 6, van Verordening (EU) 2021/2115;

vi)

indien relevant, een beschrijving van de verlaging van slechts een deel van de betalingsrechten waarvan de waarde hoger is dan het gepland gemiddeld eenheidsbedrag, als bedoeld in artikel 24, lid 6, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115;

vii)

indien relevant, het percentage van de maximale verlaging van de eenheidswaarde van de rechten, als bedoeld in artikel 24, lid 7, van Verordening (EU) 2021/2115.

d)    Werking van de reserve

Voor elke groep gebieden indien relevant, wordt de werking van de reserve toegelicht, met vermelding van met name de volgende elementen:

i)

een beschrijving van het systeem voor de vorming van de reserve;

ii)

een beschrijving van de verschillende categorieën in aanmerking komende landbouwers, hun toegang tot de reserve, de toewijzing van nieuwe betalingsrechten of verhoging van de waarde van de bestaande betalingsrechten en hun rangorde;

iii)

voorschriften voor de financiële aanvulling van de reserve;

iv)

voorschriften voor het vervallen van de betalingsrechten en de terugkeer ervan naar de reserve.

e)    Voorschriften voor overdrachten van betalingsrechten

Indien relevant, voorschriften voor overdrachten van betalingsrechten.

f)    Verlaging van rechtstreekse betalingen

Indien relevant, een beschrijving van de verlaging van betalingen en plafonnering, met inbegrip van met name:

i)

de tranches, de verlagingspercentages en een toelichting daarover;

ii)

indien relevant, de wijze van in mindering brengen van de arbeidskosten;

iii)

de geraamde opbrengsten van de verlaging van de rechtstreekse betalingen en plafonnering voor elk jaar, en de toewijzing ervan.

g)    De toepassing van drempels of bovengrenzen op het niveau van de leden van rechtspersonen of groepen natuurlijke of rechtspersonen, of op het niveau van groepen verbonden rechtspersonen

De besluiten over en motiveringen van drempels of bovengrenzen die zijn bepaald op het niveau van leden van rechtspersonen of van groepen natuurlijke of rechtspersonen, of op het niveau van groepen verbonden rechtspersonen, overeenkomstig artikel 110, punt d), iii), van Verordening (EU) 2021/2115, voor alle interventietypes indien relevant, met vermelding van de betrokken interventies.

h)    Bijdrage aan risicobeheersinstrumenten

Indien relevant, een beschrijving van de uitvoering van artikel 19 van Verordening (EU) 2021/2115, met inbegrip van het besluit inzake het percentage van de rechtstreekse betalingen dat daarvoor wordt toegewezen.

4.3.   Technische bijstand

Deze subsectie over de beschrijving van het gebruik van technische bijstand bevat met name de volgende informatie:

a)

de doelstellingen ervan;

b)

de reikwijdte en indicatieve activiteitenplanning;

c)

de begunstigden van technische bijstand;

d)

het voor de financiering van acties in verband met technische bijstand te gebruiken percentage van de totale bijdrage uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) aan het strategisch GLB-plan, uitgedrukt als één percentage over de hele door het strategisch GLB-plan bestreken periode tot twee cijfers achter de komma.

4.4.   GLB-netwerk

Deze subsectie over de beschrijving van het GLB-netwerk bevat met name de volgende informatie:

a)

een samenvattend overzicht en de doelstellingen van het nationaal GLB-netwerk, met inbegrip van een beschrijving van de activiteiten ter ondersteuning van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) en kennisstromen binnen het AKIS en het faciliteren van netwerken van plaatselijke actiegroepen in het kader van Leader/vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling;

b)

de structuur, governance en werking van het nationaal GLB-netwerk, inclusief de vraag of het netwerk componenten op regionaal niveau bevat; het indicatieve percentage middelen voor technische bijstand dat aan het netwerk is toegewezen, en het indicatieve budget voor de periode en het indicatieve tijdschema voor de lancering van het nationale GLB-netwerk.

4.5.   Coördinatie, afbakening en complementariteit tussen het Elfpo en andere Uniefondsen die actief zijn in plattelandsgebieden

Deze subsectie bevat een overzicht van de coördinatie, afbakening en complementariteit tussen het Elfpo en andere Uniefondsen die actief zijn in plattelandsgebieden, inclusief een beschrijving van de algehele consistentie van de uit Uniefondsen verstrekte steun in plattelandsgebieden, met nadruk op hoe het gebruik ervan geoptimaliseerd wordt en een toelichting over de afbakenings- en coördinatiemechanismen.

4.6.   Financiële instrumenten

Deze subsectie bevat, indien relevant, een algemene beschrijving van de financiële instrumenten en de motivering van het gebruik ervan, inclusief:

a)

het type uitvoering, met inbegrip van de governance;

b)

de mogelijke fondsbeheerder;

c)

het aangeboden type financieel product (lening, garantie, eigen vermogen);

d)

de voordelen van het financiële instrument voor de eindontvanger;

e)

de territoriale dekking, indien relevant;

f)

andere technische voorschriften die gelden voor alle interventies, zoals combinatieaspecten.

4.7.   Gemeenschappelijke elementen voor interventies voor plattelandsontwikkeling of interventies in bepaalde sectoren

Deze subsectie bevat:

a)

keuzes voor het Elfpo-bijdragepercentage dat op nationaal of regionaal niveau van toepassing is, afhankelijk van de in artikel 91, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde regiotypes, en voor bepaalde in artikel 91, lid 3, van die verordening genoemde categorieën interventies;

b)

een algemene lijst van niet-subsidiabele investeringen naast de al in artikel 73, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115 vermelde investeringen, indien relevant;

c)

andere elementen die van belang zijn voor de uitvoering van meerdere interventies voor plattelandsontwikkeling of interventies in bepaalde sectoren en die niet zijn opgenomen in de beschrijving van de interventies, indien relevant.

5.   Beschrijving van de interventies

Deze sectie over de interventies die worden vermeld in de strategie bedoeld in artikel 111 van Verordening (EU) 2021/2115, met inbegrip van de op regionaal niveau opgezette interventies, bevat de volgende informatie:

a)

beschrijving van de interventie:

i)

het interventietype waartoe de interventie behoort;

ii)

indien van toepassing, de betrokken sector;

iii)

de voor de interventie gebruikte centrale outputindicator, alsmede de gebruikte eenheden, indien relevant;

iv)

een vermelding of de gehele interventie ten volle bijdraagt aan de minimale financiële toewijzingen genoemd in de artikelen 92, 93 en 95 van Verordening (EU) 2021/2115;

v)

het territoriaal toepassingsgebied en, indien relevant, een vermelding of de interventie wordt uitgevoerd op nationaal of regionaal niveau of op nationaal niveau met regionale elementen of op transnationaal niveau;

b)

bijdrage aan de strategie:

i)

het verband met de behoeften waarop de interventie is gericht, uit de lijst van de in de behoeftebeoordeling aangegeven behoeften als vermeld in subsectie 2.1;

ii)

in artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde gerelateerde specifieke doelstelling(en) waarmee de interventie rechtstreeks en duidelijk in verband staat; en, indien passend voor interventies in bepaalde sectoren, de relevante sectorale doelstelling(en) als genoemd in de artikelen 46 en 57 van die verordening;

iii)

de geselecteerde resultaatindicator(en) waaraan de interventie rechtstreeks en duidelijk bijdraagt;

c)

beschrijving en subsidiabiliteitsvoorwaarden:

i)

het specifieke ontwerp, de vereisten en de subsidiabiliteitsvoorwaarden van de interventie, met indien van toepassing ook:

een beschrijving van het doel en een algehele beschrijving van de interventie, inclusief specifieke gerichtheid, selectiebeginselen, verband met relevante regelgeving en met andere interventies;

een beschrijving van in aanmerking komende begunstigden, subsidiabel areaal en bijbehorende subsidiabiliteitscriteria of, indien steun wordt verleend in de vorm van financiële instrumenten, algemene categorieën eindontvangers;

een beschrijving van de verbintenissen of het type verrichting of de typen verrichtingen die in aanmerking komen voor steun;

een beschrijving van andere verplichtingen waaraan begunstigden moeten voldoen, indien relevant;

ii)

voor nationale interventies met regionale elementen, de specifieke regionale subsidiabiliteitsvoorwaarden die een aanvulling vormen op de gemeenschappelijke elementen, indien gepland;

iii)

indien relevant, een omschrijving van alle relevante uitgangselementen in het kader van de GLMC-eisen en uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (RBE’s) en een vermelding van de relevante verplichte nationale normen. Daarbij hoort een toelichting over in hoever verbintenissen waaraan de begunstigden moeten voldoen, verder gaan dan de verplichte vereisten als bedoeld in artikel 31, lid 5, punten b), c) en d), artikel 70, lid 3, en artikel 72, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115;

d)

financiële informatie:

i)

voor interventies voor plattelandsontwikkeling, het toepasselijke Elfpo-bijdragepercentage of de toepasselijke Elfpo-bijdragepercentages voor de interventie, in voorkomend geval voor elke regio;

ii)

voor interventies voor plattelandsontwikkeling en voor regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn uit hoofde van artikel 31, lid 7, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115, een vermelding of de interventie volledig of gedeeltelijk uitgaven bevat die zijn overgedragen uit plattelandsontwikkelingsprogramma’s voor de periode 2014-2022;

iii)

voor interventies die bijdragen aan het minimumbedrag als bedoeld in artikel 95 van Verordening (EU) 2021/2115 en als vastgesteld in bijlage XII bij die verordening, het deel van de financiële toewijzing van de interventie(s) dat in mindering wordt gebracht op de bedragen in die bijlage;

e)

steun aan begunstigden:

i)

voor interventies voor plattelandsontwikkeling die niet onder het GBCS vallen, de vorm(en) van steun (subsidie of financieel instrument);

ii)

afhankelijk van het interventietype, een vermelding van:

voor regelingen voor klimaat, milieu en dierenwelzijn:

de aanvullende betaling bij de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, in overeenstemming met artikel 31, lid 7, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115, of

de betaling waarmee de extra kosten en gederfde inkomsten als gevolg van de verbintenissen geheel of gedeeltelijk worden vergoed in overeenstemming met artikel 31, lid 7, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115, en de mogelijke opname van transactiekosten;

voor interventies voor plattelandsontwikkeling die niet onder het GBCS vallen: de vergoeding van subsidiabele kosten, eenheidskosten, vaste bedragen of forfaitaire financiering;

voor interventies voor plattelandsontwikkeling die wel onder het GBCS vallen: vergoedingen, eenmalige betalingen, vaste bedragen en de mogelijke opname van transactiekosten;

iii)

indien van toepassing, het uiteenlopende spectrum van steunpercentages en het steunspectrum met het oog op de toespitsing van de interventie;

iv)

indien betalingen worden toegekend op basis van extra kosten en gederfde inkomsten, een verwijzing naar de gecertificeerde methode voor de berekening van de steunbedragen, te vermelden in een bijlage bij het strategisch GLB-plan, alsook een vermelding of het gaat om een gehele of gedeeltelijke vergoeding, indien relevant;

v)

de geplande eenheidsbedragen, inclusief:

de code en naam van het eenheidsbedrag;

het type eenheidsbedrag (uniform of gemiddeld);

indien relevant, het bijbehorende bijdragepercentage of de bijbehorende bijdragepercentages;

indien relevant, uit de resultaatindicatoren die voor de gehele interventie geselecteerd zijn, de resultaatindicator(en) waarmee het geplande eenheidsbedrag rechtstreeks en duidelijk in verband staat;

indien de interventie beide vormen van steun omvat, d.w.z. subsidies en financiële instrumenten, een vermelding van de vorm van steun van dit eenheidsbedrag;

indien relevant, een vermelding of het bij het geplande eenheidsbedrag om uitgaven gaat die zijn overgedragen uit plattelandsontwikkelingsprogramma’s voor de periode 2014-2022;

indien de in artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde territorialisering wordt toegepast, een vermelding bij welke groep gebieden dit eenheidsbedrag hoort;

indien de voor de interventie geselecteerde outputindicator verschillende meeteenheden bevat, een vermelding van de bij dit eenheidsbedrag behorende meeteenheid;

de jaarlijkse geplande waarde van dit eenheidsbedrag;

een verklaring van de waarde en, indien relevant, de variatie in de minimum- en maximumniveaus. Een dergelijke verklaring is niet nodig voor uniforme eenheidsbedragen bij betalingen die zijn toegekend op basis van extra kosten en gederfde inkomsten en waarvoor een gecertificeerde methode wordt ingediend overeenkomstig artikel 82 van Verordening (EU) 2021/2115;

vi)

een tabel met de jaarlijkse eenheidsbedragen en de jaarlijkse outputs en, in voorkomend geval, de maximum- of minimumeenheidsbedragen. In voorkomend geval omvatten de outputs ook aanvullende nationale financiering. De tabel bevat ook het jaarlijkse indicatieve verwachte betalingsniveau voor de interventie en, in voorkomend geval, een uitsplitsing bij overgedragen uitgaven of bij financiële instrumenten. Indien de outputs van een interventie over meerdere jaren worden betaald, dan stemmen de jaarlijkse outputs, teneinde te voorkomen dat ze in die periode meer dan eenmaal worden geteld, slechts overeen met het aantal outputs waarvoor in het desbetreffende landbouwbegrotingsjaar de eerste betaling wordt gedaan;

vii)

informatie over de staatssteunbeoordeling, waarbij met name wordt vermeld of de interventie buiten het toepassingsgebied van artikel 42 VWEU valt, en wordt aangegeven welk type staatssteuninstrument wordt gebruikt voor de goedkeuring van de steun;

f)

specifieke aanvullende informatie voor bepaalde interventietypes:

i)

interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen:

voor de basisinkomenssteun voor duurzaamheid als genoemd in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115, specifieke informatie en uitleg over de betaling voor kleine landbouwers, inclusief het maximumbedrag en het type betaling (vast bedrag of per hectare);

voor de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid als genoemd in artikel 29 van Verordening (EU) 2021/2115, specifieke informatie en uitleg over onder meer subsidiabiliteit, het maximumaantal betaalde hectaren, reeksen, en groepen gebieden;

voor de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers als genoemd in artikel 30 van Verordening (EU) 2021/2115, specifieke informatie en uitleg over:

de voorwaarden die gelden voor de definitie van nieuwe vestiging;

het type en de duur van de steun;

het maximumaantal betaalde hectaren indien van toepassing;

een vermelding of continuïteit met de vorige regeling wordt toegepast;

voor regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn, een vermelding van de in artikel 31, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde actiegebieden waarop de interventie betrekking heeft, een vermelding of de regelingen bijdragen aan de naleving van nieuwe verplichte eisen voor een periode van maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop ze voor het bedrijf verplicht worden;

voor elke interventie in de vorm van gekoppelde inkomenssteun als genoemd in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, van Verordening (EU) 2021/2115:

informatie over de interventies voor eiwithoudende gewassen;

motivering voor de beoogde sectoren, de in die sectoren ondervonden moeilijkheid of moeilijkheden, het belang ervan, het doel van de interventie (verbeteren van concurrentievermogen, kwaliteit of duurzaamheid) en op welke manier de moeilijkheid of moeilijkheden daarmee worden aangepakt en voor consistentie met Richtlijn 2000/60/EG wordt gezorgd, en indien van toepassing, de meeteenheid voor zijderupsen en de respectieve factor voor de omrekening in “stuks”;

ii)

interventies voor plattelandsontwikkeling:

voor interventies als bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU) 2021/2115:

een beschrijving van het type subsidiabel areaal;

een vermelding van het type verbintenissen (op basis van resultaten, het beheer of een combinatie van beide) en het uitvoeringsmechanisme;

een vermelding van de looptijd van de contracten;

een vermelding of de interventie bijdraagt aan de naleving van nieuwe verplichte eisen voor een periode van maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop ze voor het bedrijf verplicht worden;

