ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
64e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
7.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2151 VAN DE RAAD
van 6 december 2021
tot uitvoering van Verordening (EU) 2020/1998 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2020/1998 van de Raad van 7 december 2020 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten (1), en met name artikel 14, lid 4,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 7 december 2020 heeft de Raad Verordening (EU) 2020/1998 vastgesteld. |
(2) |
Op grond van artikel 14, lid 4, van Verordening (EU) 2020/1998 heeft de Raad de lijst van natuurlijke of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen in bijlage I bij die verordening geëvalueerd. Op basis van die evaluatie moet de vermelding betreffende één overleden persoon uit die bijlage worden geschrapt en moeten de vermeldingen betreffende zeven personen worden bijgewerkt. |
(3) |
Verordening (EU) 2020/1998 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EU) 2020/1998 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 december 2021.
Voor de Raad
De voorzitter
J. CIGLER KRALJ
BIJLAGE
In bijlage I bij Verordening (EU) 2020/1998 wordt de lijst van natuurlijke personen in Deel A (“Natuurlijke personen”) als volgt gewijzigd:
1) |
Vermelding 11 (betreffende Mohammed Khalifa AL-KANI (alias Mohamed Khalifa Abderrahim Shaqaqi AL-KANI, Mohammed AL-KANI, Muhammad Omar AL-KANI) wordt geschrapt. |
2) |
De vermeldingen voor de volgende zeven natuurlijke personen worden vervangen door:
|
7.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436/7 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2152 VAN DE RAAD
van 6 december 2021
tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1), en met name artikel 14, lid 1,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 5 maart 2014 Verordening (EU) nr. 208/2014 vastgesteld. |
(2) |
Op grond van een evaluatie door de Raad moet de vermelding betreffende een persoon en de informatie over zijn recht van verdediging en zijn recht op effectieve rechtsbescherming worden geschrapt. |
(3) |
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de datum van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 december 2021.
Voor de Raad
De voorzitter
J. CIGLER KRALJ
BIJLAGE
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In deel A (“Lijst van in artikel 2 bedoelde natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen”) wordt de vermelding betreffende de onderstaande persoon geschrapt:
|
2) |
In deel B (“Recht op verdediging en recht op effectieve rechtsbescherming”) wordt vermelding 17, eveneens betreffende Oleksandr Viktorovych Klymenko, geschrapt. |
7.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436/9 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2153 VAN DE COMMISSIE
van 6 augustus 2021
tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de criteria om bepaalde beleggingsondernemingen te onderwerpen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (1), en met name artikel 5, lid 6, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/2034 kunnen de bevoegde autoriteiten eisen dat bepaalde beleggingsondernemingen aan dezelfde prudentiële behandeling worden onderworpen als kredietinstellingen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) vallen en moeten voldoen aan prudentieel toezicht uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (3). |
(2) |
Voor de toepassing van artikel 5, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2019/2034 moet nader worden bepaald dat indien een beleggingsonderneming activiteiten verricht die ten minste één van de vier kwantitatieve drempels voor over-the-counter-derivaten, het overnemen van financiële instrumenten en/of het plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie, aan beleggers verleende kredieten of leningen en uitstaande schuldbewijzen overschrijden, deze activiteiten op een zodanig grote schaal worden uitgevoerd dat wanneer de beleggingsonderneming failliet gaat of anderszins in een noodsituatie verkeert dit tot een systeemrisico zou kunnen leiden. |
(3) |
Gezien de systeemrelevantie van de activiteiten van beleggingsondernemingen, als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn (EU) 2019/2034, en het potentiële aanzienlijke effect van een besmettingseffect in de financiële sector, moeten voor de toepassing van artikel 5, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2019/2034 beleggingsondernemingen die clearingleden zijn in de zin van artikel 4, lid 1, punt 3), van Verordening (EU) 2019/2033 en clearingdiensten aanbieden aan andere financiële instellingen die zelf geen clearingleden zijn, in aanmerking worden genomen. |
(4) |
Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit (EBA) na raadpleging van de Europese Autoriteit voor effecten en markten bij de Commissie heeft ingediend. |
(5) |
De Europese Bankautoriteit heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Stakeholdergroep bankwezen om advies verzocht (4), |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Schaal van de activiteiten
Voor de toepassing van artikel 5, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2019/2034 worden de activiteiten van een beleggingsonderneming geacht op een zodanig grote schaal te worden verricht dat wanneer de beleggingsonderneming failliet gaat of anderszins in een noodsituatie verkeert dit tot een systeemrisico zou kunnen leiden indien de beleggingsonderneming een van de volgende drempels overschrijdt:
a) |
een totale bruto notionele waarde van 50 miljard EUR van niet-centraal geclearde over-the-counterderivaten; |
b) |
een totale waarde van 5 miljard EUR van het overnemen van financiële instrumenten en/of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie; |
c) |
een totale waarde van 5 miljard EUR van aan beleggers verstrekte kredieten of leningen om hen in staat te stellen transacties uit te voeren, of |
d) |
een totale waarde van 5 miljard EUR van uitstaande schuldbewijzen. |
Artikel 2
Clearinglid
Beleggingsondernemingen die clearingleden zijn en clearingdiensten aanbieden aan andere entiteiten uit de financiële sector die zelf geen clearinglid zijn, worden voor de toepassing van artikel 5, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2019/2034 in aanmerking genomen.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 augustus 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64.
(2) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(3) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(4) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
7.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436/11 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2154 VAN DE COMMISSIE
van 13 augustus 2021
tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van passende criteria voor het identificeren van categorieën personeelsleden wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een beleggingsonderneming of de activa die ze beheert wezenlijk beïnvloeden
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (1), en met name artikel 30, lid 4, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Terwijl beleggingsondernemingen die overeenkomstig artikel 1, leden 2 en 5, van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad (2) binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) en van de titels VII en VIII van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) vallen, onderworpen zijn aan Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/923 van de Commissie (5), moeten beleggingsondernemingen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2019/2034 vallen, specifieke vereisten toepassen voor de variabele beloning van alle personeelsleden wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een beleggingsonderneming of de activa die ze beheert wezenlijk beïnvloeden. Er moeten passende criteria worden vastgesteld om die personeelsleden te identificeren. Die criteria moeten rekening houden met de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden van dergelijke personeelsleden, het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of dat van de activa die ze beheert, en de prestatie-indicatoren, de interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van de betrokken beleggingsonderneming. Deze criteria moeten beleggingsondernemingen ook in staat stellen om in het kader van hun beloningsbeleid passende stimulansen te geven om ervoor te zorgen dat de betrokken personeelsleden prudent handelen bij de uitvoering van hun taken. Tot slot moeten deze criteria het risiconiveau van de verschillende activiteiten binnen de beleggingsonderneming weerspiegelen. |
(2) |
Leden van het leidinggevend orgaan hebben de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de beleggingsonderneming en haar strategie en activiteiten, en worden bijgevolg altijd geacht het risicoprofiel van de beleggingsonderneming wezenlijk te beïnvloeden. Dit geldt zowel voor de besluiten van de leden van het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie als voor de leden van het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie die op het besluitvormingsproces toezicht houden en genomen besluiten aanvechten. |
(3) |
Sommige personeelsleden zijn verantwoordelijk voor het verlenen van interne ondersteuning die van cruciaal belang is voor het functioneren van de bedrijfsactiviteiten van een beleggingsonderneming. Hun activiteiten en besluiten kunnen het risicoprofiel van een beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert ook wezenlijk beïnvloeden, omdat deze de beleggingsonderneming kunnen blootstellen aan wezenlijke operationele en andere risico’s. |
(4) |
De beroepswerkzaamheden van personeelsleden met leidinggevende verantwoordelijkheid kunnen het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert wezenlijk beïnvloeden omdat ze strategische of andere fundamentele besluiten kunnen nemen die de bedrijfsactiviteiten van de beleggingsonderneming of de toegepaste controlefuncties beïnvloeden. Dergelijke controlefuncties hebben doorgaans betrekking op risicobeheer, naleving en interne audit. De risico’s die de bedrijfseenheden nemen en de manier waarop die bedrijfseenheden worden beheerd, zijn de belangrijkste factoren voor het risicoprofiel van een beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert. Bepaalde bedrijfsactiviteiten brengen hogere risico’s met zich mee dan andere, en bijgevolg moet de aard van de bedrijfsactiviteiten in aanmerking worden genomen. |
(5) |
Passende kwalitatieve criteria moeten ervoor zorgen dat wanneer personeelsleden verantwoordelijk zijn voor groepen personeelsleden wier werkzaamheden het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert wezenlijk zouden kunnen beïnvloeden, zij worden geïdentificeerd als personeelsleden met een wezenlijke invloed. Dit omvat situaties waarin de werkzaamheden van individuele personeelsleden onder hun leiding individueel het risicoprofiel van de beleggingsonderneming niet wezenlijk beïnvloeden, maar de globale omvang van hun werkzaamheden dat wel zou kunnen. |
(6) |
De totale bezoldiging van personeelsleden hangt doorgaans af van de bijdrage die deze personeelsleden leveren aan de succesvolle verwezenlijking van de bedrijfsdoelstellingen van de beleggingsonderneming. Deze bezoldiging hangt dus af van de verantwoordelijkheden, taken, bekwaamheden en vaardigheden van de personeelsleden en van de prestaties van personeelsleden en de beleggingsonderneming. Wanneer een personeelslid een totale beloning wordt toegekend die een bepaalde drempel overschrijdt, mag redelijkerwijs worden aangenomen dat deze beloning verband houdt met de bijdrage van dat personeelslid aan de bedrijfsdoelstellingen van de beleggingsonderneming en dus verband houdt met de invloed van zijn beroepswerkzaamheden op het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert. Daarom is het passend kwantitatieve criteria toe te passen die verband houden met de totale beloning van een personeelslid, zowel in absolute als relatieve cijfers, in verhouding tot andere personeelsleden binnen dezelfde beleggingsonderneming, om te bepalen of de beroepswerkzaamheden van een dergelijk personeelslid het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert wezenlijk zouden kunnen beïnvloeden. |
(7) |
