ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 430

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
2 december 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2021/2118 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2021 tot wijziging van Richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2119 van de Commissie van 1 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor bepaalde registers en verklaringen die van exploitanten en groepen exploitanten worden verlangd, en voor de technische middelen voor de afgifte van certificaten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1378 van de Commissie wat betreft de afgifte van het certificaat aan exploitanten, groepen exploitanten en exporteurs in derde landen

24

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/2120 van de Raad van 25 november 2021 betreffende het namens de Europese Unie in het ACS-EU-Comité van ambassadeurs in te nemen standpunt over de wijziging van Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs tot vaststelling van overgangsmaatregelen op grond van artikel 95, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst

28

 

*

Besluit (EU) 2021/2121 van de Commissie van 6 juli 2020 over het beheer van stukken en archieven

30

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad ( PB L 209 van 14.6.2021 )

42

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

2.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 430/1


RICHTLIJN (EU) 2021/2118 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 november 2021

tot wijziging van Richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (“motorrijtuigenverzekering”) is van bijzonder groot belang voor Europese burgers, of zij nu verzekeringnemers zijn of benadeelden zouden kunnen worden als gevolg van een ongeval. De motorrijtuigenverzekering is tevens van groot belang voor verzekeringsondernemingen, aangezien zij een belangrijk segment vormt van de schadeverzekeringsmarkt in de Unie. Daarnaast heeft de motorrijtuigenverzekering aanzienlijke gevolgen voor het vrije verkeer van personen, goederen en voertuigen, en dus voor de interne markt. Het versterken en consolideren van de interne markt voor motorrijtuigenverzekering moet daarom een van de hoofddoelstellingen van het optreden van de Unie op het gebied van financiële diensten zijn.

(2)

In 2017 heeft de Commissie een evaluatie verricht van de werking van Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), met name van haar efficiëntie en doeltreffendheid en haar coherentie met andere beleidsmaatregelen van de Unie. De conclusie van de evaluatie was dat Richtlijn 2009/103/EG in het algemeen goed werkt en op de meeste punten geen wijziging behoeft. Er werden echter vier gebieden onderkend ten aanzien waarvan gerichte wijzigingen passend zouden zijn: schadeloosstelling van benadeelden als gevolg van ongevallen indien de betrokken verzekeringsonderneming insolvent is, verplichte minimumbedragen van verzekeringsdekking, verzekeringscontroles van voertuigen door de lidstaten, en het gebruik van verklaringen betreffende het schadeverleden van verzekeringnemers door een nieuwe verzekeringsonderneming. In aanvulling op die vier gebieden zijn tevens de volgende gebieden aangemerkt als gebieden ten aanzien waarvan gerichte wijzigingen passend zouden zijn, te weten: verzonden voertuigen, ongevallen met een door een voertuig getrokken aanhangwagen, onafhankelijke instrumenten voor de prijsvergelijking van motorrijtuigenverzekeringen en informatiecentra en informatie aan benadeelden. Voorts moet Richtlijn 2009/103/EG worden verduidelijkt door de term “slachtoffer”, die in die richtlijn wordt gebruikt als synoniem van “benadeelde”, te vervangen door de term “benadeelde”, door middel van passende wijzigingen. Die wijzigingen hebben uitsluitend tot doel de in die richtlijn gebruikte terminologie te harmoniseren en vormen geen inhoudelijke wijziging.

(3)

Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 2009/103/EG zijn veel nieuwe soorten motorvoertuigen op de markt gekomen. Sommige daarvan worden aangedreven door een zuiver elektrische motor, sommige door hulpapparatuur. Dergelijke voertuigen moeten in aanmerking worden genomen bij het definiëren van het begrip “voertuig”. Die definitie moet gebaseerd zijn op de algemene kenmerken van dergelijke voertuigen, met name hun door de constructie bepaalde maximale snelheid en nettogewicht, en moet bepalen dat alleen voertuigen die uitsluitend mechanisch aangedreven worden, hieronder vallen. De definitie moet van toepassing zijn ongeacht het aantal wielen van het voertuig. Rolstoelen die bestemd zijn voor gebruik door personen met een lichamelijke handicap moeten niet onder de definitie vallen.

(4)

Lichte elektrische voertuigen die niet onder de definitie van “voertuig” vallen, moeten van het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/103/EG worden uitgesloten. Niets in die richtlijn zou de lidstaten echter moeten beletten om, uit hoofde van hun nationale recht onder door hen vast te stellen voorwaarden, motorrijtuigenverzekering te vereisen ten aanzien van elke op land gebruikte gemotoriseerde apparatuur die niet onder de definitie van “voertuig” van deze richtlijn valt en waarvoor deze richtlijn derhalve een dergelijke verzekering niet vereist. Noch zou die richtlijn de lidstaten moeten beletten om in hun nationale wetgeving te bepalen dat slachtoffers van door andere gemotoriseerde apparatuur veroorzaakte ongevallen toegang hebben tot het schadevergoedingsorgaan van de lidstaat zoals bedoeld in hoofdstuk 4. De lidstaten dienen ook te kunnen besluiten dat, wanneer inwoners van hun grondgebied letsel oplopen bij een ongeval dat is veroorzaakt door dergelijke andere gemotoriseerde apparatuur in een andere lidstaat waar geen motorrijtuigenverzekering voor dergelijke gemotoriseerde apparatuur vereist is, deze ingezetenen toegang moeten hebben tot het in hoofdstuk 4 bedoelde schadevergoedingsorgaan in de lidstaat waar zij wonen. De schadevergoedingsorganen van de lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om een onderlinge overeenkomst te sluiten over de wijze waarop zij in een dergelijke situatie zullen samenwerken.

(5)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in recente arresten, namelijk in de zaken Vnuk (4), Rodrigues de Andrade (5) en Torreiro (6), de betekenis van het begrip “deelneming aan het verkeer van een voertuig” verduidelijkt. Het Hof van Justitie heeft met name verduidelijkt dat motorrijtuigen normaliter bestemd zijn als een vervoermiddel, ongeacht hun kenmerken, en dat de deelneming aan het verkeer van dergelijke voertuigen ziet op het gebruik van een motorrijtuig dat overeenstemt met zijn gebruikelijke functie van vervoermiddel, ongeacht het terrein waarop het motorrijtuig wordt gebruikt en of het motorrijtuig stilstaat of in beweging is. Richtlijn 2009/103/EG is niet van toepassing indien ten tijde van het ongeval de gebruikelijke functie van een dergelijk voertuig “niet als vervoermiddel” is. Dit zou het geval kunnen zijn indien het voertuig niet deelneemt aan het verkeer in de betekenis van artikel 3, eerste alinea, van die richtlijn, omdat bijvoorbeeld de gebruikelijke functie van het voertuig “gebruik als industriële of agrarische krachtbron” is. Ten behoeve van de rechtszekerheid is het passend om die rechtspraak in Richtlijn 2009/103/EG te codificeren door invoering van een definitie van het begrip “deelneming aan het verkeer van een voertuig”.

(6)

Sommige motorrijtuigen zijn kleiner en het is dan ook minder waarschijnlijk dat zij aanzienlijk lichamelijk letsel of aanzienlijke materiële schade veroorzaken. Het zou onevenredig en niet toekomstbestendig zijn om dergelijke voertuigen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/103/EG te laten vallen. Dergelijke voertuigen onder het toepassingsgebied van die richtlijn laten vallen zou de ingebruikname van nieuwere voertuigen, zoals elektrische fietsen, die niet uitsluitend door mechanische kracht worden voortgedreven, in de weg staan en innovatie ontmoedigen. Voorts is er onvoldoende bewijs dat zulke kleinere voertuigen op dezelfde schaal ongevallen met benadeelden zouden kunnen veroorzaken als andere voertuigen zoals auto’s of vrachtwagens. In lijn met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid moeten de voorschriften op Unieniveau derhalve alleen betrekking hebben op voertuigen die in Richtlijn 2009/103/EG als zodanig zijn gedefinieerd.

(7)

In beginsel moet een motorrijtuigenverzekering dekking bieden voor ongevallen in alle gebieden van de lidstaten. Sommige lidstaten hebben echter bepalingen voor voertuigen die uitsluitend deelnemen aan het verkeer in specifieke gebieden met beperkte toegang. Het moet voor die lidstaten mogelijk zijn beperkte afwijkingen van artikel 3 van Richtlijn 2009/103/EG toe te staan ten aanzien van gebieden die voor onbevoegden niet toegankelijk zijn, zoals locatiespecifieke gebieden en gebieden met apparatuur in havens en luchthavens. Een lidstaat die besluit tot dergelijke afwijkingen moet ook passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat door een dergelijk voertuig veroorzaakte schade of veroorzaakt letsel vergoed wordt.

(8)

Een lidstaat moet ook de mogelijkheid hebben om geen verplichte motorrijtuigenverzekering te vereisen voor voertuigen waarvan het gebruik op de openbare weg niet is toegestaan overeenkomstig zijn nationale wetgeving. Niettemin moet een dergelijke lidstaat passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat door dergelijke voertuigen veroorzaakte schade of letsel wordt vergoed, tenzij de lidstaat ook besluit tot afwijking van artikel 10 van Richtlijn 2009/103/EG wat betreft de vergoeding van schade die door die voertuigen is veroorzaakt in gebieden die wegens een wettelijke of fysieke beperking van de toegang tot die gebieden, zoals gedefinieerd in zijn nationale wetgeving, niet toegankelijk zijn voor het publiek. Een dergelijke afwijking van artikel 10 moet gelden voor voertuigen waarvoor een lidstaat heeft besloten van de verzekeringsverplichting af te wijken omdat die voertuigen overeenkomstig zijn nationale wetgeving niet tot het gebruik op de openbare weg zijn toegelaten, zelfs indien een andere in artikel 5 van Richtlijn 2009/103/EG bepaalde afwijking van toepassing zou kunnen zijn op de verzekeringsverplichting voor die voertuigen.

(9)

In sommige lidstaten bestaan bepalingen met betrekking tot het gebruik van voertuigen als middel om opzettelijk lichamelijk letsel of materiële schade toe te brengen. In voorkomend geval moeten de lidstaten bij de ernstigste strafbare feiten hun rechtspraktijk kunnen voortzetten om dergelijke schade van de verplichte motorrijtuigenverzekering uit te sluiten of om het bedrag van de schadevergoeding die aan de benadeelden wordt uitbetaald, te verhalen op de voor dat letsel of die schade aansprakelijke personen. Om evenwel geen afbreuk te doen aan de door Richtlijn 2009/103/EG geboden bescherming, moeten dergelijke rechtspraktijken alleen worden toegestaan indien een lidstaat ervoor zorgt dat in dergelijke gevallen de schade van de benadeelden wordt vergoed op een wijze die zo dicht mogelijk ligt bij de wijze waarop zij op grond van Richtlijn 2009/103/EG zouden worden vergoed. Tenzij de lidstaat voorziet in een dergelijk alternatief schadevergoedingsmechanisme of een garantie, waardoor de schade van benadeelden vergoed wordt op een wijze die zo dicht mogelijk ligt bij de wijze waarop zij uit hoofde van Richtlijn 2009/103/EG zouden worden vergoed, dient dergelijke schade overeenkomstig die richtlijn te worden gedekt.

(10)

De lidstaten moeten Richtlijn 2009/103/EG niet toepassen op het gebruik van voertuigen bij motorsportevenementen en -activiteiten, waaronder races en wedstrijden, alsook trainingen, tests en demonstraties — ook die welke betrekking hebben op snelheid, betrouwbaarheid of behendigheid — die overeenkomstig hun nationale wetgeving toegelaten zijn. Dergelijke vrijgestelde activiteiten moeten plaatsvinden in een beperkt en afgebakend gebied, op zodanige wijze dat ervoor gezorgd wordt dat normaal verkeer, het algemene publiek en alle andere partijen die geen banden met de activiteit hebben, niet in staat zijn daadwerkelijk of potentieel gelijktijdig gebruik te maken van het bereden traject. Bij dergelijke activiteiten gaat het meestal om activiteiten op aangewezen motorsportcircuits of -trajecten en de gebieden in de onmiddellijke nabijheid, zoals veiligheidszones, pitstopzones en garages, waar het risico op een ongeval veel groter is dan op normale wegen en die onbevoegden niet mogen betreden.

(11)

Een dergelijke vrijstelling inzake motorsportevenementen en -activiteiten mag uitsluitend van toepassing zijn wanneer de lidstaat ervoor zorgt dat de organisator van het evenement of de activiteit of een andere partij een alternatieve verzekering of garantie heeft afgesloten die de schade aan derden dekt, met inbegrip van toeschouwers en andere omstanders, maar niet noodzakelijkerwijs de schade aan de deelnemende bestuurders en hun voertuigen. Tenzij de organisatoren of andere partijen, als voorwaarde voor die vrijstelling, een alternatieve verzekering of garantie hebben afgesloten, moet de schade, eventueel met uitzondering van schade aan de deelnemende bestuurders en hun voertuigen, worden gedekt overeenkomstig Richtlijn 2009/103/EG.

(12)

Om geen afbreuk te doen aan de door Richtlijn 2009/103/EG geboden bescherming, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat in geval van motorsportevenementen en -activiteiten die zijn toegestaan overeenkomstig hun nationale wetgeving en welke in aanmerking komen voor die vrijstelling, de schade van de benadeelden wordt vergoed op een wijze die zo dicht mogelijk ligt bij de wijze waarop zij uit hoofde van Richtlijn 2009/103/EG zouden worden vergoed.

(13)

Tijdens de productie en het vervoer hebben voertuigen geen vervoerfuncties en worden zij niet geacht aan het verkeer deel te nemen in de zin van artikel 3, eerste alinea, van Richtlijn 2009/103/EG. Indien een lidstaat er echter voor kiest het vereiste van een motorrijtuigenverzekering op grond van artikel 28, lid 1, van Richtlijn 2009/103/EG ten aanzien van dergelijke voertuigen niet toe te passen, dient er een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering te zijn ter dekking van de schade die deze voertuigen zouden kunnen veroorzaken.

(14)

Thans wordt in de nationale wetgeving van veel lidstaten de verzekeringsplicht gekoppeld aan de deelneming aan het verkeer van voertuigen in de zin van artikel 3, eerste alinea, van Richtlijn 2009/103/EG. In dergelijke lidstaten is de deelneming aan het verkeer van voertuigen uitsluitend toegestaan wanneer het voertuig is geregistreerd. In de wetgeving van die lidstaten is bepaald dat het voertuig tijdens de actieve registratie en de deelneming aan het verkeer van het voertuig door een motorrijtuigenverzekering moet worden gedekt in de zin van artikel 3, eerste alinea, van Richtlijn 2009/103/EG. Dientengevolge vereisen die lidstaten geen verzekering voor de deelneming aan het verkeer van voertuigen waarvan de registratie tijdelijk of permanent is stopgezet omdat ze zich bijvoorbeeld in een museum bevinden, worden gerepareerd of om een andere reden, zoals seizoensgebonden gebruik, gedurende een langere periode niet deelnemen aan het verkeer. Die lidstaten moeten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat een schadevergoeding die in overeenstemming is met de uit hoofde van Richtlijn 2009/103/EG beschikbare schadevergoeding, wordt betaald voor schade die of letsel dat is veroorzaakt op hun grondgebied en op het grondgebied van andere lidstaten door in die richtlijn omschreven voertuigen die deelnemen aan het verkeer in de zin van artikel 3, eerste alinea, daarvan.

(15)

Momenteel hebben enkele lidstaten waarin de verplichting tot verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid bij deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen niet is gekoppeld aan de registratie van een voertuig, ervoor gekozen geen verplichte motorrijtuigenverzekering te vereisen voor voertuigen die formeel uit het verkeer zijn genomen overeenkomstig hun nationale wetgeving. Voorbeelden van een dergelijk formeel uit het verkeer nemen zijn onder meer het versturen van een kennisgeving aan de bevoegde autoriteit of andere aangewezen partijen die de functie van de bevoegde autoriteit uitoefenen, en het nemen van andere verifieerbare fysieke maatregelen. Die lidstaten moeten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat schadevergoeding in overeenstemming met de uit hoofde van Richtlijn 2009/103/EG beschikbare vergoeding wordt betaald voor door dergelijke voertuigen op hun grondgebied en het grondgebied van andere lidstaten veroorzaakte schade of veroorzaakt letsel.

(16)

Momenteel moeten de lidstaten zich onthouden van het verrichten van verzekeringscontroles van voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gestald en van voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een derde land zijn gestald wanneer deze hun grondgebied binnenkomen vanuit het grondgebied van een andere lidstaat. Nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals de technologie voor automatische nummerplaatherkenning, maken het mogelijk verzekeringscontroles van voertuigen te verrichten zonder dat deze halt hoeven te houden, en dus zonder het vrije verkeer van personen te belemmeren. Het is dus passend zulke verzekeringscontroles van voertuigen toe te staan, maar alleen als die controles niet-discriminerend, noodzakelijk en evenredig zijn, deel uitmaken van een algemeen systeem van controles op het nationale grondgebied die ook worden uitgevoerd ten aanzien van voertuigen die normaliter op het grondgebied van de controlerende lidstaat zijn gestald, en niet vereisen dat het voertuig halt houdt.