voor interventies als bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU) 2021/2115, een link naar de nationale lijst van aangewezen lokale bestuurlijke eenheden en naar de kaart van gebieden met natuurlijke beperkingen (5) voor elke categorie gebieden als genoemd in artikel 32, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6);

voor interventies als bedoeld in artikel 72 van Verordening (EU) 2021/2115, een vermelding van het type subsidiabel areaal;

voor interventies als bedoeld in artikel 73 van Verordening (EU) 2021/2115, de lijst van investeringen die in het kader van de interventie niet subsidiabel zijn, voor zover deze al niet zijn vermeld in subsectie 4.7, punt b), en voor interventies in de bosbouwsector, de omvang van bedrijven waarbij de steun afhankelijk is van de overlegging van de toepasselijke informatie uit een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument;

voor interventies als bedoeld in artikel 74 van Verordening (EU) 2021/2115, een vermelding of de investering leidt tot een toename van het geïrrigeerd areaal, en:

voor op de verbetering van bestaande gerichte investeringen in irrigatie-installaties, wat de vereiste potentiële waterbesparing of waterbesparingen zijn, uitgedrukt in een percentage;

voor op de verbetering van bestaande irrigatie-installaties gerichte investeringen die gevolgen hebben voor waterlichamen waarvan de toestand minder dan goed is, wat de vereisten zijn om tot een daadwerkelijke vermindering van het watergebruik te komen, uitgedrukt in een percentage;

voor interventies als bedoeld in artikel 76 van Verordening (EU) 2021/2115:

een vermelding van de compensatiedrempel;

een vermelding van de methode voor de berekening van verliezen en van de factoren die leiden tot compensatie;

een beschrijving van de concrete dekking van verliezen, alsmede de bepalingen om overcompensatie te voorkomen;

voor Leader-interventies als bedoeld in artikel 77 van Verordening (EU) 2021/2115:

een beschrijving van de verwachte meerwaarde van de Leader-aanpak en de wijze waarop de uitgangspunten ervan worden toegepast;

een vermelding of de steun afkomstig is uit meer dan één fonds als bedoeld in artikel 31, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (7), en welk fonds het hoofdfonds is;

g)

naleving van de WTO-regels, inclusief:

i)

voor interventies als vermeld in bijlage II bij Verordening (EU) 2021/2115: een vermelding aan de voorwaarden van welk punt van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO (“groene doos”) de interventie voldoet;

ii)

een mogelijke optie van gekoppelde inkomenssteun als genoemd in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, van Verordening (EU) 2021/2115: een vermelding dat de interventie voldoet aan de voorwaarden van artikel 6.5 van de Landbouwovereenkomst van de WTO (“blauwe doos”);

iii)

een toelichting over de wijze waarop de interventie onder de punten i) en ii) voldoet aan de criteria van de “groene doos” of de “blauwe doos”;

iv)

voor in artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde interventies, wat betreft de inachtneming van de limieten van de WTO-lijst van de EU betreffende oliehoudende zaden zoals vermeld in het Memorandum van Overeenstemming betreffende oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT (8): een vermelding of de interventie gericht is op een teelt of teelten die zijn opgenomen in de overeenkomst (d.w.z. sojabonen, koolzaad, zonnebloempitten, met uitzondering van zonnebloempitten voor menselijke consumptie) en, zo ja, een vermelding van het geplande steunareaal per claimjaar.

6.   Financieel plan

Deze sectie bevat informatie als bedoeld in de volgende subsecties.

6.1.   Overzichtstabel

De lidstaten geven informatie over de elementen van artikel 112, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115.

De lidstaten die gebruik wensen te maken van de mogelijkheid om toewijzingen over te hevelen tussen de fondsen als voorzien in artikel 103 van Verordening (EU) 2021/2115, verstrekken deze informatie voor elk jaar van de periode van het strategisch GLB-plan waarvoor zij van deze flexibiliteit gebruik willen maken. De lidstaten kunnen in 2025 hun beslissing herzien voor hun toewijzingen voor landbouwbegrotingsjaar 2027.

Aan de hand van de informatie van de overzichtstabel kan worden nagegaan of de nodige toewijzingen voor de inachtneming van de minimumuitgavenvereisten van de artikelen 92, 93, 95, 97 en 98 van Verordening (EU) 2021/2115 correct zijn gereserveerd.

Die informatie dient als basis voor de berekening van de financiële maxima die voortvloeien uit de aftrek van de bedragen die door de lidstaten zijn gereserveerd om te voldoen aan de minimumuitgavenvereisten van de artikelen 92, 93, 95, 97 en 98 van Verordening (EU) 2021/2115 (omgekeerde maxima).

De in de artikelen 92 tot en met 98 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde minimum- en maximumbedragen worden steeds berekend op basis van de in de artikelen 87, 88 en 89 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde budgetten van de lidstaten na eventuele overhevelingen.

Indien de lidstaten echter besluiten om middelen toe te wijzen aan InvestEU, LIFE en/of Erasmus, worden de respectieve jaarlijkse bedragen in de overzichtstabel vermeld. Bijlage XI bij Verordening (EU) 2021/2115 wordt niet gewijzigd en alle verplichtingen inzake minimumtoewijzingen worden getoetst aan de bedragen van bijlage XI bij die verordening, die ook die specifieke toewijzingen zullen omvatten.

Aangezien in het kader van zowel het ELGF als het Elfpo kan worden voldaan aan de vereiste minimale financiële toewijzing voor jonge landbouwers, geven de lidstaten die besluiten om een hoger bedrag toe te wijzen dan het minimumbedrag van bijlage XII bij Verordening (EU) 2021/2115, aan welke bedragen uit elk van de fondsen worden gebruikt om uit te komen op de vereiste minimale toewijzing. Dit dient als basis voor de berekening van de omgekeerde maxima.

6.2.   Gedetailleerde financiële informatie en uitsplitsing per interventie en planning van de output

Het gedetailleerd financieel plan als bedoeld in artikel 112, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115, bevat een overzicht van het indicatieve verwachte betalingsniveau van de toewijzingen van de lidstaten tijdens de uitvoeringsperiode van het strategisch GLB-plan, alsook informatie over de medefinancieringspercentages van het Elfpo.

7.   Governance- en coördinatiesystemen

7.1.   Vermelding van governance-instanties, beheersautoriteit(en) en andere instanties

Deze subsectie bevat:

a)

voor elk type instantie (bevoegde autoriteit(en), beheersautoriteit(en), betaalorgaan of -organen, coördinerende instantie, indien relevant, en certificerende instantie(s)) een vermelding van het fonds of de fondsen waarvoor zij verantwoordelijk zijn, en de naam of namen en contactgegevens van de verantwoordelijke persoon of personen.

Dezelfde informatie wordt verstrekt over andere instanties zoals het monitoringcomité of de monitoringcomités, de gedelegeerde en intermediaire instanties indien relevant, en over de relevante coördinatiestructuren voor het AKIS, voor de contactpersoon voor communicatie over het GLB-plan als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EU) 2021/1060, en voor het GLB-netwerk. Ook wordt de rol van de gedelegeerde en intermediaire instantie(s) nader beschreven;

b)

een korte beschrijving van de opzet en organisatie van de bevoegde autoriteit;

c)

indien de uitvoering van financiële instrumenten gedelegeerd is aan regionale autoriteiten, een beschrijving van de governanceregeling voor het financiële instrument (delegatie van de taken van beheersautoriteit en betaalorgaan, zoals selectie van begunstigde, verslaglegging, betalingen, controle).

7.2.   Beschrijving van de monitoring- en verslagleggingssystemen

Korte beschrijving van de monitoring- en verslagleggingssystemen die worden opgezet voor het registreren, bijhouden, beheren van en rapporteren over de informatie die nodig is om de prestaties van het strategisch GLB-plan te beoordelen, met inbegrip van het verslagleggingssysteem dat wordt opgezet met het oog op het jaarlijkse prestatieverslag op grond van artikel 134 van Verordening (EU) 2021/2115.

7.3.   Informatie over de controlesystemen en sancties

a)    GBCS

De beschrijving van het GBCS bevat:

i)

informatie over het toepassingsgebied ervan, en met name of het wordt gebruikt voor de wijnsector, zoals vastgelegd in artikel 65 van Verordening (EU) 2021/2115, en voor de conditionaliteit;

ii)

een definitie van “landbouwperceel”, met inbegrip van “landbouwgrond”, indien relevant;

iii)

een bevestiging dat het GBCS op 1 januari 2023 van start gaat en aan titel IV, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad (9) voldoet;

iv)

informatie over de identificatie- en registratieregeling(en) voor dieren als bedoeld in artikel 65, lid 4, punt c), en artikel 66, lid 1, punt g), van Verordening (EU) 2021/2116;

v)

een vermelding of gebruikgemaakt wordt van een geautomatiseerd claimsysteem;

vi)

een beschrijving van het controle- en sanctiesysteem of de controle- en sanctiesystemen waarin met name wordt uitgelegd of ze voorzien in systematische controles die gericht zijn op de sectoren met het hoogste foutenrisico, en hoe het controleniveau zorgt voor een doeltreffend beheer van de risico’s als bedoeld in artikel 60, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116. Er wordt uitleg gegeven over de sancties bij niet-naleving van de in het strategisch GLB-plan bepaalde subsidiabiliteitscriteria voor interventies. Indien voor de diverse interventies verschillende controle- en sanctiesystemen worden toegepast, wordt informatie gegeven over elk afzonderlijk systeem.

Er kan aanvullende informatie worden verschaft over het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, het geospatiaal en diergebonden aanvraagsysteem en het areaalmonitoringsysteem, indien de lidstaat dit belangrijk acht.

b)    Controle- en sanctiesysteem voor interventies die niet onder het GBCS vallen

Voor ELGF- en Elfpo-interventies die niet onder het GBCS vallen, bevat de informatie:

i)

een korte beschrijving van het sanctiesysteem, in lijn met de principes van doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikking;

ii)

een korte beschrijving van het controlesysteem of de controlesystemen, met aandacht voor het specifieke karakter van financiële instrumenten, indien relevant;

iii)

een korte beschrijving van hoe wordt gezorgd voor de naleving van de regels voor overheidsopdrachten.

c)    Het controle- en sanctiesysteem voor de conditionaliteit

Deze subsectie bevat:

i)

een beschrijving van het controlesysteem voor de conditionaliteit;

ii)

een vermelding van de soort controles voor elke RBE en GLMC-norm;

iii)

een beschrijving van het sanctiesysteem;

iv)

de definitie en toepassing van de begrippen herhaling en opzettelijkheid;

v)

een vermelding of voor kleine landbouwers een vereenvoudigd controlesysteem wordt toegepast;

vi)

informatie over de bevoegde controle-instanties die verantwoordelijk zijn voor de controles op de naleving van de normen en uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in het kader van de conditionaliteit.

d)    Sociale conditionaliteit

Deze subsectie bevat:

i)

een beschrijving van het controlesysteem voor de sociale conditionaliteit;

ii)

een beschrijving van het sanctiesysteem voor de sociale conditionaliteit.

Indien de sociale conditionaliteit met ingang van 2024 of 2025 wordt toegepast, wordt de in de punten i) en ii) bedoelde beschrijving op zijn laatst verstrekt in de wijziging van het strategisch GLB-plan zoals goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 119 van Verordening (EU) 2021/2115 vóór het eerste jaar van toepassing van de sociale conditionaliteit.

8.   Modernisering: AKIS en digitalisering

8.1.   Algemene organisatiestructuur van het AKIS

Deze subsectie bevat een toelichting over de brede strategische AKIS-aanpak op basis van de SWOT-analyse en de behoeftebeoordeling en schetst hoe de interventies en acties samen bijdragen tot het bereiken van de in artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde horizontale doelstelling.

8.2.   Beschrijving van het samenspel tussen adviesdiensten, onderzoek, GLB-netwerken en interventies binnen het AKIS-kader

Deze subsectie bevat een toelichting over de opzet van de samenwerking tussen adviseurs, onderzoekers en GLB-netwerken. Vermeld wordt of de acties worden gecombineerd met andere relevante maatregelen of instrumenten die al dan niet onder het strategisch GLB-plan vallen.

8.3.   Beschrijving van de organisatie van bedrijfsadviseurs

Deze subsectie bevat een toelichting over hoe de adviesverlening wordt georganiseerd en alle adviseurs en alle in artikel 15, leden 2 en 4, van Verordening (EU) 2021/2115 vermelde elementen daarin worden betrokken en ook de onpartijdigheidseisen van artikel 15, lid 3, van die verordening worden nageleefd.

8.4.   Beschrijving van de manier waarop innovatiesteun wordt geboden

Deze subsectie bevat een toelichting over hoe innovatiesteun en kennisstromen binnen het AKIS worden georganiseerd.

8.5.   Digitaliseringsstrategie

Deze subsectie bevat een toelichting over de strategische aanpak om digitalisering te stimuleren, en ook een beschrijving van hoe maatregelen in het kader van de digitaliseringsstrategie zodanig vorm wordt gegeven dat digitale verschillen tussen regio’s, soorten bedrijven en bevolkingsgroepen worden voorkomen of verkleind.

9.   Bijlagen bij het strategisch GLB-plan

9.1.   Bijlage I over de ex-ante-evaluatie en de strategische milieueffectrapportage (SMER) bedoeld in Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (10)

Bijlage I bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 115, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 bevat een samenvatting van de resultaten van de ex-ante-evaluatie en de belangrijkste aanbevelingen van de ex-ante-evaluatie en van de SMER.

Volgens de elementen van het strategisch GLB-plan die in die ex-ante-evaluatie moeten worden beoordeeld, worden de aanbevelingen ingedeeld in:

SWOT-analyse, de behoeftebeoordeling;

interventielogica/bijdrage aan doelstellingen;

externe/interne coherentie;

toewijzing van begrotingsmiddelen;

outputs, resultaten en het bepalen van mijlpalen en streefcijfers;

maatregelen om de administratieve lasten te verminderen;

financiële instrumenten;

SMER-specifieke aanbevelingen;

overige.

Er wordt duidelijk vermeld op welke manier rekening is gehouden met de aanbevelingen of waarom er juist geen rekening mee is gehouden.

Ook wordt een link naar de volledige ex-ante-evaluatie en SMER-rapporten toegevoegd.

9.2.   Bijlage II over de SWOT-analyse van de huidige situatie van het gebied dat onder het strategisch GLB-plan valt

Bijlage II bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 115, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115 bevat een SWOT-analyse met de in dat lid vastgelegde elementen voor elke doelstelling uit hoofde van artikel 6, leden 1 en 2, van die verordening. De SWOT-analyse is opgebouwd rond de vier hoofdelementen, namelijk sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen, en geeft aan welke bronnen voor de gegevens zijn gebruikt naast contextindicatoren.

9.3.   Bijlage III over de raadpleging van partners

Bijlage III bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 115, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115 bevat de resultaten van de raadpleging van de partners, en met name de relevante autoriteiten op regionaal en lokaal niveau, en een korte beschrijving van de wijze waarop de raadpleging is gehouden.