Er moeten duidelijke en passende drempels worden vastgesteld voor het identificeren van personeelsleden wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert wezenlijk beïnvloeden. Van beleggingsondernemingen moet worden gevraagd dat zij de kwantitatieve criteria tijdig toepassen. Kwantitatieve criteria moeten de ontwikkelingen op het gebied van beloningen volgen, willen zij realistisch zijn. Een eerste methode om dergelijke ontwikkelingen te volgen, bestaat erin de kwantitatieve criteria te baseren op de totale beloning die in het voorgaande prestatiejaar is toegekend en die is opgebouwd uit de voor dat prestatiejaar betaalde vaste beloning en toegekende variabele beloning. Een tweede methode om dergelijke ontwikkelingen te volgen, bestaat erin de kwantitatieve criteria te baseren op de totale beloning die voor het voorgaande prestatiejaar is toegekend en die is opgebouwd uit de voor dat prestatiejaar betaalde vaste beloning en de variabele beloning die in het lopende prestatiejaar voor het voorgaande boekjaar is toegekend. De tweede methode zorgt voor een betere afstemming van het identificatieproces op de werkelijke beloning die voor een prestatieperiode wordt toegekend, maar kan alleen worden toegepast wanneer het niet te laat is voor een berekening voor de toepassing van de kwantitatieve criteria. Wanneer een dergelijke berekening niet tijdig meer mogelijk is, moet de eerste methode worden gebruikt. Bij beide methoden kan de variabele beloning bedragen omvatten die worden toegekend op basis van prestatieperioden van meer dan een jaar, afhankelijk van de door de beleggingsonderneming gehanteerde prestatiecriteria. |
(8) |
Er dient een kwantitatieve drempel van 500 000 EUR te worden vastgesteld voor het identificeren van personeelsleden wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert wezenlijk beïnvloeden. Beloning boven die kwantitatieve drempel of ten belope van een van de hoogste beloningen binnen de beleggingsonderneming leidt dus tot een sterk vermoeden dat de werkzaamheden van de personeelsleden die een dergelijke beloning ontvangen het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert wezenlijk beïnvloeden, in welk geval nog nauwlettender toezicht moet worden uitgeoefend om vast te stellen of de beroepswerkzaamheden van dergelijke personeelsleden het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert wezenlijk beïnvloeden. |
(9) |
Dergelijke vermoedens op basis van kwantitatieve criteria mogen echter niet gelden wanneer beleggingsondernemingen op basis van aanvullende objectieve criteria vaststellen dat deze personeelsleden het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert in feite niet wezenlijk beïnvloeden, rekening houdend met alle risico’s waaraan de beleggingsonderneming is of kan worden blootgesteld. Met het oog op een doeltreffende en consistente toepassing van deze objectieve criteria moeten de bevoegde autoriteiten instemmen met de uitsluiting van de geïdentificeerde personeelsleden met het hoogste inkomen of van de personeelsleden met een toegekende beloning van meer dan 750 000 EUR. De bevoegde autoriteiten moeten de Europese Bankautoriteit (“EBA”) informeren over de uitsluiting van personeelsleden aan wie meer dan 1 000 000 EUR wordt toegekend (grootverdieners), alvorens deze goed te keuren, zodat de EBA kan beoordelen of die criteria consequent zijn toegepast. |
(10) |
Het feit dat een personeelslid zich op hetzelfde beloningsniveau bevindt als directieleden of risiconemers, kan er ook op wijzen dat zijn beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert wezenlijk beïnvloeden. Daartoe mag geen rekening worden gehouden met de beloningen die worden betaald aan personeelsleden in controlefuncties en ondersteunende functies en leden van het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie. Bij de toepassing van dit kwantitatieve criterium moet ook rekening worden gehouden met het feit dat de betalingsniveaus verschillen per rechtsgebied. Beleggingsondernemingen moet worden toegestaan om aan te tonen dat personeelsleden die binnen het beloningsniveau vallen maar aan geen enkele van de kwalitatieve of kwantitatieve criteria voldoen, het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert niet wezenlijk beïnvloeden, rekening houdend met alle risico’s waaraan de beleggingsonderneming is of kan worden blootgesteld. |
(11) |
Om de bevoegde autoriteiten en auditors in staat te stellen de beoordelingen te evalueren die beleggingsondernemingen hebben uitgevoerd om na te gaan van wie van hun personeelsleden de beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert wezenlijk beïnvloeden, is het van cruciaal belang dat beleggingsondernemingen een register bijhouden van de uitgevoerde beoordelingen en de resultaten daarvan, en daarbij de personeelsleden registreren die zijn geïdentificeerd aan de hand van op hun totale beloning gebaseerde criteria, maar wier beroepswerkzaamheden worden geacht het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert niet wezenlijk te beïnvloeden. |
(12) |
Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de EBA aan de Europese Commissie heeft voorgelegd na raadpleging van de Europese Autoriteit voor effecten en markten. |
(13) |
De EBA heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, en heeft de mogelijke kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) |
“leidinggevende verantwoordelijkheid”: een situatie waarin een personeelslid leidinggeeft aan een bedrijfseenheid of als leidinggevende een controlefunctie uitoefent en rechtstreeks verantwoording verschuldigd is aan het leidinggevend orgaan in zijn geheel of aan een lid van het leidinggevend orgaan of de directie; |
2) |
“controlefunctie”: een functie die onafhankelijk van de gecontroleerde bedrijfseenheid wordt uitgeoefend en in het kader waarvan verantwoordelijkheid wordt gedragen voor het verstrekken van een objectieve beoordeling van de risico’s van de beleggingsonderneming en de analyse of rapportage dienaangaande, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de risicobeheerfunctie, de compliancefunctie en de interneauditfunctie; |
3) |
“bedrijfseenheid”: een bedrijfseenheid zoals gedefinieerd in artikel 142, lid 1, punt 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013. |
Artikel 2
Toepassing van de criteria
1. Indien deze verordening op individuele basis wordt toegepast overeenkomstig artikel 25 van Richtlijn (EU) 2019/2034, wordt de naleving van de criteria van de artikelen 3 en 4 van deze verordening beoordeeld aan de hand van het individuele risicoprofiel van de beleggingsonderneming.
2. Indien deze verordening op geconsolideerde basis wordt toegepast overeenkomstig artikel 25 van Richtlijn (EU) 2019/2034, wordt de naleving van de criteria van de artikelen 3 en 4 van deze verordening beoordeeld aan de hand van het geconsolideerde risicoprofiel van de beleggingsonderneming.
3. Indien artikel 4, lid 1, punt a), op individuele basis wordt toegepast, wordt de door de beleggingsonderneming toegekende beloning in aanmerking genomen.
4. Indien artikel 4, lid 1, punt a), op geconsolideerde basis wordt toegepast, neemt de consoliderende beleggingsonderneming de beloning in aanmerking die wordt toegekend door een entiteit die binnen het consolidatiebereik valt.
5. Artikel 4, lid 1, punt b), is alleen op individuele basis van toepassing.
6. Artikel 4, lid 1, punt c), is op individuele en geconsolideerde basis van toepassing.
Artikel 3
Kwalitatieve criteria
Personeelsleden worden geacht het risicoprofiel van een beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert wezenlijk te beïnvloeden wanneer aan een of meer van de volgende kwalitatieve criteria wordt voldaan:
a) |
het personeelslid is lid van het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie; |
b) |
het personeelslid is lid van het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie; |
c) |
het personeelslid is een directielid; |
d) |
in beleggingsondernemingen met een totale balans die minstens gelijk is aan 100 miljoen EUR: personeelsleden met leidinggevende verantwoordelijkheid voor bedrijfseenheden die ten minste één van de diensten verstrekken die een vergunning vereisen en die zijn vermeld in deel A, punten 2) tot en met 7), van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (7); |
e) |
het personeelslid heeft leidinggevende verantwoordelijkheid voor de werkzaamheden van een controlefunctie; |
f) |
het personeelslid heeft leidinggevende verantwoordelijkheid voor het voorkomen van witwassen van geld en terrorismefinanciering; |
g) |
het personeelslid is verantwoordelijk voor het beheer van wezenlijke risico’s zoals bedoeld in artikel 28, lid 3, van Richtlijn (EU) 2019/2034 binnen de beleggingsonderneming, of is een stemgerechtigd lid van een comité dat verantwoordelijk is voor het beheer van een wezenlijk risico waaraan de beleggingsonderneming is blootgesteld; |
h) |
in een beleggingsonderneming die gemachtigd is om ten minste één van de in deel A, punten 2) tot en met 7), van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU vermelde diensten te verlenen: het personeelslid is verantwoordelijk voor het beheer van de volgende werkzaamheden:
|
i) |
het personeelslid voldoet aan een van de volgende criteria met betrekking tot besluiten om de introductie van nieuwe producten goed te keuren of tegen te houden:
|
Artikel 4
Kwantitatieve criteria
1. Onverminderd de leden 2 tot en met 5 wordt een personeelslid geacht het risicoprofiel van een beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert wezenlijk te beïnvloeden wanneer aan een of meer van de volgende kwantitatieve criteria wordt voldaan:
a) |
aan het personeelslid is in of over het voorgaande boekjaar een totale beloning van 500 000 EUR of meer toegekend; |
b) |
wanneer de beleggingsonderneming meer dan 1 000 personeelsleden telt: het personeelslid behoort tot de 0,3 % van het personeel, afgerond op het eerstvolgende hogere integrale cijfer, dat binnen de beleggingsonderneming de hoogste totale beloning in of over het voorgaande boekjaar heeft gekregen; |
c) |
aan het personeelslid is in of over het voorgaande boekjaar een totale beloning toegekend die gelijk is aan of meer bedraagt dan de laagste totale beloning die in dat boekjaar is toegekend aan een personeelslid dat voldoet aan één of meerdere van de criteria in artikel 3, punt a), c), d), h) of i). |
2. Het in lid 1 vermelde criterium is niet van toepassing wanneer de beleggingsonderneming vaststelt dat het personeelslid of de categorie personeelsleden waartoe het personeelslid behoort het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of de activa die ze beheert niet wezenlijk beïnvloedt.
3. De in lid 2 van dit artikel vastgestelde voorwaarde wordt beoordeeld op basis van objectieve criteria waarin rekening wordt gehouden met alle relevante risico- en prestatie-indicatoren die door de beleggingsonderneming worden gebruikt om overeenkomstig artikel 28 van Richtlijn (EU) 2019/2034 risico’s te detecteren, te beheren en te monitoren, en op basis van de taken en bevoegdheden van het personeelslid of de categorieën personeelsleden en hun invloed op het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die ze beheert, in vergelijking met de invloed van de beroepswerkzaamheden van de personeelsleden die overeenkomstig artikel 3 van deze verordening zijn geïdentificeerd.
4. De toepassing van lid 2 door een beleggingsonderneming ten aanzien van een in lid 1, punt b), bedoeld personeelslid of een personeelslid aan wie in of over het voorgaande boekjaar een totale beloning van 750 000 EUR of meer is toegekend, is onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het prudentieel toezicht op die beleggingsonderneming.
De bevoegde autoriteit verleent haar voorafgaande goedkeuring slechts indien de beleggingsonderneming kan aantonen dat aan de voorwaarde van lid 2 is voldaan, rekening houdend met de in lid 3 vermelde beoordelingscriteria.
5. Wanneer aan het personeelslid in of over het voorgaande boekjaar een totale beloning van 1 000 000 EUR of meer is toegekend, geeft de bevoegde autoriteit slechts in uitzonderlijke omstandigheden voorafgaande toestemming uit hoofde van lid 4. Om ervoor te zorgen dat dit lid consistent wordt toegepast, informeert de bevoegde autoriteit de EBA voordat zij met betrekking tot een dergelijk personeelslid toestemming geeft.