(17)

De lidstaten die ervoor opteren om een systeem op te zetten dat persoonsgegevens verwerkt die vervolgens met andere lidstaten kunnen worden gedeeld, zoals gegevens van technologie voor kentekenplaatherkenning, moeten wetgeving aannemen die de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de bestrijding van onverzekerd rijden mogelijk maakt, en tegelijk geschikte maatregelen nemen om de rechten, vrijheden en gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te vrijwaren. De bepalingen van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (7) zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de bestrijding van onverzekerd rijden. De wetgeving van de lidstaten moet met name de precieze doeleinden specificeren, naar de desbetreffende rechtsgrond verwijzen, voldoen aan de desbetreffende beveiligingsvereisten en de beginselen van noodzaak, evenredigheid en “doelbinding” eerbiedigen, en moet een evenredige termijn voor gegevensbewaring vaststellen. Bovendien moeten in alle gegevensverwerkingssystemen die in het kader van de wetgeving van de lidstaten worden ontwikkeld en gebruikt, de beginselen “persoonsgegevensbescherming door ontwerp” en “persoonsgegevensbescherming door standaardinstellingen” in acht worden genomen.

(18)

In overeenstemming met die beginselen mogen de lidstaten de persoonsgegevens die uitsluitend verwerkt zijn met het doel een verzekeringscontrole te verrichten, niet langer bewaren dan nodig is om na te gaan of een voertuig geldig verzekerd is. Wanneer blijkt dat een voertuig gedekt is, moeten alle gegevens met betrekking tot die controle worden gewist. Wanneer een controlesysteem niet in staat is vast te stellen of een voertuig verzekerd is, moeten die gegevens slechts worden bewaard gedurende een beperkte periode die maximaal het aantal dagen bedraagt dat nodig is om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een geldige verzekeringsdekking. Voor voertuigen waarvan is vastgesteld dat zij niet gedekt zijn door een geldige verzekeringspolis, is het redelijk te eisen dat dergelijke gegevens worden bewaard totdat de administratieve of gerechtelijke procedures zijn voltooid en het voertuig door een geldige verzekeringspolis is gedekt.

(19)

Richtlijn 2009/103/EG stelt momenteel verschillende referentiedata vast voor de periodieke herberekening van de minimumdekkingsbedragen in verschillende lidstaten, waardoor de minimumdekkingsbedragen verschillen van lidstaat tot lidstaat. Om benadeelden in de hele Unie gelijke minimumbescherming te garanderen, moeten die minimumbedragen worden geharmoniseerd en moet een eenvormige herzieningsclausule, die het door Eurostat gepubliceerde geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen als benchmark gebruikt, alsook procedurele regels voor die herziening volgens een eenvormig tijdschema worden ingevoerd.

(20)

Doeltreffende en efficiënte bescherming van benadeelden bij verkeersongevallen vereist dat die benadeelden het recht hebben om in hun lidstaat van woonplaats schadevergoeding te vorderen en binnen een redelijke termijn een antwoord te ontvangen. Doeltreffende en efficiënte bescherming vereist ook dat aan die benadeelden, indien hun vorderingen gerechtvaardigd zijn, altijd de verschuldigde bedragen worden vergoed voor hun lichamelijk letsel of voor hun materiële schade, ongeacht of de verzekeringsonderneming van de partij die aansprakelijk is voor het ongeval al dan niet solvent is. De lidstaten moeten derhalve een orgaan instellen of erkennen dat benadeelden die op hun grondgebied wonen, initieel vergoedt en het recht heeft om die schadevergoeding te verhalen op het orgaan dat voor hetzelfde doel is ingesteld of erkend in de lidstaat van herkomst van de insolvente verzekeringsonderneming die de polis van het voertuig van de partij die aansprakelijk is voor het ongeval, heeft afgegeven. Indien een lidstaat over een bestaande vergoedingsregeling beschikt, moet die lidstaat de mogelijkheid hebben die regeling te blijven uitvoeren.

(21)

Een verzekeringsonderneming kan op verschillende manieren insolvent worden, bijvoorbeeld doordat zij failliet is verklaard, haar verplichtingen niet nakomt nadat zij afstand heeft gedaan van haar vergunning in haar lidstaat van herkomst of voorwerp is geweest van een herroepingsmaatregel of een besluit waarbij haar activiteiten zijn verboden. Wanneer een beschikking is uitgevaardigd of een beslissing is genomen om de faillissements- of liquidatieprocedure in te leiden, moet die beschikking of die beslissing openbaar worden gemaakt. Het orgaan dat is opgericht of gemachtigd om benadeelden te vergoeden in geval van insolventie van een verzekeringsonderneming in de lidstaat van herkomst van die onderneming moet de overeenkomstige organen in de andere lidstaten over die beschikking of beslissing in kennis stellen.

(22)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het orgaan dat opgericht of gemachtigd is om benadeelden te vergoeden in geval van insolventie van een verzekeringsonderneming in de lidstaat op het grondgebied waarvan de benadeelde woont, in alle fasen van de procedure bevoegd is om informatie te verzoeken, informatie te verstrekken aan en te worden geïnformeerd door, en samen te werken met de andere relevante organen, autoriteiten en belanghebbenden in de Unie. Dergelijke informatie moet voldoende zijn om de ontvanger ten minste een algemeen inzicht in de situatie te verschaffen. Die informatie is belangrijk om ervoor te zorgen dat het orgaan dat een benadeelde vergoedt, in staat is om zich er, voordat de vergoeding wordt betaald, alleen of samen met alle relevante partijen overeenkomstig de nationale wetgeving, van te vergewissen of de verzekeringsonderneming de indiener van een vordering reeds schadeloos heeft gesteld. De bij dat orgaan ingediende vordering kan zelfs voor nader onderzoek of voor een beslissing aan de verzekeringsonderneming worden overgedragen indien het nationale procesrecht dit vereist. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het orgaan gedetailleerdere informatie over specifieke vorderingen verzoekt en ontvangt.

(23)

Het terugbetalingsstelsel moet het toepasselijke recht inzake de omvang van de dekking van benadeelden onverlet laten. Voor alle vorderingen dienen dezelfde beginselen te gelden, ongeacht of de verzekeringsonderneming al dan niet solvent is. Het orgaan van de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming die de polis van de aansprakelijke partij heeft afgegeven, moet na ontvangst van een door het orgaan van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde ingediende vordering tot terugbetaling in verband met een betaling die dat orgaan aan de benadeelde heeft gedaan, binnen een redelijke termijn de betaling verrichten aan het orgaan van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde.

(24)

Afhankelijk van de verschillende stadia van de afhandeling van vorderingen, van betalingen aan de benadeelden en van terugbetalingsprocedures in verschillende organen, kunnen er uitstaande verplichtingen bestaan tussen organen die opgericht of gemachtigd zijn om benadeelden te vergoeden bij insolventie van een verzekeringsonderneming. Het recht van subrogatie moet overgaan van het orgaan dat als eerste schadevergoeding heeft uitbetaald, naar het orgaan van de andere lidstaat naarmate de terugbetaling van de organen vordert. Daarom moet het orgaan, voor zover dat orgaan de geleden schade of het opgelopen letsel heeft vergoed en nog niet is terugbetaald, gesubrogeerd worden in de rechten van de benadeelde jegens de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt of jegens zijn of haar verzekeringsonderneming. Een orgaan moet echter niet gesubrogeerd worden in de rechten van de benadeelde jegens de verzekeringnemer of andere verzekerde persoon die het ongeval heeft veroorzaakt, voor zover de aansprakelijkheid van de verzekeringnemer of de verzekerde overeenkomstig het toepasselijke nationale recht door de insolvente verzekeringsonderneming zou worden gedekt. Elke lidstaat moet verplicht worden deze subrogatie te erkennen zoals dat door een andere lidstaat is geregeld.

(25)

Met het oog op een efficiënte en doeltreffende bescherming van benadeelden bij insolventie van een verzekeringsonderneming, moeten de lidstaten passende regelingen treffen om ervoor te zorgen dat de financiële middelen die nodig zijn om benadeelden te vergoeden, beschikbaar zijn wanneer de schadevergoeding verschuldigd is. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moeten de lidstaten van herkomst op nationaal niveau besluiten over die regelingen. Die regelingen moeten echter in overeenstemming zijn met het recht van de Unie en in het bijzonder met beginselen als lex specialis en lex posterior. Om te voorkomen dat verzekeraars op ongerechtvaardigde en onevenredige wijze worden belast, mogen, indien een lidstaat financiële bijdragen van verzekeringsondernemingen vereist, die bijdragen alleen worden geïnd bij verzekeringsondernemingen waaraan door die lidstaat een vergunning is verleend. Dit moet de financiering van andere taken die zouden kunnen worden opgedragen aan het orgaan dat opgericht of gemachtigd is om benadeelden hun schade te vergoeden in geval van insolventie van een verzekeringsonderneming onverlet laten.

(26)

Om ervoor te zorgen dat de voorschriften van deze richtlijn betreffende de schadeloosstelling van benadeelden in geval van insolventie van een verzekeringsonderneming doeltreffend worden toegepast, moeten de met deze taak belaste organen ernaar streven een overeenkomst te sluiten over hun taken en verplichtingen en de terugbetalingsprocedures. Indien een dergelijke overeenkomst niet binnen 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn is gesloten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de procedurele taken en verplichtingen van die organen met betrekking tot terugbetaling.

(27)

In geval van insolventie van een verzekeringsonderneming moeten benadeelden het recht hebben schadevergoeding te vorderen van een orgaan in hun lidstaat van woonplaats, ook wanneer zij schade hebben geleden ten gevolge van ongevallen in een andere lidstaat dan hun lidstaat van woonplaats. De lidstaten moeten de taak om dergelijke benadeelden hun schade te vergoeden, kunnen toewijzen aan een nieuw orgaan of aan een reeds bestaand orgaan, zoals het schadevergoedingsorgaan dat is opgericht of erkend uit hoofde van artikel 24 van Richtlijn 2009/103/EG. In geval van insolventie van een verzekeringsonderneming moeten de lidstaten de taken tot schadeloosstelling van benadeelden bij ongevallen in hun lidstaat van woonplaats en van hen die schade hebben geleden bij ongevallen in een andere lidstaat dan hun lidstaat van woonplaats, kunnen toewijzen aan een enkel orgaan. In het geval van partijen die in andere lidstaten dan hun lidstaat van woonplaats schade hebben geleden is het ook van belang te zorgen voor uitwisseling van informatie en samenwerking met de uit hoofde van artikel 24 van Richtlijn 2009/103/EG opgerichte of erkende schadevergoedingsorganen in alle lidstaten en met schaderegelaars.

(28)

De lidstaten kunnen meer dan één schadevergoedingsorgaan overeenkomstig Richtlijn 2009/103/EG instellen of erkennen, waardoor het voor benadeelden moeilijker zou kunnen worden om te bepalen bij welk orgaan zij hun vorderingen moeten indienen. Lidstaten die meer dan één schadevergoedingsorgaan instellen of erkennen, moeten er daarom voor zorgen dat benadeelden toegang hebben tot essentiële informatie over de verschillende manieren om schadevergoeding aan te vragen op een wijze die hen in staat stelt gemakkelijk te begrijpen tot welk orgaan zij zich moeten wenden.

(29)

In het geval van een verzonden voertuig moet de persoon die verantwoordelijk is voor de dekking van de wettelijke aansprakelijkheid, kunnen kiezen of hij een verzekeringspolis sluit in de lidstaat waar het voertuig is geregistreerd dan wel, gedurende een periode van dertig dagen vanaf de datum van aanvaarding van de levering door de koper, in de lidstaat van bestemming, zelfs als het voertuig formeel niet in de lidstaat van bestemming is geregistreerd. Het informatiecentrum van de lidstaat waar het voertuig is geregistreerd en, indien verschillend, van de lidstaat van bestemming, alsmede dat van elke andere relevante lidstaat, zoals de lidstaat op het grondgebied waarvan een ongeval heeft plaatsgevonden of waar de benadeelde zijn woonplaats heeft, moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat de nodige hun ter beschikking staande informatie over het verzonden voertuig overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2009/103/EG, beschikbaar is.

(30)

Bij ongevallen met aanhangwagens waarvoor een andere wettelijke aansprakelijkheidsverzekering is afgesloten dan die voor het trekkende voertuig, moet de benadeelde, indien het nationale recht daarin voorziet, de vordering tegen de verzekeraar van de aanhangwagen kunnen instellen. Op verzoek moet de benadeelde van de verzekeraar van de aanhangwagen informatie kunnen verkrijgen over de identiteit van de verzekeraar van het trekkende voertuig of, indien de verzekeraar van de aanhangwagen — ondanks redelijke inspanningen daartoe — niet in staat is de verzekeraar van het trekkende voertuig te identificeren, informatie over het in artikel 10 van Richtlijn 2009/103/EG bepaalde vergoedingsmechanisme.

(31)

Om ervoor te zorgen dat verklaringen betreffende het schadeverleden gemakkelijker kunnen worden erkend bij de sluiting van een nieuwe verzekeringspolis, moeten eerdere verklaringen betreffende het schadeverleden van verzekeringnemers die een nieuw verzekeringscontract met een verzekeringsonderneming willen sluiten, gemakkelijk authenticeerbaar zijn. Om de verificatie en de authenticatie van verklaringen betreffende het schadeverleden te vereenvoudigen, is het belangrijk dat de vorm en inhoud van die verklaringen in alle lidstaten dezelfde zijn. Bovendien mogen verzekeringsondernemingen die bij de bepaling van de premies voor de motorrijtuigenverzekering met het schadeverleden rekening houden, niet discrimineren op basis van nationaliteit of louter op basis van de vorige lidstaat van woonplaats van de verzekeringnemer. Daarnaast moeten verzekeringsondernemingen een verklaring betreffende het schadeverleden uit een andere lidstaat hetzelfde behandelen als een binnenlandse verklaring betreffende het schadeverleden en alle kortingen die voor een anderszins identieke potentiële binnenlandse cliënt beschikbaar zijn op een cliënt uit een andere lidstaat toepassen, met inbegrip van de kortingen die op grond van de nationale wetgeving van een lidstaat vereist zijn, zoals “bonus-maluskortingen”. De lidstaten moeten de vrijheid behouden om nationale wetgeving inzake het “bonus-malussysteem” vast te stellen, aangezien dergelijke systemen nationaal van aard zijn en geen grensoverschrijdend element bevatten, en daarom moet de besluitvorming met betrekking tot deze systemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel bij de lidstaten blijven berusten. Om de lidstaten in staat te stellen te verifiëren of en hoe verzekeringsondernemingen verklaringen betreffende het schadeverleden behandelen, moeten verzekeringsondernemingen een algemeen overzicht van hun beleid op het gebied van het gebruik van verklaringen betreffende het schadeverleden bij de premieberekening bekendmaken. Onverminderd Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad (8) zijn verzekeringsondernemingen niet verplicht commercieel gevoelige informatie, zoals details van tariefregelingen, bekend te maken.

(32)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 2009/103/EG te garanderen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vorm en inhoud van de verklaring betreffende het schadeverleden. Deze uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(33)

De lidstaten moeten ervoor kunnen kiezen om instrumenten te certificeren die consumenten in staat stellen prijzen, tarieven en dekking te vergelijken tussen aanbieders van motorrijtuigenverzekeringen die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/103/EG. Indien naar behoren gecertificeerd, zouden dergelijke instrumenten worden uitgedrukt als “onafhankelijke instrumenten voor de prijsvergelijking van motorrijtuigenverzekeringen”. De lidstaten moeten ook prijsvergelijkingsinstrumenten kunnen invoeren die door een overheidsinstantie worden beheerd.

(34)

Om ervoor te zorgen dat vorderingen vlot worden behandeld wanneer uit hoofde van nationale wetgeving een ongevallenverslag vereist is dat het recht van de benadeelde waarborgt om een kopie van het ongevallenverslag te verkrijgen van de bevoegde autoriteiten, is het van belang dat de benadeelde er tijdig toegang toe heeft.

(35)

Om te garanderen dat de minimumdekkingsbedragen van de motorrijtuigenverzekering niet mettertijd worden uitgehold, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing van die minimumdekkingsbedragen om rekening te houden met de evoluerende economische werkelijkheid.