9.4.   Bijlage IV over interventies voor de gewasspecifieke betaling voor katoen

Bijlage IV bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 115, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115 bevat de volgende informatie:

Subsidiabiliteitsvoorwaarden die zorgen voor consistentie met de SWOT-analyse, met de behoeftebeoordeling en met andere interventies, in het bijzonder:

objectieve criteria op basis waarvan voor landbouwgrond en rassen een vergunning voor katoenproductie wordt verleend

toegestane rassen

minimale gewasdichtheid en een motivering daarvoor

tekst

Complementariteit van de interventie inzake de gewasspecifieke betaling voor katoen met de andere interventies uit het strategisch GLB-plan

tekst

9.5.   Bijlage V over aanvullende nationale financiering

In bijlage V bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 115, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115, wordt de volgende informatie verstrekt voor elke plattelandsontwikkelingsinterventie waarvoor aanvullende nationale financiering wordt toegekend als bedoeld in artikel 115, lid 5, punten a), b) en c), en artikel 146, eerste alinea, van Verordening (EU) 2021/2115:

Het artikel in titel III, hoofdstuk IV, van Verordening (EU) 2021/2115 op basis waarvan de financiering wordt toegekend

tekst

De nationale rechtsgrondslag voor de toekenning van de financiering

tekst

De interventie in het strategisch GLB-plan waarvoor de financiering wordt toegekend

tekst

Het totale budget van de financiering (in euro)

bedrag

Vermelding van de naleving van de betrokken vereisten van Verordening (EU) 2021/2115

J/N

Complementariteit:

a)

een groter aantal begunstigden

b)

een hogere steunintensiteit

c)

financiering voor bepaalde verrichtingen binnen de interventie

Vermeld welke van toepassing zijn, en verstrek indien relevant aanvullende informatie

Valt onder artikel 42 VWEU

J/N (indien nee, vermeld het instrument voor de goedkeuring van de staatssteun)

Wat betreft de sector groenten en fruit, wordt de volgende informatie verstrekt voor de nationale financiële steun als bedoeld in artikel 53 van Verordening (EU) 2021/2115:

Het jaarlijkse geraamde bedrag van de nationale financiële steun in de sector groenten en fruit per betrokken regio en het totaal voor de lidstaat

tekst

9.6.   Bijlage VI over nationale overgangssteun (indien van toepassing)

Bijlage VI bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 115, lid 6, van Verordening (EU) 2021/2115 bevat de elementen van dat lid voor elke afzonderlijke nationale overgangssteunmaatregel per sector, indien van toepassing:

a)

het jaarlijkse sectorspecifieke budget voor elke sector waarvoor nationale overgangssteun wordt verleend;

Sector

Het sectorspecifieke budget (in euro)

2023

2024

2025

2026

2027

 

In te vullen door de lidstaat

 

 

 

 

 

 

 

b)

in voorkomend geval, voor elk jaar van de periode het maximale steunpercentage per eenheid voor elke sector, met inachtneming van het maximale percentage per eenheid;

Sector

Percentage per eenheid

 

In te vullen door de lidstaat

 

c)

in voorkomend geval, informatie over de overeenkomstig artikel 147, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 gewijzigde referentieperiode;

Sector

Informatie over de gewijzigde referentieperiode

 

d)

een korte beschrijving van de complementariteit van de nationale overgangssteun met de interventies van het strategisch GLB-plan.


(1)  Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 53).

(2)  Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

(5)  Kaart van alle gebieden als aangewezen overeenkomstig artikel 32, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

(6)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(7)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(8)  PB L 147 van 18.6.1993, blz. 26.

(9)  Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187).

(10)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).


BIJLAGE II

Verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten in verband met het SFC2021

1.   Verantwoordelijkheden van de Commissie

1.1.

Zorgen voor een elektronisch systeem voor de officiële en beveiligde uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie (hierna het “SFC2021” genoemd). Het SFC2021 bevat ten minste de informatie die is gespecificeerd in de templates die in het kader van Verordening (EU) 2021/2115 zijn aangemaakt.

1.2.

Ervoor zorgen dat het SFC2021 de volgende kenmerken bezit:

a)

interactieve formulieren of formulieren die reeds door het systeem zijn ingevuld op basis van eerder in het systeem geregistreerde gegevens;

b)

automatische berekeningen, wanneer deze de invoerinspanningen van gebruikers verminderen;

c)

automatische ingebedde controles om de interne consistentie van de verstrekte gegevens en de consistentie van deze gegevens met de toepasselijke voorschriften te verifiëren;

d)

door het systeem gegenereerde signalen om de gebruikers van het SFC2021 te waarschuwen dat bepaalde acties al dan niet kunnen worden uitgevoerd;

e)

online-tracering van de status van de behandeling van de in het systeem ingevoerde informatie;

f)

beschikbaarheid van historische gegevens betreffende alle ingevoerde informatie voor een programma;

g)

beschikbaarheid van een verplichte elektronische handtekening in de zin van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (1) die als bewijs wordt erkend in gerechtelijke procedures.

1.3.

Zorgen voor een veiligheidsbeleid inzake informatietechnologie voor het SFC2021 dat van toepassing is op het personeel dat het systeem gebruikt overeenkomstig de desbetreffende voorschriften van de Unie, met name Besluit (EU, Euratom) 2017/46 van de Commissie (2).

1.4.

Aanwijzen van een persoon of personen belast met het bepalen, handhaven en waarborgen van de correcte toepassing van het veiligheidsbeleid op het SFC2021.

2.   Verantwoordelijkheden van de lidstaten

2.1.

Ervoor zorgen dat de overeenkomstig titel VI van Verordening (EU) 2021/2115 aangewezen programma-autoriteiten van de betrokken lidstaat, evenals de organen die zijn aangewezen om bepaalde taken uit te voeren die onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit vallen, in het SFC2021 de informatie indienen waarvoor zij verantwoordelijk zijn, alsook eventuele aanvullingen daarop.

2.2.

Toezien op de verificatie van informatie die wordt ingevoerd door een andere persoon dan degene die de gegevens voor die indiening heeft ingevoerd.

2.3.

Regelingen treffen voor de scheiding van de in de punten 2.1 en 2.2 beschreven taken via de beheers- en controlesystemen van de lidstaat die in automatische verbinding staan met het SFC2021.

2.4.

Benoemen van een persoon of personen belast met het beheer van de toegangsrechten om de volgende taken uit te voeren:

a)

de gebruikers identificeren die om toegang vragen, waarbij wordt gecontroleerd of zij inderdaad in dienst zijn van de organisatie;

b)

gebruikers erop wijzen dat zij verplicht zijn de veiligheid van het systeem in stand te houden;

c)

verifiëren of de gebruikers aanspraak kunnen maken op het vereiste privilegeniveau in verband met hun taken en hun hiërarchische positie;

d)

verzoeken om intrekking van de toegangsrechten, indien die toegangsrechten niet langer benodigd of gerechtvaardigd zijn;

e)

verdachte gebeurtenissen die de veiligheid van het systeem in gevaar kunnen brengen, snel melden;

f)

zorgen voor de voortdurende juistheid van de identificatiegegevens van de gebruikers door het melden van alle wijzigingen;

g)

de nodige voorzorgsmaatregelen nemen met betrekking tot bescherming van gegevens en bedrijfsvertrouwelijkheid in overeenstemming met de nationale en EU-voorschriften;

h)

de Commissie in kennis stellen van alle wijzigingen die van invloed zijn op de capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten of gebruikers van het SFC2021 om de in punt 2.1 bedoelde verplichtingen of hun persoonlijke capaciteit om de in de punten a) tot en met g) bedoelde verantwoordelijkheden uit te voeren.

2.5.

Zorgen voor regelingen met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonsgegevens van natuurlijke personen en bedrijfsvertrouwelijkheid voor rechtspersonen in overeenstemming met Richtlijn 2002/58/EG (3) en de Verordeningen (EU) 2016/679 (4) en (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (5).

2.6.

Op basis van een risicobeoordeling nationaal, regionaal of lokaal beleid inzake toegang tot SFC2021 vaststellen dat van toepassing is op alle instanties die het SFC2021 gebruiken, met aandacht voor de volgende aspecten:

a)

de IT-beveiligingsaspecten van de werkzaamheden van de persoon of personen verantwoordelijk voor het beheer van de toegangsrechten als bedoeld in punt 2.4, bij rechtstreeks gebruik;

b)

voor nationale, regionale of lokale computersystemen die met het SFC2021 zijn verbonden door middel van een onder punt 2.3 bedoelde technische interface als onderdeel van de beheers- en controlesystemen van de lidstaat, de beveiligingsmaatregelen waarmee deze systemen kunnen worden afgestemd op beveiligingsvoorschriften van het SFC2021 en die betrekking hebben op:

i)

fysieke beveiliging;

ii)

controle van toegang en gegevensdragers;

iii)

controle van opslag;

iv)

toegangs- en wachtwoordcontrole;

v)

monitoring;

vi)

koppeling met het SFC2021;

vii)

communicatie-infrastructuur;

viii)

personeelsbeheer vóór, tijdens en na het dienstverband;

ix)

incidentbeheer.

2.7.

Het document of de documenten inzake het beleid als bedoeld in punt 2.6, op verzoek ter beschikking stellen aan de Commissie.

2.8.

Benoemen van een persoon of personen belast met de handhaving en waarborging van de toepassing van het nationale, regionale of lokale beleid inzake IT-beveiliging en fungerend als contactpunt voor de door de Commissie aangewezen persoon of personen bedoeld in punt 1.4.

3.   Gezamenlijke verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten

3.1.

Zorgen voor toegankelijkheid, hetzij rechtstreeks via een interactieve gebruikersinterface (d.w.z. een webtoepassing), hetzij via een technische interface met vooraf vastgestelde protocollen (d.w.z. webdiensten) waardoor de gegevens automatisch kunnen worden gesynchroniseerd en doorgegeven tussen informatiesystemen van de lidstaten en het SFC2021.

3.2.

Vaststellen van de datum van doorgifte, via elektronische gegevensuitwisseling, van de informatie door de lidstaat aan de Commissie en vice versa, die geldt als datum van indiening van het desbetreffende document.

3.3.

Ervoor zorgen dat officiële gegevens worden uitgewisseld via het SFC2021, tenzij in geval van overmacht, en dat de informatie die in de in het SFC2021 ingebedde elektronische formulieren worden verstrekt (“gestructureerde gegevens”) niet door niet-gestructureerde gegevens worden vervangen en, in het geval van inconsistenties, dat gestructureerde gegevens voorrang genieten op niet-gestructureerde gegevens.

In geval van overmacht, een storing in het SFC2021 of het ontbreken van een verbinding met het SFC2021 kan de lidstaat, met voorafgaande goedkeuring van de Commissie, de documenten in een andere vorm toezenden onder de door de Commissie bepaalde voorwaarden. Zodra er niet langer sprake is van overmacht, voert de betrokken partij zo snel mogelijk de reeds in papieren vorm verstrekte informatie in het SFC2021 in.

3.4.

Ervoor zorgen dat de in het SFC2021-portaal gepubliceerde voorwaarden inzake IT-beveiliging worden nageleefd, alsook de maatregelen die door de Commissie in het SFC2021 worden genomen om de indiening van gegevens te beveiligen, met name wat betreft het gebruik van de in punt 2.3 bedoelde technische interface als onderdeel van de beheers- en controlesystemen van de lidstaat.

3.5.

Uitvoering geven aan de beveiligingsmaatregelen ter bescherming van de opgeslagen en via het SFC2021 ingediende gegevens, en de doeltreffendheid van deze maatregelen waarborgen.

3.6.

Jaarlijks het IT-veiligheidsbeleid van het SFC2021 en het desbetreffende nationale, regionale en lokale IT-veiligheidsbeleid bijwerken en herzien in geval van technologische veranderingen, de constatering van nieuwe bedreigingen of andere relevante ontwikkelingen.

(1)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(2)  Besluit (EU, Euratom) 2017/46 van de Commissie van 10 januari 2017 over de beveiliging van communicatie- en informatiesystemen binnen de Europese Commissie (PB L 6 van 11.1.2017, blz. 40).

(3)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(4)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/486


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2290 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2021

tot vaststelling van regels voor de berekeningsmethoden voor de gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (1), en met name artikel 133,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/2115 wordt een nieuw rechtskader voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) geschapen om de prestaties van het GLB ten aanzien van de doelstellingen van de Unie te verbeteren. In die verordening worden de doelstellingen van de Unie voor het GLB vastgesteld, evenals de interventietypes en de voor de lidstaten geldende gemeenschappelijke Unievereisten, waarbij de lidstaten flexibiliteit wordt geboden bij het ontwerp van de interventies die in hun strategische GLB-plannen moeten worden opgenomen. De lidstaten moeten deze strategische GLB-plannen opstellen en hun voorstellen voor die plannen uiterlijk op 1 januari 2022 bij de Commissie indienen.

(2)

Krachtens artikel 128 van Verordening (EU) 2021/2115 moet een prestatiekader worden vastgesteld waarmee de prestaties van het strategisch GLB-plan tijdens de uitvoering ervan kunnen worden gemonitord, gerapporteerd en geëvalueerd. Te dien einde zijn in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115 gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren vastgelegd, die de basis vormen voor de mechanismen van de prestatiegoedkeuring en prestatie-evaluatie, alsook voor de monitoring en evaluatie van het GLB. Er moeten duidelijke en gemeenschappelijke regels voor de berekeningsmethoden voor deze indicatoren worden vastgesteld.

(3)

Aangezien de lidstaten bij het opstellen van hun ontwerpen van de strategische GLB-plannen, die uiterlijk op 1 januari 2022 bij de Commissie moeten zijn ingediend, regels moeten hebben voor de berekeningsmethoden voor de gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De berekeningsmethoden voor de in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115 opgenomen gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren zijn in de bijlage bij deze verordening vastgelegd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1.


BIJLAGE

BEREKENINGSMETHODEN VOOR DE IN BIJLAGE I BIJ VERORDENING (EU) 2021/2115 OPGENOMEN GEMEENSCHAPPELIJKE OUTPUT- EN RESULTAATINDICATOREN

OUTPUTINDICATOREN

Berekeningsmethoden voor de outputindicatoren die voor de prestatiegoedkeuring moeten worden gebruikt

1.

Bij de berekening van de indicatoren voor de prestatiegoedkeuring houden de lidstaten rekening met het volgende:

a)

de planning van de outputs geschiedt per landbouwbegrotingsjaar en wordt als volgt uitgevoerd:

i)

per interventie. Indien voor een interventie meerdere eenheidsbedragen worden vastgelegd, kunnen de outputs worden gepland per eenheidsbedrag, voor groepen eenheidsbedragen of voor alle eenheidsbedragen. Indien voor de outputindicator van de interventie meer dan één meeteenheid wordt vastgelegd, wordt de planning per meeteenheid uitgevoerd;

ii)

per sector voor interventies in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en de overige sectoren als bedoeld in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115;

b)

de rapportage van de outputs geschiedt per landbouwbegrotingsjaar en voor alle interventies waarvoor in het betrokken landbouwbegrotingsjaar betalingen zijn verricht, en wel als volgt:

i)

per eenheidsbedrag;

ii)

per operationeel programma in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en de overige sectoren als bedoeld in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115;

c)

de door een interventie gegenereerde outputs worden slechts eenmaal gepland en gerapporteerd, en wel onder de outputindicator die in het strategisch GLB-plan aan die interventie is gekoppeld;

d)

wanneer een interventie steun in de vorm van subsidies en financieringsinstrumenten omvat, wordt de outputindicator voor elke vorm van steun berekend;

e)

de gerapporteerde outputwaarde komt overeen met het aandeel van de uitgaven dat daadwerkelijk voor die output in het betrokken landbouwbegrotingsjaar is betaald. Voor interventies die in het betrokken landbouwbegrotingsjaar gedeeltelijk zijn voltooid, worden gedeeltelijke outputs gerapporteerd.

Rapportage van voorschotten bij de outputindicatoren die voor de prestatiegoedkeuring moeten worden gebruikt

2.

Interventies waarvoor betalingen in de vorm van voorschotten als bedoeld in artikel 32, lid 4, punt a), artikel 32, lid 5, en artikel 44, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad (1) zijn verricht voordat de corresponderende volledige output werd geleverd, worden niet in het in artikel 128 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde jaarlijkse prestatieverslag opgenomen voor het landbouwbegrotingsjaar waarin het voorschot is betaald. Deze voorschotten worden gerapporteerd voor het landbouwbegrotingsjaar waarin de output volledig is betaald.

Rapportage van geaggregeerde waarden van outputindicatoren en waarden van de outputindicatoren O.3 en O.34, die voor monitoring-, communicatie- en evaluatiedoeleinden moeten worden gebruikt

3.