Het bestaan van uitzonderlijke omstandigheden wordt door de beleggingsonderneming aangetoond en door de bevoegde autoriteit beoordeeld. Uitzonderlijke omstandigheden zijn situaties die ongebruikelijk zijn, zelden voorkomen of veel verder gaan dat wat gebruikelijk is. De uitzonderlijke omstandigheden hebben betrekking op het desbetreffende personeelslid.
Artikel 5
Berekening van de toegekende totale beloning
1. Alle bedragen van de variabele en de vaste beloning worden bruto en in voltijdequivalent berekend.
2. Het beloningsbeleid van de beleggingsonderneming vermeldt het referentiejaar voor de variabele beloning waarmee zij rekening houdt bij de berekening van de totale beloning. Dat referentiejaar is ofwel het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarin de variabele beloning wordt toegekend, ofwel het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarover de variabele beloning wordt toegekend.
Artikel 6
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de vijfde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 augustus 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64.
(2) Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(4) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(5) Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/923 van de Commissie van 25 maart 2021 tot aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen met de criteria ter bepaling van leidinggevende verantwoordelijkheid, controlefuncties, essentiële bedrijfseenheden en een aanzienlijke impact op het risicoprofiel van een essentiële bedrijfseenheid, en met criteria voor het identificeren van personeelsleden of categorieën personeelsleden wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling even wezenlijk beïnvloeden als die van de in artikel 92, lid 3, van die richtlijn bedoelde personeelsleden of categorieën personeelsleden (PB L 203 van 9.6.2021, blz. 1).
(6) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(7) Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
(8) Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 van de Commissie van 25 april 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PB L 87 van 31.3.2017, blz. 1).
7.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436/17 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2155 VAN DE COMMISSIE
van 13 augustus 2021
tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen wat de specificatie betreft van de instrumenten die een goede weerspiegeling zijn van de kredietkwaliteit van de beleggingsonderneming in het kader van de lopende bedrijfsuitoefening en mogelijke alternatieve regelingen die mogen worden gebruikt voor de uitkering van een variabele beloning
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (1), en met name artikel 32, lid 8, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Een in instrumenten toegekende variabele beloning dient bij te dragen tot een degelijk en doeltreffend risicobeheer, en mag niet aanmoedigen tot het nemen van meer risico’s dan de beleggingsonderneming bereid is te nemen. Daarom dienen de klassen van instrumenten die ten behoeve van een variabele beloning kunnen worden gebruikt, de belangen van het personeel af te stemmen op de belangen op langere termijn van de beleggingsonderneming, haar aandeelhouders, schuldeisers, cliënten en andere belanghebbenden, door te voorzien in prikkels voor personeelsleden om te handelen in het belang van de beleggingsonderneming op langere termijn. |
(2) |
Om te verzekeren dat er een sterke band is met de kredietkwaliteit van een beleggingsonderneming in het kader van de lopende bedrijfsuitoefening, dienen instrumenten die ten behoeve van een variabele beloning worden gebruikt, passende triggergebeurtenissen te bevatten voor afwaardering of omzetting waarmee de waarde van de instrumenten wordt verminderd in situaties waarin de kredietkwaliteit van de beleggingsonderneming in het kader van de lopende bedrijfsuitoefening is verslechterd. De triggergebeurtenissen die voor beloningsdoeleinden worden gebruikt, mogen de mate van achterstelling van de instrumenten niet veranderen en mogen er dus niet toe leiden dat aanvullend-tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten niet meer als eigenvermogensinstrumenten gelden. |
(3) |
Hoewel de voorwaarden die gelden voor aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten zijn vastgesteld in artikel 9 van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad (2) in samenhang met deel 2, titel I, de hoofdstukken 3 en 4 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3), gelden voor de andere instrumenten waarnaar wordt verwezen in artikel 32, lid 1, punt j), iii), van Richtlijn (EU) 2019/2034 (hierna “andere instrumenten” genoemd) die volledig in tier 1-kernkapitaalinstrumenten kunnen worden omgezet of kunnen worden afgewaardeerd, geen specifieke voorwaarden uit hoofde van die verordeningen, aangezien zij voor het prudentieel toezicht niet als eigenvermogensinstrumenten gelden. Daarom dienen specifieke vereisten te worden bepaald voor verschillende klassen van instrumenten, om ervoor te zorgen dat deze geschikt zijn om te worden gebruikt ten behoeve van een variabele beloning, rekening houdende met de verschillende aard van de instrumenten. Het gebruik van instrumenten ten behoeve van een variabele beloning dient op zich niet te voorkomen dat instrumenten als eigen vermogen van een beleggingsonderneming gelden, zolang aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2019/2033 is voldaan. Evenmin dient dit soort gebruik op zich te worden begrepen als het geven van een prikkel om het instrument af te lossen, aangezien personeelsleden na de uitstel- en retentieperiode in de regel liquide middelen kunnen ontvangen via andere middelen dan aflossing. |
(4) |
Andere instrumenten zijn niet beperkt tot de in bijlage I, deel C, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) bedoelde financiële instrumenten. Teneinde de administratieve last voor de ontwikkeling van dergelijke instrumenten te beperken, moeten deze instrumenten het gebruik van andere contractuele regelingen tussen personeelsleden en beleggingsondernemingen eveneens toelaten. Om ervoor te zorgen dat deze andere instrumenten een goede weerspiegeling zijn van de kredietkwaliteit van een beleggingsonderneming in het kader van de lopende bedrijfsuitoefening, dienen passende vereisten te garanderen dat dit soort instrumenten wordt afgewaardeerd of omgezet, voordat een beleggingsonderneming er niet langer in slaagt aan haar eigenvermogensvereisten te voldoen. |
(5) |
Wanneer ten behoeve van een variabele beloning gebruikte instrumenten worden opgevraagd, afgelost, weder ingekocht of omgezet, dient dit soort transacties in de regel niet de waarde van de toegekende beloning te doen stijgen door bedragen uit te keren die hoger liggen dan de waarde van het instrument of door omzetting in instrumenten die een hogere waarde hebben dan het instrument dat aanvankelijk was toegekend. De vervanging van instrumenten tegen dezelfde waarde moet ervoor zorgen dat geen beloning wordt uitgekeerd door middel van vehikels of methoden die de niet-inachtneming van Richtlijn (EU) 2019/2034 of Verordening (EU) 2019/2033 vergemakkelijken. |
(6) |
Wanneer de variabele beloning wordt toegekend en wanneer voor een variabele beloning gebruikte instrumenten worden afgelost, opgevraagd, weder ingekocht of omgezet, dienen die transacties te zijn gebaseerd op waarden die zijn vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke standaarden voor jaarrekeningen op het tijdstip van de transactie, waardoor wordt gewaarborgd dat het correcte bedrag van de variabele beloning wordt toegekend, en dat dit niet onrechtmatig wordt gewijzigd wanneer het instrument wordt afgelost, opgevraagd, weder ingekocht of omgezet. |
(7) |
In artikel 54 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn de mechanismen beschreven voor de afwaardering en omzetting van aanvullend-tier 1-instrumenten. Voorts wordt in artikel 32, lid 1, punt j), iii), van Richtlijn (EU) 2019/2034 vereist dat andere instrumenten volledig in tier 1-kernkapitaalinstrumenten kunnen worden omgezet of kunnen worden afgewaardeerd. Aangezien de economische uitkomst van een omzetting of afwaardering van andere instrumenten dezelfde is als voor aanvullend-tier 1-instrumenten, dient bij afschrijvings- of omzettingsmechanismen voor andere instrumenten rekening te worden gehouden met de mechanismen die van toepassing zijn op aanvullend-tier 1-instrumenten, met aanpassingen om rekening te houden met het feit dat andere instrumenten uit prudentieel oogpunt niet als eigenvermogensinstrumenten gelden. Voor tier 2-instrumenten gelden op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 geen reguleringsvereisten ten aanzien van afwaardering en omzetting. Om te verzekeren dat de waarde van al deze instrumenten, wanneer zij voor een variabele beloning worden gebruikt, wordt verlaagd wanneer de kredietkwaliteit van de beleggingsonderneming verslechtert, dient te worden bepaald in welke situaties een afwaardering of omzetting van het instrument noodzakelijk is. De mechanismen voor het afwaarderen, opwaarderen en omzetten van tier 2-instrumenten en andere instrumenten dienen te worden gespecificeerd om een consistente toepassing te garanderen. |
(8) |
Uitkeringen als gevolg van instrumenten kunnen uiteenlopende vormen aannemen. Zij kunnen variabel of vast zijn en kunnen periodiek of bij de eindvervaldatum van een instrument worden uitgekeerd. Om een degelijk en doeltreffend risicobeheer te bevorderen, dienen gedurende de uitstelperioden geen uitkeringen aan personeelsleden plaats te vinden. Personeelsleden dienen alleen uitkeringen te ontvangen voor de perioden volgend op de verwerving van het instrument, waarna het personeelslid de wettige eigenaar ervan wordt. Daarom mogen alleen instrumenten met periodiek aan de eigenaar van het instrument betaalde uitkeringen als variabele beloning worden gebruikt. Nulcouponobligaties of instrumenten waarbij de winst wordt ingehouden, dienen niet mee te tellen voor de beloning die moet bestaan uit de in artikel 32, lid 1, punt j), van Richtlijn (EU) 2019/2034 bedoelde instrumenten. Anders zouden personeelsleden gedurende de uitstelperioden toenemende waarden kunnen genieten, hetgeen kan worden begrepen als gelijkwaardig aan het ontvangen van uitkeringen. |
(9) |
