ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 410

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
18 november 2021


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/2009 van de Commissie van 12 november 2021 tot vaststelling van een sluiting van de visserij op leng in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en internationale wateren van 1 en 2 voor vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

1

 

*

Verordening (EU) 2021/2010 van de Commissie van 17 november 2021 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over pesticiden, wat de lijst van werkzame stoffen betreft ( 1 )

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 van de Commissie van 17 november 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China

51

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2012 van de Commissie van 17 november 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië

153

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/2013 van de Raad van 15 november 2021 tot benoeming van een lid en een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

178

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/2014 van de Commissie van 17 november 2021 houdende wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat ( 1 )

180

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit ( PB L 57 van 18.2.2021 )

197

 

*

Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/771 van de Commissie van 21 januari 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad met specifieke criteria en voorwaarden voor de controles van de administratie in het kader van de officiële controles op het gebied van biologische productie en de officiële controles van groepen exploitanten ( PB L 165 van 11.5.2021 )

198

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1100 van de Commissie van 5 juli 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Turkije ( PB L 238 van 6.7.2021 )

199

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG ( PB L 94 van 28.3.2014 )

200

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 ( PB L 170 van 12.5.2021 )

201

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

18.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 410/1


VERORDENING (EU) 2021/2009 VAN DE COMMISSIE

van 12 november 2021

tot vaststelling van een sluiting van de visserij op leng in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en internationale wateren van 1 en 2 voor vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/92 van de Raad (2) zijn quota voor 2021 vastgesteld.

(2)

Uit de door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van leng in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en internationale wateren van 1 en 2 door vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in Frankrijk, het voor 2021 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moeten bepaalde visserijactiviteiten met betrekking tot dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het vangstquotum dat voor 2021 is toegewezen aan Frankrijk voor het in de bijlage vermelde bestand van leng in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en internationale wateren van 1 en 2, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

1.   Met ingang van de in de bijlage opgenomen datum is het voor vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in Frankrijk, verboden te vissen op het in artikel 1 bedoelde bestand. Het is met name verboden naar vis te zoeken en vistuig te water te laten, uit te zetten of op te halen voor het bevissen van dat bestand.

2.   Het blijft toegestaan vis en visserijproducten van vangsten uit dat bestand die vóór die datum door die vaartuigen zijn gevangen, over te laden, aan boord te houden, aan boord te verwerken, over te brengen, te kooien, vet te mesten en aan te landen.

3.   Door die vaartuigen verrichte onbedoelde vangsten van soorten uit dat bestand worden overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, geregistreerd, aangeland en in mindering gebracht op de quota.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 november 2021.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/92 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 31).

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

19/TQ92

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

LIN/1/2.

Soort

Leng (Molva molva)

Gebied

Wateren van het Verenigd Koninkrijk en internationale wateren van 1 en 2

Datum van sluiting

22.10.2021


18.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 410/4


VERORDENING (EU) 2021/2010 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2021

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over pesticiden, wat de lijst van werkzame stoffen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (1), en met name artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 is een gemeenschappelijk kader voor de productie van vergelijkbare Europese statistieken over de verkoop en het gebruik van pesticiden vastgesteld.

(2)

De Commissie moet de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 vastgestelde lijst van op te nemen stoffen en hun indeling in categorieën van producten en chemische klassen regelmatig en minstens om de vijf jaar aanpassen. Aangezien die bijlage voor het laatst in 2017 bij Verordening (EU) 2017/269 van de Commissie (2) is bijgewerkt, moet de bij die verordening gevoegde lijst worden bijgewerkt voor de periode van 2021 tot en met 2024.

(3)

Gezien het aantal stoffen en het ingewikkelde proces voor de bepaling en indeling van de desbetreffende verbindingen is het voor de nationale statistische diensten moeilijk om het scala aan instrumenten te verwerven die ze nodig hebben om informatie te verzamelen over het gebruik en het op de markt brengen van pesticiden. Bijgevolg moeten alleen stoffen worden opgenomen waaraan door ten minste een van de twee belangrijkste, internationaal erkende instanties voor de registratie van chemische verbindingen of pesticiden, namelijk de Chemical Abstracts Service of the American Chemical Society (CAS) en de Collaborative International Pesticides Analytical Council (CIPAC), een identificatienummer is toegewezen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 7 van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad ingestelde Europees statistisch systeem (3),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 324 van 10.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2017/269 van de Commissie van 16 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over pesticiden, wat de lijst van werkzame stoffen betreft (PB L 40 van 17.2.2017, blz. 4).

(3)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).


BIJLAGE

„BIJLAGE III

GEHARMONISEERDE INDELING VAN DE STOFFEN

Hoofdcategorie

Middelencategorie

Code

Chemische klasse

Stof gangbare naam

Gemeenschappelijke nomenclatuur

CAS RN  (1)

CIPAC  (2)

Op de markt gebrachte pesticiden, totaal

 

PPM_TOT

 

 

 

 

 

Pesticiden die op de markt worden gebracht voor professionele gebruikers (3)

PPM_PU

 

 

 

 

 

Waarvan bestemd voor gebruik in de landbouw (4)

PPM_AGRI

 

 

 

 

 

Waarvan bestemd voor gebruik in de bosbouw (5)

PPM_FORE

 

 

 

 

 

Waarvan bestemd voor ander professioneel gebruik (6)

PPM_AMU

 

 

 

 

 

Waarvan uitsluitend voor opslag gebruikt (6)

PPM_STOR

 

 

 

 

Pesticiden die op de markt worden gebracht overeenkomstig de artikelen 22 en 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7)

 

 

 

 

 

 

 

Groep 1 — Werkzame stoffen met een laag risico overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 (8)

GRP1

 

 

 

 

 

Groep 3 — Stoffen die overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in aanmerking komen om te worden vervangen (9)

GRP3

 

 

 

 

Op de markt gebrachte pesticiden, groepen en categorieën als omschreven in bijlage IV bij Richtlijn 2009/128/EG

 

 

 

 

 

 

 

Groep 2 — Werkzame stoffen die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en niet onder andere categorieën vallen, en die zijn opgenomen in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 (10)

GRP2

 

 

 

 

 

Groep 4 — Werkzame stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en daardoor niet in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen

GRP4

 

 

 

 

 

Categorie A en C: Niet-chemische werkzame stoffen

CAT_A_C

 

 

 

 

 

Categorie B, D, E, F: Chemische werkzame stoffen

CAT_B_D-F

 

 

 

 

Fungiciden en bactericiden

 

PES_F

 

 

 

 

 

Anorganische fungiciden

F01

 

 

 

 

 

 

F01_01

KOPERVERBINDINGEN

 

 

 

 

 

F01_01_01

 

BORDEAUXSE PAP

8011-63-0

44.604

 

 

F01_01_02

 

KOPERHYDROXIDE

20427-59-2

44.305

 

 

F01_01_03

 

KOPER(I)OXIDE

1317-39-1

44.603

 

 

F01_01_04

 

KOPEROXYCHLORIDE

1332-65-6

1332-40-7

44.602

 

 

F01_01_05

 

TRIBASISCH KOPERSULFAAT

12527-76-3

44.306

 

 

F01_01_06

 

ANDERE KOPERZOUTEN, N.E.G.

 

 

 

 

F01_02

ANORGANISCHE ZWAVEL

 

 

 

 

 

F01_02_01

 

ZWAVEL

7704-34-9

18

 

 

F01_99

ANDERE ANORGANISCHE FUNGICIDEN

 

 

 

 

 

F01_99_01

 

CALIFORNISCHE PAP (CALCIUMPOLYSULFIDE)

1344-81-6

17

 

 

F01_99_02

 

KALIUMJODIDE

7681-11-0

773

 

 

F01_99_03

 

KALIUMFOSFONATEN (VOORHEEN KALIUMFOSFIET)

13977-65-6

13492-26-7

756

 

 

F01_99_04

 

KALIUMTHIOCYANAAT

333-20-0

772

 

 

F01_99_06

 

DINATRIUMFOSFONAAT

13708-85-5

808

 

 

F01_99_07

 

KALIUMWATERSTOFCARBONAAT

298-14-6

853

 

 

F01_99_08

 

NATRIUMWATERSTOFCARBONAAT

144-55-8

 

 

 

F01_99_99

 

ANDERE ANORGANISCHE FUNGICIDEN, N.E.G.

 

 

 

Fungiciden op basis van carbamaten en dithiocarbamaten

F02

 

 

 

 

 

 

F02_01

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBANILATEN

 

 

 

 

 

F02_01_01

 

DIETHOFENCARB

87130-20-9

513

 

 

F02_02

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN

 

 

 

 

 

F02_02_01

 

BENTHIAVALICARB

413615-35-7

744

 

 

F02_02_02

 

IPROVALICARB

140923-17-7

620

 

 

F02_02_03

 

PROPAMOCARB

24579-73-5

399

 

 

F02_03

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DITHIOCARBAMATEN

 

 

 

 

 

F02_03_01

 

MANCOZEB

8018-01-7

34

 

 

F02_03_02

 

MANEB

12427-38-2

61

 

 

F02_03_03

 

METIRAM

9006-42-2

478

 

 

F02_03_04

 

PREPARATEN VOOR VLOEISTOFFEN VOOR BOORGATPERFORATIE

12071-83-9

177

 

 

F02_03_05

 

THIRAM

137-26-8

24

 

 

F02_03_06

 

ZIRAM

137-30-4

31

 

 

F02_99

ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN DITHIOCARBAMATEN

 

 

 

 

 

F02_99_99

 

ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN DITHIOCARBAMATEN, N.E.G.

 

 

 

Fungiciden op basis van benzimidazolen

F03

 

 

 

 

 

 

F03_01

FUNGICIDEN OP BASIS VAN BENZIMIDAZOLEN

 

 

 

 

 

F03_01_01

 

CARBENDAZIM

10605-21-7

263

 

 

F03_01_02

 

FUBERIDAZOOL

3878-19-1

525

 

 

F03_01_03

 

THIABENDAZOOL

148-79-8

323

 

 

F03_01_04

 

THIOFANAAT-METHYL

23564-05-8

262

 

 

F03_99

ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN BENZIMIDAZOLEN

 

 

 

 

 

F03_99_99

 

ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN BENZIMIDAZOLEN, N.E.G.

 

 

 

Fungiciden op basis van imidazolen en triazolen

F04

 

 

 

 

 

 

F04_01

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CONAZOLEN

 

 

 

 

 

F04_01_01

 

BITERTANOL

55179-31-2

386

 

 

F04_01_02

 

BROMUCONAZOOL

116255-48-2

680

 

 

F04_01_03

 

CYPROCONAZOOL

94361-06-5

600

 

 

F04_01_04

 

DIFENOCONAZOOL

119446-68-3

687

 

 

F04_01_05

 

EPOXICONAZOOL

106325-08-0

609

 

 

F04_01_06

 

ETRIDIAZOOL

2593-15-9

518

 

 

F04_01_07

 

FENBUCONAZOOL

114369-43-6

694

 

 

F04_01_08

 

FLUQUINCONAZOOL

136426-54-5

474

 

 

F04_01_09

 

FLUSILAZOOL

85509-19-9

435

 

 

F04_01_10

 

FLUTRIAFOL

76674-21-0

436

 

 

F04_01_11

 

IMAZALIL (ENILCONAZOOL)

35554-44-0

335

 

 

F04_01_12

 

IPCONAZOOL

125225-28-7

115850-69-6

115937-89-8

798

 

 

F04_01_13

 

METCONAZOOL

125116-23-6

706

 

 

F04_01_14

 

MYCLOBUTANIL

88671-89-0

442

 

 

F04_01_15

 

PENCONAZOOL

66246-88-6

446

 

 

F04_01_16

 

PROPICONAZOL

60207-90-1

408

 

 

F04_01_17

 

PROTHIOCONAZOOL

178928-70-6

745

 

 

F04_01_18

 

TEBUCONAZOOL

107534-96-3

494

 

 

F04_01_19

 

TETRACONAZOOL

112281-77-3

726

 

 

F04_01_20

 

TRIADIMENOL

55219-65-3

398

 

 

F04_01_21

 

TRIFLUMIZOOL

99387-89-0

730

 

 

F04_01_22

 

TRITICONAZOOL

131983-72-7

652

 

 

F04_01_23

 

MEFENTRIFLUCONAZOLE

1417782-03-6

1004

 

 

F04_02

FUNGICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLEN

 

 

 

 

 

F04_02_01

 

CYAZOFAMIDE

120116-88-3

653

 

 

F04_02_02

 

FENAMIDON

161326-34-7

650

 

 

F04_02_03

 

TRIAZOXIDE

72459-58-6

729

 

 

F04_99

ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLEN EN TRIAZOLEN

 

 

 

 

 

F04_99_01

 

AMETOCTRADIN

865318-97-4

818

 

 

F04_99_02

 

AMISULBROM

348635-87-0

789

 

 

F04_99_03

 

TRICYCLAZOOL

41814-78-2

547

 

 

F04_99_99

 

ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLEN EN TRIAZOLEN, N.E.G.

 

 

 

Fungiciden op basis van morfolinen

F05

 

 

 

 

 

 

F05_01

FUNGICIDEN OP BASIS VAN MORFOLINEN

 

 

 

 

 

F05_01_01

 

DIMETHOMORF

110488-70-5

483

 

 

F05_01_02

 

DODEMORF

1593-77-7

300

 

 

F05_01_03

 

FENPROPIMORF

67564-91-4

427

 

 

F05_99

ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN MORFOLINEN

 

 

 

 

 

F05_99_99

 

ANDERE FUNGICIDEN OP BASIS VAN MORFOLINEN, N.E.G.

 

 

 

Fungiciden van microbiologische of botanische oorsprong

F06

 

 

 

 

 

 

F06_01

MICROBIOLOGISCHE FUNGICIDEN

 

 

 

 

 

F06_01_01

 

AMPELOMYCES QUISQUALIS STAM AQ10

 

589

 

 

F06_01_021

 

AUREOBASIDIUM PULLULANS STAM DSM 14940

 

809

 

 

F06_01_022

 

AUREOBASIDIUM PULLULANS STAM DSM 14941

 

810

 

 

F06_01_03

 

BACILLUS AMYLOLIQUEFACIENS (VOORHEEN SUBTILIS QST 713) STAM AQ 713

 

661

 

 

F06_01_04

 

CONIOTHYRIUM MINITANS STAM CON/M/91-08

 

614

 

 

F06_01_05

 

CLONOSTACHYS ROSEA (VOORHEEN GLIOCLADIUM CATENULATUM) STAM J1446

 

624

 

 

F06_01_08

 

PSEUDOMONAS CHLORORAPHIS STAM MA342

 

574

 

 

F06_01_09

 

PSEUDOZYMA FLOCCULOSA

 

669

 

 

F06_01_111

 

TRICHODERMA HARZIANUM STAM T-22

 

1007

 

 

F06_01_112

 

TRICHODERMA HARZIANUM STAM ITEM 908

 

1008

 

 

F06_01_12

 

CANDIDA OLEOPHILA STAM O

 

947

 

 

F06_01_141

 

PHLEBIOPSIS GIGANTEA STAM FOC PG 410.3

 

930

 

 

F06_01_142

 

PHLEBIOPSIS GIGANTEA STAM VRA 1835

 

921

 

 

F06_01_143

 

PHLEBIOPSIS GIGANTEA STAM VRA 1984

 

922

 

 

F06_01_15

 

PSEUDOMONAS SP. STAM DSMZ 13134

 

935

 

 

F06_01_16

 

PYTHIUM OLIGANDRUM STAM M1

 

936

 

 

F06_01_17

 

STREPTOMYCES (VOORHEEN STREPTOMYCES GRISEOVIRIDIS) STAM K61

 

937

 

 

F06_01_181

 

TRICHODERMA ASPERELLUM (VOORHEEN T. HARZIANUM) STAM ICC012

 

938

 

 

F06_01_182

 

TRICHODERMA ASPERELLUM (VOORHEEN T. VIRIDE) STAM T25

 

1010

 

 

F06_01_183

 

TRICHODERMA ASPERELLUM (VOORHEEN T. VIRIDE) STAM TV1

 

940

 

 

F06_01_19

 

TRICHODERMA ASPERELLUM (STAM T34)

 

941

 

 

F06_01_201

 

TRICHODERMA ATROVIRIDE (VOORHEEN T. HARZIANUM) STAM IMI 206040

 

942

 

 

F06_01_202

 

TRICHODERMA ATROVIRIDE (VOORHEEN T. HARZIANUM) STAM T11

 

943

 

 

F06_01_21

 

TRICHODERMA ATROVIRIDE STAM I-1237

 

944

 

 

F06_01_22

 

TRICHODERMA GAMSII (VOORHEEN T. VIRIDE) STAM ICC080

 

945

 

 

F06_01_23

 

TRICHODERMA POLYSPORUM (IMI 206039)

 

946

 

 

F06_01_24

 

VERTICILLIUM ALBO-ATRUM (VOORHEEN VERTICILLIUM DAHLIAE) STAM WCS850

 

948

 

 

F06_01_25

 

BACILLUS AMYLOLIQUEFACIENS STAM MBI 600

 

1011

 

 

F06_01_26

 

BACILLUS AMYLOLIQUEFACIENS STAM FZB24

 

1012

 

 

F06_01_27

 

SACCHAROMYCES CEREVISIAE STAM LAS02

 

1016

 

 

F06_01_28

 

TRICHODERMA ATROVIRIDE STAM SC1

 

988

 

 

F06_01_29

 

BACILLUS AMYLOLIQUEFACIENS SUBSP. PLANTARUM STAM D747

 

1013

 

 

F06_01_30

 

BACILLUS PUMILUS QST STAM 2808

 

1014

 

 

F06_01_31

 

METSCHNIKOWIA FRUCTICOLA STAM NRRL Y-27328

 

 

 

 

F06_01_32

 

STREPTOMYCES LYDICUS WYEC 108

 

 

 

 

F06_01_33

 

ABE-IT 56

 

 

 

 

F06_01_34

 

BACILLUS SUBTILIS STAM IAB/BS03

 

 

 

 

F06_01_35

 

ASPERGILLUS FLAVUS STAM MUCL 54911

 

 

 

 

F06_01_36

 

VERTICILLIUM NONALFAFAE

 

 

 

 

F06_02

BOTANISCHE FUNGICIDEN

 

 

 

 

 

F06_02_01

 

EUGENOL

97-53-0

967

 

 

F06_02_02

 

GERANIOL

106-24-1

968

 

 

F06_02_03

 

THYMOL

89-83-8

969

 

 

F06_02_04

 

THEEBOOMEXTRACT

68647-73-4

914

 

 

F06_02_05

 

LAMINARINE

9008-22-4

671

 

 

F06_02_06

 

FEN 560 (FENEGRIEKZAADPOEDER)

 

858

 

 

F06_02_07

 

EXTRACT VAN REYNOUTRIA SACHALINENSIS

 

 

 

 

F06_99

ANDERE INSECTICIDEN VAN MICROBIOLOGISCHE OF BOTANISCHE OORSPRONG

 

 

 

 

 

F06_99_01

 

CEREVISAAN

 

980

 

 

F06_99_99

 

ANDERE INSECTICIDEN VAN MICROBIOLOGISCHE OF BOTANISCHE OORSPRONG, N.E.G.

 

 

 

 

F07

BACTERICIDEN

 

 

 

 

 

F07_01

ANORGANISCHE BACTERICIDEN

 

 

 

 

 

F07_01_01

 

NATRIUMHYPOCHLORIET

7681-52-9

848

 

 

F07_01_02

 

ALUMINIUMSULFAAT

10043-01-3

849

 

 

F07_99

ANDERE BACTERICIDEN

 

 

 

 

 

F07_99_01

 

KASUGAMYCINE

6980-18-3

19408-46-9

703

 

 

F07_99_02

 

STREPTOMYCINE

57-92-1

312

 

 

F07_99_03

 

ALUMINIUMKALIUMSULFAAT DODECAHYDRAAT

7784-24-9

 

 

Andere fungiciden en bactericiden

F99

 

 

 

 

 

 

F99_01

FUNGICIDEN OP BASIS VAN ALIFATISCHE STIKSTOFVERBINDINGEN

 

 

 

 

 

F99_01_01

 

CYMOXANIL

57966-95-7

419

 

 

F99_01_02

 

DODINE

3-10-2439

101

 

 

F99_01_03

 

GUAZATINE

108173-90-6

361

 

 

F99_02

FUNGICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN

 

 

 

 

 

F99_02_01

 

CYFLUFENAMIDE

180409-60-3

759

 

 

F99_02_02

 

FLUOPICOLIDE

239110-15-7

787

 

 

F99_02_03

 

PROCHLORAZ

67747-09-5

407

 

 

F99_02_04

 

SILTHIOFAM

175217-20-6

635

 

 

F99_02_05

 

ZOXAMIDE

156052-68-5

640

 

 

F99_02_06

 

MANDIPROPAMIDE

374726-62-2

783

 

 

F99_02_07

 

PENTHIOPYRAD

183675-82-3

824

 

 

F99_02_08

 

BENZOVINDIFLUPYR

1072957-71-1

981

 

 

F99_02_09

 

ISOFETAMID

875915-78-9

972

 

 

F99_02_10

 

MANDESTROBIN

173662-97-0

 

 

 

F99_02_11

 

FLUOPYRAM

658066-35-4

807

 

 

F99_03

FUNGICIDEN OP BASIS VAN ANILIDEN

 

 

 

 

 

F99_03_01

 

BENALAXYL

71626-11-4

416

 

 

F99_03_02

 

BOSCALID

188425-85-6

673

 

 

F99_03_03

 

CARBOXIN

5234-68-4

273

 

 

F99_03_04

 

FENHEXAMIDE

126833-17-8

603

 

 

F99_03_05

 

FLUTOLANIL

66332-96-5

524

 

 

F99_03_06

 

METALAXYL-M

70630-17-0

580

 

 

F99_03_07

 

METALAXYL

57837-19-1

365

 

 

F99_03_08

 

BENALAXYL-M

98243-83-5

766

 

 

F99_03_09

 

BIXAFEN

581809-46-3

819

 

 

F99_03_12

 

ISOPYRAZAM

881685-58-1

683777-13

683777-14-2

963

 

 

F99_03_13

 

FLUXAPYROXAD

907204-31-3

828

 

 

F99_03_14

 

PENFLUFEN

494793-67-8

826

 

 

F99_03_15

 

SEDAXAAN

874967-67-6

599197-38-3

599194-51-1

833

 

 

F99_05

FUNGICIDEN OP BASIS VAN AROMATISCHE VERBINDINGEN

 

 

 

 

 

F99_05_01

 

CHLOORTHALONIL

1897-45-6

288

 

 

F99_05_02

 

DICLORAN

99-30-9

150

 

 

F99_05_03

 

2,5-DICHLOORBENZOËZUURMETHYLESTER

2905-69-3

686

 

 

F99_06

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DICARBOXIMIDE

 

 

 

 

 

F99_06_01

 

IPRODION

36734-19-7

278

 

 

F99_07

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEN

 

 

 

 

 

F99_07_01

 

FLUAZINAM

79622-59-6

521

 

 

F99_08

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DINITROFENOLEN

 

 

 

 

 

F99_08_01

 

DINOCAP

39300-45-3

98

 

 

F99_08_02

 

MEPTYLDINOCAP

6119-92-2

811

 

 

F99_09

FUNGICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN

 

 

 

 

 

F99_09_01

 

FOSETYL

15845-66-6

384

 

 

F99_09_02

 

TOLCLOFOS-METHYL

57018-04-9

479

 

 

F99_10

FUNGICIDEN OP BASIS VAN OXAZOLEN

 

 

 

 

 

F99_10_01

 

FAMOXADONE

131807-57-3

594

 

 

F99_10_02

 

HYMEXAZOOL

10004-44-1

528

 

 

F99_10_03

 

OXATHIAPIPROLIN

1003318-67-9

985

 

 

F99_11

FUNGICIDEN OP BASIS VAN FENYLPYRROLEN

 

 

 

 

 

F99_11_01

 

FLUDIOXONIL

131341-86-1

522

 

 

F99_12

FUNGICIDEN OP BASIS VAN FTAALIMIDEN

 

 

 

 

 

F99_12_01

 

CAPTAN

133-06-2

40

 

 

F99_12_02

 

FOLPET

133-07-3

75

 

 

F99_13

FUNGICIDEN OP BASIS VAN PYRIMIDINEN

 

 

 

 

 

F99_13_01

 

BUPIRIMAAT

41483-43-6

261

 

 

F99_13_02

 

CYPRODINIL

121552-61-2

511

 

 

F99_13_03

 

MEPANIPYRIM

110235-47-7

611

 

 

F99_13_04

 

PYRIMETHANIL

53112-28-0

714

 

 

F99_14

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CHINOLINEN

 

 

 

 

 

F99_14_01

 

8-HYDROXYQUINOLINE

148-24-3

677

 

 

F99_14_02

 

QUINOXYFEN

124495-18-7

566

 

 

F99_15

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CHINONEN

 

 

 

 

 

F99_15_01

 

DITHIANON

3347-22-6

153

 

 

F99_16

FUNGICIDEN OP BASIS VAN STROBILURINEN

 

 

 

 

 

F99_16_01

 

AZOXYSTROBINE

131860-33-8

571

 

 

F99_16_02

 

DIMOXYSTROBINE

149961-52-4

739

 

 

F99_16_03

 

FLUOXASTROBINE

361377-29-9

746

 

 

F99_16_04

 

KRESOXYM-METHYL

143390-89-0

568

 

 

F99_16_05

 

PICOXYSTROBIN

117428-22-5

628

 

 

F99_16_06

 

PYRACLOSTROBINE

175013-18-0

657

 

 

F99_16_07

 

TRIFLOXYSTROBIN

141517-21-7

617

 

 

F99_16_08

 

FENPICOXAMID (VOORHEEN LYSERPHENVALPYR)

517875-34-2

991

 

 

F99_17

FUNGICIDEN OP BASIS VAN UREUM

 

 

 

 

 

F99_17_01

 

PENCYCURON

66063-05-6

402

 

 

F99_17_02

 

UREUM

57-13-6

913

 

 

F99_99

NIET-INGEDEELDE FUNGICIDEN

 

 

 

 

 

F99_99_01

 

2-FENYLFENOL (INCLUSIEF ZOUTEN ZOALS NATRIUMZOUT)

90-43-7

246

 

 

F99_99_02

 

ACIBENZOLAR-S-METHYL

135158-54-2

597

 

 

F99_99_04

 

L-ASCORBINEZUUR

50-81-7

774

 

 

F99_99_05

 

BENZOËZUUR

65-85-0

622

 

 

F99_99_06

 

FENPROPIDIN

67306-00-7

520

 

 

F99_99_08

 

METRAFENON

220899-03-6

752

 

 

F99_99_09

 

PYRIOFENON

688046-61-9

827

 

 

F99_99_10

 

SPIROXAMINE

118134-30-8

572

 

 

F99_99_11

 

DIDECYLDIMETHYLAMMONIUMCHLORIDE

 

859

 

 

F99_99_12

 

PROQUINAZID

189278-12-4

764

 

 

F99_99_13

 

VALIFENALAAT (VOORHEEN VALIFENAL)

283159-90-0

857

 

 

F99_99_14

 

DIMETHYLDISULFIDE

624-92-0

 

 

 

F99_99_15

 

COS-OGA

 

979

 

 

F99_99_16

 

FLUTIANIL

958647-10-4

835

 

 

F99_99_17

 

FENPYRAZAMINE

473798-59-3

832

 

 

F99_99_99

 

ANDERE FUNGICIDEN EN BACTERICIDEN, NIET INGEDEELD, N.E.G.

 

 

Herbiciden, loofdoders en mosbestrijders

 

PES_H

 

 

 

 

 

Herbiciden op basis van fenoxy-fytohormonen

H01

 

 

 

 

 

 

H01_01

FENOXY-HERBICIDEN

 

 

 

 

 

H01_01_01

 

2,4-D

94-75-7

1

 

 

H01_01_02

 

2,4-DB

94-82-6

83

 

 

H01_01_03

 

DICHLOORPROP-P

15165-67-0

476

 

 

H01_01_04

 

MCPA

94-74-6

2

 

 

H01_01_05

 

MCPB

94-81-5

50

 

 

H01_01_06

 

MECOPROP

7085-19-0

51

 

 

H01_01_07

 

MECOPROP-P

16484-77-8

475

 

 

H01_99

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN FENOXY-FYTOHORMONEN

 

 

 

 

 

H01_99_99

 

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN FENOXY-FYTOHORMONEN, N.E.G.

 

 

 

Herbiciden op basis van triazinen en triazinonen

H02

 

 

 

 

 

 

H02_02

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINEN

 

 

 

 

 

H02_02_01

 

TERBUTYLAZINE

5915-41-3

234

 

 

H02_02_02

 

HEXAZINON

51235-04-2

374

 

 

H02_03

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINONEN

 

 

 

 

 

H02_03_01

 

METAMITRON

41394-05-2

381

 

 

H02_03_02

 

METRIBUZINE

21087-64-9

283

 

 

H02_99

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINEN EN TRIAZINONEN

 

 

 

 

 

H02_99_99

 

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINEN EN TRIAZINONEN, N.E.G.

 

 

 

Herbiciden op basis van amiden en aniliden

H03

 

 

 

 

 

 

H03_01

HERBICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN

 

 

 

 

 

H03_01_01

 

BEFLUBUTAMIDE

113614-08-7

662

 

 

H03_01_02

 

DIMETHENAMIDE-P

163515-14-8

638

 

 

H03_01_03

 

ISOXABEN

82558-50-7

701

 

 

H03_01_04

 

NAPROPAMIDE

15299-99-7

271

 

 

H03_01_05

 

PENOXSULAM

219714-96-2

758

 

 

H03_01_06

 

PETHOXAMIDE

106700-29-2

665

 

 

H03_01_07

 

PROPYZAMIDE

23950-58-5

315

 

 

H03_01_08

 

PYROXSULAM

422556-08-9

793

 

 

H03_02

HERBICIDEN OP BASIS VAN ANILIDEN

 

 

 

 

 

H03_02_01

 

DIFLUFENICAN

83164-33-4

462

 

 

H03_02_02

 

FLORASULAM

145701-23-1

616

 

 

H03_02_03

 

FLUFENACET

142459-58-3

588

 

 

H03_02_04

 

METAZACHLOOR

67129-08-2

411

 

 

H03_02_05

 

METOSULAM

139528-85-1

707

 

 

H03_02_06

 

PROPANIL

709-98-8

205

 

 

H03_03

HERBICIDEN OP BASIS VAN CHLOORACEETANILIDEN

 

 

 

 

 

H03_03_01

 

ACETOCHLOOR

34256-82-1

496

 

 

H03_03_02

 

DIMETHACHLOOR

50563-36-5

688

 

 

H03_03_03

 

PROPISOCHLOOR

86763-47-5

836

 

 

H03_03_04

 

S-METOLACHLOOR

87392-12-9

178961-20-1

607

 

 

H03_03_05

 

PRETILACHLOOR

51218-49-6

711

 

 

H03_99

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN EN ANILIDEN

 

 

 

 

 

H03_99_99

 

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN EN ANILIDEN, N.E.G.

 

 

 

Herbiciden op basis van carbamaten en biscarbamaten

H04

 

 

 

 

 

 

H04_01

HERBICIDEN OP BASIS VAN BISCARBAMATEN

 

 

 

 

 

H04_01_01

 

CHLOORPROFAM

101-21-3

43

 

 

H04_01_02

 

DESMEDIFAM

13684-56-5

477

 

 

H04_01_03

 

FENMEDIFAM

13684-63-4

77

 

 

H04_02

HERBICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN

 

 

 

 

 

H04_02_01

 

ASULAM

3337-71-1

240

 

 

H04_02_02

 

CARBETAMIDE

16118-49-3

95

 

 

H04_99

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN BISCARBAMATEN

 

 

 

 

 

H04_99_99

 

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN BISCARBAMATEN, N.E.G.

 

 

 

Herbiciden op basis van dinitroanilinederivaten

H05

 

 

 

 

 

 

H05_01

HERBICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEN

 

 

 

 

 

H05_01_01

 

BENFLURALIN

1861-40-1

285

 

 

H05_01_02

 

PENDIMETHALIN

40487-42-1

357

 

 

H05_01_03

 

ORYZALINE

19044-88-3

537

 

 

H05_99

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEDERIVATEN

 

 

 

 

 

H05_99_99

 

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEDERIVATEN, N.E.G.

 

 

 

Herbiciden op basis van ureum-, uracil- of sulfonylureumderivaten

H06

 

 

 

 

 

 

H06_01

HERBICIDEN OP BASIS VAN SULFONYLUREUM

 

 

 

 

 

H06_01_01

 

AMIDOSULFURON

120923-37-7

515

 

 

H06_01_02

 

AZIMSULFURON

120162-55-2

584

 

 

H06_01_03

 

BENSULFURON-METHYL

83055-99-6

502.201

 

 

H06_01_04

 

CHLOORSULFURON

64902-72-3

391

 

 

H06_01_05

 

ETHOXYSULFURON

126801-58-9

591

 

 

H06_01_06

 

FLAZASULFURON

104040-78-0

595

 

 

H06_01_07

 

FLUPYRSULFURON-METHYL

150315-10-9

1447440-54-5

577

 

 

H06_01_08

 

FORAMSULFURON

173159-57-4

659

 

 

H06_01_09

 

IMAZOSULFURON

122548-33-8

590

 

 

H06_01_10

 

IODOSULFURON (IODOSULFURON-METHYL-NATRIUM)

185119-76-0

144550-36-7

634

634.501

 

 

H06_01_11

 

MESOSULFURON (MESOSULFURON-METHYL)

400852-66-6

208465-21-8

663

663.201

 

 

H06_01_12

 

METSULFURON-METHYL

74223-64-6

441.201

 

 

H06_01_13

 

NICOSULFURON

111991-09-4

709

 

 

H06_01_14

 

OXASULFURON

144651-06-9

626

 

 

H06_01_15

 

PROSULFURON

94125-34-5

579

 

 

H06_01_16

 

RIMSULFURON

122931-48-0

716

 

 

H06_01_17

 

SULFOSULFURON

141776-32-1

601

 

 

H06_01_18

 

THIFENSULFURON-METHYL

79277-27-3

452

 

 

H06_01_19

 

TRIASULFURON

82097-50-5

480

 

 

H06_01_20

 

TRIBENURON (PARENT)

106040-48-6

546

 

 

H06_01_21

 

TRIFLUSULFURON-METHYL

126535-15-7

731

 

 

H06_01_22

 

TRITOSULFURON

142469-14-5

735

 

 

H06_01_23

 

ORTHOSULFAMURON

213464-77-8

781

 

 

H06_01_24

 

ETHAMETSULFURON-METHYL

97780-06-8

834.201

 

 

H06_01_25

 

HALOSULFURON-METHYL

100784-20-1

785.201

 

 

H06_01_26

 

TRIFLOXYSULFURON

145099-21-4

617

 

 

H06_02

HERBICIDEN OP BASIS VAN URACIL

 

 

 

 

 

H06_02_01

 

LENACIL

1-8-2164

163

 

 

H06_02_02

 

TERBACIL

5902-51-2

272

 

 

H06_03

HERBICIDEN OP BASIS VAN UREUM

 

 

 

 

 

H06_03_01

 

CHLOORTOLURON

15545-48-9

217

 

 

H06_03_02

 

DIURON

330-54-1

100

 

 

H06_03_03

 

FLUOMETURON

2164-17-2

159

 

 

H06_03_04

 

ISOPROTURON

34123-59-6

336

 

 

H06_03_05

 

LINURON

330-55-2

76

 

 

H06_03_06

 

METOBROMURON

3060-89-7

168

 

 

H06_99

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN UREUM-, URACIL- OF SULFONYLUREUMDERIVATEN

 

 

 

 

 

H06_99_99

 

ANDERE HERBICIDEN OP BASIS VAN UREUM-, URACIL- OF SULFONYLUREUMDERIVATEN, N.E.G.

 

 

 

Andere herbiciden

H99

 

 

 

 

 

 

H99_01

HERBICIDEN OP BASIS VAN ARYLOXYFENOXYPROPIONATEN

 

 

 

 

 

H99_01_01

 

CLODINAFOP

114420-56-3

683

 

 

H99_01_02

 

CYHALOFOP-BUTYL

122008-85-9

596

 

 

H99_01_03

 

DICLOFOP (DICLOFOP-METHYL)

40843-25-2

257-141-8

358

358.201

 

 

H99_01_04

 

FENOXAPROP-P

113158-40-0

484

 

 

H99_01_05

 

FLUAZIFOP-P

83066-88-0

467

 

 

H99_01_06

 

HALOXYFOP-P (HALOXYFOP-P-METHYLESTER)

95977-29-0

72619-32-0

526

526.201

 

 

H99_01_07

 

PROPAQUIZAFOP

111479-05-1

713

 

 

H99_01_08

 

QUIZALOFOP-P

94051-08-8

641

 

 

H99_01_09

 

QUIZALOFOP-P-ETHYL

100646-51-3

641.202

 

 

H99_01_10

 

QUIZALOFOP-P-TEFURYL

119738-06-6

641.226

 

 

H99_02

HERBICIDEN OP BASIS VAN BENZOFURAN

 

 

 

 

 

H99_02_01

 

ETHOFUMESAAT

26225-79-6

233

 

 

H99_03

HERBICIDEN OP BASIS VAN BENZOËZUUR

 

 

 

 

 

H99_03_01

 

DICAMBA

1918-00-9

85

 

 

H99_03_02

 

PYRITHIOBAC NATRIUM

123343-16-8

 

 

 

H99_04

HERBICIDEN OP BASIS VAN BIPYRIDYLIUM

 

 

 

 

 

H99_04_01

 

DIQUAT

85-00-7

55

 

 

H99_05

HERBICIDEN OP BASIS VAN CYCLOHEXAANDIONEN

 

 

 

 

 

H99_05_01

 

CLETHODIM

99129-21-2

508

 

 

H99_05_02

 

CYCLOXYDIM

101205-02-1

510

 

 

H99_05_03

 

PROFOXYDIM

139001-49-3

621

 

 

H99_05_04

 

TEPRALOXYDIM

149979-41-9

608

 

 

H99_05_05

 

TRALKOXYDIM

87820-88-0

544

 

 

H99_06

HERBICIDEN OP BASIS VAN DIAZINEN

 

 

 

 

 

H99_06_01

 

PYRIDAAT

55512-33-9

447

 

 

H99_07

HERBICIDEN OP BASIS VAN DICARBOXIMIDEN

 

 

 

 

 

H99_07_01

 

CINIDON-ETHYL

142891-20-1

598

 

 

H99_07_02

 

FLUMIOXAZINE

103361-09-7

578

 

 

H99_08

HERBICIDEN OP BASIS VAN DIFENYLETHER

 

 

 

 

 

H99_08_01

 

ACLONIFEN

74070-46-5

498

 

 

H99_08_02

 

BIFENOX

42576-02-3

413

 

 

H99_08_03

 

OXYFLUORFEN

42874-03-3

538

 

 

H99_09

HERBICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLINON

 

 

 

 

 

H99_09_01

 

IMAZAMOX

114311-32-9

619

 

 

H99_10

ANORGANISCHE HERBICIDEN

 

 

 

 

 

H99_10_01

 

IJZERSULFAAT

7720-78-7

17375-41-6

7782-63-0

837

 

 

H99_11

HERBICIDEN OP BASIS VAN ISOXAZOLEN

 

 

 

 

 

H99_11_01

 

ISOXAFLUTOOL

141112-29-0

575

 

 

H99_11_02

 

TOPRAMEZONE

210631-68-8

800

 

 

H99_13

HERBICIDEN OP BASIS VAN NITRILLEN

 

 

 

 

 

H99_13_01

 

BROMOXYNIL

1689-84-5

87

 

 

H99_13_02

 

DICHLOBENIL

1194-65-6

73

 

 

H99_13_03

 

IOXYNIL

1689-83-4

3861-47-0

86

 

 

H99_14

HERBICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN

 

 

 

 

 

H99_14_01

 

GLUFOSINAAT-AMMONIUM

51276-47-2

77182-82-2

437

 

 

H99_14_02

 

GLYFOSAAT

1071-83-6

284

 

 

H99_15

HERBICIDEN OP BASIS VAN FENYLPYRAZOLEN

 

 

 

 

 

H99_15_01

 

PINOXADEN

243973-20-8

776

 

 

H99_15_02

 

PYRAFLUFEN-ETHYL

129630-19-9

605.202

 

 

H99_16

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDAZINONEN

 

 

 

 

 

H99_16_01

 

CHLORIDAZON

1698-60-8

111

 

 

H99_16_02

 

FLURTAMON

96525-23-4

569

 

 

H99_17

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINECARBOXAMIDEN

 

 

 

 

 

H99_17_01

 

PICOLINAFEN

137641-05-5

639

 

 

H99_18

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINECARBONZUUR

 

 

 

 

 

H99_18_01

 

CLOPYRALID

1702-17-6

455

 

 

H99_18_02

 

PICLORAM

1-2-1918

174

 

 

H99_18_03

 

HALAUXIFEN-METHYL

943831-98-9

970.201

 

 

H99_18_04

 

AMINOPYRALIDE

150114-71-9

771

 

 

H99_18_05

 

FLORPYRAUXIFEN-BENZYL

1390661-72-9

990.227

 

 

H99_19

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDYLOXYAZIJNZUUR

 

 

 

 

 

H99_19_02

 

FLUROXYPYR

69377-81-7

431

 

 

H99_19_03

 

TRICLOPYR

55335-06-3

376

 

 

H99_20

HERBICIDEN OP BASIS VAN CHINOLINEN

 

 

 

 

 

H99_20_01

 

QUINMERAC

90717-03-6

563

 

 

H99_20_02

 

QUINCLORAC

84087-01-4

493

 

 

H99_21

HERBICIDEN OP BASIS VAN THIADIAZINEN

 

 

 

 

 

H99_21_01

 

BENTAZON

25057-89-0

366

 

 

H99_22

HERBICIDEN OP BASIS VAN THIOCARBAMATEN

 

 

 

 

 

H99_22_01

 

MOLINAAT

2212-67-1

235

 

 

H99_22_02

 

PROSULFOCARB

52888-80-9

539

 

 

H99_22_03

 

TRI-ALLAAT

2303-17-5

97

 

 

H99_23

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLEN

 

 

 

 

 

H99_23_01

 

AMITROOL

61-82-5

90

 

 

H99_24

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLINONEN

 

 

 

 

 

H99_24_01

 

CARFENTRAZONE-ETHYL

128639-02-1

587.202

 

 

H99_25

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLONEN

 

 

 

 

 

H99_25_01

 

PROPOXYCARBAZON (PROPOXYCARBAZONNATRIUM)

145026-81-9

181274-15-7

655

655.011

 

 

H99_25_02

 

THIENCARBAZON

317815-83-1

797

 

 

H99_26

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIKETONEN

 

 

 

 

 

H99_26_01

 

MESOTRION

104206-82-8

625

 

 

H99_26_02

 

SULCOTRION

99105-77-8

723

 

 

H99_26_03

 

TEMBOTRION

335104-84-2

790

 

 

H99_99

NIET-INGEDEELDE HERBICIDEN

 

 

 

 

 

H99_99_01

 

AZIJNZUUR

64-19-7

838

 

 

H99_99_02

 

BISPYRIBAC

125401-75-4

748

 

 

H99_99_03

 

CLOMAZON

81777-89-1

509

 

 

H99_99_04

 

FLUROCHLORIDON

61213-25-0

430

 

 

H99_99_05

 

OXADIARGYL

39807-15-3

604

 

 

H99_99_06

 

OXADIAZON

19666-30-9

213

 

 

H99_99_07

 

NONAANZUUR

112-05-0

888

 

 

H99_99_08

 

QUINOCLAMIN

2797-51-5

648

 

 

H99_99_99

 

ANDERE NIET-INGEDEELDE HERBICIDEN, LOOFDODERS EN MOSBESTRIJDERS, N.E.G.

 

 

Insecticiden en acariciden

 

PES_I

 

 

 

 

 

Insecticiden op basis van pyretroïden

I01

 

 

 

 

 

 

I01_01

INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRETROÏDEN

 

 

 

 

 

I01_01_01

 

ACRINATHRIN

101007-06-1

678

 

 

I01_01_02

 

ALFA-CYPERMETHRIN

67375-30-8

454

 

 

I01_01_03

 

BETA-CYFLUTHRIN

68359-37-5

482

 

 

I01_01_04

 

BIFENTHRIN

82657-04-3

415

 

 

I01_01_05

 

CYFLUTHRIN

68359-37-5

385

 

 

I01_01_06

 

CHLOORDIMEFORM (ISO)

52315-07-8

332

 

 

I01_01_07

 

DELTAMETHRIN

52918-63-5

333

 

 

I01_01_08

 

ESFENVALERAAT

66230-04-4

481

 

 

I01_01_09

 

ETOFENPROX

80844-07-1

471

 

 

I01_01_10

 

GAMMA-CYHALOTHRIN

76703-62-3

768

 

 

I01_01_11

 

LAMBDA-CYHALOTHRIN

91465-08-6

463

 

 

I01_01_12

 

TAU-FLUVALINAAT

102851-06-9

786

 

 

I01_01_13

 

TEFLUTHRIN

79538-32-2

451

 

 

I01_01_14

 

ZETA-CYPERMETHRIN

52315-07-8

733

 

 

I01_01_15

 

BETA-CYPERMETHRIN

65731-84-2

72204-43-4

65732-07-2

83860-31-5

632

 

 

I01_99

ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRETROÏDEN

 

 

 

 

 

I01_99_99

 

ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRETROÏDEN, N.E.G.

 

 

 

Insecticiden op basis van gechloreerde koolwaterstoffen

I02

 

 

 

 

 

 

I02_01

INSECTICIDEN OP BASIS VAN ANTRANILDIAMIDEN

 

 

 

 

 

I02_01_01

 

CYANTRANILIPROLE

736994-63-1

998

 

 

I02_99

ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN GECHLOREERDE KOOLWATERSTOFFEN

 

 

 

 

 

I02_99_99

 

ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN GECHLOREERDE KOOLWATERSTOFFEN, N.E.G.

 

 

 

Insecticiden op basis van carbamaten en oxim-carbamaten

I03

 

 

 

 

 

 

I03_01

INSECTICIDEN OP BASIS VAN OXIM-CARBAMATEN

 

 

 

 

 

I03_01_01

 

METHOMYL

16752-77-5

264

 

 

I03_01_02

 

OXAMYL

23135-22-0

342

 

 

I03_02

INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN

 

 

 

 

 

I03_02_01

 

FENOXYCARB

79127-80-3

425

 

 

I03_02_02

 

FORMETANAAT

23422-53-9

697

 

 

I03_02_03

 

METHIOCARB

2032-65-7

165

 

 

I03_02_04

 

PIRIMICARB

23103-98-2

231

 

 

I03_99

ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN OXIM-CARBAMATEN

 

 

 

 

 

I03_99_99

 

ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN EN OXIM-CARBAMATEN, N.E.G.

 

 

 

Insecticiden op basis van organische fosfaten

I04

 

 

 

 

 

 

I04_01

INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN

 

 

 

 

 

I04_01_01

 

CHLOORPYRIFOS

2921-88-2

221

 

 

I04_01_02

 

CHLOORPYRIFOS-METHYL

5589-13-0

486

 

 

I04_01_03

 

DIMETHOAAT

60-51-5

59

 

 

I04_01_04

 

ETHOPROFOS

13194-48-4

218

 

 

I04_01_07

 

MALATHION

121-75-5

12

 

 

I04_01_08

 

FOSMET

732-11-6

318

 

 

I04_01_09

 

PIRIMIFOS-METHYL

29232-93-7

239

 

 

I04_01_10

 

DICHLOORVOS

62-73-7

11

 

 

I04_99

ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN

 

 

 

 

 

I04_99_99

 

ANDERE INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN, N.E.G.

 

 

 

Insecticiden van microbiologische of botanische oorsprong

I05

 

 

 

 

 

 

I05_01

MICROBIOLOGISCHE INSECTICIDEN

 

 

 

 

 

I05_01_01

 

ADOXOPHYES ORANA GRANULOVIRUS STAM BV-0001

 

782

 

 

I05_01_03

 

BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. ISRAELIENSIS (SEROTYPE H-14) STAM AM65-52

 

770

 

 

I05_01_04

 

METARHIZIUM ANISOPLIAE VAR. ANISOPLIAE STAM BIPESCO 5/F52

 

1020

 

 

I05_01_05

 

PAECILOMYCES FUMOSOROSEUS STAM FE 9901

 

778

 

 

I05_01_081

 

BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. AIZAWAI STAM ABTS-1857

 

949

 

 

I05_01_082

 

BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. AIZAWAI STAM GC-91

 

950

 

 

I05_01_091

 

BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. KURSTAKI STAM ABTS 351

 

951

 

 

I05_01_092

 

BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. KURSTAKI STAM PB 54

 

952

 

 

I05_01_093

 

BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. KURSTAKI STAM SA 11

 

953

 

 

I05_01_094

 

BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. KURSTAKI STAM SA 12

 

954

 

 

I05_01_095

 

BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. KURSTAKI STAM EG 2348

 

955

 

 

I05_01_10

 

BACILLUS THURINGIENSIS SUBSP. TENEBRIONIS STAM NB 176 (TM 141)

 

956

 

 

I05_01_111

 

BEAUVERIA BASSIANA STAM ATCC 74040

 

957

 

 

I05_01_112

 

BEAUVERIA BASSIANA STAM GHA

 

958

 

 

I05_01_12

 

CYDIA POMONELLA GRANULOVIRUS (CPGV)

 

959

 

 

I05_01_13

 

HELICOVERPA ARMIGERA KERNPOLYEDERVIRUS (HEARNPV)

 

960

 

 

I05_01_14

 

LECANICILLIUM MUSCARIUM (VOORHEEN VERTICILIUM LECANII) STAM VE 6

 

961

 

 

I05_01_15

 

SPODOPTERA LITTORALIS KERNPOLYEDERVIRUS

 

962

 

 

I05_01_16

 

BEAUVERIA BASSIANA STAM 147

 

1017

 

 

I05_01_17

 

BEAUVERIA BASSIANA STAM NPP111B005

 

1018

 

 

I05_01_18

 

ISARIA FUMOSOROSEA STAM APOPKA 97 (VOORHEEN PAECILOMYCES FUMOSOROSEUS)

 

573

 

 

I05_01_19

 

SPODOPTERA EXIGUA KERNPOLYEDERVIRUS

 

592

 

 

I05_01_20

 

BEAUVERIA BASSIANA STAM IMI389521

 

 

 

 

I05_01_21

 

BEAUVERIA BASSIANA STAM PPRI 5339

 

 

 

 

I05_01_22

 

BACULOVIRUS GV

 

 

 

 

I05_01_23

 

BEAUVERIA BASSIANA STAM BB1

 

 

 

 

I05_01_24

 

BEAUVERIA BRONGNIARTII

 

 

 

 

I05_01_25

 

PHTHORIMAEA OPERCULELLA GRANULOVIRUS (PHOPGV)

 

 

 

 

I05_01_26

 

SPODOPTERA EXIGUA MULTICAPSID NUCLEOPOLYHEDROVIRUS (SEMNPV)

 

 

 

 

I05_01_27

 

BEAUVERIA BASSIANA 203

 

 

 

 

I05_01_28

 

METARHIZIUM BRUNNEUM STAM CB15-III

 

 

 

 

I05_02

BOTANISCHE INSECTICIDEN

 

 

 

 

 

I05_02_01

 

SINAASAPPELOLIE

8028-48-6

5989-27-5

902

 

 

I05_02_02

 

TAGETESOLIE

 

903

 

 

I05_02_03

 

AZADIRACHTIN

11141-17-6

627

 

 

I05_02_04

 

PYRETHRINEN

8003-34-7

32

 

 

I05_99

ANDERE INSECTICIDEN VAN MICROBIOLOGISCHE OF BOTANISCHE OORSPRONG

 

 

 

 

 

I05_99_99

 

ANDERE INSECTICIDEN VAN MICROBIOLOGISCHE OF BOTANISCHE OORSPRONG, N.E.G.

 

 

 

Acariciden

I06

 

 

 

 

 

 

I06_01

ACARICIDEN OP BASIS VAN PYRAZOOL

 

 

 

 

 

I06_01_01

 

FENPYROXIMAAT

134098-61-6

695

 

 

I06_02

ACARICIDEN OP BASIS VAN TETRAZINEN

 

 

 

 

 

I06_02_01

 

CLOFENTEZIN

74115-24-5

418

 

 

I06_02_02

 

FLUFENZIN

162320-67-4

734

 

 

I06_99

ANDERE ACARICIDEN

 

 

 

 

 

I06_99_01

 

ACEQUINOCYL

57960-19-7

760

 

 

I06_99_02

 

CYFLUMETOFEN

400882-07-7

821

 

 

I06_99_99

 

ANDERE ACARICIDEN, N.E.G.

 

 

 

Andere insecticiden

I99

 

 

 

 

 

 

I99_01

DOOR VERGISTING VERKREGEN INSECTICIDEN

 

 

 

 

 

I99_01_01

 

ABAMECTIN, AVERMECTIN B1A, AVERMECTIN B1B (UITGEDRUKT ALS ABAMECTIN)

71751-41-2

65195-55-3

65195-56-4

495

 

 

I99_01_02

 

MILBEMECTIN

51596-10-2

51596-11-3

660

 

 

I99_01_03

 

SPINOSAD

168316-95-8

131929-60-7

131929-63-0

636

 

 

I99_01_04

 

EMAMECTINE

119791-41-2

155569-91-8

791

 

 

I99_01_05

 

SPINETORAM

935545-74-7

802

 

 

I99_03

INSECTICIDEN OP BASIS VAN BENZOYLUREUM

 

 

 

 

 

I99_03_01

 

DIFLUBENZURON

35367-38-5

339

 

 

I99_03_02

 

FLUFENOXURON

01463-69-8

470

 

 

I99_03_03

 

LUFENURON

103055-07-8

704

 

 

I99_03_04

 

NOVALURON

116714-46-6

672

 

 

I99_03_05

 

TEFLUBENZURON

83121-18-0

450

 

 

I99_03_06

 

TRIFLUMURON

64628-44-0

548

 

 

I99_04

INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAZATEN

 

 

 

 

 

I99_04_01

 

BIFENAZAAT

149877-41-8

736

 

 

I99_05

INSECTICIDEN OP BASIS VAN DIAZYLHYDRAZINE

 

 

 

 

 

I99_05_01

 

METHOXYFENOZIDE

161050-58-4

656

 

 

I99_05_02

 

TEBUFENOZIDE

112410-23-8

724

 

 

I99_05_03

 

CHROMAFENOZIDE

143807-66-3

775

 

 

I99_06

INSECTENGROEIREMMERS

 

 

 

 

 

I99_06_01

 

CYROMAZIN

66215-27-8

420

 

 

I99_06_02

 

BUPROFEZIN

953030-84-7

681

 

 

I99_06_03

 

HEXYTHIAZOX

78587-05-0

439

 

 

I99_08

INSECTICIDEN OP BASIS VAN NITROGUANIDINEN

 

 

 

 

 

I99_08_01

 

CLOTHIANIDINE

210880-92-5

738

 

 

I99_08_02

 

THIAMETHOXAM

153719-23-4

637

 

 

I99_09

INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE TINVERBINDINGEN

 

 

 

 

 

I99_09_01

 

FENBUTATINOXIDE

13356-08-6

359

 

 

I99_10

INSECTICIDEN OP BASIS VAN OXADIAZINEN

 

 

 

 

 

I99_10_01

 

INDOXACARB

173584-44-6

612

 

 

I99_11

INSECTICIDEN OP BASIS VAN FENYLETHER

 

 

 

 

 

I99_11_01

 

PYRIPROXYFEN

95737-68-1

715

 

 

I99_12

INSECTICIDEN OP BASIS VAN (FENYL-)PYRAZOLEN

 

 

 

 

 

I99_12_02

 

FIPRONIL

120068-37-3

581

 

 

I99_12_03

 

TEBUFENPYRAD

119168-77-3

725

 

 

I99_12_04

 

CHLORANTRANILIPROLE

500008-45-7

794

 

 

I99_13

INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINEN

 

 

 

 

 

I99_13_01

 

PYMETROZINE

123312-89-0

593

 

 

I99_13_02

 

AFTYLACEETAMIDE (IKI-220)

158062-67-0

763

 

 

I99_13_03

 

SULFOXAFLOR

946578-00-3

820

 

 

I99_14

INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRIDYLMETHYLAMINEN

 

 

 

 

 

I99_14_01

 

ACETAMIPRID

135410-20-7

649

 

 

I99_14_02

 

IMIDACLOPRID

138261-41-3

582

 

 

I99_14_03

 

THIACLOPRID

111988-49-9

631

 

 

I99_14_04

 

FLUPYRADIFURONE

951659-40-8

987

 

 

I99_15

INSECTICIDEN OP BASIS VAN SULFIET-ESTER

 

 

 

 

 

I99_15_01

 

PROPARGIET

2312-35-8

216

 

 

I99_17

INSECTICIDEN OP BASIS VAN TETRONZUUR

 

 

 

 

 

I99_17_01

 

SPIRODICLOFEN

148477-71-8

737

 

 

I99_17_02

 

SPIROMESIFEN

283594-90-1

747

 

 

I99_18

LOKSTOFFEN VOOR INSECTEN ONVERTAKTE VLINDERFEROMONEN

 

 

 

 

 

I99_18_01

 

(E,E)-8,10-DODECADIEEN-1-OL

33956-49-9

860

 

 

I99_18_02

 

(Z)-9-DODECEEN-1-YLACETAAT

16974-11-1

112-66-3

422

 

 

I99_18_03

 

(Z)-8-DODECEEN-1-YLACETAAT

28079-04-1

861

 

 

I99_18_04

 

(2E,13Z)-OCTADECADIEEN-1-YLACETAAT

86252-65-5

862

 

 

I99_18_05

 

(7E,9E)-DODECADIEEN 1-YLACETAAT

54364-63-5

863

 

 

I99_18_06

 

(7E,9Z)-DODECADIEEN 1-YLACETAAT

55774-32-8

864

 

 

I99_18_07

 

(7Z,11E)-HEXADECADIEEN-1-YLACETAAT

51606-94-4

865

 

 

I99_18_08

 

(7Z,11Z)-HEXADECADIEEN-1-YLACETAAT

53042-79-8

52207-99-5

866

 

 

I99_18_09

 

(9Z,12E)-TETRADECADIEEN-1-YLACETAAT

31654-77-0

867

 

 

I99_18_10

 

(E)-11-TETRADECEEN-1-YLACETAAT

33189-72-9

868

 

 

I99_18_11

 

(E)-5-DECEEN-1-OL

56578-18-8

869

 

 

I99_18_12

 

(E)-5-DECEEN-1-YLACETAAT

38421-90-8

870

 

 

I99_18_13

 

(E)-8-DODECEEN-1-YLACETAAT

38363-29-0

871

 

 

I99_18_14

 

(E/Z)-8-DODECEEN-1-YLACETAAT

38363-29-0

28079-04-1

872

 

 

I99_18_15

 

(Z)-11-HEXADECEEN-1-OL

56683-54-6

873

 

 

I99_18_16

 

(Z)-11-HEXADECEEN-1-YLACETAAT

34010-21-4

874

 

 

I99_18_17

 

(Z)-11-HEXADECENAL

53939-28-9

875

 

 

I99_18_18

 

(Z)-11-TETRADECEEN-1-YLACETAAT

20711-10-8

876

 

 

I99_18_19

 

(Z)-13-OCTADECENAL

58594-45-9

878

 

 

I99_18_20

 

(Z)-7-TETRADECENAL

65128-96-3

879

 

 

I99_18_21

 

(Z)-8-DODECEEN-1-OL

40642-40-8

880

 

 

I99_18_22

 

(Z)-9-HEXADECENAL

56219-04-6

881

 

 

I99_18_23

 

(Z)-9-TETRADECEEN-1-YLACETAAT

16725-53-4

882

 

 

I99_18_24

 

DODECYLACETAAT

112-66-3

884

 

 

I99_18_25

 

TETRADECAN-1-OL

112-72-1

856

 

 

I99_18_26

 

DODECAN-1-OL

112-53-8

 

 

 

I99_18_27

 

(E/Z)-9-DODECEEN-1-YLACETAAT

16974-34-8

 

 

 

I99_18_28

 

(E,Z,Z)-3,8,11-TETRADECATRIEEN-1-YLACETAAT

163041-94-9

 

 

 

I99_18_29

 

(E,Z)-3,8-TETRADECADIEEN-1-YLACETAAT

 

 

 

 

I99_18_30

 

N-TETRADECYLACETAAT

638-59-5

 

 

 

I99_18_31

 

(Z,E)-9,11-TETRADECADIEEN-1-YLACETAAT

50767-79-8

 

 

 

I99_18_32

 

(E,Z)-3,13-OCTADECADIEENYLACETAAT

53120-26-6

 

 

 

I99_18_33

 

(Z,Z)-3,13 OCTADECADIEENYLACETAAT

53120-26-7

 

 

 

I99_18_34

 

N-HEXADECAANACETAAT

629-70-9

 

 

 

I99_18_35

 

(Z)-8-TETRADECEEN-1-OL

64470-32-2

 

 

 

I99_18_36

 

(Z)-8-TETRADECEEN-1-YLACETAAT

35835-80-4

 

 

 

I99_18_37

 

(E,E)-8,10-DODECADIEEN-1-YLACETAAT

53880-51-6

 

 

 

I99_19

ANDERE LOKSTOFFEN VOOR INSECTEN

 

 

 

 

 

I99_19_01

 

AMMONIUMACETAAT

631-61-8

 

 

 

I99_19_02

 

PUTRESCINE (1,4-DIAMINOBUTAAN)

110-60-1

842

 

 

I99_19_03

 

TRIMETHYLAMINEHYDROCHLORIDE

593-81-7

848

 

 

I99_19_04

 

(Z)-13-HEXADECEEN-11YN-1-YLACETAAT

78617-58-0

 

 

 

I99_19_05

 

(Z,Z,Z,Z)-7,13,16,19-DOCOSATETRAEEN-1-YLISOBUTYRAAT

135459-81-3

883

 

 

I99_19_06

 

RESCALURE

67601-06-3

 

 

 

I99_19_07

 

GEHYDROLYSEERDE EIWITTEN

 

901

 

 

I99_19_08

 

LAVANDULYLSENECIOAAT

23960-07-8

 

 

 

I99_19_09

 

(Z)-3-METHYL-6-ISOPROPENYL-9-DECEN-1-YLACETAAT

67601-06-3

 

 

 

I99_19_10

 

2,6,6-TRIMETHYLBICYCLO [3.1.1] HEPT-2-EEN (ALFA-PINEEN)

7785-70-8

 

 

 

I99_19_11

 

2-ETHYL-1,6-DIOXASPIRO (4,4) NONAAN (CHALCOGRAN)

38401-84-2

 

 

 

I99_19_12

 

2-METHYL-3-BUTEN-2-OL

115-18-4

 

 

 

I99_19_13

 

2-METHYL-6-METHYLEEN-2,7-OCTADIEN-4-OL (IPSDIENOL)

14434-41-4

 

 

 

I99_19_14

 

4,6,6-TRIMETHYL-BICYCLO[3.1.1]HEPT-3-EN-OL,((S)-CISVERBENOL)

1845-30-3

 

 

 

I99_19_15

 

8-METHYL-2-DECANOL-PROPANOAAT

81931-28-4

 

 

 

I99_99

NIET-INGEDEELDE INSECTICIDEN-ACARICIDEN

 

 

 

 

 

I99_99_03

 

ETOXAZOOL

153233-91-1

623

 

 

I99_99_04

 

VETZUREN C7-C18 EN C18 ONVERZADIGD KALIUMZOUTEN

67701-09-1

889

 

 

I99_99_05

 

VETZUREN C8-C10 METHYLESTERS

85566-26-3

890

 

 

I99_99_06

 

FENAZAQUIN

120928-09-8

693

 

 

I99_99_07

 

KIEZELGOER (DIATOMEEËNAARDE)

61790-53-2

647

 

 

I99_99_08

 

BROOMAZIJNZUREN

143-07-7

885

 

 

I99_99_09

 

METAFLUMIZON

139968-49-3

779

 

 

I99_99_10

 

METHYLDECANOAAT

110-42-9

892

 

 

I99_99_11

 

METHYLOCTANOAAT

111-11-5

893

 

 

I99_99_12

 

STEARINEZUUR

112-80-1

894

 

 

I99_99_13

 

PARAFFINEOLIE (CAS 64742-46-7)

64742-46-7

896

 

 

I99_99_14

 

PARAFFINEOLIE (CAS 72623-86-0)

72623-86-0

897

 

 

I99_99_15

 

PARAFFINEOLIE (CAS 8042-47-5)

8042-47-5

898

 

 

I99_99_16

 

PARAFFINEOLIE (CAS 97862-82-3)

97862-82-3

899

 

 

I99_99_17

 

FOSFAAN

7803-51-2

127

 

 

I99_99_18

 

PYRIDABEN

96489-71-3

583

 

 

I99_99_19

 

PYRIDALYL

179101-81-6

792

 

 

I99_99_20

 

SPIROTETRAMAAT

203313-25-1

795

 

 

I99_99_21

 

SULFURYLFLUORIDE

2699-79-8

757

 

 

I99_99_27

 

ALUMINIUMFOSFIDE

20859-73-8

227

 

 

I99_99_28

 

MAGNESIUMFOSFIDE

12057-74-8

228

 

 

I99_99_29

 

KOOLDIOXIDE

124-38-9

844

 

 

I99_99_30

 

MALTODEXTRINE

9050-36-6

801

 

 

I99_99_31

 

TERPENOÏDENMENGSEL QRD 460

 

982

 

 

I99_99_32

 

FLUBENDIAMIDE

272451-65-7

788

 

 

I99_99_33

 

ETHANDINITRIL

460-19-5

 

 

 

I99_99_99

 

ANDERE INSECTICIDEN-ACARICIDEN, N.E.G.

 

 

Mollusciciden

 

PES_M

 

 

 

 

 

Mollusciciden

M01

 

 

 

 

 

 

M01_01

MOLLUSCICIDEN

 

 

 

 

 

M01_01_01

 

IJZERFOSFAAT

10045-86-0

629

 

 

M01_01_03

 

METALDEHYDE

108-62-3

9002-91-9

62

 

 

M01_01_04

 

IJZERPYROFOSFAAT

10058-44-3

 

 

 

M01_01_99

 

ANDERE MOLLUSCICIDEN, N.E.G.

 

 

Plantengroeiregulatoren

 

PES_PGR

 

 

 

 

 

Fysiologische plantengroeiregulatoren

PGR01

 

 

 

 

 

 

PGR01_01

FYSIOLOGISCHE PLANTENGROEIREGULATOREN

 

 

 

 

 

PGR01_01_01

 

1-METHYLCYCLOPROPENE

7-4-3100

767

 

 

PGR01_01_02

 

CHLOORMEQUAT EN CHLOORMEQUAT-CHLORIDE (UITGEDRUKT ALS CHLOORMEQUAT)

7003-89-6

999-81-5

143

143.302

 

 

PGR01_01_03

 

CYCLANILIDE

113136-77-9

586

 

 

PGR01_01_04

 

DAMINOZIDE

1596-84-5

330

 

 

PGR01_01_05

 

ETHEFON

16672-87-0

373

 

 

PGR01_01_06

 

ETHOXYQUINE

91-53-2

517

 

 

PGR01_01_07

 

ETHYLEEN

74-85-1

839

 

 

PGR01_01_08

 

FORCHLORFENURON

68157-60-8

633

 

 

PGR01_01_09

 

GIBBERELLINEZUUR

77-06-5

307

 

 

PGR01_01_10

 

GIBBERELLINE

468-44-0

510-75-8

8030-53-3

904

 

 

PGR01_01_11

 

IMAZAQUIN

81335-37-7

699

 

 

PGR01_01_12

 

MALEÏNEHYDRAZIDE

123-33-1

310

 

 

PGR01_01_13

 

MEPIQUATCHLORIDE

15302-91-7

440

 

 

PGR01_01_14

 

PACLOBUTRAZOOL

76738-62-0

445

 

 

PGR01_01_15

 

PROHEXADION-CALCIUM

127277-53-6

567

567.020

 

 

PGR01_01_16

 

NATRIUM-5-NITROGUAIACOLAAT

67233-85-6

718

 

 

PGR01_01_17

 

NATRIUM-O-NITROFENOLAAT

824-39-5

720

 

 

PGR01_01_18

 

NATRIUM-P-NITROFENOLAAT

824-78-2

721

 

 

PGR01_01_19

 

TRINEXAPAC

104273-73-6

732

 

 

PGR01_01_20

 

DIFENYLAMINE

122-39-4

460

 

 

PGR01_01_21

 

FLURPRIMIDOOL

56425-91-3

696

 

 

PGR01_01_22

 

FLUMETRALINE

62924-70-3

971

 

 

PGR01_01_23

 

THIDIAZURON

51707-55-2

727

 

 

PGR01_99

ANDERE FYSIOLOGISCHE PLANTENGROEIREGULATOREN

 

 

 

 

 

PGR01_99_01

 

1-NAFTYLAZIJNZUUR

86-87-3

313

 

 

PGR01_99_02

 

1-DECANOL

112-30-1

831

 

 

PGR01_99_03

 

1-NAFTYLACEETAMIDE (1-NAD)

86-86-2

282

 

 

PGR01_99_04

 

2-NAFTYLOXYAZIJNZUUR (2-NOA)

120-23-0

664

 

 

PGR01_99_05

 

6-BENZYLADENINE

1214-39-7

829

 

 

PGR01_99_06

 

CYAANAMIDE

420-04-2

685

 

 

PGR01_99_07

 

INDOLYLBOTERZUUR

133-32-4

830

 

 

PGR01_99_08

 

SINTOFEN (CINTOFEN)

130561-48-7

717

 

 

PGR01_99_09

 

1,4-DIMETHYLNAFTALEEN

571-58-4

822

 

 

PGR01_99_10

 

NATRIUMZILVER-THIOSULFAAT

 

762

 

 

PGR01_99_11

 

S-ABSCISINEZUUR

21293-29-8

 

 

 

PGR01_99_99

 

ANDERE FYSIOLOGISCHE PLANTENGROEIREGULATOREN, N.E.G.

 

 

 

Middelen om het kiemen tegen te gaan

PGR02

 

 

 

 

 

 

PGR02_02

MIDDELEN OM HET KIEMEN TEGEN TE GAAN

 

 

 

 

 

PGR02_02_01

 

CARVON

2244-16-8

602

 

 

PGR02_99

ANDERE MIDDELEN OM HET KIEMEN TEGEN TE GAAN

 

 

 

 

 

PGR02_99_99

 

ANDERE MIDDELEN OM HET KIEMEN TEGEN TE GAAN, N.E.G.

 

 

 

Andere plantengroeiregulatoren

PGR03

 

 

 

 

 

 

PGR03_99

ANDERE PLANTENGROEIREGULATOREN

 

 

 

 

 

PGR03_99_01

 

ZEEALGENEXTRACT (VOORHEEN ZEEALGENEXTRACT EN ZEEWIER)

 

920

 

 

PGR03_99_99

 

ANDERE PLANTENGROEIREGULATOREN, N.E.G.

 

 

Andere gewasbeschermingsmiddelen

 

PES_ZR

 

 

 

 

 

Plantaardige oliën

ZR02

 

 

 

 

 

 

ZR02_01

PLANTAARDIGE OLIËN

 

 

 

 

 

ZR02_01_01

 

PLANTAARDIGE OLIËN/CITRONELLAOLIE

8000-29-1

905

 

 

ZR02_01_02

 

PLANTAARDIGE OLIËN/KRUIDNAGELOLIE

84961-50-2

97-53-0

906

 

 

ZR02_01_03

 

PLANTAARDIGE OLIËN/RAAPZAADOLIE

8002-13-9

907

 

 

ZR02_01_04

 

PLANTAARDIGE OLIËN/GROENEMUNTOLIE

8008-79-5

908

 

 

ZR02_01_99

 

ANDERE PLANTAARDIGE OLIËN, N.E.G.

 

 

 

Grondontsmetters (inclusief nematiciden)

ZR03

 

 

 

 

 

 

ZR03_01

METHYLBROMIDE

 

 

 

 

 

ZR03_01_01

 

METHYLBROMIDE

74-83-9

128

 

 

ZR03_02

BIOLOGISCHE NEMATICIDEN

 

 

 

 

 

ZR03_02_01

 

PAECILOMYCES LILACINUS STAM 251

 

753

 

 

ZR03_02_02

 

BACILLUS FIRMUS STAM I-1582

 

1015

 

 

ZR03_02_03

 

PASTEURIA NISHIZAWAE PN1

 

 

 

 

ZR03_02_99

 

ANDERE BIOLOGISCHE NEMATICIDEN, N.E.G.

 

 

 

 

ZR03_03

ORGANOFOSFAATNEMATICIDEN

 

 

 

 

 

ZR03_03_01

 

FENAMIFOS

22224-92-6

692

 

 

ZR03_03_02

 

FOSTHIAZAAT

98886-44-3

585

 

 

ZR03_03_99

 

ANDERE ORGANOFOSFAATNEMATICIDEN, N.E.G.