Bij de rapportage van de geaggregeerde waarden van de outputindicatoren en andere outputwaarden geldt het volgende:

a)

bij de rapportage van de outputindicatoren die voor de prestatiegoedkeuring worden gebruikt, nemen de lidstaten ook de volgende geaggregeerde waarden op:

i)

de totale output per interventie wanneer voor een interventie meerdere eenheidsbedragen zijn vastgesteld;

ii)

de totale output per meeteenheid wanneer voor een interventie meerdere meeteenheden zijn vastgesteld;

iii)

de totale output per interventietype wanneer een interventietype meerdere interventies omvat;

iv)

de totale output per meeteenheid en, in voorkomend geval, de totale output met gebruikmaking van een gemeenschappelijke meeteenheid wanneer het interventietype meerdere interventies omvat waarvan de output met verschillende meeteenheden wordt gemeten;

v)

bij de outputindicatoren O.4, O.36 en O.37, wanneer de interventies niet tot hetzelfde interventietype behoren, de totale output voor deze interventies;

b)

de lidstaten verstrekken jaarlijks waarden voor de volgende outputindicatoren, die niet voor de prestatiegoedkeuring worden gebruikt:

i)

outputindicator O.3:

de waarde van deze indicator wordt per interventie en per interventietype verstrekt;

het totale aantal begunstigden van GLB-steun die landbouwers zijn, en het totale aantal landbouwers die rechtstreekse betalingen ontvangen, worden verstrekt;

het totale aantal begunstigden van GLB-steun die landbouwers zijn, wordt uitgesplitst naar geslacht;

de begunstigden worden volledig meegerekend;

ii)

outputindicator O.34:

het totale aantal hectaren waarvoor GLB-steun is ontvangen en die vallen onder de desbetreffende uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (RBE’s), onder op grond van titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115 vastgestelde goede landbouw- en milieucondities (GLMC’s) en onder op grond van de artikelen 31 en 70 en titel III, hoofdstuk III, van die verordening vastgestelde milieupraktijken, wordt verstrekt, behalve voor in andere eenheden geplande interventies;

het totale aantal hectaren waar milieupraktijken worden toegepast die zijn vastgesteld op grond van de artikelen 31 en 70 en titel III, hoofdstuk III, van Verordening (EU) 2021/2115, wordt verstrekt, behalve voor in andere eenheden geplande interventies;

de hectaren worden volledig meegerekend.

Berekeningsmethoden voor de geaggregeerde waarden van de outputindicatoren die voor monitoring-, communicatie- en evaluatiedoeleinden moeten worden gebruikt

4.

Bij de berekening van de geaggregeerde waarden van de outputindicatoren worden de outputs als volgt geteld:

a)

bij de geaggregeerde waarden van de outputindicatoren voor interventies in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem als bedoeld in artikel 65, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 (het “geïntegreerd systeem”) en voor interventies die binnen het begrotingsjaar volledig zijn betaald en niet onder het geïntegreerd systeem vallen, worden de outputs altijd volledig meegerekend;

b)

bij de geaggregeerde waarden van de outputindicatoren voor niet onder het geïntegreerd systeem vallende interventies die in verschillende tranches over meerdere jaren worden betaald, worden gedeeltelijke outputs meegerekend.

Aanvullende nationale financiering voor outputindicatoren

5.

Wanneer steun wordt verleend als aanvullende nationale financiering als bedoeld in artikel 115, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115 (hierna “aanvullende nationale financiering” genoemd), geldt het volgende:

a)

de geplande outputs omvatten de outputs die worden gegenereerd door aanvullende nationale financiering;

b)

outputs die door aanvullende nationale financiering worden gegenereerd, worden afzonderlijk gerapporteerd van de outputs die door andere overheidsuitgaven dan aanvullende nationale financiering worden gegenereerd;

c)

outputs die door aanvullende nationale financiering worden gegenereerd, worden niet in aanmerking genomen voor de prestatiegoedkeuring;

d)

met de door aanvullende nationale financiering gegenereerde outputs wordt rekening gehouden bij de berekening van de geaggregeerde waarden van de outputindicatoren voor monitoring-, communicatie- en evaluatiedoeleinden.

Regels ter vermijding van dubbeltelling bij de outputindicatoren die voor monitoring-, communicatie- en evaluatiedoeleinden moeten worden gebruikt

6.

Om geaggregeerde waarden van outputindicatoren zonder dubbeltelling te berekenen, geldt het volgende:

a)

wanneer een outputeenheid onder meerdere relevante interventies of meerdere verrichtingen binnen dezelfde interventie valt, wordt die outputeenheid bij de berekening van de geaggregeerde waarde slechts eenmaal geteld;

b)

de geaggregeerde waarden van de outputindicatoren voor interventies die onder het geïntegreerd systeem vallen en die in het jaarlijkse prestatieverslag voor het landbouwbegrotingsjaar N-1 worden gerapporteerd, omvatten het aantal eenheden waarvoor in het landbouwbegrotingsjaar N-1 met betrekking tot in het jaar N-2 aangevraagde interventies een gedeeltelijke of volledige betaling is verricht;

c)

wanneer betalingsrechten of maximumdrempels worden toegepast, rapporteren de lidstaten het betrokken areaal waarvan, na administratieve controles en vóór de toepassing van deze limieten in het kader van de betrokken outputindicatoren, is vastgesteld dat het voor betaling in aanmerking komt.

RESULTAATINDICATOREN

Verband tussen specifieke doelstellingen, resultaatindicatoren en interventies

7.

In hun strategisch GLB-plan stellen de lidstaten de verbanden tussen specifieke doelstellingen, resultaatindicatoren en interventies als volgt vast:

a)

de lidstaten stellen een verband tussen resultaatindicatoren en specifieke doelstellingen vast. Een resultaatindicator kan aan meer dan één specifieke doelstelling worden gekoppeld;

b)

de interventies worden gekoppeld aan alle resultaatindicatoren waaraan zij rechtstreeks en significant bijdragen;

c)

alleen verrichtingen binnen een interventie die rechtstreeks en significant bijdragen tot een resultaatindicator, worden aan deze resultaatindicator toegeschreven;

d)

een enkele interventie, of een enkele verrichting binnen één interventie, kan tot meer dan één resultaatindicator bijdragen;

e)

de waarde van de output die door een verrichting wordt gegenereerd, wordt altijd volledig toegeschreven aan de betrokken resultaatindicator(en), ook wanneer deze aan meer resultaatindicatoren is gekoppeld;

f)

beheersverbintenissen en investeringen die tot hetzelfde doel bijdragen, worden aan afzonderlijke resultaatindicatoren gekoppeld, behalve voor de resultaatindicatoren R.43 en R.44;

g)

resultaatindicator R.35 wordt gekoppeld aan interventies in de bijenteeltsector die onder het interventietype als bedoeld in artikel 55, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115 vallen. Deze interventies worden alleen gerapporteerd onder resultaatindicator R.35;

h)

areaal waarop alleen RBE’s en GLMC’s van toepassing zijn, wordt niet meegenomen in de berekening van de resultaatindicatoren, behalve voor resultaatindicator R.4, die specifiek is ontworpen om het aandeel landbouwareaal weer te geven waarvoor GLB-inkomenssteun wordt verstrekt en dat onder de conditionaliteit valt.

Gedetailleerde berekeningsmethoden voor resultaatindicatoren

8.

Bij het plannen en rapporteren van resultaatindicatoren in het jaarlijkse prestatieverslag wordt rekening gehouden met de volgende punten:

a)

de waarden van de resultaatindicatoren worden volledig in rekening gebracht voor het landbouwbegrotingsjaar van de eerste betaling, ook al is in het betrokken landbouwbegrotingsjaar slechts een gedeeltelijke betaling verricht;

b)

in afwijking van punt a) worden de waarden voor resultaatindicator R.37 volledig in rekening gebracht bij de voltooiing van de verrichting;

c)

de waarden in verband met betalingen in de vorm van voorschotten als bedoeld in artikel 32, lid 4, punt a), artikel 32, lid 5, artikel 44, lid 2, tweede alinea, en artikel 44, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2116 worden vóór de levering van de overeenkomstige output niet meegeteld bij de kwantificering van de gerelateerde resultaatindicatoren;

d)

de jaarlijkse waarden worden berekend voor de resultaatindicatoren R.4, R.5, R.6, R.7, R.8, R.11, R.12, R.13, R.14, R.19, R.20, R.21, R.22, R.23, R.24, R.25, R.29, R.30, R.31, R.33, R.34, R.43 en R.44;

e)

de cumulatieve waarden worden berekend voor de resultaatindicatoren R.1, R.2, R.3, R.9, R.10, R.15, R.16, R.17, R.18, R.26, R.27, R.28, R.32, R.35, R.36, R.37, R.38, R.39, R.40, R.41 en R.42;

f)

resultaatindicator R.4 heeft betrekking op areaal dat onder alle interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2115 valt, alsook op steun voor gebieden met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen als bedoeld in artikel 71 van die verordening en voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten als bedoeld in artikel 72 van die verordening;

g)

resultaatindicator R.6 heeft betrekking op alle interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2115, met uitzondering van de gewasspecifieke betaling voor katoen als bedoeld in artikel 36 van die verordening;

h)

resultaatindicator R.7 heeft betrekking op alle interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2115, met uitzondering van de gewasspecifieke betaling voor katoen als bedoeld in artikel 36 van die verordening, alsook op steun voor gebieden met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen als bedoeld in artikel 71 van die verordening en voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten als bedoeld in artikel 72 van die verordening;

i)

in afwijking van punt h) mogen, wanneer lidstaten interventies overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EU) 2021/2115 opzetten waarbij uitsluitend bosgebieden worden ondersteund, dergelijke interventies worden gekoppeld aan resultaatindicator R.30, met inachtneming van het volgende:

er worden geen interventies opgezet voor landbouwgebieden met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen als bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU) 2021/2115, en

artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115 wordt niet toegepast op gebieden die zijn aangewezen op grond van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2);

j)

resultaatindicator R.38 heeft betrekking op interventies voor Leader als bedoeld in artikel 77, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115. Wanneer de lidstaten het strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 118 van Verordening (EU) 2021/2115 ter goedkeuring indienen, stellen zij voor resultaatindicator R.38 een streefcijfer vast voor de plattelandsbevolking die naar verwachting onder de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (3) valt. Zodra alle strategieën voor lokale ontwikkeling in het kader van een strategisch GLB-plan zijn geselecteerd, wijzigt de betrokken lidstaat in voorkomend geval het strategisch GLB-plan om de aanvullende bijdrage die van de uitvoering van de geselecteerde strategieën voor lokale ontwikkeling wordt verwacht, aan de bestaande streefwaarden toe te voegen. Bij die wijziging kunnen aanvullende verbanden tussen de interventies voor Leader en de in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115 vermelde gemeenschappelijke resultaatindicatoren worden opgenomen;

k)

de areaalgerelateerde resultaatindicatoren R.12, R.14, R.19, R.20, R.21, R.22, R.23, R.24, R.29, R.31, R.33 en R.34 hebben alleen betrekking op vrijwillige milieupraktijken die verder gaan dan de verplichte vereisten waarvoor betalingen per hectare zijn verricht in het kader van ecoregelingen als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/2115, agromilieuklimaatverbintenissen als bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU) 2021/2115 en toepasselijke interventies in bepaalde sectoren als bedoeld in titel III, hoofdstuk III, van Verordening (EU) 2021/2115;

l)

in afwijking van punt k) kunnen de lidstaten de resultaatindicatoren R.12, R.14, R.19, R.20, R.21, R.22, R.23, R.24, R.29, R.31, R.33 en R.34 ook aan andere dan de in punt k) bedoelde interventies koppelen, mits de ondersteunde praktijken verder gaan dan de desbetreffende verplichte vereisten en aanzienlijk en rechtstreeks bijdragen tot de betrokken resultaatindicatoren;

m)

bij de berekening van de resultaatindicatoren wordt rekening gehouden met aanvullende nationale financiering.

Regels ter vermijding van dubbeltelling van resultaatindicatoren

9.

Om resultaatindicatoren zonder dubbeltelling te berekenen, geldt het volgende:

a)

wanneer een eenheid die bijdraagt tot de kwantificering van een resultaatindicator, wordt gedekt door meerdere interventies, of meerdere verrichtingen binnen dezelfde interventie, die aan dezelfde resultaatindicator zijn gekoppeld, wordt die eenheid bij de kwantificering van die resultaatindicator slechts eenmaal meegeteld;

b)

de resultaatindicatoren voor interventies die onder het geïntegreerd systeem vallen en die in het jaarlijkse prestatieverslag voor het landbouwbegrotingsjaar N-1 worden gerapporteerd, omvatten het aantal eenheden waarvoor in het landbouwbegrotingsjaar N-1 met betrekking tot in het jaar N-2 aangevraagde interventies een gedeeltelijke of volledige betaling is verricht;

c)

wanneer betalingsrechten of maximumdrempels worden toegepast, rapporteren de lidstaten het betrokken areaal waarvan, na administratieve controles en vóór de toepassing van deze limieten in het kader van de betrokken resultaatindicatoren, is vastgesteld dat het voor betaling in aanmerking komt;

d)

in afwijking van punt a) kan dubbeltelling voor de resultaatindicatoren R.1, R.2, R.3, R.10 en R.28 worden aanvaard.

Noemers van resultaatindicatoren

10.

Voor noemers geldt het volgende:

a)

de waarden van de contextindicatoren die als noemer van resultaatindicatoren worden gebruikt, worden voor de gehele periode van het strategisch GLB-plan vastgesteld. Indien naar behoren gemotiveerd, kunnen de lidstaten deze waarden als onderdeel van een wijziging van het strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 119 van Verordening (EU) 2021/2115 actualiseren;

b)

in afwijking van punt a) worden de noemers voor de resultaatindicatoren R.6, R.7 en R.11 jaarlijks geactualiseerd voor de rapportage.

Uitsplitsing van de resultaatindicatoren voor rapportage

11.

De lidstaten rapporteren slechts één waarde per betrokken resultaatindicator. In afwijking van de eerste zin zijn de volgende uitsplitsingen vereist:

a)

per sector voor resultaatindicator R.11;

b)

per subcategorie voor resultaatindicator R.17;

c)

per omschakeling naar en instandhouding van biologische landbouw voor resultaatindicator R.29;

d)

per soort grond voor resultaatindicator R.33;

e)

per geslacht voor resultaatindicator R.36;

f)

per diersoort voor de resultaatindicatoren R.43 en R.44.

Coëfficiënten voor de omrekening van dieren in grootvee-eenheden

12.

De volgende punten zijn van toepassing op het gebruik van omrekeningscoëfficiënten:

a)

bij de outputindicatoren en de resultaatindicatoren worden, indien van toepassing, de Eurostat-coëfficiënten voor de omrekening van dieren in grootvee-eenheden gebruikt;

b)

in afwijking van punt a) mogen de vereenvoudigde omzettingscoëfficiënten in de volgende tabel worden gebruikt:

Soort

Leeftijd/categorie

Coëfficiënt

Runderen

jonger dan zes maanden

0,4

 

van zes maanden tot en met twee jaar

0,6

 

ouder dan twee jaar

1,0

Paardachtigen

ouder dan zes maanden

1,0

Schapen en geiten

 

0,15

Varkens

fokzeugen > 50 kg

0,5

 

andere varkens

0,3

Pluimvee

 

 

 

leghennen

0,014

 

ander pluimvee

0,03

c)

de in de tabel in punt b) vermelde omzettingscoëfficiënten kunnen in naar behoren gemotiveerde gevallen worden verhoogd of verlaagd en in het strategisch GLB-plan aan de hand van wetenschappelijk bewijs worden toegelicht;

d)

in naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen andere categorieën dieren in uitzonderlijke gevallen in de tabel in punt b) worden opgenomen; de omzettingscoëfficiënt voor dergelijke categorieën wordt aan de hand van wetenschappelijk bewijs in het strategisch GLB-plan vastgesteld en toegelicht.