Zeer hoge uitkeringen kunnen de langetermijnprikkel voor verstandig risicogedrag afzwakken omdat daarmee het variabele gedeelte van de beloning daadwerkelijk wordt vergroot. Met name dienen uitkeringen niet te worden betaald met tussenpozen van meer dan één jaar aangezien dit ertoe zou leiden dat uitkeringen gedurende uitstelperioden daadwerkelijk worden opgestapeld en worden uitgekeerd zodra de variabele beloning verworven is. Met de opstapeling van uitkeringen zou het in artikel 32, lid 3, van Richtlijn (EU) 2019/2034 vastgestelde beginsel worden omzeild dat uitgestelde beloning niet sneller dan op pro-ratabasis wordt verworven. In artikel 32, lid 2, punt b), van Richtlijn (EU) 2019/2034 wordt vereist dat geen beloning wordt uitgekeerd door middel van financiële vehikels of methoden die de niet-naleving van die richtlijn of van Verordening (EU) 2019/2033 vergemakkelijken. Daarom mogen uitkeringen die plaatsvinden nadat het instrument is verworven, niet hoger zijn dan de marktpercentages voor dergelijke instrumenten die worden uitgekeerd door andere beleggingsondernemingen of instellingen van vergelijkbare kredietkwaliteit. Dit dient te worden geborgd door de eis dat voor een variabele beloning gebruikte instrumenten, of de instrumenten waaraan deze zijn gekoppeld, vooral aan andere beleggers worden uitgekeerd, of door te eisen dat voor dit soort instrumenten een plafond inzake uitkeringen geldt. |
(10) |
Eisen inzake uitstel en retentie die gelden voor de toekenning van een variabele beloning overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt l), en artikel 32, lid 3, van Richtlijn (EU) 2019/2034, moeten worden nagekomen op alle relevante tijdstippen, ook wanneer voor een variabele beloning gebruikte instrumenten worden opgevraagd, afgelost, weder ingekocht of omgezet. In dat soort situaties dienen instrumenten dus te worden vervangen door aanvullend-tier 1-instrumenten, tier 2-instrumenten en andere instrumenten die een weerspiegeling zijn van de kredietkwaliteit van de beleggingsonderneming in het kader van de lopende bedrijfsuitoefening, die kenmerken hebben die gelijkwaardig zijn aan die van het aanvankelijk toegekende instrument en dezelfde waarde hebben, rekening houdende met alle bedragen die zijn afgewaardeerd. Wanneer instrumenten niet zijnde aanvullend-tier 1-instrumenten een vaste vervaldatum hebben, dienen bij de toekenning van die instrumenten minimale eisen te worden bepaald voor de resterende looptijd, om te verzekeren dat zij sporen met de vereisten inzake de uitstel- en retentieperioden voor een variabele beloning. |
(11) |
In Richtlijn (EU) 2019/2034 worden de klassen van instrumenten die kunnen worden gebruikt voor een variabele beloning niet beperkt tot één bepaalde klasse financiële instrumenten. Het dient bijgevolg mogelijk te zijn om gebruik te maken van synthetische instrumenten of contracten tussen personeelsleden en beleggingsondernemingen die gekoppeld zijn aan aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten die volledig kunnen worden omgezet of afgewaardeerd. Dit biedt de mogelijkheid om in de voorwaarden van dit soort instrumenten specifieke voorwaarden op te nemen die alleen gelden voor aan personeelsleden toegekende instrumenten, zonder dat dit soort voorwaarden aan andere beleggers hoeft te worden opgelegd. |
(12) |
In groepsverband kunnen uitgiften centraal worden beheerd binnen een moederonderneming, met inbegrip van situaties waarbij de moederonderneming onder Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) of Richtlijn (EU) 2019/2034 valt. Het is mogelijk dat beleggingsondernemingen binnen een groep zelf niet altijd instrumenten uitgeven die ten behoeve van een variabele beloning mogen worden gebruikt. Volgens Verordening (EU) 2019/2033 in samenhang met Verordening (EU) nr. 575/2013 mogen aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten die worden uitgegeven via een entiteit binnen het consolidatiebereik, deel uitmaken van het eigen vermogen van een beleggingsonderneming, mits bepaalde voorwaarden in acht worden genomen. Daarom dient het ook het mogelijk te zijn om dit soort instrumenten te gebruiken ten behoeve van een variabele beloning, mits er een duidelijk verband is tussen de kredietkwaliteit van de beleggingsonderneming die deze instrumenten ten behoeve van een variabele beloning gebruikt, en de kredietkwaliteit van de uitgevende instelling. Dat verband mag doorgaans worden geacht te bestaan tussen een moederonderneming en een dochteronderneming. Ook dient het mogelijk te zijn om instrumenten niet zijnde aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten die niet rechtstreeks door een beleggingsonderneming worden uitgegeven, te gebruiken ten behoeve van een variabele beloning, mits gelijkwaardige voorwaarden in acht worden genomen. Instrumenten die gekoppeld zijn aan door moederondernemingen in derde landen uitgegeven referentie-instrumenten en die verder gelijkwaardig zijn aan aanvullend-tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten, dienen in aanmerking te kunnen komen om te worden gebruikt ten behoeve van een variabele beloning wanneer de triggergebeurtenis verwijst naar de beleggingsonderneming die dit soort synthetisch instrument gebruikt. |
(13) |
In artikel 32, lid 1, punt k), van Richtlijn (EU) 2019/2034 worden beleggingsondernemingen die geen van de in artikel 32, lid 1, punt j), van die richtlijn bedoelde instrumenten uitgeven, in staat gesteld om alternatieve regelingen te gebruiken, mits de bevoegde autoriteit dat gebruik goedkeurt en mits die regelingen hetzelfde doel bereiken als de in artikel 32, lid 1, punt j), van die richtlijn bedoelde instrumenten. Om hetzelfde doel te bereiken, dienen dergelijke alternatieve regelingen te garanderen dat voor de toegekende variabele beloning impliciete risicoaanpassingen worden uitgevoerd. De waarde van dergelijke alternatieve regelingen moet dus dalen wanneer er een nadelig effect bestaat op de prestaties van de betrokken beleggingsonderneming of op de activa die ze beheert. Wanneer de beleggingsonderneming de variabele beloning moet uitstellen op grond van artikel 32, lid 1, punt l), van Richtlijn (EU) 2019/2034, dienen de alternatieve regelingen ook in overeenstemming te zijn met het vereiste om de variabele beloning uit te stellen, en met de toepassing van malus- of terugvorderingsregelingen en retentieperioden voor de variabele beloning betaald in instrumenten. |
(14) |
Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Europese Commissie heeft voorgelegd na raadpleging van de Europese Autoriteit voor effecten en markten. |
(15) |
De Europese Bankautoriteit heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Stakeholdergroep bankwezen om advies verzocht (6), |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Klassen van instrumenten die een goede weerspiegeling zijn van de kredietkwaliteit van de beleggingsonderneming in het kader van de lopende bedrijfsuitoefening en mogen worden gebruikt voor de uitkering van een variabele beloning
1. De volgende klassen van instrumenten voldoen aan de voorwaarden van artikel 32, lid 1, punt j), iii), van Richtlijn (EU) 2019/2034:
a) |
klassen van aanvullend-tier 1-instrumenten wanneer die klassen aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel en artikel 2 voldoen, en artikel 5, lid 9, en artikel 5, lid 13, punt c), in acht nemen; |
b) |
klassen van tier 2-instrumenten wanneer die klassen aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel en artikel 3 voldoen, en artikel 5 in acht nemen; |
c) |
klassen van instrumenten die volledig in tier 1-kernkapitaalinstrumenten kunnen worden omgezet of kunnen worden afgewaardeerd en die geen aanvullend-tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten (“andere instrumenten”) zijn in de in artikel 4 bedoelde gevallen, wanneer die klassen aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel voldoen en artikel 5 in acht nemen. |
2. De in lid 1 bedoelde instrumenten voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) |
de instrumenten zijn niet gedekt door een zekerheid of onderworpen aan een garantie die de rangordepositie van de vordering van de houder ervan verbetert; |
b) |
wanneer de voor een instrument geldende bepalingen de omzetting ervan toestaan, wordt dat instrument alleen ten behoeve van het toekennen van een variabele beloning gebruikt wanneer de omzettingsvoet- of -bandbreedte is bepaald op een niveau dat verzekert dat de waarde van het instrument waarin het aanvankelijk toegekende instrument wordt omgezet, niet hoger is dan de waarde van het aanvankelijk toegekende instrument op het tijdstip dat dit als een variabele beloning werd toegekend; |
c) |
de bepalingen die gelden voor converteerbare instrumenten die uitsluitend ten behoeve van een variabele beloning worden gebruikt, zorgen ervoor dat de waarde van het instrument waarin het aanvankelijk toegekende instrument wordt omgezet, niet hoger is dan de waarde, op het tijdstip van die omzetting, van het aanvankelijk toegekende instrument; |
d) |
in de voor het instrument geldende bepalingen is vastgesteld dat uitkeringen ten minste eenmaal per jaar plaatsvinden en aan de houder van het instrument worden betaald; |
e) |
instrumenten worden gewaardeerd tegen hun waarde op het tijdstip dat het instrument wordt toegekend, overeenkomstig de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen; |
f) |
de bepalingen die gelden voor instrumenten die uitsluitend ten behoeve van een variabele beloning worden uitgegeven, schrijven voor dat een waardering wordt uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke standaard voor jaarrekeningen ingeval het instrument wordt opgevraagd, afgelost, weder ingekocht of omgezet. |
Voor de toepassing van punt e) wordt de waardering onderworpen aan een onafhankelijke toetsing.
Artikel 2
Voorwaarden voor klassen van aanvullend-tier 1-instrumenten
Klassen van aanvullend-tier 1-instrumenten nemen de volgende voorwaarden in acht:
a) |
in de voor het instrument geldende bepalingen is een triggergebeurtenis voor de toepassing van artikel 9, lid 2, punt e), iii), van Verordening (EU) 2019/2033 vastgesteld; |
b) |
de in punt a) bedoelde triggergebeurtenis doet zich voor wanneer de tier 1-kernkapitaalratio van de beleggingsonderneming die het instrument uitgeeft, een van de volgende waarden onderschrijdt:
|
c) |
een van de volgende voorwaarden is vervuld:
|
Voor de toepassing van punt i) kunnen beleggingsondernemingen, wanneer de instrumenten worden toegekend aan personeelsleden die het belangrijkste deel van hun beroepswerkzaamheden buiten de Unie verrichten, en de instrumenten luiden in een door een derde land uitgegeven valuta, een vergelijkbare, onafhankelijk berekende index van consumptieprijzen hanteren die ten aanzien van dat derde land is opgesteld.
