ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 427

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
30 november 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/2084 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2021 betreffende de deelname van de Unie aan het door verscheidene lidstaten gemeenschappelijk opgezette Europees partnerschap inzake metrologie

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014

17

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2086 van de Commissie van 5 juli 2021 tot wijziging van de bijlagen II en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de toevoeging van neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan als bestanddelencategorie voor EU-bemestingsproducten ( 1 )

120

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2087 van de Commissie van 6 juli 2021 tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de toevoeging van thermische-oxidatiematerialen en derivaten daarvan als bestanddelencategorie voor EU-bemestingsproducten ( 1 )

130

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2088 van de Commissie van 7 juli 2021 tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de toevoeging van via pyrolyse en vergassing verkregen materialen als bestanddelencategorie voor EU-bemestingsproducten ( 1 )

140

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2089 van de Commissie van 21 september 2021 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2122 wat betreft bepaalde categorieën goederen met een laag risico, goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van passagiers en gezelschapsdieren die van officiële controles aan grenscontroleposten zijn vrijgesteld, en tot wijziging van die gedelegeerde verordening en Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2074 wat betreft verwijzingen naar bepaalde ingetrokken wetgeving ( 1 )

149

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2090 van de Commissie van 25 november 2021 tot weigering van een vergunning voor titaandioxide als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

160

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2091 van de Commissie van 26 november 2021 inzake de terugbetaling, overeenkomstig artikel 26, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, van de kredieten die worden overgedragen van het begrotingsjaar 2021

162

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2092 van de Commissie van 29 november 2021 tot verlening van een vergunning voor kaliumdiformiaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestvarkens en gespeende biggen ( 1 )

166

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2093 van de Commissie van 29 november 2021 tot verlening van een vergunning voor dinatrium-5’-guanylaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

169

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2094 van de Commissie van 29 november 2021 tot verlening van een vergunning voor decoquinaat (Deccox en Avi-Deccox 60G) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen (vergunninghouder Zoetis Belgium SA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1289/2004 ( 1 )

173

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2095 van de Commissie van 29 november 2021 tot verlening van een vergunning voor L-lysine (base), L-lysinemonohydrochloride en L-lysinesulfaat als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

179

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2096 van de Commissie van 29 november 2021 tot verlening van een vergunning voor endo-1,4-bèta-xylanase geproduceerd door Trichoderma reesei CBS 143953 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle pluimveesoorten, mestvarkens, biggen en alle minder gangbare varkenssoorten (vergunninghouder: Danisco (UK) Ltd, in de Unie vertegenwoordigd door Genencor International B.V.) ( 1 )

187

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2097 van de Commissie van 29 november 2021 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van benzoëzuur, calciumformiaat en fumaarzuur als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkalkoenen en opfokkalkoenen (vergunninghouder: Novus Europe NV) ( 1 )

190

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/2098 van de Raad van 25 november 2021 tot verdere verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen

194

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2082 van de Commissie van 26 november 2021 tot vaststelling van de regelingen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gemeenschappelijke Europese risicoclassificatiesysteem ( PB L 426 van 29.11.2021 )

196

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

BESLUITEN

30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/1


BESLUIT (EU) 2021/2084 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 november 2021

betreffende de deelname van de Unie aan het door verscheidene lidstaten gemeenschappelijk opgezette Europees partnerschap inzake metrologie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 185 en artikel 188, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om een zo groot mogelijk effect van de EU-financiering te bereiken en de meest effectieve bijdrage te leveren aan de beleidsdoelstellingen van de Unie, is bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (3) Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, vastgesteld dat voorziet in het beleids- en rechtskader voor Europese partnerschappen met partners uit de private of de publieke sector, of partners uit beiden sectoren. Europese partnerschappen zijn een essentieel onderdeel van de beleidsaanpak voor Horizon Europa. Ze worden opgezet om de door Horizon Europa beoogde toezeggingen en prioriteiten van de Unie te verwezenlijken en te zorgen voor een duidelijk effect voor de Unie, haar burgers en het milieu. Dit kan beter in een partnerschap worden bereikt, op basis van een strategische visie die door de partners wordt gedeeld en waartoe zij zich verbinden, dan dat het door de Unie alleen wordt gedaan.

(2)

Met name Europese partnerschappen uit hoofde van pijler II, “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen” (pijler II) van Horizon Europa zullen naar verwachting een belangrijke rol spelen bij het bereiken van de strategische doelstellingen gericht zijn op het versnellen van de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals — SDG’s) van de Verenigde Naties (VN), de toezeggingen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs die zijn vastgesteld in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (4) (de “Overeenkomst van Parijs”), evenals de transities naar een groen en digitaal Europa, alsook het bijdragen aan een sociaal, economisch en ecologisch veerkrachtig herstel. Europese partnerschappen zijn van cruciaal belang om complexe grensoverschrijdende uitdagingen aan te pakken die een geïntegreerde benadering vereisen. Ze maken het mogelijk om transformationeel, systematisch en marktfalen aan te pakken door een breed scala aan actoren uit waardeketens, de sector onderzoek en innovatie, en industriële ecosystemen samen te brengen om een gemeenschappelijke visie na te streven en deze om te zetten in concrete routekaarten en een gecoördineerde uitvoering van activiteiten. Bovendien maken zij het mogelijk om inspanningen en middelen te concentreren op gemeenschappelijke prioriteiten teneinde complexe toekomstige uitdagingen op te lossen, een en ander ten bate van de samenleving.

(3)

Om de prioriteiten en het gewenste effect te verwezenlijken, moeten Europese partnerschappen worden ontwikkeld door middel van een brede betrokkenheid van relevante belanghebbenden in heel Europa, met inbegrip van de industrie, hogeronderwijsinstellingen, onderzoeksorganisaties, organen belast met een openbare dienstverleningstaak op lokaal, regionaal, nationaal of internationaal niveau, en maatschappelijke organisaties, waaronder stichtingen, die zich direct of in een ondersteunende rol met onderzoek en innovatie bezighouden. Europese partnerschappen moeten ook een van de maatregelen zijn die de samenwerking en synergieën op internationaal niveau onder partners uit de private sector, onder partners uit de publieke sector en tussen hen kunnen versterken, onder meer door onderzoeks- en innovatieprogramma's en grensoverschrijdende investeringen in onderzoek en innovatie te bundelen, hetgeen wederzijdse voordelen voor zowel mensen als bedrijven oplevert.

(4)

Er moet een Europees partnerschap inzake metrologie worden opgericht. Een dergelijk partnerschap is bedoeld om een doeltreffender middel te zijn dan de gebruikelijke oproepen tot het indienen van voorstellen of medegefinancierde partnerschappen in het kader van de werkprogramma's die onder de gerelateerde clusters van pijler II zijn opgesteld.

(5)

Het Europees partnerschap inzake metrologie (het “partnerschap inzake metrologie”) moet zijn opdracht en doelstellingen op een duidelijke, eenvoudige en flexibele wijze nastreven zodat het aantrekkelijker is voor de industrie, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en overige relevante belanghebbenden.

(6)

Het partnerschap inzake metrologie moet wetenschappelijke excellentie bevorderen en belonen, en de toepassing en het systematische gebruik van de in de Unie gegenereerde onderzoeks- en innovatieresultaten ondersteunen. Hiertoe moet het onder meer ervoor zorgen dat bij de uitvoering van zijn activiteiten rekening wordt gehouden met de meest recente wetenschappelijke inzichten en resultaten van fundamenteel onderzoek. Het moet er ook naar streven dat de resultaten van zijn acties worden overgenomen en toegepast door de industrie, innovatoren en uiteindelijk ook in de samenleving.

(7)

Het partnerschap inzake metrologie moet, ter waarborging van de wetenschappelijke excellentie en in overeenstemming met artikel 13 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in alle deelnemende staten de academische vrijheid — met name de vrijheid om wetenschappelijk onderzoek te verrichten — en de hoogste normen op het gebied van wetenschappelijke integriteit bevorderen.

(8)

Overeenkomstig de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/695 moeten alle lidstaten en alle met het kaderprogramma Horizon Europa geassocieerde derde landen in aanmerking komen voor deelname aan het partnerschap inzake metrologie. Om complementariteit binnen de Europese Economische Ruimte (EER) en met andere buurlanden te waarborgen, moeten andere derde landen aan het partnerschap inzake metrologie kunnen deelnemen, op voorwaarde dat ze een desbetreffende internationale overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking met de Unie sluiten en de deelnemende staten daar mee instemmen.

(9)

Horizon Europa introduceert een meer strategische, coherente en effectgerichte benadering van Europese partnerschappen, waarbij wordt voortgebouwd op de lessen die zijn getrokken uit de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5). Verordening (EU) 2021/695 voorziet in de mogelijkheid om effectiever gebruik te maken van geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen, met name door de nadruk te leggen op duidelijke doelstellingen, resultaten en effecten die in 2030 kunnen worden bereikt, en door te zorgen voor een duidelijke bijdrage aan betrokken beleidsprioriteiten en beleidsmaatregelen van de Unie. Nauwe samenwerking, complementariteit en synergieën met andere relevante programma's en initiatieven op Unie-, nationaal en regionaal niveau, zo ook met de Europese Onderzoeksraad en de Europese Innovatieraad, en met name met andere Europese partnerschappen, zullen van cruciaal belang zijn om innovatie en onderzoek in andere domeinen te bevorderen, een groter effect te bereiken en ervoor te zorgen dat de resultaten worden gebruikt op alle relevante gebieden waar technologische ontwikkeling verband houdt met metrologie, zoals digitalisering, artificiële intelligentie, energie, slimme gezondheidszorg, klimaat, autonoom verkeer en de circulaire economie.

(10)

Bij Besluit nr. 555/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) verleende de Unie een financiële bijdrage aan het Europees programma voor metrologisch onderzoek (Empir) die evenredig is aan de bijdrage van de aan Empir deelnemende staten maar niet groter dan 300 000 000 EUR, voor de looptijd van Horizon 2020. De tussentijdse evaluatie van Empir in juli 2017 gaf aanleiding tot een nieuw initiatief dat werd voorgesteld.

(11)

De financiële bijdrage van de Unie aan het partnerschap inzake metrologie moet afhankelijk zijn van de formele toezegging van de deelnemende staten dat zij financieel zullen bijdragen aan de uitvoering van het partnerschap inzake metrologie en aan het nakomen van die toezegging. De contributies van de deelnemende staten dienen een bijdrage van ten hoogste 5 % van de begroting van het partnerschap inzake metrologie te bevatten om de administratieve kosten die verband houden met de uitvoering van het partnerschap voor de metrologie te dekken. De deelnemende staten moeten zich ertoe verbinden om hun bijdrage aan het partnerschap inzake metrologie zo nodig te verhogen met een reservebudget om zeker te stellen dat zij hun nationale entiteiten, nationale metrologische instituten (NMI's) en specifieke instituten (SI's) die deelnemen aan de geselecteerde projecten, kunnen financieren. Voor de gemeenschappelijke uitvoering van het partnerschap inzake metrologie is een uitvoeringsstructuur vereist. De financiële bijdrage van de Unie moet worden beheerd in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer en de toepasselijke regels voor indirect beheer, vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(12)

Het partnerschap inzake metrologie, dat afgestemd is de politieke prioriteiten van de Unie met inbegrip van de Europese Green Deal, een economie die werkt voor de mensen, en een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk, moet gedurende een periode van tien jaar worden uitgevoerd, van 2021 tot 2031. Het partnerschap inzake metrologie moet in vergelijking met Empir nieuwe activiteiten omvatten, waaronder met name de ontwikkeling van Europese metrologienetwerken, die openbaar en op transparante wijze moeten worden opgezet met als doel te reageren op dringende maatschappelijke en milieu-uitdagingen en de metrologische behoeften als gevolg van opkomende technologieën en innovaties. De capaciteit op het gebied van metrologie die deze netwerken gaan bieden, moet gelijkwaardig zijn aan en vergelijkbaar met andere toonaangevende metrologische systemen in de wereld en getuigen van excellente wereldklasse. De oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van het partnerschap inzake metrologie moeten tijdens de uitvoering van Horizon Europa worden uitgeschreven, en moeten openbaar, transparant en vergelijkend zijn. Het partnerschap inzake metrologie moet de verspreiding van talent en de ontwikkeling van vaardigheden bevorderen, onder meer door de mogelijkheid tot scholing en omscholing aan te bieden.

(13)

De activiteiten in het kader van het partnerschap inzake metrologie moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met de doelstellingen en de prioriteiten op het gebied van onderzoek en innovatie van Horizon Europa en overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 10 van, en bijlage III bij, Verordening (EU) 2021/695, onder meer ter ondersteuning van de toepassing van innovatieve oplossingen in de Europese industrie, met name in kmo’s en uiteindelijk in de samenleving.

(14)

Er moet voor de looptijd van Horizon Europa een maximum worden vastgesteld voor de financiële bijdrage van de Unie aan het partnerschap inzake metrologie. Binnen de grenzen van dat maximum mag de financiële bijdrage van de Unie niet hoger zijn dan de bijdrage van de deelnemende staten, teneinde een sterk hefboomeffect en een hechtere integratie van de programma's van deelnemende staten te verkrijgen.

(15)

Het partnerschap inzake metrologie moet worden gefinancierd uit de programma's van de Unie in het kader van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027, zoals opgenomen in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (8). Overeenkomstig artikel 10, lid 2, punt c), van Verordening(EU) 2021/695 moet het partnerschap inzake metrologie een duidelijke levenscyclusbenadering volgen. Ten behoeve van een adequate bescherming van de financiële belangen van de Unie moet het partnerschap inzake metrologie worden opgericht voor een periode die eindigt op 31 december 2031, zodat het zijn verantwoordelijkheden met betrekking tot de uitvoering van subsidies kan uitoefenen totdat de laatste opgestarte indirecte acties zijn voltooid.

(16)

Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 2021/695 bestaat de algemene doelstelling van Horizon Europa in het behalen van wetenschappelijke, technologische, economische en maatschappelijke effecten met de investeringen van de Unie in onderzoek en innovatie, met het oog op het versterken van de wetenschappelijke en technologische basis van de Unie en het vergroten van haar concurrentievermogen in alle lidstaten, onder meer in de industrie van de Unie, het verwezenlijken van de strategische prioriteiten van de Unie, op het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen en het beleid van de Unie, op het aanpakken van wereldwijde uitdagingen, waaronder de SDG’s van de VN aan de hand van de beginselen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, en het versterken van de Europese Onderzoeksruimte.

(17)

De deelnemende staten hebben overeenstemming bereikt over de uitvoeringsstructuur voor de voorgaande initiatieven, namelijk, het Europees programma voor metrologisch onderzoek (“EMRP”) en Empir. In 2007 is EURAMET e.V. (“Euramet”), de Europese regionale metrologische organisatie en een vereniging zonder winstoogmerk naar Duits recht, opgericht om als deze structuur te fungeren. Euramet is tevens belast met taken en verplichtingen met betrekking tot de meer algemene Europese en mondiale harmonisatie van de metrologie. Lidmaatschap van Euramet staat open voor alle Europese NMI's, als leden, en voor Europese SI's, als geassocieerde leden. Het bestaan van nationale programma's voor metrologisch onderzoek is geen voorwaarde voor het lidmaatschap van Euramet. Gelet op het feit dat, volgens het tussentijdse evaluatieverslag van Empir, de bestuursstructuur van Euramet doelmatig en van hoge kwaliteit is gebleken voor de uitvoering van het EMRP en Empir, moet Euramet ook voor de uitvoering van het partnerschap inzake metrologie worden gebruikt. Euramet moet daarom de financiële bijdrage van de Unie beheren.

(18)

De financiële bijdragen aan het partnerschap inzake metrologie moeten centraal door Euramet worden beheerd overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) 2021/695. Dit mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid van de deelnemende staten om in coördinatie met een comité van het partnerschap inzake metrologie rechtstreekse financiële bijdragen te leveren aan aangewezen NMI’s.

(19)

Het partnerschap inzake metrologie moet ernaar streven gelijke kansen voor iedereen doeltreffend te bevorderen en met name, voor zover mogelijk, te zorgen voor genderevenwicht in zijn relevante organen, alsook in evaluatiepanels en in andere relevante adviesorganen.

(20)

Op grond van artikel 49, lid 4, van Verordening (EU) 2021/695 en de toepasselijke voorschriften voor de deskundigengroepen van de Commissie, moet de Commissie de leden van de stuurgroep van het partnerschap inzake metrologie selecteren en daarbij met name rekening houden met de melding van belangenconflicten die van belang kan zijn.

(21)

Om de doelstellingen van het partnerschap inzake metrologie te verwezenlijken, moet Euramet financiële steun bieden, hoofdzakelijk in de vorm van subsidies voor deelnemers aan acties die op het niveau van Euramet worden geselecteerd. Die acties moeten worden geselecteerd op basis van openbare, transparante en vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen onder verantwoordelijkheid van Euramet. Het partnerschap inzake metrologie moet alles in het werk stellen om meer zichtbaarheid te geven aan de oproepen tot het indienen van voorstellen. Hiertoe moet het deze tijdig bekendmaken op het deelnemersportaal van Horizon Europa en zo veel mogelijk ruchtbaarheid aan de oproepen voor het indienen van voorstellen geven, teneinde meer nieuwkomers aan te sporen om deel te nemen. De ranglijst moet bindend zijn ten aanzien van de selectie van voorstellen en de toewijzing van gelden uit de financiële bijdrage van de Unie en de financiële bijdragen van de deelnemende staten voor onderzoeksprojecten en gerelateerde activiteiten. Overeenkomstig artikel 28, lid 3, van Verordening (EU) 2021/695 en het jaarlijks werkprogramma van Horizon Europa, moeten in het werkprogramma voorwaarden kunnen worden gesteld wat betreft de betrokkenheid van kmo’s, gender en geografische spreiding, als onderdeel van de regels voor het behandelen van ex aequo-voorstellen. Wat betreft de activiteiten die worden gefinancierd uit de bijdragen van de deelnemende staten aan Europese metrologienetwerken moeten de gefinancierde acties ook onder de verantwoordelijkheid van Euramet vallen.

(22)

Voor deelname aan door het partnerschap inzake metrologie gefinancierde indirecte acties is Verordening (EU) 2021/695 van toepassing. Gezien de specifieke operationele behoeften van het partnerschap inzake metrologie, met name het opbouwen en beheren van toekomstige Europese metrologienetwerken en het faciliteren van de juiste financiële deelname door de deelnemende staten, moet het indien strikt noodzakelijk echter mogelijk zijn de coördinerende rol bij indirecte acties, vanaf de indiening van het voorstel tot aan het einde van het project, te beperken tot de NMI's en de SI's van de deelnemende staten, daarbij rekening houdend met het eventuele advies van de stuurgroep.

(23)

De bijdragen van de deelnemende staten moeten gewaarborgd zijn door middel van institutionele financiering vanuit hun NMI's en SI's. De grote verscheidenheid aan onderliggende activiteiten moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het partnerschap inzake metrologie, en moet worden vastgelegd in de jaarlijkse werkprogramma's, met vermelding van de operationele kosten en uitgaven. De bijdragen moeten onder meer de kosten dekken van diensten die rechtstreeks kalibraties leveren en van andere diensten die herleidbaar zijn tot het Internationale Stelsel van Eenheden. Een deel van de bijdragen van deelnemende staten moet dienen om de administratieve kosten van het partnerschap inzake metrologie te dekken.

(24)

Ten behoeve van de openbaarheid, transparantie en toegankelijkheid van het partnerschap inzake metrologie moeten oproepen tot het indienen van voorstellen die het partnerschap inzake metrologie uitschrijft ook op een gebruiksvriendelijke manier worden bekendgemaakt op het centraal deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon Europa. Ter wille van de samenwerking met belanghebbenden en de maatschappij, en om nieuwkomers aan te trekken uit de industrie en de onderzoekswereld, waaronder kmo’s, hogeronderwijsinstellingen, onderzoeksorganisaties en maatschappelijke organisaties, moet het partnerschap inzake metrologie allerhande contactactiviteiten organiseren, zoals de verspreiding en exploitatie van resultaten, promotie- en bewustmakingsactiviteiten en het partnerschap inzake metrologie meer bekendheid te geven buiten de Unie.

(25)

De werking van het financieringsmodel met betrekking tot het principe dat de bijdragen uit fondsen van de Unie en die uit andere fondsen met elkaar moeten overeenstemmen, moet ten tijde van de tussentijdse evaluatie van het partnerschap inzake metrologie opnieuw worden beoordeeld om ervoor te zorgen dat dat principe wat betreft de financiële bijdragen van deelnemende staten wordt nageleefd.

(26)

De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en, voor zover van toepassing, met administratieve en financiële sancties.

(27)

Ter bescherming van de financiële belangen van de Unie moet de Commissie het recht hebben om de financiële bijdrage van de Unie te beëindigen, evenredig te verlagen of op te schorten indien het partnerschap inzake metrologie ontoereikend, slechts gedeeltelijk of laattijdig wordt uitgevoerd, dan wel als een deelnemende staat niet, slechts gedeeltelijk of laattijdig bijdraagt aan de financiering van het partnerschap inzake metrologie. In deze rechten moet worden voorzien in de tussen de Unie en Euramet te sluiten bijdrageovereenkomst.

(28)

Ten behoeve van de vereenvoudiging moet de administratieve last voor alle betrokkenen worden verminderd. Dubbele audits en onevenredige hoeveelheden documentatie en verslaglegging moeten worden vermeden. Bij het uitvoeren van audits moet naargelang het geval rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de nationale programma's. Audits bij ontvangers van financiële middelen van de Unie die in het kader van dit besluit worden verstrekt, moeten ervoor zorgen dat de administratieve last wordt verminderd, en dit overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

(29)

Euramet en de deelnemende staten moeten, op verzoek van de Commissie, het Europees Parlement, de Raad of de Rekenkamer alle informatie verstrekken die de Commissie moet opnemen in haar evaluatie van het partnerschap inzake metrologie.

(30)

De Commissie moet uiterlijk in 2025 in een tussentijdse evaluatie met name de kwaliteit en de doelmatigheid van het partnerschap inzake metrologie en de geboekte vooruitgang wat betreft de verwezenlijking van de vastgestelde doelstellingen beoordelen, en uiterlijk in 2030 een eindevaluatie verrichten en de resultaten en de conclusies van die evaluaties openbaar maken en verspreiden. Overeenkomstig artikel 10, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2021/695 moet het partnerschap inzake metrologie een duidelijke levenscyclusbenadering volgen, in de tijd beperkt zijn en de voorwaarden bevatten voor het geleidelijk beëindigen van de financiering uit hoofde van Horizon Europa. Daarom moeten de relevantie en samenhang van een eventuele verlenging via evaluaties worden beoordeeld.

(31)

Het doel van dit besluit is deelname van de Unie aan het partnerschap inzake metrologie ter ondersteuning van de algemene doelstellingen ervan. De vereisten op het gebied van metrologie zijn dermate omvangrijk en complex dat ze investeringen vergen die de kernbegrotingen voor onderzoek van de NMI's en SI's te boven gaan. De topkwaliteit die vereist is voor onderzoek naar en ontwikkeling van geavanceerde metrologische oplossingen, is over de nationale grenzen heen te vinden en kan derhalve niet worden bereikt op nationaal niveau. Daar de doelstelling van dit besluit niet voldoende kan worden verwezenlijkt en eerder beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt door nationale inspanningen te integreren tot een samenhangende Europese benadering, door gecompartimenteerde nationale onderzoeksprogramma's bijeen te brengen, door bij te dragen aan het opzetten van gemeenschappelijke, grensoverschrijdende onderzoeks- en financieringsstrategieën, en door de vereiste kritische massa van actoren en investeringen te verwezenlijken, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dit artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(32)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor de betrokken beleidsgebieden ononderbroken doorloopt, moet dit besluit met spoed in werking treden,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Deelname in het Europees partnerschap inzake metrologie

1.   De Unie neemt deel in het Europees partnerschap inzake metrologie (het “partnerschap inzake metrologie”), een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2021/695, dat gezamenlijk wordt opgezet door België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië en Zweden (de “deelnemende staten”), overeenkomstig de in dit besluit vastgelegde voorwaarden.

2.   Elke andere dan in lid 1 van dit artikel bedoelde lidstaat en elk derde land dat is geassocieerd met Horizon Europa, kan in het partnerschap inzake metrologie deelnemen, mits die lidstaat of dat land voldoet aan de voorwaarde van artikel 4, lid 1, punt c). Die lidstaten of die derde landen worden voor de doeleinden van dit besluit als een deelnemende staten beschouwd.

3.   Derde landen die niet met Horizon Europa geassocieerd zijn, mogen deelnemen in het partnerschap inzake metrologie mits zij:

a)

met de Unie een internationale overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking sluiten waarin de voorwaarden voor hun deelname in het partnerschap inzake metrologie zijn vastgelegd;

b)

de goedkeuring van het in artikel 14, lid 3, punt g), bedoelde comité van het partnerschap inzake metrologie verkrijgen, en

c)

aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, punt c), voldoen.

Indien een derde land aan de in de eerste alinea genoemde voorwaarden voldoet, wordt het voor de doeleinden van dit besluit als een deelnemende staat beschouwd.

Artikel 2

Doelstellingen van het partnerschap inzake metrologie

1.   Het partnerschap inzake metrologie draagt bij aan de uitvoering van Verordening (EU) 2021/695, en met name van artikel 3.

2.   Onverminderd lid 1 heeft het partnerschap inzake metrologie de volgende algemene doelstellingen, die de partners door hun betrokkenheid en inzet moeten verwezenlijken door een jaarlijks werkprogramma als bedoeld in artikel 7 uit te voeren:

a)

een duurzaam en excellent overkoepelend Europees metrologiesysteem ontwikkelen en zo helpen de investeringskloof tussen Europa en haar internationale concurrenten te dichten;

b)

garanderen dat innovatoren de allernieuwste metrologiecapaciteiten op grote schaal doorvoeren in hun ecosysteem en daarbuiten;

c)

de invloed van metrologie op maatschappelijke uitdagingen met betrekking tot de uitvoering van beleid, normen en voorschriften vergroten, onder meer op digitaal, economisch, industrieel en ecologisch gebied, zodat ze geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

3.   Bij de uitvoering van de in lid 2 genoemde algemene doelstellingen streeft het partnerschap inzake metrologie de volgende specifieke doelstellingen na:

a)

uiterlijk in 2030 binnen het kader van de nieuwe Europese metrologienetwerken nieuwe onderzoekscapaciteiten hebben ontwikkeld die zich qua kalibratie- en meetcapaciteiten minstens even goed kunnen meten met toonaangevende metrologische instituten buiten de deelnemende staten;

b)

uiterlijk in 2030 de verkoop van nieuwe innovatieve producten en diensten ondersteunen door het gebruik en de invoering van de nieuwe metrologiecapaciteiten in belangrijke opkomende en sleuteltechnologieën;

c)

in de hele Unie helpen nieuwe, hoogwaardige kennis, competenties en vaardigheden te creëren en te verspreiden, in de context van een leven lang leren en met het oog op maatschappelijke transformatie, onder meer door de innovatiecapaciteit te vergroten;

d)

uiterlijk in 2030 volledig en doeltreffend bijdragen aan het opstellen en uitvoeren van gerichte normen en voorschriften die overheidsbeleid inzake maatschappelijke, economische en ecologische uitdagingen schragen;

e)

het potentieel van metrologie ontsluiten bij de eindgebruikers, waaronder kmo’s en industriële belanghebbenden, als instrument dat bijdraagt tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Unie inzake de digitale en de groene transitie.

Artikel 3

De financiële bijdrage van de Unie aan het partnerschap inzake metrologie

1.   De financiële bijdrage van de Unie, waaronder EER-kredieten, aan het partnerschap inzake metrologie bedraagt maximaal 300 miljoen EUR, om overeen te stemmen met de bijdragen van de deelnemende staten bedoeld in artikel 1, lid 1. Het bedrag van de financiële bijdrage van de Unie kan worden verhoogd door bijdragen van derde landen die zijn geassocieerd met Horizon Europa, overeenkomstig artikel 16, lid 5, van Verordening (EU) 2021/695, mits de bijdragen van de in artikel 1, lid 2, van dit besluit bedoelde deelnemende staten ten minste overeenstemmen met het totale bedrag waarmee de financiële bijdrage van de Unie wordt verhoogd.

2.   Voor de berekening van de financiële bijdrage van de Unie wordt elke bijdrage van de deelnemende staten aan de administratieve kosten die verband houden met de uitvoering van het partnerschap inzake metrologie die meer dan 5 % van de totale gecombineerde bijdragen aan het partnerschap inzake metrologie uitmaakt, niet in aanmerking genomen.

3.   De financiële bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten van de algemene begroting van de Unie die zijn toegewezen aan de relevante delen van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa, vastgesteld bij Besluit (EU) 2021/764 van de Raad (9).

4.   EURAMET e.V. (“Euramet”) gebruikt de financiële bijdrage van de Unie voor de financiering van de in artikel 6, lid 1, punt a), bedoelde activiteiten.

5.   De financiële bijdrage van de Unie wordt niet gebruikt voor de administratieve kosten van het partnerschap inzake metrologie.

6.   Financiële bijdragen in het kader van door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en de herstel- en veerkrachtfaciliteit medegefinancierde programma's kunnen worden aangemerkt als bijdragen van een lidstaat die een deelnemende lidstaat is, mits voldaan wordt aan de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (10), en van de verordeningen met specifieke regels die gelden voor elk van deze fondsen.

Artikel 4

Voorwaarden voor de financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie is afhankelijk van al het volgende:

a)

de deelnemende staten tonen aan dat het partnerschap inzake metrologie overeenkomstig dit besluit tot stand is gekomen;

b)

de deelnemende staten of de door hen aangewezen NMI's wijzen Euramet aan als de structuur die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het partnerschap inzake metrologie en voor het ontvangen, toewijzen en monitoren van de financiële bijdrage van de Unie;

c)

elke deelnemende staat zegt toe om bij te dragen in de financiering van het partnerschap inzake metrologie en om een reservebudget vast te leggen van 50 % van het toegezegde bedrag;

d)

Euramet toont aan dat het in staat is het partnerschap inzake metrologie uit te voeren, met name de financiële bijdrage van de Unie te ontvangen, toe te wijzen en er toezicht op te houden in het kader van indirect beheer van de begroting van de Unie, overeenkomstig de artikelen 62 en 154 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046;

e)

er is een bestuursmodel voor het partnerschap inzake metrologie vastgesteld overeenkomstig de artikelen 13 tot en met 16.

2.   Tijdens de uitvoering van het partnerschap inzake metrologie is de financiële bijdrage van de Unie tevens afhankelijk van al het volgende:

a)

de uitvoering door Euramet van de activiteiten van het partnerschap inzake metrologie als bedoeld in artikel 6, in overeenstemming met de doelstellingen van artikel 2;

b)

de instandhouding van een doelmatig bestuursmodel, overeenkomstig de artikelen 13 tot en met 16;

c)

het voldoen, door Euramet, aan de verslagleggingsvereisten van artikel 155 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046;

d)

de nakoming door de deelnemende staten van de in lid 1, punt c), bedoelde toezeggingen.

Artikel 5

Bijdragen van de deelnemende staten aan het partnerschap inzake metrologie

1.   De in artikel 1, lid 1, bedoelde deelnemende staten leveren gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2031 financiële of niet-financiële bijdragen ter waarde van ten minste 363 miljoen EUR, of zorgen ervoor dat hun nationale financieringsorganen deze bijdragen gedurende die periode leveren.

Een deel van de bijdragen van de deelnemende staten wordt in de vorm van financiële bijdragen verstrekt. De deelnemende staten maken onderling afspraken over hun gezamenlijke bijdragen en over hoe zij deze verstrekken.

2.   De bijdragen van de deelnemende staten bestaan uit het volgende:

a)

financiële of niet-financiële bijdragen aan de uitvoering van de in artikel 6, lid 1, bedoelde activiteiten, en

b)

financiële en niet-financiële bijdragen tot dekking van alle administratieve kosten van Euramet.

3.   De in lid 2, punt a), van dit artikel, bedoelde financiële of niet-financiële bijdragen dekken de kosten die de deelnemende staten maken bij de uitvoering van de in artikel 6, lid 1, punt b), bedoelde activiteiten, na aftrek van de directe of indirecte financiële bijdrage van de Unie aan die kosten.

4.   De in lid 2, punt b), bedoelde financiële of niet-financiële bijdragen dekken de kosten die de deelnemende staten maken in verband met de administratieve kosten van Euramet voor de uitvoering van het partnerschap inzake metrologie. De administratieve kosten bedragen ten hoogste 5 % van de totale begroting van het partnerschap inzake metrologie.

5.   Voor de raming van de in lid 2, punten a) en b), van dit artikel, bedoelde niet-financiële bijdragen, worden de kosten vastgesteld volgens een door het comité van het partnerschap inzake metrologie overeenkomstig artikel 14 vast te stellen geharmoniseerde benadering, met inbegrip van criteria en processen. Voor zover mogelijk worden bij de verslaglegging over de kosten de verslagleggingsprocedures van Verordening (EU) 2021/695 in acht genomen, waarbij rekening wordt gehouden met de gebruikelijke boekhoudkundige methoden van de deelnemende staten of de betrokken nationale financieringsorganen, de toepasselijke boekhoudkundige normen van de deelnemende staat waar de betrokken nationale financieringsorganen zijn gevestigd, en de toepasselijke internationale standaarden voor jaarrekeningen en internationale standaarden voor financiële verslaglegging. De kosten worden gecertificeerd door een onafhankelijke controleur die door de deelnemende staten of door de betrokken nationale financieringsorganen wordt aangewezen.

6.   De bijdragen van de deelnemende staten worden na de goedkeuring van het jaarlijkse werkprogramma geleverd.

Indien het jaarlijkse werkprogramma tijdens het referentiejaar wordt vastgesteld, kunnen de in lid 2, punt b), bedoelde bijdragen die in het jaarlijkse werkprogramma zijn opgenomen, bijdragen omvatten die vanaf 1 januari van dat jaar zijn geleverd.

De in lid 2, punt b), bedoelde bijdragen die na 1 december 2021 zijn verstrekt, kunnen als bijdragen van deelnemende staten worden gerekend, mits zij in het eerste jaarlijkse werkprogramma van het partnerschap inzake metrologie zijn opgenomen.

Artikel 6

Activiteiten van Euramet

1.   Het partnerschap inzake metrologie dient ter ondersteuning van een breed scala aan onderzoeks- en innovatieactiviteiten door middel van:

a)

indirecte acties in de zin van artikel 2, punt 43), van Verordening (EU) 2021/695 die door Euramet worden gefinancierd overeenkomstig artikel 7 van dit besluit, en voornamelijk in de vorm van subsidies na door Euramet uitgeschreven transnationale openbare, transparante en vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen, met inbegrip van:

i)

wetenschappelijke en technische acties ter ondersteuning van fundamentele wetenschappelijke metrologie waarmee de grondslag wordt gelegd voor alle daaropvolgende stappen, waaronder onderzoek naar en ontwikkeling van toegepaste metrologie en aan de metrologie verwante diensten;

ii)

metrologisch onderzoek teneinde oplossingen aan te dragen voor maatschappelijke, economische en ecologische uitdagingen, met name in verband met duurzame technologieën en innovaties in de energie-, digitale en de gezondheidssector, alsook ten aanzien van het milieu en het klimaat, en projecten te ontwikkelen in het kader van specifieke Europese metrologienetwerken om deze uitdagingen aan te pakken;

iii)

onderzoek met het oog op de ontwikkeling van nieuwe meetinstrumenten gericht op een betere industriële en commerciële benutting van nieuwe meettechnologieën in Europa ter bevordering van innovatie in de industrie;

iv)

prenormatief en conormatief metrologisch onderzoek en onderzoek en ontwikkeling ter ondersteuning van beleidsuitvoering, regelgeving en voor het sneller op de markt brengen en in de samenleving toepassen van duurzame innovatieve producten en diensten;

v)

uitwisseling van beste praktijken inzake metrologisch onderzoek op nationaal niveau;

b)

activiteiten die door de deelnemende staten zonder de financiële bijdrage van de Unie worden gefinancierd en die bestaan uit activiteiten voor de opbouw van metrologische capaciteit op verschillende technologische niveaus teneinde in de deelnemende staten een zo uitgebreid mogelijk, evenwichtig en geïntegreerd metrologisch systeem tot stand te brengen dat hen in staat stelt hun wetenschappelijke en technische capaciteiten op het gebied van metrologie te ontwikkelen, met inbegrip van activiteiten die niet zijn geselecteerd uit de in punt a) van dit artikel bedoelde oproepen tot het indienen van voorstellen en die in de jaarlijkse werkprogramma's zijn beschreven, en die bestaan uit het volgende:

i)

activiteiten in het kader van de nationale programma's van de deelnemende staten, zoals transnationale projecten die bijdragen tot de in een Europees metrologienetwerk en technische comités van Euramet vastgestelde prioriteiten;

ii)

acties voor de verspreiding en exploitatie van de resultaten van metrologisch onderzoek in Europa, onder meer in de industrie en door kmo’s, en dit op de grootst mogelijke schaal, teneinde de zichtbaarheid van activiteiten van Euramet bij het publiek op een gebruiksvriendelijke manier te vergroten;

iii)

activiteiten om de bewustwording te vergroten en onderwijs- en verspreidingsactiviteiten en -campagnes te bevorderen, en om passende informatie op de website van Euramet te verstrekken, en de publicatie van relevante documentatie;

iv)

acties die specifiek gericht zijn op metrologische instituten die geen of beperkte wetenschappelijke capaciteiten hebben, door deze te ondersteunen bij de benutting van andere programma's van de Unie, nationale of regionale programma's voor opleiding en mobiliteit, grensoverschrijdende samenwerking of investering in de metrologische infrastructuur;

v)

de organisatie van externe verspreidings- en kennisoverdrachtsactiviteiten om zo veel mogelijk ruchtbaarheid te geven aan het partnerschap inzake metrologie, zowel in de Unie als daarbuiten, teneinde het effect ervan te maximaliseren.

2.   Alvorens de onderwerpen per oproep tot het indienen van voorstellen als bedoeld in lid 1, punt a), vast te stellen, verzoekt Euramet openbaar en op transparante wijze de geïnteresseerde personen of organisaties — waaronder kmo’s — en de algemene metrologische waardeketen, om mogelijke onderzoeksthema's aan te dragen.

Artikel 7

Jaarlijks werkprogramma

1.   Het partnerschap inzake metrologie wordt uitgevoerd op basis van de jaarlijkse werkprogramma's, die activiteiten omvatten die moeten plaatsvinden gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december van een bepaald jaar (het “referentiejaar”).

2.   Het in artikel 14 bedoelde comité van het partnerschap inzake metrologie stelt, na goedkeuring door de Commissie, uiterlijk op 31 maart van het referentiejaar de jaarlijkse werkprogramma's vast. Bij de vaststelling van de jaarlijkse werkprogramma's handelen het comité van het partnerschap inzake metrologie en de Commissie zonder onnodige vertraging. Het comité van het partnerschap inzake metrologie maakt het jaarlijkse werkprogramma openbaar.

3.   De in artikel 6, lid 1, punten a) en b), bedoelde activiteiten worden alleen in het referentiejaar en pas na de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma van dat jaar opgestart.

4.   Activiteiten mogen uitsluitend worden gefinancierd door Euramet indien zij zijn opgenomen in het jaarlijkse werkprogramma. In het jaarlijkse werkprogramma wordt een onderscheid gemaakt tussen de in artikel 6, lid 1, punt a), bedoelde activiteiten, de in artikel 6, lid 1, punt b), bedoelde activiteiten en de administratieve kosten van Euramet. Het jaarlijkse werkprogramma bevat de daarmee verband houdende uitgavenramingen en de begroting die wordt toegewezen aan activiteiten die met de financiële bijdrage van de Unie worden gefinancierd en aan activiteiten die zonder die bijdrage door de deelnemende staten worden gefinancierd. Het jaarlijkse werkprogramma bevat tevens de waardering van de niet-financiële bijdragen van de deelnemende staten als bedoeld in artikel 5, lid 2, punt b).

5.   In alle gewijzigde jaarlijkse werkprogramma's voor een referentiejaar en jaarlijkse werkprogramma's voor daaropvolgende referentiejaren wordt rekening gehouden met de resultaten van eerdere oproepen tot het indienen van voorstellen. Hierbij moet worden getracht correcties aan te brengen indien er onvoldoende wetenschappelijke thema's worden bestreken, met name die welke aanvankelijk aan bod kwamen in activiteiten als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt b), die niet voldoende konden worden gefinancierd.

6.   De oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van de desbetreffende jaarlijkse werkprogramma's worden uiterlijk op 31 december 2027 gedaan. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen zij tot en met 31 december 2028 worden gedaan.

7.   Euramet monitort de uitvoering van alle activiteiten van het jaarlijkse werkprogramma en brengt daarover jaarlijks verslag uit aan de Commissie, zonder dat dit hogere administratieve lasten voor de begunstigden met zich meebrengt. Het jaarlijks verslag wordt tijdig openbaar gemaakt op de website van Euramet.

8.   Elke mededeling of publicatie met betrekking tot de activiteiten van het partnerschap inzake metrologie of die in samenwerking daarmee tot stand komt, ongeacht of deze door Euramet, een deelnemende staat of zijn nationale financieringsorganen, of deelnemers aan een activiteit, wordt geïnitieerd, wordt aangemerkt of mede-aangemerkt als medegefinancierd door het partnerschap inzake metrologie in het kader van Horizon Europa.

Artikel 8

Regels voor deelname en verspreiding

1.   Euramet wordt beschouwd als een financieringsorgaan in de zin van artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) 2021/695 en verleent financiële steun aan acties onder contract als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt a), van dit besluit overeenkomstig artikel 6, lid 2, van die verordening.

2.   Op de in artikel 6, lid 1, punt a), van dit besluit bedoelde acties is Verordening (EU) 2021/695, met name de daarin opgenomen regels voor deelname, open wetenschap en verspreiding van toepassing. Daarnaast kan het jaarlijks werkprogramma, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van die verordening, indien dat strikt noodzakelijk is en na raadpleging van de in artikel 15 bedoelde stuurgroep en indien het comité van het partnerschap inzake metrologie om die raadpleging verzoekt, voorzien in een beperking van de coördinerende rol bij indirecte acties — vanaf de indiening van het voorstel tot aan het einde van het project — tot de NMI's en de SI's van de deelnemende staten, om ervoor te zorgen dat de doelstellingen en het streefcijfer voor bijdragen van de deelnemende staten worden gehaald.

3.   Euramet zorgt voor passende wisselwerking met NMI's en SI's bij de in artikel 6, lid 1, punt a), bedoelde indirecte acties, overeenkomstig de aanwijzing door de bevoegde nationale autoriteit. Euramet stimuleert en ondersteunt ook de deelname van andere entiteiten, waaronder kmo’s, aan alle oproepen tot het indienen van voorstellen.

Artikel 9

Overeenkomsten tussen de Unie en Euramet

Mits een gelijkwaardig niveau van bescherming van de financiële belangen van de Unie wordt gewaarborgd, wordt aan Euramet de besteding van de financiële bijdrage van de Unie toevertrouwd overeenkomstig artikel 62, lid 3, en artikel 154 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

Artikel 10

Beëindiging, vermindering of opschorting van de financiële bijdrage van de Unie

1.   Indien het partnerschap inzake metrologie niet aan de voorwaarden voor de toekenning van de bijdrage van de Unie voldoet, kan de Commissie die bijdrage beëindigen, evenredig verlagen of opschorten.

2.   Indien een deelnemende staat niet bijdraagt aan de financiering van het partnerschap inzake metrologie, slechts gedeeltelijk bijdraagt of de termijnen voor de bijdragen bedoeld in artikel 5 niet in acht neemt, kan de Commissie de financiële bijdrage van de Unie beëindigen, evenredig verlagen of opschorten. Het besluit van de Commissie vormt geen beletsel voor de terugbetaling van reeds door de deelnemende staat gemaakte subsidiabele kosten voordat het besluit om de financiële bijdrage van de Unie te beëindigen, evenredig te verlagen of op te schorten aan het partnerschap inzake metrologie wordt meegedeeld.

Artikel 11

Audits achteraf

1.   Audits achteraf van uitgaven voor indirecte acties als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt a), van dit besluit worden in overeenstemming met artikel 53, lid 3, van Verordening (EU) 2021/695 verricht door Euramet.

2.   De Commissie kan de in lid 1 van dit artikel bedoelde audits zelf uitvoeren. In dergelijke gevallen voert de Commissie de audits uit in overeenstemming met de toepasselijke regels, en met name artikel 53, lid 3, van Verordening (EU) 2021/695 en artikel 127 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

Artikel 12

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden beschermd door de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

2.   Bij de uitvoering van het partnerschap inzake metrologie treffen de deelnemende staten de wettelijke, bestuursrechtelijke en andere maatregelen die nodig zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen, en meer in het bijzonder om in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 volledige terugvordering van alle aan de Unie verschuldigde bedragen mogelijk te maken.

3.   Euramet verleent het personeel van de Commissie en andere door de Commissie gemachtigde personen, alsmede de Rekenkamer, toegang tot zijn terreinen en gebouwen en tot alle voor het verrichten van de audits vereiste informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm.

4.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (12), onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een overeenkomst of besluit of een uit hoofde van dit besluit gefinancierd contract, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

5.   Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (13) onderzoeken verrichten teneinde strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, zoals bepaald in artikel 4 van die verordening, aan het licht te brengen.

6.   Onverminderd de leden 3, 4, en 5 bevatten de overeenkomsten, besluiten en contracten die voortvloeien uit de toepassing van dit besluit, bepalingen die de Commissie, Euramet, de Rekenkamer, EOM en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid geven dergelijke audits, controles ter plaatse en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

Artikel 13

Bestuursorganen van het partnerschap inzake metrologie

1.   De organen die het partnerschap inzake metrologie besturen, omvatten ten minste:

a)

een comité van het partnerschap inzake metrologie;

b)

een stuurgroep;

c)

het secretariaat van Euramet.

2.   De in lid 1 genoemde organen nemen de nodige maatregelen met het oog op een evenwichtige samenstelling in termen van vaardigheden, ervaring, kennis, geografische spreiding en gender.

Artikel 14

Comité van het partnerschap inzake metrologie

1.   Het comité van het partnerschap inzake metrologie beheert het partnerschap inzake metrologie op transparante wijze en zorgt er daarbij voor dat dit partnerschap zijn doelstellingen bereikt.

2.   Het comité van het partnerschap inzake metrologie bestaat uit één vertegenwoordiger en één plaatsvervanger van elke deelnemende staat. Het gewicht der stemmen wordt op basis van de toezeggingen van elke deelnemende staat aan de hand van de vierkantswortel van de toezegging berekend.

3.   Het comité van het partnerschap inzake metrologie heeft met name tot taak:

a)

beslissingen te nemen over de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en deze openbaar te maken;

b)

beslissingen te nemen over de planning van oproepen tot het indienen van voorstellen en over de in artikel 30 van Verordening (EU) 2021/695 vastgelegde procedure voor de toetsing van evaluaties;

c)

het jaarlijkse werkprogramma vast te stellen na goedkeuring door de Commissie en na raadpleging van de in artikel 15 bedoelde stuurgroep, en het openbaar te maken;

d)

beslissingen te nemen over de selectie van de te financieren voorstellen op basis van de ranglijsten die zijn opgesteld na de beoordeling van de voorstellen die zijn voortgevloeid uit de in artikel 6, lid 1, punt a) van dit besluit bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen;

e)

maatregelen te nemen om nieuwkomers aan te trekken;

f)

het verloop te volgen van de in artikel 6 bedoelde activiteiten van Euramet;

g)

zijn goedkeuring te hechten aan de deelname in het partnerschap inzake metrologie van een derde land dat niet met Horizon Europa geassocieerd is, mits dat derde land voldoet aan de in artikel 1, lid 3, punten a) en c), bedoelde voorwaarden;

h)

uiterlijk op 31 december 2021 een geharmoniseerde aanpak vast te stellen, met inbegrip van criteria en procedures, ter waardering van de in artikel 5, lid 2, bedoelde niet-financiële bijdragen.

Met het oog op het nemen van de in punt d) van de eerste alinea van dit lid, bedoelde beslissingen, kunnen regels voor het behandelen van ex aequo-voorstellen worden opgenomen in het jaarlijks werkprogramma overeenkomstig artikel 28, lid 3, van Verordening (EU) 2021/695 en het werkprogramma van Horizon Europa.

4.   De Commissie heeft de status van waarnemer bij de vergaderingen van het comité van het partnerschap inzake metrologie. Voor de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma door het comité van het partnerschap inzake metrologie is echter voorafgaande goedkeuring van de Commissie vereist. Het comité van het partnerschap inzake metrologie nodigt de Commissie uit voor zijn vergaderingen en verstrekt de Commissie alle relevante documenten. De Commissie kan deelnemen aan de besprekingen van het comité van het partnerschap inzake metrologie. De agenda, lijst van deelnemers en beslissingen van de vergaderingen van het comité van het partnerschap inzake metrologie worden tijdig openbaar gemaakt op de website van Euramet.

5.   Het comité van het partnerschap inzake metrologie kiest een voorzitter en een vicevoorzitter volgens het in lid 2 beschreven gewicht der stemmen. De voorzitter van het comité van het partnerschap inzake metrologie vertegenwoordigt Euramet wat betreft zaken die verband houden met het partnerschap inzake metrologie.

Artikel 15

Stuurgroep

1.   De Commissie richt een stuurgroep op. De Commissie streeft naar een evenwichtige vertegenwoordiging onder haar leden in termen van geografische spreiding, gender, vereiste competenties en deskundigheid. De stuurgroep is een adviesorgaan van het partnerschap inzake metrologie en verstrekt dit partnerschap advies over de nieuwe prioriteiten voor metrologisch onderzoek op Europees niveau en over de wijze waarop het partnerschap het effect van zijn onderzoek op de Europese industrie, economie en samenleving kan vergroten. Dit houdt met name in dat zij:

a)

opkomende technologieën, innovaties, markten en industriële toepassingen in kaart brengt waar metrologisch onderzoek en innovatie in de toekomst relevant kunnen worden;

b)

onderzoeksgebieden in kaart brengt die bijdragen tot de goede werking van de interne markt en tot de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, met inbegrip van toepasselijke regelgeving en normen;

c)

het partnerschap inzake metrologie adviseert over prioriteiten voor zijn toekomstige werkprogramma's.

2.   De stuurgroep bestaat uit 15 leden:

a)

vier door Euramet aangewezen vertegenwoordigers van Europese normstellers en regulators;

b)

vier vertegenwoordigers van verschillende Europese partnerschappen die zijn opgezet krachtens Verordening (EU) 2021/695, die door de Commissie worden aangewezen de vertegenwoordigers op een open en transparante wijze, waarbij gezorgd wordt voor verscheidenheid qua deskundigheid en achtergrond;

c)

vier vertegenwoordigers van de Europese wetenschappelijke gemeenschap, die via een openbare en transparante procedure door de Commissie worden aangewezen na een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling. De Commissie streeft daarbij naar een evenwichtige vertegenwoordiging in termen van geografische spreiding en gender, en zorgt ervoor dat de vertegenwoordigers de vereiste competenties en deskundigheid bezitten met betrekking tot de relevante technische domeinen met het oog op onafhankelijke, wetenschappelijk onderbouwde aanbevelingen;

d)

de voorzitter van Euramet;

e)

één door de Commissie aangewezen vertegenwoordiger, en

f)

één vertegenwoordiger van een nationaal ministerie die geen personeelslid is van een nationaal metrologisch instituut dat in Euramet vertegenwoordigd is, en die door het comité van het partnerschap inzake metrologie wordt benoemd.

3.   De stuurgroep verstrekt onafhankelijk advies over de wetenschappelijke prioriteiten en andere relevante kwesties die in het jaarlijks werkprogramma van het partnerschap inzake metrologie aan de orde moeten worden gesteld, evenals over specifieke kwesties die het comité van het partnerschap inzake metrologie naar voren brengt. Ook monitort de stuurgroep wetenschappelijke resultaten in aangrenzende sectoren.

4.   Ten minste 50 % van de in lid 2, punten a) en b), van dit artikel bedoelde leden rouleert uiterlijk na de in artikel 18, lid 1, bedoelde tussentijdse evaluatie.

5.   De stuurgroep wordt gezamenlijk voorgezeten door de in lid 2, punt e), bedoelde vertegenwoordigers.

6.   Alle aanbevelingen van de stuurgroep worden openbaar gemaakt.

Artikel 16

Secretariaat van Euramet

1.   Het secretariaat van Euramet, belast met de algemene administratieve ondersteuning van Euramet, beheert de boekhouding en bankrekeningen van het partnerschap inzake metrologie afzonderlijk.

2.   Binnen het Euramet-secretariaat wordt een afdeling beheerondersteuning opgezet die met de uitvoering en het dagelijks beheer van het partnerschap inzake metrologie wordt belast.

3.   Het secretariaat biedt ondersteuning aan de deelnemende staten wat betreft de toepassing van de criteria en procedures van de geharmoniseerde aanpak bedoeld in artikel 5, lid 5.

Artikel 17

Informatieverstrekking

1.   Op verzoek van de Commissie verstrekt Euramet de Commissie alle informatie die nodig is ter voorbereiding van de in artikel 18 bedoelde evaluaties.

2.   De deelnemende staten verstrekken de Commissie, via Euramet, alle door het Europees Parlement, de Raad of de Rekenkamer verlangde informatie met betrekking tot het financieel beheer van het partnerschap inzake metrologie.

3.   De Commissie neemt de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie op in de in artikel 18 bedoelde evaluaties.

Artikel 18

Evaluaties

1.   De Commissie verricht een tussentijdse en een eindevaluatie van het partnerschap inzake metrologie in het kader van de evaluaties van Horizon Europa, overeenkomstig artikel 52 van Verordening (EU) 2021/695, en wordt daarbij bijgestaan door externe onafhankelijke deskundigen die op basis van een openbare en transparante procedure worden geselecteerd.

2.   In de tussentijdse en eindevaluaties wordt nagegaan hoe het partnerschap inzake metrologie zijn opdracht vervult en doelstellingen verwezenlijkt, worden al zijn activiteiten behandeld en wordt beoordeeld wat zijn Europese meerwaarde, doeltreffendheid, efficiëntie — met inbegrip van zijn openbaarheid en transparantie — de relevantie van de verrichte activiteiten, onder meer in de industrie en door kmo’s, en de samenhang en complementariteit ervan met relevant regionaal, nationaal en Uniebeleid is, met inbegrip van synergieën bij andere onderdelen van Horizon Europa, zoals andere partnerschappen, missies, clusters, thematische of specifieke programma's. De evaluaties houden rekening met de standpunten van de belanghebbenden, zowel op Europees als op nationaal niveau, en omvatten, voor zover dat relevant is, ook een beoordeling van de wetenschappelijke, maatschappelijke, economische, ecologische en technologische langetermijneffecten van de voorgaande initiatieven, alsmede een beoordeling van de deelname van externe partners. Zij omvatten, voor zover dat relevant is, een beoordeling van de meest doeltreffende beleidsinterventiemethode voor toekomstige acties, alsook van de relevantie en samenhang van eventuele hernieuwing van het partnerschap inzake metrologie, gezien de algemene beleidsprioriteiten en het onderzoeks- en innovatielandschap, met inbegrip van de positionering ten opzichte van andere initiatieven die door Horizon Europa worden ondersteund. Bij het uitvoeren van deze evaluaties houdt de Commissie ten volle rekening met de administratieve gevolgen voor het partnerschap inzake metrologie en stelt zij alles in het werk om de administratieve lasten te beperken en ervoor te zorgen dat het evaluatieproces eenvoudig en volledig transparant blijft.

3.   De Commissie maakt de resultaten en conclusies van de evaluaties die uit hoofde van dit artikel zijn uitgevoerd, openbaar en verspreidt deze.

Artikel 19

Toegang tot resultaten en informatie over voorstellen

1.   Euramet verleent de Commissie toegang tot alle informatie met betrekking tot de indirecte acties die zij financiert. Deze informatie omvat de resultaten van de deelname door begunstigden aan indirecte acties van het partnerschap inzake metrologie of alle andere informatie die nodig wordt geacht voor de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en evaluatie van het beleid of de programma's van de Unie. Deze toegangsrechten hebben enkel betrekking op een niet-commercieel en niet-competitief gebruik en voldoen aan de geldende vertrouwelijkheidsregels.

2.   Euramet neemt informatie over gefinancierde voorstellen van het partnerschap inzake metrologie op in de overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EU) 2021/695 opgezette databank.

3.   Met het oog op de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en evaluatie van het beleid of de programma's van de Unie verstrekt Euramet informatie in ingediende voorstellen aan de Commissie.

Artikel 20

Geheimhouding

Onverminderd artikel 17 garandeert Euramet de bescherming van vertrouwelijke informatie die, bij openbaarmaking ervan buiten de instellingen en andere organen of instanties van de Unie, de belangen van de leden van Euramet of van deelnemers aan de activiteiten van het partnerschap inzake metrologie zou kunnen schaden. Dergelijke vertrouwelijke informatie omvat, maar is niet beperkt tot, persoonlijke, commerciële, gevoelige, niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie.

Artikel 21

Belangenconflicten

1.   Euramet, haar organen en personeel, en de organen van het partnerschap inzake metrologie nemen de nodige maatregelen om belangenconflicten te vermijden bij de uitvoering van hun activiteiten, en zorgen ervoor dat personen die met een dergelijk belangenconflict worden geconfronteerd geen beslissingen nemen of advies of bijstand verstrekken met betrekking tot de specifieke aangelegenheid waarop dat belangenconflict betrekking heeft.

2.   Euramet stelt regels vast voor het voorkomen, vermijden en beheersen van belangenconflicten met betrekking tot het personeel van Euramet, de leden en andere personen die zitting hebben in het comité van het partnerschap inzake metrologie of in de andere organen of groepen van Euramet en het partnerschap inzake metrologie, overeenkomstig artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

3.   Euramet stelt een gedragscode op voor de leden van het comité van het partnerschap inzake metrologie, met daarin aandacht voor de openbaarmaking van verklaringen van beroepsactiviteiten, financiële belangen en belangenconflicten, overeenkomstig de regels inzake gegevensbescherming.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 23

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 24 november 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. LOGAR


(1)  PB C 341 van 24.8.2021, blz. 34.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 november 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 18 november 2021.

(3)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(4)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(5)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(6)  Besluit nr. 555/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet Europees programma voor innovatie en onderzoek op het gebied van de metrologie (Empir) (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 27).

(7)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(8)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(9)  Besluit (EU) 2021/764 van de Raad van 10 mei 2021 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU (PB L 167 I van 12.5.2021, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(11)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(12)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(13)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/17


VERORDENING (EU) 2021/2085 VAN DE RAAD

van 19 november 2021

voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 187 en artikel 188, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om een zo groot mogelijk effect van Uniefinanciering te bereiken en zo doeltreffend mogelijk bij te dragen tot de beleidsdoelstellingen van de Unie is bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (3) (de “verordening Horizon Europa”) een beleids- en rechtskader geschapen voor Europese partnerschappen met entiteiten uit de particuliere of de publieke sector. Deze Europese partnerschappen zijn een cruciale component van het beleid van Horizon-Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (“Horizon Europa”). Zij moeten werk maken van de prioriteiten van de Unie die in Horizon Europa zijn vastgelegd en duidelijke baten creëren voor de Unie en voor de burger. Deze doelstellingen kunnen beter in een partnerschap worden bereikt, op basis van een strategische visie die de partners delen en waartoe zij zich verbinden, dan door de Unie alleen.

(2)

Vooral Europese partnerschappen in de pijler “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen” van Horizon Europa zijn belangrijk voor het bereiken van de strategische doelstellingen van de Unie, zoals het spoed zetten achter van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen en het bespoedigen van de overgang naar een groen en een digitaal Europa. Ook moeten deze partnerschappen Europa helpen, de ongekende crisis veroorzaakt door de COVID-19-pandemie te boven te komen. Met Europese partnerschappen worden complexe uitdagingen aangepakt die over de grenzen heen reiken en een geïntegreerde aanpak vergen. Deze partnerschappen kunnen de transformationele, systematische en markttekortkomingen verhelpen die in de effectbeoordelingen bij deze verordening worden beschreven. In een partnerschap wordt een brede reeks van spelers uit waardeketens en ecosystemen samengebracht die zich toeleggen op een gemeenschappelijke visie welke vervolgens wordt omgezet in concrete routekaarten en een gecoördineerde uitvoering van de werkzaamheden. Ook kunnen met Europese partnerschappen krachten en middelen geconcentreerd worden op gemeenschappelijke prioriteiten om zo complexe uitdagingen aan te pakken.

(3)

Om zowel de prioriteiten als het effect van de te verrichten werkzaamheden handen en voeten te geven, moeten er Europese partnerschappen komen waarin belanghebbende partijen van overal in Europa de krachten bundelen: het bedrijfsleven, onderzoeksorganisaties, organen voor openbare dienstverlening op lokaal, regionaal, nationaal of internationaal niveau, en maatschappelijke organisaties zoals stichtingen die onderzoek en innovatie ondersteunen of uitvoeren. Het oprichten van Europese partnerschappen moet voorts een van de maatregelen zijn om de samenwerking tussen partners uit de particuliere of de publieke sector op internationaal niveau kracht bij te zetten. Het bundelen van onderzoeks- en innovatieprogramma’s en van grensoverschrijdende investeringen in onderzoek en innovatie draagt hiertoe bij. De baten hiervan zijn wederzijds en komen zowel burgers als bedrijven ten goede, terwijl de Unie via deze partnerschappen haar belangen op strategische gebieden kan veiligstellen.

(4)

De tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) heeft laten zien dat in de loop van de tijd tal wat partnerschapsinstrumenten en -initiatieven zijn ontstaan, die hun beslag hebben gekregen in zeven verschillende uitvoeringsvormen en in bijna 120 partnerschapsinitiatieven die in het kader van Horizon 2020 zijn gestart. Naast het bezwaar van de complexiteit die gepaard gaat met deze wildgroei van instrumenten en initiatieven, hebben evaluaties aangetoond dat deze initiatieven over het geheel genomen onvoldoende bijdragen tot beleidsvorming in de Unie en in de lidstaten. Dit ondanks het feit dat er een positief effect was van de werkzaamheden die zijn verricht om de doelstellingen van deze instrumenten en initiatieven te bereiken. Voorbeelden zijn het opstellen van lange-termijnagenda’s, het structureren van samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie tussen spelers die elkaar zonder samenwerkingsstructuur niet zouden hebben gevonden, en het aantrekken van extra investeringen. Het is om deze reden dat er in de effectbeoordeling van Horizon Europa op wordt gewezen dat de Uniefinanciering voor onderzoek en innovatie moet worden gestroomlijnd, en vooral de bekostiging van de partnerschappen. Ook moeten de partnerschappen beter worden gericht op effecten en resultaten waar de beleidsprioriteiten van de Unie baat bij hebben.

(5)

Om deze omslag te bereiken en de lat voor Europese investeringen hoger te leggen, moet het Commissiebeleid voor onderzoeks- en innovatiepartnerschappen ingrijpend vereenvoudigd en hervormd worden in Horizon Europa. In Horizon Europa moet het systeemkarakter tot uiting komen van het kaderprogramma, dat gericht is op “transformaties” in de gehele Unie in de richting van de duurzaamheidsdoelstellingen. Horizon Europa mikt op een doelgerichtere inzet van deze partnerschappen met een meer strategische, samenhangende en effectgerichte benadering.

(6)

In Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (5) is het algemene kader vastgelegd om te bepalen of een economische activiteit, gelet op de definitie van duurzame beleggingen, als ecologisch duurzaam kan worden aangemerkt. Dit kader vormt een gemeenschappelijk ijkpunt voor investeerders, banken, de industrie en onderzoekers. Zij kunnen dit ijkpunt gebruiken bij investeringen in projecten en economische activiteiten die een aanzienlijk positief effect hebben op klimaat en milieu en aan geen van beiden afbreuk doet. Verordening (EU) 2020/852 is het referentiepunt voor groene investeringen in de Unie.

(7)

Indien van toepassing, moeten Europese partnerschappen de in artikel 3 bedoelde technische screeningscriteria en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, zoals vastgelegd in artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 beschouwen als een instrument waarmee zij de geschiktheid van hun projecten én de toegang tot groene financiering kunnen verbeteren. Dit is cruciaal voor de marktacceptatie en de brede toepassing van de innovatieve technologieën en oplossingen die uit de werkzaamheden van de partnerschappen zullen voortkomen. Wetenschappelijk bewijs is de basis van de technische screeningscriteria. Het onderzoek en de innovatie die worden nagestreefd door de Europese partnerschappen, moeten een belangrijke rol spelen bij het helpen van economische spelers om de in Verordening (EU) 2020/852 vastgelegde normen en drempels te het bereiken of wellicht zelfs te overschrijden. Ook moeten onderzoek en innovatie de technische screeningscriteria actueel en in overeenstemming houden met de doelstellingen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal”.

(8)

Op basis van de verordening Horizon Europa moeten Europese partnerschappen in drie verschillende vormen kunnen worden opgezet, namelijk “medegefinancierd”, “medegeprogrammeerd” en “geïnstitutionaliseerd”. Het oprichten van geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen die gezamenlijke ondernemingen van particuliere en publieke partners zijn, vergt nieuwe wetgeving van de Unie en de oprichting van speciale uitvoeringslichamen overeenkomstig artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(9)

In de verordening Horizon Europa zijn acht prioritaire gebieden vastgelegd waarvoor geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen, opgericht overeenkomstig artikel 185 of artikel 187 VWEU kunnen worden voorgesteld. Voor deze gebieden worden verschillende initiatieven voor deze in het verdrag bedoelde geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen voorgesteld. Deze betreffen één bepaald gebied of doorsnijden meerdere gebieden. De onderhavige verordening gaat over negen van deze partnerschappen.

(10)

De onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden van Gemeenschappelijke Ondernemingen moeten worden gefinancierd uit Horizon Europa, zoals bepaald in de artikelen 12 en 13 van de verordening Horizon Europa. Ter wille van een maximaal effect moeten Gemeenschappelijke Ondernemingen hechte synergieën ontwikkelen met andere initiatieven van Horizon Europa en andere programma’s en financieringsinstrumenten van de Unie, met name met die welke de toepassing van innovatieve oplossingen, onderwijs en regionale ontwikkeling ondersteunen. Zo kan de economische en sociale cohesie groeien en kunnen onevenwichtigheden verwelken.

(11)

De nieuwe beleidsaanpak voor Europese partnerschappen, en met name geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen, vraagt om een nieuwe manier van vaststelling van het rechtskader waarbinnen zij actief zullen zijn. Hoewel Gemeenschappelijke Ondernemingen uit hoofde van artikel 187 VWEU zeker hun nut hebben bewezen voor de uitvoering van Horizon 2020, moet nu een stap verder worden gegaan. Deze verordening is bedoeld om de samenhang, de efficiëntie, de openheid, de werkzaamheid en de effectgerichte uitvoering van partnerschappen te vergroten door de verordening Horizon Europa én de ervaringen die zijn opgedaan bij de uitvoering van Horizon 2020, op geharmoniseerde wijze in gemeenschappelijke bepalingen te vertalen die voor álle Gemeenschappelijke Ondernemingen van Horizon Europa gelden. Deze nieuwe verordening moet de samenwerking en synergieën tussen Europese partnerschappen vergemakkelijken en daarbij ten volle gebruikmaken van de onderlinge organisatorische banden. Gemeenschappelijke Ondernemingen moeten ten eerste zoeken naar mogelijkheden om vertegenwoordigers van andere Europese partnerschappen te betrekken bij de besprekingen over hun werkprogramma’s, ten tweede moeten zij gebieden verkennen waar uitdagingen bestaan die effectgerichter en doelmatiger kunnen worden aangepakt door complementaire of gezamenlijke werkzaamheden, ten derde moeten overlappingen worden vermeden, ten vierde moeten hun werkzaamheden qua timing op elkaar worden afgestemd, en tot slot moet de toegang tot resultaten worden verzekerd en moeten andere manieren om kennis uit te wisselen worden benut.