(36)

Bij het vaststellen van gedelegeerde handelingen uit hoofde van deze richtlijn is het van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (10). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(37)

In het kader van de evaluatie van de werking van Richtlijn 2009/103/EG moet de Commissie de toepassing van die richtlijn monitoren, rekening houdend met het aantal benadeelden, het bedrag aan uitstaande vorderingen ten gevolge van vertragingen bij de uitkering naar aanleiding van gevallen van grensoverschrijdende insolventie, het niveau van de minimumdekkingsbedragen in de lidstaten, het bedrag aan vorderingen ten gevolge van onverzekerd rijden met betrekking tot grensoverschrijdend verkeer en het aantal klachten over verklaringen betreffende het schadeverleden.

(38)

Daarnaast moet de Commissie een evaluatieverslag opstellen over de werking van, de samenwerking tussen en de financiering van de schadevergoedingsorganen die zijn opgericht of gemachtigd om benadeelden te vergoeden in geval van insolventie van een verzekeringsonderneming. Indien nodig moet het verslag vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.

(39)

Om ervoor te zorgen dat Richtlijn 2009/103/EG haar doel blijft dienen, namelijk de bescherming van potentiële benadeelden bij ongevallen waarbij motorrijtuigen zijn betrokken, moet de Commissie tevens die richtlijn herzien en evalueren in het licht van de technologische ontwikkelingen, waaronder het toegenomen gebruik van autonome en semiautonome voertuigen. De Commissie moet ook het gebruik door verzekeringsondernemingen analyseren van systemen waarin de premies worden beïnvloed door de verklaringen betreffende het schadeverleden van de verzekeringnemers. Bovendien moet de Commissie de doeltreffendheid beoordelen van de informatie-uitwisselingssystemen die worden gebruikt voor grensoverschrijdende verzekeringscontroles.

(40)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, met name benadeelden bij verkeersongevallen in de hele Unie verzekeren van een gelijke minimumbescherming, ervoor zorgen dat zij bescherming genieten bij insolventie van verzekeringsondernemingen, en potentiële verzekeringnemers die binnengrenzen van de Unie overschrijden, garanderen dat zij gelijk worden behandeld door verzekeraars wat hun verklaringen betreffende het schadeverleden betreft, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege hun gevolgen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(41)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (11) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(42)

Richtlijn 2009/103/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2009/103/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt vervangen door:

“1.

“voertuig”:

a)

elk rij- of voertuig dat zich anders dan langs spoorstaven over de grond voortbeweegt en dat uitsluitend door een mechanische kracht worden gedreven met:

i)

een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km/h, of

ii)

een maximaal nettogewicht van meer dan 25 kg en een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 14 km/h;

b)

een al dan niet aan een in punt a) bedoeld voertuig gekoppelde aanhangwagen.

Onverminderd de punten a) en b) worden gemotoriseerde rolstoelen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik door personen met een lichamelijke handicap, niet beschouwd als voertuigen in de zin van deze richtlijn;”;

b)

het volgende punt wordt ingevoegd:

“1 bis.

“deelneming aan het verkeer van een voertuig”: het gebruik van een voertuig, dat op het ogenblik van het ongeval overeenstemt met de functie van dat voertuig als vervoermiddel, ongeacht de kenmerken van het voertuig en ongeacht het terrein waarop het motorrijtuig wordt gebruikt en of het stilstaat of in beweging is;”;

c)

punt 2 wordt vervangen door:

“2.

“benadeelde”: eenieder die recht heeft op vergoeding van door voertuigen veroorzaakte schade of veroorzaakt letsel;”;

d)

het volgende punt wordt toegevoegd:

“8.

“lidstaat van herkomst”: lidstaat van herkomst in de zin van artikel 13, punt 8, a), van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1).

(*1)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).”."

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“Iedere lidstaat treft, met inachtneming van artikel 5, de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.”;

b)

na de eerste alinea wordt de volgende alinea ingevoegd:

“Deze richtlijn is niet van toepassing op het gebruik van een voertuig tijdens motorsportevenementen en -activiteiten, met inbegrip van races, wedstrijden, trainingen, tests en demonstraties in een beperkt en afgebakend gebied in een lidstaat, indien de lidstaat ervoor zorgt dat de organisator van de activiteit of een andere partij een alternatieve verzekering of garantie heeft afgesloten die de schade aan derden dekt, met inbegrip van toeschouwers en andere omstanders, maar niet noodzakelijkerwijs de schade aan de deelnemende bestuurders en hun voertuigen.”.

3)

Artikel 4 wordt vervangen door:

“Artikel 4

Verzekeringscontroles

1.   De lidstaten onthouden zich ervan controles te verrichten op de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid bij voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gestald en bij voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een derde land zijn gestald wanneer deze hun grondgebied binnenkomen vanuit het grondgebied van een andere lidstaat.

Zij kunnen echter dergelijke verzekeringscontroles verrichten mits die controles niet-discriminerend zijn en noodzakelijk en evenredig om het nagestreefde doel te bereiken, en:

a)

worden verricht als onderdeel van een controle die niet uitsluitend op de controle van de verzekering is gericht, of

b)

deel uitmaken van een algemeen systeem van controles op het nationale grondgebied die ook worden uitgevoerd op voertuigen welke gewoonlijk gestald zijn op het grondgebied van de controlerende lidstaat, en die niet vereisen dat het voertuig halt houdt.

2.   Op basis van het recht van de lidstaat waaronder de verwerkingsverantwoordelijke valt, mogen persoonsgegevens worden verwerkt wanneer dat nodig is met het oog op de bestrijding van onverzekerd rijden van voertuigen die in andere lidstaten reizen dan de lidstaten op het grondgebied waarvan zij gewoonlijk zijn gestald. Dat recht is in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (*2) en legt ook geschikte maatregelen vast om de rechten, vrijheden en gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te vrijwaren.

Die maatregelen van de lidstaten specificeren met name de precieze doeleinden waarvoor de gegevens zullen worden verwerkt, verwijzen naar de desbetreffende rechtsgrondslag, voldoen aan de desbetreffende beveiligingsvereisten en eerbiedigen de beginselen van noodzaak, evenredigheid en doelbinding, en stellen een evenredige termijn voor gegevensbewaring vast. De persoonsgegevens die op grond van dit artikel uitsluitend voor de uitvoering van een verzekeringscontrole worden verwerkt, worden niet langer bewaard dan voor dat doel noodzakelijk is, en worden volledig gewist zodra dat doel bereikt is. Wanneer uit een verzekeringscontrole blijkt dat een voertuig gedekt is door een verplichte verzekering uit hoofde van artikel 3, worden deze gegevens onmiddellijk door de verwerkingsverantwoordelijke gewist. Wanneer door middel van een controle niet kan worden aangetoond of een voertuig gedekt is door een verplichte verzekering uit hoofde van artikel 3, worden de gegevens uitsluitend bewaard gedurende een beperkte periode die maximaal het aantal dagen bedraagt dat nodig is om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een geldige verzekeringsdekking.

(*2)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).”."

4)

Aan artikel 5 worden de volgende leden toegevoegd:

“3.   Iedere lidstaat kan afwijken van de bepalingen van artikel 3 ten aanzien van voertuigen die tijdelijk of definitief uit het verkeer zijn genomen en waarvan de deelneming aan het verkeer verboden is, mits een formele administratieve procedure of een andere verifieerbare maatregel overeenkomstig het nationale recht is ingevoerd.

In dat geval draagt de lidstaat er zorg voor dat de in de eerste alinea bedoelde voertuigen op dezelfde wijze worden behandeld als voertuigen ten aanzien waarvan niet voldaan is aan de verzekeringsverplichting als bedoeld in artikel 3.

Het garantiefonds van de lidstaat waar een ongeval heeft plaatsgevonden, heeft dan een vordering op het garantiefonds van de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald.

4.   Iedere lidstaat kan afwijken van de bepalingen van artikel 3 ten aanzien van voertuigen die uitsluitend worden gebruikt in gebieden met beperkte toegang, overeenkomstig zijn nationale wetgeving.

In dat geval draagt de lidstaat er zorg voor dat de in de eerste alinea bedoelde voertuigen op dezelfde wijze worden behandeld als voertuigen ten aanzien waarvan niet voldaan is aan de verzekeringsverplichting als bedoeld in artikel 3.

Het garantiefonds van de lidstaat waar een ongeval heeft plaatsgevonden, heeft dan een vordering op het garantiefonds van de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald.

5.   Iedere lidstaat kan afwijken van de bepalingen van artikel 3 ten aanzien van voertuigen waarvan het gebruik op de openbare weg niet is toegestaan overeenkomstig zijn nationale wetgeving.

Iedere lidstaat die afwijkt van artikel 3 ten aanzien van in de eerste alinea bedoelde voertuigen draagt er zorg voor dat die voertuigen op dezelfde wijze worden behandeld als voertuigen ten aanzien waarvan niet voldaan is aan de verzekeringsverplichting als bedoeld in artikel 3.

Het garantiefonds van de lidstaat waar een ongeval heeft plaatsgevonden, heeft dan een vordering op het garantiefonds van de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald.

6.   Wanneer een lidstaat krachtens lid 5 afwijkt van artikel 3 ten aanzien van voertuigen die niet voor gebruik op de openbare weg zijn toegelaten, kan die lidstaat ook afwijken van artikel 10 wat betreft de vergoeding van schade die door die voertuigen is veroorzaakt in gebieden die niet toegankelijk zijn voor het publiek wegens een wettelijke of fysieke beperking van de toegang tot die gebieden, zoals gedefinieerd in zijn nationale wetgeving.

7.   Ten aanzien van de leden 3 tot en met 6 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het gebruik van de afwijking en de bijzondere regelingen voor de toepassing ervan. De Commissie publiceert een lijst van die afwijkingen.”.

5)

Artikel 9 wordt vervangen door:

“Artikel 9

Minimumbedragen

1.   Onverminderd door de lidstaten voorgeschreven hogere dekkingen, eist iedere lidstaat dat de in artikel 3 bedoelde verzekering verplicht is voor de volgende minimumbedragen:

a)

voor lichamelijk letsel: 6 450 000 EUR per ongeval, ongeacht het aantal benadeelden, of 1 300 000 EUR per benadeelde;

b)

voor materiële schade: 1 300 000 EUR per ongeval, ongeacht het aantal benadeelden.

Voor de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben ingevoerd, worden de minimumbedragen in hun nationale valuta omgerekend tegen de wisselkoers op 22 december 2021, die in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.

2.   De Commissie herziet elke vijf jaar vanaf 22 december 2021 de in lid 1 genoemde bedragen in het licht van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (HICP) dat overeenkomstig Verordening (EU) 2016/792 van het Europees Parlement en de Raad (*3) wordt vastgesteld.

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 28 ter gedelegeerde handelingen betreffende de aanpassing van die bedragen aan het HICP vast binnen zes maanden na afloop van elke periode van vijf jaar.

Voor de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben ingevoerd, worden de bedragen in hun nationale valuta omgerekend tegen de wisselkoers van de datum van de berekening van de nieuwe minimumbedragen die zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(*3)  Verordening (EU) 2016/792 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen en van de huizenprijzen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 11).”."

6)

De titel van hoofdstuk 4 wordt vervangen door:

“HOOFDSTUK 4

VERGOEDING VOOR SCHADE VEROORZAAKT DOOR EEN NIET-GEÏDENTIFICEERD VOERTUIG OF EEN VOERTUIG TEN AANZIEN WAARVAN NIET VOLDAAN IS AAN DE IN ARTIKEL 3 BEDOELDE VERZEKERINGSPLICHT, EN COMPENSATIE IN GEVAL VAN INSOLVENTIE”.

7)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De eerste alinea doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om aan de vergoeding door dit orgaan al dan niet een subsidiair karakter te geven, noch aan het recht van de lidstaten om het verhaal te regelen tussen dit orgaan en degene of degenen die aansprakelijk is of zijn voor het ongeval en andere verzekeraars of socialezekerheidsorganen die gehouden zijn de benadeelde ter zake van hetzelfde ongeval te vergoeden. De lidstaten mogen het orgaan evenwel niet toestaan aan de uitkering van de schadevergoeding de voorwaarde te verbinden dat de benadeelde op enigerlei wijze aantoont dat de aansprakelijke persoon niet kan of niet wil betalen.”;

b)

in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

“2.   De benadeelde kan zich in ieder geval rechtstreeks tot dit orgaan wenden; het orgaan is verplicht aan de hand van de inlichtingen die het op zijn verzoek van de benadeelde heeft gekregen, aan de benadeelde een met redenen omkleed antwoord met betrekking tot de betaling van een vergoeding te geven.”;

c)

in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Wanneer het orgaan echter een vergoeding heeft betaald voor aanzienlijk lichamelijk letsel aan een door hetzelfde ongeval benadeelde waarbij materiële schade is veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig, kunnen de lidstaten de vergoeding voor materiële schade niet uitsluiten vanwege het feit dat het voertuig niet is geïdentificeerd. De lidstaten kunnen niettemin voorzien in een franchise van ten hoogste 500 EUR die wordt opgelegd aan de benadeelde die dergelijke materiële schade heeft geleden.”;

d)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Iedere lidstaat past op de vergoeding door het orgaan zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe, onverminderd elke andere regeling die voor de benadeelde voordeliger is.”.

8)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 10 bis

Bescherming van benadeelden tegen schade ten gevolge van ongevallen in hun lidstaat van woonplaats in geval van insolventie van een verzekeringsonderneming

1.   Elke lidstaat stelt een orgaan in of erkent een orgaan belast met de taak om compensatie te verlenen aan benadeelden die op zijn grondgebied wonen, ten minste binnen de grenzen van de verplichte verzekering, voor materiële schade of lichamelijk letsel veroorzaakt door een voertuig dat verzekerd is door een verzekeringsonderneming, vanaf het tijdstip dat:

a)

de verzekeringsonderneming is onderworpen aan een faillissementsprocedure, of

b)

de verzekeringsonderneming is onderworpen aan een liquidatieprocedure in de zin van artikel 268, lid 1, punt d), van Richtlijn 2009/138/EG.

2.   Elke lidstaat neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat het in lid 1 bedoelde orgaan over voldoende financiële middelen beschikt om de benadeelden volgens de regels van lid 10 te vergoeden wanneer er schadevergoeding moet worden uitgekeerd in situaties als bedoeld in lid 1, punten a) en b). Die maatregelen kunnen het opleggen van financiële bijdragen omvatten, mits zij alleen worden opgelegd aan verzekeringsondernemingen die zijn erkend door de lidstaat die de bijdragen oplegt.

3.   Onverminderd eventuele verplichtingen uit hoofde van artikel 280 van Richtlijn 2009/138/EG, draagt elke lidstaat er zorg voor dat wanneer een bevoegde rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit een bevel uitvaardigt of een beslissing neemt tot het inleiden van een procedure als bedoeld in lid 1, punt a) of b), met betrekking tot een verzekeringsonderneming waarvan die lidstaat de lidstaat van herkomst is, dat bevel of die beslissing openbaar wordt gemaakt. Het in lid 1 bedoelde orgaan dat gevestigd is in de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming ziet erop toe dat alle in lid 1 bedoelde organen in alle lidstaten onverwijld van dat bevel of die beslissing in kennis worden gesteld.

4.   De benadeelde kan bij het in lid 1 bedoelde orgaan rechtstreeks een vordering tot schadevergoeding indienen.

5.   Na ontvangst van de vordering stelt het in lid 1 bedoelde orgaan het overeenkomstige orgaan in de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming, alsook de verzekeringsonderneming die het voorwerp uitmaakt van een faillissements- of liquidatieprocedure, of haar bewindvoerder of liquidateur, zoals omschreven in artikel 268, lid 1, punt e) respectievelijk punt f), van Richtlijn 2009/138/EG, ervan in kennis dat het een vordering van de benadeelde heeft ontvangen.

6.   De verzekeringsonderneming die het voorwerp is van een faillissements- of liquidatieprocedure, of de bewindvoerder of de liquidateur ervan, brengt het in lid 1 bedoelde orgaan op de hoogte wanneer zij een vergoeding uitkeert of haar aansprakelijkheid afwijst met betrekking tot een vordering die ook bij het in lid 1 bedoelde orgaan is ingediend.

7.   De lidstaten dragen er zorg voor dat het in lid 1 bedoelde orgaan de benadeelde op basis van onder andere de inlichtingen die het op zijn verzoek van de benadeelde heeft gekregen, binnen drie maanden nadat de benadeelde zijn vordering tot schadevergoeding bij het orgaan heeft ingediend, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht een met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding of een met redenen omkleed antwoord als bepaald in de tweede alinea van dit lid doet toekomen.

Voor de toepassing van de eerste alinea zal het orgaan:

a)

een met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding doen, wanneer het heeft vastgesteld dat het gehouden is om schadevergoeding te verlenen op grond van lid 1, punt a) of b), de vordering niet wordt betwist en de schade geheel of gedeeltelijk is gekwantificeerd;

b)

een met redenen omkleed antwoord geven op de punten van de vordering, wanneer het heeft vastgesteld dat het niet gehouden is om schadevergoeding te verlenen op grond van lid 1, punt a) of b), of wanneer de aansprakelijkheid wordt afgewezen of niet duidelijk is vastgesteld, of de schade niet volledig is gekwantificeerd.