 

 

 

 

ZR03_99

ANDERE GRONDONTSMETTERS

 

 

 

 

 

ZR03_99_01

 

1,3-DICHLOORPROPEEN

542-75-6

675

 

 

ZR03_99_02

 

CHLOORPICRINE

76-06-2

298

 

 

ZR03_99_03

 

DAZOMET

533-74-4

146

 

 

ZR03_99_04

 

METAM

144-54-7

20

 

 

ZR03_99_99

 

ANDERE GRONDONTSMETTERS, N.E.G.

 

 

 

Rodenticiden (knaagdierbestrijdingsmiddelen)

ZR04

 

 

 

 

 

 

ZR04_01

RODENTICIDEN

 

 

 

 

 

ZR04_01_01

 

CALCIUMFOSFIDE

1305-99-3

505

 

 

ZR04_01_02

 

DIFENACUM

56073-07-5

514

 

 

ZR04_01_03

 

WARFARINE

81-81-2

70

 

 

ZR04_01_04

 

ZINKFOSFIDE

1314-84-7

69

 

 

ZR04_01_05

 

BROMADIOLON

28772-56-7

371

 

 

ZR04_01_06

 

CHLOORFACINON

3691-35-8

208

 

 

ZR04_01_99

 

ANDERE RODENTICIDEN, N.E.G.

 

 

 

Alle andere gewasbeschermingsmiddelen

ZR99

 

 

 

 

 

 

ZR99_01

ONTSMETTINGSMIDDELEN

 

 

 

 

 

ZR99_01_99

 

ANDERE ONTSMETTINGSMIDDELEN, N.E.G.

 

 

 

 

ZR99_02

AFWEERMIDDELEN

 

 

 

 

 

ZR99_02_01

 

ALUMINIUMAMMONIUMSULFAAT

7784-26-1

7784-25-0

840

 

 

ZR99_02_02

 

ALUMINIUMSILICAAT (OOK BEKEND ALS KAOLIEN)

1332-58-7

841

 

 

ZR99_02_03

 

BLOEDMEEL

90989-74-5

909

 

 

ZR99_02_04

 

CALCIUMCARBIDE

75-20-7

910

 

 

ZR99_02_05

 

CALCIUMCARBONAAT

471-34-1

843

 

 

ZR99_02_06

 

DENATONIUMBENZOAAT

3734-33-6

845

 

 

ZR99_02_07

 

KALKSTEEN

1317-65-3

852

 

 

ZR99_02_08

 

METHYLNONYLKETON

112-12-9

846

 

 

ZR99_02_09

 

KWARTSZAND

14808-60-7

7637-86-9

855

 

 

ZR99_02_10

 

OP GEUR GEBASEERDE AFWEERMIDDELEN/RUWE TALLOLIE

8002-26-4

911

 

 

ZR99_02_11

 

OP GEUR GEBASEERDE AFWEERMIDDELEN/TALLOLIEPEK

8016-81-7

912

 

 

ZR99_02_12

 

NATRIUMALUMINIUMSILICAAT

1344-00-9

850

 

 

ZR99_02_13

 

VETDESTILLATIERESIDUEN

 

915

 

 

ZR99_02_14

 

OP GEUR GEBASEERDE AFWEERMIDDELEN/VISOLIE

100085-40-3

918

 

 

ZR99_02_15

 

OP GEUR GEBASEERDE AFWEERMIDDELEN/SCHAPENVET

98999-15-6

919

 

 

ZR99_02_16

 

KNOFLOOKEXTRACT

8008-99-9

916

 

 

ZR99_02_17

 

PEPER

 

917

 

 

ZR99_02_99

 

ANDERE AFWEERMIDDELEN, N.E.G.

 

 

 

 

ZR99_99

ANDERE GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN

 

 

 

 

 

ZR99_99_07

 

CAPRINEZUUR

334-48-5

886

 

 

ZR99_99_08

 

CAPRYLZUUR

124-07-2

887

 

 

ZR99_99_12

 

HEPTAMALOXYLOGLUCAN

870721-81-6

851

 

 

ZR99_99_24

 

COURGETTEGEELMOZAÏEKVIRUS, ZWAKKE STAM

 

618

 

 

ZR99_99_34

 

PEPINOMOZAÏEKVIRUS, STAM CH2, ISOLAAT 1906

 

1019

 

 

ZR99_99_35

 

ZWAK PEPINOMOZAÏEKVIRUSISOLAAT VC1

 

 

 

 

ZR99_99_36

 

ZWAK PEPINOMOZAÏEKVIRUSISOLAAT VX1

 

 

 

 

ZR99_99_37

 

PEPINOMOZAÏEKVIRUS (PEPMV) EUROPESE (EU) STAM, ZWAK ISOLAAT ABP1 (PEPMVO)

 

 

 

 

ZR99_99_38

 

PEPINOMOZAÏEKVIRUS (PEPMV) CHILEENSE (CH2) STAM, ZWAK ISOLAAT ABP2 (PEPMVO)

 

 

 

 

ZR99_99_39

 

NATUURLIJK ZAADEXTRACT VAN CAMELLIA SP.

 

 

 

 

ZR99_99_40

 

KWASSIEHOUT

 

 

 

 

ZR99_99_99

 

ANDERE GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN, N.E.G.

 

 


(1)  Chemical Abstracts Service Registry Number.

(2)  Collaborative International Pesticides Analytical Council

(3)  Vrijwillig aggregaat.

(4)  Vrijwillig aggregaat. Er zij op gewezen dat kerstbomen die op OCG zijn aangeplant, hieronder vallen (andere meerjarige teelten): https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Glossary:Utilised_agricultural_area_(UAA) (beschikbaar in het Engels, Frans en Duits).

(5)  Vrijwillig aggregaat. Er zij op gewezen dat kerstbomen die op OCG zijn aangeplant niet onder bosbouw vallen (andere blijvende teelten): https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Glossary:Utilised_agricultural_area_(UAA) (beschikbaar in het Engels, Frans en Duits).

(6)  Vrijwillig aggregaat.

(7)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(8)  Komt overeen met groep 1 van de indeling van geharmoniseerde risico-indicatoren, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden ( PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71 ).

(9)  Komt overeen met groep 3 van de indeling van geharmoniseerde risico-indicatoren, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/128/EG.

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


18.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 410/51


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2011 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2021

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (“de basisverordening”) (1), en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Opening van het onderzoek

(1)

Op 24 september 2020 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de VRC” of “het betrokken land”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding van de procedure bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“het bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die Europacable (“de klager”) namens producenten in de Unie had ingediend. De klager vertegenwoordigde meer dan 25 % van de totale productie van optischevezelkabels in de Unie. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om het onderzoek te openen.

(3)

Op 21 december 2020 heeft de Commissie een afzonderlijk antisubsidieonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van optischevezelkabels van oorsprong uit de VRC. Zij heeft daartoe een bericht van inleiding van de procedure bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3).

1.2.   Registratie van de invoer

(4)

Naar aanleiding van een door de klager op 17 december 2020 ingediend en met het vereiste bewijsmateriaal gestaafde verzoek heeft de Commissie de invoer van het betrokken product bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/548 van de Commissie van 29 maart 2021 (“de registratieverordening”) (4) onderworpen aan registratie overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening.

1.3.   Belanghebbenden

(5)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de klager, de haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende verenigingen in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, de autoriteiten van de VRC, de haar bekende importeurs, de haar bekende handelaars en gebruikers specifiek van de opening van het onderzoek in kennis gesteld en hen verzocht daaraan mee te werken.

(6)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen. Er hebben hoorzittingen plaatsgevonden met de klager en met één in de steekproef opgenomen importeur (Cable 77 Danmark ApS (“Cable 77”)).

1.4.   Opmerkingen over de opening van het onderzoek

(7)

De Commissie heeft opmerkingen over de opening van het onderzoek ontvangen van de Chinese overheid, de Chinese Kamer van Koophandel voor de in- en uitvoer van machines en elektronische producten (“CCCME”), de klager en één importeur (Connect Com GmbH (“Connect Com”)).

(8)

Connect Com voerde aan dat er behoefte was aan meer informatie en verduidelijking met betrekking tot de klacht. De importeur voerde met name aan dat de verslechtering van de marktsituatie van de bedrijfstak van de Unie niet te wijten was aan de gunstige prijzen van de invoer uit de Volksrepubliek China, maar aan de relatief hoge interne verrekenprijzen voor transacties tussen ondernemingen. Connect Com voerde ook aan dat de lijst van EU-producenten in de klacht onvolledig was. Aangezien deze opmerkingen betrekking hebben op de inhoud van de zaak en niet op de opening van het onderzoek, worden zij hierna behandeld in overweging 415 en in de overwegingen 539 tot en met 541.

(9)

Wat de materiële voorwaarden voor de opening van het onderzoek betreft, voerde de CCCME aan dat de door de klager in de klacht uitgevoerde schadebeoordeling onvolledig is, aangezien hij geen cijfers heeft verstrekt over zes van de vijftien schade-indicatoren die zijn opgesomd in artikel 3.4 van de antidumpingovereenkomst van de WTO (“WTO-antidumpingovereenkomst”) (te weten productiviteit, rendement van investeringen, kasstroom, lonen, groei en vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken). Bovendien voerde de CCCME aan dat de klager geen betrouwbare/vergelijkbare gegevens over de verkoopprijzen had verstrekt.

(10)

De Commissie herinnert eraan dat, zoals de klager reeds had opgemerkt in zijn antwoord op de opmerkingen van de Chinese overheid en de CCCME, de toepasselijke rechtsnorm voor de opening van een antidumpingonderzoek artikel 5.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst is, terwijl artikel 3.4 van de WTO-antidumpingovereenkomst de rechtsnorm vormt voor het nieuwe onderzoek door de onderzoekende autoriteit, in dit geval de Commissie. Daarom moest de klager voldoen aan de vereisten van artikel 5.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst, dat terugkomt in artikel 5, lid 2, van de basisverordening. Hoewel, zoals de CCCME opmerkte, artikel 5.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst naar artikel 3.4 van diezelfde overeenkomst verwijst en artikel 5, lid 2, van de basisverordening naar artikel 3, lid 5, van diezelfde verordening, gebeurt dit in beide gevallen uitsluitend bij wijze van voorbeeld (“waaronder [factoren en indicatoren] welke in artikel 3, leden 2 en 4, zijn genoemd” en “waaronder [factoren en indicatoren] welke zijn genoemd in artikel 3, leden 3 en 5”) (5). Artikel 5.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst en artikel 5, lid 2, van de basisverordening bepalen dat een klacht bewijsmateriaal moet bevatten over het bestaan van: a) dumping; b) schade, en c) een oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de gestelde schade. In de EU-rechtspraak wordt verduidelijkt dat de door de klager verstrekte informatie kwantitatief en kwalitatief niet van dien aard hoeft te zijn als is vereist voor een voorlopige of eindbeslissing over het bestaan van dumping, schade of een oorzakelijk verband (6). Bijgevolg kan bewijsmateriaal dat kwantitatief of kwalitatief ontoereikend is om een voorlopige of eindbeslissing over het bestaan van dumping, schade of een oorzakelijk verband te rechtvaardigen, niettemin toereikend zijn om de opening van een onderzoek te rechtvaardigen (7).

(11)

In antwoord op het argument dat de klager geen betrouwbare/vergelijkbare gegevens over de verkoopprijzen had verstrekt, was de Commissie van oordeel dat in de versie van de klacht voor inzage door belanghebbenden al het essentiële bewijsmateriaal en niet-vertrouwelijke samenvattingen van als vertrouwelijk verstrekte gegevens waren opgenomen om belanghebbenden in staat te stellen hun recht op verweer tijdens de hele procedure uit te oefenen.

(12)

Artikel 19 van de basisverordening en artikel 6.5 van de WTO-antidumpingovereenkomst voorzien in de bescherming van vertrouwelijke inlichtingen wanneer de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven of degene die de inlichtingen heeft verstrekt of van wie hij deze inlichtingen heeft verkregen, ernstig zou benadelen.

(13)

De Commissie heeft de gegevens over de verkoopprijzen beoordeeld en aanvaard dat zij onder deze categorieën vielen. De klager heeft hoe dan ook een zinvolle samenvatting van de informatie verstrekt in de beperkt toegankelijke bijlagen bij de klacht, zodat belanghebbenden “een redelijk inzicht in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen” kunnen hebben, zoals bepaald in artikel 19, lid 2, van de basisverordening. De klager vatte de informatie over de verkoopprijzen adequaat samen, zonder gevoelige ondernemingsspecifieke gegevens in onder meer de bijlagen 44b en 67 bij de klacht openbaar te maken.

(14)

De CCCME voerde tevens aan dat in de klacht geen schade werd aangetoond, aangezien de bedrijfstak van de Unie zijn productie had verhoogd en de geringe daling van de productiecapaciteit als gevolg van het onvermogen van de bedrijfstak van de Unie om alle nieuw ontwikkelde producten in Europa te leveren, op zich geen aanwijzing voor aanmerkelijke schade is. Ook het verkoopvolume nam toe, terwijl de bedrijfstak van de Unie een marktaandeel van bijna 80 % behoudt en de ontwikkeling van de winstgevendheid onduidelijk is en niet op schade wijst. In dit verband antwoordde de klager dat de stijging van het verbruik in de Unie ten goede kwam aan de invoer uit de VRC, dat het resterende marktaandeel niet relevant is voor de beoordeling van de schade en dat de gevolgen van de door Chinese producenten gewonnen aanbestedingen zich met enige vertraging zullen voordoen. De CCCME antwoordde dat uit de gegevens over verbruik, productie en productiecapaciteit blijkt dat de bedrijfstak van de Unie in staat was het grootste deel van de stijging van het verbruik in de EU voor zijn rekening te nemen, en tegelijkertijd zijn activiteiten uit te breiden.

(15)

Bovendien bevatte de klacht volgens de CCCME geen bewijs van een oorzakelijk verband tussen invoer met dumping en schade. Ten eerste voerde de CCCME aan dat de invoer uit de VRC losstond van de ontwikkeling van de bedrijfstak van de Unie. Bij wijze van voorbeeld betoogde de CCCME dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de sterkste stijging van het volume van de invoer uit China in de periode 2017-2018 de meest significante stijging van winstgevendheid optekende. Ten tweede steeg de invoer uit derde landen in de periode 2018-2019, in tegenstelling tot de invoer uit de VRC, zodat het effect daarvan niet aan China kan worden toegeschreven, en zo er sprake is van schade, gaat het om schade door eigen toedoen als gevolg van de trage reactie van de bedrijfstak van de Unie op marktbewegingen. De klager voerde in reactie op dit argument van de CCCME aan dat er een oorzakelijk verband kan worden vastgesteld, aangezien de schade zich gelijktijdig met de toename van de invoer uit de VRC voordeed, en dat de invoer uit derde landen niet in aanmerking werd genomen omdat deze minimaal was of hieruit geen schade veroorzakende dumping bleek. De CCCME antwoordde door eraan te herinneren dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de sterkste stijging van het volume van de invoer uit de VRC in de periode 2017-2018 de meest significante stijging van winstgevendheid optekende en dat de toename van de invoer uit de VRC losstond van de dalende volumes van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie. Wat de invoer uit derde landen betreft, merkte de CCCME daarentegen op dat de totale invoer uit derde landen toenam, terwijl de invoer uit de VRC in de periode 2018-2019 daalde. Tot slot merkte de CCCME op dat de klager niet betwistte dat vrijwel alle schade-indicatoren in de klacht een positieve trend vertoonden en dat de gestelde schade ten minste tot op zekere hoogte door eigen toedoen werd veroorzaakt.

(16)

Verder verklaarde de CCCME dat de door de klager verstrekte invoergegevens geflatteerd zijn, omdat zij zijn gebaseerd op een onjuiste aanname wat het volume van de invoer betreft, wat zou hebben geleid tot een vertekende toename van de invoer. Met name de invoer uit de VRC zou in 2019 zijn gedaald in plaats van gestegen. Bovendien waren de berekeningen van de prijsonderbieding in de klacht gebrekkig omdat die slechts betrekking hadden op één exporteur in één specifieke aanbesteding. De klager antwoordde hierop dat een langere periode in aanmerking moest worden genomen om de stijging van het volume van de invoer waar te nemen, hetgeen niet door de CCCME werd ontkend en wat door gegevens van derden op basis van marktonderzoek (CRU) werd bevestigd, en dat de berekeningen niet gebrekkig waren omdat de klager uitsluitend redelijkerwijs beschikbare informatie moest verstrekken, waaronder informatie van verschillende producenten in de Unie en in de VRC. De CCCME antwoordde dat het aan klager was zijn argumenten te onderbouwen en bewijs te leveren met betrekking tot invoergegevens en dat de gegevens op basis van marktonderzoek (CRU) betrekking hadden op optische vezels en niet op optischevezelkabels. Wat de berekeningen van de prijsonderbieding en het prijsbederf betreft, herhaalde de CCCME dat deze niet voldeden aan de norm voor voldoende bewijsmateriaal en dat de klager zich voor significante berekeningen uitsluitend baseerde op de prijzen van één Chinese producent (bv. de uitvoerprijs in het vrije verkeer die werd gebruikt voor de berekening van de schademarge voor het eerste halfjaar van 2019 en de uitvoerprijs die werd gebruikt voor de productiekosten voor de prijsbederfmarge voor het tweede halfjaar van 2019).

(17)

De Commissie is van oordeel dat geen van de beweringen van de CCCME de conclusie weerlegde dat er voldoende bewijsmateriaal was om een antidumpingprocedure in te leiden. De klacht bevatte immers voldoende bewijsmateriaal inzake schade voor de toestand van de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping. Uit de specifieke schadeanalyse van de klacht blijkt een grotere penetratie van de EU-markt (zowel in absolute als in relatieve termen) door de invoer uit de VRC tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie zelf aanzienlijk onderbieden. Dit lijkt aanmerkelijke schade te hebben toegebracht aan de toestand van de bedrijfstak van de Unie, wat bijvoorbeeld blijkt uit een daling van de verkoop en het marktaandeel of uit een verslechtering van de financiële resultaten.

(18)

De Commissie was het er niet mee eens dat de berekeningen met betrekking tot prijsonderbieding en prijsbederf in de klacht onjuist waren. De methode wordt in de klacht toegelicht onder punt 8.1.2 en de daarin vermelde bijlagen, die voor elke representatieve productsoort afzonderlijke berekeningen met betrekking tot prijsonderbieding en prijsbederf bevatten. In de openingsfase achtte de Commissie de door de indiener van het verzoek aangevoerde aanwijzingen voor prijsonderbieding en prijsbederf toereikend en beschouwde zij dit als voldoende bewijsmateriaal om het onderzoek te openen.

(19)

Met betrekking tot het toereikende bewijs van een oorzakelijk verband moet het volgende worden opgemerkt. Ten eerste verslechterde de situatie van de bedrijfstak van de Unie tegelijk met de toename van de invoer met dumping tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderboden. Dit toont duidelijk aan dat er sprake is van een oorzakelijk verband. Ten tweede hebben andere factoren, zoals de invoer uit derde landen, geen zodanig effect dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie als gevolg daarvan zou verslechteren, terwijl uit de analyse van de klacht niet van schade door eigen toedoen is gebleken.

(20)

Tijdens een hoorzitting die plaatsvond nadat van de instelling van voorlopige maatregelen was afgezien, heeft de CCCME een reeks opmerkingen ingediend over de in de klacht vervatte analyse van de schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie. De Commissie is van mening dat deze opmerkingen met betrekking tot de klacht niet kunnen worden aanvaard, aangezien zij in dit zeer late stadium van het onderzoek na de in punt 5.2 van het bericht van inleiding vastgestelde termijn naar voren zijn gebracht. Hoe dan ook zijn de meeste van deze opmerkingen herhalingen van argumenten die al in deze afdeling zijn aangevoerd en behandeld, en blijkt er niet uit dat er onvoldoende bewijsmateriaal was toen de Commissie besloot dit onderzoek te openen. Naast de in punt 5.2 van het bericht van inleiding vermelde termijn herinnert de Commissie er met betrekking tot de ingediende nieuwe elementen aan dat de huidige fase van het onderzoek plaatsvindt op een tijdstip dat veel later ligt dan de in punt 7 van het bericht van inleiding vastgestelde termijnen voor de indiening van nieuwe informatie.

(21)

In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Connect Com aan dat de informatie in de klacht trends liet zien die de instelling van antidumpingrechten niet rechtvaardigen. Connect Com vroeg ook om mededeling van de vertrouwelijke informatie in de punten 105 en 109 van de klacht betreffende de winst van bepaalde producenten in de Unie en de aan de Chinese producenten verloren aanbestedingen.

(22)

In dit verband herinnerde de Commissie eraan dat belanghebbenden overeenkomstig punt 5.2 van het bericht van inleiding de mogelijkheid hadden om binnen 37 dagen na de datum van bekendmaking van dat bericht opmerkingen over de klacht en eventuele aspecten van de opening van het onderzoek in te dienen. Daarom kunnen deze opmerkingen na de mededeling van de definitieve bevindingen niet meer in aanmerking worden genomen. De door Connect Com gevraagde informatie is hoe dan ook vertrouwelijk en kan niet aan andere belanghebbenden worden meegedeeld.

(23)

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie bevestigd dat de klager voldoende bewijsmateriaal ten aanzien van dumping, schade en een oorzakelijk verband heeft verstrekt, en dus voldoet aan de voorwaarden van artikel 5.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst en artikel 5, lid 2, van de basisverordening. Derhalve heeft de Commissie voldaan aan alle wettelijke vereisten om een onderzoek te openen.

(24)

De Commissie heeft alle andere relevante opmerkingen in de onderstaande punten in overweging genomen en behandeld.

1.5.   Steekproeven

(25)

In het bericht van inleiding deelde de Commissie mee dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zou samenstellen in overeenstemming met artikel 17 van de basisverordening.

1.5.1.   Steekproef van producenten in de Unie

(26)

In haar bericht van inleiding deelde de Commissie mee dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De Commissie had de steekproef samengesteld op basis van het productie- en verkoopvolume van het soortgelijke product in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Deze steekproef bestond uit drie producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigden 52 % van de productie in de Unie in het onderzoektijdvak en werden representatief geacht voor de bedrijfstak van de Unie. De Commissie verzocht de belanghebbenden om opmerkingen over de voorlopige steekproef in te dienen. Zij heeft geen opmerkingen ontvangen, en de steekproef is derhalve bevestigd.

1.5.2.   Steekproef van importeurs

(27)

Om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken.

(28)

Vijf niet-verbonden importeurs hebben de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. Na de analyse van de door de importeurs verstrekte informatie voor de samenstelling van de steekproef heeft de Commissie beslist dat een steekproef niet nodig was en heeft zij alle medewerkende importeurs verzocht hun antwoorden op de vragenlijst in te dienen.

1.5.3.   Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(29)

Om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

(30)

Dertig producenten-exporteurs in het betrokken land hebben de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van twee groepen producenten-exporteurs samengesteld op basis van het grootste representatieve volume van uitvoer naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. De in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs vertegenwoordigden meer dan 40 % van de door de producenten-exporteurs opgegeven uitvoer van optischevezelkabels uit de VRC naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak.

(31)

Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werden alle bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van het betrokken land geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef.

(32)

De Commissie heeft opmerkingen over de samenstelling van de steekproef ontvangen van één niet in de steekproef opgenomen producent-exporteur, Yangtze Optical Fibre and Cable Joint Stock Limited Company (“YOFC”) en de Vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China bij de Europese Unie.

(33)

YOFC en de Vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China bij de Europese Unie voerden aan dat, gezien het grote aantal medewerkende producenten-exporteurs, de twee in de steekproef opgenomen ondernemingen goed waren voor een klein deel van het volume van uitvoer naar de Unie dat niet representatief was voor de Chinese exporteurs. Voorts betoogden zij dat met een steekproef van drie ondernemingen beter kon worden voorkomen dat de steekproef als gevolg van wijzigingen bij de in de steekproef opgenomen ondernemingen tot één onderneming zou kunnen worden gereduceerd. De Vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China bij de Europese Unie verwees in dit verband naar het antidumpingonderzoek naar de invoer van stalen wielen uit de VRC (8), in het kader waarvan werd beweerd dat afbreuk werd gedaan aan de rechten van de andere medewerkende exporteurs, aangezien de uit twee producenten-exporteurs bestaande steekproef tot één werd gereduceerd nadat een in de steekproef opgenomen producent-exporteur in een later stadium had besloten niet aan het onderzoek mee te werken. Voorts werd opgemerkt dat de praktijk van de Commissie in eerdere antidumpingonderzoeken erin bestond ten minste drie ondernemingen in de steekproef op te nemen. Ten slotte werd aangevoerd dat een steekproef van drie ondernemingen passender zou zijn, gelet op het feit dat de exporteurs mogelijk verschillende verkoopkanalen, productsoorten en afnemers hebben en in een verschillende mededingingssituatie verkeren.

(34)

Ingevolge artikel 17, lid 1, van de basisverordening moet de samenstelling van de steekproef gebaseerd zijn op de grootste representatieve productie-, verkoop- of exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht. Zoals in overweging 30 is vermeld, waren de in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs tijdens het onderzoektijdvak goed voor meer dan 40 % van de opgegeven uitvoer uit de VRC naar de Unie, wat een representatief niveau is. De Commissie was van oordeel dat de steekproef zoals samengesteld de grootste invoerhoeveelheid omvatte die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. In dit verband omvatten de twee in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs een groot aantal entiteiten (vijf productie-entiteiten en zeven verkoopentiteiten) en ten minste vier producenten-exporteurs met uiteenlopende verkoopkanalen en afnemers, en een groot aantal producten. Bovendien moet worden nagegaan of een in de steekproef opgenomen onderneming al dan niet zal meewerken na in de steekproef te zijn opgenomen, maar dit is niet de enige voorwaarde waaraan een producent-exporteur moet voldoen om in aanmerking te komen voor opname in een steekproef in de zin van artikel 17, lid 1, van de basisverordening. Met betrekking tot de vermeende praktijk van de Commissie om een steekproef van ten minste drie ondernemingen samen te stellen, wordt opgemerkt dat, zoals hierboven uiteengezet, de samenstelling van de steekproef gebaseerd was op het grootste representatieve productie-, verkoop- of uitvoervolume dat in dit geval binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Het argument inzake de uiteenlopende mededingingssituatie werd afgewezen, aangezien de partijen niet hebben verduidelijkt op welke wijze dit de representativiteit van de steekproef ter discussie zou stellen en evenmin hoe een derde in de steekproef opgenomen onderneming de eventuele mededingingsverschillen zou aanpakken.

(35)

Volgens YOFC zou het voor de Commissie niet lastig zijn haar in de steekproef op te nemen, aangezien de Commissie wegens de COVID-19-pandemie geen controlebezoeken verricht.

(36)

Het team van de Commissie heeft in dit geval weliswaar geen controlebezoeken verricht, maar heeft wel kruislingse controles op afstand van de antwoorden op de vragenlijst uitgevoerd. Dat dergelijke controles werden uitgevoerd, betekent niet dat de Commissie tijdens het onderzoek tijd heeft bespaard. Het tegendeel is eerder het geval, aangezien de voorbereiding van de verificatie van de door bedrijven verstrekte informatie meer tijd vergt wanneer deze op afstand gebeurt. Het argument werd derhalve afgewezen.

(37)

YOFC voerde ook aan dat zij in de steekproef zou moeten worden opgenomen omdat zij een ervaren producent is die optischevezelkabels van hoge kwaliteit naar de Unie uitvoert en haar productieproces verschilt van dat van andere Chinese producenten (zij is verticaal geïntegreerd, gebruikt Europese technologie voor de productie van optischevezelkabels, beschikt over geavanceerde technologieën, is de enige National Intelligent Manufacturing Demonstration Unit (nationale demonstratie-eenheid voor intelligente productie) in de VRC en heeft de productie van optische vezels in vergaande mate geautomatiseerd). Voorts voerde zij aan dat het volume van haar uitvoer naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak relatief groot was. Bovendien merkte YOFC op dat een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie indirect aandelen in YOFC en twee van de betrokken verbonden ondernemingen van YOFC houdt en dat haar opname in de steekproef de Commissie derhalve een beter inzicht zou geven in de structuur van de bedrijfstak. Er werd ook aangevoerd dat sommige afnemers in de Unie van YOFC eveneens als niet-verbonden importeurs aan het onderzoek meewerkten en dat de opname van YOFC in de steekproef de Commissie derhalve zou kunnen helpen een volledige verkoopketen van de VRC naar de markt van de Unie te monitoren.

(38)

Zoals hierboven uiteengezet, werd de steekproef van producenten-exporteurs samengesteld op basis van het hoogste percentage van het uitvoervolume uit het betrokken land dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. YOFC was niet een van de twee grootste producenten-exporteurs die waren geselecteerd en werd daarom niet in de steekproef opgenomen. Hoe dan ook gaat het bij de twee in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs eveneens om grote, ervaren groepen ondernemingen die optischevezelkabels van hoge kwaliteit vervaardigen en naar de Unie verkopen, waaronder ook verticaal geïntegreerde entiteiten. Bovendien bevat het dossier geen informatie waaruit blijkt dat de technologie die wordt gebruikt door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, minder geavanceerd zou zijn dan die van andere Chinese producenten-exporteurs. YOFC heeft geen bewijs overgelegd waarmee dit feit wordt weerlegd. Bovendien is noch het feit dat één in de steekproef opgenomen producent in de Unie aandelen in een producent-exporteur houdt, noch het feit dat afnemers van de producenten-exporteurs aan het onderzoek meewerken, relevant voor de samenstelling van de steekproef van de producenten-exporteurs. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

1.6.   Individueel onderzoek

(39)

Acht van de Chinese producenten-exporteurs die het steekproefformulier terugstuurden, lieten de Commissie weten van plan te zijn te verzoeken om een individueel onderzoek op grond van artikel 17, lid 3, van de basisverordening. De Commissie heeft de vragenlijst op de dag van de opening van het onderzoek online beschikbaar gesteld. Daarnaast stelde de Commissie de niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs ervan in kennis dat zij een vragenlijst moesten invullen als zij individueel wilden worden onderzocht. Twee ondernemingen hebben de vragenlijst beantwoord.

(40)

Vanwege de complexiteit van het onderzoek en de complexe structuur van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs heeft de Commissie besloten geen individuele onderzoeken uit te voeren, omdat dit te belastend zou zijn geweest en de Commissie had kunnen beletten het onderzoek binnen de wettelijke termijnen af te ronden.

1.7.   Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken

(41)

De Commissie heeft de overheid van de Volksrepubliek China (“Chinese overheid”) een vragenlijst toegezonden over het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening. De vragenlijsten voor de producenten in de Unie, importeurs, gebruikers en producenten-exporteurs in de VRC werden op de dag van opening van het onderzoek online beschikbaar gesteld (9).

(42)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Wegens de uitbraak van de COVID-19-pandemie en de maatregelen die daarop werden genomen om de uitbraak het hoofd te bieden (“de COVID-19-mededeling”) (10) kon de Commissie bij de in de steekproef opgenomen ondernemingen en de meewerkende gebruikers geen controlebezoeken ter plaatse uitvoeren. In plaats daarvan heeft de Commissie via videoconferenties kruislingse controles op afstand verricht van de door de volgende ondernemingen verstrekte informatie:

producenten in de Unie:

Acome S.A. (Frankrijk),

Corning Optical Communications Sp. z o.o., en haar verbonden ondernemingen (Polen, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje),

Prysmian S.p.A., en haar verbonden ondernemingen (Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Roemenië, Slowakije, Spanje, Zweden)

importeurs:

Cable 77 Danmark ApS (Denemarken),

Connect Com GmbH (Duitsland),

Eku Kabel GmbH (Duitsland),

Har&Ca S.r.l. (Italië),

Infraconcepts B.V. (Nederland)

gebruikers:

Deutsche Telekom GmbH (Duitsland)

producenten-exporteurs in de VRC:

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd, Wuhan (“FTT”),

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd., Nanjing (“NW”),

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd., Nantong (“ZT”),

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd., Nantong (“ZP”)

verbonden handelaar in de VRC:

ZTT International Limited, Nantong,

verbonden handelaar in Hongkong:

Sumec Hong Kong Company Limited, Hongkong,

verbonden importeurs in de Unie:

FiberHome International Poland Sp. z o.o, Warschau, Polen,

FiberHome International Germany GmbH, Bonn, Duitsland,

ZTT Europe GmbH, Tauberbischofsheim, Duitsland.

1.8.   Niet-instelling van voorlopige maatregelen en vervolg van de procedure

(43)

Gezien de technische complexiteit van de zaak heeft de Commissie besloten geen voorlopige maatregelen in te stellen en het onderzoek voort te zetten om nadere informatie te verzamelen.

(44)

Op 23 april 2021 heeft de Commissie de lidstaten en alle belanghebbenden overeenkomstig artikel 19 bis, lid 2, van de basisverordening ervan in kennis gesteld dat er geen voorlopige rechten zouden worden ingesteld op de invoer van optischevezelkabels van oorsprong uit de VRC en dat het onderzoek zou worden voortgezet.

(45)

Na de mededeling van het voornemen van de Commissie om geen voorlopige maatregelen in te stellen, werden opmerkingen en verzoeken om verduidelijking ontvangen van Cable 77, Eku Kabel, Infraconcept en Comel.

(46)

De partijen die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Er heeft een hoorzitting plaatsgevonden met Cable 77 en met de CCCME.

(47)

De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. In dit verband heeft de Commissie de niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs, de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie een aanvullend verzoek om informatie gestuurd, dat onder meer – maar niet exclusief – betrekking had op verkoopgegevens op basis van groepen productcontrolenummers (PCN’s), investeringen en aanbestedingen. De antwoorden zijn door de Commissie in een aanvullende ronde van controles op afstand geverifieerd.

(48)

Officiële invoerstatistieken worden gerapporteerd in kilogram en GN-code 8544 70 00 bevat ook andere producten dan het betrokken product. Om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de invoer van het betrokken product, heeft de Commissie gedetailleerde informatie van de nationale douaneautoriteiten onderzocht over de volledige reeks afzonderlijke invoertransacties in de periode 2017-OT zoals die door importeurs in hun douaneaangiften waren gerapporteerd en door de bovengenoemde autoriteiten waren verwerkt. De gegevens hadden betrekking op de invoer in negen lidstaten (Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Hongarije, Nederland, Portugal, Roemenië en Spanje) en werden representatief geacht, aangezien zij 79 % van de invoer in de beoordelingsperiode bestreken. Een gedetailleerde analyse op deze grondslag heeft tot de onderstaande conclusies geleid.

1.9.   Mededeling van feiten en overwegingen

(49)

Op 30 juni 2021 heeft de Commissie alle belanghebbenden ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op optischevezelkabels van oorsprong uit China (“mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen indienen. De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van de Chinese overheid, de CCCME, de twee in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, alle medewerkende niet-verbonden importeurs en de klager. Op basis van deze opmerkingen heeft de Commissie een aantal overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen, gewijzigd en alle belanghebbenden daarvan op 2 september 2021 in kennis gesteld (“aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen”).

(50)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen en de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen werden belanghebbenden overeenkomstig punt 5.7 van het bericht van inleiding in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Er hebben hoorzittingen plaatsgevonden met beide in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, de CCCME en één importeur (Cable 77).

1.10.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(51)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 (“het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling, had betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(52)

Bij het betrokken product gaat het om monomodus optischevezelkabels, bestaande uit één of meer individueel omhulde vezels, met beschermende behuizing, al dan niet voorzien van elektrische geleiders, van oorsprong uit de VRC, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8544 70 00 (Taric-code 8544700010) (“het betrokken product”).

(53)

De volgende producten blijven buiten beschouwing:

i)

kabels waarin alle optische vezels afzonderlijk zijn voorzien van werkende connectoren aan één of beide uiteinden, alsmede

ii)

kabels voor onderzees gebruik. Kabels voor onderzees gebruik zijn met kunststof geïsoleerde optischevezelkabels die een koperen of aluminium geleider bevatten en waarin de vezels in een of meer metalen modules ingesloten zijn.

(54)

De optischevezelkabels (optical fibre cables, “OFC”) worden gebruikt als optisch transmissiemedium in langeafstandstelecommunicatienetwerken en in metro- en toegangsnetwerken.

2.2.   Soortgelijk product

(55)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat in het betrokken land wordt vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht, alsmede

het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde en verkochte product.

(56)

De Commissie heeft in dit stadium beslist dat die producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(57)

De ZTT-groep verzocht optische aardleidingskabels (optical ground wire cables, “OPGW-kabels”) en optische fasegeleiderkabels (optical phase conductor cables, “OPPC-kabels”) van het onderzoek uit te sluiten. Zij voerde aan dat deze kabels weliswaar onder de productomschrijving vielen, maar verschillende fysische eigenschappen en toepassingen hadden (d.w.z. elektriciteitstransmissie), aan verschillende technische normen waren onderworpen, met verschillende grondstoffen en volgens verschillende productieprocessen werden vervaardigd, en op afzonderlijke markten werden verkocht. Voorts werd aangevoerd dat OPGW- en OPPC-kabels slechts een klein deel van de verkoop naar de Unie vertegenwoordigden. De ZTT-groep verzocht tevens om, ingeval de Commissie van oordeel zou zijn dat OPGW- en OPPC-kabels binnen de productomschrijving van het onderzoek vielen, bij het onderzoek rekening te houden met de specifieke kenmerken, het eindgebruik en het marktsegment van deze producten.

(58)

In haar opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de ZTT-groep haar argumenten om OPGW- en OPPC-kabels van het onderzoek uit te sluiten, met het argument dat de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie de door de ZTT-groep verkochte productsoorten in het onderzoektijdvak niet hebben verkocht.

(59)

OPGW- en OPPC-kabels zijn bedoeld voor gegevensoverdracht en hebben dezelfde basiseigenschappen als andere optischevezelkabels, zoals: i) zij bevatten optische vezels; ii) de diameter van de bedekte optische vezel is van dezelfde orde van grootte; iii) ook het aantal vezels ligt in dezelfde orde van grootte; iv) het aantal vezels per module is eveneens hetzelfde, en v) de opbouw van de kabelkern is dezelfde. Het feit dat OPGW- en OPPC-kabels elektriciteit overbrengen en bepaalde eigenschappen hebben (zoals elektrotechnische delen, geen vereiste van vlambestendigheid, geen vereiste van hoge treksterkte enz.) doet hieraan niet af.

(60)

Bovendien gelden voor alle kabeltypen tot op zekere hoogte verschillende technische specificaties en normen. Wat de grondstoffen betreft, doet het niet ter zake dat het per kabeltype kan verschillen welke grondstof voor welke component van de optischevezelkabel wordt gebruikt: alle typen optischevezelkabels worden vervaardigd met behulp van optische vezels. Wat de productieprocessen betreft, is uit het onderzoek gebleken dat bij bepaalde specifiek beschermde ontwerpen de mantel van de standaard optische kabels met een laag van staaldraad was bekleed en dat deze kabels op dezelfde machines werden vervaardigd als OPGW-kabels. Bovendien had de vervaardiging van de bepantsering van OPGW- en OPPC-kabels slechts betrekking op één fase van de vervaardiging van deze kabels, en was dit geen rechtvaardiging om deze kabels van de productomschrijving van het onderzoek uit te sluiten. Voorts is het feit dat de verkoop van OPGW- en OPPC-kabels tijdens het onderzoektijdvak een geringer deel van de verkoop naar de Unie vertegenwoordigde, niet relevant voor de beoordeling van het argument. Ten slotte doet het feit dat de specifieke PCN’s die tijdens het OT door de ZTT-groep werden verkocht, niet werden verkocht door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, niets af aan het feit dat de bedrijfstak van de Unie OPGW- en OPPC-kabels vervaardigt die in concurrentie zijn met de Chinese exporteurs.

(61)

Op basis van het voorgaande heeft de Commissie geconcludeerd dat OPGW- en OPPC-kabels moeten worden beschouwd als een soort optischevezelkabels met dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen als de andere optischevezelkabels die onder de definitie van het betrokken product vallen, zodat voor deze producten geen afzonderlijke analyse nodig was. OPGW en OPPC zijn feitelijk optischevezelkabels omdat zij optische vezels bevatten, de opbouw van de kabelkern dezelfde is en zij zijn ontworpen om te worden gebruikt voor gegevensoverdracht. Bovendien identificeren de productcontrolenummers die de Commissie voor de berekening van de dumping- en de schademarge gebruikt de OPGW- en OPPC-kabels op correcte wijze en stellen zij de Commissie op adequate wijze in staat een billijke vergelijking te maken tussen de prijzen van de producenten in de Unie en die van de Chinese producenten. Het argument werd derhalve afgewezen.

(62)

De ZTT-groep stelde ook vier methoden voor om mogelijke problemen in verband met ontwijking aan te pakken en te vermijden ingeval OPGW- en OPPC-kabels van de productomschrijving van het onderzoek werden uitgesloten, zoals i) een visuele controle en documentencontrole door douaneambtenaren, ii) een certificeringssysteem, iii) een douaneregeling voor controle op eindgebruik en iv) een monitoringsysteem. Aangezien is geconcludeerd dat OPGW- en OPPC-kabels door het onderzoek worden bestreken, behoefde niet te worden ingegaan op de voorgestelde methoden ter voorkoming van ontwijking.

3.   DUMPING

3.1.   Procedure voor de vaststelling van de normale waarde op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening

(63)

Aangezien er bij de opening van het onderzoek voldoende bewijsmateriaal beschikbaar was dat wees op het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening met betrekking tot de VRC, achtte de Commissie het passend om met betrekking tot de producenten-exporteurs uit dit land het onderzoek te openen uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening.

(64)

Om de benodigde gegevens voor de uiteindelijke toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening te verzamelen, heeft de Commissie bijgevolg in het bericht van inleiding alle Chinese producenten-exporteurs verzocht informatie met betrekking tot de voor de productie van OFC gebruikte basisproducten te verstrekken. Vijfentwintig Chinese producenten-exporteurs hebben de relevante informatie verstrekt.

(65)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot de vermeende verstoringen van betekenis nodig achtte, heeft de Commissie de Chinese overheid een vragenlijst toegezonden. Bovendien heeft de Commissie in punt 5.3.2 van het bericht van inleiding alle belanghebbenden verzocht om binnen 37 dagen hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen met betrekking tot de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. De Chinese overheid heeft niet geantwoord op het verzoek om informatie. Vervolgens heeft de Commissie de Chinese overheid ervan in kennis gesteld dat zij overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening de beschikbare gegevens zou gebruiken om het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC vast te stellen.

(66)

Zij heeft binnen de daarvoor gestelde termijn opmerkingen van de Chinese overheid en de CCCME over de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening ontvangen.

(67)

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening is de normale waarde “normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald”.

(68)

Artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening bepaalt echter: “wanneer […] wordt vastgesteld dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van punt b) in het land van uitvoer niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land, wordt de normale waarde uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen”, en “[deze] omvat een niet-verstoord en redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst”.

(69)

Zoals hieronder nader toegelicht, heeft de Commissie in het onderhavige onderzoek geconcludeerd dat, op basis van het beschikbare bewijs en gezien het gebrek aan medewerking van de Chinese overheid (zie overweging 65), het passend was artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen.

3.1.1.   Bestaan van verstoringen van betekenis

3.1.1.1.   Inleiding

(70)

In artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening worden verstoringen van betekenis gedefinieerd als “de verstoringen die zich voordoen wanneer de gerapporteerde prijzen en kosten, waaronder de kosten van grondstoffen en energie, niet door de vrije marktwerking tot stand komen, doordat zij door aanzienlijk overheidsingrijpen worden beïnvloed. Bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis wordt onder meer acht geslagen op de mogelijke gevolgen van een of meer van de volgende factoren:

het feit dat de markt in kwestie voor een groot deel wordt bediend door ondernemingen die in handen zijn van de autoriteiten van het land van uitvoer, waarover deze zeggenschap hebben, waarop deze beleidstoezicht uitoefenen of waarvoor deze beleidsadvies geven;

overheidsaanwezigheid in bedrijven, waardoor inmenging van de overheid in de prijzen of kosten mogelijk wordt;

discriminerend overheidsbeleid of discriminerende overheidsmaatregelen die binnenlandse leveranciers bevoordelen of de vrije marktwerking anderszins beïnvloeden;

het ontbreken, de discriminerende toepassing of de ontoereikende handhaving van faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving;

verstoringen van loonkosten;

toegang tot financiering door instellingen die de doelstellingen van het overheidsbeleid uitvoeren of anderszins in hun werking niet onafhankelijk zijn ten opzichte van de staat”.

(71)

Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening wordt bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), onder meer rekening gehouden met de niet-limitatieve lijst van factoren in voornoemde bepaling. Op grond van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening wordt bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis acht geslagen op de mogelijke gevolgen van een of meer van deze factoren voor de prijzen en kosten in het land van uitvoer van het betrokken product. Aangezien de lijst niet-cumulatief is, hoeft echter niet op alle factoren acht te worden geslagen om een verstoring van betekenis te kunnen vaststellen. Bovendien kunnen dezelfde feitelijke omstandigheden worden gebruikt om de aanwezigheid van een of meer factoren van de lijst aan te tonen. Alle conclusies ten aanzien van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), moeten echter worden getrokken op basis van al het voorhanden zijnde bewijsmateriaal. In de algehele beoordeling betreffende de aanwezigheid van verstoringen kan ook rekening worden gehouden met de algemene context en situatie in het land van uitvoer, in het bijzonder wanneer de overheid op grond van fundamentele elementen van de economische en bestuursstructuur van het land van uitvoer over ruime bevoegdheden beschikt om zodanig in te grijpen in de economie dat prijzen en kosten niet het gevolg zijn van vrije marktwerking.

(72)

Artikel 2, lid 6 bis, punt c), van de basisverordening bepaalt het volgende: “Wanneer de Commissie beschikt over gegronde aanwijzingen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verstoringen van betekenis zoals bedoeld onder b), in een bepaald land of een bepaalde sector in dat land, en waar passend voor de doeltreffende toepassing van deze verordening, stelt zij een rapport op waarin de marktomstandigheden, zoals bedoeld onder b), in dat land of die sector worden beschreven; zij maakt dat rapport openbaar en actualiseert het geregeld”.

(73)

Op grond van deze bepaling heeft de Commissie een landenrapport opgesteld met betrekking tot de VRC (11) (hierna “het rapport” genoemd), waarin informatie bijeen wordt gebracht over het bestaan van aanzienlijk overheidsingrijpen op veel niveaus van de economie, waaronder specifieke verstoringen met betrekking tot veel belangrijke productiefactoren (zoals grond, energie, kapitaal, grondstoffen en arbeid) alsook met betrekking tot specifieke sectoren (zoals chemische producten). Het rapport is in het onderzoeksdossier opgenomen in de fase van de opening van het onderzoek. De belanghebbenden werd verzocht het bewijs dat zich bij de opening van het onderzoek in het onderzoeksdossier bevond (en waarvan het rapport integraal deel uitmaakte), te weerleggen, aan te vullen of daarover opmerkingen te maken.

(74)

In de klacht werd aanvullend bewijs aangeleverd over verstoringen van betekenis in de OFC-sector in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), in aanvulling op het rapport. De klager heeft bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat productie en verkoop van het betrokken product (ten minste potentieel) worden beïnvloed door de in het rapport genoemde verstoringen, met name door een hoge mate van staatsinmenging in de OFC-waardeketen, d.w.z. in de OFC-sector en aan de productie van OFC-verwante sectoren, met name de inputsectoren en de productiefactoren.

(75)

De Commissie heeft onderzocht of het wegens de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening al dan niet passend was om gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC. Zij baseerde zich hiervoor op het bewijsmateriaal in het dossier, met inbegrip van het bewijsmateriaal in het rapport, dat is gestoeld op openbaar beschikbare bronnen, met name op Chinese wetgeving, gepubliceerde officiële Chinese beleidsdocumenten, door internationale organisaties gepubliceerde verslagen alsmede studies en artikelen van gerenommeerde academici, die specifiek in het rapport worden vermeld. Bij deze analyse werd niet alleen het aanzienlijke overheidsingrijpen in de economie van de VRC in het algemeen onderzocht, maar ook de specifieke marktsituatie in de betrokken sector, met inbegrip van het betrokken product. De Commissie heeft deze bewijselementen verder aangevuld met haar eigen onderzoek naar de verschillende criteria die relevant zijn om het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC te bevestigen, zoals die ook in het kader van haar eerdere onderzoeken in dit verband zijn vastgesteld.

3.1.1.2.   Verstoringen van betekenis die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC

(76)

Het Chinese economische stelsel is gebaseerd op het concept van een “socialistische markteconomie”. Dat concept is vastgelegd in de Chinese grondwet en is bepalend voor het economisch bestuur van de VRC. Het kernbeginsel is “socialistische publieke eigendom van de productiemiddelen, namelijk eigendom van het gehele volk en collectieve eigendom van de werkende bevolking”. De staatseconomie wordt als de “leidende kracht van de nationale economie” beschouwd en de staat heeft de opdracht om “de consolidatie en groei ervan te waarborgen”. (12) Bijgevolg maakt de wijze waarop de Chinese economie is ingericht, niet alleen aanzienlijk overheidsingrijpen in de economie mogelijk, maar is dergelijk ingrijpen ook uitdrukkelijk voorgeschreven. Het gehele rechtsstelsel is doordrongen van de notie dat publieke eigendom superieur is aan particulier eigendom en deze notie wordt in alle belangrijke wetgeving als algemeen beginsel benadrukt. De Chinese eigendomswetgeving vormt een voorbeeld bij uitstek hiervan: zij verwijst naar de eerste fase van het socialisme en geeft de staat de opdracht het fundamentele economische stelsel in stand te houden waarin de publieke eigendom een overheersende rol speelt. Andere vormen van eigendom worden gedoogd, waarbij de wet toestaat dat deze zich naast staatseigendom ontwikkelen (13).

(77)

Daarnaast wordt naar Chinees recht de socialistische markteconomie ontwikkeld onder leiding van de Chinese Communistische Partij (“CCP”). De structuren van de Chinese staat en van de CCP zijn op alle niveaus (juridisch, institutioneel, persoonlijk) met elkaar vervlochten en vormen een superstructuur waarin de rollen van de CCP en de staat niet van elkaar zijn te onderscheiden. Na een wijziging van de Chinese grondwet in maart 2018 is de leidende rol van de CCP nog sterker op de voorgrond getreden, nu die is bevestigd in artikel 1 van de grondwet. Na de reeds bestaande eerste zin van die bepaling: “[h]et socialistische systeem is het fundamentele stelsel van de Volksrepubliek China”, werd een nieuwe tweede zin ingevoegd, die als volgt luidt: “[d]e meest bepalende eigenschap van het socialisme met Chinese kenmerken is het leiderschap van de Communistische Partij van China” (14). Dit illustreert de onbetwiste en steeds toenemende zeggenschap van de CCP over het economische stelsel van de VRC. Dit leiderschap en deze zeggenschap zijn inherent aan het Chinese systeem en gaan veel verder dan de gebruikelijke situatie in andere landen waar de regeringen algemene macro-economische zeggenschap uitoefenen binnen de grenzen waarvan er sprake is van vrije marktwerking.

(78)

De Chinese staat hanteert een interventionistisch economisch beleid om zijn doelen na te streven, die niet zozeer een afspiegeling zijn van de heersende economische omstandigheden op een vrije markt, maar veeleer samenvallen met de politieke agenda van de CCP (15). Door de Chinese autoriteiten worden uiteenlopende interventionistische economische instrumenten ingezet, waaronder het systeem van industriële planning, het financiële stelsel alsmede andere middelen die de staat gebruikt om op de markt te opereren en die te beïnvloeden, bijvoorbeeld via overheidsinvesteringen en overheidsopdrachten.

(79)

Ten eerste, wat de algehele administratieve controle betreft, wordt de Chinese economie gestuurd door middel van een complex systeem van industriële planning dat gevolgen heeft voor alle economische activiteiten in het land. Al deze plannen samen bestrijken een alomvattende en complexe matrix van sectoren en transversale beleidsmaatregelen en zijn aanwezig op alle overheidsniveaus. De plannen op provinciaal niveau zijn gedetailleerd, terwijl in de nationale plannen bredere doelen worden gesteld. In de plannen worden tevens de middelen bepaald waarmee de desbetreffende bedrijfstakken/sectoren worden ondersteund, evenals de termijnen waarbinnen de doelstellingen moeten worden gehaald. Sommige plannen bevatten nog steeds expliciete productiestreefcijfers, wat ook in eerdere planningscycli de regel was. In het kader van de plannen worden afzonderlijke industriële sectoren en/of projecten aangewezen als (positieve of negatieve) prioriteiten in overeenstemming met de prioriteiten van de regering en worden er specifieke ontwikkelingsdoelstellingen aan toegekend (industriële modernisering, internationale expansie enz.). De marktdeelnemers, zowel particuliere als staatsondernemingen, moeten hun bedrijfsactiviteiten daadwerkelijk aanpassen aan de door het planningssysteem opgelegde realiteit. Dit geldt niet slechts vanwege de bindende aard van de plannen, maar ook omdat de bevoegde Chinese autoriteiten zich op alle overheidsniveaus aan het plansysteem houden en de aan hen verleende bevoegdheden dienovereenkomstig gebruiken, en de marktdeelnemers er aldus toe bewegen zich te houden aan de prioriteiten die in de plannen zijn gesteld (zie ook punt 3.1.1.5) (16).

(80)

Ten tweede, wat de toewijzing van financiële middelen betreft, wordt het financiële stelsel van de VRC gedomineerd door handelsbanken in staatseigendom. Bij het vaststellen en uitvoeren van hun kredietverleningsbeleid moeten deze banken niet zozeer de economische merites van een bepaald project beoordelen, maar zich in de eerste plaats voegen naar de doelstellingen van het industriële beleid van de overheid (zie ook punt 3.1.1.8) (17). Hetzelfde geldt voor de andere onderdelen van het Chinese financiële stelsel, zoals de aandelenmarkten, obligatiemarkten, private-equitymarkten enz. Ook deze niet-bancaire onderdelen van de financiële sector zijn institutioneel en operationeel opgezet op een manier die er niet op gericht is de efficiënte werking van de financiële markten te maximaliseren, maar de zeggenschap van de staat en de CCP te waarborgen en hun ingrijpen mogelijk te maken (18).

(81)

Ten derde, wat het gebruik van uiteenlopende overheids- en regelgevingsinstrumenten betreft, neemt het overheidsingrijpen in de economie verschillende vormen aan. Regels omtrent overheidsopdrachten worden bijvoorbeeld regelmatig gebruikt om andere beleidsdoelstellingen dan economische doelmatigheid na te streven, waardoor het beginsel van marktwerking op dit gebied wordt ondermijnd. In de toepasselijke wetgeving is uitdrukkelijk bepaald dat overheidsopdrachten worden geplaatst om de verwezenlijking van in het overheidsbeleid vastgestelde doelstellingen te bevorderen. De aard van deze doelstellingen blijft echter onduidelijk, waardoor de besluitvormende organen over een ruime beoordelingsmarge beschikken (19). Ook op het gebied van investeringen behoudt de Chinese overheid aanzienlijke zeggenschap over en invloed op de bestemming en de omvang van zowel staats- als particuliere investeringen. Het doorlichten van investeringen, evenals diverse prikkels, beperkingen en verboden met betrekking tot investeringen worden door de autoriteiten gebruikt als een belangrijk instrument om de doelstellingen van het industriebeleid te ondersteunen, zoals het handhaven van de zeggenschap van de staat over belangrijke sectoren of het versterken van de binnenlandse industrie (20).

(82)

Kortom, het Chinese economische model is gebaseerd op bepaalde fundamentele axioma’s die voorzien in grootschalig overheidsingrijpen en dit aanmoedigen. Dergelijk aanzienlijk overheidsingrijpen staat haaks op de vrije marktwerking en leidt tot een verstoring van de doeltreffende toewijzing van middelen volgens de marktbeginselen (21).

3.1.1.3.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), eerste streepje, van de basisverordening: het feit dat de markt in kwestie voor een groot deel wordt bediend door ondernemingen die in handen zijn van de autoriteiten van het land van uitvoer, waarover deze zeggenschap hebben, waarop deze beleidstoezicht uitoefenen of waarvoor deze beleidsadvies geven

(83)

In de VRC vormen ondernemingen die in handen zijn van de staat, waarover deze zeggenschap heeft, waarop deze beleidstoezicht uitoefent of waarvoor deze beleidsadvies geeft, een essentieel onderdeel van de economie.

(84)

De Chinese overheid en de CCP houden vast aan structuren waarmee hun blijvende invloed op ondernemingen, en met name staatsondernemingen, wordt verzekerd. De staat (en in veel opzichten ook de CCP) speelt niet alleen een actieve rol in het formuleren van het algemene economische beleid en het toezicht op de uitvoering daarvan door individuele staatsondernemingen, maar eist ook het recht op om deel te nemen aan de operationele besluitvorming in staatsondernemingen. Dit gebeurt doorgaans door de roulatie van leidinggevend personeel tussen overheidsinstanties en staatsondernemingen, door de aanwezigheid van partijleden in de uitvoerende organen van staatsondernemingen en van partijcellen in ondernemingen (zie ook punt 3.1.1.4), alsook door het vormgeven van de bedrijfsstructuur van de sector staatsondernemingen (22). In ruil daarvoor genieten staatsondernemingen een bijzondere status binnen de Chinese economie, wat een aantal economische voordelen inhoudt, zoals met name afscherming tegen mededinging en preferentiële toegang tot relevante basisproducten, waaronder financiële middelen (23). De factoren die wijzen op het bestaan van zeggenschap van de overheid over of invloed van de overheid op ondernemingen in de OFC-sector worden nader beschreven in de punten 3.1.1.4 en 3.1.1.5.

(85)

Met name in de OFC-waardeketen neemt de Chinese overheid deel in veel ondernemingen, en over een aantal hiervan heeft zij ook zeggenschap.

(86)

De Commissie heeft vastgesteld dat ten minste één grote OFC-producent — FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd (FTT) (24) — erkent volledig onder zeggenschap van het Comité van de Staatsraad voor toezicht op en beheer van staatsactiva (“State-owned assets Supervision and Administration Commission” of “SASAC”) (25) te staan, en dus van een overheidsinstantie. FTT staat onder zeggenschap van de staat en heeft tegelijkertijd een meerderheidsbelang in andere OFC-producenten, zoals Changchun Fiberhome Technologies, Chengdu Datang Cable, Fiberhome Marine Network Equipment of Xinjiang Fiberhome Optical Communications. Een andere OFC-producent — Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication — bleek ook onder zeggenschap van FTT en dus van de staat te staan.

(87)

Behalve op ondernemingen die rechtstreeks onder haar zeggenschap staan, oefent de Chinese overheid ook invloed uit op de particuliere ondernemingen in de VRC. Zoals tijdens het onderzoek door een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werd bevestigd, werd ook vastgesteld dat de staat direct of indirect (bijvoorbeeld via verschillende met de staat verbonden entiteiten, zoals de Bank of China, de Industrial and Commercial Bank of China, de Agricultural Bank of China, de China Development Bank, Changshu City Development Investment Co. of het Shanghai Financial Development Investment Fund) deelneemt in tal van ondernemingen die OFC produceren. Van laatstbedoelde ondernemingen moet vooral Yangtze Optical Fiber and Cable (YOFC) worden genoemd, aangezien investeerders onder zeggenschap van de staat 39 % van die onderneming in handen hebben (26). Deze onderneming is een grote binnenlandse producent van het betrokken product en tevens een grote exporteur naar de EU.

(88)

Ook wat de particuliere OFC-producenten betreft, heeft de Commissie vastgesteld dat in het geval van ten minste twee van hen – Jiangsu Zhongtian Technology (ZTT) (27) en Hengtong Group – de controlerende (particuliere) aandeelhouders banden met de CCP hadden en partijposities bekleedden (zie overweging 104).

(89)

Wat de leveranciers van basisproducten voor de productie van OFC betreft, geldt dat een van de grondstoffen voor de vervaardiging van OFC aramidegaren is. Ook wat de aramidesector betreft, heeft de Commissie vastgesteld dat er sprake is van aanzienlijke staatsinmenging. De onderneming Yantai Tayho Advanced Materials (YTAM) is een van de belangrijkste producenten van aramidevezels in de VRC (28). De meerderheidsaandeelhouder van YTAM is de Yantai Guofeng Investment Holdings Group (29), die op zijn beurt weer volledig in handen is van Yantai SASAC (30), wat tot gevolg heeft dat YTAM volledig onder zeggenschap van de autoriteiten staat. Andere prominente producenten van aramidevezels in de VRC zijn Sinopec Yizheng Chemical Fibre Company (31) (dochteronderneming van de staatsonderneming Sinopec Group (32)) of de staatsonderneming Sinochem (33).

(90)

Bij de productie van OFC worden ook chemische basisproducten gebruikt zoals polyethyleen met lage, gemiddelde of hoge dichtheid of polybutyleentereftalaat. Deze stoffen zijn chemische verbindingen die door chemische processen worden verkregen. Er worden ook verschillende chemische verbindingen gebruikt voor de productie van de preform van de optische vezel. De producenten van deze basisproducten kunnen derhalve ook als deelnemers van de Chinese chemische sector worden beschouwd. Met betrekking tot die sector heeft de Commissie vastgesteld dat staatsondernemingen volgens nationale statistieken in 2015 52 % van de totale activa van chemische ondernemingen in handen hadden (34). Staatsondernemingen, met name grote centrale staatsondernemingen, spelen van oudsher een dominante rol in de chemische industrie van de VRC op grond van hun oligopoliepositie in het upstreamsegment/de grondstoffensector, gemakkelijke toegang tot door de overheid toegewezen middelen (kapitaal, leningen, grond enz.) en grote invloed op de besluitvorming binnen de overheid. In dit verband heeft de Commissie specifiek vastgesteld dat bepaalde belangrijke producenten van polyethyleen met hoge dichtheid in de VRC, zoals PetroChina, Sinopec Maoming Petrochemical Corporation en China National Offshore Oil Corporation (35), staatsondernemingen zijn.

(91)

Bovendien worden bij de productie van OFC bepaalde grondstoffen van staal gebruikt, zoals bepaalde soorten staaldraad of staalband. In dit opzicht is in de staalsector een aanzienlijk deel van de ondernemingen nog altijd in handen van de Chinese overheid. De nominale verdeling tussen het aantal staatsondernemingen en particuliere ondernemingen is volgens ramingen weliswaar bijna in evenwicht, maar vier van de vijf Chinese staalproducenten die tot ’s werelds tien grootste staalproducenten behoren, zijn staatsondernemingen (36). En terwijl de tien grootste producenten in 2016 slechts ongeveer 36 % van de totale industriële productie voor hun rekening namen, stelde de Chinese overheid in datzelfde jaar de doelstelling vast om tegen 2025 60 % tot 70 % van de ijzer- en staalproductie in circa tien grote ondernemingen te consolideren (37). Dit voornemen is door de Chinese overheid in april 2019 herhaald bij de aankondiging van richtsnoeren over de consolidering van de staalindustrie (38). Deze consolidatie kan leiden tot gedwongen fusies tussen winstgevende particuliere ondernemingen en ondermaats presterende staatsondernemingen (39). Een voorbeeld van een recente fusie vormen de staalproducenten Baosteel Group Corp. en Wuhan Iron & Steel Group Corp., die in 2016 fuseerden tot de op een na grootste staalproducent ter wereld (40). De grote producenten van roestvrij staal zijn eigendom van de staat, bijvoorbeeld Tisco, Baosteel, Ansteel Lianzhong, Jiujuan Iron and Steel en Tangshan.

(92)

Door het aanzienlijke niveau van overheidsingrijpen in inputsectoren van de OFC-markt (bv. in de staalsector, in de chemische waardeketens of via staatscontrole van bepaalde toonaangevende aramideproducerende ondernemingen), in combinatie met het feit dat — zoals door de Commissie is vastgesteld — bepaalde OFC-producenten direct of indirect onder zeggenschap of onder invloed van de staat staan (bijvoorbeeld door de aanwezigheid van de CCP in het bedrijf), afhankelijk zijn van ondersteuning door de overheid en, in sommige gevallen, de ideologie van de CCP ten uitvoer leggen, is het noch voor producenten die staatseigendom zijn of onder controle van de overheid staan, noch voor OFC-producenten in particuliere handen, mogelijk om onder marktvoorwaarden te opereren. Zowel staats- als particuliere ondernemingen die zich bezighouden met de productie van OFC en van de daarbij gebruikte basisproducten zijn ook, direct of indirect, onderworpen aan beleidstoezicht en beleidsadvies, zoals vermeld in punt 3.1.1.5.

3.1.1.4.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), tweede streepje, van de basisverordening: overheidsaanwezigheid in bedrijven, waardoor inmenging van de overheid in de prijzen of kosten mogelijk wordt

(93)

Naast de uitoefening van zeggenschap over de economie door het in handen hebben van staatsondernemingen en andere instrumenten, kan de Chinese overheid zich ook via overheidsaanwezigheid in ondernemingen in de prijzen en kosten mengen. Het recht van overheidsinstanties ter zake om belangrijk leidinggevend personeel in staatsondernemingen te benoemen en te ontslaan, zoals bepaald in de Chinese wetgeving, kan worden beschouwd als afspiegeling van de corresponderende eigendomsrechten (41), maar daarnaast vormen de CCP-cellen in ondernemingen, niet alleen in staatsondernemingen maar ook in particuliere ondernemingen, een ander belangrijk kanaal waarlangs de overheid zich in de besluitvorming van ondernemingen kan mengen. Volgens het vennootschapsrecht van de VRC moet in elke onderneming een CCP-organisatie worden opgezet (met ten minste drie CCP-leden, zoals bepaald in de statuten van de CCP (42)) en moet de onderneming de nodige voorwaarden scheppen voor de activiteiten van de partijorganisatie. Deze eis lijkt in het verleden niet altijd te zijn gevolgd of strikt te zijn gehandhaafd. Sinds 2016 heeft de CCP haar aanspraken op zeggenschap bij zakelijke beslissingen in staatsondernemingen echter nadrukkelijk als politiek beginsel doen gelden. Ook zijn er berichten dat de CCP druk uitoefent op particuliere ondernemingen om “vaderlandslievendheid” voorop te stellen en zich naar de partijlijn te voegen (43). In 2017 werd bericht dat in 70 % van de circa 1,86 miljoen ondernemingen in particuliere eigendom partijcellen aanwezig waren, en dat er toenemende druk was om de CCP-organisaties het laatste woord te laten hebben bij de zakelijke besluitvorming in de desbetreffende ondernemingen (44). Deze regels zijn algemeen van toepassing in de hele Chinese economie, in alle sectoren, ook bij producenten van optischevezelkabels en de leveranciers van de basisproducten daarvoor.

(94)

Daarnaast werd op 15 september 2020 een document gepubliceerd met als titel “Richtsnoeren van het Algemeen Bureau van het Centraal Comité van de CCP om in het nieuwe tijdperk de activiteiten van het Eenheidsfront in de particuliere sector op te voeren” (45), waarin de rol van de partijcomités in particuliere ondernemingen verder werd uitgebreid. In afdeling II.4 van de richtsnoeren staat het volgende: “[w]ij moeten de totale capaciteit van de Partij om sturing te geven aan activiteiten van het Eenheidsfront in de particuliere sector vergroten en de werkzaamheden op dit gebied op doeltreffende wijze opvoeren”; en in afdeling III.6 staat: “[w]ij moeten de aanwezigheid van de Partij in particuliere ondernemingen verder opvoeren en de partijcellen in staat stellen hun rol als bastion doeltreffend te vervullen en de partijleden in staat stellen hun rol als voorhoede en pioniers te spelen.” De richtsnoeren benadrukken zo de rol van de CCP in ondernemingen en andere entiteiten van de particuliere sector en trachten deze te versterken (46).

(95)

De volgende voorbeelden illustreren de hierboven genoemde trend dat de Chinese overheid steeds meer ingrijpt in de OFC-sector.

(96)

Zoals reeds vermeld, is een aantal OFC-producenten eigendom van of staat onder zeggenschap van de staat, waardoor de staat zich vrij kan mengen in prijzen en kosten. Deze inmenging wordt ook verergerd door de sterke aanwezigheid en invloed van de CCP in die ondernemingen.

(97)

Zo heeft de Commissie vastgesteld dat de China Information and Communication Technology Group – waartoe de producent-exporteur FTT behoort – op haar website vermeldt dat: “Het vasthouden aan het leiderschap van de partij en het versterken van de partijopbouw zijn de ‘wortel’ en ‘ziel’ van staatsbedrijven. Sinds de oprichting van China Information and Communication Technology Group Co., Ltd. (China Information and Communication Technology Group Co., Ltd.) heeft het partijcomité van de groep volledig uitvoering gegeven aan de geest van het 18e Nationale Congres, het 19e Nationale Congres, de vorige plenaire zittingen van de partij en de geest van de Nationale Conferentie over partijopbouw van staatsbedrijven, en heeft het ervoor gezorgd dat de partijopbouw en alle aspecten van de bedrijfsactiviteiten de theorie van Xi Jinping over het nieuwe tijdperk van het socialisme met Chinese kenmerken volgen. De ‘vier voorwerpen van bewustzijn’ verankeren, de ‘vier voorwerpen van vertrouwen” versterken, de ‘twee waarborgen’ resoluut verwezenlijken, de algemene vereisten voor partijopbouw in het nieuwe tijdperk grondig ten uitvoer leggen, bijzondere aandacht besteden aan de belangrijkste verantwoordelijkheden van het partijbestuur, en het partijcomité van de groep volledig bij corporate governance betrekken om leiderschap uit te oefenen en ‘richting te geven aan, te zorgen voor het algemene beheer van en de uitvoering te verzekeren van’ de partijopbouw en de ‘dubbele integratie en dubbele bevordering’ van de partijopbouw met productie- en zakelijke werkzaamheden te blijven bevorderen.” (47)

(98)

De Commissie heeft ook vastgesteld dat de activiteiten in het kader van de partijopbouw zich kunnen uitstrekken over volledige industriezones, zoals vermeld op de website van de Wuhan East Lake High-Tech Development zone (hightechontwikkelingszone van Wuhan East Lake): “Informatieverstrekking over de conferentie over partijopbouwwerkzaamheden in staatsbedrijven in de hele stad en de werkzaamheden van de districtssecretaris van het partij(werk)comité inzake partijopbouw aan de basis en verslaglegging over de algemene geest van de conferentie: Op 7 mei 2019 werd in de FiberHome Communications Group de lokale conferentie ter bevordering van de partijopbouw in staatsbedrijven van de hightechzone van Donghu gehouden. Bijna 30 personen woonden de vergadering bij, waaronder de adjunct-directeur van de afdeling organisatie van de partijwerkgroep van de hightechzone van Donghu, Wan Ling en verwante kameraden, alsook personen die belast zijn met het beheer en het leiden van de partijopbouwactiviteiten in staatsbedrijven die centraal door het district worden beheerd en onder direct beheer van het district staan.” (48) De hightechzone van Donghu (of hightechontwikkelingszone van Wuhan East Lake) wordt vaak aangeduid als de “Opticavallei” (49) vanwege de focus op de productie van optische elektronica, waaronder OFC.

(99)

Hierbij moet worden opgemerkt dat het bij de in de vorige overweging genoemde activiteiten gaat om FiberHome Group, de moedermaatschappij van FTT. Op de website van de onderneming wordt “ondersteuning van het overheidsbeleid” genoemd als een van de belangrijkste elementen in haar relatie met de Chinese overheid (50). Bovendien wordt FiberHome weergegeven als model voor andere ondernemingen op het gebied van partijopbouwactiviteiten: “In mei 17 organiseerde Optics Valley Construction Company een studiebezoek voor stafleden en werknemers van FiberHome Technology Group om de tentoonstelling van wetenschappelijke en technologische verworvenheden te bezoeken, te luisteren naar lezingen van deskundigen en de inspectietour van secretaris-generaal Xi Jinping te volgen en de geest van de belangrijke toespraak van secretaris-generaal Xi Jinping tijdens zijn inspectie van Hubei te bestuderen […] Kameraad Hua Xiaodong, directeur van het bureau van de voorzitter van FiberHome Communications, concentreerde zich op de partijopbouw aan de basis binnen de FiberHome Technology Group, innovatieve partijopbouwmaatregelen en resultaten van online partijopbouw, […] De algemeen directeur van de onderneming, kameraad Zhou Aiqiang, benadrukte dat de staf en de werknemers van de onderneming de studie en het in praktijk brengen van de belangrijke toespraken van secretaris-generaal Xi Jinping moeten combineren met de geest van de hightechzone om de hoogwaardige ontwikkeling van de Opticavallei te bevorderen.” (51) Zoals blijkt uit het laatste fragment is het de bedoeling dat activiteiten op het gebied van partijopbouw hand in hand gaan met de zakelijke ontwikkeling van de Opticavallei.