(12)

Na de onderlinge synergieën te hebben verkend, moet een Gemeenschappelijke Onderneming bepalen welke delen van de begroting kunnen worden aangewend voor complementaire of gezamenlijke werkzaamheden met andere Gemeenschappelijke Ondernemingen. Daarnaast moet deze verordening de regulatieve efficiëntie en harmonisatie verbeteren door intensievere operationele samenwerking en door het verkennen van de mogelijkheden van schaalvoordelen. Hieronder vallen back-officeregelingen voor horizontale ondersteunende functies ten behoeve van de Gemeenschappelijke Ondernemingen. Met back-officeregelingen kunnen bij gemeenschappelijke aangelegenheden een groter effect en meer harmonisatie worden bereikt. Tegelijkertijd blijft er een zekere mate van flexibiliteit behouden om te voorzien in behoeften die de ene Gemeenschappelijke Onderneming wel heeft en de andere niet. De back-officeregelingen moeten worden opgezet met behulp van overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau die de Gemeenschappelijke Ondernemingen sluiten. De back-officeregelingen moeten coördinatie en administratieve ondersteuning bieden op gebieden waar dit volgens onderzoek efficiënt en kosteneffectief is. Voorts moet er zo veel mogelijk rekening worden gehouden met het feit dat iedere afzonderlijke ordonnateur verantwoordingsplichtig is, alsmede met het feit dat de regels geharmoniseerd zouden moeten worden, ook, de regels inzake intellectuele-eigendomsrechten. De juridische vorm waarvoor wordt gekozen, moet zo veel mogelijk aansluiten bij de gezamenlijke behoeften van de Gemeenschappelijke Ondernemingen. Ook moet de juridische vorm hechte samenwerking en synergieën tussen Europese partnerschappen, alsmede — en bijgevolg — tussen de verschillende onderdelen van het programma Horizon Europa en de andere programma’s die door de Gemeenschappelijke Ondernemingen worden beheerd, zo goed mogelijk faciliteren.

(13)

Uit de effectbeoordelingen voor de Gemeenschappelijke Ondernemingen die horen bij het voorstel voor deze verordening is gebleken dat de oprichting van Europese partnerschappen overeenkomstig de verordening Horizon Europa alleen gerechtvaardigd is indien wordt geconstateerd dat andere onderdelen van Horizon Europa — waaronder andere Europese partnerschapsvormen — de doelstellingen van Horizon Europa niet zouden verwezenlijken of niet de vereiste effecten zouden sorteren die verwacht mogen worden. Ook is uit de effectbeoordelingen gebleken dat de nieuwe partnerschappen gerechtvaardigd zijn in het licht van een lange-termijnperspectief en gelet op de wens tot verregaande integratie.

(14)

Horizon Europa mikt op meer strategische, coherente en effectgerichte Europese partnerschappen. Deze benadering sluit aan bij de lering die is getrokken uit de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020. In aansluiting op deze nieuwe ambitie beoogt deze verordening een doeltreffender gebruik van geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen, vooral doordat deze worden toegespitst op duidelijke doelstellingen, resultaten en effecten die uiterlijk in 2030 kunnen worden bereikt, en door ervoor te zorgen dat de nieuwe Gemeenschappelijke Ondernemingen een duidelijke bijdrage leveren tot de beleidsprioriteiten en -maatregelen van de Unie. Nauwe samenwerking en synergieën met andere initiatieven op het niveau van de Unie, de lidstaten en de regio’s — en met name met andere Europese partnerschappen — zijn onmisbaar om een groter wetenschappelijk, sociaal-economisch en milieueffect te creëren en ervoor te zorgen dat resultaten ook worden benut. Hiertoe kan een Gemeenschappelijke Onderneming bepalingen van de verordening Horizon Europa aanwenden die synergieën mogelijk maken, zoals alternatieve, cumulatieve of gecombineerde financiering en overdracht van middelen. Bij de beoordeling van het algehele effect moeten ook andere investeringen in aanmerking worden genomen die verder gaan dan de bijdragen van partners en die door de Gemeenschappelijke Onderneming in gang worden gezet en bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen. Doel hiervan is het vergemakkelijken van een snellere marktacceptatie van innovatieve oplossingen.

(15)

Ter wille van een coherente aanpak en het in beeld krijgen van de wetenschappelijke, technologische, economische, maatschappelijke en milieueffecten van Europese partnerschappen die de doelstellingen van Horizon Europa en de beleidsprioriteiten van de Unie dienen, moeten in deze verordening gezamenlijke algemene en gemeenschappelijke specifieke doelstellingen worden vastgelegd die door alle Gemeenschappelijke Ondernemingen moeten worden nagestreefd. De Gemeenschappelijke Ondernemingen dragen gezamenlijk bij tot het bereiken van deze doelstellingen doordat ieder van hen de eigen, afzonderlijke doelstellingen verwezenlijkt. Daarnaast worden in de gemeenschappelijk delen van deze verordening gemeenschappelijke operationele doelstellingen vastgelegd die zijn afgeleid van de doelstellingen van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa dat is vastgesteld bij Besluit (EU) 2021/764 van de Raad (6) (het “specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa”). Een Gemeenschappelijke Onderneming moet haar taken zo uitvoeren, dat voldaan wordt aan de beginselen en criteria voor Europese partnerschappen die in de verordening Horizon Europa zijn vastgelegd (artikel 10 en bijlage III), en er sprake is van Europese meerwaarde in vergelijking met traditionele oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van het belangrijkste werkprogramma van Horizon Europa. De doelstellingen en taken van een Gemeenschappelijke Onderneming worden aangevuld met aanvullende doelstellingen en taken die eigen zijn aan iedere afzonderlijke Gemeenschappelijke Onderneming. De afstemming van de gedachte achter het optreden van een Gemeenschappelijke Onderneming op het programma Horizon Europa moet de gecoördineerde beoordeling van de voortgang van de werkzaamheden van Gemeenschappelijke Onderneming in het kader van de monitoring en evaluatie van Horizon Europa ondersteunen. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken en de specifieke beleidscontext van afzonderlijke Gemeenschappelijke Ondernemingen.

(16)

Deze verordening is gebaseerd op de beginselen en criteria van de verordening Horizon Europa: openheid en transparantie, een sterk hefboomeffect, en lange-termijnverbintenissen van alle partijen. Een van de doelstellingen van deze verordening is dat een Gemeenschappelijke Onderneming en haar werkzaamheden openstaan voor een breed scala van entiteiten, waaronder nieuwkomers, op wie toezicht zal worden gehouden in het kader van het strategische coördinatieproces voor Europese partnerschappen als bedoeld in artikel 6, lid 5, van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa. Dergelijke partnerschappen moeten openstaan voor iedere entiteit die bereid en in staat is het gemeenschappelijk doel na te streven en zij dienen de brede en actieve deelname van belanghebbende partijen aan hun werkzaamheden te stimuleren. Ook moeten zij bevorderen dat entiteiten zich als lid aansluiten en dat er goede aansturing is. Tot slot moeten zij ervoor zorgen dat de resultaten ten goede komen aan alle Europese burgers, en wel door in geheel Europa ruime bekendheid te geven aan deze resultaten en aan de werkzaamheden die voorafgaan aan de uitrol. Wat betreft particuliere leden en hun samenstellende of verbonden entiteiten die in derde landen zijn gevestigd, zij opgemerkt dat de belangen van de Unie en van de Gemeenschappelijke Onderneming om redenen van veiligheid of openbare orde moeten worden beschermd. Hiertoe moet de Commissie particuliere leden kunnen verzoeken passende maatregelen te nemen. Deze maatregelen kunnen onder meer bestaan in een passende behandeling van vertrouwelijke informatie of het beperken van de deelname van bepaalde entiteiten aan specifieke operationele werkzaamheden van het particuliere lid.

(17)

Met het oog op een coherente toepassing van artikel 22, lid 5, van de verordening Horizon Europa moet een Gemeenschappelijke Onderneming zorgen voor samenhang met de werkzaamheden die in het kader van het werkprogramma Horizon Europa worden gefinancierd. Ook moet er samenhang zijn met de wetgeving en richtsnoeren van de Unie die relevant zijn voor de toepassing van dat artikel op soortgelijke onderwerpen in het werkprogramma van de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming.

(18)

Indien de Commissie of de lidstaten overeenkomstig artikel 22, lid 5, van de verordening Horizon Europa overwegen, de deelname aan specifieke werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming te beperken, moeten zij in de groep van vertegenwoordigers van de staten per geval een standpunt trachten te bepalen voordat het werkprogramma wordt vastgesteld. Indien een Gemeenschappelijke Onderneming een raad van overheidsinstanties heeft, moet de toepassing van dat artikel als gevolg van een verzoek van de Commissie worden goedgekeurd door deze raad voordat het werkprogramma wordt goedgekeurd. Ook moet de uitvoerend directeur op verzoek van de voorzitter van de raad van bestuur regelmatig de relevante configuratie van het programmacomité van Horizon Europa informeren, en wel in het kader van de verantwoordelijkheid van de Commissie overeenkomstig artikel 14, lid 7, en bijlage III bij het specifieke programma tot uitvoering van de verordening Horizon Europa. Dit dient te gebeuren vóór de goedkeuring van het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming, zulks gelet op de toepassing van artikel 22, lid 5, van de verordening Horizon Europa.

(19)

Bijlage III bij de verordening Horizon Europa bepaalt dat de financiële bijdragen of bijdragen in natura van de andere leden dan de Unie zelf ten minste 50 % en ten hoogste 75 % bedragen van de totale begrotingsvastleggingen van de Gemeenschappelijke Onderneming. Omgekeerd mag de bijdrage van de Unie, met inbegrip van eventuele extra middelen van geassocieerde landen, niet meer bedragen dan 50 % van de totale begrotingsvastleggingen van de Gemeenschappelijke Onderneming. Bijgevolg moet in deze verordening de bijdrage van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie worden vastgelegd op hetzelfde niveau als of op een hoger niveau dan de bijdrage van de Unie zelf. De Unie moet haar bijdrage kunnen verlagen indien de andere leden dan de Unie hun financiële verplichtingen niet nakomen.

(20)

De Gemeenschappelijke Onderneming moet de financiële bijdragen overeenkomstig artikel 10, lid 1, punt c), van de verordening Horizon Europa gecoördineerd en centraal beheren. Om die reden moet iedere deelnemende staat een of meer administratieve overeenkomsten met de Gemeenschappelijke Onderneming sluiten om het coördinatiemechanisme vast te leggen voor de betaling van en de rapportering over bijdragen aan in die deelnemende staat gevestigde aanvragers. Ter wille van de samenhang met hun eigen nationale strategische prioriteiten moeten de deelnemende staten een vetorecht krijgen ten aanzien van het gebruik van hun eigen financiële bijdragen ten gunste van aanvragers die in de betreffende deelnemende staat zijn gevestigd. Om de administratieve lasten voor de begunstigden tot een minimum te beperken, vereenvoudiging te realiseren en een efficiëntere uitvoering te waarborgen, moet een deelnemende staat ernaar streven, het betalingsschema en de rapportage en de controles van de betalingen af te stemmen op die van de Gemeenschappelijke Onderneming, alsmede de eigen regels voor subsidiabiliteit van kosten in overeenstemming te brengen met de verordening Horizon Europa. Begunstigden in deelnemende staten die de betalingen aan de Gemeenschappelijke Onderneming in handen hebben gegeven, moeten één enkele subsidieovereenkomst met de Gemeenschappelijke Onderneming sluiten, zoals wordt bepaald in de verordening Horizon Europa.

(21)

In aansluiting op de ambities van de verordening Horizon Europa is een van de voorwaarden voor het oprichten van geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen de borging, dat de partners hun bijdragen gedurende de gehele looptijd van de Gemeenschappelijke Onderneming blijven betalen. In dit verband moet een aanzienlijk deel van de bijdragen van particuliere partners worden verstrekt als bijdragen in natura aan de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming. Een Gemeenschappelijke Onderneming moet het verstrekken van die bijdragen kunnen vergemakkelijken via haar werkprogramma, en wel door de financieringspercentages te verlagen. Zo'n maatregel moet gebaseerd zijn op de specifieke behoeften van de Gemeenschappelijke Onderneming en haar werkzaamheden. In naar behoren gemotiveerde gevallen moet het mogelijk zijn aanvullende voorwaarden te stellen die de deelname vereisen van een lid van de Gemeenschappelijke Onderneming of van een samenstellende of een verbonden entiteit van dit lid, en wel met het oog op werkzaamheden waarbij de industriële partners van de Gemeenschappelijke Onderneming een sleutelrol kunnen spelen, zoals grootschalige demonstraties en vlaggenschipprojecten die dichter bij de markt staan. Dit lid of de samenstellende of verbonden entiteit van dit lid dient méér bij te dragen via lagere financieringspercentages. De uitvoerend directeur moet toezicht houden op het participatieniveau van de leden en de raad van bestuur daardoor in staat stellen passende maatregelen te nemen ten behoeve van een goed evenwicht tussen enerzijds de verbintenis van partners en anderzijds openheid. In goed gemotiveerde gevallen kunnen investeringsuitgaven voor bijvoorbeeld grootschalige demonstraties of vlaggenschipprojecten als subsidiabele kosten worden aangemerkt, overeenkomstig het toepasselijke rechtskader.

(22)

Het moet mogelijk zijn dat, overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de Verordening Horizon Europa, bijdragen uit programma’s die worden medegefinancierd door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, opgericht bij Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad (7) (EFRO), het Europees Sociaal Fonds Plus, opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad (8) (ESF +), het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, opgericht bij Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad (9) (EFMZVA) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, opgericht bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) (Elfpo), worden aangemerkt als bijdragen van een lidstaat die deelneemt aan een Gemeenschappelijke Onderneming, op voorwaarde dat voldaan wordt aan Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (11) en aan de fondsspecifieke verordeningen. Daarnaast moet het mogelijk zijn dat bijdragen uit de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (12) opgerichte herstel- en veerkrachtfaciliteit (de “faciliteit”) worden beschouwd als bijdragen van de lidstaten die deelnemen aan een Gemeenschappelijke Onderneming, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de bepalingen van de faciliteit en aan de verbintenissen in de nationale herstel- en veerkrachtplannen.

(23)

Volgens het beginsel van een billijke verdeling van de bijdragen tussen de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming moeten de financiële bijdragen aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming gelijkelijk worden verdeeld tussen de Unie en de andere leden. Afwijkingen van dit beginsel mogen alleen in uitzonderlijke en goed gemotiveerde gevallen worden overwogen, bijvoorbeeld indien de omvang of de lidmaatschapsstructuur van een ander lid van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie ertoe zou leiden dat de bijdragen per samenstellende of verbonden entiteit van dit lid — met name indien het middelgrote en kleine ondernemingen (kmo’s, ook wel “het midden- en kleinbedrijf” of “het mkb”) betreft — zo hoog zijn dat de stimulans om een samenstellende of verbonden entiteit van het lid van de Gemeenschappelijke Onderneming te worden of te blijven, in ernstige mate op losse schroeven zou komen te staan. In zulke gevallen moet het minimumpercentage van de jaarlijkse financiële bijdrage aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming dat door de andere leden dan de Unie wordt verstrekt, 20 % van de totale jaarlijkse administratieve kosten bedragen, en moeten de bijdragen van het mkb aanzienlijk lager liggen dan die van grotere samenstellende of verbonden entiteiten van deze leden. Zodra een kritische massa van lidmaatschap is bereikt die een bijdrage van meer dan 20 % van de totale jaarlijkse administratieve kosten mogelijk maakt, moeten de jaarlijkse bijdragen per samenstellende of verbonden entiteit worden gehandhaafd of verhoogd om zo het aandeel van de andere leden dan de Unie in de totale bijdrage aan de jaarlijkse administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming geleidelijk te verhogen. De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie moeten ernaar streven, het aantal samenstellende of verbonden entiteiten te verhogen om de bijdrage te doen toenemen tot maximaal 50 % van de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming gedurende de looptijd ervan.

(24)

Krachtens de verordening Horizon Europa moeten de partners blijk geven van hun betrokkenheid op de lange termijn, onder meer door een minimumaandeel aan publieke of particuliere investeringen te leveren. Bijgevolg moet de Unie bij deze verordening vastleggen, wie in de lidstaten of in landen die met Horizon Europa zijn geassocieerd, de oprichtende leden van een Gemeenschappelijke Onderneming zijn. Dit kunnen ook internationale organisaties zijn. Indien nodig moet het aantal oorspronkelijke leden van een Gemeenschappelijke Onderneming na de oprichting ervan worden uitgebreid met geassocieerde leden, die volgens open en transparante procedures moeten worden geselecteerd. Hierbij moet vooral gekeken worden naar nieuwe technologische ontwikkelingen en naar nieuwe landen die via een associatieovereenkomst bij Horizon Europa worden betrokken.

(25)

Een juridische entiteit die de doelstellingen van een Gemeenschappelijke Onderneming op haar eigen onderzoeksgebied wil steunen zónder lid te worden, moet de mogelijkheid krijgen bijdragend partner van de Gemeenschappelijke Onderneming te worden.

(26)

Conform artikel 16, lid 5, van de verordening Horizon Europa moet bij de toewijzing van de financiële bijdragen van derde landen die met Horizon Europa zijn geassocieerd, de mate van deelname van de juridische entiteiten uit de geassocieerde derde landen in aanmerking worden genomen. De bijdrage van de Unie aan een Gemeenschappelijke Onderneming kan dan ook worden verhoogd met bijdragen van derde landen die zijn geassocieerd met Horizon Europa, rekening houdende met de mate van deelname van zulke juridische entiteiten. Voorwaarde is ook in dit geval dat het totale bedrag waarmee de bijdrage van de Unie wordt verhoogd, ten minste gelijk blijft aan de bijdrage van de andere leden dan de Unie of van hun samenstellende of verbonden entiteiten.

(27)

De oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming mondt uit in een publiek-particulier partnerschap waar alle leden baat bij hebben, onder meer doordat er zekerheid is over begrotingstoewijzingen voor de werkzaamheden gedurende een periode van zeven jaar. Oprichtende en geassocieerde leden, of hun samenstellende of verbonden entiteiten, kunnen invloed verkrijgen — rechtstreeks of via vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven — in de raad van bestuur van een Gemeenschappelijke Onderneming. De raad van bestuur is het besluitvormingsorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming. De raad van bestuur besluit over de strategische koers op de lange termijn en over de jaarlijkse prioriteiten van het partnerschap. De Unie, deelnemende staten (indien van toepassing), en oprichtende en geassocieerde leden moeten kunnen bijdragen aan de agenda en het vastleggen van de prioriteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming doordat zij een stem krijgen bij de goedkeuring en eventuele wijziging van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie. Een andere weg om invloed te verkrijgen, is betrokkenheid bij de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma, met inbegrip van de inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen, het toepasselijke financieringspercentage per onderwerp van de oproep, en de daaraan gerelateerde procedures voor indiening, evaluatie, selectie, gunning en beroep.

(28)

De andere leden van een Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie moeten zich door middel van een verbintenisbrief of, indien van toepassing, een gezamenlijke verbintenisbrief waarin het totale bedrag van hun bijdragen wordt genoemd, kunnen verbinden tot de uitvoering van deze verordening. Aan deze leden mogen geen andere voorwaarden voor hun toetreding worden opgelegd dan de voorwaarden van deze verordening. Deze verbintenisbrieven moeten gedurende de gehele looptijd van een Gemeenschappelijke Onderneming rechtsgeldig zijn. De Gemeenschappelijke Onderneming en de Commissie houden nauwlettend toezicht op de verbintenis. Een Gemeenschappelijke Onderneming moet juridisch en organisatorisch zo worden ingericht, dat de leden aan hun verbintenissen kunnen voldoen, terwijl tegelijkertijd wordt gelet op het waarborgen van de aantrekkelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming voor alle belanghebbenden, op continue openheid van de Gemeenschappelijke Onderneming en op transparantie tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, met name voor het vastleggen van prioriteiten en voor de deelname aan oproepen tot het indienen van voorstellen.

(29)

Verdere vereenvoudiging is een hoeksteen van Horizon Europa. Er moet dan ook een vereenvoudigd rapportagemechanisme komen voor partners, die niet langer hoeven te rapporteren over niet-subsidiabele kosten. Bijdragen in natura aan operationele werkzaamheden mogen uitsluitend op basis van subsidiabele kosten worden geboekt. Rapportage over en controle van bijdragen in natura moeten geschieden volgens de regels van de subsidieovereenkomst. Met boeking op basis van subsidiabele kosten kunnen de bijdragen in natura aan operationele werkzaamheden via de IT-instrumenten van Horizon Europa automatisch worden berekend, worden de administratieve lasten voor de partners teruggedrongen en wordt het rapportagemechanisme voor bijdragen in natura doeltreffender. Bijdragen in natura aan operationele werkzaamheden moeten nauwlettend worden gevolgd door de Gemeenschappelijke Onderneming. De uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming moet hierover regelmatig rapporteren en zijn rapporten moeten openbaar zijn, opdat kan worden nagegaan of de vorderingen bij het bereiken van de streefdoelen inzake bijdragen in natura bevredigend zijn. De raad van bestuur moet zowel de inspanningen als de resultaten beoordelen van de leden die operationele werkzaamheden verrichten. Deze beoordeling strekt zich ook uit tot andere elementen, zoals de mate van deelname van het mkb en de aantrekkelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming voor nieuwkomers. Indien nodig moet de raad van bestuur corrigerende maatregelen treffen, en daarbij open en transparant zijn.

(30)

Een Gemeenschappelijke Onderneming moet andere leden dan de Unie een systematische kans en stimulans bieden om hun onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden te combineren met die van de Gemeenschappelijke Onderneming. Aanvullende werkzaamheden mogen geen financiële steun van de Gemeenschappelijke Onderneming ontvangen. Zij kunnen echter worden geboekt als bijdragen in natura van leden aan aanvullende werkzaamheden indien zij bijdragen aan de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming en rechtstreeks verband houden met haar werkzaamheden, met inbegrip van niet-subsidiabele kosten van werkzaamheden onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming worden gefinancierd, indien daarin is voorzien in het jaarlijkse plan voor aanvullende werkzaamheden. Dit verband kan worden gelegd door bij aanvullende werkzaamheden gebruik te maken van de resultaten van de werkzaamheden onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming of door daaraan voorafgaande initiatieven van de Onderneming zijn gefinancierd, of doordat een aanzienlijke meerwaarde voor de Unie wordt aangetoond bij de aanvullende werkzaamheden. De kosten van aanvullende werkzaamheden moeten worden gecertificeerd door een door de entiteit aangewezen onafhankelijke externe accountant, op voorwaarde dat bij twijfel de waarderingsmethode door de Gemeenschappelijke Onderneming kan worden geverifieerd. In deze verordening moeten voor iedere Gemeenschappelijke Onderneming nadere bepalingen worden vastgelegd voor de reikwijdte van de aanvullende werkzaamheden, voor zover dat nodig is om de gewenste richting en het gewenste effect van de aanvullende werkzaamheden te bereiken. Voorts moet de raad van bestuur van een Gemeenschappelijke Onderneming besluiten of voor de waardering van deze bijdragen eenvoudiger methoden nodig zijn, zoals vaste bedragen of eenheidskosten, om zo te komen tot vereenvoudiging, kosteneffectiviteit en een passend niveau van bescherming van vertrouwelijke commerciële gegevens.

(31)

De bestuursstructuur van een Gemeenschappelijke Onderneming moet van dien aard zijn, dat de besluitvorming gelijke tred kan houden met de snel veranderende sociaal-economische en technologische omgeving en met mondiale uitdagingen. Een Gemeenschappelijke Onderneming moet profiteren van de deskundigheid, het advies en de ondersteuning van alle belanghebbende partijen, om zo haar taken goed te kunnen uitvoeren en synergieën op het niveau van de Unie en van de lidstaten te creëren. Daarom moet een Gemeenschappelijke Onderneming bevoegd zijn, adviesorganen in het leven te roepen die haar deskundig adviseren en alle andere adviestaken uitvoeren die nodig zijn voor het bereiken van haar doelstellingen. Bij de oprichting van adviesorganen moet de Gemeenschappelijke Onderneming toezien op een evenwichtige vertegenwoordiging van deskundigen binnen het activiteitengebied van de Onderneming; ook moet er genderevenwicht zijn. Het advies van deze organen moet zowel wetenschappelijke inbreng produceren als uitdrukking geven aan de standpunten van nationale en regionale overheidsinstanties en andere belanghebbende partijen van de Gemeenschappelijke Onderneming.

(32)

Een Gemeenschappelijke Onderneming moet ervoor zorgen dat de lidstaten voldoende op de hoogte zijn van de werkzaamheden van de Onderneming, dat de lidstaten tijdig informatie kunnen verstrekken over werkzaamheden die op hun grondgebied worden ondernomen, en dat zij de mogelijkheid hebben om hun stem te laten horen bij de voorbereiding van en de besluitvorming over deze werkzaamheden. De dialoog met de lidstaten is vooral van belang voor synergieën en voor de afstemming van inspanningen en werkzaamheden op nationaal, regionaal, uniaal en Europees niveau, die tot een groter effect moeten leiden. Een Gemeenschappelijke Onderneming zonder rechtstreekse of onrechtstreekse betrokkenheid van lidstaten als leden of samenstellende entiteiten moet een groep van vertegenwoordigers van de staten oprichten. Doel is de werkzaamheden van de Onderneming af te stemmen op het beleid en de maatregelen die op nationaal en regionaal niveau worden genomen.

(33)

Een Gemeenschappelijke Onderneming moet een adviesorgaan met een wetenschappelijke adviesfunctie kunnen oprichten. Dit orgaan en de leden ervan moeten onafhankelijk wetenschappelijk advies kunnen verstrekken aan de Gemeenschappelijke Onderneming. Het wetenschappelijk advies moet met name betrekking hebben op jaarlijkse werkprogramma’s, de aanvullende werkzaamheden en, indien van toepassing, op ieder ander aspect van de taken van de Gemeenschappelijke Onderneming.

(34)

De Gemeenschappelijke Onderneming moet op de hoogte zijn van de standpunten van belanghebbende partijen in de gehele waardeketen op de gebieden waarop de Onderneming actief is. Daartoe moet de Onderneming adviesgroepen van belanghebbende partijen kunnen oprichten. Deze moeten worden geraadpleegd over horizontale aangelegenheden of speciale vraagstukken, afhankelijk van waar de Onderneming behoefte aan heeft. De groepen moeten openstaan voor publieke en particuliere belanghebbende partijen: georganiseerde belangengroepen en internationale belangengroepen uit de lidstaten, de geassocieerde landen of eventuele andere landen die actief zijn op het gebied van de Gemeenschappelijke Onderneming.

(35)

De Gemeenschappelijke Onderneming moet open en transparant opereren, regelmatig en tijdig informatie verstrekken aan de organen van de Onderneming waarvoor deze informatie van belang is, en de werkzaamheden van de Onderneming bij het grote publiek onder de aandacht brengen, onder meer via voorlichting en informatieverspreiding. Deze informatie omvat de volgende elementen (onder voorbehoud van de regels inzake vertrouwelijkheid, en uitgesplitst per land): deelname aan en toepassing van werkzaamheden onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming worden gefinancierd; het resultaat van de evaluatie van oproepen tot het indienen van voorstellen en gegevens over de uitvoering van projecten; synergieën met andere programma’s van de Unie en andere Europese partnerschappen; aanvullende werkzaamheden; vastgelegde en daadwerkelijk verstrekte financiële bijdragen en bijdragen in natura; de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming; het verband tussen de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming en bijdragen in natura voor aanvullende werkzaamheden.

(36)

Een Gemeenschappelijke Onderneming moet opereren op basis van een structuur en regels die de efficiëntie maximaliseren en de werking van de Onderneming vereenvoudigen. Daartoe moet de Gemeenschappelijke Onderneming financiële regels vaststellen die zijn toegesneden op haar behoeften (overeenkomstig artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (13)).

(37)

Een Gemeenschappelijke Onderneming moet opereren op basis van de criteria voor geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen die in de verordening Horizon Europa zijn vastgelegd. De Onderneming moet worden ondersteund door de inzet van elektronische middelen die door de Commissie worden beheerd. Informatie over door de Gemeenschappelijke Onderneming gefinancierde werkzaamheden onder contract en de resultaten daarvan is essentieel voor het ontwikkelen, het uitvoeren, het monitoren en het evalueren van beleid of programma’s van de Unie. Daarom is de Gemeenschappelijke Onderneming ervoor verantwoordelijk dat de instellingen, organen en instanties van de Unie toegang hebben tot alle informatie over de werkzaamheden onder contract die door hen gefinancierd worden. Daartoe behoort ook informatie over de bijdragen en de resultaten die zijn bereikt door de begunstigden die deelnemen aan werkzaamheden onder contract. Deze toegangsrechten zijn uitsluitend voor niet-commercieel en niet-competitief gebruik en moeten voldoen aan de geldende regels voor vertrouwelijkheid. Het personeel van de instellingen, organen en instanties van de Unie moet toegang hebben tot deze informatie. Hierbij gelden de normen op het gebied van IT-beveiliging en informatiebeveiliging en de beginselen van the need to know en proportionaliteit.

(38)

Deelnemers aan werkzaamheden onder contract die door een Gemeenschappelijke Onderneming in het kader van Horizon Europa worden gefinancierd, moeten zich houden aan de regels van de verordening Horizon Europa. De Gemeenschappelijke Onderneming moet erop toezien dat deze regels consequent worden toegepast, op basis van de ter zake genomen maatregelen van de Commissie. De Gemeenschappelijke Onderneming moet gebruikmaken van de modelsubsidieovereenkomst voor ondernemingen van de Commissie. Bij het bepalen van de periode om bezwaar te maken tegen de overdracht van de eigendom van resultaten (artikel 40, lid 4, van de verordening Horizon Europa) moet gekeken worden naar de duur van innovatiecycli op de gebieden waarop de Gemeenschappelijke Onderneming actief is.

(39)

Een van de belangrijkste doelstellingen van een Gemeenschappelijke Onderneming is het bevorderen van de economische kracht van de Unie en vooral wetenschappelijk en technologisch leiderschap. Voorts blijkt uit het herstel na COVID-19 dat geïnvesteerd moet worden in sleuteltechnologieën zoals 5G, artificiële intelligentie, de cloud, cyberbeveiliging en groene technologie, en dat die technologieën benut moeten worden in de Unie. Een Gemeenschappelijke Onderneming moet overeenkomstig de artikelen 14 en 39 van de verordening Horizon Europa bijdragen aan open wetenschap. De resultaten die de deelnemers gezamenlijk hebben bereikt, zullen in dit verband een belangrijke rol spelen. Alle deelnemers zullen baat hebben bij bekostiging door de Unie, omdat zij kunnen beschikken over de resultaten van een project. Dit geldt zelfs voor deelnemers die geen geld van de Unie hebben ontvangen. Daarom moeten ter bescherming van de belangen van de Unie deelnemers die geen financiering van de Unie hebben ontvangen, hetzelfde recht hebben dat de Gemeenschappelijke Onderneming heeft, namelijk het recht om bezwaar te maken tegen de overdracht van de eigendom van resultaten of tegen de verlening van een exclusieve licentie voor het gebruik van de resultaten. Bij de uitoefening van dit recht van bezwaar moet de Gemeenschappelijke Onderneming een billijk evenwicht vinden tussen de belangen van de Unie en de bescherming van het grondrecht van deelnemers die niet door de Unie zijn gefinancierd, om toegang te hebben tot de resultaten. Dit evenwicht moet gebaseerd zijn op het evenredigheidsbeginsel, en op de overweging dat deze deelnemers geen financiering van de Unie hebben ontvangen voor de werkzaamheden waaruit de resultaten zijn voortgekomen.

(40)

De financiële bijdrage van de Unie moet worden beheerd volgens het beginsel van goed financieel beheer en de regels voor indirect beheer die zijn vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

(41)

Ten behoeve van vereenvoudiging moeten de administratieve lasten voor alle betrokken partijen omlaag. Dubbele financiële controles en documentatie en rapportage die niet in verhouding staan tot de behoeften in deze, moeten worden voorkomen. Financiële controles bij entiteiten die uit hoofde van deze verordening geld hebben ontvangen van de Unie, moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de verordening Horizon Europa en andere relevante financieringsprogramma’s van de Unie.

(42)

De financiële belangen van de Unie en van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede middelen en, voor zover van toepassing, met administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. Gezien de bijzondere aard van de werkzaamheden van sommige Gemeenschappelijke Ondernemingen, die vergt dat deze werkzaamheden over meerdere jaren moeten worden afgebouwd, moeten meerjarige vastleggingen in de begroting van de Commissie en van de Gemeenschappelijke Onderneming kunnen worden gesplitst in jaarlijkse termijnbedragen. In dit verband kunnen de begrotingsvastleggingen van de Gemeenschappelijke Ondernemingen “Schone Luchtvaart”, “Europese spoorwegen” en “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” in jaarlijkse termijnbedragen worden verdeeld. Tot en met 31 december 2024 mag het cumulatieve bedrag van deze vastleggingen in de begroting niet meer bedragen dan 50 % van de maximale bijdrage van de Unie aan ieder van deze Gemeenschappelijke Ondernemingen. Vanaf 1 januari 2025 moet ten minste 20 % van de totale begroting voor de resterende jaren niet langer worden gedekt door jaarlijkse termijnbedragen.

(43)

Gelet op de bijzondere aard en de huidige status van de Gemeenschappelijke Ondernemingen moet er voor hen een afzonderlijke kwijting blijven bestaan. De Europese Rekenkamer voert de controle uit van de rekeningen en van de wettigheid en de regelmatigheid van de verrichtingen waarop de rekeningen betrekking hebben.

(44)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, punt c), van de verordening Horizon Europa moet een Gemeenschappelijke Onderneming een duidelijke levenscyclusbenadering volgen. Ter wille van de bescherming van de financiële belangen van de Unie moet een Gemeenschappelijk Onderneming worden opgericht voor de duur van een periode die eindigt op 31 december 2031. Zo kan de Gemeenschappelijke Onderneming haar verantwoordelijkheid voor de besteding van subsidies uitoefenen totdat de laatste werkzaamheden onder contract zijn voltooid. Een Gemeenschappelijke Onderneming moet worden gefinancierd uit de programma’s van de Unie die in het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (“MFK 2021-2027”) zijn opgenomen. Een Gemeenschappelijke Onderneming moet in goed gemotiveerde gevallen, die verband houden met de beschikbaarheid van resterende begrotingsmiddelen uit het MFK 2021-2027, tot uiterlijk 31 december 2028 oproepen tot het indienen van voorstellen kunnen doen.

(45)

In het kader van “de Europese Green Deal”, een prioriteit van de Commissie, ondersteund door de mededelingen van de Commissie van 11 oktober 2018 inzake “een duurzame bio-economie voor Europa: versterking van de verbinding tussen economie, samenleving en milieu”, van 28 november 2018 inzake “Een schone planeet voor iedereen: een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie”, van 11 maart 2020 inzake “een nieuw actieplan voor een circulaire economie: Voor een schoner en concurrerender Europa”, van 20 mei 2020 betreffende “de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: De natuur terug in ons leven brengen”, van 20 mei 2020, inzake een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem”, van 17 oktober 2020 inzake “de strategie voor duurzame chemische stoffen — Op weg naar een gifvrij milieu”, moet de Europese biogebaseerde sector — waaronder óók het mkb, regio’s en primaire producenten — zich ontwikkelen in de richting van klimaatneutraliteit en meer circulair en duurzamer worden. Tegelijkertijd moet de sector mondiaal concurrerend blijven. Een sterk, hulpbronnenefficiënt en concurrerend biogebaseerd innovatie-ecosysteem heeft de potentie om de afhankelijkheid van niet-hernieuwbare fossiele grondstoffen en minerale hulpbronnen te verminderen, en kan de vervanging van deze grondstoffen en hulpbronnen bespoedigen. In zo'n ecosysteem, dat aangedreven wordt door duurzaamheid en circulaire innovatie, kunnen hernieuwbare biogebaseerde producten, materialen, processen en nutriënten uit afval en biomassa tot ontwikkeling komen. In dit systeem kan ook waarde worden gecreëerd uit lokale grondstoffen zoals afval, residuen en aftapstromen. Dit kan overal in de Unie de werkgelegenheid, de economische groei en economische ontwikkeling ten goede komen, niet alleen in stedelijke gebieden, maar ook in plattelands- en kustgebieden waar biomassa wordt geproduceerd en die dikwijls perifeer gelegen zijn en daarom zelden profiteren van industriële ontwikkeling.

(46)

De Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën in het Horizon 2020-kaderprogramma was toegespitst op een duurzaam gebruik van hulpbronnen, vooral in sectoren waarin veel hulpbronnen worden gebruikt en die een grote impact hebben op het milieu, zoals de landbouw, de textielproductie en de bouw, en de Gemeenschappelijke Onderneming was vooral gericht op lokale operatoren, producenten en fabrieken. De tussentijdse evaluatie die deze Gemeenschappelijke Onderneming in oktober 2017 publiceerde, omvatte 34 solide aanbevelingen die zijn terug te vinden in het ontwerp van de nieuwe Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”, die bij deze verordening in het leven wordt geroepen. De nieuwe Gemeenschappelijke Onderneming is geen rechtstreekse voortzetting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën, maar is eerder een programma dat voortbouwt op de resultaten van het daaraan voorafgaande initiatief, terwijl de tekortkomingen ervan worden verholpen. Overeenkomstig de eerdergenoemde aanbevelingen moet de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” een ruimere waaier van belanghebbende partijen bij het initiatief betrekken, waaronder de primaire sector (met name landbouw, aquacultuur, visserij en bosbouw), en leveranciers van afval, residuen en aftapstromen, regionale overheidsinstanties en investeerders. Zo moeten markttekortkomingen en niet-duurzame biogebaseerde processen worden voorkomen. Om de doelstellingen te bereiken, mag de nieuwe Gemeenschappelijke Onderneming alleen projecten financieren waarbij de beginselen van circulariteit, duurzaamheid en de grenzen van onze planeet worden geëerbiedigd.

(47)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” moet uitrolgroepen in het leven roepen die als adviesorgaan dienen en die actief moeten deelnemen aan strategische discussies waarin de agenda van het partnerschap wordt bepaald. Deze adviesorganen moeten zeer beslist in de bestuursstructuur van de Gemeenschappelijke Onderneming worden opgenomen om zo een bredere participatie en hogere particuliere investeringen in de circulaire biogebaseerde sector te bewerkstelligen. De uitrolgroepen moeten ondersteuning bieden aan de strategische vergaderingen van de raad van bestuur waar industriële leiders, vertegenwoordigers van belanghebbende partijen en hooggeplaatste vertegenwoordigers van de Commissie samenkomen met de permanente raad van bestuur om de strategische richting van het partnerschap te bespreken en te bepalen.

(48)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” moet in de eerste plaats bijdragen tot een kleinere ecologische voetafdruk van de luchtvaart door het versneld ontwikkelen van klimaatneutrale luchtvaarttechnologieën die dan zo snel mogelijk kunnen worden ingezet. Dit zal een aanzienlijke bijdrage leveren aan de ambitieuze doelstellingen inzake de vermindering van milieueffecten van de Europese Green Deal en Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (14) (“Europese klimaatwet”), namelijk een emissiereductie van 55 % vóór 2030 ten opzichte van het niveau van 1990, en klimaatneutraliteit die conform de Overeenkomst van Parijs, die is vastgesteld uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (15), uiterlijk in 2050 een feit moet zijn. Deze doelstellingen kunnen alleen worden bereikt door vaart te zetten achter onderzoek en innovatie in de luchtvaart en de werkzaamheden op dit gebied te optimaliseren, en door het wereldwijde concurrentievermogen van de luchtvaartindustrie in de Unie te verbeteren. De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” moet voorts bewerkstelligen dat schonere luchtvaart veilig, betrouwbaar en efficiënt blijft voor het vervoer van passagiers en goederen.

(49)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met de Gemeenschappelijke Ondernemingen Clean Sky en Clean Sky 2. Het nieuwe Europese partnerschap moet de lat hoger leggen en zich richten op de ontwikkeling van baanbrekende demonstratiemodellen. In aansluiting op de bevindingen van de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 moet het nieuwe initiatief ervoor zorgen dat ieder demonstratiemodel zich op de kritieke weg in de richting van de ontwikkeling van nieuwe programma’s voor luchtvaartuigen bevindt, zodat de ontwikkelde technologieën daadwerkelijk “zo snel mogelijk kunnen worden toegepast”. Dit staat voorop. De nieuwe Gemeenschappelijke Onderneming moet dan ook gericht zijn op het vergroten van de zichtbaarheid van de afzonderlijke exploitatiedoelstellingen en op het versterken van het toezicht op en het beheer van, alsook de rapportage over de nieuwe Gemeenschappelijke Onderneming. Dit weerspiegelt de complexiteit van de onderzoeks- en innovatie-inspanningen die het nieuwe partnerschap moet verrichten willen de doelstellingen bereikt worden.

(50)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” moet gebaseerd zijn op krachtig leiderschap van de Europese luchtvaartindustrie en een gevarieerd ledenbestand hebben waarin een breed spectrum van belanghebbende partijen en ideeën vanuit geheel Europa bijeen wordt gebracht. Voor het bepalen van wat de meest veelbelovende ideeën zijn en welke entiteiten het best in staat worden geacht deze ideeën in daden om te zetten, heeft de Commissie een oproep gedaan tot het indienen van ideeën en het aanwijzen van potentiële leden. De raad van bestuur moet geassocieerde leden kunnen selecteren op basis van de resultaten van deze oproep en van toekomstige oproepen, zodat het aantal leden snel kan worden uitgebreid.

(51)

Om het effect van de onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden van de twee Gemeenschappelijke Ondernemingen “Schone luchtvaart” en “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” op emissiereducties en op de digitalisering van de luchtvaartindustrie te maximaliseren en te versnellen, moeten de leden van deze Gemeenschappelijke Ondernemingen streven naar hechte samenwerking met het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA); binnen deze samenwerking moet al snel na de start van deze Gemeenschappelijke Ondernemingen kennis over nieuwe technologieën worden uitgewisseld met het EASA. Die samenwerking zal cruciaal zijn voor snelle marktacceptatie, doordat het de certificering van de producten en diensten die de Gemeenschappelijke Ondernemingen zullen opleveren faciliteert, zoals vereist is krachtens Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (16).

(52)

Om synergieën tussen programma’s van de Unie, de lidstaten en de regio’s te optimaliseren, moeten de leden van de groep van vertegenwoordigers van de staten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” de mogelijkheden onderzoeken om op nationaal niveau financiële steun te verlenen aan excellente voorstellen die wegens overinschrijving niet voor financiering door de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” zijn geselecteerd.

(53)

Europa staat voor de uitdaging, een leidende rol te spelen bij het bespoedigen van de milieutransformatie van de volgende generatie luchtvaartuigen en het internaliseren van de maatschappelijke kosten van broeikasgasemissies in het bedrijfsmodel van het luchtvervoer, en tegelijkertijd te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden voor Europese producten op de wereldmarkt. Daarom moet de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” Europese vertegenwoordigers steunen bij werkzaamheden op het gebied van internationale normalisatie en internationale wetgeving.

(54)

De belangstelling voor waterstof is de afgelopen vijf jaar drastisch toegenomen, en alle lidstaten hebben op de 21e Conferentie van de Partijen (COP21) het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (de “Overeenkomst van Parijs”) ondertekend en geratificeerd. De Europese Green Dealmoet de Unie omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar uiterlijk in 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten. De belangrijkste aandachtspunten zijn schone waterstof, brandstofcellen, andere alternatieve brandstoffen en energieopslag. Waterstof speelt een belangrijke rol in de mededelingen van de Commissie van 8 juli 2020 inzake een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa en inzake een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem. Ook is waterstof cruciaal voor de Europese alliantie voor schone waterstof, die alle belanghebbende partijen samenbrengt om de technologische behoeften, de investeringsmogelijkheden en de regulatieve obstakels voor de opbouw van een schoon waterstofecosysteem in de Unie in kaart te brengen, ons minder afhankelijk te maken van fossiele brandstoffen, en broeikasgasemissies terug te dringen in de sectoren waar dit moet gebeuren. De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone Waterstof” kan het gebruik van de resultaten van onderzoek en innovatie mogelijk maken via investeringskaders, zoals de Europese alliantie voor schone waterstof en belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI) op het gebied van waterstof.

(55)

Sinds 2008 worden onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden in verband met waterstoftoepassingen gesteund, voornamelijk via de Gemeenschappelijke Ondernemingen brandstofcellen en waterstof, te weten de Gemeenschappelijke Onderneming FCH en Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, in het kader van het zevende kaderprogramma, vastgesteld bij Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) en van Horizon 2020, alsook via traditionele samenwerkingsprojecten die alle stadia en gebieden van de waardeketen van waterstof bestrijken. De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” moet de wetenschappelijke capaciteit van de Unie versterken en bundelen om zo meer vaart te zetten achter de ontwikkeling en verbetering van geavanceerde toepassingen van schone waterstof die klaar zijn voor de markt op de terreinen energie, vervoer, bouw en industrieel eindgebruik. Dit is alleen mogelijk in combinatie met het versterken van het concurrentievermogen van de Europese waardeketen voor schone waterstof, met name het concurrentievermogen van het mkb.

(56)

Om de wetenschappelijke doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” te bereiken, moeten alle sectoren die betrokken zijn bij de waterstofeconomie, de mogelijkheid krijgen om mee te werken aan de voorbereiding en de uitvoering van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van de Gemeenschappelijke Onderneming. Bij werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” moet ook gekeken worden naar disruptieve technologische trajecten die een alternatief vormen voor mainstreamtechnologieën. Overheden moeten hierbij een rol spelen, met name regionale en nationale overheidsinstanties. Laatstgenoemde zijn immers verantwoordelijk voor klimaatbeleid en klimaatmaatregelen die verband houden met marktmechanismen. Een en ander moet de kloof dichten tussen de ontwikkeling van marktklare technologie en de grootschalige toepassing daarvan.

(57)

Een van de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” is de onderzoeksgroepering Hydrogen Europe Research, en daarmee is de onderzoeksgemeenschap op het terrein van waterstof betrokken bij dit initiatief. Er hoeft dus geen wetenschappelijk adviesorgaan te worden opgericht.

(58)

Waterstof kan worden gebruikt als brandstof of energiedrager en kan worden ingezet voor de opslag van energie. Daarom is het essentieel dat het partnerschap voor schone waterstof gestructureerde samenwerking tot stand brengt met zo veel mogelijk andere Europese partnerschappen, vooral met het oog op het eindgebruik van waterstoftoepassingen. In het bijzonder moet het Europees partnerschap voor schone waterstof samenwerken met Europese partnerschappen voor nulemissievervoer over de weg en over water, voor Europese spoorwegen, voor schone luchtvaart, voor processen voor de planeet en voor schoon staal. Er moet een structuur worden opgezet die rapporteert aan de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming, om zo te komen tot samenwerking en synergieën op het gebied van waterstof tussen deze partnerschappen. Wanneer de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” van start gaat, is dit het enige partnerschap dat gericht is op technologieën voor de productie van waterstof. De samenwerking met partnerschappen in het kader van eindgebruik moet zich toespitsen op het demonstreren van de technologie en het gezamenlijk definiëren van specificaties.

(59)

Spoorwegen dragen bij tot de interne Europese vervoersruimte (Single European Transport Area — SETA) en zijn een fundamenteel element van het beleid van de Unie voor duurzame ontwikkeling op de lange termijn. In termen van economische omvang bedraagt de directe bruto toegevoegde waarde van de Europese spoorwegen 69 miljard EUR en de indirecte waarde 80 miljard EUR. 1,3 miljoen werknemers zijn rechtstreeks werkzaam in de spoorwegsector en meer dan een miljoen werknemers onrechtstreeks.

(60)

In de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020, getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” wordt opgemerkt dat duurzame en slimme mobiliteitssectoren, zoals de spoorwegindustrie, zowel de verantwoordelijkheid als het potentieel hebben om de digitale en de groene transitie te stimuleren, het industriële concurrentievermogen van Europa te ondersteunen en de connectiviteit te verbeteren. Vervoer over de weg, vervoer per spoor, vervoer door de lucht en vervoer over water moeten allemaal bijdragen tot een vermindering van de vervoersemissies met 90 %, die uiterlijk in 2050 een feit moet zijn. In de eerste plaats zou een aanzienlijk deel van de 75 % van het binnenlandse vrachtvervoer dat nu over de weg gaat, via het spoor en over de binnenwateren moeten gaan.

(61)

In 2014 is de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail opgericht om de onderzoeks-, ontwikkelings- en valideringswerkzaamheden van het daaraan voorafgaande Shift2Rail-initiatief te regelen door de publieke en particuliere financiering van de leden te combineren en gebruik te maken van interne en externe technische hulpmiddelen. Dankzij het initiatief zijn er nieuwe vormen van samenwerking gekomen die stroken met de regels voor mededinging en die belanghebbende partijen uit de gehele spoorwegwaardeketen van binnen en buiten de traditionele spoorwegsector samen hebben gebracht. Ook de ervaring en deskundigheid van het Spoorwegbureau van de Europese Unie op het gebied van interoperabiliteit en veiligheid werden ingebracht.

(62)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” moet een geïntegreerd Europees spoorwegnet met hoge capaciteit tot stand brengen door obstakels voor interoperabiliteit op te ruimen en oplossingen te bieden voor de volledige integratie van verkeersbeheer, rollend materieel, infrastructuur en diensten. Een en ander moet leiden tot een snellere acceptatie en inzet van projecten en innovaties. Daartoe moet het enorme potentieel voor digitalisering en automatisering worden benut teneinde de kosten van het spoorvervoer te verlagen, de capaciteit te verhogen en de flexibiliteit en betrouwbaarheid te vergroten. Ook is een solide referentiële functionele systeemarchitectuur vereist die door de gehele sector wordt gedeeld, in coördinatie met het Spoorwegbureau van de Europese Unie.

(63)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” moet in haar masterplan de belangrijkste onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden, de algehele systeemarchitectuur en een geharmoniseerde operationele werkwijze definiëren. Daartoe behoren ook grootschalige demonstraties en de terreinen waarop vlaggenschipprojecten worden uitgevoerd, die beide de inzet van geïntegreerde, interoperabele en gestandaardiseerde technologische innovaties voor de Europese spoorwegruimte moeten versnellen.

(64)

Het spoor is een complex systeem met een zeer nauwe wisselwerking tussen infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen (treinexploitanten) en het materieel van deze partijen: infrastructuur en rollend materieel. Het is onmogelijk innovatie tot stand te brengen zonder gemeenschappelijke specificaties en een gemeenschappelijke strategie voor het gehele spoorwegsysteem. Daarom moet de pijler “Systeem” van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” — waarin de input van belanghebbenden van zowel binnen als buiten de Gemeenschappelijke Onderneming wordt samengebracht — de sector in staat stellen zich te richten op één operationeel concept en één systeemarchitectuur. Beide moeten de definitie van diensten, functionele blokken en interfaces omvatten, die immers de basis vormen voor de werking van het spoorwegsysteem. Dit moet het algehele kader vormen dat ervoor zorgt dat het onderzoek zich toespitst op de behoeften van de klant en op de operationele behoeften die beide gezamenlijk worden overeengekomen. De systeempijler moet de interoperabiliteit van het gehele spoorwegnet ondersteunen, met inbegrip van het kern- en het uitgebreide TEN-T-netwerk, en de hoofdlijnen en regionale lijnen die niet in het TEN-T zijn opgenomen. De leidende rol van de Commissie bij de eenmaking en integratie van de Europese spoorwegen moet tot uiting komen in de bestuursstructuur en de besluitvorming van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”. Dit geldt met name bij de snelle en effectieve uitvoering van het operationele concept en de systeemarchitectuur. Particuliere partners moeten een adviserende rol krijgen en technische ondersteuning bieden.

(65)

Het programmabureau van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” moet deze werkzaamheden uitvoeren, opdat onderzoeksresultaten met een laag niveau van technologische gereedheid (Technology Readiness Level — TRL) op effectieve wijze worden gebruikt op hogere niveaus van technologische gereedheid, met name door de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” zelf.

(66)

Een snelle uitbreiding van het aantal leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” is geboden, en de raad van bestuur moet daartoe, indien nodig, geassocieerde leden kunnen selecteren op basis van de resultaten van een Commissieoproep tot het indienen van blijken van belangstelling.

(67)

In het kader van de prioriteiten van de Commissie voor het bereiken van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, met name duurzame-ontwikkelingsdoelstelling nr. 3, en van de Commissiemededeling van 9 maart 2020“Naar een brede strategie met Afrika”, heeft de Unie zich ertoe verbonden, te streven naar een gezond leven en welzijn voor iedereen, een versterking van het partnerschap tussen Europa en Afrika, en het ondersteunen van de ontwikkeling van onderzoeks- en innovatiecapaciteit in Afrika. De Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” moet het gebrek aan goede diagnostiek, behandelingen, vaccins en andere zogenoemde gezondheidstechnologieën verhelpen en zo infectieziekten zoals hiv, malaria en tuberculose tegengaan, en andere armoedegerelateerde en verwaarloosde infectieziekten in Afrika, met name in Subsaharaans Afrika, bestrijden. De COVID-19-pandemie heeft laten zien dat infectieziekten zich door de toegenomen connectiviteit in de wereld (wereldhandel en het toerisme) snel over de gehele aardbol kunnen verspreiden. Het ontwikkelen van gezondheidstechnologieën is dan ook cruciaal om de verspreiding van infectieziekten in te dammen en deze ziekten te bestrijden wanneer ze zich eenmaal hebben verspreid, om zo de gezondheid van mensen in de landen waar de infectieziekte heerst en in de Unie te beschermen. Om tot mondiaal leiderschap op het gebied van gezondheid te komen dat sterker is dan bij het voorafgaande EDCTP2-initiatief moet het bereik van het partnerschap worden uitgebreid. Zo kan een respons worden ontwikkeld op nieuwe bedreigingen door infectieziekten en de toenemende problemen van antimicrobiële resistentie en comorbiditeit van niet-overdraagbare ziekten.

(68)

Het bestrijden van infectieziekten in Subsaharaans Afrika met moderne technologische instrumenten vergt de betrokkenheid van een groot aantal spelers, alsook lange-termijnverbintenissen. De Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” moet zorgen voor productieve en duurzame netwerken en samenwerking tussen noord en zuid en binnen zuid en zuid door het opbouwen van betrekkingen tussen particuliere en publieke organisaties om zo project- en institutionele samenwerking te versterken. Het programma moet ook bijdragen tot nieuwe samenwerkingsvormen tussen noord en zuid en binnen zuid en zuid waarbinnen meerlandenstudies kunnen worden verricht op meerdere locaties in Subsaharaans Afrika. Daarnaast moet een periodieke internationale conferentie het forum voor Partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (European and Developing Countries Clinical Trials Partnership Forum — EDCTP-forum) een platform bieden voor wetenschappers en netwerken uit Europa, Afrika en elders om bevindingen en ideeën uit te wisselen en samenwerking tot stand te brengen.

(69)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” moet voortbouwen op de ervaringen die zijn opgedaan met de programma’s EDCTP en EDCTP2. De nieuwe Gemeenschappelijke Onderneming moet resultaat boeken door investeringen van de Unie, de lidstaten, geassocieerde landen en Afrikaanse landen in goede banen te leiden, investeringen waarmee resultaten kunnen worden bereikt die de afzonderlijke landen of het kaderprogramma voor onderzoek van de Unie niet alleen voor elkaar zouden krijgen. Het EDCTP-partnerschap, dat de staten vertegenwoordigt welke aan het programma deelnemen, móet met aanvullende werkzaamheden en mág met financiële middelen bijdragen aan het opstellen en aan de uitvoering van het EDCTP3-programma. Het EDCTP-partnerschap moet staan voor zinvolle deelname van de Subsaharaanse landen in en betrokkenheid bij de besluitvorming. Dit is essentieel om de ziektelast in Subsaharaans Afrika terug te dringen. De Gemeenschappelijke Onderneming moet zich ook richten op andere internationale onderzoeksfinanciers, zoals filantropische instellingen, de farmaceutische industrie en andere derde landen, die als bijdragende partners op ad-hocbasis aan de Gemeenschappelijke Onderneming zouden kunnen bijdragen. Om het effect van het programma te vergroten, moet de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” ten vervolge op specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen bovendien in zee kunnen gaan met juridische entiteiten die aan de werkzaamheden onder contract kunnen deelnemen. Het werkprogramma moet de mogelijkheid openlaten dat deze entiteiten niet in aanmerking komen voor financiering door de Gemeenschappelijke Onderneming.

(70)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” omvat lidstaten en geassocieerde landen (leden van het EDCTP-partnerschap). Er hoeft dus geen groep van vertegenwoordigers van de staten te worden opgericht.

(71)

De onderzoekswerkzaamheden die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” worden gefinancierd of anderszins onder het werkprogramma vallen, moeten volledig in overeenstemming zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de aanvullende protocollen, de ethische beginselen van de verklaring van Helsinki over proefnemingen met mensen uit 2008, de normen voor goede klinische praktijken van de Internationale Raad voor de harmonisatie van de technische voorschriften voor de registratie van geneesmiddelen voor menselijk gebruik, de toepasselijke wetgeving van de Unie, en lokale ethische voorschriften van de landen waar het onderzoek zal plaatsvinden. Daarnaast moet de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” verlangen dat de innovaties en interventies die worden ontwikkeld op basis van de resultaten van de door het programma gesteunde werkzaamheden onder contract, betaalbaar en toegankelijk zijn voor kwetsbare bevolkingsgroepen.

(72)

Wil de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” kans van slagen hebben en andere partijen kunnen stimuleren deel te nemen aan het partnerschap, dan moet financiering door de Gemeenschappelijke Onderneming worden beperkt tot juridische entiteiten die gevestigd zijn in de lidstaten, in geassocieerde landen of in de samenstellende landen van het EDCTP, een en ander overeenkomstig de verordening Horizon Europa. Entiteiten die gevestigd zijn in Subsaharaanse landen of in andere derde landen, moeten aan de oproepen tot het indienen van voorstellen kunnen deelnemen. Zij krijgen evenwel geen financiering. Ook moet het mogelijk zijn — mits het werkprogramma dit toelaat — dat entiteiten die gevestigd zijn in landen die geen lid zijn van het EDCTP3-partnerschap, in aanmerking komen voor financiering in geval van een oproep tot het indienen van voorstellen met een heel specifiek onderwerp of in geval van een oproep in verband met een noodsituatie voor de volksgezondheid. De Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” moet de nodige maatregelen treffen, waaronder contractuele maatregelen, om de financiële belangen van de Unie te beschermen. Er moet worden gestreefd naar het sluiten van overeenkomsten op het gebied van wetenschap en technologie met derde landen. Alvorens deze overeenkomsten worden gesloten en ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, moeten er alternatieve maatregelen ter bescherming van de Uniebelangen worden getroffen indien in een derde land gevestigde entiteiten zonder een dergelijke overeenkomst met geld van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” deelnemen aan werkzaamheden onder contract. De financiële coördinator van de werkzaamheden onder contract moet in een lidstaat of in een geassocieerd land zijn gevestigd, en het bedrag van de voorfinanciering en de aansprakelijkheidsbepalingen van de subsidieovereenkomst moeten worden aangepast aan de financiële risico’s.

(73)

In het kader van de prioriteiten van de Commissie genaamd “Een economie die werkt voor de mensen” en “Een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk” moet het Europese bedrijfsleven, met inbegrip van het mkb, groener, meer circulair en digitaler worden en tegelijkertijd wereldwijd kunnen blijven concurreren. De Commissie heeft gewezen op de rol van medische hulpmiddelen en digitale technologieën bij het aanpakken van nieuwe uitdagingen, alsook op het gebruik van e-gezondheidsdiensten ten behoeve van hoogwaardige gezondheidszorg. Ook heeft de Commissie de aandacht gevraagd voor de noodzaak van betaalbare geneesmiddelen die in de behoeften van de Unie voorzien, terwijl er tegelijkertijd steun moet zijn voor een innovatieve en wereldwijd toonaangevende Europese farmaceutische industrie. De nieuwe Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” heeft tot doel bij te dragen tot het versterken van het concurrentievermogen van de Europese gezondheidsindustrie — een hoeksteen van de kenniseconomie van de Unie — tot meer economische activiteit in de ontwikkeling van gezondheidstechnologieën, vooral van geïntegreerde gezondheidsoplossingen. De Gemeenschappelijke Onderneming zal daarmee een instrument zijn om het technologisch leiderschap van Europa kracht bij te zetten en de digitale transformatie van de Europese samenleving aan te jagen. Deze politieke prioriteiten kunnen worden gerealiseerd door het bijeenbrengen van de belangrijkste spelers: de academische wereld, bedrijven (groot en klein) en eindgebruikers van gezondheidsinnovaties, een en ander onder de koepel van een publiek-particulier partnerschap voor onderzoek en innovatie op het gebied van gezondheid. De Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” moet bijdragen tot de doelstellingen van het Europees kankerbestrijdingsplan en van het Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (AMR). De werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” moeten worden afgestemd op de mededelingen van 10 maart 2020 inzake een nieuwe industriestrategie voor Europa, van 10 maart 2020 inzake een de kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa en van 25 november 2020 inzake de farmaceutische strategie voor Europa.

(74)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan door de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 (IMI2) die aan de nieuwe Gemeenschappelijke Onderneming voorafging, waaronder het werk dat is verricht ter bestrijding van de COVID-19-pandemie. In overeenstemming met de aanbevelingen van de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 moet een vervolginitiatief de actieve betrokkenheid van andere industriesectoren bij de farmaceutische industrie mogelijk maken om gebruik te maken van hun deskundigheid bij de ontwikkeling van nieuwe interventies in de gezondheidszorg. Daarom moeten de sectoren biofarmaceutica, biotechnologie en medische technologie bij het nieuwe initiatief betrokken worden, waaronder bedrijven in deze sectoren die actief zijn op digitaal gebied. De Gemeenschappelijke Onderneming moet zich richten op preventie, diagnose, behandeling en ziektebeheer. Aard en omvang van de werkzaamheden moeten worden gedefinieerd aan de hand van de zwaarte van de ziektelast voor patiënten of de samenleving of beiden als gevolg van de ernst van de ziekte of het aantal door de ziekte getroffen personen, alsook aan de hand van de ernst van de economische gevolgen van de ziekte voor patiënten en zorgstelsels. De te bekostigen werkzaamheden moeten inspelen op de volksgezondheidsbehoeften van de Unie, en de ontwikkeling ondersteunen van toekomstige gezondheidsinnovaties die veilig, mensgericht, doeltreffend, kosteneffectief en betaalbaar zijn voor patiënten en zorgstelsels.

(75)

Om nieuwe wetenschappelijke ideeën en succesvol onderzoek en succesvolle innovatie ruim baan te bieden, moeten de belangrijkste spelers in de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” onderzoekers zijn van zowel publieke als particuliere entiteiten. Tegelijkertijd moeten eindgebruikers, bijvoorbeeld burgers van de Unie, zorgpersoneel en zorgverstrekkers input leveren voor de strategische opzet en de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming opdat deze aansluiten bij hun behoeften. Ook regulatieve instanties van de lidstaten en van de Unie, instanties voor de evaluatie van gezondheidstechnologie en betalers van gezondheidszorg moeten in een vroeg stadium input leveren voor de werkzaamheden van het partnerschap. Bij deze input moet wel gewaakt worden voor belangenconflicten, opdat de resultaten van de bekostigde werkzaamheden voldoen aan de eisen en daadwerkelijk gebruikt worden, kortom dat zij de verwachte effecten hebben. Al deze input moet helpen om het onderzoek beter te richten op behoeften waarin nog niet is voorzien.

(76)

De huidige uitdagingen voor en bedreigingen van de volksgezondheid bestaan wereldwijd. Daarom moet de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” openstaan voor academische, industriële en regulatieve spelers van over de hele wereld. Zo kan geprofiteerd worden van een ruimere toegang tot gegevens en deskundigheid, kan gereageerd worden op nieuwe bedreigingen voor de volksgezondheid, en kunnen de nodige maatschappelijke effecten worden bereikt, met name een betere gezondheid voor de burgers van de Unie. De meeste werkzaamheden van het partnerschap moeten worden uitgevoerd in de lidstaten en in de landen die met Horizon Europa zijn geassocieerd.

(77)

De doelstellingen van het partnerschap moeten op preconcurrentieel gebied liggen. Zo kan er een veilige ruimte ontstaan voor goed lopende samenwerking tussen bedrijven die zich toeleggen op gezondheidstechnologieën. Het gros van de door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” gefinancierde projecten moet sectordoorsnijdend zijn. Daarin zal immers haar integrerende karakter tot uiting komen, en dit zal helpen de muren tussen de sectoren van de gezondheidsindustrie te slechten en de samenwerking tussen het bedrijfsleven en de academische wereld te versterken.

(78)

De term “digitale sleuteltechnologieën” duidt op elektronische componenten en systemen die de stut zijn voor alle belangrijke economische sectoren. De Commissie heeft gewezen op de noodzaak om dergelijke technologieën in Europa te beheersen, met name in het kader van de verwezenlijking van Europese beleidsprioriteiten zoals digitaal leiderschap. Omdat deze sector zo belangrijk is en alle belanghebbende partijen in de Unie voor grote uitdagingen op dit terrein staan, moet er haast gemaakt worden met maatregelen die de zwakke schakels in de Europese innovatie- en waardeketens wegnemen. Op het niveau van de Unie moet een mechanisme worden opgezet om steun van de lidstaten, de Unie en de particuliere sector voor onderzoek en innovatie in elektronische componenten te bundelen en beter te focussen.

(79)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” moet zich richten op duidelijk gedefinieerde thema’s, en de onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden die op het gebied van deze thema’s worden verricht, moeten de Europese industrie in staat stellen de meest innovatieve technologieën in elektronische componenten en systemen te ontwerpen, fabriceren en gebruiken. Gestructureerde en gecoördineerde financiële steun van de Unie is geboden om in een uiterst competitieve internationale sector de technologische koppositie van Europese onderzoeksteams en bedrijven te behouden en de kloof te dichten op het gebied van technologieën die cruciaal zijn voor een digitale transformatie van Europa die de kernwaarden van de Unie weerspiegelt, zoals privacy en vertrouwen, en beveiliging en veiligheid. Samenwerking tussen de belanghebbende partijen in het ecosysteem die alle delen van de waardeketens vertegenwoordigen, is cruciaal voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën en de snelle marktacceptatie van innovatie. Ook belangrijk zijn openheid en flexibiliteit, die de basis vormen voor het bij elkaar brengen en laten samenwerken van de belanghebbende partijen — waaronder het mkb — in opkomende of aangrenzende technologiegebieden of in beide.