8.   Indien schadevergoeding verschuldigd is overeenkomstig lid 7, tweede alinea, punt a), keert het in lid 1 bedoelde orgaan de schadevergoeding onverwijld aan de benadeelde uit en in ieder geval binnen drie maanden nadat de benadeelde het met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding als bedoeld in lid 7, tweede alinea, punt a), heeft aanvaard.

Indien de schade slechts gedeeltelijk is gekwantificeerd, zijn de in de eerste alinea gestelde eisen betreffende de uitkering van schadevergoeding van toepassing op die gedeeltelijk gekwantificeerde schade, en wel vanaf het tijdstip van aanvaarding van het overeenkomstige met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding.

9.   De lidstaten zien erop toe dat het in lid 1 bedoelde orgaan over alle nodige bevoegdheden en competenties beschikt om in alle stadia van de in dit artikel bedoelde procedure tijdig te kunnen samenwerken met andere overeenkomstige organen in andere lidstaten, met de uit hoofde van artikel 25 bis in alle lidstaten ingestelde of erkende organen en met andere betrokken partijen, onder meer met een verzekeringsonderneming die het voorwerp uitmaakt van een faillissements- of liquidatieprocedure, met de bewindvoerder of de liquidateur van die onderneming, alsmede met de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten. Deze samenwerking omvat in voorkomend geval het verzoek om, de ontvangst van en de verstrekking van informatie, onder meer over de bijzonderheden van specifieke vorderingen.

10.   Indien de in lid 1 bedoelde lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming een andere is dan de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde, heeft het in lid 1 bedoelde orgaan van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde dat de benadeelde overeenkomstig lid 8 heeft vergoed, het recht om van het in lid 1 bedoelde orgaan van de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming volledige terugbetaling te vorderen van de bij wijze van schadevergoeding uitgekeerde bedragen.

Het in lid 1 bedoelde orgaan in de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming betaalt het in lid 1 bedoelde orgaan in de lidstaat van woonplaats van de benadeelde, dat de benadeelde overeenkomstig lid 8 heeft vergoed, binnen een redelijke termijn van ten hoogste zes maanden uit, tenzij door die organen schriftelijk anders is overeengekomen, nadat het een vordering tot een dergelijke terugbetaling heeft ontvangen.

Het orgaan dat op grond van de eerste alinea schadevergoeding heeft verleend, wordt gesubrogeerd in de rechten van de benadeelde jegens de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt of zijn of haar verzekeringsonderneming, met uitzondering van de rechten van de benadeelde jegens de verzekeringnemer of andere verzekerde die het ongeval heeft veroorzaakt, voor zover de aansprakelijkheid van de verzekeringnemer of van de verzekerde overeenkomstig het toepasselijke nationale recht door de insolvente verzekeringsonderneming zou worden gedekt. Elke lidstaat is verplicht deze subrogatie zoals die door een andere lidstaat is geregeld, te erkennen.

11.   De leden 1 tot en met 10 doen geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om:

a)

aan de door het in lid 1 bedoelde orgaan betaalde vergoeding al dan niet een subsidiair karakter te geven;

b)

te voorzien in verhaal ter zake van hetzelfde ongeval tussen:

i)

het in lid 1 bedoelde orgaan;

ii)

de voor het ongeval aansprakelijke persoon of personen;

iii)

andere verzekeringsondernemingen of socialezekerheidsorganen die gehouden zijn de benadeelde te vergoeden.

12.   De lidstaten mogen het in lid 1 bedoelde orgaan niet toestaan de uitkering van de vergoeding afhankelijk te stellen van andere dan de in deze richtlijn vastgestelde vereisten. De lidstaten mogen het in lid 1 bedoelde orgaan met name niet toestaan de uitkering van de vergoeding afhankelijk te stellen van het vereiste dat de benadeelde aantoont dat de voor het ongeval aansprakelijke rechts- of natuurlijke persoon niet kan of niet wil betalen.

13.   De in lid 1 bedoelde organen of de in de tweede alinea van dit lid bedoelde instanties streven ernaar om uiterlijk op 23 december 2023 een overeenkomst te sluiten met het oog op de uitvoering van dit artikel, betreffende hun taken en verplichtingen en de procedures voor terugbetaling op grond van dit artikel.

Daartoe zullen de lidstaten uiterlijk op 23 juni 2023:

a)

het in lid 1 bedoelde orgaan instellen of erkennen en het machtigen een dergelijke overeenkomst uit te onderhandelen en te sluiten, of

b)

een instantie aanwijzen en machtigen om een dergelijke overeenkomst uit te onderhandelen en te sluiten, waarbij het in lid 1 bedoelde orgaan partij wordt wanneer het is ingesteld of erkend.

De in de eerste alinea bedoelde overeenkomst wordt onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht.

Indien de in de eerste alinea bedoelde overeenkomst niet is gesloten tegen 23 december 2023, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig de in artikel 28 ter bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen om de procedurele taken en verplichtingen van de in lid 1 bedoelde organen met betrekking tot terugbetaling te bepalen.”.

9)

In artikel 11 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Voor gevallen waarin tussen het in artikel 10, lid 1, bedoelde orgaan en een wettelijke aansprakelijkheidsverzekeraar onenigheid bestaat over de vraag wie van deze partijen de benadeelde moet vergoeden, treffen de lidstaten passende maatregelen om te bepalen welke partij de schade van de benadeelde in eerste instantie terstond moet vergoeden.”.

10)

De titel van hoofdstuk 5 wordt vervangen door:

“HOOFDSTUK 5

BIJZONDERE CATEGORIEËN BENADEELDEN, UITSLUITINGSCLAUSULES, ENKELE PREMIE, VOERTUIGEN DIE WORDEN VERZONDEN VANUIT EEN LIDSTAAT NAAR EEN ANDERE LIDSTAAT”.

11)

De titel van artikel 12 wordt vervangen door:

Bijzondere categorieën benadeelden”.

12)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea wordt het inleidende deel vervangen door:

“1.

Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle wettelijke bepalingen en contractuele clausules in een overeenkomstig artikel 3 afgegeven verzekeringspolis, worden geacht niet te gelden inzake vorderingen van derden die benadeeld zijn ten gevolge van een ongeval, in gevallen waarin van de verzekering op grond van die wettelijke bepaling of contractuele clausule is uitgesloten het gebruik of het besturen van voertuigen:”;

ii)

de derde alinea wordt vervangen door:

“De lidstaten hebben de mogelijkheid om voor ongevallen op hun grondgebied het bepaalde in de eerste alinea niet toe te passen indien en voor zover de benadeelde schadevergoeding kan krijgen van een orgaan van de sociale zekerheid.”;

b)

in lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De lidstaten die voor voertuigen die door diefstal of geweldpleging zijn verkregen, voorzien in tussenkomst van het in artikel 10, lid 1, bedoelde orgaan, kunnen voor materiële schade een franchise vaststellen van ten hoogste 250 EUR, die jegens de benadeelde geldend kan worden gemaakt.”.

13)

In artikel 15 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   In afwijking van artikel 13, punt 13, b), van Richtlijn 2009/138/EG wordt, wanneer een voertuig vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat wordt verzonden, naar keuze van de persoon die verantwoordelijk is voor de dekking van de wettelijke aansprakelijkheid hetzij de lidstaat van registratie hetzij — vanaf de aanvaarding van de levering door de koper — de lidstaat van bestemming gedurende een periode van dertig dagen beschouwd als de lidstaat waar het risico is gelegen, zelfs indien het voertuig in de lidstaat van bestemming niet officieel is geregistreerd.

De lidstaten zien erop toe dat het in artikel 23 bedoelde informatiecentrum van de lidstaat waar het voertuig is ingeschreven, van de lidstaat van bestemming, indien dit een andere lidstaat is, en van iedere andere relevante lidstaat, zoals de lidstaat waar het ongeval heeft plaatsgevonden of waar een benadeelde woonachtig is, met elkaar samenwerken zodat de noodzakelijke informatie over het verzonden voertuig waarover zij overeenkomstig artikel 23 beschikken, beschikbaar is.”.

14)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 15 bis

Bescherming van benadeelden bij ongevallen met een aanhangwagen die wordt getrokken door een voertuig

1.   Bij een ongeval, veroorzaakt door een samenstel van voertuigen bestaande uit een voertuig dat een aanhangwagen trekt en waarvan de aanhangwagen afzonderlijk is verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid, kan de benadeelde zijn vordering rechtstreeks instellen tegen de verzekeringsonderneming die de aanhangwagen heeft verzekerd, indien:

a)

de aanhangwagen kan worden geïdentificeerd, maar het voertuig dat deze trok niet kan worden geïdentificeerd, en

b)

het toepasselijk nationaal recht de verzekeraar van de aanhangwagen verplicht schadevergoeding te betalen.

Een verzekeringsonderneming die de benadeelde heeft vergoed, kan een beroep doen op de onderneming die het trekkende voertuig heeft verzekerd of op het in artikel 10, lid 1, bedoelde orgaan, indien en voor zover het toepasselijke nationale recht daarin voorziet.

Dit lid laat het toepasselijke nationale recht dat voorziet in voor de benadeelde gunstigere regels, onverlet.

2.   Bij een ongeval, veroorzaakt door een samenstel van voertuigen bestaande uit een voertuig dat een aanhangwagen trekt, moet de verzekeraar van de aanhangwagen, tenzij het toepasselijke nationale recht hem verplicht tot volledige schadevergoeding, de benadeelde op diens verzoek onverwijld in kennis stellen van:

a)

de identiteit van de verzekeraar van het trekkende voertuig, of

b)

indien de verzekeraar van de aanhangwagen de verzekeraar van het trekkende voertuig niet kan identificeren, de in artikel 10 bepaalde schadevergoedingsregeling.”.

15)

Artikel 16 wordt vervangen door:

“Artikel 16

Verklaring betreffende de vorderingen die derden hebben ingediend

De lidstaten dragen er zorg voor dat de verzekeringnemer te allen tijde het recht heeft een verklaring te vragen betreffende de vorderingen die derden gedurende ten minste de laatste vijf jaar van de looptijd van de overeenkomst ten aanzien van het of de door de verzekeringsovereenkomst gedekte voertuig of voertuigen hebben ingediend, of een verklaring betreffende het ontbreken van dergelijke vorderingen (“verklaring betreffende het schadeverleden”).

De verzekeringsonderneming dan wel een orgaan dat door een lidstaat is aangewezen om verplichte verzekeringen aan te bieden of dergelijke verklaringen te verstrekken, verstrekt de verzekeringnemer die verklaring betreffende het schadeverleden binnen 15 dagen te rekenen vanaf de indiening van het verzoek. Zij doen dit aan de hand van het formulier van de verklaring betreffende het schadeverleden.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekeringsondernemingen, wanneer zij rekening houden met verklaringen betreffende het schadeverleden die door andere verzekeringsondernemingen of andere organen als bedoeld in de tweede alinea zijn verstrekt, verzekeringnemers niet op een discriminerende manier behandelen en geen hogere premies in rekening brengen vanwege hun nationaliteit of louter op basis van hun vorige lidstaat van woonplaats.

De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een verzekeringsonderneming bij de vaststelling van haar premies rekening houdt met verklaringen betreffende het schadeverleden, zij die verklaringen die in andere lidstaten zijn afgegeven gelijkstelt met die welke door een verzekeringsonderneming of de in de tweede alinea bedoelde organen in dezelfde lidstaat zijn afgegeven, ook wanneer zij eventuele kortingen toepast.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekeringsondernemingen een algemeen overzicht van hun beleid op het gebied van het gebruik van verklaringen betreffende het schadeverleden bij de premieberekening bekendmaken.

De Commissie stelt uiterlijk op 23 juli 2023 uitvoeringshandelingen vast waarin zij door middel van een model de vorm en inhoud bepaalt van de in de tweede alinea bedoelde verklaring betreffende het schadeverleden. Dat model bevat informatie over de volgende punten:

a)

de identiteit van de verzekeringsonderneming die, of het orgaan dat, de verklaring betreffende het schadeverleden verstrekt;

b)

de identiteit van de verzekeringnemer, met inbegrip van zijn of haar contactgegevens;

c)

het verzekerde voertuig en het voertuigidentificatienummer ervan;

d)

de begin- en einddatum van de verzekering van het voertuig;

e)

het aantal in het kader van de verzekeringsovereenkomst van de verzekeringnemer afgewikkelde door derden ingediende vorderingen gedurende de door de verklaring betreffende het schadeverleden bestreken periode, met inbegrip van de datum van elke vordering;

f)

aanvullende informatie die relevant is uit hoofde van de in de lidstaten geldende voorschriften of praktijken.

De Commissie raadpleegt alle belanghebbende partijen en werkt nauw samen met de lidstaten voordat zij die uitvoeringshandelingen vaststelt.

De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 28 bis, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.”.

16)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 16 bis

Instrumenten voor de prijsvergelijking van motorrijtuigenverzekeringen

1.   De lidstaten kunnen ervoor kiezen hulpmiddelen waarmee consumenten gratis prijzen, tarieven en dekkingen tussen aanbieders van de in artikel 3 bedoelde verplichte verzekering kunnen vergelijken, te certificeren als “onafhankelijke instrumenten voor de prijsvergelijking van motorrijtuigenverzekeringen”, indien aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

2.   Een vergelijkingsinstrument in de zin van lid 1:

a)

is operationeel onafhankelijk van de aanbieders van de in artikel 3 bedoelde verplichte verzekering en waarborgt dat dienstaanbieders in de zoekresultaten gelijk worden behandeld;

b)

vermeldt duidelijk de identiteit van de eigenaars en beheerders van het vergelijkingsinstrument;

c)

vermeldt duidelijke, objectieve criteria waarop de vergelijking wordt gebaseerd;

d)

maakt gebruik van gewone en ondubbelzinnige taal;

e)

geeft nauwkeurige en geactualiseerde informatie, met vermelding van het tijdstip van de meest recente actualisering;

f)

staat open voor elke aanbieder van de in artikel 3 bedoelde verplichte verzekering, stelt de relevante informatie beschikbaar, omvat een ruime reeks aanbiedingen die een significant deel van de motorrijtuigenverzekeringsmarkt bestrijkt, en vermeldt aan de gebruiker in voorkomend geval duidelijk, en voordat de zoekresultaten worden getoond, dat de gepresenteerde informatie geen volledig overzicht van de markt biedt;

g)

voorziet in een effectieve procedure om foute informatie te melden;

h)

bevat een verklaring dat de prijzen gebaseerd zijn op de verstrekte informatie en niet bindend zijn voor de verzekeraars.”.

17)

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“1 bis.

De lidstaten zien erop toe dat verzekeringsondernemingen of andere instanties verplicht zijn de in lid 1, punt a), i), ii) en iii), bedoelde informatie aan de informatiecentra te verstrekken en hen in kennis te stellen wanneer een verzekeringspolis ongeldig wordt of anderszins niet langer dekking biedt voor een voertuig met een inschrijvingsnummer.”;

b)

lid 6 wordt vervangen door:

“6.   De verwerking van persoonsgegevens krachtens de leden 1 tot en met 5 gebeurt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679.”.

18)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 25 bis

Bescherming van benadeelden ten aanzien van schade ten gevolge van ongevallen in een andere lidstaat dan hun lidstaat van woonplaats in geval van insolventie van een verzekeringsonderneming

1.   Elke lidstaat stelt een orgaan in of erkent een orgaan dat is belast met de taak om schadevergoeding te verlenen aan benadeelden die op zijn grondgebied wonen, in de in artikel 20, lid 1, bedoelde gevallen, ten minste binnen de grenzen van de verplichte verzekering, voor materiële schade of lichamelijk letsel veroorzaakt door een voertuig dat verzekerd is door een verzekeringsonderneming, vanaf het tijdstip dat:

a)

de verzekeringsonderneming is onderworpen aan een faillissementsprocedure, of

b)

de verzekeringsonderneming is onderworpen aan een liquidatieprocedure in de zin van artikel 268, lid 1, punt d), van Richtlijn 2009/138/EG.

2.   Elke lidstaat neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat het in lid 1 bedoelde orgaan over voldoende financiële middelen beschikt om de benadeelden volgens de regels van lid 10 te vergoeden wanneer er schadevergoeding moet worden uitgekeerd in situaties als bedoeld in lid 1, punten a) en b). Die maatregelen kunnen het opleggen van financiële bijdragen omvatten, mits zij alleen worden opgelegd aan verzekeringsondernemingen die zijn erkend door de lidstaat die de bijdragen oplegt.