(100)

Zoals vermeld in overweging 94, breidt de Chinese overheid ook de rol van de CCP in de particuliere sector verder uit, waardoor zij haar vermogen om de besluiten en activiteiten van particuliere ondernemingen te controleren en te beïnvloeden, verder vergroot. De Commissie heeft voor particuliere OFC-producenten ruim voldoende bewijs van dergelijke inmenging gevonden.

(101)

De onderneming ZTT prijst zichzelf vanwege het belang dat de CCP en de autoriteiten in de onderneming stellen: “ZTT heeft door haar brede, meerdere domeinen bestrijkende ontwikkeling de aandacht getrokken van de leiders van de Communistische Partij en de staat. De leiders op centraal, provinciaal en gemeentelijk niveau hebben ZTT geïnspecteerd en bevestigd en aangemoedigd.” (52) Daarnaast geeft de website van de onderneming een overzicht van haar activiteiten en resultaten op het gebied van partijopbouw, en van de interactie dienaangaande met de CCP en de autoriteiten. Zo beschrijft de onderneming een inspectie van de partijopbouwactiviteiten van de onderneming door provinciale en gemeentelijke partijleiders en hoofden van overheden: “Xue Jiping [secretaris van het partijcomité en voorzitter van ZTT], zei dat Zhongtian Technology een belangrijke productieonderneming in Nantong is en dat ontwikkeling tegenwoordig onlosmakelijk verbonden is met de zorg en ondersteuning van partijcomités en hoofden van overheden op alle niveaus, en dat het partijcomité van de Zhongtian Technology Group, aangestuurd door de superieure partijorganisatie, zorgvuldig de voorwaarden heeft geschapen voor wederzijdse bevordering, gemeenschappelijke vooruitgang en win-winsituaties door het combineren van partijopbouw met de ontwikkeling van ondernemingen. Hij wees op de twee specifieke praktijken die Zhongtian Technology onder de partijvlag heeft samengevat en tot stand heeft gebracht. De eerste praktijk is het werksysteem van de vergevorderde geestelijke thuisingenieurs. […]; De tweede praktijk is de geavanceerde intellectuele-eigendomsbank die de kern van het concurrentievermogen van de onderneming versterkt door de initiatieven van partijleden er als ruggengraat bij te betrekken en daarmee de voordelen van partijopbouw daadwerkelijk in ontwikkelingsvoordelen omzet en de wijsheid van de partij en de massa’s omzet in ontwikkelingsefficiëntie.” (53) De onderneming benadrukt ook het belang van haar partijgerelateerde activiteiten en het belang van de integratie daarvan in de activiteiten van de onderneming: “Het partijcomité van Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd. kreeg de eretitel “Vergevorderde vanuit de basis ontstane partijorganisatie van de provincie Jiangsu” en werd daarmee de enige onderneming in de regio Nantong die deze eer te beurt was gevallen. In de afgelopen jaren heeft het partijcomité van Zhongtian Technology – onder leiding van Xue Jiping, een nationaal modelwerknemer, partijsecretaris en voorzitter van de raad van bestuur – zich altijd gehouden aan de leidende ideologie die behelst “zich bij de partijopbouw te concentreren op ontwikkeling en de ontwikkeling te bevorderen middels partijopbouw”, en actief onderzoek gedaan naar gestandaardiseerde en geïntegreerde modellen voor partijopbouw waarbij de nadruk ligt op de integratie van partijopbouwwerkzaamheden met de productie en de zakelijke activiteiten van een onderneming, het gedetailleerde beheer ervan en de ontwikkeling van de bedrijfscultuur.” (54)

(102)

De Commissie is ook tot bevindingen gekomen over de invloed van de CCP op een andere OFC-producent met een aanzienlijke binnenlandse productie en een aanzienlijke uitvoer van het betrokken product naar de EU, namelijk Hengtong Group. Hoewel de onderneming in particuliere handen is, heeft zij verslagen gepubliceerd over de rol en de invloed van de CCP, het CCP-lidmaatschap en partijcomités binnen de onderneming, en over de wijze waarop de onderneming bij haar activiteiten de overheidsstrategieën volgt: “Zonder het hervormings- en openstellingsbeleid zou er vandaag geen Hengtong zijn; wat de toekomstige ontwikkeling van Hengtong betreft, moet het vaandel van de partij in de onderneming fier worden gevoerd. Cui Genliang, secretaris van het partijcomité en voorzitter van de raad van bestuur van Hengtong Group, zei dat het partijcomité van de Hengtong Group zijn oorspronkelijke doel nooit heeft vergeten, altijd heeft onthouden wat zijn taak was en de “rode motor” van de partijopbouw zal blijven vormen, de stuwende kracht van een nieuwe ronde in de ontwikkeling van de onderneming zal vormgeven en ernaar zal streven een antwoord te formuleren op de vragenlijst van het tijdperk van hoogwaardige ontwikkeling . […] Via het systeem “één persoon voor twee functies”, waardoor eenzelfde persoon zowel partijsecretaris als leider van de onderneming kan zijn, zijn de secretariaten van de huidige 32 partijafdelingen van de Hengtong Group stuk voor stuk in handen van de algemeen directeuren van elke onderneming, en wordt de doeltreffendheid van de werkzaamheden op het vlak van de partijopbouw meegenomen in de algemene beoordeling van dochterondernemingen. […] Het partijcomité [van Hengtong Group] belegt om de twee jaar een partijopbouwseminar om het werkplan voor de partijopbouwwerkzaamheden op te stellen als “verplichte actie” voor de jaarlijkse werkzaamheden van elke partijafdeling, terwijl elke partijafdeling een innovatieve “optionele actie” kiest om de afdeling van de onderneming te stimuleren om het als een bastion fungerende doel van de groep te bereiken en een “gevechtsteam” voor partijopbouw binnen de groep te vormen, ervoor te zorgen dat de partijleden onder het personeel zich concentreren op prestaties die als een vaandel kunnen werken, “speciale strijdkrachten” voor partijopbouw binnen de groep te vormen en te komen tot een paradigma voor partijopbouw op basis van “strategische partijcomités, bastionafdelingen van de partij en partijleden die vaandeldragers voor de partij zijn […] De ontwikkeling van de onderneming is onlosmakelijk verbonden met de juiste leiding van de partij. Wij moeten altijd dankbaar zijn en verantwoordelijkheid nemen, maar tegelijkertijd in de samenleving verankerd blijven.” Het partijcomité van Hengtong Group heeft een grote verantwoordelijkheid getoond om de nationale ontwikkelingsstrategie nauwlettend te volgen, en beschouwt partijopbouwwerkzaamheden als een manier om de nauwe integratie van bedrijfsontwikkeling met de nationale strategie tot stand te brengen en grote kansen te grijpen om in omvang en kracht te groeien.” (55)

(103)

Daarnaast heeft de Commissie vastgesteld dat de particuliere onderneming YOFC ook onderworpen is aan de invloed van de staat, met name door de rol van de CCP in de activiteiten van de onderneming. De website van de onderneming geeft een overzicht van dergelijke interactie bij het beschrijven van een evenement ter gelegenheid van de 97e verjaardag van de oprichting van de CCP: “Tijdens de vergadering bracht kameraad Ma Jie, secretaris van het partijcomité en voorzitter van YOFC, een belangrijk verslag uit. Secretaris Ma Jie vatte de partijopbouwwerkzaamheden en de bedrijfsomstandigheden van de onderneming in het afgelopen jaar uitvoerig samen en presenteerde een aantal vereisten waaraan toekomstige werkzaamheden moeten voldoen. Hij wees op het volgende: Het afgelopen jaar heeft het partijcomité van de onderneming, onder het juiste leiderschap van de hogere organisaties, in overeenstemming met de algemene inzet en vereisten van de partijwerkgroep van de hightechzone van Donghu, de geest van het 19e Nationale Congres van de Communistische Partij van China zorgvuldig bestudeerd en uitgevoerd en zich gericht op de algemene ontwikkeling van YOFC. […] In het verslag analyseerde secretaris Ma Jie ook de uitdagingen waarmee YOFC in 2018 werd geconfronteerd en verlangde hij van alle partijleden dat zij de vijf strategische maatregelen van de onderneming daadwerkelijk ten uitvoer leggen om de transformatie en ontwikkeling van de onderneming te versnellen. […] Hij sprak de volgende wens uit: ‘[…] Geleid door de geest van het verslag van het 19e Nationale Congres van de Communistische Partij van China, zullen wij de 30e verjaardag van YOFC aangrijpen als gelegenheid om nieuwe bijdragen te leveren aan de gloednieuwe toekomst van het bedrijf en om tot nieuwe eervolle prestaties te komen’ ” (56). Een jaar later, ter gelegenheid van de 98e verjaardag van de CCP, meldde YOFC ook dat het partijcomité van YOFC in 2019 “de eervolle titel van ‘vergevorderde partijorganisatie’ van de hightechzone van Donghu heeft gekregen”. Tijdens het evenement heeft voorzitter en secretaris Ma Jie “alle partijleden opgeroepen het prachtige vaandel van het socialisme met Chinese kenmerken hoog te houden en de ‘vier voorwerpen van bewustzijn’ krachtig vast te stellen, de ‘vier voorwerpen van zelfvertrouwen’ te versterken, de ‘twee handhavingen’ uit te oefenen, lering te trekken uit voorbeelden, de verst gevorderde ervan als referentiepunt te nemen, hun taken met toewijding te vervullen, de pioniersrol en innovatieve geest van de oudere generatie revolutionairen en gevorderde voorbeeldfiguren op zich te nemen en voort te zetten, te zorgen voor de volledige betrokkenheid van partijafdelingen als gevechtsbastions en van partijleden die een voortrekkersrol en voorbeeldfunctie vervullen, te streven naar de volledige verwezenlijking van de zakelijke doelstellingen van YOFC in 2019 en de uitstekende resultaten te presenteren als geschenk voor de 98e verjaardag van de oprichting van de Communistische Partij van China en voor de 70e verjaardag van de oprichting van de Volksrepubliek China!” (57)

(104)

De bezetting van de CCP-structuren vertoont ook overlap met de leidinggevende organen van een aantal vooraanstaande OFC-producenten. De Commissie heeft vastgesteld dat de voorzitter en de meerderheidsaandeelhouder van ZTT, Xue Jiping, een CCP-lid en secretaris van het partijcomité is (58). In het geval van FTT, een andere belangrijke OFC-producent, is de voorzitter van de raad van bestuur, Lu Guoqing, lid van de CCP (59), terwijl twee andere topmanagers ook de functie van secretaris en adjunct-secretaris van het partijcomité bekleden (60). Zoals reeds in overweging 102 werd aangetoond, is de meerderheidsaandeelhouder van de particuliere OFC-producent Hengtong Group — Cui Genliang — niet alleen de voorzitter van de raad van bestuur, maar ook secretaris van het partijcomité. Hij was ook als afgevaardigde betrokken bij het 12e en 13e Nationale Volkscongres (61). Daarnaast bekleedt, zoals vastgesteld in overweging 103, de voorzitter van de raad van bestuur van YOFC — Ma Jie — de functie van secretaris van het partijcomité en is hij lid van de CCP (62).

(105)

De overheidsaanwezigheid op de financiële markten en het ingrijpen in die markten door de staat (zie ook punt 3.1.1.8), alsmede het ingrijpen door de staat in de levering van grondstoffen en basisproducten hebben een aanvullend verstorend effect op de markt (63). De overheidsaanwezigheid in ondernemingen, waaronder staatsondernemingen, in de OFC-bedrijfstak en andere verwante sectoren (zoals de financiële sector en de sector voor basisproducten) stelt de Chinese overheid dus in staat zich te mengen in de prijzen en kosten.

3.1.1.5.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), derde streepje, van de basisverordening: discriminerend overheidsbeleid of discriminerende overheidsmaatregelen die binnenlandse leveranciers bevoordelen of de vrije marktwerking anderszins beïnvloeden

(106)

De koers van de Chinese economie wordt in aanzienlijke mate bepaald door een uitgebreid planningssysteem waarin prioriteiten worden gesteld en waarin de doelstellingen worden voorgeschreven waar de centrale en lokale overheden zich op moeten concentreren. Op alle overheidsniveaus bestaan plannen die vrijwel alle economische sectoren bestrijken. De bij de planningsinstrumenten bepaalde doelstellingen zijn van bindende aard en de autoriteiten op elk bestuurlijk niveau houden toezicht op de uitvoering van de plannen door het desbetreffende lagere overheidsniveau. Over de gehele linie leidt het planningssysteem in de VRC ertoe dat middelen worden toegewezen aan sectoren die door de overheid als strategisch of anderszins politiek belangrijk zijn bestempeld, in plaats van dat allocatie plaatsvindt door de werking van de markt (64).

(107)

De apparatuur voor optischevezelkabels wordt door de Chinese overheid als een belangrijk product beschouwd, zoals blijkt uit beleidsdocumenten en -lijsten (65). Een indeling in zo’n categorie is zeer belangrijk, omdat bepaalde sectoren in aanmerking komen voor een reeks specifieke beleidslijnen en ondersteunende maatregelen die bedoeld zijn om de ontwikkeling in elke sector te stimuleren (66). Omdat optischevezelkabels een essentieel onderdeel van de internetnetwerkinfrastructuur vormen, speelt dit product een cruciale rol bij de uitrol van glasvezelnetwerken en breedbandinternet. De ontwikkeling hiervan in de VRC wordt gestuurd en beheerd door tal van plannen, richtlijnen en andere documenten, die op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau worden afgegeven en onderling met elkaar verbonden zijn. Voorbeelden van dergelijke belangrijke beleidsdocumenten zijn, op centraal niveau: het 13e vijfjarenplan voor economische en sociale ontwikkeling van de Volksrepubliek China (2016-2020) (67), en het bijbehorende 13e vijfjarenplan voor strategische opkomende industrieën (68), het “Made in China 2025”-plan (69), het “Internet Plus”-plan (70), de “Breedband-China”-strategie (71), de richtsnoeren van het Algemeen Bureau van de Staatsraad over de versnelde aanleg van een breedbandnetwerk met hoge snelheid en het streven naar lagere tarieven voor sneller internet (72), of het driejarig actieplan voor de aanleg van grote infrastructuurprojecten op het gebied van informatietechnologie (73). Deze centrale beleidsbepalingen worden ook op subcentraal niveau weerspiegeld en opgevolgd, bijvoorbeeld in het actieplan van de provincie Guangdong inzake “Internet Plus” (2015-2020) (74). In dit verband kan in planningsdocumenten op subcentraal niveau met betrekking tot andere sectoren worden verwezen naar beleidsadvies in verband met de ontwikkeling van internet, en met name met de uitvoering van het “Internet Plus”-plan – zoals in het geval van het 13e petrochemische vijfjarenplan van de provincie Hebei (75).

(108)

De bovenstaande beleidslijnen liggen ten grondslag aan de focus van de staat op de ontwikkeling van optischevezelnetwerken en -infrastructuur, en in het verlengde daarvan de OFC-markt en de daarmee verband houdende ondersteuning door de staat. Daarnaast is de uitvoering van de bovengenoemde beleidslijnen ook nauw verbonden met en bevorderd door de uitvoering van beleidsmaatregelen op hoger niveau, zoals de ontwikkeling van de informatie-industrie (relevant document: “Gids voor de ontwikkeling van de informatie-industrie” van het Ministerie van Industrie en Informatietechnologie (MIIT) en de NDRC (Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming)); van de sector big data (relevant document: “Ontwikkelingsplan voor de sector big data (2016-2020) van het MIIT”); van cloudcomputing (relevant document “Driejarig actieplan voor de ontwikkeling van cloudcomputing (2017-2019) van het MIIT”), of van het “internet der dingen” (relevant document: het Bericht van het Algemeen Bureau van de MIIT inzake het breed bevorderen van de aanleg en ontwikkeling van het mobiele internet der dingen(76). Met andere woorden: OFC is een product dat voor de Chinese overheid van het grootste belang is bij de opbouw van netwerken en infrastructuur die ten dienste staan van complete lagen van essentiële beleidsterreinen op digitaal en connectiviteitsgebied die door de staat worden ontwikkeld en onder staatstoezicht vallen. Op basis van de in de overwegingen 107 en 108 genoemde beleidsdocumenten treedt de Chinese overheid op om de desbetreffende beleidslijnen ten uitvoer te leggen en grijpt zij in het vrije spel der marktkrachten in de OFC-sector in, met name door die sector op verschillende manieren te bevorderen en te ondersteunen.

(109)

De Chinese overheid stuurt de ontwikkeling van de OFC-sector aan de hand van een breed scala aan instrumenten. De Commissie heeft bewijzen gevonden van specifieke projecten en de oprichting van publieke oriëntatiefondsen en industriezones, die een weerspiegeling waren van het scala aan steunmaatregelen van overheidsinstanties aan OFC-producenten en hun waardeketen.

(110)

Een deelnemend bedrijf heeft als volgt aangetoond dat de OFC-sector via een project voor capaciteitsopbouw in de provincie Shandong ondersteund werd door een lokaal oriëntatiefonds en maatregelen van de autoriteiten: “Fase I van het project behelst een totale investering van 1,8 miljard RMB en bestaat uit de bouw van 6 torens voor het trekken van optische vezels en 12 productielijnen voor optische vezels, waarmee een doorbraak in de optischevezelindustrie in de provincie Shandong wordt bereikt. [...] De deelname van aandelenbeleggingsfondsen van de overheid heeft ondernemingen in staat gesteld de financieringskosten te verlagen, hun financiële soliditeit en hun effectenratio te verbeteren, heeft de transformatie van bedrijfsconcepten gestuurd en geleid tot upgrades.” (77) Een andere bron bevestigt dat het project gericht is op de uitvoering van overkoepelende beleidsvoornemens van de overheid, zoals die genoemd in de overwegingen 106 tot en met 108, die op hun beurt afhankelijk zijn van optische vezels: “De ontwikkeling van het internet is onlosmakelijk verbonden met instrumenten voor snelle transmissie, en die instrumenten voor snelle transmissie zijn gebaseerd op goede optische vezels. Shandong Zhiguang Communication Technology Co., Ltd. is een hightechonderneming die opgezet is om de strategische actie “Made in China 2025”, de nationale strategie voor de op informatie gebaseerde economische ontwikkeling uit te voeren en om tegemoet te komen aan de behoeften van nationale sleutelprojecten zoals “Big Data”, “Internet Plus” en “Digitaal China”. Optische vezels, een materiaal met het natuurlijke “gen” van wetenschap en technologie, hebben nu wortel geschoten en zijn tot bloei gekomen in Zaozhuang City.” (78)

(111)

De Commissie heeft ook een geval aangetroffen waarbij in Suzhou City een door de gemeente gedekt fonds werd opgericht voor een bedrag van maximaal 1 miljard RMB, dat ter beschikking werd gesteld om de financiële druk als gevolg van zakelijke problemen van een van de producenten van OFC (Tongding Interconnection Information) te verlichten. Het fonds heeft ook tot doel het traject van ondernemingen naar een beursnotering te vergemakkelijken (79).

(112)

Daarnaast heeft de Commissie, zoals vermeld in overweging 98, vastgesteld dat een van de door de Chinese overheid gesteunde speciale industrieontwikkelingszones, nl. die in Wuhan (de East Lake Ontwikkelingszone voor nieuwe technologische industrieën), als belangrijke productiebasis voor OFC diende. Als een van de door de Staatsraad goedgekeurde “Nationale ontwikkelingszones voor nieuwe technologische industrieën” en een “Nationale demonstratiezone voor in eigen huis ontwikkelde innovatie” werd het land de eerste industriële basis voor de opto-elektronica-industrie van de VRC (ook wel “China Optics Valley” genoemd — zie overweging 98). OFC-producenten die in de zone actief zijn, hebben verschillende vormen van stimuleringsmaatregelen en staatssteun genoten (80).

(113)

Bovendien behoren ook directe overheidssubsidies tot de instrumenten waarmee de Chinese overheid de ontwikkeling van de OFC-sector aanstuurt. Het jaarverslag over 2019 van de producent-exporteur FTT bevestigt dat de onderneming eind 2019 393,8 miljoen RMB aan uitgestelde inkomsten uit overheidssubsidies en 45,8 miljoen RMB aan overheidssubsidies als “overige inkomsten” had ontvangen (81). Het jaarverslag over 2019 van de producent-exporteur ZTT bevestigt dat de onderneming eind 2019 150,3 miljoen RMB aan uitgestelde inkomsten uit overheidssubsidies had en 361,1 miljoen RMB aan overheidssubsidies had ontvangen in verband met de dagelijkse bedrijfsactiviteiten (82). Bovendien wordt in het jaarverslag over 2019 van de OFC-producent Hengtong Group bevestigd dat in dat jaar de uitgestelde inkomsten van de onderneming, bestaande uit overheidssubsidies, 81,8 miljoen RMB bedroegen ende subsidies in verband met de dagelijkse bedrijfsactiviteiten in 2019 268,3 miljoen RMB (83).

(114)

Met betrekking tot de bij de productie van OFC gebruikte basisproducten heeft de Commissie vastgesteld dat aramide, een langs chemische weg verkregen synthetische vezel en een basisproduct voor OFC, door de Chinese overheid — net als optische vezels (zie overweging 107) — in de Leidende catalogus van belangrijke producten en diensten in strategische opkomende industrieën als belangrijk product is ingedeeld (84). Deze indeling heeft ervoor gezorgd dat verschillende beleidsmaatregelen van de Chinese overheid op de laatstgenoemde grondstof van toepassing werden. Als gevolg daarvan is aramide in planningsdocumenten in de VRC aan de orde gekomen, bijvoorbeeld in het Uitvoeringsplan voor de transformatie en modernisering van de chemische vezelindustrie (2017-2020) (“het uitvoeringsplan”), waarin het als belangrijk aandachtspunt voor de versnelling van de ontwikkeling wordt genoemd (85). Er is gebleken dat aramide ook onder ten minste één ander planningsdocument viel: het Plan van Hebei ter bevordering van de ontwikkeling van de bedrijfstak voor nieuwe materialen uit 2016, waarin relevante belanghebbenden werd opgedragen de ontwikkeling van aramidevezels via het “Nationale Toorts”-programma van Handan aanzienlijk te versnellen (86).

(115)

Meer in het algemeen zijn chemische vezels niet alleen centraal (bijvoorbeeld via het uitvoeringsplan) onderworpen aan overheidsregulering en marktbeheerbeleid, maar ook in het kader van planningsdocumenten op subcentraal niveau, zoals het actieplan van de provincie Zhejiang voor de uitgebreide transformatie en modernisering van traditionele productiesectoren, waar chemische vezels een van de tien belangrijke bedrijfstakken zijn die onder specifiek beleidsbeheer vallen (87), of het 13e vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de chemische industrie in de provincie Jiangsu (2016-2020). In de bepalingen van dat plan die betrekking hebben op nieuwe chemische materialen wordt met name de nadruk gelegd op het ondersteunen van de ontwikkeling en industrialisering van downstreamtoepassingen met een hoge toegevoegde waarde, zoals “vezels voor hoge prestaties”, onder welk begrip ook de bij de productie van OFC gebruikte vezels kunnen vallen. In dit verband wordt in dat plan de industrie ook opgedragen de productiekosten te verlagen en “de knelpunten bij de levering van essentiële ondersteunende materialen upstream weg te werken” (88).

(116)

Met betrekking tot een ander basisproduct – polyethyleen – zijn er aanwijzingen dat de productie door de staat wordt beheerd: de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming (NDRC, National Development and Reform Commission) heeft bepaalde productieprocessen van polyethyleen opgenomen in haar Catalogus voor de sturing van industriële herstructurering, waar petrochemische stoffen zijn opgenomen in een subsectie van de “beperkte lijst”, met in het bijzonder de vermelding “polyethyleen of polyvinylchloride op basis van acetyleenproces met een jaarlijkse productie van minder dan 200 000 ton” (89).

(117)

In het algemeen wordt de chemische industrie, waarvan producenten van OFC een aantal van hun basisproducten betrekken (zie de overwegingen 90 en 114), door de Chinese overheid als een belangrijke sector beschouwd. Dit wordt weerspiegeld in de vele plannen, richtlijnen en andere documenten die betrekking hebben op de chemische sector en die op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau worden opgesteld. Deze documenten zijn gericht op het beheer van talrijke aspecten van de werking van de chemische sector in het algemeen, wat bijvoorbeeld gevolgen heeft voor de subsectoren die de verschillende upstream chemische verbindingen produceren die worden gebruikt voor de vervaardiging van de chemische grondstoffen voor de productie van OFC (bv. de in de overwegingen 90 en 114 genoemde), met name wat betreft de ontwikkeling van de waardeketen, leveringspatronen, keuze van technologie, keuze van de productielocatie of beleidsondersteuning (90).

(118)

Met name ook in het geval van glasvezels, die een van de basisproducten zijn, heeft de Commissie bevestigd dat de staat via de bepalingen van het 13e vijfjarenplan voor de bouwmaterialenindustrie (2016-2020) (91) heeft ingegrepen in de geografische spreiding van de glasvezelproductie, met name door te gelasten dat de productie specifiek in de provincie Jiangxi werd ontwikkeld, waardoor de vrije besluitvorming van de betrokken marktdeelnemers wordt verstoord.

(119)

Zoals tevens in het rapport werd vermeld, zijn de elektriciteitsprijzen, een van de factoren voor de productie van OFC, in de VRC niet marktgebaseerd en worden zij ook beïnvloed door verstoringen van betekenis (via praktijken van centrale prijsstelling, prijsdifferentiatie en directe stroomafname) (92).

(120)

Deze betrokkenheid van de overheid en lokale autoriteiten bij de gehele OFC-waardeketen heeft, ten minste potentieel, een prijsverstorend effect. Op de hierboven beschreven manieren zijn de OFC-sector en sectoren die grondstoffen voor de productie van OFC produceren onderworpen aan overheidsingrijpen, waarbij de Chinese overheid vrijwel elk aspect in de ontwikkeling en werking van de OFC-waardeketen stuurt en controleert.

(121)

Samengevat heeft de Chinese overheid maatregelen ingesteld om marktdeelnemers, waaronder de producenten van OFC en van de basisproducten die voor de vervaardiging van OFC worden gebruikt, ertoe te bewegen zich aan de doelstellingen van het overheidsbeleid te houden. Dergelijke maatregelen belemmeren de vrije marktwerking.

3.1.1.6.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), vierde streepje, van de basisverordening: het ontbreken, de discriminerende toepassing of de ontoereikende handhaving van faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving

(122)

Volgens de informatie in het dossier slaagt het Chinese systeem voor faillissementen er niet in zijn belangrijkste doelstellingen te verwezenlijken, zoals een billijke vereffening van vorderingen en schulden en de bescherming van de wettelijke rechten en belangen van crediteuren en debiteuren. Dit lijkt zijn oorsprong erin te hebben dat, ofschoon het Chinese faillissementsrecht formeel op soortgelijke beginselen als die van het overeenkomstige recht in andere landen dan de VRC is gebaseerd, het Chinese stelsel door structureel ontoereikende handhaving wordt gekenmerkt. Het aantal faillissementen is nog altijd opvallend laag in verhouding tot de omvang van de economie van het land, niet in de laatste plaats doordat de insolventieprocedures een aantal tekortkomingen vertonen die het indienen van een faillissementsaanvraag in de praktijk ontmoedigen. Bovendien blijft de staat een vooraanstaande en actieve rol in de insolventieprocedures spelen, met vaak een directe invloed op de uitkomst ervan (93).

(123)

Daarnaast zijn de tekortkomingen van het systeem van eigendomsrechten met name evident met betrekking tot de eigendom van grond en grondgebruiksrechten in de VRC (94). Alle grond is eigendom van de Chinese staat (landbouwgrond in collectief bezit en stedelijke grond in staatseigendom). De toewijzing van grond blijft uitsluitend een zaak van de staat. Er zijn wettelijke bepalingen waarmee wordt beoogd grondgebruiksrechten op transparante wijze en tegen marktprijzen toe te wijzen, bijvoorbeeld door invoering van biedprocedures. Het komt echter regelmatig voor dat deze bepalingen niet worden nageleefd en dat sommige kopers hun grond kosteloos of onder de marktprijs verkrijgen (95). Bovendien streven de autoriteiten bij het toewijzen van grond vaak specifieke politieke doelen na, waaronder de uitvoering van de economische plannen (96).

(124)

Net als in andere sectoren in de Chinese economie zijn de producenten van OFC onderworpen aan de gewone regels van de Chinese faillissements-, vennootschaps- en eigendomswetgeving. Dit heeft tot gevolg dat deze ondernemingen tevens te maken hebben met verstoringen van bovenaf die het gevolg zijn van de discriminerende toepassing of ontoereikende handhaving van de faillissements- en eigendomswetgeving. Uit het onderhavige onderzoek is niets naar voren gekomen dat deze bevindingen ter discussie zou stellen. Derhalve heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de Chinese faillissements- en eigendomswetgeving niet naar behoren functioneert en dus verstoringen veroorzaakt wanneer in de VRC insolvente ondernemingen op de been worden gehouden en grondgebruiksrechten worden toegewezen. Op grond van het beschikbare bewijs blijken deze overwegingen ook volledig van toepassing in de OFC-sector en de sectoren die de grondstoffen produceren die voor de vervaardiging van het betrokken product worden gebruikt.

(125)

In het licht van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat er sprake was van discriminerende toepassing of ontoereikende handhaving van de faillissements- en eigendomswetgeving in de OFC-sector en in de sectoren die de grondstoffen voor het betrokken product vervaardigen.

3.1.1.7.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), vijfde streepje, van de basisverordening: verstoringen van loonkosten

(126)

Een systeem van marktgebaseerde lonen kan zich in de VRC niet volledig ontwikkelen, omdat werknemers en werkgevers worden belemmerd in hun recht op collectieve organisatie. Een aantal essentiële verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), met name die inzake de vrijheid van vereniging en inzake collectieve onderhandelingen, is door de VRC niet geratificeerd (97). Krachtens het nationale recht is er slechts één vakbondsorganisatie actief. Deze organisatie is echter niet onafhankelijk van de overheid en houdt zich slechts in beperkte mate bezig met collectieve onderhandelingen en de bescherming van de rechten van werknemers (98). Bovendien wordt de mobiliteit van werknemers in de VRC beperkt door het systeem van registratie van huishoudens, dat de toegang tot het volledige scala van socialezekerheids- en andere voorzieningen beperkt tot de lokale inwoners van een bepaald administratief gebied. Dit leidt er doorgaans toe dat werknemers die niet als lokale ingezetene zijn geregistreerd, zich in een kwetsbare werkgelegenheidssituatie bevinden en een lager inkomen ontvangen dan de houders van de ingezetenenregistratie (99). Deze bevindingen leiden tot verstoring van de loonkosten in de VRC.

(127)

Er was geen bewijsmateriaal waaruit bleek dat ondernemingen die OFC of basisproducten daarvoor produceren, niet onderworpen zouden zijn aan het beschreven Chinese arbeidsrechtstelsel. De OFC-sector is dus zowel direct (bij de vervaardiging van het betrokken product) als indirect (bij de toegang van OFC-producenten tot kapitaal of basisproducten van ondernemingen die in de VRC aan hetzelfde arbeidsstelsel zijn onderworpen) onderhevig aan verstoringen van de loonkosten.

3.1.1.8.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), zesde streepje, van de basisverordening: toegang tot financiering door instellingen die de doelstellingen van het overheidsbeleid uitvoeren of anderszins in hun werking niet onafhankelijk zijn ten opzichte van de staat

(128)

Wat betreft de toegang tot kapitaal voor bedrijven in de VRC is er sprake van diverse verstoringen.

(129)

Ten eerste wordt het Chinese financiële systeem gekenmerkt door de sterke positie van staatsbanken (100), die bij het verschaffen van toegang tot kapitaal andere criteria dan de economische levensvatbaarheid van een project hanteren. Net als niet-financiële staatsondernemingen blijven de banken verbonden met de staat, niet alleen via de eigendomsrelatie maar ook via persoonlijke betrekkingen (de hoogste bestuurders van grote financiële instellingen in handen van de overheid worden in laatste instantie door de CCP benoemd) (101), en zij voeren, wederom net als niet-financiële staatsondernemingen, geregeld overheidsbeleid uit. Hiermee voldoen de banken aan een uitdrukkelijke wettelijke verplichting om te handelen in overeenstemming met de behoeften van de nationale economische en sociale ontwikkeling en overeenkomstig het industriebeleid van de staat (102). Daarbij komen nog aanvullende bestaande regels waarmee geldmiddelen naar sectoren worden geleid die volgens de overheid moeten worden gestimuleerd of anderszins als belangrijk zijn aangemerkt (103).

(130)

Hoewel wordt erkend dat in diverse wettelijke bepalingen is vastgesteld dat het normale gedrag van banken en de prudentiële regels, zoals de noodzaak om de kredietwaardigheid van de kredietnemer te onderzoeken, moeten worden geëerbiedigd, wijst het overgrote deel van het bewijsmateriaal, waaronder de bevindingen van handelsbeschermingsonderzoeken, erop dat deze bepalingen bij de toepassing van de verschillende rechtsinstrumenten slechts een secundaire rol spelen.

(131)

Zo heeft de Chinese overheid zeer recent verduidelijkt dat zelfs particuliere commerciële bankbeslissingen onder toezicht van de CCP moeten staan en in overeenstemming moeten blijven met het nationale beleid. Een van de drie overkoepelende doelstellingen van de staat met betrekking tot de governance van het bankwezen is nu het versterken van de leidende positie van de partij in de bank- en verzekeringssector, ook met betrekking tot operationele en managementkwesties in ondernemingen (104). Ook moet bij de criteria voor prestatie-evaluatie van commerciële banken nu in het bijzonder rekening worden gehouden met de wijze waarop entiteiten “de nationale ontwikkelingsdoelstellingen en de reële economie dienen”, en met name hoe zij “strategische en opkomende industrieën ten dienste staan” (105).

(132)

Voorts zijn obligatie- en kredietratings dikwijls om verscheidene redenen verstoord, onder meer omdat de risicobeoordeling wordt beïnvloed door het strategische belang dat een bedrijf voor de Chinese overheid heeft, en door de kracht die uitgaat van een impliciete garantie van de overheid. Schattingen geven sterk de indruk dat Chinese kredietratings systematisch overeenkomen met lagere internationale ratings (106).

(133)

Hierbij komen nog aanvullende bestaande regels, die geldmiddelen naar sectoren leiden die volgens de overheid moeten worden aangemoedigd of anderszins als belangrijk zijn aangemerkt (107). Dit leidt ertoe dat gemakkelijker leningen worden verstrekt aan staatsondernemingen, grote particuliere bedrijven met goede connecties en bedrijven in belangrijke industriële sectoren, wat impliceert dat de beschikbaarheid en de kosten van kapitaal niet voor alle spelers op de markt gelijk zijn.

(134)

Ten tweede zijn de financieringskosten kunstmatig laag gehouden om de groei van investeringen te stimuleren. Dit heeft geleid tot een buitensporig gebruik van kapitaalinvesteringen met steeds lagere rendementen. Dit wordt geïllustreerd door de toename van de schulden van ondernemingen in de overheidssector ondanks een scherpe daling van de winstgevendheid, waaruit blijkt dat de mechanismen in het bankwezen niet volgens normale commerciële beginselen reageren.

(135)

Ten derde zijn de prijssignalen, ondanks de liberalisering van de nominale rente in oktober 2015, nog steeds niet het resultaat van vrije marktwerking, maar worden zij beïnvloed door verstoringen die door de overheid zijn veroorzaakt. Ten minste een derde van alle leningen werd eind 2018 nog steeds tegen of onder het benchmarktarief verstrekt (108). Officiële media in de VRC hebben onlangs gemeld dat de CCP heeft opgeroepen “de rente op de markt voor leningen naar beneden bij te sturen” (109). Kunstmatig lage rentepercentages leiden tot te lage prijzen en daarmee tot buitensporig gebruik van kapitaal.

(136)

De algehele kredietgroei in de VRC duidt erop dat de toewijzing van kapitaal minder doeltreffend plaatsvindt dan voorheen, zonder aanwijzingen voor kredietrestricties die in een niet-verstoorde marktomgeving te verwachten zouden zijn. Als gevolg hiervan is het aantal niet-renderende leningen de afgelopen jaren snel gestegen. Geconfronteerd met een situatie van toenemende risicovolle schulden, heeft de Chinese overheid ervoor gekozen wanbetalingen te voorkomen. Als gevolg hiervan is het probleem van oninbare vorderingen aangepakt door schulden door te rollen, wat heeft geleid tot het ontstaan van “zombie”-ondernemingen, of door de eigendom van de schuld over te dragen (bv. via fusies of schuldconversies), zonder dat daarbij noodzakelijkerwijs het totale schuldprobleem werd verholpen of de onderliggende oorzaken van dat probleem werden weggenomen.

(137)

In essentie wordt het stelsel voor ondernemingskredieten in de VRC, ondanks de stappen die zijn genomen om de markt te liberaliseren, beïnvloed door verstoringen van betekenis als gevolg van de voortdurende en alomtegenwoordige rol van de staat op de kapitaalmarkten.

(138)

Er is geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de OFC-sector niet onderworpen zou zijn aan het hierboven beschreven overheidsingrijpen in het financiële systeem. De Commissie heeft tevens vastgesteld dat de toonaangevende producenten van OFC hebben geprofiteerd van overheidssubsidies (zie overweging 113). Daarom leidt het aanzienlijke overheidsingrijpen in het financiële stelsel ertoe dat de marktomstandigheden op alle niveaus sterk worden beïnvloed.

3.1.1.9.   Systemische aard van de beschreven verstoringen

(139)

De Commissie heeft opgemerkt dat de in het rapport beschreven verstoringen kenmerkend zijn voor de Chinese economie. Uit het beschikbare bewijs blijkt dat de feiten en kenmerken van het Chinese systeem zoals beschreven in de punten 3.1.1.2 tot en met 3.1.1.5, en in deel A van het rapport, van toepassing zijn op het hele land en alle sectoren van de economie. Hetzelfde geldt voor de beschrijving van de productiefactoren zoals vermeld in de punten 3.1.1.6 tot en met 3.1.1.8 hierboven en in deel B van het rapport.

(140)

De Commissie herinnert eraan dat voor de productie van OFC een scala aan basisproducten nodig is. In dat verband blijkt uit het bewijsmateriaal in het dossier dat de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs het grootste deel van hun basisproducten in de VRC kochten. Wanneer de OFC-producenten deze basisproducten in de VRC inkopen of daarvoor een contract sluiten, zijn de prijzen die zij betalen (en die als kosten worden geregistreerd) duidelijk blootgesteld aan dezelfde systemische verstoringen als hierboven genoemd. Zo maken leveranciers van basisproducten gebruik van arbeid die aan de verstoringen onderhevig is. Mogelijk lenen zij geld dat onderhevig is aan de verstoringen in de financiële sector/bij de kapitaaltoewijzing. Daarnaast zijn zij onderworpen aan het planningssysteem dat op alle niveaus van de overheid en op alle sectoren van toepassing is.

(141)

Dientengevolge zijn niet alleen de binnenlandse verkoopprijzen van OFC ongeschikt om te worden gebruikt in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, maar zijn alle kosten voor basisproducten (waaronder grondstoffen, energie, grond, financiering, arbeid enz.) eveneens beïnvloed omdat de prijsvorming ervan wordt beïnvloed door aanzienlijk overheidsingrijpen, zoals beschreven in de delen A en B van het rapport. Het overheidsingrijpen dat met betrekking tot de toewijzing van kapitaal, grond, arbeid, energie en grondstoffen is beschreven, vindt namelijk plaats in de gehele VRC. Dit betekent bijvoorbeeld dat een basisproduct dat zelf in de VRC is geproduceerd door de combinatie van een reeks productiefactoren, aan verstoringen van betekenis onderhevig is. Hetzelfde geldt voor het basisproduct van het basisproduct, enzovoort. In het kader van dit onderzoek zijn geen nauwkeurige en passende bewijzen of argumenten voor het tegendeel aangevoerd.

3.1.1.10.   Conclusie

(142)

Uit de analyse in de punten 3.1.1.2 tot en met 3.1.1.9, waarbij al het beschikbare bewijsmateriaal over het ingrijpen van de VRC in haar economie in het algemeen alsmede in de OFC-sector en de desbetreffende toeleveringsketen is onderzocht, is gebleken dat de prijzen of kosten van het onderzochte product, waaronder de kosten van grondstoffen, energie en arbeid, niet door de vrije marktwerking tot stand zijn gekomen, omdat zij worden beïnvloed door aanzienlijk overheidsingrijpen in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening, hetgeen wordt aangetoond door de daadwerkelijke of mogelijke gevolgen van een of meer van de daarin genoemde factoren. Op grond daarvan, en gezien het gebrek aan medewerking van de Chinese overheid, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat het in dit geval niet passend is om voor het vaststellen van de normale waarde gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten.

(143)

Bijgevolg heeft de Commissie de normale waarde uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen, dat wil zeggen in dit geval aan de hand van de overeenkomstige productie- en verkoopkosten in een passend representatief land in overeenstemming met artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening en zoals wordt besproken in het volgende punt.

3.1.1.11.   Opmerkingen van belanghebbenden

(144)

In de loop van het onderzoek werden opmerkingen ontvangen van de CCCME, de Chinese overheid en de producent-exporteur ZTT.

(145)

Ten eerste voerde de CCCME aan dat artikel 2.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst het begrip verstoringen van betekenis niet erkent en dat die overeenkomst geen bepaling bevat op grond waarvan gegevens uit een derde land die de prijzen of kostenniveaus van het land van uitvoer niet kunnen weergeven, voor de vaststelling van de normale waarde kunnen worden gebruikt. De normale waarde moet bij antidumpingonderzoeken worden vastgesteld op basis van de verkoopprijzen of -kosten van de ondernemingen in het land van oorsprong of ten minste op basis van prijzen of kosten die het prijs- of kostenniveau in het land van oorsprong kunnen weerspiegelen. In dit verband was de CCCME van mening dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet in overeenstemming was met de WTO-antidumpingovereenkomst en in dit geval niet zou moeten worden toegepast. Volgens de CCCME zou de berekening door de EU van de door berekening vastgestelde normale waarde ook in overeenstemming moeten zijn met artikel 2.2.1.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst en met de uitlegging daarvan door de beroepsinstantie in de zaak EU — Biodiesel (Argentinië) (DS473) (hierna “EU-Biodiesel” genoemd). De verstoringen van betekenis in het land van uitvoer zouden moeten vallen onder de definitie van verkoop buiten “het kader van normale handelstransacties” of van een “bijzondere marktsituatie”. Bovendien verklaarde de CCCME dat de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst alleen is toegestaan als er geen verkoop in het kader van normale handelstransacties plaatsvindt. Het begrip “normale handelstransacties” kan aldus worden uitgelegd dat het gaat om regelmatige verkopen en aankopen, gekenmerkt door het oogmerk van de verkoper om winst te maken. Bovendien is in artikel 2.2.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst bepaald dat de verkoop van een product slechts mag worden beschouwd als verkoop die niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden en buiten beschouwing mag worden gelaten “indien […] een dergelijke verkoop over een langere periode en in aanzienlijke hoeveelheden plaatsvindt tegen prijzen die het niet mogelijk maken […] alle kosten terug te verdienen”. Tegen deze achtergrond voerde de CCCME ook aan dat de klager niet had aangetoond dat de vermeende verstoringen van betekenis onder een van de twee categorieën “verkoop buiten het kader van normale handelstransacties” of “bijzondere marktsituatie” vallen.

(146)

De Commissie is van oordeel dat de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, volledig in overeenstemming zijn met de WTO-verplichtingen van de Europese Unie en de door de CCCME aangehaalde jurisprudentie. Om te beginnen merkt de Commissie op dat het WTO-verslag over EU-Biodiesel geen betrekking had op de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, maar op een specifieke bepaling van artikel 2, lid 5, van de basisverordening. Het WTO-recht, zoals uitgelegd door het WTO-panel en de Beroepsinstantie in EU-biodiesel, staat het hoe dan ook toe dat gegevens uit een derde land worden gebruikt, naar behoren aangepast indien een dergelijke aanpassing noodzakelijk en onderbouwd is. Het bestaan van verstoringen van betekenis maakt de kosten en prijzen in het land van uitvoer ongeschikt voor de berekening van de normale waarde. In deze omstandigheden voorziet artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in de berekening van productie- en verkoopkosten aan de hand van niet-verstoorde prijzen of benchmarks, waaronder die in een geschikt representatief land met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau als het land van uitvoer. Wat het argument betreffende de klager betreft, hadden de rechtsgrondslag en het onderliggende bewijsmateriaal in de klacht betrekking op de voorwaarden voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Zoals vermeld in punt 3 van het bericht van inleiding was de Commissie van oordeel dat de klacht voldoende bewijsmateriaal voor verstoringen van betekenis bevatte zoals voorgeschreven in artikel 2, lid 6 bis, punt e), van de basisverordening, om het onderzoek op deze basis te openen. Artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening bevat geen verdere vereisten met betrekking tot de bewijsvoering zoals die welke door deze belanghebbende worden aangevoerd. De Commissie wees deze argumenten dan ook af.

(147)

De CCCME voerde ook aan dat de klager onvoldoende bewijsmateriaal heeft verstrekt om de vaststelling van “verstoringen van betekenis” in de Chinese OFC-bedrijfstak te rechtvaardigen. Volgens de CCCME is het rapport slechts een algemene inleiding tot bepaalde Chinese beleidsmaatregelen, marktomstandigheden en het bestaan van vermeende overheidsinterventie in bepaalde sectoren, en bevat de klacht geen concreet bewijs waaruit blijkt hoe de overheid zich daadwerkelijk mengt in de dagelijkse commerciële activiteiten van de OFC-ondernemingen. De CCCME verwees in dit verband naar de uitspraak van de Beroepsinstantie van de WTO in de zaak VS — Compenserende maatregelen (DS437), waarin werd gesteld dat het argument inzake het bestaan van “verstoringen van betekenis” met voldoende bewijsmateriaal moet worden onderbouwd, niet alleen met het veronderstelde bestaan van overheidsingrijpen, en dat een dergelijke analyse en vaststelling per geval moet worden verricht.

(148)

Volgens de CCCME was het de verantwoordelijkheid van de klager en de Commissie om aanvullend bewijsmateriaal te verstrekken waarmee het bestaan van de vermeende “verstoringen van betekenis” in de OFC-sector afdoende wordt aangetoond. De CCCME voerde aan dat de Commissie verplicht is de situatie van iedere medewerkende/in de steekproef opgenomen Chinese producent te analyseren en voor elk van hen te beslissen of er factoren van de productie- of verkoopkosten verstoord zijn. Zij was ook van mening dat het, zelfs na een besluit van de Commissie om artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen, onredelijk en niet in overeenstemming met de bepalingen van de basisverordening was om alle gegevens en kostenfactoren die voor de berekening van de normale waarde voor alle ondernemingen worden gebruikt, door gegevens uit een derde land te vervangen, omdat volgens de bewoordingen van artikel 2, lid 6 bis, alleen de productie- en verkoopkosten waarvan is bewezen dat ze verstoord zijn, door niet-verstoorde prijzen of benchmarks zouden worden vervangen.

(149)

Ter onderbouwing van dit argument verklaarde de CCCME dat de klager en de Commissie niet hebben aangetoond dat de binnenlandse markten voor de levering van alle grondstoffen van OFC verstoord waren, en dat de vervanging van de kosten voor alle grondstoffen dus niet kan worden gerechtvaardigd. Zelfs indien de klager en de Commissie over bewijsmateriaal zouden beschikken waaruit het bestaan van verstoringen in de sectoren van bepaalde grondstoffen blijkt, maar niet over afdoende bewijsmateriaal waaruit blijkt dat er ook verstoringen in de sectoren van andere grondstoffen zijn, moeten de kosten van deze laatste aan de administratie van de medewerkende Chinese producenten worden ontleend.

(150)

De CCCME voerde ook aan dat de loonkosten in de administratie van de Chinese OFC-producenten niet verstoord waren en daarom overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening als niet-verstoord moeten worden beschouwd en voor de berekening van de normale waarde moeten worden gebruikt. In dat verband voerde de CCCME aan dat de klager onvoldoende bewijsmateriaal heeft verstrekt waaruit blijkt dat deze kosten in de Chinese OFC-sector verstoord waren. Volgens de CCCME was het onredelijk en oneerlijk om de loonkosten te vervangen door die in een derde land, omdat de loonkosten door een combinatie van verschillende factoren worden beïnvloed en de gemiddelde loonkosten zelfs verschillen tussen Chinese producenten onderling, en nog meer tussen producenten uit verschillende landen. De CCCME voegde daaraan toe dat het door de Commissie te selecteren representatieve land een van de 50 landen met een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling als China was, en dat de loonkosten in die landen aanzienlijk verschillen. De CCCME voerde soortgelijke argumenten aan met betrekking tot de energieprijzen.

(151)

In antwoord op de argumenten inzake voldoende bewijsmateriaal in de openingsfase herinnert de Commissie eraan dat in punt 3 van het bericht van inleiding werd verwezen naar een aantal voorlopige elementen op de Chinese OFC-markt om te onderbouwen dat de markt werd beïnvloed door verstoringen in de gehele OFC-waardeketen in de VRC. De Commissie was van mening dat het bewijsmateriaal in het bericht van inleiding voldoende was om de opening van een onderzoek op basis van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening te rechtvaardigen. Immers, hoewel de vaststelling van het bestaan van verstoringen van betekenis en het daaruit voortvloeiende gebruik van de in artikel 2, lid 6 bis, punt a), voorgeschreven methode pas gebeurt op het moment van de voorlopige en/of definitieve mededeling, voorziet artikel 2, lid 6 bis, punt e), in de verplichting om de gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de toepassing van deze methode wanneer het onderzoek op deze basis is geopend. In dit geval achtte de Commissie het door de klager overgelegde voorlopige bewijsmateriaal over de verstoringen van betekenis voldoende om het onderzoek op deze basis te openen. In overeenstemming met de in artikel 2, lid 6 bis, punt e), van de basisverordening vervatte verplichting werd dit in punt 3 van het bericht van inleiding duidelijk vermeld. Daarom heeft de Commissie de nodige stappen ondernomen om haar in staat te stellen de methode van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen indien het bestaan van verstoringen van betekenis tijdens het onderzoek zou worden bevestigd. Het argument van de CCCME werd derhalve afgewezen.

(152)

Met betrekking tot het argument betreffende het algemene karakter van het bewijsmateriaal in het verslag merkt de Commissie op dat het bestaan van verstoringen van betekenis die aanleiding geven tot de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet gekoppeld is aan de aanwezigheid, in het rapport, van een specifiek sectoraal hoofdstuk of informatie over een specifieke markt waar het betrokken product onder valt, of over specifieke ondernemingen. Het rapport beschrijft verschillende soorten in de VRC voorkomende verstoringen die van toepassing zijn op de gehele Chinese economie en de prijzen en/of grondstoffen en productiekosten van het betrokken product beïnvloeden. Bovendien is het rapport niet de enige bron van bewijs die de Commissie voor haar vaststelling heeft gebruikt, aangezien er voor dit doel aanvullende elementen op proeftijd worden gebruikt.

(153)

De Commissie herinnert er verder aan dat de zaak VS – Compenserende maatregelen geen betrekking had op de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, dat in het onderhavige onderzoek de relevante rechtsgrondslag voor de vaststelling van de normale waarde vormt, en zelfs in het geheel geen verband hield met dumping. Dat geschil had betrekking op een andere feitelijke situatie en betrof de uitlegging van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, niet de WTO-antidumpingovereenkomst. Hoe dan ook houdt het aangedragen bewijsmateriaal, zoals hierboven toegelicht, duidelijk verband met de Chinese OFC-markt en dus met het betrokken product in deze zaak. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(154)

Met betrekking tot het argument van de CCCME over de algehele vervanging van de productie- en verkoopkosten voor Chinese producenten door gegevens uit een derde land of op individuele basis, herinnert de Commissie eraan dat, zodra is vastgesteld dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis voor het land van uitvoer overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), niet passend is gebruik te maken van binnenlandse prijzen en kosten in het land van uitvoer, zij overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), de normale waarde voor elke producent-exporteur kan berekenen op basis van prijzen of benchmarks in een geschikt representatief land. Volgens artikel 2, lid 6 bis, punt a), mogen binnenlandse kosten uitsluitend worden gebruikt als duidelijk is vastgesteld dat zij niet verstoord zijn. Op grond van het beschikbare bewijsmateriaal over de productiefactoren van individuele producenten-exporteurs kon echter van geen van de productie- en verkoopkosten van het betrokken product worden vastgesteld dat zij niet-verstoord waren. Het argument van de CCCME werd daarom afgewezen.

(155)

Wat de beweringen over verstoringen op de grondstoffen- en energiemarkten betreft, is de Commissie hierboven reeds ingegaan op de kwestie van de toereikendheid van het bewijsmateriaal in de openingsfase, waarbij het ook gaat over vermeende verstoringen ten aanzien van basisproducten. In de loop van het onderzoek heeft de Commissie in de punten 3.1.1.3 tot en met 3.1.1.8 verder vastgesteld dat de markten voor door OFC-producenten in de VRC gebruikte basisproducten te kampen hadden met talrijke verstoringen van betekenis – niet alleen specifieke, maar ook horizontale. Dezelfde situatie ging op voor de producenten van meer basale basisproducten die voor de vervaardiging van grondstoffen voor OFC worden gebruikt, enzovoort. Daarom concludeerde de Commissie dat alle kosten van de bij de productie van OFC gebruikte basisproducten, met inbegrip van energie, in de VRC — ten minste potentieel — verstoord waren. Het feit dat er, zoals de CCCME beweert, aanzienlijke verschillen in de energiekosten tussen de verschillende landen zijn, doet niets af aan de beoordeling van de Commissie met betrekking tot de verstoorde energieprijzen in de VRC. In dat verband mogen binnenlandse kosten van basisproducten volgens artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening worden gebruikt als duidelijk is vastgesteld dat zij niet verstoord zijn. Hoewel sommige belanghebbenden informatie over de kosten van basisproducten hebben verstrekt, was er in het dossier geen bewijs waaruit zou blijken dat de prijs of kosten van specifieke grondstoffen, met inbegrip van de energiekosten, niet verstoord zouden zijn. Daarom konden bij de berekening van de normale waarde geen binnenlandse kosten of prijzen van basisproducten worden gebruikt en werd het argument afgewezen.

(156)

Met betrekking tot het argument inzake verstoringen in verband met loonkosten verwijst de Commissie weer naar haar uitleg in bovenstaande overwegingen over de toereikendheid van het bewijsmateriaal in de openingsfase. Bovendien erkent de Commissie weliswaar dat de loonkosten van land tot land of zelfs per sector kunnen verschillen, maar heeft zij op basis van haar onderzoek, zoals uiteengezet in punt 3.1.1.7, vastgesteld dat de arbeidsmarkt in de VRC op het niveau van het gehele land door verstoringen werd beïnvloed. De problemen die inherent zijn aan de Chinese arbeidsmarkt, waaronder de afwezigheid van vakbonden die onafhankelijk zijn van de overheid en de beperkingen op de mobiliteit van arbeidskrachten als gevolg van het registratiesysteem voor huishoudens, hebben een verstorend effect op de loonvorming in de VRC voor alle marktdeelnemers. Het feit dat de loonkosten in andere landen verschillend kunnen zijn of binnen de VRC kunnen variëren, doet niets af aan deze bevinding. Hoewel artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening het gebruik van binnenlandse kosten, met inbegrip van loonkosten, toestaat als positief is vastgesteld dat deze niet verstoord zijn, bevat het dossier in dit verband geen bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de verstoringen in het gehele land niet van toepassing zijn op OFC-producenten. Daarom konden bij de berekening van de normale waarde geen binnenlandse loonkosten worden gebruikt en werd het argument afgewezen.

(157)

De CCCME verklaarde voorts dat het onredelijk was de VAA-kosten en winst van ondernemingen in een derde land te gebruiken om de normale waarde voor Chinese exporteurs te berekenen. Omdat artikel 2, lid 6 bis, punt b), verwijst naar “de verstoringen die zich voordoen wanneer de gerapporteerde prijzen en kosten, waaronder de kosten van grondstoffen en energie […]”, mag volgens de CCCME het effect van de vermeende verstoringen van betekenis niet worden uitgebreid tot VAA-kosten en winst. De CCCME voegde daaraan toe dat er geen bewijsmateriaal was verstrekt waaruit blijkt dat het niet passend was de VAA-kosten en de winst van Chinese producenten voor de berekening van de normale waarde te gebruiken. Daarnaast voerde de CCCME aan dat de VAA-kosten en de winst van verschillende producenten in dezelfde bedrijfstak (of zelfs binnen dezelfde groep) aanzienlijk uiteenlopen, en als de producent in het uiteindelijk geselecteerde representatieve land een relatief groter aandeel VAA-kosten en winst heeft, zal een hogere normale waarde worden berekend, wat onbillijk is. De CCCME betwistte eveneens dat voor de voorgestelde relevante onderneming in Turkije — Prysmian Kablo Ve Sistemleri AS — de inkomsten uit de verkoop van het betrokken product meer dan 89 % van haar totale inkomsten uitmaakten, terwijl de beschikbare gegevens over VAA-kosten en winst betrekking hadden op de gehele onderneming in plaats van uitsluitend op het onderzochte product. Tegen deze achtergrond konden volgens de CCCME de door de Commissie voor de berekening van de normale waarde gebruikte gegevens voor VAA-kosten en winst niet worden beschouwd als een “niet-verstoord en redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst”, en zouden VAA-kosten en winstmarges ook niet mogen worden vervangen door die van producenten in derde landen.

(158)

In antwoord hierop merkte de Commissie op dat, zodra is vastgesteld dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in het land van uitvoer overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land, de normale waarde voor elke producent-exporteur overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening door berekening wordt vastgesteld aan de hand van niet-verstoorde prijzen of benchmarks in een geschikt representatief land. De Commissie benadrukt dat artikel 2, lid 6 bis, punt a), ook specifiek vereist dat de berekende normale waarde een redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst omvat. Als de Commissie tijdens haar onderzoek op basis van al het bewijsmateriaal in het dossier aantoont dat er sprake is van verstoringen van betekenis die van invloed zijn op het betrokken product in het land van uitvoer, hoeft zij niet aan te tonen dat de werkelijke VAA-kosten van deze producenten-exporteurs in feite niet-verstoord waren.

(159)

Wat betreft het argument inzake de redelijkheid van het gebruik van de VAA-gegevens van een voorgestelde producent in een potentieel representatief land, baseert de Commissie zich bij haar keuze op de criteria van recente openbaar toegankelijke jaarrekeningen en winstgevendheid. Bij dat proces wordt de voorkeur gegeven aan gegevens die afkomstig zijn van een potentieel representatief land. In alle stadia van die beoordeling kunnen belanghebbenden opmerkingen maken over later voorgestelde bedrijfsgegevens. In dit onderzoek zijn zowel de criteria voor de definitieve keuze van de bedrijfsgegevens als de analyse van opmerkingen naar aanleiding van latere mededelingen over productiefactoren naar behoren toegepast en uitgevoerd. Het argument werd derhalve afgewezen.

(160)

Wat betreft het argument over de specifieke geschiktheid van de gegevens van de onderneming Prysmian Kablo Ve Sistemleri AS tegen de achtergrond van het aandeel van verschillende producten binnen haar totale verkoop, heeft de Commissie de kwestie van de geschiktheid van de financiële gegevens van de onderneming behandeld in overweging 227, waarin zij het daarmee verband houdende algemene argument van de CCCME afwees.

(161)

Wat de in de klacht genoemde ondersteunende beleidsmaatregelen en financiële subsidies voor OFC-producenten betreft, gaf de CCCME aan dat het, zoals bij alle hightechbedrijfstakken, normaal is dat beleidsmaatregelen worden genomen ter bevordering van de ontwikkeling van deze bedrijfstak, en dat dit niet alleen in China plaatsvindt, maar ook in andere landen die niet van verstoringen van betekenis worden verdacht. Bovendien was er volgens de CCCME geen verband tussen het feit dat ondernemingen subsidies ontvingen en de methode voor de berekening van de dumpingmarge, en konden subsidies niet worden gelijkgesteld met marktverstoringen en mogen zij niet tot oneerlijke prijzen leiden.

(162)

De Commissie herinnert eraan dat om vast te stellen of er sprake is van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening, de mogelijke gevolgen van een of meer van de in die bepaling genoemde factoren worden geanalyseerd met betrekking tot de prijzen en kosten in het land van uitvoer. In dat verband merkt de Commissie ten eerste op dat, naast het feit dat dit argument algemeen en niet onderbouwd is, de kostenstructuur en prijsvormingsmechanismen op andere markten (met inbegrip van kwesties rond financiële steun) hoe dan ook irrelevant zijn voor dit onderzoek, dat betrekking heeft op het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC. Ten tweede is het in de analyse op grond van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening cruciaal om te beoordelen of producenten ten minste potentieel toegang hebben tot financiering die wordt verstrekt door instellingen die de doelstellingen van het overheidsbeleid uitvoeren of anderszins in hun werking niet onafhankelijk zijn, of dat zij andere overheidsfinanciering ontvangen die de marktwerking verstoort en die dus gevolgen heeft voor de door hen opgegeven prijzen of kosten. Aangezien de Chinese OFC-producenten en de producenten van basisproducten onderworpen zijn aan plannen en richtlijnen van de overheid, zoals uiteengezet in punt 3.1.1.5, hebben zij ook toegang tot financiering via het Chinese financiële stelsel, zoals vastgesteld in punt 3.1.1.8. De Commissie heeft ook vastgesteld dat bepaalde OFC-producenten subsidies meldden in hun jaarverslagen, zoals vermeld in overweging 113. Subsidies zijn slechts één van de elementen, samen met alle andere elementen die relevant zijn in het kader van artikel 2, lid 6 bis, punt b), waaruit kan blijken dat er in het land van uitvoer sprake is van verstoringen van betekenis, in die zin dat zij een andere vorm van overheidsinterventie vormen die de vrije marktwerking verstoort en van invloed is op de prijzen of kosten. Daarom heeft de Commissie het argument van de CCCME afgewezen.

(163)

Wat de verwijzingen van de klager naar de bevindingen van het onderzoek naar stoffen van glasvezels van oorsprong uit de VRC en Egypte (110) (SGV) betreft, gaf de CCCME aan dat geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels en optischevezelkabels twee verschillende producten waren en tot verschillende productgroepen behoorden. De bevindingen in dat onderzoek zijn dus niet relevant voor OFC en mogen niet worden beschouwd als bewijsmateriaal met betrekking tot de in deze zaak aangevoerde verstoringen van betekenis. Volgens de CCCME had het door de klager verstrekte bewijsmateriaal niet specifiek betrekking op de werkelijke bedrijfstak die werd onderzocht en was het derhalve ontoereikend en irrelevant.

(164)

De bevindingen van de Commissie in het SGV-onderzoek, waarnaar in de klacht werd verwezen, zijn relevant voor alle industriële sectoren in de VRC, althans wat betreft de horizontale verstoringen die gevolgen hebben voor de productiefactoren in alle sectoren of de verstoringen in de werking van het sociaaleconomische systeem in de VRC. Bovendien kunnen sommige specifieke beleidsmaatregelen en plannen voor de SGV-sector direct of indirect ook betrekking hebben op de OFC-sector, met name wanneer zij deel uitmaken van hetzelfde overkoepelende programma of beleid met betrekking tot soortgelijke sectoren. De Commissie was van oordeel dat het bij de klacht ingediende bewijsmateriaal verband hield met en van toepassing was op de OFC-sector, en toereikend was om haar onderzoek overeenkomstig artikel 5, lid 9, en artikel 2, lid 6 bis, punt e), te openen. In elk geval heeft de Commissie in het kader van dit onderzoek vastgesteld en in de punten 3.1.1.2 tot en met 3.1.1.9 hierboven uiteengezet dat er sprake is van een aantal beleidslijnen en verstoringen van betekenis die de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, in het onderhavige geval rechtvaardigen. Het argument werd derhalve afgewezen.

(165)

Tot slot betwistte de CCCME het argument van de klager dat de “feitelijke zeggenschap” van SASAC over een onderneming voldoende bewijs vormt voor het bestaan van verstoringen van betekenis. De CCCME voerde bovendien aan dat de Commissie naar alle relevante factoren in hun geheel moet kijken om naar behoren te kunnen beoordelen of aandeelhouderschap van de staat al dan niet leidt tot staatsinmenging die het commerciële gedrag van ondernemingen wezenlijk en aanzienlijk beïnvloedt met betrekking tot de besluitvorming, de prijsstelling en het sturen van de productie. De CCCME voegde daaraan toe dat een dergelijke inmenging verboden is op grond van de “wet van de Volksrepubliek China inzake staatsdeelnemingen”, waarvan artikel 6 bepaalt dat “de Staatsraad en de lokale volksbesturen volgens de wet de functies van de contribuant vervullen op basis van de beginselen van de scheiding tussen overheidsorganen en ondernemingen, de scheiding tussen administratieve functies van openbare zaken en die van de contribuant in overheidsactiva, en het beginsel van niet-ingrijpen in de legitieme en onafhankelijke bedrijfsactiviteiten van ondernemingen.” In dit verband verklaarde de CCCME dat SASAC, in haar rol van indirect aandeelhouder van FTT, slechts de functie van contribuant vervult, maar zich niet mengt in de dagelijkse operationele activiteiten van de ondernemingen. De CCCME zag dan ook niet in hoe de betrekkingen van de onderneming met SASAC in welke vorm dan ook zouden wijzen op verstoringen van betekenis. Ten slotte voerde de CCCME aan dat de klager bij het indienen van het bovenstaande argument geen rekening heeft gehouden met de onderlinge verbanden tussen de producenten in de Unie en talrijke exporteurs, in de zin dat van de klagende en ondersteunende producenten in de Unie de meerderheid beschikt over verbonden ondernemingen of filialen in de VRC en/of zelf OFC uit de VRC invoert.

(166)

In antwoord hierop merkt de Commissie om te beginnen op dat in het argument van de CCCME ten onrechte twee verschillende elementen van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening worden verward, namelijk het eerste en het tweede streepje. Bovendien gaat het argument van de CCCME voorbij aan het feit dat de vereiste rechtsnorm in deze bepaling het “mogelijke”, en niet het daadwerkelijke effect van deze elementen is. Het eerste element heeft betrekking op ondernemingen “die in handen zijn van de autoriteiten van het land van uitvoer, waarover deze zeggenschap hebben, waarop deze beleidstoezicht uitoefenen of waarvoor deze beleidsadvies geven” en is niet beperkt tot de rol van “feitelijke zeggenschap”, zoals de CCCME lijkt te suggereren. Het tweede element in artikel 2, lid 6 bis, punt b, heeft daarentegen betrekking op overheidsaanwezigheid waardoor “inmenging […] in de prijzen of kosten mogelijk wordt”. Dit zijn twee afzonderlijke elementen en zij moeten worden gelezen in samenhang met de aanhef van artikel 2, lid 6 bis, punt b, waarin wordt verwezen naar de “mogelijke” en niet naar de daadwerkelijke gevolgen ervan. Uit de analyse in punt 3.1.1.3 blijkt de mate waarin de overheid van de VRC eigenaar is van en zeggenschap heeft over de OFC-sector, met name met betrekking tot de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. Evenzo blijkt uit de analyse in punt 3.1.1.4 hoe de overheid van de VRC zich ten aanzien van de OFC-sector in de prijzen of kosten kan mengen, met name met betrekking tot de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. Dit argument kan dus reeds op deze grond worden afgewezen. In wezen stelt het controlerend vermogen van een overheidsentiteit zoals SASAC haar in staat tot aanzienlijke marktinterventie, wat leidt tot marktverstoringen zoals beschreven in de bovengenoemde punten van deze verordening. De kwalificatie als louter “contribuant” die niet ingrijpt in de dagelijkse gang van zaken, gebaseerd op het aangehaalde artikel 6 van de wet van de VRC inzake staatsdeelnemingen, verandert niets aan de rol van de staat via SASAC in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), eerste streepje, en sluit deze mogelijkheid volgens de relevante norm van “mogelijke gevolgen” niet uit, ook niet als dit artikel in samenhang met andere artikelen van die wet wordt gelezen. Dit laatste vormt een duidelijk bewijs van de wijze waarop de staat ernaar streeft de economie te beïnvloeden via ondernemingen waarover de staat zeggenschap uitoefent, en door zijn rol in die ondernemingen (111). Met name met betrekking tot de rol van “contribuant” bepaalt artikel 12 van voornoemde wet dat “een orgaan dat namens het desbetreffende volksbestuur de functies van de contribuant vervult, overeenkomstig de wet recht heeft op rendement op activa, medezeggenschap bij belangrijke besluitvorming en bij de selectie van managers en andere rechten van contribuanten in ondernemingen met overheidskapitaal” (112). Deze laatste lijst van rechten van de “contribuant” bevestigt zijn mogelijke invloed op het functioneren van de gecontroleerde onderneming, ten minste wat betreft de belangrijkste oriëntaties van de ontwikkeling van de zakelijke activiteiten en strategische bedrijfsbeslissingen, met name via de benoeming van belangrijke managers die betrokken zijn bij besluiten die noodzakelijkerwijs de dagelijkse bedrijfsactiviteiten, met inbegrip van prijzen of kosten, beïnvloeden. Tot slot, maar daarom niet minder belangrijk, heeft de Commissie, ondanks de kwestie van de zeggenschap door SASAC, in de punten 3.1.1.5 tot en met 3.1.1.8 ook voldoende bewijs gevonden dat er in de OFC-sector, waarin bijvoorbeeld de onderneming FTT (en de andere producenten) actief is, sprake was van verstoringen van betekenis. Wat ten slotte de relatie tussen de producenten in de EU en de Chinese exporteurs betreft: deze zijn niet relevant voor de beoordeling van de zeggenschap die SASAC in de VRC over FTT uitoefent, en zij zijn hoe dan ook uitvoerig geanalyseerd in de overwegingen 408 tot en met 415 van deze verordening. De argumenten van de CCCME werden derhalve afgewezen.

(167)

De Chinese overheid voerde aan dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening van de EU niet in overeenstemming is met de artikelen 2.2 en 2.2.1.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst, en voerde daarbij aan dat de methode voor kostencorrectie van de EU onverenigbaar was gebleken met de uitlegging door de WTO-beroepsinstantie in de zaak EU — Biodiesel, en door het panel in de zaak EU — Cost adjustment (DS494).

(168)

Met betrekking tot het argument van de Chinese overheid met betrekking tot de zaak EU — Biodiesel worden de standpunten van de Commissie weergegeven in overweging 146. Met betrekking tot de zaak EU — Cost adjustment herinnert de Commissie eraan dat zowel de EU als de Russische Federatie beroep hebben aangetekend tegen de bevindingen van het panel, die niet definitief zijn en derhalve, volgens vaste rechtspraak van de WTO, geen juridische status hebben in het WTO-systeem, aangezien zij niet middels besluiten door WTO-leden bekrachtigd zijn. In elk geval werd in het panelverslag van dit geschil specifiek geoordeeld dat de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening buiten het kader van het geschil vielen. Het argument werd daarom afgewezen.

(169)

De Chinese overheid voerde met betrekking tot het rapport ook aan dat de Commissie slechts over enkele geselecteerde landen een soortgelijk rapport had uitgebracht, wat aanleiding gaf tot zorgen over de schending van de beginselen van meestbegunstigingsbehandeling (MFN, most favoured nation) en nationale behandeling (NT, national treatment). De Chinese overheid verklaarde ook dat met betrekking tot de eerdere onderzoeken naar producten van oorsprong uit de VRC geen onderzoek is verricht naar de vraag of er marktverstoringen waren in de bedrijfstakken van de EU en hun toeleveranciers, noch of de in de procedure gebruikte gegevens van derden door marktverstoringen werden beïnvloed. Daarom kan de basislogica van het gehele onderzoekssysteem op basis van artikel 2, lid 6 bis, niet intern consistent, laat staan billijk zijn. De Chinese overheid voerde verder aan dat er onder economen geen universeel aanvaard concept van “marktverstoring” bestaat en dat de norm van “marktverstoring van betekenis” in artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet volledig is aangetoond en geen theoretische steun en internationale erkenning geniet. Volgens de Chinese overheid moeten de basisconcepten en -normen “markt”, “verstoring” en “van betekenis” voorwerp zijn van discussie en definitie, en als er geen definitieve conclusie of consensus over laatstgenoemde bestaat, is het ook niet mogelijk om een nauwkeurige definitie te geven van “marktverstoring van betekenis”, wat het absurd en onwerkbaar maakt om op die basis wettelijke bepalingen of internationale regels vast te stellen. Tot slot merkte de Chinese overheid op dat verschillende economieën die de beginselen van de markteconomie volgen, niet allemaal identieke regelingen kunnen hanteren omdat economieën institutioneel van elkaar kunnen verschillen, en dat het logisch onhoudbaar was om de verschillen in systeem of regeling als bewijs van marktverstoringen van betekenis te beschouwen. Volgens de Chinese overheid kan laatstgenoemde benadering alleen als discriminerend en protectionistisch worden beschouwd.