(1)  Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187).

(2)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(3)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/494


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2291 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2021

tot wijziging van de bijlagen V, en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 wat betreft de gegevens voor het Verenigd Koninkrijk in de lijsten van derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 230, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) 2016/429 is bepaald dat zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die de Unie binnenkomen, afkomstig moeten zijn uit een derde land of gebied, of een zone of compartiment daarvan, dat/die overeenkomstig artikel 230, lid 1, van die verordening in een lijst is opgenomen.

(2)

In Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie (2) zijn de diergezondheidsvoorschriften vastgesteld waaraan zendingen van bepaalde soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of gebieden, of zones of, in het geval van aquacultuurdieren, compartimenten daarvan, moeten voldoen om de Unie binnen te komen.

(3)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie (3) zijn de lijsten van derde landen of gebieden, of zones of compartimenten daarvan, vastgesteld waaruit de binnenkomst in de Unie van de soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die binnen het toepassingsgebied van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vallen, is toegestaan.

(4)

Meer in het bijzonder bevatten de bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 de lijsten van derde landen of gebieden, of zones daarvan, waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee en levende producten van pluimvee, respectievelijk van zendingen vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan.

(5)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraak bevindt zich in een nieuwe inrichting in de omgeving van Barrow upon Soar, Charnwood, Leicestershire in Engeland en werd op 30 november 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(6)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraken bevinden zich in een nieuwe inrichting in de omgeving van Thirsk, Hambleton, North Yorkshire in Engeland, in de omgeving van Tutbury, East Staffordshire, Staffordshire in Engeland en in de omgeving van Leominster, North Herefordshire, Herefordshire in Engeland, en werden op 2 december 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(7)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraken bevinden zich in de omgeving van Gretna, Dumfriesshire, Dumfries and Galloway in Schotland, in de omgeving van Crickhowell, Powys in Wales en in de omgeving van Richmond, Richmondshire, North Yorkshire in Engeland en werden op 3 december 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(8)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraken bevinden zich in de omgeving van Newent, Forest of Dean, Gloucestershire in Engeland en in een nieuwe inrichting in de omgeving van Thirsk, Hambleton, North Yorkshire in Engeland en werden op 5 december 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(9)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraak bevindt zich in een nieuwe inrichting in de omgeving van Barrow upon Soar, Charnwood, Leicestershire in Engeland en werd op 6 december 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(10)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraken bevinden zich in een nieuwe inrichting in de omgeving van Barrow upon Soar, Charnwood, Leicestershire in Engeland en in de omgeving van Pocklington, East Yorkshire, East Riding of Yorkshire in Engeland en werden op 7 december 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(11)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraken bevinden zich in de omgeving van Sudbury, Babergh, South Suffolk in Engeland en in een nieuwe inrichting in de omgeving van Thirsk, Hambleton, North Yorkshire in Engeland en werden op 8 december 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(12)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraak bevindt zich in de omgeving van Annan, Dumfriesshire, Dumfries and Galloway in Schotland en werd op 9 december 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(13)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraken bevinden zich in de omgeving van Moffatt, Dumfriesshire, Dumfries and Galloway in Schotland, in de omgeving van Highworth, Swindon, Wiltshire in Engeland en in de omgeving van Clifford, Hereford and South Herefordshire, Herefordshire in Engeland en werden op 10 december 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(14)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraak bevindt zich in een nieuwe inrichting in de omgeving van Willington, South Derbyshire, Derbyshire in Engeland en werd op 11 december 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(15)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraak bevindt zich in de omgeving van Alford, East Lindsey, Lincolnshire in Engeland en werd op 12 december 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(16)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee. Die uitbraak bevindt zich in een nieuwe inrichting in de omgeving van Alford, East Lindsey, Lincolnshire in Engeland en werd op 13 december 2021 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(17)

De veterinaire autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben een controlegebied met een straal van 10 km rond de getroffen inrichtingen ingesteld en een ruimingsbeleid ingevoerd om de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza te bestrijden en de verspreiding van die ziekte te beperken.

(18)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie informatie verstrekt over de epidemiologische situatie op zijn grondgebied en de maatregelen die het heeft genomen ter voorkoming van de verdere verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza. De Commissie heeft die informatie geëvalueerd. Op basis van die evaluatie mag de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild uit de gebieden waarvoor door de veterinaire autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk beperkende maatregelen zijn vastgesteld in verband met de recente uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza, niet langer worden toegestaan.

(19)

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(20)

Rekening houdend met de huidige epidemiologische situatie in het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van hoogpathogene aviaire influenza moeten de wijzigingen die door deze verordening in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 moeten worden aangebracht, met spoed in werking treden.

(21)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 379).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie van 24 maart 2021 tot vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden of zones daarvan waaruit de binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 114 van 31.3.2021, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

in deel 1 worden in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk de volgende rijen voor de zones GB-2.40 tot en met GB-2.60 ingevoegd na de rij voor zone GB-2.39:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.40

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

30.11.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

30.11.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

30.11.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

30.11.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

30.11.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

30.11.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

30.11.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

30.11.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

30.11.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

30.11.2021

 

GB-2.41

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

02.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

02.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

02.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

02.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

02.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

02.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

02.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

02.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

02.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

02.12.2021

 

GB-2.42

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

02.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

02.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

02.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

02.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

02.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

02.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

02.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

02.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

02.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

02.12.2021

 

GB-2.43

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

02.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

02.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

02.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

02.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

02.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

02.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

02.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

02.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

02.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

02.12.2021

 

GB-2.44

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

03.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

03.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

03.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

03.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

03.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

03.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

03.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

03.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

03.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

03.12.2021

 

GB-2.45

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

03.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

03.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

03.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

03.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

03.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

03.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

03.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

03.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

03.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

03.12.2021

 

GB-2.46

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

03.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

03.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

03.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

03.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

03.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

03.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

03.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

03.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

03.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

03.12.2021

 

GB-2.47

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

05.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

05.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

05.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

05.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

05.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

05.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

05.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

05.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

05.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

05.12.2021

 

GB-2.48

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

05.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

05.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

05.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

05.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

05.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

05.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

05.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

05.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

05.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

05.12.2021

 

GB-2.49

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

06.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

06.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

06.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

06.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

06.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

06.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

06.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

06.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

06.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

06.12.2021

 

GB-2.50

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

07.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

07.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

07.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

07.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

07.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

07.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

07.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

07.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

07.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

07.12.2021

 

GB-2.51

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

07.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

07.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

07.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

07.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

07.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

07.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

07.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

07.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

07.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

07.12.2021

 

GB-2.52

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

08.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

08.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

08.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

08.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

08.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

08.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

08.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

08.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

08.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

08.12.2021

 

GB-2.53

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

08.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

08.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

08.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

08.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

08.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

08.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

08.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

08.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

08.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

08.12.2021

 

GB-2.54

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

09.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

09.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

09.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

09.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

09.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

09.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

09.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

09.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

09.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

09.12.2021

 

GB-2.55

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

10.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

10.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

10.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

10.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

10.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

10.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

10.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

10.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

10.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

10.12.2021

 

GB-2.56

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

10.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

10.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

10.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

10.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

10.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

10.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

10.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

10.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

10.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

10.12.2021

 

GB-2.57

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

10.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

10.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

10.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

10.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

10.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

10.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

10.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

10.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

10.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

10.12.2021

 

GB-2.58

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

11.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

11.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

11.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

11.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

11.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

11.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

11.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

11.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

11.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

11.12.2021

 

GB-2.59

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

12.11.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

12.11.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

12.11.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

12.11.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

12.11.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

12.11.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

12.11.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

12.11.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

12.11.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

12.11.2021

 

GB-2.60

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

13.12.2021

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

13.12.2021

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

13.12.2021

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

13.12.2021

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

13.12.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

13.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

13.12.2021

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

13.12.2021

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

13.12.2021

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

13.12.2021” ;

 

b)

in deel 2 worden in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk de volgende beschrijvingen van de zones GB-2.40 tot en met GB-2.60 ingevoegd na de beschrijving van de zone GB-2.39:

“Verenigd Koninkrijk

GB-2.40

omgeving van Barrow upon Soar, Charnwood, Leicestershire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N52.77 en W1.12

GB-2.41

omgeving van Thirsk, Hambleton, North Yorkshire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N54.22 en W1.42

GB-2.42

omgeving van Tutbury, East Staffordshire, Staffordshire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N52.87 en W1.76

GB-2.43

omgeving van Leominster, North Herefordshire, Herefordshire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N52.25 en W2.86

GB-2.44

omgeving van Gretna, Dumfriesshire, Dumfries and Galloway, Schotland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N55.03 en W3.11

GB-2.45

omgeving van Crickhowell, Powys, Wales:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N51.86 en W3.23

GB-2.46

omgeving van Richmond, Richmondshire, North Yorkshire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N54.47 en W1.79

GB-2.47

omgeving van Newent, Forest of Dean, Gloucestershire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N51.91 en W2.33

GB-2.48

omgeving van Thirsk, Hambleton, North Yorkshire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N54.2 en W1.43

GB-2.49

omgeving van Barrow upon Soar, Charnwood, Leicestershire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N52.76 en W1.11

GB-2.50

omgeving van Barrow upon Soar, Charnwood, Leicestershire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N52.77 en W1.08

GB-2.51

omgeving van Pocklington, East Yorkshire, East Riding of Yorkshire, Engeland

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N53.91 en W0.72

GB-2.52

omgeving van Sudbury, Babergh, South Suffolk, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N52.02 en E0.78

GB-2.53

omgeving van Thirsk, Hambleton, North Yorkshire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N54.19 en W1.32

GB-2.54

omgeving van Annan, Dumfriesshire, Dumfries and Galloway, Schotland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N55.05 en W3.21

GB-2.55

omgeving van Moffat, Dumfriesshire, Dumfries and Galloway, Schotland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N55.24 en W3.40

GB-2.56

omgeving van Highworth, Swindon, Wiltshire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N51.66 en W1.79

GB-2.57

omgeving van Clifford, Hereford and South Herefordshire, Herefordshire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N52.11 en W3.10

GB-2.58

omgeving van Willington, South Derbyshire, Derbyshire, Engeland:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N52.86 en W1.52

GB-2.59

omgeving van Alford, East Lindsey, Lincolnshire, England:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N53.28 en E0.21

GB-2.60

omgeving van Alford, East Lindsey, Lincolnshire, England:

het gebied binnen een straal van 10 km rond het punt met de WGS84-decimale coördinaten N53.26 en E0.19”.

2)

In bijlage XIV, deel 1, worden in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk de volgende rijen voor de zones GB-2.40 tot en met GB-2.60 ingevoegd na de rij voor zone GB-2.39:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.40

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

30.11.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

30.11.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

30.11.2021

 

GB-2.41

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

02.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

02.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

02.12.2021

 

GB-2.42

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

02.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

02.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

02.12.2021

 

GB-2.43

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

02.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

02.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

02.12.2021

 

GB-2.44

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

03.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

03.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

03.12.2021

 

GB-2.45

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

03.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

03.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

03.12.2021

 

GB-2.46

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

03.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

03.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

03.12.2021

 

GB-2.47

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

05.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

05.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

05.12.2021

 

GB-2.48

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

05.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

05.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

05.12.2021

 

GB-2.49

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

06.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

06.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

06.12.2021

 

GB-2.50

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

07.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

07.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

07.12.2021

 

GB-2.51

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

07.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

07.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

07.12.2021

 

GB-2.52

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

08.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

08.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

08.12.2021

 

GB-2.53

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

08.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

08.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

08.12.2021

 

GB-2.54

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

09.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

09.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

09.12.2021

 

GB-2.55

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

10.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

10.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

10.12.2021

 

GB-2.56

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

10.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

10.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

10.12.2021

 

GB-2.57

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

10.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

10.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

10.12.2021

 

GB-2.58

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

11.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

11.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

11.12.2021

 

GB-2.59

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

12.11.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

12.11.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

12.11.2021

 

GB-2.60

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

13.12.2021

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

13.12.2021

 

Vers vlees van vederwild

GBM

N, P1

 

13.12.2021”.

 


BESLUITEN

22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/512


BESLUIT (EU) 2021/2292 VAN DE RAAD

van 30 april 2021

betreffende de indiening, namens de Europese Unie, van een voorstel voor een besluit van het uitvoerend orgaan inzake de methode voor actualisering om rekening te houden met wijzigingen in het lidmaatschap van de Unie, met het oog op de 41e zitting van het uitvoerend orgaan van het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, en betreffende het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen op die zitting

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Protocol van 1999 inzake vermindering van verzuring, eutrofiëring en ozon op leefniveau bij het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand; zoals gewijzigd op 4 mei 2012 (het “gewijzigde Protocol van Göteborg”) is door de Unie goedgekeurd bij Besluit (EU) 2017/1757 van de Raad (1) en is op 7 oktober 2019 in werking getreden.

(2)

Op de 36e zitting van het uitvoerend orgaan van het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (het “verdrag”) hebben de partijen bij dat verdrag de Unie en haar lidstaten verzocht een methode voor te stellen voor de aanpassing van de emissieplafonds van de Unie in tabel 1 van bijlage II bij het oorspronkelijke Protocol van Göteborg, zoals aangenomen in 1999, teneinde rekening te houden met wijzigingen in het lidmaatschap van de Unie.

(3)

Op de 37e zitting van het uitvoerend orgaan van het verdrag is bij Besluit 2017/3 van het uitvoerend orgaan een door de Unie en haar lidstaten voorgesteld besluit aangenomen.

(4)

De methode voor de actualisering van de waarden voor de Unie in de tabellen 2 tot en met 6 van bijlage II bij het gewijzigde Protocol van Göteborg, die uitsluitend gebaseerd is op een wiskundige berekening waarbij alleen gebruik wordt gemaakt van informatie die reeds is opgenomen in die tabellen, en die bedoeld is om rekening te houden met wijzigingen in het lidmaatschap van de Unie, is nodig om dergelijke wijzigingen correct weer te geven voor de toetsing van de naleving door de Unie van de verplichtingen uit hoofde van het gewijzigde Protocol van Göteborg. Dit heeft geen betrekking op aanpassingen van de nationale emissieplafonds of nationale emissiereductieverbintenissen in de tabellen van bijlage II bij het gewijzigde Protocol van Göteborg.

(5)

Zodra de methode voor actualisering door het uitvoerend orgaan van het verdrag is aangenomen, moet de Commissie namens de Unie de nodige actualiseringen indienen bij de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties in toepassing van die methode, om rekening te houden met wijzigingen in het lidmaatschap van de Unie sinds de aanneming van het gewijzigde Protocol van Göteborg. De Commissie dient tevens de nodige actualiseringen in te dienen in geval van latere wijzigingen in het lidmaatschap van de Unie.

(6)

Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het uitvoerend orgaan van het verdrag, aangezien het besluit van het uitvoerend orgaan voor de Unie bindend zal zijn,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Op de 41e zitting van het uitvoerend orgaan van het verdrag streeft de Unie de doelstelling na van de vaststelling van de methode om actualiseringen van de emissiereferentiewaarden en de emissiereductieverbintenissen van de Unie in de tabellen 2 tot en met 6 van bijlage II bij het gewijzigde Protocol van Göteborg mogelijk te maken, die uitsluitend gebaseerd is op een wiskundige berekening waarbij alleen gebruik wordt gemaakt van informatie die reeds is opgenomen in die tabellen, teneinde ervoor te zorgen dat de waarden voor de Unie in die tabellen kunnen worden geactualiseerd zodat deze een correcte weergave vormen van de totale som van de emissiereferentiewaarden en van de emissiereductieverbintenissen van haar lidstaten, naar aanleiding van wijzigingen in het lidmaatschap van de Unie.