(80)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” moet de financiële en technische middelen combineren die nodig zijn om greep te krijgen op het snel toenemende tempo van innovatie op dit gebied, belangrijke overloopeffecten voor de samenleving te genereren, en risico’s die nu eenmaal genomen moeten worden, te delen door strategieën en investeringen af te stemmen op een gemeenschappelijk Europees belang. Om deze reden moeten de Unie, de lidstaten en de geassocieerde landen van Horizon Europa vrijwillig kunnen deelnemen in de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”. Dat geldt ook voor verenigingen die hun samenstellende entiteiten vertegenwoordigen: zij kunnen als particuliere leden deelnemen. Deelname van de lidstaten zal voorts coherente afstemming met nationale programma’s en strategieën gemakkelijker maken, waardoor overlappingen tussen en versnippering van de werkzaamheden worden tegengegaan en tegelijkertijd synergieën tussen belanghebbende partijen en werkzaamheden worden gefaciliteerd.

(81)

Bij de toewijzing van bijdragen door de staten aan hun nationale deelnemers aan werkzaamheden onder contract moet de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” er rekening mee houden dat de deelnemende staten gebonden zijn aan strikte nationale begrotingsregels. In dit verband moeten de deelnemende staten vóór de goedkeuring van de jaarlijkse werkprogramma’s indicatieve financiële verbintenissen aangaan en juridisch bindende overeenkomsten sluiten met de Gemeenschappelijke Onderneming. Hierbij moeten de deelnemende staten zich ertoe verbinden hun bijdrage aan de werkzaamheden onder contract gedurende de gehele looptijd van de Gemeenschappelijke Onderneming te betalen. Deze overeenkomsten moeten worden gesloten in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure en de programmering van de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming. De raad van bestuur moet bij het goedkeuren van het jaarlijkse werkprogramma terdege rekening houden met deze indicatieve verbintenissen. De raad van overheidsinstanties moet voorstellen selecteren. Pas nadat de financiële bijdragen op deze wijze geregeld zijn, mag de ordonnateur overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming budgettaire en juridische verbintenissen voor de werkzaamheden onder contract aangaan.

(82)

Als voortzetting van de in de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel vastgestelde praktijk is een afwijking van artikel 34 van de verordening Horizon Europa noodzakelijk om verschillende financieringspercentages mogelijk te maken, afhankelijk van het soort deelnemer — te denken valt met name aan het mkb en juridische entiteiten zonder winstoogmerk — en het soort werkzaamheid. Deze gedifferentieerde financieringspercentages moeten op alle begunstigden uit alle deelnemende staten worden toegepast. Dit moet een evenwichtige deelname van belanghebbende partijen aan activiteiten die worden gefinancierd door de Gemeenschappelijk Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” en een grotere mate van betrokkenheid van het mkb bewerkstelligen, zoals een van de aanbevelingen van de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel luidt.

(83)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” omvat lidstaten en geassocieerde landen, die alle zitting hebben in de raad van overheidsinstanties. Daarom hoeft er geen groep van vertegenwoordigers van de staten te worden opgericht.

(84)

Het bij Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad (18) vastgestelde kader voor het gemeenschappelijke Europees luchtruim van de Unie heeft tot doel het Europese systeem voor luchtverkeersbeheer (air traffic management — ATM) op een andere leest te schoeien door middel van institutioneel, operationeel, technologisch en regulatief optreden. Doel is het verbeteren van de prestaties van het ATM op het gebied van capaciteit, veiligheid, efficiëntie en milieueffecten.

(85)

Het bij Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad (19) vastgestelde gemeenschappelijke onderzoeks- en ontwikkelingsproject voor het luchtverkeersbeheer van het Europees luchtruim (Single European Sky ATM Research and Development project — het Sesar-project) moet het luchtverkeersbeheer moderniseren en de technologische en operationele innovatiewerkzaamheden ter ondersteuning van een eengemaakt luchtruim bundelen. Het is de bedoeling uiterlijk in 2035 technologische oplossingen aan te dragen voor een goed presterend luchtverkeersbeheer, zodat het luchtverkeer geen last heeft van overbelasting en het luchtvervoer veiliger en milieu- en klimaatvriendelijker wordt dan nu, overeenkomstig de Europese Green Deal en de Europese klimaatwet. Het Sesar-project omvat drie vormen van samenhangende, continue en evoluerende samenwerking voor het definiëren, ontwikkelen en ontplooien van innovatieve technologische systemen en operationele procedures die het digitale Europese luchtruim schragen en die beschreven worden in het Europees ATM-masterplan als bedoeld in Besluit 2009/320/EG van de Raad (20).

(86)

Het Europees ATM-masterplan is het planningsinstrument voor de modernisering van het luchtverkeersbeheer in geheel Europa: onderzoek en innovatie op dit gebied worden gekoppeld aan uitrolscenario’s om zo de prestatiedoelen van het gemeenschappelijk Europees luchtruim te bereiken.

(87)

De Gemeenschappelijke Onderneming Sesar werd opgericht met als doel de definitie- en ontwikkelingsfasen van het Sesar-project te beheren door publieke en particuliere middelen van de leden te bundelen en gebruik te maken van interne en externe technische hulp, alsook het Europees ATM-masterplan uit te voeren en zo nodig aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen. Er kwam een nieuwe, doelgerichte vorm van samenwerking tot stand tussen belanghebbende partijen in een sector waar vooruitgang alleen mogelijk is indien álle belanghebbenden gelijktijdig nieuwe oplossingen in de praktijk brengen. Gezien het succes van de Sesar-merknaam moet de nieuwe Gemeenschappelijke Onderneming Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim deze merknaam behouden.

(88)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” moet voortbouwen op de ervaringen van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar en de coördinerende rol voortzetten die Sesar in het ATM-onderzoek in de Unie had. De belangrijkste doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” zijn het versterken en verder bundelen van de onderzoeks- en innovatiecapaciteiten in Europa, het helpen versnellen van de digitalisering van de sector, en deze veerkrachtiger te maken zodat de sector zich gemakkelijker kan aanpassen aan turbulenties in het luchtverkeer. De Gemeenschappelijke Onderneming moet door middel van innovatie het concurrerend vermogen van bemande en onbemande luchtvervoersdiensten en ATM-diensten versterken en zo tot steun dienen van economisch herstel en economische groei. De Gemeenschappelijke Onderneming moet de marktacceptatie van innovatieve oplossingen ontwikkelen en versnellen en zo het gemeenschappelijk Europees luchtruim laten uitgroeien tot het meest efficiënte en milieuvriendelijke luchtruim ter wereld.

(89)

De nieuwe Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” moet technische input kunnen ontwikkelen en valideren en de Commissie bijstaan bij regelgeving voor het luchtverkeersbeheer. Daartoe behoren het opstellen van technische documentatie voor de gemeenschappelijke projecten in het kader van een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, het uitvoeren van technische studies en het ondersteunen van normalisatie. De Onderneming is voorts belast met de zorg voor het Europees ATM-masterplan dat is goedgekeurd bij Besluit 2009/320/EG, met inbegrip van toezicht op, rapportage over en aanpassing van het ATM-masterplan aan nieuwe ontwikkelingen. Het percentage stemmen waarover de Commissie beschikt, moet gelijk zijn aan het percentage van de begroting dat de Unie voor haar rekening neemt, en ten minste 25 %. Zo kan de Commissie vanuit beleidsoogpunt in sterke mate de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming sturen, en wel via de versterkte toezichtsmechanismen die voor Gemeenschappelijke Ondernemingen in het leven zijn geroepen.

(90)

Deelname (op verschillende manieren) aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” moet openstaan voor zo veel mogelijk verschillende belanghebbende partijen uit alle lidstaten en uit de met Horizon Europa geassocieerde landen, waaronder het Europees mkb. Er moet in de Gemeenschappelijke Onderneming een evenwicht zijn tussen fabrikanten van apparatuur voor bemande en onbemande luchtvaart, luchtruimgebruikers, verstrekkers van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavens, militaire organen, en beroepsorganisaties. De Gemeenschappelijke Onderneming moet ook kansen bieden aan het mkb, de academische wereld en onderzoeksorganisaties. De Commissie heeft een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling voor potentiële leden uitgeschreven om een beeld te krijgen van de meest veelbelovende benaderingen en entiteiten voor de Gemeenschappelijke Onderneming. De raad van bestuur moet geassocieerde leden kunnen selecteren op basis van de resultaten van deze oproep, zodat het aantal leden snel kan worden uitgebreid.

(91)

Vluchtrouteheffingen worden volledig gedragen door de gebruikers van het luchtruim, die daarmee indirect bijdragen tot het onderzoek en de ontwikkeling welke worden bekostigd door de belangrijkste belanghebbende partijen bij luchtverkeersbeheer, zoals verstrekkers van luchtvaartnavigatiediensten en bedrijven die de vliegtuigen bouwen en uitrusten waar eindgebruikers uiteindelijk gebruik van maken. Luchtruimgebruikers moeten daarom passend vertegenwoordigd zijn in de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”.

(92)

Om ervoor te zorgen dat de resultaten van verkennend ATM-onderzoek (met een laag niveau van technologische gereedheid — TRL) ook daadwerkelijk worden benut op hogere niveaus van technologische gereedheid, moet het programmabureau van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” de werkzaamheden met een verkennend karakter beheren.

(93)

Eurocontrol beschikt over een goede infrastructuur en over de nodige ondersteunende diensten voor administratie, IT, communicatie en logistiek. De Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” moet hiervan gebruikmaken. Er is in dit verband bij deze Gemeenschappelijke Onderneming slechts weinig ruimte voor synergieën door het bundelen van de administratie van deze Onderneming met die van andere Gemeenschappelijke Ondernemingen in een gemeenschappelijke backoffice-regeling. Daarom moet de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” afzien van de bij deze verordening opgerichte gemeenschappelijke backoffice-regelingen.

(94)

De 6G Smart Networks and Services Industry Association (6G-IA) is opgericht om, voortbouwend op de vereniging die hieraan voorafging, een brede basis van belanghebbende partijen te creëren die tezamen de doelstellingen van het partnerschap voor slimme netwerken en diensten kunnen verwezenlijken. De nieuwe branchevereniging zal in de eerste jaren van haar bestaan naar verwachting slechts een beperkt aantal samenstellende of verbonden entiteiten hebben. Zij heeft echter tot doel nieuwe leden aan te trekken uit de achterban van partijen die actief zijn in de waardeketen van slimme netwerken en diensten. Gezien haar omvang, die dus naar verwachting bescheiden zal blijven, en de impact op de samenstellende entiteiten uit het mkb die deel uitmaken van de vereniging, is het niet haalbaar dat de vereniging 50 % van de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” voor haar rekening neemt (gedurende de gehele looptijd van de Onderneming), zeker niet in de eerste jaren na de oprichting. Bovendien heeft de economische crisis die Europa in het kielzog van de COVID-19-pandemie heeft getroffen, het Europese bedrijfsleven in moeilijkheden gebracht, ook op het gebied van informatie- en communicatietechnologie. In dit verband moet erop worden toegezien dat de particuliere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming hun verbintenissen kunnen nakomen, terwijl tegelijkertijd de voorwaarden voor lidmaatschap aantrekkelijk moeten blijven voor nieuwe partners die zich bij de vereniging willen aansluiten. Het minimumpercentage van de jaarlijkse financiële bijdrage van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie aan de administratieve kosten moet daarom 20 % van de totale jaarlijkse administratieve kosten bedragen. Het moet mogelijk zijn dat kleine en middelgrote ondernemingen die als samenstellende entiteiten deelnemen, minder bijdragen dan grote ondernemingen. De andere leden dan de Unie zelf moeten ernaar streven het aantal samenstellende of verbonden entiteiten te verhogen om hun eigen bijdrage te verhogen tot 50 % van de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming gedurende de looptijd ervan.

(95)

Europa moet kritieke digitale infrastructuren ontwikkelen op basis van 5G-netwerken, en de technologische capaciteiten opbouwen die nodig zijn om uiterlijk in 2030 over te kunnen stappen op 6G. Dit past in de prioriteiten van de Commissie voor 2019-2024: zie de initiatieven “Een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk” en “Een economie die werkt voor de mensen”, alsook de beleidsdoelstellingen van de Commissiemededeling “De digitale toekomst van Europa vormgeven”. In dit verband heeft de Commissie gewezen op het strategische belang van een Europees partnerschap voor slimme netwerken en diensten dat veilige, op connectiviteit gebaseerde diensten kan leveren aan consumenten en bedrijven. Deze prioriteiten kunnen worden gerealiseerd door de belangrijkste spelers — het bedrijfsleven, de academische wereld en de overheid — bij elkaar te brengen in een Europees partnerschap dat voortbouwt op de resultaten van het initiatief voor een publiek-privaat partnerschap voor de 5G-infrastructuur dat hieraan voorafging, dat met succes 5G-technologie en -normen heeft ontwikkeld.

(96)

De Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” wordt opgericht voor beleidsaangelegenheden op het gebied van digitale infrastructuur, voor ondersteuning van de uitrol van 5G-infrastructuur binnen het bereik van het digitale programma Connecting Europe Facility 2 (CEF2 Digital) ingesteld bij Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad (21), en om het bereik van onderzoek en innovatie voor 6G-netwerken uit te breiden. De Gemeenschappelijke Onderneming moet met nauwe betrokkenheid van de lidstaten in sterkere mate dan nu voorzien in de beleids- en maatschappelijke behoeften van de Unie op het terrein van energie-efficiëntie van netwerken, cyberbeveiliging, technologisch leiderschap, privacy en ethiek. Ook zal met dit initiatief het bereik van onderzoek en innovatie worden uitgebreid van netwerken naar cloudgebaseerde diensten en naar componenten en apparatuur die diensten tot stand brengen voor burgers en een breed scala aan economische sectoren, zoals de gezondheidszorg, vervoer, productie en de media.

(97)

De doelstellingen van overheidsbeleid met betrekking tot slimme netwerken en diensten kunnen niet uitsluitend door de industrie en de Commissie worden bereikt. Een allesomvattende en gecoördineerde benadering van deze doelstellingen vergt strategische betrokkenheid van de lidstaten als onderdeel van de bestuursstructuur. De raad van bestuur moet daarom in de mate van het mogelijke de adviezen van de groep van vertegenwoordigers van de staten ter harte nemen, vooral wat betreft strategische richtsnoeren voor werkprogramma’s en financieringsbesluiten.

(98)

Geavanceerde 5G-infrastructuren zullen de basis vormen voor de ontwikkeling van ecosystemen voor de digitale en de groene transitie en daarna voor het vermogen van Europa om over te stappen op 6G-technologie. De programma’s CEF2 Digital en Digitaal Europa (DEP), vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (22), alsook InvestEU, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (23) bieden kansen voor de ontwikkeling van digitale ecosystemen die op 5G en vervolgens op 6G zullen zijn gebaseerd. Gelet op het feit dat er bij dit soort uitrolprojecten tal van publieke en particuliere belanghebbende partijen uit allerlei sectoren betrokken zijn, is coördinatie bij het opstellen van de strategische agenda en bij de bijdrage tot programmering onmisbaar bij dit initiatief. Cruciaal is ook, de belanghebbende partijen te informeren over de programmering en hen hierbij te betrekken. Als strategische basis voor deze taken moet de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” de ontwikkeling coördineren van strategische implementatieagenda’s voor de terreinen waarop de uitrol zal plaatsvinden, zoals 5G-systemen langs wegen en spoorwegen. Deze agenda’s moeten onder meer ondersteuning bieden voor stappenplannen voor de uitrol, de belangrijkste opties voor samenwerkingsmodellen en andere strategische aangelegenheden.

(99)

In artikel 20, lid 3, van de verordening Horizon Europa is bepaald dat de Commissie of het financieringsorgaan waar passend een beveiligingscontrole moet uitvoeren bij voorstellen die aanleiding geven tot beveiligingskwesties.

(100)

Volgens de conclusies van de Raad van 3 december 2019 en de aanbeveling van de Commissie van 26 maart 2019 inzake cyberbeveiliging van 5G-netwerken, die onder meer ziet op gecoördineerde actie op Unieniveau, zou de samenwerkingsgroep van de lidstaten voor netwerk- en informatiebeveiliging uiterlijk in januari 2020 overeenstemming moeten bereiken over een Uniebreed instrumentarium van risicobeperkende maatregelen met betrekking tot cyberbeveiliging van 5G-netwerken (“de EU-toolbox”). Deze EU-toolbox zou een reeks strategische en technische maatregelen en ondersteunende werkzaamheden moeten omvatten om de belangrijkste cyberbeveiligingsrisico’s van 5G-netwerken te beperken; deze maatregelen en werkzaamheden worden in het gecoördineerde risicobeoordelingsverslag van de Unie genoemd. Ook zou de EU-toolbox richtsnoeren moeten bieden voor de selectie van maatregelen die met voorrang zouden moeten worden getroffen in risicobeperkingsplannen op nationaal en uniaal niveau. In de mededeling van de Commissie van 29 januari 2020 over de uitvoering van de EU-toolbox worden alle maatregelen en richtsnoeren van de toolbox onderschreven. Ook wordt gewezen op de noodzaak van beperkingen, en zo nodig uitsluitingen, ten aanzien van leveranciers die op basis van de in de gecoördineerde Unie-risicobeoordeling gespecificeerde factoren worden geacht een hoog risico te vormen. Tot besluit zouden er maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de Unie afhankelijk wordt van die leveranciers. Ook wordt in de Commissiemededeling een reeks specifieke werkzaamheden voor de Commissie voorgesteld waarbij volledig gebruik wordt gemaakt van bestaande beveiligingsvoorwaarden en deze verder worden geïmplementeerd. Deze werkzaamheden moeten ervoor zorgen dat deelname aan financieringsprogramma’s van de Unie op de betrokken technologiegebieden alleen mogelijk is indien aan bepaalde beveiligingseisen is voldaan. Daarom moeten bij de uitvoering van deze verordening adequate bepalingen met beveiligingsmaatregelen worden ingevoerd. Dit moet gebeuren via maatregelen die worden bekostigd door de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” en, op basis van de aanbevelingen van de Onderneming, door andere financieringsorganen die andere programma’s van de Unie op het gebied van slimme netwerken en diensten uitvoeren.

(101)

De Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon 2020 werden opgericht voor een periode die loopt tot en met 31 december 2024. Zij moeten de onderzoeksprogramma’s waarvoor zij verantwoordelijk zijn, blijven ondersteunen door de resterende werkzaamheden die zijn geïnitieerd of die worden gecontinueerd, overeenkomstig de hieronder genoemde verordeningen uit te voeren, en wel tot aan het moment van ontbinding van de Ondernemingen. Het betreft de Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014 (24), (EU) nr. 558/2014 (25), (EU) nr. 559/2014 (26), (EU) nr. 560/2014 (27), (EU) nr. 561/2014 (28), en (EU) nr. 642/2014 (29) van de Raad. Ter wille van de rechtszekerheid en de duidelijkheid moeten deze verordeningen worden ingetrokken.

(102)

De Unie mag alleen optreden indien optreden op het niveau van de Unie aantoonbaar doeltreffender is dan optreden op nationaal, regionaal of lokaal niveau. De Gemeenschappelijke Ondernemingen waar deze verordening over gaat, zijn gericht op gebieden waarop optreden op Unieniveau aantoonbare meerwaarde heeft wegens de omvang, de snelheid en de reikwijdte van de inspanningen die de Unie moet verrichten om de lange-termijndoelstellingen van het VWEU te bereiken en haar strategische beleidsprioriteiten en -verbintenissen na te komen. Voorts moeten de Gemeenschappelijke Ondernemingen die in deze verordening worden voorgesteld, worden gezien als een aanvulling op en een versterking van nationale en subnationale werkzaamheden op hetzelfde gebied.

(103)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar om dubbel werk te voorkomen, kritische massa op te bouwen en in stand te houden en een optimale benutting van overheidsfinanciering te waarborgen, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

(104)

Om continuïteit te verzekeren in de steun aan de betrokken beleidsterreinen moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden negen Gemeenschappelijke Ondernemingen opgericht in de zin van artikel 187 VWEU. De Gemeenschappelijke Ondernemingen worden opgericht om geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen uit te voeren als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt c), van de verordening Horizon Europa. In deze verordening worden de doelstellingen, de taken, het lidmaatschap, de organisatie en overige regels voor de werking van een Gemeenschappelijke Onderneming vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“ander lid dan de Unie”: een deelnemende staat, particulier lid of internationale organisatie die lid is van een Gemeenschappelijke Onderneming;

2)

“oprichtend lid”: een juridische entiteit die is gevestigd in een lidstaat of in een land dat met Horizon Europa is geassocieerd, dan wel een internationale organisatie die volgens deze verordening of volgens de bijlagen bij deze verordening lid is van een Gemeenschappelijke Onderneming;

3)

“geassocieerd lid”: een juridische entiteit die gevestigd is in een lidstaat of in een land dat met Horizon Europa is geassocieerd, dan wel een internationale organisatie die toetreedt tot een Gemeenschappelijke Onderneming door ondertekening van een verbintenisbrief als bedoeld in artikel 6, lid 3, welke moet worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 7;

4)

“deelnemende staat”: een lidstaat die of een met Horizon Europa geassocieerd land dat toetreedt tot een Gemeenschappelijke Onderneming na kennisgeving van deelname aan de werkzaamheden van een Gemeenschappelijke Onderneming door middel van een verbintenisbrief;

5)

“particulier lid”: een publiek- of privaatrechtelijke juridische entiteit die lid is van een Gemeenschappelijke Onderneming, anders dan de Europese Unie, een deelnemende staat of een internationale organisatie;

6)

“samenstellende entiteiten”: entiteiten die gezamenlijk een particulier lid van een Gemeenschappelijke Onderneming vormen indien het particulier lid volgens de statuten van het lid een vereniging is;

7)

“bijdragende partner”: een ander land, een andere internationale organisatie of een andere juridische entiteit dan een lid van een Gemeenschappelijke Onderneming, een samenstellende entiteit van een lid, of een aan een lid of aan een samenstellende entiteit van een lid verbonden entiteit, dat/die de doelstellingen van een Gemeenschappelijke Onderneming op een bepaald onderzoeksgebied ondersteunt en waarvan de aanvraag om deel te nemen aan de Gemeenschappelijke Onderneming overeenkomstig de regels van artikel 9 is goedgekeurd;

8)

“bijdragen in natura voor operationele werkzaamheden”: bijdragen van particuliere leden, samenstellende entiteiten, of de aan een particulier lid of een samenstellende entiteit verbonden entiteiten, internationale organisaties of bijdragende partners, bestaande uit de subsidiabele kosten die zij hebben gemaakt bij de uitvoering van werkzaamheden onder contract, verminderd met de bijdrage in deze kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming en van de daaraan deelnemende staten;

9)

“aanvullende werkzaamheid”: een werkzaamheid in het jaarplan van aanvullende werkzaamheden dat aan het hoofddeel van het werkprogramma is toegevoegd, zijnde een werkzaamheid die geen financiële steun van de Gemeenschappelijke Onderneming ontvangt maar wel bijdraagt tot het bereiken van de doelstellingen van de Onderneming, alsook rechtstreeks verband houdt met de benutting van de resultaten van de projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming of van het daaraan voorafgaande initiatief op hetzelfde gebied, dan wel aanzienlijke waarde toevoegt voor de Unie;

10)

“bijdragen in natura voor aanvullende werkzaamheden”: bijdragen van particuliere leden, samenstellende entiteiten, de aan een particulier lid of een samenstellende entiteit verbonden entiteiten, en van internationale organisaties, bestaande uit de kosten die zij hebben gemaakt bij de uitvoering van aanvullende werkzaamheden, verminderd met de bijdrage in deze kosten van de Unie en van de deelnemende staten van de Gemeenschappelijke Onderneming;

11)

“voorafgaand initiatief”: een partnerschap op een van de gebieden van een Gemeenschappelijke Onderneming dat financiële steun heeft ontvangen uit een van de vorige kaderprogramma’s van de Unie voor onderzoek;

12)

“strategische agenda voor onderzoek en innovatie”: document dat de looptijd van Horizon Europa bestrijkt en waarin de belangrijkste prioriteiten en de essentiële technologieën en innovaties worden vastgelegd die nodig zijn om de doelstellingen van een Gemeenschappelijke Onderneming te bereiken;

13)

“werkprogramma”: het document als bedoeld artikel 2, in punt 25, van de verordening Horizon Europa;

14)

“belangenconflict”: een situatie waarbij een financiële speler of een andere persoon als bedoeld in artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 betrokken is;

15)

“nieuwkomer”: een entiteit die voor het eerst een subsidie ontvangt van een Gemeenschappelijke Onderneming of van het daaraan voorafgaande initiatief, en die geen oprichtend lid is van die Gemeenschappelijke Onderneming of van het daaraan voorafgaande initiatief.

Artikel 3

Oprichting

1.   De volgende Gemeenschappelijke Ondernemingen worden opgericht als organen van de Unie voor de periode die eindigt op 31 december 2031, en worden gefinancierd in het kader van het MFK 2021-2027:

a)

de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”;

b)

de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”;

c)

de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”;

d)

de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”;

e)

de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”;

f)

de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”;

g)

de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”;

h)

de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”;

i)

de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”.

2.   De in lid 1 genoemde organen van de Unie worden gezamenlijk aangeduid als “de Gemeenschappelijke Ondernemingen”.

3.   Gelet op de looptijd van Horizon Europa worden oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van een Gemeenschappelijke Onderneming uiterlijk op 31 december 2027 bekendgemaakt. In goed gemotiveerde gevallen kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen uiterlijk op 31 december 2028 bekendgemaakt worden.

4.   Een Gemeenschappelijke Onderneming is een rechtspersoon. In elke lidstaat heeft een Gemeenschappelijke Onderneming de ruimst mogelijke handelingsbevoegdheid die rechtspersonen uit hoofde van de nationale wetgeving in die lidstaat kunnen hebben. Een Gemeenschappelijke Onderneming kan roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden, en kan in rechte optreden.

5.   De statutaire zetel van een Gemeenschappelijke Onderneming is gevestigd in Brussel, België.

6.   Tenzij anders bepaald, zijn de bepalingen van deel I en deel III van toepassing op een Gemeenschappelijke Onderneming. De bepalingen van deel II zijn in voorkomend geval van toepassing op een Gemeenschappelijke Onderneming.

7.   Voor de toepassing van deel I en deel III wordt, tenzij anders bepaald, met een Gemeenschappelijke Onderneming of een gemeenschappelijk orgaan een Gemeenschappelijke Onderneming of een gelijkwaardig orgaan van een Gemeenschappelijke Onderneming bedoeld, met inbegrip van de bevoegdheden van deze entiteit ten opzichte van andere organen van dezelfde Gemeenschappelijke Onderneming.

TITEL II

DE WERKING VAN EEN GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING

HOOFDSTUK 1

Doelstellingen en taken

Artikel 4

Doelstellingen en beginselen

1.   Een in artikel 3 van deze verordening bedoelde Gemeenschappelijke Onderneming draagt bij tot het bereiken van de algemene en specifieke doelstellingen van de verordening Horizon Europa als genoemd in artikel 3 van die verordening.

2.   Een Gemeenschappelijke Onderneming streeft door de betrokkenheid en de inzet van de partners bij het ontwerpen en het uitvoeren van een programma voor onderzoek en innovatie met Europese meerwaarde de volgende algemene doelstellingen na:

a)

het versterken en bundelen van de wetenschappelijke, technologische en innovatiecapaciteiten van de Unie, en het vergemakkelijken van samenwerkingsverbanden binnen de Unie, een en ander om het creëren en het verspreiden van nieuwe, hoogwaardige kennis en vaardigheden te ondersteunen en zodoende wereldwijde uitdagingen aan te pakken, het concurrentievermogen van de Unie veilig te stellen en te verhogen, Europese toegevoegde waarde, veerkracht en duurzaamheid te bewerkstelligen, en bij te dragen tot een hechtere Europese onderzoeksruimte (EOR);

b)

het bereiken van een door duurzaamheid gemotiveerd mondiaal leiderschap en veerkracht in waardeketens van de Unie in belangrijke technologieën en bedrijfstakken, zulks in overeenstemming met de industriële strategie en de kmo-strategie voor Europa, de Europese Green Deal, het Europees herstelplan, en andere beleidslijnen van de Unie die in dit verband van belang zijn;

c)

het ontwikkelen en versneld toepassen van innovatieve oplossingen in de gehele Unie voor klimaat-, milieu-, gezondheids-, digitale en andere mondiale uitdagingen; deze oplossingen moeten bijdragen aan de strategische prioriteiten van de Unie door de economische groei van de Unie te versnellen en het innovatie-ecosysteem te bevorderen, teneinde de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken en, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs, uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de Unie te bereiken. Zo kan de levenskwaliteit van de Europese burger omhoog.

3.   Een Gemeenschappelijke Onderneming streeft de volgende specifieke doelstellingen na:

a)

het vergroten van de kritische massa en van de wetenschappelijke en technologische capaciteiten en competenties in gezamenlijk, sector-, beleids-, en grensoverschrijdend en interdisciplinair onderzoek en dito innovatie in de gehele Unie, en het vergemakkelijken van de samenvoeging hiervan in Europese ecosystemen;

b)

het vaart zetten achter de groene en digitale transities en de economische, sociale en maatschappelijke transformaties op gebieden en in sectoren die strategisch belangrijk zijn voor de prioriteiten van de Unie; met als voornaamste doel uiterlijk in 2030 de broeikasgasemissies terug te dringen, in overeenstemming met de op de Europese Green Deal en de Europese klimaatwet afgestemde klimaat- en energiedoelstellingen;

c)

het verbeteren van de onderzoeks- en innovatiecapaciteiten en -prestaties van bestaande en nieuwe Europese innovatie-ecosystemen en economische waardeketens, ook in start-ups en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s, ook wel “het midden- en kleinbedrijf” of “het mkb” genoemd);

d)

het vaart zetten achter de invoering, de toepassing en de verspreiding van innovatieve oplossingen, technologieën, diensten en vaardigheden in hechtere Europese onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, alsook in industriële ecosystemen, onder meer door op ruime schaal en vroegtijdig eindgebruikers — waaronder het mkb en start-ups, burgers, regulatieve instanties en normalisatie-organen — hierbij te betrekken en hen een rol te geven in dit proces;

e)

het tot stand brengen van verbeteringen op het gebied van milieu, energie, hulpbronnenbesparing, samenleving, circulariteit en productiviteit bij nieuwe producten, technologieën, toepassingen en diensten door de capaciteiten en de middelen van de Unie te benutten.

4.   Een Gemeenschappelijke Onderneming heeft daarenboven aanvullende doelstellingen, die in deel II worden genoemd.

5.   Bij het uitvoeren van de verordening Horizon Europa is een Gemeenschappelijke Onderneming gebonden aan de beginselen van artikel 7 van de verordening.

6.   Een Gemeenschappelijke Onderneming houdt zich aan de voorwaarden en criteria voor Europese partnerschappen van artikel 10 van en bijlage III bij de verordening Horizon Europa.

Artikel 5

Operationele doelstellingen en taken

1.   Een Gemeenschappelijke Onderneming legt zich toe op onderstaande operationele doelstellingen, overeenkomstig de criteria van bijlage III bij de verordening Horizon Europa, en draagt bij tot de operationele doelstellingen van Horizon Europa die zijn gedefinieerd in het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa:

a)

het versterken en verspreiden van excellentie, onder meer door bredere deelname en samenwerkingsverbanden in de gehele Unie te bevorderen;

b)

het versterken van de wetenschappelijke excellentie, onder meer door bij de uitvoering van haar werkzaamheden — waar nodig — rekening te houden met de resultaten van geavanceerd fundamenteel en grensverleggend onderzoek;

c)

het stimuleren van onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden in het mkb, en het oprichten en opschalen van innoverende bedrijven, met name start-ups, mkb-ondernemingen en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps;

d)

het versterken van de band tussen onderzoek, innovatie en, in voorkomend geval, onderwijs, en opleiding en andere beleidsmaatregelen, met inbegrip van complementariteit met onderzoek op nationaal, regionaal en uniaal niveau en met beleidsmaatregelen en werkzaamheden inzake onderzoek en innovatie;

e)

het versterken van de gendermainstreaming, onder meer door de genderdimensie te integreren in de onderzoeks- en innovatie-inhoud;

f)

het vergroten van samenwerkingsverbanden voor onderzoek en innovatie in Europa in alle sectoren en disciplines, met inbegrip van sociale wetenschappen en geesteswetenschappen;

g)

het versterken van de internationale samenwerking ter ondersteuning van de beleidsdoelstellingen en internationale verbintenissen van de Unie;

h)

het vergroten van het bewustzijn en de acceptatie, het beantwoorden aan de vraag naar en het aanmoedigen van de verspreiding en het gebruik van nieuwe oplossingen, zo mogelijk door burgers en eindgebruikers te betrekken bij processen voor co-ontwerp en cocreatie;

i)

het aanmoedigen om onderzoeks- en innovatieresultaten te benutten en het actief verspreiden en benutten van resultaten, met name om particuliere investeringen en beleidsontwikkeling te stimuleren;

j)

het versnellen van de industriële transformatie en de veerkracht in alle waardeketens, onder meer door de vaardigheden op het gebied van innovatie te verbeteren en door vaart te zetten achter digitale technologie;

k)

het ondersteunen van de wetenschappelijk onderbouwde uitvoering van Uniebeleid op het terrein van onderzoek en innovatie, alsook van regelgeving, normalisatie en duurzame investeringen op nationaal, Europees en mondiaal niveau.

2.   Een Gemeenschappelijke Onderneming hanteert een systematische aanpak om de doelstellingen te bereiken en voert op basis daarvan de volgende taken uit:

a)

het verlenen van financiële steun — voornamelijk in de vorm van subsidies — aan onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden onder contract; deze worden geselecteerd na openbare, transparante en vergelijkende oproepen, behalve in goed gemotiveerde, in het werkprogramma bepaalde gevallen waarin aanvullende voorwaarden worden vastgelegd die bepalen dat de leden van een Gemeenschappelijke Onderneming of de samenstellende of verbonden entiteiten van deze leden deelnemers moeten zijn;

b)

het ontwikkelen van hechte samenwerking en het zorgen voor coördinatie met andere Europese partnerschappen, onder meer door, in voorkomend geval, een deel van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming toe te wijzen aan gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen;

c)

het streven naar en het maximaliseren van synergieën met en — in voorkomend geval — mogelijkheden voor meer financiering uit relevante werkzaamheden en programma’s op uniaal, nationaal en regionaal niveau, in het bijzonder programma’s en fondsen die de verspreiding en het gebruik van innovatieve oplossingen, opleidingen, onderwijs en regionale ontwikkeling ondersteunen, zoals de fondsen voor het cohesiebeleid en voor de nationale herstel- en veerkrachtplannen;

d)

ervoor zorgen dat de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming een input leveren voor de strategische meerjarenplanning, de regelingen betreffende verslaglegging, monitoring en evaluatie, en andere vereisten van Horizon Europa die zijn vastgelegd in de artikelen 50 en 52 van de verordening Horizon Europa, zoals het uitvoeren van het kader voor terugkoppeling inzake gemeenschappelijk beleid;

e)

het bevorderen van de betrokkenheid van het mkb en start-ups bij de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming en het tijdig informeren van deze bedrijven over de werkzaamheden, overeenkomstig de doelstellingen van Horizon Europa;

f)

het ontwikkelen van een gerichte aanpak als onderdeel van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van de Gemeenschappelijke Onderneming, met het oog op maatregelen om nieuwkomers aan te trekken — met name het mkb, hogeronderwijsinstellingen en onderzoeksorganisaties — en zo de samenwerkingsnetwerken uit te breiden;

g)

het aantrekken van middelen uit de publieke en particuliere sector om de doelstellingen van de onderhavige verordening te bereiken;

h)

toezicht houden op de voortgang bij het bereiken van de doelstellingen van deze verordening en van de doelstellingen van artikel 50 van en de bijlagen III en V bij de verordening Horizon Europa;

i)

het opstellen en uitvoeren van het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming;

j)

het onderhouden van contacten met een zo groot mogelijke verscheidenheid aan belanghebbende partijen, waaronder — maar zonder beperkt te zijn tot — gedecentraliseerde agentschappen, onderzoeksorganisaties en hogeronderwijsinstellingen, eindgebruikers en overheidsinstanties, met name bij het vastleggen van de prioriteiten en het definiëren van de werkzaamheden van elke Gemeenschappelijke Onderneming, en het waarborgen van transparantie, openheid, inclusiviteit en baten voor de samenleving;

k)

het verrichten van werkzaamheden in verband met voorlichting, communicatie, publiciteit, verspreiding en exploitatie door de overeenkomstige toepassing van artikel 51 van de verordening Horizon Europa, mede door tijdig gedetailleerde en coherente informatie over de resultaten van de gefinancierde onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden beschikbaar en toegankelijk te maken in een gemeenschappelijke elektronische Horizon Europa-gegevensbank;

l)

het bieden van de nodige technische, wetenschappelijke en administratieve ondersteuning aan de Commissie voor de uitvoering van de taken die de Commissie heeft om de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming in goede banen te leiden in de Unie;

m)

helpen een doelgerichtere wisselwerking tussen wetenschap en beleid te ontwikkelen, open wetenschap te bevorderen door de resultaten beter te benutten, te voorzien in beleidsbehoeften, en een versnelde exploitatie, verspreiding en toepassing van de resultaten te bevorderen in overeenstemming met de artikelen 14 en 39 van de verordening Horizon Europa;

n)

het inventariseren van de kennis die voortvloeit uit de onderzoeks- en innovatieprojecten, en daarover rapporteren aan de Commissie, overeenkomstig het kader voor terugkoppeling inzake gemeenschappelijk beleid en overeenkomstig de strategieën en werkzaamheden ter ondersteuning van de doelstellingen van de Europese Green Deal; een en ander moet dienen als input voor toezicht op en evaluatie en eventuele correctie van bestaande beleidsmaatregelen of voor het vormgeven van nieuwe beleidsinitiatieven en -besluiten;

o)

het ondersteunen van de Commissie bij het ontwikkelen en uitvoeren van solide, wetenschappelijk onderbouwde technische screeningscriteria overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 inzake duurzame beleggingen, en wel door de uitvoering van deze criteria in de economische sector waarin de Gemeenschappelijke Onderneming actief is, te monitoren en te beoordelen, opdat, indien nodig, ad-hocterugkoppeling kan worden gegeven ten behoeve van beleidsvorming;

p)

het in acht nemen van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 wat betreft de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Ondernemingen die onder die verordening vallen, en — in voorkomend geval — het tot gelding brengen van de bepalingen van die verordening ter verbetering van de toegang tot duurzame financiering;

q)

het uitvoeren van alle andere taken die nodig zijn om de doelstellingen van deze verordening te bereiken.

3.   Naast de in dit artikel en in deel II genoemde taken kan een Gemeenschappelijke Onderneming worden belast met aanvullende taken, waarvoor cumulatieve, aanvullende of gecombineerde financiering uit programma’s van de Unie nodig is.

HOOFDSTUK 2

Leden, bijdragende partners en bijdragen

Artikel 6

Leden

1.   De leden van een in artikel 3 bedoelde Gemeenschappelijke Onderneming zijn de Unie (vertegenwoordigd door de Commissie), en een of meer van de volgende entiteiten (genoemd in deel II):

a)

deelnemende staten;

b)

oprichtende leden;

c)

geassocieerde leden.

2.   Het lidmaatschap van een Gemeenschappelijke Onderneming kan niet aan een derde partij worden overgedragen zonder voorafgaand akkoord van de raad van bestuur als bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 1, van deze titel.

3.   De oprichtende en de geassocieerde leden ondertekenen een verbintenisbrief, waarin de reikwijdte van het lidmaatschap wordt bepaald in termen van ten eerste de inhoud, werkzaamheden en tijdsduur, en ten tweede de bijdragen van de oprichtende en de geassocieerde leden aan de Gemeenschappelijke Onderneming, met vermelding van de voorgenomen aanvullende werkzaamheden als bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b).

Artikel 7

Selectie van geassocieerde leden

1.   Een Gemeenschappelijke Onderneming kan openbare en transparante oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling doen om geassocieerde leden te selecteren die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming. Alleen een Gemeenschappelijke Onderneming waarvan de oprichtende leden in de bijlagen I, II en III bij deze verordening worden genoemd, mag deze oproepen doen. In de oproep worden de belangrijkste kwalificaties genoemd die nodig zijn om de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming te verwezenlijken, en kan de aanvragers worden verzocht hun potentiële bijdragen te beschrijven. Een oproep wordt bekendgemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming en er wordt via alle geschikte kanalen ruchtbaarheid aan gegeven, onder meer (indien van toepassing) door de groep van vertegenwoordigers van de staten. Doel is een zo breed mogelijke deelname aan de Gemeenschappelijke Onderneming te bewerkstelligen, wat in het belang is van de doelstellingen van de Onderneming.

2.   De uitvoerend directeur beoordeelt de aanvragen voor lidmaatschap met behulp van onafhankelijke deskundigen en, in voorkomend geval, van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming die bij het project betrokken zijn; de beoordeling geschiedt op basis van, ten eerste, de gedocumenteerde kennis, ervaring en potentiële meerwaarde die de aanvrager heeft voor het bereiken van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming, ten tweede de financiële soliditeit van de aanvrager en zijn verbintenis, die voor de lange termijn moet gelden, om financiële bijdragen en bijdragen in natura aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verstrekken, en, ten derde, het risico van belangenconflicten.

3.   De raad van bestuur beoordeelt de aanvragen voor lidmaatschap en keurt deze goed of wijst deze af.

Artikel 8

Wijziging of beëindiging van het lidmaatschap

1.   Een lid van een Gemeenschappelijke Onderneming kan zijn lidmaatschap beëindigen. De beëindiging wordt onherroepelijk van kracht zes maanden na kennisgeving ervan aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming, die de andere leden in kennis stelt van de beëindiging. Vanaf de datum van beëindiging is het lid ontheven van alle verplichtingen, behalve die welke door de Gemeenschappelijke Onderneming zijn goedgekeurd of aangegaan vóór de beëindiging van het lidmaatschap, tenzij anders wordt overeengekomen.

2.   Een particulier lid stelt de Gemeenschappelijke Onderneming tijdig in kennis van een fusie of een overname waarbij het lid betrokken is en die waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor de Gemeenschappelijke Onderneming; deze kennisgevingsplicht geldt ook voor een overname van een lid door een entiteit die geen lid is van de Gemeenschappelijke Onderneming.

3.   De raad van bestuur besluit of het lidmaatschap van een lid als bedoeld in lid 2 wordt beëindigd; hierbij wordt gelet op het belang van bedrijfscontinuïteit en op de bescherming van de belangen van de Unie of van de Gemeenschappelijke Onderneming. De beëindiging wordt uiterlijk zes maanden na het besluit van de raad van bestuur of op de in dat besluit genoemde datum indien deze datum eerder valt, onherroepelijk van kracht. Het betrokken lid of de betrokken leden nemen geen deel aan de stemming over dit besluit in de raad van bestuur.

4.   Een particulier lid stelt de Gemeenschappelijke Onderneming tijdig in kennis van belangrijke wijzigingen in het eigenaarschap van het lid, de zeggenschap over de bedrijfsvoering of de bestuurssamenstelling. Indien de Commissie van mening is dat de wijziging waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor het belang van de Unie of van de Gemeenschappelijke Onderneming, en wel omdat deze effect kan hebben op de veiligheid of de openbare orde, kan de Commissie de raad van bestuur voorstellen het lidmaatschap van het betrokken particulier lid te beëindigen. De raad van bestuur besluit over de beëindiging van het lidmaatschap van het betrokken particulier lid. Het betrokken particulier lid neemt niet deel aan de stemming over het besluit in de raad van bestuur.

5.   De beëindiging wordt uiterlijk zes maanden na het besluit van de raad van bestuur of op de in dit besluit genoemde datum indien deze datum eerder valt, onherroepelijk van kracht.

6.   De raad van bestuur kan het lidmaatschap van een lid dat zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet nakomt, beëindigen. De procedure van artikel 28, lid 6, is van overeenkomstige toepassing.

7.   In voorkomend geval kan de Commissie, om redenen van veiligheid of openbare orde, particuliere leden verzoeken de nodige maatregelen te nemen om de belangen van de Unie en de Gemeenschappelijke Onderneming te beschermen.

8.   Bij wijziging of beëindiging van het lidmaatschap maakt de Gemeenschappelijke Onderneming op de website onmiddellijk een geactualiseerde lijst van leden bekend, waarin ook de datum wordt vermeld waarop de wijziging of de beëindiging van kracht werd.

9.   In voorkomend geval en onder voorbehoud van artikel 16, lid 3, besluit de raad van bestuur over een herverdeling van de stemmen in de raad van bestuur na een wijziging in of een beëindiging van het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 9

Bijdragende partners

1.   Een kandidaat-bijdragende partner als bedoeld in artikel 2, punt 7, legt een instemmingsbrief voor aan de raad van bestuur. Daarin wordt de reikwijdte van het partnerschap beschreven in termen van onderwerp, werkzaamheden en tijdsduur, en wordt de bijdrage van de aanvrager aan de Gemeenschappelijke Onderneming vermeld.

2.   De raad van bestuur beoordeelt de instemmingsbrief en keurt de aanvraag goed of wijst deze af.

3.   Een bijdragende partner heeft geen stemrecht in de raad van bestuur van een Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 10

Financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie aan een Gemeenschappelijke Onderneming, waaronder kredieten van de Europese Economische Ruimte (EER), moet de administratieve en operationele kosten dekken tot de in deel II bepaalde maximumbedragen; voorwaarde is dat de bijdrage van de andere leden dan de Unie of van samenstellende of verbonden entiteiten van deze leden ten minste gelijk is aan dit maximumbedrag.

2.   De in deel II bepaalde bijdrage van de Unie kan worden verhoogd met bijdragen van derde landen die zijn geassocieerd met Horizon Europa, overeenkomstig artikel 16, lid 5, van de verordening Horizon Europa; voorwaarde is ook in dit geval dat het totale bedrag waarmee de bijdrage van de Unie wordt verhoogd, ten minste gelijk blijft aan de bijdrage van de andere leden dan de Unie of van de samenstellende of verbonden entiteiten van deze leden.

3.   De bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten in de algemene begroting van de Unie die zijn toegewezen aan het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa, zulks overeenkomstig artikel 62, lid 1, punt c), iv), en artikel 154 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 als het gaat om organen als bedoeld in artikel 71 van die verordening.

4.   Aan een Gemeenschappelijke Onderneming kunnen in aanvulling op de in lid 3 van dit artikel bedoelde bijdrage ook financiële middelen van de Unie worden toegewezen overeenkomstig artikel 62, lid 1, punt c), iv), en artikel 154 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

5.   Op bijdragen voor aanvullende taken die overeenkomstig artikel 5, lid 3, of overeenkomstig lid 4 van het onderhavige artikel aan een Gemeenschappelijke Onderneming worden toegewezen, zijn de vereisten van artikel 155 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van toepassing.

6.   Aanvullende bijdragen voor aanvullende taken die uit programma’s van de Unie worden bekostigd en die overeenkomstig lid 4 van dit artikel of artikel 5, lid 3, van deze verordening aan een Gemeenschappelijke Onderneming worden toegewezen, worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de in deel II bepaalde maximale financiële bijdrage van de Unie.

Artikel 11

Bijdragen van de andere leden dan de Unie en van bijdragende partners

1.   Tenzij anders bepaald in deel II, bestaan de bijdragen van een particulier lid uit financiële bijdragen en uit een van beide of uit beide volgende bijdragen:

a)

bijdragen in natura aan operationele werkzaamheden;

b)

bijdragen in natura aan aanvullende werkzaamheden voor zover deze werkzaamheden zijn goedgekeurd door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 17, lid 2, punt n).

2.   Tenzij anders bepaald in deel II, rapporteert een particulier lid uiterlijk op 31 mei van ieder jaar aan de raad van bestuur over de waarde van de in lid 1, punt b), bedoelde bijdragen die in elk van de voorgaande begrotingsjaren zijn verstrekt. De waardering van deze bijdragen wordt bepaald aan de hand van, ten eerste, de gebruikelijke methoden voor kostenberekening die worden gehanteerd door de entiteiten waartoe het particulier lid behoort, ten tweede de boekhoudkundige normen van het land waar het particulier lid is gevestigd, en ten derde de vigerende internationale boekhoudkundige normen en de internationale normen voor financiële rapportage. De kosten worden gecertificeerd door een onafhankelijk auditorgaan dat door de entiteit is aangewezen en worden niet gecontroleerd door de Gemeenschappelijke Onderneming of een orgaan van de Unie. De waarderingsmethode van de bijdragen kan door de Gemeenschappelijke Onderneming worden geverifieerd indien er onduidelijkheden zijn gerezen naar aanleiding van de certificering. In naar behoren bepaalde gevallen kan de raad van bestuur het gebruik van vaste bedragen of eenheidskosten toestaan voor de waardering van de bijdragen.

3.   De bijdragen van een deelnemende staat bestaan uit financiële bijdragen. Een deelnemende staat rapporteert uiterlijk op 31 januari van ieder jaar aan de raad van bestuur over de financiële bijdragen die de staat in het voorgaande begrotingsjaar heeft verstrekt.

4.   Tenzij anders bepaald in deel II, bestaan de bijdragen van een internationale organisatie uit financiële bijdragen en bijdragen in natura aan operationele werkzaamheden.

5.   De bijdragen van een bijdragende partner zijn de bedragen waartoe de partner zich heeft verbonden in de instemmingsbrief toen de partner een bijdragende partner werd; ze bestaan uit financiële bijdragen en bijdragen in natura aan operationele werkzaamheden.

6.   In de volgende gevallen kan de Commissie de financiële bijdrage van de Unie aan een Gemeenschappelijke Onderneming beëindigen, naar verhouding verlagen of opschorten, dan wel de in artikel 45 bedoelde ontbindingsprocedure in gang zetten:

a)

indien een Gemeenschappelijke Onderneming niet voldoet aan de voorwaarden voor toewijzing van de bijdrage van de Unie;

b)

indien de andere leden dan de Unie of de samenstellende of verbonden entiteiten van deze leden niet langer bijdragen of slechts een deel van de verschuldigde bijdrage betalen, dan wel zich niet houden aan de in lid 2 bedoelde termijnen voor de in de leden 1, 4 en 5 van dit artikel bedoelde bijdragen;

c)

indien de in artikel 171, lid 2, bedoelde evaluaties aanleiding geven tot beëindiging, verlaging of opschorting.

7.   Het besluit van de Commissie om de financiële bijdrage van de Unie te beëindigen, naar verhouding te verlagen of op te schorten, belet niet dat subsidiabele kosten die door de andere leden dan de Unie zijn gemaakt voordat het besluit tot beëindiging, verlaging of opschorting van de Uniebijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming bekend werd gemaakt, worden terugbetaald.

8.   Volgens de procedure van artikel 28, lid 6, neemt een ander lid van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie dat zijn verplichtingen tot betaling van verschuldigde financiële bijdragen uit hoofde van deze verordening niet nakomt, niet langer deel aan stemming in de raad van bestuur totdat het lid aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Indien het lid zijn betalingsverplichtingen na het verstrijken van een aanvullende betalingstermijn van zes maanden nog niet is nagekomen, wordt zijn lidmaatschap ingetrokken, tenzij de raad van bestuur in goed gemotiveerde gevallen anders besluit. De betrokken entiteit neemt niet deel aan de stemming over dit besluit in de raad van bestuur.

Artikel 12

Beheer van de bijdragen van de deelnemende staten

1.   Een deelnemende staat geeft een indicatie van de financiële bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming waartoe hij zich verbindt. De verbintenis gaat vooraf aan de goedkeuring van het werkprogramma.

Behalve de criteria in artikel 22 van de verordening Horizon Europa kan het werkprogramma in een bijlage criteria bevatten voor het wel of niet in aanmerking nemen van aanvragen voor lidmaatschap van nationale juridische entiteiten.

De Gemeenschappelijke Onderneming beoordeelt de voorstellen van een deelnemende staat, overeenkomstig de verordening Horizon Europa.

De voorstellen worden geselecteerd op basis van een ranglijst van de beoordelingscommissie. Het orgaan dat de selectie uitvoert, kan in goed gemotiveerde gevallen die in het werkprogramma worden bepaald, afwijken van de ranglijst indien dit in het belang is van de algehele samenhang van de portefeuillebenadering.

Een deelnemende staat heeft op basis van zijn nationale strategische prioriteiten een vetorecht over alle kwesties die betrekking hebben op het gebruik van zijn eigen nationale financiële bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming voor aanvragers die in de betrokken deelnemende staat zijn gevestigd.

2.   Een deelnemende staat sluit een of meer administratieve overeenkomsten met de Gemeenschappelijke Onderneming waarin het coördinatiemechanisme wordt vastgelegd voor de betaling van en de rapportage over de bijdragen van deze staat aan aanvragers die in deze staat zijn gevestigd. Deze overeenkomst bevat het betalingsschema, de betalingsvoorwaarden en de rapportage- en auditvoorschriften.

Een deelnemende staat streeft ernaar het betalingsschema, de rapportage en de audits te laten samenvallen met die van de Gemeenschappelijke Onderneming, en streeft er tevens naar de eigen regels voor kostensubsidiabiliteit af te stemmen op de regels die in de verordening Horizon Europa dienaangaande zijn vastgelegd.

3.   In de in lid 2 bedoelde overeenkomst(en) kan een deelnemende staat bepalen dat hij de betaling van zijn bijdrage aan zijn begunstigden in handen geeft van de Gemeenschappelijke Onderneming. Nadat de voorstellen zijn geselecteerd, legt de deelnemende staat het voor de betalingen benodigde bedrag vast. De auditinstanties van de deelnemende staat kunnen een audit uitvoeren van de bijdragen van die deelnemende staat.

HOOFDSTUK 3

Organisatie van de Gemeenschappelijke Onderneming

Artikel 13

Synergieën en efficiëntieverbeteringen door backoffice-regelingen

1.   Een Gemeenschappelijke Onderneming maakt binnen een jaar na de datum van vaststelling van deze verordening gebruik van back-officeregelingen na het sluiten van overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau daartoe, tenzij in deel II anders is bepaald en met dien verstande dat bij de toewijzing van taken tot uitvoering van de begroting aan een Gemeenschappelijke Onderneming een gelijkwaardig niveau van bescherming van de financiële belangen van de Unie wordt gewaarborgd. Deze regelingen omvatten ten minste de volgende aspecten — mits bevestigd wordt dat dit haalbaar is en na screening van de middelen:

a)

ondersteuning bij personeelsbeleid;

b)

juridische ondersteuning;

c)

informatie- en communicatietechnologieën;

d)

boekhouding (met uitzondering van het beheer van kasmiddelen);

e)

communicatie;

f)

logistiek, evenementenbeheer en beheer van vergaderruimten;

g)

ondersteuning van financiële controles en fraudebestrijding.

2.   De in lid 1 bedoelde back-officeregelingen worden door een of meer geselecteerde Gemeenschappelijke Ondernemingen met alle andere Gemeenschappelijke Ondernemingen gedeeld. Ter wille van een coherente organisatiestructuur blijven onderling verband houdende regelingen binnen dezelfde Gemeenschappelijke Onderneming, voor zover dit tenminste de efficiënte en doeltreffende uitvoering van de betreffende taken ten goede komt.

3.   De in lid 1 bedoelde overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau regelen de overdracht van kredieten en de recuperatie van kosten voor het verstrekken van de gemeenschappelijke diensten tussen Gemeenschappelijke Ondernemingen.

4.   Niettegenstaande de toewijzing van andere taken aan personeel binnen een Gemeenschappelijke Onderneming of voor andere administratieve regelingen, welke toewijzing geen gevolgen heeft voor de arbeidsovereenkomst van dit personeel, kan personeel dat belast is met taken die worden overgedragen in het kader een back-officeregeling die is ondergebracht bij een andere Gemeenschappelijke Onderneming dan waar zij werkzaam zijn, naar die Gemeenschappelijke Onderneming worden overgeplaatst. Indien een personeelslid schriftelijk zijn weigering tot overplaatsing kenbaar maakt, kan de Gemeenschappelijke Onderneming de arbeidsovereenkomst van het personeelslid ontbinden uit hoofde en onder de voorwaarden van artikel 47 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, als vastgesteld in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (30) (de “RAP”).

5.   Het in lid 4 bedoelde personeel dat wordt overgeplaatst naar de Gemeenschappelijke Onderneming die de backoffice-regelingen uitvoert, behoudt dezelfde soort arbeidsovereenkomst en dezelfde functiegroep en rang, en hun volledige dienstverband wordt geacht bij die Gemeenschappelijke Onderneming te zijn doorgebracht.

Artikel 14

Organen van een Gemeenschappelijke Onderneming

1.   Een Gemeenschappelijke Onderneming heeft een raad van bestuur, een uitvoerend directeur en een groep vertegenwoordigers van de staten, maar er is geen groep van vertegenwoordigers van de staten in Gemeenschappelijke Ondernemingen waarin de staten zitting hebben in de raad van bestuur.

2.   Een Gemeenschappelijke Onderneming kan voorts bediend worden door een wetenschappelijk adviesorgaan, een groep van belanghebbende partijen, en andere organen, een en ander overeenkomstig de bepalingen van deel II.

3.   Bij het uitvoeren van hun taken streven de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming uitsluitend de doelstellingen na die in deze verordening zijn vastgelegd en handelen zij uitsluitend binnen het bereik van de werkzaamheden waarvoor de Gemeenschappelijke Onderneming is opgericht.

4.   Niettegenstaande lid 3 kunnen organen van twee of meer Gemeenschappelijke Ondernemingen besluiten een gestructureerde samenwerking tot stand te brengen, onder meer in de vorm van regelmatige vergaderingen of gezamenlijke comités.

Afdeling 1

Raad van bestuur

Artikel 15

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur van een Gemeenschappelijke Onderneming bestaat uit ten minste twee vertegenwoordigers van de Commissie (namens de Unie) en uit zoveel vertegenwoordigers als er andere leden dan de Unie zijn, zoals wordt bepaald in deel II, dat handelt over de afzonderlijke Gemeenschappelijke Ondernemingen.

2.   Indien overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt b), deelnemende staten deel uitmaken van de Gemeenschappelijke Onderneming, zetelt in de raad van bestuur één vertegenwoordiger van iedere deelnemende staat.

Artikel 16

Werking van de raad van bestuur

1.   De vertegenwoordigers van de leden in de raad van bestuur doen al het nodige om besluiten bij consensus te nemen. Bij gebreke van consensus wordt er gestemd. Een besluit wordt geacht te zijn genomen indien er een meerderheid is van ten minste 75 % van de stemmen, met inbegrip van de stemmen van vertegenwoordigers die afwezig zijn. Onthoudingen tellen evenwel niet mee bij het bepalen van de meerderheid.

Het nemen van besluiten door de raad van bestuur kan voorts onderworpen zijn aan specifieke regels die in deel II zijn opgenomen.

2.   De raad van bestuur kan uitsluitend stemmen indien de Commissie, ten minste 50 % van de particuliere leden en, indien van toepassing, ten minste 50 % van de vertegenwoordigers van de deelnemende staten aanwezig zijn.

3.   Tenzij anders bepaald in deel II, heeft de Unie 50 % van de stemmen. De stemmen van de Unie zijn ondeelbaar.

De stemmen van de andere leden dan de Unie zijn onderworpen aan de specifieke regels van deel II. Tenzij anders bepaald in deel II, hebben alle vertegenwoordigers van de andere leden dan de Unie een gelijk aantal stemmen.

4.   Tenzij anders bepaald in deel II, wordt de voorzitter van de raad van bestuur jaarlijks bij toerbeurt benoemd door de Unie en de andere vertegenwoordigers.

5.   De raad van bestuur belegt ten minste twee keer per jaar een gewone vergadering. Buitengewone vergaderingen kunnen worden bijeengeroepen op verzoek van de voorzitter, de uitvoerend directeur, de Commissie of een meerderheid van de vertegenwoordigers van de andere leden dan de Unie of van de deelnemende staten. Vergaderingen van de raad van bestuur worden bijeengeroepen door de voorzitter en worden gehouden op de plaats waar de Gemeenschappelijke Onderneming haar statutaire zetel heeft, tenzij de raad van bestuur in goed gemotiveerde gevallen anders besluit. De agenda van de vergaderingen en besluiten worden tijdig openbaar gemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming.

6.   De uitvoerend directeur woont de vergaderingen bij en kan deelnemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

7.   De voorzitter en de vicevoorzitter van de groep van vertegenwoordigers van de staten hebben de status van waarnemer in vergaderingen van de raad van bestuur. De voorzitters van de andere organen van een Gemeenschappelijke Onderneming zijn gerechtigd de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemers bij te wonen indien er agendapunten worden besproken die betrekking hebben op hun taken. Zij mogen deelnemen aan de beraadslagingen maar hebben geen stemrecht.

8.   Ook andere personen, te weten vertegenwoordigers van andere Europese partnerschappen, uitvoerende of regulatieve agentschappen, regionale overheidsinstanties uit de Unie en Europese technologieplatforms, kunnen per geval door de voorzitter van de raad van bestuur als waarnemers worden uitgenodigd. Hierbij worden de regels inzake vertrouwelijkheid en belangenconflicten in acht genomen.

9.   De vertegenwoordigers van de leden zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor handelingen die zij verrichten in hun hoedanigheid van vertegenwoordiger in de raad van bestuur, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijke fout.

10.   De raad van bestuur stelt een reglement van orde vast.

11.   De vertegenwoordigers van de leden en de waarnemers zijn gebonden aan een gedragscode uit hoofde waarvan zij zijn gehouden de integriteit en de reputatie van de Gemeenschappelijke Onderneming en van de Unie te beschermen.

Artikel 17

Taken van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur is het besluitvormingsorgaan van een Gemeenschappelijke Onderneming. De raad van bestuur draagt de volledige verantwoordelijkheid voor de strategische koers, de samenhang met de relevante doelstellingen en beleidslijnen van de Unie, en de activiteit van de Gemeenschappelijke Onderneming, en houdt toezicht op de uitvoering van haar werkzaamheden.

De Commissie streeft in haar hoedanigheid van lid van de raad van bestuur naar afstemming en samenhang tussen de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming en de werkzaamheden op hetzelfde terrein die worden bekostigd uit andere financieringsprogramma’s van de Unie. Doel is bij het vastleggen van prioriteiten voor gezamenlijk onderzoek synergieën en complementariteit te bevorderen en dubbel werk te vermijden.

2.   De raad van bestuur voert de volgende taken uit:

a)

het nemen van maatregelen om de algemene, specifieke en operationele doelstellingen te realiseren, alsook de effectiviteit en de gevolgen van die maatregelen nagaan, het nauwlettend en tijdig monitoren van de voortgang van het onderzoeks- en innovatieprogramma en van de afzonderlijke werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming met betrekking tot de prioriteiten van de Unie en van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie, mede gelet op de complementariteit met regionale en nationale programma’s, en tot slot het zo nodig treffen van corrigerende maatregelen opdat de Gemeenschappelijke Onderneming de doelstellingen bereikt;

b)

het beoordelen van nieuwe lidmaatschapsaanvragen en deze aanvaarden of afwijzen, een en ander overeenkomstig artikel 7;

c)

het beoordelen van nieuwe aanvragen van potentiële bijdragende partners en deze aanvaarden of afwijzen, een en ander overeenkomstig artikel 9;

d)

besluiten overeenkomstig artikel 8, leden 2 en 3, over beëindiging van het lidmaatschap van een lid van een Gemeenschappelijke Onderneming dat zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet nakomt;

e)

het goedkeuren van de financiële regels voor de Gemeenschappelijke Onderneming overeenkomstig artikel 27;

f)

het goedkeuren van de jaarbegroting en de personeelsformatie (dat wil zeggen: het aantal vaste en tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang en het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen, uitgedrukt in voltijdequivalenten);

g)

besluiten over de verdeling van de administratieve kosten over de andere leden dan de Unie, indien zij er niet in slagen overeenkomstig artikel 28, lid 2, hierover een akkoord te bereiken; daarbij let de raad van bestuur op een eventueel gebrek aan evenwicht tussen hun administratieve engagement en hun deelname;

h)

het uitoefenen van de bevoegdheden die het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie als vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (het “statuut”) verleent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, alsmede de bevoegdheden die de RAP verleent aan het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag ("de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”), een en ander overeenkomstig lid 4 van dit artikel en met betrekking tot het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming;

i)

het benoemen of ontslaan van de uitvoerend directeur, het verlengen van zijn ambtstermijn, hem adviseren, en toezicht houden op zijn functioneren;

j)

het goedkeuren van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie bij de opstart van de Gemeenschappelijke Onderneming, en indien nodig het aanpassen ervan tijdens de looptijd van Horizon Europa. In de strategische agenda voor onderzoek en innovatie worden het beoogde effect van het partnerschap, de geplande portefeuille van werkzaamheden, en de verwachte meetbare resultaten, middelen, prestaties en mijlpalen binnen een bepaald tijdsbestek vastgelegd. Verder wordt in de agenda het volgende vastgelegd: de Europese partnerschappen waarmee de Gemeenschappelijke Onderneming een formele en regelmatige samenwerking aangaat, de mogelijkheden voor synergieën tussen de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming en nationale of regionale initiatieven en beleidsmaatregelen (dit laatste op basis van informatie van de deelnemende staten of van de groep vertegenwoordigers van de staten), en de eventuele synergieën met andere programma’s en beleidslijnen van de Unie;

k)

het vaststellen van het werkprogramma en de uitgavenramingen daarvan die zijn voorgesteld door de uitvoerend directeur — nadat deze het advies van de groep van vertegenwoordigers van de staten in aanmerking heeft genomen — voor het uitvoeren van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie. Hieronder vallen ook de administratieve werkzaamheden, de inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen, eventuele voorwaarden voor het behandelen van ex aequo-voorstellen overeenkomstig artikel 28, lid 3, van de verordening Horizon Europa en de werkprogramma’s ervan, de onderzoeksgebieden waarvoor gezamenlijke oproepen worden gedaan en waarop samenwerking met andere partnerschappen en synergie met andere programma’s van de Unie tot de mogelijkheden behoren, het toepasselijke financieringspercentage, en de daarmee verband houdende regels voor de procedures inzake indiening, evaluatie, selectie, gunning en beroep, met bijzondere aandacht voor de feedback ten behoeve van beleidsvereisten;

l)

in voorkomend geval, het beperken van de deelname aan specifieke acties in het werkprogramma overeenkomstig artikel 22, lid 5, van de verordening Horizon Europa en overeenkomstig het standpunt dat de Commissie en de lidstaten per geval overeenkomen in de groep van vertegenwoordigers van de staten, tenzij anders bepaald in deel II;

m)

het nemen van maatregelen om nieuwkomers aan te trekken — met name middelgrote en kleine bedrijven, hogeronderwijsinstellingen en onderzoeksorganisaties — om deel te nemen aan de werkzaamheden en acties van de Gemeenschappelijke Onderneming, zo nodig ook door hen aan te moedigen particuliere leden of samenstellende entiteiten van particuliere leden te worden;

n)

het goedkeuren van het jaarplan voor aanvullende werkzaamheden dat is opgenomen in een bijlage bij het hoofddeel van het werkprogramma, zulks op basis van een voorstel van de andere leden dan de Unie, na raadpleging van het wetenschappelijk adviesorgaan of een soortgelijk orgaan als bedoeld in deel II, en rekening houdend met het advies van de groep van vertegenwoordigers van de staten;

o)

het bepalen van de strategische koers voor samenwerking met andere Europese partnerschappen, overeenkomstig de strategische agenda voor onderzoek en innovatie;

p)

het beoordelen en goedkeuren van het geconsolideerde jaarverslag van de werkzaamheden, met inbegrip van de uitgaven en van de begroting voor oproepen die samen met andere Europese partnerschappen zijn uitgeschreven;

q)

het uitbrengen van advies over de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming;

r)

in voorkomend geval het nodige doen voor het oprichten van een interne controlecapaciteit bij de Gemeenschappelijke Onderneming;

s)

het goedkeuren van de organisatie van het programmabureau op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

t)

het goedkeuren van het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

u)

het goedkeuren van de lijst van werkzaamheden die gefinancierd zullen worden, tenzij anders bepaald in deel II;

v)

het goedkeuren van de regels voor de uitvoering van het statuut en de RAP, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het statuut;

w)

het goedkeuren van regels voor de detachering van nationale deskundigen en de inzet van stagiairs bij de Gemeenschappelijke Onderneming;

x)

het oprichten, indien nodig, van advies- of werkgroepen voor een bepaalde periode en voor een bepaald doel, mede in samenwerking met andere Gemeenschappelijke Ondernemingen en in aanvulling op de in artikel 14 bedoelde organen van de Gemeenschappelijke Onderneming;

y)

in voorkomend geval, het richten van een verzoek tot wijziging van deze verordening aan de Commissie;

z)

het vragen van wetenschappelijk advies of van een wetenschappelijke analyse over een bepaald onderwerp aan het wetenschappelijk adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming of aan een van de leden van het wetenschappelijk adviesorgaan, onder meer over ontwikkelingen in onderzoeksgebieden die grenzen aan het activiteitengebied van de Gemeenschappelijke Onderneming;

a1)

het goedkeuren — uiterlijk eind 2023 — van een plan voor het geleidelijk beëindigen van financiering uit Horizon Europa voor de Gemeenschappelijke Onderneming, op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

b1)

het uitvoeren van taken die niet specifiek aan een bepaald orgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming zijn toegewezen, met dien verstande dat de raad van bestuur een dergelijke taak aan een ander orgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming kan toewijzen.