(170)

Met betrekking tot het argument van de Chinese overheid met betrekking tot de schending van de clausules van meestbegunstigings- en nationale behandeling herinnert de Commissie eraan dat, zoals bepaald in artikel 2, lid 6 bis, punt c), van de basisverordening, voor elk land geldt dat alleen een landenrapport mag worden opgesteld als de Commissie over gegronde aanwijzingen beschikt die duiden op het mogelijke bestaan van verstoringen van betekenis in een bepaald land of een bepaalde sector in dat land. Toen de nieuwe bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in december 2017 in werking traden, beschikte de Commissie over dergelijke aanwijzingen van verstoringen van betekenis voor China. De Commissie heeft in oktober 2020 ook een rapport over verstoringen in Rusland (113) gepubliceerd, en het is niet uitgesloten dat andere rapporten volgen. Bovendien zijn de rapporten, zoals hierboven vermeld, niet verplicht voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis. In artikel 2, lid 6 bis, punt c), wordt beschreven aan welke voorwaarden de Commissie moet voldoen bij het uitbrengen van landenrapporten, maar overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt d), zijn de klagers niet verplicht om het rapport te gebruiken en is het bestaan van een landenrapport volgens artikel 2, lid 6 bis, punt e), geen voorwaarde voor het openen van een onderzoek op grond van artikel 2, lid 6 bis. Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt e), is door de klagers ingediend toereikend bewijsmateriaal waarmee verstoringen van betekenis in ongeacht welk land worden aangetoond en waarmee aan de criteria van artikel 2, lid 6 bis, punt b), wordt voldaan, voldoende om het onderzoek op grond daarvan te openen. Derhalve zijn de regels inzake verstoringen van betekenis in een land zonder onderscheid van toepassing op alle landen, en onafhankelijk van de vraag of er al dan niet een landenrapport voorhanden is. Daarom doen de regels inzake verstoringen in een land per definitie geen afbreuk aan de meestbegunstigingsbehandeling. Met betrekking tot de vermeende verstoringen in de EU merkt de Commissie op dat, naast het feit dat dit argument van de Chinese overheid algemeen van strekking en volledig ongefundeerd is, verstoringen in de EU die gevolgen hebben voor EU-ondernemingen niet het voorwerp zijn van de analyse op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, die betrekking heeft op het land van uitvoer. Daarom is dit begrip juridisch irrelevant voor de bedrijfstak van de Unie in de specifieke context van antidumpingonderzoeken. Met betrekking tot het argument dat verschillende landen verschillende regelingen voor een markteconomie kunnen hanteren, zijn de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, alleen van toepassing als in het land van uitvoer sprake is van verstoringen van betekenis in een context van aanzienlijk overheidsingrijpen waardoor de kosten en prijzen worden verstoord, en hebben zij derhalve geen gevolgen voor verschillende regelingen van verschillende markteconomieën zolang er geen sprake is van noemenswaardig overheidsingrijpen dat de marktkrachten verstoort. Op grond van alle bovenstaande overwegingen heeft de Commissie deze argumenten afgewezen.

(171)

Wat betreft de bewering door de Chinese overheid in de openingsfase dat van in de procedure door de Commissie gebruikte gegevens van derden niet werd onderzocht of zij door marktverstoringen beïnvloed waren, herinnert de Commissie eraan dat zij overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), de normale waarde alleen op basis van andere gekozen gegevens dan de binnenlandse prijzen en kosten in het land van uitvoer zal berekenen indien zij vaststelt dat dergelijke gegevens het meest passend zijn om niet-verstoorde prijzen en kosten weer te geven. In dit proces is de Commissie gebonden aan het gebruik van niet-verstoorde gegevens. In dat verbond wordt de belanghebbenden in de eerste stadia van het onderzoek verzocht opmerkingen te maken over de voorgestelde bronnen voor de vaststelling van de normale waarde. In de uiteindelijke beslissing van de Commissie over de vraag welke niet-verstoorde gegevens voor de berekening van de normale waarde moeten worden gebruikt, worden die opmerkingen volledig in aanmerking genomen.

(172)

Wat de opmerking van de Chinese overheid over het begrip “marktverstoring van betekenis” betreft, merkt de Commissie op dat dit argument algemeen en theoretisch van aard is en niet aangeeft waarom en hoe het in de basisverordening gebruikte concept op welke manier dan ook onjuist zou zijn. De Commissie herinnert er voorts aan dat de Commissie in het kader van de procedure die tot de vaststelling van het wetgevingsvoorstel heeft geleid, een effectbeoordeling heeft gepubliceerd die ook bijzonderheden bevatte over het concept “verstoring van betekenis” en de gehanteerde criteria, gevolgd door een openbare raadpleging en een conferentie van belanghebbenden. Ook de Chinese overheid heeft zich actief in dit proces gemengd en heeft deelgenomen aan de conferentie van belanghebbenden. In de procedure die tot de vaststelling van het wetgevingsvoorstel heeft geleid, en ook later in het wetgevingsproces met betrekking tot de vaststelling van deze bepaling, is het resultaat van dit raadplegingsproces volledig in aanmerking genomen. Artikel 2, lid 6 bis, definieert het begrip “verstoringen van betekenis” helder met het oog op de toepassing van de basisverordening van de EU. Daarnaast specificeert artikel 2, lid 6 bis, punt b), welke elementen en hun mogelijke gevolgen in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het bestaan van verstoringen van betekenis. Verschillen in economisch systeem spelen geen rol bij deze beoordeling, aangezien die uitsluitend betrekking kan hebben op het land van uitvoer van het betrokken product. Met betrekking tot de bewering dat er sprake is van discriminatie, merkt de Commissie op dat de basisverordening, en met name artikel 2, lid 6 bis, daarvan, niet van toepassing is op een specifiek land en niet discrimineert tussen landen. Zij is alleen van toepassing wanneer in de loop van een onderzoek wordt beweerd dat in het land van uitvoer waarop die procedure betrekking heeft (welk land dat ook is) sprake is van verstoringen van betekenis, op basis van het bewijsmateriaal in het dossier. De Commissie heeft deze argumenten dan ook afgewezen.

(173)

Daarnaast voerde de Chinese overheid aan dat het door de diensten van de Commissie opgestelde rapport uit zowel feitelijk als juridisch oogpunt aanzienlijke tekortkomingen vertoonde. Volgens de Chinese overheid is de klacht gebaseerd op onjuiste conclusies die op basis van het rapport en eerdere onderzoeken zijn getrokken, waarbij deze laatste tot nieuw bewijsmateriaal zijn geworden, dat door de klager in het huidige onderzoek is gebruikt. De Chinese overheid voerde aan dat de Commissie door datzelfde feit de neutrale positie van onderzoeksautoriteit heeft verlaten en dat zij de bedrijfstak van de EU aanmoedigt om in de klacht beschuldigingen van marktverstoringen van betekenis in de VRC aan te voeren, wat in strijd is met de meest elementaire juridische geest van billijkheid en rechtvaardigheid. Het aangevoerde bewijsmateriaal is volgens de Chinese overheid ontoereikend aangezien het niet wijst op de marktsituatie van de betrokken producten en de klager geen ander rapport of bewijs heeft verstrekt waaruit de verstoring van de Chinese markt voor de desbetreffende producten blijkt. Ook kon noch de klager noch de Commissie aantonen hoe het beleid en de maatregelen van de Chinese overheid het prijsmechanisme van een specifieke bedrijfstak in de VRC hebben beïnvloed.

(174)

Met betrekking tot de bewering van de Chinese overheid over de tekortkomingen en onjuiste conclusies van het rapport merkte de Commissie op dat dit rapport een veelomvattend document is dat gestoeld is op uitgebreid objectief bewijsmateriaal, waaronder wetgeving, verordeningen en andere officiële door de Chinese overheid gepubliceerde beleidsdocumenten, rapporten van derden zoals internationale organisaties, wetenschappelijke studies en artikelen van academici, en andere betrouwbare onafhankelijke bronnen. Het rapport is sinds december 2017 openbaar, zodat alle belanghebbenden ruimschoots de gelegenheid hebben gehad om het rapport en het bewijsmateriaal waarop het is gebaseerd, te weerleggen, aan te vullen of te becommentariëren. De Chinese overheid heeft in louter generieke en abstracte bewoordingen gewezen op de tekortkomingen van het rapport, maar zij heeft tegelijkertijd afgezien van enige weerlegging van het erin vervatte betoog en bewijsmateriaal. Klagers kunnen zich baseren op bewijsmateriaal en bevindingen van onderzoeken uit het verleden voor zover deze relevant zijn en niet door een rechterlijke instantie onwettig zijn verklaard. Artikel 2, lid 6 bis, waarborgt dat de procedures neutraal en onpartijdig zijn en dat het recht van verweer van alle partijen gedurende het gehele onderzoek wordt geëerbiedigd. De Commissie merkt op dat de aan klagers geboden mogelijkheid om beweringen en bewijsmateriaal aan te voeren over mogelijke prijs- en kostenverstoringen in landen waar mogelijk sprake zou zijn van door de staat veroorzaakte verstoringen van betekenis, niet kan worden geïnterpreteerd als een oneerlijke en onrechtvaardige praktijk die het aanvoeren van dergelijke beweringen aanmoedigt. Wat de opmerking van de Chinese overheid over de ontoereikendheid van het bewijsmateriaal in de openingsfase betreft, herinnert de Commissie eraan dat zij het onderzoek, indien zij het door de klager verstrekte bewijsmateriaal over de verstoringen van betekenis voldoende acht, overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt e), op deze basis kan openen. Het feitelijke bestaan en de impact van verstoringen van betekenis en het daarop volgende gebruik van de in artikel 2, lid 6 bis, punt a), voorgeschreven methode worden echter bepaald ten tijde van de voorlopige en/of definitieve mededeling van feiten en overwegingen als gevolg van een onderzoek. Het bestaan en de gevolgen van de verstoringen van betekenis worden niet bevestigd in de openingsfase, zoals de Chinese overheid beweert, maar pas tijdens een diepgaand onderzoek. Het argument werd derhalve afgewezen.

(175)

Wat de verwijzingen in de klacht naar door de VRC toegekende subsidies betreft, merkte de Chinese overheid op dat de EU veel subsidies heeft verleend, wat erop zou kunnen wijzen dat haar markt verstoord was, en dat de klager niet heeft aangetoond dat de subsidie daadwerkelijk een overheidsinterventie was die aanzienlijke gevolgen had voor de markt of een verstorend effect had op de prijs of de kosten van de betrokken producten. De Chinese overheid wees erop dat, overeenkomstig artikel 32.1 van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, geen specifieke actie kon worden ondernomen tegen een subsidie van een ander lid, behalve wanneer dit in overeenstemming is met de bepalingen van de GATT 1994.

(176)

Zoals de Commissie in overweging 162 heeft uiteengezet, is de bewering dat de EU subsidies verleent, die hoe dan ook in het geheel niet onderbouwd is, niet relevant voor de beoordeling van verstoringen in het land van uitvoer op grond van artikel 2, lid 6 bis, punt b). Volgens dezelfde overweging moeten subsidies worden beschouwd als een van de interventiemiddelen waarmee de staat specifieke verstorende vormen van overheidsbeleid uitvoert, zodat de specifieke gevolgen ervan niet hoeven te worden vastgesteld. Hoe dan ook worden het bestaan en de gevolgen van de verstoringen van betekenis, zoals vermeld in overweging 174, niet bevestigd in de openingsfase, maar pas na een diepgaand onderzoek. Wat ten slotte de toepassing van artikel 32.1 van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen betreft, hebben het huidige onderzoek en de methode van artikel 2, lid 6 bis, betrekking op de berekening van de normale waarde in de context van dumping bij de invoer van goederen en kunnen zij niet worden beschouwd als een specifieke maatregel tegen door de VRC toegekende subsidies. Elke verwijzing naar het genoemde artikel is dus irrelevant. Deze argumenten werden derhalve afgewezen.

(177)

De producent-exporteur ZTT merkte op dat de berekening door de Commissie van de normale waarde op basis van productie- en verkoopkosten of benchmarks in een geschikt representatief land indruist tegen de verbintenissen van de EU uit hoofde van de WTO-overeenkomsten, met name haar verbintenis uit hoofde van punt 15 van het protocol van toetreding van China tot de WTO. Volgens ZTT mag de EU sinds 12 december 2016 niet afwijken van de standaardmethode voor de vaststelling van de normale waarde van de producenten-exporteurs, dat wil zeggen dat zij uitsluitend de binnenlandse prijzen en kosten van het land van uitvoer mag gebruiken, tenzij andere bepalingen van de WTO-overeenkomsten, waaronder de WTO-antidumpingovereenkomst, anderszins toestaan. ZTT voerde ook aan dat artikel 2 van de WTO-antidumpingovereenkomst het niet toestaat andere informatie dan die van het land van uitvoer te gebruiken om de normale waarde vast te stellen. Hoewel de normale waarde in uitzonderlijke omstandigheden moet worden berekend, moeten de gegevens over de productiekosten, de VAA-kosten en de winst worden verkregen uit de bronnen in het land van uitvoer. Volgens ZTT bevatte de WTO-antidumpingovereenkomst geen enkele bepaling op grond waarvan van deze algemene regel kon worden afgeweken, en kende die overeenkomst het begrip verstoringen van betekenis niet. In dat verband verwees ZTT naar de definitie van normale waarde in artikel 2.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst en naar de uitzonderlijke omstandigheden beschreven in artikel 2.2 van die overeenkomst, waarin de normale waarde kon worden vastgesteld op basis van een vergelijkbare prijs van het soortgelijke product bij uitvoer naar een geschikt derde land, mits deze prijs representatief is, of op basis van de productiekosten in het land van oorsprong vermeerderd met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst. ZTT voegde daaraan toe dat de WTO-antidumpingovereenkomst vereist dat de kosten normaal gesproken worden berekend aan de hand van de administratie van de betrokken exporteur of producent, mits die administratie in overeenstemming is met de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het land van uitvoer en een redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de productie en de verkoop van het betrokken product, en dat de bedragen voor VAA-kosten en winst op dezelfde wijze gebaseerd moeten zijn op feitelijke gegevens, afkomstig van de betrokken exporteur of producent, over de productie en verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties of, indien zij niet op deze basis kunnen worden vastgesteld, op basis van andere bronnen, maar altijd op basis van de binnenlandse markt van het land van oorsprong.

(178)

Bovendien verwees ZTT naar de uitspraak in de zaak EU – Biodiesel, waarin is bepaald dat de onderzoekende autoriteiten de kosten die waren opgegeven in de administratie van de exporteur/producent niet mochten beoordelen op basis van een benchmark die geen verband hield met de productiekosten in het land van oorsprong. ZTT verklaarde dat in het licht van het verslag van de Beroepsinstantie in die zaak, de vergelijking overeenkomstig artikel 2.2.1.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst moet worden gemaakt tussen enerzijds de kosten zoals die in de administratie van de producent/exporteur worden vermeld en anderzijds de kosten die deze producent daadwerkelijk heeft gemaakt. Ten slotte wees ZTT erop dat, volgens het verslag van de Beroepsinstantie in dezelfde zaak, verstoringen in Argentinië die een verschil veroorzaakten tussen de binnenlandse en de internationale prijzen van de belangrijkste grondstof van het betrokken product, op zichzelf overeenkomstig artikel 2.2.1.1 niet voldoende waren om te concluderen dat de administratie van de producent geen redelijk beeld gaf van de kosten van de grondstoffen in verband met de productie en verkoop van het betrokken product, of om die kosten bij de berekening van de normale waarde van het betrokken product buiten beschouwing te laten. Hieruit concludeerde ZTT dat artikel 2, lid 6 bis, onverenigbaar is met de WTO-overeenkomsten, met inbegrip van het protocol van toetreding van China tot de WTO, en met de jurisprudentie van het Orgaan voor Geschillenbeslechting.

(179)

Conform haar opmerkingen in overweging 146 verwierp de Commissie het argument van ZTT met betrekking tot de vermeende algemene onverenigbaarheid met de WTO-overeenkomsten van de berekening van de normale waarde door de Commissie op basis van productie- en verkoopkosten of benchmarks in een geschikt representatief land. In dezelfde overweging heeft de Commissie zich gebogen over de relevantie van de zaak EU — Biodiesel en de bevindingen van de Beroepsinstantie in dat verband voor het onderhavige onderzoek. Wat betreft de verbintenissen uit hoofde van afdeling 15 van het protocol van toetreding van China tot de WTO herinnert de Commissie er om te beginnen aan dat de delen van punt 15 van het toetredingsprotocol van China tot de WTO die nog niet verstreken zijn, in antidumpingprocedures betreffende producten uit China van toepassing blijven bij de vaststelling van de normale waarde, zowel met betrekking tot de markteconomienorm als met betrekking tot het gebruik van een methode die niet op een strikte vergelijking met Chinese prijzen of kosten gebaseerd is. Om al die redenen werden de argumenten afgewezen.

(180)

ZTT voerde ook aan dat de sector optischevezelkabels niet verstoord is en dat hooguit bepaalde basisproducten voor die markt verstoord zouden kunnen zijn. Ter onderbouwing van dit argument voerde ZTT aan dat: het rapport waarnaar de klacht verwijst, geen specifieke of gedetailleerde bespreking van de sector optischevezelkabels bevat; er niet kan worden geconcludeerd dat alle basisproducten verstoord zijn of dat de markt voor optischevezelkabels zelf verstoord is; de klager geen bewijsmateriaal heeft aangedragen wat betreft het feit dat er in de Chinese ondernemingen sprake was van overheidsaanwezigheid waarmee er sprake was van inmenging in de prijzen of kosten op de markt voor optischevezelkabels, en er in de klacht slechts een algemene beschrijving werd gegeven ter zake dat China een socialistische markteconomie was; de ondernemingen op de OFC-markt niet onder zeggenschap van de staat staan, ook al kan de staat een belang in die ondernemingen bezitten (waarbij de particuliere sector in alle gevallen een meerderheidsbelang heeft), en er geen bewijsmateriaal was aangevoerd om te onderbouwen dat de OFC-markt in China grotendeels gekenmerkt wordt door staatseigendom, of dat derhalve de markt als geheel verstoord was.

(181)

De Commissie heeft in de overwegingen 152 en 154 reeds aandacht besteed aan het algemene argument inzake het ontbreken van specifiek bewijsmateriaal in de klacht met betrekking tot de OFC-sector. Overeenkomstig artikel 5, lid 9, van de basisverordening was het bewijsmateriaal dat de klagers hadden ingebracht met het oog op de criteria van artikel 2, lid 6 bis, punt b), en dat erop wees dat de OFC-bedrijfstak ten minste potentieel te maken heeft met verstoringen van betekenis in de VRC, voldoende om het onderzoek op grond van die bepaling te openen. Meer in het bijzonder is het bestaan van verstoringen van betekenis die aanleiding hebben gegeven tot de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet gekoppeld aan het bestaan van een specifiek sectoraal hoofdstuk of informatie over een specifieke markt waar het betrokken product onder valt. In dat verband heeft de Commissie, zoals blijkt uit de punten 3.1.1.2 tot en met 3.1.1.9, in het kader van dit onderzoek vastgesteld dat er sprake is van verstoringen van betekenis in de OFC-industrie en daarmee verband houdende inputsectoren. Het gebruik van binnenlandse kosten voor de berekening van de normale waarde is op grond van artikel 2, lid 6 bis, punt a), alleen toegestaan als in de loop van het onderzoek wordt vastgesteld dat deze kosten niet verstoord zijn. In dat verband was er echter geen positief bewijs waaruit bleek dat de productiefactoren van individuele producenten-exporteurs niet verstoord waren. Daarom werd het argument van ZTT met betrekking tot dat aspect afgewezen.

(182)

Met betrekking tot het argument van ZTT met betrekking tot de zeggenschap van de staat ten aanzien van OFC-producenten heeft de Commissie bewijs van een dergelijke zeggenschap gevonden, zoals beschreven in punt 3.1.1.3. De Commissie herinnert eraan dat meerderheidsdeelneming door de staat geen voorwaarde is voor daadwerkelijke zeggenschap van de staat. Meer in het algemeen heeft de Commissie in de punten 3.1.1.3 tot en met 3.1.1.5 vastgesteld dat de OFC-markt (zowel wat de OFC-producenten als de producenten van bij de productie van OFC gebruikte basisproducten betreft) in aanzienlijke mate werd bediend door ondernemingen die in handen zijn van de autoriteiten van de VRC, waarover deze zeggenschap hebben, waarop deze beleidstoezicht uitoefenen of waarvoor deze beleidsadvies geven. Daarom werd het bovenstaande argument van ZTT in dat verband afgewezen.

(183)

ZTT verklaarde voorts dat het bewijsmateriaal van de klager over overheidsbeleid of maatregelen van de overheid die discriminerend zijn ten gunste van binnenlandse leveranciers van OFC of die de vrije marktwerking in de OFC-sector anderszins beïnvloeden, betrekking heeft op downstreamsectoren en niet op de upstreammarkt voor OFC. Wat de verwijzingen in de klacht naar verstoorde basisproducten betreft, voerde de onderneming aan dat het bewijsmateriaal “zwak” was en wees zij op het gebrek aan duidelijkheid over de vraag of de “vezels voor hoge prestaties” die door het 13e vijfjarenplan werden aangemoedigd optische vezels waren (of waaruit de steun van het plan bestond), en op het gebrek aan informatie over aramidevezels op de aangegeven pagina van het rapport. Daarnaast werd door ZTT in verband met de verwijzing door de klager naar het bewijsmateriaal in het rapport met betrekking tot de ondersteuning van glasvezels opgemerkt, dat deze vezels een geheel andere sector en markt vormden dan optische vezels en kabels, zodat de bewering irrelevant was voor de beoordeling van het betrokken product, terwijl evenmin was aangetoond welke steun werd verleend en hoe de markt werd verstoord.

(184)

De kwestie van de toereikendheid van het bewijsmateriaal van de klacht is hierboven reeds behandeld, onder meer in overweging 181. In haar onderzoek heeft de Commissie vastgesteld dat de OFC-sector, omdat OFC de belangrijkste component van optischevezelnetwerken is, nauw verbonden was met en afhankelijk was van de ontwikkeling van die netwerken, en derhalve in dezelfde mate afhankelijk was van de effecten van het overheidsbeleid en de daarmee verband houdende beleidsdocumenten die de ontwikkeling van internetnetwerken aanstuurden, en van de uitvoering van overkoepelende beleidsmaatregelen inzake internettechnologieën, -toepassingen en -diensten, zoals specifiek beschreven in de overwegingen 107 en 108. Deze beleidsdocumenten boden de staat op verschillende manieren de mogelijkheid tot verstoring van de marktwerking op tal van gebieden en markten waar optischevezelnetwerken, en dus OFC, werden gebruikt. De bevindingen van de Commissie bevestigden derhalve dat in de VRC sprake was van overheidsbeleid of -maatregelen die van invloed waren op de vrije marktwerking in de OFC-sector. Ondanks deze bevinding heeft de Commissie tevens vastgesteld dat de OFC-sector ook werd beïnvloed door andere soorten verstoringen van betekenis, zoals beschreven in de punten 3.1.1.3, 3.1.1.4 en 3.1.1.6 tot en met 3.1.1.8. Het argument van ZTT werd derhalve afgewezen.

(185)

In relatie tot de beweringen over het gebrek aan duidelijkheid van het bewijsmateriaal in het rapport waarnaar in de klacht wordt verwezen, heeft de Commissie in de loop van het onderzoek vastgesteld dat ten minste één van de basisproducten voor OFC – aramide – in ten minste één beleidsdocument wordt gedefinieerd als een “vezel voor hoge prestaties”. Met betrekking tot de in het 13e vijfjarenplan voor dat product voorziene steun heeft de Commissie in haar verslag vastgesteld dat steunmaatregelen een inherent begeleidend element van planningsdocumenten in de VRC vormen, met name in het geval van het13e vijfjarenplan op centraal niveau (114). De Commissie heeft ook duidelijk vastgesteld, onder meer op basis van het bewijsmateriaal uit het rapport (zie overweging 114), dat aramide voorwerp was van diverse beleidsplanningsdocumenten. Wat betreft de verwijzing door de klager naar glasvezels in het geheel van bewijsmateriaal in het rapport, merkt de Commissie op dat deze vezels als basisproduct voor de vervaardiging van OFC kunnen dienen, en dat die verwijzing derhalve relevant was voor de opening van het onderzoek. Wat de daarmee verband houdende verstoring betreft, heeft de Commissie haar bevinding in overweging 118 beschreven. Het bovenstaande argument werd derhalve afgewezen.

(186)

Voorts verklaarde ZTT met betrekking tot de toepassing of ontoereikende handhaving van faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetten op de OFC-markten dat er geen bewijsmateriaal was aangevoerd, en dat de bevindingen van de SGV-verordening in dat verband betrekking hadden op een andere markt. ZTT voerde ook aan dat op vergelijkbare wijze alleen algemeen bewijsmateriaal was aangevoerd met betrekking tot verstoringen van de loonkosten, waarmee niet was aangetoond dat de arbeidsmarkt in het geval van OFC verstoord was.

(187)

Zoals uiteengezet in overweging 163, waren de bevindingen van de Commissie in het SGV-onderzoek, waarnaar ZTT in het kader van de klacht verwijst, gebaseerd op bewijsmateriaal uit het rapport dat relevant was voor alle industriële sectoren in de VRC, zodat verwijzingen naar die bevindingen door de klager gerechtvaardigd waren. In elk geval heeft de Commissie in punt 3.1.1.6 van haar onderzoek vastgesteld dat in de OFC-sector — ten minste potentieel — sprake was van discriminerende toepassing of ontoereikende handhaving van faillissements- en eigendomswetten, ook met betrekking tot het betrokken product. Op vergelijkbare wijze heeft de klager, wat de loonkosten betreft, ook verwezen naar bewijsmateriaal in het rapport, dat betrekking heeft op alle industrieel geproduceerde weefsels in de VRC en derhalve relevant is voor de OFC-markt. In elk geval heeft de Commissie in het kader van haar onderzoek, zoals specifiek beschreven in punt 3.1.1.7, ook vastgesteld dat de OFC-sector zowel direct als indirect wordt beïnvloed door de verstoringen van de loonkosten. Het argument van ZTT werd derhalve afgewezen.

(188)

Met betrekking tot de verwijzingen naar subsidies in de klacht voerde ZTT aan dat het onjuist was te stellen dat die subsidies dienden om doelstellingen van overheidsbeleid te verwezenlijken, of werden toegekend om te voorkomen dat die ondernemingen onafhankelijk van de staat zouden handelen.

(189)

De Commissie is van mening dat de klager voldoende bewijsmateriaal heeft verstrekt voor de stelling dat de verschillende subsidies verband leken te houden met de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen (zoals industrialisatie, technologische ontwikkeling of industriële transformatie), wat volgens de Commissie wijst op het mogelijke bestaan van een bepaalde vorm van verstoring van staatswege en voldoende was als een van de elementen die de opening van een onderzoek op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening rechtvaardigden. Daarom heeft de Commissie het argument afgewezen.

(190)

Met betrekking tot verstoringen van grondstoffen beweerde ZTT een volledig verticaal geïntegreerde onderneming te zijn, zodat haar basisproducten door verbonden ondernemingen worden ingekocht en het onwaarschijnlijk was dat haar prijzen door upstreammarkten werden verstoord. ZTT beweerde ook relevante informatie te hebben verstrekt over de upstreamproductie van materialen door verbonden ondernemingen. Volgens ZTT was er geen bewijs dat de OFC-markt zelf verstoord was, en was er dus ook geen bewijs dat de kosten van ZTT verstoord waren. ZTT gaf ook aan dat het deel van haar kosten waarvan niet was aangetoond dat zij verstoord waren, bij de berekening van de normale waarde moest worden gebruikt.

(191)

Zoals hierboven vermeld, met name in overweging 181, achtte de Commissie het bewijsmateriaal in het dossier toereikend voor de opening van haar onderzoek. Dientengevolge heeft de Commissie vastgesteld dat niet alleen de ondernemingen die in de OFC-sector actief zijn, maar ook, zoals vermeld in overweging 155, de producenten van grondstoffen die door OFC-producenten in de VRC worden gebruikt en de producenten van basisproducten voor de vervaardiging van die grondstoffen in de upstreamniveaus van de waardeketen, werden beïnvloed door verschillende soorten sectoroverschrijdende verstoringen van betekenis, zoals beschreven in de punten 3.1.1.2 tot en met 3.1.1.9. Zelfs indien ZTT zijn basisproducten van verbonden ondernemingen zou betrekken, zijn de laatstgenoemde producenten, net als ZTT, onderworpen aan de in de aangehaalde punten beschreven verstoringen. De door ZTT verstrekte informatie bevatte geen nauwkeurig en passend bewijs waaruit bleek dat zijn kosten duidelijk als niet-verstoord kunnen worden beschouwd op grond van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening. Dat argument werd derhalve verworpen.

(192)

Tot slot merkte ZTT op dat, mocht de Commissie tot de bevinding komen dat de staat heeft ingegrepen om de uitrol van hogesnelheidsbreedband te bevorderen door steun te verlenen aan de markt voor OFC of voor basisproducten van OFC (met name door middel van subsidies), dit een correctie van marktfalen vormde die tot positieve externe effecten heeft bijgedragen en derhalve niet als een substantiële interventie moet worden beschouwd, en dat de daarmee verband houdende verstoringen niet als betekenisvol kunnen worden beschouwd.

(193)

In overeenstemming met de toelichting van de Commissie in overweging 172 is de vraag of een overheidsmaatregel marktfalen corrigeert, niet relevant voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Elke vorm van staatsinmenging die zou leiden of zou kunnen leiden tot een marktverstoring die voldoet aan de definitie van “verstoring van betekenis” in artikel 2, lid 6 bis, punt b), moet in het kader van dat artikel worden getoetst. Daarom heeft de Commissie het argument van ZTT afgewezen.

(194)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben verscheidene belanghebbenden opmerkingen ingediend over de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, waarbij zij hun eerdere opmerkingen grotendeels herhaalden.

(195)

De Chinese overheid voerde in de eerste plaats aan dat het rapport gebrekkig is en dat de daarop gebaseerde besluiten geen feitelijke en juridische grondslag hebben. Meer in het bijzonder beweerde de Chinese overheid dat het rapport niet is wat in de EU-wetgeving “een rapport” wordt genoemd. Hierdoor bestaat er twijfel of het rapport het officiële standpunt van de Commissie kan weergeven. Wat de feiten betreft, is het rapport volgens de Chinese overheid onjuist, eenzijdig en bezijden de werkelijkheid. Bovendien leidt het feit dat de Commissie slechts voor een klein aantal geselecteerde landen landenrapporten heeft uitgebracht, tot bezorgdheid over meestbegunstigingsbehandeling. Voorts is het feit dat de Commissie uitgaat van het bewijsmateriaal in het rapport volgens de Chinese overheid niet in overeenstemming met de geest van billijke en rechtvaardige wetgeving, aangezien het in feite neerkomt op het oordelen over de zaak vóór het proces.

(196)

Ten tweede voerde de Chinese overheid aan dat de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet in overeenstemming is met de WTO-antidumpingovereenkomst, met name met artikel 2.2 daarvan, waarin een uitputtende lijst is opgenomen van situaties waarin de normale waarde kan worden berekend, waarbij “verstoringen van betekenis” niet als een van dergelijke situaties is opgenomen. Bovendien is het gebruik van gegevens van een geschikt representatief land volgens de Chinese overheid in strijd met artikel VI.1(b) van de GATT en artikel 2.2.1.1, van de WTO-antidumpingovereenkomst, op grond waarvan bij de berekening van de normale waarde de productiekosten in het land van oorsprong moeten worden gebruikt.

(197)

Ten derde voerde de Chinese overheid aan dat de onderzoekspraktijken van de Commissie op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet in overeenstemming zijn met de WTO-regels voor zover de Commissie, in strijd met artikel 2.2.1.1, van de WTO-antidumpingovereenkomst, de administratie van de Chinese producent buiten beschouwing heeft gelaten zonder vast te stellen of deze gegevens in overeenstemming zijn met de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen in de VRC. De Chinese overheid is het in dit verband niet eens met het eerder door de Commissie gegeven antwoord (zie de overwegingen 146 en 168).

(198)

Ten vierde voert de Chinese overheid aan dat de Commissie consistent moet zijn en volledig moet onderzoeken of er sprake is van zogenaamde marktverstoringen in het representatieve land. Als de gegevens van het representatieve land eenvoudigweg zonder een dergelijke beoordeling worden aanvaard, is er sprake van “meten met twee maten”. Hetzelfde geldt volgens de Chinese overheid voor de beoordeling van de prijs en de kosten van de bedrijfstak van de Unie. Ten vijfde merkte de Chinese overheid op dat er binnen de EU sprake is van wijdverbreide marktverstoring, zoals richtsnoeren van de autoriteiten, sociale overwegingen waarmee handelsbanken rekening houden, belastingvrijstellingen, financiële steun of economische reddingsoperaties.

(199)

Met betrekking tot het eerste argument over het rapport heeft de Commissie de kwestie inzake meestbegunstigingsbehandeling in overweging 170 al uitvoerig behandeld. Ook de opmerkingen over de feitelijke onjuistheid van het verslag zijn al behandeld in overweging 174. In dezelfde overweging werd ook ingegaan op het argument inzake de onpartijdigheid van de Commissie. Wat de status van het rapport in het kader van de EU-wetgeving betreft, herinnerde de Commissie eraan dat artikel 2, lid 6 bis, punt c), van de basisverordening geen specifiek formaat voorschrijft voor de rapporten over verstoringen van betekenis, en dat die bepaling evenmin een kanaal voor de bekendmaking ervan voorschrijft. De Commissie wees erop dat het rapport een op feiten gebaseerd technisch document is dat alleen in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken wordt gebruikt. Het rapport werd derhalve correct uitgebracht als een werkdocument van de diensten van de Commissie, aangezien het louter beschrijvend is en geen politieke standpunten, voorkeuren of oordelen bevat. Dat doet geen afbreuk aan de inhoud ervan, met name de objectieve informatiebronnen met betrekking tot het bestaan van verstoringen van betekenis in de Chinese economie die relevant zijn voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, punt c), van de basisverordening. Met betrekking tot het tweede en het derde argument inzake de vermeende onverenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht, merkte de Commissie op dat de Chinese overheid geen nieuw bewijsmateriaal heeft overgelegd, maar slechts terugverwees naar het verslag van de Beroepsinstantie in de zaak EU — Biodiesel en het panelverslag in de zaak EU — Cost adjustment. Deze argumenten zijn echter al voldoende behandeld in de overwegingen 146 en 168. Het vierde argument inzake de beoordeling van gegevens van derde landen is reeds behandeld in overweging 171. Wat het vijfde argument inzake vermeende verstoringen op de EU-markt betreft, merkte de Commissie op dat in overweging 170 reeds in detail is uiteengezet waarom dergelijke bezwaren in het kader van dit onderzoek niet relevant zijn. Daarom verwierp de Commissie de argumenten van de Chinese overheid.

(200)

De ZTT-groep herhaalde allereerst haar standpunt dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening onverenigbaar is met de WTO-overeenkomsten en voerde aan dat, aangezien het antwoord van de Commissie op haar eerdere argumenten niet goed beargumenteerd was, met name niet wordt aangegeven wat de rechtsgrondslag in de WTO-overeenkomsten is (zie overweging 146). Daarom voldoet de mededeling van feiten en overwegingen volgens de ZTT-groep niet aan de juridische motiveringsnormen die het besluit van de Commissie zouden rechtvaardigen. Ten tweede voerde de ZTT-groep aan dat niet is aangetoond dat de groep voorwerp is van verstoringen van betekenis omdat, enerzijds, de gewone politieke activiteiten van de partij binnen de onderneming of het CCP-lidmaatschap van de managers van de onderneming niet wijzen op rechtstreekse invloed van de CCP op de groep en, anderzijds, de ZTT-groep een particuliere en beursgenoteerde onderneming is en zij dus onderworpen is aan marktgeoriënteerde corporate governance en noteringsvereisten. In dit verband merkte de ZTT-groep op dat het bestaan van overheidsingrijpen niet neerkomt op verstoringen van betekenis, aangezien overheidsingrijpen ook kan dienen om marktfalen te corrigeren, bijvoorbeeld in de breedbandsector waar het onderzochte product op grote schaal wordt gebruikt.

(201)

De Commissie heeft de kwestie van de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met het WTO-recht uitgebreid behandeld in de overwegingen 146, 168 en 179. De Commissie heeft met name uitgelegd dat de WTO-rechtspraak waarnaar de ZTT-groep verwijst weliswaar niet verwijst naar de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, maar dat die rechtspraak in elk geval het gebruik van gegevens uit een derde land toestaat, naar behoren gecorrigeerd wanneer een dergelijke correctie noodzakelijk en onderbouwd is. Wat het argument van de ZTT-groep inzake het ontbreken van verstoringen van betekenis in de OFC-sector betreft, merkte de Commissie op dat deze kwesties reeds uitvoerig zijn besproken in de overwegingen 154 en 181. Hoewel uit de opmerkingen van de ZTT-groep niet geheel duidelijk wordt of zij zelf suggereert dat de breedbandsector in de VRC wordt gekenmerkt door marktfalen, kunnen de algemene opmerkingen van deze groep – die niet met bewijsmateriaal worden gestaafd – dat activiteiten van CCP in de onderneming niet wijzen op de invloed van CCP of dat overheidsingrijpen niet neerkomt op verstoringen van betekenis, niets afdoen aan de conclusies van de Commissie, die zijn gebaseerd op onderzoek van verschillende elementen die wijzen op het bestaan van verstoringen van betekenis in de sector, zoals aangetoond in de punten 3.3.1.2 tot en met 3.3.1.9. De Commissie wees de argumenten van de ZTT-groep derhalve af.

(202)

De CCCME herhaalde haar standpunt dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening onverenigbaar is met de WTO-antidumpingovereenkomst. De CCCME wees met name op het standpunt van de Commissie dat het WTO-recht, zoals uitgelegd door de Beroepsinstantie in de zaak EU-biodiesel, toestaat dat gegevens uit een derde land worden gebruikt, naar behoren aangepast indien een dergelijke aanpassing noodzakelijk en onderbouwd is. De CCCME wees er echter op dat de methode van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet expliciet gekoppeld is aan de bepalingen van artikel 2, lid 5, van de basisverordening, die het voorwerp vormden van DS473. Bovendien voerde de CCCME aan dat de Commissie niet heeft uitgelegd hoe artikel 2, lid 5, tweede alinea, van de basisverordening in overeenstemming is met artikel 2.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst.

(203)

De Commissie is het met de CCCME eens dat de methode van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening inderdaad niet expliciet gekoppeld is aan de bepalingen van artikel 2, lid 5, van de basisverordening, zoals reeds vermeld in overweging 146. De Commissie merkte hoe dan ook op dat de voorwaarden voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening en de inhoud van de desbetreffende beoordeling verschillen van die van artikel 2, lid 5, van de basisverordening. Het argument betreffende de verenigbaarheid van laatstgenoemde bepaling met de WTO is in het kader van dit onderzoek derhalve niet relevant. Gezien het bovenstaande wees de Commissie de argumenten van de CCCME af.

(204)

FTT voerde aan dat de beweringen over marktverstoringen niet zijn onderbouwd, en verwees daarbij ook uitdrukkelijk naar de opmerkingen van de CCCME. Volgens FTT beperkt de klager zich, in plaats van zich op feiten te baseren, tot een opsomming van eerdere bevindingen van de Commissie en verwijzingen naar het rapport, dat op zijn beurt betrekking heeft op de Chinese marktstructuren en economische structuren in ruimere zin, zonder specifiek bewijsmateriaal met betrekking tot de OFC-sector. De FTT ziet dan ook niet in hoe elementen zoals staatseigendom, de structuur van de chemische industrie, beleidsdoelstellingen of de rol van CCP in een onderneming hebben aangetoond dat de commerciële activiteiten van de OFC-sector verstoord zijn.

(205)

De argumenten van FTT snijden geen hout. Zoals reeds is uiteengezet in overweging 152, is het rapport zeker niet algemeen van aard en behandelt het de structuur van de Chinese economie allerminst “in ruimere zin”; integendeel, het beschrijft verschillende soorten verstoringen die horizontaal van aard zijn en zich in de gehele Chinese economie voordoen, en die van invloed zijn op de prijzen en/of de grondstoffen en de productiekosten van het betrokken product. De Commissie merkte verder op dat het rapport niet de enige bron van bewijsmateriaal is die de Commissie heeft gebruikt om vast te stellen of er sprake is van verstoringen van betekenis. De door de Commissie gebruikte aanvullende bewijsvoeringselementen en de conclusies waartoe de Commissie op basis van dit bewijs is gekomen, zijn uiteengezet in de punten 3.3.1.2 tot en met 3.3.1.9. Hoewel de elementen waarnaar de FTT verwijst, zoals staatseigendom of de rol van CCP in ondernemingen, tot de relevante factoren behoren die wijzen op verstoringen van betekenis, is de vaststelling door de Commissie van het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening over het geheel genomen gebaseerd op een aanzienlijk breder scala aan bewijsmateriaal. De Commissie wees de argumenten van FTT dan ook af.

3.2.   Representatief land

3.2.1.   Algemene opmerkingen

(206)

De keuze voor het representatieve land is gemaakt op basis van de volgende criteria uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening:

een niveau van economische ontwikkeling dat vergelijkbaar is met dat van de VRC. Hiervoor heeft de Commissie landen gekozen met een bruto nationaal inkomen per inwoner dat volgens de database van de Wereldbank (115) vergelijkbaar is met dat van de VRC;

productie van het betrokken product in dat land;

beschikbaarheid van relevante openbare gegevens in het representatieve land;

wanneer er sprake is van meer dan één mogelijk representatief land, moet, indien van toepassing, de voorkeur worden gegeven aan het land met een toereikend niveau van sociale en milieubescherming.

(207)

Zoals toegelicht in de overwegingen 209 en 210, heeft de Commissie in het dossier twee mededelingen aangaande de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde opgenomen. In deze mededelingen werden de feiten en het bewijsmateriaal beschreven met betrekking tot de relevante criteria en werd ingegaan op de opmerkingen die van de partijen over deze elementen en de relevante bronnen waren ontvangen. In de tweede mededeling inzake productiefactoren heeft de Commissie de belanghebbenden in kennis gesteld van haar voornemen om Argentinië in het onderhavige geval als een geschikt representatief land aan te merken indien het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening zou worden bevestigd.

(208)

In punt 5.3.2 van het bericht van inleiding heeft de Commissie op grond van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening Turkije aangemerkt als mogelijk representatief land voor de vaststelling van de normale waarde aan de hand van niet-verstoorde prijzen of benchmarks. De Commissie merkte verder op dat zij andere mogelijk passende representatieve landen zou onderzoeken overeenkomstig de criteria als bedoeld in artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening.

(209)

Op 19 november 2020 heeft de Commissie de belanghebbenden door middel van een mededeling (“de eerste mededeling”) op de hoogte gebracht van de relevante bronnen die zij voornemens was te gebruiken om de normale waarde vast te stellen. In die mededeling heeft de Commissie een lijst verstrekt van alle productiefactoren zoals grondstoffen, arbeid en energie die bij de productie van optischevezelkabels een rol spelen. Daarnaast heeft de Commissie, op basis van de criteria voor de keuze van niet-verstoorde prijzen of benchmarks, zes mogelijke representatieve landen aangewezen, namelijk Colombia, Maleisië, Servië, Thailand, Turkije en Zuid-Afrika, waarbij zij Turkije als het meest geschikte representatieve land heeft aangemerkt. Over de eerste mededeling heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van Connect Com, de CCCME en de ZTT-groep. Deze opmerkingen werden in de overwegingen 226 tot en met 237 in detail geanalyseerd.

(210)

Op 12 maart 2021 heeft de Commissie de belanghebbenden door middel van een tweede mededeling (“de tweede mededeling”) op de hoogte gebracht van de relevante bronnen die zij voornemens was te gebruiken om de normale waarde vast te stellen, met Argentinië als het representatieve land. Ook informeerde zij de belanghebbenden dat zij de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (“VAA-kosten”) en de winst zou vaststellen op basis van de beschikbare informatie over de onderneming Prysmian Energia Cables y Sistemas de Argentina S.A. in het representatieve land. In de tweede mededeling werd ook ingegaan op de opmerkingen over de eerste mededeling. Opmerkingen over de tweede mededeling werden ontvangen van Connect Com, de CCCME en de ZTT-groep. Deze opmerkingen werden in de overwegingen 247 tot en met 292 in detail geanalyseerd.

3.2.2.   Een niveau van economische ontwikkeling vergelijkbaar met dat van de VRC

(211)

In de eerste mededeling over de productiefactoren heeft de Commissie Colombia, Maleisië, Servië, Thailand, Turkije en Zuid-Afrika aangemerkt als landen die volgens de Wereldbank een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling hebben als de VRC, d.w.z. dat zij door de Wereldbank op basis van het bruto nationaal inkomen elk als “hogere-middeninkomensland” worden ingedeeld, en dat bekend is dat het betrokken product daar wordt geproduceerd. Op 30 november 2020 werden opmerkingen ontvangen van Connect Com en op 3 december 2020 (verlengde termijn) van de CCCME en de ZTT-groep.

(212)

Volgens Connect Com moest de Commissie ook Mexico, Rusland en Kazachstan als mogelijke representatieve landen beschouwen. De Commissie heeft in deze landen echter geen producenten van optischevezelkabels met onmiddellijk beschikbare financiële informatie gevonden en heeft deze landen daarom niet verder beoordeeld.

(213)

De ZTT-groep voerde aan dat de Turkse economie te lijden had onder verstoringen van betekenis, met name op de energiemarkt en op de elektronica- en opticamarkten, en verwees in dit verband naar het werkdocument van de diensten van de Commissie “Turkey 2020 Report” (116). Gezien de conclusie in overweging 294 om Argentinië als geschikt representatief land aan te wijzen, raakte dit argument zonder voorwerp.

(214)

De ZTT-groep stelde dat het bruto nationaal inkomen (“bni”) geen geschikte indicator is om het niveau van economische ontwikkeling van een land te beoordelen, aangezien het bni per hoofd van de bevolking niet adequaat het ontwikkelingsniveau van een land samenvat of de welvaart meet, en dat het bruto binnenlands product (“bbp”) per hoofd van de bevolking veel nauwkeuriger is. De ZTT-groep merkte ook op dat bij gebruik van het bbp per hoofd van de bevolking de economische ontwikkeling van Maleisië dichter bij die van China lag dan die van Turkije, en dat Maleisië dus dichter bij het ontwikkelingsniveau van China lag dan Turkije. De ZTT-groep stelde dat bij een dergelijke analyse ook rekening moet worden gehouden met de productiviteit, en hoewel de productiviteit van beide landen hoger is dan die van China, lijkt Maleisië er economisch gezien meer op dan Turkije. De ZTT-groep merkte ook op dat Maleisië op basis van de menselijke ontwikkelingsindex van de Verenigde Naties (waarin verschillende ontwikkelingsmaatstaven, zoals levensverwachting, schooljaren en bni per hoofd van de bevolking worden gecombineerd tot één index; hoe hoger deze is, des te hoger is het ontwikkelingsniveau), dichter bij het ontwikkelingsniveau van China staat dan Turkije. Ten slotte merkte de ZTT-groep op dat op basis van de Gini-index (een maatstaf voor ongelijkheid die varieert van 0 tot 100, waarbij de ongelijkheid toeneemt met het indexcijfer) Maleisië dichter bij het ongelijkheidsniveau van China ligt dan Turkije.

(215)

Connect Com stelde dat de Commissie ook rekening moest houden met de productieomstandigheden in de bedrijfstak, aangezien China in tegenstelling tot Turkije over zeer geavanceerde technologieën beschikt, en met het aantal ondernemingen op de markt.

(216)

Krachtens artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening kan de Commissie voor landen met verstoringen van betekenis de normale waarde berekenen aan de hand van een representatief land met een niveau van economische ontwikkeling dat vergelijkbaar is met dat van het land van uitvoer. Om te bepalen welke landen een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling hebben als het betrokken land van uitvoer, maakt de Commissie gebruik van landen die door de Wereldbank in dezelfde inkomenscategorie zijn ingedeeld. De Commissie doet dit door haar discretionaire bevoegdheid bij de uitlegging en toepassing van de basisverordening uit te oefenen in omstandigheden waarin het aan de Commissie is dat te doen, zoals bij herhaling door het Hof van Justitie is bevestigd (117). Volgens de Commissie maakt deze categorisering het mogelijk te beschikken over voldoende mogelijk geschikte landen met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau met het oog op de keuze van een passend representatief land overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, en tegelijkertijd te zorgen voor een consistente en objectieve verzameling landen.

(217)

De basisverordening vereist niet dat het representatieve land qua niveau van economische ontwikkeling, productiviteit, levensverwachting, ontwikkelingsniveau, ongelijkheid, productieomstandigheden of concurrentieniveau het dichtst bij het land van uitvoer staat. Geen van de bovenstaande elementen is dus relevant voor de selectie van een passend representatief land. In dit geval is de relevante categorie van de Wereldbank waarin China is ingedeeld, die van de hogere-middeninkomenslanden. Daarom hebben alle landen die voorkomen op die lijst en die zijn geanalyseerd in de twee mededelingen een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling als China, en werden zij geacht te voldoen aan het criterium van artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening.

3.2.3.   Beschikbaarheid van relevante openbare gegevens in het representatieve land

(218)

In de eerste mededeling heeft de Commissie aangegeven dat voor Colombia, Maleisië, Servië, Thailand, Turkije en Zuid-Afrika de beschikbaarheid van openbare gegevens nader moest worden gecontroleerd, met name met betrekking tot de openbare financiële gegevens van producenten van het betrokken product. Zoals uiteengezet in de overwegingen 219 tot en met 224 heeft de Commissie vastgesteld dat er in Colombia één producent van optischevezelkabels is, in Maleisië vier, in Servië één, in Zuid-Afrika twee, in Thailand drie en in Turkije vier.

(219)

Wat Colombia betreft, dateerden de onmiddellijk beschikbare financiële gegevens voor Furukuwa Industrial Colombia S A S uit 2018 en konden zij bijgevolg niet geschikt worden geacht voor het onderzoektijdvak. Zoals vermeld in overweging 238, waren voor andere producenten in andere mogelijk representatieve landen recentere gegevens beschikbaar.

(220)

Wat Maleisië betreft, heeft de Commissie vier producenten met onmiddellijk beschikbare financiële gegevens geïdentificeerd, namelijk Fujikura Federal Cables SDN BHD (“Fujikura”), Lite Kabel SDN BHD (“Lite Kabel”), Opcom Cables SDN BHD (“Opcom”) en Tenaga Cable Industries SDN BHD (“Tenaga”). De onmiddellijk beschikbare financiële gegevens voor Lite Kabel en Tenaga dateerden uit 2018 en die voor Opcom uit het eerste kwartaal van 2019, en konden bijgevolg niet geschikt worden geacht voor het onderzoektijdvak. Voor Fujikura waren onmiddellijk beschikbare financiële gegevens beschikbaar voor 2019, maar de onderneming leed verlies.

(221)

Wat Servië betreft, waren weliswaar onmiddellijk beschikbare financiële gegevens voor Novkabel Doo Novi Sad beschikbaar voor 2019, maar ook die onderneming maakte verlies.

(222)

Wat Zuid-Afrika betreft, heeft de Commissie twee producenten van optischevezelkabels geïdentificeerd, namelijk CBI-Electric Telecom Cables (PTY) LTD en Malesela Taihan Electric Cable (PTY) LTD. Voor deze ondernemingen waren er echter geen onmiddellijk beschikbare financiële gegevens.

(223)

Wat Thailand betreft, heeft de Commissie drie producenten van optischevezelkabels met onmiddellijk beschikbare financiële gegevens voor 2019 geïdentificeerd, namelijk Futong Group Communication Technology (Thailand) Co Ltd (“Futong”), Siam Fiber Optics Co Ltd (“Siam Fiber”) en Thai Fiber Optics Co Ltd (“Thai Fiber”). Futong was in 2019 winstgevend, maar Siam Fiber en Thai Fiber maakten verlies.

(224)

Wat Turkije betreft, heeft de Commissie vier producenten van optischevezelkabels met onmiddellijk beschikbare financiële gegevens geïdentificeerd, namelijk Cen Kablo Sanayi Ve Ticaret AS (“Cen Kablo”), Corning Optik Iletisim Sanayi Limited Sirketi (“Corning Optik”), ETK Kablo Sanayii Ve Ticaret AS (“ETK Kablo”) en Turk Prysmian Kablo Ve Sistemleri AS (“Turk Prysmian”). De onmiddellijk beschikbare financiële gegevens voor Cen Kablo en Corning Optik dateren uit 2018 en die voor ETK Kablo uit 2017. Voor Turk Prysmian waren onmiddellijk beschikbare financiële gegevens beschikbaar voor 2019. De onderneming had in 2019 echter een lage winstmarge, die geen “redelijk bedrag” bleek te zijn in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), laatste alinea, van de basisverordening.

(225)

Aangezien recentere gegevens beschikbaar waren voor andere producenten in andere mogelijke representatieve landen, zoals vermeld in overweging 238, werden Colombia, Maleisië en Turkije in dit stadium niet als mogelijk geschikte representatieve landen beschouwd. Hoe dan ook heeft de Commissie hieronder de argumenten met betrekking tot deze landen behandeld.

(226)

De CCCME en de ZTT-groep stelden dat de producenten in de mogelijke representatieve landen waarvan de financiële gegevens in de eerste mededeling waren bekendgemaakt, zowel het betrokken product als andere producten vervaardigden en verkochten. Meer bepaald hebben de CCCME en de ZTT-groep aangevoerd dat volgens het jaarverslag van Turk Prysmian voor 2019, haar verkoop voor 89 % bestond uit energiekabels en voor slechts 11 % uit telecommunicatiekabels, en dat zij derhalve geen goede bron van financiële gegevens wat haar optischevezelkabelactiviteiten betreft zou zijn. Voorts voerde de ZTT-groep aan dat ook de activiteiten van Corning Optik niet beperkt waren tot de productie van optischevezelkabels.

(227)

In dit verband merkte de Commissie op dat de activiteiten van deze ondernemingen bleven bestaan uit de productie van kabels (inclusief het betrokken product) en dat de financiële gegevens van deze ondernemingen derhalve een representatieve maatstaf zouden zijn voor de financiële prestaties van de productie van optischevezelkabels in Turkije in 2019. Bovendien is de toepassing van de methode van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening gebaseerd op onmiddellijk beschikbare gegevens, en het is heel goed mogelijk dat de openbare gegevens niet beschikbaar zijn op het meest gedetailleerde niveau van het betrokken product, maar op een meer geaggregeerd niveau. Dit argument kan dus niet worden aanvaard.

(228)

Connect Com stelde dat als gevolg van de relatie tussen de producent in de Unie Prysmian en de Turkse producent Turk Prysmian de algemene kosten, de VAA-kosten en de winst van de Turkse onderneming onbetrouwbaar zijn. Connect Com heeft niet uiteengezet waarom deze relatie de VAA-kosten en de winst onbetrouwbaar zou maken en daarom werd het argument afgewezen.

(229)

De CCCME en de ZTT-groep merkten op dat verschillende grote Turkse producenten, zoals Turk Prysmian en Corning Optik, optische vezels van hun verbonden ondernemingen invoerden en dat dergelijke verbonden invoerprijzen derhalve de marktprijzen niet kunnen weerspiegelen. Van zijn kant stelde de klager dat dit niet het geval was. Aangezien dit argument niet werd onderbouwd, kan het niet worden aanvaard.

(230)

De ZTT-groep heeft jaarverslagen ingediend van twee producenten in Maleisië, Opcom Cables voor 2019 en 2020 en Lite voor 2019, die openbaar beschikbaar waren. Zoals vermeld in overweging 220, werden beide ondernemingen in de eerste mededeling genoemd als producenten van optischevezelkabels. De ZTT-groep stelde voor om de beschikbaarheid van financiële gegevens van deze twee Maleisische producenten te gebruiken om het representatieve land te kiezen. De ZTT-groep merkte op dat de twee Maleisische ondernemingen in 2019 en 2020 geen winst maakten, maar suggereerde dat voor deze indicator gegevens van andere jaren konden worden gebruikt, aangezien Lite Kabel in 2018 winstgevend was.

(231)

Aangezien beide Maleisische ondernemingen in 2019 en 2020 niet winstgevend waren, konden hun gegevens niet worden gebruikt omdat zij geen “redelijk bedrag” weergaven in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), laatste alinea, van de basisverordening. Wat het gebruik van gegevens voor 2018 betreft, dus van vóór het onderzoektijdvak, wordt altijd de voorkeur gegeven aan gegevens over het onderzoektijdvak. In dit specifieke geval zijn financiële gegevens beschikbaar voor het onderzoektijdvak in een ander mogelijk representatief land en is er dus geen reden om gebruik te maken van gegevens die betrekking hebben op een ander tijdvak. Het argument werd derhalve afgewezen.

(232)

De CCCME stelde ook dat als er in Maleisië geen producent was die in 2019 winstgevend was en over onmiddellijk beschikbare financiële informatie beschikte, de Commissie gebruik moest maken van de gegevens van de producenten in de Unie voor VAA-kosten en winst, zoals zij heeft gedaan in het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van wolfraamelektroden uit China (118).

(233)

De Commissie merkt op dat de basisverordening de voorkeur geeft aan gegevens die afkomstig zijn van een representatief land met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau als het land van uitvoer, zodat dit argument niet kan worden aanvaard.

(234)

De ZTT-groep stelde dat de Commissie zich voor het bepalen van de waarde van de productiefactoren niet op de Global Trade Atlas (“GTA”) (119), maar op de invoerstatistieken van de Chinese douane of van de nationale douanediensten in het representatieve land moet baseren, aangezien deze betrouwbaarder zouden zijn dan de gegevens in GTA.

(235)

De Commissie merkte op dat de belanghebbenden geen bewijsmateriaal hebben verstrekt waaruit bleek dat de GTA minder betrouwbaar is dan de officiële douanestatistieken. De Commissie merkte op dat op grond van bilaterale overeenkomsten die GTA met alle betrokken landen heeft gesloten, de officiële douanestatistieken in het betrokken land de bron zijn van de GTA-gegevens. De Commissie merkte ook op dat een aantal overheidsdiensten al geruime tijd gebruikmaken van GTA om toegang te krijgen tot douanestatistieken, en dat deze databank ook door particuliere marktdeelnemers op grote schaal wordt gebruikt voor verschillende doeleinden en in verschillende contexten. Daarom verwierp de Commissie dit argument.

(236)

De CCCME en de ZTT-groep stelden dat een groot deel van de onder goederencode 9001 10 in Turkije ingevoerde optische vezels geen materialen zijn die worden gebruikt voor de vervaardiging van het betrokken product, zoals multimode-vezels, en dat de GTA-invoerprijs van Turkije derhalve geen redelijk beeld kon geven van de niet-verstoorde prijs van monomode-vezels. De CCCME stelde ook dat de Commissie Maleisië als mogelijk representatief land moest gebruiken, aangezien het aandeel optische vezels met één enkele modus in de invoer onder goederencode 9001 10 van Maleisië veel hoger is dan dat van Turkije, zodat de GTA-invoergegevens van Maleisië betrouwbaarder zijn dan die van Turkije. De CCCME stelde verder dat, aangezien Turkije voornamelijk optische vezels invoert uit de Verenigde Staten en Maleisië voornamelijk uit India, de invoergegevens van Maleisië minder beïnvloed worden door de leveringskosten.

(237)

Met betrekking tot de argumenten inzake Maleisië, en met name de representativiteit van de invoerwaarde van monomodus optische vezels, gezien het grotere aandeel van dit basisproduct onder goederencode 9001 10 en de geringere invloed van de leveringskosten (in vergelijking met Turkije), merkte de Commissie op dat zij bij de vergelijking van de invoer van de verschillende basisproducten in de verschillende landen wel degelijk heeft gecontroleerd of er in de mogelijke landen voldoende representatieve invoer plaatsvond. Bovendien gebruikt de Commissie, zodra een geschikt representatief land is geselecteerd, voor zover mogelijk gedetailleerdere landspecifieke goederencodes die verder gaan dan de zes cijfers van het GS, zoals vermeld in overweging 318.

(238)

Aangezien de Commissie voor het onderzoektijdvak geen beschikbare informatie over financiële gegevens voor producenten in Colombia en Zuid-Afrika of voor winstgevende producenten in Maleisië en Servië heeft gevonden, werden deze niet als geschikte representatieve landen beschouwd. De Commissie heeft verder onderzoek verricht naar mogelijk geschikte representatieve landen en vond, zoals beschreven in de tweede mededeling, één producent van optischevezelkabels in Argentinië (Prysmian Energia Cables y Sistemas De Argentina S.A.), één in Brazilië (Prysmian Cabos e Sistemas do Brasil S/A) en één extra producent van stroomkabels in Thailand (Venine Cable) met onmiddellijk beschikbare financiële informatie voor 2019.

(239)

De Commissie heeft ook de invoer van de belangrijkste productiefactoren (zoals glasvezel, hoge- en lagedichtheidpolyethyleen, aluminiumgeplateerd staaldraad, glasvezelgarens, halogeenbladmateriaal met lage rook, fosforstaaldraad met PE-laag, en buizen) in Argentinië, Brazilië, Thailand en Turkije geanalyseerd.

(240)

Voor alle productiefactoren werden gegevens over de invoer in het representatieve land uit China buiten beschouwing gelaten wegens de verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening. Voorts werden ook gegevens over de invoer in het representatieve land uit landen die geen lid zijn van de WTO en die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2015/755 (120) (Azerbeidzjan, Belarus, Democratische Volksrepubliek Korea, Oezbekistan, Turkmenistan) buiten beschouwing gelaten, aangezien de prijzen daarvan niet als niet-verstoorde prijzen werden beschouwd.

(241)

Wat Argentinië betreft, werd de helft van de optische vezels, het belangrijkste basisproduct, op 6-cijferniveau ingevoerd uit China. Uit een analyse op 8-cijferniveau bleek echter dat slechts voor een van de drie relevante codes de invoer uit China aanzienlijk was (52 %). De representativiteit van dit basisproduct en de onderliggende waarde ervan werd daarom globaal gezien passend geacht. De andere belangrijkste productiefactoren werden in aanzienlijke hoeveelheden ingevoerd uit landen met een markteconomie. De representativiteit van niet-verstoorde invoer in Argentinië werd daarom hoog geacht.

(242)

Wat Brazilië betreft, werden optische vezels op 6-cijferniveau hoofdzakelijk ingevoerd uit China. Bovendien werden optische vezels op 8-cijferniveau ingevoerd onder drie codes, en voor twee daarvan was bijna de gehele invoer afkomstig uit China. De representativiteit van dit basisproduct en de onderliggende waarde ervan werd daarom onbetrouwbaar geacht. Voorts merkte de Commissie op dat, op 6-cijferniveau, 72 % van de invoer van aluminiumgeplateerd staaldraad dat één producent-exporteur in aanzienlijke volumes gebruikt bij de productie van optischevezelkabels, werd ingevoerd uit China. Op 8-cijferniveau werd deze productiefactor onder twee codes ingevoerd en voor beide codes kwam meer dan 60 % van de invoer uit China. De representativiteit van dit basisproduct en de onderliggende waarde ervan werd daarom onbetrouwbaar geacht en, aangezien het een belangrijke basisproduct is in het fabricageproces van optischevezelkabels, beïnvloedt het een aanzienlijk deel van de normale waarde. Bovendien werd 80 % van het glasvezelgaren op 6-cijferniveau hoofdzakelijk ingevoerd uit China. Op 8-cijferniveau werd deze productiefactor onder twee codes ingevoerd en voor beide codes kwam meer dan 60 % van de invoer uit China. Gezien het voorgaande werd de algemene representativiteit van de niet-verstoorde invoer in Brazilië gering geacht.

(243)

Zoals in Brazilië werd in Thailand het belangrijkste basisproduct, namelijk optische vezels, hoofdzakelijk ingevoerd uit China. Slechts 15 % van de totale invoer van optische vezels was afkomstig uit andere, niet-verstoorde bronnen (op 6-cijferniveau). Bovendien werden optische vezels op 8-cijferniveau onder twee codes ingevoerd en voor beide codes kwam meer dan 70 % van de ingevoerde volumes uit China. De representativiteit van dit basisproduct en de onderliggende waarde ervan werd daarom onbetrouwbaar geacht. Bovendien werd 96 % van het glasvezelgaren op 6-cijferniveau hoofdzakelijk ingevoerd uit China. Deze code heeft geen code op 8-cijferniveau. De representativiteit van dit basisproduct en de onderliggende waarde ervan werd daarom ook onbetrouwbaar geacht. Gezien het voorgaande werd de algemene representativiteit van de niet-verstoorde invoer in Thailand gering geacht.

(244)

Wat Turkije betreft, werden slechts twee productiefactoren die bij de productie van optischevezelkabels in kleine volumes worden gebruikt, in aanzienlijke hoeveelheden uit China ingevoerd. Dit betekent dat de representativiteit van niet-verstoorde invoer in Turkije groot was.

(245)

In het licht van het bovenstaande (overwegingen 224 en 241 tot en met 244) bracht de Commissie de belanghebbenden er met de tweede mededeling van op de hoogte dat zij voornemens was Argentinië te kiezen als geschikt representatief land en Prysmian Energia Cables Y Sistemas de Argentina S.A. te gebruiken om overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening niet-verstoorde prijzen of benchmarks te verkrijgen voor de berekening van de normale waarde.

(246)

De belanghebbenden werd verzocht opmerkingen in te dienen over de geschiktheid van Argentinië als representatief land en van Prysmian Energia Cables Y Sistemas de Argentina S.A. als producent in het representatieve land. Opmerkingen werden ontvangen van Connect Com, de CCCME en de ZTT-groep.

(247)

De ZTT-groep herhaalde zijn argument dat het bni geen geschikte indicator is om het niveau van economische ontwikkeling van een land te beoordelen, aangezien het niet alleen de in dat land geproduceerde inkomsten omvat, maar ook de inkomsten die buiten dat land worden gegenereerd, en stelde dat de Commissie bij de beoordeling van de feiten een kennelijke fout heeft gemaakt door bij de beoordeling van de vergelijkbaarheid van de economische ontwikkeling van China alleen de inkomenscategorie van de Wereldbank op basis van het bni per hoofd van de bevolking in aanmerking te nemen. Zoals in het in overweging 214 uiteengezette geval van Turkije, stelde de ZTT-groep dat Maleisië, gemeten op basis van het bbp per hoofd van de bevolking, het productiviteitsniveau en de menselijke ontwikkelingsindex van de Verenigde Naties, een hoger niveau van economische ontwikkeling had dan Argentinië, en dat Maleisië daarom een beter representatief land was dan Argentinië.

(248)

De Commissie is het niet eens met de bewering van de ZTT-groep dat zij een kennelijke fout heeft gemaakt door voor de beoordeling van het niveau van economische ontwikkeling van mogelijke representatieve landen het bni te gebruiken. Zoals in de overwegingen 216 en 217 is uiteengezet, maakt de Commissie, om te bepalen welke landen een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling hebben als het betrokken land van uitvoer, gebruik van landen die door de Wereldbank in dezelfde inkomenscategorie zijn ingedeeld. De basisverordening bevat geen verdere vereisten om te kiezen voor het land waarvan het bbp per hoofd van de bevolking, het productiviteitsniveau of de menselijke ontwikkelingsindex van de Verenigde Naties het meest vergelijkbaar is met betrekking tot het land van uitvoer. In dit geval bestaat de categorie van de Wereldbank waarin China is ingedeeld uit de hogere-middeninkomenslanden. Daarom hebben Maleisië en Argentinië een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling als China, en werden zij geacht te voldoen aan het criterium van artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening. Het argument dat Maleisië een beter representatief land is dan Argentinië werd derhalve afgewezen.

(249)

De CCCME stelde dat de kosten van grondstoffen die Chinese producenten van internationale markten invoeren, niet als verstoord mogen worden beschouwd en derhalve niet mogen worden vervangen.

(250)

De in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs werden in de gelegenheid gesteld te betogen dat hun (ingevoerde) grondstoffen niet verstoord waren in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening. Daarvoor dienden zij bewijsstukken over te leggen (d.w.z. land van oorsprong van de goederen, koopovereenkomst, facturen). De ZTT-groep stelde dat haar grondstoffen- en energieaankopen niet verstoord waren en dat de grondstoffen tijdens het onderzoektijdvak tegen niet-verstoorde prijzen waren ingevoerd. Hoewel de ZTT-groep deze aankopen heeft vermeld in de lijst van materiaalaankopen in de antwoorden op de vragenlijst, heeft zij geen bewijsmateriaal verstrekt. Daarom heeft de Commissie dit argument verworpen.

(251)

Verder heeft de FTT-groep bepaalde bewijsstukken overgelegd voor vijf grondstoffen, maar deze waren slechts fragmentair (zij bestreken slechts enkele transacties) en niet in overeenstemming met andere informatie in de desbetreffende opsomming. Daardoor kon de Commissie dit argument niet beoordelen, zodat het in dit stadium niet kon worden aanvaard.

(252)

De CCCME stelde ook dat de prijzen bij invoer uit derde landen bij de berekening van de normale waarde geen representatieve vervanging zijn voor de binnenlandse prijzen, aangezien de invoerprijs hogere leveringskosten kan omvatten dan op de binnenlandse markt aangekochte grondstoffen, waardoor de vervangende grondstofkosten kunstmatig worden opgedreven en deze verschillen in kosteneffecten door de Commissie niet naar behoren kunnen worden onderscheiden.

(253)

Zoals uiteengezet in overweging 69, heeft de Commissie in dit onderzoek geconcludeerd dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening moet worden toegepast. Artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening bepaalt dat overeenkomstige gegevens uit een passend representatief land moeten worden gebruikt. De Commissie hanteert de GTA-invoerprijzen als uitgangspunt voor de berekening van een niet-verstoorde prijs in het representatieve land, waaraan zij het overeenkomstige invoertarief toevoegt. Dit wordt gezien als een conservatieve schatting om een passende, niet-verstoorde benadering van de marktprijs in het representatieve land te berekenen, aangezien bovenop deze waarde extra kosten kunnen worden gemaakt, zoals invoerheffingen en andere belastingen dan invoerrechten (zoals belasting over de toegevoegde waarde), afhankelijk van het betrokken land. Indien bij invoer niet alle leveringskosten in aanmerking zouden worden genomen, zou de daaruit voortvloeiende prijs bovendien niet de niet-verstoorde prijs op de Argentijnse markt weerspiegelen, maar de gemiddelde prijs af fabriek (bij uitvoer) in de landen die aan Argentinië verkopen. Dit zou indruisen tegen artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, zodat dit argument werd afgewezen.

(254)

Bij gebrek aan bewijs dat de gebruikte gegevens en methoden niet representatief zijn voor de niet-verstoorde kosten voor elk van de basisproducten, heeft de Commissie dit argument afgewezen.

(255)

De CCCME stelde dat er aanzienlijke verschillen waren in de loon- en energiekosten van verschillende landen en dat de loonkosten en energieprijzen in derde landen derhalve niet konden worden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde.

(256)

Zoals uiteengezet in overweging 69, heeft de Commissie in dit onderzoek geconcludeerd dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening moet worden toegepast. Artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening bepaalt dat overeenkomstige gegevens uit een passend representatief land moeten worden gebruikt. Zoals uiteengezet in overweging 245, heeft de Commissie in dit stadium van het onderzoek Argentinië als representatief land geselecteerd. Daarom is gebruikgemaakt van de niet-verstoorde loon- en elektriciteitskosten in Argentinië, zoals uiteengezet in de overwegingen 345 en 348.

(257)

De CCCME heeft de Commissie verzocht te verduidelijken aan de hand van welke norm zij bepaalt of de winstgevendheid van een onderneming in het representatieve land laag of hoog is.

(258)

Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), laatste alinea, van de basisverordening moet de door berekening vastgestelde normale waarde een niet-verstoord en redelijk bedrag voor VAA-kosten en voor winst omvatten. Dit is de wettelijke norm die de Commissie hanteert bij de beoordeling of een winstniveau laag of hoog is. Overeenkomstig dat artikel moet de winst redelijk zijn. Om in elk afzonderlijk geval te bepalen wat een redelijk bedrag is, houdt de Commissie rekening met de bijzonderheden van elk onderzoek, zoals het betrokken product en de sector. Het spreekt vanzelf dat een redelijk winstniveau niet (virtueel) negatief kan zijn of het break-evenpoint kan benaderen.