2.   Met het oog op de 41e zitting van het uitvoerend orgaan van het verdrag, en teneinde de in lid 1 bedoelde doelstelling te verwezenlijken, dient de Unie het voorstel voor de vereiste methode in (2).

3.   De Commissie deelt dat voorstel namens de Unie aan het secretariaat van het verdrag mee.

Artikel 2

1.   De Unie kan door andere partijen bij het verdrag voorgestelde wijzigingen steunen, mits zij bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstelling van de Unie.

2.   Indien andere partijen bij het verdrag voorstellen dat voor het besluit van het uitvoerend orgaan artikel 13, lid 2, van het Protocol van Göteborg als rechtsgrond wordt gebruikt, kan de Unie dat voorstel aanvaarden en daarover onderhandelen.

3.   Indien andere partijen bij het verdrag verzoeken de procedure voor de indiening van geactualiseerde waarden voor de Unie in overeenstemming te brengen met de procedure die is bedoeld in artikel 13, leden 4 en 5, van het Protocol van Göteborg, kan de Unie een vereenvoudigde procedure voorstellen.

Artikel 3

In het licht van de ontwikkelingen op de 41e zitting van het uitvoerend orgaan van het verdrag kunnen de vertegenwoordigers van de Unie het in de artikelen 1 en 2 bedoelde standpunt tijdens coördinatievergaderingen ter plaatse in overleg met de lidstaten en zonder nader besluit van de Raad bijstellen.

Artikel 4

Zodra de methode om de actualiseringen als bedoeld in artikel 1, lid 1, mogelijk te maken, door het uitvoerend orgaan van het verdrag is vastgesteld, dient de Commissie namens de Unie de nodige actualiseringen in ter uitvoering van die methode.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 30 april 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  Besluit (EU) 2017/1757 van de Raad van 17 juli 2017 betreffende de aanvaarding namens de Europese Unie van de wijziging van het Protocol van 1999 inzake vermindering van verzuring, eutrofiëring en ozon op leefniveau bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (PB L 248 van 27.9.2017, blz. 3).

(2)  Zie document ST 7683/21 op http://register.consilium.europa.eu


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/514


BESLUIT (EU) 2021/2293 VAN DE RAAD

van 20 december 2021

betreffende het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Partnerschapsraad die is ingesteld bij de Handels- en samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk over de verlenging van de afwijking van de verplichting om persoonsgegevens van passagiers na hun vertrek uit het Verenigd Koninkrijk te wissen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16, lid 2, en artikel 87, lid 2, punt a), in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Besluit (EU) 2021/689 van de Raad van 29 april 2021 betreffende de sluiting, namens de Unie, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (1),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (2) (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”), stelt regels vast uit hoofde waarvan persoonsgegevens van passagiers (“PNR-gegevens”) mogen worden doorgegeven aan en verwerkt en gebruikt door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk voor vluchten tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, alsook specifieke waarborgen in dat verband.

(2)

Deel drie, titel III, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst stelt regels vast uit hoofde waarvan PNR-gegevens mogen worden doorgegeven aan en verwerkt en gebruikt door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk voor vluchten tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, alsook specifieke waarborgen in dat verband.

(3)

Artikel 552, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat het Verenigd Koninkrijk de PNR-gegevens van passagiers na hun vertrek uit het land moet wissen, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat het nodig is dergelijke PNR-gegevens te bewaren.

(4)

Artikel 552, lid 11, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat het Verenigd Koninkrijk tijdelijk gedurende een overgangsperiode van artikel 552, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomstkan afwijken, in afwachting van de zo spoedig mogelijke tenuitvoerlegging van technische aanpassingen door het Verenigd Koninkrijk. Tijdens die overgangsperiode moet de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk het gebruik van de PNR-gegevens die overeenkomstig artikel 552, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moeten worden gewist, voorkomen door ten aanzien van die PNR-gegevens de aanvullende waarborgen toe te passen die zijn opgenomen in artikel 552, lid 11, punten a) tot en met d), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

(5)

Artikel 552, lid 10, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat artikel 552, lid 11, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst van toepassing is vanwege de bijzondere omstandigheden die het Verenigd Koninkrijk ervan weerhouden de technische aanpassingen aan te brengen die nodig zijn om de systemen voor de verwerking van PNR-gegevens die het Verenigd Koninkrijk heeft gebruikt terwijl het recht van de Unie op het Verenigd Koninkrijk van toepassing was, om te zetten in systemen waarmee PNR-gegevens overeenkomstig artikel 552, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst zouden kunnen worden gewist.

(6)

Artikel 552, lid 13, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat, indien de in artikel 552, lid 10, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde bijzondere omstandigheden aanhouden, de Partnerschapsraad de in artikel 552, lid 11, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde overgangsperiode met één jaar verlengt.

(7)

Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (3) is binnen de Unie van toepassing overeenkomstig de verdragen.

(8)

Op 1 oktober 2021 heeft het Verenigd Koninkrijk aan het bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst opgerichte Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie de in artikel 522, lid 12, punt b), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde beoordeling verstrekt.

(9)

In zijn beoordeling heeft het Verenigd Koninkrijk geconcludeerd dat de in artikel 552, lid 10, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde bijzondere omstandigheden aanhouden en verwijst in dat verband naar de specifieke situatie op grond waarvan het Verenigd Koninkrijk systemen voor de verwerking van PNR-gegevens die geconfigureerd zijn om te voldoen aan het recht van de Unie dat op lidstaten van toepassing is, moet aanpassen aan de vereisten van de handels- en samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot de internationale doorgifte van PNR-gegevens vanuit de Unie aan derde landen. Het Verenigd Koninkrijk heeft een beschrijving gegeven van de inspanningen die worden geleverd om zijn systemen voor de verwerking van PNR-gegevens om te zetten in systemen waarmee PNR-gegevens overeenkomstig artikel 552, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst zouden kunnen worden gewist. Het Verenigd Koninkrijk wees erop dat het bezig was met een analyse van de juridische, technische en operationele vereisten, met inbegrip van zowel functionele als niet-functionele vereisten, om ervoor te zorgen dat zijn systemen voor de verwerking van PNR-gegevens in overeenstemming zouden zijn met artikel 552, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Overeenkomstig artikel 552, lid 13, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst heeft het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie zich op 19 oktober 2021 gebogen over de beoordeling van het Verenigd Koninkrijk.

(10)

Daarnaast heeft het Verenigd Koninkrijk op 1 oktober 2021 aan het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie het in artikel 552, lid 12, punt a), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tevens bedoelde verslag van het onafhankelijke bestuursorgaan verstrekt, dat een bijlage van de in artikel 525, lid 3, van die overeenkomst bedoelde toezichthoudende autoriteit van het Verenigd Koninkrijk bevat over de vraag of de in artikel 552, lid 11, van die overeenkomst opgenomen waarborgen voor gegevensbescherming daadwerkelijk zijn toegepast.

(11)

Overeenkomstig artikel 552, lid 13, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst heeft het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie zich op 19 oktober 2021 gebogen over het verslag van het Verenigd Koninkrijk. Bij die gelegenheid heeft het Verenigd Koninkrijk verklaard voornemens te zijn de bijlage bij het verslag aan te vullen in november 2021, voordat de Partnerschapsraad een besluit neemt over de verlenging van de overgangsperiode op grond van artikel 552, lid 13, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

(12)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de in artikel 552, lid 10, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde bijzondere omstandigheden aanhouden en dat de Partnerschapsraad, overeenkomstig artikel 552, lid 13, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, de in artikel 552, lid 11, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde overgangsperiode met één jaar moet verlengen, tot en met 31 december 2022.

(13)

De handels- en samenwerkingsovereenkomst is verbindend voor alle lidstaten op grond van Besluit (EU) 2021/689, dat artikel 217 VWEU als materiële rechtsgrondslag heeft.

(14)

Denemarken en Ierland zijn krachtens Besluit (EU) 2021/689 gebonden door deel III van de handels- en samenwerkingsovereenkomst en nemen derhalve deel aan de vaststelling en toepassing van dit besluit ter uitvoering van de handels- en samenwerkingsovereenkomst,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie in de Partnerschapsraad moet worden ingenomen op grond van artikel 552, lid 13, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, houdt in dat ermee wordt ingestemd de overgangsperiode waarin het Verenigd Koninkrijk mag afwijken van de verplichting om de PNR-gegevens van passagiers na hun vertrek uit het Verenigd Koninkrijk te wissen, te verlengen met één jaar, tot en met 31 december 2022.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 december 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A. VIZJAK


(1)  PB L 149 van 30.4.2021, blz. 2.

(2)  PB L 149 van 30.4.2021, blz. 10.

(3)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 132.


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/517


BESLUIT (EU) 2021/2294 VAN DE RAAD

van 20 december 2021

tot benoeming van een lid van, en een plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien Besluit (EU) 2019/852 van de Raad van 21 mei 2019 ter bepaling van de samenstelling van het Comité van de Regio’s (1),

Gezien de voordracht van de Nederlandse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 300, lid 3, van het Verdrag bestaat het Comité van de Regio’s uit vertegenwoordigers van de regionale en lokale gemeenschappen die in een regionaal of lokaal lichaam gekozen zijn of politiek verantwoording verschuldigd zijn aan een gekozen vergadering.

(2)

Op 10 december 2019 heeft de Raad Besluit (EU) 2019/2157 (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2020 tot en met 25 januari 2025 vastgesteld.

(3)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van het nationale mandaat op grond waarvan de heer Andy DRITTY was voorgedragen.

(4)

De Nederlandse regering heeft de heer Henk STAGHOUWER, vertegenwoordiger van een regionale gemeenschap die politiek verantwoording is verschuldigd aan een gekozen vergadering, gedeputeerde provincie Groningen, voorgedragen als lid van het Comité van de Regio’s tot en met 15 maart 2023.

(5)

In het Comité van de Regio’s komt een zetel van plaatsvervanger vrij door de benoeming van de heer Henk STAGHOUWER tot lid van het Comité van de Regio’s.

(6)

De Nederlandse regering heeft de heer Maarten VAN GAANS-GIJBELS, vertegenwoordiger van een regionale gemeenschap die politiek verantwoording is verschuldigd aan een gekozen vergadering, gedeputeerde provincie Limburg, voorgedragen als plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s tot en met 15 maart 2023,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De volgende vertegenwoordigers van regionale gemeenschappen die politiek verantwoording zijn verschuldigd aan een gekozen vergadering, worden tot en met 15 maart 2023 in het Comité van de Regio’s benoemd:

a)

tot lid:

de heer Henk STAGHOUWER, gedeputeerde provincie Groningen,

en

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Maarten VAN GAANS-GIJBELS, gedeputeerde provincie Limburg.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 december 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A. VIZJAK


(1)  PB L 139 van 27.5.2019, blz. 13.

(2)  Besluit (EU) 2019/2157 van de Raad van 10 december 2019 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2020 tot en met 25 januari 2025 (PB L 327 van 17.12.2019, blz. 78).


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/519


BESLUIT (EU) 2021/2295 VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN

van 21 december 2021

tot benoeming van rechters bij het Gerecht

DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 19,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 254 en 255,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ambtstermijn van zesentwintig rechters bij het Gerecht verstrijkt op 31 augustus 2022. Er zijn benoemingen nodig om deze vacatures voor de periode van 1 september 2022 tot en met 31 augustus 2028 te vervullen.

(2)

De heer Lauri MADISE, de heer Iko NÕMM, mevrouw Anna MARCOULLI, de heer Savvas S. PAPASAVVAS, mevrouw Tuula PYNNÄ en de heer Heikki KANNINEN zijn voorgedragen voor de verlenging van hun ambtstermijn als rechter bij het Gerecht.

(3)

Krachtens artikel 48 van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, als gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2015/2422 van het Europees Parlement en de Raad (1), bestaat het Gerecht bovendien met ingang van 1 september 2019 uit twee rechters per lidstaat. In artikel 2, punt c), van die verordening is bepaald dat de ambtstermijn van vijf van de negen extra rechters die per 1 september 2019 moeten worden benoemd, op 31 augustus 2025 afloopt.

(4)

De heer Damjan KUKOVEC is voorgedragen voor de vacature van extra rechter bij het Gerecht.

(5)

Krachtens artikel 7 van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en naar aanleiding van de benoeming van de heer Anthony COLLINS tot advocaat-generaal bij het Hof van Justitie dient een rechter bij het Gerecht te worden benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn van de heer Anthony COLLINS, dat wil zeggen tot en met 31 augustus 2025.

(6)

Voor deze vacature is mevrouw Suzanne KINGSTON voorgedragen.

(7)

Krachtens artikel 7 van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en naar aanleiding van de benoeming van de heer Dimitrios GRATSIAS tot rechter bij het Hof van Justitie dient een rechter bij het Gerecht te worden benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn van de heer Dimitrios GRATSIAS, dat wil zeggen tot en met 31 augustus 2022.

(8)

Voor deze vacature is de heer Ioannis DIMITRAKOPOULOS voorgedragen.

(9)

Het comité dat is ingesteld bij artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft een positief advies uitgebracht over de geschiktheid van deze kandidaten voor de uitoefening van het ambt van rechter bij het Gerecht,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de periode van 1 september 2022 tot en met 31 augustus 2028 worden benoemd tot rechter bij het Gerecht:

de heer Lauri MADISE,

de heer Iko NÕMM,

mevrouw Anna MARCOULLI,

de heer Savvas S. PAPASAVVAS,

mevrouw Tuula PYNNÄ,

de heer Heikki KANNINEN.

Artikel 2

Voor de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 augustus 2025 worden benoemd tot rechter bij het Gerecht:

de heer Damjan KUKOVEC,

mevrouw Suzanne KINGSTON.

Artikel 3

De heer Ioannis DIMITRAKOPOULOS wordt benoemd tot rechter bij het Gerecht voor de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 augustus 2022.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 december 2021.

De voorzitter

I. JARC


(1)  Verordening (EU, Euratom) 2015/2422 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (PB L 341 van 24.12.2015, blz. 14).


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/521


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/2296 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2021

houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door de Republiek Tunesië afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie (1) te faciliteren, en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/953 wordt een kader vastgesteld voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (“digitaal EU-covidcertificaat”), teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer door de houders van dergelijke certificaten tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren. Voorts helpt de verordening de geleidelijke en gecoördineerde opheffing door de lidstaten te faciliteren van de ingestelde beperkingen van het vrije verkeer, in overeenstemming met het Unierecht, teneinde de verspreiding van SARS-CoV-2 in te dijken.

(2)

Verordening (EU) 2021/953 staat toe dat door derde landen aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-certificaten worden aanvaard indien de Commissie van oordeel is dat die COVID-19-certificaten zijn afgegeven overeenkomstig normen die als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke op grond van die verordening zijn vastgesteld. Voorts moeten de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad (2) de regels van Verordening (EU) 2021/953 toepassen op onderdanen van derde landen die niet binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen, maar die legaal op hun grondgebied verblijven of wonen en overeenkomstig het Unierecht het recht hebben naar andere lidstaten te reizen. Daarom moeten alle in dit besluit vastgestelde gelijkwaardigheidsbevindingen van toepassing zijn op door de Republiek Tunesië aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten. Evenzo moeten dergelijke gelijkwaardigheidsbevindingen op grond van Verordening (EU) 2021/954 ook gelden voor COVID-19-vaccinatiecertificaten die de Republiek Tunesië onder de in die verordening vastgestelde voorwaarden afgeeft aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen.