3.   Op de raad van bestuur van een Gemeenschappelijke Onderneming kunnen de specifieke regels van deel II van toepassing zijn.

4.   De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het statuut een besluit op basis van artikel 2, lid 1, van het statuut of op basis van artikel 6 van de RAP, waarin de raad van bestuur de nodige bevoegdheden die de raad heeft in zijn hoedanigheid van het tot aanstelling bevoegde gezag, delegeert aan de uitvoerend directeur, en de voorwaarden vaststelt waaronder de delegatie kan worden opgeschort. De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

5.   De raad van bestuur houdt grondig rekening met de eventuele adviezen, aanbevelingen of voorstellen van de groep van vertegenwoordigers van de staten alvorens tot stemming over te gaan. De raad van bestuur stelt de groep van vertegenwoordigers van de staten onverwijld in kennis van het gevolg dat hij aan die adviezen, aanbevelingen of voorstellen heeft gegeven, of geeft aan waarom hij daaraan geen gevolg heeft gegeven.

Afdeling 2

De uitvoerend directeur

Artikel 18

Benoeming, ontslag en verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur wordt door de raad van bestuur benoemd op basis van verdiensten en competenties; hij wordt geselecteerd uit een lijst van kandidaten die de Commissie bij de raad van bestuur indient na een openbare en transparante selectieprocedure waarin het beginsel van genderevenwicht in acht wordt genomen.

2.   De Commissie stelt na raadpleging van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie een lijst van bij voorkeur ten minste drie kandidaten voor de functie van uitvoerend directeur voor. Voor het doel van deze raadpleging benoemt ieder ander lid van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie één vertegenwoordiger en één waarnemer namens de raad van bestuur.

3.   De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van de Gemeenschappelijke Onderneming, overeenkomstig artikel 2, punt a), van de RAP.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt de Gemeenschappelijke Onderneming vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

4.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vier jaar. Aan het einde van deze periode beoordeelt de Commissie na raadpleging van de andere leden dan de Unie het functioneren van de uitvoerend directeur en gaat de Commissie na welke taken en uitdagingen de Gemeenschappelijke Onderneming in de toekomst op haar weg zou kunnen vinden.

5.   De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming kan op voorstel van de Commissie, die rekening houdt met de in lid 4 bedoelde beoordeling van het functioneren van de uitvoerend directeur en met haar inschatting van de toekomstige taken van en uitdagingen voor de Gemeenschappelijke Onderneming, de ambtstermijn van de uitvoerend directeur een keer verlengen met een periode van ten hoogste drie jaar.

6.   Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, mag niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

7.   Een uitvoerend directeur kan alleen worden ontslagen bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie, en nadat de raad van bestuur de groep van vertegenwoordigers van de staten en de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie heeft geraadpleegd.

Artikel 19

Taken van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur is als hoogste uitvoerend functionaris belast met het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming en handelt overeenkomstig de besluiten van de raad van bestuur. De uitvoerend directeur verstrekt de raad van bestuur alle informatie die de raad nodig heeft om zijn taken te vervullen. Behoudens de bevoegdheden van de instellingen van de Unie en van de raad van bestuur, vraagt noch aanvaardt de uitvoerend directeur instructies van een regering of enig ander orgaan.

2.   De uitvoerend directeur is de wettelijk vertegenwoordiger van de Gemeenschappelijke Onderneming. Hij legt verantwoording af aan de raad van bestuur over het functioneren van de Gemeenschappelijke Onderneming.

3.   De uitvoerend directeur voert de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming uit en zorgt voor de coördinatie tussen de verschillende organen en diensten van de Gemeenschappelijke Onderneming.

4.   De uitvoerend directeur voert de volgende taken uit ten behoeve van de Gemeenschappelijke Onderneming:

a)

hij zorgt voor een bestendig en doelgericht bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming en voor een efficiënte uitvoering van het werkprogramma;

b)

hij stelt het ontwerp van de jaarbegroting en de personeelsformatie op en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur;

c)

hij stelt het werkprogramma en de uitgavenramingen daarvan op waarmee de Gemeenschappelijke Onderneming de strategische agenda voor onderzoek en innovatie kan uitvoeren en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur, nadat hij, afhankelijk van het geval, het advies van de groep van vertegenwoordigers van de staten of van de raad van overheidsinstanties in aanmerking heeft genomen;

d)

hij legt de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming ter advies voor aan de raad van bestuur;

e)

hij stelt het geconsolideerde jaarverslag van de werkzaamheden op, dat hij vervolgens ter beoordeling en goedkeuring aan de raad van bestuur voorlegt; dit verslag vermeldt ook de uitgaven en bijdragen van de andere leden dan de Unie als bedoeld in artikel 11, lid 1;

f)

hij houdt toezicht op de in artikel 11, lid 1, bedoelde bijdragen, rapporteert aan de raad van bestuur over de voortgang bij het bereiken van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming, en hij stelt in dit verband zo nodig corrigerende maatregelen voor;

g)

hij houdt toezicht op de maatregelen om nieuwkomers aan te trekken, met name het mkb, hogeronderwijsinstellingen en onderzoeksorganisaties;

h)

hij gaat formele en regelmatige samenwerking aan met de Europese partnerschappen die in de strategische agenda voor onderzoek en innovatie worden genoemd, en wel volgens de strategische koers die de raad van bestuur heeft uitgezet;

i)

hij informeert op verzoek van de voorzitter van de raad van bestuur regelmatig de relevante configuratie van het programmacomité van Horizon Europa, en wel in het kader van de verantwoordelijkheid van de Commissie overeenkomstig artikel 14, lid 7, van en bijlage III bij het specifieke programma tot uitvoering van de verordening Horizon Europa. Dit dient te gebeuren vóór de goedkeuring van het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming, zulks gelet op de toepassing van artikel 22, lid 5, van de verordening Horizon Europa.

j)

hij legt de lijst van werkzaamheden die zouden kunnen worden geselecteerd voor financiering door de Gemeenschappelijke Onderneming ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur of, afhankelijk van het geval, de raad van overheidsinstanties;

k)

hij beoordeelt de aanvragen voor geassocieerd lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming na een openbare oproep tot het indienen van blijken van belangstelling, en hij legt voorstellen voor deelname door geassocieerde leden voor aan de raad van bestuur;

l)

hij informeert de andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming regelmatig over alle aangelegenheden die van belang zijn voor hun taken;

m)

hij ondertekent namens de Gemeenschappelijke Onderneming subsidieovereenkomsten en -besluiten voor zover hij hiertoe bevoegd is;

n)

hij ondertekent aanbestedingscontracten namens de Gemeenschappelijke Onderneming;

o)

hij volgt, onder toezicht van de raad van bestuur en zo nodig in overleg met adviesorganen, het verloop van het werkprogramma op en beoordeelt de voortgang hiervan aan de hand van de effectindicatoren en de in deel II genoemde specifieke doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming, een en ander in overeenstemming met artikel 171;

p)

hij voert het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming uit;

q)

hij organiseert, leidt en houdt toezicht op de werkzaamheden en het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming binnen de grenzen van de bevoegdheid daartoe die hem via delegatie door de raad van bestuur is verleend;

r)

hij roept een effectief en efficiënt intern controlesysteem in het leven en ziet erop toe dat dit goed functioneert. Ingrijpende wijzigingen van het controlesysteem rapporteert hij aan de raad van bestuur;

s)

hij beschermt de financiële belangen van de Unie en van de andere leden dan de Unie door middel van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige handelingen, door doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, in voorkomend geval, door het opleggen van doeltreffende, proportionele en afschrikkende administratieve en financiële sancties;

t)

hij zorgt voor de uitvoering van risicobeoordelingen en risicobeheer ten behoeve van de Gemeenschappelijke Onderneming;

u)

hij treft alle andere maatregelen die nodig zijn om de voortgang van de Gemeenschappelijke Onderneming bij het bereiken van de doelstellingen te kunnen beoordelen;

v)

hij stelt een plan op voor de geleidelijke beëindiging van de financiering van de Gemeenschappelijke Onderneming door de Horizon-Europafondsen en legt dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur;

w)

hij voert alle andere taken uit die hem door de raad van bestuur worden toegewezen, die aan hem worden gedelegeerd of die hij uit hoofde van deze verordening heeft;

x)

hij heeft de bevoegdheid zijn eigen bevoegdheden aan andere personeelsleden te delegeren, onder voorwaarden die moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 17, lid 4.

5.   Op de uitvoerend directeur kunnen specifieke bepalingen van deel II van toepassing zijn.

6.   De uitvoerend directeur richt een programmabureau op dat onder zijn verantwoordelijkheid alle ondersteunende taken ten behoeve van de Gemeenschappelijke Onderneming uitvoert die uit deze verordening voortvloeien. Het programmabureau bestaat uit personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming. Het heeft de volgende taken:

a)

het verleent steun bij het opzetten en beheren van een boekhoudsysteem dat is ingericht overeenkomstig de financiële regels voor de Gemeenschappelijke Onderneming;

b)

het beheert de uitvoering van het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming gedurende de uitvoeringscyclus;

c)

het verstrekt tijdig informatie aan de leden en de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming en assisteert hen bij het vervullen van hun taken;

d)

het fungeert als secretariaat van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming en ondersteunt de adviesgroepen die door de raad van bestuur zijn opgericht.

Afdeling 3

Adviesorganen

Artikel 20

Groep van vertegenwoordigers van de staten

1.   Behalve indien lidstaten en geassocieerde landen als leden of samenstellende entiteiten van leden deelnemen aan een Gemeenschappelijke Onderneming, richt een Gemeenschappelijke Onderneming een groep van vertegenwoordigers van de staten op, zoals bepaald in deel II en overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

2.   De groep van vertegenwoordigers van de staten bestaat uit ten hoogste twee vertegenwoordigers en ten hoogste twee plaatsvervangers per lidstaat en per geassocieerd land. De groep van vertegenwoordigers van de staten kiest een voorzitter en een vicevoorzitter uit haar midden.

3.   De groep van vertegenwoordigers van de staten komt ten minste twee keer per jaar bijeen. De vergaderingen worden bijeengeroepen door de voorzitter of door ten minste een derde van de leden van de groep van vertegenwoordigers van de staten. Op verzoek van de voorzitter van de groep van vertegenwoordigers van de staten, wonen de voorzitter van de raad van bestuur en de uitvoerend directeur — of hun vertegenwoordigers — de vergaderingen als waarnemer bij.

4.   Op de vergaderingen van de groep van vertegenwoordigers van de staten kunnen specifieke bepalingen van deel II van toepassing zijn.

5.   De voorzitter van de groep van vertegenwoordigers van de staten kan andere personen uitnodigen om de vergaderingen als waarnemer bij te wonen, met name vertegenwoordigers van federale of regionale overheidsinstanties in de Unie, vertegenwoordigers van hogeronderwijsinstellingen en onderzoeksorganisaties, mkb- en brancheverenigingen, en vertegenwoordigers van andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming.

6.   De agenda en de werkdocumenten van de vergaderingen van de groep van vertegenwoordigers van de staten worden tijdig verspreid, zodat de vertegenwoordigers van de lidstaten en van de geassocieerde landen het nodige kunnen doen om de vergaderingen bij te wonen. Ook wordt de agenda tijdig ter kennisgeving aan de raad van bestuur toegezonden.

7.   De groep van vertegenwoordigers van de staten wordt geraadpleegd over de volgende aangelegenheden, en met name behandelt zij informatie en adviseert zij hierover:

a)

de voortgang van het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming en de verwezenlijking van de doelstellingen en de verwachte effecten van de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming als onderdeel van Horizon Europa, met inbegrip van informatie over oproepen tot het indienen van voorstellen en over de ontvangen voorstellen, alsmede over de procedure ter beoordeling van de voorstellen;

b)

het actualiseren van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie of een vergelijkbaar document, en wel aan de hand van de strategische planning van Horizon Europa en van andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten;

c)

koppelingen met Horizon Europa en andere uniale, nationale of — in voorkomend geval — regionale initiatieven, waaronder de cohesiefondsen, overeenkomstig de strategieën voor slimme specialisatie;

d)

ontwerpwerkprogramma’s, met inbegrip van de inhoud van oproepen tot indiening van voorstellen, met name inzake onderzoeksthema’s met een lager niveau van technologische gereedheid (Technology Readiness Level — TRL) die zijn opgenomen in het ontwerpwerkprogramma, en inzake de toepassing van subsidiabiliteitscriteria;

e)

de betrokkenheid van het mkb, start-ups, hogeronderwijsinstellingen en onderzoeksorganisaties, en maatregelen ter bevordering van de deelname van nieuwkomers;

f)

de verspreiding en toepassing van resultaten in waardeketens;

g)

het jaarverslag van de werkzaamheden.

8.   Bij het overeenkomen van het in artikel 17, lid 2, punt l), bedoelde standpunt, bestaat de groep van vertegenwoordigers van de staten uitsluitend uit de lidstaten. De procedure om over dat standpunt overeenstemming te bereiken, wordt nader bepaald in het reglement van orde van de groep van vertegenwoordigers van de staten.

9.   In voorkomend geval brengt de groep van vertegenwoordigers van de staten ook regelmatig verslag uit aan de raad van bestuur en treedt zij op als contactpunt met de Gemeenschappelijke Onderneming in verband met de volgende zaken:

a)

de status van nationale of regionale onderzoeks- en innovatieprogramma’s die voor de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming van belang kunnen zijn, en het in kaart brengen van mogelijke samenwerkingsgebieden, met inbegrip van concrete maatregelen die zijn genomen of worden overwogen voor de uitrol en toepassing van technologieën en innovatieve oplossingen;

b)

specifieke nationale of regionale maatregelen met betrekking tot evenementen ter verspreiding van informatie, gerichte technische workshops en communicatieactiviteiten;

c)

specifieke nationale en regionale maatregelen met betrekking tot de uitrolwerkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming;

d)

nationaal of regionaal beleid en nationale of regionale initiatieven om complementariteit te bereiken in het kader van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en de jaarlijkse werkprogramma’s van de Gemeenschappelijke Onderneming.

10.   De groep van vertegenwoordigers van de staten stelt aan het einde van het kalenderjaar een verslag op waarin het nationale of regionale beleid wordt beschreven dat onder het bereik van de Gemeenschappelijke Onderneming valt en waarin ook aan de orde komt op welke wijze specifiek vorm kan worden gegeven aan samenwerking met projecten die door Gemeenschappelijke Onderneming worden gefinancierd.

11.   De groep van vertegenwoordigers van de staten kan op eigen initiatief adviezen uitbrengen en aanbevelingen of voorstellen doen aan de raad van bestuur of de uitvoerend directeur, en dit over technische, bestuurlijke en financiële aangelegenheden, alsook over werkprogramma’s en andere documenten, met name indien deze aangelegenheden van invloed kunnen zijn op hun nationale of regionale belangen.

12.   De groep van vertegenwoordigers van de staten ontvangt regelmatig en tijdig relevante informatie per land over onder meer: de uitvoering van en de deelname aan de door de Gemeenschappelijke Onderneming gefinancierde werkzaamheden onder contract, de evaluatieresultaten van de oproepen tot het indienen van voorstellen, de uitvoering van projecten, de synergieën met andere programma’s van de Unie en andere Europese partnerschappen, de aanvullende activiteiten, de vastgelegde en daadwerkelijk verstrekte financiële bijdragen en bijdragen in natura, en de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming.

13.   De groep vertegenwoordigers van de staten keurt een reglement van orde goed met inachtneming van de artikelen 33 en 42.

14.   Een of meer Gemeenschappelijke Ondernemingen kunnen een gezamenlijke groep van vertegenwoordigers van de staten oprichten overeenkomstig de bepalingen van deel II.

Artikel 21

Wetenschappelijk advies

1.   Tenzij anders bepaald in deel II, vraagt een Gemeenschappelijke Onderneming onafhankelijk wetenschappelijk advies:

a)

via een wetenschappelijk adviesorgaan dat door de Gemeenschappelijke Onderneming is opgericht overeenkomstig de bepalingen van deel II en behoudens de bepalingen in dit artikel, of

b)

via ad-hocverzoeken van de raad van bestuur om onafhankelijke deskundigheid die aan de Gemeenschappelijke Onderneming worden gericht en die handelen over specifieke aangelegenheden.

2.   Het wetenschappelijk adviesorgaan kent een evenwichtige vertegenwoordiging van deskundigen die wordt bepaald aan de hand van het bereik van de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming en tot uiting komt in gender- en geografisch evenwicht. Gezamenlijk beschikken de leden van het wetenschappelijk adviesorgaan over de nodige competenties en deskundigheid op technisch gebied om wetenschappelijk onderbouwde aanbevelingen aan de Gemeenschappelijke Onderneming te doen. Daarbij wordt rekening gehouden met de klimaat-, milieu- en sociaal-economische gevolgen van de aanbevelingen en de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming.

3.   De leden van het wetenschappelijk adviesorgaan en uitgenodigde waarnemers zijn gebonden aan beroepsgeheim, dat krachtens de Verdragen en de uitvoeringsregels van de Verdragen voor alle leden van de Europese instellingen en hun personeel geldt, en tevens aan de voorschriften voor veiligheid binnen de Commissie en de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie, als vastgelegd in respectievelijk Besluit (EU, Euratom) 2015/443 (31) en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 (32) van de Commissie.

4.   De raad van bestuur stelt een openbare selectieprocedure met specifieke criteria vast voor de samenstelling van het wetenschappelijk adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming en benoemt de leden. De raad van bestuur neemt hierbij kandidaten in aanmerking die de groep van vertegenwoordigers van de staten naar voren heeft geschoven.

5.   Het wetenschappelijk adviesorgaan kiest een voorzitter uit zijn leden.

6.   Het wetenschappelijk adviesorgaan komt ten minste twee keer per jaar bijeen. De vergaderingen worden door de voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter kan andere personen uitnodigen om de vergaderingen als waarnemer bij te wonen. Het wetenschappelijk adviesorgaan stelt een reglement van orde vast. De agenda van de vergaderingen wordt tijdig openbaar gemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming.

7.   Het wetenschappelijk adviesorgaan voert de volgende taken uit:

a)

het adviseert over de wetenschappelijke prioriteiten voor de werkprogramma’s, waaronder het bestek van de oproep tot het indienen van voorstellen, overeenkomstig de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en de strategische planning van Horizon Europa;

b)

het adviseert over de wetenschappelijke prestaties die in het jaarverslag zullen worden vermeld;

c)

in voorkomend geval stelt het correcties of koerswijzigingen voor aan de raad van bestuur, in het licht van de voortgang van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en van de afzonderlijke werkzaamheden;

d)

het brengt op verzoek van de raad van bestuur onafhankelijk advies uit over en verricht wetenschappelijke analyses van specifieke kwesties, vooral in verband met ontwikkelingen in sectoren die grenzen aan het activiteitengebied van de Gemeenschappelijke Onderneming, of ter ondersteuning bij de beoordeling van de aanvragen van potentiële geassocieerde leden en bijdragende partners;

e)

in de in deel II bepaalde gevallen beoordeelt het de resultaten van technologie- en innovatiewerkzaamheden die door de Gemeenschappelijke Onderneming worden bekostigd en rapporteert het hierover aan de raad van bestuur;

f)

in de in deel II bepaalde gevallen neemt het deel aan sectorbepaalde integratiecomités van Europese partnerschappen die speciaal in het kader van Horizon Europa zijn opgericht om synergieën tot stand te brengen;

g)

het voert andere, in deel II bepaalde taken uit.

8.   Na afloop van een vergadering van het wetenschappelijk adviesorgaan legt de voorzitter aan de raad van bestuur een verslag voor met de adviezen van het orgaan en van de leden over de aangelegenheden die zijn besproken. Het verslag wordt voor zover mogelijk openbaar gemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming.

9.   Het wetenschappelijk adviesorgaan kan op eigen initiatief de raad van bestuur adviseren, het wetenschappelijk adviesorgaan te raadplegen over aangelegenheden die niet onder de in lid 7 genoemde taken van het adviescomité vallen. Het verslag wordt voor zover mogelijk openbaar gemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming.

10.   Indien zijn advies over het werkprogramma en de strategische agenda voor onderzoek en innovatie niet wordt gevolgd, wordt het wetenschappelijk adviesorgaan in kennis gesteld van de redenen daarvoor.

Artikel 22

Groep van belanghebbende partijen

1.   Een Gemeenschappelijke Onderneming kan een groep van belanghebbende partijen oprichten overeenkomstig de relevante bepalingen van deel II en dit artikel.

2.   Alle publieke en particuliere belanghebbende partijen kunnen lid worden van de groep van belanghebbende partijen: onder meer georganiseerde groepen die actief zijn op het gebied van de Gemeenschappelijke Onderneming en internationale belangengroepen uit lidstaten, uit geassocieerde landen of uit andere landen.

3.   De raad van bestuur stelt de specifieke criteria en de selectieprocedure voor de samenstelling van de groep van belanghebbende partijen vast, en streeft daarbij naar het bereiken van een evenwichtige vertegenwoordiging in termen van geografische spreiding, gender, sector en deskundigheid van de belanghebbende partijen. In voorkomend geval houdt de raad van bestuur rekening met de door de groep van vertegenwoordigers van de staten voorgestelde potentiële kandidaten.

4.   De groep van belanghebbende partijen wordt regelmatig in kennis gesteld van de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming en wordt uitgenodigd commentaar te geven over de initiatieven die de Gemeenschappelijke Onderneming heeft gepland.

5.   De vergaderingen van de groep van belanghebbende partijen worden bijeengeroepen door de uitvoerend directeur.

6.   De uitvoerend directeur kan de raad van bestuur adviseren de groep van belanghebbende partijen over bepaalde aangelegenheden te raadplegen. In dat geval wordt na de bespreking in de groep van belanghebbende partijen een verslag voorgelegd aan de raad van bestuur en aan de groep van vertegenwoordigers van de staten. Dit verslag wordt openbaar gemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming.

HOOFDSTUK 4

Financiële en operationele bepalingen

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 23

Coherente toepassing van de beperking van deelname

De Gemeenschappelijke Onderneming zorgt voor samenhang met de aanpak voor werkzaamheden die worden gefinancierd in het kader van het werkprogramma van Horizon Europa, dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 13, lid 2, punt b), van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa wat betreft de toepassing van artikel 22, lid 5, van de verordening Horizon Europa. Ook moet er samenhang zijn met de wetgeving en richtsnoeren van de Unie die relevant zijn voor de toepassing ervan op soortgelijke onderwerpen in het werkprogramma van de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 24

Regels voor de werkzaamheden die door de Gemeenschappelijke Onderneming worden gefinancierd

1.   De verordening Horizon Europa is van toepassing op de werkzaamheden die door een Gemeenschappelijke Onderneming in het kader van Horizon Europa worden gefinancierd. Krachtens die verordening wordt een Gemeenschappelijke Onderneming beschouwd als een financieringsorgaan dat financiële steun verstrekt aan werkzaamheden onder contract als bedoeld in artikel 6 van de verordening Horizon Europa.

2.   Op werkzaamheden die door een Gemeenschappelijke Onderneming in het kader van Horizon Europa worden gefinancierd, kunnen ook specifieke bepalingen van deel II van toepassing zijn.

3.   In afwijking van artikel 40, lid 4, punt a), van de verordening Horizon Europa is het recht om bezwaar te maken ook van toepassing op deelnemers wier werkzaamheden resultaten genereren maar die geen financiering van de Gemeenschappelijke Onderneming hebben ontvangen.

Artikel 25

Operationele en financiële planning

1.   De uitvoerend directeur legt de raad van bestuur een ontwerpwerkprogramma ter goedkeuring voor.

2.   Het werkprogramma wordt goedgekeurd vóór het einde van het jaar dat voorafgaat aan de uitvoering ervan. Het werkprogramma en de oproepen tot het indienen van voorstellen worden bekendgemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming en op de website van Horizon Europa, en ten behoeve van coördinatie met de algehele strategie van Horizon Europa wordt het werkprogramma ter informatie gedeeld met de betrokken configuratie van het programmacomité.

3.   De uitvoerend directeur stelt de ontwerpjaarbegroting voor het volgende jaar op en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

4.   De jaarbegroting voor een bepaald jaar wordt door de raad van bestuur goedgekeurd vóór het einde van het jaar dat voorafgaat aan de uitvoering.

5.   De jaarbegroting wordt aangepast aan de hand van de financiële bijdrage van de Unie die is vastgelegd in de begroting van de Unie en, in voorkomend geval, aan de hand van de financiële bijdragen van de andere leden dan de Unie en van eventuele bijdragende partners.

Artikel 26

Operationele en financiële rapportage

1.   De uitvoerend directeur verstrekt de raad van bestuur overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming een geconsolideerd jaarverslag over de uitvoering van zijn taken. Het geconsolideerd jaarverslag van de werkzaamheden wordt tijdig openbaar gemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming.

2.   Het geconsolideerde jaarverslag van de werkzaamheden bevat onder meer informatie over het volgende:

a)

onderzoek, innovatie en andere werkzaamheden en de uitgaven die daarvoor gedaan zijn;

b)

de ingediende voorstellen, uitgesplitst naar land waar de juridische entiteit is gevestigd en naar type deelnemer, in het bijzonder indien er middelgrote en kleine ondernemingen en nieuwkomers onder de deelnemers zijn;

c)

de werkzaamheden onder contract die gefinancierd zijn, uitgesplitst per type deelnemer (waaronder het mkb) en per land, met vermelding van de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming aan iedere deelnemer en aan de afzonderlijke werkzaamheden;

d)

informatie over de openheid van de Gemeenschappelijke Onderneming, waaronder samenwerkingsverbanden;

e)

de aanvullende werkzaamheden van de andere leden dan de Unie, uitgesplitst naar land waar de particuliere leden, de samenstellende entiteiten van die leden of de met een lid of een samenstellende entiteit verbonden entiteiten zijn gevestigd;

f)

de samenwerking met andere Europese partnerschappen, met inbegrip van gezamenlijke oproepen en van synergieën tussen de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming en die van nationale of regionale initiatieven en beleidsmaatregelen.

3.   De rekenplichtige van de Gemeenschappelijke Onderneming zendt de voorlopige rekeningen toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Europese Rekenkamer, overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming.

4.   De uitvoerend directeur zendt het verslag over het budgettair en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Rekenkamer, overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming.

5.   De kwijtingsprocedure verloopt volgens de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming.

Afdeling 2

Financiële bepalingen

Artikel 27

Financiële regels

1.   Een Gemeenschappelijke Onderneming stelt eigen financiële regels vast overeenkomstig artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

2.   De financiële regels worden bekendgemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 28

Bronnen van financiering

1.   Een Gemeenschappelijke Onderneming wordt gezamenlijk gefinancierd door de Unie, de andere leden dan de Unie en de bijdragende partners, en wel door financiële bijdragen en bijdragen in natura aan operationele werkzaamheden.

2.   De andere leden dan de Unie komen overeen hoe zij hun collectieve bijdrage onderling verdelen, overeenkomstig de toepasselijke financiële regels.

3.   De operationele kosten van een Gemeenschappelijke Onderneming worden gedekt door:

a)

een financiële bijdrage van de Unie;

b)

financiële bijdragen van de particuliere leden of de samenstellende of verbonden entiteiten van die leden, de bijdragende partners en/of de internationale organisaties die lid zijn van de Gemeenschappelijke Onderneming;

c)

financiële bijdragen van de deelnemende staten, indien van toepassing;

d)

bijdragen in natura als gedefinieerd in artikel 2, punt 8.

4.   Overeenkomstig de artikelen 10 en 11 bestaan de middelen van een Gemeenschappelijke Onderneming die in de begroting worden opgenomen, uit de volgende bijdragen:

a)

de financiële bijdragen van de leden aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming, die op jaarbasis gelijkelijk worden verdeeld tussen de Unie en de andere leden dan de Unie, tenzij in deel II anders is bepaald wegens de speciale aard van het lidmaatschap;

b)

de financiële bijdragen van leden en bijdragende partners aan de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming;

c)

inkomsten die de Gemeenschappelijke Onderneming genereert;

d)

andere financiële bijdragen, middelen en inkomsten.

Eventuele renteopbrengsten van de in lid 4 genoemde bijdragen gelden als inkomsten.

5.   Niet-gebruikte bedragen van de bijdragen voor administratieve kosten kunnen worden gebruikt voor operationele kosten.

6.   Indien een ander lid van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie in gebreke blijft, stelt de uitvoerend directeur dit lid hiervan schriftelijk in kennis en stelt hij een redelijke termijn vast waarbinnen de bijdrage moet worden voldaan. Indien het lid na het verstrijken van de termijn nog steeds in gebreke blijft, stelt de uitvoerend directeur de Commissie en, in voorkomend geval, de deelnemende staten daarvan in kennis met het oog op eventuele maatregelen krachtens artikel 11, lid 8, en stelt hij het betrokken lid ervan in kennis dat het zijn stemrecht in de raad van bestuur verliest overeenkomstig dat artikel.

7.   De middelen voor de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming worden gebruikt voor zijn doelstellingen en taken.

8.   Een Gemeenschappelijke Onderneming is eigenaar van alle activa die zij genereert of krijgt toegewezen voor het bereiken van haar doelstellingen en het uitvoeren van haar taken.

9.   Behalve bij ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming, worden inkomsten die de uitgaven overschrijden, niet aan de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming uitbetaald, tenzij de raad van bestuur anders besluit.

Artikel 29

Financiële verbintenissen

1.   De financiële verbintenissen van een Gemeenschappelijke Onderneming mogen het bedrag van de financiële middelen die beschikbaar zijn of die door de leden en de bijdragende partners voor de begroting zijn vastgelegd, niet overschrijden.

2.   De vastleggingen in de begroting van de in artikel 3, lid 1, punten b), d) en h), genoemde Gemeenschappelijke Ondernemingen mogen in jaarlijkse termijnbedragen worden verdeeld. Tot en met 31 december 2024 mag het totale bedrag van deze vastleggingen in termijnbedragen niet hoger liggen dan 50 % van de maximale bijdrage van de Unie die is bepaald in artikel 10. Vanaf januari 2025 wordt ten minste 20 % van de totale begroting voor de resterende jaren niet langer gedekt door jaarlijkse termijnbedragen.

Artikel 30

Bescherming van de financiële belangen van de leden

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming geeft personeel van de Commissie en andere door de Gemeenschappelijke Onderneming of de Commissie gemachtigde personen, alsook de Europese Rekenkamer, toegang tot de terreinen en gebouwen van de Gemeenschappelijke Onderneming en tot alle informatie, ook in elektronische vorm, die nodig is voor het uitvoeren van controles.

2.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)is bevoegd om, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (33) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (34) administratieve onderzoeken in te stellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een overeenkomst, een besluit of een contract dat krachtens deze verordening wordt gefinancierd.

3.   Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is bevoegd om, overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (35) onderzoek en vervolging in te stellen naar strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, zoals is bepaald in artikel 4 van die verordening.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten de overeenkomsten, besluiten en contracten die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening, bepalingen die de Commissie, de Gemeenschappelijke Onderneming, de Rekenkamer, het EOM en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid geven dergelijke audits en inspecties en onderzoeken ter plaatse binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

5.   Een Gemeenschappelijke Onderneming ziet erop toe dat de financiële belangen van de leden op adequate wijze worden beschermd door het uitvoeren, of laten uitvoeren, van interne en externe controles.

6.   Een Gemeenschappelijke Onderneming treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verrichte onderzoeken (36). Indien nodig neemt een Gemeenschappelijke Onderneming maatregelen om interne onderzoeken door OLAF te vergemakkelijken.

7.   De Gemeenschappelijke Onderneming verleent elke nationale rekenkamer op verzoek toegang tot alle informatie met betrekking tot de nationale bijdragen van de betrokken deelnemende staat, met inbegrip van informatie in elektronische vorm, die nodig is om haar audits uit te voeren.

Artikel 31

Controles achteraf

Controles van uitgaven voor werkzaamheden onder contract worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 53 van de verordening Horizon Europa, als deel van de werkzaamheden onder contract in het kader van Horizon Europa en overeenkomstig de in artikel 53, lid 2, van die verordening bedoelde auditstrategie.

Artikel 32

Interne controles

1.   De intern controleur van de Commissie heeft ten aanzien van een Gemeenschappelijke Onderneming dezelfde bevoegdheden als ten aanzien van de Commissie, en streeft ernaar de administratieve lasten van de Gemeenschappelijke Onderneming te verminderen.

2.   De raad van bestuur kan interne controlecapaciteit in het leven roepen overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming.

Afdeling 3

Operationele bepalingen

Artikel 33

Vertrouwelijkheid

Niettegenstaande de artikelen 34 en 36 beschermt een Gemeenschappelijke Onderneming vertrouwelijke informatie waarvan openbaarmaking buiten de instellingen van de Unie en andere organen of instanties van de Unie de belangen van de leden of van de deelnemers aan de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming zou kunnen schaden. Vertrouwelijke informatie omvat, maar is niet beperkt tot, persoonlijke, commerciële, gevoelige, niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie.

Artikel 34

Transparantie

Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (37) is van toepassing op documenten van een Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 35

Verwerking van persoonsgegevens

Indien voor de uitvoering van deze verordening persoonsgegevens moeten worden behandeld, is Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (38) van toepassing.

Artikel 36

Toegang tot resultaten van werkzaamheden en informatie over voorstellen

1.   Een Gemeenschappelijke Onderneming geeft de instellingen, organen en instanties van de Unie en de overheidsinstanties van de deelnemende staten toegang tot alle informatie over gefinancierde werkzaamheden onder contract. Deze informatie omvat de bijdragen en resultaten van werkzaamheden van begunstigden die deelnemen aan werkzaamheden onder contract van de Gemeenschappelijke Onderneming, alsook alle overige informatie die nodig wordt geacht voor de ontwikkeling en de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van het beleid of de programma’s van de Unie en, in voorkomend geval, van de deelnemende staten. Het recht van toegang geldt uitsluitend bij gebruik van de informatie voor niet-commerciële en niet-competitieve doeleinden en voldoet aan de geldende regels voor vertrouwelijkheid.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming verstrekt de gegevens van ingediende voorstellen aan de Commissie: dit dient de ontwikkeling en de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van het beleid of de programma’s van de Unie. Deze bepaling geldt in voorkomend geval op overeenkomstige wijze voor deelnemende staten met betrekking tot voorstellen waarbij aanvragers op het grondgebied van deze staten gevestigd zijn, maar ook hier geldt het recht van toegang uitsluitend bij gebruik van de informatie voor niet-commerciële en niet-competitieve doeleinden en voldoet het aan de geldende regels voor vertrouwelijkheid.

HOOFDSTUK 5

Personeel en aansprakelijkheid

Afdeling 1

Personeel, voorrechten en immuniteiten

Artikel 37

Personeel

1.   Het statuut en de RAP, en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Unie zijn vastgelegd ter uitvoering van het statuut en van de RAP, zijn van toepassing op het personeel van een Gemeenschappelijke Onderneming.

2.   De personele middelen worden bepaald in de personeelsformatie van de Gemeenschappelijke Onderneming, waarin het aantal tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang, alsook het aantal arbeidscontractanten, worden vastgelegd (beide uitgedrukt in voltijdequivalenten), overeenkomstig de jaarbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming.

3.   Het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming bestaat uit tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten.

4.   Alle personeelskosten komen ten laste van de Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 38

Gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs

1.   Een Gemeenschappelijke Onderneming kan gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs inzetten die niet rechtstreeks bij de Onderneming in dienst zijn. Het aantal gedetacheerde nationale deskundigen (uitgedrukt in voltijdequivalenten) wordt opgenomen in de in artikel 37, lid 2, genoemde informatie over de personele middelen, overeenkomstig de jaarbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming.

2.   De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming stelt bij besluit de regels vast voor de detachering van nationale deskundigen bij de Gemeenschappelijke Onderneming en voor de inzet van stagiairs.

Artikel 39

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat gehecht is aan het VEU en aan het VWEU, is van toepassing op de Gemeenschappelijke Onderneming en op het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming.

Afdeling 2

Aansprakelijkheid

Artikel 40

Aansprakelijkheid van een Gemeenschappelijke Onderneming

1.   De contractuele aansprakelijkheid van een Gemeenschappelijke Onderneming wordt geregeld door de toepasselijke contractuele bepalingen en door het recht dat van toepassing is op de overeenkomst, het besluit of het contract waarbij de Gemeenschappelijke Onderneming partij is.

2.   Indien de aansprakelijkheid van niet-contractuele aard is, vergoedt de Gemeenschappelijke Onderneming alle schade die door de personeelsleden in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt, zulks overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen van de lidstaten.

3.   Betalingen door de Gemeenschappelijke Onderneming in verband met de in de leden 1 en 2 bedoelde aansprakelijkheid en daarmee verband houdende kosten en uitgaven worden beschouwd als uitgaven van de Gemeenschappelijke Onderneming en worden door de middelen van de Onderneming gedekt.

4.   Uitsluitend de Gemeenschappelijke Onderneming is verantwoordelijk voor het nakomen van haar verplichtingen.

Artikel 41

Aansprakelijkheid van leden en verzekering

1.   De financiële aansprakelijkheid van de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming voor schulden van de Onderneming is beperkt tot hun financiële bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming sluit voor de duur van haar bestaan een passende verzekering af.

Artikel 42

Belangenconflicten

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming en de organen en het personeel van de Onderneming vermijden belangenconflicten bij de uitvoering van hun werkzaamheden.

2.   De raad van bestuur stelt regels vast voor het voorkomen en beheersen van belangenconflicten. Deze regels gelden voor het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming, voor de leden van de raad van bestuur en voor andere personen die ten dienste staan van de raad van bestuur en in andere organen of groepen van de Gemeenschappelijke Onderneming werkzaam zijn, overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming en het statuut wat betreft personeel.

HOOFDSTUK 6

Beslechting van geschillen

Artikel 43

Bevoegdheid van het Hof van Justitie en toepasselijke wetgeving

1.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen:

a)

krachtens arbitragebedingen in overeenkomsten of contracten waarbij de Gemeenschappelijke Onderneming partij is of arbitragebedingen in besluiten van de Gemeenschappelijke Onderneming;

b)

in geschillen over vergoeding van schade die door personeelsleden van de Gemeenschappelijke Onderneming in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt;

c)

in geschillen tussen de Gemeenschappelijke Onderneming en haar personeel, binnen de grenzen en onder de voorwaarden van het statuut en de RAP.

2.   Op alle aangelegenheden die niet bij deze verordening of bij een andere rechtshandeling van de Unie zijn geregeld, is het recht van de staat van toepassing waar de statutaire zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming is gevestigd.

Artikel 44

Klachtenregeling: Europese Ombudsman

Tegen besluiten van een Gemeenschappelijke Onderneming ter uitvoering van deze verordening kan een klacht bij de Europese Ombudsman worden ingediend overeenkomstig artikel 228 VWEU.

HOOFDSTUK 7

Ontbinding

Artikel 45

Ontbinding

1.   Een Gemeenschappelijke Onderneming wordt ontbonden aan het einde van de in artikel 3 vastgelegde periode.

2.   Naast het bepaalde in lid 1 wordt automatisch een procedure tot ontbinding van een Gemeenschappelijke Onderneming in gang gezet indien de Unie of alle andere leden dan de Unie zich terugtrekken uit de Gemeenschappelijke Onderneming.

3.   Voor het uitvoeren van de ontbindingsprocedure van een Gemeenschappelijke Onderneming benoemt de raad van bestuur een of meer liquidateurs, die handelen op aanwijzing van de raad van bestuur.

4.   Tijdens de ontbindingsprocedure worden de activa van de Gemeenschappelijke Onderneming gebruikt om te voldoen aan de verplichtingen van de Onderneming en voor de uitgaven in verband met de ontbinding. Een eventueel overschot wordt op het tijdstip van de ontbinding verdeeld over de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming; en wel naar rato van hun financiële bijdrage. Een overschot dat de Unie ten deel valt, wordt teruggeboekt naar de begroting van de Unie.

5.   Er wordt een ad-hocprocedure ingesteld voor een passende afwikkeling van de overeenkomsten die de Gemeenschappelijke Onderneming die wordt ontbonden, heeft gesloten, van de besluiten die zij heeft genomen, alsook van de aanbestedingscontracten waarvan de looptijd langer is dan het bestaan van de Gemeenschappelijke Onderneming.

DEEL II

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMINGEN

TITEL I

DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “EEN CIRCULAIR BIOGEBASEERD EUROPA”

Artikel 46

Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”

1.   Naast de in de artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” de volgende algemene doelstellingen:

a)

het versnellen van innovatie en van de ontwikkeling van biogebaseerde innovatieve oplossingen;

b)

het vaart zetten achter de marktintroductie van bestaande innovatieve biogebaseerde oplossingen;

c)

het bewerkstelligen van hoge milieuprestaties van biogebaseerde industriële systemen.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” heeft de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het intensiveren van interdisciplinair onderzoek en interdisciplinaire innovatie om te kunnen profiteren van de vooruitgang in de biowetenschappen en andere wetenschappelijke disciplines, om zo duurzame biogebaseerde oplossingen te ontwikkelen en demonstreren;

b)

het vergroten en bundelen van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit van belanghebbende partijen in de gehele Unie om zo het potentieel van de lokale bio-economie te benutten, ook in regio’s met een onderontwikkelde capaciteit;

c)

het vergroten van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit voor het aanpakken van milieuvervuiling en het krachtiger ontwikkelen van duurzamere biogebaseerde innovaties door ervoor te zorgen dat duurzaamheidskwesties en milieuprestaties een plaats krijgen in de gehele innovatieketen en in toekomstige innovatieve oplossingen;

d)

het beter integreren van biogebaseerd onderzoek en biogebaseerde innovatie in de biogebaseerde industrie van de Unie, en het versterken van de betrokkenheid van O&I-actoren, met inbegrip van grondstofleveranciers, in de biogebaseerde waardeketens;

e)

het reduceren van de risico’s van onderzoeks- en innovatie-investeringen in biogebaseerde bedrijven en projecten;

f)

ervoor zorgen dat circulariteit en milieuoverwegingen, waaronder bijdragen aan doelstellingen inzake klimaatneutraliteit en nulverontreiniging, een rol spelen bij het ontwikkelen en uitvoeren van biogebaseerde onderzoeks- en innovatieprojecten en maatschappelijke acceptatie bevorderen.

Artikel 47

Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”

Naast de in artikel 5 genoemde taken heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” de volgende taken:

a)

ervoor zorgen dat haar doelstellingen worden bereikt door het programmeren van onderzoek en innovatie door publieke en particuliere partners;

b)

het bijeenbrengen van publieke en particuliere financiering voor haar onderzoek en innovatie;

c)

het ondersteunen van multidisciplinaire onderzoeks- en innovatieprojecten met een grote impact die de industriële biogebaseerde innovatie kracht bijzetten en zo helpen haar doelstellingen te bereiken;

d)

het intensiveren van haar onderzoek en innovatie in de gehele innovatieketen — van lage tot hoge niveaus van technologische gereedheid (Technology Readiness Level — TRL);

e)

het mobiliseren, bijeenbrengen en tot projectsamenwerking aanzetten van spelers op het gebied van onderzoek en innovatie uit plattelands-, kust- en stedelijke gebieden en dito regio’s die een onbenut potentieel hebben voor het ontwikkelen van een biogebaseerde waardeketen, onder meer grondstofleveranciers;

f)

ervoor zorgen dat haar onderzoek en innovatie gericht zijn op het algemeen belang en meer in het bijzonder op de milieu- en klimaatprestaties van de biogebaseerde industrie, een en ander zowel voor een goed inzicht in de problemen als voor het aandragen van oplossingen daarvoor;

g)

het bevorderen van communicatie en samenwerking tussen spelers op het gebied van onderzoek en innovatie en anderzijds belanghebbende partijen uit de industrie om zo het bewustzijn over snel evoluerende kennis en technologie te vergroten, discipline- en sectordoorsnijdende samenwerking te vergemakkelijken, en de marktacceptatie van innovatieve biogebaseerde oplossingen te bevorderen;

h)

het mobiliseren van nationale en regionale overheidsinstanties die gunstige voorwaarden voor de marktacceptatie van biogebaseerde innovaties kunnen creëren;

i)

het ondersteunen van reflectie over normen die de marktacceptatie van biogebaseerde innovaties kunnen vergemakkelijken;

j)

het vaststellen van solide wetenschappelijke duurzaamheidscriteria en prestatiebenchmarks, deze toepassen — en toezicht houden op de toepassing — in al haar onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden, en het gebruik van deze criteria en benchmarks ook buiten het initiatief — dus in de biogebaseerde industrie — bevorderen;

k)

het onder de aandacht brengen en bevorderen van innovatieve biogebaseerde oplossingen bij beleidsmakers, het bedrijfsleven, ngo’s, maatschappelijke organisaties en consumenten in het algemeen.

Artikel 48

Leden

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” zijn:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

het Bio-based Industries Consortium (een organisatie zonder winstoogmerk onder Belgisch recht), na kennisgeving van het besluit van het consortium om toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” door middel van een verbintenisbrief, die geen andere voorwaarden voor toetreding mag bevatten dan de voorwaarden van deze verordening;

c)

de geassocieerde leden die overeenkomstig artikel 7 zijn geselecteerd, onder voorbehoud van een besluit inzake hun lidmaatschap van de raad van bestuur.

Artikel 49

Financiële bijdrage van de Unie

De financiële bijdrage van de Unie, met inbegrip van EER-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” bedraagt tot 1 000 000 000 EUR, waarvan ten hoogste 23 500 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten.

Artikel 50

Bijdragen van de andere leden dan de Unie

De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” dan de Unie dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode in totaal ten minste 1 000 000 000 EUR bij, waarvan ten hoogste 23 500 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten, of zij zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen.

Artikel 51

Reikwijdte van de aanvullende werkzaamheden

1.   Onverminderd de beslissingsbevoegdheid van de raad van bestuur overeenkomstig artikel 17, lid 2, punt n), en binnen de grenzen van het bepaalde in artikel 2, punten 9 en 10, dienen het Bio-based Industries Consortium of zijn samenstellende of verbonden entiteiten ieder jaar een voorstel in voor aanvullende werkzaamheden. Aanvullende werkzaamheden zijn werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met projecten en werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”, en zijn in het bijzonder:

a)

investeringen in nieuwe voorzieningen die een nieuwe waardeketen demonstreren, waaronder investeringen in duurzame uitrusting, instrumenten en bijbehorende infrastructuur, met name in verband met de toepassing op regionaal niveau en met de controle van de duurzaamheid van de nieuwe waardeketen;

b)

investeringen in een nieuw, innovatief en duurzaam productiebedrijf of vlaggenschip;

c)

investeringen in nieuw onderzoek en nieuwe innovatie en in infrastructuur die daarvoor nodig is, met inbegrip van faciliteiten, instrumenten, duurzame uitrusting of proefinstallaties (onderzoekscentra);

d)

normalisatiewerkzaamheden;

e)

communicatie, verspreiding en voorlichting.

2.   Investeringen die rechtstreeks verband houden met projecten, zijn met name:

a)

niet-subsidiabele investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van een project van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” gedurende de looptijd van dit project;

b)

investeringen die gelijktijdig met een project van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” worden gedaan, die de resultaten van het project aanvullen en het project op een hoger niveau van technologische gereedheid brengen;

c)

investeringen die nodig zijn voor uitrol van de resultaten van een project van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” na de afsluiting van het project en tot aan de ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming. In gerechtvaardigde gevallen kan rekening worden gehouden met investeringen in verband met de uitrol van de resultaten van projecten van het voorafgaande initiatief (de Gemeenschappelijke Onderneming BBI).

Artikel 52

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”

De Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” heeft de volgende organen:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

een groep van vertegenwoordigers van de staten;

d)

een wetenschappelijk comité;

e)

uitrolgroepen.

Artikel 53

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit:

a)

vijf vertegenwoordigers van de Commissie, namens de Unie; alsmede

b)

vijf vertegenwoordigers van de andere leden dan de Unie, waarvan er ten minste één het mkb moet vertegenwoordigen.

Artikel 54

Werking van de raad van bestuur

1.   De andere leden dan de Unie hebben samen 50 % van de stemmen.

2.   In afwijking van artikel 16, lid 4, kiest de raad van bestuur een voorzitter voor een periode van twee jaar.

3.   De raad van bestuur komt vier keer per jaar in gewone vergadering bijeen.

4.   Naast de in lid 2 genoemde vergaderingen houdt de raad van bestuur ook ten minste een keer per jaar een strategische vergadering, die als voornaamste doel heeft, de uitdagingen en kansen voor een duurzame biogebaseerde industrie in kaart te brengen en de Gemeenschappelijke Onderneming verdere strategische oriëntatie te geven.

5.   Voor de strategische vergadering worden leidinggevende directieleden of functionarissen met beslissingsbevoegdheid van toonaangevende Europese biogebaseerde bedrijven en van de Commissie uitgenodigd.

Artikel 55

Het wetenschappelijk comité

1.   Het wetenschappelijk comité is het wetenschappelijk adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” als bedoeld in artikel 21, lid 1.

2.   Het wetenschappelijk comité mag ten hoogste 15 permanente leden hebben.

3.   De voorzitter van het wetenschappelijk comité wordt gekozen voor een periode van twee jaar.

4.   Het wetenschappelijk comité richt een taakgroep op, die bestaat uit deskundigen die het juiste profiel hebben om ervoor te zorgen dat er voldoende aandacht wordt geschonken aan de duurzaamheidsaspecten van het werkprogramma. Indien mogelijk heeft het advies van het wetenschappelijk comité over het werkprogramma ook betrekking op circulariteit, milieuduurzaamheid, behoud en vergroting van de biodiversiteit, alsook op bredere aspecten van duurzaamheid van biogebaseerde systemen en de waardeketens van deze systemen.

Artikel 56

Uitrolgroepen

1.   Er worden een of meer uitrolgroepen opgericht overeenkomstig artikel 22. De uitrolgroepen hebben tot taak de raad van bestuur te adviseren over zaken die cruciaal zijn voor de marktacceptatie van biogebaseerde innovatie, en de toepassing te bevorderen van duurzame biogebaseerde oplossingen.

2.   De uitrolgroepen zijn zo samengesteld dat een passende thematische focus en representativiteit van een breed scala van belanghebbende partijen op het gebied van biogebaseerde innovatie is verzekerd. Andere belanghebbende partijen dan de leden van het Bio-Based Industry Consortium en de samenstellende of verbonden entiteiten van deze leden kunnen laten weten dat zij belangstelling hebben om toe te treden tot een uitrolgroep. De raad van bestuur stelt de omvang en samenstelling van de uitrolgroepen, de duur van het mandaat en de mogelijkheid van verlenging van de ambtstermijn van de leden vast. Ook selecteert de raad van bestuur de leden.

3.   Een uitrolgroep komt ten minste een keer per jaar bijeen. In de eerste vergadering stelt een uitrolgroep een reglement van orde vast. Dat reglement van orde moet worden goedgekeurd door de raad van bestuur. Op verzoek van de raad van bestuur, de voorzitter of een meerderheid van de betrokken uitrolgroep worden buitengewone vergaderingen van de uitrolgroepen bijeengeroepen.

4.   De uitrolgroepen kiezen een voorzitter en voor iedere thematische focus een vicevoorzitter, beide voor een periode van twee jaar. De voorzitter coördineert de werkzaamheden en vertegenwoordigt de uitrolgroep. De voorzitter kan als waarnemer worden uitgenodigd voor vergaderingen van het wetenschappelijk comité en van de groep van vertegenwoordigers van de staten.

5.   Op verzoek van de raad van bestuur doen de uitrolgroepen aanbevelingen inzake aangelegenheden die verband houden met de uitrol van biogebaseerde innovatie. De uitrolgroepen kunnen te allen tijde op eigen initiatief aanbevelingen doen aan de raad van bestuur.

TITEL II

DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “SCHONE LUCHTVAART”

Artikel 57

Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”

1.   Naast de in artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” de volgende algemene doelstellingen:

a)

bijdragen tot het verkleinen van de ecologische voetafdruk van de luchtvaart door een versnelde ontwikkeling van klimaatneutrale luchtvaarttechnologieën, zodat deze zo snel mogelijk kunnen worden ingezet en een aanzienlijke bijdrage wordt geleverd aan het bereiken van de algemene doelstellingen van de Europese Green Deal, met name wat betreft de nettovermindering van de broeikasgasemissies in de Unie van ten minste netto 55 % in 2030 ten opzichte van het niveau van 1990, wat een stap in de goede richting is voor het bereiken van klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050;

b)

ervoor zorgen dat luchtvaartgerelateerd onderzoek en luchtvaartgerelateerde innovatie, met bijzondere aandacht voor baanbrekende technologie-initiatieven, bijdragen tot het wereldwijde duurzame concurrentievermogen van de luchtvaartindustrie van de Unie, ervoor zorgen dat klimaatneutrale luchtvaarttechnologieën voldoen aan de eisen inzake luchtvaartveiligheid, en dat de luchtvaart in de Unie een veilige, betrouwbare, kosteneffectieve en efficiënte manier van passagiers- en vrachtvervoer blijft;

c)

het bevorderen van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit van de Europese luchtvaartsector.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” heeft daarnaast de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het bundelen en demonstreren van disruptieve technologische innovaties voor vliegtuigen die de broeikasgasemissies uiterlijk in 2030 met netto ten minste 30 % kunnen verminderen ten opzichte van de meest geavanceerde technologie van 2020, waardoor tevens de weg wordt geëffend voor klimaatneutrale luchtvaart, die uiterlijk in 2050 een feit moet zijn;

b)

ervoor zorgen dat de technologische en potentiële industriële inzetbaarheid van innovaties de lancering van disruptieve nieuwe producten en diensten in 2035 kunnen ondersteunen, met als doel 75 % van de operationele vloot uiterlijk in 2050 te hebben vervangen, alsmede een innovatief, betrouwbaar, veilig en kosteneffectief Europees luchtvaartsysteem te ontwikkelen waarmee de doelstelling van klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 kan worden bereikt;

c)

het uitbreiden, en bevorderen van de samenvoeging, van waardeketens voor klimaatneutraal luchtvaartonderzoek en klimaatneutrale luchtvaartinnovaties, met inbegrip van de academische wereld, onderzoeksorganisaties, de industrie en het mkb, onder meer door gebruik te maken van synergieën met andere, verwante nationale en Europese programma’s en door het gebruik van industriegerelateerde vaardigheden in de gehele waardeketen te ondersteunen.

Artikel 58

Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”

Naast de in artikel 5 vastgelegde taken heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” de volgende taken:

a)

het bekendmaken op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” en op de hiervoor bestemde website van de Commissie van alle informatie die nodig is voor het voorbereiden en indienen van voorstellen voor openbare aanbestedingsprocedures van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”;

b)

het monitoren en beoordelen van de technologische vooruitgang in de richting van de algemene en specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 57;

c)

het vergemakkelijken van de onbelemmerde toegang tot gegevens en informatie die nodig zijn voor het onafhankelijk monitoren van het effect van onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden in de luchtvaart die worden wordt uitgevoerd onder toezicht van de Commissie;

d)

het bijstaan van de Commissie (op verzoek van de Commissie) bij het vaststellen en coördineren van de ontwikkeling van regelgeving en normen ter ondersteuning van de marktacceptatie van oplossingen voor schone luchtvaart, met name door het uitvoeren van studies, simulaties en het verstrekken van technisch advies; hierbij wordt gelet op de noodzaak om belemmeringen voor markttoegang weg te nemen.

Artikel 59

Leden

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” heeft de volgende leden:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

de in bijlage I genoemde oprichtende leden, na kennisgeving van hun besluit om toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” door middel van een verbintenisbrief, die geen andere voorwaarden voor hun toetreding mag bevatten dan de voorwaarden van deze verordening;

c)

de geassocieerde leden die overeenkomstig artikel 7 worden geselecteerd, onder voorbehoud van een besluit van de raad van bestuur.

2.   Bovendien kan de raad van bestuur gedurende de eerste zes maanden na de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming geassocieerde leden selecteren uit een lijst die is opgesteld na een open oproep tot het indienen van blijken van belangstelling die de Commissie voorafgaand aan de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming heeft gedaan. Het bepaalde in artikel 7, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 60

Financiële bijdrage van de Unie

De financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”, met inbegrip van EER-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten bedraagt tot 1 700 000 000 EUR, waarvan ten hoogste 39 223 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten.

Artikel 61

Bijdragen van de andere leden dan de Unie

De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” dan de Unie dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode in totaal ten minste 2 400 000 000 EUR bij, waarvan ten hoogste 39 223 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten, of zij zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen.

Artikel 62

Reikwijdte van de aanvullende werkzaamheden

1.   Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen de aanvullende werkzaamheden het volgende omvatten:

a)

werkzaamheden die onder de werkzaamheden onder contract van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” vallen maar die niet door deze werkzaamheden onder contract worden gefinancierd;

b)

werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”;

c)

onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden die voortbouwen op werkzaamheden die worden gefinancierd door de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” of door het daaraan voorafgaande initiatief;

d)

de onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden van projecten die duidelijk verband houden met de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en die worden medegefinancierd door nationale of regionale programma’s in de Unie;

e)

particuliere onderzoeks- en innovatieprojecten die een aanvulling vormen op projecten in het kader van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie, evenals activiteiten die bijdragen tot het gebruik van sectorspecifieke vaardigheden in de gehele waardeketen;

f)

werkzaamheden die leiden tot ofwel de uitrol ofwel het gebruik van projectresultaten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” of van de daaraan voorafgaande initiatieven, of beide, waarvoor geen financiering van de Unie is ontvangen;

g)

Europese werkzaamheden op het terrein van normalisatie en certificering met betrekking tot schone oplossingen voor de luchtvaart die voortkomen uit projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” of van de daaraan voorafgaande initiatieven.

2.   De resultaten van aanvullende werkzaamheden moeten duidelijk worden gedefinieerd.

Artikel 63

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”

De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” heeft de volgende organen:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

een groep van vertegenwoordigers van de staten;

d)

een technisch comité;

e)

het Europees wetenschappelijk adviesorgaan voor schone luchtvaart.

Artikel 64

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit:

a)

twee vertegenwoordigers van de Commissie, namens de Unie;

b)

15 vertegenwoordigers van de andere leden dan de Unie, die worden gekozen door en uit de oprichtende leden en de geassocieerde leden; bij de keuze wordt gelet op een evenwichtige vertegenwoordiging van de luchtvaart-waardeketen, zoals bedrijven voor vliegtuigintegratie en fabrikanten van motoren en apparatuur. De raad van bestuur stelt in een reglement van orde vast hoe de zetels bij toerbeurt aan de andere leden dan de Unie worden toegewezen, en houdt daarbij rekening met het genderevenwicht. De raad van bestuur telt ten minste één vertegenwoordiger van het Europese mkb, ten minste twee vertegenwoordigers van onderzoeksorganisaties en ten minste één vertegenwoordiger van hogeronderwijsinstellingen.

Artikel 65

Werking van de raad van bestuur

1.   De andere leden dan de Unie hebben samen 50 % van de stemmen.

2.   In afwijking van artikel 16, lid 4, wordt de raad van bestuur gezamenlijk voorgezeten door de Commissie, namens de Unie, en door een vertegenwoordiger van de andere leden dan de Unie.

3.   De voorzitters van het Europees wetenschappelijk adviesorgaan voor schone luchtvaart, van het technisch comité en van de groep van vertegenwoordigers van de staten, alsook één vertegenwoordiger van het EASA, wonen de vergaderingen van de raad van bestuur bij als waarnemers.

4.   De raad van bestuur zorgt voor een rechtstreekse band en rechtstreekse coördinatie tussen de groep van vertegenwoordigers van de staten en eventuele andere adviesorganen van de Gemeenschappelijke Onderneming. Daartoe kan een lid van de raad van bestuur de werkzaamheden van deze adviesorganen volgen.

Artikel 66

Aanvullende taken van de raad van bestuur

1.   Naast de in artikel 17 genoemde taken heeft de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” de volgende taken:

a)

toezicht houden op de relevantie voor schone luchtvaart van de strategieën voor aanvullende werkzaamheden van de andere leden dan de Unie;

b)

het bevorderen van de marktacceptatie van technologieën en oplossingen om zo bij te dragen tot de doelstellingen van de Europese Green Deal, en ervoor zorgen dat de in artikel 57 vastgelegde specifieke doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming worden bereikt;

c)

het nastreven van synergieën tussen onderzoek en demonstratie op regionaal, nationaal of uniaal niveau synergieën die verband houden met de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”;

d)

toezicht houden op de monitoring en beoordeling van de voortgang van het programma aan de hand van de impactindicatoren en de specifieke doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” als bedoeld in artikel 57, lid 2;

e)

de sturing en het beheer van de overgang van de technische prioriteiten en het onderzoek en de innovatie van het Clean Sky 2-programma continueren tot aan de voltooiing, zulks in overeenstemming met de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”, en ervoor zorgen dat, in voorkomend geval, de resultaten van het Clean Sky 2-programma worden overgedragen aan het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming.

2.   De raad van bestuur beoordeelt en besluit over de uitvoering van het programma en het bereiken van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”. Meer in het bijzonder behelst dit:

a)

de strategische meerjarenplanning van oproepen tot het indienen van voorstellen voor werkzaamheden ten behoeve van schone luchtvaart en de afstemming daarvan op de doelstellingen van Horizon Europa en de daaraan gerelateerde werkprogramma’s, technische prioriteiten en onderzoekswerkzaamheden;

b)

herzieningen of optimalisering van het technisch bereik van het programma om het werkprogramma en de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” af te stemmen op de algehele werkprogramma’s van Horizon Europa en van andere, daarmee verband houdende Europese partnerschappen;

c)

aanbevelingen van adviesorganen en specifieke werkzaamheden als vastgelegd in artikel 58 om de marktpenetratie en het effect van oplossingen voor schone luchtvaart te vergroten, overeenkomstig de Europese Green Deal en daaraan gerelateerde beleidsmaatregelen om de Europese Green Deal te verbeteren.

Artikel 67

Aanvullende taken van de uitvoerend directeur

Naast de in artikel 19 genoemde taken heeft de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” de volgende taken:

a)

het nemen van maatregelen ten behoeve van de wisselwerking tussen door de Gemeenschappelijke Onderneming gesteunde projecten, onnodige overlappingen tussen deze projecten voorkomen, en synergieën in het gehele programma bevorderen;

b)

ervoor zorgen dat de termijnen voor toezending van informatie aan de verschillende organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” in acht worden genomen;

c)

het vergemakkelijken van de coördinatie die de Commissie, overeenkomstig het advies van de adviesorganen, moet bewerkstelligen tussen de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” en de relevante onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden in het kader van Horizon Europa, om zo overlappingen te voorkomen en synergieën te bevorderen;

d)

ervoor zorgen dat de Gemeenschappelijke Onderneming volledige toegang verleent tot gegevens en informatie voor de onafhankelijke controle van de effecten van onderzoek en innovatie in de luchtvaart, die wordt uitgevoerd onder direct toezicht van de Commissie, en alle passende maatregelen nemen die nodig zijn om de onafhankelijkheid van dat proces ten opzichte van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” zelf te waarborgen, bijvoorbeeld door middel van overheidsopdrachten, onafhankelijke evaluaties, beoordelingen of ad-hocanalyses. Het toezichts- en evaluatieverslag van het programma wordt eenmaal per jaar aan de raad van bestuur voorgelegd;

e)

het assisteren van de raad van bestuur bij het aanpassen van de technische inhoud en begrotingstoewijzingen van het werkprogramma bij de uitvoering van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie om zo de resultaten van de Gemeenschappelijke Onderneming "Schone luchtvaart” te maximaliseren.

Artikel 68

Groep van vertegenwoordigers van de staten

1.   De groep van vertegenwoordigers van de staten van de Gemeenschappelijke Onderneming houdt ten minste twee keer per jaar een coördinatievergadering met de groep van vertegenwoordigers van de staten van andere relevante Gemeenschappelijke Ondernemingen, zoals de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, om nationale en regionale overheidsinstanties en de leden van Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” met elkaar in contact te brengen en op basis van deze vergaderingen de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” te adviseren.

2.   Naast de taken die genoemd zijn in artikel 20, heeft de groep van vertegenwoordigers van de staten de volgende aanvullende taken:

a)

het voorstellen van maatregelen ter verbetering van de complementariteit tussen de onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden inzake schone luchtvaart en nationale onderzoeksprogramma’s die bijdragen tot de doelstellingen van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie, alsmede ter verbetering van de complementariteit met internationale en andere nationale initiatieven en projecten;

b)

het bevorderen van specifieke maatregelen op nationaal of regionaal niveau die gericht zijn op het vergroten van de betrokkenheid van het mkb bij onderzoek en innovatie op het gebied van schone luchtvaart, onder meer door middel van evenementen waarop informatie wordt verspreid, specifieke technische workshops en communicatie, en andere werkzaamheden ter verbetering van de samenwerking en de uitrol van luchtvaarttechnologieën;

c)

het bevorderen van investeringen in onderzoek en innovatie in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” uit cohesiefondsen, zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en de NextGenerationEU-fondsen.