(259)

De CCCME stelde ook dat Argentinië geen geschikt representatief land is omdat de enige door de Commissie geïdentificeerde producent in Argentinië (Prysmian Energia) verbonden is met een van de klagers en de onderneming op de Argentijnse markt een groot marktaandeel heeft. In dit verband verwees de CCCME naar het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van glyfosaat uit China (121), waarin Argentinië, Australië, India en Maleisië als referentieland werden afgewezen omdat hun markten in grote mate werden gedomineerd door ondernemingen die banden hadden met de belangrijkste klager in de EU. De CCCME stelde ook dat, nu de telecommunicatiemarkt van Argentinië in 2020 sterk is gegroeid en de Argentijnse overheid steun verleende aan lokale producenten, de gegevens inzake de VAA-kosten en de winst van een onderneming die een groot deel van een groeiende markt in handen heeft, geen redelijk en marktgericht niveau kunnen weerspiegelen en niet mogen worden gebruikt voor de berekening van de normale waarde. Connect Com stelde ook dat de Argentijnse producenten van optischevezelkabels geen onafhankelijke ondernemingen zijn, maar verbonden zijn met Prysmian en Nexans, zodat i) er op de Argentijnse binnenlandse markt onvoldoende concurrentie bestond, in verband waarmee zij verwees naar het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-16/90 (122); ii) de kosten en de winst van deze producenten boven het concurrentieniveau liggen; iii) de verrekenprijzen binnen de groep van verbonden fabrikanten buitensporig hoog zijn. Connect Com stelde ook dat de winst van Prysmian Energia van 20 % buitensporig is, terwijl de winst van Venine Cable in Thailand van 9,5 % beter strookt met de mededingingsvoorwaarden. Bovendien voerde Connect Com aan dat Brazilië een beter representatief land zou zijn, aangezien op die markt meer producenten actief zijn waarvan er ten minste vier onafhankelijk zijn van de klagers.

(260)

Dat de geselecteerde onderneming in het representatieve land verbonden is met een producent in de Unie heeft geen invloed op de keuze van het representatieve land. De CCCME heeft geen redenen of bewijzen verstrekt die dat feit in deze zaak relevant zouden maken. Bovendien betekent het feit dat de onderneming een groot aandeel heeft op de Argentijnse markt niet dat er in Argentinië geen concurrentie heerst, noch dat de financiële gegevens van een dergelijke onderneming automatisch ongeschikt zouden zijn. Dit argument werd evenmin gestaafd door enig bewijs dat de mededinging op de Argentijnse markt verstoord is. Zoals vermeld in overweging 362, was de voor de Argentijnse onderneming vastgestelde winstmarge namelijk 10,6 %, hetgeen in overeenstemming is met de winst van 9,5 % die door Connect Com wordt verdedigd als strokend met de mededingingsvoorwaarden. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

(261)

De CCCME herhaalde haar verzoek aan de Commissie om Maleisië als representatief land te gebruiken. Zij stelde dat de Commissie, bij gebrek aan winstgegevens voor het onderzoektijdvak, gebruik kon maken van de financiële gegevens van een winstgevende onderneming voor 2018, aangezien de bedrijfstak van de optischevezelkabels een relatief stabiele bedrijfstak is waarin het niveau van de VAA-kosten en de winst van jaar tot jaar niet sterk verschilden. De CCCME benadrukte ook dat de Commissie in het antidumpingonderzoek betreffende citroenzuur uit China (123), hoewel de in Colombia geïdentificeerde producent in 2019 verlies leed, Colombia nog steeds heeft gekozen als het geschikte representatieve land, en dat de Commissie voor de VAA-kosten en de winst gebruik heeft gemaakt van de gegevens van ondernemingen in Colombia die producten in een nauw met citroenzuur verwante productcategorie vervaardigen.

(262)

Zoals uiteengezet in overweging 231 wordt de voorkeur gegeven aan beschikbare gegevens voor het onderzoektijdvak, en bestaan dergelijke gegevens voor een onderneming in Argentinië. De CCCME heeft geen enkele reden gegeven om niet dezelfde periode te gebruiken als die waarvoor de normale waarde wordt berekend. Het argument werd derhalve afgewezen.

(263)

Voorts stelde de ZTT-groep dat Maleisië een beter representatief land was dan Argentinië, aangezien i) de producten die worden vervaardigd door de drie Maleisische ondernemingen die door de ZTT-groep werden voorgesteld, meer gelijkenis vertonen met die welke de ZTT-groep vervaardigt dan de door Prysmian Energia vervaardigde producten; ii) in Maleisië meer producenten van optischevezelkabels zijn geïdentificeerd dan in Argentinië.

(264)

Los van het feit dat de eerste bewering niet door het nodige bewijsmateriaal werd gestaafd, zijn deze twee punten niet relevant, aangezien deze Maleisische ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak verlies maakten of geen redelijke winst registreerden in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening. Zoals uiteengezet in overweging 230, boekten Lite en Opcom Cables in respectievelijk 2019 en 2020 geen winst, terwijl de winst van Tenaga Cable in 2019 niet “redelijk” was in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, zoals vermeld in overweging 268. Het argument werd derhalve afgewezen.

(265)

De ZTT-groep stelde dat de Commissie de winstmarge van de Maleisische onderneming voor 2018 op dezelfde wijze kon gebruiken als zij bij de berekening van de schademarge gebruik maakt van ramingen van de winstgevendheid vóór het onderzoektijdvak.

(266)

Artikel 2, lid 6 bis, vermeldt als eerste methode het gebruik van de overeenkomstige productie- en verkoopkosten in een passend representatief land in het onderzoektijdvak. In deze context zou de winst uiteraard uit dezelfde periode voortvloeien. Indien de winst, zoals in dit geval, niet redelijk is, wordt een ander representatief land geselecteerd. Het argument kan derhalve niet worden aanvaard.

(267)

De ZTT-groep heeft ook de jaarrekeningen voor 2019 ingediend van de Maleisische onderneming Tenaga Cable Industries SDN BHB die in de eerste mededeling was vermeld (zie overweging 220) en heeft de Commissie verzocht Maleisië als representatief land te kiezen en de VAA-kosten en de winstmarge van deze onderneming te gebruiken voor de berekening van de normale waarde.

(268)

De Commissie merkte op dat deze onderneming in 2019 inderdaad winstgevend was, maar dat de winstmarge geen “redelijk bedrag” was in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), laatste alinea, van de basisverordening. Daarom verwierp de Commissie dit argument.

(269)

De ZTT-groep stelde ook dat de Commissie Maleisië in plaats van Argentinië als representatief land zou moeten gebruiken, aangezien de invoergegevens beter waren dan die voor Argentinië. Maleisië heeft een tariefcode van 8 cijfers voor optische vezels (9001 10 10), die overeenkomt met het type grondstof dat werd gebruikt voor de vervaardiging van het betrokken product (voor telecommunicatiedoeleinden) en er zijn geen invoerrechten — terwijl de Argentijnse tariefnomenclatuur niet voorziet in een dergelijke specifieke onderverdeling van optische vezels voor telecommunicatiedoeleinden en er douanerechten van toepassing zijn.

(270)

Dit argument is feitelijk onjuist. De 8-cijferige code voor Maleisië (d.w.z. 9001 10 10) dekt zowel telecommunicatie- als elektrische doeleinden. In het geval van Argentinië wordt in de twee relevante 8-cijferige codes voor optische vezels (9001 10 19 en 9001 10 11) het gebruik niet gespecificeerd, maar wordt het product duidelijk omschreven, namelijk optische vezels. Optische vezels worden duidelijk vooral gebruikt in de telecommunicatiesector. Zoals uiteengezet in overweging 231, kon de Commissie hoe dan ook geen relevante onderneming in Maleisië met onmiddellijk beschikbare financiële gegevens voor het onderzoektijdvak vinden die een redelijke winst boekte in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening. Het argument werd derhalve afgewezen.

(271)

De ZTT-groep stelde ook dat de Commissie Maleisië in plaats van Argentinië als representatief land zou moeten gebruiken, aangezien de energiemarkt in Argentinië verstoord is. Zij verwees in dit verband naar een rapport van Fitch Rating uit 2019 (124) waarin staat dat de Argentijnse elektriciteitssector overheidssubsidies krijgt die worden uitbetaald aan Compania Administradora del Mercado Mayorista Eléctrico S.A. (CAMMESA) en die werden doorbetaald aan elektriciteitsproducenten. De ZTT-groep stelde ook dat er volgens de Wereldbank op de Argentijnse elektriciteitsmarkt vier staatsbedrijven actief zijn.

(272)

De Commissie merkte op dat het verslag van Fitch Rating is gepubliceerd op 13 juni 2019 en dat de door CAMMESA ontvangen subsidies betrekking hadden op de periode tot 2018. Bovendien werd in de door deze belanghebbende verstrekte uittreksels uit het verslag alleen vermeld dat de subsidies werden doorgegeven aan elektriciteitsproducenten en werd hierin niet geconcludeerd dat deze ondernemingen die subsidies verder aan de eindafnemers doorgaven. Zelfs als dat het geval zou zijn, zouden de elektriciteitskosten die als benchmark worden gebruikt, hoe dan ook lager zijn, waardoor de normale waarde ook lager zou zijn, hetgeen de producenten-exporteurs ten goede zou komen. Zoals uiteengezet in overweging 348, heeft de Commissie voor de berekening van de benchmark voor elektriciteit hoe dan ook gebruikgemaakt van de tarieven die de elektriciteitsdistributeurs Edesur en Edenor tijdens het onderzoektijdvak hebben gepubliceerd. Zoals ook vermeld in het door de ZTT-groep ingediende verslag, zijn Edenor en Edesur particuliere entiteiten (Edenor is grotendeels in handen van Pampa Energia en Edesur van Enel Americas) en leken zij deze subsidies dus niet te ontvangen. Bovendien werd geen bewijs geleverd van de gevolgen van de vermeende subsidies voor de markt. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(273)

De ZTT-groep stelde ook dat indien in plaats van Maleisië Argentinië als representatief land werd gebruikt, de invoerstatistieken onder de Argentijnse code 9001 10 19 bij de berekening van de niet-verstoorde prijs van dat basisproduct buiten beschouwing moeten worden gelaten, aangezien de ingevoerde hoeveelheid klein is (688 kg) en hooggeprijsd, en de invoer dus niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden. Voorts werd aangevoerd dat ook de gegevens van de Argentijnse code 9001 10 20 (Haces Y Cables De Fibras Ópticas – optischevezelkabels en -bundels) moeten worden meegeteld, aangezien daarvan veel grotere en meer gebruikelijke hoeveelheden (1 212 473 kg) werden ingevoerd.

(274)

Wat de Argentijnse code 9001 10 19 betreft, heeft de ZTT-groep geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de invoer onder deze code niet heeft plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties. De hogere prijs is geen indicator daarvoor. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat sommige Chinese producenten-exporteurs optische vezels kochten tegen vergelijkbare prijzen. Verder moet worden opgemerkt dat de Argentijnse code 9001 10 20 betrekking heeft op optische kabels en niet op optische vezels, en daarom niet bij de berekening van de benchmark voor optische vezels kan worden gebruikt. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(275)

De ZTT-groep stelde ook dat volgens het jaarverslag 2019 van de Prysmian Group 16 % van de totale inkomsten van de groep afkomstig was uit zijn projectactiviteiten (op maat gemaakte hightech- en hoogspanningskabels voor onderzeese en terrestrische toepassingen), 70 % van zijn energieactiviteiten (volledige productportefeuille van energiebekabeling), en slechts 14 % van zijn telecomactiviteiten. Daarom werd gesteld dat het gebruik van een lid van de Prysmian-groep als basis voor de kosten, de VAA-kosten en de winst op de markt van optischevezelkabels misleidend zou zijn, aangezien zij slechts een klein deel vormen van wat de Prysmian-groep produceert.

(276)

De financiële informatie van Prysmian Energia die in de tweede mededeling aan belanghebbenden is verstrekt, betreft niet de gehele Prysmian Group, maar de entiteit in Argentinië. Volgens de informatie die beschikbaar is op de website van Prysmian Energia (125) bestrijkt de activiteit van deze onderneming bovendien het betrokken product en vormen de financiële gegevens van deze onderneming dus een representatieve maatstaf voor de financiële prestaties van de activiteiten inzake optischevezelkabels in Argentinië. Zoals uiteengezet in overweging 227, is de toepassing van de methode van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening bovendien gebaseerd op onmiddellijk beschikbare gegevens, en is het heel goed mogelijk dat de gegevens niet beschikbaar zijn op het meest gedetailleerde niveau van het betrokken product, maar op een meer geaggregeerd niveau. Dit argument werd daarom van de hand gewezen.

(277)

De ZTT-groep stelde ook dat de gegevens in Argentinië niet betrouwbaar zijn, aangezien Prysmian Energia verbonden is met Prysmian S.p.A, een producent in de Unie die betrokken is bij het huidige onderzoek. Bijgevolg zou elke door Prysmian S.p.A geleden schade ook gevolgen hebben voor de financiële resultaten van de hele groep, ook die van Prysmian Energia. Voorts stelde zij dat het financiële resultaat van Prysmian Energia zelf zeer wel had kunnen worden beïnvloed door de transacties met betrekking tot de door verbonden partijen geleverde basisproducten.

(278)

Zoals uiteengezet in overweging 276, betreft de financiële informatie van Prysmian Energia die in de tweede mededeling aan belanghebbenden is verstrekt, niet de gehele Prysmian Group, maar de entiteit in Argentinië. Bovendien heeft de ZTT-groep niet verduidelijkt hoe de financiële gegevens van een onderneming in Argentinië kunnen worden beïnvloed door de schade die een verbonden onderneming in Italië heeft geleden. Dit argument is louter speculatief, aangezien het door geen enkel bewijs werd gestaafd. Ook het argument dat het financiële resultaat van Prysmian Energia beïnvloed had kunnen worden door de transacties met betrekking tot de door verbonden partijen geleverde basisproducten, is speculatief, aangezien er evenmin bewijsmateriaal werd overgelegd om dit argument te staven. Deze argumenten zijn net afgewezen.

(279)

De ZTT-groep heeft de Commissie verzocht een meer gedetailleerde uitsplitsing te verstrekken van de exploitatiekosten van Prysmian Energia waarover de Commissie beschikte of, indien deze momenteel niet beschikbaar waren, om deze te verkrijgen en openbaar te maken.

(280)

De Commissie bevestigt dat zij de belanghebbenden in de tweede mededeling de relevante onmiddellijk beschikbare financiële informatie van Dun & Bradstreet over Prysmian Energia heeft verstrekt.

(281)

Connect Com stelde dat, net als in het geval van Turkije, niet kan worden aangenomen dat Argentinië voldoende representatieve hoeveelheden glasvezelkabels produceert om te voldoen aan de benchmark van 5 % van de productie in China, zoals bepaald in de richtsnoeren van de Commissie voor klachten (126). Volgens deze partij blijft het totale productievolume van de producenten van optischevezelkabels in Argentinië ver achter bij de totale productie van de Chinese producenten.

(282)

Connect Com stelde ook dat de producenten in Argentinië geen toegang hebben tot de belangrijkste grondstoffen, zoals glasvezels, aramide of polyethyleen, en dat zij deze grondstoffen in tegenstelling tot de Chinese producenten op relatief complexe en dure wijze moeten invoeren. Zij verwees in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van 22 oktober 1991 in zaak C-16/90 (127), waarin staat dat bij de keuze van het referentieland rekening moet worden gehouden met de toegang tot grondstoffen.

(283)

Vooraf moet worden opgemerkt dat de argumenten van Connect Com en de verwijzing naar het arrest in zaak C-16/90 geen doel treffen. In deze zaak werd de keuze van het referentieland besproken op grond van het vroegere artikel 2, lid 7, van de basisverordening, waarin werd bepaald dat de normale waarde voor landen zonder markteconomie kon worden gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijzen of de werkelijke kosten van binnenlandse producenten in een derde land met een markteconomie. Volgens die bepaling konden factoren zoals de toegang tot grondstoffen en het productievolume van de producenten in het referentieland van invloed zijn op de keuze van het referentieland, omdat zij van invloed kunnen zijn op de binnenlandse prijzen en kosten van de producenten in het referentieland voor de productie en verkoop van het soortgelijke product. Als zodanig was het redelijk een referentieland te kiezen waar dergelijke factoren vergelijkbaar waren met die in een land zonder markteconomie dat voorwerp was van een onderzoek. Deze overwegingen zijn niet meer relevant voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis. Volgens artikel 2, lid 6 bis, wordt de normale waarde immers gebaseerd op de productiefactoren van de onderzochte producenten-exporteurs. Het representatieve referentieland wordt uitsluitend gebruikt om niet-verstoorde gegevens te verzamelen met het oog op een raming van de productiefactoren van, in dit geval, de onderzochte Chinese producenten-exporteurs.

(284)

Onverminderd het bovenstaande merkte de Commissie het volgende op.

(285)

Wat het argument met betrekking tot de gids voor klagers betreft, is de gehele door Connect Com genoemde tekst een verklarende gids voor klagers, die juridisch niet bindend is en alleen bedoeld is als algemeen advies (128). Bovendien is deze gids alleen bedoeld als leidraad voor klagers in de fase van de klacht en heeft zij geen betrekking op de onderzoeksfase, die de context vormt van het argument van deze partij. De Commissie merkt hoe dan ook op dat de aangehaalde tekst een restant is van een eerdere versie met als onderwerp de keuze van het referentieland op grond van het voormalige artikel 2, lid 7, en dat de gids inmiddels is herzien (129). Dit argument werd derhalve afgewezen.

(286)

Wat de bewering inzake de toegang tot grondstoffen betreft: die is zowel onjuist als louter speculatief. Volgens de door GTA gerapporteerde gegevens voeren ondernemingen in Argentinië aanzienlijke volumes glasvezels, aramide of polyethyleen in. Bovendien heeft Connect Com geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de Argentijnse ondernemingen deze grondstoffen op complexe en dure wijze zouden invoeren. Het argument werd derhalve afgewezen.

(287)

Bovendien stelde Connect Com ten onrechte dat de Commissie Colombia, Maleisië, Servië en Zuid-Afrika als mogelijke representatieve landen heeft uitgesloten op basis van een analyse van invoergegevens op 6-cijferniveau in de eerste mededeling, terwijl zij voor Argentinië een analyse op 8-cijferniveau heeft verricht.

(288)

Zoals uiteengezet in overweging 238 beschouwde de Commissie Colombia, Maleisië, Servië en Zuid-Afrika niet als geschikte representatieve landen, omdat zij voor het onderzoektijdvak geen beschikbare informatie over financiële gegevens voor producenten in die landen heeft gevonden. Daarom zijn de invoergegevens niet onderzocht. Het argument werd derhalve afgewezen.

(289)

Connect Com stelde ook dat de Commissie Brazilië niet kon uitsluiten op grond van het feit dat een groot deel van het aluminiumgeplateerd staaldraad uit China werd ingevoerd omdat aluminiumgeplateerd staaldraad geen relevante grondstof is die nodig is voor de productie van optischevezelkabels en dat indien dit besluit was gebaseerd op het volume van de invoer uit China van niet-significante productiefactoren, ook Argentinië als representatief land moet worden afgewezen omdat Argentinië aanzienlijke volumes van andere niet-significante productiefactoren, zoals aluminiumlegeringdraad en aluminiumstaven, invoert uit China.

(290)

Connect Com heeft verkeerd begrepen waarom de Commissie Brazilië niet als een geschikt representatief land beschouwde. Zoals uiteengezet in overweging 242, concludeerde de Commissie dat de totale representativiteit van de niet-verstoorde invoer in Brazilië laag was, aangezien verschillende grondstoffen, die in aanzienlijke hoeveelheden werden gebruikt in de productiekosten van optischevezelkabels, vooral uit China werden ingevoerd. Meer in het bijzonder benadrukte de Commissie dat de representativiteit van optische vezels en de onderliggende waarde ervan aanzienlijk werden ondermijnd, aangezien het grootste deel van de invoer afkomstig was uit China, zowel op 6-cijferniveau als op 8-cijferniveau. Bovendien wordt aluminiumgeplateerd staaldraad, zoals uiteengezet in overweging 242, door één producent-exporteur in aanzienlijke volumes gebruikt bij de productie van optischevezelkabels. Deze producent vervaardigt optischevezelkabels die behalve voor datatransmissie ook voor transmissie van elektriciteit wordt gebruikt en deze producten vallen, zoals uiteengezet in overweging 59, ook onder het huidige onderzoek. Bovendien werden ook glasvezels hoofdzakelijk uit China ingevoerd. Het argument wordt derhalve afgewezen.

(291)

Connect Com herhaalde zijn argument dat de Commissie moet onderzoeken of Mexico, Kazachstan en de Russische Federatie als geschikte representatieve landen kunnen worden beschouwd, aangezien in deze landen meer optischevezelkabels worden geproduceerd dan in Argentinië. Voorts stelde zij dat de Commissie zich volgens de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie (130) niet kan baseren op het feit dat zij geen fabrikant had gevonden met onmiddellijk beschikbare gegevens, maar dat zij alles in het werk moet stellen om een fabrikant in het betrokken derde land te vinden die bereid is aan het onderzoek mee te werken.

(292)

Zoals uiteengezet in overweging 212, heeft de Commissie Mexico, Kazachstan en de Russische Federatie niet verder beoordeeld, aangezien zij in die landen geen producenten van optischevezelkabels kon vinden met onmiddellijk beschikbare financiële informatie. Connect Com heeft trouwens evenmin dergelijke informatie verstrekt. De financiële informatie van de betrokken onderneming in het representatieve land is gebaseerd op onmiddellijk beschikbare informatie en de Commissie hoeft niet om medewerking van ondernemingen in het representatieve land te verzoeken. Het argument werd derhalve afgewezen.

3.2.4.   Niveau van sociale en milieubescherming

(293)

Aangezien was vastgesteld dat Argentinië op grond van alle voornoemde factoren het enige geschikte representatieve land was, hoefde er geen beoordeling van het niveau van sociale en milieubescherming plaats te vinden conform artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, laatste zin, van de basisverordening.

3.2.5.   Conclusie

(294)

Gezien bovenstaande analyse voldeed Argentinië aan de in artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening vermelde criteria om als geschikt representatief land te worden beschouwd.

3.2.6.   Opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen

(295)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de ZTT-groep haar argumenten met betrekking tot de keuze van het representatieve land met het argument dat Maleisië een beter representatief land was dan Argentinië. In dit verband herhaalde zij haar in de overwegingen 265, 267 en 269 aangehaalde argumenten zonder nieuwe elementen aan te voeren. Bovendien voerde zij zonder enig bewijs aan dat er in Argentinië geen glasvezelproductie was en dat de invoer van optische vezels ontoereikend was voor normale operationele behoeften.

(296)

Om de in de overwegingen 266, 268 en 270 vermelde redenen en het ontbreken van ondersteunend bewijsmateriaal werden deze argumenten afgewezen.

(297)

In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen stelde Connect Com, in verband met de keuze van het representatieve land uit een lijst van landen met een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling als het land van uitvoer, dat de Commissie weliswaar vanuit haar discretionaire bevoegdheid bij de interpretatie en toepassing van de basisverordening landen gebruikte die door de Wereldbank in dezelfde inkomenscategorie waren ingedeeld, maar het niet correct leek een land met een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling alleen op basis van de algemene indeling van de Wereldbank te selecteren. Connect Com voerde verder aan dat de Europese rechterlijke instanties deze praktijk niet hebben bevestigd. Derhalve had de Commissie de argumenten van Connect Com dat de Commissie ook rekening moest houden met de productieomstandigheden in de bedrijfstak en het niveau van technologische ontwikkeling in de representatieve landen in vergelijking tot China, niet als niet ter zake dienend mogen afdoen.

(298)

Deze argumenten werden verworpen om de in de overwegingen 216 en 217 uiteengezette redenen.

(299)

Connect Com voerde ook aan dat de Commissie bekend moest maken voor welke van de drie Argentijnse goederencodes voor optische vezels gold dat het volume van de invoer uit China 52 % bedroeg, en wat het ingevoerde volume voor de andere producten was.

(300)

Er wordt opgemerkt dat de Commissie op 12 maart 2021 het volledige uittreksel van de invoer van de productiefactoren van Argentinië, Brazilië, Thailand en Turkije aan het niet-vertrouwelijke dossier van het onderzoek heeft toegevoegd. Op het blad “QTY share” bedroeg het volume van de invoer uit China binnen de totale invoer voor de Argentijnse goederencodes 9001 10 20, 9001 10 19 en 9001 10 11 respectievelijk 51,55 % (afgerond 52 %), 21,83 % en 1,55 %.

(301)

Connect Com stelde ook dat de Commissie Colombia, Maleisië, Servië en Zuid-Afrika als mogelijke representatieve landen heeft uitgesloten op basis van een analyse van de invoer op 6-cijferig niveau, terwijl zij voor Argentinië een analyse op 8-cijferig niveau heeft verricht.

(302)

De Commissie was het niet eens met dit argument. Zoals uiteengezet in overweging 238, beschouwde de Commissie Colombia en Zuid-Afrika niet als geschikte representatieve landen omdat zij met betrekking tot producenten in die landen voor het onderzoektijdvak geen onmiddellijk beschikbare informatie inzake financiële gegevens kon vinden. Ook Maleisië en Servië werden niet als geschikte representatieve landen beschouwd, omdat de Commissie in deze landen geen winstgevende producenten kon aanwijzen. Het argument werd derhalve afgewezen.

(303)

Connect Com voerde ook aan dat Brazilië niet als geschikt representatief land had mogen worden uitgesloten, omdat een groot volume van de invoer van aluminiumgeplateerd staaldraad in Brazilië uit China werd ingevoerd. Connect Com voerde ook aan dat aluminiumgeplateerd staaldraad geen relevante grondstof voor de productie van OFC was. Connect Com verzocht de Commissie ook bekend te maken welke Chinese producent-exporteur aluminiumgeplateerd staaldraad zou hebben gebruikt bij de productie van OFC.

(304)

Zoals uiteengezet in overweging 242 werd de representativiteit van de niet-verstoorde invoer in Brazilië in het algemeen als laag beschouwd, en niet alleen voor aluminiumgeplateerd staaldraad. Aluminiumgeplateerd staaldraad wordt gebruikt bij de productie van OPGW en OPPC, die ook onder het onderzoek vallen en door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs naar de Unie worden uitgevoerd.

(305)

Connect Com herhaalde ook de argumenten van de CCCME en zijn argumenten in overweging 259, zonder nieuwe elementen te verstrekken.

(306)

Om de in overweging 260 uiteengezette redenen werden deze argumenten verworpen.

(307)

Connect Com herhaalde ook zijn argumenten in overweging 281 zonder nieuwe elementen aan te voeren.

(308)

Om de in de overwegingen 283 tot en met 285 uiteengezette redenen werden deze argumenten verworpen.

(309)

Connect Com voerde ook aan dat de geselecteerde Argentijnse producent ook OPGW en OPPC zou moeten vervaardigen omdat die soorten OFC ook onder het onderzoek vallen, en betoogde dat de Commissie moest bekendmaken of dit het geval is.

(310)

De Commissie merkt op dat er geen vereiste bestaat op grond waarvan de geselecteerde producent uit een representatief land alle door de Chinese producenten uitgevoerde productsoorten moet vervaardigen. Daarom werd dit argument als niet ter zake dienend afgewezen.

(311)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de CCCME haar argumenten uit overweging 259 dat Argentinië geen geschikt representatief land was omdat de enige door de Commissie geïdentificeerde producent in Argentinië (Prysmian Energia) verbonden was met een van de klagers en de onderneming op de Argentijnse markt een groot marktaandeel had. Zij verwees opnieuw naar het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van glyfosaat uit China (131), waarin Argentinië, Australië, India en Maleisië als referentieland werden afgewezen omdat hun markten in grote mate werden gedomineerd door ondernemingen die banden hadden met de belangrijkste klager in de EU. De CCCME voerde verder aan dat de Commissie niet is ingegaan op het argument met betrekking tot het onderzoek naar glyfosaat, en evenmin heeft aangetoond dat de gegevens over VAA-kosten en winst van de Argentijnse producent voor de berekening van de normale waarde konden worden gebruikt.

(312)

Zoals vermeld in overweging 260, is het feit dat de geselecteerde onderneming in het representatieve land verbonden is met een producent in de Unie, niet doorslaggevend bij de keuze van het representatieve land. De CCCME verwijst naar een zaak die betrekking had op de toepassing van het vroegere artikel 2, lid 7, punt a), van de basisverordening, dat in december 2017 werd ingetrokken (132). Op grond van artikel 2, lid 7, punt a), moest een geschikt derde land met een markteconomie, ook bekend als “referentieland”, worden gekozen, evenals een in dat land gevestigde producent. In plaats van de gegevens van een producent in het referentieland op te vragen en te verifiëren, vertrouwt de Commissie uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, op informatie in verband met het OT die onmiddellijk beschikbaar is. De procedure van artikel 2, lid 6 bis, is als zodanig fundamenteel anders, en de Commissie is van mening dat de gestelde relatie in het onderhavige geval geen invloed kan hebben op de geschiktheid van een benadering waarbij zij zich baseert op de onmiddellijk beschikbare gegevens van de Argentijnse producent. Bovendien betekent het feit dat de onderneming een groot marktaandeel heeft op de Argentijnse markt niet dat er in Argentinië geen sprake is van concurrentie. Het argument werd derhalve afgewezen.

(313)

De CCCME voerde ook aan dat de Commissie niet heeft gespecificeerd op welke norm zij zich baseerde om te bepalen of de winstmarge van een producent in een representatief land redelijk is of niet. Zij voerde verder aan dat de Commissie niet heeft uitgelegd waarom de werkelijke winstmarge van een producent in een markt die niet verstoord is gebleken, niet voor de berekening van de normale waarde kan worden gebruikt.

(314)

De Commissie was het niet eens met dit argument. Deze uitleg werd verstrekt in de overwegingen 258 en 294, waarin de Commissie concludeerde dat Argentinië voldeed aan de criteria van artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening om als een geschikt representatief land te worden beschouwd, en de Commissie dus de winst voor een producent uit Argentinië moest gebruiken. Het argument werd derhalve afgewezen.

3.3.   Bronnen aan de hand waarvan niet-verstoorde kosten worden vastgesteld

(315)

In de eerste mededeling heeft de Commissie de productiefactoren vermeld zoals materialen, energie en arbeid waarvan de producenten-exporteurs bij de productie van het betrokken product gebruikmaken, en heeft zij de belanghebbenden verzocht om opmerkingen in te dienen en onmiddellijk beschikbare informatie voor te stellen over niet-verstoorde waarden voor elk van de in die mededeling genoemde productiefactoren.

(316)

Vervolgens heeft de Commissie in de tweede mededeling verklaard dat zij, voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, gebruik zou maken van de GTA om de niet-verstoorde kosten van de meeste productiefactoren, met name de grondstoffen, vast te stellen. Zoals uiteengezet in overweging 348 heeft de Commissie verder verklaard dat zij voor het vaststellen van niet-verstoorde arbeids- en energiekosten gebruik zou maken van de IAO-statistieken en de elektriciteitstarieven die zijn gepubliceerd door de twee elektriciteitsdistributeurs Edenor en Edesur.

(317)

In de tweede mededeling heeft de Commissie de belanghebbenden ook meegedeeld dat zij wegens het zeer grote aantal productiefactoren van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs die volledige informatie hebben verstrekt, de factoren die een verwaarloosbaar aandeel in de productiekosten vertegenwoordigen zou kunnen groeperen onder “hulpstoffen”. Wat de behandeling ervan bij de berekening van de normale waarde betreft, deelde de Commissie mee dat zij het percentage van de hulpstoffen in de totale kosten van grondstoffen zou berekenen en dit percentage zou toepassen op de herberekende kosten van grondstoffen wanneer zij de vastgestelde niet-verstoorde benchmarks in het passende representatieve land hanteert. De Commissie heeft deze aanpak gevolgd, zoals in overweging 320 nader wordt toegelicht.

3.4.   Niet-verstoorde kosten en benchmarks

3.4.1.   Productiefactoren

(318)

Aan de hand van alle door de belanghebbenden verstrekte en tijdens de controlebezoeken verzamelde gegevens zijn voor de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening de volgende productiefactoren en de bronnen daarvan in kaart gebracht:

Tabel 1

Productiefactoren voor optischevezelkabels

Productiefactor

Goederencode in Argentinië

Niet-verstoorde waarde

Meeteenheid

Grondstoffen

Aluminiumlegeringdraad

7605 29 90

32,60

CNY/kg

Aluminiumgeplateerd staaldraad

7217 30 10 ,

7217 30 90

10,17

CNY/kg

Aluminiumstaven

7605 21 10

7605 21 90

27,59

CNY/kg

Aluminiumstroken

7606 12 20 ,

7606 12 90

21,68

CNY/kg

Aluminiumstroken/-band

7606 91 00

29,03

CNY/kg

Aramidegaren

5402 11 00

148,37

CNY/kg

Kabelgelei

4002 99 90

26,58

CNY/kg

Kabelpasta

2710 19 93 ,

2710 19 99

9,26

CNY/kg

Ethyleenvinylacetaat

3905 29 00

15,93

CNY/kg

Vultouw

5607 49 00

33,44

CNY/kg

Vlamvertragend mantelmateriaal

3901 90 10 ,

3901 90 20 ,

3901 90 50 ,

3901 90 90

16,22

CNY/kg

Met glasvezel versterkt polymeer

3921 90 19

25,31

CNY/kg

Met glasvezel versterkte kunststof

3921 90 19

25,31

CNY/kg

Met glasvezel versterkt polymeer bedekt met lijm

3919 90 10 ,

3919 90 90

48,53

CNY/kg

Glasvezelgaren

7019 19 00

135,88

CNY/kg

Conventioneel mantelmateriaal van hogedichtheidpolyethyleen

3901 20 19 ,

3901 20 29

7,81

CNY/kg

Lagedichtheidpolyethyleen

3901 40 00

8,26

CNY/kg

Conventioneel mantelmateriaal van lagedichtheidpolyethyleen

3901 10 10 ,

3901 10 91 ,

3901 10 92

7,88

CNY/kg

Rookarm mantelmateriaal zonder halogeen

3901 30 10 ,

3901 30 90

13,39

CNY/kg

Optische vezel

9001 10 11 ,

660,5

CNY/kg

Staaldraad met fosforhoudende rubberen bekleding

7217 90 00

12,54

CNY/kg

Polybutyleentereftalaat

3907 99 11 ,

3907 99 19

14,00

CNY/kg

Polyolefinelastomeer

3901 90 10 ,

3901 90 20 ,

3901 90 50 ,

3901 90 90 ,

3902 90 00

19,06

CNY/kg

Optische eenheid van roestvrij staal

8544 70 90

114,79

CNY/kg

Roestvrijstalen strook

7219 32 00

16,63

CNY/kg

Roestvrijstalen stroken/band

7220 20 10 ,

7220 20 90

17,03

CNY/kg

Staalstreng

7312 10 10 ,

7312 10 90

16,82

CNY/kg

Bandstaal

7212 50 90

26,16

CNY/kg

Staaldraad

7217 10 11 ,

7217 10 19 ,

7217 10 90

7,99

CNY/kg

Band

3919 10 20

66,66

CNY/kg

Garen

5402 20 00

16,01

CNY/kg

Arbeid

Loonkosten in de productiesector

[N.v.t.]

40,1

CNY/u

Energie

Elektriciteit

[N.v.t.]

0,3390

CNY/kWh

Grondstoffen

(319)

Met het oog op de vaststelling van de niet-verstoorde prijs van grondstoffen als geleverd aan de fabriekspoort van een producent in het representatieve land, heeft de Commissie als basis de gewogen gemiddelde invoerprijs voor het representatieve land gebruikt, zoals vermeld in de GTA, waarbij invoerrechten en vervoerskosten werden opgeteld. Een invoerprijs in het representatieve land werd vastgesteld als een gewogen gemiddelde van de eenheidsprijzen van invoer uit alle derde landen met uitzondering van China en de in bijlage 1 bij Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad genoemde landen die geen lid zijn van de WTO. De Commissie besloot de invoer uit China in het representatieve land uit te sluiten, aangezien zij in overweging 69 tot de conclusie is gekomen dat het niet passend is om de binnenlandse prijzen en kosten in China te gebruiken wegens de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening. Aangezien er geen bewijsmateriaal is waaruit blijkt dat dezelfde verstoringen niet gelijkelijk gevolgen hebben voor de voor de uitvoer bestemde producten, was de Commissie van mening dat die verstoringen gevolgen hebben gehad voor de uitvoerprijzen. De Commissie stelde vast dat ook als de invoer uit China en landen zonder markteconomie naar Argentinië buiten beschouwing wordt gelaten, de invoer van de belangrijkste grondstoffen uit andere derde landen representatief bleef (meer dan 70 % van het totale naar Argentinië ingevoerde volume).

(320)

Gezien het uitzonderlijk grote aantal productiefactoren dat door de producenten-exporteurs wordt gebruikt, vertegenwoordigden de werkelijke kosten van de medewerkende producenten-exporteurs voor een aantal van hen een verwaarloosbaar deel van de totale grondstofkosten in het onderzoektijdvak. De Commissie besloot die kosten op te nemen in de hulpstoffen, aangezien het effect op de berekening van de normale waarde zeer klein werd geacht. De grondstoffen die daadwerkelijk zijn opgenomen in de hulpstoffen, zijn vermeld in de ondernemingsspecifieke mededeling. De Commissie heeft berekend welk percentage de hulpstoffen uitmaakten van de totale grondstofkosten en dat percentage toegepast op de herberekende grondstofkosten met gebruikmaking van de vastgestelde niet-verstoorde prijzen.

(321)

Teneinde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening de niet-verstoorde prijs van grondstoffen vast te stellen, heeft de Commissie de desbetreffende invoerrechten van het representatieve land toegepast.

(322)

De Commissie heeft de vervoerskosten van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs voor de levering van grondstoffen uitgedrukt als een percentage van de werkelijke kosten van dergelijke grondstoffen, en heeft vervolgens hetzelfde percentage toegepast op de niet-verstoorde kosten van dezelfde grondstoffen, teneinde de niet-verstoorde vervoerskosten te verkrijgen. De Commissie was van oordeel dat, in het kader van dit onderzoek, de ratio tussen de grondstoffen van de producent-exporteur en de gerapporteerde vervoerskosten redelijkerwijs kon worden gebruikt als indicatie voor de schatting van de niet-verstoorde kosten van grondstoffen bij levering aan de fabriek van de onderneming.

(323)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de FTT-groep aan dat de Argentijnse goederencode voor glasvezel 9001 10 19 geen betrekking had op monomode-vezels, maar op multimode-vezels en speciale vezels die niet bij de vervaardiging van het betrokken product werden gebruikt. Dit had te maken met het feit dat de vezels waarop de code betrekking heeft een diameter hebben van meer dan 11 micron, wat voor multimode-vezels geldt.

(324)

Dit argument werd juist bevonden en daarom stemde de Commissie ermee in de benchmark voor optische vezels dienovereenkomstig te herzien.

(325)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de ZTT-groep aan dat de Commissie zich had vergist toen zij de invoer via de Argentijnse goederencode 9001 10 20 niet in de berekening van de benchmark voor optische vezels opnam omdat deze invoer optische kabels zou omvatten, zoals vermeld in overweging 274, aangezien de optischevezelkabels via de Argentijnse goederencode 8544 70 00 werden ingevoerd. De FTT-groep verklaarde echter geen bezwaar te hebben tegen het besluit van de Commissie om deze Argentijnse goederencode buiten beschouwing te laten.

(326)

De Commissie merkt op dat de GS-code 8544 70 betrekking heeft op monomodus optischevezelkabels bestaande uit één of meer individueel omhulde vezels met beschermende behuizing, al dan niet voorzien van elektrische geleiders, en kabels uitsluit waarin alle optische vezels afzonderlijk voorzien zijn van werkende connectoren aan één of beide uiteinden, evenals met kunststof geïsoleerde kabels voor onderzees gebruik die een koperen of aluminiumgeleider bevatten en waarin de vezels in een of meer metalen modules ingesloten zijn. De post 9001 daarentegen is bestemd voor optische vezels en optischevezelbundels alsmede voor andere optischevezelkabels dan die bedoeld bij post 8544. De omschrijving van de Argentijnse goederencode 9001 10 20 luidt als volgt: “optischevezelbundels en optischevezelkabels”. Het argument werd derhalve afgewezen.

(327)

De FTT-groep voerde ook aan dat de door de Commissie gebruikte gegevens voor de berekening van de benchmark voor optische vezels zowel gekleurde als niet-gekleurde vezels omvatten en verzocht de Commissie de kosten voor het kleuren van de vezel in mindering te brengen op de waarde van de benchmark.

(328)

De Commissie merkte op dat het bewijsmateriaal dat FTT alleen in de vertrouwelijke versie van zijn opmerkingen heeft verstrekt, niet naar behoren kan worden beoordeeld, aangezien het slechts ging om een uittreksel van een bepaalde reeks gegevens. De Commissie herinnerde er niettemin aan dat de benchmarks worden berekend op basis van onmiddellijk beschikbare gegevens, en dat het in dit verband door FTT verstrekte uittreksel van de informatie duidelijk niet onmiddellijk beschikbaar is. Het argument werd derhalve afgewezen.

(329)

De ZTT-groep voerde aan dat voor de berekening van de benchmark voor de grondstof “kabelgelei” slechts een van de vier door de Commissie gebruikte goederencodes (4002 99 10, 4002 99 20, 4002 99 30 en 4002 99 90) zou moeten worden gebruikt, nl. 4002 99 90. De ZTT-groep verstrekte bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de overige drie goederencodes niet werden gebruikt voor de vervaardiging van het betrokken product.

(330)

Ook dit argument werd juist bevonden en de Commissie heeft de benchmark voor kabelgelei dan ook dienovereenkomstig herzien.

(331)

De ZTT-groep voerde ook aan dat de goederencode voor de grondstof “aluminiumstaven” niet correct was, aangezien deze in de Argentijnse nomenclatuur niet betrekking heeft op staven, maar op holle pijpen en andere profielen van aluminium, die niet worden gebruikt voor de vervaardiging van het betrokken product, zodat de Commissie een andere code moet aanwijzen. De ZTT-groep heeft geen andere alternatieve goederencode voorgesteld.

(332)

De Commissie heeft bevestigd dat de Argentijnse code betrekking heeft op holle pijpen en andere profielen van aluminium, en niet op staven. Na verdere analyse heeft de Commissie besloten de code te herzien en in plaats daarvan de GS-code 7605 21 te gebruiken, die betrekking heeft op staven van aluminiumlegering die worden gebruikt voor de vervaardiging van aluminiumgeplateerd staaldraad voor optische aardleidingskabels (OPGW) (133).

(333)

De ZTT-groep voerde ook aan dat zij voor de productie van optischevezelkabels geen glasvezelgarens, maar glasvezelrovings gebruikte, zodat de juiste GS-code 7019 12 zou zijn. De ZTT-groep verklaarde dat de beslissende factor voor het onderscheid tussen garens en rovings de vraag was of de filamenten al dan niet getwist zijn. De ZTT-groep voerde aan dat de door haar gebruikte filamenten niet getwist waren, zodat de juiste GS-code die voor rovings was, namelijk 7019 12.

(334)

De Commissie was het met dit argument niet eens. De GS-code 7019 12 is bestemd voor glasvezelrovings die de grondstof vormen voor de vervaardiging van glasvezelgarens. Verder hebben de producenten in de Unie bevestigd dat glasvezelrovings grondstoffen zijn die worden gebruikt door de leveranciers van glasgarens en met glasvezel versterkte staven aan de OFC-industrie. De juiste GS-code is daarom 7019 19.

(335)

De FTT-groep verklaarde dat de productiefactor “water” door de Commissie ten onrechte in “hulpstoffen” was opgenomen, terwijl deze productiefactor niet onder de directe grondstofkosten, maar onder de directe kosten viel.

(336)

De Commissie heeft de productiefactor “water” bij de hulpstoffen in aanmerking genomen, aangezien deze factor minder dan 0,05 % van de totale directe kosten uitmaakte en de invloed ervan op de dumpingmarge derhalve verwaarloosbaar was.

(337)

De FTT-groep voerde aan dat de Commissie voor elke productiefactor een benchmark moest opstellen, aangezien haar conclusie was dat alle productiefactoren verstoord waren. Daarom voerde de groep aan dat de Commissie niet vrij was om meerdere productiefactoren onder de hulpstoffen te groeperen en de in overweging 320 uiteengezette berekeningsmethode toe te passen, aangezien dit de gegevens zou vertekenen. De FTT-groep verzocht de Commissie voor deze productiefactoren de gerapporteerde gegevens van de FTT-groep te gebruiken. De ZTT-groep was het ook niet eens met de door de Commissie gehanteerde methode voor hulpstoffen en voerde aan dat de Commissie een benchmark voor hulpstoffen op moest stellen die los stond van andere inputs.

(338)

Zoals uiteengezet in overweging 320, heeft de Commissie vanwege het grote aantal productiefactoren (bv. meer dan 60 productiefactoren voor FTT) verschillende productiefactoren (ongeveer 30 in het geval van FTT) die in het onderzoektijdvak een verwaarloosbaar aandeel van de totale grondstofkosten uitmaakten (ca. 4 % voor FTT) onder de hulpstoffen opgenomen. De Commissie was van oordeel dat het natrekken van al deze productiefactoren aanzienlijke administratieve lasten met zich mee zou hebben gebracht, mede gezien het feit dat voor sommige ervan de waarden van de invoer in het representatieve land niet representatief waren, terwijl het effect op de berekening van de normale waarde, waarvan deze productiefactoren slechts een deel uitmaken, zeer beperkt werd geacht. Daarom heeft de Commissie haar standaardmethode voor de berekening van de niet-verstoorde waarde van hulpstoffen toegepast, d.w.z. berekenen welk percentage van de totale grondstofkosten de hulpstoffen uitmaken, en dat percentage toepassen op de herberekende grondstofkosten met gebruikmaking van de vastgestelde niet-verstoorde prijzen. Deze methode, die betrekking heeft op zo’n klein deel van de productiekosten en een nog kleiner deel van de berekening van de normale waarde, wordt geacht tot resultaten te leiden die zeer vergelijkbaar zijn met de methode op basis van het natrekken van elke productiefactor. Hoe dan ook zou deze methode zeer goed tot een gunstig resultaat voor de producenten-exporteurs kunnen leiden als de onderliggende werkelijke waarde van de inputs hoger zou zijn dan de waarde die is berekend als percentage van de totale grondstofkosten. Geen van de belanghebbenden heeft bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de door de Commissie gevolgde aanpak tot een minder gunstig resultaat zou leiden. Bovendien merkte de Commissie op dat in punt 3.1.1 hierboven verstoringen van betekenis zijn vastgesteld. Als dat het geval is, mogen overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening de binnenlandse kosten worden gebruikt, maar uitsluitend voor zover op basis van nauwkeurig en passend bewijsmateriaal is vastgesteld dat zij niet verstoord zijn. Dergelijk bewijsmateriaal met betrekking tot de onder de hulpstoffen gegroepeerde productiefactoren werd door de producenten-exporteurs niet aangevoerd en de Commissie heeft dit evenmin gevonden. Daarom kan de Commissie de door de FTT-groep gerapporteerde gegevens niet gebruiken. De Commissie is van mening dat haar methode voor de berekening van een niet-verstoorde waarde voor hulpstoffen passend is, aangezien er geen betere informatie beschikbaar is. De ZTT-groep heeft evenmin voorgesteld de benchmark zoals berekend aan de hand van GTA-waarden van de invoer naar het representatieve land te gebruiken, en heeft evenmin een alternatieve niet-verstoorde benchmark voor hulpstoffen voorgesteld. Het argument werd derhalve afgewezen.

(339)

De ZTT-groep voerde aan dat de zes als productiefactoren gerapporteerde bijproducten/afvalstoffen niet onder de hulpstoffen mogen worden gerekend, maar dat de Commissie voor elk daarvan een benchmark moet opstellen.

(340)

De Commissie was het met dit argument niet eens. Zoals uiteengezet in overweging 320 heeft de Commissie, gezien het uitzonderlijk grote aantal productiefactoren dat door de producenten-exporteurs wordt gebruikt, verschillende productiefactoren waarvan de werkelijke kosten van de medewerkende producenten-exporteurs een verwaarloosbaar deel van de totale grondstofkosten uitmaakten, onder de hulpstoffen gerekend. De zes door de ZTT-groep gerapporteerde bijproducten/afvalstoffen vertegenwoordigden, afhankelijk van de bijproducten/het afval, tussen de 0,005 % en minder dan 0,050 % van de totale directe kosten, en in totaal minder dan 0,10 % van de totale directe kosten. Het mogelijke effect ervan op de normale waarde was derhalve niet van belang en dezelfde overwegingen die in overweging 338 zijn samengevat, zijn in dit verband relevant. Het argument werd derhalve afgewezen.

(341)

De FTT-groep verklaarde dat de Commissie, door voor de berekening van benchmarks gebruik te maken van cif-waarden, waarin vervoerskosten buiten Argentinië, de kosten van zeevervoer en verzekering zijn opgenomen, de producenten elk mogelijk comparatief voordeel heeft ontnomen dat kan voortvloeien uit de beschikbaarheid van bepaalde grondstoffen op hun thuismarkt.

(342)

In artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening is bepaald dat gebruik moet worden gemaakt van overeenkomstige gegevens in een geschikt representatief land “mits de desbetreffende gegevens onmiddellijk beschikbaar zijn”. De Commissie staan geen gegevens over binnenlandse prijzen in de mogelijke representatieve landen ter beschikking. Daarentegen zijn gegevens over invoerprijzen onmiddellijk beschikbaar en gebruikt de Commissie de GTA als bron van deze gegevens. Deze partij heeft ook verzuimd eventuele relevante gegevens uit het representatieve land in te dienen, die bij het onderzoek zouden kunnen worden gebruikt. Het argument werd derhalve afgewezen.

(343)

De ZTT-groep was het ook niet eens met de in overweging 322 uiteengezette methode die de Commissie hanteerde voor het berekenen van niet-verstoorde kosten voor het vervoer van grondstoffen. De ZTT-groep voerde aan dat de Commissie de vervoerskosten voor elke grondstof afzonderlijk zou moeten berekenen. Hieraan werd toegevoegd dat de vervoerskosten tussen de afzonderlijke productiefactoren aanzienlijk kunnen verschillen.

(344)

De Commissie merkt op dat de ZTT-groep niet heeft gesuggereerd hoe de Commissie de vervoerskosten voor elke grondstof afzonderlijk zou moeten berekenen. Zoals toegelicht in overweging 322, was de Commissie in het kader van dit onderzoek van oordeel dat de ratio tussen de grondstoffen van de producent-exporteur en de gerapporteerde vervoerskosten redelijkerwijs kon worden gebruikt als indicatie voor de schatting van de niet-verstoorde kosten van grondstoffen bij levering aan de fabriek van de onderneming. Het argument werd derhalve afgewezen.

3.4.1.1.   Arbeid

(345)

De Commissie heeft statistieken van de IAO gebruikt om de lonen in Argentinië vast te stellen. De IAO-statistieken verschaffen informatie over de gemiddelde loonkosten voor verschillende beroepen in 2018. De gemiddelde loonkosten voor de verwerkende industrie waren echter niet beschikbaar. Om de benchmark voor loonkosten vast te stellen, heeft de Commissie daarom gebruikgemaakt van de totale gemiddelde loonkosten uit de IAO-statistieken, samen met openbaar beschikbare informatie over aanvullende loonkosten (zoals belastingen) die een werkgever in Argentinië draagt (134). De Commissie heeft ook de index (135) gebruikt om de gegevens voor de inflatie voor 2018 aan te passen.

(346)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de ZTT-groep aan dat de Commissie gebruik moest maken van de loonkosten van “bedieningspersoneel van machines en installaties en assembleurs”, aangezien deze in het algemeen dicht bij het type arbeidskrachten in de OFC-industrie lagen.

(347)

De Commissie was het met dit argument niet eens. De ZTT-groep heeft geen bewijsmateriaal ingediend waaruit blijkt dat de meeste werknemers van de ZTT-groep bedieningspersoneel van machines en installaties en assembleurs waren. Aangezien de OFC-industrie een hightechindustrie is, hebben de OFC-producenten veel ingenieurs en technici in dienst die door de IAO zijn ingedeeld in de categorie “professionals”, en ook informatie- en communicatietechnici die door de IAO zijn ingedeeld als “technici en vakspecialisten”. De gemiddelde loonkosten van deze drie beroepen liggen meer dan 20 % boven de waarde van de totale loonkosten die de Commissie gebruikt voor de berekening van de benchmark voor arbeid. Omdat de Commissie niet beschikt over een uitsplitsing van het aandeel werknemers in deze hoofdcategorieën binnen het totale aantal werknemers, achtte zij het passend gebruik te maken van de gemiddelde loonkosten zoals verstrekt door de IAO. Het argument werd derhalve afgewezen.

3.4.1.2.   Elektriciteit

(348)

De elektriciteitsprijs voor bedrijven (industriële gebruikers) in Argentinië tijdens het onderzoektijdvak is bekendgemaakt door de distributeurs van elektriciteit Edenor en Edesur (136). Aan de hand van deze informatie kan de aan industriële gebruikers berekende elektriciteitsprijs worden vastgesteld (Tarifa T3). Zij bevat ook details over de prijzen die worden betaald door industriële gebruikers die hebben gekozen voor tarieven die variëren naar gelang van het tijdstip van het verbruik van elektriciteit en de gebruikte spanning. De Commissie heeft deze tarieven gebruikt voor de berekening.

(349)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de ZTT-groep aan dat de formule voor de berekening van de benchmark voor elektriciteit een fout bevatte.

(350)

De Commissie heeft deze fout, waarvan het effect gering was, gecorrigeerd.

3.4.2.   Vaste productiekosten, VAA-kosten en winst

(351)

Volgens artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening geldt het volgende: “De door berekening vastgestelde normale waarde omvat een niet-verstoord en redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst.” Bovendien moet een waarde voor de vaste productiekosten worden vastgesteld om de kosten te dekken die niet waren opgenomen in de bovengenoemde productiefactoren.

(352)

De algemene productiekosten van de medewerkende producenten-exporteurs werden uitgedrukt als een deel van de werkelijke vervaardigingskosten van de producenten-exporteurs. Dit percentage is op de niet-verstoorde productiekosten toegepast.

(353)

Om een niet-verstoord en redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst vast te stellen, heeft de Commissie zich gebaseerd op de financiële gegevens voor 2019 voor Prysmian Energia Cables y Sistemas de Argentina S.A., zoals geëxtraheerd uit Dun en Bradstreet (D&B) (137). De Commissie heeft die gegevens in de tweede mededeling aan de belanghebbenden ter beschikking gesteld.

(354)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen sprak de FTT-groep zich uit tegen de in overweging 352 uiteengezette berekeningsmethode zoals die werd toegepast op de algemene kosten, en voerde zij aan dat de Commissie “vertekende gegevens” had gebruikt om een “vertekende” waarde te berekenen, hetgeen in strijd was met de juridische beginselen en praktijken van de Commissie, en verzocht zij de Commissie de oorspronkelijke door de FTT-groep gerapporteerde gegevens niet te wijzigen. ZTT was het ook niet eens met de door de Commissie gehanteerde methode voor overheads (hierna ook: “algemene kosten”) en verzocht de Commissie hiervoor een benchmark op te stellen die los stond van andere inputs.

(355)

De Commissie merkte op dat de gegevens over de algemene kosten in de jaarrekeningen van de producent in het representatieve land niet afzonderlijk onmiddellijk beschikbaar waren. Bovendien mogen, zodra verstoringen van betekenis zijn vastgesteld, overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening de binnenlandse kosten worden gebruikt, maar uitsluitend wanneer op basis van nauwkeurig en passend bewijsmateriaal is vastgesteld dat zij niet verstoord zijn. Dergelijk bewijsmateriaal met betrekking tot de algemene kosten werd door de producenten-exporteurs niet aangevoerd en de Commissie heeft dit evenmin gevonden. Het argument werd derhalve afgewezen. De Commissie was van mening dat haar methode voor de berekening van een niet-verstoorde waarde voor de algemene kosten passend is, aangezien er geen betere informatie beschikbaar is. De ZTT-groep heeft evenmin een alternatieve, niet-verstoorde benchmark voor de algemene kosten voorgesteld. Het argument werd derhalve afgewezen.

(356)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de ZTT-groep aan dat haar eigen VAA-kosten en winst niet buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten, aangezien de Commissie niet heeft aangetoond dat zij verstoord waren.

(357)

De Commissie was het met dit argument niet eens. Zoals uiteengezet in overweging 142 was de Commissie tot de conclusie gekomen dat het in dit geval niet passend was om voor het vaststellen van de normale waarde gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten. Daarom hoeft de Commissie in deze zaak, zoals vermeld in overweging 158, niet te bewijzen dat de werkelijke VAA-kosten van de producenten-exporteurs niet verstoord waren.

3.4.3.   Berekening

(358)

Op basis van het voorgaande heeft de Commissie de normale waarde per productsoort in het stadium af fabriek berekend overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening.

(359)

Als eerste heeft de Commissie de niet-verstoorde productiekosten vastgesteld (die het verbruik van grondstoffen, arbeid en energie omvatten). De Commissie heeft de niet-verstoorde kosten per eenheid toegepast op het werkelijke verbruik van de individuele productiefactoren van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. De Commissie vermenigvuldigde het gebruik van de factoren met de niet-verstoorde kosten per eenheid in het representatieve land, zoals beschreven in overweging 318.

(360)

Ten tweede heeft de Commissie, om tot de niet-verstoorde productiekosten te komen, de algemene productiekosten erbij opgeteld. De algemene productiekosten van de medewerkende producenten-exporteurs werden verhoogd met de kosten van grondstoffen en hulpstoffen zoals bedoeld in overweging 317, en vervolgens uitgedrukt als percentage van de werkelijke productiekosten van elk van de producenten-exporteurs. Dit percentage is op de niet-verstoorde productiekosten toegepast.

(361)

Nadat de niet-verstoorde productiekosten waren vastgesteld, heeft de Commissie de VAA-kosten en de winst toegepast, zoals vermeld in de overwegingen 351 tot en met 353. Zij werden vastgesteld op basis van de jaarrekeningen van Prysmian Energia Cables y Sistemas de Argentina S.A., zoals uiteengezet in overweging 353.

(362)

Op de in de vorige overweging beschreven wijze vastgestelde productiekosten heeft de Commissie de VAA-kosten en de winst van Prysmian Energia Cables y Sistemas de Argentina S.A. toegepast. De VAA-kosten, uitgedrukt als percentage van de kosten van verkochte goederen en toegepast op de niet-verstoorde productiekosten, bedroegen 15 %. De winst, uitgedrukt als percentage van de kosten van verkochte goederen en toegepast op de niet-verstoorde productiekosten, bedroeg 10,6 %.

(363)

Op basis daarvan heeft de Commissie de normale waarde per productsoort af fabriek berekend overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening.

3.5.   Uitvoerprijs

(364)

De uitvoer door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs naar de Unie vond rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers of via als handelaar of importeur optredende verbonden ondernemingen plaats.

(365)

De uitvoerprijs voor rechtstreekse verkopen aan onafhankelijke afnemers in de Unie en via verbonden handelsondernemingen was de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het betrokken product bij verkoop voor uitvoer naar de Unie, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

(366)

De uitvoerprijs voor verkopen via verbonden importeurs werd overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de Unie werd doorverkocht. In dit geval zijn prijscorrecties toegepast voor alle tussen invoer en doorverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van VAA-kosten, en een redelijke winst.

(367)

Als redelijke winstmarge werd het gewogen gemiddelde van de winst van de medewerkende importeurs (zie overweging 28) gebruikt. Deze winstmarge varieert van 15 % tot 25 %.

(368)

In hun opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerden de ZTT-groep en de FTT-groep aan dat er sprake was van dubbeltelling van bepaalde correcties die zowel op de lijst van verkopen als op de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten in mindering werden gebracht.

(369)

Deze argumenten werden gerechtvaardigd bevonden en de Commissie heeft de uitvoerprijs dienovereenkomstig herzien. De gedetailleerde beoordeling van dit argument werd aan beide groepen verstrekt in de specifieke mededeling van feiten en overwegingen, aangezien zij vertrouwelijke informatie bevat.

(370)

De FTT-groep voerde aan dat de Commissie niet de totale commissie voor tussenpersonen, die bestond uit vier verschillende soorten vergoedingen, maar alleen de commissie voor exportagenten op de uitvoerprijs in mindering mocht brengen.

(371)

De Commissie heeft de FTT-groep om aanvullende informatie verzocht over de betaling van de commissie voor tussenpersonen aan zijn verbonden agent. Uit de door de FTT-groep verstrekte informatie bleek dat FTT zijn verbonden agent in werkelijkheid het totale bedrag aan commissie heeft betaald, niet alleen de commissie voor exportagenten. Het argument werd derhalve afgewezen.

(372)

De FTT-groep voerde aan dat de Commissie voor het betrokken product voor 2020 de verkeerde commissie heeft gebruikt, en de kosten voor zeevracht en laden en lossen tweemaal in mindering heeft gebracht: eenmaal als correctie in de lijst van verkopen en eenmaal als onderdeel van de commissie.

(373)

Deze argumenten werden gerechtvaardigd bevonden en werden derhalve aanvaard. De berekening van de uitvoerprijs werd dienovereenkomstig herzien.

(374)

De FTT-groep voerde ook aan dat de Commissie bij de berekening van de uitvoerprijs bij verkoop van haar verbonden entiteit NW de op de verkoop van FTT toegepaste commissie niet in mindering mocht brengen, aangezien 1) er geen overeenkomst was tussen NW en FTT, noch met de exportagent van FTT, 2) dergelijke vergoedingen werden weerspiegeld in transacties tussen FTT en zijn agent, en 3) de transacties tussen NW en FTT binnenlandse transacties waren, die werden uitgedrukt als waarde van de btw-factuur.

(375)

In het contract tussen FTT en zijn verbonden agent wordt niet gespecificeerd dat de commissie alleen van toepassing is op de verkoop van door FTT vervaardigde OFC. Aangezien FTT ook door NW vervaardigde OFC uitvoert, moet de commissie in mindering worden gebracht op alle uitvoer van FTT, ongeacht de fabrikant. Het argument werd derhalve afgewezen.

(376)

De FTT-groep voerde ook aan dat de winstmarge van de niet-verbonden importeur waarnaar in overweging 367 wordt verwezen, niet representatief is en normaal gesproken niet door importeurs wordt behaald. De FTT-groep voegde daaraan toe dat de activiteiten van de door de Commissie geselecteerde importeurs een ander bereik hebben dan de verbonden importeurs die deel uitmaken van de FTT-groep.

(377)

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de importeurs niet door de Commissie zijn geselecteerd. Medewerking door importeurs aan het antidumpingonderzoek geschiedt op vrijwillige basis. Zoals uiteengezet in overweging 28, hebben vijf niet-verbonden importeurs de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. De Commissie heeft alle medewerkende importeurs verzocht hun antwoorden op de vragenlijst in te dienen. Zoals vermeld in overweging 42, heeft de Commissie de door de importeurs verstrekte informatie kruislings gecontroleerd. Bovendien is, zoals vermeld in overweging 367, de gebruikte winstmarge het gewogen gemiddelde van de winst van de in overweging 28 genoemde medewerkende importeurs die gegevens voor het onderzoektijdvak konden indienen. Daarom was de Commissie van oordeel dat deze winstmarge representatief en juist was.

3.5.1.   Vergelijking

(378)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(379)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor vervoer, verzekering, laden en lossen, kredietkosten, bankkosten, andere invoerkosten, verpakkingskosten, commissies en kortingen aan het einde van het jaar.

(380)

Verder is op grond van artikel 2, lid 10, punt i), van de basisverordening een correctie toegepast voor verkopen via verbonden handelsondernemingen. Er werd vastgesteld dat de functies van de handelaren in China en Hongkong vergelijkbaar waren met die van een agent. Die handelaren zochten afnemers en legden contact met hen. Zij waren verantwoordelijk voor het verkoopproces en ontvingen een handelsmarge voor hun diensten. De correctie bestond uit de VAA-kosten van de handelsondernemingen en een winstmarge van 10 %. Gezien de hoge marges in deze sector (doorgaans in de orde van grootte van 20 %) werd deze winstmarge als een conservatieve raming van het passende niveau van winstgevendheid beschouwd.

(381)

De ZTT-groep stelde dat haar productie- en verkoopmaatschappijen voor de uitvoer van optischevezelkabels één enkele economische eenheid vormen.

(382)

De Commissie was het met dit argument niet eens. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit argument uitsluitend betrekking heeft op het betrokken product en niet op alle door de ZTT-groep verkochte producten. Zoals het Gerecht heeft bevestigd (138), moet het onderzoek van de vraag of een verbonden onderneming met de producerende entiteiten één enkele economische entiteit vormt, verder gaan dan de verkoop van het betrokken product aan de Unie. Voor alle door de groep geproduceerde of verkochte producten moet de rol van de producerende entiteit en de verkopende entiteit worden onderzocht. Uit het onderzoek van de Commissie bleek onder meer dat er sprake was van aanzienlijke rechtstreekse verkopen en een gebrek aan economische controle. Zo werd vastgesteld dat de verkoopmaatschappijen van de ZTT-groep niet konden worden beschouwd als louter interne verkoopafdelingen. De verdere details van de beoordeling van de Commissie zijn in een specifieke bekendmaking aan de ZTT-groep meegedeeld, aangezien zij vertrouwelijke bedrijfsinformatie bevatten. Op basis van die beoordeling werd dit argument afgewezen.

(383)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen tekende de ZTT-groep bezwaar aan tegen de conclusie van de Commissie dat de verkoopmaatschappijen van de ZTT-groep niet als louter interne verkoopafdelingen konden worden beschouwd. De ZTT-groep betoogde dat zelfs indien een van de producerende entiteiten geen eigendomsbelang in of economische zeggenschap over de Chinese handelaar had, er sprake was van gemeenschappelijke zeggenschap over beide ondernemingen.

(384)

De Commissie merkte op dat dit, zelfs indien dit zo zou zijn, slechts een voorwaarde betreft en niet doorslaggevend is.

(385)

Verder voerde de ZTT-groep aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de handelsonderneming producten van niet-verbonden ondernemingen verkocht, en dat er sprake was van een schriftelijk contract waarin de marktconforme voor uitvoer bestemde transacties tussen producenten en de handelaar werden vermeld. De groep voerde ook aan dat voor deze beoordeling alleen de uitvoer relevant was en niet de binnenlandse verkoop, en dat alleen de verkoop van het betrokken product moest worden beoordeeld. In dit verband was het volgens haar niet van belang of de producerende entiteiten andere producten rechtstreeks verkochten, omdat de handelsonderneming voor die producten niet als de interne verkoopafdeling functioneerde. Er werd gesteld dat een onderneming verschillende verkoopafdelingen kan hebben, waarvan elk gespecialiseerd is in een bepaald product. Ook werd gesteld dat geen van de twee producenten over verkoopafdelingen voor uitvoer beschikte, noch over enig verkooppersoneel om de aan uitvoer gerelateerde functies te vervullen. De ZTT-groep voerde ook aan dat wat op de bedrijfsvergunning van de handelaar vermeld stond niet van belang was, aangezien die vermelding betrekking had op de “vorm” en niet op de economische realiteit.

(386)

De Commissie blijft bij haar conclusie dat niet kon worden aangenomen dat de Chinese handelaar louter als een interne verkoopafdeling fungeerde. Het onderzoek van de vraag of een verbonden onderneming met de producerende entiteiten één enkele economische entiteit vormt, moet verder gaan dan de verkoop van het betrokken product aan de Unie (139). Een van de producerende entiteiten kende een aanzienlijke rechtstreekse uitvoer van andere producten, variërend van 17 % tot 22 % van de totale verkoop, en moest daarom beschikken over een op de uitvoer gerichte verkoopafdeling en verkooppersoneel voor de uitvoer, in weerwil van de uitspraken van ZTT. Wat de bedrijfsvergunning van de handelaar betreft, moet worden opgemerkt dat de bewijsstukken inzake de aard van de activiteiten wel degelijk relevant zijn voor de beoordeling van de rol van de handelaar.

(387)

De ZTT-groep herhaalde ook haar argument dat de verbonden importeur in de Unie één enkele economische eenheid vormde.

(388)

De Commissie bleef bij haar conclusie dat het met betrekking tot de uitvoer via de verbonden importeur in de Unie niet relevant is voor de toepassing van artikel 2, lid 9, van de basisverordening of er al dan niet sprake is van één enkele economische eenheid. Een dergelijke bepaling is van toepassing op de correctie van de uitvoerprijs in gevallen waarin die prijs onbetrouwbaar is vanwege het bestaan van een relatie van verbondenheid of een compensatieregeling tussen de exporteur en de importeur of een derde partij. In dit geval werd niet betwist dat de ZTT-groep via een verbonden importeur aan de EU verkoopt, dus deze bepaling is volledig van toepassing.

(389)

In hun opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerden de FTT-groep en de CCCME aan dat de Commissie niet heeft toegelicht wat de bron was voor de winstmarge van 10 %, en of dit een redelijk en op de markt gebruikelijk niveau was.

(390)

De Commissie was het niet eens met dit argument. Deze informatie werd verstrekt in overweging 380.

(391)

De FTT-groep en de CCCME voerden ook aan dat bij de vaststelling van de uitvoerprijs voor NW geen correcties konden worden toegepast voor de VAA-kosten (met uitzondering van directe verkoopkosten) en de winst van zijn verbonden handelaren in China en Hongkong, aangezien de Commissie niet had aangetoond dat de activiteiten van deze handelaren vergelijkbaar waren met die van een op commissiebasis werkende agent.

(392)

De Commissie was het met dit argument niet eens. De Commissie herhaalde haar beoordeling van overweging 380. Daarnaast merkte de Commissie op dat er sprake was van een aanzienlijke prijsvariatie tussen verschillende segmenten van de verkoopstroom naar de Unie, variërend van 18 % tot 30 %, afhankelijk van het segment. Daarom was duidelijk dat elke handelaar een handelsmarge heeft ontvangen die in feite hoger was dan de winst van de niet-verbonden handelsonderneming die door de Commissie in mindering is gebracht zoals vermeld in overweging 380.

(393)

De FTT-groep verklaarde ook dat zij van mening was dat het bedrag aan VAA-kosten van Prysmian Energia Cables y Sistemas de Argentina S.A. alle kosten omvatte die zij tijdens de verslagperiode had gemaakt. De FTT-groep verzocht de Commissie de directe verkoopkosten (zoals vervoers- en behandelingskosten) in mindering te brengen op het totale bedrag aan VAA-kosten, aangezien een vergelijking van een uitvoerprijs exclusief verkoopkosten en financiële uitgaven met een normale waarde zonder een dergelijke aftrek niet objectief en billijk was. De CCCME voerde een soortgelijk argument aan en stelde dat de Commissie alleen de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 10, maar niet de normale waarde leek te hebben gecorrigeerd. De ZTT-groep voerde ook aan dat de financiële gegevens van Prysmian Energia Cables y Sistemas de Argentina S.A. niet voldoende gedetailleerd waren om volledig inzicht te krijgen in de VAA-posten en de bijbehorende bedragen. Zij voerde aan dat meer detail van cruciaal belang was om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de uitvoerprijs van de ZTT-groep en de berekende normale waarde, en om na te gaan of de winst voortkwam uit de hoofdactiviteit (zoals de verkoop van kabels) en niet uit een andere bedrijfsactiviteit of niet-operationele inkomsten. Dergelijke inkomsten moeten niet worden opgenomen in de winst die voor de berekening van de normale waarde wordt gebruikt. Daarnaast verklaarde de ZTT-groep dat de Commissie, als zij niet in staat zou zijn de financiële gegevens met betrekking tot Prysmian Energia Cables y Sistemas de Argentina S.A. op zinvollere wijze weer te geven, gebruik moest maken van de gegevens van de Maleisische producenten waarvoor gecontroleerde jaarrekeningen beschikbaar waren.

(394)

De Commissie was het met dit argument niet eens. De VAA-kosten werden berekend als het verschil tussen de kosten van de verkochte goederen en de overige exploitatiekosten, gebaseerd op de onmiddellijk beschikbare informatie. De Commissie merkte op dat het argument dat de desbetreffende kosten al waren opgenomen in de voor de producent in het representatieve land opgegeven VAA-kosten, niet was onderbouwd. Bovendien hebben de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs geen enkele kwantificering aangegeven voor deze correctie. Zoals toegelicht in overweging 280, heeft de Commissie de belanghebbenden in de tweede mededeling de relevante onmiddellijk beschikbare financiële informatie van Dun & Bradstreet over Prysmian Energia meegedeeld. Geen enkele belanghebbende heeft geschiktere VAA-gegevens voor een producent in Argentinië verstrekt. Bovendien moet de Commissie, aangezien zij, zoals vermeld in overweging 294, had geconcludeerd dat Argentinië voldeed aan de in artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening vervatte criteria om als een geschikt representatief land te worden beschouwd, de VAA-kosten voor een producent uit Argentinië gebruiken, en niet uit Maleisië. Aangezien de Maleisische producent geen redelijke winst optekende, kon de Commissie diens financiële gegevens niet gebruiken. Het argument werd derhalve afgewezen.

3.5.2.   Dumpingmarges

(395)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening heeft de Commissie voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product.