(3)

Op 1 november 2021 heeft de Republiek Tunesië de Commissie gedetailleerde informatie verstrekt over de afgifte van interoperabele COVID-19-vaccinatiecertificaten overeenkomstig het “EVAX”-systeem. De Republiek Tunesië heeft de Commissie meegedeeld dat zij van oordeel was dat haar COVID-19-certificaten worden afgegeven volgens een norm en via een technologisch systeem die interoperabel zijn met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. In dit verband heeft de Republiek Tunesië de Commissie meegedeeld dat de door de Republiek Tunesië overeenkomstig het “EVAX”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten de in de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 bedoelde gegevens bevatten.

(4)

De Republiek Tunesië heeft de Commissie ook meegedeeld dat zij vaccinatie- en nucleïnezuuramplificatietestcertificaten aanvaardt die door de lidstaten en EER-landen zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

(5)

Naar aanleiding van een verzoek van de Republiek Tunesië heeft de Commissie op 7 december 2021 technische tests uitgevoerd waaruit bleek dat de COVID-19-vaccinatiecertificaten door de Republiek Tunesië worden afgegeven overeenkomstig een systeem, “EVAX”, dat interoperabel is met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader, en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. De Commissie heeft ook bevestigd dat de door de Republiek Tunesië overeenkomstig het “EVAX”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten de nodige gegevens bevatten.

(6)

Daarnaast heeft de Republiek Tunesië de Commissie meegedeeld dat zij interoperabele vaccinatiecertificaten voor COVID-19-vaccins afgeeft. Momenteel gaat het onder meer om Comirnaty, Spikevax, Vaxzevria, COVID-19 Vaccine Janssen, CoronaVac, BBIBP-CorV, Sputnik V en Hayat-Vax.

(7)

De Republiek Tunesië heeft de Commissie ook meegedeeld dat zij geen interoperabele testcertificaten voor nucleïnezuuramplificatietests afgeeft en evenmin voor snelle antigeentests.

(8)

Voorts heeft de Republiek Tunesië de Commissie meegedeeld dat zij geen interoperabele herstelcertificaten afgeeft.

(9)

Daarnaast heeft de Republiek Tunesië de Commissie meegedeeld dat wanneer verificateurs in Tunesië certificaten verifiëren, de daarin opgenomen persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt om de vaccinatie-, test- of herstelstatus van de houder te verifiëren en te bevestigen, en daarna niet worden bewaard.

(10)

Bijgevolg is voldaan aan de nodige elementen om vast te stellen dat door de Republiek Tunesië overeenkomstig het “EVAX”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 zijn afgegeven.

(11)

Daarom moeten door de Republiek Tunesië overeenkomstig het “EVAX”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten worden aanvaard onder de in artikel 5, lid 5, van Verordening (EU) 2021/953 bedoelde voorwaarden.

(12)

Opdat dit besluit operationeel kan worden, moet de Republiek Tunesië worden aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

(13)

Ter bescherming van de belangen van de Unie, met name op het gebied van volksgezondheid, kan de Commissie gebruikmaken van haar bevoegdheden om de toepassing van dit besluit op te schorten of het besluit in te trekken indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953.

(14)

Om de Republiek Tunesië zo snel mogelijk aan te sluiten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten, moet dit besluit in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Door de Republiek Tunesië overeenkomstig het “EVAX”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatiecertificaten worden, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, behandeld als gelijkwaardig met die welke zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

Artikel 2

De Republiek Tunesië wordt aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 24).


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/524


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/2297 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2021

houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door Montenegro afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie (1) te faciliteren, en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/953 wordt een kader vastgesteld voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (“digitaal EU-covidcertificaat”), teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer door de houders van dergelijke certificaten tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren. Voorts helpt de verordening de geleidelijke en gecoördineerde opheffing door de lidstaten te faciliteren van de ingestelde beperkingen van het vrije verkeer, in overeenstemming met het Unierecht, teneinde de verspreiding van SARS-CoV-2 in te dijken.

(2)

Verordening (EU) 2021/953 staat toe dat door derde landen aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-certificaten worden aanvaard indien de Commissie van oordeel is dat die COVID-19-certificaten zijn afgegeven overeenkomstig normen die als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke op grond van die verordening zijn vastgesteld. Voorts moeten de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad (2) de regels van Verordening (EU) 2021/953 toepassen op onderdanen van derde landen die niet binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen, maar die legaal op hun grondgebied verblijven of wonen en overeenkomstig het Unierecht het recht hebben naar andere lidstaten te reizen. Daarom moeten alle in dit besluit vastgestelde gelijkwaardigheidsbevindingen van toepassing zijn op door Montenegro aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten. Evenzo moeten dergelijke gelijkwaardigheidsbevindingen op grond van Verordening (EU) 2021/954 ook gelden voor COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten die Montenegro onder de in die verordening vastgestelde voorwaarden afgeeft aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen.

(3)

Op 31 augustus 2021 heeft Montenegro de Commissie gedetailleerde informatie verstrekt over de afgifte van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten overeenkomstig het systeem “SafeGO MNE”. Montenegro heeft de Commissie meegedeeld dat het van oordeel was dat zijn COVID-19-certificaten worden afgegeven volgens een norm en via een technologisch systeem die interoperabel zijn met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. In dit verband heeft Montenegro de Commissie meegedeeld dat de door Montenegro overeenkomstig het systeem “SafeGO MNE” afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten de in de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 bedoelde gegevens bevatten.

(4)

Montenegro heeft de Commissie ook meegedeeld dat het vaccinatie-, test- en herstelcertificaten aanvaardt die door de lidstaten en EER-landen zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

(5)

Naar aanleiding van een verzoek van Montenegro heeft de Commissie op 14 december 2021 technische tests uitgevoerd waaruit bleek dat de COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten door Montenegro worden afgegeven overeenkomstig een systeem, de “SafeGO MNE”, dat interoperabel is met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. De Commissie heeft ook bevestigd dat de door Montenegro overeenkomstig het “SafeGO MNE”-systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten de nodige gegevens bevatten.

(6)

Daarnaast heeft Montenegro de Commissie meegedeeld dat het interoperabele vaccinatiecertificaten voor COVID-19-vaccins zal afgeven. Momenteel gaat het onder meer om Comirnaty, Vaxzevria, CoronaVac, BBIBP-CorV en Sputnik V.

(7)

Montenegro heeft de Commissie ook meegedeeld dat het interoperabele testcertificaten afgeeft voor nucleïnezuuramplificatietests en voor snelle antigeentests die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke en bijgewerkte lijst van snelle COVID-19-antigeentests die door het bij artikel 17 van Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Gezondheidsbeveiligingscomité is goedgekeurd op basis van de aanbeveling van de Raad van 21 januari 2021 (4).

(8)

Voorts heeft Montenegro de Commissie meegedeeld dat het interoperabele herstelcertificaten afgeeft. Deze certificaten zijn niet langer geldig dan 180 dagen na de datum van de eerste positieve test.

(9)

Daarnaast heeft Montenegro de Commissie meegedeeld dat wanneer verificateurs in Montenegro certificaten verifiëren, de daarin opgenomen persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt om de vaccinatie, het testresultaat of de herstelstatus van de houder te verifiëren en te bevestigen, en daarna niet worden bewaard.

(10)

Bijgevolg is voldaan aan de nodige elementen om vast te stellen dat door Montenegro overeenkomstig het systeem “SafeGO MNE” afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 zijn afgegeven.

(11)

Daarom moeten de door Monenegro overeenkomstig het systeem “SafeGO MNE” afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten worden aanvaard onder de voorwaarden van artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 8, van Verordening (EU) 2021/953.

(12)

Opdat dit besluit operationeel kan worden, moet Montenegro worden aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

(13)

Ter bescherming van de belangen van de Unie, met name op het gebied van volksgezondheid, kan de Commissie gebruikmaken van haar bevoegdheden om de toepassing van dit besluit op te schorten of het besluit in te trekken indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953.

(14)

Om Montenegro zo snel mogelijk aan te sluiten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten, moet dit besluit in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Door Montenegro overeenkomstig het systeem “SafeGO MNE” afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten worden, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, beschouwd als gelijkwaardig met die welke zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

Artikel 2

Montenegro wordt aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 24).

(3)  Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1).

(4)  Aanbeveling van de Raad van 21 januari 2021 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het gebruik en de validering van snelle antigeentests en de wederzijdse erkenning van COVID-19-testresultaten in de EU (PB C 24 van 22.1.2021, blz. 1).


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/527


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/2298 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2021

houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door de Republiek ten oosten van de Uruguay afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie (1) te faciliteren, en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/953 wordt een kader vastgesteld voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (“digitaal EU-covidcertificaat”), teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer door de houders van dergelijke certificaten tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren. Voorts helpt de verordening de geleidelijke en gecoördineerde opheffing door de lidstaten te faciliteren van de ingestelde beperkingen van het vrije verkeer, in overeenstemming met het Unierecht, teneinde de verspreiding van SARS-CoV-2 in te dijken.

(2)

Verordening (EU) 2021/953 staat toe dat door derde landen aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-certificaten worden aanvaard indien de Commissie van oordeel is dat die COVID-19-certificaten zijn afgegeven overeenkomstig normen die als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke op grond van die verordening zijn vastgesteld. Voorts moeten de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad (2) de regels van Verordening (EU) 2021/953 toepassen op onderdanen van derde landen die niet binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen, maar die legaal op hun grondgebied verblijven of wonen en overeenkomstig het Unierecht het recht hebben naar andere lidstaten te reizen. Daarom moeten alle in dit besluit vastgestelde gelijkwaardigheidsbevindingen van toepassing zijn op door de Republiek ten oosten van de Uruguay aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten. Evenzo moeten dergelijke gelijkwaardigheidsbevindingen op grond van Verordening (EU) 2021/954 ook gelden voor COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten die de Republiek ten oosten van de Uruguay onder de in die verordening vastgestelde voorwaarden afgeeft aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen.

(3)

Op 8 oktober 2021 heeft de Republiek ten oosten van de Uruguay de Commissie gedetailleerde informatie verstrekt over de afgifte van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten overeenkomstig het systeem “Plataforma Nacional Coronavirus Uy”. De Republiek ten oosten van de Uruguay heeft de Commissie meegedeeld dat zij van oordeel was dat haar COVID-19-certificaten worden afgegeven volgens een norm en via een technologisch systeem die interoperabel zijn met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. In dit verband heeft de Republiek ten oosten van de Uruguay de Commissie meegedeeld dat de door de Republiek ten oosten van de Uruguay overeenkomstig het systeem “Plataforma Nacional Coronavirus Uy” afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten de in de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 bedoelde gegevens bevatten.

(4)

De Republiek ten oosten van de Uruguay heeft de Commissie ook meegedeeld dat zij vaccinatie-, nucleïnezuureamplificatietest- en herstelcertificaten aanvaardt die door de lidstaten en EER-landen zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

(5)

Naar aanleiding van een verzoek van de Republiek ten oosten van de Uruguay heeft de Commissie op 14 december 2021 technische tests uitgevoerd waaruit bleek dat de COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten door de Republiek ten oosten van de Uruguay worden afgegeven overeenkomstig een systeem, het “Plataforma Nacional Coronavirus Uy”, dat interoperabel is met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader, en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. De Commissie heeft ook bevestigd dat de door de Republiek ten oosten van de Uruguay overeenkomstig het systeem “Plataforma Nacional Coronavirus Uy” afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten de nodige gegevens bevatten.

(6)

Daarnaast heeft de Republiek ten oosten van de Uruguay de Commissie meegedeeld dat zij interoperabele vaccinatiecertificaten voor COVID-19-vaccins afgeeft. Momenteel gaat het onder meer om Comirnaty, Vaxzevria, Spikevax, COVID-19 Vaccine Janssen, Covishield, BBIBP-CorV, CoronaVac, Covaxin, Sputnik V en Convidecia.

(7)

De Republiek ten oosten van de Uruguay heeft de Commissie ook meegedeeld dat zij wel interoperabele testcertificaten voor nucleïnezuuramplificatietests afgeeft, maar niet voor snelle antigeentests.

(8)

Voorts heeft de Republiek ten oosten van de Uruguay de Commissie meegedeeld dat zij interoperabele herstelcertificaten afgeeft. Deze certificaten zijn niet langer geldig dan 180 dagen na de datum van de eerste positieve test.

(9)

Voorts heeft de Republiek ten oosten van de Uruguay de Commissie meegedeeld dat wanneer verificateurs in Uruguay certificaten verifiëren, de daarin opgenomen persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt om de vaccinatie-, test- of herstelstatus van de houder te verifiëren en te bevestigen, en daarna niet worden bewaard.

(10)

Bijgevolg is voldaan aan de nodige elementen om vast te stellen dat door de Republiek ten oosten van de Uruguay overeenkomstig het systeem “Plataforma Nacional Coronavirus Uy” afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 zijn afgegeven.

(11)

Daarom moeten de door de Republiek ten oosten van de Uruguay overeenkomstig het systeem “Plataforma Nacional Coronavirus Uy” afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten worden aanvaard onder de voorwaarden van artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 8, van Verordening (EU) 2021/953.

(12)

Opdat dit besluit operationeel kan worden, moet de Republiek ten oosten van de Uruguay worden aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

(13)

Ter bescherming van de belangen van de Unie, met name op het gebied van volksgezondheid, kan de Commissie gebruikmaken van haar bevoegdheden om de toepassing van dit besluit op te schorten of het besluit in te trekken indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953.

(14)

Om de Republiek ten oosten van de Uruguay zo snel mogelijk aan te sluiten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten, moet dit besluit in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Door de Republiek ten oosten van de Uruguay overeenkomstig het systeem “Plataforma Nacional Coronavirus Uy” afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten worden, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, beschouwd als gelijkwaardig met die welke zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

Artikel 2

De Republiek ten oosten van de Uruguay wordt aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 24).


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/530


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/2299 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2021

houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door Thailand afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (1), en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/953 wordt een kader vastgesteld voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (“digitaal EU-covidcertificaat”), teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer door de houders van dergelijke certificaten tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren. Voorts helpt de verordening de geleidelijke en gecoördineerde opheffing door de lidstaten te faciliteren van de ingestelde beperkingen van het vrije verkeer, in overeenstemming met het Unierecht, teneinde de verspreiding van SARS-CoV-2 in te dijken.

(2)

Verordening (EU) 2021/953 staat toe dat door derde landen aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-certificaten worden aanvaard indien de Commissie van oordeel is dat die COVID-19-certificaten zijn afgegeven overeenkomstig normen die als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke op grond van die verordening zijn vastgesteld. Voorts moeten de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad (2) de regels van Verordening (EU) 2021/953 toepassen op onderdanen van derde landen die niet binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen, maar die legaal op hun grondgebied verblijven of wonen en overeenkomstig het Unierecht het recht hebben naar andere lidstaten te reizen. Daarom moeten alle in dit besluit vastgestelde gelijkwaardigheidsbevindingen van toepassing zijn op door Thailand aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten. Evenzo moeten dergelijke gelijkwaardigheidsbevindingen op grond van Verordening (EU) 2021/954 ook gelden voor COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten die Thailand onder de in die verordening vastgestelde voorwaarden afgeeft aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen.

(3)

Op 4 november 2021 heeft Thailand de Commissie gedetailleerde informatie verstrekt over de afgifte van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten overeenkomstig het systeem “MOHPROMT” (of “Mor Prom”). Thailand heeft de Commissie meegedeeld dat het van oordeel was dat zijn COVID-19-certificaten worden afgegeven volgens een norm en via een technologisch systeem die interoperabel zijn met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. In dit verband heeft Thailand de Commissie meegedeeld dat de door de Thailand overeenkomstig het systeem “MOHPROMT” (of “Mor Prom”) afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten de in de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 bedoelde gegevens bevatten.