Artikel 69

Het technisch comité

1.   Het technisch comité bestaat uit:

a)

ten hoogste vier vertegenwoordigers van de Commissie en van organen van de Unie, overeenkomstig een besluit van de vertegenwoordigers van de Unie in de raad van bestuur;

b)

één vertegenwoordiger van ieder van de andere leden dan de Unie;

c)

één vertegenwoordiger van het EASA.

2.   Het technisch comité wordt gezamenlijk voorgezeten door een vertegenwoordiger van de oprichtende leden (ieder van hen is twee jaar medevoorzitter en wordt dan afgewisseld) en door de Commissie. Het comité rapporteert aan de raad van bestuur. Het secretariaat van het comité wordt verzorgd door de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”.

3.   De uitvoerend directeur is permanent waarnemer in het technisch comité. Vertegenwoordigers van de groep van vertegenwoordigers van de staten en van het Europees wetenschappelijk adviesorgaan voor schone luchtvaart kunnen op uitnodiging van de voorzitter of op eigen verzoek als waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van het technisch comité; indien zij zelf om deelneming verzoeken, is voor hun aanwezigheid de instemming vereist van de voorzitter van het comité en van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappelijke Onderneming.

4.   Het technisch comité stelt een reglement van orde voor en legt dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

5.   Het technisch comité ontwikkelt de technologische routekaart en strategie van het programma en houdt deze bij. Het doet in voorkomend geval voorstellen voor het bereik en de programmering van de onderzoekswerkzaamheden, van de technische strategie en van de algehele routekaart voor onderzoek van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur. Een lid van de raad van bestuur kan deze werkzaamheden volgen.

6.   Het technisch comité heeft de volgende taken:

a)

voorstellen doen (indien nodig) voor de wijziging van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie, waarover de raad van bestuur beraadslaagt en een besluit neemt;

b)

voorstellen doen voor de technische prioriteiten en onderzoekswerkzaamheden die in het werkprogramma moeten worden opgenomen, alsmede voor de onderzoeksthema’s voor open oproepen tot het indienen van voorstellen;

c)

informatie verstrekken over gepland of lopend onderzoek op nationaal, regionaal of een ander niveau buiten de Unie, en aanbevelingen doen voor wat nodig is om eventuele synergieën van het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” te maximaliseren;

d)

voorstellen doen voor herziening of optimalisering van het technisch bereik van het programma waarover de raad van bestuur beraadslaagt en besluit; deze voorstellen moeten erop gericht zijn het werkprogramma en de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” af te stemmen op de algehele werkprogramma’s van Horizon Europa en van andere daarmee verband houdende Europese partnerschappen die worden vermeld in de strategische agenda voor onderzoek en innovatie;

e)

aanbevelingen doen om het effect van de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming en de potentiële marktacceptatie van de resultaten van het programma die voortvloeien uit de door de Gemeenschappelijke Onderneming bekostigde werkzaamheden onder contract, te maximaliseren (beide overeenkomstig de doelstellingen van de Europese Green Deal).

Artikel 70

Het Europees wetenschappelijk adviesorgaan voor schone luchtvaart

1.   Het Europees wetenschappelijk adviesorgaan voor schone luchtvaart is het wetenschappelijk adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming dat overeenkomstig artikel 21, lid 1, punt a), en artikel 21, lid 4, wordt opgericht.

2.   Het Europees wetenschappelijk adviesorgaan voor schone luchtvaart heeft niet meer dan 15 permanente leden, die geen lid zijn van enig ander orgaan van deze Gemeenschappelijke Onderneming.

3.   De voorzitter van het Europees wetenschappelijk adviesorgaan voor de luchtvaart wordt gekozen voor een periode van twee jaar.

4.   Een vertegenwoordiger van het EASA is permanent lid van het Europees wetenschappelijk adviesorgaan voor schone luchtvaart.

5.   Bij de uitvoering van zijn taken werkt het Europees wetenschappelijk adviesorgaan voor schone luchtvaart samen met fora van Europese belanghebbende partijen in de luchtvaart, zoals de Advisory Council for Aeronautics Research in Europe (ACARE).

6.   Het Europees wetenschappelijk adviesorgaan voor schone luchtvaart houdt overeenkomstig artikel 21, lid 7, punt f), coördinatievergaderingen met de adviesorganen van andere relevante Gemeenschappelijke Ondernemingen, zoals de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, met als doel het stimuleren van synergieën en samenwerking tussen onderzoeks- en innovatie-initiatieven van de Unie op het gebied van de luchtvaart en het adviseren van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”.

7.   Het Europees wetenschappelijk adviesorgaan voor schone luchtvaart adviseert en ondersteunt de Commissie en de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” ook over initiatieven ter bevordering van luchtvaartonderzoek in het Europese onderwijs, en doet aanbevelingen voor de ontwikkeling van vaardigheden en competenties op het gebied van luchtvaart en voor opleidingsprogramma’s op het gebied van luchtvaarttechniek waarin de nieuwste ontwikkelingen worden onderwezen.

Artikel 71

Certificering van nieuwe technologieën

1.   Het EASA kan door aanvragers, begunstigden of de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming worden uitgenodigd, te adviseren over projecten en demonstraties die verband houden met de naleving van luchtvaartveiligheid, interoperabiliteit en milieunormen; het EASA heeft in dat geval tot taak ervoor te zorgen dat deze projecten en demonstraties uitmonden in de tijdige ontwikkeling van normen, testcapaciteit en regulatieve voorschriften voor productontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën.

2.   Voor certificeringen en certificeringsdiensten gelden de bepalingen inzake vergoedingen en heffingen van Verordening (EU) 2018/1139.

Artikel 72

Afwijking van de regels voor deelname

Indien voldoende gerechtvaardigd in de beschrijving van de thema’s in het werkprogramma, komen een juridische entiteit die is gevestigd in een lidstaat of geassocieerd land, en consortia die niet voldoen aan de voorwaarde van artikel 22, lid 2, van Verordening Horizon Europa, in aanmerking voor deelname aan werkzaamheden onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart" worden gefinancierd.

TITEL III

DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “SCHONE WATERSTOF”

Artikel 73

Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming

1.   Naast de in de artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming de volgende algemene doelstellingen:

a)

bijdragen tot de doelstellingen als vastgelegd in de mededeling van de Commissie van 17 september 2020 over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal, de Europese Green Deal en de Europese klimaatwet door de ambitie van de Unie om de broeikasgasemissies uiterlijk in 2030 te reduceren, te verhogen tot ten minste 55 % ten opzichte van 1990 en uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken;

b)

bijdragen tot de uitvoering van de waterstofstrategie van de Commissie voor een klimaatneutraal Europa van 2020;

c)

het versterken van het concurrentievermogen van de waardeketen voor schone waterstof van de Unie door vaart te zetten achter de marktintroductie van innovatieve concurrerende schone oplossingen; hierbij wordt met name ondersteuning geboden aan het mkb;

d)

het stimuleren van onderzoek en innovatie op het gebied van toepassingen voor de productie, distributie, opslag en het eindgebruik van schone waterstof.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming heeft daarenboven de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het verbeteren van de kosteneffectiviteit, efficiëntie, betrouwbaarheid, en de kwantiteit en kwaliteit van schone oplossingen voor het gebruik van waterstof, met inbegrip van in de Unie ontwikkelde toepassingen voor productie, distributie, opslag en eindgebruik; dit geschiedt door middel van onderzoek en innovatie, waaronder werkzaamheden met lagere niveaus van technologische gereedheid;

b)

het versterken van de kennis en capaciteit van wetenschappelijke en industriële spelers in de waterstofwaardeketen van de Unie en het gebruik van industriegerelateerde vaardigheden in de gehele waardeketen ondersteunen:

c)

het uitvoeren van demonstraties van schone waterstofoplossingen met het oog op de uitrol op lokaal, regionaal en Unieniveau, met als doel belanghebbenden in alle lidstaten erbij te betrekken, en waarbij aandacht wordt geschonken aan de productie, de distributie, de opslag en het gebruik van hernieuwbare energie voor de vervoerssector en voor energie-intensieve industrieën, alsook voor andere toepassingen;

d)

het vergroten, bij overheden en particuliere ondernemingen en burgers, van het bewustzijn omtrent, de acceptatie van en het gebruik van schone waterstofoplossingen, met name via samenwerking met andere Europese partnerschappen in het kader van Horizon Europa.

Artikel 74

Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming

Naast de in artikel 5 genoemde taken heeft de Gemeenschappelijke Onderneming de volgende taken:

a)

het monitoren en evalueren van de technologische vooruitgang van waterstofonderzoek en -innovatie en van de technologische, economische en maatschappelijke belemmeringen voor markttoegang, onder meer in de opkomende waterstofmarkten;

b)

het bijdragen tot de ontwikkeling van regelgeving en normalisatie om zo belemmeringen voor markttoegang weg te nemen, en het ondersteunen van de uitwisselbaarheid en de interoperabiliteit van en de handel in waterstofoplossingen in de interne markt en wereldwijd; deze taken worden uitgevoerd overeenkomstig de beleidsrichtsnoeren van de Commissie en onder het toezicht van de Commissie, en zij doen geen afbreuk aan de beleidsbevoegdheden van de Commissie op dit terrein;

c)

het ondersteunen van de Commissie, onder andere met technische expertise, bij haar internationale initiatieven op het gebied van de waterstofstrategie, zoals het International Partnership for the Hydrogen Economy (IPHE), Mission Innovation en het Clean Energy Ministerial Hydrogen Initiative.

Artikel 75

Leden

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming zijn:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

Hydrogen Europe Research, een organisatie zonder winstoogmerk onder Belgisch recht (de industrietak), na kennisgeving van een besluit om toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming door middel van een verbintenisbrief, die geen andere voorwaarden voor toetreding mag bevatten dan de voorwaarden van deze verordening;

c)

Hydrogen Europe Research, een organisatie zonder winstoogmerk onder Belgisch recht (de onderzoekstak), na kennisgeving van een besluit om toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming door middel van een verbintenisbrief, die geen andere voorwaarden voor toetreding mag bevatten dan de voorwaarden van deze verordening.

Artikel 76

Financiële bijdrage van de Unie

De Europese Unie draagt, met inbegrip van EER-kredieten, tot 1 000 000 000 EUR bij aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming, waarvan ten hoogste 30 193 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten.

Artikel 77

Bijdragen van de andere leden dan de Unie

De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode in totaal ten minste 1 000 000 000 EUR bij, waarvan ten hoogste 30 193 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten, of zij zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen.

Artikel 78

Reikwijdte van de aanvullende werkzaamheden

1.   Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen aanvullende werkzaamheden rechtstreeks verband houden met de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming, mits deze bijdragen tot de doelstellingen. De aanvullende werkzaamheden kunnen het volgende omvatten:

a)

precommerciële proeven en veldproeven;

b)

proof of concept;

c)

verbetering van bestaande productielijnen voor opschaling;

d)

grootschalige casestudy's;

e)

voorlichting over waterstoftechnologieën en veiligheidsmaatregelen;

f)

het benutten van projectresultaten in producten, in verdere exploitatie van projectresultaten en in werkzaamheden binnen de onderzoeksketen op hogere niveaus van technologische gereedheid of in parallelle werkzaamheden;

g)

de onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden in het kader van projecten die duidelijk verband houden met de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en die worden medegefinancierd door nationale of regionale programma’s in de Unie.

2.   De aanvullende werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming zijn gericht op synergieën met de Europese alliantie voor schone waterstof, de Mission Innovation Challenge “Renewable and Clean Hydrogen”, het innovatiefonds van de Europese Unie, het platform H2 Regions Smart Specialisation Strategy (S3) en het EOR-proefproject groene waterstof.

Artikel 79

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming

De Gemeenschappelijke Onderneming heeft de volgende organen:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

een groep van vertegenwoordigers van de staten;

d)

een groep van belanghebbende partijen.

Artikel 80

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit:

a)

vertegenwoordigers van de Commissie, namens de Unie;

b)

zes vertegenwoordigers van de industrietak; deze moeten een evenwichtige vertegenwoordiging vormen van landen, gender, bedrijfsomvang en sectoren;

c)

één vertegenwoordiger van de industrietak.

Artikel 81

Werking van de raad van bestuur

1.   In aanvulling op de stemregels van artikel 16, lid 3, heeft de industrietak 43 % van de stemrechten in de raad van bestuur en de onderzoekstak 7 %.

2.   De voorzitter van de raad van bestuur is een vertegenwoordiger van de particuliere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming. Hij wordt benoemd door de raad van bestuur.

Artikel 82

Aanvullende taken van de raad van bestuur

Naast de in artikel 17 genoemde taken heeft de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming de volgende taken:

a)

het bevorderen van synergieën met werkzaamheden en programma’s van de Unie, de lidstaten of de regio’s op hetzelfde terrein, met name met werkzaamheden ter ondersteuning van de uitrol van onderzoeks- en innovatieoplossingen, van infrastructuur, van onderwijs en van regionale ontwikkeling met betrekking tot het gebruik van schone waterstof;

b)

het bieden van strategische oriëntatie (overeenkomstig artikel 5, lid 2, punt b), en artikel 17, punt n), voor samenwerking met andere Europese partnerschappen, te weten partnerschappen voor emissievrij wegvervoer en emissievrij vervoer over water, voor het Europese spoorwegwezen, voor schone luchtvaart in Europa, en voor schone processen ten behoeve van de planeet en schone staalproductie, alles overeenkomstig de strategische agenda’s voor onderzoek en innovatie of andere, gelijkwaardige documenten van deze entiteiten;

c)

het bevorderen van de marktacceptatie van technologieën en oplossingen voor het bereiken van de doelstellingen van de Europese Green Deal;

d)

ervoor zorgen dat onafhankelijke meningen en adviezen van de wetenschappelijke wereld in brede zin over de strategische agenda voor onderzoek en innovatie, werkprogramma’s en ontwikkelingen in aangrenzende sectoren worden verzameld via een workshop voor onafhankelijk wetenschappelijk advies in het kader van het Europees partnerschapsforum voor schone waterstof.

Artikel 83

Aanvullende taken van de uitvoerend directeur

Naast de in artikel 19 genoemde taken heeft de uitvoerend directeur de volgende taken:

a)

het voorstellen en uitvoeren van werkzaamheden die synergieën bevorderen met andere werkzaamheden en programma’s van de Unie, de lidstaten en de regio’s op hetzelfde terrein;

b)

het ondersteunen van en bijdragen tot andere initiatieven van de Unie op het gebied van waterstof, onder voorbehoud van goedkeuring door de raad van bestuur;

c)

het beleggen, onder voorbehoud van goedkeuring door de raad van bestuur, van een jaarlijks Europees partnerschapsforum voor schone waterstof, met inbegrip van de workshop voor onafhankelijk wetenschappelijk advies bedoeld in artikel 82, punt d); het partnerschapsforum wordt zo mogelijk gelijktijdig en gezamenlijk belegd met de bijeenkomsten van het European Hydrogen Forum van de Europese alliantie voor schone waterstof.

Artikel 84

Groep van belanghebbende partijen

1.   De groep van belanghebbende partijen bestaat uit vertegenwoordigers van sectoren die schone waterstof in de Unie produceren, distribueren, opslaan, nodig hebben of gebruiken, met inbegrip van vertegenwoordigers van andere Europese partnerschappen die op dit terrein actief zijn, alsook vertegenwoordigers van het interregionale European Hydrogen Valleys Partnership en van de wetenschappelijke wereld.

2.   Naast de in artikel 22 genoemde taken heeft de groep van belanghebbende partijen de volgende taken:

a)

het leveren van input voor de strategische en technologische prioriteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming die zijn vastgelegd in de strategische agenda voor onderzoek en innovatie of een ander, gelijkwaardig document en in de bijbehorende gedetailleerde technologische routekaarten; hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de voortgang van werkzaamheden in sectoren die grenzen aan het activiteitengebied van de Gemeenschappelijke Onderneming en de behoeften die daar bestaan;

b)

het doen van voorstellen voor concrete synergieën tussen de Gemeenschappelijke Onderneming en aangrenzende sectoren of andere sectoren waar synergieën geacht worden voor meerwaarde te zorgen;

c)

het leveren van input aan de Europese alliantie voor schone waterstof en aan het European Hydrogen Forum van de European Clean Hydrogen Alliance.

TITEL IV

DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “EUROPESE SPOORWEGEN”

Artikel 85

Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”

1.   Naast de in de artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” de volgende algemene doelstellingen:

a)

bijdragen tot de Europese spoorwegruimte;

b)

zorgen voor een snelle transitie naar aantrekkelijker, gebruikersvriendelijker, concurrerender, betaalbaarder, onderhoudsvriendelijker, efficiënter en duurzamer Europees spoorwegvervoer, dat geïntegreerd is in het bredere mobiliteitssysteem;

c)

het ondersteunen van de ontwikkeling van een krachtige en wereldwijd concurrerende Europese spoorwegindustrie.

2.   Naast de in lid 1 genoemde algemene doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het faciliteren van onderzoek en innovatie met als doel een geïntegreerd Europees spoorwegnet tot stand te brengen; dit moet gebeuren door het uit de weg ruimen van belemmeringen voor interoperabiliteit, het bieden van oplossingen voor volledige integratie — dat wil zeggen integratie van verkeersbeheer, rollend materieel, infrastructuur (waaronder integratie met nationale spoorwijdtes, zoals die van 1 520, 1 000 of 1 668 mm), en diensten, het zo goed mogelijk tegemoetkomen aan de behoeften van reizigers en bedrijven door vaart te zetten achter het gebruik van innovatieve oplossingen ter ondersteuning van de Europese spoorwegruimte, en tegelijkertijd de capaciteit en betrouwbaarheid van het spoorvervoer vergroten en de kosten van vervoer over het spoor verlagen;

b)

het ontwikkelen van een duurzaam en veerkrachtig spoorwegsysteem door middel van emissie- en geluidsarm spoorwegvervoer en een klimaatbestendige infrastructuur, en wel door het toepassen van circulaire-economiebeginselen op de spoorwegsector, het testen van innovatieve processen, technologieën, ontwerpen en materialen tijdens de volledige levenscyclus van spoorwegsystemen, en het ontwikkelen van andere innovatieve oplossingen voor geleid vervoer te land;

c)

het ontwikkelen, via de systeempijler, van een uniform operationeel concept en een functionele, veilige systeemarchitectuur waarin voldoende aandacht is voor cyberveiligheid en die gericht is op het Europees spoornetwerk waarop Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (39) ziet; deze systeemarchitectuur dient geïntegreerde Europese systemen voor spoorwegverkeersbeheer, spoorwegcontrole en seinsystemen op het spoor, alsmede automatische treinbesturing; de systeemarchitectuur moet ervoor zorgen dat onderzoek en innovatie gericht zijn op gezamenlijk overeengekomen en gedeelde klant- en operationele behoeften en moet kunnen worden aangepast aan nieuwe ontwikkelingen;

d)

het verrichten van onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden met betrekking tot goederenvervoer per spoor en intermodale vervoersdiensten om zo te komen tot een concurrerend, groen goederenvervoer per spoor dat volledig is ingepast in de logistieke waardeketen; hierbij moeten automatisering en digitalisering van het goederenvervoer centraal staan;

e)

het ontwikkelen van demonstratieprojecten in geïnteresseerde lidstaten;

f)

het bijdragen tot de ontwikkeling van een krachtige en wereldwijd concurrerende Europese spoorwegindustrie;

g)

het mogelijk maken, bevorderen en benutten van synergieën met andere beleidsmaatregelen, programma’s, initiatieven, instrumenten of fondsen van de Unie om het effect en de toegevoegde waarde ervan te optimaliseren.

3.   Bij het uitvoeren van de werkzaamheden streeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” naar een geografisch evenwichtig gespreide deelname van leden en partners. Ook zal de Onderneming de nodige internationale banden met betrekking tot onderzoek en innovatie op het gebied van de spoorwegen tot stand brengen, overeenkomstig de prioriteiten van de Commissie.

Artikel 86

Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”

1.   Naast de in artikel 5 genoemde taken stelt de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” samen met de Commissie en na raadpleging van de groep van vertegenwoordigers van de staten het masterplan op en legt dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur. Het masterplan wordt opgesteld in overleg met alle belanghebbende partijen in het spoorwegwezen en in de toeleveringsindustrie.

2.   De Commissie kan in overleg met de vertegenwoordigers van de lidstaten en met alle belanghebbende partijen vóór de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” reeds een begin maken met het masterplan.

3.   Het masterplan moet een gemeenschappelijke, toekomstgerichte routekaart vormen die gebaseerd is op een systeemaanpak. In het plan worden binnen de taakstelling van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” de terreinen vastgelegd waarop de Onderneming actief zal zijn. De doelstellingen van het masterplan moeten prestatiegericht zijn en gestructureerd worden rond de in artikel 85 genoemde doelstellingen.

4.   Het masterplan wordt overeenkomstig artikel 16 goedgekeurd door de raad van bestuur en bekrachtigd door de Commissie, met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op de systeempijler: dat deel wordt goedgekeurd overeenkomstig artikel 93, lid 4, van de onderhavige titel. Vóór de bekrachtiging legt de Commissie het masterplan voor aan de Raad van de Europese Unie en aan het Europees Parlement. De Raad en het Parlement worden in kennis gesteld van eventuele wijzigingen die nadien in het plan worden aangebracht.

5.   Het masterplan vormt de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” in de zin van artikel 2, punt 12. Het biedt richtsnoeren voor de meer specifieke taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, te weten:

a)

het ontwikkelen in de systeempijler van een systeemaanpak waarin de behoeften van de spoorwegindustrie, van spoorwegondernemingen, van lidstaten en van andere particuliere en publieke belanghebbende partijen tot uiting komen; onder andere particuliere en publieke belanghebbende partijen vallen organisaties die gebruikers vertegenwoordigen, zoals reizigers, goederenvervoerders en personeel, alsook spelers buiten de traditionele spoorwegsector. De “systeemaanpak” omvat:

i)

de ontwikkeling van het operationele concept en de systeemarchitectuur, met inbegrip van de omschrijving van de diensten, de functionele blokken en de interfaces die de basis vormen voor de exploitatie van het spoorwegsysteem;

ii)

de ontwikkeling van de specificaties daarvoor, met inbegrip van interfaces, specificaties van functionele vereisten en van systeemvereisten die als input dienen voor de technische specificaties voor interoperabiliteit (TSI) die zijn vastgesteld bij Richtlijn (EU) 2016/797, of de ontwikkeling van normen die moeten leiden tot een sterkere digitalisering en automatisering;

iii)

garanties dat het systeem wordt onderhouden, dat het beschikt over een mechanisme voor foutcorrectie en dat het kan worden aangepast in de loop van de tijd, waarbij ook moet worden gelet op de mogelijkheid van migratie vanuit de bestaande architectuursystemen;

iv)

garanties dat aansluitingen met andere vervoerswijzen — en ook met metro-, tram- en light rail-stelsels — worden bekeken en gevalideerd, vooral in het goederen- en reizigersverkeer;

b)

het vergemakkelijken van onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden ten behoeve van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, waaronder onderzoek en innovatie op het gebied van spoorvervoer met een laag niveau van technologische gereedheid. In dit verband zal de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”:

i)

de onder haar leiding uit te voeren werkzaamheden op het gebied van onderzoek, innovatie, demonstratie, validering en studie definiëren en organiseren, waarbij versnippering van de werkzaamheden wordt vermeden;

ii)

gebruikmaken van de mogelijkheden voor normalisatie en modulariteit, en de wisselwerking met andere typen vervoer en andere vervoerssystemen vergemakkelijken;

iii)

demonstratieprojecten ontwikkelen;

iv)

nauwe samenwerking ontwikkelen en zorgen voor coördinatie met verwante Europese, nationale en internationale onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden in de spoorwegsector en zo nodig daarbuiten, met name in het kader van Horizon Europa, opdat de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” een belangrijke rol kan spelen in spoorwegonderzoek en -innovatie en tegelijkertijd haar voordeel kan doen met wetenschappelijke en technologische vorderingen in andere sectoren;

v)

ervoor zorgen, door middel van de in punt iv) bedoelde samenwerking, dat het onderzoek vertaald wordt in doeltreffende ontwikkelingsinspanningen en in de ontwikkeling van baanbrekende innovaties en uiteindelijk in marktgerichte innovatie door middel van demonstraties en uitrol;

c)

het uitvoeren van taken die nodig zijn om de doelstellingen van de artikelen 4 en 85 te bereiken.

Artikel 87

Leden

1.   De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” zijn:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

de in bijlage II genoemde oprichtende leden, na kennisgeving van hun besluit om toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming door middel van een verbintenisbrief, die geen andere voorwaarden voor hun toetreding mag bevatten dan de voorwaarden van deze verordening;

c)

de geassocieerde leden die overeenkomstig artikel 7 worden geselecteerd. De lijst van geassocieerde leden moet door de Commissie worden bekrachtigd.

2.   In aanvulling op het bepaalde in artikel 7, lid 1, kan de raad van bestuur in de eerste zes maanden na de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” geassocieerde leden selecteren uit een lijst die is opgesteld na een open oproep tot het indienen van blijken van belangstelling welke de Commissie vóór de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming heeft gedaan. Het bepaalde in artikel 7, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 88

Financiële bijdrage van de Unie

De Unie draagt, met inbegrip van EER-kredieten, tot 600 000 000 EUR bij aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, waarvan ten minste 50 000 000 EUR bestemd is voor de systeempijler en ten hoogste 24 000 000 EUR voor administratieve kosten.

Artikel 89

Bijdragen van de andere leden dan de Unie

De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” dan de Unie dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode in totaal ten minste 600 000 000 EUR bij, waarvan ten hoogste 24 000 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten, of zij zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen.

Artikel 90

Reikwijdte van de aanvullende werkzaamheden

1.   Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen de aanvullende werkzaamheden het volgende omvatten:

a)

werkzaamheden die onder de werkzaamheden onder contract van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” vallen, maar die niet op grond van deze werkzaamheden onder contract worden gefinancierd;

b)

werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”;

c)

onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden die voortbouwen op werkzaamheden die worden gefinancierd door de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” of door de Gemeenschappelijke Onderneming “Shift2Rail”;

d)

complementaire onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden die door de andere leden dan de Unie worden gefinancierd, mits deze een duidelijke meerwaarde voor de Unie hebben en bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”;

e)

werkzaamheden die door de andere leden dan de Unie worden gefinancierd in het kader van projecten die door nationale of regionale programma’s worden bekostigd en die een aanvulling vormen op de door de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” gefinancierde werkzaamheden;

f)

het benutten van de resultaten van werkzaamheden die worden gefinancierd door de Gemeenschappelijke Onderneming “Shift2Rail” en de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, verdere exploitatie, demonstraties en normalisatie, en het doen van aanbevelingen voor naadloze-transitiestrategieën, migratietrajecten en actualiseringen van technische specificatie inzake interoperabiliteit (TSI), en Europese autorisatie- en certificeringsactiviteiten die niet gerelateerd zijn aan de wijdere uitrol ervan.

2.   Met betrekking tot werkzaamheden die door de andere leden dan de Unie worden gefinancierd in het kader van projecten die worden gefinancierd door andere Europese partnerschappen of door andere programma’s van de Unie, en andere onderzoeks- en innovatie-inspanningen en investeringen die een belangrijke meerwaarde voor de Unie hebben en bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” en de door haar gefinancierde aanvullende werkzaamheden, wordt de waarde van die werkzaamheden vastgelegd met vermelding van het type, het niveau en de bron van financiering van de Unie om zo dubbele aanrekeningen te voorkomen.

Artikel 91

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” heeft de volgende organen:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

een groep van vertegenwoordigers van de staten;

d)

een stuurgroep voor de systeempijler;

e)

een uitrolgroep.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” kan een wetenschappelijke stuurgroep oprichten of wetenschappelijk advies inwinnen van onafhankelijke academische deskundigen of van gedeelde wetenschappelijke adviesorganen.

Artikel 92

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit:

a)

twee vertegenwoordigers van de Commissie, namens de Unie;

b)

één vertegenwoordiger van ieder van de andere leden dan de Unie.

Artikel 93

Werking van de raad van bestuur

1.   In afwijking van artikel 16, lid 4, wordt de raad van bestuur namens de Unie voorgezeten door de Commissie.

2.   De andere leden dan de Unie hebben samen 50 % van de stemmen.

3.   Vertegenwoordigers van het Spoorwegbureau van de Europese Unie en van de European Rail Research Advisory Council (ERRAC) worden uitgenodigd om de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemers bij te wonen en deel te nemen aan de beraadslagingen van de raad van bestuur. Zij hebben evenwel geen stemrecht.

4.   Niettegenstaande artikel 16, lid 1, wordt een besluit over werkzaamheden die in het kader van de systeempijler moeten worden uitgevoerd, geacht te zijn genomen indien er sprake is van een meerderheid van ten minste 55 % van de stemmen, met inbegrip van de stemmen van niet-aanwezige vertegenwoordigers.

5.   In aanvulling op artikel 16, lid 5, komt de raad van bestuur een keer per jaar bijeen in een algemene vergadering, waarvoor alle deelnemers aan de onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” worden uitgenodigd. De vergadering moet de reflectie over de algehele koers van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” stimuleren en voert een open en transparante discussie over de voortgang van de uitvoering van het masterplan.

Artikel 94

Aanvullende taken van de raad van bestuur

Naast de in artikel 17 genoemde taken heeft de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” de volgende taken:

a)

het goedkeuren van het masterplan en van eventuele wijzigingen ervan;

b)

het goedkeuren van de werkprogramma’s (met inbegrip van de begroting en het implementatieplan), van de systeempijler en van eventuele de wijzigingen daarin, zulks op basis van aanbevelingen van de stuurgroep voor de systeempijler en van voorstellen van de uitvoerend directeur.

Artikel 95

De groep van vertegenwoordigers van de staten

Naast het bepaalde in artikel 20 zorgen de lidstaten ervoor dat hun vertegenwoordigers een gecoördineerd standpunt innemen dat de zienswijze van hun lidstaat weergeeft in:

a)

het bij artikel 51 van Richtlijn (EU) 2016/797 ingestelde Comité;

b)

het programmacomité in het kader van de configuratie “Klimaat, energie en mobiliteit” van Horizon Europa;

c)

het comité voor een gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte, opgericht bij artikel 62 van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (40).

Artikel 96

De stuurgroep voor de systeempijler

1.   De stuurgroep voor de systeempijler is een adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” dat advies moet verstrekken over vraagstukken in verband met de systeempijler.

2.   De stuurgroep voor de systeempijler bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie en van de spoorweg- en mobiliteitssector en van organisaties die daarin actief zijn, de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, de voorzitter van de groep van vertegenwoordigers van de staten, en vertegenwoordigers van het Spoorwegbureau van de Europese Unie en van de ERRAC. De Commissie neemt de eindbeslissing over de samenstelling van de groep. Indien dit gerechtvaardigd is, kan de Commissie andere deskundigen en belanghebbende partijen uitnodigen om de vergaderingen van de stuurgroep voor de systeempijler als waarnemers bij te wonen. De stuurgroep van de systeempijler rapporteert regelmatig over haar werkzaamheden aan de groep vertegenwoordigers van de staten.

3.   De stuurgroep voor de systeempijler wordt voorgezeten door de Commissie.

4.   De aanbevelingen van de stuurgroep voor de systeempijler worden bij consensus goedgekeurd. Bij gebreke van consensus stelt de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” in overleg met het Spoorwegbureau van de Europese Unie en de Commissie een verslag op voor de raad van bestuur waarin de belangrijkste punten waarover de stuurgroep het eens is en de afwijkende standpunten worden vermeld. In dat geval stelt de groep van vertegenwoordigers van de staten ook een advies op voor de raad van bestuur.

5.   De stuurgroep voor de systeempijler keurt een reglement van orde goed.

6.   De stuurgroep voor de systeempijler is belast met het adviseren van de uitvoerend directeur en de raad van bestuur over:

a)

de operationele harmonisatie en de ontwikkeling van de systeemarchitectuur, met inbegrip van het deel van het masterplan dat hierover gaat;

b)

het bereiken van de specifieke doelstelling van artikel 85, lid 2, punt c);

c)

het uitvoeren van de in artikel 86, lid 5, punt a), genoemde taak;

d)

het gedetailleerde jaarlijkse uitvoeringsplan voor de systeempijler, overeenkomstig de werkprogramma’s die door de raad van bestuur zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 94, punt b);

e)

monitoring van de voortgang van de systeempijler.

Artikel 97

De uitrolgroep

1.   De uitrolgroep wordt opgericht overeenkomstig artikel 22. De uitrolgroep heeft tot taak de raad van bestuur te adviseren over de marktacceptatie van spoorweginnovatie die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” is ontwikkeld en moet de ingebruikneming van innovatieve oplossingen ondersteunen.

2.   De uitrolgroep staat open voor alle belanghebbende partijen. De uitrolgroep is zo samengesteld dat thematische focus en representativiteit verzekerd zijn. De Commissie besluit definitief over de samenstelling van de groep. De ledenlijst wordt bekendgemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”.

3.   De uitrolgroep doet op verzoek van de raad van bestuur aanbevelingen over de uitrol van innovatieve spoorwegoplossingen. De uitrolgroep kan ook op eigen initiatief aanbevelingen doen.

Artikel 98

Samenwerking met het Spoorwegbureau van de Europese Unie

De Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” werkt nauw samen met het Spoorwegbureau van de Europese Unie, vooral bij de uitvoering van het masterplan. Krachtens artikel 40 van Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad (41) omvat de samenwerking de volgende adviserende taken:

a)

input geven met betrekking tot de onderzoeksbehoeften voor de totstandbrenging van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte, die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” in overweging moet worden genomen in het masterplan en eventuele wijzigingen daarvan, alsook in de werkprogramma’s;

b)

feedback verstrekken en adviseren over interoperabiliteit en veiligheid, waarmee rekening moet worden gehouden bij de onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden, en met name bij projectwerkzaamheden (en de daaruit voortvloeiende resultaten) ten behoeve van de in artikel 86, lid 5, punt a), genoemde doelstellingen;

c)

ondersteuning geven aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” bij het vaststellen van de behoeften aan aanvullende specifieke valideringen of studies die de Onderneming moet uitvoeren, onder meer door nationale veiligheidsinstanties hierbij te betrekken;

d)

adviseren over de systeempijler;

e)

ervoor zorgen dat bij de ontwikkeling van specificaties, met inbegrip van interfaces, specificaties van functionele vereisten en specificaties van systeemvereisten, rekening wordt gehouden met de ervaringen en de feedback op het gebied van de technische specificaties voor interoperabiliteit en normen.

TITEL V

DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “MONDIALE GEZONDHEID EDCTP3”

Artikel 99

Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming "Mondiale gezondheid EDCTP3”

1.   Naast de in artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” de volgende algemene doelstellingen:

a)

bijdragen aan het terugdringen van de sociaal-economische last van infectieziekten in Subsaharaans Afrika door de ontwikkeling en de inzet van nieuwe of verbeterde gezondheidstechnologieën te bevorderen;

b)

bijdragen aan sterkere gezondheidsbeveiliging in Subsaharaans Afrika en wereldwijd, door het versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteiten voor de paraatheid voor en de respons ter beheersing van infectieziekten.

2.   Voorts heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het bevorderen van de ontwikkeling en de inzet van nieuwe of verbeterde gezondheidstechnologieën voor de bestrijding van infectieziekten, door het ondersteunen van klinische proeven in Subsaharaans Afrika;

b)

het versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en van de nationale stelsels voor gezondheidsonderzoek in Subsaharaans Afrika om zo infectieziekten beter de baas te kunnen;

c)

het faciliteren van een betere afstemming van de lidstaten, de geassocieerde landen en de Subsaharaanse landen om zo te komen tot een gemeenschappelijke strategische agenda voor onderzoek en innovatie ten behoeve van een betere volksgezondheid wereldwijd en zodoende de kosteneffectiviteit van Europese overheidsinvesteringen te verbeteren;

d)

het versterken van de capaciteit van Subsaharaans Afrika om gereed te zijn bij epidemieën, en wel door te komen tot een doeltreffende en snelle onderzoeksrespons voor het ontwikkelen van essentiële diagnostiek, vaccins en geneesmiddelen, een en ander in verband met de vroegtijdige opsporing en beteugeling van nieuwe ziekten die mogelijk epidemisch zijn;

e)

het bevorderen van productieve en duurzame netwerken en partnerschappen in wereldwijd gezondheidsonderzoek door het opbouwen van noord-zuid- en zuid-zuid-betrekkingen tussen particuliere en overheidsorganisaties.

Artikel 100

Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”

Naast de in artikel 5 genoemde taken heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” de volgende taken:

a)

het bevorderen van productieve betrekkingen tussen Europese en Afrikaanse personen, groepen en instellingen;

b)

het vergroten van het bewustzijn omtrent gemeenschappelijke belangen en gedeelde doelstellingen bij instellingen en onderzoeksgroepen om zo de weg te bereiden voor hechtere institutionele en projectsamenwerking;

c)

bijdragen tot de onderlinge afstemming van wereldwijde gezondheidsstrategieën waaraan Europese en Afrikaanse financiers, instellingen en overheidsinstanties bijdragen;

d)

het aantrekken van aanvullende investeringen van partners uit de particuliere, de overheids- en liefdadigheidssector;

e)

het bevorderen van synergieën, samenwerking en gemeenschappelijke acties met het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad (42), met name voor capaciteitsopbouw en het delen van faciliteiten en infrastructuur.

Artikel 101

Leden

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” zijn:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

het EDCTP-partnerschap, een organisatie zonder winstoogmerk onder Nederlands recht, na kennisgeving van een besluit om toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” door middel van een verbintenisbrief, die geen andere voorwaarden voor toetreding mag bevatten dan de voorwaarden van deze verordening.

Artikel 102

Financiële bijdrage van de Unie

De Unie draagt, met inbegrip van EER-kredieten, tot 800 000 000 EUR bij aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”, waarvan ten hoogste 59 756 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten. De financiële bijdrage van de Unie bestaat uit:

a)

tot 400 000 000 EUR, op voorwaarde dat de andere leden dan de Unie of de samenstellende of verbonden entiteiten van deze leden ten minste hetzelfde bedrag bijdragen;

b)

tot 400 000 000 EUR, op voorwaarde dat de bijdragende partners of de samenstellende of verbonden entiteiten van deze partners ten minste hetzelfde bedrag bijdragen.

Indien niet aan de voorwaarde in punt b) is voldaan, wordt het in punt a) bedoelde bedrag verhoogd met maximaal 400 000 000 EUR, mits het totale bedrag waarmee het wordt verhoogd ten minste gelijk is aan de bijdrage van andere leden dan de Unie of van hun samenstellende of verbonden entiteiten, zoals bepaald in artikel 103, lid 1.

Artikel 103

Bijdragen van de andere leden dan de Unie

1.   De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” dan de Unie dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode in totaal ten minste 439 878 000 EUR bij, of zij zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdragen bestaan uit bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” die zijn bepaald in artikel 11, lid 1. In afwijking van artikel 11, lid 1, kunnen deze bijdragen bestaan uit financiële bijdragen.

Artikel 104

Reikwijdte van de aanvullende werkzaamheden

1.   De aanvullende werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” worden door het EDCTP-partnerschap en de samenstellende of verbonden entiteiten van het partnerschap op gecoördineerde, geïntegreerde en samenhangende wijze ontwikkeld en uitgevoerd, en sluiten aan bij de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”.

2.   Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” en bijdragen tot de doelstellingen ervan, tot aanvullende werkzaamheden worden gerekend. Het gaat hierbij onder meer om:

a)

werkzaamheden van samenstellende of verbonden entiteiten van het EDCTP-partnerschap die zijn afgestemd op soortgelijke werkzaamheden van andere samenstellende of verbonden entiteiten van het EDCTP-partnerschap en die onafhankelijk worden beheerd overeenkomstig nationale financieringsregels;

b)

werkzaamheden die worden uitgevoerd door Subsaharaanse overheidsinstanties voor onderzoek;

c)

werkzaamheden ter bevordering van netwerkvorming en partnerschappen waarmee betrekkingen tussen particuliere en overheidsorganisaties kunnen worden opgebouwd;

d)

steun voor de ontwikkeling van onderzoeksinfrastructuren, zoals netwerken voor klinische proeven of cohorten die verband houden met het activiteitengebied van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”, en steun voor het versterken van de capaciteit van stelsels voor gezondheidszorg om onderzoek uit te voeren binnen het activiteitengebied van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”.

Artikel 105

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” zijn:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

een wetenschappelijk comité;

d)

een groep van belanghebbende partijen.

Artikel 106

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit:

a)

zes vertegenwoordigers van de Commissie, namens de Unie;

b)

zes vertegenwoordigers van het EDCTP-partnerschap.

Artikel 107

Werking van de raad van bestuur

Het EDCTP-partnerschap heeft 50 % van de stemmen.

Artikel 108

Het wetenschappelijk comité

1.   Overeenkomstig artikel 21, lid 1, punt a), is het wetenschappelijk comité het wetenschappelijk adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”.

2.   In aanvulling op artikel 21, lid 2, zorgt het wetenschappelijk comité ook voor de inclusie van wetenschappelijke expertise uit Afrikaanse landen.

3.   Naast de in artikel 21 genoemde taken heeft het wetenschappelijk comité de volgende taken:

a)

meewerken aan de strategische en wetenschappelijke planning van de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”;

b)

adviseren over strategieën om synergieën en partnerschappen met belanghebbende partijen te bevorderen;

c)

indien nodig bijdragen aan strategische en wetenschappelijke documenten voor de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”;

d)

strategisch en wetenschappelijk advies uitbrengen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” en zorgen voor de succesvolle afronding van projecten;

e)

de strategische behoeften en prioriteiten in kaart brengen die nodig zijn om de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde klinische interventies te versnellen, waaronder de opleidingen, de netwerkvorming en de capaciteitsopbouw die hiervoor nodig zijn;

f)

het overzicht van armoedegerelateerde en verwaarloosde ziekten tegen het licht houden om te zien welke rol de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” in partnerschap met andere belanghebbende partijen kan vervullen om de ontwikkeling of verbetering van interventies tegen deze ziekten te versnellen;

g)

het beoordelen van de stand van zaken van trajecten voor mondiale productontwikkeling en van kritieke kansen voor toekomstige productontwikkeling;

h)

adviseren bij de evaluatie van oproepen tot het indienen van voorstellen en bij andere programma’s;

i)

ondersteuning en input bieden voor het monitoring- en evaluatiekader van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”, alsook bij het monitoren van wetenschappelijke resultaten en strategische effecten van subsidies die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” worden verstrekt;

j)

adviseren, ondersteunen en deelnemen aan werkgroepen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”, aan vergaderingen van belanghebbende partijen, aan het EDCTP-forum en aan andere evenementen op het werkgebied van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”.

4.   De voorzitter van het wetenschappelijk comité stelt een jaarverslag op over de werkzaamheden en de resultaten van het comité in het voorgaande jaar en legt dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

Artikel 109

De groep van belanghebbende partijen

1.   De groep van belanghebbende partijen heeft een evenwichtige vertegenwoordiging van belanghebbenden vanuit geografisch, thematisch en genderperspectief, en omvat met name ook Afrikaanse expertise.

2.   Naast de in artikel 22 genoemde taken heeft de groep van belanghebbende partijen de volgende taken:

a)

input leveren voor de wetenschappelijke, strategische en technologische prioriteiten waar de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” zich op moet toeleggen en die zijn vastgelegd in de strategische agenda voor onderzoek en innovatie of een ander, gelijkwaardig document; hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen en de behoeften in de mondiale gezondheidszorg en sectoren wier activiteitengebied grenst aan de gezondheidszorg;

b)

voorstellen doen voor concrete synergieën tussen de Gemeenschappelijke Onderneming en aangrenzende sectoren of sectoren waar synergieën geacht worden meerwaarde te hebben;

c)

input leveren aan het EDCTP-forum.

Artikel 110

Wie komt in aanmerking voor financiering?

1.   Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de verordening Horizon Europa en in afwijking van artikel 23, lid 1, van die verordening, blijft de financiering van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” beperkt tot juridische entiteiten die gevestigd zijn in de lidstaten of in geassocieerde landen, dan wel in de samenstellende staten van het EDCTP-partnerschap. Bij wijze van uitzondering en mits hierin is voorzien in het werkprogramma, kunnen entiteiten die in andere landen zijn gevestigd, in aanmerking komen voor financiering door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” indien zij zich toeleggen op specifieke onderwerpen van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling of in geval van een oproep naar aanleiding van een noodsituatie in de volksgezondheid.

2.   De Unie streeft ernaar overeenkomsten met derde landen te sluiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden beschermd. Vóór de sluiting van deze overeenkomsten en ter bescherming van de financiële belangen van de Unie wordt, indien in een derde land gevestigde entiteiten zonder een dergelijke overeenkomst deelnemen aan werkzaamheden onder contract en daar financiering voor ontvangen, de financiële coördinator van de werkzaamheden onder contract in een lidstaat of in een geassocieerd land gevestigd, wordt voorts het bedrag van de voorfinanciering aangepast, en worden tot slot de financiële risico’s meegenomen in de aansprakelijkheidsbepalingen van de subsidieovereenkomst.

Artikel 111

Selectie van deelnemers

Deelname van entiteiten die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” zijn geselecteerd, kan een criterium zijn om voor financiering in aanmerking te komen in de oproep tot het indienen van voorstellen. Indien dit criterium wordt toegepast, moet dit goed gemotiveerd worden in het werkprogramma, waarin tevens kan worden bepaald dat geselecteerde deelnemers niet in aanmerking komen voor financiering door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” in het kader van de geselecteerde werkzaamheden onder contract.

Artikel 112

Ethische beginselen

De klinische proeven en het onderzoek naar praktische toepassingen die in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” worden gedaan, worden uitgevoerd met inachtneming van fundamentele ethische beginselen, erkende internationale regulatieve normen en goede participatieve praktijken.

Artikel 113

Samenwerking met het Europees Geneesmiddelenbureau en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding

De Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” werkt nauw samen met het Europees Geneesmiddelenbureau, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, en met relevante Afrikaanse agentschappen en organisaties.

Artikel 114

Betaalbare toegang

Deelnemers aan werkzaamheden onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” worden gefinancierd, zorgen ervoor dat de producten en diensten die zij geheel of gedeeltelijk op basis van de in het kader van deze werkzaamheden verrichte klinische proeven ontwikkelen, beschikbaar, toegankelijk en betaalbaar zijn voor het publiek, een en ander op billijke en redelijke voorwaarden. Daartoe worden in voorkomend geval aanvullende exploitatieverplichtingen voor specifieke werkzaamheden onder contract in het werkprogramma opgenomen.

TITEL VI

DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “INITIATIEF VOOR INNOVATIEVE GEZONDHEIDSZORG”

Artikel 115

Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”

1.   Naast de in de artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” de volgende algemene doelstellingen, die uiterlijk in 2030 bereikt moeten zijn:

a)

een bijdrage leveren aan de totstandbrenging van een EU-breed ecosysteem voor gezondheidsonderzoek en -innovatie dat de omzetting van wetenschappelijke kennis in innovaties vergemakkelijkt, met name door ten minste dertig grootschalige, sectordoorsnijdende projecten uit te voeren die bij uitstek zijn gericht op gezondheidsinnovaties;

b)

het bevorderen van de ontwikkeling van veilige, effectieve, mensgerichte en kosteneffectieve innovaties die voorzien in strategische behoeften op het gebied van volksgezondheid door in ten minste vijf voorbeelden aan te tonen dat gezondheidsproducten of -diensten die geschikt zijn gebleken voor toepassing in de gezondheidszorg, met succes geïntegreerd kunnen worden. De projecten die in dit verband worden opgezet, moeten gericht zijn op de preventie, diagnose, behandeling of beheersing van ziekten die de bevolking van de Unie treffen, en zij moeten een bijdrage leveren aan het Europees kankerbestrijdingsplan;

c)

het stimuleren van sectordoorsnijdende gezondheidsinnovatie ten behoeve van een mondiaal concurrerende Europese gezondheidsindustrie en het bijdragen tot de doelstellingen van de nieuwe Europese industriestrategie en van de farmaceutische strategie voor Europa.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” heeft ook de volgende specifieke doelstellingen:

a)

bijdragen tot een beter inzicht in de factoren die gezondheid beïnvloeden en in prioritaire ziekten;

b)

het bundelen van de inspanningen in gezondheidsonderzoek en de gezondheidsinnovatie, die thans versnipperd zijn, door spelers in de gezondheidsindustrie en andere belanghebbende partijen samen te brengen, met speciale aandacht voor behoeften op het gebied van de volksgezondheid, om de ontwikkeling van instrumenten, gegevens, platforms, technologieën en processen voor betere voorspellingen, preventie, onderschepping, diagnose, behandeling en beheersing van ziekten mogelijk te maken, en aldus tegemoet te komen aan de behoeften van eindgebruikers;

c)

de haalbaarheid aantonen van mensgerichte, geïntegreerde oplossingen voor de gezondheidszorg;

d)

het volledige potentieel benutten van digitalisering en gegevensuitwisseling in de gezondheidszorg;

e)

het faciliteren van de ontwikkeling van nieuwe en verbeterde methoden en modellen voor een algehele beoordeling van de meerwaarde van innovatieve en geïntegreerde oplossingen voor de gezondheidszorg.

Artikel 116

Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming "Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg

Naast de in artikel 5 genoemde taken voert de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” de volgende taken uit:

a)

het bevorderen van nauwe, langdurige samenwerking tussen de Unie, de andere leden dan de Unie, bijdragende partners en andere belanghebbende partijen in de gezondheidszorg, zoals andere bedrijfstakken, instanties voor gezondheidszorg (zoals regulatieve organen, organen voor de evaluatie van gezondheidstechnologie en betalers), patiëntenorganisaties, beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en zorgverleners, alsook de academische wereld;

b)

het doelgericht ondersteunen van preconcurrentieel gezondheidsonderzoek en preconcurrentiële gezondheidsinnovatie, met name werkzaamheden waarbij entiteiten uit verschillende sectoren van de gezondheidszorgindustrie worden samengebracht om samen te werken aan het voorzien in behoeften op het gebied van volksgezondheid;

c)

waarborgen dat alle belanghebbende partijen de mogelijkheid hebben, gebieden voor toekomstige oproepen tot het indienen van voorstellen voor te stellen;

d)

het regelmatig toetsen en zo nodig aanpassen van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” in het licht van de wetenschappelijke ontwikkelingen tijdens de uitvoering van de agenda of van nieuwe behoeften op het gebied van volksgezondheid;

e)

het publiceren van informatie over de projecten, waarin ook de deelnemende entiteiten en de financiële bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” en de toegezegde bijdragen in natura per deelnemer worden vermeld;

f)

voorzien in regelmatige communicatie, onder meer door ten minste een keer per jaar een bijeenkomst met belangengroepen en belanghebbende partijen te organiseren, ten behoeve van de openheid en transparantie van het werk dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” verricht;

g)

het uitvoeren van eventuele andere taken voor het bereiken van de in artikel 115 genoemde doelstellingen.

Artikel 117

Leden

De Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” heeft de volgende leden:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

de European Trade Association representing the medical imaging, radiotherapy, health ICT and electromedical industries (COCIR), geregistreerd onder Belgisch recht, de European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations, met inbegrip van haar subgroep Vaccines Europe, geregistreerd onder Luxemburgs recht, EuropaBio, geregistreerd onder Belgisch recht, en MedTech Europe, geregistreerd onder Belgisch recht, na kennisgeving van de besluiten van deze entiteiten om toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming door middel van een verbintenisbrief, die geen andere voorwaarden voor hun toetreding mag bevatten dan de voorwaarden van deze verordening;

c)

de geassocieerde leden die overeenkomstig artikel 7 worden geselecteerd.

Artikel 118

Financiële bijdrage van de Unie

De Unie draagt, met inbegrip van de EER-kredieten, tot 1 200 000 000 EUR bij aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”, waarvan ten hoogste 30 212 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten. De bijdrage van de Unie is als volgt samengesteld:

a)

tot 1 000 000 000 EUR, op voorwaarde dat de andere leden dan de Unie of de samenstellende of verbonden entiteiten van deze leden hetzelfde bedrag bijdragen;

b)

tot 200 000 000 EUR, op voorwaarde dat de bijdragende partners of de samenstellende of verbonden entiteiten van deze partners hetzelfde aanvullende bedrag bijdragen.

Artikel 119

Bijdragen van de andere leden dan de Unie

1.   De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” dan de Unie dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode in totaal ten minste 1 000 000 000 EUR bij, waarvan ten hoogste 30 212 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten, of zij zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen.

2.   Bijdragen in natura aan aanvullende werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming mogen niet meer dan 40 % uitmaken van de bijdragen in natura van de andere leden dan de Unie.

3.   Bijdragen van deelnemers aan werkzaamheden onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” worden gefinancierd, bedragen ten minste 45 % van de subsidiabele kosten van deze werkzaamheden en de kosten van de aanvullende werkzaamheden die verband houden met deze werkzaamheden onder contract. Indien dit gerechtvaardigd is, kan in het werkprogramma bij wijze van uitzondering worden voorzien in een lager aandeel van bijdragen op het niveau van afzonderlijke werkzaamheden onder contract en de daarmee verband houdende aanvullende werkzaamheden.

4.   Kosten die worden gemaakt bij werkzaamheden onder contract in andere derde landen dan die welke met Horizon Europa zijn geassocieerd, moeten worden gemotiveerd en moeten in verband staan met de in artikel 115 genoemde doelstellingen. Deze kosten mogen niet meer dan 20 % bedragen van de bijdragen in natura aan de operationele kosten die worden verstrekt door de andere leden dan de Unie en door bijdragende partners op het niveau van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”. Indien de kosten de 20 % van de bijdragen in natura aan de operationele kosten op het niveau van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” overschrijden, worden zij niet beschouwd als bijdragen in natura aan de operationele kosten.

5.   In naar behoren gerechtvaardigde gevallen kunnen in de werkprogramma’s van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” bepaalde limieten worden vastgelegd voor bijdragen in natura aan operationele kosten die in andere derde landen dan de met Horizon Europa geassocieerde landen worden gemaakt bij werkzaamheden onder contract. In de besluiten over deze limieten wordt rekening gehouden met de doelstellingen en het nagestreefde effect van de werkzaamheden waar het om gaat, en de besluiten mogen niet resulteren in een overschrijding van het in lid 4 vastgelegde maximum op het niveau van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”.

Artikel 120

Voorwaarden voor aanvullende werkzaamheden

1.   Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), worden aanvullende werkzaamheden in de Unie of in de met Horizon Europa geassocieerde landen uitgevoerd. Deze kunnen betrekking hebben op:

a)

werkzaamheden die bijdragen aan de doelstellingen van werkzaamheden onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” worden bekostigd;

b)

werkzaamheden die bijdragen aan de verspreiding, de duurzaamheid of de exploitatie van de resultaten van werkzaamheden onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” worden bekostigd.

2.   In voorkomend geval omvatten de projectvoorstellen een plan voor de bijbehorende aanvullende werkzaamheden. Kosten voor deze projectspecifieke aanvullende werkzaamheden moeten worden gemaakt tussen het tijdstip van indiening van het voorstel en uiterlijk twee jaar na de einddatum van de werkzaamheden onder contract.

3.   Om de kosten als bijdragen in natura als bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b), in aanmerking te kunnen nemen, moeten de aanvullende werkzaamheden waarvoor de kosten gemaakt worden, worden uitgevoerd in de Unie of in landen die met Horizon Europa zijn geassocieerd.

Artikel 121

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”

De Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” heeft de volgende organen:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

een groep van vertegenwoordigers van de staten;

d)

een wetenschaps- en innovatiepanel.

Artikel 122

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit:

a)

vier vertegenwoordigers van de Commissie, namens de Unie;

b)

één vertegenwoordiger van ieder ander lid dan de Unie.

Artikel 123

Werking van de raad van bestuur

De andere leden dan de Unie hebben samen 50 % van de stemmen.

Artikel 124

Het wetenschaps- en innovatiepanel

1.   Het wetenschaps- en innovatiepanel adviseert de raad van bestuur overeenkomstig artikel 21 over aangelegenheden die de onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” betreffen.

2.   Het wetenschaps- en innovatiepanel bestaat uit de volgende permanente leden:

a)

twee vertegenwoordigers van de Commissie, namens de Unie;

b)

vier vertegenwoordigers van de andere leden dan de Unie;

c)

twee vertegenwoordigers van de groep van vertegenwoordigers van de staten;

d)

vier vertegenwoordigers van de wetenschappelijke wereld, die zijn benoemd door de raad van bestuur na een open selectieprocedure overeenkomstig artikel 21, lid 4;

e)

ten hoogste zes permanente leden die door de raad van bestuur na een open selectieprocedure overeenkomstig artikel 21, lid 4, worden benoemd; er wordt toegezien op een goede vertegenwoordiging van belanghebbende partijen uit de zorgsector, in het bijzonder overheidslichamen die betrokken zijn bij de zorg, waaronder regulatieve instanties, patiënten en eindgebruikers in het algemeen.

3.   De in lid 2, punten a), b) en c), bedoelde permanente leden kunnen in voorkomend geval ad-hocpanelleden uitnodigen om bepaalde onderwerpen te bespreken. Voor een vergadering mogen in totaal zes ad-hocleden worden uitgenodigd.

De ad-hocpanelleden worden uitgenodigd op basis van hun wetenschappelijke of technische deskundigheid inzake de onderwerpen die ter vergadering worden besproken, of omdat synergieën met andere onderzoeksprogramma’s tot stand moeten worden gebracht.

De in lid 2, punten a), b) en c), bedoelde permanente leden nodigen ad-hocleden bij consensus uit. De permanente leden stellen de raad van bestuur, de groep van vertegenwoordigers van de staten en de overige permanente leden in kennis van hun besluiten.

4.   Naast de in artikel 21, lid 7, genoemde taken adviseert het wetenschaps- en innovatiepanel desgewenst of op eigen initiatief de raad van bestuur over wetenschappelijke en technologische aangelegenheden die verband houden met de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”. Hiertoe behoren in het bijzonder:

a)

wetenschappelijke prioriteiten, onder meer in verband met het bijwerken van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie;

b)

het ontwerpwerkprogramma, waaronder ook de inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen;

c)

de planning van de aanvullende werkzaamheden van andere leden dan de Unie, als bedoeld in artikel 120;

d)

de oprichting van adviesgroepen die zich richten op specifieke wetenschappelijke prioriteiten overeenkomstig artikel 17, lid 2, punt x), na een open selectieprocedure voor de leden ervan overeenkomstig artikel 21, lid 4;

e)

het creëren van synergieën met andere Horizon Europa-werkzaamheden — waaronder andere Europese partnerschappen — en met andere financieringsprogramma’s van de Unie of de lidstaten.

5.   In aanvulling op artikel 21, lid 5, kiest het wetenschaps- en innovatiepanel zijn voorzitter uit de in lid 2, punt d), van dit artikel, bedoelde vertegenwoordigers.

Artikel 125

Voorwaarden voor de werkzaamheden onder contract

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder een behoefte op het gebied van volksgezondheid verstaan een behoefte waarin momenteel niet is voorzien door gezondheidszorgstelsels om redenen die verband houden met beschikbaarheid of toegankelijkheid. Bij wijze van voorbeeld: er is geen bevredigende methode voor diagnose, preventie of behandeling van een bepaalde aandoening, er bestaat slechts beperkte toegang tot gezondheidszorg wegens de kosten ervan, de afstand tot de plaats waar de zorg kan worden verstrekt, is te groot, of er is sprake van wachtlijsten. Onder mensgerichte zorg wordt verstaan zorg waarbij welbewust rekening wordt gehouden met het perspectief van personen, verzorgers, gezinnen en gemeenschappen en waarin zij worden beschouwd als deelnemers en als begunstigden van gezondheidszorg die niet op basis van afzonderlijke ziekten is ingericht maar op basis van de behoeften en voorkeuren van deze personen, verzorgers, gezinnen en gemeenschappen.

2.   Werkzaamheden onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” worden gefinancierd, kunnen klinische studies omvatten waarvan het doel of het beoogde gebruik verband houdt met een behoefte op het gebied van volksgezondheid waarin niet is voorzien en die de bevolking van de Unie in ernstige mate treft of bedreigt.

3.   Deelnemers aan werkzaamheden onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” worden bekostigd, moeten ervoor zorgen dat de producten of diensten die zij geheel of gedeeltelijk op basis van de resultaten van deze werkzaamheden ontwikkelen, beschikbaar, betaalbaar en toegankelijk zijn, een en ander onder billijke en redelijke voorwaarden. Daartoe worden in voorkomend geval aanvullende exploitatieverplichtingen voor specifieke werkzaamheden onder contract in het werkprogramma opgenomen.

4.   Indien dit is bepaald in het werkprogramma en in aanvulling op het bepaalde in artikel 5, lid 2, punt a), kunnen juridische entiteiten die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” zijn geselecteerd, worden verplicht deel te nemen aan nader bepaalde werkzaamheden onder contract. Deze entiteiten komen niet in aanmerking voor financiering door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”.

5.   Juridische entiteiten die samen met de in lid 4 bedoelde juridische entiteiten deelnemen aan nader bepaalde werkzaamheden onder contract, komen niet in aanmerking voor financiering indien:

a)

het juridische entiteiten met winstoogmerk betreft die een jaaromzet hebben van 500 miljoen EUR of meer;

b)

zij onder de directe of indirecte zeggenschap staan van een in punt a) bedoelde juridische entiteit, of onder dezelfde directe of indirecte zeggenschap staan als een in punt a) bedoelde juridische entiteit;

c)

zij direct of indirect zeggenschap uitoefenen over een in punt a) bedoelde juridische entiteit.

TITEL VII

DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “DIGITALE SLEUTELTECHNOLOGIEËN”

Artikel 126

Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”

1.   Naast de in de artikelen 4 en 5 vastgelegde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” de volgende algemene doelstellingen:

a)

de open technologische autonomie van de Unie op het gebied van elektronische componenten en systemen versterken om tegemoet te komen aan de toekomstige behoeften van verticale bedrijfstakken en van de economie in het algemeen. Het algehele doel is bij te dragen tot een verdubbeling (die uiterlijk in 2030 een feit moet zijn) van de waarde van het ontwerp en de productie van elektronische componenten en systemen in Europa, in overeenstemming met het gewicht van de Unie op het gebied van producten en diensten;

b)

leiderschap van de Unie tot stand brengen op het gebied van wetenschappelijke excellentie en innovatie ten aanzien van nieuwe componenten en systeemtechnologieën, waaronder werkzaamheden met een laag niveau van technologische gereedheid; actieve deelname van kleine en middelgrote ondernemingen stimuleren, die ten minste een derde van het totale aantal deelnemers aan acties onder contract moeten vertegenwoordigen en ten minste 20 % van de overheidsfinanciering moeten ontvangen;

c)

waarborgen dat componenten en systeemtechnologieën een antwoord bieden op de maatschappelijke en milieuproblemen waar Europa mee kampt. Het doel is deze inspanningen in overeenstemming te brengen met het beleid van de Unie inzake energie-efficiëntie en een bijdrage te leveren aan de vermindering van het energieverbruik met 32,5 % uiterlijk in 2030.

2.   Naast de in lid 1 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het ondersteunen van onderzoek en ontwikkeling voor het opzetten van ontwerp- en productiecapaciteit in Europa voor strategische toepassingsgebieden;

b)

het lanceren van een evenwichtige portefeuille van grote en kleine projecten ter ondersteuning van de snelle overdracht van technologieën van het onderzoeksniveau naar de industriële omgeving;

c)

het bevorderen van een dynamisch ecosysteem in de Unie op basis van digitale waardeketens waar nieuwkomers eenvoudig toegang toe hebben;

d)

het ondersteunen van onderzoek en ontwikkeling voor het versterken van componententechnologieën die veiligheid, vertrouwen en energie-efficiëntie garanderen voor kritieke infrastructuren en sectoren in Europa;

e)

het bevorderen van de inzet van nationale middelen voor en het coördineren van onderzoeks- en innovatieprogramma’s van de Unie en de lidstaten op het gebied van elektronische componenten en systemen;

f)

het bewerkstelligen van samenhang tussen de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” en het Uniebeleid, zodat elektronische componenten en systeemtechnologieën doelgericht vorm kunnen geven aan het beleid van de Unie.

Artikel 127

Leden

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” heeft de volgende leden:

a)

overheidsinstanties, te weten:

i)

de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

ii)

de volgende deelnemende staten: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Zweden;

b)

particuliere leden, te weten de volgende brancheorganisaties: de industriële vereniging Aeneas, ingeschreven naar Frans recht; de Inside Industry Association (INSIDE), ingeschreven naar Nederlands recht; de vereniging EPoSS e.V., ingeschreven naar Duits recht.

2.   Een deelnemende staat benoemt zijn vertegenwoordigers in de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” en wijst de nationale entiteit of entiteiten aan die verantwoordelijk is/zijn voor het vervullen van de verplichtingen van de deelnemende staat met betrekking tot de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

Artikel 128

Financiële bijdrage van de Unie

De Europese Unie draagt, met inbegrip van EER-kredieten, tot 1 800 000 000 EUR bij aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”, waarvan ten hoogste 26 331 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten.

Artikel 129

Bijdragen van de andere leden dan de Unie

1.   De deelnemende staten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode een totale bijdrage bij die ten minste gelijk is aan het bedrag van de in artikel 128 bedoelde bijdrage van de Unie aan de operationele kosten. De deelnemende staten maken onderling afspraken over hun gezamenlijke bijdrage en over hoe zij deze verstrekken. Dit doet geen afbreuk aan het feit dat een deelnemende staat zijn nationale financiële bijdrage kan vaststellen overeenkomstig artikel 12. In afwijking van artikel 28, lid 4, punt a), dragen de deelnemende landen niet bij in de administratieve kosten.

2.   De particuliere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode ten minste 2 511 164 000 EUR bij aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”, of zij zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen.

3.   De particuliere leden dragen overeenkomstig artikel 28, lid 4, tot 26 331 000 EUR bij aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” of zij zorgen ervoor dat hun samenstellende en verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen.

4.   De in lid 1 bedoelde bijdragen bestaan uit de bijdragen die zijn vastgelegd in artikel 11, lid 3. De in lid 2 van dit artikel bedoelde bijdragen bestaan uit de bijdragen die zijn vastgelegd in artikel 11, lid 1, met inbegrip van ten minste 90 % aan bijdragen als vastgelegd in artikel 11, lid 1, punt a).

Artikel 130

Reikwijdte van de aanvullende werkzaamheden

1.   De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” kan, indien nodig, het in artikel 11, lid 1, punt b), bedoelde plan voor aanvullende werkzaamheden goedkeuren na een voorstel daartoe van de raad van particuliere leden. De raad van bestuur houdt hierbij rekening met het advies van de raad van overheidsinstanties.

2.   Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen de aanvullende werkzaamheden het volgende omvatten:

a)

investeringen voor de industrialisering van de resultaten van de projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” en de Gemeenschappelijke Ondernemingen Ecsel, Artemis en Eniac;

b)

proefprojecten, demonstratiemodellen, toepassingen, uitrol en industrialisering, met inbegrip van kapitaaluitgaven daarvoor en zogeheten belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI’s) inzake micro-elektronica;

c)

aanverwante onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden die niet van overheidswege worden gefinancierd;

d)

werkzaamheden die met leningen van de Europese Investeringsbank worden bekostigd en geen subsidie van de Unie krijgen;

e)

werkzaamheden om een ecosysteem voor samenwerking tussen gebruikers en leveranciers van technologie te ontwikkelen.