(396)

Op grond hiervan zijn de gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

44,0  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

19,7  %

(397)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen, heeft de Commissie de gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening. Die marge werd dus vastgesteld op basis van de dumpingmarges die waren vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(398)

Dit leidt voor de medewerkende producenten-exporteurs die geen deel uitmaken van de steekproef tot een definitieve dumpingmarge van 31,2 %.

(399)

Voor de marge van alle andere producenten-exporteurs in China heeft de Commissie de mate van medewerking van de producenten-exporteurs vastgesteld. De mate van medewerking werd vastgesteld door te kijken naar het uitvoervolume van de medewerkende producenten-exporteurs naar de Unie, uitgedrukt als percentage van het totale uitvoervolume uit de VRC volgens de invoerstatistieken van Eurostat.

(400)

De mate van medewerking in deze zaak was hoog. De Commissie achtte het passend de residuele dumpingmarge vast te stellen op het niveau van de in de steekproef opgenomen onderneming met de hoogste dumpingmarge.

(401)

De definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

44,0  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

19,8  %

Andere medewerkende ondernemingen

31,2  %

Alle andere ondernemingen

44,0  %

4.   SCHADE

4.1.   Meeteenheid

(402)

Hoewel officiële invoerstatistieken in kilogram worden uitgedrukt, was de Commissie, in overeenstemming met opmerkingen van producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie, van oordeel dat die meeteenheid niet geschikt is voor een juiste meting van de betrokken volumes. Uit het onderzoek blijkt dat de bedrijfstak gewoonlijk niet het gewicht, maar de lengte gebruikt als belangrijkste volume-indicator. Dit kan de lengte van de kabel (kabelkilometer, afgekort tot kabel-km) of de totale lengte van de vezels in de kabel (vezelkilometer, afgekort tot vezel-km) zijn. Aangezien dit onderzoek betrekking heeft op kabels, wordt kabelkilometer beschouwd als de meest geschikte meeteenheid, die hieronder zal worden gebruikt bij de vaststelling van de schade.

(403)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de CCCME aan dat de invoervolumes moesten worden berekend op basis van glaskilometer in plaats van kabelkilometer, omdat glaskilometer de aanvaarde industrienorm was en de enige meeteenheid die de enorme verschillen in glasvezelaantallen per kabel weerspiegelde.

(404)

De Commissie hield vol dat kabelkilometer de geschikte meeteenheid is, aangezien de producten waarop het onderzoek betrekking heeft kabels zijn en het aantal vezels in een kabel een specifiek kenmerk van de kabel is, dat in het PCN tot uiting komt. Dit argument werd derhalve afgewezen.

4.2.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(405)

Het soortgelijke product werd gedurende het onderzoektijdvak vervaardigd door 29 producenten in de Unie. Met uitzondering van de twee in het volgende punt genoemde ondernemingen vormen zij de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. Na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie is de vaststelling van de schade gebaseerd op gegevens van 27 lidstaten (EU-27) voor de gehele beoordelingsperiode.

(406)

De totale productie in de Unie tijdens het onderzoektijdvak werd vastgesteld op 1,2 miljoen kabelkilometer. De Commissie heeft het cijfer vastgesteld op basis van alle beschikbare informatie met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, zoals directe informatie van de negen belanghebbenden (zes klagers, drie ondernemingen die de klacht steunen) en marktinformatie voor de overige producenten. Zoals vermeld in overweging 26 werd een steekproef samengesteld van drie producenten in de Unie die meer dan 52 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigden.

4.2.1.   Uitsluiting van twee producenten van de bedrijfstak van de Unie

(407)

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de basisverordening kunnen producenten die verbonden zijn met Chinese exporteurs of importeurs en/of zelf importeur zijn van het product dat met dumping zou worden ingevoerd, van de bedrijfstak van de Unie worden uitgesloten. Artikel 4, lid 2, bepaalt wanneer producenten geacht worden verbonden te zijn met exporteurs of importeurs.

(408)

De Commissie heeft de bestaande banden van de bedrijfstak van de Unie met exporteurs of importeurs van het betrokken product onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat één in de steekproef opgenomen producent in de Unie een marginaal volume aan optischevezelkabels uit China invoerde en dat een andere een minderheidsbelang heeft in een niet in de steekproef opgenomen producent-exporteur. Gezien de verwaarloosbare volumes die de eerste producent heeft ingevoerd en het feit dat de tweede heeft aangetoond dat hij geen zeggenschap heeft over of onder zeggenschap staat van deze producent-exporteur en dat deze relatie er niet toe heeft geleid dat hij zich anders heeft gedragen dan de niet-verbonden producenten, concludeerde de Commissie dat er geen reden is om deze ondernemingen van de bedrijfstak van de Unie uit te sluiten.

(409)

Wat een derde niet in de steekproef opgenomen producent betreft, was de Commissie, gezien diens relatie met een Chinese producent-exporteur (die door dezelfde entiteit wordt gecontroleerd) en de aanzienlijke hoeveelheden van de invoer uit China, van oordeel dat het passend was die producent van de definitie van de bedrijfstak van de Unie uit te sluiten, ondanks de aanzienlijke productie in de Unie van deze onderneming.

(410)

Evenzo heeft de Commissie met betrekking tot een niet-medewerkende producent in de Unie, die aanzienlijke hoeveelheden invoer uit China heeft aangegeven, besloten dat hij, rekening houdend met zijn banden met een Chinese producent-exporteur en de aanzienlijke hoeveelheden ingevoerde producten, evenzeer moet worden uitgesloten van de bedrijfstak van de Unie.

(411)

Omdat uit het onderzoek niet is gebleken dat andere producenten verbonden waren met Chinese exporteurs of uit China invoerden, waren meer uitsluitingen uit de definitie van de bedrijfstak van de Unie niet nodig.

(412)

De CCCME voerde aan dat een aantal producenten in de Unie banden had met Chinese OFC-producenten en verzocht de Commissie een gesegmenteerde schadeanalyse uit te voeren door deze invoerstroom afzonderlijk te analyseren.

(413)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de CCCME dit argument met betrekking tot de segmentering en de afzonderlijke beoordeling van de invoer. De CCCME was ook van mening dat de Commissie het volume en het percentage van de invoer door de producenten in de Unie van producten van verbonden en niet-verbonden Chinese producenten tijdens het OT openbaar moest maken.

(414)

Zoals hierboven uiteengezet, heeft de Commissie terdege rekening gehouden met de banden tussen producenten in de Unie en Chinese ondernemingen door producenten met aanzienlijke invoer uit China uit te sluiten, en heeft zij ook rekening gehouden met hun betrekkingen met Chinese exporteurs. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voerden marginale hoeveelheden (minder dan 1 % van hun productie) van het betrokken product in van verbonden ondernemingen in China. Het argument werd derhalve afgewezen.

(415)

Connect Com heeft een lijst ingediend met andere producenten van optischevezelkabels in de Unie die in de klacht buiten beschouwing waren gelaten. De Commissie merkte op dat die ondernemingen niet aan het onderzoek hebben meegewerkt en dat ramingen voor niet-medewerkende producenten in de Unie op basis van betrouwbare marktinformatie (140) zijn verstrekt.

4.3.   Bepaling van de relevante markt van de Unie

(416)

Om vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden en om het verbruik en de verschillende economische indicatoren betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie vast te stellen, heeft de Commissie onderzocht of en in welke mate in de analyse rekening moest worden gehouden met het verdere gebruik van de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie.

4.4.   Intern gebruik

(417)

De Commissie heeft vastgesteld dat in de beoordelingsperiode tussen de 4,4 en 5,8 % van de productie van de producenten in de Unie voor intern gebruik bestemd was. De kabels worden in dat geval binnen dezelfde onderneming of groep ondernemingen geleverd voor verdere verwerking, met name voor de productie van kabels met connectoren.

(418)

Het onderscheid tussen intern gebruik en de vrije markt is relevant voor de schadeanalyse omdat de producten bestemd voor intern gebruik niet rechtstreeks concurreren met de invoer. De productie voor de verkoop op de vrije markt concurreert daarentegen rechtstreeks met het ingevoerde product.

(419)

Om een zo volledig mogelijk beeld van de bedrijfstak van de Unie te verkrijgen, heeft de Commissie gegevens verzameld over de volledige activiteit inzake optischevezelkabels en heeft zij bepaald of de productie voor intern gebruik dan wel voor de vrije markt bestemd was.

(420)

De Commissie heeft bepaalde economische indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak in de Unie onderzocht op basis van gegevens voor de vrije markt. Deze indicatoren zijn: verkoopvolume en verkoopprijzen op de markt van de Unie, marktaandeel; groei; uitvoervolume en -prijzen; rentabiliteit; rendement van investeringen, en kasstroom. Waar mogelijk en gerechtvaardigd werden de bevindingen van het onderzoek vergeleken met de gegevens voor de markt voor intern gebruik, teneinde een volledig beeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie te schetsen.

(421)

Andere economische indicatoren zouden echter slechts zinvol kunnen worden onderzocht door aan de gehele activiteit, waaronder het interne gebruik van de bedrijfstak van de Unie, te refereren (141). Het betreft: productie; capaciteit, bezettingsgraad; investeringen; voorraden; werkgelegenheid; productiviteit; lonen, en vermogen om kapitaal aan te trekken.

(422)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de CCCME aan dat de markt voor intern gebruik bij de analyse van de algemene marktpositie van de bedrijfstak van de Unie niet buiten beschouwing mag worden gelaten.

(423)

In dit verband heeft de Commissie, zoals hieronder beschreven, de markt voor intern gebruik niet genegeerd, maar deze in kaart gebracht en de ontwikkeling ervan in de tijd beoordeeld. Dit heeft geleid tot een volledig beeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie. De kleine en afnemende omvang van die markt onderstreept dat deze geen betekenisvolle invloed heeft op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie herinnert er verder aan dat kabels met connectoren niet het betrokken product zijn.

4.5.   Verbruik in de Unie

(424)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van door de klager vastgestelde verkoopgegevens plus invoergegevens die zijn vastgesteld overeenkomstig de in de overwegingen 427 tot en met 432 beschreven methode.

(425)

Het verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 2

Verbruik in de Unie (kabel-km)

 

2017

2018

2019

OT

Totaal verbruik op de vrije markt in de Unie

1 276 902

1 537 999

1 655 737

1 760 092

Index

100

120

130

138

Markt voor intern gebruik

61 505

59 802

62 710

54 205

Index

100

97

102

88

Bron: Medewerkende producenten-exporteurs, douaneautoriteiten van de EU, Eurostat, klagers.

(426)

Het verbruik op de vrije markt van de Unie is in de beoordelingsperiode met 38 % gestegen. In verband met de veelomvattende digitale expansie in de EU is dit een markt waarvan de sterke groei zich naar verwachting nog flink zal voortzetten (142). Het verbruik bleef tot het eind van het OT stijgen, ondanks het feit dat het tweede deel van het tijdvak (d.w.z. de eerste helft van 2020) samenviel met de eerste maanden van de verstoringen in verband met de COVID-19-pandemie. Uit de bevindingen van het onderzoek blijkt dat de pandemie, die in de laatste maanden van het OT begon, en de desbetreffende preventiemaatregelen de groei hebben vertraagd, maar niet hebben verhinderd dat het verbruik van het onderzochte product tijdens het onderzoektijdvak als geheel in de Unie toenam. De markt voor intern gebruik bestaat uit het gebruik van optischevezelkabels in connectiviteitsoplossingen die door de ondernemingen worden aangeboden, met inbegrip van kabels met connectoren; de omvang ervan qua volume, die zeer beperkt is in verhouding tot de totale markt, daalde in de beoordelingsperiode met 12 %.

4.6.   Invoer uit het betrokken land

4.6.1.   Volume en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

(427)

Het volume van de invoer uit China werd vastgesteld op basis van de informatie die rechtstreeks door de Chinese producenten-exporteurs overeenkomstig overweging 47 was verstrekt. Deze waarde was zeer representatief, aangezien het invoervolume in het OT 89 % bedroeg van de totale invoer die de Chinese producenten-exporteurs in het kader van de steekproefprocedure aan het begin van het onderzoek hadden opgegeven. De totale invoer werd dus vastgesteld op 11 % boven de overeenkomstig overweging 47 aangegeven hoeveelheden.

(428)

De invoer uit andere derde landen werd vastgesteld aan de hand van de in overweging 48 vermelde gedetailleerde gegevens, waarbij de invoer van het betrokken product in kg was vastgesteld; deze waarden werden omgerekend naar kabelkilometer aan de hand van de precieze omrekeningsfactoren die de Chinese producenten-exporteurs in hun antwoorden op het in overweging 47 vermelde aanvullende verzoek om informatie hadden opgegeven.

(429)

Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld op basis van het invoervolume in vergelijking met het verbruiksvolume op de vrije markt in tabel 2.

(430)

De invoer uit het betrokken land heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 3

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2017

2018

2019

OT

Volume van de invoer uit het betrokken land (kabel-km)

189 479

354 167

434 754

498 335

Index

100

187

229

263

Marktaandeel (%)

14,8  %

23,0  %

26,3  %

28,3  %

Index

100

155

177

191

Bron: Medewerkende producenten-exporteurs, Eurostat, douaneautoriteiten van de EU.

(431)

Tegen een achtergrond van aanzienlijke Chinese overcapaciteit (op basis van door de klagers verstrekte marktanalysen geschat op meer dan het dubbele van de gehele EU-markt (143)), steeg de invoer uit het betrokken land in de beoordelingsperiode van ongeveer 190 000 kabel-km tot ongeveer 500 000 kabel-km, een zeer sterke stijging met een factor van meer dan tweeënhalf. Deze stijging met 163 % is meer dan viermaal hoger dan de stijging van het verbruik, wat de diepte en kracht van de Chinese penetratie van deze markt onderstreept.

(432)

Als gevolg daarvan steeg het marktaandeel van deze invoer in de beoordelingsperiode van 14,8 % tot 28,3 %, wat neerkomt op een enorme stijging van 91 %. Hierbij moet worden opgemerkt dat de Chinese invoer qua volume in elk jaar van de beoordelingsperiode een stijging vertoonde, wat de snelheid en de omvang van de marktpenetratie onderstreept.

(433)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de CCCME aan dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie te laag werd weergegeven en dat het marktaandeel van de Chinese invoer werd opgeblazen. In dit verband voerde de CCCME verder aan dat de marktgegevens moeten worden uitgedrukt in glaskilometer en niet in kabelkilometer, wat zou resulteren in een lager marktaandeel voor de Chinese invoer.

(434)

In dit verband herinnerde de Commissie eraan dat uit het onderzoek is gebleken dat kabelkilometer de meest geschikte meeteenheid voor het betrokken product was, zoals uiteengezet in de overwegingen 402 tot en met 404. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.6.2.   Prijzen van de invoer uit het betrokken land, prijsonderbieding, prijsverlaging

(435)

De Commissie heeft de invoerprijzen vastgesteld op basis van de antwoorden op het in overweging 47 genoemde verzoek om aanvullende informatie van de medewerkende exporteurs.

(436)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit het betrokken land hebben zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 4

Invoerprijzen (EUR/kabel-km)

 

2017

2018

2019

OT

VRC

452,9

401,9

468,5

349,1

Index

100

89

103

77

Bron: Medewerkende producenten-exporteurs.

(437)

De prijzen van de invoer uit de VRC daalden in de beoordelingsperiode van 452 tot 349 EUR/kabel-km, een daling van 23 %. Deze ontwikkeling moet worden gezien in het licht van de toegenomen agressiviteit van de Chinese producenten-exporteurs, die verband houdt met de overcapaciteit in dat land (zie overweging 431). Deze indicator moet verder worden gezien tegen de achtergrond van aanzienlijke prijsverschillen voor een gegeven kabellengte tussen verschillende productsoorten en grote verschillen in de productmix van jaar tot jaar. De variatie in het product was niet alleen het gevolg van de variabiliteit en dus van de prijs van de soorten verkochte kabels, maar ook van het feit dat niet alle soorten producten elk jaar werden aanbesteed of verkocht.

(438)

Om de variaties in de productmix die inherent zijn aan de prijsreeksen in de beoordelingsperiode te vermijden en gegevens te verkrijgen die nauwkeuriger en representatiever zijn, heeft de Commissie ook de uitgebreide informatie van de in de steekproef opgenomen Chinese exporteurs en producenten in de Unie geanalyseerd op basis van meer geaggregeerde groepen van rechtstreeks vergelijkbare producten. Dit leidde tot de identificatie van 35 identieke (overeenkomende) groepen die zowel door Chinese exporteurs als door de bedrijfstak van de Unie werden verkocht en waarvoor in elk van de onderzochte jaren sprake was van verkoop. Met andere woorden, de Commissie heeft voor elk jaar in de betrokken periode een volledige tijdreeks met prijzen per productsoort verkregen. Deze prijzen kunnen representatief worden geacht voor de totale Chinese uitvoer in de beoordelingsperiode, die tijdens het OT 62 % van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigde. De resulterende representatieve tijdreeks heeft zich, op gewogen geaggregeerde basis, als volgt ontwikkeld:

Tabel 4 bis

Chinese invoer (EUR per kabel-km)

 

2017

2018

2019

OT

Gemiddelde prijs

854

720

593

320

Index

100

84

69

38

Representativiteit

94  %

35  %

59  %

62  %

(439)

Hieruit blijkt een aanzienlijke, voortdurende daling van de prijzen van de Chinese uitvoer. Met andere woorden: wanneer de verkoop van dezelfde productsoorten op jaarbasis wordt vergeleken, is er in de periode 2018-OT elk jaar sprake van een duidelijke en waarneembare daling van de Chinese invoerprijzen, die ver onder de prijzen van de producenten in de Unie lagen (tabel 8-bis).

(440)

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:

de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening werd gebracht aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijs per productsoort die door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten in rekening werd gebracht aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-basis (“cost, insurance, freight”, kosten, verzekering en vracht).

(441)

Terwijl de uitvoerprijs voor de berekening van de dumping wordt gecorrigeerd overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, werd de uitvoerprijs (“geconstrueerde cif”) voor de berekening van de prijsonderbieding en de schademarge in overweging 444 berekend op basis van de factuurwaarde voor de eerste onafhankelijke afnemer, waarop de met de invoer verband houdende correcties tot het cif-punt, alsmede de VAA-kosten en de winst van de verbonden importeur in mindering werden gebracht, zodat artikel 2, lid 9, van de basisverordening naar analogie werd toegepast.

(442)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen stelde de ZTT-groep dat de kosten na invoer werden berekend als percentage van de cif-waarde, en stelde zij voor dat de Commissie deze kosten daadwerkelijk pro rata per uitvoervolume zou berekenen om in overeenstemming te zijn met dezelfde correcties op de uitvoerprijs in de dumpingberekening. Daarbij werd aangevoerd dat deze kosten relevanter waren voor het volume dan voor de waarde van de uitvoertransacties.

(443)

Dit argument werd gerechtvaardigd bevonden en werd derhalve aanvaard.

(444)

De prijzen werden per productsoort vergeleken voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Hieruit bleek dat de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge voor de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs 30,0 % en 33,2 % bedroeg, wat neerkomt op een totale prijsonderbiedingsmarge van 31,5 %. Zoals beschreven in overweging 502, bevestigt de analyse van de inschrijvingen het bestaan van prijsonderbieding op het niveau van de inschrijvingen.

(445)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de ZTT-groep ook aan dat de Commissie geen uitleg heeft gegeven bij de geaggregeerde groepen PCN’s, die derhalve willekeurig waren. Volgens de CCCME leidt het gebruik van deze groepen tot een probleem met de overeenstemming en vergelijkbaarheid tussen de prijzen van de bedrijfstak van de Unie en de Chinese prijzen.

(446)

De Commissie was het om twee redenen niet eens met dit argument. Ten eerste werden deze groepen niet gebruikt voor de berekening van de prijsonderbieding en het prijsbederf. Ten tweede werden zij juist gebruikt om ervoor te zorgen dat tijdgebonden prijsontwikkelingen niet door significante veranderingen in de productmix tijdens de periode werden beïnvloed, wat de vergelijkbaarheid in de tijd vergrootte, en waren ze gebaseerd op groepen die, zoals hierboven uiteengezet, representatief waren voor het betrokken product. Bij gebrek aan bewijs dat erop wees dat de groepering kennelijk ongeschikt was, wees de Commissie dit argument af.

(447)

De FTT-groep voerde ook aan dat de Commissie voor ongeveer 30 % van haar uitvoer naar de Unie geen prijsonderbieding heeft vastgesteld, aangezien deze niet overeenkwam met PCN’s die door de bedrijfstak van de Unie worden verkocht. De FTT-groep was van oordeel dat de Commissie haar analyse niet mocht beperken tot de productsoorten of marktsegmenten waarvoor de bedrijfstak van de Unie daadwerkelijk verkooptransacties heeft gerealiseerd. Zij verwees in dit verband naar de zaak Changshu City Standard Parts Factory en Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd./Raad van de Europese Unie (144), waarin werd gesteld dat de dumpingmarge moest worden berekend voor alle uitvoer naar de Unie, en de FTT-groep voerde verder aan dat dit vereiste naar analogie ook van toepassing moet zijn op de prijsonderbieding.

(448)

De Commissie was het niet eens met de manier waarop de FTT-groep het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Changshu City interpreteerde. De verplichting om alle uitvoer in aanmerking te nemen, geldt alleen voor de berekening van de dumpingmarge. Bovendien merkte de Commissie op dat bij het beoordelen van de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges de modellen die door de betrokken landen naar de Unie zijn uitgevoerd, de referentie vormden voor de vergelijking. Het ligt in de aard van de vergelijking tussen de uitvoer van producenten-exporteurs en de verkoop van de bedrijfstak van de Unie dat niet alle uitgevoerde modellen noodzakelijkerwijs door de bedrijfstak van de Unie worden verkocht. In het onderhavige geval bedroeg het niveau van overeenstemming ca. 70 % voor alle in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, wat de Commissie ruim voldoende achtte om een brede en billijke vergelijking tussen de uitgevoerde modellen en de door de bedrijfstak van de Unie verkochte modellen te kunnen maken. Ten derde is het op grond van de basisverordening niet vereist dat de Commissie de prijsanalyse voor elke productsoort afzonderlijk uitvoert, maar betreft het wettelijke vereiste de vaststelling op het niveau van het soortgelijke product. Ten slotte concludeerde de Commissie dat alle PCN’s deel uitmaakten van het betrokken product en met elkaar concurreerden, althans tot op zekere hoogte. Daarom vormt het percentage van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs dat bestaat uit producten die niet door de bedrijfstak van de Unie worden verkocht, geen afzonderlijke categorie van het betrokken product, maar concurreert het ten volle met de overige klassen waarvoor wel overeenstemming werd vastgesteld.

(449)

Dit is in overeenstemming met de in de overwegingen 438 en 439 vermelde prijzen.

4.7.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.7.1.   Algemene opmerkingen

(450)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie van de invoer met dumping een evaluatie van alle economische indicatoren die van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode.

(451)

De Commissie heeft verschillende opmerkingen van partijen over de schade ontvangen. De Chinese overheid voerde aan dat de invoer uit de VRC geen schade of dreiging van schade veroorzaakte, omdat uit de indicatoren bleek dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie goed was en dat de bedrijfstak van de Unie met zijn marktaandeel nog steeds een dominante positie bekleedde. Connect Com merkte op dat de daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie zeer beperkt was en in de context van een mogelijk oligopolistische markt had plaatsgevonden.

(452)

Connect Com voerde aan dat de schade, als die al bestond, onbeduidend was als er winst werd gemaakt tot een minimale winstmarge van 5 %, en herinnerde in dit verband aan het Besluit van de Commissie van 23 december 1988 houdende beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde cellulaire mobiele radiotelefoons van oorsprong uit Canada, Hongkong en Japan (145), en aan het arrest van 17 december 1997, EFMA/Raad (146). Hier moet echter in herinnering worden geroepen dat het in het besluit inzake radiotelefoons om de winstmarge in het licht van zich verbeterende indicatoren ging, en dat de genoemde zaak van het Hof betrekking had op een argument dat door het Gerecht was afgewezen met betrekking tot de stelling dat de door de Commissie tijdens het onderzoek vastgestelde nagestreefde winst hoger had moeten zijn. Deze precedenten ondersteunen derhalve niet de conclusie dat de schade onbeduidend zou zijn wanneer de winstmarges meer dan 5 % bedragen. Schade wordt vastgesteld op basis van een holistische beoordeling van alle in artikel 3, lid 5, van de basisverordening genoemde factoren, geanalyseerd in de context van de specifieke betrokken markt en bedrijfstak. Bovendien lag de door de bedrijfstak behaalde winst onder de nagestreefde winst die was vastgesteld met inachtneming van alle elementen met betrekking tot de betrokken bedrijfstak, zoals vereist op grond van artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening.

(453)

Voor de schadevaststelling maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens in het door de klager ingediende antwoord op de vragenlijst, dat gegevens met betrekking tot alle producenten in de Unie bestrijkt. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt.

(454)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping.

(455)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.8.   Macro-economische indicatoren

4.8.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(456)

De totale productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 5

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2017

2018

2019

OT

Productievolume (kabel-km)

1 062 482

1 195 017

1 250 881

1 229 252

Index

100

112

118

116

Productiecapaciteit (kabel-km)

1 585 738

1 748 667

2 019 526

2 084 082

Index

100

110

127

131

Bezettingsgraad (%)

67  %

68  %

62  %

59  %

Index

100

102

92

88

(457)

Tijdens de hele beoordelingsperiode steeg het productievolume van de bedrijfstak van de Unie met 16 %. Uit een gedetailleerde analyse blijkt dat de productie in de Unie in de periode 2017-2019 met 18 % steeg, terwijl de productie in de Unie in het onderzoektijdvak licht daalde met 2 procentpunt.

(458)

De algemene stijging tijdens de beoordelingsperiode was toe te schrijven aan de groeiende vraag, zoals beschreven in tabel 2. De bedrijfstak van de Unie slaagde er tijdens de beoordelingsperiode echter slechts in zijn productie te verhogen met 16 % op een markt die een groei vertoonde van 38 %. De bedrijfstak van de Unie kon derhalve niet ten volle profiteren van de groei van de markt.

(459)

In de beoordelingsperiode nam de productiecapaciteit van de Unie toe met 31 %. Dit weerspiegelt de investeringen die sommige producenten in de Unie hebben gedaan om bij te blijven bij het groeipotentieel van de markt. Deze poging werd gefrustreerd door de toegenomen marktpenetratie van Chinese producten, die met behulp van oneerlijke prijsstrategieën steeds meer marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie absorbeerde.

(460)

Als gevolg daarvan daalde de bezettingsgraad met 12 %, tot minder dan 60 % in het OT: de producenten in de Unie konden hun productie niet in overeenstemming met de marktgroei verhogen.

4.8.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(461)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 6

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Verkoopvolume op de markt van de Unie (kabel-km)

882 772

945 842

1 009 439

995 703

Index

100

107

114

113

Markt voor intern gebruik

61 505

59 802

62 710

54 205

Index

100

97

102

88

Markt voor intern gebruik als % van totale verkoop in de Unie

7,0  %

6,3  %

6,2  %

5,4  %

Index

100

91

89

78

Verkoop op de vrije markt

821 268

886 040

946 729

941 498

Index

100

108

115

115

Marktaandeel van de verkoop op de vrije markt

64,3  %

57,6  %

57,2  %

53,5  %

Index

100

90

89

83

Bron: Bedrijfstak van de Unie.

(462)

Tijdens de hele beoordelingsperiode steeg het totale verkoopvolume in de Unie van de bedrijfstak van de Unie met 13 %. Door de stijging van het verbruik daalde het marktaandeel op de vrije markt in de beoordelingsperiode echter van 64,3 % tot 53,5 %, een daling met meer dan 10 procentpunt (– 17 %).

(463)

Ook het verkoopvolume op de vrije markt in de Unie nam in de beoordelingsperiode toe, en wel met 15 %. De verkoop in de Unie volgde de trend van de productie in de Unie zeer nauw omdat de bedrijfstak grotendeels een systeem van productie op bestelling hanteert.

(464)

De markt voor intern gebruik van de bedrijfstak van de Unie (uitgedrukt als percentage van de totale verkoop in de Unie) was in de beoordelingsperiode op een zeer laag niveau en vertoonde een dalende trend, waarbij het percentage daalde van 7 % in 2017 tot 5,4 % in het OT. Dit had door de beperkte omvang van deze markt een marginaal effect.

4.8.3.   Groei

(465)

Uit de daling van het marktaandeel van de verkoop door producenten in de Unie blijkt dat de bedrijfstak van de Unie niet wist te profiteren van de groei op de markt van de Unie in de beoordelingsperiode.

4.8.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(466)

De werkgelegenheid en de productiviteit ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 7

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Aantal werknemers (vte)

4 088

4 589

4 815

4 659

Index

100

112

118

114

Productiviteit (kabel-km/vte)

260

260

260

264

Index

100

100

100

102

Bron: Bedrijfstak van de Unie.

(467)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is uitgedrukt in vte in de periode 2017-2019 met 18 % gestegen. Deze stijging werd gevolgd door een daling in het onderzoektijdvak van 4 procentpunt. Deze ontwikkeling volgt grotendeels de trend van het productievolume zoals weergegeven in tabel 4.

(468)

Aangezien de cijfers voor productie en werkgelegenheid sterk met elkaar overeenkomen, bleef de productiviteit uitgedrukt in kabelkilometer per werknemer grotendeels stabiel.

4.8.5.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(469)

Alle dumpingmarges lagen aanzienlijk boven de de-minimisdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien het volume en de prijzen van de invoer uit het betrokken land.

(470)

Dit is het eerste antidumpingonderzoek ten aanzien van het betrokken product. Daarom waren er geen gegevens beschikbaar om de gevolgen van mogelijke dumping in het verleden vast te stellen.

4.9.   Micro-economische indicatoren

4.9.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(471)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 8

Verkoopprijzen in de Unie

 

2017

2018

2019

OT

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/kabel-km)

816

861

944

821

Index

100

105

116

101

Productiekosten per eenheid (EUR/kabel-km)

756

785

860

758

Index

100

104

114

100

Bron: In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(472)

De prijzen op de markt van de Unie bij verkoop aan niet-verbonden partijen (de vrije markt) stegen in de periode 2017-2019 met 16 %, om in het OT vervolgens te dalen tot een niveau dat vergelijkbaar was met dat van 2017 (+ 1 %). Het prijsniveau is echter grotendeels afhankelijk van de complexiteit van de verkochte producten, aangezien de prijs sterk kan variëren naargelang van de kenmerken van de kabel (met inbegrip van het aantal vezels, het aantal en het soort deklagen enz.).

(473)

Dit blijkt duidelijk uit de vergelijking van de ontwikkeling van de prijzen met de ontwikkeling van de productiekosten, aangezien complexere kabels, die tegen hogere prijzen kunnen worden verkocht, ook hogere productiekosten met zich meebrengen.

(474)

De productiekosten per eenheid stegen in de periode 2017-2019 met 14 %, wat ongeveer in overeenstemming is met de ontwikkeling van de gemiddelde prijzen op de vrije markt van de Unie (16 %). Vervolgens daalden zij met 14 %, wat ook in overeenstemming is met de prijsdaling in dezelfde periode 2019-OT (15 %). Zoals uiteengezet in overwegingen 540 bevestigde het onderzoek dat de kosten van de belangrijkste grondstof (optische vezels), bij aankoop van verbonden ondernemingen, de marktprijs voor dit basisproduct weerspiegelden.

(475)

Zoals vermeld in overweging 438, heeft de Commissie de uitgebreide informatie van de in de steekproef opgenomen Chinese exporteurs en producenten in de Unie geanalyseerd op basis van meer geaggregeerde groepen van rechtstreeks vergelijkbare producten, om de variaties in de productmix die inherent zijn aan de prijsreeksen in de beoordelingsperiode te vermijden. Dit leidde tot de vaststelling van 35 identieke (overeenkomende) groepen die zowel door Chinese exporteurs als door de bedrijfstak van de Unie werden verkocht en waarvoor voor elk jaar in de beoordelingsperiode een volledige tijdreeks bestaat.

(476)

Met meer dan 34 % van de verkoop van dergelijke overeenkomende producten in het onderzoektijdvak zijn deze representatief voor de verkoop van de bedrijfstak van de Unie in die periode. De hieruit voortvloeiende representatieve tijdreeks is als volgt:

Tabel 8 bis

Bedrijfstak van de Unie (EUR per kabel-km)

 

2017

2018

2019

OT

Gemiddelde prijs

817

780

792

719

Index

100

95

97

88

Representativiteit

42  %

38  %

35  %

34  %

(477)

Hieruit blijkt een aanzienlijke daling van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, vergelijkbaar met de in overweging 438 vermelde prijsdaling voor de Chinese uitvoer.

(478)

Aangezien klanten vaak vragen om op maat gemaakte OFC-soorten die op hun specifieke behoeften zijn toegesneden, en sommige lidstaten ook specifieke technische vereisten hebben vastgesteld, levert een vergelijking van de prijzen voor dezelfde klant en lidstaat in de loop van de tijd bovendien een nog nauwkeuriger beeld op van de prijsontwikkelingen. De bedrijfstak van de Unie heeft in dit verband aanvullende gedetailleerde informatie verstrekt. De prijsontwikkelingen voor de belangrijkste twintig van die combinaties productgroep-klant-lidstaat zijn als volgt (147):

Tabel 8 ter

Bedrijfstak van de Unie (EUR per kabel-km, index)

2017

2018

2019

OT

100

73

56

59

(479)

Hieruit blijkt opnieuw een duidelijke daling van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode, na de in de overwegingen 435 tot en met 438 vermelde prijsdalingen van de Chinese uitvoer.

4.9.2.   Loonkosten

(480)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR/vte)

39 511

35 826

39 157

38 966

Index

100

91

99

99

Bron: In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(481)

De gemiddelde loonkosten per werknemer zijn in de periode 2017-OT relatief stabiel gebleven. De lichte daling in 2018 komt overeen met de stijging van het aantal vte met 13 % en weerspiegelt de kosten van dit extra personeel.

4.9.3.   Voorraden

(482)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 10

Voorraden

 

2017

2018

2019

OT

Eindvoorraden (kabel-km)

134 925

161 561

161 878

171 058

Index

100

120

120

127

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

12,7  %

13,5  %

12,9  %

13,9  %

Index

100

106

102

110

Bron: In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(483)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie stegen in de beoordelingsperiode met 27 %. Hoewel uit de toename van de voorraden een tragere omzetsnelheid van de verkoop van deze terugkerende items blijkt, wat verband zou kunnen houden met de toenemende moeilijkheid voor de bedrijfstak van de Unie om zijn producten te verkopen als gevolg van de zeer agressieve prijsconcurrentie door Chinese producenten-exporteurs, kan de stijging in de periode 2019-OT ook verband houden met een seizoensgebonden effect. Aangezien het grootste deel van de productie plaatsvindt op basis van orders en klantspecificaties, vormen voorraden in elk geval geen belangrijke schade-indicator.

4.9.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(484)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 11

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2017

2018

2019

OT

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

8,1

8,4

8,5

7,9

Index

100

104

104

97

Kasstroom (EUR)

33 254 746

48 644 480

41 707 715

39 805 852

Index

100

146

125

120

Investeringen (EUR)

60 405 839

67 794 023

82 761 718

59 886 812

Index

100

112

137

99

Rendement van investeringen (%)

34

36

24

20

Index

100

105

70

58

Bron: In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(485)

De Commissie stelde de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vast door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet.

(486)

De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten was tijdens de gehele beoordelingsperiode positief maar abnormaal laag, en daalde van 8,1 % in 2017 tot 7,9 % in het onderzoektijdvak.

(487)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de ZTT-groep aan dat de bedrijfstak van de Unie, met een op terugredeneren gebaseerde analyse, zeer hoge winsten heeft behaald door op de markt van de Unie buitensporig hoge prijzen te vragen, hetgeen ernstige twijfels deed rijzen over de vraag in hoeverre de bedrijfstak van de Unie schade leed, en dat de prijsonderbieding het gevolg was van een onredelijk prijsniveau van de bedrijfstak van de Unie, niet van de laaggeprijsde invoer uit China.

(488)

De Commissie was het niet eens met dit argument. De op terugredeneren gebaseerde analyse was onvolledig en niet gebaseerd op een volledige beoordeling van kosten en prijzen. De Commissie heeft de winstmarges op basis van een dergelijke uitgebreide analyse gecontroleerd en vastgesteld dat deze zoals beschreven waren. Het argument werd derhalve afgewezen.

(489)

De klagers voerden aan dat de behoefte aan investeringen en onderzoek in de sector een winstmarge van 15 % zou vereisen. Uit het onderzoek is gebleken dat voor het niveau van de reeds geplande investeringen die onder normale omstandigheden zouden hebben plaatsgevonden om gelijke tred te houden met de marktontwikkelingen, een gemiddelde winstmarge van 13,4 % nodig zou zijn op basis van de beoordelingsperiode. Bij deze investeringen ging het om de volgende elementen: kosten van vervangende instrumenten en onderhoudskosten om de efficiëntie van de bestaande capaciteit te waarborgen en de capaciteit aan veranderingen in de productmix aan te passen; capaciteitsuitbreiding; uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (product- en procesinnovatie).

(490)

De Commissie heeft vastgesteld dat de bovengenoemde orde van grootte in overeenstemming is met de historische winsten die werden behaald toen er geen sprake was van invoer met dumping uit de VRC en die, zoals blijkt uit de analyse in tabel 11 bis, rond de 12 % bedroegen.

(491)

Dit onderstreept dat het winstniveau in de orde van grootte van 8 % in de beoordelingsperiode ontoereikend is om de activiteit op een groeiende hightechmarkt te handhaven — en dus een uiting is van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

Tabel 11 bis

Winstgevendheid bedrijfstak van de Unie vóór 2017

 

2014

2015

2016

Winstmarge (in %)

10,4  %

12,6  %

12,4  %

(492)

Dit was in de onderhavige zaak echter niet het geval. De winstgevendheid daalde immers in vergelijking met 2014-2016. Het lagere winstniveau gedurende de gehele beoordelingsperiode weerspiegelt aanzienlijke prijsschade tijdens die periode. Door de neerwaartse druk als gevolg van de invoer uit China (zowel in termen van toegenomen volumes als lage prijzen) was de bedrijfstak van de Unie niet in staat de prijzen te verhogen, de kosten tot een minimum te beperken en daardoor de normale winstniveaus te bereiken die vóór de piek van de expansie werden behaald, laat staan deze te overtreffen.

(493)

Na een stijging in 2018 liet de kasstroom tegen de tweede helft van de beoordelingsperiode een daling zien.

(494)

Als rechtstreeks gevolg van de door de ingevoerde goederen uitgeoefende druk moest de bedrijfstak van de Unie investeringen uitstellen, waaronder sommige die reeds waren gepland en goedgekeurd. Deze investeringen, die bedoeld waren om de bestaande productiecapaciteit in de Unie uit te breiden, werden in de loop van de beoordelingsperiode stopgezet (zelfs als met de uitvoering ervan al was begonnen), wat een rechtstreeks gevolg was van de gewijzigde marktomstandigheden als gevolg van de agressieve prijsstelling van de Chinese invoer. Dit leidde tot een scherpe daling van de investeringen naar het einde van de beoordelingsperiode toe, wat tegen de trend van de voorgaande jaren en de groei van de markt als geheel inging.

(495)

Het rendement van investeringen kende in de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling en daalde zelfs met 42 %. Deze negatieve ontwikkeling toont aan dat, hoewel investeringen werden voortgezet om de efficiëntie en het concurrentievermogen te handhaven en te verbeteren, de rendementen van die investeringen in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn gedaald doordat het voor de bedrijfstak van de Unie onmogelijk was om de winstgevendheid te verbeteren.

(496)

Indien de situatie niet zou verbeteren, zal de snelle daling van de rendementen van investeringen er onmiskenbaar toe leiden dat het vermogen van de in de steekproef opgenomen producerende entiteiten om in de toekomst kapitaal aan te trekken duidelijk in het gedrang komt.

4.10.   Analyse van de verkoop op basis van inschrijvingen

(497)

Een grote meerderheid van de OFC wordt verkocht via aanbestedingsprocedures. Om het nodige inzicht in dit belangrijke aspect van de markt te verkrijgen en de rest van haar schadeanalyse aan te vullen, heeft de Commissie de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de importeurs en de gebruikers om gedetailleerde informatie over aanbestedingen verzocht. Er werden vragen gesteld over de aard, het proces, het tijdschema en andere relevante kenmerken, waarbij zowel afgesloten als lopende aanbestedingen werden bestreken. Van de kant van de aanbestedende diensten kreeg de Commissie zeer weinig medewerking. Geen enkele openbare aanbestedende dienst heeft aan het onderzoek deelgenomen en van de grote telecomexploitanten heeft alleen Deutsche Telekom gedetailleerde informatie over aanbestedingen verstrekt.

(498)

Nadat was afgezien van de instelling van voorlopige maatregelen heeft de Commissie de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie om aanvullende, gedetailleerde informatie gevraagd over alle aanbestedingen waaraan zij tijdens de beoordelingsperiode hebben deelgenomen, met inbegrip van informatie over biedingen, prijzen en concurrenten, indien beschikbaar.

(499)

De ingediende informatie liet een zeer heterogeen en gefragmenteerd beeld zien met een zeer groot aantal aanbestedingen die elk jaar in verschillende lidstaten worden georganiseerd, een grote verscheidenheid aan aanbestedende entiteiten en inschrijvers en verschillende looptijden en voorwaarden. Aan de kant van de aanbestedende entiteit kunnen aanbestedingen ofwel openbaar zijn, worden georganiseerd door gemeenten of andere overheidsinstanties, ofwel particulier, georganiseerd door grote telecom- of netwerkexploitanten. Er zijn ook veel andere kleinere soorten aanbestedingen, prijsopgaven en elektronische veilingen, en voor kleinere bedragen kunnen de producten ook via direct klantcontact worden aangeschaft. Elke aanbestedingsprocedure is uiterst specifiek voor de aanbestedende dienst, die afhankelijk van de specifieke aanbesteding in kwestie en de marktontwikkelingen gebruik kan maken van verschillende processen. Ook onder de inschrijvers op de aanbestedingen bestaat een grote verscheidenheid. De deelname van Chinese producenten-exporteurs verloopt direct (ook via hun dochterondernemingen), of indirect via partnerschappen met lokale ondernemingen in de verschillende lidstaten. Importeurs, handelaren en distributeurs concurreren ook met producenten in de Unie. Tevens zijn er soms installateurs in het spel en vinden de verkopen van de winnende leveranciers aan de telecomexploitanten via deze installateurs plaats.

(500)

Uit het onderzoek is ook gebleken dat het aantal in de Unie uitgeschreven aanbestedingen zeer hoog is. De drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie maakten samen melding van meer dan 500 aanbestedingen waaraan zij tijdens het onderzoektijdvak rechtstreeks deelnamen. Eén van de medewerkende niet-verbonden importeurs neemt alleen al voor de Duitse markt deel aan 150-200 aanbestedingen per jaar.

(501)

De duur van de aanbestedingen varieert sterk – van onmiddellijke levering tot drie jaar. Bij langere aanbestedingen liggen de volumes niet vast maar worden de prijzen overeengekomen, zodat de aanbestedende diensten nieuwe aanbestedingen kunnen uitschrijven die de bestaande aanbestedingen vervangen wanneer de prijzen dalen. Derhalve bieden inschrijvingen weliswaar een soort algemeen “plafond” voor prijsvoorwaarden, maar de prijzen kunnen gedurende de gehele looptijd van de aanbesteding dynamisch veranderen en zij doen dat ook. Als gevolg daarvan passen de prijzen zich aan en weerspiegelen zij grotendeels de huidige marktomstandigheden.

(502)

De Commissie heeft de gedetailleerde informatie over aanbestedingen die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in antwoord op haar verzoek is verstrekt, geanalyseerd. Uit de gerapporteerde aanbestedingen waarvoor de producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode een bod hebben ingediend, heeft de Commissie die aanbestedingen geanalyseerd waarvoor concrete aanwijzingen voor Chinese deelname bestonden. Tijdens de beoordelingsperiode waren er 55 van dergelijke aanbestedingen. De geanalyseerde aanbestedingen komen neer op 45 % van de verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, en 14 % van het totale verbruik in de EU tijdens het onderzoektijdvak. Voor deze aanbestedingen werd een gedetailleerde analyse gemaakt van de schade in termen van prijs en volume per aanbesteding, waaruit aanzienlijke omzetverliezen (tussen 25 % en 100 %) en/of prijsverlaging (tussen 5 % en 55 %) en/of prijsonderbieding (tussen 8 % en 39 %) blijken. Deze aanbestedingsspecifieke analyse bevestigde verder dat de hierboven vastgestelde prijsverlaging en prijsonderbieding in de gehele periode voorkwamen.

(503)

Connect Com heeft opmerkingen ingediend met betrekking tot aanbestedingsprocedures en erop gewezen dat de door de klager vertegenwoordigde producenten in de Unie niet veel aanbestedingen in het algemeen hebben verloren, maar slechts één of enkele grote particuliere aanbestedingen. Het benadrukte dat de klager als bewijs van de prijsonderbieding heeft gerefereerd aan één enkele uitnodiging voor een particuliere aanbesteding en naar het prijsbeleid van één enkele Chinese producent. Connect Com heeft een mededeling overgelegd van de in een Duits district gegunde opdrachten, waarin de prijzen van de winnende inschrijver uitdrukkelijk waren vermeld. De onderneming stelde dat de klager het volledige marktsegment van openbare aanbestedingen uit zijn presentatie had weggelaten. Volgens Connect Com waren de door de klager vertegenwoordigde producenten in de Unie bij deze aanbestedingen niet succesvol omdat zij niet voldeden aan de vereiste criteria (bv. magazijnen, voorraden, breed productassortiment, logistiek concept). In het bijzonder benadrukte Connect Com de geringe opslagcapaciteit van Prysmian en Corning. Connect Com voerde aan dat het onjuist zou zijn het bestaan van een uit openbare aanbestedingen bestaand marktsegment te ontkennen, omdat de prijzen op de openbare en de particuliere aanbestedingsmarkt grotendeels overeenkomen of van elkaar afhankelijk zijn. Volgens Connect Com zou het niet juist zijn antidumpingrechten in te stellen op een hele markt als die gesegmenteerd is in een markt voor openbare en een markt voor particuliere aanbestedingen. Hierbij werd verwezen naar overweging 42 van Besluit 98/230/EG van de Commissie van 20 maart 1998 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van wolfraamoxide en wolfraamzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China (148). Op basis van dat besluit voerde Connect Com aan dat er in het geval van gesegmenteerde markten geen sprake is van algemene schade voor de bedrijfstak van de Unie indien de bedrijfstak van de Unie, ondanks een zekere afname van de verkoop in een bepaald marktsegment (hier: particuliere aanbestedingen), verkoopmogelijkheden heeft in een ander marktsegment (hier: openbare aanbestedingen), die de daling van het verkoopvolume compenseren.

(504)

De argumenten en analyse in overweging 502 spreken deze argumenten tegen. Ondanks aanzienlijke inspanningen van de bedrijfstak van de Unie om op prijs te blijven concurreren, werd een groot deel van de markten overgenomen door Chinese exporteurs waarvan het aanbod door de bedrijfstak van de Unie wat prijzen betreft niet kon worden geëvenaard. Wat het besluit van de Commissie van 1998 betreffende de invoer van wolfraamoxide en wolfraamzuur betreft, heeft de Commissie in dat geval vastgesteld dat de daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt moet worden gezien in het licht van de tendens van die bedrijfstak om een steeds groter deel van zijn productie van het betrokken product te gebruiken voor de vervaardiging van downstreamproducten. De onderliggende feitelijke situatie met betrekking tot deze twee verschillende marktsegmenten van de bedrijfstak van de Unie (open markt en intern gebruik) verschilt van de concurrentiesituatie in het onderhavige geval, waarin de omvang van de markt voor intern gebruik tijdens de beoordelingsperiode licht afneemt en een zeer klein deel van de productie van het betrokken product vertegenwoordigt. Deze argumenten werden dan ook afgewezen.

(505)

In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Connect Com aan dat de Commissie geen informatie heeft verstrekt over het aantal aanbestedingen dat door een Chinese producent werd gewonnen en om welke reden dat gebeurde; daarnaast herhaalde Connect Com zijn argument dat prijs nooit het enige doorslaggevende criterium was, maar veeleer kwaliteit en logistiek. Connect Com verzocht ook om bekendmaking van de resultaten van de analyse in overweging 502.

(506)

In dit verband heeft de Commissie gedetailleerde informatie verzameld over de aanbestedingen tijdens de beoordelingsperiode. De Commissie heeft deze informatie, die zeer vertrouwelijk is en derhalve buiten de samenvatting in de bovenstaande overwegingen niet aan de belanghebbenden kan worden meegedeeld, gecontroleerd en geanalyseerd.

(507)

De analyse van de aanbestedingen wijst op een proces van versnelde vervanging van producten van de bedrijfstak van de Unie door Chinese producten, hetgeen wordt bevestigd door de aanbestedingen aan het eind van het onderzoektijdvak. Dit bracht prijserosie en aanzienlijke extra verliezen aan volume voor de bedrijfstak van de Unie aan het licht, wat in overeenstemming is met het algemene schadebeeld en dit beeld bevestigt.

4.11.   Conclusie inzake schade

(508)

Verschillende indicatoren lieten een positieve trend zien, zoals productie, capaciteit, verkoopvolume op de markt van de Unie en werkgelegenheid. De ontwikkeling van deze indicatoren hield echter geen gelijke voet met de stijging van het verbruik; in werkelijkheid hadden die indicatoren sterker moeten toenemen, indien de bedrijfstak van de Unie in de positie was geweest om ten volle van de groeiende markt te kunnen profiteren. Want ondanks de toename van het verkoopvolume verloor de bedrijfstak van de Unie 10,8 procentpunt marktaandeel (van 64,3 % tot 53,5 %), in een groeiende markt. Dit houdt verband met de door de Chinese uitvoer uitgeoefende prijsdruk, met aanzienlijke prijsonderbieding en, in elk geval, prijsverlaging gedurende de gehele beoordelingsperiode.

(509)

Het voorgaande leidde tot financiële schade in de vorm van lagere winsten en een afname van de investeringen en het rendement daarvan.

(510)

Bovendien komt uit de analyse van de verkopen via aanbesteding, zoals uiteengezet in overweging 501, naar voren dat de erosie van het marktaandeel en de prijserosie steeds sneller plaatsvinden en zullen voortduren wegens het extreem agressieve gedrag van Chinese producenten-exporteurs.

(511)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de CCCME aan dat verschillende belangrijke indicatoren niet aantoonden dat de bedrijfstak van de Unie schade leed, maar dat het productievolume en de werkgelegenheid stabiel bleven, de capaciteit van de bedrijfstak toenam, zijn verkoopprijzen stabiel bleven met een lichte daling en zijn winstgevendheid en investeringen hoog bleven.

(512)

Zoals vermeld in overweging 507, moeten deze indicatoren worden beoordeeld in het licht van het toegenomen verbruik op een groeiende markt, en bleek uit deze analyse dat de bedrijfstak van de Unie niet voldoende wist te profiteren van een groeiende markt, wat de werkelijke negatieve effecten op de groei van de bedrijfstak van de Unie onderstreepte. Het argument werd derhalve afgewezen.

(513)

De CCCME voerde ook aan dat de criteria voor marktaandeel alleen niet de basis konden vormen voor de vaststelling van aanmerkelijke schade en dat alle marktdeelnemers hun afzet hebben vergroot naarmate de vraag toenam, wat wees op een open en concurrerende markt. De CCCME voerde bovendien aan dat de toekomstige verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie niet als basis kon dienen voor de vaststelling van aanmerkelijke schade, aangezien dit onderzoek geen beoordeling van de dreiging van schade inhield en het evenmin voldeed aan de bewijsvoeringsnorm die voor een dergelijke zaak vereist zou zijn.

(514)

In dit verband herinnert de Commissie eraan dat de vaststelling van aanmerkelijke schade niet alleen gebaseerd is op marktaandeel, maar op het geheel van verschillende economische indicatoren die zijn beoordeeld in de overwegingen 426, 431, 437, 444 en 490, waaronder factoren als de werkelijke negatieve effecten op de groei, prijsverlaging, prijsonderbieding, prijsbederf en winstdaling die wijzen op aanmerkelijke schade. Het argument werd derhalve afgewezen.

(515)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie in dit stadium tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(516)

Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit het betrokken land aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie tevens onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping uit het betrokken land, niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Deze factoren zijn: invoer uit derde landen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, verkoop voor intern gebruik en grondstoffenprijzen.

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(517)

De verslechtering van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode vond gelijktijdig plaats met en hield rechtstreeks verband met de aanzienlijke penetratie van de markt van de Unie door aanzienlijke uit de VRC werden ingevoerde volumes, waarmee de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk werden onderboden en die in elk geval aanzienlijke neerwaartse druk uitoefenden op de prijzen van die bedrijfstak.

(518)

Het volume van de invoer uit de VRC is (zoals blijkt uit tabel 3) gestegen van ongeveer 189 000 kabel-km in 2017 naar ongeveer 498 000 kabel-km in het onderzoektijdvak — een stijging met een factor tweeënhalf (+ 163 %). Wat het marktaandeel betreft, was er in dezelfde periode een stijging van 14,8 % tot 28,3 % — bijna een verdubbeling (+ 91 %). In diezelfde periode (zoals blijkt uit tabel 6) steeg de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt met slechts 14 % en daalde zijn marktaandeel van 64,3 % tot 53,5 %, wat overeenkomt met een daling van 10,8 procentpunt (of – 17 %). De verkoop op de kleinere markt voor intern gebruik vertoonde tevens een matige daling (– 12 %). De invoer met dumping is zowel in absolute als in relatieve termen toegenomen. Zoals blijkt uit tabel 1 is het verbruik op de markt van de Unie in de beoordelingsperiode met 38 % gestegen, en het is duidelijk dat vooral de invoer uit China van deze groei heeft geprofiteerd.

(519)

De prijzen van de invoer met dumping daalden in de beoordelingsperiode aanzienlijk, bijvoorbeeld met 62 % volgens tabel 4 bis. De vergelijkbare verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie aan niet-verbonden partijen (de vrije markt) daalden in de beoordelingsperiode in totaal met 12 % op basis van de analyse in tabel 8 bis, en met 41 % met de meer verfijnde analyse in tabel 8 ter. Het prijsniveau is grotendeels afhankelijk van de complexiteit van de verkochte productsoorten, en een vergelijking per soort van de binnenlands geproduceerde en ingevoerde producten uit het betrokken land (op basis van de in de steekproef opgenomen ondernemingen) is het meest nauwkeurige instrument om de prijsontwikkeling te onderzoeken. Voor het onderzoektijdvak blijkt hieruit dat de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarges voor de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs tussen 30,0 % en 33,2 % liggen.

(520)

Dit agressieve beleid begon het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie sinds het begin van de beoordelingsperiode uit te hollen en in het OT duurde de beschikbaarheid van Chinese producten op de markt tegen extreem lage prijzen (ruim onder de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie) voort. Dit gebeurde onder meer via de mechanismen die in het deel over aanbestedingen (overwegingen 499 tot en met 502) zijn beschreven, en heeft geleid tot prijsverlaging, omzetverliezen, dalend marktaandeel en financiële schade, zowel in termen van lagere winstgevendheid als mindere investeringen, waardoor het voortbestaan van de bedrijfstak van de Unie in gevaar werd gebracht.

(521)

Zoals beschreven in overweging 494, was er ook bewijs dat bepaalde geplande investeringen en uitbreidingsprojecten van de bedrijfstak van de Unie waren geannuleerd of opgeschort als gevolg van de toename van de agressief geprijsde invoer uit de VRC en het daaruit voortvloeiende verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   Invoer uit derde landen

(522)

De invoer uit andere derde landen heeft zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 12

Invoer uit derde landen

Land

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Korea

Volume (kabel-km)

20 450

51 339

44 405

45 908

 

Index

100

251

217

224

 

Marktaandeel (%)

1,6  %

3,3  %

2,7  %

2,6  %

 

Gemiddelde prijs (EUR/kabel-km)

796

873

1 627

1 073

 

Index

100

110

204

135

Turkije

Volume (kabel-km)

26 732

32 932

22 922

37 008

 

Index

100

123

86

138

 

Marktaandeel (%)

2,1  %

2,1  %

1,4  %

2,1  %

 

Gemiddelde prijs (EUR/kabel-km)

428

501

776

594

 

Index

100

117

181

139

Noorwegen

Volume (kabel-km)

12 143

11 622

22 728

26 471

 

Index

100

96

187

218

 

Marktaandeel (%)

1,0  %

0,8  %

1,4  %

1,5  %

 

Gemiddelde prijs (EUR/kabel-km)

330

271

279

261

 

Index

100

82

85

79

Overige derde landen

Volume (kabel-km)

126 307

114 520

77 787

107 334

 

Index

100

91

62

85

 

Marktaandeel (%)

9,9  %

7,4  %

4,7  %

6,1  %

 

Gemiddelde prijs (EUR/kabel-km)

1 631

1 728

2 447

1 218

 

Index

100

106

150

75

Totaal van alle derde landen behalve het betrokken land

Volume (kabel-km)

185 633

210 414

167 842

216 721

 

Index

100

113

90

117

 

Marktaandeel (%)

14,5  %

13,7  %

10,1  %

12,3  %

 

Gemiddelde prijs (EUR/kabel-km)

1 280

1 247

1 708

964

 

Index

100

97

133

75

Bron: Gegevens van douaneautoriteiten van de EU, Comext (Eurostat).

(523)

De invoer uit Korea steeg in de beoordelingsperiode van ongeveer 20 000 kabel-km in 2017 tot ongeveer 45 000 in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van deze invoer steeg van 1,6 % in 2017 tot 2,6 % in het onderzoektijdvak. De gemiddelde prijzen bij invoer uit Korea lijken aanzienlijk hoger te zijn dan die van zowel de bedrijfstak van de Unie als van de producenten-exporteurs. Gezien de hoge prijzen en de beperkte volumes leek de invoer uit Korea derhalve geen rol te spelen in de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

(524)

De invoer uit Turkije lijkt in de periode 2018-onderzoektijdvak tegen lage prijzen te zijn verkocht, zij het hoger dan de invoer uit de VRC, en geleidelijk te zijn toegenomen. Het marktaandeel van de Turkse exporteurs bleef in de beoordelingsperiode vrijwel stabiel op iets meer dan 2 %. Deze trends zijn gebaseerd op statistieken die veel productsoorten omvatten, zodat de Commissie, gezien de over het geheel genomen beperkte volumes, het effect van deze invoer op de situatie van de bedrijfstak van de Unie niet precies kan inschatten. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit Turkije heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, concludeerde de Commissie dat deze invoer, gezien het relatieve volume ervan ten opzichte van de totale invoer van het betrokken product en het stabiele marktaandeel ervan gedurende de gehele periode, zelfs indien deze een beperkte invloed op de situatie van de bedrijfstak had, het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet verzwakte.

(525)

Tot slot nam ook de invoer uit Noorwegen in de beoordelingsperiode toe. De Noorse prijzen, die in 2017 al laag waren, bleven in de beoordelingsperiode dalen (– 21 % in de periode 2017-OT), op een prijsniveau dat ruim onder dat van de bedrijfstak van de Unie en dat van de Chinese exporteurs lag. Het marktaandeel van de Noorse exporteurs steeg in dezelfde periode van 1 % tot 1,5 %. Deze trends zijn gebaseerd op statistieken die veel productsoorten omvatten, zodat de Commissie, gezien de over het geheel genomen beperkte volumes, het effect van deze invoer op de situatie van de bedrijfstak van de Unie niet precies kan inschatten. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit Noorwegen heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, concludeerde de Commissie dat deze invoer, gezien het relatieve volume ervan ten opzichte van de totale invoer van het betrokken product, zelfs indien deze een beperkte impact op de situatie van de bedrijfstak had, het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet verzwakte.

(526)

De invoer uit andere derde landen nam in de beoordelingsperiode in absolute termen licht af en verloor tegelijkertijd aanzienlijk marktaandeel. De gemiddelde prijzen waren hoog en er zijn dus geen aanwijzingen dat zij de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade hebben berokkend.

(527)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie niet had vastgesteld dat de invoer van het betrokken product uit de VRC gevolgen had voor de bedrijfstak van de Unie; zij voerde met name aan dat de toename van de voorraden en de daling van de bezettingsgraad het gevolg waren van een onredelijke capaciteitsuitbreiding door de bedrijfstak van de Unie, die tot overcapaciteit leidde. Daarnaast voerde de CCCME aan dat er geen sprake was van enige correlatie tussen de invoer uit de VRC en de ontwikkeling van de bedrijfstak van de Unie. De CCCME voerde met name aan dat de bedrijfstak van de Unie, op het moment dat de invoer uit China tussen 2017 en 2018 het sterkst in volume toenam, zijn winstgevendheid heeft verhoogd. De CCCME en de Chinese overheid voerden ook aan dat de producenten in de Unie in de periode 2018-2019, toen de invoer uit de VRC steeg en de prijzen daalden, hun verkoopprijzen hebben verhoogd zonder marktaandeel te verliezen.

(528)

In dit verband herinnerde de Commissie eraan dat het overgrote deel van de markt functioneert op basis van langlopende leveringscontracten, zoals uiteengezet in de overwegingen 497 tot en met 507. Bovendien lag de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie gedurende de gehele beoordelingsperiode onder de nagestreefde winst, wat aantoont dat er in deze periode sprake was van schade. Daarom was de Commissie van oordeel dat de bovenstaande argumenten van de CCCME en de Chinese overheid niet wijzen op het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen dumping en schade. In plaats daarvan wordt er slechts mee bevestigd dat er een zekere vertraging was tussen de toename van de invoer van het betrokken product uit China en het moment waarop de schade zich voordeed en aan de hand van de relevante ontwikkelingen kon worden vastgesteld.

(529)

In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Eku Kabel aan dat het volume van de invoer van OFC van 2018 tot 2019 daalde en dat voor 2020 een verdere daling kon worden geregistreerd, en dat als gevolg van deze daling van de invoer geen rechten moesten worden ingesteld.

(530)

Uit het onderzoek bleek dat het volume van de invoer van OFC uit de VRC gedurende de beoordelingsperiode constant is toegenomen. Mochten de omstandigheden echter veranderen, dan kunnen de maatregelen worden herzien overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

(531)

Gezien het bovenstaande kon de verslechtering van de bedrijfstak van de Unie niet zijn veroorzaakt door de invoer uit andere landen dan China, en wordt het oorzakelijk verband tussen deze verslechtering en de Chinese invoer in geen geval verzwakt door de invoer uit andere landen.

5.2.2.   Uitvoerprestatie van de bedrijfstak van de Unie

(532)

Het volume van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelde zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 13

Uitvoerprestatie van de producenten in de Unie

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Uitvoervolume (kabel-km)

85 676

99 295

95 397

108 672

Index

100

116

111

127

Gemiddelde prijs (EUR/kabel-km)

1 329

1 111

1 282

949

Index

100

84

96

71

Bron: Bedrijfstak van de Unie.

(533)

De uitvoer van de bedrijfstak van de Unie steeg in de beoordelingsperiode met 27 %, van ongeveer 85 000 kabel-km in 2017 tot ongeveer 108 000 kabel-km in het onderzoektijdvak.

(534)

De gemiddelde prijs van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie daalde in de beoordelingsperiode met 29 %, van 1 329 EUR/kabel-km in 2017 tot 949 EUR/kabel-km in het onderzoektijdvak. De prijzen lagen boven die in de Unie.

(535)

In een context van stijgende uitvoer en relatief hoge prijsniveaus is duidelijk dat deze uitvoer de bedrijfstak van de Unie geen schade zou hebben berokkend.

5.2.3.   Volumes van intern gebruik

(536)

Zoals blijkt uit tabel 5, daalde het interne gebruik door de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode met 12 %.

(537)

Gezien de beperkte omvang van de markt (geschat op minder dan 5 % van de productie in de Unie in het OT) heeft de Commissie vastgesteld dat de lichte daling van het interne gebruik de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade heeft berokkend.

5.2.4.   Prijs van grondstoffen

(538)

Optische vezels vormen de belangrijkste grondstof die door de bedrijfstak van de Unie wordt gebruikt; deze worden ofwel in de Unie geproduceerd, ofwel ingevoerd. Verscheidene importeurs hebben aangevoerd dat de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie optische vezels kopen van hun verbonden ondernemingen buiten de Unie, tegen verrekenprijzen die niet overeenkomen met de marktprijs van deze grondstof. In feite hadden importeurs het vermoeden dat deze verrekenprijs te hoog was en dus resulteerde in een lager winstpercentage voor de in de steekproef opgenomen producenten in de EU.

(539)

In het bijzonder uitten Connect Com en Cable 77 hun bezorgdheid over interne verrekenprijzen voor transacties tussen ondernemingen binnen de Prysmian-groep en de Corning-groep.

(540)

Om dit argument te onderzoeken, heeft de Commissie de in de steekproef opgenomen producenten in de EU om aanvullende informatie verzocht over hun aankopen van voor de productie van optischevezelkabels gebruikte optische vezels in het OT. De Commissie heeft ook om informatie verzocht over de optische vezels die worden geproduceerd door verbonden ondernemingen van de in de steekproef opgenomen EU-producenten en over de verkoop van deze vezels (volume en hoeveelheid) aan zowel verbonden als niet-verbonden afnemers binnen en buiten de EU. Door de verkoop van dezelfde vezelsoorten aan verbonden en niet-verbonden partijen te vergelijken, kon de Commissie vaststellen dat de prijzen in dezelfde orde van grootte lagen en dat de verkoop van vezels aan verbonden ondernemingen derhalve tegen marktvoorwaarden had plaatsgevonden. Gegevens over deze activiteit zijn bedrijfsspecifiek en vertrouwelijk, en kunnen dus niet openbaar worden gemaakt.

(541)

De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade niet door de impact van verrekenprijzen op de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie was veroorzaakt.

5.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(542)

De Commissie heeft de gevolgen van alle bekende factoren die invloed hebben op de situatie van de bedrijfstak van de Unie afzonderlijk bekeken en deze losgekoppeld van het schadelijke effect van de invoer met dumping. Geen van de andere factoren bood een verklaring voor de negatieve ontwikkelingen van de bedrijfstak van de Unie als het gaat om verlies van marktaandeel, prijsverlaging en lage winstgevendheid, afname van investeringen en het rendement daarvan.

(543)

Door de negatieve gevolgen voor de winstgevendheid als gevolg van de invoer met dumping en de voortdurende prijsdruk was de bedrijfstak van de Unie niet in staat de nodige investeringen te doen voor het voortbestaan van de bedrijfstak op lange termijn. Dit wordt ondersteund door de dalende trend zoals beschreven in overweging 486 en de annulering van geplande investeringen zoals besproken in overweging 494.

(544)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie in deze fase tot de conclusie gekomen dat de invoer met dumping uit het betrokken land aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht. De andere bekende factoren, afzonderlijk of gezamenlijk, konden het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade niet afzwakken.

6.   NIVEAU VAN DE MAATREGELEN

(545)

Om het niveau van de maatregelen te bepalen, heeft de Commissie beoordeeld of een recht lager dan de dumpingmarge toereikend zou zijn om de schade voor de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de invoer met dumping op te heffen.

(546)

De Commissie bepaalde eerst het bedrag aan rechten dat noodzakelijk was om de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade weg te nemen bij ontbreken van verstoringen als bedoeld in artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening. In dit geval zou de schade worden weggenomen indien de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn om zijn productiekosten te dekken, met inbegrip van de kosten die voortvloeien uit multilaterale milieuovereenkomsten en de bijbehorende protocollen waarbij de Unie partij is, en uit de in bijlage I bis bij de basisverordening vermelde IAO-verdragen, en een redelijke winst te boeken (“nagestreefde winst”).

(547)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening hield de Commissie bij de bepaling van de nagestreefde winst rekening met de volgende factoren:

de mate van winstgevendheid vóór de toename van de invoer uit het onderzochte land;

de mate van winstgevendheid die nodig is om de volledige kosten en investeringen, onderzoek en ontwikkeling (O&O) en innovatie te dekken, en

het onder normale mededingingsvoorwaarden te verwachten rentabiliteitsniveau.

Deze winstmarge mag niet lager zijn dan 6 %.

(548)

De klagers voerden aan dat een nagestreefde winst van ten minste 15 % vereist was in deze bedrijfstak, die bijzonder kapitaalintensief is en een zeer hoog niveau van investeringen vereist, met name in het licht van de komende 5G-revolutie.

(549)

De Commissie heeft dit argument onderzocht samen met de ingediende opmerkingen en de beschikbare gegevens in het dossier die relevant zijn voor de vereisten van artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening om de nagestreefde winst vast te stellen.

(550)

De CCCME voerde aan dat de in de klacht vastgestelde nagestreefde winst van 15 % sterk opgeblazen was. De klager antwoordde dat deze nagestreefde winst slechts toereikend was om de ontwikkelings- en uitvoeringskosten van de digitaliseringsagenda van de Unie en de overgang naar 5G te dekken. De CCCME antwoordde dat toekomstige investeringsmogelijkheden het gebruik van een onrealistisch hoge winstmarge niet kunnen rechtvaardigen, en dat de bedrijfstak van de Unie sinds 2016 in staat was ontwikkelingen voor 4G-technologie met lagere winstmarges te realiseren.

(551)

Uit het onderzoek blijkt dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode onder druk stonden als gevolg van de invoer met dumping. Daarom werd de winst in deze periode niet geschikt geacht om de nagestreefde winst vast te stellen. Daarom heeft de Commissie de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie onderzocht op basis van de winst die vóór de beoordelingsperiode werd behaald.

(552)

In 2015 en 2016 konden de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie consistente winsten van respectievelijk 12,6 % en 12,4 % in stand houden. Deze jaren vertegenwoordigen de periode vlak voor de beoordelingsperiode en de sterke toename van aanzienlijke volumes aan schade veroorzakende invoer uit China in 2017. Derhalve werd 2016 beschouwd als het meest representatieve jaar voor de winstgevendheid onder normale mededingingsvoorwaarden in deze bedrijfstak. Op deze basis was de Commissie van oordeel dat een nagestreefde winst van 12,4 % het niveau van winstgevendheid vóór de toename van de invoer uit het betrokken land, en het onder normale mededingingsvoorwaarden te verwachten niveau van winstgevendheid weerspiegelde.

(553)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie voor de nagestreefde winst een buitensporig hoog percentage hanteerde. Daarnaast betwistte ook de CCCME het gebruik van de winstmarge van 12,4 %, met het argument dat de Chinese invoer in 2016 en 2017 vergelijkbaar was en dat de in de klacht vermelde winst voor 2016 tussen 5 % en 10 % lag. Daarom was de CCCME van mening dat het passender zou zijn om 2017 als referentiejaar voor de nagestreefde winst te gebruiken.

(554)

De cijfers van de CCCME laten tussen 2016 en 2017 een stijging zien van meer dan 40 %, wat aangeeft dat de invoer in deze twee jaren duidelijk niet vergelijkbaar is. Gezien deze aanzienlijke toename van de uitvoer uit China en het even aanzienlijke volume ervan in 2017 werden de concurrentievoorwaarden beïnvloed door de invoer met dumping, wat het gebruik van dat jaar als referentieperiode voor de winstgevendheid uitsluit. In het onderzoek werd 12,4 % voor 2016 als winstmarge van de in de steekproef opgenomen bedrijfstak van de Unie bevestigd op basis van de antwoorden van dergelijke partijen op de vragenlijst, zoals gecontroleerd door de Commissie. De argumenten van de CCCME en de Chinese overheid in dit verband worden derhalve afgewezen.

(555)

De Chinese overheid voerde verder aan dat de schademarge niet in overeenstemming was met de situatie van de bedrijfstak.

(556)

Dit argument werd niet onderbouwd en kan dus op formele gronden niet worden aanvaard. In elk geval vloeit dit niveau in wezen rechtstreeks voort uit de analyse van de door partijen verstrekte informatie, zoals hierboven uiteengezet, en is het dus volledig consistent.

(557)

Dit niveau voor de nagestreefde winst lijkt ook passend wanneer het wordt vergeleken met de winst die de bedrijfstak nodig heeft om het investeringsniveau te handhaven dat vereist is om de levensvatbaarheid op lange termijn te waarborgen, zoals vermeld in overweging 489.

(558)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quinquies, van de basisverordening beoordeelde de Commissie de toekomstige kosten voortvloeiend uit multilaterale milieuovereenkomsten en de bijbehorende protocollen waarbij de Unie partij is, en uit de in bijlage I bis vermelde Verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), die de bedrijfstak van de Unie tijdens de periode van toepassing van de maatregel uit hoofde van artikel 11, lid 2, zal maken. De bedrijfstak van de Unie heeft geen melding gemaakt van dergelijke toekomstige kosten.