3.   Onverminderd eventuele verplichtingen uit hoofde van artikel 280 van Richtlijn 2009/138/EG, draagt elke lidstaat er zorg voor dat wanneer een bevoegde rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit een bevel uitvaardigt of een beslissing neemt tot het inleiden van een procedure als bedoeld in lid 1, punt a) of b), met betrekking tot een verzekeringsonderneming waarvan die lidstaat de lidstaat van herkomst is, dat bevel of die beslissing openbaar wordt gemaakt. Het in lid 1 bedoelde orgaan dat gevestigd is in de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming ziet erop toe dat alle in lid 1 bedoelde organen en alle in artikel 24 bedoelde schadevergoedingsorganen in alle lidstaten onverwijld van dat bevel of die beslissing in kennis worden gesteld.

4.   De benadeelde kan bij het in lid 1 bedoelde orgaan rechtstreeks een vordering tot schadevergoeding indienen.

5.   Na ontvangst van de vordering stelt het in lid 1 bedoelde orgaan het overeenkomstige orgaan in de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming, het in artikel 24 bedoelde schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van woonplaats van de benadeelde, alsook de verzekeringsonderneming die het voorwerp uitmaakt van een faillissements- of liquidatieprocedure, of haar bewindvoerder of liquidateur, zoals omschreven in artikel 268, lid 1, punt e), respectievelijk punt f), van Richtlijn 2009/138/EG, ervan in kennis dat het een vordering van de benadeelde heeft ontvangen.

6.   De verzekeringsonderneming die het voorwerp is van een faillissements- of liquidatieprocedure, of de bewindvoerder of de liquidateur ervan, brengt het in lid 1 bedoelde orgaan op de hoogte wanneer zij een vergoeding uitkeert of aansprakelijkheid afwijst met betrekking tot een vordering die ook bij het in lid 1 bedoelde orgaan is ingediend.

7.   De lidstaten dragen er zorg voor dat het in lid 1 bedoelde orgaan de benadeelde op basis van onder andere de inlichtingen die het op zijn verzoek van de benadeelde heeft gekregen, binnen drie maanden nadat de benadeelde zijn vordering tot schadevergoeding bij het orgaan heeft ingediend, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht een met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding of een met redenen omkleed antwoord als bepaald in de tweede alinea van dit lid doet toekomen.

Voor de toepassing van de eerste alinea zal het orgaan:

a)

een met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding doen, wanneer het heeft vastgesteld dat het gehouden is om schadevergoeding te verlenen op grond van lid 1, punt a) of b), de vordering niet wordt betwist en de schade geheel of gedeeltelijk is gekwantificeerd;

b)

een met redenen omkleed antwoord geven op de punten van de vordering, wanneer het heeft vastgesteld dat het niet gehouden is om schadevergoeding te verlenen op grond van lid 1, punt a) of b), of wanneer aansprakelijkheid wordt afgewezen of niet duidelijk is vastgesteld, of de schade niet volledig is gekwantificeerd.

8.   Indien schadevergoeding verschuldigd is op grond van lid 7, tweede alinea, punt a), keert het in lid 1 bedoelde orgaan de schadevergoeding onverwijld aan de benadeelde uit en in ieder geval binnen drie maanden nadat de benadeelde het met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding als bedoeld in lid 7, tweede alinea, punt a), heeft aanvaard.

Indien de schade slechts gedeeltelijk is gekwantificeerd, zijn de in de eerste alinea gestelde eisen betreffende de uitkering van schadevergoeding van toepassing op die gedeeltelijk gekwantificeerde schade, en wel vanaf het tijdstip van aanvaarding van het overeenkomstige met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding.

9.   De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1 bedoelde orgaan over alle nodige bevoegdheden en competenties beschikt om in alle stadia van de in dit artikel bedoelde procedure tijdig te kunnen samenwerken met andere overeenkomstige organen in andere lidstaten, met de uit hoofde van artikel 10 bis en artikel 24 in alle lidstaten ingestelde of erkende organen en met andere betrokken partijen, onder meer met een verzekeringsonderneming die onderworpen is aan een faillissements- of liquidatieprocedure, met de schaderegelaar, de bewindvoerder of de liquidateur van die onderneming, alsmede met de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten. Dergelijke samenwerking omvat in voorkomend geval het verzoeken om, het ontvangen van en het verstrekken van informatie, onder meer over de bijzonderheden van specifieke vorderingen.

10.   Indien de in lid 1 bedoelde lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming een andere is dan de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde, heeft het in lid 1 bedoelde orgaan van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde dat de benadeelde overeenkomstig lid 8 heeft vergoed, het recht om van het in lid 1 bedoelde orgaan van de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming volledige terugbetaling te vorderen van de bij wijze van schadevergoeding uitgekeerde bedragen.

Het in lid 1 bedoelde orgaan van de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming betaalt het in lid 1 bedoelde orgaan van de lidstaat van woonplaats van de benadeelde, dat de benadeelde overeenkomstig lid 8 heeft vergoed, binnen een redelijke termijn van ten hoogste zes maanden uit, tenzij door die organen schriftelijk anders is overeengekomen, nadat het een vordering tot een dergelijke terugbetaling heeft ontvangen.

Het orgaan dat op grond van de eerste alinea schadevergoeding heeft verleend wordt gesubrogeerd in de rechten van de benadeelde jegens de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt of zijn of haar verzekeringsonderneming, met uitzondering van de rechten van de benadeelde jegens de verzekeringnemer of andere verzekerde die het ongeval heeft veroorzaakt, voor zover de aansprakelijkheid van de verzekeringnemer of van de verzekerde overeenkomstig het toepasselijke nationale recht door de insolvente verzekeringsonderneming zou worden gedekt. Elke lidstaat is verplicht deze subrogatie zoals dat door een andere lidstaat is geregeld, te erkennen.

11.   De leden 1 tot en met 10 doen geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om:

a)

aan de door het in lid 1 bedoelde orgaan betaalde vergoeding al dan niet een subsidiair karakter te geven;

b)

te voorzien in verhaal ter zake van hetzelfde ongeval tussen:

i)

het in lid 1 bedoelde orgaan;

ii)

de voor het ongeval aansprakelijke persoon of personen;

iii)

andere verzekeringsondernemingen of socialezekerheidsorganen die gehouden zijn de benadeelde te vergoeden.

12.   De lidstaten mogen het in lid 1 bedoelde orgaan niet toestaan de uitkering van schadevergoeding afhankelijk te stellen van andere dan de in deze richtlijn vastgestelde vereisten. De lidstaten mogen het in lid 1 bedoelde orgaan met name niet toestaan de uitkering van schadevergoeding afhankelijk te stellen van het vereiste dat de benadeelde aantoont dat de voor het ongeval aansprakelijke rechts- of natuurlijke persoon niet kan of niet wil betalen.

13.   De in lid 1 bedoelde organen of de in de tweede alinea van dit lid bedoelde instanties streven ernaar om uiterlijk op 23 december 2023 een overeenkomst te sluiten met het oog op de uitvoering van dit artikel, betreffende hun taken en verplichtingen en de procedures voor terugbetaling op grond van dit artikel.

Daartoe zullen de lidstaten uiterlijk op 23 juni 2023:

a)

het in lid 1 bedoelde orgaan instellen of erkennen en het machtigen een dergelijke overeenkomst uit te onderhandelen en te sluiten, of

b)

een instantie aanwijzen en deze machtigen om een dergelijke overeenkomst uit te onderhandelen en te sluiten, waarbij het in lid 1 bedoelde orgaan partij wordt wanneer het is ingesteld of erkend.

De in de eerste alinea bedoelde overeenkomst wordt onmiddellijk ter kennis van de Commissie gebracht.

Indien de in de eerste alinea bedoelde overeenkomst niet is gesloten tegen 23 december 2023, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig de in artikel 28 ter bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen om de procedurele taken en verplichtingen van de in lid 1 bedoelde organen met betrekking tot de terugbetaling te bepalen.”.

19)

In artikel 26 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De lidstaten nemen alle passende maatregelen om te bevorderen dat de benadeelden, hun verzekeraars of hun wettelijke vertegenwoordigers tijdig kunnen beschikken over de basisgegevens die nodig zijn voor de afwikkeling van rechtsvorderingen.”.

20)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 26 bis

Informatie aan benadeelden

De lidstaten die uit hoofde van artikel 10, lid 1, artikel 10 bis, lid 1, artikel 24, lid 1, en artikel 25 bis, lid 1, verschillende schadevergoedingsorganen instellen of machtigen, zorgen ervoor dat de benadeelden toegang hebben tot essentiële informatie over de mogelijkheden om een verzoek tot schadevergoeding in te dienen.”.

21)

Aan artikel 28, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De lidstaten kunnen een motorrijtuigenverzekering die aan de eisen van deze richtlijn voldoet, verplicht stellen voor alle motorrijtuigen die op land worden gebruikt en die niet onder de definitie van “voertuig” van artikel 1, punt 1, vallen en waarop artikel 3 niet van toepassing is.”.

22)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 28 bis

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, ingesteld bij Besluit 2004/9/EG van de Commissie (*4). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*5).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 28 ter

Uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 22 december 2021.

De in artikel 10 bis, lid 13, vierde alinea, en artikel 25 bis, lid 13, vierde alinea, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zeven jaar met ingang van 22 december 2021. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, lid 2, artikel 10 bis, lid 13, vierde alinea, en artikel 25 bis, lid 13, vierde alinea, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*6).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 9, lid 2, artikel 10 bis, lid 13, vierde alinea, en artikel 25 bis, lid 13, vierde alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 28 quater

Evaluatie en herziening

1.   Uiterlijk vijf jaar na de respectieve data van toepassing van de artikelen 10 bis en 25 bis, als bedoeld in artikel 30, tweede, derde en vierde alinea, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van, de samenwerking tussen en de financiering van de in de artikelen 10 bis en 25 bis bedoelde organen. In voorkomend geval gaat het verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel. Met betrekking tot de financiering van die organen omvat het verslag in ieder geval:

a)

een beoordeling van de financieringscapaciteiten en de financieringsbehoeften van de schadevergoedingsorganen gerelateerd aan hun potentiële verplichtingen, rekening houdend met het risico van insolventie van motorrijtuigenverzekeraars op de markten van de lidstaten;

b)

een beoordeling van de harmonisatie van de financieringsaanpak van de schadevergoedingsorganen;

c)

indien het verslag vergezeld gaat van een wetgevingsvoorstel, een beoordeling van het effect van de bijdragen op de premies voor motorrijtuigenverzekeringen.

2.   Uiterlijk op 24 december 2030 dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité, waarin zij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn evalueert, met uitzondering van de elementen die onder de in lid 1 bedoelde evaluatie vallen, onder meer met betrekking tot:

a)

de toepassing van deze richtlijn in het licht van de technologische ontwikkelingen, met name op het gebied van autonome en semiautonome voertuigen;

b)

de geschiktheid van het toepassingsgebied van deze richtlijn, met inachtneming van het risico op ongevallen dat verschillende motorrijtuigen met zich meebrengen;

c)

in de vorm van een evaluatie, de doeltreffendheid van de informatie-uitwisselingssystemen met het oog op de controle op verzekeringen in grensoverschrijdende situaties, met inbegrip van, indien nodig, een beoordeling voor dergelijke gevallen van de haalbaarheid van het gebruik van bestaande informatie-uitwisselingssystemen, en in ieder geval een analyse van de doelstellingen van de informatie-uitwisselingssystemen en een beoordeling van de kosten ervan, en

d)

het gebruik door verzekeringsondernemingen van systemen waarbij de premies worden beïnvloed door de verklaringen betreffende het schadeverleden van de verzekeringnemers, onder meer bonus-malussystemen of “no-claimkortingen”.

Dat verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

(*4)  Besluit 2004/9/EG van de Commissie van 5 november 2003 tot instelling van het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (PB L 3 van 7.1.2004, blz. 34)."

(*5)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)."

(*6)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

23)

Aan artikel 30 worden de volgende alinea’s toegevoegd:

 

“Artikel 10 bis, leden 1 tot en met 12, is van toepassing vanaf de datum van de in artikel 10 bis, lid 13, eerste alinea, bedoelde overeenkomst, of vanaf de datum van toepassing van de in artikel 10 bis, lid 13, vierde alinea, bedoelde gedelegeerde handeling van de Commissie.

 

Artikel 25 bis, leden 1 tot en met 12, is van toepassing vanaf de datum van de in artikel 25 bis, lid 13, eerste alinea, bedoelde overeenkomst, of vanaf de datum van toepassing van de in artikel 25 bis, lid 13, vierde alinea, bedoelde gedelegeerde handeling van de Commissie.

 

Artikel 10 bis, leden 1 tot en met 12, en artikel 25 bis, leden 1 tot en met 12, zijn echter niet van toepassing vóór 23 december 2023.

 

Artikel 16, tweede alinea, tweede zin, en derde, vierde en vijfde alinea, is van toepassing vanaf 23 april 2024 of vanaf de datum van toepassing van de in artikel 16, zesde alinea, bedoelde uitvoeringshandeling van de Commissie, indien dit later is.”.

Artikel 2

Omzetting

1.   De lidstaten dienen vóór 23 december 2023 de bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 23 december 2023.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid dienen de lidstaten vóór 23 juni 2023 de bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de wijzigingen vastgesteld in artikel 1, punten 8) en 18), van deze richtlijn wat betreft artikel 10 bis, lid 13, tweede alinea, respectievelijk artikel 25 bis, lid 13, tweede alinea, van richtlijn 2009/103/EG.

Wanneer de lidstaten de in dit lid bedoelde bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 24 november 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. LOGAR


(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 85.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 oktober 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 9 november 2021.

(3)  Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 263 van 7.10.2009, blz. 11).

(4)  Arrest van het Hof van Justitie van 4 december 2014, Vnuk, C-162/13, ECLI:EU:C:2014:2146.

(5)  Arrest van het Hof van Justitie van 28 november 2017, Rodrigues de Andrade, C-514/16, ECLI:EU:C:2017:908.

(6)  Arrest van het Hof van Justitie van 20 december 2017, Núñez Torreiro, C-334/16, ECLI:EU:C:2017:1007.

(7)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(8)  Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(10)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(11)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.


Verklaring van de Commissie

De Commissie blijft zich inzetten voor een hoge graad van bescherming van slachtoffers in het kader van de richtlijn motorrijtuigenverzekering. Ons doel is ervoor te zorgen dat slachtoffers, ook in grensoverschrijdende situaties, zo snel mogelijk schadeloos worden gesteld en niet worden onderworpen aan onevenredige procedurele vereisten die hun toegang tot schadeloosstelling zouden kunnen belemmeren. De doeltreffendheid van de compensatie hangt grotendeels af van de vraag of zij tijdig wordt toegekend. In dit verband nemen wij kennis van de bezorgdheid die het Europees Parlement herhaaldelijk heeft geuit met betrekking tot de verschillen tussen de lidstaten op het gebied van verjaringstermijnen, dat wil zeggen de termijn waarbinnen een benadeelde partij een vordering kan instellen. De Commissie zal deze kwestie zorgvuldig bestuderen en zal nagaan welke oplossingen mogelijk zijn om de bescherming van slachtoffers verder te versterken indien uit de gegevens blijkt dat actie op het niveau van de Unie gerechtvaardigd is.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

2.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 430/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2119 VAN DE COMMISSIE

van 1 december 2021

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor bepaalde registers en verklaringen die van exploitanten en groepen exploitanten worden verlangd, en voor de technische middelen voor de afgifte van certificaten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1378 van de Commissie wat betreft de afgifte van het certificaat aan exploitanten, groepen exploitanten en exporteurs in derde landen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (1), en met name artikel 35, lid 10, artikel 39, lid 2, punten a) en b), en artikel 45, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 35, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2018/848 moet het door de bevoegde autoriteiten of, in voorkomend geval, de controleautoriteiten of controleorganen aan exploitanten of groepen exploitanten te verstrekken certificaat waar mogelijk in elektronische vorm worden afgegeven. Met de ontwikkeling en volledige uitrol van het elektronische Traces (Trade Control and Expert System) als bedoeld in artikel 2, punt 36), van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie (2), wordt de afgifte van certificaten in elektronische vorm met ingang van 1 januari 2023 mogelijk voor alle bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten en controleorganen in de Unie. Daarom moet worden bepaald dat Traces vanaf 1 januari 2023 moet worden gebruikt voor de afgifte van het in artikel 35 van Verordening (EU) 2018/848 bedoelde certificaat in elektronische vorm.

(2)

Verordening (EU) 2018/848 verplicht exploitanten en groepen exploitanten om registers bij te houden waarmee zij kunnen aantonen dat zij aan die verordening voldoen. Artikel 9, lid 10, punt c), en artikel 34, lid 5, van Verordening (EU) 2018/848 en de bijlagen II en III bij die verordening bevatten bepaalde minimumeisen en nadere voorschriften voor het bijhouden van registers.