Artikel 3
Voorwaarden voor klassen van tier 2-instrumenten
Klassen van tier 2-instrumenten nemen de volgende voorwaarden in acht:
a) |
op het tijdstip van de toekenning van de instrumenten als een variabele beloning is de resterende periode vóór de eindvervaldatum van de instrumenten gelijk aan of groter dan de som van de uitstel- en retentieperioden die voor variabele beloning gelden ten aanzien van de toekenning van die instrumenten; |
b) |
de voor het instrument geldende bepalingen schrijven voor dat bij een triggergebeurtenis de hoofdsom van het instrument permanent of tijdelijk wordt afgewaardeerd of dat het instrument wordt omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten; |
c) |
de in punt b) bedoelde triggergebeurtenis doet zich voor wanneer de tier 1-kernkapitaalratio van de beleggingsonderneming die het instrument uitgeeft, een van de volgende waarden onderschrijdt:
|
d) |
aan een van de in artikel 2, punt c), vermelde vereisten is voldaan. |
Artikel 4
Voorwaarden voor klassen van andere instrumenten
1. Onder de in artikel 1, lid 1, punt c), van deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoen andere instrumenten in elk van de volgende gevallen aan de in artikel 32, lid 1, punt j), iii), van Richtlijn (EU) 2019/2034 vastgestelde voorwaarden:
a) |
de andere instrumenten voldoen aan de in lid 2 van dit artikel vastgestelde voorwaarden; |
b) |
de andere instrumenten zijn gekoppeld aan een aanvullend-tier 1-instrument of tier 2-instrument en voldoen aan de in lid 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden; |
c) |
de andere instrumenten zijn gekoppeld aan een instrument dat een aanvullend-tier 1-instrument of tier 2-instrument was geweest indien het niet was uitgegeven door een moederonderneming van de beleggingsonderneming die buiten het consolidatiebereik overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 valt, en de andere instrumenten voldoen aan de in lid 4 vastgestelde voorwaarden. |
2. De in lid 1, punt a), bedoelde voorwaarden zijn:
a) |
de andere instrumenten worden rechtstreeks uitgegeven of via een beleggingsonderneming, instelling of financiële instelling die is opgenomen in het consolidatiebereik overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of artikel 7 van Verordening (EU) 2019/2033, mits redelijkerwijs mag worden verwacht dat een verandering van de kredietkwaliteit van de instelling die het instrument uitgeeft, leidt tot een vergelijkbare verandering van de kredietkwaliteit van de beleggingsonderneming die de andere instrumenten gebruikt ten behoeve van een variabele beloning; |
b) |
de voor de andere instrumenten geldende bepalingen verlenen de houder ervan niet het recht de geplande betaling van uitkeringen of van de hoofdsom te versnellen, behalve bij insolventie of liquidatie van de instelling of beleggingsonderneming die het instrument uitgeeft; |
c) |
op het tijdstip van de toekenning van de andere instrumenten als een variabele beloning is de resterende periode vóór de eindvervaldatum van de andere instrumenten gelijk aan of groter dan de som van de uitstel- en retentieperioden die gelden ten aanzien van de toekenning van die instrumenten; |
d) |
de voor het instrument geldende bepalingen schrijven voor dat de hoofdsom van het instrument bij een triggergebeurtenis permanent of tijdelijk wordt afgewaardeerd of dat het instrument wordt omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten; |
e) |
de in punt d) bedoelde triggergebeurtenis doet zich voor wanneer de tier 1-kernkapitaalratio van de instelling of beleggingsonderneming die het instrument uitgeeft een van de volgende waarden onderschrijdt:
|
f) |
aan een van de vereisten van artikel 2, punt c), is voldaan. |
3. De in lid 1, punt b), bedoelde voorwaarden zijn:
a) |
de andere instrumenten voldoen aan de in lid 2, punt a) tot en met e), bedoelde voorwaarden; |
b) |
de andere instrumenten zijn gekoppeld aan een aanvullend-tier 1-instrument of tier 2-instrument uitgegeven via een entiteit die is opgenomen in het consolidatiebereik overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of artikel 7 van Verordening (EU) 2019/2033 (hierna “het referentie-instrument” genoemd); |
c) |
het referentie-instrument voldoet aan de voorwaarden van lid 2, punten c) en f), op het tijdstip dat het instrument als een variabele beloning wordt toegekend; |
d) |
de waarde van een ander instrument is zodanig aan het referentie-instrument gekoppeld dat deze op geen enkel tijdstip meer bedraagt dan de waarde van het referentie-instrument; |
e) |
de waarde van uitkeringen betaald nadat een ander instrument is verworven, is zodanig aan het referentie-instrument gekoppeld dat de betaalde uitkeringen op geen enkel tijdstip meer bedragen dan de waarde van uitkeringen betaald op grond van het referentie-instrument; |
f) |
de voor andere instrumenten geldende bepalingen schrijven voor dat het referentie-instrument, indien dit wordt opgevraagd, omgezet, weder ingekocht of afgelost binnen de uitstel- of retentieperiode van de andere instrumenten, wordt gekoppeld aan een gelijkwaardig referentie-instrument dat voldoet aan de voorwaarden van dit artikel, zodat de totale waarde van de andere instrumenten niet toeneemt. |
4. De in lid 1, punt c), bedoelde voorwaarden zijn:
a) |
de bevoegde autoriteiten hebben voor de toepassing van artikel 55 van Richtlijn (EU) 2019/2034 of artikel 127 van Richtlijn 2013/36/EU bepaald dat de beleggingsonderneming of instelling die het instrument uitgeeft waaraan de andere instrumenten zijn gekoppeld, onderworpen is aan geconsolideerd toezicht door een toezichtautoriteit van een derde land dat gelijkwaardig is aan het geconsolideerde toezicht op grond van de in Richtlijn (EU) 2019/2034 neergelegde beginselen indien de uitgever een in een derde land gevestigde beleggingsonderneming is, of Richtlijn 2013/36/EU indien de uitgever een in een derde land gevestigde instelling is, en de vereisten van deel 1, titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013; |
b) |
de andere instrumenten voldoen aan de in lid 3, punten a) en c) tot en met f), bedoelde voorwaarden. |
Artikel 5
Procedures voor afwaardering, opwaardering en omzetting
1. Voor de toepassing van artikel 3, punt b), en artikel 4, lid 2, punt d), nemen de voor tier 2-instrumenten en andere instrumenten geldende bepalingen de procedures en tijdsplanning in acht die in de leden 2 tot en met 14 van dit artikel zijn vastgesteld voor het berekenen van de tier 1-kernkapitaalratio en de af te waarderen, op te waarderen of om te zetten bedragen. De voor aanvullend-tier 1-instrumenten geldende bepalingen nemen de procedures in acht die in lid 9 en in lid 13, punt c), van dit artikel zijn vastgesteld ten aanzien van de af te waarderen, op te waarderen of om te zetten bedragen.
2. Indien de voor de tier 2- en andere instrumenten geldende bepalingen voorschrijven dat bij een triggergebeurtenis de instrumenten worden omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, vermelden die bepalingen:
a) |
de omzettingsvoet en een maximaal toegestaan omzettingsbedrag, of |
b) |
een marge waarbinnen de instrumenten zullen worden omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten. |
3. Indien de voor de instrumenten geldende bepalingen voorschrijven dat wanneer zich een triggergebeurtenis voordoet, de hoofdsom moet worden afgewaardeerd, wordt bij de afwaardering permanent of tijdelijk al het volgende verlaagd:
a) |
de vordering van de houder van het instrument in de insolventie of liquidatie van de instelling of beleggingsonderneming die het instrument uitgeeft; |
b) |
het bedrag dat moet worden betaald ingeval het instrument wordt opgevraagd of afgelost; |
c) |
de op het instrument verrichte uitkeringen. |
4. Uitkeringen die na een afwaardering betaalbaar zijn, zijn gebaseerd op het verminderde bedrag van de hoofdsom.
5. Het afwaarderen of omzetten van de instrumenten genereert, volgens het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving, bestanddelen die als tier 1-kernkapitaalbestanddelen gelden.
6. Wanneer de beleggingsonderneming of instelling die het instrument uitgeeft, heeft vastgesteld dat de tier 1-kernkapitaalratio is gedaald onder het niveau waarmee de omzetting of afwaardering van het instrument in werking wordt gesteld, is het leidinggevend orgaan of elk ander relevant orgaan van de beleggingsonderneming of instelling die het instrument uitgeeft verplicht om onverwijld te constateren dat er zich een triggergebeurtenis heeft voorgedaan en dat er een onherroepelijke verplichting tot afwaardering of omzetting van het instrument geldt.
7. Het totaalbedrag aan instrumenten die naar aanleiding van een triggergebeurtenis moeten worden afgewaardeerd of omgezet, is niet minder dan het laagste van de volgende bedragen:
a) |
het bedrag dat nodig is om de tier 1-kernkapitaalratio van de beleggingsonderneming of instelling die het instrument uitgeeft weer volledig op het percentage te brengen dat als triggergebeurtenis is vastgesteld in de voor het instrument geldende bepalingen; |
b) |
de volledige hoofdsom van het instrument. |
8. Wanneer zich een triggergebeurtenis voordoet:
a) |
stelt de beleggingsonderneming de personeelsleden aan wie de instrumenten als een variabele beloning zijn toegekend, en de personen die deze instrumenten houden, hiervan in kennis; |
b) |
waardeert de beleggingsonderneming of instelling die het instrument uitgeeft de hoofdsom van de instrumenten af of zet zij de instrumenten zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen één maand, om in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. |
9. Wanneer aanvullend-tier 1-instrumenten, tier 2-instrumenten en andere instrumenten een identiek triggerniveau inhouden, wordt de hoofdsom voor alle houders van die instrumenten die ten behoeve van een variabele beloning worden gebruikt, op pro-ratabasis afgewaardeerd of omgezet.
10. Het bedrag van het af te waarderen of om te zetten instrument is onderworpen aan een onafhankelijke toetsing. Die toetsing wordt zo snel mogelijk verricht en mag geen belemmeringen opleveren om het instrument af te waarderen of om te zetten.
11. Een beleggingsonderneming of instelling die instrumenten uitgeeft die bij een triggergebeurtenis in tier 1-kernkapitaal worden omgezet, zorgt ervoor dat haar maatschappelijk kapitaal te allen tijde volstaat om alle dergelijke converteerbare instrumenten in aandelen om te zetten indien zich een triggergebeurtenis voordoet. De beleggingsonderneming of instelling moet te allen tijde de noodzakelijke voorafgaande toestemming behouden voor de uitgifte van tier 1-kernkapitaalinstrumenten waarin de instrumenten bij een triggergebeurtenis zouden worden omgezet.
12. Een beleggingsonderneming of instelling die instrumenten uitgeeft die bij een triggergebeurtenis in tier 1-kernkapitaal worden omgezet, moet ervoor zorgen dat er uit hoofde van haar oprichtingsakte of statuten of van contractuele regelingen geen procedurele belemmeringen voor die omzetting bestaan.
13. Om de afwaardering van een instrument als tijdelijk te kunnen aanmerken, is aan elk van de volgende voorwaarden voldaan:
a) |
de opwaarderingen zijn gebaseerd op winsten nadat de uitgever van het instrument een formeel besluit ter bevestiging van de uiteindelijke winsten heeft genomen; |
b) |
opwaarderingen van het instrument of couponbetalingen op het verminderde bedrag van de hoofdsom worden naar eigen inzicht van de beleggingsonderneming of instelling die het instrument uitgeeft, verricht met inachtneming van de voorwaarden in de punten c), d) en e) en voor de beleggingsonderneming of instelling bestaat er geen verplichting onder specifieke omstandigheden een opwaardering te verrichten of te versnellen; |
c) |
een opwaardering wordt op pro-ratabasis verricht onder ten behoeve van een variabele beloning gebruikte aanvullend-tier 1-instrumenten, tier 2-instrumenten en andere instrumenten waarop een afwaardering is toegepast; |
d) |
het maximumbedrag dat aan de som van de opwaardering van tier 2- en andere instrumenten en de couponbetalingen op het verminderde bedrag van de hoofdsom moet worden toegerekend, is gelijk aan de winst van de beleggingsonderneming of instelling die het instrument uitgeeft, vermenigvuldigd met het bedrag verkregen door het in punt i) vastgestelde bedrag te delen door het in punt ii) vastgestelde bedrag:
|
e) |
de som van opwaarderingsbedragen en couponbetalingen op het verminderde bedrag van de hoofdsom wordt behandeld als een betaling die leidt tot een vermindering van het tier 1-kernkapitaal en is:
|
14. Voor de toepassing van lid 13, punt d), wordt de berekening verricht op het tijdstip waarop de opwaardering plaatsvindt.