(559)

Op deze grondslag berekende de Commissie een niet-schadelijke prijs van het soortgelijke product voor de bedrijfstak van de Unie.

(560)

De Commissie bepaalde vervolgens de schademarge aan de hand van een vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs, zoals vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding, met de gewogen gemiddelde, geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product dat gedurende het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie werd verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer.

(561)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de FTT-groep aan dat de VAA-kosten en de winst van haar verbonden importeurs in de Unie niet in mindering mogen worden gebracht bij het vaststellen van prijsonderbieding en prijsbederf. Zij verwees in dit verband naar de arresten van het Hof van Justitie in de zaken Jindal en Hansol (zaak T-301/16, Jindal Saw Ltd en Jindal Saw Italia SpA/Europese Commissie, en zaak T-383/17, Hansol Paper Co. Ltd/Europese Commissie). Dit moet met name het geval zijn wanneer de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie niet alleen de rechtstreekse verkoop door productie-entiteiten omvatten, maar ook de verkoop via verbonden verkoopentiteiten. Daarnaast voerde de ZTT-groep, ook onder verwijzing naar de zaak Jindal, aan dat de Commissie er bij de vaststelling van prijsonderbieding voor moet zorgen dat de uitvoerprijzen en de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie in hetzelfde handelsstadium worden vergeleken. Verder werd aangevoerd dat het, zelfs als de richtprijs voor de vaststelling van de schademarge werd berekend op basis van de productiekosten plus de nagestreefde winst, niet duidelijk was of de VAA-kosten of de winst van de verbonden handelsentiteiten van de bedrijfstak van de Unie ook in de kosten waren opgenomen. Omdat de VAA-kosten en de winst in mindering werden gebracht op de uitvoerprijs van de groep van ZTT, werd gesteld dat de VAA-kosten en de winst ook in mindering moeten worden gebracht op de handelsentiteiten van de OFC-producenten in de Unie.

(562)

Wanneer het gaat om de elementen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de prijsonderbieding (met name de uitvoerprijs), moet de Commissie het eerste punt aangeven waarop er sprake is (of kan zijn) van concurrentie met producenten in de Unie op de markt van de Unie. Dit punt is in feite de aankoopprijs van de eerste niet-verbonden importeur, omdat die onderneming in principe de keuze heeft om ofwel bij de bedrijfstak van de Unie ofwel bij buitenlandse leveranciers in te kopen. In dit geval mag de invoerprijs voor een deel van de uitvoer niet zonder meer worden aanvaard, omdat de producent-exporteur en de importeur verbonden zijn. Om een betrouwbare prijs bij invoer tegen marktconforme prijzen en voorwaarden vast te stellen, moet die prijs derhalve worden berekend door de wederverkoopprijs van de verbonden importeur aan de eerste onafhankelijke afnemer als uitgangspunt te nemen. Voor de uitvoering van deze reconstructie zijn de regels inzake de berekening van de uitvoerprijs als bedoeld in artikel 2, lid 9, van de basisverordening pertinent en worden zij bij analogie toegepast, net zoals zij pertinent zijn voor de vaststelling van de uitvoerprijs voor dumpingdoeleinden. De overeenkomstige toepassing van artikel 2, lid 9, van de basisverordening maakt het mogelijk een prijs vast te stellen die volledig vergelijkbaar is met de prijs die wordt gehanteerd bij het onderzoek van de verkoop aan niet-verbonden afnemers en die ook vergelijkbaar is met de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie. Met het oog op een billijke vergelijking is het daarom voor de vaststelling van een betrouwbare prijs gerechtvaardigd de VAA-kosten en de winst in mindering te brengen op de wederverkoopprijs die de verbonden importeur aan niet-verbonden afnemers in rekening brengt.

(563)

Een dergelijke mindering moet ook worden toegepast bij de berekening van het prijsbederf (149). De richtprijs van de bedrijfstak van de Unie is gebaseerd op de productiekosten vermeerderd met de nagestreefde winst, zonder rekening te houden met de vraag of de producten vervolgens in de Unie aan verbonden of niet-verbonden afnemers worden verkocht; hierin zijn de VAA-kosten en de winst van verbonden importeurs in de Unie per definitie niet opgenomen en deze prijs moet dus worden vergeleken met de cif-prijs (inclusief lossen, inklaring en invoerrechten) van de uitvoer.

(564)

Zoals vermeld in overweging 508, was op de markt van de Unie duidelijk sprake van prijsverlaging. Bovendien vond slechts ongeveer 30 % van de totale uitvoer van de in de steekproef opgenomen Chinese exporteurs via verbonden importeurs in de Unie plaats, zodat een vergelijking op basis van de prijs aan de grens van de EU, inclusief lossen, inklaring en invoerrechten, voor alle invoer passend is. Tot slot moet worden opgemerkt dat de vaststelling van prijsonderbieding zelfs niet zou worden ondermijnd als de berekeningen zouden worden gecorrigeerd voor de VAA-kosten en de winst van de handelaren in de Unie.

(565)

De schademarge voor “andere medewerkende ondernemingen” en voor “alle andere ondernemingen” wordt op dezelfde manier vastgesteld als de dumpingmarge voor deze ondernemingen. De volgende schademarges werden vastgesteld; hieruit bleek dat deze hoger waren dan de dumpingmarges en dat het niveau van de maatregelen derhalve met de dumpingmarges moest overeenkomen:

Onderneming

Dumpingmarge

Schademarge

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

44,0  %

61,3  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

19,7  %

42,0  %

Andere medewerkende ondernemingen

31,2  %

52,7  %

Alle andere ondernemingen

44,0  %

61,3  %

7.   BELANG VAN DE UNIE

(566)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of zij duidelijk kon concluderen dat het niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen te nemen, ondanks de vaststelling van schadeveroorzakende dumping. De bepaling van het belang van de Unie werd gebaseerd op een beoordeling van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, importeurs, gebruikers en andere relevante marktdeelnemers.

(567)

Er werden verschillende opmerkingen ingediend over het belang van de Unie. De Chinese overheid voerde met name aan dat de invoer uit China de ontwikkeling van technologie in de bedrijfstak daadwerkelijk bevordert en de mededinging op de markt van de Unie aanmoedigt. Volgens de Chinese overheid zal de optischevezelkabel-bedrijfstak in de Unie bij een overmatige bescherming in vergelijking met derde landen slechts terrein verliezen en is het derhalve niet in het belang van de Unie om een antidumpingonderzoek in de sector voort te zetten dat voor de bilaterale samenwerking op digitaal gebied tussen China en de Unie schadelijk zou kunnen zijn.

(568)

Connect Com voerde ook aan dat antidumpingmaatregelen schadelijk zouden zijn voor de bedrijfstak omdat importeurs uit China niet langer in het kader van aanbestedingen aantrekkelijke offertes zouden kunnen indienen. Als gevolg daarvan zou het prijsniveau in aanbestedingsprocedures stijgen, met negatieve gevolgen voor de overheidsbegrotingen.

(569)

De CCCME merkte op dat de digitaliseringsagenda van de EU en de omschakeling naar 5G het meest gebaat zouden zijn indien de levering van hoogwaardige optischevezelkabels uit China niet verder zou worden beperkt.

(570)

Cable 77 onderstreepte in plaats daarvan dat de instelling van antidumpingrechten op optischevezelkabels ook van invloed zou zijn op andere bedrijfstakken en dat indien rechten op kabels zouden worden ingesteld, zulke rechten ook op vezels zouden moeten worden ingesteld, omdat producenten in de Unie ook gebruikmaken van buiten de Unie geproduceerde vezels.

(571)

Zoals uiteengezet in de volgende overwegingen heeft de Commissie echter geen dwingende redenen gevonden om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is om maatregelen in te stellen ten aanzien van de invoer van optischevezelkabels van oorsprong uit China.

7.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(572)

De Unie telt 29 ondernemingen die OFC produceren, met ongeveer 4700 personeelsleden. De producenten zijn wijdverspreid over de hele Unie.

(573)

Het instellen van maatregelen zou de bedrijfstak van de Unie in staat stellen een concurrerende positie op de markt te handhaven, verloren marktaandeel terug te winnen en tegelijkertijd zijn winstgevendheid naar een duurzaam niveau op te trekken.

(574)

Het ontbreken van maatregelen zal naar alle waarschijnlijkheid aanzienlijke negatieve effecten hebben op de bedrijfstak van de Unie in de vorm van verdere prijsverlaging en een daling van de verkoop en van de productie, met een verdere financiële achteruitgang qua winstgevendheid en investeringen, waardoor zijn toekomst in gevaar komt.

7.2.   Belang van niet-verbonden importeurs

(575)

Van de importerende sector werd relatief weinig medewerking verkregen. Vijf niet-verbonden importeurs dienden binnen de gestelde termijn een steekproefformulier in. Vier van deze vijf importeurs hebben de vragenlijst beantwoord. Na de opening van het antisubsidieonderzoek naar optischevezelkabels uit China meldde zich een nieuwe importeur, die verzocht ook medewerking te mogen verlenen aan het onderhavige onderzoek. De Commissie heeft deze importeur voor dit onderzoek de status van belanghebbende toegekend met ingang van de dag waarop hij zich kenbaar heeft gemaakt, en toegezegd de voor dit onderzoek verstrekte informatie in overweging te nemen, onverminderd de reeds verstreken procedurele stappen.

(576)

De vijf medewerkende importeurs vertegenwoordigen ongeveer 12 % van de Chinese invoer. Twee importeurs hebben in hun antwoord op de vragenlijst volledige informatie verstrekt, terwijl drie andere niet de mogelijkheid hadden om voor het OT nauwkeurige winstgegevens voor het onderzochte product te verstrekken. Alle medewerkende importeurs spraken zich tegen de maatregelen uit.

(577)

De medewerkende importeurs zijn gevestigd in vier verschillende lidstaten en het zwaartepunt van hun activiteiten ligt voornamelijk in deze staten. Zij voeren 70 %-90 % van hun OFC-aankopen uit China in en betrekken het resterende deel bij producenten in de Unie en bij producenten in andere derde landen. Zij onderstreepten het belang van het hebben van verschillende bevoorradingsbronnen. Op de invoer van OFC uit derde landen is in de Unie geen douanerecht van toepassing.

(578)

Een belangrijk deel van de activiteiten van de medewerkende importeurs bestaat erin, in te schrijven op kleinere projecten. Naast deze biedingen in verband met aanbestedingen bieden zij ook aanvullende producten (bv. kabelgoten, connectoren en kasten) en complexe diensten aan afnemers aan (bv. ontwerp en installatie van netwerken). Gemiddeld vertegenwoordigt het betrokken product ongeveer een derde van hun totale omzet.

(579)

Geen van de importeurs voerde aan dat de COVID-19-pandemie grote gevolgen voor hun bedrijfsactiviteiten zou hebben gehad. Eén importeur verklaarde dat er in maart 2020 sprake was van een zekere vertraging als gevolg van de lockdown, maar benadrukte dat het belang van FTTH-projecten (“fibre to the home” — glasvezelkabels tot in de huishoudens) door deze crisis was versterkt.

(580)

De importeurs zijn van mening dat hun concurrentievoordeel ten opzichte van de producenten in de Unie gelegen is in hun efficiënte verkoopstructuur en logistiek. Zij bekorten hun leveringstermijnen door een grote hoeveelheid voorraden in hun opslagruimten aan te houden, en hun doel is om snel en flexibel op de behoeften van hun afnemers in te spelen.

(581)

De importeurs voerden aan dat zij niet al hun OFC bij de bedrijfstak van de Unie kunnen betrekken omdat deze bedrijfstak niet de vereiste hoeveelheden binnen de vereiste termijnen kan leveren. Volgens hen was er in de periode 2017-2018, toen de bedrijfstak van de Unie hun vraag niet kon dekken, sprake van een tekort aan OFC en van de belangrijkste grondstof daarvan – optische vezels – op de markt, zodat zij andere leveranciers moesten vinden. Sommige importeurs benadrukten dat met de uitrol van glasvezel- en 5G-netwerken de vraag naar OFC is toegenomen en naar verwachting verder zal toenemen. Zij voerden aan dat deze toegenomen vraag, in combinatie met mogelijke handelsbeschermingsmaatregelen, zou kunnen leiden tot een nieuw tekort op de markt en tot vertragingen bij de uitbreiding van het glasvezel- en 5G-netwerken.

(582)

De bedrijfstak van de Unie wees de bewering van leveringsproblemen af en stelde over een ruime reservecapaciteit te beschikken. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie in het OT 59 % bedroeg terwijl de productiecapaciteit van optischevezelkabels meer dan 2 miljoen kabel-km glasvezel bedraagt en daarmee ruim boven het geschatte verbruik van OFC in de Unie voor de komende jaren ligt. De bedrijfstak van de Unie heeft bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de producenten in de Unie over de capaciteit beschikken om indien nodig meer OFC te produceren. Bovendien bestaan er in derde landen alternatieve bevoorradingsbronnen.

(583)

De importeurs hebben ook aangevoerd dat zij met hun afnemers langlopende leveringscontracten hebben waarin vaste prijzen worden overeengekomen voor de totale duur van 2-4 jaar en dat er geen prijsclausule is voor onvoorziene verhogingen van hun aankoopprijzen. Het zou dan ook niet mogelijk zijn de gestegen kosten aan hun afnemers door te berekenen. Bovendien hebben importeurs aangevoerd dat zij niet kunnen inschrijven op aanbestedingen die tijdens het onderhavige onderzoek worden aangekondigd, aangezien zij niet weten welke prijs zij voor OFC zullen betalen indien maatregelen worden ingesteld.

(584)

De importeurs voerden tevens aan dat het in het geval van lopende contracten niet mogelijk zou zijn de leveringsbron naar andere derde landen te verleggen, aangezien de kabels complexe goedkeuringsprocedures hebben ondergaan; daardoor zou het tot ernstige vertragingen en aanzienlijke moeilijkheden bij het blaasproces komen, dat aan de van leverancier tot leverancier verschillende starheid van de kabel — ook bij producten met dezelfde technische specificatie — moet worden aangepast.

(585)

Daarnaast voerden sommige importeurs aan dat Chinese kabels van hogere kwaliteit zijn dan de kabels die door de bedrijfstak van de Unie worden geproduceerd. Hoewel de technische specificaties dezelfde zijn, beweren zij dat Chinese OFC op nieuwere productielijnen wordt geproduceerd en dat de afwerking, het opwikkelen en de technische eigenschappen van hogere kwaliteit zijn. Deze importeurs voeren ook aan dat het kwaliteitsverschil niet alleen betrekking heeft op het product, maar dat de Chinese producenten de individuele behoeften van hun afnemers klanten flexibeler en tijdiger vervullen en een betere service na verkoop aanbieden. Eén importeur beweert ook dat het prijsverschil van oorsprong uit de Unie of uit China kleiner is dan in de klacht wordt vermeld. Deze importeur voert ook aan dat de producenten in de Unie andere producten (kabelgoten, handgaten, sluitingen) leveren en is van mening dat de maatregelen de producenten in de Unie in staat zouden stellen deze andere producten aan OFC te koppelen en ze in het kader van een project te verkopen. Deze importeur is ook van mening dat maatregelen de producenten in de Unie zouden ontmoedigen om te innoveren, aangezien zij hen tegen concurrentie zouden beschermen. Volgens hem zou dit tot een vertraging van de uitrol van netwerken leiden.

(586)

In hun opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerden de medewerkende importeurs aan dat het voorgestelde niveau van de rechten aanzienlijk hoger was dan hun berekende marges, en dat dit voor hen aanzienlijke verliezen zou opleveren omdat zij de rechten niet zouden kunnen doorberekenen aan hun afnemers, met wie zij langlopende contracten met vaste prijzen hebben gesloten. Daarom zouden de rechten uiteindelijk kunnen leiden tot het faillissement van importeurs en distributeurs. Zij voerden ook aan dat de producenten in de Unie niet in staat of bereid waren de op hun behoeften afgestemde OFC tijdig te leveren, dat er een tekort aan OFC zou ontstaan en er aanzienlijke vertraging zou optreden in de aanlooptijd en bij de uitrol van netwerken als er maatregelen zouden worden ingesteld. Eén importeur voerde ook aan dat de producenten in de Unie hun productiecapaciteit niet konden verhogen om het verlies aan kwaliteitsproducten uit de VRC te compenseren. De medewerkende importeurs waren het ook niet eens met de bevinding dat een marge van 10 % voldoende zou zijn voor een distributeur en voerden aan dat met het oog op de kosten voor opslag en voorfinanciering een veel hogere marge van 20-25 % nodig was. Sommige medewerkende importeurs voerden ook aan dat zij gedwongen zouden zijn producten uit andere derde landen in te voeren als er rechten zouden worden ingesteld, hoewel dit ernstige moeilijkheden, vertragingen en extra kosten met zich mee zou brengen en de kwaliteit van het product lager zou zijn. Meerdere medewerkende importeurs vonden de verschillende rechten die voor de medewerkende Chinese producenten waren voorgesteld onbegrijpelijk en beschouwden dit als een vorm van ongelijke behandeling. Ook werd beweerd dat de instelling van maatregelen zou leiden tot een monopolie of oligopolie op de markt.

(587)

De Commissie heeft vastgesteld dat de medewerkende importeurs weliswaar stabiele zakelijke banden hebben met hun leveranciers van OFC in de VRC, maar dat zij geen langlopende contracten met deze leveranciers hebben waarin volumes of aankoopprijzen zijn vastgesteld. In feite plaatsen de importeurs regelmatige bestellingen voor grotere volumes OFC en ontvangen zij van de Chinese producenten een prijsofferte voor elke bestelling. Hoewel de importeurs beweren dat het kostbaar en tijdrovend zou zijn om van leverancier te veranderen, kopen zij allemaal ook uit andere bronnen (d.w.z. in de Unie, de Verenigde Staten, India, Kazachstan, Belarus en Oekraïne) en hadden zij tijdens het vermeende tekort van 2017-18 met succes nieuwe leveranciers gevonden. Dit wijst erop dat de importeurs weliswaar een hogere prijs zouden moeten betalen voor de reeds geplaatste maar nog niet vóór de instelling van de maatregelen ontvangen bestellingen, maar dat het voor hen niet uiterst moeilijk zou zijn om binnen relatief korte tijd op nieuwe leveranciers over te stappen.

(588)

Weliswaar zullen de antidumpingmaatregelen waarschijnlijk een zeker negatief effect hebben op de importeurs en kunnen leiden tot een daling van hun winstgevendheid, maar de importeurs zullen gezien hun aanzienlijke winstmarges van meer dan 20 % – die door de in overweging 586 vermelde opmerkingen zijn bevestigd – een deel van de door het recht veroorzaakte kostenstijging kunnen absorberen en/of aan hun afnemers kunnen doorberekenen. Zij hebben ook de mogelijkheid alternatieve bevoorradingsbronnen te vinden, waaronder uit andere derde landen en de bedrijfstak van de Unie. De combinatie van andere leveranciers van het onderzochte product en de mogelijkheid om het effect van de rechten te absorberen en/of ten minste gedeeltelijk aan hun afnemers door te berekenen, zou derhalve betekenen dat de niet-verbonden importeurs niet onevenredig door de instelling van de maatregelen worden getroffen. De verschillende niveaus van de rechten weerspiegelen verschillen in gedrag tussen exporteurs en verschillen in de effecten van de Chinese uitvoer op de bedrijfstak van de Unie, en wijzen niet op discriminatie.

(589)

Verder wordt opgemerkt dat de beweringen met betrekking tot kwaliteitsverschillen, een ontoereikend aanbod, onvermogen of onwil van de bedrijfstak van de Unie om aan de markt te leveren, prijsverschillen, winstgevendheid van importeurs, risico’s van monopolie of oligopolie, stimulansen om te innoveren en uitroltermijnen voor telecommunicatienetwerken niet waren onderbouwd en dus niet kunnen worden aanvaard.

(590)

Verder wordt opgemerkt dat het onderzoek heeft uitgewezen dat een van de belangrijke aspecten van schade in deze zaak juist het feit is dat de bedrijfstak van de Unie niet het winstniveau kan bereiken dat hem in staat zou stellen onder meer te blijven investeren in extra capaciteit om aan de groeiende vraag op de groeiende markt van de Unie te voldoen. Het verwachte effect van de instelling van maatregelen is juist, een gelijk speelveld te herstellen en dergelijke winsten, investeringen en capaciteitsuitbreiding mogelijk te maken.

(591)

Cable 77 is ook van mening dat indien er rechten op kabels worden ingesteld, ook vezels zouden moeten worden belast tegen een veel hoger tarief dan de kabels. In dit verband herinnert de Commissie eraan dat dit onderzoek betrekking heeft op OFC en dat derhalve alleen maatregelen ten aanzien van het betrokken product kunnen worden ingesteld. Vezels zijn weliswaar een input voor OFC, maar niet het betrokken product.

(592)

In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Connect Com aan dat de grondstofkosten in alle sectoren aanzienlijk toenamen en dat dit ook gold voor de productie van breedbandkabels. In dit verband gaf Connect Com voorbeelden van prijsstijgingen van een niet openbaar gemaakte Chinese leverancier tussen het tweede kwartaal van 2020 en het tweede kwartaal van 2021. In dit verband voerde Connect Com aan dat er dringend behoefte was aan uitbreiding van breedbandkabelnetwerken in Europa, maar dat de producenten in de Unie op korte termijn niet tegen concurrerende en aanvaardbare prijzen aan de vraag konden voldoen en er dus geen rechten zouden moeten worden ingesteld of deze ten minste zouden moeten worden geschorst.

(593)

Noch de representativiteit, noch het effect van deze prijsstijging op gebruikers en importeurs werd onderbouwd. Het argument werd derhalve afgewezen.

7.3.   Belang van gebruikers en distributeurs

(594)

Het onderzochte product wordt betrokken door verschillende bedrijfstakken, voornamelijk grote telecomexploitanten, overheidsinstanties (zoals gemeenten) die verantwoordelijk zijn voor de uitbreiding van het breedbandnetwerk, installateurs en exploitanten, en distributeurs.

(595)

Een klein aantal gebruikers heeft medewerking aan het onderzoek verleend: twee grote telecomexploitanten (Deutsche Telekom in Duitsland en Proximus in België), vijf netwerkinstallateurs en -exploitanten, één distributeur en een kleine gebruiker. Samen waren de medewerkende gebruikers goed voor minder dan 12 % van het totale volume van de uit China ingevoerde OFC en minder dan 9 % van het totale verbruiksvolume van OFC in de EU tijdens het OT.

(596)

Veel van de antwoorden van gebruikers op de vragenlijsten waren zeer gebrekkig en bevatten geen argumenten of informatie over het belang van de Unie. Geen van de overheidsorganen die OFC inkopen, heeft aan het onderzoek meegewerkt.

(597)

BYCN Axione en een andere gebruiker, die OFC hoofdzakelijk van producenten in de Unie kopen, maakten geen bezwaar tegen maatregelen. Deutsche Telekom en de Spaanse distributeur Comercial Electro Industrial S.A. (“Comel”) zouden tegen de instelling van maatregelen zijn.

(598)

Deutsche Telekom verwacht een toename van de vraag naar OFC als gevolg van de grootschalige uitrol van 5G en blijft erbij dat OFC een wereldwijde markt is met gestandaardiseerde technologie, wereldwijde uitrol en wereldwijde leveranciers. Het voert aan dat antidumpingrechten op OFC uit China tot aanzienlijke problemen kunnen leiden om de vraag naar kabels in de Unie veilig te stellen, de uitrol van netwerken riskeren te hinderen of te vertragen en tot een aanzienlijke kostenstijging voor afnemers in de EU kunnen leiden. Het voert tevens aan dat de prijzen zijn gedaald als gevolg van de bestaande overcapaciteit en dat alle spelers gedurende het vermeende aanbodtekort van een paar jaar geleden in capaciteitsuitbreiding hebben geïnvesteerd.

(599)

De Commissie concludeerde dat antidumpingrechten onvermijdelijk kostenimplicaties zouden hebben voor gebruikers die hun OFC uit China aankopen, maar dat dit te wijten was aan het oneerlijke uitvoergedrag van de Chinese exporteurs. Bovendien bleek uit het onderzoek dat OFC slechts een klein deel van de totale kosten voor de uitrol van digitale netwerken vertegenwoordigt — in het geval van 5G ruim onder de 5 %. De aankopen van het onderzochte product door de medewerkende telecomexploitanten vertegenwoordigen een marginaal percentage van de ondernemingsomzet, en de onderneming koopt een aanzienlijk deel van haar OFC uit andere bronnen. Met betrekking tot het argument van de andere gebruiker dat het moeilijk is om van leverancier te veranderen, hebben andere importeurs, zoals uiteengezet in overweging 587, ook mogelijkheden gevonden om bij verschillende leveranciers in derde landen aan te kopen. Evenzo hebben gebruikers de mogelijkheid alternatieve bevoorradingsbronnen te vinden, waaronder leveranciers uit andere derde landen. Aangezien de vraag naar OFC de komende jaren naar verwachting zal toenemen, zullen gebruikers en distributeurs concurreren op een grotere markt dan voorheen. Dit is voor hen een kans om hun activiteiten voort te zetten en te ontwikkelen, ook als hun prijzen door de antidumpingrechten stijgen.

(600)

Voorts wordt benadrukt dat het bestaan van de door China aangejaagde overcapaciteit geen rechtvaardiging vormt voor oneerlijke handelspraktijken waarvan de schade voor de bedrijfstak van de Unie de toekomst van de bedrijfstak van de Unie in gevaar brengt, alsook de diversiteit van het aanbod en dus de mededinging op de markt van de Unie.

(601)

Daarom heeft de Commissie geconcludeerd dat de maatregelen geen onevenredige gevolgen hebben voor gebruikers en distributeurs.

7.4.   Andere factoren

(602)

Glasvezelkabels zijn nodig voor de aanleg van snelle breedbandnetwerken en zijn daarom van groot belang voor burgers, bedrijven en openbare lichamen in de hele EU, die van deze netwerken afhankelijk zijn voor thuiswerken, thuisonderwijs, het runnen van een bedrijf of het verlenen van diensten. De investering via het NextGenerationEU-programma (150) is een van de belangrijkste prioriteiten van de Europese Unie, die ook streeft naar de uitrol van hoogwaardige breedbandinfrastructuur tot in alle uithoeken van de EU. Optischevezelkabels zijn dus van cruciaal belang voor het digitale decennium van de EU (151) en voor haar digitale soevereiniteit.

(603)

Gezien het belang van het onderzochte product in het licht van de bovengenoemde publieke doelstellingen heeft de Commissie het effect van mogelijke maatregelen op de uitrol van breedbandnetwerkprojecten zorgvuldig geanalyseerd.

(604)

Verscheidene partijen voerden aan dat consumenten en overheidsbegrotingen in de Unie schade zouden ondervinden indien antidumpingmaatregelen zouden worden ingesteld, doordat de prijs van OFC en derhalve de totale prijs van netwerkprojecten zou stijgen.

(605)

De Commissie heeft daarom het aandeel van OFC in de totale kosten van de netwerkprojecten geanalyseerd. Uit het onderzoek is gebleken dat OFC slechts een klein deel van de totale kosten voor de uitrol van digitale netwerken vertegenwoordigt. De bouwwerkzaamheden (dat wil zeggen het uitgraven van de grond om de kabels te plaatsen) vormen de belangrijkste kostenpost in deze projecten, die ongeveer 80 % van de kosten uitmaakt. De overige 20 % bestaat uit materiaalkosten die ook andere producten omvatten, zoals kabelgoten, kasten en connectoren. De Commissie heeft vastgesteld dat OFC volgens een van de grote gebruikers een klein aandeel van de totale netwerkprojectkosten vertegenwoordigt, en minder dan 5 % in het geval van 5G. De producenten in de EU en de medewerkende importeurs hebben ook aangevoerd dat OFC goed is voor ongeveer 5-10 % van de totale kosten van netwerkprojecten.

(606)

De geringe mate van medewerking van de belangrijkste netwerkexploitanten en voor de grote netwerkprojecten verantwoordelijke overheidsinstanties in de EU wijst er ook op dat mogelijke maatregelen op het gebied van OFC geen aanzienlijke gevolgen zouden hebben voor de kosten en de timing van deze projecten.

7.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(607)

Uit het onderzoek is gebleken dat in de Unie en in andere derde landen voldoende capaciteit is om de invoer van oorsprong uit China te vervangen. Bovendien zou de instelling van antidumpingmaatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat stellen te investeren in zijn productielocaties in de Unie en in nieuwe technologieën die de verwerkende industrie ten goede komen. Tegelijkertijd zouden de maatregelen niet verhinderen dat de invoer uit derde landen (waaronder China) onder eerlijke voorwaarden op de markt van de Unie concurreert. Zelfs indien de vraag naar OFC de komende jaren zou toenemen, zoals door de marktspelers wordt verwacht, zouden importeurs en gebruikers van het betrokken product geen merkbaar risico lopen op een ontoereikend aanbod en zou de uitrol van het glasvezelbreedbandnetwerk naar huizen en bedrijven dus niet worden vertraagd.

(608)

Hoewel gebruikers, importeurs, eindafnemers en overheidsbegrotingen zonder de maatregelen op korte termijn voordeel kunnen halen uit goedkopere producten, zou de invoer met dumping uit China de producenten in de Unie onvermijdelijk van de markt van de Unie doen verdwijnen, met als gevolg het verlies voor de gebruikersindustrie van waardevolle bevoorradingsbronnen en mogelijk een stijging van de invoerprijzen bij gebrek aan mededinging van de producenten in de Unie. Ten slotte is het overleven van de producenten in de Unie van cruciaal belang voor de digitale soevereiniteit van de EU.

(609)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen zijn om te besluiten dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om in dit stadium van het onderzoek maatregelen in te stellen ten aanzien van de invoer van OFC van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

8.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(610)

Op basis van de conclusies van de Commissie inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten definitieve maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

(611)

Op basis van het voorgaande moeten de definitieve antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt worden vastgesteld:

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

44,0  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

19,7  %

Andere medewerkende ondernemingen

31,2  %

Alle andere ondernemingen

44,0  %

(612)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen is vastgesteld. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land en vervaardigd door de genoemde rechtspersonen. Op de invoer van het betrokken product dat is geproduceerd door ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen verbonden zijn, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(613)

Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Het verzoek moet worden gericht aan de Commissie (152). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming geen invloed heeft op het recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een verordening over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(614)

De individuele antidumpingrechten voor ondernemingen die in deze verordening worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product voor zover het van oorsprong is uit de VRC en is geproduceerd door de genoemde rechtspersonen. Op de invoer van het betrokken product dat is geproduceerd door ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen verbonden zijn, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(615)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

(616)

In haar reactie na het besluit om af te zien van maatregelen voerde de CCCME aan dat er een duidelijk verband was tussen de daling van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie (en de mondiale OFC-bedrijfstak) en het begin van de pandemie, en dat deze situatie moet worden aangepakt door ofwel de toepassing van de antidumpingmaatregelen voor negen maanden te schorsen, ofwel de duur van de maatregelen te beperken tot twee jaar. Daarnaast voerde de CCCME in haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van de COVID-19-pandemie en dat de effecten van de economische neergang die het gevolg is van de pandemie ten onrechte aan de Chinese invoer werden toegeschreven. Ook twee importeurs voerden aan dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van de pandemie. Daarnaast voerde de CCCME ook aan dat producten zoals OFC in de herstelfase na COVID-19 van cruciaal belang zouden zijn voor bedrijfstakken in de Unie, met name voor de uitrol van het 5G-programma. In dit verband bleef de CCCME bij haar standpunt dat de instelling van antidumpingmaatregelen zou leiden tot kritieke tekorten van het betrokken product in de Unie en dat de prijs ervan aanzienlijk zou stijgen. Volgens de CCCME rechtvaardigen deze laatste omstandigheden ook de schorsing van de toepassing van de rechten voor een periode van negen maanden of, in plaats daarvan, de beperking van de duur van de maatregelen tot twee jaar. Connect Com voerde ook aan dat de stijgende grondstofkosten en de gevolgen van de COVID-19-pandemie niet naar behoren in aanmerking zijn genomen en dat de maatregelen moesten worden geschorst.

(617)

Wat deze argumenten betreft, bleek uit het onderzoek dat de COVID-19-pandemie slechts een zeer beperkte en tijdelijke impact had op de bedrijfstak (zoals beschreven in de overwegingen 426 en 579) en de aanzienlijke toename van het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode niet heeft verhinderd. Wat schorsing op grond van artikel 14, lid 4, betreft, was het verzoek van de partijen algemeen en niet onderbouwd. Als er aanwijzingen zijn dat de marktomstandigheden tijdelijk zodanig veranderen dat het onwaarschijnlijk is dat zich opnieuw schade zal voordoen, en alleen als dat in het belang van de Unie zou zijn, kan de Commissie te zijner tijd onderzoeken of de schorsing gerechtvaardigd zou zijn. Wat de kortere duur van de maatregelen betreft, bevestigden de bevindingen inzake schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie dat de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden door de invoer met dumping door de Chinese producenten-exporteurs, en dat er geen dwingende overwegingen in verband met het belang van de Unie zijn om een kortere duur van de maatregelen in overweging te nemen. Daarom werden deze verzoeken afgewezen.

9.   OPLEGGING VAN ANTIDUMPINGRECHTEN MET TERUGWERKENDE KRACHT

(618)

Zoals vermeld in overweging 4, heeft de Commissie bij de registratieverordening de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC uit hoofde van artikel 14, lid 5, van de basisverordening aan registratie onderworpen met het oog op de mogelijke toepassing van antidumpingmaatregelen met terugwerkende kracht.

(619)

Op grond van artikel 10, lid 4, van de basisverordening kunnen rechten met terugwerkende kracht worden geheven “op producten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen ten verbruike zijn aangegeven”.

(620)

Aangezien er geen voorlopige rechten zijn ingesteld, was toepassing met terugwerkende kracht niet mogelijk. De registratie van de invoer moet derhalve worden beëindigd.

10.   SLOTBEPALINGEN

(621)

Indien een bedrag moet worden terugbetaald naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt ingevolge artikel 109 van Verordening 2018/1046 (153) als rentevoet de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

(622)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van monomodus optischevezelkabels, bestaande uit één of meer individueel omhulde vezels, met beschermende behuizing, al dan niet voorzien van elektrische geleiders, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8544 70 00 (Taric-code 8544700010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

De volgende producten blijven buiten beschouwing:

i)

kabels waarin alle optische vezels afzonderlijk zijn voorzien van werkende connectoren aan één of beide uiteinden, alsmede

ii)

kabels voor onderzees gebruik. Kabels voor onderzees gebruik zijn met kunststof geïsoleerde optischevezelkabels die een koperen of aluminium geleider bevatten en waarin de vezels in een of meer metalen modules ingesloten zijn.

2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten, zijn als volgt:

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

44,0  %

C696

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

19,7  %

C697

Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in bijlage I

31,2  %

 

Alle andere ondernemingen

44,0  %

C999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die als volgt luidt: “Ondergetekende verklaart dat het (volume) (betrokken product) dat naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

5.   In de douaneaangifte wordt de lengte in kilometers van het in artikel 1, lid 1, beschreven product vermeld, op voorwaarde dat deze vermelding verenigbaar is met bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (154).

Artikel 2

Wanneer een nieuwe producent-exporteur uit de Volksrepubliek China de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt, kan de bijlage worden gewijzigd door die nieuwe producent-exporteur toe te voegen aan de lijst van medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en bijgevolg zijn onderworpen aan het passende gewogen gemiddelde antidumpingrecht, te weten 31,2 %. Een nieuwe producent-exporteur toont met bewijs aan dat:

a)

hij de in artikel 1, lid 1, beschreven goederen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tijdens het onderzoektijdvak (1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020) niet heeft uitgevoerd;

b)

hij niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de bij deze verordening ingestelde maatregelen van toepassing zijn, en

c)

hij de in artikel 1, lid 1, beschreven goederen van oorsprong uit de Volksrepubliek China daadwerkelijk heeft uitgevoerd dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om na het verstrijken van het onderzoektijdvak een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren.

Artikel 3

De douaneautoriteiten wordt opgedragen de registratie van de invoer overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/548 van de Commissie van 29 maart 2021 tot onderwerping van de invoer van optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China aan registratie, te beëindigen.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 316 van 24.9.2020, blz. 10).

(3)  Bericht van inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer van optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 442 van 21.12.2020, blz. 18).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/548 van de Commissie van 29 maart 2021 tot onderwerping van de invoer van optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China aan registratie (PB L 109 van 30.3.2021, blz. 71).

(5)  Zie in dit verband het verslag van het WTO-panel, Mexico — Antidumpingonderzoek inzake glucosestroop met een hoog fructosegehalte (high fructose corn syrup — HFCS) van oorsprong uit de Verenigde Staten (WT/DS132/R), 28 januari 2000, punt 7.73.

(6)  Arrest van 15 december 2016, Gul Ahmed Textile Mills/Raad, T-199/04 RENV, ECLI:EU:T:2016:740, punten 92-93.

(7)  Arrest van 11 juli 2017, Viraj Profiles/Raad, T-67/14, ECLI:EU:T:2017:481, punt 98.

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1693 van de Commissie van 9 oktober 2019 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op stalen wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 259 van 10.10.2019, blz. 15).

(9)  https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2479

(10)  Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken 2020/C 86/06 (PB C 86 van 16.3.2020, blz. 6).

(11)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the purposes of Trade Defence Investigations”, 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2.

(12)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 6-7.

(13)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 10.

(14)  http://www.gov.cn/guoqing/2018-03/22/content_5276318.htm (laatst geraadpleegd op 17 juni 2021).

(15)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 20-21.

(16)  Rapport — hoofdstuk 3, blz. 41, 73-74.

(17)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 120-121.

(18)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 122-135.

(19)  Rapport — hoofdstuk 7, blz. 167-168.

(20)  Rapport — hoofdstuk 8, blz. 169-170, 200-201.

(21)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 15-16; rapport – hoofdstuk 4, blz. 50, blz. 84; rapport — hoofdstuk 5, blz. 108-109.

(22)  Rapport — hoofdstuk 3, blz. 22-24, en hoofdstuk 5, blz. 97-108.

(23)  Rapport — hoofdstuk 5, blz. 104-9.

(24)  Met “FTT” wordt hierna FiberHome Telecommunication Technologies Co. bedoeld. De “FTT-groep” wordt gedefinieerd in overweging 42.

(25)  Zie het jaarverslag 2019 van de onderneming, blz. 42. https://pdf.dfcfw.com/pdf/H2_AN202004291379049397_1.pdf (laatst geraadpleegd op 7 april 2021).

(26)  Voor 23,73 % in handen van China Huaxin Post and Telecommunications en voor 15,82 % in handen van Yangtze Communication Industry Group (YCIG) — beide ondernemingen staan onder zeggenschap van SASAC (zie het jaarverslag 2019 van YCIG, blz. 64, http://www.sse.com.cn/disclosure/listedinfo/announcement/c/2020-04-30/600345_20200430_2.pdf (laatst geraadpleegd op 7 april 2021)).

(27)  Met “ZTT” wordt hierna Jiangsu Zhongtian Technology Co. bedoeld. De “ZTT-groep” wordt gedefinieerd in overweging 42.

(28)  Zie http://en.tayho.com.cn/about/companyprofile.htm (geraadpleegd op 26 maart 2021) en https://www.businesswire.com/news/home/20170925005664/en/Global-and-China-Aramid-Fiber-Industry-Report-2017-2021---Research-and-Markets

(29)  Zie https://video.ceultimate.com/100009_2012105017/Wanhua_Annual_Report_of_2018.pdf, blz. 190 en voetnoot 1 op blz. 191 (laatst geraadpleegd op 26 maart 2021).

(30)  Zie https://www.fitchratings.com/research/international-public-finance/yantai-guofeng-investment-holdings-group-co-ltd-23-12-2020

(31)  Zie https://www.prnewswire.com/news-releases/global-and-china-aramid-fiber-markets-2021-300532604.html

(32)  Zie http://www.sinopec.com/listco/en/about_sinopec/our_company/company.shtml (laatst geraadpleegd op 26 maart 2021).

(33)  Zie http://www.sinochemintl.com/13873.html en http://www.sinochem.com/en/1250.html (laatst geraadpleegd op 26 maart 2021).

(34)  Gegevens voor 2015 op basis van het China Statistical Yearbook 2016, Chinese nationale bureau van de statistiek.

(35)  Zie https://www.radiantinsights.com/research/high-density-polyethylene-hdpe-market-in-china

(36)  Rapport — hoofdstuk 14, blz. 358: 51 % particuliere ondernemingen en 49 % staatsondernemingen wat betreft productie, en 44 % staatsondernemingen en 56 % particuliere ondernemingen wat betreft capaciteit.

(37)  Bron: www.gov.cn/zhengce/content/2016-02/04/content_5039353.htm (laatst geraadpleegd op 12 april 2021), https://policycn.com/policy_ticker/higher-expectations-for-large-scale-steelenterprise/?iframe=1&secret=c8uthafuthefra4e (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020) en www.xinhuanet.com/english/2019-04/23/c_138001574.htm (laatst geraadpleegd op 12 april 2021).

(38)  Beschikbaar op http://www.xinhuanet.com/english/2019-04/23/c_138001574.htm (laatst geraadpleegd op 12 april 2021) en http://www.jjckb.cn/2019-04/23/c_137999653.htm (laatst geraadpleegd op 12 april 2021).

(39)  Zoals de fusie van de particuliere onderneming Rizhao en de staatsonderneming Shandong Iron and Steel in 2009 (zie https://www.steelonthenet.com/kb/history-rizhao.html (laatst geraadpleegd op 12 april 2021)), en het meerderheidsbelang dat is verworven door China Baowu Steel Group in Magang Steel in juni 2019 (zie https://www.ft.com/content/a7c93fae-85bc-11e9-a028-86cea8523dc2 (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020)).

(40)  Zie China’s Baosteel’s takeover of Wuhan to create world’s No 2 steelmaker (Reuters), https://www.reuters.com/article/us-chinabaosteel-mergers-idUSKCN11Q0U3 (laatst geraadpleegd op 12 april 2021).

(41)  Rapport — hoofdstuk 5, blz. 100-101.

(42)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 26.

(43)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 31-32.

(44)  Beschikbaar op https://www.reuters.com/article/us-china-congress-companies-idUSKCN1B40JU (laatst geraadpleegd op 27 oktober 2020).

(45)  Beschikbaar op www.gov.cn/zhengce/2020-09/15/content_5543685.htm (laatst geraadpleegd op 10 maart 2021).

(46)  Financial Times (2020) “Chinese Communist Party asserts greater control over private enterprise” (beschikbaar op https://on.ft.com/3mYxP4j).

(47)  Zie de website van de onderneming: https://www.cict.com/portal/list/index/cid/8.html#about_1 (laatst geraadpleegd op 31 maart 2021).

(48)  Zie http://www.wehdz.gov.cn/ggdj/djdt/202001/t20200116_875063.shtml (laatst geraadpleegd op 7 april 2021).

(49)  https://asiatimes.com/tag/donghu-high-tech-zone/

(50)  http://www.fiberhome.com/en/about/61.aspx

(51)  Zie het artikel Opnieuw kijken naar de geest van de belangrijke toespraak van secretaris-generaal Xi Jinping tijdens zijn bezoek aan Hubei — Werknemers van Optics Valley Construction op bezoek bij FiberHome Technology Group, website van Wuhan Optics Valley Construction Company, 17 mei 2018. http://ggjstz.cn/lzjs/6372.jhtml (laatst geraadpleegd op 7 april 2021).

(52)  https://www.zttcable.com/leadership.html

(53)  Zie het artikel op de website van ZTT van 31 oktober 2018: https://www.chinaztt.cn/news/show-48021.html (laatst geraadpleegd op 31 maart 2021).

(54)  Zie het artikel op de website van ZTT van 2 juli 2019: https://www.chinaztt.cn/news/show-48431.html

(55)  Zie het artikel Een vergevorderde vanuit de basis ontstane partijorganisatie in de provincie Jiangsu: het partijcomité van Hengtong Group Co., Ltd., website van de CCP van de provincie Jiangsu, 3 juli 2019. http://www.jszzb.gov.cn/zzjs/info_15.aspx?itemid=27375 (laatst geraadpleegd op 7 april 2021).

(56)  Zie het artikel van 28 juni 2018 op de website van de onderneming: https://www.yofc.com/view/580.html (laatst geraadpleegd op 7 april 2021).

(57)  Zie het artikel van 29 juni 2019 op de website van de onderneming (https://www.yofc.com/view/2480.html).

(58)  https://baike.baidu.com/item/%E8%96%9B%E6%B5%8E%E8%90%8D (laatst geraadpleegd op 22 januari 2021).

(59)  https://stock.qianzhan.com/item/geren-43059620fb44.html (laatst geraadpleegd op 7 april 2021).

(60)  http://www.fiberhome.com/invest/default.aspx#glc (laatst geraadpleegd op 7 april 2021).

(61)  http://zmfdz.news.cn/345/index.html (laatst geraadpleegd op 7 april 2021).

(62)  https://baike.baidu.com/item/%E9%A9%AC%E6%9D%B0/53398702 (laatst geraadpleegd op 7 april 2021).

(63)  Rapport — hoofdstukken 14.1 tot en met 14.3.

(64)  Rapport — hoofdstuk 4, blz. 41-42, 83.

(65)  Zie de Leidende catalogus van belangrijke producten en diensten in strategische opkomende industrieën (http://www.gov.cn/xinwen/2018-09/22/5324533/files/dcf470fe4eac413cabb686a51d080eec.pdf) en de Catalogus Made in China 2025 van “Four Essentials” (http://www.cm2025.org/show-14-126-1.html en http://www.cm2025.org/uploadfile/2016/1122/20161122053929266.pdf).

(66)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 17.

(67)  Zie met name hoofdstuk 25 — afdelingen 1 en 4; hoofdstuk 26, en de streefcijfers voor internetpenetratie in hoofdstuk 3 — tekstvak 2 van het vijfjarenplan (https://en.ndrc.gov.cn/newsrelease_8232/201612/P020191101481868235378.pdf).

(68)  Afdeling 2.1 van het 13e vijfjarenplan voor strategische opkomende industrieën bevat met name de volgende instructies: “1) De infrastructuur van een land met een sterk netwerk opbouwen. De “Breedband-China”-strategie intensief bevorderen. […] De aanleg van snelle optischevezelnetwerken krachtig bevorderen. Proefprojecten ontwikkelen voor de grootschalige toepassing van nieuwe technologieën voor slimme netwerken, en de modernisering van de nationale backbonenetwerken te bevorderen met het oog op snelle transmissie, flexibele aanpassing en slimme aanpassing. De sprong naar volledig optische netwerken voltooien, de bevordering van de dekking van optische netwerken in stedelijke gebieden versnellen, toegangssnelheden van meer dan 1 000 megabits per seconde (1 000 Mbps) aanbieden en huishoudens in grote en middelgrote steden flexibele keuzes bieden uit bandbreedten van meer dan 100 Mbps; door samenwerking tussen meerdere partijen moet de dekking van glasvezelbreedband op het platteland worden verbeterd. Meer dan 98 % van de administratieve gemeenten moet toegang hebben tot optische vezel, in aanmerking komende gebieden moeten toegang hebben tot diensten van meer dan 100 Mbps en meer dan de helft van de huishoudens op het platteland moet een flexibele keuze uit bandbreedten boven de 50 Mbps hebben. De ontwikkeling van tripleplay-infrastructuur bevorderen.” (http://www.gov.cn/zhengce/content/2016-12/19/content_5150090.htm, laatst geraadpleegd op 6 april 2021).

(69)  Zie met name afdeling 3.2: “De aanleg van internetinfrastructuur versterken. De planning en opzet voor de bouw van industriële internetinfrastructuur versterken en een industrieel internet tot stand brengen met een lage latentietijd, hoge betrouwbaarheid en uitgebreide dekking. De uitrol en aanleg van optischevezelnetwerken, mobiele communicatienetwerken en draadloze lokale netwerken in productieclusters versnellen, breedbandupgrades van informatienetwerken uitvoeren en de capaciteit van ondernemingen voor breedbandtoegang verbeteren.” (http://www.gov.cn/zhengce/content/2015-05/19/content_9784.htm).

(70)  Rapport — hoofdstuk 4, blz. 56 en de volgende officiële informatie van 4 juli 2015: http://english.gov.cn/policies/latest_releases/2015/07/04/content_281475140165588.htm

(71)  Zie http://www.gov.cn/zwgk/2013-08/17/content_2468348.htm (laatst geraadpleegd op 30 maart 2021).

(72)  http://www.gov.cn/zhengce/content/2015-05/20/content_9789.htm (laatst geraadpleegd op 29 maart 2021).

(73)  Zie http://www.gov.cn/xinwen/2017-01/12/content_5159124.htm en http://www.gov.cn/xinwen/2017-01/12/5159124/files/05242d361d164de587440d7e849f992e.pdf (laatst geraadpleegd op 30 maart 2021). Het actieplan bevat met name de volgende instructies in afdeling 2: “1) De verbetering van een nieuwe generatie optischevezelnetwerken met hoge snelheid versnellen. [...] Prioritaire steun verlenen aan de uitbreiding van de effectieve dekking van optischevezelbreedbandnetwerken in plattelandsgebieden. Doel: Tegen 2018 zal 90 000 kilometer optische trunkkabel worden toegevoegd, zullen 200 miljoen poorten voor de rechtstreekse aansluiting van huizen op glasvezel worden toegevoegd en zal in stedelijke gebieden een optischenetwerkdekking met toegangssnelheden van meer dan 1 000 megabits per seconde worden gerealiseerd, terwijl huishoudens die breedband gebruiken in grote en middelgrote steden een flexibele keuze zal worden geboden uit opties met meer dan 100 megabits per seconde; het aandeel optischevezelaansluitingen in administratieve gemeenten moet van 75 % tot 90 % toenemen.”; in afdeling 4: “De financiële steun versterken. [...] Gebruikmaken van centrale begrotingsinvesteringen om de aanleg van informatie-infrastructuur in plattelandsgebieden te blijven ondersteunen, de uitrol van een proefprogramma voor compensatiemechanismen voor universele telecommunicatiediensten, gericht op breedbandnetwerken, te versnellen en de zo spoedig mogelijke verwezenlijking van de doelstellingen van het “13e vijfjarenplan” te bevorderen. De financiële steun voor sleutelprojecten versterken. […]”.

(74)  Rapport — hoofdstuk 4, blz. 47.

(75)  Rapport — hoofdstuk 4, blz. 67.

(76)  Zie Gedetailleerd verslag over de optischevezel- en kabelindustrie. Analyse van de vraag naar optische vezels en kabel in 2019. Website Communication World, 9 april 2018. http://www.cww.net.cn/article?id=429906 (laatst geraadpleegd op 30 maart 2021). Zie met name de volgende passages: “Historisch gezien zijn alle vormen van gunstig beleid, zoals de “breedband-China”-strategie, de rechtstreekse drijvende kracht geweest achter de ontwikkeling van de optische communicatie van China. Onder impuls van de strategieën “breedband-China” en “Internet+”, en van beleidsmaatregelen als “verhoog de snelheid en verlaag de prijzen”, heeft China aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de aanleg van optischevezelnetwerken en is de penetratiegraad van glasvezel aan huis (“FTTH”, fiber to the home) gestegen tot meer dan 80 %. Als we naar de toekomst kijken, zal dit soort beleidsmatige bevordering naar verwachting op lange termijn worden voortgezet. [...] In 2017 heeft de staat achtereenvolgens vier nieuwe beleidslijnen uitgevaardigd ter bevordering van de ontwikkeling van de informatie-industrie, de sector big data, cloud computing en het internet der dingen, die uiteindelijk alle vier de basisbedrijfstak voor optische communicatie zullen betreffen. [...] De bedrijfstakken waarop de vier bovengenoemde beleidslijnen betrekking hebben, vormen de basis voor de ontwikkeling van optischecommunicatienetwerken: het bevorderen van de ontwikkeling van deze bedrijfstakken schept op doeltreffende wijze een goed beleids- en ontwikkelingsklimaat voor de Chinese bedrijfstak voor optische communicatie. Aan de aanbodzijde zal het beleid ter bescherming van de optischecommunicatiesector naar verwachting worden voortgezet. Sinds 2015 heeft het antidumpingbeleid ten aanzien van optische communicatie de ontwikkeling van de binnenlandse optischevezelkabelindustrie doeltreffend beschermd. Wat de belangrijke positie van de optischecommunicatiesector betreft, wordt verwacht dat het desbetreffende beschermingsbeleid in de context van de intensivering van mondiale handelsconflicten zal worden voortgezet. Het Ministerie van Handel heeft in 2017 drie antidumpingmaatregelen ten aanzien van ingevoerde optischevezelkabels ingesteld en zal een goed aanbodpatroon op de glasvezelkabelmarkt blijven handhaven. [...] Dankzij de steun voor het downstreamindustriebeleid enerzijds en de antidumpingmaatregelen aan de aanbodzijde anderzijds, zullen de voordelen voor het Chinese beleid voor de optischevezel- en optischekabelindustrie nog versterkt worden.”

(77)  Zie het artikel China’s publieke oriëntatiefondsen onderzoeken hoe de transformatie en modernisering van kmo’s kan worden ondersteund. Website van Xinye Capital. 14 juni 2019. http://www.sinye.club/a/changjingsheying/2019/0614/247.html (laatst geraadpleegd op 6 april 2021).

(78)  Zie het artikel over het communicatiebedrijf Zhiguang op de officiële website van Shandong Dazhong van 7 augustus 2019: https://sd.dzwww.com/sdnews/201908/t20190807_19032401.htm (laatst geraadpleegd op 7 april 2021).

(79)  Zie de volgende artikelen: Internetfiliaal van Tongding heeft een beroep gedaan op een externe investering van 500 miljoen RMB om het concurrentievermogen van glasvezelstaven te versterken. Website van Sina, 29 april 2020. https://tech.sina.com.cn/roll/2020-04-29/doc-iircuyvi0538406.shtml (laatst geraadpleegd op 6 april 2021), en Door gemeente Suzhou opgezet Fonds voor beursnotering en ontwikkelingsbegeleiding (commanditaire vennootschap) en bijbehorend kapitaal nemen deel aan de oprichting van een specifiek fonds van maximaal 1 miljard RMB. Chipingnews, 3 februari 2020. http://www.chipingnews.com.cn/system/2020/0203/content_945.html (laatst geraadpleegd op 9 april 2021). Zie het volgende fragment uit het laatste artikel: “[het fonds] is bedoeld om de druk op de activiteiten en de bedrijfsvoering van de meerderheidsaandeelhouder Tongding Group te verminderen en de duurzame ontwikkeling van Tongding Interconnection Information te ondersteunen; [...] Het doel van het district Suzhou Wujiang, dat het specifieke fonds voor de ontwikkeling van particuliere ondernemingen ondersteunt, is het verminderen van de plaatsingsratio van de aandelen van de belangrijke aandeelhouders die beursgenoteerde ondernemingen in het district Suzhou Wujiang bezitten en het begunstigen van de duurzame ontwikkeling van de ondernemingen.”

(80)  Zie artikel Wuhan East Lake: een nationale hoogtechnologische zone waarin beleidsmaatregelen op het gebied van investeringen en belastingvoordelen worden gecombineerd. Website van Pedata, 27 februari 2013. https://free.pedata.cn/755314.html (laatst geraadpleegd op 6 april 2021). Zie het volgende fragment: “Tien ondernemingen hebben een beursnotering op de “New Third Board” en hebben de overeenkomstige overheidssubsidies ontvangen; [...] Wat betreft het aantrekken van beleggingsinstellingen om zich in het park te vestigen of te investeren in op het park gevestigde ondernemingen, hebben de betrokken departementen van de provincie Hubei, de gemeente Wuhan en de hightechzone East Lake respectievelijk oriëntatiefondsen voor durfkapitaal opgericht. In vergelijking met hightechzones in kustgebieden is de sector aandelenbeleggingen in de hightechzone van de in het binnenland gelegen hightechzone East Lake weliswaar pas later van start gegaan, maar de aantrekkelijkheid ervan voor instellingen op het gebied van durfkapitaal/private equity is relatief hoog vanwege de lage drempel voor registratie van ondernemingen, sterke stimulerende beleidsondersteuning en het grote aantal publieke oriëntatiefondsen.”

(81)  https://pdf.dfcfw.com/pdf/H2_AN202004291379049397_1.pdf (laatst geraadpleegd op 7 april 2021), blz. 133, 138-139.

(82)  https://pdf.dfcfw.com/pdf/H2_AN202004291379029468_1.pdf (laatst geraadpleegd op 7 april 2021), blz. 205, 215.

(83)  http://download.hexun.com/ftp/all_stockdata_2009/all/120/769/1207690337.pdf (laatst geraadpleegd op 7 april 2021), blz. 238, 249.

(84)  Zie afdeling 3.3.1 van de Catalogus.

http://www.gov.cn/xinwen/2018-09/22/5324533/files/dcf470fe4eac413cabb686a51d080eec.pdf

(85)  Zie afdeling 2.3 van het plan: “Vezel met hoge prestaties: versnellen van de ontwikkeling van op ultrasterke folie gebaseerde, zuur-, alkali- en corrosiebestendige vezels met hoge prestaties, zich richten op de bevordering van de massaproductie van voor hoge prestaties geschikte soorten vezelproducten zoals koolstofvezel, basaltcontinuvezel en aramide, en krachtig inzetten op de ontwikkeling van polyfenyleensulfide- polyimide en PTFE-vezels en andere producten om de prestatie-index van de vezels verder te verbeteren”. https://weixin.87188718.com/FourFlat/PeiXun.aspx?id=194161 (laatst geraadpleegd op 6 april 2021).

(86)  Rapport — hoofdstuk 12, blz. 294.

(87)  Zie het bericht van de Volksregering van de provincie Zhejiang over de publicatie van het “actieplan van de provincie Zhejiang voor de uitgebreide transformatie en modernisering van de traditionele productiesector (2017-2020)”. http://jxt.zj.gov.cn/art/2017/6/4/art_1657971_35695741.html (laatst geraadpleegd op 6 april 2021).

(88)  Rapport — hoofdstuk 16, blz. 419-420.

(89)  Rapport — hoofdstuk 8, blz. 177.

(90)  Rapport — hoofdstuk 16, blz. 406-424.

(91)  Rapport — hoofdstuk 12, blz. 283, 285.

(92)  Rapport — hoofdstuk 10, blz. 221-230.

(93)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 138-149.

(94)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 216.

(95)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 213-215.

(96)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 209-211.

(97)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 332-337.

(98)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 336.

(99)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 337-341.

(100)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 114-117.

(101)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 119.

(102)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 120.

(103)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 121-122, 126-128, 133-135.

(104)  Zie het officiële beleidsdocument van de Chinese regelgevende commissie voor het bank- en verzekeringswezen (CBIRC, China Banking and Insurance Regulatory Commission) van 28 augustus 2020: Driejarig actieplan ter verbetering van de corporate governance in de bank- en verzekeringssector (2020-2022) (http://www.cbirc.gov.cn/cn/view/pages/ItemDetail.html?docId=925393&itemId=928, laatst geraadpleegd op 3 april 2021). In het plan wordt opgedragen “aan de geest van de keynote speech van secretaris-generaal Xi Jinping over de te boeken vooruitgang bij de hervorming van de corporate governance in de financiële sector verder uitvoering te geven”. Bovendien is afdeling II van het plan gericht op het bevorderen van de organische integratie van de partijleiding in corporate governance: “We moeten de integratie van de leiding van de partij in corporate governance systematischer, meer gestandaardiseerd en meer procedureel geïntegreerd maken [...]. Belangrijke kwesties op operationeel en beheergebied moeten door het partijcomité zijn besproken voordat de raad van bestuur of het hoger management er een besluit over nemen.”

(105)  Zie de Mededeling over de evaluatiemethode voor de prestaties van commerciële banken van de CBIRC, gepubliceerd op 15 december 2020 (http://jrs.mof.gov.cn/gongzuotongzhi/202101/t20210104_3638904.htm, laatst geraadpleegd op 12 april 2021).

(106)  Zie IMF Working Paper “Resolving China’s Corporate Debt Problem”, door Wojciech Maliszewski, Serkan Arslanalp, John Caparusso, José Garrido, Si Guo, Joong Shik Kang, W. Raphael Lam, T. Daniel Law, Wei Liao, Nadia Rendak, Philippe Wingender, Jiangyan Yu en Longmei Zhang, oktober 2016, WP/16/203.

(107)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 121-122, 126-128, 133-135.

(108)  Zie OESO (2019), OECD Economic Surveys: China 2019, OECD Publishing, Parijs, blz. 29,

https://doi.org/10.1787/eco_surveys-chn-2019-en

(109)  Zie http://www.xinhuanet.com/fortune/2020-04/20/c_1125877816.htm (laatst geraadpleegd op 12 april 2021).

(110)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/492 van de Commissie van 1 april 2020 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte (PB L 108 van 6.4.2020, blz. 1).

(111)  Rapport — hoofdstuk 5, blz. 90-92.

(112)  Zie ook rapport — hoofdstuk 5, blz. 100-103.

(113)  Werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2020) 242 final van 22.10.2020, beschikbaar op https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2020/october/tradoc_158997.pdf

(114)  Zie rapport — hoofdstuk 4.

(115)  World Bank Open Data – Upper Middle Income, https://data.worldbank.org/income-level/upper-middle-income

(116)  https://ec.europa.eu/neighbourhood-enlargement/sites/near/files/turkey_report_2020.pdf

(117)  Zie bijvoorbeeld arrest van het Gerecht van 17 december 2008, HEG en Graphite India/Raad, T-462/04, EU:T:2008:586, punt 68 en de aldaar aangehaalde rechtspraak.

(118)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1267 van de Commissie van 26 juli 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op wolfraamelektroden van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 (PB L 200 van 29.7.2019, blz. 4).

(119)  https://www.gtis.com/gta/

(120)  Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 33).

(121)  Verordening (EG) nr. 368/98 van de Raad van 16 februari 1998 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van glyfosaat uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van het voorlopige recht (PB L 47 van 18.2.1998, blz. 1, overweging 15).

(122)  Arrest van 22 oktober 1991, Nölle/Hauptzollamt Bremen-Freihafen, C-16/90, EU:C:1991:402, punt 27.

(123)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/607 van de Commissie van 14 april 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot uit Maleisië verzonden citroenzuur, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 129 van 15.4.2021, blz. 73).

(124)  https://your.fitch.group/rs/732-CKH-767/images/Fitch_10069753.pdf?mkt_tok=eyJpIjoiWmpSa1pXWTROREJpWkRVMCIsInQiOiJ1NnhzNGptTmpwaUQrcUNiM2ZERDAycU1UV3dwcEQzaG5ORGNIUVFHTlBLZTduYXhPS1BhaHNaQVdQUzVUTmFkRzRBQk9PQ2pkSFR3V1c0Y24wMEZPdz09In0%3D

(125)  https://ar.prysmiangroup.com/en

(126)  Gids “Hoe een antidumpingklacht in te dienen”, blz. 17.

(127)  C-16/90, Nölle/Hauptzollamt Bremen-Freihafen, punt 20.

(128)  De juridische disclaimer van de Gids (zie vorige voetnoot) luidt als volgt: “Deze handleiding is geen juridisch bindend document. De inhoud ervan is geen dwingend recht. De inlichtingen van klagers variëren naargelang van de specifieke omstandigheden van de zaak. Deze handleiding is uitsluitend gericht op het geven van algemeen advies. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin vanwege de bijzondere aard van het geval een andere aanpak meer voor de hand ligt. Dit betekent dat uit deze handleiding niet kan worden afgeleid aan welke voorwaarden een klacht wegens dumping moet voldoen om ontvankelijk te worden verklaard. Evenmin garandeert het gebruik van deze handleiding dat de klacht in behandeling wordt genomen: elke zaak wordt op haar eigen merites beoordeeld.”.

(129)  https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2006/december/tradoc_112300.pdf

(130)  Arrest van 22 maart 2012, GLS, C-338/10, EU:C:2012:158, punt 34.

(131)  Verordening (EG) nr. 368/98 van de Raad van 16 februari 1998 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van glyfosaat uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van het voorlopige recht (PB L 47 van 18.2.1998, blz. 1, overweging 15).

(132)  Artikel 2, lid 7, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.06.2016, blz. 21) werd overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2321 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie, en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie, vervangen door de huidige tekst van artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

(133)  https://www.prysmiangroup.com/sites/default/files/business_markets/markets/downloads/datasheets/OPGW-TUBAL_1.pdf

(134)  https://www.doingbusiness.org/content/dam/doingBusiness/country/a/argentina/ARG.pdf (blz. 44); https://www.argentina.gob.ar/trabajo/casasparticulares/empleador/remuneracionesyrecibos/aguinaldo; https://www.mondaq.com/argentina/employee-rights-labour-relations/536000/labor-costs-in-argentina

(135)  https://www.indec.gob.ar/indec/web/Nivel4-Tema-4-31-61

(136)  https://www.argentina.gob.ar/enre/cuadros_tarifarios

(137)  https://globalfinancials.com/index-admin.html

(138)  Arrest van 25 juni 2015, PT Musim Mas/Raad, T-26/12, EU:T:2015:437, punt 53.

(139)  Arrest van 26 oktober 2016, PT Musim Mas/Raad, C-468/15 P, EU:C:2016:803, punt 46.

(140)  “CRU Cable market outlook” (augustus 2020), aangevuld met marktinformatie van de klagers.

(141)  Voor deze indicatoren is uitgegaan van directe gegevens die de klager heeft verzameld over de 8 klagende of de klacht ondersteunende producenten in de Unie (met uitzondering van één onderneming om de in overweging 409 uiteengezette redenen), die goed zijn voor bijna 80 % van de productie in de Unie in het OT, plus een raming voor de overige producenten in de Unie op basis van marktonderzoek en marktinformatie.

(142)  CRU cables market outlook report, augustus 2020, blz. 29, en CRU Worldwide Cable Market Summary by Application and Region, februari 2021.

(143)  Geraamd op basis van openbare bronnen (CRU-artikel van 10 januari 2020“Further instability on the horizon as tumultuous year ends” (Verdere instabiliteit dreigt na einde turbulent jaar) en slides van de CRU Wire & Cable Conference in juni 2019), verder uitgewerkt door de klagers (klacht, voetnoot 36).

(144)  Arrest van 5 april 2017, Changshu City Standard Parts Factory en Ningbo Jinding Fastener/Raad, C-376/15 P en C-377/15 P, EU:C:2017:269, punten 58-60.

(145)  PB L 362 van 30.12.1988, blz. 59, overweging 7.

(146)  Arrest van 17 december 1997, EFMA/Raad, T-121/95, EU:T:1997:198, punt 105 en volgende.

(147)  Deze zijn representatief en vertegenwoordigen 36 % van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie in het OT.

(148)  PB L 87 van 21.3.1998, blz. 24.

(149)  Zie ook het arrest van 22 september 2021, T-753/16, PAO Severstal, ECLI:EU:T:2021:612, punten 260-273.

(150)  In haar toespraak over de Staat van de Unie van 2020 verklaarde Commissievoorzitter Ursula von der Leyen: “De investeringsstimulans via NextGenerationEU is een unieke kans om de uitbreiding naar elk dorp te stimuleren. Daarom willen we onze investeringen richten op veilige connectiviteit, de uitbreiding van 5G, 6G en glasvezel. NextGenerationEU is ook een unieke kans om een coherentere Europese aanpak van connectiviteit en de uitrol van digitale infrastructuur te ontwikkelen.” https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/SPEECH_20_1655

(151)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: 2030 Digital Compass: the European way for the Digital Decade, Brussel, 9.3.2021 COM(2021) 118 final (Digitaal kompas 2030: de Europese weg voor het digitale decennium).

(152)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat G, Wetstraat 170, 1049 Brussel, België.

(153)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(154)  Bijlage I “Gecombineerde nomenclatuur” bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).


BIJLAGE

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs

Naam

Aanvullende Taric-code

Anhui Tianji Information Technology Co., Ltd.

C698

Dongjie Optical Technology (Suzhou) Co., Ltd.

C700

Fasten Group:

Jiangsu Fasten Optical Communication Technology Co., Ltd.

Jiangsu Fasten Optical Cable Co., Ltd.

C701

Hangzhou Futong Communication Technology Co., Ltd.

C702

Hangzhou Tuolima Network Technologies Co., Ltd.

C703

Jiangsu Etern Company Limited

C704

Jiangsu Hengtong Group:

Hengtong Optic-Electric Co., Ltd.

Guangdong Hengtong Optic-electronical Technology Co., Ltd.

Jiangsu Hengtong Smart Grids Co., Ltd.

Zhejiang Dongtong Optical Network and IOT Technology Co., Ltd.

C705

Jiangsu Tongguang Optical Fiber Cable Co., Ltd.

C706

LEONI Cable (China) Co., Ltd.

C707

Liangang Optoelectronic Technology Co., Ltd.

C724

Nanjing Huamai Technology Co., Ltd.

C708

Ningbo Geyida Cable Technology Co., Ltd.

C709

Prysmian Wuxi Cable Co., Ltd.

C710

SDG Group:

Shenzhen SDG Information Co., Ltd.

Shenzhen SDGI Optical Network Technologies co., Ltd.

C711

Shanghai Qishen International Trade Co., Ltd.

C712

Shenzhen WanBao Optical Fiber Communication Co., Ltd.

C713

Sichuan Huiyuan Optical Communications Co., Ltd.

C714

Suzhou Furukawa Power Optic Cable Co., Ltd.

C715

Suzhou Torres Optic-electric Technology Co., Ltd.

C716

Twentsche (Nanjing) Fibre Optics Ltd.

C717

XDK Communication Equipment (Huizhou) Ltd.

C718

YOFC Group:

Yangtze Optical Fibre and Cable Joint Stock Limited Company

Yangtze Optical Fibre and Cable (Shanghai) Company Ltd.,

Yangtze Zhongli Optical Fibre and Cable (Jiangsu) Co., Ltd.,

Sichuan Lefei Optoelectronic Technology Company Limited,

Everpro Technology Company Limited

C719


18.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 410/153


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/2012 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2021

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 30 september 2020 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal (“stainless steel cold-rolled flat products”, hierna ook: “SSCR” of “het onderzochte product”) van oorsprong uit India en Indonesië (“de betrokken landen”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 17 augustus 2020 werd ingediend door de European Steel Association (“Eurofer” of “de klager”) namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal in de Unie vertegenwoordigen.

(3)

De Commissie heeft op 17 februari 2021 met betrekking tot de invoer van hetzelfde product van oorsprong uit India en Indonesië een antisubsidieonderzoek geopend (“het antisubsidieonderzoek”) (3).

1.2.   Registratie

(4)

Naar aanleiding van een met het vereiste bewijsmateriaal gestaafd verzoek van de klager heeft de Commissie de invoer van het betrokken product bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/370 van de Commissie (4) (“de registratieverordening”) onderworpen aan registratie overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening.

1.3.   Voorlopige maatregelen

(5)

Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de partijen op 30 april 2021 een overzicht van de voorgestelde voorlopige rechten verstrekt, alsook nadere gegevens over de berekening van de dumpingmarges en de marges die toereikend zijn om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. Zoals toegelicht in overweging 210 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie rekening gehouden met de opmerkingen die werden geacht verschrijvingen te betreffen en de marges in voorkomend geval dienovereenkomstig gecorrigeerd.

(6)

Op 28 mei 2021 heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/854 van de Commissie (5) (“de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld.

1.4.   Vervolg van de procedure

(7)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan het voorlopige antidumpingrecht is ingesteld (“mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben de klager, een consortium van importeurs en distributeurs (“Euranimi” (6)), één niet-verbonden importeur, één gebruiker, de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, alsmede de Indiase overheid en de Indonesische overheid schriftelijke opmerkingen ingediend waarin zij hun standpunt over de voorlopige bevindingen kenbaar maakten.

(8)

De partijen die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Met de klager, het consortium van importeurs en distributeurs, één niet-verbonden importeur, één gebruiker en twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zijn hoorzittingen gehouden.

(9)

De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte. Bij het vaststellen van de definitieve bevindingen heeft de Commissie de opmerkingen van de belanghebbenden in overweging genomen en waar passend haar voorlopige conclusies herzien.

(10)

De Commissie heeft alle belanghebbenden ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië (“mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen indienen. Er werden opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen ingediend door Eurofer, de producent en gebruiker in de Unie Arinox, het consortium van importeurs en distributeurs Euranimi, de niet-verbonden importeur LSI en de medewerkende producenten-exporteurs. Bovendien diende IRNC (een medewerkende producent-exporteur) opmerkingen in over de opmerkingen die Eurofer had gemaakt over de aanpak van de Commissie ten aanzien van haar aankopen (zie de overwegingen 71 tot en met 74).

(11)

De partijen die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn tevens in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Met de klager, Euranimi, één niet-verbonden importeur, één gebruiker die tevens een producent in de Unie bleek te zijn en één van de producenten-exporteurs zijn hoorzittingen gehouden. Gezien zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen werd aan de producent-exporteur IRNC een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen gedaan die beperkt bleef tot de correcties van enkele van zijn uitvoerprijzen. De Commissie heeft IRNC in de gelegenheid gesteld opmerkingen over die aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen in te dienen, maar IRNC antwoordde niet.