(3)

Overeenkomstig de algemene productievoorschriften van Verordening (EU) 2018/848 moeten, in voorkomend geval, in elk stadium van de productie, bereiding en distributie preventieve en voorzorgsmaatregelen worden genomen. Om die reden omvatten de relevante officiële controles met name de verificatie van de toepassing van dergelijke maatregelen door exploitanten en groepen exploitanten. De toepassing van sommige van die maatregelen kan worden geverifieerd met fysieke inspecties ter plaatse, maar voor andere maatregelen zijn registers nodig waarmee kan worden aangetoond dat die maatregelen worden toegepast. Daarom moeten exploitanten en groepen exploitanten deze registers bijhouden zodat zij het nodige bewijs kunnen leveren. Zo kan met bewijs dat faciliteiten, uitrusting en transportvoertuigen worden schoongemaakt, en met bewijs van opleiding worden aangetoond dat maatregelen zijn genomen om verontreiniging met niet-toegestane producten en stoffen en vermenging met niet-biologische producten te voorkomen.

(4)

Een administratie is ook van belang voor traceerbaarheidsdoeleinden en massabalans en dus voor de beoordeling van de naleving van Verordening (EU) 2018/848. De traceerbaarheids- en de massabalanscontrole in het kader van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/771 van de Commissie (3) hebben betrekking op specifieke informatie die met passende documenten moet worden onderbouwd. Exploitanten en groepen exploitanten moeten deze documenten bijhouden om aan te kunnen tonen dat hun activiteiten aan de voorschriften voldoen.

(5)

Overeenkomstig artikel 38, lid 2, van Verordening (EU) 2018/848 moeten officiële controles met name worden verricht op basis van de waarschijnlijkheid van niet-naleving. Daarvoor hebben de bevoegde autoriteiten of, in voorkomend geval, de controleautoriteiten of controleorganen relevante informatie nodig. Daarom moeten exploitanten en groepen exploitanten op grond van artikel 39, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2018/848 alle verklaringen afleggen en andere mededelingen doen die nodig zijn voor officiële controles. Bovendien is op grond van artikel 39, lid 1, punt d), i), van die verordening onder meer een volledige beschrijving van hun biologische productie-eenheid of productie-eenheid in omschakeling en van hun activiteiten vereist.

(6)

Om ervoor te zorgen dat officiële controles naar behoren kunnen worden gepland, moet nader worden bepaald welke informatie die verklaringen en andere mededelingen moeten bevatten; daarbij gaat het met name om informatie over de activiteiten die zijn uitbesteed, en om bepaalde details van de productie-eenheden en andere voor de activiteiten van de exploitanten en groepen exploitanten gebruikte bedrijfsruimten, faciliteiten en eenheden en de geplande en verwachte productie.

(7)

Op grond van artikel 1, eerste alinea en tweede alinea, punt a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1378 van de Commissie (4), die met ingang van 1 januari 2022 van toepassing is, moeten overeenkomstig artikel 46, lid 1, van Verordening (EU) 2018/848 erkende controleautoriteiten en controleorganen aan exploitanten, groepen exploitanten en exporteurs in derde landen die overeenkomstig artikel 45, lid 1, punt b), i), van die verordening zijn gecontroleerd, een certificaat verstrekken dat in elektronische vorm en via Traces moet worden afgegeven. Aangezien Traces niet vóór 1 januari 2023 in gebruik kan worden genomen, moet de verplichting om van Traces gebruik te maken, ook in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1378 worden opgeschort.

(8)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1378 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Omwille van de duidelijkheid en rechtszekerheid moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van de datum van toepassing van Verordening (EU) 2018/848. De bepaling inzake het gebruik van Traces moet echter met ingang van 1 januari 2023 van toepassing zijn.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de biologische productie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Afgifte van het in artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) 2018/848 bedoelde certificaat in elektronische vorm

Het in artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) 2018/848 bedoelde certificaat wordt als volgt afgegeven:

a)

volgens het model van bijlage VI bij Verordening (EU) 2018/848;

b)

in elektronische vorm, via het in artikel 2, punt 36), van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 bedoelde elektronische Traces (Trade Control and Expert System).

Artikel 2

Door exploitanten en groepen exploitanten bij te houden registers

1.   Exploitanten en groepen exploitanten houden alle nodige documenten, met inbegrip van de voorraadboekhouding en de financiële boekhouding, bij aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten of, in voorkomend geval, de controleautoriteiten of controleorganen met name de volgende controles kunnen verrichten:

a)

controles van de overeenkomstig artikel 9, lid 6, en artikel 28 van Verordening (EU) 2018/848 genomen preventieve en voorzorgsmaatregelen;

b)

de traceerbaarheidscontrole overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/771;

c)

de massabalanscontrole overeenkomstig artikel 1, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/771.

2.   De documenten die voor de in lid 1, punt a), bedoelde controles moeten worden bijgehouden, zijn met name documenten waaruit blijkt dat de exploitant of groep exploitanten evenredige en passende maatregelen heeft genomen om:

a)

plagen en ziekten te voorkomen;

b)

verontreiniging met producten en stoffen die krachtens Verordening (EU) 2018/848 niet voor de biologische productie mogen worden gebruikt, en vermenging met niet-biologische producten te voorkomen.

Artikel 3

Verklaringen en andere mededelingen die nodig zijn voor officiële controles

Exploitanten en groepen exploitanten nemen in hun in artikel 39, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2018/848 bedoelde verklaringen en mededelingen aan de bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten of controleorganen die officiële controles verrichten, de volgende informatie op:

(a)

welke onder het in artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) 2018/848 bedoelde certificaat vallende activiteiten zijn uitbesteed;

(b)

het adres of de geolocatie van de biologische productie-eenheden, productie-eenheden in omschakeling en niet-biologische productie-eenheden, van het gebied van vergaring van wilde planten of algen, en van andere bedrijfsruimten en eenheden die voor hun activiteiten worden gebruikt;

(c)

in het geval van bedrijven die overeenkomstig artikel 9, lid 7, van Verordening (EU) 2018/848 in verschillende productie-eenheden zijn opgedeeld, de beschrijving en het adres of de geolocatie van de niet-biologische productie-eenheden;

(d)

hun geplande en verwachte productie.

Deze verklaringen en mededelingen worden waar nodig geactualiseerd.

Artikel 4

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1378

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1378 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt de tweede alinea, punt a), vervangen door:

“a)

wordt als volgt afgegeven:

i)

volgens het model van bijlage I bij deze verordening;

ii)

in elektronische vorm, via het in artikel 2, punt 36), van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie (*1) bedoelde elektronische Traces (Trade Control and Expert System);

(*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie van 30 september 2019 tot vaststelling van regels inzake de werking van het informatiemanagementsysteem voor officiële controles en de systeemcomponenten ervan (“de Imsoc-verordening”) (PB L 261 van 14.10.2019, blz. 37).”."

2)

Aan artikel 3 wordt de volgende derde alinea toegevoegd:

“Artikel 1, tweede alinea, punt a), ii), is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.”.

Artikel 5

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

Artikel 1, punt b), is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 december 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie van 30 september 2019 tot vaststelling van regels inzake de werking van het informatiemanagementsysteem voor officiële controles en de systeemcomponenten ervan (“de Imsoc-verordening”) (PB L 261 van 14.10.2019, blz. 37).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/771 van de Commissie van 21 januari 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad met specifieke criteria en voorwaarden voor de controles van de administratie in het kader van de officiële controles op het gebied van biologische productie en de officiële controles van groepen exploitanten (PB L 165 van 11.5.2021, blz. 25).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1378 van de Commissie van 19 augustus 2021 tot vaststelling van bepaalde voorschriften betreffende het certificaat dat wordt afgegeven aan exploitanten, groepen exploitanten en exporteurs in derde landen die betrokken zijn bij de invoer van biologische producten en omschakelingsproducten in de Unie en tot vaststelling van de lijst van overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad erkende controleautoriteiten en controleorganen (PB L 297 van 20.8.2021, blz. 24).


BESLUITEN

2.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 430/28


BESLUIT (EU) 2021/2120 VAN DE RAAD

van 25 november 2021

betreffende het namens de Europese Unie in het ACS-EU-Comité van ambassadeurs in te nemen standpunt over de wijziging van Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs tot vaststelling van overgangsmaatregelen op grond van artikel 95, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 217, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (1) (de “ACS-EU-partnerschapsovereenkomst”), is ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 en is op 1 april 2003 in werking getreden. Overeenkomstig Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs (2) (het “besluit over overgangsmaatregelen”) moet het worden toegepast tot en met 30 november 2021.

(2)

Krachtens artikel 95, lid 4, eerste alinea, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst zijn de onderhandelingen over een nieuwe ACS-EU-partnerschapsovereenkomst (de “nieuwe overeenkomst”) in september 2018 van start gegaan. De nieuwe overeenkomst zal niet gereed zijn voor toepassing vóór 30 november 2021, de datum waarop het huidige rechtskader verstrijkt. Daarom moeten overgangsmaatregelen worden vastgesteld om het besluit over overgangsmaatregelen te wijzigen zodat de toepassing van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst kan worden verlengd.

(3)

In artikel 95, lid 4, tweede alinea, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst is bepaald dat de ACS-EU-Raad van ministers alle overgangsmaatregelen kan vaststellen die nodig zijn tot aan de inwerkingtreding van de nieuwe overeenkomst.

(4)

Krachtens artikel 15, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst heeft de ACS-EU-Raad van ministers op 23 mei 2019 de bevoegdheid om overgangsmaatregelen vast te stellen overgedragen aan het ACS-EU-Comité van ambassadeurs (3). Het is derhalve aan het ACS-EU-Comité van ambassadeurs om op grond van artikel 95, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst de overgangsmaatregelen te wijzigen.

(5)

Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het ACS-EU-Comité van ambassadeurs, aangezien de beoogde handeling voor de Unie bindend zal zijn.

(6)

De bepalingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst zullen toegepast blijven worden met het doel de continuïteit van de betrekkingen tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de ACS-staten, anderzijds, te verzekeren. De gewijzigde overgangsmaatregelen zijn derhalve niet bedoeld om de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst te wijzigen als bedoeld in artikel 95, lid 3, daarvan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in het ACS-EU-Comité van ambassadeurs in te nemen standpunt, op grond van artikel 95, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, is dat Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs moet worden gewijzigd om de toepassing van de bepalingen van ACS-EU-partnerschapsovereenkomst tot en met 30 juni 2022 te verlengen, of, indien dat eerder is, tot de inwerkingtreding van de nieuwe overeenkomst of de voorlopige toepassing ervan tussen de Unie en de ACS-staten.

De bepalingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst worden toegepast in overeenstemming met het voorwerp en doel van artikel 95, lid 4, ervan.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 25 november 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

Z. POČIVALŠEK


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3. De ACS-EU-partnerschapsovereenkomst is gewijzigd bij de overeenkomst ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005 (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27) en bij de overeenkomst ondertekend te Ouagadougou op 22 juni 2010 (PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3).

(2)  Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs van 17 december 2019 tot vaststelling van overgangsmaatregelen op grond van artikel 95, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst (PB L 1 van 3.1.2020, blz. 3).

(3)  Besluit nr. 1/2019 van de ACS-EU-Raad van ministers van 23 mei 2019 over de delegatie van bevoegdheden aan het ACS-EU-Comité van ambassadeurs inzake het besluit om op grond van artikel 95, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst overgangsmaatregelen vast te stellen (PB L 146 van 5.6.2019, blz. 114).


2.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 430/30


BESLUIT (EU) 2021/2121 VAN DE COMMISSIE

van 6 juli 2020

over het beheer van stukken en archieven

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 van de Raad van 1 februari 1983 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1), en met name artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De werking en het dagelijkse werk van de Commissie zijn gebaseerd op de stukken die deze instelling in haar bezit heeft. De stukken maken deel uit van de activa van de Commissie en dienen om de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken, om de administratieve handelingen te bewijzen, om aan de wettelijke verplichtingen van de instelling te voldoen en om het geheugen van de instelling te bewaren. Derhalve moeten de stukken worden beheerd volgens doeltreffende regels waaraan alle directoraten-generaal en daarmee gelijkgestelde diensten zich dienen te houden.

(2)

De Commissie bewaart stukken die in het kader van haar activiteiten worden aangemaakt, ontvangen en beheerd. Alle stukken, ongeacht het format en de technologische omgeving waarin ze worden verzameld, aangemaakt of gegenereerd, worden opgenomen en bewaard in een officieel elektronisch archief.

(3)

In de bepalingen voor het beheer van stukken en archieven worden beginselen opgenomen inzake het aanmaken, ontvangen en op passende wijze bewaren of vernietigen van stukken, alsook de raadpleging en communicatie dienaangaande, inzake de authenticiteit, betrouwbaarheid, integriteit en blijvende leesbaarheid van de stukken en de bijbehorende metadata, inzake de identificatie van elk stuk en de extractie en toewijzing van metadata, zodat het stuk kan worden geordend en opgezocht en gemakkelijk kan worden teruggevonden, en inzake het ontwikkelen, onderhouden en actualiseren van de structuur van zowel de systemen voor het beheer van stukken en archieven, als de elektronische archieven en archieven voor analoge media waarover de Commissie beschikt.

(4)

Deze beginselen gelden voor de volledige levenscyclus van de stukken van de Commissie, ongeacht de drager, en hebben betrekking op het beschikbaar stellen, uitwisselen, delen, hergebruiken en verspreiden van gegevens, informatie en stukken, in overeenstemming met het beleid, de bestuursregelingen en de praktijk op het gebied van het gegevens- en informatiebeheer van de Commissie.

(5)

Een systeem om stukken doeltreffend en naar behoren te beheren en te archiveren draagt bij tot het nakomen van de transparantieverplichtingen van de Commissie, met name wanneer het de toegang van het publiek tot documenten vergemakkelijkt en uitvoering geeft aan het beginsel van de verantwoordingplicht op het gebied van overheidsoptreden.

(6)

De bepalingen inzake het beheer van stukken en archieven moeten worden afgestemd op de verplichting om toegang te verlenen tot documenten die in het bezit zijn van de Commissie, overeenkomstig de beginselen, regelingen en beperkingen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2).

(7)

De Commissie heeft haar reglement van orde gewijzigd bij Besluit 2002/47/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (3), om bepalingen op te nemen over documentenbeheer, en bij Besluit 2004/563/EG, Euratom van de Commissie (4), om bepalingen op te nemen over beheer en archivering van elektronische en gedigitaliseerde documenten in de vorm van een gemeenschappelijke reeks voorschriften en procedures waaraan alle diensten zich moeten houden.

(8)

De regels voor het bepalen van de voorwaarden waaronder elektronische, gedigitaliseerde en elektronisch verzonden documenten geldig zijn en voor de doeleinden van de Commissie worden opgeslagen, moeten worden geactualiseerd.

(9)

In het beleid voor het beheren en archiveren van documenten moet rekening worden gehouden met het digitaliseringsprogramma van de Commissie (5). Daarom moet er sterk op worden aangedrongen dat stukken in de regel uitsluitend in elektronische vorm worden aangemaakt, hoewel uitzonderingen op deze regel mogelijk moeten zijn.

(10)

De instellingen, organen en instanties van de Unie worden aangemoedigd elektronische identificatie en vertrouwensdiensten in het kader van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6) te erkennen met het oog op administratieve samenwerking en daarbij met name gebruik te maken van bestaande goede praktijken en de resultaten van lopende projecten op de onder deze verordening vallende gebieden.

(11)

De voorschriften en procedures van de Commissie inzake het beheer van stukken en archieven moeten regelmatig worden bijgewerkt in het licht van ontwikkelingen en resultaten in het kader van academisch en wetenschappelijk onderzoek, onder meer wat nieuwe normen en ontwikkelingen op het gebied van informatie- en communicatietechnologieën betreft.

(12)

Een systeem voor het beheer van stukken zorgt niet alleen voor de registratie van de stukken, maar ook voor de opname ervan in bredere zin, zodat ze duidelijk en betrouwbaar kunnen worden geïdentificeerd, traceerbaar zijn en beschikbaar kunnen worden gesteld aan andere gebruikers door middel van ordening of andere vormen van samenvoeging gedurende hun gehele levenscyclus.

(13)

Informatiesystemen, netwerken en transmissiefaciliteiten die het systeem van de Commissie voor het beheer van stukken ondersteunen, moeten worden beschermd aan de hand van passende beveiligingsmaatregelen overeenkomstig de toepasselijke beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van informatie.

(14)

Gegevens en informatie moeten binnen de Commissie zo breed mogelijk beschikbaar zijn en worden gedeeld om de samenwerking tussen de personeelsleden van de Commissie te vergemakkelijken, om gegevens en informatie gemakkelijker te kunnen terugvinden en hergebruiken, om de synergie van de middelen van de Commissie te bevorderen en om de efficiëntie te verbeteren.

(15)

Elke instelling van de Unie legt historische archieven aan, onderhoudt deze en maakt deze toegankelijk voor het publiek overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83. Elke instelling neemt bovendien interne regels aan met betrekking tot de toepassing van die verordening.