Artikel 131

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”

De Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” heeft de volgende organen:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

een raad van overheidsinstanties;

d)

een raad van particuliere leden.

Artikel 132

Samenstelling van de raad van bestuur

Elk lid van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” benoemt vertegenwoordigers en een delegatieleider die stemrecht heeft als lid van de raad van bestuur.

Artikel 133

Werking van de raad van bestuur

1.   De stemrechten in de raad van bestuur worden als volgt verdeeld:

a)

een derde voor de Commissie;

b)

een derde voor de particuliere leden tezamen;

c)

een derde voor de gezamenlijke deelnemende staten.

2.   In de eerste twee begrotingsjaren van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” worden de stemrechten van de deelnemende staten als volgt verdeeld:

a)

elke deelnemende staat heeft 1 %;

b)

het resterende percentage wordt jaarlijks over de deelnemende staten verdeeld aan de hand van hun werkelijk betaalde financiële bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” of aan het daaraan voorafgaande initiatief in de voorgaande twee jaar.

3.   Voor de daaropvolgende begrotingsjaren wordt de verdeling van de stemmen van de deelnemende staten jaarlijks vastgelegd aan de hand van de middelen die zij in de voorgaande twee begrotingsjaren hebben bestemd voor de werkzaamheden onder contract.

4.   De stemrechten van de particuliere leden worden gelijkelijk over de industriële brancheorganisaties verdeeld, tenzij de raad van particuliere leden anders beslist.

5.   De stemrechten van een nieuw lid van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” dat geen lidstaat en geen geassocieerd land is, worden door de raad van bestuur vastgesteld voordat het nieuwe lid toetreedt tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

Artikel 134

Beperking van de deelname aan specifieke werkzaamheden

In afwijking van artikel 17, lid 2, punt l), kan op verzoek van de Commissie en na goedkeuring door de raad van overheidsinstanties de deelname aan specifieke werkzaamheden worden beperkt overeenkomstig artikel 22, lid 5, van de verordening Horizon Europa.

Artikel 135

Samenstelling van de raad van overheidsinstanties

De raad van overheidsinstanties bestaat uit vertegenwoordigers van de overheidsinstanties die deelnemen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

Elke overheidsinstantie benoemt vertegenwoordigers en een delegatieleider die stemrecht heeft in de raad van overheidsinstanties.

Artikel 136

Werking van de raad van overheidsinstanties

1.   De stemrechten in de raad van overheidsinstanties worden jaarlijks toegewezen aan de overheidsinstanties aan de hand van hun financiële bijdrage aan de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” in het betrokken jaar, overeenkomstig artikel 12. Een lid mag ten hoogste 50 % van het totale aantal stemmen in de raad van overheidsinstanties hebben.

2.   Voor de toepassing van artikel 134 hebben in de raad van overheidsinstanties uitsluitend instanties zitting die de overheid van een lidstaat vertegenwoordigen. Mutatis mutandis is lid 1 van toepassing.

3.   Indien minder dan drie deelnemende staten de uitvoerend directeur in kennis hebben gesteld van hun financiële bijdrage overeenkomstig artikel 12, lid 3, krijgt de Commissie 50 % van de stemmen. De overige 50 % van de stemmen wordt gelijkelijk verdeeld over de deelnemende staten totdat meer dan drie staten die deelnemen aan de Gemeenschappelijke Onderneming, de uitvoerend directeur in kennis hebben gesteld van hun bijdrage.

4.   De overheidsinstanties stellen alles in het werk om besluiten met consensus te nemen. Bij gebreke aan consensus wordt er gestemd. Een besluit wordt goedgekeurd bij een meerderheid van ten minste 75 % van de stemmen, met inbegrip van de stemmen van niet-aanwezige deelnemende staten. Onthoudingen tellen niet mee.

5.   De raad van overheidsinstanties kiest een van zijn leden als voorzitter voor een periode van ten minste twee jaar.

6.   De voorzitter kan andere personen uitnodigen om de vergaderingen van de raad van overheidsinstanties als waarnemer bij te wonen. Dit zullen vooral vertegenwoordigers zijn van regionale overheidsinstanties in de Unie, vertegenwoordigers van verenigingen van kleine en middelgrote ondernemingen, en vertegenwoordigers van andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

7.   De raad van overheidsinstanties belegt ten minste twee keer per jaar een gewone vergadering. De raad kan op verzoek van de Commissie, van een meerderheid van de vertegenwoordigers van de deelnemende staten of van de voorzitter buitengewone vergaderingen beleggen. De vergaderingen van de raad van overheidsinstanties worden bijeengeroepen door de voorzitter en vinden gewoonlijk plaats daar waar de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” haar statutaire zetel heeft.

8.   De Commissie en de delegatieleiders van ten minste drie deelnemende staten vormen het quorum in de raad van overheidsinstanties.

9.   De uitvoerend directeur woont de vergaderingen van de raad van overheidsinstanties bij, tenzij de raad van bestuur anders besluit. De uitvoerend directeur heeft geen stemrecht.

10.   Op uitnodiging van de raad van overheidsinstanties kan een lidstaat die of een geassocieerd land dat geen lid is van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” als waarnemer de vergaderingen van de raad van overheidsinstanties bijwonen. Waarnemers ontvangen alle documenten die voor hen van belang zijn en kunnen adviseren over alle besluiten van de raad van overheidsinstanties. Waarnemers zijn gebonden aan de regels voor vertrouwelijkheid die van toepassing zijn op de leden van de raad van overheidsinstanties.

11.   De raad van overheidsinstanties kan zo nodig werkgroepen oprichten, wier werkzaamheden gecoördineerd worden door een of meer overheidsinstanties.

12.   De raad van overheidsinstanties stelt een reglement van orde vast.

13.   Artikel 11, lid 8, en artikel 28, lid 6, zijn overeenkomstig van toepassing op de raad van overheidsinstanties.

Artikel 137

Taken van de raad van overheidsinstanties

De raad van overheidsinstanties:

a)

draagt bij tot het opstellen van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie;

b)

levert input voor het werkprogramma — met name de oproepen tot het indienen van voorstellen — en voor de regels voor de evaluatie en de selectie van en het toezicht op de werkzaamheden onder contract;

c)

keurt de uitschrijving van oproepen tot het indienen van voorstellen goed, zulks overeenkomstig het werkplan;

d)

selecteert voorstellen overeenkomstig artikel 12, lid 1, en artikel 17, lid 2, punt s);

e)

adviseert over het ontwerpplan voor aanvullende werkzaamheden als bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b).

Artikel 138

Samenstelling van de raad van particuliere leden

1.   De raad van particuliere leden bestaat uit vertegenwoordigers van de particuliere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

2.   Een particulier lid benoemt een vertegenwoordiger en een delegatieleider die stemgerechtigd is in de raad van particuliere leden.

Artikel 139

Werking van de raad van particuliere leden

1.   De raad van particuliere leden komt ten minste twee keer per jaar bijeen.

2.   De raad van particuliere leden kan zo nodig werkgroepen oprichten, wier werkzaamheden gecoördineerd worden door een of meer leden van de raad.

3.   De raad van particuliere leden kiest een van zijn leden als voorzitter.

4.   De raad van particuliere leden stelt een reglement van orde vast.

Artikel 140

Taken van de raad van particuliere leden

De raad van particuliere leden:

a)

stelt het in artikelen 4 en artikel 126 bedoelde ontwerp van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie voor het bereiken van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” op en actualiseert dit regelmatig; hierbij houdt de raad van particulieren rekening met het advies van de raad van overheidsinstanties;

b)

legt het ontwerp van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie voor aan de uitvoerend directeur, binnen de termijn die door de raad van bestuur is vastgesteld;

c)

organiseert een forum van adviserende belanghebbende partijen dat openstaat voor alle publieke en particuliere belanghebbende partijen op het gebied van digitale sleuteltechnologieën, om hen te informeren over en hun reactie te vernemen op het ontwerp van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie voor een bepaald jaar;

d)

stelt, in voorkomend geval en rekening houdend met artikel 130, het ontwerp van het in artikel 11, lid 1, punt b), bedoelde plan voor aanvullende werkzaamheden op en legt dit plan ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur; hierbij wordt rekening gehouden met het advies van de raad van overheidsinstanties.

Artikel 141

Financieringspercentages

Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de Horizon Europa-verordening en in afwijking van artikel 34 van diezelfde verordening kan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” binnen een actie verschillende financieringspercentages toepassen voor wat de financiering van de Unie betreft, afhankelijk van het soort deelnemer, zoals met name het mkb en juridische entiteiten zonder winstoogmerk, en het soort actie. De financieringspercentages worden in het werkprogramma genoemd.

TITEL VIII

DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “DERDE ATM-ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK EUROPEES LUCHTRUIM”

Artikel 142

Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”

1.   Naast de in de artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” de volgende algemene doelstellingen:

a)

het versterken en bundelen van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit van de Unie in het luchtverkeersbeheer (ATM), waardoor de sector veerkrachtiger wordt en beter kan worden aangepast aan turbulenties in het luchtverkeer, terwijl tegelijkertijd luchtvaartuigen naadloos kunnen opereren;

b)

het versterken, middels innovatie, van het concurrentievermogen van het bemande en onbemande luchtvervoer in de Unie en van de markten voor ATM-diensten om zo de economische groei in de Unie te ondersteunen;

c)

het ontwikkelen en versnellen van de marktacceptatie van innovatieve oplossingen om het gemeenschappelijke Europese luchtruim tot stand te brengen, dat hierdoor moet uitgroeien tot het meest efficiënte en milieuvriendelijke luchtruim ter wereld.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” heeft daarenboven de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het ontwikkelen van een ecosysteem voor onderzoek en innovatie dat de gehele waardeketen van het luchtverkeersbeheer en van het U-spaceluchtruim omvat, waardoor het in het Europese ATM-masterplan beschreven digitale Europese luchtruim tot stand kan worden gebracht; dit maakt de nodige samenwerking en coördinatie tussen verleners van luchtvaartnavigatiediensten en luchtruimgebruikers mogelijk, waardoor er in de Unie één geharmoniseerd ATM-systeem voor bemande en onbemande vluchten kan komen;

b)

het ontwikkelen en valideren van oplossingen voor het luchtverkeersbeheer die een hoge mate van automatisering ondersteunen;

c)

het ontwikkelen en valideren van de technische architectuur voor het digitale Europese luchtruim;

d)

het ondersteunen, door middel van demonstratiemodellen, van een versnelde marktintroductie van innovatieve oplossingen;

e)

het coördineren van de prioriteitstelling en de planning van de modernisering van het luchtverkeersbeheer door de Unie, op basis van besluitvorming van de belanghebbende partijen op het gebied van luchtverkeersbeheer die op consensus is gebaseerd;

f)

het faciliteren van de ontwikkeling van normen voor de industrialisering van Sesar-oplossingen.

3.   Voor de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” gelden de volgende definities:

a)

“U-spaceluchtruim”: een door de lidstaten aangewezen geografische zone voor het onbemande luchtvaartsysteem (UAS) waar onbemande vluchtoperaties alleen mogen plaatsvinden met ondersteuning van U-spacediensten van een aanbieder van deze diensten;

b)

“digitaal Europees luchtruim”: de visie van het Europees ATM-masterplan om de Europese luchtvaartinfrastructuur te transformeren en zo de veilige en efficiënte groei en diversiteit van het luchtverkeer te kunnen bewerkstelligen met zo gering mogelijke gevolgen voor het milieu;

c)

“architectuur van het digitale Europese luchtruim”: de visie van het Europees ATM-masterplan om de huidige (inefficiënte) architectuur van het luchtruim op de middellange tot lange termijn te verbeteren door de configuratie en het ontwerp van het luchtruim te combineren met technologieën die de dienstverlening loskoppelen van de lokale infrastructuur, en door de ondersteuning van samenwerking en automatisering geleidelijk te intensiveren;

d)

“definitiefase van Sesar”: de fase van uitwerking en actualisering van de langetermijnvisie van het Sesar-project, van het bijbehorende werkingsconcept dat verbeteringen in elke vluchtfase mogelijk maakt, van de vereiste essentiële operationele wijzigingen in het Europees netwerk voor ATM en van de vereiste ontwikkelings- en uitrolprioriteiten;

e)

“uitrolfase van Sesar”: de opeenvolgende industrialiserings- en uitvoeringsfasen tijdens welke de volgende activiteiten worden verricht: standaardisering, productie en certificering van grond- en boordapparatuur en van de processen die nodig zijn om Sesar-oplossingen toe te passen (industrialisering); en aanbesteding, installatie en ingebruikname van apparatuur en systemen op basis van Sesar-oplossingen, met inbegrip van de bijbehorende operationele procedures (uitvoering).

Artikel 143

Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”

Naast de in artikel 5 genoemde taken heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” de volgende taken:

a)

het coördineren van de taken in de definitiefase van het ATM-onderzoek voor het gemeenschappelijke Europees luchtruim, toezien op de uitvoering van het Sesar-project en, indien nodig, het aanpassen van Europees ATM-masterplan;

b)

het toepassen van de onderzoeks- en ontwikkelingselementen van het Europees ATM-masterplan door:

i)

het organiseren, coördineren en toezien op de werkzaamheden in de ontwikkelingsfase van Sesar, overeenkomstig het Europees ATM-masterplan, met inbegrip van onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden met een laag niveau van technologische gereedheid (0 tot en met 2);

ii)

het bieden van Sesar-oplossingen, d.w.z. resultaten van de ontwikkelingsfase van Sesar die ingezet kunnen worden en waarbij nieuwe of verbeterde gestandaardiseerde en interoperabele procedures of technologieën worden ingevoerd;

iii)

ervoor zorgen dat civiele en militaire belanghebbende partijen in de luchtvaartsector bij deze werkzaamheden betrokken worden, dat wil zeggen: verstrekkers van luchtvaartnavigatiediensten, luchtruimgebruikers, beroepsverenigingen, luchthavens, producenten, wetenschappelijke instellingen en de wetenschappelijke wereld;

c)

het faciliteren van een versnelde marktacceptatie van Sesar-oplossingen door:

i)

het organiseren en coördineren van grootschalige demonstraties;

ii)

het onderhouden van nauwe coördinatie met het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) zodat het Agentschap op tijd regels kan ontwikkelen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1139 en de uitvoeringsvoorschriften;

iii)

het ondersteunen van de hieraan gerelateerde normalisatiewerkzaamheden, in nauwe samenwerking met normalisatie-instanties en EASA, alsook met de entiteit die is opgericht om de taken in de ontplooiingsfase van Sesar te coördineren overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 409/2013 van de Commissie (43).

Artikel 144

Leden

1.   De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” zijn:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol), vertegenwoordigd door het agentschap van Eurocontrol, na kennisgeving van een besluit om toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” door middel van een verbintenisbrief, die geen andere voorwaarden voor toetreding mag bevatten dan de voorwaarden van deze verordening;

c)

de in bijlage III bij deze verordening genoemde oprichtende leden, na kennisgeving door middel van een verbintenisbrief van hun besluit om toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”; de verbintenisbrief mag geen andere voorwaarden voor toetreding bevatten dan de voorwaarden van deze verordening;

d)

de geassocieerde leden die overeenkomstig artikel 7 worden geselecteerd.

2.   In aanvulling op het bepaalde in artikel 7, lid 1, kan de raad van bestuur in de eerste zes maanden na de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” geassocieerde leden selecteren uit een lijst die is opgesteld na een open oproep tot het indienen van blijken van belangstelling welke de Commissie vóór de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming heeft doen uitgaan. De voorwaarden van artikel 7, lid 2, zijn van overeenkomstige toepassing.

3.   Bij het selecteren van geassocieerde leden streeft de raad van bestuur naar een goede vertegenwoordiging van de gehele waardeketen van het luchtverkeersbeheer en, indien nodig, van relevante spelers van buiten de sector. Publieke of particuliere entiteiten — met inbegrip van zulke entiteiten uit derde landen die ten minste één overeenkomst op het gebied van luchtvervoer hebben gesloten met de Unie — kunnen worden geselecteerd als geassocieerde leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”.

Artikel 145

Financiële bijdrage van de Unie

De Unie draagt, met inbegrip van EER-kredieten, tot 600 000 000 EUR bij aan de administratieve en operationele kosten van De Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, waarvan ten hoogste 30 000 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten.

Artikel 146

Bijdragen van de andere leden dan de Unie

1.   De particuliere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode in totaal ten minste 500 000 000 EUR bij, waarvan ten hoogste 25 000 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten, of zij zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen.

2.   Eurocontrol draagt tot 500 000 000 EUR bij, waarvan ten hoogste 25 000 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten gedurende de in artikel 3 bedoelde periode. In aanvulling op het bepaalde in artikel 11, lid 4, omvat de bijdrage ook bijdragen in natura aan aanvullende activiteiten.

Artikel 147

Reikwijdte van de aanvullende werkzaamheden

Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen de aanvullende werkzaamheden het volgende omvatten:

a)

werkzaamheden die betrekking hebben op alle niet door de Unie gefinancierde onderdelen van de projecten voor het onderzoek naar het beheer van het luchtverkeer in het gemeenschappelijk Europees luchtruim, voor zover deze werkzaamheden bijdragen tot de uitvoering van het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming;

b)

werkzaamheden op het gebied van industrialisering (normalisatie, certificering en productie) in verband met Sesar-oplossingen die voortkomen uit de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” of het daaraan voorafgaande initiatief, de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar;

c)

communicatie en voorlichting in verband met Sesar-oplossingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” of van het daaraan voorafgaande initiatief, de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar;

d)

werkzaamheden voor de wereldwijde harmonisatie van het luchtverkeersbeheer op basis van Sesar-oplossingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” of van het daaraan voorafgaande initiatief, de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar;

e)

de uitrol of het gebruik van de resultaten van projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” of van het daaraan voorgaande initiatief, te weten de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar, voor zover die projecten geen financiering van de Unie hebben ontvangen.

Artikel 148

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”

De Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” heeft de volgende organen:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

een groep van vertegenwoordigers van de staten;

d)

een wetenschappelijk adviesorgaan.

Artikel 149

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit:

a)

twee vertegenwoordigers van de Commissie, namens de Unie;

b)

één vertegenwoordiger van ieder van de andere leden dan de Unie.

Artikel 150

Werking van de raad van bestuur

1.   In afwijking van artikel 16, lid 4, wordt de raad van bestuur voorgezeten door de Commissie, die handelt namens de Unie.

2.   De raad van bestuur heeft de volgende permanente waarnemers:

a)

een vertegenwoordiger van het Europees Defensieagentschap;

b)

een vertegenwoordiger van de civiele luchtruimgebruikers, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau;

c)

een vertegenwoordiger van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau;

d)

een vertegenwoordiger van de fabrikanten van luchtvaartapparatuur, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau;

e)

een vertegenwoordiger van de luchthavens, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau;

f)

een vertegenwoordiger van de belangenorganisaties van personeel in de ATM-sector, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau;

g)

een vertegenwoordiger van wetenschappelijke instellingen of van de wetenschappelijke wereld op het gebied van luchtvaartonderzoek, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau;

h)

een vertegenwoordiger van het EASA;

i)

een vertegenwoordiger van de Europese normalisatieorganisatie voor de luchtvaart;

j)

een vertegenwoordiger van de industrie voor onbemande luchtvaartuigen, aangewezen door de vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau van deze industrie.

3.   Het aantal stemmen van de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” is in verhouding tot hun bijdrage aan de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming. De Unie en Eurocontrol beschikken echter ieder over ten minste 25 % van het totale aantal stemmen. De vertegenwoordiger van de civiele luchtruimgebruikers als bedoeld in lid 2, punt b), heeft ten minste 10 % van het totale aantal stemmen.

4.   De raad van bestuur besluit met gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van de stemmen geeft de stem van de Unie de doorslag.

5.   Besluiten inzake de herziening van het Europees ATM-masterplan kunnen alleen worden genomen indien de Unie en Eurocontrol vóór stemmen. Bij deze besluiten wordt rekening gehouden met de standpunten van de in lid 2 genoemde permanente waarnemers en van de groep van vertegenwoordigers van de staten.

Artikel 151

Aanvullende taken van de raad van bestuur

Naast de in artikel 17 genoemde taken houdt de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” toezicht op de uitvoering van de onderzoeks- en ontwikkelingscomponenten van het Europees ATM-masterplan.

Artikel 152

Aanvullende taken van de uitvoerend directeur

Naast de in artikel 19 genoemde taken heeft de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” de volgende taken:

a)

leidinggeven in de fasen van definitie en ontwikkeling van het Sesar-project, binnen de richtsnoeren van de raad van bestuur;

b)

het voorleggen aan de raad van bestuur van voorstellen voor wijzigingen in de ontwikkelingsfase van het Sesar-project.

Artikel 153

De groep van vertegenwoordigers van de staten

Naast het bepaalde in artikel 20 zorgen de lidstaten ervoor dat hun vertegenwoordigers een gecoördineerd standpunt innemen dat de zienswijze van hun lidstaat weergeeft in:

a)

het bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 opgerichte Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim;

b)

het programmacomité als bedoeld in artikel 14 van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa.

Artikel 154

Het wetenschappelijk comité

1.   Het wetenschappelijk adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, als bedoeld in artikel 21, lid 1, punt a), is het wetenschappelijk comité.

2.   Het wetenschappelijk comité bestaat uit niet meer dan 15 permanente leden.

3.   De voorzitter van het wetenschappelijk comité wordt gekozen voor een periode van twee jaar.

4.   Het wetenschappelijk comité kan op verzoek van de raad van bestuur en van andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, dan wel op eigen initiatief, adviseren, in het bijzonder over werkzaamheden met een laag niveau van technologische gereedheid (0 tot en met 2).

5.   Het wetenschappelijk comité werkt samen met de relevante adviesorganen die zijn opgericht in het kader van Horizon Europa.

Artikel 155

Uitvoeringshandelingen om het standpunt van de Unie over wijzigingen van het Europees ATM-masterplan te bepalen

1.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om het standpunt van de Unie over wijzigingen van het Europees ATM-masterplan te bepalen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (44) bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 549/2004 opgerichte Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim. Het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Artikel 156

Certificering van nieuwe technologieën

1.   Het EASA kan door aanvragers, begunstigden of de uitvoerend directeur worden uitgenodigd om te adviseren over afzonderlijke projecten en demonstraties met betrekking tot zaken die verband houden met de naleving van de luchtvaartveiligheid, interoperabiliteit en milieunormen. Doel hiervan is dat deze projecten en demonstraties leiden tot de tijdige ontwikkeling van normen, testcapaciteit en regulatieve eisen voor de productontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën.

2.   Voor certificeringen en certificeringsdiensten gelden de bepalingen inzake vergoedingen en heffingen van Verordening (EU) 2018/1139.

Artikel 157

Akkoord met Eurocontrol

Eurocontrol is een oprichtend lid van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”. De rol en de bijdrage van Eurocontrol worden daarom vastgelegd in een administratieve overeenkomst tussen de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” en Eurocontrol. Deze overeenkomst omvat de taken, de verantwoordelijkheden en de bijdrage van Eurocontrol met betrekking tot de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” ten aanzien van:

a)

de organisatie van de onderzoeks-, ontwikkelings- en valideringswerkzaamheden van Eurocontrol, overeenkomstig het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”;

b)

het bieden van gespecialiseerde ondersteuning en het uitbrengen van gespecialiseerd advies aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”;

c)

het steunen van en adviseren over gemeenschappelijke ontwikkelingen voor de toekomstige Europese systemen voor het luchtverkeersbeheer, met name de toekomstige architectuur van het luchtruim;

d)

het verlenen van steun bij het toezicht op de uitvoering van Sesar-oplossingen overeenkomstig het Europees ATM-masterplan;

e)

de samenwerking met de staten die lid zijn van Eurocontrol, om brede steun te verzamelen voor de beleidsdoelstellingen van de Unie en voor de resultaten van de werkzaamheden inzake onderzoek, validering en demonstraties bij pan-Europese netwerkpartners;

f)

het ondersteunen van programmabeheer;

g)

het bijdragen aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” en steun verlenen op het gebied van informatietechnologie, communicatie en logistiek aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”.

Artikel 158

Back-officeregelingen

Artikel 13 is niet van toepassing op de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”. De backoffice-regeling wordt uitgevoerd door Eurocontrol.

TITEL IX

DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “SLIMME NETWERKEN EN DIENSTEN”

Artikel 159

Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”

1.   Naast de in de artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” de volgende algemene doelstellingen:

a)

het bevorderen van het technologische leiderschap van Europa op het gebied van toekomstige slimme netwerken en diensten door de bestaande industriële troeven te versterken en het bereik van 5G-connectiviteit te verruimen naar de bredere strategische waardeketen waarvan ook cloudgebaseerde dienstverlening en componenten en apparaten deel uitmaken;

b)

het op elkaar afstemmen van de strategische routekaarten van een breed scala aan industriële spelers, dat wil zeggen niet alleen van de telecommunicatiesector maar ook spelers op het gebied van het internet der dingen, de cloud en componenten en apparaten;

c)

het ontwikkelen van Europese technologische en wetenschappelijke excellentie ter ondersteuning van de leidende rol van Europa in het vormgeven en beheren van 6G-systemen, die uiterlijk in 2030 een feit moeten zijn;

d)

het versterken van de uitrol van digitale infrastructuur en van het gebruik van digitale oplossingen op de Europese markten, met name door te zorgen voor een strategisch coördinatiemechanisme voor het digitaal programma van CEF2 Digital en voor synergieën binnen CEF2 en met het programma Digitaal Europa en InvestEU, als onderdeel van het activiteitengebied en de bestuursstructuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”;

e)

het voorbereiden van de Europese sector voor slimme netwerken en diensten op de lange-termijnkansen die voortvloeien uit de ontwikkeling van verticale markten voor 5G- en, later, 6G-infrastructuur en -diensten in Europa;

f)

het faciliteren van digitale innovatie, in de periode tot 2030, om zo te voorzien in de behoeften van de Europese markt en van beleidsbehoeften van Europese overheden; hiertoe behoren de meest veeleisende behoeften van verticale bedrijfstakken, alsmede maatschappelijke behoeften op het gebied van beveiliging, energie-efficiëntie en elektromagnetische velden;

g)

de afstemming ondersteunen van toekomstige slimme netwerken en diensten op de beleidsdoelstellingen van de Unie, waaronder de Europese Green Deal, netwerk- en informatiebeveiliging, ethiek en privacy, alsmede een mensgericht en duurzaam internet.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” heeft daarnaast de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het faciliteren van de ontwikkeling van technologieën die aan geavanceerde communicatievereisten kunnen voldoen en tegelijkertijd steun bieden aan Europese excellentie in technologieën op het gebied van slimme netwerken en diensten, alsook architecturen en de evolutie daarvan naar 6G, met inbegrip van uitgesproken Europese standpunten inzake normen, essentiële octrooien en essentiële vereisten, zoals vereisten voor spectrumbanden die in de toekomst nodig zullen zijn voor geavanceerde slimme netwerktechnologieën;

b)

het vaart zetten achter de ontwikkeling van energie-efficiënte netwerktechnologieën met als doel, uiterlijk in 2030 het energie- en hulpbronnenverbruik van de gehele digitale infrastructuur aanzienlijk te verminderen en het energieverbruik van belangrijke verticale bedrijfstakken terug te dringen, een en ander ondersteund door technologieën voor slimme netwerken en diensten;

c)

het vaart zetten achter de ontwikkeling en grootschalige uitrol van 5G-infrastructuur (die uiterlijk in 2025 een feit moeten zijn) en, later, van 6G-infrastructuur in Europa, met name door het bevorderen van de coördinatie en door de strategische ondersteuning van de uitrol van 5G voor geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit langs grensoverschrijdende corridors, door gebruikmaking van CEF2 Digital en door uitrol te stimuleren in het kader van CEF2, het programma Digitaal Europa en InvestEU;

d)

het bevorderen van een duurzame en gevarieerde toeleverings- en waardeketen overeenkomstig het instrumentarium voor 5G-cyberbeveiliging;

e)

het versterken van de positie van de bedrijfstak slimme netwerken en diensten van de Unie in de wereldwijde waardeketen van slimme netwerken en diensten, door een kritische massa van publieke en particuliere spelers tot stand te brengen, met name door de bijdrage van spelers op het gebied van software en het internet der dingen te vergroten, een hefboomwerking te creëren voor nationale initiatieven en de opkomst van nieuwe spelers te ondersteunen;

f)

het ondersteunen van de afstemming van de werkzaamheden op ethische en beveiligingsvereisten door deze op te nemen in de strategische agenda’s voor onderzoek en innovatie en, indien nodig, input te leveren voor het wetgevingsproces van de Unie op dit terrein.

Artikel 160

Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”

Naast de in artikel 5 genoemde taken heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” de volgende taken:

a)

bijdragen aan de werkprogramma’s van andere programma’s van de Unie, zoals CEF2 Digital, het programma Digitaal Europa en InvestEU, die werkzaamheden verrichten op het gebied van slimme netwerken en diensten;

b)

het coördineren — in samenwerking met de Commissie en relevante financieringsorganen — van proefprojecten en uitrolinitiatieven van de Unie op het gebied van slimme netwerken en diensten, zoals de pan-Europese 5G-corridors voor geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit in het kader van CEF2 Digital;

c)

het bevorderen van synergieën tussen door de Unie gefinancierde proeven, proefprojecten en de uitrol op het gebied van slimme netwerken en diensten, zoals de werkzaamheden die worden bekostigd door CEF2 Digital, het programma Digitaal Europa en InvestEU, en het zorgen voor een goede verspreiding en hefboomwerking van de kennis en de knowhow die bij de werkzaamheden zijn opgedaan;

d)

het ontwikkelen en coördineren van strategische uitrolagenda’s voor de pan-Europese 5G-corridors voor geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit, waarbij de belanghebbende partijen worden betrokken. Deze agenda’s moeten strategische, niet-bindende sturing bieden voor de duur van CEF2 Digital, doordat zij een gemeenschappelijke visie vastleggen voor de ontwikkeling van ecosystemen die gebruikmaken van 5G, en voor de netwerk- en dienstenvereisten die daarvoor de basis vormen. Ook moeten de strategische agenda’s doelstellingen en routekaarten voor de uitrol bepalen, alsmede potentiële samenwerkingsmodellen.

Artikel 161

Leden

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming zijn “Slimme netwerken en diensten”:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

de 6G-IA, een organisatie zonder winstoogmerk naar Belgisch recht, na kennisgeving van een besluit van de associatie om toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” door middel van een verbintenisbrief, die geen andere voorwaarden voor toetreding mag bevatten dan de voorwaarden van deze verordening.

Artikel 162

Financiële bijdrage van de Unie

De Unie draagt, met inbegrip van EER-kredieten, tot 900 000 000 EUR bij aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”, waarvan ten hoogste 18 519 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten.

Artikel 163

Bijdragen van de andere leden dan de Unie

1.   De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” dan de Unie dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode in totaal ten minste 900 000 000 EUR bij, of zij zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen.

2.   De andere leden dan de Unie leveren een jaarlijkse financiële bijdrage aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” van ten minste 20 % van de totale administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”, of zij zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten dit percentage bijdragen. Zij streven ernaar het aantal samenstellende of verbonden entiteiten te verhogen teneinde hun bijdrage gedurende de looptijd van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” te maximaliseren tot 50 % van de administratieve kosten; hierbij houden zij terdege rekening met samenstellende en verbonden entiteiten die kmo’s zijn.

Artikel 164

Reikwijdte van de aanvullende werkzaamheden

Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen de aanvullende werkzaamheden het volgende omvatten:

a)

spin-offwerkzaamheden op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;

b)

bijdragen aan normalisatie;

c)

bijdragen aan consultaties in het kader van regulatieve processen van de Unie;

d)

werkzaamheden die met leningen van de Europese Investeringsbank worden bekostigd en geen subsidie van de Unie krijgen;

e)

bijdragen aan werkzaamheden van de andere leden dan de Unie en van belanghebbende partijen die actief zijn op het gebied van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”, voor zover deze werkzaamheden niet worden gefinancierd door een subsidie van de Unie;

f)

werkzaamheden om het ecosysteem te ontwikkelen, waaronder het opzetten van samenwerking met verticale markten;

g)

werkzaamheden om wereldwijd resultaten te verspreiden teneinde consensus te bewerkstelligen over technologieën die ondersteund moeten worden ter voorbereiding van toekomstige normen;

h)

proeven, demonstraties, proefprojecten, go-to-market en vroegtijdige toepassing van technologieën;

i)

internationale samenwerking die niet wordt gefinancierd door een subsidie van de Unie;

j)

werkzaamheden in verband met de voorbereiding van en deelname aan onderzoeks- en innovatieprojecten die door andere particuliere of overheidsinstanties dan de Unie worden gefinancierd.

Artikel 165

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”

De Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” heeft de volgende organen:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

een groep van vertegenwoordigers van de staten;

d)

een groep van belanghebbende partijen.

Artikel 166

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit:

a)

twee vertegenwoordigers van de Commissie, namens de Unie;

b)

vijf vertegenwoordigers van de 6G-IA.

2.   Niettegenstaande artikel 42, stellen de vertegenwoordigers van particuliere leden de raad van bestuur onverwijld in kennis van hun eventuele betrokkenheid bij beroepswerkzaamheden die zij uitoefenen samen met entiteiten die buiten de Unie zijn gevestigd of samen met entiteiten die niet onder zeggenschap staan van rechtspersonen of entiteiten die in de Unie zijn gevestigd. Als dit zich voordoet, kunnen de vertegenwoordigers van de Unie besluiten het betrokken lid te verzoeken een andere vertegenwoordiger aan te wijzen.

Artikel 167

Werking van de raad van bestuur

De leden van de 6G-IA hebben samen 50 % van de stemmen.

Artikel 168

Aanvullende taken van de raad van bestuur

De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” voert behalve de in artikel 17 genoemde taken de volgende taken uit:

a)

met betrekking tot 5G-corridors, het aannemen van strategische uitrolagenda’s als niet-bindende bijdragen in het kader van het programma CEF2 Digital en, indien nodig, het wijzigen daarvan gedurende de looptijd van het programma CEF2 Digital;

b)

waarborgen dat bij alle werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming rekening wordt gehouden met de Uniewetgeving voor cyberbeveiliging en de bestaande en eventuele toekomstige gecoördineerde richtsnoeren op dit terrein van de lidstaten;

c)

het bevorderen van synergieën en complementariteit tussen de digitale, de vervoers- en de energiesectoren van het programma CEF2 Digital door interventiegebieden en bijdragen aan de werkprogramma’s in kaart te brengen. Ook moeten synergieën en complementariteit met andere programma’s van de Unie in beeld worden gebracht.

Artikel 169

Groep van vertegenwoordigers van de staten

In aanvulling op artikel 20 zorgen de vertegenwoordigers van de staten ervoor dat zij in de volgende aangelegenheden een gecoördineerd standpunt innemen waarin het standpunt van hun eigen staat tot uitdrukking komt:

a)

onderzoeks- en innovatieaangelegenheden in verband met Horizon Europa;

b)

de strategische uitrolagenda en de uitrolwerkzaamheden in verband met andere programma’s van de Unie, met name het programma CEF2 Digital, maar ook werkzaamheden in het kader van het programma Digitaal Europa en InvestEU die onder het bereik van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” vallen.

Artikel 170

Beveiliging

1.   Indien dit relevant wordt geacht, kan de raad van bestuur bepalen dat bij een door de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” gefinancierde werkzaamheid wordt gewaarborgd dat netwerkelementen die worden ingezet voor grootschalige experimenten of proefprojecten, getoetst worden op hun beveiliging. De toetsingen worden verricht aan de hand van de wetgeving en het beleid van de Unie inzake cyberbeveiliging en aan de hand van bestaande en eventuele toekomstige gecoördineerde richtsnoeren van de lidstaten.

2.   Met betrekking tot de in artikel 160, punt a), bedoelde taak, beveelt de raad van bestuur aan dat andere financieringsorganen lid 1 van dit artikel en artikel 17, lid 2, punt l), overeenkomstig toepassen op hun werkzaamheden, indien de raad van bestuur dit passend acht en indien dit is toegestaan in de basishandeling van het betreffende financieringsprogramma van de Unie.

DEEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 171

Toezicht en evaluatie

1.   De werkzaamheden van een Gemeenschappelijke Onderneming staan onder continu toezicht en worden regelmatig getoetst aan de hand van haar eigen financiële regels, hetgeen ervoor moet zorgen dat er een zo groot mogelijk effect, een zo groot mogelijke wetenschappelijke excellentie en een zo efficiënt mogelijk gebruik van de middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming worden bereikt. De bevindingen van het toezicht en van de periodieke toetsingen worden meegenomen in het toezicht op Europese partnerschappen en in de evaluaties van de Gemeenschappelijke Ondernemingen (een onderdeel van de evaluaties van Horizon Europa), zoals bepaald in de artikelen 50 en 52 van de verordening Horizon Europa.

2.   Een Gemeenschappelijke Onderneming houdt continu toezicht op en rapporteert over het beheer en de uitvoering van de werkzaamheden en organiseert periodieke toetsingen van de output, de resultaten en de effecten van de werkzaamheden onder contract die overeenkomstig artikel 50 van en bijlage III bij de verordening Horizon Europa worden uitgevoerd. Toezicht en rapportage omvatten:

a)

tijdgebonden indicatoren voor de jaarlijkse rapportage over de voortgang van de werkzaamheden voor het bereiken van de algemene, specifieke en operationele doelstellingen, waaronder de aanvullende doelstellingen van Gemeenschappelijke Ondernemingen bedoeld in deel II. Ook vindt er rapportage plaats overeenkomstig de effecttrajecten die genoemd worden in bijlage V bij de verordening Horizon Europa;

b)

informatie over synergieën tussen de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming en nationale of regionale initiatieven en beleidsmaatregelen; deze informatie moet gebaseerd zijn op gegevens die de deelnemende staten of de groep vertegenwoordigers van de staten ontvangen en moet ook een beeld geven van de synergieën met andere programma’s van de Unie en met andere Europese partnerschappen;

c)

informatie over de mate van integratie van sociale wetenschappen en geesteswetenschappen, de verhouding tussen lagere en hogere niveaus van technologische gereedheid in gezamenlijk onderzoek, de vorderingen die gemaakt worden bij het verruimen van de deelname van landen, de geografische samenstelling van consortia in samenwerkingsprojecten, het gebruik van de in twee fasen opgedeelde indienings- en evaluatieprocedure, de maatregelen gericht op het vergemakkelijken van samenwerkingsverbanden in Europees onderzoek en Europese innovatie, het gebruik van de toetsing en het aantal en het soort klachten over dit gebruik, het klimaatmainstreamingsniveau en de daaraan gerelateerde uitgaven, de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen, de deelname van de particuliere sector, de genderverhouding bij de deelname aan gefinancierde werkzaamheden, evaluatiepanels, raden en adviesgroepen, het medefinancieringspercentage, de complementaire en cumulatieve financiering uit andere fondsen van de Unie, de termijn voor subsidietoekenning, de mate van internationale samenwerking, en de betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties;

d)

per project uitgesplitste uitgaven waardoor een specifieke analyse mogelijk is, ook per interventiegebied;

e)

de mate van overinschrijving, met name het aantal voorstellen, en de gemiddelde score voor elke oproep tot het indienen van voorstellen, en het aandeel voorstellen boven en onder de kwaliteitsdrempels;

f)

informatie over kwantitatieve en kwalitatieve hefboomeffecten, zoals toegezegde en verstrekte financiële bijdragen en bijdragen in natura, de internationale zichtbaarheid en positionering, invloed van investeringen van de particuliere sector op de risico’s die samenhangen met onderzoek en innovatie;

g)

informatie over maatregelen om nieuwkomers aan te trekken — met name het mkb, hogeronderwijsinstellingen en onderzoeksorganisaties — en om samenwerkingsnetwerken uit te breiden.

3.   Evaluaties van de werkzaamheden van een Gemeenschappelijke Onderneming worden tijdig uitgevoerd, zodat zij kunnen worden meegenomen in de algehele tussentijdse en de eindevaluaties van Horizon Europa en de daaraan gerelateerde besluitvorming over Horizon Europa, het programma dat Horizon Europa zal opvolgen, en andere onderzoeks- en innovatie-initiatieven als bedoeld in artikel 52 van de verordening Horizon Europa.

4.   De Commissie verricht een tussentijdse en een eindevaluatie van een Gemeenschappelijke Onderneming, die beide gebruikt worden als input voor de evaluaties van Horizon Europa, zoals bepaald in artikel 52 van de verordening Horizon Europa. In de evaluaties wordt nagegaan hoe een Gemeenschappelijke Onderneming haar opdracht en doelstellingen vervult, komen alle werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming aan de orde, en worden de Europese meerwaarde, de doeltreffendheid, de efficiëntie — met inbegrip van openheid en transparantie — en de relevantie van de verrichte werkzaamheden, alsook de samenhang en complementariteit van deze werkzaamheden met regionaal, nationaal en Uniebeleid — inclusief synergieën met andere onderdelen van Horizon Europa, zoals taken, clusters of thematische of specifieke programma’s — geëvalueerd. In de evaluaties komen ook de standpunten van Europese en nationale belanghebbende partijen aan bod, en wordt, indien dit relevant is, een beoordeling verricht van de wetenschappelijke, maatschappelijke, economische en technologische lange-termijneffecten van de in artikel 174, leden 3 tot en met 9, bedoelde Gemeenschappelijke Ondernemingen. De evaluaties omvatten in voorkomend geval ook een beoordeling van de meest doeltreffende methode voor beleidsinterventie voor toekomstige werkzaamheden, alsook van de relevantie en samenhang van mogelijke verlenging van een Gemeenschappelijke Onderneming in het licht van de algehele beleidsprioriteiten en het ondersteunend bestel voor onderzoek en innovatie, met inbegrip van de positionering van de Gemeenschappelijke Onderneming ten opzichte van andere initiatieven die door het kaderprogramma worden ondersteund, met name Europese partnerschappen of missies. In de evaluaties wordt ook ingegaan op het plan voor de geleidelijke beëindiging van de Gemeenschappelijke Onderneming dat de raad van bestuur van de Onderneming overeenkomstig artikel 17, lid 2, punt a1), heeft goedgekeurd.

5.   Op grond van de conclusies van de in lid 2 van dit artikel bedoelde tussentijdse evaluatie kan de Commissie handelen overeenkomstig artikel 11, lid 6, of andere maatregelen treffen waar de conclusies aanleiding toe geven.

6.   De Commissie kan met de hulp van externe onafhankelijke deskundigen die op basis van een transparant proces zijn geselecteerd, thema’s of onderwerpen van strategisch belang nader evalueren om zo de vorderingen van de Gemeenschappelijke Onderneming in de richting van de doelstellingen na te gaan, de factoren in kaart te brengen die bijdragen aan de uitvoering van de werkzaamheden, en een beeld te krijgen van beste praktijken. Bij deze nadere evaluaties houdt de Commissie ten volle rekening met de administratieve impact van zulke evaluaties op de Gemeenschappelijke Onderneming.

7.   Een Gemeenschappelijke Onderneming verricht periodieke toetsingen van de werkzaamheden. Deze vormen de basis van tussentijdse en eindevaluaties in het kader van de in artikel 52 van de verordening Horizon Europa bedoelde evaluaties van Horizon Europa.

8.   De resultaten van de periodieke toetsingen en evaluaties worden gebruikt bij het besluit over de in artikel 45 van deze verordening bedoelde ontbinding of geleidelijke beëindiging van de Gemeenschappelijke Onderneming, overeenkomstig bijlage III bij de verordening Horizon Europa. Binnen zes maanden na de ontbinding van een Gemeenschappelijke Onderneming, maar niet later dan vier jaar na het in gang zetten van de in artikel 45 van deze verordening bedoelde procedure tot ontbinding, verricht de Commissie een eindevaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming, overeenkomstig de eindevaluatie van Horizon Europa.

9.   De Commissie maakt de resultaten van de evaluaties van een Gemeenschappelijke Onderneming (die een onderdeel vormen van de evaluaties van Horizon Europa als bedoeld in artikel 52 van de verordening Horizon Europa) bekend en stelt het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s in kennis van de resultaten. De Commissie voegt haar conclusies van deze evaluaties en haar opmerkingen hieraan toe.

Artikel 172

Ondersteuning door het gastland

Er kan een administratieve overeenkomst worden gesloten tussen een Gemeenschappelijke Onderneming en de lidstaat waar de Gemeenschappelijke Onderneming haar statutaire zetel heeft. Deze overeenkomst betreft de voorrechten, immuniteiten en andere ondersteuning die door die lidstaat aan de Gemeenschappelijke Onderneming zullen worden verleend.

Artikel 173

Initiële werkzaamheden

1.   De Commissie is belast met de oprichting en de initiële werking van de Gemeenschappelijke Ondernemingen “Mondiale gezondheid EDCTP3” en “Slimme netwerken en diensten” totdat deze over voldoende operationele capaciteit beschikken om hun begroting uit te voeren. De Commissie verricht alle nodige werkzaamheden in samenwerking met de andere leden en alle bevoegde organen van deze Gemeenschappelijke Ondernemingen worden daarbij betrokken.

2.   Voor de toepassing van lid 1:

a)

kan de Commissie een ambtenaar van de Commissie aanwijzen om als tijdelijk uitvoerend directeur te fungeren en de taken van de uitvoerend directeur uit te voeren totdat de eigenlijke uitvoerend directeur deze taken kan vervullen ten vervolge op zijn benoeming door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 18, lid 2;

b)

oefent de tijdelijk uitvoerend directeur in afwijking van artikel 17, lid 2, punt h), de taken van het tot aanstelling bevoegde gezag uit met betrekking tot vacatures waarin moeten worden voorzien totdat de eigenlijke uitvoerend directeur in functie treedt overeenkomstig artikel 18, lid 2;

c)

kan de Commissie tijdelijk een beperkt aantal van haar ambtenaren toewijzen aan een Gemeenschappelijke Onderneming.

3.   De tijdelijke uitvoerend directeur kan alle betalingen goedkeuren die gedekt zijn door kredieten in de jaarbegroting van een in lid 1 bedoelde Gemeenschappelijke Onderneming nadat deze betalingen zijn goedgekeurd door de raad van bestuur. Ook kan de tijdelijke uitvoerend directeur overeenkomsten en contracten (inclusief arbeidsovereenkomsten) sluiten en besluiten nemen nadat de personeelsformatie van de Gemeenschappelijke Onderneming is goedgekeurd.

4.   De tijdelijke uitvoerend directeur bepaalt in samenspraak met de aantredende uitvoerend directeur en na goedkeuring door de raad van bestuur de datum waarop de Gemeenschappelijke Onderneming wordt geacht de capaciteit te hebben om haar begroting uit te voeren. Vanaf deze datum onthoudt de Commissie zich van het aangaan van verbintenissen en het uitvoeren van betalingen voor de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 174

Intrekking en overgangsbepalingen

1.   Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 worden ingetrokken.

2.   Werkzaamheden die in het kader van de in lid 1 bedoelde verordeningen zijn gestart of worden voortgezet, alsook de financiële verplichtingen in verband met deze werkzaamheden, blijven tot hun voltooiing onderworpen aan deze verordeningen.

3.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” is de universele rechtsopvolger en komt in de plaats van de bij Verordening (EU) nr. 560/2014 opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën met betrekking tot alle contracten, waaronder arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en eigendommen die deze laatste onderneming heeft verworven.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” is de universele rechtsopvolger en komt in de plaats van de bij Verordening (EU) nr. 558/2014 opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 met betrekking tot alle contracten, waaronder arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en eigendommen die deze laatste onderneming heeft verworven.

5.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”is de universele rechtsopvolger en komt in de plaats van de bij Verordening (EU) nr. 559/2014 opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 met betrekking tot alle contracten, waaronder arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en eigendommen die deze laatste onderneming heeft verworven.

6.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Europese Spoorwegen” is de universele rechtsopvolger en komt in de plaats van de bij Verordening (EU) nr. 642/2014 opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail met betrekking tot alle contracten, waaronder arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en eigendommen die deze laatste onderneming heeft verworven.

7.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” is de universele rechtsopvolger en komt in de plaats van de bij Verordening (EU) nr. 557/2014 opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 met betrekking tot alle contracten, waaronder arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en eigendommen die deze laatste onderneming heeft verworven.

8.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” is de universele rechtsopvolger en komt in de plaats van de bij Verordening (EU) nr. 561/2014 opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel met betrekking tot alle contracten, waaronder arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en eigendommen die deze laatste onderneming heeft verworven.

9.   De Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” is de universele rechtsopvolger en komt in de plaats van de bij Verordening (EG) nr. 219/2007 opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming Sesar met betrekking tot alle contracten, waaronder arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en eigendommen die deze laatste onderneming heeft verworven.

10.   Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van personeel dat krachtens de in lid 1 genoemde verordeningen in dienst is genomen.

11.   Een uitvoerend directeur die uit hoofde van een van de in lid 1 van dit artikel genoemde verordeningen is benoemd, oefent met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening de in de onderhavige verordening genoemde taken uit voor zijn resterende ambtstermijn. De overige voorwaarden van zijn arbeidsovereenkomst blijven ongewijzigd.

12.   De raden van bestuur van de Gemeenschappelijke Ondernemingen stellen in hun eerste vergadering een lijst vast van de besluiten die zijn genomen door de raden van bestuur van de voorafgaande, in de leden 3 tot en met 9 genoemde Gemeenschappelijke Ondernemingen. Deze besluiten blijven van toepassing op de Gemeenschappelijke Ondernemingen die bij deze verordening zijn opgericht.

13.   De in artikel 171, lid 2, bedoelde tussentijdse evaluaties omvatten ook een eindevaluatie van de in de leden 3 tot en met 9 van dit artikel genoemde voorafgaande Gemeenschappelijke Ondernemingen.

14.   Alle ongebruikte kredieten van een Gemeenschappelijke Onderneming die uit hoofde van een in lid 1 genoemde verordening is opgericht, worden overgedragen aan de bij deze verordening opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming. Ongebruikte operationele kredieten die uit dien hoofde worden overgedragen, worden eerst gebruikt voor financiële steun aan werkzaamheden onder contract die in het kader van Horizon 2020 zijn ondernomen. De resterende operationele kredieten kunnen worden gebruikt voor werkzaamheden onder contract die uit hoofde van deze verordening worden ondernomen. Indien deze operationele kredieten worden gebruikt voor werkzaamheden onder contract uit hoofde van deze verordening, worden zij meegeteld voor de berekening van de financiële bijdrage die de Unie uit hoofde van deze verordening aan de Gemeenschappelijke Onderneming moet verstrekken.

Artikel 175

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 november 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  Advies van 21 oktober 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 341 van 24.8.2021, blz. 29.

(3)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(5)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(6)  Besluit (EU) 2021/764 van de Raad van 10 mei 2021 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU (PB L 167 I van 12.5.2021, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).

(8)  Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21).

(9)  Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PB L 247 van 13.7.2021, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(11)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(12)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(13)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(15)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(16)  Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).

(17)  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

(18)  Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europees luchtruim (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1).

(19)  Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (Sesar) (PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1).

(20)  Besluit 2009/320/EG van de Raad van 30 maart 2009 houdende goedkeuring van het Europees masterplan inzake luchtverkeersbeveiliging in het kader van het ATM-onderzoeksproject (Sesar) voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (PB L 95 van 9.4.2009, blz. 41).

(21)  Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (PB L 249 van 14.7.2021, blz. 38).

(22)  Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

(23)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(24)  Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 54).

(25)  Verordening (EU) nr. 558/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 77).

(26)  Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 108).

(27)  Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 130).

(28)  Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 152).

(29)  Verordening (EU) nr. 642/2014 van de Raad van 16 juni 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail (PB L 177 van 17.6.2014, blz. 9).

(30)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(31)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(32)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(33)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(34)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(35)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(36)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(37)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(38)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(39)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).

(40)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).

(41)  Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1).

(42)  Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (PB L 209, 14.6.2021, blz. 1).

(43)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 409/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 inzake de definitie van gemeenschappelijke projecten, de vaststelling van governance en de identificatie van stimulansen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het Europees masterplan inzake luchtverkeersbeheer (PB L 123 van 4.5.2013, blz. 1).

(44)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


BIJLAGE I

Oprichtende leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”

1)

Aciturri Aeronáutica S.L.U. Ingeschreven naar Spaans recht (registratienummer: BU12351). Statutaire zetel: P.I. Bayas, Calle Ayuelas, 22, 09200, Miranda de Ebro (Burgos), Spanje.

2)

Aernnova Aerospace SAU. Ingeschreven naar Spaans recht (registratienummer: VI6749). Statutaire zetel: Parque Tecnológico de Álava, C/Leonardo da Vinci 13, Miñano (Álava), Spanje.

3)

Airbus SAS. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 383 474 814). Statutaire zetel: 2 Rond-Point EMILE Dewoitine, 31707 Blagnac, Frankrijk.

4)

Centro Italiano Ricerche Aerospaziali SCPA (CIRA). Ingeschreven naar Italiaans recht (registratienummer: 128446). Statutaire zetel: Via Maiorise 1, Capua-Caserta 81043, Italië.

5)

Dassault Aviation SA. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 712042456). Statutaire zetel: in 9, Rond-Point des Champs-Elysées Marcel-Dassault, 78008 Parijs, Frankrijk.

6)

Deutsches Zentrum für Luft- und Raumfahrt e.V. (DLR). Ingeschreven naar Duits recht (registratienummer: VR2780). Statutaire zetel: Linder Höhe, 51147 Keulen, Duitsland.

7)

Fraunhofer-Gesellschaft zur Förderung der Angewandten Forschung e.V. Ingeschreven naar Duits recht (registratienummer: VR4461). Statutaire zetel: 27C, Hansastrasse, 80686 München, Duitsland.

8)

Fokker Technologies Holding BV. Ingeschreven naar Nederlands recht (registratienummer: 50010964). Statutaire zetel: Industrieweg 4, 3351 LB Papendrecht, Nederland.

9)

GE Avio S.r.l. Ingeschreven naar Italiaans recht (registratienummer: 1170622CF10898340012). Statutaire zetel: Rivalta di Torino (TO), Via I Maggio no. 99, Italië.

10)

GKN Aerospace, Sweden AB. Ingeschreven naar Zweeds recht (registratienummer: 5560290347). Statutaire zetel: Flygmotorvägen 1, SE-461 81 Trollhättan, Zweden.

11)

Honeywell International s.r.o. Ingeschreven naar Tsjechisch recht (registratienummer: 27617793). Statutaire zetel: V Parku 2325/18, 148 00 Praag 4 — Chodov, Praag, Tsjechië.

12)

Industria de Turbo Propulsores S.A.U. Ingeschreven naar Spaans recht (registratienummer: BI5062). Statutaire zetel: Parque Tecnológico, Edificio 300, 48170 Zamudio, Spanje.

13)

Leonardo SpA. Ingeschreven naar Italiaans recht (registratienummer: 7031). Statutaire zetel: Piazza Monte Grappa 4, 00195 Rome, Italië.

14)

Liebherr-Aerospace & Transportation SAS. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 552016834). Statutaire zetel: 408 Avenue des Etats-Unis, 31016 Toulouse Cedex 2, Frankrijk.

15)

Lufthansa Technik AG. Ingeschreven naar Duits recht (registratienummer: HRB 56865). Statutaire zetel: Weg beim Jäger 193, 22335 Hamburg, Duitsland.

16)

Łukasiewicz Research Network — Institute of Aviation. Ingeschreven naar Pools recht (registratienummer: 387193275). Statutaire zetel:Al. Krakowska 110/114, 02-256 Warschau, Polen.

17)

MTU Aero Engines AG. Ingeschreven naar Duits recht (registratienummer: HRB 157206). Statutaire zetel: Dachauer Straße 665, 80995 München, Duitsland.

18)

National Institute for Aerospace Research (INCAS). Ingeschreven naar Roemeens recht (registratienummer: J40649215071991). Statutaire zetel: B-dul Iuliu Maniu no. 220, sect 6, 061126 Boekarest, Roemenië.

19)

Office national d’études et de recherches aérospatiales (ONERA). Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 775722879). Statutaire zetel: BP 80100 — 91123 Palaiseau, Frankrijk.

20)

Piaggio Aero Industries. Ingeschreven naar Italiaans recht (registratienummer: 903062). Statutaire zetel: Viale Generale Disegna, 1, 17038 Villanova d’Albenga, Savona, Italië.

21)

Pipistrel Vertical Solutions d.o.o. Ingeschreven naar Sloveens recht (registratienummer: 7254466000). Statutaire zetel: Vipavska cesta 2, SI-5270 Ajdovščina, Slovenië.

22)

Rolls-Royce Deutschland Ltd & Co KG. Ingeschreven naar Duits recht (registratienummer: HRA 2731P). Statutaire zetel: Eschenweg 11, Dahlewitz, 15827 Blankenfelde-Mahlow, Duitsland.

23)

Safran. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 562 082 909). Statutaire zetel: 2, Bouleverard du Général Martial-Valin, 75015 Parijs, Frankrijk.

24)

Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium. Ingeschreven naar Nederlands recht (registratienummer: 41150373). Statutaire zetel: Anthony Fokkerweg 2, 1059 CM Amsterdam, Nederland.

25)

Thales AVS France SAS. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 612039495). Statutaire zetel: 75-77 Avenue Marcel Dassault, 33700 Mérignac, Frankrijk.

26)

United Technologies Research Centre Ireland, Ltd. Ingeschreven naar Iers recht (registratienummer: 472601). Statutaire zetel: Fourth Floor, Penrose Business Centre, Penrose Wharf, Cork T23 XN53, Ierland.

27)

University of Patras. Ingeschreven naar Grieks recht (registratienummer: EL998219694 (VAT)). Statutaire zetel: University Campus, 26504 Rio Achaia, Griekenland.


BIJLAGE II

Oprichtende leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”

1)

Administrador de Infraestructuras Ferroviarias (ADIF), Entidad Pública Empresarial, een naamloze vennootschap naar Spaans recht (registratienummer: Q2801660H). Statutaire zetel: Calle Sor Ángela de la Cruz, 3, 28020 Madrid, Spanje.

2)

Alstom Transport SA. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer 389191982). Statutaire zetel: Rue Albert Dhalenne 48, 93482 Saint-Ouen, Frankrijk.

3)

ANGELRAIL, consortium onder leiding van MER MEC S.p.A. Ingeschreven naar Italiaans recht (registratienummer: 05033050963). Statutaire zetel: Monopoli (BA) 70043 Via Oberdan, 70 Italië.

4)

AŽD Praha s.r.o. Ingeschreven naar Tsjechisch recht (registratienummer: 48029483). Statutaire zetel: Žirovnická 3146/2, Záběhlice, 106 00, Praha 10, Tsjechië.

5)

Construcciones y Auxiliar de Ferrocarriles, SA (CAF). Ingeschreven naar Spaans recht (registratienummer: Volume 983, Folio 144, bladnummer SS-329, nummer 239a). Statutaire zetel: Calle José Miguel Iturrioz n° 26, 20200, Beasain (Guipúzkoa), Spanje.

6)

Asociación Centro Tecnológico (Ceit). Ingeschreven naar Spaans recht (registratienummer: 28/1986; register van verenigingen van de overheid van de autonome regio Baskenland). Statutaire zetel: Paseo Manuel Lardizabal, n° 15, Donostia-San Sebastián, Spanje.

7)

České dráhy, a.s. Ingeschreven naar Tsjechisch recht (registratienummer: 70994226; geregistreerd in het handelsregister van de rechtbank te Praag, afdeling B, nummer 8039). Statutaire zetel: Praag 1, Nábřeží L. Svobody 1222, postcode 110 15, Tsjechië.

8)

Deutsche Bahn AG, Duitsland.

9)

Deutsches Zentrum für Luft- und Raumfahrt e.V. (DLR). Ingeschreven naar Duits recht (registratienummer: VR 2780 bij het Amtsgericht Bonn). Statutaire zetel: Linder Höhe, 51147 Keulen, Duitsland.

10)

European Smart Green Rail Joint Venture (eSGR JV), vertegenwoordigd door het Centro de Estudios de Materiales y Control de Obra SA (CEMOSA). Ingeschreven naar Spaans recht (registratienummer: A-29021334). Statutaire zetel: Benaque 9, 29004 Málaga, Spanje.

11)

Faiveley Transport SAS. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer 323288563, handelsregister van de rechtbank te Nanterre). Statutaire zetel: 3, Rue du 19 mars 1962, 92230 Gennevilliers, Frankrijk.

12)

Ferrovie dello Stato Italiane S.p.A. (FSI), een vennootschap naar Italiaans recht (registratienummer: R.E.A. 962805). Statutaire zetel: Piazza della Croce Rossa 1, 00161 Rome, Italië.

13)

Hitachi Rail STS S.p.A. Ingeschreven naar Italiaans recht (registratienummer: R.E.A. GE421689). Statutaire zetel: Genua, Italië.

14)

INDRA SISTEMAS S.A & PATENTES TALGO S.L.U.

INDRA SISTEMAS SA. Ingeschreven naar Spaans recht (registratienummer: A-28599033). Statutaire zetel:Avenida de Bruselas n° 35, 28108 Alcobendas, Madrid, Spanje.

PATENTES TALGO S.L.U. Ingeschreven naar Spaans recht (registratienummer: B-84528553). Statutaire zetel: Paseo del tren Talgo, n° 2, 28290 Las Rozas de Madrid, Madrid, Spanje.

15)

Jernbanedirektorate (Norwegian Rail Directorate), Oslo, Noorwegen.

16)

Knorr-Bremse Systems für Schienenfahrzeuge GmbH. Ingeschreven naar Duits recht (registratienummer: HRB91181). Statutaire zetel: Moosacher Straße 80, 80809 München, Duitsland.

17)

Österreichische Bundesbahnen-Holding Aktiengesellschaft (ÖBB-Holding AG). Ingeschreven naar Oostenrijks recht (registratienummer: FN 247642f). Statutaire zetel: Am Hauptbahnhof 2, 1100 Wenen, Oostenrijk.

18)

Polskie Koleje Państwowe Spółka Akcyjna (PKP). Ingeschreven naar Pools recht (registratienummer: 0000019193). Statutaire zetel: Al. Jerozolimskie 142A, 02-305 Warschau, Polen.

19)

ProRail B.V. & NS Groep N.V.

ProRail B.V., een vennootschap naar Nederlands recht (registratienummer: 30124359). Statutaire zetel: Utrecht (PIC-nr.: 998208668), Nederland.

NS Groep N.V., een vennootschap naar Nederlands recht (registratienummer: 30124358). Statutaire zetel: Utrecht (PIC-nr.: 892354217), Nederland.

20)

Siemens Mobility GmbH. Ingeschreven naar Duits recht (registratienummer: HRB 237219). Statutaire zetel: Otto-Hahn-Ring 6, München, Duitsland.

21)

Société nationale SNCF. Naamloze vennootschap. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 552049447). Statutaire zetel: 2 Place aux Étoiles, 93200 Saint-Denis, Frankrijk.

22)

Strukton Rail Nederland B.V. Ingeschreven naar Nederlands recht (registratienummer: 30139439 Kamer van Koophandel Utrecht). Nederland.

23)

Thales SIX GTS France SAS. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 383470937). Statutaire zetel: 4 Avenue des Louvresses, 92230 Gennevilliers, Frankrijk.

24)

Trafikverket, een publiekrechtelijk lichaam naar Zweeds recht (registratienummer: 202100-6297). Statutaire zetel: 781 89 Borlänge, Zweden.

25)

Voestalpine Railway Systems GmbH. Ingeschreven naar Oostenrijks recht (registratienummer: FN 126714w). Statutaire zetel: Kerpelystrasse 199, 8700 Leoben, Oostenrijk.


BIJLAGE III

Oprichtende leden van de Gemeenschappelijke Onderneming "Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim

1)

Aeroporti di Roma SpA, een vennootschap naar Italiaans recht, beheerd en gecoördineerd door Atlantia SpA. Statutaire zetel: Via Pier Paolo Racchetti 1, Fiumicino (Rome), Italië. Fiscaal identificatienummer en handelsregisternummer Rome: 13032990155.

2)

AENA Sociedad Mercantil Estatal, Sociedad Anónima (AENA S.M.E.S.A). Ingeschreven naar Spaans recht (Handelsregisternummer/fiscaal identificatienummer: A-86212420). Wettelijk adres: Calle Peonias 12, 28042 Madrid, Spanje. Telefoonnummer: +34 913 211 000.

3)

AEROPORTS DE PARIS, een vennootschap naar Frans recht (registratienummer bij handelsregisters van de rechtbank te Bobigny B 552 016 628). Statutaire zetel: Rue de France 1, 93290 Tremblay-en-France, Frankrijk.

4)

Société Air France SA. Ingeschreven naar Frans recht, (registratienummer bij de rechtbank te Bobigny: 420 495 178), 45 rue de Paris, 95747 Roissy-CDG, Frankrijk, FR 61 420 495 178.

5)

Air Navigation Services of the Czech Republic (ANS CR), staatsbedrijf naar Tsjechisch recht (ondernemingsnummer: 497 10 371; btw-nummer: CZ699004742). Ingeschreven in het handelsregister bij de rechtbank van Praag onder afdeling A, nummer 10771. Statutaire zetel: Navigační 787, 252 61 Jeneč, Tsjechië.

6)

Airbus SAS. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 383 474 814, handelsregister van de rechtbank te Toulouse). Statutaire zetel: 2 Rond Point Émile Dewoitine, 31700 Blagnac, Frankrijk.

7)

Airtel ATN Limited, een vennootschap naar Iers recht (registratienummer: 287698). Statutaire zetel: Harbour Square 2, Crofton Road, Dun Laoghaire, County Dublin, A96 D6RO, Ierland.

8)

Alliance for New Mobility Europe (AME), een non-profitorganisatie (vereniging zonder winstoogmerk) naar Belgisch recht (registratienummer: 0774.408.606). Statutaire zetel: Wetstraat 227, 1000 Brussel, België.

9)

Athens International Airport SA. Ingeschreven naar Grieks recht (registratienummer bij het General Electronic Commercial Registry: G.E.MI. 2229601000). Statutaire zetel: 19019 Spata Attica, Griekenland.

10)

Austro Control Österreichische Gesellschaft für Zivilluftfahrt mit beschränkter Haftung (vennootschap met beperkte aansprakelijkheid). Ingeschreven naar Oostenrijks recht (registratienummer: 71000 m). Statutaire zetel: Wagramer Strasse 19, A-1220 Wenen, Oostenrijk.

11)

Brussels Airport Company NV/SA, een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht, ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen onder nummer 0890.082.292. Statutaire zetel: Auguste Reyerslaan 80, 1030 Brussel, België.

12)

Boeing Aerospace Spain, SL. Ingeschreven naar Spaans recht. Btw-nummer: B-83053835. Statutaire zetel: Avenida Sur del Aeropuerto de Barajas 38, Madrid, 28042, Spanje.

13)

BULATSA (Bulgarian Air traffic services authority), staatsbedrijf naar Bulgaars recht (registratienummer: 000697179). Statutaire zetel: Brussels blvd 1, 1540 Sofia, Bulgarije.

14)

Centro Italiano Ricerche Aerospaziali (CIRA) SCpA. Ingeschreven naar Italiaans recht (registratienummer: CE-128446). Statutaire zetel: Via Maiorise, 81043 Capua (CE), Italië.

15)

Croatia Control Ltd (CCL). Ingeschreven naar Kroatisch recht (registratienummer: 080328617). Statutaire zetel: Rudolfa Fizira 2, Velika Gorica, Kroatië.