Artikel 6
Alternatieve regelingen
Alternatieve regelingen die op grond van artikel 32, lid 1, punt k), van Richtlijn (EU) 2019/2034 door beleggingsondernemingen mogen worden gebruikt voor de uitbetaling van een variabele beloning, mits goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) |
de alternatieve regeling draagt bij tot de afstemming van de variabele beloning op de langetermijnbelangen van de beleggingsonderneming, haar schuldeisers en cliënten; |
b) |
de alternatieve regeling is onderworpen aan een retentiebeleid dat is bedoeld om de prikkels voor de persoon af te stemmen op de langetermijnbelangen van de beleggingsonderneming, haar crediteuren en cliënten, en de retentieperiode bedraagt ten minste zes maanden; |
c) |
het op grond van een alternatieve regeling ontvangen bedrag en de toepasselijke voorwaarden zijn goed gedocumenteerd en transparant voor de personeelsleden die in het kader van die regeling een variabele beloning ontvangen; |
d) |
voor bedragen die in het kader van uitstel- en retentieregelingen worden ontvangen, garandeert de alternatieve regeling dat personeelsleden in die perioden geen toegang hebben tot het uitgestelde deel van de variabele beloning, of dit deel niet kunnen overdragen of aflossen; |
e) |
de alternatieve regeling voorziet niet in de stijging van de waarde van de gedurende uitstelperioden ontvangen variabele beloning door rentebetalingen of andere vergelijkbare regelingen, anders dan via regelingen die aan de in punt f) vermelde voorwaarden voldoen; |
f) |
wanneer de alternatieve regeling vooraf bepaalde veranderingen toelaat van de waarde die wordt ontvangen als variabele beloning tijdens uitstel- en retentieperioden, op basis van de prestaties van de beleggingsonderneming of de beheerde activa, is aan de volgende voorwaarden voldaan:
|
g) |
de alternatieve regeling vormt geen belemmering voor de toepassing van artikel 32, lid 1, punt m), van Richtlijn (EU) 2019/2034. |
Artikel 7
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de vijfde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 augustus 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64.
(2) Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(4) Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
(5) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(6) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(7) Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad van 23 oktober 1995 inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (PB L 257 van 27.10.1995, blz. 1).
7.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436/26 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2156 VAN DE COMMISSIE
van 17 september 2021
tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad door de oprichting van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor riftdalkoorts
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 92, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Riftdalkoorts (RVF) is een nieuwe, zoönotische vectorziekte bij wilde en als landbouwhuisdier gehouden herkauwers, die door een virus wordt veroorzaakt en een potentiële grensoverschrijdende bedreiging vormt. Bij als huisdier gehouden herkauwers wordt RVF gekenmerkt door hoge abortus- en neonatalesterftecijfers. Bij mensen uit RVF zich voornamelijk als een influenza-achtige ziekte, waarbij een minderheid van de patiënten een encefalitis of zelfs een ernstige leverziekte met hemorragische manifestaties kan ontwikkelen. RVF staat op de lijst van meldingsplichtige dierziekten (2) van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). |
(2) |
In maart 2019 heeft het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) een snelle risicobeoordeling gepubliceerd om het risico van insleep van RVF-virus en verdere verspreiding van het virus in de Unie en de Europese Economische Ruimte (EER) aan te pakken in verband met de toename van het aantal gemelde gevallen in Mayotte (3). Uit de beoordeling bleek dat, hoewel het risico van deze uitbraken voor de Unie en de EER wat betreft de insleep van het RVF-virus via de legale handel in dieren en dierlijke producten zeer laag was, het illegale vervoer van vers vlees, niet-gepasteuriseerde melk en onbehandelde producten van besmette herkauwers in persoonlijke bagage een risico kan vormen. Het ECDC concludeerde dat als het virus in het continentale deel van de Unie en de EER wordt binnengebracht, verdere overdracht onder dieren via vectoren niet kon worden uitgesloten. |
(3) |
Daarnaast heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 23 januari 2020 een wetenschappelijk advies over RVF uitgebracht (4), waarin wordt gesteld dat het risico van verspreiding van RVF naar buurlanden van de Unie en het risico op mogelijke introductie van besmette vectoren in de Unie niet mag worden genegeerd. |
(4) |
Het risico dat RVF de Unie binnenkomt, betekent dat de Unie passende bewakings- en bestrijdingsmaatregelen tegen deze ziekte moet vaststellen, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (5), die een wetgevingskader voor de preventie en bestrijding van in de lijst opgenomen ziekten vaststelt. Overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie (6) wordt RVF als een ziekte van categorie A, D en E beschouwd, waarvoor onmiddellijk uitroeiingsmaatregelen moeten worden genomen zodra zij wordt ontdekt. |
(5) |
De Unie beschikt over adequate bewakings- en ziektebestrijdingsmaatregelen tegen RVF om ervoor te zorgen dat RVF onmiddellijk wordt uitgeroeid als de ziekte de Unie binnenkomt. Deze maatregelen moeten, om doeltreffend te blijven, ook passende paraatheid en beschikbare middelen voor de bestrijding van RVF omvatten, waarbij ook rekening wordt gehouden met het zoönotisch potentieel van deze ziekte. Het wordt in dat opzicht noodzakelijk geacht in voldoende laboratoriumtestcapaciteit te voorzien, aangezien de goede kwaliteit van die testcapaciteit essentieel is om de bewakings- en ziektebestrijdingsmaatregelen uit te voeren en derhalve te voorkomen dat de ziekte de Unie binnenkomt. |
(6) |
Tot dusver heeft de Unie geen referentielaboratorium van de Europese Unie voor RVF opgericht. De aanwijzing van een referentielaboratorium is essentieel om bewakings- en ziektebestrijdingsmaatregelen op wetenschappelijke basis en op uniforme wijze op het gehele grondgebied van de Unie te kunnen toepassen. |
(7) |
Daarom moet bij deze verordening een referentielaboratorium van de Europese Unie voor RVF worden opgericht om de doeltreffendheid van de officiële controles te helpen waarborgen en om de bijstand aan officiële laboratoria te coördineren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor riftdalkoorts wordt hierbij opgericht.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 september 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.
(2) OIE-lijst van meldingsplichtige ziekten bij land- en waterdieren: https://www.oie.int/en/what-we-do/animal-health-and-welfare/animal-diseases
(3) European Centre for Disease Prevention and Control, Rapid risk assessment: Rift Valley fever outbreak in Mayotte, France — 7 March 2019. Stockholm: ECDC; 2019.
(4) EFSA Journal 2020; 18(3):6041.
(5) Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).
(6) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie van 3 december 2018 betreffende de toepassing, op de categorieën in de lijst opgenomen ziekten, van bepaalde regels voor de preventie en bestrijding van ziekten en tot vaststelling van een lijst van soorten en groepen soorten die een aanzienlijk risico vormen in verband met de verspreiding van die ziekten (PB L 308 van 4.12.2018, blz. 21).
7.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436/28 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2157 VAN DE COMMISSIE
van 6 december 2021
tot opening van een nieuw onderzoek ten aanzien van de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2021/1266 en (EU) 2021/1267 tot verlenging van het definitieve antidumpingrecht respectievelijk het definitieve compenserende recht op uit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, met het oog op het bepalen van de mogelijkheid om vrijstelling van die maatregelen te verlenen aan één Canadese producent-exporteur, tot intrekking van het antidumpingrecht met betrekking tot de invoer van die producent-exporteur en tot registratie van de invoer van die producent-exporteur
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de antidumpingbasisverordening”), en met name artikel 13, lid 4, en artikel 14, lid 5, en Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2) (“de antisubsidiebasisverordening”), en met name artikel 23, lid 6,
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1266 van de Commissie van 29 juli 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (3), en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1267 van de Commissie van 29 juli 2021 tot instelling van een definitief compenserend recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad (4),
Na kennisgeving aan de lidstaten,
Overwegende hetgeen volgt:
1. VERZOEK
(1) |
De Europese Commissie (“de Commissie”) heeft op grond van artikel 13, lid 4, van de antidumpingbasisverordening en artikel 23, lid 6, van de antisubsidiebasisverordening een verzoek ontvangen om vrijstelling van de antidumping- en compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van uit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, voor zover het Verbio Diesel Canada Corporation (“de indiener van het verzoek”) betreft. |
(2) |
Het verzoek werd op 7 september 2021 ingediend door de indiener van het verzoek, die een producent-exporteur van biodiesel in Canada (“het betrokken land”) is. |
2. ONDERZOCHT PRODUCT
(3) |
Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasolie van niet-fossiele oorsprong, algemeen bekend als “biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels met meer dan 20 gewichtsprocenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasolie van niet-fossiele oorsprong, verzonden uit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 1516 20 98 (Taric-code 1516209821), ex 1518 00 91 (Taric-code 1518009121), ex 1518 00 99 (Taric-code 1518009921), ex 2710 19 43 (Taric-code 2710194321), ex 2710 19 46 (Taric-code 2710194621), ex 2710 19 47 (Taric-code 2710194721), ex 2710 20 11 (Taric-code 2710201121), ex 2710 20 16 (Taric-code 2710201621), ex 3824 99 92 (Taric-code 3824999210), ex 3826 00 10 (Taric-codes 3826001020, 3826001050, 3826001089) en ex 3826 00 90 (Taric-code 3826009011). |
3. BESTAANDE MAATREGELEN
(4) |
De Raad heeft bij de Verordeningen (EG) nr. 598/2009 (5) en (EG) nr. 599/2009 (6) een definitief compenserend recht en een definitief antidumpingrecht ingesteld op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika. |
(5) |
Deze maatregelen zijn bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 443/2011 (7) en (EU) nr. 444/2011 (8) van de Raad uitgebreid tot de invoer van uit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada. |
(6) |
De thans geldende maatregelen zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1266 naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de antidumpingbasisverordening en bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1267 naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening. |
4. MOTIVERING VAN HET NIEUWE ONDERZOEK
(7) |
De indiener van het verzoek voerde aan dat hij het onderzochte product tijdens het onderzoektijdvak dat is gebruikt bij het onderzoek dat heeft geleid tot de maatregelen zoals uitgebreid bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 443/2011 en (EU) nr. 444/2011, namelijk de periode van 1 april 2009 tot en met 30 juni 2010 (“het oorspronkelijke OT”), niet naar de Unie heeft uitgevoerd. Volgens het door de indiener van het verzoek overgelegde bewijsmateriaal werd hij pas in 2019 wettelijk opgericht, en was de fabriek in 2012, na het oorspronkelijke OT, gebouwd en geopend. |
(8) |
Bovendien verstrekte de indiener van het verzoek bewijsmateriaal waaruit blijkt dat hij een echte producent is en betoogde hij de bestaande maatregelen niet te hebben ontweken. |
(9) |
De indiener van het verzoek voerde verder aan dat hij het onderzochte product na het oorspronkelijke OT, in juli 2021, naar de Unie heeft uitgevoerd. |
5. PROCEDURE
5.1. Opening van het onderzoek
(10) |
Na onderzoek van het beschikbare bewijsmateriaal is de Commissie tot de conclusie gekomen dat dit voldoende was om een onderzoek te openen op grond van artikel 13, lid 4, van de antidumpingbasisverordening en artikel 23, lid 6, van de antisubsidiebasisverordening teneinde vast te stellen of de indiener van het verzoek van de maatregelen zoals uitgebreid kan worden vrijgesteld. |
(11) |
De bekende betrokken bedrijfstak van de Unie is van het verzoek om een nieuw onderzoek in kennis gesteld en is in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen. |
(12) |