(4)

Thailand heeft de Commissie ook meegedeeld dat het vaccinatie-, test- en herstelcertificaten aanvaardt die door de lidstaten en EER-landen zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

(5)

Naar aanleiding van een verzoek van Thailand heeft de Commissie op 24 november 2021 technische tests uitgevoerd waaruit bleek dat de COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten door Thailand worden afgegeven overeenkomstig een systeem, de “MOHPROMT” (of “Mor Prom”), dat interoperabel is met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. De Commissie heeft ook bevestigd dat de door Thailand overeenkomstig het “MOHPROMT” (of “Mor Prom”) -systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten de nodige gegevens bevatten.

(6)

Daarnaast heeft Thailand de Commissie meegedeeld dat het interoperabele vaccinatiecertificaten voor COVID-19-vaccins zal afgeven. Momenteel gaat het onder meer om Comirnaty, Spikevax, Vaxzevria, COVID-19 Vaccine Janssen, BBIBP-CorV en CoronaVac.

(7)

Thailand heeft de Commissie ook meegedeeld dat het interoperabele testcertificaten afgeeft voor nucleïnezuuramplificatietests en voor snelle antigeentests die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke en bijgewerkte lijst van snelle COVID-19-antigeentests die door het bij artikel 17 van Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Gezondheidsbeveiligingscomité is goedgekeurd op basis van de aanbeveling van de Raad van 21 januari 2021 (4).

(8)

Voorts heeft Thailand de Commissie meegedeeld dat het interoperabele herstelcertificaten afgeeft. Deze certificaten zijn niet langer geldig dan 180 dagen na de datum van de eerste positieve test.

(9)

Daarnaast heeft Thailand de Commissie meegedeeld dat wanneer verificateurs in Thailand certificaten verifiëren, de daarin opgenomen persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt om de vaccinatie, het testresultaat of de herstelstatus van de houder te verifiëren en te bevestigen, en daarna niet worden bewaard.

(10)

Bijgevolg is voldaan aan de nodige elementen om vast te stellen dat door Thailand overeenkomstig het “MOHPROMT” (of “Mor Prom”) -systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 zijn afgegeven.

(11)

Daarom moeten de door Thailand overeenkomstig het “MOHPROMT” (of “Mor Prom”) -systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten worden aanvaard onder de voorwaarden van artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 8, van Verordening (EU) 2021/953.

(12)

Opdat dit besluit operationeel kan worden, moet Thailand worden aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

(13)

Ter bescherming van de belangen van de Unie, met name op het gebied van volksgezondheid, kan de Commissie gebruikmaken van haar bevoegdheden om de toepassing van dit besluit op te schorten of het besluit in te trekken indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953.

(14)

Om Thailand zo snel mogelijk aan te sluiten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten, moet dit besluit in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Door Thailand overeenkomstig het “MOHPROMT” (of “Mor Prom”) -systeem afgegeven COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten worden, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, beschouwd als gelijkwaardig met die welke zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

Artikel 2

Thailand wordt aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 24).

(3)  Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1).

(4)  Aanbeveling van de Raad van 21 januari 2021 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het gebruik en de validering van snelle antigeentests en de wederzijdse erkenning van COVID-19-testresultaten in de EU (PB C 24 van 22.1.2021, blz. 1).


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/533


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/2300 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2021

houdende vaststelling van de gelijkwaardigheid, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, van door Taiwan (*1) afgegeven COVID-19-certificaten met de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad afgegeven certificaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie (1) te faciliteren, en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/953 wordt een kader vastgesteld voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (“digitaal EU-covidcertificaat”), teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer door de houders van dergelijke certificaten tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren. Voorts helpt de verordening de geleidelijke en gecoördineerde opheffing door de lidstaten te faciliteren van de ingestelde beperkingen van het vrije verkeer, in overeenstemming met het Unierecht, teneinde de verspreiding van SARS-CoV-2 in te dijken.

(2)

Verordening (EU) 2021/953 staat toe dat door derde landen aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-certificaten worden aanvaard indien de Commissie van oordeel is dat die COVID-19-certificaten zijn afgegeven overeenkomstig normen die als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke op grond van die verordening zijn vastgesteld. Voorts moeten de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad (2) de regels van Verordening (EU) 2021/953 toepassen op onderdanen van derde landen die niet binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen, maar die legaal op hun grondgebied verblijven of wonen en overeenkomstig het Unierecht het recht hebben naar andere lidstaten te reizen. Daarom moeten alle in dit besluit vastgestelde gelijkwaardigheidsbevindingen van toepassing zijn op door Taiwan aan burgers van de Unie en hun familieleden afgegeven COVID-19-vaccinatie- en testcertificaten. Evenzo moeten dergelijke gelijkwaardigheidsbevindingen op grond van Verordening (EU) 2021/954 ook gelden voor COVID-19-vaccinatie- en testcertificaten die Taiwan onder de in die verordening vastgestelde voorwaarden afgeeft aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen.

(3)

Op 17 november 2021 heeft Taiwan de Commissie gedetailleerde informatie verstrekt over de afgifte van interoperabele COVID-19-vaccinatie- en testcertificaten overeenkomstig het “Taiwan Digital COVID-19 Certificate System”. Taiwan heeft de Commissie meegedeeld dat het van oordeel was dat zijn COVID-19-certificaten worden afgegeven volgens een norm en via een technologisch systeem die interoperabel zijn met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. In dit verband heeft Taiwan de Commissie meegedeeld dat de door Taiwan overeenkomstig het “Taiwan Digital COVID-19 Certificate System” afgegeven COVID-19-vaccinatie- en testcertificaten de in de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 bedoelde gegevens bevatten.

(4)

Taiwan heeft de Commissie ook meegedeeld dat het vaccinatie-, nucleïnezuureamplificatietest- en herstelcertificaten aanvaardt die door de lidstaten en EER-landen zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

(5)

Naar aanleiding van een verzoek van Taiwan heeft de Commissie op 10 december 2021 technische tests uitgevoerd waaruit bleek dat de COVID-19-vaccinatie- en testcertificaten door Taiwan worden afgegeven overeenkomstig een systeem, het “Taiwan Digital COVID-19 Certificate System”, dat interoperabel is met het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader en waarmee de echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten kunnen worden geverifieerd. De Commissie heeft ook bevestigd dat de door Taiwan overeenkomstig het “Taiwan Digital COVID-19 Certificate System” afgegeven COVID-19-vaccinatie- en testcertificaten de nodige gegevens bevatten.

(6)

Daarnaast heeft Taiwan de Commissie meegedeeld dat het interoperabele vaccinatiecertificaten voor COVID-19-vaccins zal afgeven. Momenteel gaat het onder meer om Comirnaty, Spikevax, Vaxzevria en MVC COVID-19 vaccine.

(7)

Taiwan heeft de Commissie ook meegedeeld dat het wel interoperabele testcertificaten voor nucleïnezuuramplificatietests afgeeft, maar niet voor snelle antigeentests.

(8)

Voorts heeft Taiwan de Commissie meegedeeld dat het geen interoperabele herstelcertificaten afgeeft.

(9)

Daarnaast heeft Taiwan de Commissie meegedeeld dat wanneer verificateurs in Taiwan certificaten verifiëren, de daarin opgenomen persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt om de vaccinatie, het testresultaat of de herstelstatus van de houder te verifiëren en te bevestigen, en daarna niet worden bewaard.

(10)

Bijgevolg is voldaan aan de nodige elementen om vast te stellen dat door Taiwan overeenkomstig het “Taiwan Digital COVID-19 Certificate System” afgegeven COVID-19-vaccinatie- en testcertificaten als gelijkwaardig moeten worden beschouwd met die welke overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 zijn afgegeven.

(11)

Daarom moeten de door Taiwan overeenkomstig het “Taiwan Digital COVID-19 Certificate System” afgegeven COVID-19-vaccinatie- en testcertificaten worden aanvaard onder de voorwaarden van artikel 5, lid 5 en artikel 6, lid 5, van Verordening (EU) 2021/953.

(12)

Opdat dit besluit operationeel kan worden, moet Taiwan worden aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

(13)

Ter bescherming van de belangen van de Unie, met name op het gebied van volksgezondheid, kan de Commissie gebruikmaken van haar bevoegdheden om de toepassing van dit besluit op te schorten of het besluit in te trekken indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953.

(14)

Om Taiwan zo snel mogelijk aan te sluiten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten, moet dit besluit in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Door Taiwan overeenkomstig het “Taiwan Digital COVID-19 Certificate System” afgegeven COVID-19-vaccinatie- en testertificaten worden, teneinde het recht van vrij verkeer binnen de Unie te faciliteren, beschouwd als gelijkwaardig met die welke zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953.

Artikel 2

Taiwan wordt aangesloten op het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde vertrouwenskader voor digitale EU-covidcertificaten.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(*1)  Dit besluit mag niet worden geïnterpreteerd als een weergave van enig officieel standpunt van de Europese Unie met betrekking tot de juridische status van Taiwan.

(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 24).


22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/536


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/2301 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2021

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (1), en met name artikel 9, lid 1, punt c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde digitale EU-covidcertificaat moet als bewijs dienen dat een persoon gevaccineerd is tegen COVID-19, negatief is getest of van COVID-19 is hersteld, teneinde de uitoefening van het recht op vrij verkeer door de houders van dergelijke certificaten tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken.

(2)

Om ervoor te zorgen dat het digitale EU-covidcertificaat in de hele Unie kan worden gebruikt, heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 (2) vastgesteld waarin technische specificaties en regels zijn opgenomen inzake het invullen, beveiligd afgeven en verifiëren van de digitale EU-covidcertificaten, de beveiliging van de persoonsgegevens, het vaststellen van de gemeenschappelijke structuur van de unieke certificaatidentificatiecode en de afgifte van een geldige, beveiligde en interoperabele barcode.

(3)

Op 17 november 2021 heeft de Commissie bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/2014 (3) uniforme voorschriften vastgesteld voor het invullen van in artikel 3, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/953 bedoelde vaccinatiecertificaten die worden afgegeven na de toediening van boosterdoses van de COVID-19-vaccins.

(4)

Zoals is bepaald in Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2288 van de Commissie (4), moet een standaard aanvaardingsperiode van 270 dagen gelden voor vaccinatiecertificaten die na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks worden afgegeven, ongeacht of de betrokken persoon is geprikt met de ene dosis van een in één dosis toe te dienen vaccin, met twee doses van een in twee doses toe te dienen vaccin of, overeenkomstig de vaccinatiestrategie van de lidstaat waar hij is gevaccineerd, met één dosis van een in twee doses toe te dienen vaccin wanneer het een eerder met SARS-CoV-2 besmette persoon betreft. Tegelijkertijd mag er geen aanvaardingsperiode worden vastgesteld voor certificaten die worden afgegeven na de toediening van boosterdoses of aanvullende doses voor een betere bescherming van personen die na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks een ontoereikende immuunrespons hebben. Voor de toepassing van deze verordening worden zulke aanvullende doses ook als boosterdoses beschouwd.

(5)

Om in alle gevallen onderscheid te kunnen maken tussen certificaten die zijn afgegeven op basis van de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks en certificaten die zijn afgegeven op basis van de toediening van een boosterdosis, moeten de uniforme regels voor het invullen van de vaccinatiecertificaten als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/953 worden aangepast.

(6)

De lidstaten moeten certificaten die volgens andere regels voor de codering van boosterdoses zijn opgesteld, opnieuw afgeven om te voorkomen dat de standaard aanvaardingsperiode van 270 dagen op die certificaten wordt toegepast.

(7)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (5) geraadpleegd en heeft op 14 december 2021 formele opmerkingen ingediend.

(9)

Omdat een snelle invoering van de gewijzigde technische specificaties voor het digitale EU-covidcertificaat noodzakelijk is, moet dit besluit in werking treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 van de Commissie van 28 juni 2021 tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat (PB L 230 van 30.6.2021, blz. 32).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/2014 van de Commissie van 17 november 2021 houdende wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat (PB L 410 van 18.11.2021, blz. 180).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2288 van de Commissie van 21 december 2021 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de aanvaardingsperiode van vaccinatiecertificaten die zijn afgegeven in het formaat van het digitale EU-covidcertificaat, met vermelding van de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks (zie bladzijde 459 van dit Publicatieblad).

(5)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE

Punt 5.2 van bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 wordt vervangen door:

“5.2.   Boosterdoses

Wanneer een persoon na de primaire vaccinatiereeks nog doses toegediend krijgt, worden die boosterdoses als volgt weergegeven in de desbetreffende certificaten:

2/1 staat voor de toediening van een boosterdosis na een primaire vaccinatiecyclus bestaande uit één dosis van een in één dosis toe te dienen vaccin, of de toediening van een boosterdosis na voltooiing van een primaire vaccinatiecyclus bestaande uit één dosis van een in twee doses toe te dienen vaccin die aan een herstelde persoon is toegediend overeenkomstig het door de betrokken lidstaat toegepaste vaccinatieprotocol. Vervolgens worden doses (X) die na de eerste boosterdosis worden toegediend, weergegeven als (2+X)/(1) > 1 (3/1, bijvoorbeeld);

3/3 staat voor de toediening van een boosterdosis na een primaire vaccinatiereeks bestaande uit twee doses van een in twee doses toe te dienen vaccin. Vervolgens worden doses (X) die na de eerste boosterdosis worden toegediend, weergegeven als (3+X)/(3+X) = 1 (4/4, bijvoorbeeld).

De lidstaten passen de in dit punt vastgestelde coderingsregels uiterlijk op 1 februari 2022 toe.

Certificaten waarin de toediening van een boosterdosis na een primaire vaccinatiecyclus bestaande uit één dosis van een in één dosis toe te dienen vaccin zodanig is gecodeerd dat deze niet kan worden onderscheiden van de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks, moeten door de lidstaten automatisch of op verzoek van de betrokkenen opnieuw worden afgegeven.

Voor de toepassing van deze bijlage worden aanvullende doses die worden toegediend voor een betere bescherming van personen van wie de immuunrespons na voltooiing van de standaard primaire vaccinatiereeks ontoereikend is, ook als “boosterdoses” beschouwd. Binnen het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde rechtskader kunnen de lidstaten maatregelen nemen om rekening te houden met de situatie van kwetsbare groepen die voorrang kunnen krijgen bij het toedienen van extra doses. Lidstaten die bijvoorbeeld besluiten alleen aanvullende doses toe te dienen aan specifieke subgroepen van de bevolking, kunnen overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/953 ervoor kiezen om alleen op verzoek en niet automatisch vaccinatiecertificaten af te geven waarin de toediening van dergelijke aanvullende doses wordt vermeld. Wanneer dergelijke maatregelen worden genomen, stellen de lidstaten de betrokkenen daarvan in kennis en delen zij tevens aan de betrokkenen mee dat ze gebruik kunnen blijven maken van het certificaat dat ze na voltooiing van de standaard primaire vaccinatiereeks hebben ontvangen.”.


Rectificaties

22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 458/539


Rectificatie van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie

( Publicatieblad van de Europese Unie L 138 van 26 mei 2016 )

Bladzijde 87, bijlage II, punt 2.2:

in plaats van:

“Het elektrificatiesysteem, met inbegrip van de bovenleiding, de baancomponent van het systeem voor het meten van het verbruik van en de voorziening met elektriciteit.”,

lezen:

“Het elektrificatiesysteem, met inbegrip van de bovenleiding en de baancomponent van het systeem voor het meten en aanrekenen van het elektriciteitsverbruik.”.

Bladzijde 88, bijlage II, punt 2.7:

in plaats van:

“De structuur, het besturingssysteem van de gehele uitrusting van de trein, de stroomafnemers, de tractie-eenheden en transformatoren, boordapparatuur voor het meten van het verbruik van en voor de voorziening met elektriciteit, het remsysteem, (…)”,

lezen:

“De structuur, het besturingssysteem van de gehele uitrusting van de trein, de stroomafnemers, de tractie-eenheden en transformatoren, boordapparatuur voor het meten en aanrekenen van het elektriciteitsverbruik, het remsysteem, (…)”.