(16)

Krachtens Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (7) is de Commissie verplicht betrokkenen informatie over de verwerking van hen betreffende persoonsgegevens te verstrekken en de rechten waarover deze personen als betrokkene beschikken, te eerbiedigen. De Commissie moet deze rechten echter afwegen tegen de doeleinden van archivering in het algemeen belang, in overeenstemming met de wetgeving inzake gegevensbescherming.

(17)

Krachtens artikel 16, lid 5, en artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1725 gelden er uitzonderingen op het recht van betrokkenen op informatie en op wissing wanneer gegevens worden verwerkt met het oog op archivering in het algemeen belang. Deze rechten mogen niet in beginsel van toepassing zijn op de historische archieven van de Commissie, gezien de omvang van de instelling en haar archieven en de aard van archivering in het algemeen belang. Met name het wissen van persoonsgegevens in dergelijke stukken zou de geldigheid, integriteit en authenticiteit van de archieven van de Commissie ondermijnen en kan daardoor de verwezenlijking van de doeleinden van archivering in het algemeen belang ernstig in het gedrang brengen.

(18)

Waar het gaat om dossiers en stukken van de Commissie die voor permanente bewaring zijn geselecteerd en naar de historische archieven van de Commissie zijn overgebracht, bestaat de mogelijkheid dat de Commissie niet of slechts met onevenredig veel inspanning in staat zou zijn informatie over de verwerking te verstrekken. In het kader van de verstrekking van informatie bedoeld in de artikelen 15 en 16 van Verordening (EU) 2018/1725 moet aan betrokkenen worden gemeld dat stukken die hun persoonsgegevens bevatten, naar de historische archieven van de Commissie kunnen worden overgebracht na afloop van de bewaartermijn die voor die stukken is vastgesteld. Deze informatie wordt verstrekt met betrekking tot de oorspronkelijke verwerkingen waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld.

(19)

Artikel 25, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1725 biedt de Commissie de mogelijkheid te voorzien in afwijkingen van de in de artikelen 17, 18, 20, 21, 22 en 23 van die verordening genoemde rechten, voor zover die rechten de verwezenlijking van de doeleinden van archivering in het algemeen belang onmogelijk dreigen te maken of ernstig dreigen te belemmeren, en dergelijke afwijkingen noodzakelijk zijn om die doeleinden te bereiken. Tenzij een op grond van de Verdragen vastgestelde rechtshandeling in afwijkingen voorziet, moeten interne voorschriften worden vastgesteld op grond waarvan de Commissie van deze rechten mag afwijken.

(20)

Wanneer een betrokkene een verzoek indient dat geen specifieke informatie bevat over de verwerking waarop zijn verzoek betrekking heeft, kan het verlenen van toegang tot de persoonsgegevens, gezien de omvang en de aard van de historische archieven van de Commissie, onevenredig veel administratieve inspanning vergen of praktisch gezien zelfs onmogelijk zijn.

(21)

Rectificatie van persoonsgegevens zou de integriteit en authenticiteit van de archieven van de Commissie ondermijnen en zou haaks staan op het doel van archivering in het algemeen belang. Dit neemt niet weg dat de Commissie kan besluiten om in naar behoren gemotiveerde gevallen een aanvullende verklaring of annotatie toe te voegen aan stukken die onjuiste persoonsgegevens bevatten.

(22)

Persoonsgegevens vormen een integraal en onmisbaar onderdeel van voor permanente bewaring geselecteerde stukken. Het verlenen van het recht om bezwaar te maken tegen de verwerking van in die stukken vervatte persoonsgegevens zou de verwezenlijking van de doeleinden van archivering in het algemeen belang derhalve onmogelijk maken.

(23)

De Commissie moet afwijkingen toestaan met inachtneming van de in artikel 13 van Verordening (EU) 2018/1725 bedoelde voorwaarden en waarborgen.

(24)

Overeenkomstig het verantwoordingsbeginsel dient de Commissie bij het toepassen van afwijkingen een register bij te houden.

(25)

Met het oog op de optimale bescherming van de rechten en vrijheden van betrokkenen en de inachtneming van artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 moet de toepassing van afwijkingen in het kader van dit besluit zo spoedig mogelijk ter kennis van de functionaris voor gegevensbescherming van de Commissie worden gebracht.

(26)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is over deze voorschriften geraadpleegd en heeft op 3 maart 2020 een advies met aanbevelingen uitgebracht.

(27)

Alle personeelsleden zijn verantwoording verschuldigd voor het aanmaken en correct beheren van stukken betreffende het beleid, de processen en de procedures waarvoor zij verantwoordelijk zijn,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij dit besluit worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:

a)

het beheer van de stukken en archieven van de Commissie;

b)

het bewaren en het voor het publiek toegankelijk maken van de archieven van de Commissie en het deponeren van de historische archieven van de Commissie bij het Historisch Archief van de Europese Unie in het Europees Universitair Instituut (EUI) in Florence.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Dit besluit is van toepassing op stukken die in het bezit zijn van de Commissie en op de archieven van de Commissie, ongeacht de vorm, de drager, de ouderdom en de locatie van deze stukken en archieven.

Het besluit kan, met specifieke toestemming, van toepassing zijn op stukken in het bezit van andere entiteiten die bevoegd zijn voor de toepassing van bepaalde beleidsmaatregelen van de Unie, alsook op stukken die via datatransmissienetwerken tussen overheidsdiensten en de Commissie worden uitgewisseld.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1)

“stuk”: informatie die in de vorm van een document (8) of een verzameling gegevens of in een andere vorm op een digitale of analoge drager wordt ontvangen en aangemaakt en die in een officieel depot wordt opgenomen en als een bewijsmiddel en als een actief (9) wordt beheerd en bewaard;

2)

“metadata”: informatie die de context, de inhoud en de structuur van het stuk en het beheer ervan in de loop van de tijd beschrijft met het oog op, onder meer, terugvindbaarheid, toegankelijkheid en hergebruik;

3)

“digitalisering”: het proces waarbij een op papier of op een andere traditionele drager gesteld stuk wordt omgezet in een elektronische weergave;

4)

“officieel depot”: een door het secretariaat-generaal erkend en goedgekeurd systeem waarin stukken die in het bezit zijn van de Commissie, worden verzameld, georganiseerd en gecategoriseerd zodat ze gemakkelijker kunnen worden teruggevonden, verspreid, gebruikt, verwijderd of bewaard;

5)

“opname”: het invoeren van een document in een officieel elektronisch archief door gebruikmaking van een unieke identificatiecode in combinatie met metadata (10);

6)

“unieke identificatiecode”: een reeks cijfers en/of letters die door een machine of persoon ondubbelzinnig aan een stuk wordt toegekend en die dat stuk identificeert als uniek en verschillend van alle andere stukken;

7)

“registratie”: het opnemen van een stuk in een register, waarbij wordt vastgesteld dat het uit administratief en/of juridisch oogpunt volledig is en naar behoren is samengesteld, en waarbij wordt gecertificeerd dat het door een auteur op een bepaalde datum als inkomende of uitgaande post aan een geadresseerde is toegezonden of in een van de officiële archieven van de Commissie is geïntegreerd;

8)

“dossier”: een samenvoeging van stukken die overeenkomstig de activiteiten van de Commissie zijn georganiseerd om als bewijs, motivering of informatie te dienen en een efficiëntie manier van werken te waarborgen; de groep stukken waaruit het dossier bestaat, wordt zodanig georganiseerd dat ze een coherente en relevante eenheid vormt die aansluit op de activiteiten van de Commissie of haar diensten;

9)

“ordeningsplan”: een instrument met een hiërarchische en logische structuur, in de vorm van een boomstructuur met een aantal onderling verbonden rubrieken, om dossiers (of andere samenvoegingen van stukken) op basis van de functies, activiteiten en werkprocessen rationeel te organiseren en te koppelen aan de context waarin ze zijn opgesteld;

10)

“authenticiteit”: het feit dat kan worden aangetoond dat een stuk is wat het geacht wordt te zijn, daadwerkelijk is aangemaakt of verzonden door de persoon die geacht wordt dat te hebben gedaan, en daadwerkelijk is aangemaakt of verzonden op het moment waarop dat geacht wordt te zijn gebeurd (11);

11)

“betrouwbaarheid”: het feit dat ervan kan worden uitgegaan dat een stuk de erin beschreven transacties, activiteiten of feiten inhoudelijk volledig en accuraat weergeeft en bruikbaar is in het kader van latere transacties of activiteiten (12);

12)

“integriteit”: het feit dat een stuk volledig en ongewijzigd is (13);

13)

“geldigheid”: het feit dat een document alle intrinsieke en extrinsieke kenmerken vertoont die het afhankelijk van de productiecontext moet hebben om als uitdrukking van de mening van de auteur, met alle rechtsgevolgen van dien, te worden aanvaard;

14)

“toelaatbaarheid”: het feit dat een document alle intrinsieke en extrinsieke kenmerken vertoont die het afhankelijk van de receptiecontext moet hebben om als uitdrukking van de mening van de auteur, met alle rechtsgevolgen van dien, te worden aanvaard;

15)

“bewaring”: alle technische processen en handelingen om stukken te bewaren, de integriteit en authenticiteit ervan te handhaven en de toegang tot de inhoud ervan te waarborgen.

HOOFDSTUK II

BEHEER VAN STUKKEN

Artikel 4

Aanmaken

1.   De auteur van nieuw gecreëerde informatie analyseert deze om te bepalen via welk elektronisch beheersysteem de informatie moet worden beheerd, of deze moet worden opgenomen en in welk officieel depotsysteem deze moet worden bewaard.

2.   De stukken worden aangemaakt overeenkomstig de formele vereisten die voor het betrokken soort stuk zijn vastgesteld.

3.   De stukken van de Commissie worden aangemaakt als elektronische stukken en worden bewaard in de officiële elektronische depots van de Commissie.

In de volgende situaties mogen de stukken echter op een andere drager worden aangemaakt of op een andere manier worden bewaard:

a)

wanneer een bepaling van het Unierecht of het nationale recht dit vereist;

b)

wanneer omwille van de protocollaire efficiëntie een papieren drager vereist is;

c)

wanneer het document om praktische redenen niet kan worden gedigitaliseerd;

d)

wanneer de bewaring van het originele analoge document een toegevoegde waarde heeft hetzij vanwege de vorm waarin of het materiaal waaruit het is vervaardigd, hetzij om historische redenen.

Artikel 5

Digitalisering

1.   Door de Commissie aangemaakte of ontvangen informatie op analoge dragers wordt systematisch gedigitaliseerd. De daaruit voortvloeiende elektronische weergave vervangt, wanneer ze in een officieel elektronisch depot wordt opgenomen, het overeenkomstige analoge origineel, tenzij een handgeschreven handtekening vereist is op grond van een bepaling van het Unierecht of het recht van de betrokken lidstaat of het betrokken derde land.

2.   In de op grond van artikel 22 vastgestelde uitvoeringsbepalingen worden de procedurele en technische details inzake de digitalisering, de toepasselijke uitzonderingen en de vernietiging van analoge stukken na de digitalisering ervan opgenomen.

Artikel 6

Opname

1.   Alle directoraten-generaal en daarmee gelijkgestelde diensten verrichten regelmatig een evaluatie van de soorten informatie die in het kader van hun activiteiten is aangemaakt of ontvangen, om te bepalen welke soorten in een officieel elektronisch depot moeten worden opgenomen en om het beheer ervan, rekening houdend met de context waarin ze zijn geproduceerd, gedurende hun gehele levenscyclus te organiseren.

2.   De opgenomen stukken worden niet gewijzigd. Ze mogen worden verwijderd of door latere versies worden vervangen totdat het dossier waartoe ze behoren, wordt gesloten.

Artikel 7

Registratie

1.   Documenten worden geregistreerd indien ze belangrijke informatie bevatten die niet alleen voor de korte termijn van belang is of indien ze actie of follow-up van de Commissie of een van haar diensten met zich mee kunnen brengen.

2.   Er worden registers opgezet om unieke identificatiecodes voor de geregistreerde stukken te genereren.

Elk register is verbonden met een of meer elektronische depots. Om veiligheidsredenen kunnen er uitzonderingen worden gemaakt.

Artikel 8

Ordeningsplan

In het kader van het ordeningsplan van de Commissie wordt voor alle diensten van de Commissie gebruikgemaakt van dezelfde gemeenschappelijke dossierclassificatie. Deze classificatie past in het activiteitengestuurde beheer van de Commissie.

Artikel 9

Geautomatiseerde processen en systemen

De directoraten-generaal en daarmee gelijkgestelde diensten bewaren en beheren hun stukken aan de hand van geautomatiseerde processen en geautomatiseerde systemen en structuren met interfaces om de opslag van, de toegang tot en het terugvinden van stukken te waarborgen, tenzij een bepaling van de Commissie anderszins voorschrijft.

Artikel 10

Rechtsgevolgen van elektronische handtekeningen, zegels, tijdstempels en diensten voor aangetekende bezorging

1.   Een gekwalificeerde elektronische handtekening (14) heeft dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening.

2.   Voor een gekwalificeerd elektronisch zegel (15) geldt het vermoeden van integriteit van de gegevens en van juistheid van de oorsprong van de gegevens waaraan het gekwalificeerd elektronisch zegel is verbonden.

3.   Voor een gekwalificeerd elektronisch tijdstempel (16) geldt het vermoeden van juistheid van de aangegeven datum en het aangegeven tijdstip, en van de integriteit van de gegevens waaraan de datum en het tijdstip zijn gekoppeld.

4.   Voor gegevens die via een gekwalificeerde dienst voor elektronisch aangetekende bezorging (17) worden verstuurd en ontvangen, geldt het vermoeden van integriteit van de gegevens, van de verzending van die gegevens door de geïdentificeerde afzender, van de ontvangst daarvan door de geïdentificeerde geadresseerde, en van de nauwkeurigheid van de datum en het tijdstip van verzending en van ontvangst, zoals aangegeven door de gekwalificeerde dienst voor elektronisch aangetekende bezorging.

Artikel 11

Geldigheid van documenten en procedures

1.   Een door de Commissie aangemaakt of ontvangen document wordt geacht in overeenstemming te zijn met de geldigheids- of de toelaatbaarheidscriteria wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de persoon van wie het document afkomstig is, is geïdentificeerd;

b)

de context waarin het document is geproduceerd, is betrouwbaar en het document voldoet aan de voorwaarden die de integriteit ervan waarborgen;

c)

het document voldoet aan de formele vereisten van het toepasselijke Unierecht of nationale recht;

d)

in het geval van een elektronisch document is het document aangemaakt op een wijze die de integriteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de inhoud en de bijbehorende metadata waarborgt.

2.   Een elektronische weergave die is gecreëerd door het digitaliseren van een door de Commissie aangemaakt of ontvangen analoog document wordt geacht in overeenstemming te zijn met de geldigheids- of de toelaatbaarheidscriteria wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

er is geen handtekening vereist krachtens een bepaling van het Unierecht of het recht van een betrokken lidstaat of derde land;

b)

het format biedt garanties inzake de integriteit, de betrouwbaarheid, de duurzaamheid, de blijvende leesbaarheid en de vlotte toegankelijkheid van de erin vervatte informatie.

Wanneer er geen ondertekend analoog document vereist is, mag een dergelijke elektronische weergave worden gebruikt voor elke vorm van informatie-uitwisseling en voor elke interne procedure binnen de Commissie.

3.   Wanneer krachtens een bepaling van het Unierecht of het nationale recht een ondertekend origineel van een document vereist is, voldoet een door de Commissie opgesteld of ontvangen document aan die vereiste indien het een van de volgende elementen bevat:

a)

een of meer handgeschreven of gekwalificeerde elektronische handtekeningen;

b)

een of meer andere elektronische handtekeningen dan gekwalificeerde, mits deze voldoende waarborgen bieden ten aanzien van de identificatie van de ondertekenaar en de wil die deze in het ondertekende document tot uiting brengt.

4.   Wanneer voor een specifieke procedure van de Commissie de handtekening van een gemachtigd persoon of het akkoord van een persoon in een of meer fasen van de procedure vereist is, mag deze procedure met behulp van computersystemen worden beheerd, mits elke persoon op duidelijke en ondubbelzinnige wijze is geïdentificeerd en mits het betrokken systeem waarborgt dat de inhoud tijdens de procedure niet wordt gewijzigd.

5.   Wanneer voor een procedure waarbij de Commissie en andere entiteiten betrokken zijn, de handtekening van een gemachtigd persoon of het akkoord van een persoon in een of meer fasen van de procedure vereist is, mag deze procedure worden beheerd met behulp van computersystemen waarvan de voorwaarden en technische garanties in onderlinge overeenstemming zijn vastgesteld.

Artikel 12

Verstrekking van gegevens en informatie binnen de Commissie

1.   Gegevens en informatie worden binnen de Commissie zo breed mogelijk beschikbaar gesteld en uitgewisseld, tenzij de wettelijke verplichtingen een beperking van de toegang vereisen.