Bij haar onderzoek zal de Commissie bijzondere aandacht besteden aan de verbondenheid van de indiener van het verzoek met de ondernemingen waarop de bestaande maatregelen van toepassing zijn, om zich ervan te vergewissen dat hij niet is opgericht om te worden gebruikt voor het ontwijken van de maatregelen. Zij zal ook nagaan of bijzondere monitoringvoorwaarden moeten worden opgelegd indien bij het onderzoek wordt geconcludeerd dat het verlenen van de vrijstelling gerechtvaardigd is. |
5.2. Intrekking van de bestaande antidumpingmaatregelen en registratie van de invoer
(13) |
Overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de antidumpingbasisverordening moet in het geval van nieuwe exporteurs in het betrokken land van uitvoer die het product in het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd niet hebben uitgevoerd, het geldende antidumpingrecht worden ingetrokken ten aanzien van de invoer van het onderzochte product dat door de indiener van het verzoek wordt vervaardigd en naar de Unie wordt uitgevoerd. |
(14) |
Tevens moet de invoer van dit product overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de antidumpingbasisverordening worden geregistreerd, zodat eventueel antidumpingrechten kunnen worden geheven vanaf de datum van registratie van deze invoer, indien uit het nieuwe onderzoek blijkt dat de indiener van het verzoek de maatregelen heeft ontweken. Het bedrag dat de indiener van het verzoek in de toekomst eventueel verschuldigd zal zijn, zou gelijk zijn aan het recht dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen” in artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1266 (172,2 EUR/ton). |
5.3. Bestaande antisubsidiemaatregelen
(15) |
Aangezien de antisubsidiebasisverordening niet voorziet in de intrekking van de compenserende rechten in gevallen waarin exporteurs tijdens het oorspronkelijke onderzoek niet individueel werden onderzocht, blijven die maatregelen van kracht. Alleen als uit het nieuwe onderzoek zou blijken dat de indiener van het verzoek recht heeft op vrijstelling, zullen de geldende antisubsidiemaatregelen ten aanzien van de indiener van het verzoek worden ingetrokken. |
5.4. Tijdvak van het nieuwe onderzoek
(16) |
Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 30 september 2021 (“tijdvak van het nieuwe onderzoek”). |
5.5. Onderzoek naar de indiener van het verzoek
(17) |
Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie de indiener van het verzoek een vragenlijst toezenden. Ingevolge artikel 6, lid 2, van de antidumpingbasisverordening en artikel 11, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening moet de indiener van het verzoek, tenzij anders vermeld, de ingevulde vragenlijst uiterlijk 37 dagen na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening indienen. |
5.6. Andere schriftelijke opmerkingen
(18) |
Alle belanghebbenden wordt hierbij verzocht om onder de voorwaarden van deze verordening hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en dit bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening in het bezit van de Commissie zijn. |
5.7. Mogelijkheid om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord
(19) |
Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Een verzoek om een hoorzitting over kwesties die betrekking hebben op de opening van het onderzoek, moet binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden ingediend. Daarna moet een verzoek om te worden gehoord, worden ingediend binnen de specifieke termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen vermeldt. |
5.8. Instructies voor schriftelijke opmerkingen en de verzending van ingevulde vragenlijsten en correspondentie
(20) |
Informatie die aan de Commissie wordt verstrekt in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken, moet vrij zijn van auteursrechten. Alvorens aan de Commissie informatie en/of gegevens te verstrekken die onderworpen zijn aan het auteursrecht van derden, moeten belanghebbenden de houder van het auteursrecht specifiek verzoeken de Commissie uitdrukkelijk toestemming te verlenen om a) voor deze handelsbeschermingsprocedure gebruik te maken van de informatie en gegevens, en b) de informatie en/of gegevens te verstrekken aan belanghebbenden in dit onderzoek, in een vorm die hun de mogelijkheid biedt hun recht van verweer uit te oefenen. |
(21) |
Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in deze verordening gevraagde informatie, ingevulde vragenlijsten en correspondentie die door de belanghebbenden worden verstrekt en waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding “Sensitive”. Belanghebbenden die in de loop van dit onderzoek informatie indienen, wordt verzocht hun verzoek om vertrouwelijke behandeling met redenen te omkleden. |
(22) |
Partijen die informatie met de vermelding “Sensitive” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van de antidumpingbasisverordening en artikel 29, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding “For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen. |
(23) |
Als een belanghebbende die informatie met de vermelding “Sensitive” verstrekt, geen geldige redenen voor het verzoek om een vertrouwelijke behandeling aanvoert of geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan de Commissie deze informatie buiten beschouwing laten, tenzij aan de hand van geëigende bronnen aannemelijk wordt gemaakt dat de informatie juist is. |
(24) |
Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken, met inbegrip van gescande volmachten en certificaten, per e-mail in te dienen, met uitzondering van uitgebreide antwoorden, die persoonlijk of per aangetekend schrijven moeten worden ingediend op een draagbaar digitaal opslagmedium (cd-rom, dvd, USB-stick enz.). Door e-mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, die zijn vervat in het document “Correspondentie met de Europese Commissie in handelsbeschermingszaken” op de website van het directoraat-generaal Handel(https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2014/june/tradoc_152578.pdf). |
(25) |
Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoonnummer en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat elke dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend per e-mail, behalve indien zij er uitdrukkelijk om verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen, of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op per e-mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de hierboven genoemde instructies voor de communicatie met belanghebbenden raadplegen. Correspondentieadres van de Commissie:
E-mail: TRADE-R752-BIODIESEL-EXEMPTION@ec.europa.eu |
6. MOGELIJKHEID OM OPMERKINGEN TE MAKEN OVER DOOR ANDERE BELANGHEBBENDEN INGEDIENDE INFORMATIE
(26) |
Om het recht van verweer te waarborgen, moeten belanghebbenden de mogelijkheid hebben om opmerkingen te maken over de door andere belanghebbenden ingediende informatie. Daarbij mogen zij alleen ingaan op kwesties die in de door andere belanghebbenden ingediende informatie worden vermeld en mogen zij geen nieuwe kwesties aan de orde stellen. Opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is verstrekt naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk vijf dagen na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over de definitieve bevindingen worden ingediend. In geval van een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen moeten opmerkingen van andere belanghebbenden naar aanleiding van deze aanvullende mededeling, tenzij anders aangegeven, uiterlijk één dag na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over deze aanvullende mededeling worden ingediend. Bovenbedoeld tijdschema geldt onverminderd het recht van de Commissie de belanghebbenden in naar behoren gemotiveerde gevallen om aanvullende informatie te verzoeken. |
7. VERLENGING VAN DE IN DEZE VERORDENING VERMELDE TERMIJNEN
(27) |
Een eventuele verlenging van de in deze verordening vermelde termijnen mag alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden aangevraagd en wordt alleen verleend indien daarvoor naar behoren gemotiveerde redenen zijn aangevoerd. |
(28) |
In elk geval is de eventuele verlenging van de termijn om de vragenlijsten te beantwoorden normaliter beperkt tot drie dagen, en mag deze in de regel niet meer dan zeven dagen bedragen. |
(29) |
Wat de termijnen voor de indiening van andere in de verordening genoemde informatie betreft, zijn verlengingen beperkt tot drie dagen, tenzij wordt aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. |
8. NIET-MEDEWERKING
(30) |
Wanneer belanghebbenden geen toegang tot de vereiste gegevens verlenen, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de antidumpingbasisverordening en artikel 28 van de antisubsidiebasisverordening conclusies worden getrokken op basis van de beschikbare gegevens, zowel in positieve als in negatieve zin. |
(31) |
Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt. |
(32) |
Als een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de conclusies daarom overeenkomstig artikel 18 van de antidumpingbasisverordening en artikel 28 van de antisubsidiebasisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend. |
(33) |
Als de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als niet-medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten met zich zou meebrengen. De belanghebbende moet onmiddellijk contact opnemen met de Commissie. |
9. RAADADVISEUR-AUDITEUR
(34) |
Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures wordt ingeschakeld. De raadadviseur-auditeur fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoeksdiensten van de Commissie. De raadadviseur-auditeur behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en verzoeken van derden om te worden gehoord. De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting met een individuele belanghebbende beleggen en als bemiddelaar optreden om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen. De raadadviseur-auditeur kan ook een hoorzitting voor belanghebbenden beleggen waar uiteenlopende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht. |
(35) |
Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Een verzoek om te worden gehoord over zaken die betrekking hebben op het beginstadium van het onderzoek moet door de partijen uiterlijk 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden ingediend. Daarna moeten verzoeken om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord zo spoedig mogelijk na de gebeurtenis die een dergelijke tussenkomst rechtvaardigt, worden ingediend. De raadadviseur-auditeur onderzoekt de redenen voor verzoeken om tussenkomst, de aard van de aan de orde gestelde kwesties en de gevolgen van die kwesties voor het recht van verweer, rekening houdend met het belang van behoorlijk bestuur en de tijdige voltooiing van het onderzoek. |
(36) |
Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de pagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/trade-policy-and-you/contacts/hearing-officer/). |
10. TIJDSCHEMA VOOR HET ONDERZOEK
(37) |
Het onderzoek wordt overeenkomstig artikel 11, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en artikel 22, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening uiterlijk negen maanden na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening afgesloten. |
11. VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS
(38) |
Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (9). |
(39) |
Een privacyverklaring die alle particulieren op de hoogte brengt van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de handelsbeschermingsactiviteiten van de Commissie, is beschikbaar op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/policy/accessing-markets/trade-defence/), |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Op grond van artikel 13, lid 4, van Verordening (EU) 2016/1036 en artikel 23, lid 6, van Verordening (EU) 2016/1037 wordt een nieuw onderzoek geopend om vast te stellen of de invoer van door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasolie van niet-fossiele oorsprong, algemeen bekend als “biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels met meer dan 20 gewichtsprocenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasolie van niet-fossiele oorsprong, verzonden uit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 1516 20 98 (Taric-code 1516209821), ex 1518 00 91 (Taric-code 1518009121), ex 1518 00 99 (Taric-code 1518009921), ex 2710 19 43 (Taric-code 2710194321), ex 2710 19 46 (Taric-code 2710194621), ex 2710 19 47 (Taric-code 2710194721), ex 2710 20 11 (Taric-code 2710201121), ex 2710 20 16 (Taric-code 2710201621), ex 3824 99 92 (Taric-code 3824999210), ex 3826 00 10 (Taric-codes 3826001020, 3826001050, 3826001089) en ex 3826 00 90 (Taric-code 3826009011), geproduceerd door Verbio Diesel Canada Corporation (aanvullende Taric-code C600), moet worden onderworpen aan de antidumping- en antisubsidiemaatregelen die zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1266 en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1267.