16)

Deutsche Lufthansa AG. Ingeschreven naar Duits recht, arrondissementsrechtbank te Keulen HRB 2168, Venloer Str. 151-153, D-50672 Keulen, Duitsland, DE 122 652 565.

17)

Deutsches Zentrum für Luft- und Raumfahrt e.V. (DLR). Ingeschreven naar Duits recht (registratienummer: VR 2780 bij het Amtsgericht Bonn). Statutaire zetel: Linder Höhe, 51147 Keulen, Duitsland.

18)

DFS Deutsche Flugsicherung GmbH. Ingeschreven naar Duits privaatrecht (registratienummer: HRB 34977). Statutaire zetel: Langen (Hessen), Duitsland.

19)

Franse staat — Ministère de la Transition écologique, Direction générale de l’aviation civile (DGAC), Direction des services de la navigation aérienne (DSNA). Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: SIREN 120 064 019 00074). Statutaire zetel: 50, Rue Henry Farman, 75 720 Parijs Cedex 15, Frankrijk.

20)

Drone Alliance Europe, een non-profitorganisatie (vereniging zonder winstoogmerk) naar Belgisch recht (registratienummer: 0693.860.794). Statutaire zetel: Breydelstraat 34-36, 1040 Brussel, België.

21)

Droniq GmbH. Ingeschreven naar Duits recht, Ginnheimer Stadtweg 88, 60431 Frankfurt, Duitsland, Amtsgericht Frankfurt am Main, HRB 115576, DE 324815501.

22)

easyJet Europe Airline GmbH. Ingeschreven naar Oostenrijks recht (registratienummer FN 452433 v). Statutaire zetel: Wagramer Strasse 19, IZD Tower (11e verdieping), 1220 Wenen, Oostenrijk.

23)

Ecole Nationale de l’Aviation Civile (ENAC). Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 193 112 562 00015). Statutaire zetel: Avenue Edouard Belin 7, CS 54005, 31055 Toulouse, Cedex 4, Frankrijk.

24)

Entidad Publica Empresarial ENAIRE, een openbare onderneming ingeschreven overeenkomstig Wet 4/1990 van 29 juni 1990 en Wet 18/2014 van 15 oktober 2014; btw-nummer: Q2822001J. Statutaire zetel: Parque Empresarial las Mercedes. Edificio n°2 Avenida de Aragón, 330, 28022 Madrid, Spanje.

25)

ENAV S.p.A., een vennootschap op aandelen naar Italiaans recht (registratienummer: R.E.A. 965162). Statutaire zetel: Via Salaria, 716, 00138 Rome, Italië.

26)

Flughafen München GmbH. Ingeschreven naar Duits recht (registratienummer: HRB 5448, rechtbank van München). Statutaire zetel: Nordallee 25, 85356 luchthaven München, Duitsland.

27)

Frequentis AG. Ingeschreven naar Oostenrijks recht (registratienummer: FN 72115 b). Statutaire zetel: Innovationsstraße 1, 1100 Wenen, Oostenrijk.

28)

Honeywell International s.r.o. Ingeschreven naar Tsjechisch recht (registratienummer: 276 17 793). Statutaire zetel: V Parku 2325/16, 148 00 Praag 4, Tsjechië.

29)

HungaroControl (Hungary Air Navigation Services Private Limited Company). Ingeschreven naar Hongaars recht (registratienummer: 01-10-045570). Statutaire zetel: Igló utca 33-35, 1185 Boedapest, Hongarije.

30)

Indra Sistemas, SA. Ingeschreven naar Spaans recht (fiscale identificatiecode: A-28599033, geregistreerd in het handelsregister van Madrid in algemeen deel 5465, 4554 van sectie 3 van het register van ondernemingen, blad 80, paginanummer 43677, nummer 1). Statutaire zetel: Avenida de Bruselas 35, 28108 Alcobendas, Madrid, Spanje.

31)

Irish Aviation Authority (IAA). Ingeschreven naar Iers recht (registratienummer: 211082). Statutaire zetel: The Times Building, D’Olier Street 11-12, Dublin 2, Ierland.

32)

Københavns Lufthavne A/S. Ingeschreven naar Deens recht (registratienummer: CVR 14707204). Statutaire zetel: Lufthavnsboulevarden 6, 2770 Kastrup.

33)

Office national d’études et de recherches aérospatiales (ONERA), een agentschap naar Frans recht (Établissement public à caractère industriel et commercial). Ingeschreven in het handelsregister van Évry (registratienummer: 775722879). Hoofdkantoor: BP 80100, 91123 Palaiseau Cedex, Frankrijk.

34)

Leonardo Società per azioni (verkort: Leonardo S.p.A.). Ingeschreven naar Italiaans recht (fiscale code en registratienummer: 00401990585). Statutaire zetel: Piazza Monte Grappa 4, 00195 Rome, Italië.

35)

Letiště Praha, a. s. (“Prague Airport”), een vennootschap op aandelen naar Tsjechisch recht. Registratienummer: 28244532. Statutaire zetel: K Letišti 6/1019, Praag 6, Tsjechië.

36)

Luftfartsverket (LFV). Ingeschreven naar Zweeds recht (registratienummer: 202195-0795). Statutaire zetel: Hospitalsgatan 30, S-601 79 Norrköping, Zweden.

37)

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), een publiekrechtelijk lichaam, opgericht bij de Nederlandse Luchtvaartwet. Ingeschreven naar Nederlands recht (registratienummer: 34367959). Statutaire zetel: Stationsplein Zuid-West 1001, 1117 CV Schiphol, Nederland.

38)

Navegação Aérea de Portugal (NAV Portugal E.P.E.). Ingeschreven naar Portugees recht (registratienummer: 504448064). Statutaire zetel: Rua D, Edifício 121 — Aeroporto de Lisboa, 1700-008 Lissabon, Portugal.

39)

Naviair. Ingeschreven naar Deens recht, waaronder de wet inzake Naviair van 26 mei 2010 (registratienummer: 26059763). Statutaire zetel: Naviair Allé 1, 2770 Kastrup, Denemarken.

40)

Stichting Koninklijk Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), een stichting naar Nederlands recht (registratienummer van de Kamer van Koophandel: 41150373). Statutaire zetel: Anthony Fokkerweg 2, 1059 CM Amsterdam, Nederland.

41)

Pipistrel Vertical Solutions d.o.o. Ingeschreven naar Sloveens recht (registratienummer: 7254466000). Statutaire zetel: Goriška Cesta 50a, 5270 Ajdovščina, Slovenië.

42)

Polish Air Navigation Services Agency PANSA, een staatsonderneming, georganiseerd en werkzaam overeenkomstig de wet van 8 december 2006 betreffende het Poolse Agentschap voor luchtvaartnavigatiediensten. Handelsregisternummer: 140886771. Fiscaal identificatienummer: 5222838321. Statutaire zetel: Wieżowa 8, 02-147 Warschau, Polen.

43)

ROMATSA (Romanian Air Traffic Services Administration), een staatsonderneming die bij het Roemeense handelsregister ingeschreven staat onder het nummer J40/1012/1991. Fiscaal identificatienummer: RO1589932. Statutaire zetel: 10, Ion Ionescu de la Brad Blvd., 013813, Boekarest, Roemenië.

44)

Ryanair Holdings plc. Ingeschreven naar Iers recht. Statutaire zetel: Ryanair Dublin Office, Airside Business Park, Swords, County Dublin, Ierland. Handelsregisternummer: 249885.

45)

Saab AB (publ). Ingeschreven naar Zweeds recht (registratienummer: 556036-0793). Statutaire zetel: 581 88 Linköping, Zweden.

46)

Safran. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 562 082 909, griffie van het handelsregister Parijs). Statutaire zetel: 1 Quai de la Corse, 75004, Parijs, Frankrijk.

47)

SINTEF AS, een non-profitorganisatie op het gebied van onderzoek en technologie naar Noors recht (registratienummer: 919 303 808). Statutaire zetel: Strindvegen 4, 7034 Trondheim, Noorwegen.

48)

Schiphol Nederland BV. Ingeschreven naar Nederlands recht (registratienummer Kamer van Koophandel: 34166584). Statutaire zetel: SHG, Evert van de Beekstraat 202, 1118 CP Schiphol, Nederland.

49)

Societa per Azioni Esercizi Aeroportuali (S.E.A). Handelsregisternummer: 00826040156. Statutaire zetel: Aeroporto Milano Linate, Segrate, 20090, Italië. Btw-nummer: 00826040156.

50)

SWEDAVIA AB, een naamloze vennootschap naar Zweeds recht, ingeschreven op 14 december 2009 onder officieel registratienummer 556797-0818. Statutaire zetel: 190 45 Stockholm-Arlanda, Zweden.

51)

Thales AVS FRANCE SAS (Société simplifiée par actions). Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: griffie van het handelsregister Bordeaux 612 039 495). Statutaire zetel: Avenue Marcel Dassault 73-75, 33700 Mérignac, Frankrijk.

52)

Thales LAS FRANCE SAS. Ingeschreven naar Frans recht (registratienummer: 319 159 877). Statutaire zetel: 2, Avenue Gay Lussac, 78990 Elancourt, Frankrijk.

53)

United Technologies Research Centre Ireland Limited. Ingeschreven naar Iers recht (registratienummer: 472601). Statutaire zetel: Penrose Business Centre, Penrose Wharf, Cork, Ierland.

54)

Volocopter GmbH. Ingeschreven naar Duits recht (registratienummer: HRB 702987). Statutaire zetel: Zeiloch 20, 76646 Bruchsal, Duitsland.

55)

VTT Technical Research Centre of Finland Ltd. Ingeschreven naar Fins recht (registratienummer: 2647375-4). Statutaire zetel: Espoo, Finland. Statutaire zetel: P.O. Box 1000, FI-02044 VTT, Finland.


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/120


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2086 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2021

tot wijziging van de bijlagen II en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de toevoeging van neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan als bestanddelencategorie voor EU-bemestingsproducten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (1), en met name artikel 42, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2019/1009 bevat voorschriften voor het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten. EU-bemestingsproducten bevatten bestanddelen van een of meer van de in bijlage II bij die verordening vermelde categorieën.

(2)

Artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1009, in samenhang met artikel 42, lid 1, eerste alinea, punt b), van die verordening, verplicht de Commissie ertoe om zonder onnodige vertraging na 15 juli 2019 struviet te beoordelen en in bijlage II bij die verordening op te nemen indien die beoordeling tot de conclusie leidt dat EU-bemestingsproducten die dat materiaal bevatten geen risico voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor de veiligheid of voor het milieu inhouden en de agronomische efficiëntie waarborgen.

(3)

Struviet kan afval zijn en kan overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) 2019/1009 niet langer als afval worden beschouwd indien het is vervat in een conform EU-bemestingsproduct. Overeenkomstig artikel 42, lid 3, van die verordening, in samenhang met artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), kan de Commissie struviet derhalve slechts in bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 opnemen indien de voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing in die bijlage waarborgen dat het materiaal bestemd is om te worden gebruikt voor specifieke doelen, dat er een markt voor of vraag naar is, en dat het gebruik ervan niet leidt tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.

(4)

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) van de Commissie is zijn beoordeling van struviet begonnen in afwachting van de vaststelling van Verordening (EU) 2019/1009 en heeft deze in 2019 afgerond. In de loop van de beoordeling werd het toepassingsgebied uitgebreid tot het brede spectrum aan neergeslagen fosfaatzouten, alsmede derivaten daarvan.

(5)

In het beoordelingsverslag van het JRC (3) wordt geconcludeerd dat neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan, indien geproduceerd volgens de in het verslag voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing, planten nutriënten verschaffen of hun voedingsefficiëntie verbeteren en aldus agronomische efficiëntie waarborgen.

(6)

In het beoordelingsverslag van het JRC wordt voorts geconcludeerd dat er op de markt een vraag naar neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan bestaat, die nog verder toeneemt, en dat die materialen waarschijnlijk zullen worden gebruikt voor de toevoer van nutriënten voor de Europese landbouw. In het verslag wordt verder geconcludeerd dat het gebruik van neergeslagen fosfaatzouten, en derivaten daarvan, die volgens de in het rapport voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing worden geproduceerd, niet leidt tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.

(7)

De in het beoordelingsverslag van het JRC voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing omvatten maatregelen om de risico’s in verband met de recycling of productie van contaminanten te beperken, zoals het opstellen van een limitatieve lijst van in aanmerking komende uitgangsmaterialen en het uitsluiten van bijvoorbeeld gemengd stedelijk afval, en het vaststellen van specifieke verwerkingsomstandigheden en productkwaliteitseisen. In dat beoordelingsverslag wordt ook geconcludeerd dat de voorschriften voor de conformiteitsbeoordeling van bemestingsproducten die neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan bevatten, een door een aangemelde instantie beoordeeld en goedgekeurd kwaliteitssysteem moeten omvatten.

(8)

Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan, indien geproduceerd overeenkomstig de in het verslag van het JRC voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing, agronomische efficiëntie waarborgen in de zin van artikel 42, lid 1, eerste alinea, punt b), ii), van Verordening (EU) 2019/1009. Bovendien voldoen zij aan de criteria van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG. Tot slot zouden zij, indien zij voldoen aan de andere vereisten van Verordening (EU) 2019/1009 in het algemeen en van bijlage I bij die verordening in het bijzonder, geen risico inhouden voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor de veiligheid of voor het milieu, in de zin van artikel 42, lid 1, eerste alinea, punt b), i), van Verordening (EU) 2019/1009. Neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan moeten derhalve in bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 worden opgenomen met inachtneming van die voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing.

(9)

Met name moeten dierlijke bijproducten of afgeleide producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) slechts dan worden toegestaan als uitgangsmateriaal voor neergeslagen fosfaatzouten, en derivaten daarvan, die onder Verordening (EU) 2019/1009 vallen, indien hun eindpunten in de productieketen overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 zijn vastgesteld en uiterlijk aan het einde van het productieproces van het EU-bemestingsproduct dat neergeslagen fosfaatzouten of derivaten daarvan bevat, zullen worden bereikt.

(10)

Aangezien neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan kunnen worden beschouwd als nuttig toegepast afval of als bijproduct in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, moeten dergelijke materialen overeenkomstig artikel 42, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) 2019/1009 worden uitgesloten van de bestanddelencategorieën 1 en 11 in bijlage II bij die verordening.

(11)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat wanneer bemestingsproducten neergeslagen fosfaatzouten of derivaten daarvan bevatten, die producten onderworpen worden aan een passende conformiteitsbeoordelingsprocedure, met inbegrip van een door een aangemelde instantie beoordeeld en goedgekeurd kwaliteitssysteem. Het is daarom nodig bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1009 te wijzigen om te voorzien in een passende conformiteitsbeoordeling voor dergelijke bemestingsproducten.

(12)

Aangezien de vereisten in bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 en de in bijlage IV bij die verordening opgenomen conformiteitsbeoordelingsprocedures van toepassing zijn met ingang van 16 juli 2022, moet de toepassing van deze verordening tot dezelfde datum worden uitgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

2)

Bijlage IV wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 16 juli 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(3)  Huygens D, Saveyn HGM, Tonini D, Eder P, Delgado Sancho L, Technical proposals for selected new fertilising materials under the Fertilising Products Regulation (Regulation (EU) 2019/1009) — Process and quality criteria, and assessment of environmental and market impacts for precipitated phosphate salts & derivates, thermal oxidation materials & derivates and pyrolysis & gasification materials, EUR 29841 EN, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2019, ISBN 978-92-76-09888-1, doi:10.2760/186684, JRC117856.

(4)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).


BIJLAGE I

Bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel I wordt het volgende punt toegevoegd:

“CMC 12: neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan”.

2)

Deel II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in CMC I wordt punt 1 als volgt gewijzigd:

i)

in punt g) word het woord “of” geschrapt;

ii)

in punt h) wordt “.” vervangen door “, of”;

iii)

het volgende punt i) wordt toegevoegd:

“i)

neergeslagen fosfaatzouten of derivaten daarvan die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG.”;

b)

in CMC 11 wordt punt 1 als volgt gewijzigd:

i)

in punt c) word het woord “of” geschrapt;

ii)

in punt d) wordt “.” vervangen door “, of”;

iii)

het volgende punt e) wordt toegevoegd:

“e)

neergeslagen fosfaatzouten of derivaten daarvan die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG.”;

c)

de volgende categorie CMC 12 wordt toegevoegd:

“CMC 12: NEERGESLAGEN FOSFAATZOUTEN EN DERIVATEN DAARVAN

1.

Een EU-bemestingsproduct mag neergeslagen fosfaatzouten bevatten die zijn verkregen door precipitatie, uitsluitend uit een of meer van de volgende uitgangsmaterialen:

a)

afvalwater en zuiveringsslib afkomstig van stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;

b)

afvalwater en slib afkomstig van de verwerking van voedingsmiddelen, dranken, huisdiervoeders, diervoeders of zuivelproducten, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen, tenzij bij de verwerkingsstappen contact is opgetreden met biociden in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (*1), anders dan met die welke zijn gedefinieerd als productsoort 4 van hoofdgroep 1 in bijlage V bij die verordening;

c)

bioafval in de zin van artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2008/98/EG, afkomstig uit de gescheiden inzameling van bioafval aan de bron, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;

d)

procesresiduen in de zin van artikel 2, punt t), van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (*2), afkomstig van de productie van bio-ethanol en biodiesel op basis van de in de punten b), c) en e) bedoelde materialen;

e)

levende of dode organismen of delen daarvan, onbewerkt of enkel bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, oplossing in water, flotatie, door extractie met water, stoomdistillatie of verhitting uitsluitend om water te onttrekken, of die met enig hulpmiddel aan de lucht zijn onttrokken, met uitzondering van (*3):

materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,

zuiveringsslib, industrieel slib, of baggerslib,

dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;

f)

stoffen en mengsels, met uitzondering van (*3):

de in de punten a) tot en met e) bedoelde stoffen en mengsels,

afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG,

stoffen of mengsels die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG,

stoffen gevormd uit precursoren die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG, of mengsels die dergelijke stoffen bevatten,

niet biologisch afbreekbare polymeren,

dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.

Daarnaast moeten neergeslagen fosfaatzouten zijn verkregen door precipitatie uit een van de in de punten a) tot en met f) bedoelde uitgangsmaterialen, of een combinatie daarvan, bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, vaste stof/vloeistof-fractionering met behulp van biologisch afbreekbare polymeren, oplossing in water, flotatie, extractie met water, stoomdistillatie of verhitting uitsluitend om water te onttrekken, thermische hydrolyse, anaerobe vergisting of compostering. De temperatuur tijdens dergelijke processen mag niet hoger worden dan 275 °C.

2.

Het precipitatieproces moet onder gecontroleerde omstandigheden in een reactor plaatsvinden. Daarnaast mogen alleen uitgangsmaterialen worden gebruikt die niet verontreinigd zijn met andere materiaalstromen, of uitgangsmaterialen, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen, die onopzettelijk zijn verontreinigd met andere materiaalstromen bij een eenmalig incident dat slechts heeft geleid tot de aanwezigheid van sporen van exogene verbindingen.

In de installatie waar precipitatie plaatsvindt, moet na het precipitatieproces, ook tijdens de opslag, fysiek contact tussen uitgangsmaterialen en eindmaterialen worden vermeden.

3.

De neergeslagen fosfaatzouten bevatten:

a)

een minimumgehalte aan fosforpentoxide (P2O5) van 16 % van het drogestofgehalte;

b)

een maximumgehalte aan organische koolstof (Corg) van 3 % van het drogestofgehalte;

c)

ten hoogste 3 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden groter dan 2 mm in één van de volgende vormen: organisch materiaal, glas, stenen, metaal en kunststoffen;

d)

in totaal ten hoogste 5 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden als bedoeld in punt c).

4.

Een EU-bemestingsproduct mag derivaten van neergeslagen fosfaatzouten bevatten die zijn geproduceerd via een of meer chemische fabricagestappen waarin de neergeslagen fosfaatzouten reageren met de in punt 1, f), bedoelde materialen die worden verbruikt bij of gebruikt voor de chemische verwerking.

Het proces voor de fabricage van derivaten wordt op zodanige wijze uitgevoerd dat de chemische samenstelling van de neergeslagen fosfaatzouten doelbewust wordt gewijzigd.

5.

De voor de derivaten gebruikte neergeslagen fosfaatzouten moeten voldoen aan de punten 1, 2 en 3.

6.

Onverminderd punt 1 mag een EU-bemestingsproduct neergeslagen fosfaatzouten die zijn verkregen door precipitatie uit materialen uit categorie 2 of 3 of afgeleide producten daarvan bevatten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en van de in artikel 32, lid 3, van die verordening bedoelde maatregelen, als zodanig of gemengd met in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen, op voorwaarde dat beide volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

het eindpunt in de productieketen is bepaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009;

b)

er is voldaan aan de voorwaarden van de punten 2 en 3.

Een EU-bemestingsproduct mag ook derivaten van dergelijke neergeslagen fosfaatzouten bevatten, verkregen overeenkomstig de voorwaarden van punt 4.

7.

In de installatie waar de precipitatie plaatsvindt, worden de productielijnen voor de verwerking van de in de punten 1, 4 en 6 bedoelde uitgangsmaterialen die voor de neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan zijn toegestaan, duidelijk gescheiden van de productielijnen voor de verwerking van andere uitgangsmaterialen.

8.

Indien voor de PFC van een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk uit neergeslagen fosfaatzouten, derivaten daarvan, of beide bestaat, geen vereisten ten aanzien van Salmonella spp., Escherichia coli of Enterococcaceae zijn vastgesteld in bijlage I, mogen die ziekteverwekkers de grenswaarden in de volgende tabel niet overschrijden:

Te testen micro-organismen

Steekproef-plannen

Grenswaarde

n

c

m

M

Salmonella spp.

5

0

0

Afwezig in 25 g of 25 ml

Escherichia coli

of

Enterococcaceae

5

5

0

1 000 in 1 g of 1 ml

waarbij:

n

=

aantal te testen monsters

c

=

aantal monsters waarvan het aantal bacteriën uitgedrukt in kve tussen m en M ligt,

m

=

drempelwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve dat bevredigend wordt geacht,

M

=

maximumwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve.

9.

Ziekteverwekkers in een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit neergeslagen fosfaatzouten die zijn verkregen uit de in punt 1, a), bedoelde materialen, of uit derivaten van dergelijke neergeslagen fosfaatzouten, of uit beide, mogen de grenswaarden in de volgende tabel niet overschrijden:

Te testen micro-organismen

Steekproefplannen

Grenswaarde

n

c

m

M

Clostridium perfringens

5

5

0

100 CFU in 1 g of 1 ml

Ascaris sp. levensvatbare eitjes

5

0

0

Afwezig in 25 g of 25 ml

waarbij:

n

=

aantal te testen monsters,

c

=

aantal monsters waarvan het aantal bacteriën uitgedrukt in kve tussen m en M ligt,

m

=

drempelwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve dat bevredigend wordt geacht,

M

=

maximumwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve.

10.

De in de punten 8 en 9 vastgestelde vereisten en de vereisten voor Salmonella spp., Escherichia coli of Enterococcaceae in de overeenkomstige PFC van een EU-bemestingsproduct dat uitsluitend bestaat uit neergeslagen fosfaatzouten, derivaten daarvan, of beide, zijn niet van toepassing wanneer die neergeslagen fosfaatzouten of alle biogene uitgangsmaterialen die in het precipitatieproces worden gebruikt, een van de volgende processen hebben ondergaan:

a)

sterilisatie onder druk door verhitting tot een kerntemperatuur van meer dan 133 °C gedurende ten minste 20 minuten bij een absolute druk van ten minste 3 bar, waarbij de druk moet worden verkregen door de sterilisatieruimte luchtledig te maken en stoom te injecteren (“verzadigde stoom”);

b)

verwerking in een pasteurisatie- of ontsmettingstoestel dat gedurende ten minste één uur een temperatuur van 70 °C bereikt.

11.

Neergeslagen fosfaatzouten die zijn verkregen uit de in punt 1, a), bedoelde materialen, en derivaten van dergelijke neergeslagen fosfaatzouten, mogen niet meer dan 6 mg/kg droge stof PAK16  (*4) bevatten.

12.

De som van aluminium (Al) en ijzer (Fe) in neergeslagen fosfaatzouten of derivaten daarvan mag niet meer bedragen dan 10 % van de droge stof van de neergeslagen fosfaatzouten of de derivaten.

13.

De neergeslagen fosfaatzouten of derivaten daarvan worden op grond van Verordening (EG) nr. 1907/2006 geregistreerd, met een registratiedossier dat de volgende elementen bevat:

a)

de in de bijlagen VI, VII en VIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde informatie, en

b)

een chemischeveiligheidsrapport op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 dat betrekking heeft op het gebruik als bemestingsproduct, tenzij de stof expliciet onder een van de vrijstellingen van de registratieplicht valt waarin is voorzien in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 of in punt 6, 7, 8 of 9 van bijlage V bij die verordening.

14.

Voor de toepassing van de punten 3, 11 en 12 wordt de droge stof van neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan gemeten door vacuümdrogen bij 40 °C tot constant gewicht om het verlies van kristalgebonden water te voorkomen.

(*1)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1)."

(*2)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16)."

(*3)  De uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn."

(*3)  De uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn."

(*4)  De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.”."


(*1)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(*2)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

(*3)  De uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn.

(*4)  De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.”.”


BIJLAGE II

In deel II van bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt module D1 (Kwaliteitsborging van het productieproces) als volgt gewijzigd:

1)

In punt 2.2 wordt punt d) vervangen door:

“d)

tekeningen, schema’s, beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn om het productieproces van het EU-bemestingsproduct te begrijpen en, met betrekking tot materialen van de CMC’s 3, 5 en 12, zoals omschreven in bijlage II, een schriftelijke beschrijving en een diagram van het productieproces, waarin alle behandelingen, opslagvaten en ruimten duidelijk worden aangeduid;”.

2)

In punt 5.1.1.1 wordt de aanhef vervangen door:

“5.1.1.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5 en 12, zoals omschreven in bijlage II, moet het hoger leidinggevend personeel van de organisatie van de fabrikant:”.

3)

Punt 5.1.2.1 wordt vervangen door:

“5.1.2.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5 en 12, zoals omschreven in bijlage II, waarborgt het kwaliteitssysteem dat de vereisten zoals in die bijlage beschreven, worden nageleefd.”.

4)

Punt 5.1.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de aanhef wordt vervangen door:

“5.1.3.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5 en 12, zoals omschreven in bijlage II, bestrijken de onderzoeken en tests de volgende elementen:”;

b)

de punten b) en c) worden vervangen door:

“b)

gekwalificeerd personeel verricht een visuele controle van elke zending van uitgangsmaterialen en verifieert de overeenstemming ervan met de specificaties van de uitgangsmaterialen in de CMC’s 3, 5 en 12 in bijlage II;

c)

de fabrikant weigert elke zending van een bepaald uitgangsmateriaal indien de visuele controle het vermoeden doet rijzen van ten minste één van de volgende zaken:

de aanwezigheid van stoffen die gevaarlijk of schadelijk zijn voor het proces of voor de kwaliteit van het uiteindelijke EU-bemestingsproduct;

niet-overeenstemming met de specificaties van de CMC’s 3, 5 en 12 in bijlage II, met name door de aanwezigheid van kunststof waardoor de grenswaarde voor macroscopische onzuiverheden wordt overschreden;”;

c)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

de eindmaterialen worden bemonsterd om na te gaan of zij voldoen aan de specificaties vervat in de CMC’s 3, 5 en 12, zoals omschreven in bijlage II, en of de eigenschappen van het eindmateriaal de conformiteit van het EU-bemestingsproduct met de relevante eisen van bijlage I niet in gevaar brengen;”;

d)

in punt f) wordt de aanhef vervangen door:

“f)

Voor materialen van de CMC’s 3 en 5 wordt het eindmateriaal regelmatig bemonsterd, met ten minste de volgende frequentie:”;

e)

de volgende punten worden ingevoegd:

“f bis)

voor materialen van CMC 12 worden de monsters van de eindmaterialen met ten minste de volgende standaardfrequentie genomen, of eerder dan gepland indien een belangrijke wijziging die van invloed kan zijn op de kwaliteit van het EU-bemestingsproduct dit nodig maakt:”;

Jaarlijkse productie (ton)

Monsters/jaar

≤ 3 000

4

3 001 -10 000

8

10 001 -20 000

12

20 001 -40 000

16

40 001 -60 000

20

60 001 -80 000

24

80 001 -100 000

28

100 001 -120 000

32

120 001 -140 000

36

140 001 -160 000

40

160 001 -180 000

44

> 180 000

48

Fabrikanten kunnen de standaardfrequentie van de tests op contaminanten, zoals hierboven aangegeven, verlagen door rekening te houden met de distributie van historische monsters. Na een minimale monitoringperiode van één jaar en een minimumaantal van 10 monsters waaruit blijkt dat aan de vereisten van de bijlagen I en II is voldaan, mag de fabrikant de standaardbemonsteringsfrequentie voor die parameter met een factor 2 verlagen indien het hoogste geregistreerde gehalte aan contaminanten van de laatste 10 monsters kleiner is dan de helft van de in de bijlagen I en II voor die parameter vastgestelde grenswaarde.

“f ter) voor materialen van CMC 12 wordt aan elke charge of ieder productiegedeelte een unieke code toegekend voor kwaliteitsbeheerdoeleinden. Ten minste één monster per 3 000 ton van deze materialen of één monster per twee maanden, naargelang wat zich het eerst voordoet, wordt gedurende ten minste 2 jaar in goede staat bewaard.”;

f)

in punt g), iii), wordt “.” vervangen door “,” en wordt het volgende punt iv) toegevoegd:

“iv)

voor materialen van CMC 12, metingen uitvoeren van de in punt f ter) bedoelde bewaarde monsters en de nodige corrigerende maatregelen nemen om mogelijk verder vervoer en gebruik van dat materiaal te voorkomen.”.

5)

In punt 5.1.4.1 wordt de aanhef vervangen door:

“5.1.4.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5 en 12, zoals omschreven in bijlage II, blijkt uit de kwaliteitsdossiers dat uitgangsmaterialen, productie, opslag en conformiteit van uitgangs- en eindmaterialen met de desbetreffende vereisten van deze verordening doeltreffend worden gecontroleerd. Alle documenten zijn goed leesbaar en staan ter beschikking op de desbetreffende plaats(en) van gebruik, en eventuele verouderde versies worden onmiddellijk verwijderd van alle plaatsen waar het document wordt gebruikt, of worden in ieder geval als verouderd gemarkeerd. De documentatie van het kwaliteitsmanagement bevat ten minste de volgende gegevens:”.

6)

In punt 5.1.5.1 wordt de aanhef vervangen door:

“5.1.5.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5 en 12, zoals omschreven in bijlage II, stelt de fabrikant een jaarlijks programma voor interne audit op om de conformiteit van het kwaliteitssysteem met de volgende elementen te controleren:”.

7)

Punt 6.3.2 wordt vervangen door:

“6.3.2.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5 en 12, zoals omschreven in bijlage II, neemt de aangemelde instantie tijdens elke audit monsters van de eindmaterialen en analyseert deze; die audits worden uitgevoerd met de volgende frequentie:

a)

gedurende het eerste jaar van toezicht door de aangemelde instantie op de inrichting in kwestie: dezelfde frequentie als de in de tabellen van punt 5.1.3.1, f), respectievelijk punt 5.1.3.1, f bis), vermelde bemonsteringsfrequentie, en

b)

gedurende de daaropvolgende jaren van het toezicht: de helft van de in de tabellen van punt 5.1.3.1, f), respectievelijk punt 5.1.3.1, f bis), vermelde bemonsteringsfrequentie.”.


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/130


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2087 VAN DE COMMISSIE

van 6 juli 2021

tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de toevoeging van thermische-oxidatiematerialen en derivaten daarvan als bestanddelencategorie voor EU-bemestingsproducten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (1), en met name artikel 42, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2019/1009 bevat voorschriften voor het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten. EU-bemestingsproducten bevatten bestanddelen van een of meer van de in bijlage II bij die verordening vermelde categorieën.

(2)

Artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1009, in samenhang met artikel 42, lid 1, eerste alinea, punt b), van die verordening, verplicht de Commissie ertoe om zonder onnodige vertraging na 15 juli 2019 uit as verkregen producten te beoordelen en in bijlage II bij die verordening op te nemen indien die beoordeling tot de conclusie leidt dat EU-bemestingsproducten die die materialen bevatten geen risico voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor de veiligheid of voor het milieu inhouden en de agronomische efficiëntie waarborgen.

(3)

Uit as verkregen producten kunnen afval zijn en kunnen overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) 2019/1009 niet langer als afval worden beschouwd indien vervat in een conform EU-bemestingsproduct. Overeenkomstig artikel 42, lid 3, van die verordening, in samenhang met artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), kan de Commissie uit as verkregen producten derhalve slechts in bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 opnemen indien de voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing in die bijlage waarborgen dat de materialen bestemd zijn om te worden gebruikt voor specifieke doelen, dat er een markt voor of vraag naar is, en dat het gebruik ervan niet leidt tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.

(4)

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) van de Commissie is zijn beoordeling van uit as verkregen producten begonnen in afwachting van de vaststelling van Verordening (EU) 2019/1009 en heeft deze in 2019 afgerond. In de loop van de beoordeling werd het toepassingsgebied uitgebreid tot het brede spectrum aan thermische-oxidatiematerialen, alsmede derivaten daarvan.

(5)

In het beoordelingsverslag van het JRC (3) wordt geconcludeerd dat thermische-oxidatiematerialen en derivaten daarvan, indien geproduceerd volgens de in het verslag voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing, planten nutriënten verschaffen of hun voedingsefficiëntie verbeteren en aldus agronomische efficiëntie waarborgen.

(6)

In het beoordelingsverslag van het JRC wordt voorts geconcludeerd dat er op de markt een vraag naar thermische-oxidatiematerialen en derivaten daarvan bestaat, die nog verder toeneemt, en dat die materialen waarschijnlijk zullen worden gebruikt voor de toevoer van nutriënten voor de Europese landbouw. In het verslag wordt verder geconcludeerd dat het gebruik van thermische-oxidatiematerialen, en derivaten daarvan, die volgens de in het rapport voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing worden geproduceerd, niet leidt tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.

(7)

De in het boordelingsverslag van het JRC voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing omvatten maatregelen om de risico’s in verband met de recycling of productie van contaminanten te beperken, zoals het opstellen van een limitatieve lijst van in aanmerking komende uitgangsmaterialen en het uitsluiten van bijvoorbeeld gemengd stedelijk afval, en het vaststellen van specifieke verwerkingsomstandigheden en productkwaliteitseisen. In dat beoordelingsverslag wordt ook geconcludeerd dat voor bemestingsproducten die thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan bevatten, specifieke etiketteringsvoorschriften moeten gelden en dat de voorschriften voor de conformiteitsbeoordeling van dergelijke producten een door een aangemelde instantie beoordeeld en goedgekeurd kwaliteitssysteem moeten omvatten.

(8)

Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat thermische-oxidatiematerialen en derivaten daarvan, indien geproduceerd volgens de in het verslag van het JRC voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing, agronomische efficiëntie waarborgen in de zin van artikel 42, lid 1, eerste alinea, punt b), ii), van Verordening (EU) 2019/1009. Bovendien voldoen zij aan de criteria van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG. Tot slot zouden zij, indien zij voldoen aan de andere vereisten van Verordening (EU) 2019/1009 in het algemeen en van bijlage I bij die verordening in het bijzonder, geen risico inhouden voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor de veiligheid of voor het milieu, in de zin van artikel 42, lid 1, eerste alinea, punt b), i), van Verordening (EU) 2019/1009. Thermische-oxidatiematerialen en derivaten daarvan moeten derhalve in bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 worden opgenomen met inachtneming van die voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing.

(9)

Met name moeten dierlijke bijproducten of afgeleide producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) slechts dan worden toegestaan als uitgangsmateriaal voor thermische-oxidatiematerialen, en derivaten daarvan, die onder Verordening (EU) 2019/1009 vallen, indien hun eindpunten in de productieketen overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 zijn vastgesteld en uiterlijk aan het einde van het productieproces van het EU-bemestingsproduct dat thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan bevat, zullen worden bereikt.

(10)

Aangezien thermische-oxidatiematerialen en derivaten daarvan kunnen worden beschouwd als nuttig toegepast afval of als bijproduct in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, moeten dergelijke materialen overeenkomstig artikel 42, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) 2019/1009 worden uitgesloten van de bestanddelencategorieën 1 en 11 in bijlage II bij die verordening.

(11)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat voor bemestingsproducten die thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan bevatten, aanvullende etiketteringsvoorschriften gelden en dat die producten onderworpen worden aan een conformiteitsbeoordelingsprocedure, met inbegrip van een door een aangemelde instantie beoordeeld en goedgekeurd kwaliteitssysteem. Het is daarom nodig de bijlagen III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 te wijzigen om te voorzien in etiketteringsvoorschriften en in een passende conformiteitsbeoordeling voor dergelijke bemestingsproducten.

(12)

Aangezien de vereisten in de bijlagen II en III bij Verordening (EU) 2019/1009 en de in bijlage IV bij die verordening opgenomen conformiteitsbeoordelingsprocedures van toepassing zijn met ingang van 16 juli 2022, moet de toepassing van deze verordening tot dezelfde datum worden uitgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening;

2)

bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening;

3)

bijlage IV wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 16 juli 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(3)  Huygens D, Saveyn HGM, Tonini D, Eder P, Delgado Sancho L, Technical proposals for selected new fertilising materials under the Fertilising Products Regulation (Regulation (EU) 2019/1009) — Process and quality criteria, and assessment of environmental and market impacts for precipitated phosphate salts & derivates, thermal oxidation materials & derivates and pyrolysis & gasification materials, EUR 29841 EN, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2019, ISBN 978-92-76-09888-1, doi:10.2760/186684, JRC117856.

(4)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).


BIJLAGE I

Bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel I wordt het volgende punt toegevoegd:

“CMC 13: thermische-oxidatiematerialen en derivaten daarvan”.

2)

Deel II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in CMC 1, punt 1, wordt het volgende punt j) toegevoegd:

“j)

thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, of”;

b)

in CMC 11, punt 1 wordt het volgende punt f) toegevoegd:

“f)

thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, of”;

c)

de volgende categorie CMC 13 wordt toegevoegd:

CMC 13: THERMISCHE-OXIDATIEMATERIALEN OF DERIVATEN DAARVAN

1.

Een EU-bemestingsproduct mag thermische-oxidatiematerialen bevatten die zijn verkregen door thermochemische omzetting onder niet-zuurstoflimiterende omstandigheden van uitsluitend een of meer van de volgende uitgangsmaterialen:

a)

levende of dode organismen of delen daarvan, onbewerkt of enkel bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, door oplossing in water, door flotatie, door extractie met water, door stoomdistillatie of door verhitting uitsluitend om water te onttrekken, of die met enig hulpmiddel aan de lucht zijn onttrokken, met uitzondering van (*1):

materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,

zuiveringsslib, industrieel slib, of baggerslib, en

dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;

b)

plantaardig afval uit de voedingsmiddelenindustrie en plantaardig, vezelachtig afval afkomstig van de productie van ruwe pulp en van de productie van papier uit ruwe pulp, indien niet chemisch gewijzigd;

c)

de bioafvalfractie die het resultaat is van verdere verwerkingsstappen van bioafval dat gescheiden is ingezameld voor recycling in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, waarvoor verbranding het beste milieuresultaat oplevert overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;

d)

materialen die het resultaat zijn van een gecontroleerd microbieel of thermochemisch omzettingsproces waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de in de punten a), b) en c) bedoelde uitgangsmaterialen;

e)

zuiveringsslib afkomstig van stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;

f)

materialen verkregen van de niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (*2) vallende zelfstandig geëxploiteerde behandeling van afvalwater, afkomstig van de voedingsmiddelen-, huisdiervoeder-, diervoeder-, melk- en drankenindustrie, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;

g)

afvalstoffen in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, met uitzondering  (*1) van:

de in de punten a) tot en met f) bedoelde uitgangsmaterialen,

gevaarlijke afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2008/98/EG,

materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,

bioafval in de zin van artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2008/98/EG, afkomstig uit de gescheiden inzameling van bioafval aan de bron, en

dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;

h)

hulpbrandstoffen (aardgas, vloeibaar gemaakt gas, aardgascondensaat, procesgassen en bestanddelen daarvan, ruwe olie, steenkool of cokes, alsmede daarvan afgeleide materialen), wanneer deze worden gebruikt voor de verwerking van de in de punten a) tot en met g) bedoelde uitgangsmaterialen;

i)

stoffen die worden gebruikt in productieprocessen van de ijzer- en staalindustrie, of

j)

stoffen en mengsels, met uitzondering (*1) van:

de in de punten a) tot en met i) bedoelde uitgangsmaterialen,

afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG,

stoffen of mengsels die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG,

stoffen gevormd uit precursoren die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG, of mengsels die dergelijke stoffen bevatten, en

dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.

2.

Onverminderd punt 1 mag een EU-bemestingsproduct thermische-oxidatiematerialen die zijn verkregen door thermochemische omzetting onder niet-zuurstoflimiterende omstandigheden van materialen uit categorie 2 of 3 of afgeleide producten daarvan bevatten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en van de in artikel 32, lid 3, van die verordening bedoelde maatregelen, als zodanig of gemengd met in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen, op voorwaarde dat beide volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

het eindpunt in de productieketen is bepaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009;

b)

er is voldaan aan de voorwaarden van de punten 3, 4 en 5.

3.

De thermische oxidatie vindt plaats onder niet-zuurstoflimiterende omstandigheden, op zodanige wijze dat, zelfs in de meest ongunstige omstandigheden, het door het thermochemische omzettingsproces ontstane gas na de laatste toevoer van verbrandingslucht op beheerste en homogene wijze wordt verhit tot een temperatuur van ten minste 850 °C gedurende ten minste twee seconden. Deze voorwaarden zijn van toepassing op alle uitgangsmaterialen, met uitzondering van:

a)

de in punt 1, a), b) en h), bedoelde uitgangsmaterialen, of uitgangsmaterialen die het resultaat zijn van een gecontroleerd microbieel of thermochemisch omzettingsproces waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van die materialen, en

b)

de in punten 2 bedoelde uitgangsmaterialen,

waarvoor een temperatuur van ten minste 450 °C gedurende ten minste 0,2 seconden geldt.

4.

De thermische oxidatie vindt plaats in een stook- of verbrandingskamer. De kamer mag alleen uitgangsmaterialen verwerken die niet verontreinigd zijn met andere materiaalstromen, of uitgangsmaterialen, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen, die onopzettelijk zijn verontreinigd met andere materiaalstromen bij een eenmalig incident dat slechts heeft geleid tot de aanwezigheid van sporen van exogene verbindingen.

In de installatie waar de thermische oxidatie plaatsvindt, moet aan alle volgende voorwaarden worden voldaan:

a)

de productielijnen voor de verwerking van de in de punten 1 en 2 bedoelde uitgangsmaterialen worden duidelijk gescheiden van de productielijnen voor de verwerking van andere uitgangsmaterialen,

b)

het uitgangsmateriaal wordt op zodanige wijze geoxideerd dat het totale gehalte aan organische koolstof (Corg) van de resulterende slakken en bodemas minder dan 3 % bedraagt van de droge stof van het materiaal,

c)

na het thermochemische omzettingsproces, ook tijdens de opslag, moet fysiek contact tussen uitgangsmaterialen en eindmaterialen worden vermeden.

5.

De thermische-oxidatiematerialen zijn as of slakken en mogen niet meer bevatten dan:

a)

6 mg/kg droge stof PAK16  (*3),

b)

20 ng WHO-toxiciteitsequivalenten (*4) PCDD/F (*5)/kg droge stof.

6.

Een EU-bemestingsproduct mag derivaten van thermische-oxidatiematerialen bevatten die zijn geproduceerd uit de in de punten 1 en 2 bedoelde uitgangsmaterialen die voldoen aan de voorwaarden van punt 5 en die zijn vervaardigd door middel van een thermochemisch omzettingsproces overeenkomstig de punten 3 en 4.

Het proces voor de fabricage van derivaten wordt op zodanige wijze uitgevoerd dat de chemische samenstelling van het thermische-oxidatiemateriaal doelbewust wordt gewijzigd.

Het proces voor de fabricage van derivaten voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

chemische fabricage: de derivaten worden geproduceerd door middel van een of meer chemische fabricagestappen waarin thermische-oxidatiematerialen reageren met de in punt 1, j), bedoelde uitgangsmaterialen, die worden verbruikt bij of gebruikt voor de chemische verwerking, waarbij het gebruik van niet biologisch afbreekbare polymeren niet is toegestaan;

b)

thermochemische fabricage: de derivaten worden geproduceerd door middel van een of meer fabricagestappen waarin thermische-oxidatiematerialen thermochemisch reageren met de in de punten 1 en 2 bedoelde reactieve stoffen die worden verbruikt bij of gebruikt voor de chemische verwerking.

Thermische-oxidatiematerialen die een of meer van de in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG vermelde gevaarlijke eigenschappen bezitten, mogen niet worden vermengd of in een reactie worden gebruikt, noch met afval, noch met stoffen, noch met materialen, om gevaarlijke stoffen te reduceren tot niveaus die lager zijn dan de grenswaarden voor de gevaarlijke eigenschap zoals vastgesteld in bijlage III bij die richtlijn. Met behulp van een massabalansmethode moeten fabrikanten die thermische-oxidatiematerialen met gevaarlijke eigenschappen gebruiken, aantonen dat de contaminanten zijn verwijderd of omgezet tot niveaus die onder de grenswaarden van bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG liggen.

7.

Contaminanten in een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk uit thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan bestaat, mogen de volgende grenswaarden niet overschrijden:

a)

totaal chroom (Cr): 400 mg/kg droge stof, indien de thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan zijn geproduceerd uit de in punt 1, e), g) of i), bedoelde uitgangsmaterialen;

b)

thallium (Tl): 2 mg/kg droge stof, indien de thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan zijn geproduceerd uit de in punt 1, e), g), h) of i), bedoelde uitgangsmaterialen.

Het gehalte aan chloor (Cl-) mag niet meer bedragen dan 30 g/kg droge stof. Deze grenswaarde is echter niet van toepassing op EU-bemestingsproducten die zijn geproduceerd door middel van een fabricageproces waarbij een Cl- bevattende verbinding is toegevoegd met de bedoeling zouten van alkalimetalen of van aardalkalimetalen te produceren, en die verbinding overeenkomstig bijlage III is aangegeven.

Het gehalte aan vanadium mag niet meer bedragen dan 600 mg/kg droge stof, indien de thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan zijn geproduceerd uit de in punt 1, g) of i), bedoelde uitgangsmaterialen;

8.

De thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan wordt op grond van Verordening (EG) nr. 1907/2006 geregistreerd, in de vorm van een registratiedossier dat de volgende elementen bevat:

a)

de in de bijlagen VI, VII en VIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde informatie, en

b)

een chemischeveiligheidsrapport op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 dat betrekking heeft op het gebruik als bemestingsproduct,

tenzij de stof expliciet onder een van de vrijstellingen van de registratieplicht valt waarin is voorzien in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 of in punt 6, 7, 8 of 9 van bijlage V bij die verordening.

(*1)  de uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn."

(*2)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40)."

(*1)  de uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn."

(*1)  de uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn."

(*3)  De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen."

(*4)  van den Berg M., L.S. Birnbaum, M. Denison, M. De Vito, W. Farland, et al. (2006) The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds. Toxicological sciences: an official journal of the Society of Toxicology 93:223-241. doi:10.1093/toxsci/kfl055."

(*5)  Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen.”."


(*1)  de uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn.

(*2)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(*3)  De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.

(*4)  van den Berg M., L.S. Birnbaum, M. Denison, M. De Vito, W. Farland, et al. (2006) The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds. Toxicological sciences: an official journal of the Society of Toxicology 93:223-241. doi:10.1093/toxsci/kfl055.

(*5)  Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen.”.”


BIJLAGE II

In deel I van bijlage III bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt het volgende punt ingevoegd:

“7bis.

Als het EU-bemestingsproduct geheel of gedeeltelijk bestaat uit thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan zoals bedoeld in CMC 13 in deel II van bijlage II en het een gehalte aan mangaan (Mn) van meer dan 3,5 massaprocent heeft, wordt het mangaangehalte opgegeven.”.


BIJLAGE III

In deel II van bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt module D1 (Kwaliteitsborging van het productieproces) als volgt gewijzigd:

1)

Punt 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt d) wordt vervangen door:

“d)

tekeningen, schema’s, beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn om het productieproces van het EU-bemestingsproduct te begrijpen en, met betrekking tot materialen van de CMC’s 3, 5, 12 of 14, zoals omschreven in bijlage II, een schriftelijke beschrijving en een diagram van het productieproces, waarin alle behandelingen, opslagvaten en ruimten duidelijk worden aangeduid;”;

b)

het volgende punt g bis) wordt ingevoegd:

“g bis)

berekeningen met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen voor EU-bemestingsproducten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit materialen van CMC 13; de in punt 6 van CMC 13 in deel II van bijlage II bedoelde tests worden ten minste eenmaal per jaar uitgevoerd, of eerder dan gepland in geval van een belangrijke wijziging die van invloed kan zijn op de veiligheid of kwaliteit van het EU-bemestingsproduct (bijvoorbeeld verwerking van charges van de uitgangsmaterialen met verschillende samenstelling, wijziging van de procesomstandigheden). Voor een representatieve charge van de uitgangsmaterialen die in de installatie wordt verwerkt, worden de (overeenkomstig punt 5.1.3.1) geïdentificeerde gevaarlijke eigenschap en de totale massa gemeten voor de verschillende uitgangsmaterialen (1, …, n) en voor het eindmateriaal dat in het EU-bemestingsproduct zal worden verwerkt. Vervolgens wordt het vermengingspercentage van de gevaarlijke eigenschap in het eindmateriaal als volgt berekend:

Image 1

waarbij:

HPC

=

de concentratie van de gevaarlijke eigenschap (mg/kg),

M

=

de totale massa (kg), en

i (1-n)

=

de verschillende uitgangsmaterialen die in het productieproces worden gebruikt.

De verwijdering van de gevaarlijke eigenschap tijdens het productieproces is zodanig dat het vermengingspercentage, vermenigvuldigd met de concentratie van de gevaarlijke eigenschap van elk afzonderlijk uitgangsmateriaal, lager is dan de grenswaarden die in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG voor die gevaarlijke eigenschap zijn vastgesteld.”.

2)

In punt 5.1.1.1 wordt de aanhef vervangen door:

“5.1.1.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12 en 13, zoals omschreven in bijlage II, moet het hoger leidinggevend personeel van de organisatie van de fabrikant:”.

3)

Punt 5.1.2.1 wordt vervangen door:

“5.1.2.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12 en 13, zoals omschreven in bijlage II, waarborgt het kwaliteitssysteem dat de vereisten zoals in die bijlage vastgesteld, worden nageleefd.”.

4)

Punt 5.1.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de aanhef wordt vervangen door:

“5.1.3.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12 en 13, zoals omschreven in bijlage II, bestrijken de onderzoeken en tests de volgende elementen:”;

b)

de punten b) en c) worden vervangen door:

“b)

gekwalificeerd personeel verricht een visuele controle van elke zending van uitgangsmaterialen en verifieert de overeenstemming ervan met de specificaties van de uitgangsmaterialen in de CMC’s 3, 5, 12 en 13 in bijlage II;

c)

de fabrikant weigert elke zending van een bepaald uitgangsmateriaal indien de visuele controle het vermoeden doet rijzen van ten minste één van de volgende zaken:

i)

de aanwezigheid van stoffen die gevaarlijk of schadelijk zijn voor het proces of voor de kwaliteit van het uiteindelijke EU-bemestingsproduct;

ii)

niet-overeenstemming met de specificaties van de CMC’s 3, 5, 12 en 13 in bijlage II, met name door de aanwezigheid van kunststof waardoor de grenswaarde voor macroscopische onzuiverheden wordt overschreden;”;

c)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

de eindmaterialen worden bemonsterd om na te gaan of zij voldoen aan de specificaties vervat in de CMC’s 3, 5, 12 en 13, zoals omschreven in bijlage II, en of de eigenschappen van het eindmateriaal de conformiteit van het EU-bemestingsproduct met de relevante eisen van bijlage I niet in gevaar brengen;”;

d)

in punt f bis) wordt de aanhef vervangen door:

“f bis)

voor materialen van de CMC’s 12 en 13 worden de monsters van de eindmaterialen met ten minste de volgende standaardfrequentie genomen, of eerder dan gepland in het geval van een belangrijke wijziging die van invloed kan zijn op de kwaliteit van het EU-bemestingsproduct:”;

e)

punt f ter) wordt vervangen door:

“f ter)

voor materialen van de CMC’s 12 en 13 wordt aan elke charge of ieder productiegedeelte een unieke code toegekend voor kwaliteitsbeheerdoeleinden; ten minste één monster per 3000 ton van deze materialen of één monster per twee maanden, naargelang wat zich het eerst voordoet, wordt gedurende ten minste 2 jaar in goede staat bewaard;”;

f)

punt g), iv), wordt vervangen door:

“iv)

voor materialen van de CMC’s 12 en 13, metingen uitvoeren van de in punt f ter) bedoelde bewaarde monsters en de nodige corrigerende maatregelen nemen om mogelijk verder vervoer en gebruik van dat materiaal te voorkomen.”.

5)

In punt 5.1.4.1 worden de inleidende zinnen vervangen door:

“5.1.4.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12 en 13, zoals omschreven in bijlage II, blijkt uit de kwaliteitsdossiers dat uitgangsmaterialen, productie, opslag en conformiteit van uitgangs- en eindmaterialen met de desbetreffende vereisten van deze verordening doeltreffend worden gecontroleerd. Alle documenten zijn goed leesbaar en staan ter beschikking op de desbetreffende plaats(en) van gebruik, en eventuele verouderde versies worden onmiddellijk verwijderd van alle plaatsen waar het document wordt gebruikt, of worden in ieder geval als verouderd gemarkeerd. De documentatie van het kwaliteitsmanagement bevat ten minste de volgende gegevens:”.

6)

In punt 5.1.5.1 wordt de aanhef vervangen door:

“5.1.5.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12 en 13, zoals omschreven in bijlage II, stelt de fabrikant een jaarlijks programma voor interne audit op om de conformiteit van het kwaliteitssysteem met de volgende elementen te controleren:”.

7)

In punt 6.3.2 wordt de aanhef vervangen door:

“6.3.2.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, en 13, zoals omschreven in bijlage II, neemt de aangemelde instantie tijdens elke audit monsters van de eindmaterialen en analyseert deze; die audits worden uitgevoerd met de volgende frequentie:”.


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/140


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2088 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2021

tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de toevoeging van via pyrolyse en vergassing verkregen materialen als bestanddelencategorie voor EU-bemestingsproducten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (1), en met name artikel 42, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2019/1009 bevat voorschriften voor het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten. EU-bemestingsproducten bevatten bestanddelen van een of meer van de in bijlage II bij die verordening vermelde categorieën.

(2)

Artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1009, in samenhang met artikel 42, lid 1, eerste alinea, punt b), van die verordening, verplicht de Commissie ertoe om zonder onnodige vertraging na 15 juli 2019 struviet te beoordelen en in bijlage II bij die verordening op te nemen indien die beoordeling tot de conclusie leidt dat EU-bemestingsproducten die dat materiaal bevatten geen risico voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor de veiligheid of voor het milieu inhouden en de agronomische efficiëntie waarborgen.

(3)

Biochar kan afval zijn en kan overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) 2019/1009 niet langer als afval worden beschouwd indien het is vervat in een conform EU-bemestingsproduct. Overeenkomstig artikel 42, lid 3, van die verordening, in samenhang met artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), kan de Commissie struviet derhalve slechts in bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 opnemen indien de voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing in die bijlage waarborgen dat het materiaal bestemd is om te worden gebruikt voor specifieke doelen, dat er een markt voor of vraag naar is, en dat het gebruik ervan niet leidt tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.

(4)

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) van de Commissie is zijn beoordeling van biochar begonnen in afwachting van de vaststelling van Verordening (EU) 2019/1009 en heeft deze in 2019 afgerond. In de loop van de beoordeling werd het toepassingsgebied uitgebreid tot het brede spectrum aan via pyrolyse en vergassing verkregen materialen.

(5)

In het beoordelingsverslag van het JRC (3) wordt geconcludeerd dat via pyrolyse en vergassing verkregen materialen, indien geproduceerd volgens de in het verslag voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing, planten nutriënten verschaffen of hun voedingsefficiëntie verbeteren en aldus agronomische efficiëntie waarborgen.

(6)

In het beoordelingsverslag van het JRC wordt voorts geconcludeerd dat er op de markt een vraag naar via pyrolyse en vergassing verkregen materialen bestaat, die nog verder toeneemt, en dat die materialen waarschijnlijk zullen worden gebruikt voor de toevoer van nutriënten voor de Europese landbouw. In het verslag wordt verder geconcludeerd dat het gebruik van via pyrolyse en vergassing verkregen materialen die volgens de in het beoordelingsrapport voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing worden geproduceerd, niet leidt tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.

(7)

De in het boordelingsverslag van het JRC voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing omvatten maatregelen om de risico’s in verband met de recycling of productie van contaminanten te beperken, zoals het opstellen van een limitatieve lijst van in aanmerking komende uitgangsmaterialen en het uitsluiten van bijvoorbeeld gemengd stedelijk afval, en het vaststellen van specifieke verwerkingsomstandigheden en productkwaliteitseisen. In dat beoordelingsverslag wordt ook geconcludeerd dat voor de bemestingsproducten die via pyrolyse en vergassing verkregen materialen bevatten, specifieke etiketteringsvoorschriften moeten gelden en dat de voorschriften voor de conformiteitsbeoordeling van dergelijke producten een door een aangemelde instantie beoordeeld en goedgekeurd kwaliteitssysteem moeten omvatten.

(8)

Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat via pyrolyse en vergassing verkregen materialen, indien geproduceerd volgens de in het verslag van het JRC voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing, agronomische efficiëntie waarborgen in de zin van artikel 42, lid 1, eerste alinea, punt b), ii), van Verordening (EU) 2019/1009. Bovendien voldoen zij aan de criteria van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG. Tot slot zouden zij, indien zij voldoen aan de andere vereisten van Verordening (EU) 2019/1009 in het algemeen en van bijlage I bij die verordening in het bijzonder, geen risico inhouden voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor de veiligheid of voor het milieu, in de zin van artikel 42, lid 1, eerste alinea, punt b), i), van Verordening (EU) 2019/1009. Via pyrolyse en vergassing verkregen materialen moeten derhalve in bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 worden opgenomen met inachtneming van die voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing.

(9)

Met name moeten dierlijke bijproducten of afgeleide producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) slechts dan worden toegestaan als uitgangsmateriaal voor via pyrolyse en vergassing verkregen materialen die onder Verordening (EU) 2019/1009 vallen, indien hun eindpunten in de productieketen overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 zijn vastgesteld en uiterlijk aan het einde van het productieproces van het EU-bemestingsproduct dat via pyrolyse of vergassing verkregen materialen bevat, zullen worden bereikt.

(10)

Aangezien via pyrolyse en vergassing verkregen materialen kunnen worden beschouwd als nuttig toegepast afval of als bijproduct in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, moeten dergelijke materialen overeenkomstig artikel 42, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) 2019/1009 worden uitgesloten van de bestanddelencategorieën 1 en 11 in bijlage II bij die verordening.

(11)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat voor bemestingsproducten die via pyrolyse en vergassing verkregen materialen bevatten, specifieke etiketteringsvoorschriften gelden en dat die producten onderworpen zijn aan een conformiteitsbeoordelingsprocedure, met inbegrip van een door een aangemelde instantie beoordeeld en goedgekeurd kwaliteitssysteem. Het is daarom nodig de bijlagen III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 te wijzigen om te voorzien in etiketteringsvoorschriften en in een passende conformiteitsbeoordeling voor dergelijke bemestingsproducten.

(12)

Aangezien de vereisten in de bijlagen II en III bij Verordening (EU) 2019/1009 en de in bijlage IV bij die verordening opgenomen conformiteitsbeoordelingsprocedures van toepassing zijn met ingang van 16 juli 2022, moet de toepassing van deze verordening tot dezelfde datum worden uitgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening;

2)

bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening;

3)

bijlage IV wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 16 juli 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(3)  Huygens D, Saveyn HGM, Tonini D, Eder P, Delgado Sancho L, Technical proposals for selected new fertilising materials under the Fertilising Products Regulation (Regulation (EU) 2019/1009) — Process and quality criteria, and assessment of environmental and market impacts for precipitated phosphate salts & derivates, thermal oxidation materials & derivates and pyrolysis & gasification materials, EUR 29841 EN, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2019, ISBN 978-92-76-09888-1, doi:10.2760/186684, JRC117856.

(4)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).


BIJLAGE I

Bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel I wordt het volgende punt toegevoegd:

“CMC 14: via pyrolyse en vergassing verkregen materialen”.

2)

Deel II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in CMC 1, punt 1, wordt het volgende punt k) toegevoegd:

“k)

via pyrolyse en vergassing verkregen materialen die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG.”;

b)

in CMC 11, punt 1 wordt het volgende punt g) toegevoegd:

“g)

via pyrolyse en vergassing verkregen materialen die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG.”;

c)

de volgende categorie CMC 14 wordt toegevoegd:

“CMC 14: VIA PYROLYSE EN VERGASSING VERKREGEN MATERIALEN

1.

Een EU-bemestingsproduct mag via pyrolyse of vergassing verkregen materialen bevatten die zijn verkregen door thermochemische omzetting onder zuurstoflimiterende omstandigheden van uitsluitend een of meer van de volgende uitgangsmaterialen:

a)

levende of dode organismen of delen daarvan, onbewerkt of enkel bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, door oplossing in water, door flotatie, door extractie met water, door stoomdistillatie of door verhitting uitsluitend om water te onttrekken, of die met enig hulpmiddel aan de lucht zijn onttrokken, met uitzondering van (*1):

materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,

zuiveringsslib, industrieel slib, of baggerslib, en

dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;

b)

plantaardig afval uit de voedingsmiddelenindustrie en plantaardig, vezelachtig afval afkomstig van de productie van ruwe pulp en van de productie van papier uit ruwe pulp, indien niet chemisch gewijzigd;

c)

procesresiduen in de zin van artikel 2, punt t), van Richtlijn 2009/28/EG, afkomstig van de productie van bio-ethanol en biodiesel op basis van de in de punten a), b) en d) bedoelde materialen;

d)

bioafval in de zin van artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2008/98/EG, afkomstig uit de gescheiden inzameling van bioafval aan de bron, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen, of

e)

toevoegingsmiddelen voor de pyrolyse of vergassing die nodig zijn ter verbetering van de prestaties van het pyrolyse- of vergassingsproces met betrekking tot het proces zelf of het milieu, mits die additieven bij de chemische verwerking worden verbruikt of voor een dergelijke verwerking worden gebruikt en de totale concentratie van alle toevoegingsmiddelen niet hoger is dan 25 % van de verse materie van het totale uitgangsmateriaal, met uitzondering  (*1) van:

de in de punten a) tot en met d) bedoelde uitgangsmaterialen,

afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG,

stoffen of mengsels die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG,

stoffen gevormd uit precursoren die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG, of mengsels die dergelijke stoffen bevatten,

niet biologisch afbreekbare polymeren, en

dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.

Een EU-bemestingsproduct mag via pyrolyse of vergassing verkregen materialen bevatten die zijn verkregen door thermochemische omzetting onder zuurstoflimiterende omstandigheden van een van de in de punten a) tot en met e) bedoelde materialen, of een combinatie daarvan, bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, door vaste stof/vloeistof-fractionering met behulp van biologisch afbreekbare polymeren, door oplossing in water, door flotatie, door extractie met water, door stoomdistillatie of door verhitting uitsluitend om water te onttrekken, door compostering of door anaerobe vergisting.

2.

Het thermochemische omzettingsproces moet onder zuurstoflimiterende omstandigheden plaatsvinden op zodanige wijze dat in de reactor een temperatuur van ten minste 180 °C gedurende ten minste twee seconden wordt bereikt.

De pyrolyse- of vergassingsreactor mag alleen uitgangsmaterialen verwerken die niet verontreinigd zijn met andere materiaalstromen, of uitgangsmaterialen, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen, die onopzettelijk zijn verontreinigd met andere materiaalstromen bij een eenmalig incident dat slechts heeft geleid tot de aanwezigheid van sporen van exogene verbindingen.

In de installatie waar pyrolyse of vergassing plaatsvindt, moet na het thermochemische proces, ook tijdens de opslag, fysiek contact tussen uitgangsmaterialen en eindmaterialen worden vermeden.

3.

De via pyrolyse en vergassing verkregen materialen moeten een molaire verhouding tussen waterstof (H) en organische koolstof (H/Corg) van minder dan 0,7 hebben, waarbij tests moeten worden uitgevoerd op de droge en asvrije fractie voor materialen met een gehalte aan organische koolstof (Corg) van minder dan 50 %. Zij mogen niet meer bevatten dan:

a)

6 mg/kg droge stof PAK16  (*2),

b)

20 ng WHO-toxiciteitsequivalenten (*3) PCDD/F (*4)/kg droge stof,

c)

0,8 mg/kg droge stof NDL-PCB (*5).

4.

Onverminderd punt 1 mag een EU-bemestingsproduct via pyrolyse of vergassing verkregen materialen die zijn verkregen door thermochemische omzetting onder zuurstoflimiterende omstandigheden van materialen uit categorie 2 of 3 of afgeleide producten daarvan bevatten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en van de in artikel 32, lid 3, van die verordening bedoelde maatregelen, als zodanig of gemengd met in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen, op voorwaarde dat aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het eindpunt in de productieketen is bepaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009;

b)

aan de voorwaarden van de punten 2 en 3 is voldaan.

5.

In de installatie waar de pyrolyse of vergassing plaatsvindt, worden de productielijnen voor de verwerking van de in de punten 1 en 4 bedoelde uitgangsmaterialen duidelijk gescheiden van de productielijnen voor de verwerking van andere uitgangsmaterialen.

6.

In een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit via pyrolyse en vergassing verkregen materialen:

a)

mag het gehalte aan chloor (Cl-) niet meer bedragen dan 30 g/kg droge stof en

b)

mag het gehalte aan thallium (Tl) niet meer bedragen dan 2 mg/kg droge stof indien meer dan 5 % aan toevoegingsmiddelen voor de pyrolyse of vergassing is toegevoegd in verhouding tot het versgewicht van het totale uitgangsmateriaal.

7.

Het via pyrolyse en vergassing verkregen materiaal wordt op grond van Verordening (EG) nr. 1907/2006 geregistreerd, in de vorm van een registratiedossier dat de volgende elementen bevat:

a)

de in de bijlagen VI, VII en VIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde informatie, en

b)

een chemischeveiligheidsrapport op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 dat betrekking heeft op het gebruik als bemestingsproduct,

tenzij de stof expliciet onder een van de vrijstellingen van de registratieplicht valt waarin is voorzien in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 of in punt 6, 7, 8 of 9 van bijlage V bij die verordening.

(*1)  de uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn."

(*1)  de uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn."

(*2)  De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen."