2.   Met het oog op informatie-uitwisseling zorgen de directoraten-generaal en daarmee gelijkgestelde diensten ervoor dat hun dossiers zo breed mogelijk toegankelijk zijn als de gevoeligheid van hun inhoud toelaat.

Artikel 13

Informatiebeveiliging en -bescherming

De stukken worden beheerd overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Commissie die van toepassing zijn op de bescherming van informatie. Met het oog daarop worden stukken, dossiers, informatiesystemen en archieven, met inbegrip van de bijbehorende netwerken en transmissiemiddelen, beschermd aan de hand van passende beveiligingsmaatregelen voor het beheer van gerubriceerde informatie, gevoelige niet-gerubriceerde informatie en persoonsgegevens (18).

Gerubriceerde informatie wordt verwerkt overeenkomstig de geldende beveiligingsvoorschriften.

HOOFDSTUK III

BEWARING EN HISTORISCHE ARCHIEVEN

Artikel 14

Opslag en bewaring

1.   Opslag en bewaring vinden plaats onder de volgende voorwaarden:

a)

de stukken worden opgeslagen in de vorm waarin zij zijn aangemaakt, verzonden of ontvangen of in een vorm waarin de authenticiteit, betrouwbaarheid en integriteit van de inhoud en de bijbehorende metadata behouden blijven;

b)

de inhoud van de stukken en de bijbehorende metadata is gedurende de gehele opslagperiode leesbaar voor alle personen die gemachtigd zijn om toegang tot deze stukken en metadata te hebben;

c)

met betrekking tot elektronisch verzonden of ontvangen stukken maakt de informatie die nodig is om de oorsprong of bestemming van het stuk en de datum en het tijdstip van opname of registratie te bepalen, deel uit van de minimale metadata die moeten worden opgeslagen;

d)

wat met behulp van IT-systemen beheerde elektronische procedures betreft, wordt de informatie over de formele procedurefasen zodanig opgeslagen dat de identificatie van deze fasen alsook de identificatie van de auteurs en de betrokken partijen is gegarandeerd.

2.   De secretaris-generaal ziet toe op de uitvoering van een strategie voor digitale bewaring die de toegang tot elektronische stukken op basis van de in artikel 15, lid 1, bedoelde bewaarlijsten op lange termijn waarborgt. De strategie wordt opgesteld in samenwerking met de dienst Historische Archieven van de Commissie en zorgt ervoor dat er processen, instrumenten en middelen voorhanden zijn om de authenticiteit, betrouwbaarheid en integriteit van de stukken en de toegankelijkheid ervan te waarborgen.

Artikel 15

Bewaring, overbrenging en vernietiging

1.   De bewaartermijn voor de verschillende categorieën dossiers en, in bepaalde gevallen, stukken wordt voor de hele Commissie vastgesteld aan de hand van regelgevingsinstrumenten, zoals de gemeenschappelijke bewaarlijst of een of meer specifieke bewaarlijsten die zijn opgesteld op basis van de organisatorische context, de bestaande wetgeving en de wettelijke verplichtingen van de Commissie.

2.   De directoraten-generaal en daarmee gelijkgestelde diensten gaan regelmatig na of de door hen beheerde stukken en dossiers naar de in artikel 16 bedoelde historische archieven van de Commissie moeten worden overgebracht of moeten worden vernietigd.

In het oorspronkelijke elektronische depot wordt evenwel een reeks metadata over de stukken en dossiers bewaard als bewijs van het bestaan, de overbrenging of de vernietiging van de stukken en dossiers.

3.   Als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of in een hogere categorie gerubriceerde EU-informatie wordt niet overgebracht naar de dienst Historische Archieven van de Commissie.

Artikel 16

Dienst Historische Archieven van de Commissie

De dienst Historische Archieven van de Commissie heeft tot taak:

a)

de authenticiteit, betrouwbaarheid en integriteit van en de toegang tot de stukken, dossiers en archieven van de Commissie die naar de dienst Historische archieven zijn overgebracht, te waarborgen;

b)

de materiële bescherming en integriteit van de metadata van de stukken en dossiers die door de overdragende diensten worden verstrekt, te waarborgen;

c)

stukken en dossiers ter beschikking te stellen op verzoek van directoraten-generaal of daarmee gelijkgestelde diensten;

d)

waar nodig een tweede waardering van alle overgebrachte stukken, dossiers en archieven te verrichten in samenwerking met het oorspronkelijke directoraat-generaal of de oorspronkelijke daarmee gelijkgestelde dienst of de opvolger daarvan;

e)

het initiatief te nemen tot derubricering van gerubriceerde documenten als bedoeld in de artikelen 3 en 5 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83;

f)

de historische archieven van de Commissie na een periode van dertig jaar voor het publiek toegankelijk te maken, behalve waar het gaat om stukken die vallen onder uitzonderingen met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van natuurlijke personen of de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, onder meer op het gebied van intellectuele eigendom;

g)

de historische archieven van de Commissie die voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt, te deponeren bij het Historisch Archief van de Europese Unie in het Europees Universitair Instituut (EUI).

Artikel 17

Verwerking van in de historische archieven van de Commissie vervatte persoonsgegevens

1.   Voor zover dat nodig is om de doeleinden van archivering in het algemeen belang te verwezenlijken en de integriteit van de historische archieven van de Commissie te behouden, gelden overeenkomstig artikel 25, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1725 de volgende afwijkingen van de rechten van betrokkenen, met name met betrekking tot:

a)

het recht van toegang (19), voor zover het verzoek van de betrokkene het onmogelijk maakt om specifieke stukken te identificeren zonder dat dit onevenredig veel administratieve inspanning vergt. Bij de beoordeling van de actie die naar aanleiding van het verzoek van de betrokkene moet worden ondernomen en de administratieve inspanning die daarvoor vereist is, wordt met name rekening gehouden met de door de betrokkene verstrekte informatie en met de aard, reikwijdte en omvang van de eventuele stukken;

b)

het recht op rectificatie (20), voor zover rectificatie het onmogelijk maakt de integriteit en authenticiteit van de stukken die voor permanente bewaring in de historische archieven van de Commissie zijn geselecteerd, te bewaren, onverminderd de mogelijkheid om een aanvullende verklaring of annotatie aan het betrokken stuk toe te voegen, tenzij dit onmogelijk blijkt of onevenredig veel inspanning vergt;

c)

de verplichting tot kennisgeving van rectificatie of wissing van persoonsgegevens (21), voor zover dit onmogelijk blijkt of onevenredig veel inspanning vergt;

d)

het recht om bezwaar te maken tegen de verwerking (22), voor zover de persoonsgegevens vervat zijn in stukken die voor permanente bewaring in de historische archieven van de Commissie zijn geselecteerd, en de persoonsgegevens een integraal en onmisbaar onderdeel van deze stukken vormen.

2.   De Commissie voert passende waarborgen in om de naleving van artikel 13 van Verordening (EU) 2018/1725 te waarborgen. Deze waarborgen omvatten technische en organisatorische maatregelen, met name om de inachtneming van het beginsel van minimale gegevensverwerking te garanderen. De waarborgen garanderen onder meer:

a)

dat de naar de historische archieven van de Commissie over te brengen dossiers worden geselecteerd na een beoordeling per geval op basis van de bewaarlijsten van de Commissie. Alle andere dossiers, met inbegrip van gestructureerde dossiers met persoonsgegevens, zoals persoonlijke en medische dossiers, worden na afloop van de administratieve bewaartermijn vernietigd;

b)

dat de bewaarlijsten voorzien in de administratieve vernietiging van bepaalde soorten stukken vóór het einde van de administratieve bewaartermijn. Bijgevolg mogen deze soorten stukken niet worden verwerkt met het oog op archivering in het algemeen belang;

c)

dat het directoraat-generaal of de daarmee gelijkgestelde dienst voorafgaand aan de verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang meldt of de dossiers die naar de historische archieven van de Commissie moeten worden overgebracht, eventueel stukken bevatten die vallen onder artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83;

d)

dat de dienst Historische Archieven van de Commissie, voordat een dossier van de Commissie voor het publiek toegankelijk wordt gemaakt, nagaat of dit dossier eventueel stukken bevat die onder de uitzonderingen van artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 vallen, onder meer op basis van een in punt c) bedoelde melding met het oog op de bescherming van persoonsgegevens.

3.   De Commissie neemt de motivering voor op grond van dit besluit toegepaste afwijkingen op in een specifiek register. Het register met de motivering, alsook, in voorkomend geval, de documenten betreffende de feitelijke of de juridische context worden geregistreerd. Ze worden desgevraagd aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming beschikbaar gesteld.

4.   De functionaris voor gegevensbescherming van de Commissie wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de toepassing van afwijkingen van de rechten van betrokkenen die op grond van dit besluit worden toegestaan. De functionaris voor gegevensbescherming krijgt desgevraagd toegang tot de betrokken registers en tot eventuele documenten betreffende de feitelijke of de juridische context.

Artikel 18

Deponeren van de historische archieven van de Commissie bij het EUI

1.   De dienst Historische Archieven van de Commissie biedt het EUI waar mogelijk toegang tot gedigitaliseerde kopieën van op een analoge drager bewaarde stukken.

2.   Het EUI is het belangrijkste punt van toegang tot de historische archieven van de Commissie die toegankelijk zijn voor het publiek.

3.   De dienst Historische Archieven van de Commissie zendt de EUI een beschrijving van de gedeponeerde archieven toe. De Commissie zal, in overeenstemming met internationale normen en om de uitwisseling van metadata te vergemakkelijken, de interoperabiliteit tussen haar archiefsystemen en die van het EUI stimuleren.

4.   Het EUI treedt op als verwerker (23) in de zin van artikel 3 van Verordening (EU) 2018/1725 en houdt zich aan de instructies van de Commissie, die optreedt als verwerkingsverantwoordelijke (24) voor de persoonsgegevens vervat in haar bij het EUI gedeponeerde historische archieven. De dienst Historische Archieven van de Commissie vaardigt namens de Commissie de nodige instructies uit voor de verwerking van de in de gedeponeerde archieven van de Commissie vervatte persoonsgegevens door het EUI en ziet toe op de uitvoering ervan.

5.   Gerubriceerde informatie wordt niet bij het EUI gedeponeerd.

HOOFDSTUK IV

BESTUUR EN UITVOERING

Artikel 19

Bestuur op het niveau van de Commissie

1.   Alle directeuren-generaal en diensthoofden zetten de organisatorische, administratieve, materiële en personeelsstructuur op die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit besluit en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen door hun diensten.

2.   Het secretariaat-generaal ziet erop toe dat dit besluit en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen worden toegepast.

3.   Het directoraat-generaal Informatica voorziet in de technologische infrastructuur voor de uitvoering van dit besluit.

Artikel 20

Netwerk van functionarissen voor documentenbeheer

1.   Alle directeuren-generaal en diensthoofden wijzen een functionaris voor documentenbeheer aan die binnen de betrokken dienst een modern en efficiënt systeem voor het beheer van stukken toepast en zorgt voor coördinatie zowel binnen de dienst als tussen de dienst en het secretariaat-generaal en de andere diensten van de Commissie.

2.   Het netwerk van functionarissen voor documentenbeheer, dat wordt voorgezeten door het secretariaat-generaal, heeft tot taak:

a)

te zorgen voor de correcte en uniforme toepassing van dit besluit binnen de directoraten-generaal en daarmee gelijkgestelde diensten;

b)

eventuele kwesties die voortvloeien uit de toepassing van dit besluit, te behandelen;

c)

de behoeften van de directoraten-generaal en daarmee gelijkgestelde diensten op het gebied van opleiding en ondersteuning te melden.

Artikel 21

Informatie, opleiding en ondersteuning

Het secretariaat-generaal stelt, in nauwe samenwerking met het directoraat-generaal Informatica, het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid en de dienst Historische Archieven van de Commissie, de informatie-, opleidings- en ondersteuningsmaatregelen vast die nodig zijn voor de toepassing van dit besluit binnen de directoraten-generaal en daarmee gelijkgestelde diensten.

Artikel 22

Uitvoeringsbepalingen

De secretaris-generaal stelt de uitvoeringsbepalingen op in overleg met de directoraten-generaal en daarmee gelijkgestelde diensten, en ziet toe op de toepassing ervan.

De uitvoeringsbepalingen worden regelmatig bijgewerkt, met name rekening houdend met:

a)

ontwikkelingen op het gebied van het beheer van stukken en archieven, en de resultaten van academisch en wetenschappelijk onderzoek, onder meer wat nieuwe relevante normen betreft;

b)

de ontwikkelingen op het gebied van informatie- en communicatietechnologieën;

c)

de toepasselijke regels inzake de bewijskracht van elektronische stukken;

d)

de verplichtingen van de Commissie met betrekking tot transparantie, toegang van het publiek tot documenten en openstelling van archieven voor het publiek;

e)

eventuele nieuwe bindende verplichtingen voor de Commissie;

f)

de harmonisatie op het gebied van de presentatie van de door de Commissie en haar diensten opgestelde stukken.

Artikel 23

Slotbepaling

Besluit 2002/47/EG, EGKS, Euratom en Besluit 2004/563/EG, Euratom zijn niet langer van kracht.

Gedaan te Brussel, 6 juli 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 43 van 15.2.1983, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(3)  Besluit 2002/47/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 23 januari 2002 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 21 van 24.1.2002, blz. 23).

(4)  Besluit 2004/563/EG, Euratom van de Commissie van 7 juli 2004 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 251 van 27.7.2004, blz. 9).

(5)  Mededeling aan de Commissie C(2018) 7118 over de digitale strategie van de Europese Commissie (niet beschikbaar in het Nederlands). Zie ook Mededeling C(2016) 6626 aan de Commissie, waarin de algemene richting van het interne beleid inzake gegevens-, informatie- en kennisbeheer bij de Commissie wordt uiteengezet.

(6)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(7)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(8)  Document in de zin van artikel 3, punt a), van Verordening (EG) nr. 1049/2001.

(9)  ISO 15489-1:2016, punt 3.14.

(10)  ISO 15489-1:2016, punt 9.3.

(11)  ISO 15489-1:2016, punt 5.2.2.1.

(12)  ISO 15489-1:2016, punt 5.2.2.2.

(13)  ISO 15489-1:2016, punt 5.2.2.3.

(14)  Elektronische handtekening in de zin van artikel 3, punten 10, 11 en 12, van Verordening (EU) nr. 910/2014.

(15)  Elektronisch zegel in de zin van artikel 3, punten 25, 26 en 27, van Verordening (EU) nr. 910/2014.

(16)  Elektronisch stempel in de zin van artikel 3, punten 33 en 34, van Verordening (EU) nr. 910/2014.

(17)  Dienst voor elektronisch aangetekende bezorging in de zin van artikel 3, punten 36 en 37, van Verordening (EU) nr. 910/2014.

(18)  Persoonsgegevens in de zin van artikel 3, punt 1, van Verordening (EU) 2018/1725.

(19)  Artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1725.

(20)  Artikel 18 van Verordening (EU) 2018/1725.

(21)  Artikel 21 van Verordening (EU) 2018/1725.

(22)  Artikel 23 van Verordening (EU) 2018/1725.

(23)  Verwerker in de zin van artikel 3, punt 12, van Verordening (EU) 2018/1725.

(24)  Verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 3, punt 8, van Verordening (EU) 2018/1725.


Rectificaties

2.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 430/42


Rectificatie van Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad

( Publicatieblad van de Europese Unie L 209 van 14 juni 2021 )

1.

De titel op het voorblad en de titel op bladzijde 1:

in plaats van:

“Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad”,

lezen:

“Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad”.

2.

Bladzijde 32, artikel 25, lid 2, punt c):

in plaats van:

“c)

buitengewone steunmaatregelen als bedoeld in artikel 23, lid 4, waarvoor de Uniefinanciering niet meer bedraagt dan 20 000 000 EUR;”,

lezen:

“c)

buitengewone steunmaatregelen als bedoeld in artikel 23, lid 6, waarvoor de Uniefinanciering niet meer bedraagt dan 20 000 000 EUR;”.

3.

Bladzijde 46, artikel 38, lid 8, eerste zin:

in plaats van:

“8.   De Commissie dient bij de strategische raad van de EFDO+, regionale operationele raden, het Europees Parlement en de Raad jaarlijks verslag in over financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, met inbegrip van de door de EIB uitgevoerde garanties, en financiële steun overeenkomstig artikel 41, leden 4 en 5, en de artikelen 241 en 250 van het Financieel Reglement.”,

lezen:

“8.   De Commissie dient bij de strategische raad van de EFDO+, regionale operationele raden, het Europees Parlement en de Raad jaarlijks verslag in over financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, met inbegrip van de door de EIB uitgevoerde garanties, en financiële steun overeenkomstig artikel 41, leden 4 en 5, van deze verordening en de artikelen 241 en 250 van het Financieel Reglement.”.