Artikel 2
Het bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1266 ingestelde antidumpingrecht wordt ingetrokken ten aanzien van het in artikel 1 van de onderhavige verordening omschreven product.
Artikel 3
De douaneautoriteiten nemen overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EU) 2016/1036 de nodige maatregelen om de invoer van het in artikel 1 van de onderhavige verordening omschreven product te registreren.
De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening beëindigd.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 december 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.
(3) PB L 277 van 2.8.2021, blz. 34.
(4) PB L 277 van 2.8.2021, blz. 62.
(5) Verordening (EG) nr. 598/2009 van de Raad van 7 juli 2009 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 179 van 10.7.2009, blz. 1).
(6) Verordening (EG) nr. 599/2009 van de Raad van 7 juli 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 179 van 10.7.2009, blz. 26).
(7) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 443/2011 van de Raad van 5 mei 2011 tot uitbreiding van het definitieve compenserende recht dat bij Verordening (EG) nr. 598/2009 is ingesteld op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika tot uit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, en tot uitbreiding van het definitieve compenserende recht dat bij Verordening (EG) nr. 598/2009 is ingesteld tot biodiesel in een mengsel bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, en tot beëindiging van het onderzoek naar de uit Singapore verzonden biodiesel (PB L 122 van 11.5.2011, blz. 1).
(8) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 444/2011 van de Raad van 5 mei 2011 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 599/2009 is ingesteld op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika tot vanuit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, en tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 599/2009 is ingesteld tot biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, en tot beëindiging van het onderzoek naar de vanuit Singapore verzonden biodiesel (PB L 122 van 11.5.2011, blz. 12).
(9) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
7.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436/35 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2158 VAN DE COMMISSIE
van 6 december 2021
tot wijziging van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/934 tot vaststelling van bijzondere maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 71, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Klassieke varkenspest is een infectieuze virale ziekte bij gehouden en in het wild levende varkens en kan ernstige gevolgen hebben voor de betrokken dierpopulatie en de rentabiliteit van de landbouw, waardoor de verplaatsingen van zendingen van die dieren en producten daarvan binnen de Unie en de uitvoer naar derde landen worden verstoord. |
(2) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2021/934 van de Commissie (2) is vastgesteld in het kader van Verordening (EU) 2016/429 en bevat bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met klassieke varkenspest die door de in bijlage I bij die verordening vermelde lidstaten gedurende een beperkte periode in de in die bijlage vermelde beperkingszones moeten worden toegepast. |
(3) |
Rekening houdend met de doeltreffendheid van de door Bulgarije aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegde bewakings- en bestrijdingsmaatregelen die overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 van de Commissie (3) en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/934 in Bulgarije worden toegepast, en gezien de gunstige epidemiologische situatie van klassieke varkenspest in die lidstaat, moet het gehele grondgebied van Bulgarije, dat momenteel als beperkingszone is opgenomen in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/934, nu uit die bijlage worden geschrapt. |
(4) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2021/934 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
Gezien de verbetering van de epidemiologische situatie van klassieke varkenspest in Bulgarije en om ervoor te zorgen dat er geen onnodige beperkingen met betrekking tot die ziekte worden opgeworpen, moeten de bij deze verordening in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/934 aan te brengen wijzigingen zo spoedig mogelijk in werking treden. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/934 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 december 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2021/934 van de Commissie van 9 juni 2021 tot vaststelling van bijzondere maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest (PB L 204 van 10.6.2021, blz. 18).
(3) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat regels voor de preventie en bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten betreft (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 64).
BIJLAGE
“BIJLAGE I
BEPERKINGSZONES
Roemenië
Het hele grondgebied van Roemenië.
BESLUITEN
7.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436/38 |
BESLUIT (EU) 2021/2159 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 25 november 2021
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (aanvraag van Spanje — EGF/2021/001 ES/País Vasco metal)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (1), en met name artikel 15, lid 1,
Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (2), en met name punt 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) heeft tot doel solidariteit te betonen en fatsoenlijke en duurzame werkgelegenheid in de Unie te bevorderen door steun te verlenen aan ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van grote herstructureringen en hen te helpen zo snel mogelijk weer fatsoenlijk en duurzaam werk te vinden. |
(2) |
Zoals vastgesteld in artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (3), mag het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 186 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet overschrijden. |
(3) |
Op 25 juni 2021 heeft Spanje een aanvraag ingediend om middelen uit het EFG ter beschikking te stellen voor ontslagen werknemers in de economische sector die in de statistische classificatie van economische activiteiten in de Europese Gemeenschap NACE Rev. 2 (4) is ingedeeld in afdeling 25 (Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten), in de regio País Vasco (ES21) in Spanje, een niveau 2-regio in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (5). Spanje heeft overeenkomstig artikel 8, lid 5, van Verordening (EU) 2021/691 aanvullende gegevens verstrekt. Die aanvraag voldoet aan de voorwaarden van artikel 13 van Verordening (EU) 2021/691 voor een financiële bijdrage uit het EFG. |
(4) |
Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage van 1 214 607 EUR te leveren in het kader van de door Spanje ingediende aanvraag. |
(5) |
Om zo snel mogelijk middelen uit het EFG ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld, |
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Ten laste van de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2021 wordt een bedrag van 1 214 607 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Het is van toepassing met ingang van 25 november 2021.
Gedaan te Straatsburg, 25 november 2021.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
D.M. SASSOLI
Voor de Raad
De voorzitter
A. LOGAR
(1) PB L 153 van 3.5.2021, blz. 48.
(2) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(3) Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).
(4) Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).
(5) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1755 van de Commissie van 8 augustus 2019 tot wijziging van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 270 van 24.10.2019, blz. 1).
7.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436/40 |
BESLUIT (GBVB) 2021/2160 VAN DE RAAD
van 6 december 2021
tot wijziging van Besluit (GBVB) 2020/1999 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 7 december 2020 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2020/1999 (1) vastgesteld. |
(2) |
De in de artikelen 2 en 3 van Besluit (GBVB) 2020/1999 genoemde maatregelen zijn tot en met 8 december 2021 van toepassing ten aanzien van de in de bijlage bij Besluit (GBVB) 2020/1999 vermelde natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen. |
(3) |
Op basis van een evaluatie van de bijlage bij Besluit (GBVB) 2020/1999 moeten de in de artikelen 2 en 3 van dat besluit genoemde maatregelen ten aanzien van de in die bijlage vermelde natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen worden verlengd tot en met 8 december 2022, met uitzondering van één overleden persoon, wiens vermelding uit die bijlage moet worden geschrapt. De vermeldingen betreffende zeven personen in die bijlage moeten worden bijgewerkt. |
(4) |
Besluit (GBVB) 2020/1999 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit (GBVB) 2020/1999 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 10 wordt vervangen door: “Artikel 10 Dit besluit is van toepassing tot en met 8 december 2023 en wordt voortdurend geëvalueerd. De in de artikelen 2 en 3 genoemde maatregelen zijn tot en met 8 december 2022 van toepassing ten aanzien van de in de bijlage vermelde natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen.”. |
2) |
De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 6 december 2021.
Voor de Raad
De voorzitter
J. CIGLER KRALJ
(1) Besluit (GBVB) 2020/1999 van de Raad van 7 december 2020 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten (PB L 410 I van 7.12.2020, blz. 13).
BIJLAGE
In de bijlage bij Besluit (GBVB) 2020/1999 wordt de lijst in Deel A (“Natuurlijke personen”) als volgt gewijzigd:
1) |
Vermelding 11 (betreffende Mohammed Khalifa AL-KANI (alias Mohamed Khalifa Abderrahim Shaqaqi AL-KANI, Mohammed AL-KANI, Muhammad Omar AL-KANI) wordt geschrapt. |
2) |
De vermeldingen voor de volgende zeven natuurlijke personen worden vervangen door:
|
7.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 436/46 |
BESLUIT (GBVB) 2021/2161 VAN DE RAAD
van 6 december 2021
tot wijziging van Besluit (GBVB) 2018/1788 ter ondersteuning van het Uitwisselingscentrum voor Zuidoost- en Oost-Europa inzake de beheersing van het aantal handvuurwapens en lichte wapens (Seesac) voor de uitvoering van de regionale routekaart voor de strijd tegen illegale wapenhandel in de Westelijke Balkan
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1, en artikel 31, lid 1,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 19 november 2018 Besluit (GBVB) 2018/1788 (1) vastgesteld. |
(2) |
Besluit (GBVB) 2018/1788 voorziet voor de in artikel 1 van dat besluit bedoelde activiteiten in een uitvoeringsperiode van 36 maanden vanaf de datum van sluiting van de in artikel 3, lid 3, van dat besluit bedoelde overeenkomst. |
(3) |
De uitvoeringspartner, het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties, dat optreedt namens het Uitwisselingscentrum voor Zuidoost- en Oost-Europa inzake de beheersing van handvuurwapens en lichte wapens, heeft verzocht om verlenging van de uitvoeringsperiode van Besluit (GBVB) 2018/1788 tot en met 17 oktober 2022, gezien de vertraging bij de uitvoering van projectactiviteiten in het kader van Besluit (GBVB) 2018/1788 als gevolg van de impact van de COVID-19-pandemie. |
(4) |
De in artikel 1 van Besluit (GBVB) 2018/1788 bedoelde activiteiten kunnen zonder gevolgen voor de financiële middelen tot en met 17 oktober 2022 worden voortgezet. |
(5) |
Artikel 5, lid 2, van Besluit (GBVB) 2018/1788 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 5, lid 2, van Besluit (GBVB) 2018/1788 wordt vervangen door:
“2. Dit besluit verstrijkt op 17 oktober 2022.”.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 6 december 2021.
Voor de Raad
De voorzitter
J. CIGLER KRALJ
(1) Besluit (GBVB) 2018/1788 van de Raad van 19 november 2018 ter ondersteuning van het Uitwisselingscentrum voor Zuidoost- en Oost-Europa inzake de beheersing van het aantal handvuurwapens en lichte wapens (Seesac) voor de uitvoering van de regionale routekaart voor de strijd tegen illegale wapenhandel in de Westelijke Balkan (PB L 293 van 20.11.2018, blz. 11).