(*3)  van den Berg M., L.S. Birnbaum, M. Denison, M. De Vito, W. Farland, et al. (2006) The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds. Toxicological sciences: an official journal of the Society of Toxicology 93:223-241. doi:10.1093/toxsci/kfl055."

(*4)  Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen."

(*5)  Som van de congeneren PCB 28, 52, 101, 138, 153, 180.”."


(*1)  de uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn.

(*2)  De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.

(*3)  van den Berg M., L.S. Birnbaum, M. Denison, M. De Vito, W. Farland, et al. (2006) The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds. Toxicological sciences: an official journal of the Society of Toxicology 93:223-241. doi:10.1093/toxsci/kfl055.

(*4)  Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen.

(*5)  Som van de congeneren PCB 28, 52, 101, 138, 153, 180.”.”


BIJLAGE II

In deel I van bijlage III bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt het volgende punt ingevoegd:

“7bis.

Als het EU-bemestingsproduct geheel of gedeeltelijk bestaat uit thermische oxidatiematerialen en derivaten daarvan zoals bedoeld in CMC 13 in bijlage II, deel II, of uit via pyrolyse of vergassing verkregen materialen zoals bedoeld in CMC 14 in deel II van die bijlage, en het een gehalte aan mangaan (Mn) van meer dan 3,5 massaprocent heeft, wordt het mangaangehalte opgegeven.”.


BIJLAGE III

In deel II van bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt module D1 (Kwaliteitsborging van het productieproces) als volgt gewijzigd:

1)

In punt 2.2 wordt punt d) vervangen door:

“d)

tekeningen, schema’s, beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn om het productieproces van het EU-bemestingsproduct te begrijpen en, met betrekking tot materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13 of 14, zoals omschreven in bijlage II, een schriftelijke beschrijving en een diagram van het productieproces, waarin alle behandelingen, opslagvaten en ruimten duidelijk worden aangeduid;”.

2)

In punt 5.1.1.1 wordt de aanhef vervangen door:

“5.1.1.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13 en 14, zoals omschreven in bijlage II, moet het hoger leidinggevend personeel van de organisatie van de fabrikant:”.

3)

Punt 5.1.2.1 wordt vervangen door:

“5.1.2.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13 en14, zoals omschreven in bijlage II, waarborgt het kwaliteitssysteem dat de vereisten zoals in die bijlage beschreven, worden nageleefd.”.

4)

Punt 5.1.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de aanhef wordt vervangen door:

“5.1.3.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13 en 14, zoals omschreven in bijlage II, bestrijken de onderzoeken en tests de volgende elementen:”;

b)

de punten b) en c) worden vervangen door:

“b)

gekwalificeerd personeel verricht een visuele controle van elke zending van uitgangsmaterialen en verifieert de overeenstemming ervan met de specificaties van de uitgangsmaterialen in de CMC’s 3, 5, 12, 13 en 14 in bijlage II;

c)

de fabrikant weigert elke zending van een bepaald uitgangsmateriaal indien de visuele controle het vermoeden doet rijzen van ten minste één van de volgende zaken:

de aanwezigheid van stoffen die gevaarlijk of schadelijk zijn voor het proces of voor de kwaliteit van het uiteindelijke EU-bemestingsproduct,

niet-overeenstemming met de specificaties van de CMC’s 3, 5, 12, 13 en 14 in bijlage II, met name door de aanwezigheid van kunststof waardoor de grenswaarde voor macroscopische onzuiverheden wordt overschreden;”;

c)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

de eindmaterialen worden bemonsterd om na te gaan of zij voldoen aan de specificaties vervat in de CMC’s 3, 5, 12, 13 en 14, zoals omschreven in bijlage II, en of de eigenschappen van het eindmateriaal de conformiteit van het EU-bemestingsproduct met de relevante eisen van bijlage I niet in gevaar brengen;”;

d)

in punt fa) wordt de aanhef vervangen door:

“fa)

voor materialen van de CMC’s 12, 13 en 14 worden de monsters van de uitgangsmaterialen met ten minste de volgende standaardfrequentie genomen, of eerder dan gepland in het geval van significante veranderingen die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van het EU-bemestingsproduct:”;

e)

punt fb) wordt vervangen door:

“fb)

voor materialen van de CMC’s 12, 13 en 14 wordt aan elke partij of ieder productiegedeelte een unieke code toegekend voor kwaliteitsbeheerdoeleinden. Ten minste één monster per 3 000 ton van deze materialen of één monster per twee maanden, naargelang wat zich het eerst voordoet, wordt gedurende ten minste 2 jaar in goede staat bewaard;”;

f)

punt g), iv), wordt vervangen door:

“iv)

voor materialen van de CMC’s 12, 13 en 14, metingen uitvoeren van de in punt fb) bedoelde bewaarde monsters en de nodige corrigerende maatregelen nemen om mogelijk verder vervoer en gebruik van dat materiaal te voorkomen.”.

5)

In punt 5.1.4.1 worden de inleidende zinnen vervangen door:

“5.1.4.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13 en 14, zoals omschreven in bijlage II, blijkt uit de kwaliteitsdossiers dat uitgangsmaterialen, productie, opslag en conformiteit van uitgangs- en eindmaterialen met de desbetreffende vereisten van deze verordening doeltreffend worden gecontroleerd. Alle documenten zijn goed leesbaar en staan ter beschikking op de desbetreffende plaats(en) van gebruik, en eventuele verouderde versies worden onmiddellijk verwijderd van alle plaatsen waar het document wordt gebruikt, of worden in ieder geval als verouderd gemarkeerd. De documentatie van het kwaliteitsmanagement bevat ten minste de volgende gegevens:”.

6)

In punt 5.1.5.1 wordt de aanhef vervangen door:

“5.1.5.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13 en 14, zoals omschreven in bijlage II, stelt de fabrikant een jaarlijks programma voor interne audit op om de conformiteit van het kwaliteitssysteem met de volgende elementen te controleren:”.

7)

In punt 6.3.2 wordt de aanhef vervangen door:

“6.3.2.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13 en 14, zoals omschreven in bijlage II, neemt de aangemelde instantie tijdens elke audit monsters van de eindmaterialen en analyseert deze; die audits worden uitgevoerd met de volgende frequentie:”.


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/149


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2089 VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2021

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2122 wat betreft bepaalde categorieën goederen met een laag risico, goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van passagiers en gezelschapsdieren die van officiële controles aan grenscontroleposten zijn vrijgesteld, en tot wijziging van die gedelegeerde verordening en Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2074 wat betreft verwijzingen naar bepaalde ingetrokken wetgeving

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 48, punten b) tot en met h), artikel 53, lid 1, punt d), ii), en artikel 77, lid 1, punten h) en k),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) 2017/625 worden voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van officiële controles door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op dieren en goederen die de Unie binnenkomen om na te gaan of de agrovoedselketenwetgeving van de Unie wordt nageleefd.

(2)

In Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2122 van de Commissie (2) worden de regels vastgesteld ter bepaling van de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder bepaalde categorieën dieren en goederen van officiële controles aan grenscontroleposten zijn vrijgesteld en de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder specifieke controletaken door de douaneautoriteiten of andere overheidsinstanties kunnen worden uitgevoerd, voor zover die taken niet reeds onder de verantwoordelijkheid van die autoriteiten vallen, en verband houden met persoonlijke bagage van passagiers.

(3)

Monsters van producten van dierlijke oorsprong en van samengestelde producten voor productanalyse en kwaliteitstests, met inbegrip van organoleptische analysen, die voor tests en analysen door een exploitant in de lidstaat van bestemming worden gebruikt, vormen een laag risico voor de volksgezondheid, aangezien zij niet in de voedselketen terechtkomen. Daarom moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming toestemming kunnen verlenen om die monsters van officiële controles aan grenscontroleposten vrij te stellen.

(4)

Om risico’s voor de diergezondheid te voorkomen, moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming toestemming verlenen voor monsters van producten van dierlijke oorsprong en van samengestelde producten overeenkomstig de diergezondheidsvoorschriften die zijn vastgesteld in of krachtens Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (3) of door de lidstaten. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming moet in de toestemming de gezondheidsvoorwaarden voor binnenkomst in de Unie en voor het gebruik van de monsters vermelden.

(5)

Om te voorkomen dat monsters van producten van dierlijke oorsprong en van samengestelde producten voor productanalyse en kwaliteitstests in de handel terechtkomen, moet de bevoegde autoriteit in de toestemming specificeren dat exploitanten een register moeten bijhouden van het gebruik van de monsters voor productanalyse en kwaliteitstests en dat zij de monsters na gebruik moeten verwijderen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(6)

Om misbruik van deze vrijstelling te voorkomen, moet de bevoegde autoriteit die toestemming verleent voor de binnenkomst van voor onderzoek en diagnose bestemde monsters en monsters van producten van dierlijke oorsprong en van samengestelde producten voor productanalyse en kwaliteitstests, in de aan de exploitanten verleende toestemming de maximumhoeveelheid van de monsters vermelden.

(7)

Van bepaalde goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van passagiers, die bestemd zijn voor persoonlijke consumptie of persoonlijk gebruik en die van officiële controles aan grenscontroleposten zijn vrijgesteld, moet de hoeveelheid worden verduidelijkt.

(8)

Om te zorgen voor samenhang met de relevante lijsten van derde landen in Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) waaruit gezelschapsdieren naar een lidstaat mogen worden gebracht, moet de vrijstelling voor gezelschapsdieren die de Unie binnenkomen uit niet in deel 1 van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 577/2013 van de Commissie (6) opgenomen derde landen, worden gecorrigeerd.

(9)

Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (het terugtrekkingsakkoord), en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, zijn Verordening (EG) 2017/625 alsook de daarop gebaseerde handelingen van de Commissie van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland. Bijgevolg moeten de affiches in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2122 en de informatie in bijlage III bij die verordening betreffende het binnenbrengen van producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van passagiers, worden gewijzigd om verwijzingen naar het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland op te nemen.

(10)

Beschikking 2007/275/EG van de Commissie (7) is ingetrokken bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/632 van de Commissie (8). Omwille van de rechtszekerheid moeten verwijzingen naar Beschikking 2007/275/EG van de Commissie in bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2122 worden vervangen door verwijzingen naar Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/630 van de Commissie (9).

(11)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2122 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2007 van de Commissie (10) is ingetrokken bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/632. Omwille van de rechtszekerheid moeten verwijzingen naar Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2007 en Beschikking 2007/275/EG in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2074 van de Commissie (11) worden vervangen door verwijzingen naar Uitvoeringsverordening (EU) 2021/632.

(13)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2074 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

In Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2074 moeten verwijzingen naar dezelfde ingetrokken rechtshandelingen als in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2122 worden gecorrigeerd. Tussen de regels in die gedelegeerde verordeningen bestaat een wezenlijk verband en deze regels moeten samen worden toegepast. Omwille van de eenvoud en de transparantie, om de toepassing van de regels te vergemakkelijken en om een wildgroei aan regels te voorkomen, moeten deze regels in een enkele handeling worden vastgelegd in plaats van in verschillende afzonderlijke handelingen die veel kruisverwijzingen zouden bevatten en een risico op overlapping zouden inhouden. Derhalve moet de wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2074 in deze verordening worden opgenomen, samen met de wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2122,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2122 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3, lid 1, wordt punt b) vervangen door:

“b)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat (*1) van bestemming voorafgaande toestemming heeft verleend voor het binnenbrengen in de Unie van die dieren voor dat doeleinde;

(*1)  Voor de toepassing van deze verordening wordt, overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, bij verwijzingen naar de lidstaten ook het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland bedoeld.”;"

2)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

“Artikel 4

Voor onderzoek en diagnose bestemde monsters en monsters van producten van dierlijke oorsprong en van samengestelde producten voor productanalyse en kwaliteitstests, met inbegrip van organoleptische analysen”;

b)

de volgende leden 3, 4 en 5 worden toegevoegd:

“3.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming kan monsters van producten van dierlijke oorsprong en van samengestelde producten voor productanalyse en kwaliteitstests, met inbegrip van organoleptische analysen, van officiële controles aan grenscontroleposten vrijstellen, op voorwaarde dat:

a)

de bevoegde autoriteit aan de exploitant die verantwoordelijk is voor het analyseren of testen van de monsters vóór hun binnenkomst in de Unie toestemming heeft verleend voor het binnenbrengen ervan in de Unie overeenkomstig lid 4 en dat die toestemming in een door die autoriteit verstrekt officieel document is geregistreerd;

b)

de monsters vergezeld gaan van het in punt a) bedoelde officiële document of van een kopie daarvan, het certificaat of de verklaring zoals bedoeld in lid 4, punt b), of, in voorkomend geval, een document dat krachtens de in lid 4, punt c), bedoelde nationale voorschriften is vereist, totdat de monsters de voor het analyseren of testen van de monsters verantwoordelijke exploitant hebben bereikt.

Wanneer de in de eerste alinea bedoelde monsters de Unie via een andere lidstaat dan de lidstaat van bestemming binnenkomen, biedt de exploitant die monsters bij een grenscontrolepost aan.

4.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming vermeldt in de toestemming voor het binnenbrengen in de Unie van monsters van producten van dierlijke oorsprong en van samengestelde producten voor productanalyse en kwaliteitstests, met inbegrip van organoleptische analysen:

a)

dat de monsters afkomstig zijn uit derde landen of gebieden of zones daarvan die zijn opgenomen in de lijst in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie (*2);

b)

dat de monsters vergezeld gaan van het desbetreffende certificaat dat of de desbetreffende verklaring die overeenkomstig de modellen in Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 van de Commissie (*3) is opgesteld;

I

dat de monsters, afhankelijk van het product, voldoen aan:

i)

de desbetreffende voorschriften zoals vastgesteld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie (*4), of

ii)

de nationale voorschriften overeenkomstig artikel 230, lid 2, artikel 234, lid 3, en artikel 238, lid 4, van Verordening (EU) 2016/429, indien van toepassing;

d)

de voorschriften inzake volksgezondheid voor:

binnenkomst in de lidstaat van bestemming, waaronder eventueel etiketterings- en verpakkingsvoorschriften voor de monsters, alsmede

het analyseren of testen van de monsters door de exploitant;

e)

de exploitant die verantwoordelijk is voor het analyseren of testen van de monsters, met vermelding van het adres van de bedrijfsruimten van de exploitant waarvoor de monsters bestemd zijn;

f)

de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de officiële controles in de bedrijfsruimten van de exploitant waarvoor de monsters bestemd zijn, alsmede

g)

de verplichtingen van de voor het analyseren of testen verantwoordelijke exploitant om de monsters niet te mengen met levensmiddelen die bestemd zijn om in de handel te brengen, om registers bij te houden over het gebruik van de monsters en om na de productanalyse of kwaliteitstests de monsters te verwijderen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*5).

5.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming vermeldt in de in lid 1, punt a), en lid 3, eerste alinea, punt a), bedoelde toestemmingen het maximumaantal monsters dat van officiële controles aan grenscontroleposten is vrijgesteld.

(*2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie van 24 maart 2021 tot vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden of zones daarvan waaruit de binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 114 van 31.3.2021, blz. 1)."

(*3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 van de Commissie van 16 december 2020 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van de Verordeningen (EU) 2016/429 en (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft modellen van diergezondheidscertificaten, modellen van officiële certificaten en modellen van diergezondheids-/officiële certificaten, voor de binnenkomst in de Unie en verplaatsingen binnen de Unie van zendingen van bepaalde categorieën dieren en goederen, en officiële certificering met betrekking tot dergelijke certificaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 599/2004, Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 636/2014 en (EU) 2019/628, Richtlijn 98/68/EG en de Beschikkingen 2000/572/EG, 2003/779/EG en 2007/240/EG (PB L 442 van 30.12.2020, blz. 1)."

(*4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 379)."

(*5)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).”;"

3)

In artikel 7 wordt punt a) vervangen door:

“a)

goederen die zijn opgenomen in deel 1 van bijlage I, mits de hoeveelheid in elke categorie het maximumgewicht van 2 kg niet overschrijdt;”;

4)

In artikel 11 wordt punt a), ii), vervangen door:

“ii)

voldoen aan de in artikel 5, lid 1 of lid 2, van Verordening (EU) nr. 576/2013 vastgestelde voorwaarden en worden vervoerd van een ander dan in deel 1 van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 577/2013 opgenomen grondgebied of derde land, op voorwaarde dat zij aan een documenten- en identiteitscontrole overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 576/2013 en, waar relevant, aan standaardsteekproeven overeenkomstig artikel 5, lid 3, van die verordening worden onderworpen, of”;

5)

De bijlagen II en III worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2074 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De bevoegde autoriteit aan de grenscontrolepost van aankomst in de Unie verleent toestemming voor de binnenkomst in de Unie van de volgende zendingen van producten die afkomstig zijn van en, nadat een derde land de binnenkomst ervan heeft geweigerd, terugkeren naar de Unie, mits zij voldoen aan de vereisten in lid 2:

a)

producten van dierlijke oorsprong die zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/632 van de Commissie (*6);

b)

samengestelde producten die zijn opgenomen in de hoofdstukken 15 tot en met 22 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/632 en die onderworpen zijn aan veterinaire controles aan grenscontroleposten van aankomst in de Unie overeenkomstig artikel 3 van die uitvoeringsverordening.

(*6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/632 van de Commissie van 13 april 2021 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de lijsten van aan officiële controles aan grenscontroleposten onderworpen dieren, producten van dierlijke oorsprong, levende producten, dierlijke bijproducten en afgeleide producten, samengestelde producten en hooi en stro, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2007 van de Commissie en Beschikking 2007/275/EG van de Commissie (PB L 132 van 19.4.2021, blz. 24).”;"

2)   In artikel 3, lid 2, wordt punt a) vervangen door:

“a)

het originele officiële certificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat (*7) waaruit de goederen afkomstig zijn en naar een derde land verzonden zijn (“lidstaat van oorsprong”), of het elektronische equivalent daarvan dat via IMSOC is ingediend, of een gewaarmerkte kopie daarvan;

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2122 van de Commissie van 10 oktober 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde categorieën dieren en goederen die van officiële controles aan grenscontroleposten zijn vrijgesteld, en specifieke controles van de persoonlijke bagage van passagiers en van kleine zendingen goederen die aan natuurlijke personen worden gezonden en niet bestemd zijn om in de handel te worden gebracht en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (PB L 321 van 12.12.2019, blz. 45).

(3)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 577/2013 van de Commissie van 28 juni 2013 inzake de modelidentificatiedocumenten voor het niet-commerciële verkeer van honden, katten en fretten, de vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden en de voorschriften betreffende de vorm, de opmaak en de taal van de verklaringen ten bewijze van de naleving van bepaalde voorwaarden die zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 109).

(7)  Beschikking 2007/275/EG van de Commissie van 17 april 2007 betreffende lijsten van samengestelde producten die officiële controles aan grenscontroleposten ondergaan (PB L 116 van 4.5.2007, blz. 9).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/632 van de Commissie van 13 april 2021 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de lijsten van aan officiële controles aan grenscontroleposten onderworpen dieren, producten van dierlijke oorsprong, levende producten, dierlijke bijproducten en afgeleide producten, samengestelde producten en hooi en stro, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2007 van de Commissie en Beschikking 2007/275/EG van de Commissie (PB L 132 van 19.4.2021, blz. 24).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/630 van de Commissie van 16 februari 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde categorieën van goederen die zijn vrijgesteld van officiële controles aan grenscontroleposten en tot wijziging van Beschikking 2007/275/EG van de Commissie [C(2021)899] (PB L 132 van 19.4.2021, blz. 17).

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2007 van de Commissie van 18 november 2019 tot vaststelling van voorschriften voor de toepassing van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de lijsten van dieren, producten van dierlijke oorsprong, levende producten, dierlijke bijproducten en afgeleide producten en hooi en stro die aan officiële controles aan grenscontroleposten onderworpen zijn en tot wijziging van Beschikking 2007/275/EG (PB L 312 van 3.12.2019, blz. 1).

(11)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2074 van de Commissie van 23 september 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor specifieke officiële controles op zendingen van bepaalde dieren en goederen die afkomstig zijn van en, nadat een derde land de binnenkomst ervan heeft geweigerd, terugkeren naar de Unie (PB L 316 van 6.12.2019, blz. 6).


BIJLAGE

De bijlagen II en III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2122 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage II wordt vervangen door:

“BIJLAGE II

In artikel 8, lid 1, bedoelde affiches

De affiches staan op:

https://ec.europa.eu/food/animals/animalproducts/personal_imports_en

Image 2

Image 3

Image 4

Image 5

.

2)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

 

“Wegens het risico van het binnenbrengen van ziekten in de Europese Unie (EU) (*1) gelden er strikte procedures voor de invoer van bepaalde dierlijke producten in de EU. Deze procedures zijn niet van toepassing op de verplaatsing van dierlijke producten tussen de lidstaten van de EU of op dierlijke producten in kleine hoeveelheden voor persoonlijke consumptie uit Andorra, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, San Marino of Zwitserland.”;

(*1)  In overeenstemming met het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, betreffen verwijzingen naar de Europese Unie in deze bijlage ook het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.”;"

b)

de derde en vierde alinea worden vervangen door:

 

“De volgende goederen mogen in de EU worden binnengebracht voor zover zij voldoen aan de in de punten 1 tot en met 5 vermelde voorwaarden en maximumgewichten.”;

c)

in punt 3 “Om gezondheidsredenen vereist voeder voor gezelschapsdieren” wordt de inleidende zin vervangen door:

 

“U mag uitsluitend persoonlijke zendingen voeder dat nodig is voor de gezondheid van het gezelschapsdier dat de passagier vergezelt, mee de EU in brengen of naar de EU sturen, op voorwaarde dat:”;

d)

punt 7, “Vrijgestelde producten”, wordt als volgt gewijzigd:

 

“De volgende producten zijn vrijgesteld van de in de punten 1 tot en met 6 vastgestelde regels, mits zij voldoen aan de vereisten van artikel 3, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/630 van de Commissie (**):

suikerwerk (snoepgoed daaronder begrepen), chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten;

deegwaren, noedels en koeskoes;

brood, gebak, biscuits, wafels en wafeltjes, beschuit, geroosterd brood en dergelijke geroosterde producten;

met vis gevulde olijven;

extracten, essences en concentraten, van koffie, thee of maté en preparaten op basis van deze producten of op basis van koffie, thee of maté;

gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten, en extracten, essences en concentraten daarvan;

voor de eindverbruiker verpakte bouillons en aroma’s;

voor de eindverbruiker verpakte voedingssupplementen die verwerkte producten van dierlijke oorsprong (met inbegrip van glucosamine, chondroïtine of chitosan) bevatten;

likeuren.

(**)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/630 van de Commissie van 16 februari 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde categorieën van goederen die zijn vrijgesteld van officiële controles aan grenscontroleposten en tot wijziging van Beschikking 2007/275/EG van de Commissie (PB L 132 van 19.4.2021, blz. 17).”."


(*1)  In overeenstemming met het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, betreffen verwijzingen naar de Europese Unie in deze bijlage ook het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.”;

(**)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/630 van de Commissie van 16 februari 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde categorieën van goederen die zijn vrijgesteld van officiële controles aan grenscontroleposten en tot wijziging van Beschikking 2007/275/EG van de Commissie (PB L 132 van 19.4.2021, blz. 17).”.”


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/160


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2090 VAN DE COMMISSIE

van 25 november 2021

tot weigering van een vergunning voor titaandioxide als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de gronden en procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor titaandioxide is bij Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als kleurgevend toevoegingsmiddel (kleurstoffen die voor de kleuring van levensmiddelen zijn toegestaan op grond van de communautaire voorschriften) voor katten en honden. Voor de stof was voor diervoeders voor alle andere diersoorten dan katten en honden ook een vergunning zonder tijdsbeperking verleend, maar onder bepaalde voorwaarden. Vervolgens is dat product overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003, in samenhang met artikel 7 van die verordening, is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van titaandioxide als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten. De aanvrager heeft verzocht om dat toevoegingsmiddel in te delen in de categorie “sensoriële toevoegingsmiddelen” en in de functionele groep “kleurstoffen: stoffen die aan een diervoeder kleur geven of daaraan kleur teruggeven”. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 5 mei 2021 (3) opgemerkt dat zij geen conclusies kon trekken over de veiligheid van titaandioxide voor de doelsoorten, de consumenten en het milieu, omdat specifieke gegevens over het gebruik ervan als toevoegingsmiddel voor diervoeding ontbreken en omdat de genotoxiciteit van deeltjes titaandioxide niet kon worden uitgesloten, wat aanleiding gaf tot bezorgdheid over de veiligheid van het toevoegingsmiddel voor de doelsoorten (met name voor langlevende dieren en fokdieren), de consumenten en de gebruikers. Bij gebrek aan studies over titaandioxide kon de EFSA geen conclusies trekken over de beoordeling van de effecten van het toevoegingsmiddel op de ogen en de huid. De EFSA heeft voorts opgemerkt dat titaandioxide mogelijk kankerverwekkend is voor werknemers bij inademing en dat, aangezien de genotoxiciteit van deeltjes titaandioxide niet kan worden uitgesloten, dit moet worden beschouwd als een extra potentieel punt van zorg voor gebruikers die met het toevoegingsmiddel omgaan. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit het advies van de EFSA van 5 mei 2021 blijkt derhalve dat niet is vastgesteld dat titaandioxide geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu wanneer het wordt gebruikt als toevoegingsmiddel voor diervoeding in de functionele groep “kleurstoffen: stoffen die aan een diervoeder kleur geven of daaraan kleur teruggeven”.

(6)

Uit de beoordeling van titaandioxide blijkt dus dat niet aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan; bijgevolg moet de vergunning voor titaandioxide als toevoegingsmiddel voor diervoeding behorende tot de functionele groep “kleurstoffen: stoffen die aan een diervoeder kleur geven of daaraan kleur teruggeven” worden geweigerd.

(7)

Daarom moeten het toevoegingsmiddel voor diervoeding titaandioxide en diervoeders die het bevatten, zo spoedig mogelijk uit de handel worden genomen. Om de exploitanten in staat te stellen naar behoren aan deze verplichting te voldoen, moet er echter in een beperkte periode worden voorzien om de bestaande voorraden van die producten uit de handel te nemen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Weigering van een vergunning

De verlening van een vergunning voor titaandioxide (E 171) als toevoegingsmiddel voor diervoeding, in de categorie “sensoriële toevoegingsmiddelen” en in de functionele groep “kleurstoffen: stoffen die aan een diervoeder kleur geven of daaraan kleur teruggeven”, wordt geweigerd.

Artikel 2

Uit de handel nemen

1.   De bestaande voorraden van het in artikel 1 bedoelde toevoegingsmiddel en van voormengsels die dit toevoegingsmiddel bevatten, worden uiterlijk op 20 maart 2022 uit de handel genomen.

2.   Voedermiddelen en mengvoeders die met het in lid 1 bedoelde toevoegingsmiddel of de in lid 1 bedoelde voormengsels zijn geproduceerd vóór 20 maart 2022, worden uiterlijk op 20 juni 2022 uit de handel genomen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 november 2021

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2021;19(6):6630.


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/162


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2091 VAN DE COMMISSIE

van 26 november 2021

inzake de terugbetaling, overeenkomstig artikel 26, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, van de kredieten die worden overgedragen van het begrotingsjaar 2021

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 26, lid 6,

Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 12, lid 2, eerste alinea, punt d), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (2) kunnen niet-vastgelegde kredieten voor de uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde acties als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, naar het volgende begrotingsjaar worden overgedragen. Een dergelijke overdracht mag niet hoger zijn dan 2 % van de oorspronkelijke door het Europees Parlement en door de Raad goedgekeurde kredieten en dan de in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) bedoelde aanpassing van de rechtstreekse betalingen die in het vorige begrotingsjaar is toegepast.

(2)

Overeenkomstig artikel 26, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 moeten de lidstaten, in afwijking van artikel 12, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, de in artikel 12, lid 2, eerste alinea, punt d), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 bedoelde overdracht terugbetalen aan de eindontvangers op wie, in het begrotingsjaar waarnaar de kredieten worden overgedragen, de aanpassingscoëfficiënt van toepassing is. Deze terugbetaling geldt alleen voor eindontvangers in lidstaten waar in het voorgaande begrotingsjaar de financiële discipline is toegepast (4).

(3)

Bij de vaststelling van het terug te betalen bedrag van de overdracht moet overeenkomstig artikel 26, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 rekening worden gehouden met de bedragen van de in artikel 25 van die verordening bedoelde reserve voor crises in de landbouwsector die aan het eind van het begrotingsjaar niet ter beschikking zijn gesteld voor crisismaatregelen.

(4)

Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1801 van de Commissie (5) is de financiële discipline op rechtstreekse betalingen voor het kalenderjaar 2020 toegepast om de crisisreserve aan te leggen en om de in artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde jaarlijkse maxima in acht te nemen. In begrotingsjaar 2021 is geen beroep gedaan op de crisisreserve. Daarenboven zullen extra niet-vastgelegde kredieten in de ELGF-begroting 2021 blijven, gezien de besteding van de ELGF-kredieten 2021 in het kader van gedeeld beheer voor de periode van 16 oktober 2020 tot en met 15 oktober 2021 en gezien een raming van de besteding in het kader van direct beheer voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.

(5)

Op basis van de uitgavendeclaraties van de lidstaten voor de periode van 16 oktober 2020 tot en met 15 oktober 2021 hebben de lidstaten in begrotingsjaar 2021 in het kader van de financiële discipline effectief een verlaging ten belope van 879,8 miljoen EUR toegepast.

(6)

Van deze in begrotingsjaar 2021 toegepaste financiële discipline kunnen niet-benutte kredieten ten belope van 686,4 miljoen EUR, d.i. binnen het maximum van 2 % van de oorspronkelijke kredieten voor de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde acties, worden overgedragen naar begrotingsjaar 2022 ingevolge een besluit van de Commissie op grond van artikel 12, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

(7)

Om ervoor te zorgen dat de terugbetaling aan de eindontvangers van kredieten die als gevolg van de toepassing van de financiële discipline niet benut zijn, in verhouding blijft tot het bedrag van de aanpassing in het kader van de financiële discipline, moet de Commissie bepalen over welke bedragen de lidstaten met het oog op de terugbetaling zullen beschikken.

(8)

Om de lidstaten niet te verplichten tot een extra betaling in verband met deze terugbetaling, dient deze verordening van toepassing te zijn met ingang van 1 december 2021. Bijgevolg zijn de bij deze verordening vastgestelde bedragen definitief en gelden zij onverminderd de toepassing van verlagingen overeenkomstig artikel 41 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, onverminderd andere correcties die overeenkomstig artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 in aanmerking worden genomen in het besluit over de maandelijkse betalingen voor de door de betaalorganen van de lidstaten voor oktober 2021 verrichte uitgaven, onverminderd overeenkomstig artikel 18, lid 4, van die verordening verrichte inhoudingen en aanvullende betalingen en onverminderd besluiten die in het kader van de goedkeuring van de rekeningen zullen worden genomen.

(9)

Overeenkomstig de inleidende zin van artikel 12, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 kunnen de niet-vastgelegde kredieten uitsluitend naar het volgende begrotingsjaar worden overgedragen. Daarom moet de Commissie de data bepalen voor de subsidiabiliteit van de uitgaven van de lidstaten in verband met de terugbetaling overeenkomstig artikel 26, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, en moet zij daarbij uitgaan van het landbouwbegrotingsjaar als bepaald in artikel 39 van die verordening.

(10)

Gezien de korte tijdspanne tussen enerzijds de meldingen van de lidstaten over de besteding van de ELGF-kredieten 2021 in gedeeld beheer voor de periode van 16 oktober 2020 tot en met 15 oktober 2021 en anderzijds de datum waarop deze verordening van toepassing dient te worden, namelijk 1 december 2021, dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij deze verordening zijn de bedragen vastgesteld van de kredieten die overeenkomstig artikel 12, lid 2, eerste alinea, punt d), en artikel 12, lid 12, derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het begrotingsjaar 2021 worden overgedragen en die overeenkomstig artikel 26, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 ter beschikking van de lidstaten worden gesteld voor terugbetaling aan de eindontvangers op wie in het begrotingsjaar 2022 de aanpassingscoëfficiënt van toepassing is.

De bedragen die worden overgedragen, vallen onder het in artikel 12, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 bedoelde overdrachtbesluit van de Commissie.

Artikel 2

De uitgaven van de lidstaten in verband met de terugbetaling van de overgedragen kredieten komen enkel voor financiering door de Unie in aanmerking indien de desbetreffende bedragen vóór 16 oktober 2022 aan de begunstigden zijn betaald.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 december 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 november 2021.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Wolfgang BURTSCHER

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(2)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

(4)  Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is de financiële discipline in het begrotingsjaar 2021 niet van toepassing in Kroatië.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1801 van de Commissie van 30 november 2020 tot aanpassing van de overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad op rechtstreekse betalingen toe te passen aanpassingscoëfficiënt voor het kalenderjaar 2020 (PB L 402 van 1.12.2020, blz. 49).


BIJLAGE

Overgedragen kredieten — bedragen die beschikbaar zijn voor terugbetaling

(bedragen in EUR)

België

10 148 502

Bulgarije

17 260 226

Tsjechië

18 592 308

Denemarken

16 896 943

Duitsland

93 879 410

Estland

3 367 730

Ierland

21 755 772

Griekenland

27 014 459

Spanje

93 988 531

Frankrijk

140 942 719

Italië

59 291 647

Cyprus

566 767

Letland

5 308 382

Litouwen

8 354 220

Luxemburg

716 220

Hongarije

24 904 327

Malta

60 357

Nederland

13 043 131

Oostenrijk

11 588 177

Polen

43 034 502

Portugal

12 813 987

Roemenië

29 917 025

Slovenië

1 503 290

Slowakije

8 375 694

Finland

9 928 403

Zweden

13 184 745


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/166


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2092 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2021

tot verlening van een vergunning voor kaliumdiformiaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestvarkens en gespeende biggen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de gronden en procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de verlening van een vergunning voor kaliumdiformiaat. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor kaliumdiformiaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestvarkens en gespeende biggen, in te delen in de categorie “technologische toevoegingsmiddelen”.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 5 mei 2021 (2) geconcludeerd dat kaliumdiformiaat onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen negatieve gevolgen heeft voor de diergezondheid, de consumentenveiligheid of het milieu. Zij heeft ook geconcludeerd dat de stof geen aanleiding tot bezorgdheid geeft met betrekking tot de gevolgen voor de luchtwegen en de huid, maar dat zij irriterend is voor de ogen. De Commissie is daarom van mening dat passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid — en met name de gezondheid van de gebruikers van het toevoegingsmiddel — te voorkomen. De EFSA heeft tevens geconcludeerd dat de stof werkzaam kan zijn als technologisch toevoegingsmiddel in diervoeders. Zij heeft ook het verslag over de analysemethoden voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van kaliumdiformiaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Daarom moet een vergunning worden verleend voor het gebruik van de stof zoals gespecificeerd in de bijlage bij de onderhavige verordening.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de in de bijlage beschreven stof, die behoort tot de categorie “technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “zuurteregelaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 november 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2021;19(5):6617.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: technologische toevoegingsmiddelen.

Functionele groep: zuurteregelaars.

1j001

Kaliumdiformiaat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Kaliumdiformiaat ≥ 98 %

Mestvarkens

Gespeende biggen

6 000

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagvoorwaarden worden aangegeven.

2.

Het maximumgehalte aan kaliumdiformiaat bedraagt 6 000 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %, ongeacht of het op zichzelf wordt gebruikt als zuurteregelaar of in combinatie met andere bronnen van kaliumdiformiaat.

3.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij het gebruik ervan om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder bescherming van de ogen.

20 december 2031

Karakterisering van de werkzame stof

Kaliumdiformiaat

CAS-nr.: 20642-05-1

Einecs-nr.: 243-934-6

C2H3O4K

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van kaliumdiformiaat (als totaal mierenzuur) in het toevoegingsmiddel voor diervoeding, voormengsel en diervoeding:

ionenchromatografie met conductiviteitsdetectie (IC-CD) — EN 17294.

Voor de bepaling van kalium in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

atoomabsorptiespectrometrie (AAS) — EN ISO 6869, of

atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES) — EN 15510.


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/169


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2093 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2021

tot verlening van een vergunning voor dinatrium-5’-guanylaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de gronden en procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de verlening van een vergunning voor dinatrium-5’-guanylaat. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor dinatrium-5′-guanylaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten, in te delen in de categorie “sensoriële toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “aromatische stoffen”.

(4)

De aanvrager heeft ook verzocht om een vergunning voor het gebruik van dinatrium-5’-guanylaat in drinkwater. Verordening (EG) nr. 1831/2003 voorziet echter niet in de verlening van een vergunning voor het gebruik van “aromatische stoffen” in drinkwater. Daarom mag het gebruik van dinatrium-5’-guanylaat in drinkwater niet worden toegestaan.

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 5 mei 2021 (2) geconcludeerd dat dinatrium-5’-guanylaat onder de voorgestelde voorwaarden voor gebruik geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu.

(6)

De EFSA heeft verder geconcludeerd dat dinatrium-5’-guanylaat doeltreffend bijdraagt tot de smaak van diervoeder. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(7)

Uit de beoordeling van dinatrium-5’-guanylaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Daarom moet een vergunning worden verleend voor het gebruik van die stof zoals gespecificeerd in de bijlage bij de onderhavige verordening.

(8)

Om een betere controle mogelijk te maken, moeten bepaalde voorwaarden worden vastgesteld. Het is met name van belang dat er een aanbevolen gehalte op het etiket van het toevoegingsmiddel wordt vermeld. Indien dat gehalte wordt overschreden, moet bepaalde informatie op het etiket van de voormengsels worden vermeld.

(9)

Het feit dat dinatrium-5’-guanylaat niet als aromatische stof in drinkwater mag worden gebruikt, sluit het gebruik ervan in mengvoeders die via water worden toegediend, niet uit.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de in de bijlage gespecificeerde stof, die behoort tot de categorie “sensoriële toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “aromatische stoffen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 november 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2021;19(6):6619.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg werkzame stof/kg volledig voeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: sensoriële toevoegingsmiddelen.

Functionele groep: aromatische stoffen.

2b627i

Dinatrium-5’-guanylaat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Dinatrium-5’-guanylaat (GMP).

Poedervorm

Karakterisering van de werkzame stof

Dinatrium-5’-guanylaat (in gehydrateerde vorm) geproduceerd met Corynebacterium stationis KCCM 10530 en Escherichia coli K-12 KFCC 11067.

Geproduceerd door fermentatie

Zuiverheid: ten minste 97 %

Chemische formule:

C10H12N5Na2O8P

CAS-nr.: 5550-12-9

Einecs-nr.: 226-914-1

Analysemethode  (1)

Voor de identificatie van dinatrium-5’-guanylaat (GMP) in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

FAO/JECFA-monografie over dinatrium-5’-guanylaat.

Voor de bepaling van dinatrium-5’-guanylaat (GMP) in het toevoegingsmiddel voor diervoeding, aromatische voormengsels en water:

hogedrukvloeistofchromatografie in combinatie met uv-detectie (HPLC-UV).

Alle diersoorten

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

3.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof alleen of in combinatie met andere ribonucleotiden tot hetzelfde niveau per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 50 mg.”.

4.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof moeten worden vermeld op het etiket van het voormengsel indien de gebruiksconcentratie op het etiket van het voormengsel zou leiden tot een overschrijding van de in punt 3 vermelde concentratie van de werkzame stof in volledig diervoeder.

20 december 2031


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/173


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2094 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2021

tot verlening van een vergunning voor decoquinaat (Deccox en Avi-Deccox 60G) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen (vergunninghouder Zoetis Belgium SA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1289/2004

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2, en artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de gronden en procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor het gebruik van decoquinaat was overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG bij Verordening (EG) nr. 1289/2004 van de Commissie (3) een vergunning voor tien jaar verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen. Vervolgens is dat toevoegingsmiddel overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 van die verordening is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van de stof decoquinaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen. De aanvrager heeft verzocht om dat toevoegingsmiddel in de categorie “coccidiostatica en histomonostatica” in te delen. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(4)

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de wijziging van de samenstelling van het toevoegingsmiddel decoquinaat (Deccox) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, waarbij met name plantaardige bestanddelen worden vervangen door mineralen. De aanvrager heeft verzocht beide samenstellingen van het toevoegingsmiddel in de handel te mogen houden. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 29 november 2018 (4), 28 januari 2021 (5) en 30 oktober 2014 (6) geconcludeerd dat de stof decoquinaat onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft, en dat zij doeltreffend is voor het voorkomen van coccidiose. Ook is geconcludeerd dat met het oog op de consumentenveiligheid geen wachttijd hoeft te worden vastgesteld en dat MRL’s niet noodzakelijk worden geacht. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat de verzochte wijziging van draagstoffen en fysieke vorm van Avi-Deccox 60G met betrekking tot Deccox geen invloed heeft op de veiligheid ervan of de capaciteit ervan om coccidiose te bestrijden. Daarom worden beide vormen van het toevoegingsmiddel als gelijkwaardig beschouwd wat de bestrijding van coccidiose betreft. De EFSA heeft geconcludeerd dat een programma voor monitoring na het in de handel brengen nodig is om de resistentie van Eimeria spp. te monitoren. Zij heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding gecontroleerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van de stof decoquinaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Daarom moet een vergunning worden verleend voor het gebruik van de stof zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening.

(7)

Met het oog op de rechtszekerheid moet Verordening (EG) nr. 1289/2004 worden ingetrokken.

(8)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijziging van de vergunningsvoorwaarden vereisen, moet in een overgangsperiode worden voorzien waarin de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden om aan de nieuwe vergunningsvoorwaarden te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vergunningverlening

Voor de in de bijlagen gespecificeerde stof decoquinaat, die behoort tot de categorie “coccidiostatica en histomonostatica”, wordt onder de in die bijlagen vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1289/2004 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Overgangsmaatregelen

De in bijlage I gespecificeerde stof en diervoeders die deze stof bevatten en die vóór 20 juni 2022 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 20 december 2021 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 november 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1289/2004 van de Commissie van 14 juli 2004 tot verlening van een vergunning voor tien jaar voor het toevoegingsmiddel Deccox® van de groep “Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” in diervoeders (PB L 243 van 15.7.2004, blz. 15).

(4)  EFSA Journal 2019;17(1):5541.

(5)  EFSA Journal 2021;19(3):6453.

(6)  EFSA Journal 2014;12(11):3905.


BIJLAGE I

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: coccidiostatica en histomonostatica.

51756i

Zoetis Belgium SA

Decoquinaat

(Deccox)

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Decoquinaat: 60,0 g/kg

Sojaolie: 28,5 g/kg

Colloïdaal silicium: 0,6 g/kg

Tarwevoerbloem: q.s. 1 kg

Karakterisering van de werkzame stof

Decoquinaat

C24H35NO5

Ethyl-6-decycloxy-7-ethoxy-4-hydroxychinoline-3-carboxylaat

CAS-nr.: 18507-89-6

Productiegebonden onzuiverheden:

6-decycloxy-7-ethoxy-4-hydroxychinoline-3-carbonzuur: < 0,5 %

Methyl-6-decycloxy-7-ethoxy-4-hydroxychinoline-3-carboxylaat: < 1,0 %

Diethyl-4-decycloxy-3-ethoxyanilinomethyleenmalonaat (anilineverbinding): < 0,5 %

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van decoquinaat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding, in voormengsels en in diervoeders:

hogedrukvloeistofchromatografie met omgekeerde fase met fluorescentiedetectie (RP-HPLC-FL) — EN 16162

Mestkippen

 

30

40

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

2.

Het toevoegingsmiddel moet in de vorm van een voormengsel in mengvoeder worden verwerkt.

3.

Het toevoegingsmiddel mag niet worden gemengd met andere coccidiostatica.

4.

De programma’s voor toezicht na het in de handel brengen worden door de vergunninghouder uitgevoerd voor: resistentie tegen bacteriën en Eimeria spp.

5.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels om met de mogelijke risico’s bij gebruik ervan om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

20 december 2031


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


BIJLAGE II

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: coccidiostatica en histomonostatica.

51756ii

Zoetis Belgium SA

Decoquinaat

(Avi-Deccox 60G)

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Decoquinaat: 60,0 g/kg

Colloïdaal silicium: 0,6 g/kg

Siliciumdioxide: 4,0 g/kg

Natrium-carboxymethylcellulose: 30,0 g/kg

Calciumsulfaat-dihydraat q.s. ad 1 000,0  g

Karakterisering van de werkzame stof

Decoquinaat

C24H35NO5

Ethyl-6-decycloxy-7-ethoxy-4-hydroxychinoline-3-carboxylaat

CAS-nr.: 18507-89-6

Productiegebonden onzuiverheden:

6-decycloxy-7-ethoxy-4-hydroxychinoline-3-carbonzuur: < 0,5 %

Methyl-6-decycloxy-7-ethoxy-4-hydroxychinoline-3-carboxylaat: < 1,0 %

Diethyl-4-decycloxy-3-ethoxyanilinomethyleenmalonaat (anilineverbinding): < 0,5 %

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van decoquinaat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding, in voormengsels en in diervoeders:

hogedrukvloeistofchromatografie met omgekeerde fase met fluorescentiedetectie (RP-HPLC-FL) — EN 16162

Mestkippen

 

30

40

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

2.

Het toevoegingsmiddel moet in de vorm van een voormengsel in mengvoeder worden verwerkt.

3.

Het toevoegingsmiddel mag niet worden gemengd met andere coccidiostatica.

4.

De programma’s voor toezicht na het in de handel brengen worden door de vergunninghouder uitgevoerd voor: resistentie tegen bacteriën en Eimeria spp.

5.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels om met de mogelijke risico’s bij gebruik ervan om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

20 december 2031


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/179


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2095 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2021

tot verlening van een vergunning voor L-lysine (base), L-lysinemonohydrochloride en L-lysinesulfaat als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de gronden en procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn aanvragen ingediend voor de verlening van een vergunning voor L-lysine (base), L-lysinemonohydrochloride en L-lysinesulfaat. De krachtens artikel 7, lid 3, van die verordening vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvragen gevoegd.

(3)

De aanvragen betreffen de verlening van een vergunning voor L-lysine (base) en L-lysinemonohydrochloride geproduceerd door Corynebacterium glutamicum KCCM 80183, L-lysinemonohydrochloride en L-lysinesulfaat geproduceerd door Corynebacterium glutamicum CCTCC M 2015595 en L-lysinesulfaat geproduceerd door Corynebacterium glutamicum KCCM 80227 als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten, in te delen in de categorie “nutritionele toevoegingsmiddelen”, functionele groep “aminozuren, de zouten en de analogen daarvan”.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 17 maart 2021 (2)(3) en 23 juni 2021 (4) geconcludeerd dat L-lysine (base) en L-lysinemonohydrochloride geproduceerd door Corynebacterium glutamicum KCCM 80183, L-lysinemonohydrochloride en L-lysinesulfaat geproduceerd door Corynebacterium glutamicum CCTCC M 2015595 en L-lysinesulfaat geproduceerd door Corynebacterium glutamicum KCCM 80227 onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen hebben voor de diergezondheid, de consumentenveiligheid of het milieu. Voor L-lysinesulfaat geproduceerd door Corynebacterium glutamicum KCCM 80227 heeft de EFSA geconcludeerd dat die werkzame stof niet toxisch is bij inademing, niet irriterend voor de huid of de ogen en niet huidallergeen is. Wat de veiligheid van de gebruiker van L-lysinemonohydrochloride en L-lysinesulfaat geproduceerd door Corynebacterium glutamicum CCTCC M 2015595 betreft, kon de EFSA een risico bij inademing niet uitsluiten en kon zij niet uitsluiten dat de werkzame stof huid- en oogirritatie zou kunnen veroorzaken of huidallergeen zou kunnen zijn. Voorts verklaarde de EFSA dat L-lysine (base) geproduceerd door Corynebacterium glutamicum KCCM 80183 gevaarlijk is bij inademing en dat L-lysinemonohydrochloride geproduceerd door Corynebacterium glutamicum KCCM 80183 gevaarlijk bij inademing en licht irriterend voor de ogen is. Daarom is de Commissie van oordeel dat voor de lysinevormen die worden geproduceerd door Corynebacterium glutamicum CCTCC M 2015595 en Corynebacterium glutamicum KCCM 80183, passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid — en met name voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel — te voorkomen. De EFSA heeft tevens geconcludeerd dat de toevoegingsmiddelen voor alle diersoorten een doeltreffende bron van het aminozuur L-lysine zijn en dat de toevoegingsmiddelen tegen afbraak in de pens moeten worden beschermd om bij herkauwers even doeltreffend te zijn als bij niet-herkauwers. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook de verslagen over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd die door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium waren ingediend.

(5)

Uit de beoordelingen van L-lysine (base) en L-lysinemonohydrochloride geproduceerd door Corynebacterium glutamicum KCCM 80183, L-lysinemonohydrochloride en L-lysinesulfaat geproduceerd door Corynebacterium glutamicum CCTCC M 2015595 en L-lysinesulfaat geproduceerd door Corynebacterium glutamicum KCCM 80227 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Daarom moet een vergunning worden verleend voor het gebruik van deze stoffen zoals gespecificeerd in de bijlage bij de onderhavige verordening.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de in de bijlage gespecificeerde stoffen en voormengsels, die tot de categorie “nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “aminozuren, de zouten en de analogen daarvan” behoren, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 november 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2021;19(4):6520.

(3)  EFSA Journal 2021;19(4):6537.

(4)  EFSA Journal 2021;19(7):6706.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg toevoegingsmiddel/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: aminozuren, de zouten en de analogen daarvan.

3c320

Vloeibare L-lysine (base)

Samenstelling van het toevoegingsmiddel:

Preparaat (waterige oplossing) van L-lysine met een minimumgehalte aan L-lysine van 50 %.

Alle soorten

1.

Op de etikettering van het toevoegingsmiddel moet het lysinegehalte worden vermeld.

2.

Het toevoegingsmiddel kan ook via het drinkwater worden toegediend.

3.

Op de etikettering van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de volgende verklaringen worden aangebracht: “Bij de toevoeging van L-lysine, met name via het drinkwater, moet rekening worden gehouden met alle essentiële en voorwaardelijk essentiële aminozuren om onevenwichtigheden te voorkomen.”

4.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de ogen, de huid en de ademhaling.

20.12.2031

Karakterisering van de werkzame stof:

L-lysine geproduceerd door fermentatie met Corynebacterium glutamicum KCCM 80183

Chemische formule: NH2-(CH2)4-CH(NH2)-COOH

CAS-nr.: 56-87-1

Analysemethoden  (1):

Voor de kwantificering van lysine in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en voormengsels die meer dan 10 % lysine bevatten:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS/FLD) — EN ISO 17180.

Voor de kwantificering van lysine in voormengsels, mengvoeders en voedermiddelen:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS), Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (bijlage III, deel F).

Voor de kwantificering van lysine in water:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS/FLD), of

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS).

3c322ii

 

Technisch zuiver L-lysinemonohydrochloride

Samenstelling van het toevoegingsmiddel:

L-lysinemonohydrochloridepoeder met een minimumgehalte aan L-lysine van 78 % en een maximumvochtgehalte van 1,5 %.

Alle soorten

1.

Op de etikettering van het toevoegingsmiddel moet het lysinegehalte worden vermeld.

2.

Het toevoegingsmiddel kan ook via het drinkwater worden toegediend.

3.

Op de etikettering van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de volgende verklaringen worden aangebracht: “Bij de toevoeging van L-lysine, met name via het drinkwater, moet rekening worden gehouden met alle essentiële en voorwaardelijk essentiële aminozuren om onevenwichtigheden te voorkomen.”

4.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de ogen, de huid en de ademhaling.

20.12.2031

Karakterisering van de werkzame stof:

L-lysinemonohydrochloride geproduceerd door fermentatie met

Corynebacterium glutamicum KCCM 80183 of Corynebacterium glutamicum CCTCC M 2015595

Chemische formule: NH2-(CH2)4-CH(NH2)-COOH

CAS-nr.: 657-27-2

Analysemethoden  (1):

Voor de identificatie van L-lysinemonohydrochloride in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

monografie van de Food Chemical Codex over L-lysinemonohydrochloride.

Voor de kwantificering van lysine in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en voormengsels die meer dan 10 % lysine bevatten:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS/FLD) — EN ISO 17180.

Voor de kwantificering van lysine in voormengsels, mengvoeders en voedermiddelen:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS), Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (bijlage III, deel F).

Voor de kwantificering van lysine in water:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS/FLD), of

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS).

3c325i

L-lysinesulfaat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel:

Preparaat van korrels van L-lysinesulfaat met een minimumgehalte aan L-lysine van 52 %, een maximumgehalte aan sulfaat van 24 % en een vochtgehalte van ten hoogste 4 %.

Alle soorten

10 000

1.

Op de etikettering van het toevoegingsmiddel moet het gehalte aan L-lysine worden vermeld.

2.

Het toevoegingsmiddel kan ook via het drinkwater worden toegediend.

3.

Op de etikettering van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de volgende verklaringen worden aangebracht: “Bij de toevoeging van L-lysine, met name via het drinkwater, moet rekening worden gehouden met alle essentiële en voorwaardelijk essentiële aminozuren om onevenwichtigheden te voorkomen.”

4.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming.

20.12.2031

Karakterisering van de werkzame stof:

L-lysinesulfaat geproduceerd door fermentatie met Corynebacterium glutamicum CCTCCM 2015595

Chemische formule: C12 H28 N4O4•H2SO4/[NH2-(C H2)4-CH(NH2)-COOH]2SO4

CAS-nr.: 60343-69-3

Analysemethoden (1)

Voor de kwantificering van lysine in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en voormengsels die meer dan 10 % lysine bevatten:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS/FLD) — EN ISO 17180.

Voor de identificatie van sulfaat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

Europese farmacopee, monografie 20301.

Voor de kwantificering van lysine in voormengsels, mengvoeders en voedermiddelen:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS), Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (bijlage III, deel F).

Voor de kwantificering van lysine in water:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS/FLD).

3c324i

L-lysinesulfaat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel:

Preparaat van korrels van L-lysinesulfaat met een minimumgehalte aan L-lysine van 52 %, een maximumgehalte aan sulfaat van 24 % en een vochtgehalte van ten hoogste 4 %.

Alle soorten

10 000

1.

Op de etikettering van het toevoegingsmiddel moet het gehalte aan L-lysine worden vermeld.

2.

Op de etikettering van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de volgende verklaringen worden aangebracht: “Bij de toevoeging van L-lysine moet rekening worden gehouden met alle essentiële en voorwaardelijk essentiële aminozuren om onevenwichtigheden te voorkomen.”

20.12.2031

Karakterisering van de werkzame stof:

L-lysinesulfaat geproduceerd door fermentatie met Corynebacterium glutamicum KCCM 80227

Chemische formule: C12 H28 N4O4•H2SO4/[NH2-(C H2)4-CH(NH2)-COOH]2SO4

CAS-nr.: 60343-69-3

Analysemethoden  (1):

Voor de kwantificering van lysine in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en voormengsels die meer dan 10 % lysine bevatten:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS/FLD) — EN ISO 17180.

Voor de identificatie van sulfaat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

Europese farmacopee, monografie 20301.

Voor de kwantificering van lysine in voormengsels, mengvoeders en voedermiddelen:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS), Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (bijlage III, deel F).

Voor de kwantificering van lysine in water:

ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering en optische detectie (IEC-VIS/FLD).


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/187


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2096 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2021

tot verlening van een vergunning voor endo-1,4-bèta-xylanase geproduceerd door Trichoderma reesei CBS 143953 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle pluimveesoorten, mestvarkens, biggen en alle minder gangbare varkenssoorten (vergunninghouder: Danisco (UK) Ltd, in de Unie vertegenwoordigd door Genencor International B.V.)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de gronden en procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase geproduceerd door Trichoderma reesei CBS 143953. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(3)

Die aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma reesei CBS 143953 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle pluimveesoorten, mestvarkens, biggen en alle minder gangbare varkenssoorten, in te delen in de categorie “zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “verteringsbevorderaars”.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 17 maart 2021 (2) geconcludeerd dat het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase geproduceerd door Trichoderma reesei CBS 143953 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle pluimveesoorten, mestvarkens, biggen en alle minder gangbare varkenssoorten, onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de consumentenveiligheid of het milieu. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel als inhalatieallergeen en als mogelijk irriterend voor de ogen moet worden beschouwd. De Commissie is daarom van mening dat passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid — en met name de gezondheid van de gebruikers van het toevoegingsmiddel — te voorkomen. De EFSA heeft geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel werkzaam kan zijn als zoötechnisch toevoegingsmiddel bij zeugen tijdens de lactatieperiode. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase geproduceerd door Trichoderma reesei CBS 143953 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Daarom moet een vergunning worden verleend voor het gebruik van het preparaat zoals gespecificeerd in de bijlage bij de onderhavige verordening.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie “zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 november 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2021;19(5):6539.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheid/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars.

4a11

Danisco (UK) Ltd, in de Unie vertegenwoordigd door Genencor International B.V.

Endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8)

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma reesei CBS 143953, met een minimale activiteit van 40 000 U/g (1)

Karakterisering van de werkzame stof

Endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma reesei CBS 143953

Analysemethode  (2)

Voor de kwantificering van de endo-1,4-bèta-xylanaseactiviteit:

colorimetrische methode die de in water oplosbare kleurstof meet die door inwerking van endo-1,4-bèta-xylanase wordt vrijgemaakt uit met azurine vernette tarwearabinoxylaansubstraten.

Alle pluimveesoorten

625  U

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en het voormengsel moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

2.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels om met de mogelijke risico’s bij gebruik ervan om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de ogen en de ademhaling.

20.12.2031

Mestvarkens Biggen (gespeende biggen en speenvarkens)

Alle minder gangbare varkenssoorten

2 000  U


(1)  1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 4,2 en een temperatuur van 50 °C 0,48 μmol reducerende suikers (xylose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit tarwearabinoxylaan.

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/190


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2097 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2021

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van benzoëzuur, calciumformiaat en fumaarzuur als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkalkoenen en opfokkalkoenen (vergunninghouder: Novus Europe NV)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de gronden en procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de verlening van een vergunning voor een preparaat van benzoëzuur, calciumformiaat en fumaarzuur. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van benzoëzuur, calciumformiaat en fumaarzuur als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkalkoenen en opfokkalkoenen, in te delen in de categorie “zoötechnische toevoegingsmiddelen”, functionele groep “andere zoötechnische toevoegingsmiddelen”.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 17 maart 2021 (2) geconcludeerd dat het preparaat van benzoëzuur, calciumformiaat en fumaarzuur onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de consumentenveiligheid of het milieu. De EFSA heeft geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel voor de gebruikers een laag risico bij inhalatie inhoudt. De Commissie is daarom van mening dat passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid — en met name de gezondheid van de gebruikers van het toevoegingsmiddel — te voorkomen. De EFSA heeft tevens geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel de prestaties van mestkalkoenen kan verbeteren en dat deze conclusie kan worden uitgebreid tot opfokkalkoenen. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van benzoëzuur, calciumformiaat en fumaarzuur blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Daarom moet een vergunning worden verleend voor het gebruik van het preparaat zoals gespecificeerd in de bijlage bij de onderhavige verordening.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie “zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “andere zoötechnische toevoegingsmiddelen”, wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 november 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2021;19(4):6528.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg toevoegingsmiddel/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: andere zoötechnische toevoegingsmiddelen (verbetering van zoötechnische prestaties).

4d14

Novus Europe NV

Preparaat van benzoëzuur, calciumformiaat en fumaarzuur

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van benzoëzuur, calciumformiaat en fumaarzuur, met een minimumgehalte aan:

benzoëzuur: 42,5-50 %,

calciumformiaat: 2,5-3,5 %,

fumaarzuur: 0,8-1,2 %;

korrelvorm

Mestkalkoenen

Opfokkalkoenen

500

1 000

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

2.

Het toevoegingsmiddel mag niet samen met andere bronnen van benzoëzuur of benzoaten, calciumformiaat of mierenzuur en fumaarzuur worden gebruikt.

3.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij het gebruik ervan om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder bescherming van de luchtwegen.

20 december 2031

Karakterisering van de werkzame stof

Benzoëzuur (zuiverheid ≥ 99,0 %): CAS-nr.: 65-85-0; chemische formule: C7H6O2;

calciumformiaat: CAS-nr.: 544-17-2; chemische formule: C2H2O4Ca;

fumaarzuur (zuiverheid ≥ 99,5 %): CAS-nr.: 110-17-8; chemische formule: C4H4O4.

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van benzoëzuur, calciumformiaat en fumaarzuur in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

hogeprestatievloeistofchromatografie met uv-detectie (HPLC-UV).

Voor de bepaling van het totaal aan calcium in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

atoomabsorptiespectrometrie (AAS) — EN ISO 6869, of

atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES) — EN 15510.

Voor de bepaling van benzoëzuur in voormengsels en diervoeders:

hogeprestatievloeistofchromatografie met uv-detectie (HPLC-UV).

Voor de bepaling van calciumformiaat en fumaarzuur in voormengsels:

ion-exclusiehogeprestatievloeistofchromatografie met uv- of brekingsindexdetectie (HPLC-UV/RI).


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


BESLUITEN

30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/194


BESLUIT (EU) 2021/2098 VAN DE RAAD

van 25 november 2021

tot verdere verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 240, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit (EU) 2020/430 van de Raad (1) is een afwijking voor de duur van één maand van artikel 12, lid 1, eerste alinea, van het reglement van orde van de Raad (2) ingevoerd voor besluiten om gebruik te maken van de gewone schriftelijke procedure, wanneer die besluiten worden genomen door het Comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper). Die afwijking gold tot en met 23 april 2020.

(2)

Bij Besluit (EU) 2020/430 is bepaald dat, indien voortdurende uitzonderlijke omstandigheden dat rechtvaardigen, de Raad dat besluit kan verlengen. Op 21 april 2020 heeft de Raad bij Besluit (EU) 2020/556 (3) de afwijking in artikel 1 van Besluit (EU) 2020/430 met één maand verlengd, vanaf 23 april 2020. Die verlenging van de afwijking zou aanvankelijk gelden tot en met 23 mei 2020. Op 20 mei 2020 heeft de Raad bij Besluit (EU) 2020/702 (4) de afwijking in artikel 1 van Besluit (EU) 2020/430 verlengd tot en met 10 juli 2020. Op 3 juli 2020 heeft de Raad bij Besluit (EU) 2020/970 (5) die afwijking verlengd tot en met 10 september 2020. Op 4 september 2020 heeft de Raad bij Besluit (EU) 2020/1253 (6) die afwijking verlengd tot en met 10 november 2020. Op 6 november 2020 heeft de Raad bij Besluit (EU) 2020/1659 (7) die afwijking verlengd tot en met 15 januari 2021. Op 12 januari 2021 heeft de Raad bij Besluit (EU) 2021/26 (8) die afwijking verlengd tot en met 19 maart 2021. Op 12 maart 2021 heeft de Raad bij Besluit (EU) 2021/454 (9) die afwijking verlengd tot en met 21 mei 2021. Op 20 mei 2021 heeft de Raad bij Besluit (EU) 2021/825 (10) die afwijking verlengd tot en met 16 juli 2021. Op 12 juli 2021 heeft de Raad bij Besluit (EU) 2021/1142 (11) die afwijking verlengd tot en met 30 september 2021. Op 24 september 2021 heeft de Raad bij Besluit (EU) 2021/1725 (12) die afwijking verlengd tot en met 30 november 2021.

(3)

Aangezien de uitzonderlijke omstandigheden als gevolg van de COVID-19-pandemie voortduren en een aantal door de lidstaten genomen buitengewone preventie- en inperkingsmaatregelen nog steeds van kracht zijn, moet de afwijking in artikel 1 van Besluit (EU) 2020/430, als verlengd bij Besluiten (EU) 2020/556, (EU) 2020/702, (EU) 2020/970, (EU) 2020/1253, (EU) 2020/1659, (EU) 2021/26, (EU) 2021/454, (EU) 2021/825, (EU) 2021/1142 en (EU) 2021/1725 verder voor een beperkte duur worden verlengd tot en met 28 februari 2022,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De afwijking in artikel 1 van Besluit (EU) 2020/430 wordt opnieuw verlengd tot en met 28 februari 2022.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 november 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

Z. POČIVALŠEK


(1)  Besluit (EU) 2020/430 van de Raad van 23 maart 2020 betreffende een tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen (PB L 88 I van 24.3.2020, blz. 1).

(2)  Besluit 2009/937/EU van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 35).

(3)  Besluit (EU) 2020/556 van de Raad van 21 april 2020 tot verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen (PB L 128 I van 23.4.2020, blz. 1).

(4)  Besluit (EU) 2020/702 van de Raad van 20 mei 2020 tot verdere verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 en verlengd bij Besluit (EU) 2020/556 in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen (PB L 165 van 27.5.2020, blz. 38).

(5)  Besluit (EU) 2020/970 van de Raad van 3 juli 2020 tot verdere verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 en verlengd bij Besluiten(EU) 2020/556 en (EU) 2020/702 in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen (PB L 216 van 7.7.2020, blz. 1).

(6)  Besluit (EU) 2020/1253 van de Raad van 4 september 2020 tot verdere verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 en verlengd bij Besluiten (EU) 2020/556, (EU) 2020/702 en (EU) 2020/970 in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen (PB L 294 van 8.9.2020, blz. 1).

(7)  Besluit (EU) 2020/1659 van de Raad van 6 november 2020 tot verdere verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 en verlengd bij Besluiten (EU) 2020/556, (EU) 2020/702, (EU) 2020/970 en (EU) 2020/1253 in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen (PB L 376 van 10.11.2020, blz. 3).

(8)  Besluit (EU) 2021/26 van de Raad van 12 januari 2021 tot verdere verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 en verlengd bij Besluiten (EU) 2020/556, (EU) 2020/702, (EU) 2020/970, (EU) 2020/1253 en (EU) 2020/1659, in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen (PB L 11 van 14.1.2021, blz. 19).

(9)  Besluit (EU) 2021/454 van de Raad van 12 maart 2021 tot verdere verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen (PB L 89 van 16.3.2021, blz. 15).

(10)  Besluit (EU) 2021/825 van de Raad van 20 mei 2021 tot verdere verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen (PB L 183 van 25.5.2021, blz. 40).

(11)  Besluit (EU) 2021/1142 van de Raad van 12 juli 2021 tot verdere verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen (PB L 247 van 13.7.2021, blz. 91).

(12)  Besluit (EU) 2021/1725 van de Raad van 24 september 2021 tot verdere verlenging van de tijdelijke afwijking van het reglement van orde van de Raad, ingevoerd bij Besluit (EU) 2020/430 in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen (PB L 344 van 29.9.2021, blz. 5).


Rectificaties

30.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 427/196


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2082 van de Commissie van 26 november 2021 tot vaststelling van de regelingen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gemeenschappelijke Europese risicoclassificatiesysteem

( Publicatieblad van de Europese Unie L 426 van 29 november 2021 )

Bladzijde 37, afdeling 1.2., punt e., eerste streepje:

in plaats van:

“—

Voorvalmeldingen met een RAT “ATM-totaal”-ernstscore kunnen direct worden ondergebracht in de ERCS-waarschijnlijkheidskolommen zoals toegelicht in stap h) van figuur 2”,

lezen:

“—

Voorvalmeldingen met een RAT “ATM-totaal”-ernstscore kunnen direct worden ondergebracht in de ERCS-waarschijnlijkheidskolommen zoals toegelicht in stap h) van figuur 1”.