(12)

De opmerkingen van de belanghebbenden zijn onderzocht en indien passend in deze verordening in aanmerking genomen.

1.5.   Steekproeven

(13)

Aangezien er geen opmerkingen over de steekproeven zijn ontvangen, werden de overwegingen 6 tot en met 14 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.6.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(14)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogden het consortium van importeurs en distributeurs en één niet-verbonden importeur dat de gevolgen van de COVID-19-pandemie aan een grondig onderzoek moesten worden onderworpen omdat het onderzoektijdvak (“OT”) een buitengewone pandemische periode omvatte.

(15)

De Commissie heeft rekening gehouden met het feit dat het OT enkele maanden omvatte waarin de COVID-19-pandemie heerste. Zij heeft de gevolgen van de COVID-19-pandemie grondig in kaart gebracht en geanalyseerd, en is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van schade veroorzakende dumping op de markt van de Unie die niet aan de gevolgen van de pandemie is toe te schrijven.

(16)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het OT en de beoordelingsperiode zijn ontvangen, werd overweging 21 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(17)

In de voorlopige fase verzocht één gebruiker in de Unie, Arinox, om koudgewalste producten van roestvrij staal van de staalkwaliteiten 200 en 201 van de productomschrijving uit te sluiten. De Commissie heeft het verzoek voorlopig van de hand gewezen, zoals uiteengezet in de overwegingen 25 tot en met 27 van de voorlopige verordening.

(18)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen verzocht de onderneming enkel om uitsluiting van producten van staalkwaliteit 200 die equivalent zijn aan Jindal J4 of JSLU DD (nikkelgehalte van 1 %) met een dikte van 0,90 + 0/–0,060 mm voor gebruik bij de productie van roestvrij precisiebandstaal. Volgens haar is het product gemakkelijk te identificeren en bestaat er dus geen gevaar van ontwijking, is het product niet met andere productsoorten uitwisselbaar en wordt het product niet door de bedrijfstak van de Unie geproduceerd. Bovendien acht zij het eindgebruik eenvoudig te controleren.

(19)

Het aangepaste verzoek om uitsluiting van de productomschrijving werd door de klager betwist. Eurofer betoogde dat het bij de door de gebruiker in de Unie aangegeven staalkwaliteiten om handelsbenamingen gaat en die niet in internationale normen zijn vastgelegd. Derhalve beschikken de douaneautoriteiten niet over de mogelijkheid om een referentie vast te stellen en toezicht te houden op de chemische samenstelling van het uitgesloten product. Daarnaast zou de controle van het eindgebruik de douaneautoriteiten onredelijk zwaar belasten. Bovendien zou de uitsluiting van deze producten, die uitsluitend door Jindal worden geproduceerd, een risico van kruiscompensatie opleveren met gevolgen voor de corrigerende werking van de maatregelen.

(20)

In het kader van het onderzoek is vastgesteld dat die producten wat de eigenschappen ervan betreft onderling uitwisselbaar zijn. De Commissie is eveneens tot de conclusie gekomen dat inwilliging van dit verzoek om uitsluiting de douaneautoriteiten inderdaad onredelijk zwaar zou belasten, aangezien zij voor elke zending een laboratoriumonderzoek zouden moeten uitvoeren en het eindgebruik zouden moeten controleren. Aangezien het product aan één specifieke producent-exporteur is gekoppeld, kan voorts het risico van kruiscompensatie niet worden uitgesloten.

(21)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Arinox haar oorspronkelijke verzoek om uitsluiting van producten, dat wil zeggen om producten van staalkwaliteit 200 met een laag nikkelgehalte en producten van staalkwaliteit 201 van de productomschrijving uit te sluiten. Volgens haar zijn producten van staalkwaliteit 200 met een laag nikkelgehalte en producten van staalkwaliteit 201 in wezen op de markt van de Unie niet beschikbaar en hebben de producenten in de Unie er geen belang bij deze producten te vervaardigen. Na de mededeling van de voorlopige bevindingen was het economisch gezien niet langer rendabel om producten van staalkwaliteit 201 bij de bedrijfstak van de Unie in te kopen, en slechts één producent in de Unie kon roestvrij precisiebandstaal van staalkwaliteit 200 met een laag nikkelgehalte produceren. Voorts voerde zij aan dat zij reeds economische schade had geleden doordat deze producten in het huidige onderzoek waren opgenomen, aangezien zij wegens de prijsgevoeligheid van het product het antidumpingrecht niet aan haar afnemers kon doorberekenen, en dat de Commissie in een recent geval in een vergelijkbare situatie productuitsluiting had toegestaan.

(22)

Bovendien herhaalde de onderneming dat er qua fysische, chemische en technische eigenschappen aanzienlijke verschillen bestaan tussen producten van de staalkwaliteiten 200 en 201 en andere staalsoorten die onder het onderzochte product vallen, met name producten van staalkwaliteit 300, en dat de chemische samenstelling van producten van de staalkwaliteiten 200 en 201 gemakkelijk door de douaneautoriteiten kan worden gecontroleerd met behulp van eenvoudig beschikbare instrumenten en aan de hand van de certificaten van het walswerk. Zij voerde verder aan dat het verzoek om uitsluiting aan één eindgebruik gekoppeld is en dat zij waarschijnlijk als enige van het verzoek om uitsluiting gebruik zou maken.

(23)

Volgens haar is het risico van kruiscompensatie beperkt, aangezien zij in de betrokken landen hoofdzakelijk de staalkwaliteiten 200 en 201 koopt en zij haar producten van verschillende producenten in deze landen betrekt.

(24)

Arinox verstrekte geen verder bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het onmogelijk is producten van de staalkwaliteiten 200 en 201 met andere staalsoorten uit te wisselen, behalve dat dit economisch gezien irrationeel is. Zoals al beschreven in overweging 20, is voor de controle op de chemische samenstelling door de douaneautoriteiten een laboratoriumonderzoek vereist, wat voor de douaneautoriteiten een zware last zou betekenen, met name omdat een dergelijk onderzoek zou moeten worden verricht voor elke zending van het product waarvoor om uitsluiting is verzocht. Het risico van kruiscompensatie moet objectief worden beoordeeld, en uit de gegevens die de onderneming met betrekking tot haar aankopen van producten van de staalkwaliteiten 200 en 201 en van andere producten uit de betrokken landen heeft verstrekt, blijkt dat zij in die landen andere producten heeft gekocht die onder de productomschrijving van het huidige onderzoek vallen, wat per definitie het risico van kruiscompensatie meebrengt. Hoewel deze staalkwaliteiten volgens de onderneming slechts één eindgebruik hebben, kunnen andere toepassingen bovendien niet worden uitgesloten.

(25)

De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat het niet passend zou zijn dit verzoek om uitsluiting van het product in te willigen, en heeft het verzoek dan ook afgewezen.

2.2.   Conclusie

(26)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de productomschrijving zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 22 tot en met 27 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   DUMPING

3.1.   India

3.1.1.   Medewerking en gedeeltelijke toepassing van artikel 18 van de basisverordening

(27)

In de overwegingen 29 tot en met 57 van de voorlopige verordening worden de Indiase entiteiten van Jindal die zijn betrokken bij de productie en de verkoop van het onderzochte product aangeduid als “de Jindal Group”. In de onderhavige verordening worden deze entiteiten aangeduid als “Jindal India”, terwijl “de Jindal Group” betrekking heeft op Jindal India, Jindal Indonesia en de relevante Jindal-entiteiten in derde landen.

(28)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 32 tot en met 35 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie besloten in de voorlopige fase artikel 18 van de basisverordening toe te passen en gebruik te maken van de beschikbare gegevens waar het de niet bekendgemaakte informatie over de rol van een verbonden onderneming van de Jindal Group betreft.

(29)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen maakte de Jindal Group bezwaar tegen die toepassing van artikel 18. De groep vond dat zij de toegang tot de ter zake dienende informatie niet had geweigerd of niet had nagelaten die te verstrekken en dat zij naar beste vermogen had gehandeld. Derhalve zou de Commissie de door de onderneming verstrekte gegevens moeten gebruiken. De Commissie heeft deze opmerkingen zorgvuldig beoordeeld. Zoals vermeld in overweging 33 van de voorlopige verordening, is de Jindal Group al op 16 april 2021 door de raadadviseur-auditeur over deze kwestie gehoord. In overeenstemming met de aanbevelingen die de raadadviseur-auditeur na die hoorzitting heeft geformuleerd, heeft de Commissie ook de informatie die zij op 29 maart 2021 van de Jindal Group in antwoord op de overeenkomstig artikel 18 toegezonden brief heeft ontvangen, aan een volledige beoordeling onderworpen.

(30)

Bijgevolg heeft de Commissie de door deze producent-exporteur verstrekte informatie gebruikt en heeft zij het argument gedeeltelijk aanvaard. Gezien het nadere onderzoek van de op 29 maart 2021 verstrekte informatie werd bovendien een verdere correctie passend geacht. Aangezien de opmerkingen van de Jindal Group als vertrouwelijk werden bestempeld, werd de gedetailleerde beoordeling van het argument alleen aan de betrokken partij meegedeeld.

3.1.2.   Normale waarde

(31)

De details van de berekening van de normale waarde zijn uiteengezet in de overwegingen 36 tot en met 47 van de voorlopige verordening.

(32)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen herhaalden Jindal India en Jindal Indonesia onder verwijzing naar artikel 2, lid 5, derde en vierde alinea, en artikel 2, lid 10, punt k), van de basisverordening dat de Commissie de normale waarde zou moeten corrigeren voor de kosten die verband houden met de lockdowns als gevolg van COVID-19 die tijdens een deel van het onderzoektijdvak in India en Indonesië golden.

(33)

Deze argumenten moesten worden afgewezen.

(34)

Met betrekking tot de argumenten op grond van artikel 2, lid 5, derde alinea, merkt de Commissie allereerst op dat de derde alinea handelt over de correcte kostenallocatie en het gebruik van deze methode van kostenallocatie in het verleden, met een voorkeur voor kostenallocatie op basis van de omzet. Verder wordt daarin bepaald dat “tenzij bij de in deze alinea bedoelde kostenallocatie hiermede reeds rekening is gehouden, de kosten op passende wijze [worden] gecorrigeerd voor eenmalige kostenelementen die aan de toekomstige en/of de huidige productie worden toegerekend”. In het onderhavige geval vormen de beweerde “COVID-19-kosten” echter geen afzonderlijk kostenelement dat met betrekking tot het onderzoektijdvak kan worden gecorrigeerd. De beweerde kosten zijn de gebruikelijke vaste kosten die Jindal maakt en die regelmatig terugkeren. Alleen zijn deze kosten wegens COVID-19 op een geringere productiehoeveelheid van toepassing. De aangehaalde laatste zin van de derde alinea is echter niet op dit scenario van toepassing. Derhalve kan geen correctie op grond van artikel 2, lid 5, derde alinea, worden toegepast.

(35)

In de tweede plaats merkt de Commissie met betrekking tot de argumenten op grond van artikel 2, lid 5, vierde alinea, op dat, zoals in die alinea wordt bepaald, een afwijking van de kosten per eenheid die normaliter door een onderneming worden gedragen alleen kan worden toegekend indien het gebruik van nieuwe productievoorzieningen aanzienlijke nieuwe investeringen vereist en wanneer de latere lage bezettingsgraad het gevolg is van het starten, geheel of ten dele binnen het onderzoektijdvak, van nieuwe productieprocessen. In het onderhavige geval is een eventuele lage bezettingsgraad het gevolg van een tijdelijke stopzetting van de productie vanwege COVID-19. Derhalve is artikel 2, lid 5, vierde alinea, niet van toepassing.

(36)

In de derde plaats merkt de Commissie met betrekking tot de argumenten op grond van artikel 2, lid 10, punt k), op dat krachtens artikel 2, lid 10, een correctie kan worden toegepast “voor verschillen voor […] factoren […], indien wordt aangetoond dat die van invloed zijn op de prijsvergelijking als bedoeld in dit lid, met name wanneer klanten bij voortduring verschillende prijzen op de binnenlandse markt betalen ten gevolge van deze factoren”. Jindal India en Jindal Indonesia betoogden dat een correctie had moeten worden toegepast vanwege het effect van de COVID-19-lockdowns op de productiekosten, hoewel zij geen effect op de vergelijkbaarheid van de prijzen hebben aangetoond. Dit argument met betrekking tot artikel 2, lid 10, punt k), moet derhalve worden afgewezen.

(37)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de Jindal Group haar argumenten inzake een correctie voor COVID-19-gerelateerde kosten. Met betrekking tot een mogelijke correctie op grond van artikel 2, lid 5, derde en vierde alinea, wees de Jindal Group op “ongewoon hoge” (7) kosten die niet volledig aan de productie en de verkoop van het onderzochte product in het onderzoektijdvak waren toe te schrijven; in plaats daarvan zou de Commissie representatieve productiekosten tijdens het onderzoektijdvak moeten berekenen.

(38)

Het argument moest worden afgewezen. De desbetreffende kosten worden in het onderzoektijdvak gemaakt en hebben betrekking op de productie en de verkoop van het onderzochte product. In het licht van het door de Jindal Group genoemde panelverslag Salmon en overeenkomstig artikel 2, lid 5, derde alinea, derde volzin, van de basisverordening worden de kosten op passende wijze gecorrigeerd voor eenmalige kostenelementen die aan de toekomstige en/of de huidige productie worden toegerekend. De Commissie erkende dat de beweerdelijk in verband met de lockdown als gevolg van COVID-19 gemaakte kosten eenmalig zijn. De specifieke kosten die tijdens de COVID-19-lockdown worden gemaakt, zijn echter uitsluitend vaste kosten en vloeien louter voort uit een onderbenutting van de beschikbare en anderszins gebruikte capaciteit. Zij kunnen per definitie niet aan de toekomstige productie worden toegerekend, zoals wel het geval zou zijn met investeringskosten. Zij kunnen evenmin aan de huidige productie worden toegerekend, aangezien zij veeleer rechtstreeks het gevolg zijn van een eenmalig geval van overmacht, namelijk de lockdown in het kader van COVID-19.

(39)

Wat het aan artikel 2, lid 10, punt k), van de basisverordening ontleende argument betreft, verwees de Jindal Group naar wat de Commissie in overweging 36 heeft verklaard en voegde daaraan toe dat uit het inleidende deel van artikel 2, lid 10, duidelijk blijkt dat de verwijzing naar de vergelijkbaarheid van de prijzen de vergelijkbaarheid tussen de normale waarde (ongeacht hoe deze wordt bepaald) en de uitvoerprijs omvat.

(40)

De Commissie erkende dat het inleidende deel van artikel 2, lid 10, betrekking heeft op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Het is tevens juist dat sommige van de in artikel 2, lid 10, punten a) tot en met k), genoemde correcties eveneens op een normale waarde op basis van de binnenlandse prijzen en op een door berekening vastgestelde normale waarde kunnen worden toegepast. Artikel 2, lid 10, punt k), bevat echter een expliciete voorwaarde met betrekking tot prijsverschillen op de binnenlandse markt, waaraan moet zijn voldaan voordat een correctie wordt toegepast. De Jindal Group kon dergelijke verschillen niet onderbouwen, maar kon enkel het effect op de kosten aantonen. Elke kostenstijging zou in ieder geval gelijkelijk gevolgen hebben voor de binnenlandse prijzen en de uitvoerprijzen. Het nieuwe argument met betrekking tot artikel 2, lid 10, punt k), moest derhalve worden afgewezen.

(41)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen maakte Chromeni bezwaar tegen de door de Commissie op de grondstofprijzen toegepaste correcties. In het kader van de voorlopige vaststelling had de Commissie aan de hand van de tabel met de per transactie vermelde aankopen van warmgewalst breedband van roestvrij staal (“stainless steel hot rolled coils”, hierna ook: “SSHR”) geconstateerd dat de prijzen voor de aankoop van SSHR bij verbonden partijen duidelijk onder de prijzen voor de aankoop van hetzelfde materiaal bij niet-verbonden partijen lagen. Derhalve konden die prijzen niet als marktconform worden beschouwd en heeft de Commissie een correctie daarop toegepast. Chromeni voerde in haar opmerkingen bij de mededeling van de voorlopige bevindingen aan dat de kwaliteit van het voor de vergelijking gebruikte breedband niet altijd dezelfde was en dat hiermee bij het maken van de vergelijking rekening moet worden gehouden. Het argument werd onderbouwd met koopcontracten, een op de kwaliteit gebaseerde kortingsregeling, creditnota’s, een kwaliteitsinspectieverslag alsook de boekingen voor de kwaliteitsaanduiding. De Commissie heeft dit argument zorgvuldig onderzocht en achtte het gerechtvaardigd. Bijgevolg heeft de Commissie de gemiddelde prijs voor de aankoop van SSHR bij verbonden partijen in de administratie van de onderneming vervangen door de gewogen gemiddelde prijs voor de aankoop bij niet-verbonden leveranciers, vermenigvuldigd met de gebruikte hoeveelheden.

(42)

De Commissie had in de voorlopige fase de in de normale waarde van Chromeni opgenomen afschrijvingskosten herberekend, aangezien er was vastgesteld dat de afschrijving van bepaalde productieapparatuur niet was opgegeven, terwijl deze reeds voor commerciële productie in gebruik was. Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betwistte Chromeni die correctie van de opgegeven afschrijvingskosten, met als argument dat deze kosten in volledige overeenstemming met de algemeen aanvaarde boekhoudkundige praktijken in India waren geboekt en dat deze kosten derhalve moesten worden aanvaard. De Commissie bleef bij haar standpunt dat het passend en redelijk was om het begin van de afschrijvingstermijn voor de machines naar voren te halen en te laten samenvallen met het begin van de feitelijke productie en verkoop van het onderzochte product. In dit verband gaf de administratie van Chromeni geen redelijk beeld van de met de productie en de verkoop van het onderzochte product verband houdende kosten, en moesten die derhalve worden gecorrigeerd.

(43)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen maakte Chromeni ten slotte bezwaar tegen de behandeling door de Commissie van de gevraagde correcties voor aanloopkosten, die betrekking hadden op de afschrijvingskosten en de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten. De Commissie had de periode waarvoor een correctie voor afschrijvingskosten kon worden toegepast beperkt tot drie maanden en had de correctie voor de VAA-kosten voor de startfase verworpen. Chromeni voerde aan dat de startfase van een staalproductielijn veel langer duurt dan drie maanden en wees daarbij op de datum van afgifte van het eindopleveringscertificaat. De Commissie had echter vastgesteld dat de commerciële productie al ver vóór die datum van start was gegaan. Overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening, waarin onder meer wordt bepaald dat een startfase niet langer mag duren dan een passend gedeelte van het begin van de terugverdientijd, is het bovendien vaste praktijk van de Commissie om de duur van een startfase te beperken tot drie maanden. Gezien de omstandigheden van het onderhavige geval heeft de Commissie derhalve bepaald dat drie maanden een passende termijn was. Met betrekking tot de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten heeft Chromeni niet aangetoond dat deze kosten verband houden met de productie, zodat zij niet zijn beïnvloed door het gebruik van nieuwe productievoorzieningen die aanzienlijke nieuwe investeringen vereisen en door een lage bezettingsgraad ten gevolge van het starten van nieuwe productieprocessen, zoals bepaald in artikel 2, lid 5, vierde alinea, van de basisverordening.

(44)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Chromeni slechts dezelfde beweringen en dezelfde argumentatie, zonder nieuwe bewijzen of argumenten aan te dragen. Gezien het bovenstaande werden de argumenten van Chromeni met betrekking tot de afschrijving en de correctie voor aanloopkosten van de hand gewezen.

(45)

In overweging 175 van de voorlopige verordening had de Commissie de in de klacht beweerde verstoringen van de grondstoffenmarkt in India en Indonesië bevestigd. Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betoogde Eurofer dat de kosten van de ondernemingen vanwege het bestaan van door de overheid veroorzaakte verstoringen op de grondstoffenmarkten in India en Indonesië moesten worden gecorrigeerd op grond van artikel 2, lid 5, van de basisverordening. Volgens Eurofer geven de kosten in de administratie van de producenten-exporteurs, gezien de verstoringen, geen redelijk beeld van de kosten die verband houden met de productie en de verkoop van het onderzochte product, en hebben de verstoringen van de grondstoffenmarkt bovendien tot een abnormale situatie geleid.

(46)

De Commissie heeft dit argument afgewezen omdat volgens haar Eurofer niet voldoende bewijsmateriaal had verstrekt voor de volledige toepassing van de correctie overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening in dit geval. Na de mededeling van de definitieve bevindingen gaf Eurofer te kennen het daar niet mee eens te zijn en onderstreepte zij dat zij in de klacht en in verschillende vóór en na de mededeling van de voorlopige bevindingen geformuleerde opmerkingen voldoende bewijsmateriaal had verstrekt ter onderbouwing van de bewering in de klacht. De Commissie achtte het niet passend een mogelijke correctie op grond van artikel 2, lid 5, van de basisverordening nader te onderzoeken. Ongeacht de vraag of het in de loop van de onderhavige procedure overgelegde bewijsmateriaal volstond om de bewering inhoudelijk te onderzoeken, heeft de Commissie opgemerkt dat een soortgelijke bewering over de gevolgen van verstoringen van de grondstoffenmarkt bij de levering van goederen in het kader van het antisubsidieonderzoek werd onderzocht.

3.1.3.   Uitvoerprijs

(47)

De details van de berekening van de uitvoerprijs zijn uiteengezet in de overwegingen 48 tot en met 50 van de voorlopige verordening.

(48)

Zowel na de mededeling van de voorlopige bevindingen als na die van de definitieve bevindingen maakten Jindal India en Jindal Indonesia bezwaar tegen de aanpak die de Commissie had gehanteerd bij het vaststellen van de uitvoerprijs van een deel van hun verkoop via Iberjindal S.L. (“IBJ”), een in Spanje gevestigde verbonden handelaar. Het bezwaar werd grotendeels van de hand gewezen. Aangezien deze opmerkingen als vertrouwelijk werden bestempeld, werden de redenen voor de vaststellingen van de Commissie met betrekking tot het bezwaar alleen aan de betrokken partij meegedeeld.

(49)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Jindal Group aan dat er in de formule voor de berekening van de uitvoerprijs een fout met betrekking tot de vrachtkosten was geslopen, wat van invloed was op de prijzen van bepaalde verkopen in de Unie. De Commissie heeft de kwestie onderzocht en heeft inderdaad vastgesteld dat er sprake was van een fout in een formule, die zij heeft gecorrigeerd.

(50)

Er werden met betrekking tot de berekening van de uitvoerprijs geen verdere argumenten ontvangen. De overwegingen 48 tot en met 50 van de voorlopige verordening worden derhalve bevestigd.

3.1.4.   Vergelijking

(51)

De details van de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs zijn uiteengezet in de overwegingen 51 tot en met 54 van de voorlopige verordening.

(52)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerden Jindal India en Jindal Indonesia aan dat de Commissie de VAA-kosten en de winst (“fictieve provisie”) niet in mindering had mogen brengen op de uitvoerprijs voor verkopen in de EU, die via hun verbonden handelaar in een derde land werden afgewikkeld, zoals uiteengezet in de overwegingen 52 en 81 van de voorlopige verordening. Het argument werd afgewezen. Aangezien deze opmerkingen als vertrouwelijk werden bestempeld, werden de redenen voor het afwijzen van het argument alleen aan de betrokken partij meegedeeld.

(53)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen droeg de Jindal Group aanvullende argumenten aan met betrekking tot de beoordeling van de uitvoerprijs wat die verbonden handelaar betreft. Deze opmerkingen werden opnieuw als vertrouwelijk bestempeld en Jindal werd derhalve op individuele basis in kennis gesteld van het standpunt van de Commissie ten aanzien van deze argumenten.

(54)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde de Jindal Group dat het bedrag van de correctie van de uitvoerprijs voor verkopen in de EU via JSL Global Commodities Pte. Ltd (“JGC”) niet hoger zou mogen zijn dan haar VAA-kosten, omdat het overeenkomstig de eerdere praktijk van de instellingen en zoals door het Gerecht van eerste aanleg bevestigd, redelijk zou zijn alleen de VAA-kosten in mindering te brengen (8). Als de Commissie aandringt op het opnemen van winst (wat zij niet zou moeten doen), zou die winst gebaseerd moeten worden op de gegevens van JGC. Volgens de Jindal Group zou dit in overeenstemming zijn met de recente praktijk van de Commissie en met het standpunt van het Gerecht van eerste aanleg dat het “redelijk” is om “reële gegevens” te gebruiken (9).

(55)

De argumenten moesten worden afgewezen. Ten eerste zou, wanneer alleen de VAA-kosten in mindering werden gebracht, geen rekening worden gehouden met de volledige waarde van een marge die doorgaans uit de VAA-kosten plus de winst bestaat. Wat de beoordeling van die winst betreft, benadrukt de Commissie dat die onder normale marktvoorwaarden moet worden gerealiseerd en dat zij zich derhalve niet kan baseren op een winst die voortvloeit uit een door verbonden partijen overeengekomen vergoeding. Wat het arrest van het Gerecht van eerste aanleg betreft, het Gerecht stemde daarin in met de aftrek van de VAA-kosten, maar sprak zich duidelijk niet uit tegen de gelijktijdige aftrek van de winst, die in die zaak niet aan de orde was. Bovendien werden in het kader van het onderhavige onderzoek de VAA-kosten in overeenstemming met die zaak in mindering gebracht op basis van de feitelijke gegevens van de verbonden handelaar, aangezien de gerapporteerde VAA-kosten niet werden beïnvloed door de relatie tussen de twee entiteiten. Wat de praktijk van de Commissie betreft, wanneer de winstmarge lijkt te worden beïnvloed door de relatie tussen de handelaar en de producent-exporteur, is het de gangbare praktijk om als redelijke alternatieve waarde een nominale winstmarge in mindering te brengen op basis van de gegevens die zijn verstrekt door niet-verbonden importeurs die aan hetzelfde onderzoek hebben meegewerkt. In de recente zaak waarnaar de Jindal Group verwijst werd de feitelijke winstmarge echter redelijk geacht in het licht van de feiten van die zaak en de door de verbonden handelaar uitgeoefende functies. Daarom werd de feitelijke winstmarge in mindering gebracht.

(56)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen herhaalde Jindal India dat de normale waarde gecorrigeerd zou moeten worden voor de terugbetaling van rechten. De onderneming voerde met name aan dat in artikel 2, lid 10, punt k), van de basisverordening is bepaald dat rekening moet worden gehouden met alle verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen en dat het argument derhalve moest worden aanvaard.

(57)

Dit argument werd afgewezen. Jindal India had niet aangetoond dat de vermeende terugbetaling van rechten van invloed was op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Jindal India kon in het bijzonder niet aantonen dat de terugbetaling van rechten tot constant hogere binnenlandse prijzen had geleid.

(58)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde Jindal India dat de Commissie erop moet toezien dat de terugbetalingen van rechten niet dubbel worden geteld, en dat het tweemaal compenseren van dezelfde subsidie door de gelijktijdige instelling van antidumping- en antisubsidierechten (met name in het geval van uitvoersubsidies) in strijd is met het recht van de Wereldhandelsorganisatie (10). Aangezien de terugbetalingen van rechten aan bepaalde entiteiten van de Jindal Group in het kader van het antisubsidieonderzoek als mogelijke tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies worden onderzocht, moet de Commissie ervoor zorgen dat deze terugbetalingen van rechten in het onderhavige geval worden gecorrigeerd of dat in de antisubsidieprocedure hiertegen geen compenserende maatregelen worden ingesteld.

(59)

Met betrekking tot dit argument heeft de Commissie verduidelijkt dat om de in overweging 53 van de voorlopige verordening en in overweging 57 van de onderhavige verordening vermelde redenen de regeling die Jindal India heeft gebruikt met betrekking tot haar uitvoer naar de Unie niet voldoet aan de voorwaarden voor een correctie op grond van artikel 2, lid 10, punt b) of k), van de basisverordening. Jindal India heeft met name niet aangetoond dat de afnemers op de binnenlandse markt met het oog op de onderliggende regeling voortdurend verschillende prijzen betaalden. De Commissie heeft de verzoeken om correctie derhalve ongegrond geacht en vervolgens afgewezen.

(60)

Er werden met betrekking tot de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs geen verdere argumenten ontvangen. De overwegingen 51 tot en met 54 van de voorlopige verordening worden derhalve bevestigd.

3.1.5.   Dumpingmarges

(61)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Jindal Group aan dat de Commissie bij de berekening van de dumping voor bepaalde van haar verkopen in de Unie onjuiste cif-waarden had gebruikt. De Commissie heeft echter vastgesteld dat de Jindal Group de vermeende verschrijving zelf had begaan bij de beantwoording van de vragenlijst en dat zij daarover vóór of tijdens de controles op afstand niet was geïnformeerd. Ook in de opmerkingen over de voorafgaande kennisgeving en in de opmerkingen over de mededeling van de voorlopige bevindingen had de Jindal Group deze kwestie niet aan de orde gesteld. De Commissie was derhalve van oordeel dat het bezwaar op het tijdstip waarop het werd aangevoerd, niet langer op afstand kon worden gecontroleerd; zij heeft het bezwaar inzake de vermeende fout dan ook afgewezen.

(62)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 27 tot en met 60, heeft de Commissie rekening gehouden met de opmerkingen die de belanghebbenden na de mededelingen van de voorlopige en de definitieve bevindingen hebben ingediend. De berekening voor Jindal India werd eveneens geactualiseerd om een verschrijving in verband met de uitvoerprijs recht te zetten (zie overweging 49).

(63)

De definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van kosten, verzekering en vracht (cif-prijs), grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Jindal India

13,9  %

Chromeni

45,1  %

Alle andere ondernemingen

45,1  %

3.2.   Indonesië

3.2.1.   Inleidende opmerking

(64)

In de overwegingen 58 tot en met 86 van de voorlopige verordening worden de Indonesische entiteiten van Jindal die zijn betrokken bij de productie en de verkoop van het onderzochte product aangeduid als “de Jindal Indonesia Group” of “de Jindal Group”. In de onderhavige verordening worden deze entiteiten aangeduid als “Jindal Indonesia”, terwijl “de Jindal Group” betrekking heeft op Jindal India, Jindal Indonesia en de relevante Jindal-entiteiten in derde landen.

3.2.2.   Normale waarde

(65)

De details van de berekening van de normale waarde zijn uiteengezet in de overwegingen 65 tot en met 76 van de voorlopige verordening.

(66)

In haar opmerkingen van 11 juni 2021 herinnerde de Indonesische overheid eraan dat de in de steekproef opgenomen Indonesische producenten-exporteurs volledige medewerking hadden verleend en dat de Commissie bij het berekenen van de normale waarde hun feitelijke gegevens moet gebruiken.

(67)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen herhaalde Jindal Indonesia samen met Jindal India dat de Commissie de normale waarde moet corrigeren voor de kosten die verband houden met de lockdown als gevolg van COVID-19. Dit argument werd afgewezen. Het wordt besproken in de overwegingen 32 tot en met 36.

(68)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen maakte IRNC bezwaar tegen de aanpak van de Commissie om de aankoopprijs voor wit warmband van roestvrij staal te vervangen door een door berekening vastgestelde marktprijs indien dit belangrijke tussenproduct bij verbonden leveranciers werd gekocht. In de antwoorden van de onderneming op de vragenlijst en tijdens de controles op afstand had de Commissie geconstateerd dat deze producten bij verbonden leveranciers werden gekocht tegen een verrekenprijs die onder de productiekosten ligt. Bij de voorlopige berekening had de Commissie deze prijzen daarom vervangen door een door berekening vastgestelde marktprijs bestaande uit de productiekosten van de producten, de VAA-kosten en de winst. De onderneming voerde aan dat de verrekenprijzen marktconforme prijzen waren en bekritiseerde het feit dat er in dit verband geen analyse is gemaakt.

(69)

De Commissie had de verstrekte toelichtingen en ondersteunende documenten geanalyseerd en was tot de conclusie gekomen dat de oorspronkelijke aanpak met betrekking tot aankopen van wit warmband van roestvrij staal bij verbonden leveranciers moest worden aangepast. De verkoopprijzen die de verbonden leveranciers van wit warmband van roestvrij staal aan IRNC in rekening brachten, waren immers vergelijkbaar met hun verkoopprijzen van warmgewalst breedband van roestvrij staal voor niet-verbonden afnemers. Zij achtte het derhalve passend om de door IRNC voor deze producten betaalde aankoopprijs te aanvaarden wanneer die prijs gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten van deze leveranciers en om die prijs door de productiekosten te vervangen wanneer de verrekenprijs bij aankoop lager zou blijken te zijn.

(70)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte Eurofer de herziene aanpak van de Commissie met betrekking tot de kosten van IRNC voor wit warmband van roestvrij staal, zoals uiteengezet in overweging 69. Ten eerste voerde Eurofer aan dat de Commissie geen gebruik had mogen maken van de door IRNC betaalde prijzen voor de aankoop van SSHR bij verbonden partijen, aangezien deze prijzen niet marktconform waren. Ten tweede was volgens haar de door de Commissie gevolgde aanpak in tegenspraak met de bevindingen van een onlangs afgesloten onderzoek waarbij dezelfde groep ondernemingen betrokken was (11). In het kader van dat onderzoek had de Commissie de productiekosten van een belangrijk bestanddeel voor de vervaardiging van het betrokken product verworpen. Ten derde voerde zij aan dat indien de Commissie aan haar aanpak zou vasthouden, zij ofwel overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening bij de correctie van de waarde van de transactie tussen verbonden partijen een redelijke winst bij de aankoopprijs van SSHR zou moeten optellen, ofwel overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening de door IRNC op SSCR gerealiseerde winst die bij de berekening van de normale waarde wordt gebruikt om transacties tegen kostprijs of abnormaal lage winst te compenseren, zou moeten verhogen.

(71)

De Commissie heeft deze argumenten onderzocht. Wat het eerste argument betreft, heeft de Commissie vastgesteld dat de informatie die door de met IRNC verbonden leveranciers van SSHR was verstrekt, volledig en toereikend was om te kunnen beoordelen of de aankoopprijzen voor SSHR werden beïnvloed door de relatie tussen IRNC en deze leveranciers. Volgens de Commissie verkochten de verbonden leveranciers het SSHR tijdens het onderzoektijdvak niet alleen aan hun verbonden afnemer IRNC, maar ook aan een aantal niet-verbonden binnenlandse afnemers, en waren de aan IRNC en de aan niet-verbonden afnemers in rekening gebrachte verkoopprijzen marktconform. Daarom werden deze prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening geacht niet te zijn beïnvloed door de relatie tussen IRNC en haar verbonden leverancier, en er is geen reden om die volledig buiten beschouwing te laten. In de tweede plaats heeft de Commissie, zonder dat zij een standpunt inneemt over de feiten en conclusies van het SSHR-onderzoek waarnaar Eurofer verwijst, eraan herinnerd dat elk geval op zijn eigen merites wordt beoordeeld en geanalyseerd en dat indien de in een bepaald onderzoek vastgestelde feiten verschillen van die welke in een eerder onderzoek zijn vastgesteld, ook indien het een recent onderzoek betreft dat betrekking heeft op dezelfde groep ondernemingen, een andere conclusie kan worden getrokken.

(72)

Het argument om bij de aankoopprijs van SSHR een redelijke winst op te tellen werd afgewezen, hoewel een dergelijke correctie op grond van artikel 2, lid 5, is toegestaan indien de administratie van de betrokken partij geen redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de vervaardiging van het onderzochte product. De Commissie heeft in het kader van het huidige onderzoek echter niet vastgesteld dat dit het geval is. Wat het tweede onderdeel van het derde argument betreft, heeft de Commissie eraan herinnerd dat het onderzochte product uitsluitend wordt vervaardigd met gebruikmaking van SSHR afkomstig van de verbonden leveranciers in hetzelfde industriegebied en dat de afwerkingsfase in het productieproces bij IRNC plaatsvindt. Artikel 2, lid 6, van de basisverordening bepaalt duidelijk dat het bedrag voor winst wordt “gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de exporteur of de producent op wie het onderzoek betrekking heeft”. Deze bepaling heeft derhalve uitsluitend betrekking op de vaststelling van de winstmarge voor de verkoop van het soortgelijke product en is niet van toepassing op de vaststelling van de marktconforme prijs bij de verkoop van grondstoffen.

(73)

Gezien het bovenstaande werden de argumenten van Eurofer afgewezen.

(74)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen had Eurofer aangevoerd dat wegens de in Indonesië vastgestelde verstoringen van de grondstoffenmarkt een correctie van de normale waarde op grond van artikel 2, lid 5, van de basisverordening moest worden toegepast. Deze kwestie wordt besproken in de overwegingen 45 en 46.

3.2.3.   Uitvoerprijs

(75)

De details van de berekening van de uitvoerprijs zijn uiteengezet in de overwegingen 77 tot en met 79 van de voorlopige verordening.

(76)

Zoals toegelicht in overweging 79 van de voorlopige verordening, werd de uitvoerprijs voor de producenten-exporteurs die het betrokken product via als importeur optredende verbonden ondernemingen naar de Unie hadden uitgevoerd, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de Unie was doorverkocht. Zoals vastgesteld in overweging 64 van de voorlopige verordening, had Jindal Indonesia bepaalde verkopen via IBJ in Spanje gerealiseerd.

(77)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen maakte Jindal Indonesia met betrekking tot die verkopen dezelfde opmerkingen als Jindal India, die in overweging 48 worden vermeld. Het argument werd afgewezen. De motivering voor het afwijzen van het argument werd om de in overweging 48 genoemde redenen alleen aan de betrokken partij meegedeeld.

3.2.4.   Vergelijking

(78)

De details van de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs zijn uiteengezet in de overwegingen 80 tot en met 83 van de voorlopige verordening.

(79)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen maakte Jindal Indonesia met betrekking tot de correctie voor fictieve provisie dezelfde opmerkingen als Jindal India, die in overweging 52 worden vermeld. Het argument werd afgewezen. De motivering voor het afwijzen van het argument werd om de in overweging 52 genoemde redenen alleen aan de betrokken partij meegedeeld.

(80)

Jindal Indonesia voerde aan dat de Commissie voor de berekening van de kredietkosten de door de Bank of Indonesia gepubliceerde rentetarieven voor kortlopende leningen in USD en IDR had moeten gebruiken in plaats van de door CEIC gepubliceerde onderlinge rentetarieven van de banken voor kortlopende leningen.

(81)

De Commissie heeft de verstrekte toelichtingen en ondersteunende documenten geanalyseerd en was van oordeel dat het gerechtvaardigd was om de gegevens uit een andere bron te verkrijgen, zoals door Jindal Indonesia werd gevraagd. Met betrekking tot de toepassing van verschillende rentetarieven voor binnenlandse verkoop en uitvoer voorziet artikel 2, lid 10, punt g), van de basisverordening echter in de mogelijkheid om een correctie toe te passen voor verschillen in de kosten van de kredieten die worden verleend voor de verkoop van de betrokken producten, voor zover deze factor bij de vaststelling van de prijzen in aanmerking wordt genomen. De Commissie heeft tijdens de controles op afstand geconstateerd dat de onderneming zowel haar binnenlandse verkoop als haar uitvoertransacties financiert met behulp van kortlopende leningen en collectieve handelsfaciliteiten, voornamelijk in USD. De Commissie heeft in de administratie van de onderneming geen bewijsmateriaal aangetroffen dat het gebruik van een ander rentetarief voor leningen in IDR voor de binnenlandse verkoop rechtvaardigt. De Commissie heeft het argument om het rentetarief voor leningen in IDR voor de financiering van de binnenlandse verkopen te gebruiken, derhalve afgewezen.

(82)

De IRNC-groep herhaalde dat de Commissie op inconsistente wijze had gehandeld door de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 10, punt e), van de basisverordening voor bepaalde vervoerskosten te corrigeren, terwijl zij de verzoeken om de binnenlandse verkoopprijzen te corrigeren voor bepaalde vervoerskosten en andere daarmee samenhangende kosten, met name de kosten die waren gemaakt voor het overbrengen van het betrokken product van de fabriek naar de binnenlandse opslagplaats, van de hand had gewezen.

(83)

De Commissie heeft opgemerkt dat artikel 2, lid 10, punt e), van de basisverordening van toepassing is op de vervoerskosten die na de verkoop worden gemaakt voor het overbrengen van de goederen van de bedrijfsruimten van de exporteur naar de eerste onafhankelijke afnemer. De binnenlandse opslagplaats van IRNC maakt deel uit van haar bedrijfsruimten en de kosten voor de overbrenging van de goederen van de fabriek naar de binnenlandse opslagplaats zijn vóór de verkoop gemaakt.

(84)

De IRNC-groep voerde ook aan dat de Commissie niet had toegelicht waarom soortgelijke daarmee verband houdende vervoerskosten en havengelden voor de via de Chinese bonded zone overgeladen goederen niet eveneens zouden moeten worden afgewezen. De Commissie heeft de opmerkingen en de stukken in het dossier onderzocht, met name de verkoopovereenkomst tussen de producent en zijn bij de uitvoer betrokken verbonden handelaren. Zij heeft vastgesteld dat in de verkoopovereenkomst duidelijk is aangegeven dat de loshaven zich in de Unie bevindt en dat de overlading van de goederen is toegestaan. Bovendien worden in het geval van uitvoer de vervoerskosten rechtstreeks door de handelaar gemaakt en zijn die dus van invloed op de vergelijkbaarheid van de prijzen, terwijl in het geval van opslagkosten met het oog op binnenlandse verkoop de kosten voor de overbrenging van de goederen naar de opslagplaats door de producent worden betaald en vóór de verkoop worden gemaakt. Derhalve werd het argument afgewezen.

(85)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde IRNC ook aan dat de Commissie een inconsistente aanpak had gehanteerd, aangezien zij geen correctie van de normale waarde op grond van artikel 2, lid 10, punt i), had toegepast, en zo aansloot bij de correcties die zij ingevolge artikel 2, lid 10, punt i), had toegepast bij de uitvoer via verbonden handelaren.

(86)

De Commissie heeft eraan herinnerd dat het Hof in zijn rechtspraak (12) duidelijk heeft geoordeeld dat “een partij [die] op grond van artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties vraagt om de normale waarde en de uitvoerprijs vergelijkbaar te maken met het oog op de bepaling van de dumpingmarge, […] het bewijs moet leveren dat haar verzoek gerechtvaardigd is […]”. De in dit verband ingediende opmerkingen van IRNC zijn louter een verklaring waarmee wordt verzocht om de normale waarde te corrigeren, zonder dat een inhoudelijke onderbouwing of nadere toelichting wordt verstrekt. De Commissie heeft er voorts aan herinnerd dat een correctie van de uitvoerprijs niet automatisch tot een correctie van de normale waarde leidt en dat een dergelijke correctie van de normale waarde naar behoren moet worden gemotiveerd door de partij die daarom verzoekt, op basis van feiten en bewijsmateriaal.

(87)

Bijgevolg heeft de Commissie vastgesteld dat louter een verklaring waarmee om een correctie wordt verzocht zonder dat daartoe een gemotiveerd verzoek wordt ingediend, duidelijk niet voldoet aan de door het Hof van Justitie vastgestelde juridische maatstaf. Dit argument werd dus als ongegrond afgewezen.

(88)

IRNC betoogde ook dat het aan de Commissie staat om haar besluit tot correctie van de uitvoerprijs op grond van artikel 2, lid 10, punt i), met bewijsmateriaal te staven en dat zij in haar mededelingen van de voorlopige en de definitieve bevindingen onvoldoende redenen had aangevoerd.

(89)

Naar aanleiding van de opmerkingen die zij na de mededeling van de definitieve bevindingen van de onderneming had ontvangen, heeft de Commissie op 16 september 2021 een aanvullende ondernemingsspecifieke mededeling verstrekt waarin zij de redenen voor en het bewijsmateriaal ter onderbouwing van deze correctie van de uitvoerprijs nader toelichtte. De onderneming heeft naar aanleiding van deze specifieke mededeling geen opmerkingen ingediend.

3.2.5.   Dumpingmarges

(90)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 65 tot en met 89, heeft de Commissie rekening gehouden met de opmerkingen die de belanghebbenden na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben ingediend en heeft zij de dumpingmarges dienovereenkomstig herberekend.

(91)

De definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van kosten, verzekering en vracht (cif-prijs), grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Jindal Indonesia

20,2  %

IRNC-groep

10,2  %

Alle andere ondernemingen

20,2  %

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(92)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde Arinox, een belanghebbende die voorlopig als gebruiker werd aangemerkt, dat zij als producent in de Unie moest worden beschouwd. Er zij op gewezen dat de gegevens van de onderneming, zoals door Eurofer verstrekt en door de Commissie gecontroleerd, waren opgenomen in de macro-economische indicatoren, zodat de Commissie van oordeel was dat deze onderneming deel uitmaakte van de bedrijfstak van de Unie als beschreven in overweging 87 van de voorlopige verordening. De Commissie heeft echter opgemerkt dat Arinox zich in haar oorspronkelijke verzoek om uitsluiting van producten zelf als eindgebruiker en importeur kenbaar had gemaakt, en dat de argumenten van de onderneming in de voorlopige fase verband hielden met de activiteiten die zij als gebruiker op de markt van de Unie verrichtte.

(93)

Arinox, Euranimi en één niet-verbonden importeur verzochten de identiteit bekend te maken van de 13 producenten in de Unie die tijdens het OT de bedrijfstak van de Unie vormden. Naast de drie in de steekproef opgenomen producenten en de ondernemingen die de klacht steunden (namelijk Acerinox, Outokumpu Nirosta GmbH en Outokumpu Stainless AB), zijn dit Marcegaglia, Acroni, Arinox, Otelinox alsmede drie in Duitsland gevestigde herwalsbedrijven (namelijk SAP Precision Metal, BWS en Waelzholz).

(94)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 87 tot en met 89 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.   Verbruik in de Unie

(95)

Aangezien er geen opmerkingen over het verbruik in de Unie zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 90 tot en met 92 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen

(96)

Het consortium van importeurs en distributeurs en één niet-verbonden importeur hebben bezwaar gemaakt tegen de cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit India en Indonesië voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie. De belanghebbenden voerden aan dat de uit beide landen ingevoerde hoeveelheden gering zijn, dat de trend in de invoer uit India (enigszins dalend) gedurende de betrokken periode verschilt van de trend in de invoer uit Indonesië (snel stijgend) en dat er geen gedegen beoordeling van de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en de soortgelijke producten uit de Unie is gemaakt, zoals voorgeschreven in artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(97)

De klager maakte in zijn na de mededeling van de voorlopige bevindingen ingediende opmerkingen bezwaar tegen het argument van het consortium en de niet-verbonden importeur en voerde aan dat de ontwikkeling van de invoer niet van belang is voor de toepassing van artikel 3, lid 4, van de basisverordening, dat de concurrentieverhoudingen naar behoren waren beoordeeld en dat een cumulatieve beoordeling een niet-discriminerende toepassing van rechten waarborgt.

(98)

Volgens de Commissie was aan de eisen voor een cumulatieve beoordeling van de invoer voldaan. Het invoervolume uit elk van de beide betrokken landen was niet te verwaarlozen, d.w.z. dat beide landen een marktaandeel van meer dan 1 % hadden, en de concurrentieverhoudingen rechtvaardigden een cumulatieve beoordeling, aangezien de ingevoerde producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen als de door de producenten in de Unie verkochte producten hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt. Dit blijkt uit de hoge mate van overeenstemming van de uit India en Indonesië ingevoerde productsoorten met de door de producenten in de Unie verkochte productsoorten.

(99)

Bovendien was vastgesteld dat de uit India en Indonesië ingevoerde productsoorten sterk op elkaar lijken en dat de prijzen ervan vergelijkbaar zijn.

(100)

Zoals de klager heeft aangegeven, schrijft artikel 3, lid 4, van de basisverordening bovendien geen vergelijking van de ontwikkelingen van de invoer uit de betrokken landen voor.

(101)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen verzochten het consortium en één niet-verbonden importeur om de bekendmaking van de theoretische modellen die werden gebruikt om de concurrentieverhoudingen op de markt van de Unie voor het onderzochte product en de betrokken landen te beoordelen, en om de bevestiging dat de met mededinging en economische analyse belaste diensten van de Commissie over deze concurrentieverhoudingen zijn geraadpleegd.

(102)

Voorts voerden zij aan dat er geen statistische analyse is verstrekt ter ondersteuning van de bevindingen in de overwegingen 99 en 100, en dat het marktaandeel van de invoer uit India en Indonesië laag was in vergelijking met het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie. Wat India betreft, waren de invoervolumes in het OT lager dan die in 2017 en 2018 en vergelijkbaar met die in 2019. Bovendien wordt de omvang van de invoer van het betrokken product uit India beperkt door het contingent dat in het kader van de vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van staal voor het land is vastgesteld. Het consortium en de niet-verbonden importeur achtten het derhalve niet passend artikel 3, lid 4, van de basisverordening toe te passen.

(103)

De Commissie heeft een theoretische analyse uitgevoerd waarbij zij, op basis van de productcontrolenummers (PCN’s) die waren verstrekt door de in de steekproef opgenomen ondernemingen, de door de producenten-exporteurs op de markt van de Unie verkochte productsoorten heeft vergeleken met het door de producenten in de Unie verkochte product. Uit deze analyse bleek een hoge mate van overeenstemming. De mate van overeenstemming tussen elk van de producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie wordt aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs meegedeeld in de specifieke, tot hen gerichte informatiedocumenten. Voorts heeft de Commissie ook vastgesteld dat de door de producenten-exporteurs uit Indonesië verkochte productsoorten in hoge mate vergelijkbaar zijn met de productsoorten die door de producenten-exporteurs uit India werden verkocht. Daarom heeft zij geconcludeerd dat de uit de betrokken landen ingevoerde producten en de producten uit de Unie duidelijk met elkaar concurreerden en dat een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer passend was. Het consortium en de niet-verbonden importeur hebben niet gestaafd waarom de analyse van de Commissie onjuist of ontoereikend zou zijn. Het feit dat India in het kader van de vrijwaringsmaatregelen over een landspecifiek contingent beschikt, doet gezien de in artikel 3, lid 4, genoemde voorwaarden niet af aan deze analyse. Het argument werd daarom afgewezen.

(104)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen zijn ontvangen, heeft de Commissie al haar andere conclusies in de overwegingen 93 tot en met 98 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.2.   Volume en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen

(105)

Het consortium van importeurs en distributeurs en één niet-verbonden importeur voerden aan dat de invoer uit Indonesië was gestegen omdat dit land een nieuwe exporteur van het onderzochte product naar de Unie is, en dat de invoer uit India tijdens de beoordelingsperiode niet was toegenomen, zodat een potentiële toename van het marktaandeel van de betrokken landen niet van invloed was op het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, maar de invoer uit andere derde landen verving.

(106)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 97 tot en met 105, heeft de Commissie de invoer cumulatief geanalyseerd en bleek de invoer uit de betrokken landen tijdens de beoordelingsperiode een stijgende trend te vertonen. Het feit dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode licht was toegenomen en dat Indonesië pas aan het begin van de beoordelingsperiode met uitvoer naar de Unie was begonnen, deed niet af aan het feit dat de invoer uit de betrokken landen tegen dumpingprijzen plaatsvond, waardoor de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade werd berokkend. Het argument moest derhalve worden afgewezen.

(107)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de uit de betrokken landen ingevoerde hoeveelheden en de marktaandelen daarvan zijn ontvangen, heeft de Commissie al haar andere conclusies in de overwegingen 99 tot en met 101 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.3.   Prijzen van de invoer uit de betrokken landen en prijsonderbieding

(108)

De Commissie had in overweging 105 van de voorlopige verordening prijsonderbiedingsmarges van 4,8 % en 13,4 % vastgesteld voor de Indiase producenten-exporteurs.

(109)

In deze marges is echter een verschrijving geslopen en zij moeten daarom worden gecorrigeerd naar 5,8 % en 13,4 %.

(110)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogden Euranimi en één niet-verbonden importeur dat zij niet konden reconstrueren hoe de invoerprijzen van het betrokken product waren bepaald en hoe de prijsonderbiedingsmarge, met inbegrip van de correcties daarvan, was berekend.

(111)

De prijzen van de invoer uit de betrokken landen, zoals vermeld in tabel 3 van de voorlopige verordening, zijn gebaseerd op Eurostat. Deze informatie is openbaar beschikbaar. Zoals uiteengezet in overweging 104 van de voorlopige verordening, was de prijsonderbiedingsmarge gebaseerd op een vergelijking van de verkoopprijs die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening werd gebracht aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie met de overeenkomstige prijs die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werd berekend aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, gedifferentieerd per productsoort en gecorrigeerd met het oog op gelijke verkoopvoorwaarden. Aangezien de per onderneming gedetailleerde verkoopprijzen per definitie vertrouwelijke bedrijfsinformatie zijn, werden deze alleen aan de betrokken ondernemingen meegedeeld in de specifieke, tot hen gerichte informatiedocumenten.

(112)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de prijzen van de invoer uit de betrokken landen en de prijsonderbieding zijn ontvangen, heeft de Commissie al haar conclusies in de overwegingen 102 tot en met 105 van de voorlopige verordening bevestigd, met de in overweging 71 bedoelde correctie.

4.3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.3.1.   Algemene opmerkingen

(113)

Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 106 tot en met 110 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.2.   Macro-economische indicatoren

(114)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde Eurofer aan dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode eerder was afgenomen dan toegenomen, zoals geconcludeerd in overweging 116 van de voorlopige verordening.

(115)

Deze bewering zou echter alleen kloppen indien de opmerking van Eurofer met betrekking tot de beweerdelijk sterk verhoogde invoervolumes uit derde landen feitelijk juist was. Zoals wordt uiteengezet in overweging 135, bevat de voorlopige verordening juiste cijfers met betrekking tot de invoervolumes. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is derhalve ook juist.

(116)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen wezen het consortium van importeurs en distributeurs en één niet-verbonden importeur erop dat de voorlopige verordening een discrepantie van ongeveer 300 000 tot 400 000 ton bevat tussen de productiecijfers van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode als vermeld in overweging 111 van de voorlopige verordening en de overeenkomstige cijfers voor verkoop, voorraden en uitvoer als vermeld in de overwegingen 114, 126 en 152 van de voorlopige verordening. Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistten zij de omvang van de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie en verzochten zij om bewijsmateriaal betreffende de nominale, werkelijke en daadwerkelijk benutte productiecapaciteit en de daadwerkelijk door elke individuele producent geproduceerde hoeveelheid, de gegevens over de verkoopvolumes en de prijzen van de afzonderlijke Europese producenten alsmede de volumes van de invoer van elke producent in de Unie uit de betrokken landen.

(117)

De bovenstaande cijfers kunnen echter niet volledig met elkaar worden vergeleken, aangezien de productie-, verkoop- en uitvoervolumes betrekking hebben op de totale bedrijfstak van de Unie, terwijl de cijfers voor de voorraden als vermeld in overweging 126 van de voorlopige verordening een micro-economische indicator vormen die uitsluitend betrekking heeft op de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Alle cijfers werden door de Commissie gecontroleerd en betrouwbaar geacht. Aangezien het bij de individuele cijfers per producent om vertrouwelijke bedrijfsinformatie gaat, heeft de Commissie in de voorlopige verordening alleen de geaggregeerde informatie verstrekt.

(118)

Bovendien houdt de vermeende discrepantie voor bijna de helft verband met de interne verkopen van de bedrijfstak van de Unie aan de verbonden gebruikers. Die volumes waren opgenomen in de productiecijfers als vermeld in overweging 111 van de voorlopige verordening, maar niet in de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie als vermeld in overweging 114 van de voorlopige verordening. De interne verkopen van de bedrijfstak van de Unie waren goed voor ongeveer 5 % van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie, en dit aandeel was gedurende de gehele beoordelingsperiode stabiel.

(119)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogden het consortium van importeurs en distributeurs en één niet-verbonden importeur dat de toename van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie erop duidde dat er geen sprake was van schade en dat de toename van het marktaandeel van de betrokken landen geen negatieve gevolgen voor het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie had.

(120)

Zoals uiteengezet in overweging 107, deed de lichte toename van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode niet af aan het feit dat de invoer uit de betrokken landen met 86 % was toegenomen en tegen dumpingprijzen plaatsvond, waardoor de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade werd berokkend. Het argument moest derhalve worden afgewezen.

(121)

Aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 111 tot en met 121 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.3.   Micro-economische indicatoren

(122)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden het consortium van importeurs en distributeurs en één niet-verbonden importeur aan dat de dalende trend van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie niet in verband kon worden gebracht met de invoer uit de betrokken landen, aangezien de volumes daarvan gering zijn en de markt niet zo sterk kunnen hebben beïnvloed. Zij betoogden dat de winst van de bedrijfstak van de Unie sinds het OT is gestegen.

(123)

De omvang van de invoer uit de landen lag boven de de-minimisdrempel en de lage prijzen ervan, waarvan is gebleken dat het dumpingprijzen waren, leidden tot een prijsdruk op de markt van de Unie, zoals uiteengezet in overweging 141 van de voorlopige verordening. Daarom heeft de Commissie geconcludeerd dat de toename van de invoer met dumping uit de betrokken landen in verband kon worden gebracht met de dalende trend van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie. Een mogelijke stijging van de winstgevendheid van de producenten in de Unie na het OT verandert niets aan deze conclusie, aangezien het onderzoek beperkt is tot het OT.

(124)

Aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 122 tot en met 133 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.   Conclusie inzake schade

(125)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerden het consortium van importeurs, één niet-verbonden importeur alsook de Indonesische overheid aan dat bepaalde schade-indicatoren zich in de beoordelingsperiode positief hadden ontwikkeld, waarbij zij met name wezen op de stijging van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, de toename van de werkgelegenheid en de afname van de voorraden.

(126)

Het niveau van de voorraden uitgedrukt als percentage van het verkoopvolume is constant gebleven en vormt derhalve geen duidelijke schade-indicator. De twee andere indicatoren in kwestie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode inderdaad positief ontwikkeld. De stijging van het marktaandeel ging echter ten koste van de winstgevendheid van de producenten in de Unie, zoals uiteengezet in overweging 134 van de voorlopige verordening. De werkgelegenheid steeg licht, hoewel de loonkosten zijn verlaagd. Deze bevindingen deden evenwel niet af aan de voornaamste bevindingen ten aanzien van schade, d.w.z. de negatieve ontwikkeling van de winstgevendheid en alle financiële indicatoren van de bedrijfstak van de Unie.

(127)

Het consortium van importeurs en distributeurs en de niet-verbonden importeur voerden voorts aan dat uit de gegevens die beschikbaar zijn voor het eerste kwartaal van het jaar 2021 blijkt dat de financiële situatie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verbetert en dat de bedrijfstak derhalve niet verder hoeft te worden beschermd.

(128)

De analyse van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie was gebaseerd op de beoordelingsperiode, die eindigde in juni 2020. Zoals aangegeven in de overwegingen 128 tot en met 133 van de voorlopige verordening, zijn alle financiële indicatoren van de producenten in de Unie in de beoordelingsperiode verslechterd. Aan de desbetreffende conclusie kan niet worden afgedaan door de vermeende verbetering op korte termijn van de situatie van de producenten in de Unie na de beoordelingsperiode, waaraan niet-gecontroleerde verslagen met betrekking tot het eerste kwartaal van 2021 ten grondslag liggen.

(129)

Rekening houdend met het bovenstaande heeft de Commissie definitief geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(130)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde de Indonesische overheid aan dat er geen schade kon zijn veroorzaakt door de invoer uit Indonesië vanwege het lage marktaandeel daarvan en het feit dat de desbetreffende prijzen in de beoordelingsperiode waren gestegen.

(131)

De Commissie herinnerde er allereerst aan dat de invoer uit Indonesië en het marktaandeel daarvan cumulatief met de invoer uit India waren beoordeeld. Bovendien merkte zij op dat het marktaandeel van Indonesië in de beoordelingsperiode in elk geval snel was gestegen, van 0,4 % in 2017 tot 2,8 % in het onderzoektijdvak. Wat de prijzen betreft, lagen de Indonesische prijzen altijd onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, hoewel zij in de beoordelingsperiode wel stegen.

(132)

Aangezien er geen andere opmerkingen met betrekking tot het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit India en Indonesië en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 141 tot en met 143 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

(133)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen wees Eurofer op een discrepantie tussen de cijfers voor de omvang van de invoer uit derde landen in tabel 11 van de voorlopige verordening en de gegevens van Eurostat.

(134)

De door Eurofer bedoelde cijfers bevatten echter niet de invoer als gerapporteerd in Eurostat in het kader van de douaneregelingen actieve en passieve veredeling, die in tabel 11 van de voorlopige verordening in aanmerking zijn genomen.

(135)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen twijfelde Eurofer aan de juistheid van de door de Commissie gebruikte invoervolumes en betoogde zij dat de benadering als uiteengezet in overweging 99 afwijkt van de gangbare praktijk van de Commissie en niet strookt met de doelstelling van de beoordeling van de schade en het oorzakelijk verband in het kader van het onderzoek. Volgens haar is de invoer onder de douaneregelingen actieve en passieve veredeling niet onderworpen aan antidumpingrechten en concurreert die invoer niet met de producten van de bedrijfstak van de Unie.

(136)

De Commissie was van oordeel dat goederen die in het kader van de regelingen actieve en passieve veredeling worden ingevoerd, niet alleen worden doorgevoerd door de Unie, maar aldaar ook veredelingshandelingen met toegevoegde waarde, zoals assemblage en transformatie, ondergaan. Bijgevolg concurreert deze invoer duidelijk met de door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde producten. Zo heeft een in de Unie gevestigde onderneming die juist deze veredelingshandelingen uitvoert, de mogelijkheid om het product ofwel van de bedrijfstak van de Unie te betrekken ofwel in het kader van de regeling actieve veredeling in te voeren. Daarom moet bij de beoordeling van de schade rekening worden gehouden met de invoer onder deze bijzondere douaneregelingen. Ook die invoer is overeenkomstig artikel 76 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (13) immers onderworpen aan rechten.

(137)

Voorts voerde Eurofer aan dat de volumes van de invoer uit verschillende landen niet coherent waren, aangezien de invoervolumes uit bepaalde derde landen niet de douaneregelingen actieve en passieve veredeling omvatten.

(138)

De invoervolumes kwamen overeen met de officiële cijfers van Eurostat en omvatten zowel voor de betrokken landen als voor alle andere derde landen de normale douaneregeling en de douaneregelingen actieve en passieve veredeling.

(139)

Bovendien verwees Eurofer naar de invoervolumes waarvan sprake is in het kader van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betreffende de invoer van hetzelfde product uit China en Taiwan tijdens hetzelfde onderzoektijdvak en dezelfde beoordelingsperiode, waarin de Commissie het verbruik in en de marktaandelen van de Unie heeft beoordeeld zonder rekening te houden met de invoer onder de douaneregelingen actieve en passieve veredeling. Daarom lopen de cijfers met betrekking tot de invoer, het verbruik en het marktaandeel in het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en het huidige onderzoek uiteen, waardoor in een van de twee onderzoeken sprake is van een kennelijke fout.

(140)

Het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betreffende de invoer van SSCR uit China en Taiwan heeft inderdaad betrekking op hetzelfde onderzoektijdvak en dezelfde beoordelingsperiode voor de schadeanalyse. Bij dat onderzoek is echter een ander soort analyse verricht, namelijk betreffende de voortzetting of de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping en schade, en in het kader van dat onderzoek geformuleerde conclusies gelden niet automatisch in het kader van het onderhavige onderzoek. Hoewel de invoercijfers in dat nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen niet de invoer onder de regelingen actieve en passieve veredeling omvatten, gelden de conclusies van dat onderzoek dus nog steeds. De Commissie was dan ook niet van oordeel dat deze uiteenlopende gegevens een kennelijke fout vormden.

(141)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerden het consortium van importeurs en distributeurs en één niet-verbonden importeur aan dat de financiële indicatoren van de bedrijfstak van de Unie niet vanwege de invoer met dumping waren verslechterd, maar als gevolg van de COVID-19-pandemie. De klager betwistte dit in zijn na de mededeling van de voorlopige bevindingen ingediende opmerkingen en voerde aan dat de schade in de beoordelingsperiode een tegenovergestelde trend volgde.

(142)

De Commissie stelde vast dat de prijzen van de invoer uit de betrokken landen grote gevolgen hadden voor de prijzen van de bedrijfstak van de Unie en zijn financiële indicatoren. Zoals vastgesteld in overweging 103 van de voorlopige verordening, lagen de gemiddelde prijzen van de invoer uit beide betrokken landen gedurende de gehele beoordelingsperiode vóór de COVID-19-pandemie constant lager dan de prijzen van de producenten in de Unie. Het is mogelijk dat de pandemie het verbruik op de markt van de Unie heeft beïnvloed, maar een dergelijke impact zou zich alleen in het laatste kwartaal van het onderzoektijdvak (april-juni 2020) kunnen hebben voordoen, terwijl al in 2019 een aanzienlijke daling van het verbruik werd geconstateerd.

(143)

Bovendien heeft de Commissie in de overwegingen 150 en 151 van de voorlopige verordening de daling van het verbruik (al dan niet gedeeltelijk in verband met COVID-19) onderzocht als een potentiële andere factor die schade had kunnen veroorzaken en heeft zij voorlopig geconcludeerd dat die daling niet van dien aard was dat het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de betrokken landen en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade erdoor werd afgezwakt. Deze conclusie wordt bevestigd.

5.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(144)

Op basis van het bovenstaande en aangezien er geen andere opmerkingen zijn ingediend, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat geen van de onderzochte factoren, afzonderlijk of gezamenlijk, het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade zodanig heeft afgezwakt dat dit verband niet langer echt en substantieel zou zijn, hetgeen de conclusie in de overwegingen 160 tot en met 163 van de voorlopige verordening bevestigt.

6.   NIVEAU VAN DE MAATREGELEN

6.1.   Prijsbederfmarge

(145)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen bracht de klager twee technische kwesties met betrekking tot de berekening van de schademarge ter sprake, die de afschrijving van de geraamde gederfde investeringen en de toekomstige kosten voor de naleving van milieuwetgeving voor één van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie betroffen. Voor het berekenen van de gederfde investeringen achtte de Commissie het redelijk zich te baseren op de afschrijving van de gederfde investeringen tijdens het onderzoektijdvak zoals opgegeven door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De klager heeft niet aangetoond waarom een dergelijke aanpak onredelijk zou zijn. Op basis van de door de klager ingediende ondersteunende gegevens en informatie heeft de Commissie het argument met betrekking tot de toekomstige kosten voor de naleving van milieuwetgeving aanvaard, wat tot een lichte stijging van de definitieve schademarges heeft geleid.

(146)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde een groep producenten-exporteurs dat de kosten die de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de lockdown in het kader van COVID-19 had gemaakt, buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten bij de berekening van de geen schade veroorzakende prijs ten behoeve van de vaststelling van de schademarge, omdat de door deze kosten veroorzaakte stijging van de kosten per eenheid van de bedrijfstak van de Unie een uitzondering is en geen beeld geeft van de normale productiekosten van de producenten in de Unie.

(147)

De Commissie had de bedrijfstak van de Unie verzocht alle gegevens die hij was gevraagd te verstrekken in zijn antwoord op de vragenlijst, over de twee semesters van het OT op te splitsen, om de mogelijke gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de gegevens over zijn verkoop en kosten zichtbaar te maken. De gecontroleerde gegevens brachten echter geen extra kosten als gevolg van de lockdown in het kader van COVID-19 aan het licht, die de gevraagde correctie zouden rechtvaardigen. De Commissie heeft het argument derhalve afgewezen.

(148)

Euranimi en één niet-verbonden importeur kwamen op tegen de toepassing van een hogere schademarge voor de Indiase producenten-exporteurs, hoewel die hun producten tegen hogere prijzen op de markt van de Unie verkochten.

(149)

De schademarge wordt berekend op basis van de door de producenten-exporteurs verkochte productsoorten. Aangezien de prijzen van de productsoorten van producent tot producent kunnen variëren, is er geen verband vereist tussen het algemene niveau van de invoerprijzen en het niveau van de specifiek voor elke producent-exporteur berekende schademarge.

(150)

Het resultaat van de herziene berekeningen is in onderstaande tabel opgenomen:

Land

Onderneming

Dumpingmarge

Prijsbederfmarge

India

Jindal Stainless Limited en Jindal Stainless Hisar Limited

13,9  %

25,2  %

 

Chromeni Steels Private Limited

45,1  %

35,3  %

 

Alle andere ondernemingen

45,1  %

35,3  %

Indonesië

 

IRNC

10,2  %

32,4  %

 

Jindal Stainless Indonesia

20,2  %

33,1  %

 

Alle andere ondernemingen

20,2  %

33,1  %

(151)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het niveau van de maatregelen zijn ontvangen, heeft de Commissie haar bevindingen en conclusies in de overwegingen 165 tot en met 173 van de voorlopige verordening, zoals gewijzigd in de bovenstaande tabel, bevestigd.

6.2.   Onderzoek van de marge die toereikend is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen

(152)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde Eurofer aan dat de Commissie ten onrechte had geconcludeerd dat Chromeni geen aan verstoringen onderhevige grondstoffen had gebruikt. Volgens Eurofer is het “overduidelijk” dat Chromeni intermediaire inputs betrekt die worden beïnvloed door de verstoringen van de grondstoffenmarkt in India of in Indonesië en dat hiermee derhalve rekening zou moeten worden gehouden. De Commissie zou hiertoe in het kader van dit onderzoek gebruik moeten maken van de medewerking van een vermeende leverancier van warmgewalst roestvrij staal in Indonesië of zich moeten baseren op recente bevindingen wat die grondstof betreft (14).

(153)

Eurofer voerde voorts aan dat de interpretatie door de Commissie van artikel 7, lid 2 bis, de mogelijkheid om de gevolgen van verstoringen van de grondstoffenmarkt voor downstreamsectoren aan te pakken sterk beperkt en de Commissie ervan zou weerhouden de gevolgen van verstoringen van de grondstoffenmarkt binnen een concern (zoals de Jindal Group) te beoordelen. In dezelfde trant wees zij ook op het gevaar van ontwijking via de onderneming waarop het lagere recht van toepassing is (in dit geval in hetzij India hetzij Indonesië gevestigd) en verlangde zij derhalve dat de Commissie het hoogste geldende recht zou toepassen op alle ondernemingen van de groep, ongeacht het land waar het betrokken product wordt geproduceerd.

(154)

Zoals uiteengezet in overweging 176 van de voorlopige verordening, heeft Chromeni de grondstoffen waarop de in India geconstateerde verstoring betrekking had, d.w.z. chroomerts en roestvrijstaalschroot, niet gebruikt. In de context van de instelling van een definitief antidumpingrecht is het bovendien niet mogelijk om een potentiële toekomstige ontwijking aan te pakken door het voor één verbonden producent vastgestelde antidumpingrecht uit te breiden naar verbonden producenten in een ander land. In dit opzicht verwijst de Commissie ook naar de overwegingen 175 tot en met 177.

(155)

De argumenten van Eurofer moesten daarom worden afgewezen.

(156)

Aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 174 tot en met 178 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.3.   Conclusie

(157)

Op grond van bovenstaande beoordeling heeft de Commissie geconcludeerd dat het passend is het bedrag van de definitieve rechten vast te stellen overeenkomstig de regel van het laagste recht in artikel 7, lid 2, en artikel 9, lid 4, tweede alinea, van de basisverordening. Bijgevolg moeten definitieve antidumpingrechten zoals hieronder worden vastgesteld:

Land

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

India

Jindal Stainless Limited en Jindal Stainless Hisar Limited

13,9  %

 

Chromeni Steels Private Limited

35,3  %

 

Alle andere ondernemingen

35,3  %

Indonesië

 

IRNC

10,2  %

 

Jindal Stainless Indonesia

20,2  %

 

Alle andere ondernemingen

20,2  %

7.   BELANG VAN DE UNIE

7.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(158)

Geen partij betwistte dat de maatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Unie zouden zijn. De conclusies in de overwegingen 181 tot en met 183 van de voorlopige verordening werden derhalve bevestigd.

7.2.   Belang van de niet-verbonden importeurs en de gebruikers

(159)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerden Euranimi en één niet-verbonden importeur aan dat de instelling door de Unie van maatregelen ten aanzien van India en Indonesië zou leiden tot een tekort aan koudgewalste platte producten van roestvrij staal op de markt van de Unie, aangezien de productie in de Unie ontoereikend zou zijn om de markt volledig te bedienen en andere voorzieningsbronnen beperkt zijn, voornamelijk als gevolg van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer uit China en Taiwan. Volgens de partijen is er op de markt van de Unie reeds sprake van dergelijke tekorten en vertraagde leveringen.

(160)

De partijen betoogden dat bepaalde andere potentiële bronnen van invoer, namelijk Brazilië, Maleisië en Zuid-Afrika, worden gecontroleerd door producenten in de Unie die de bedrijven in die landen die koudgewalste platte producten van roestvrij staal vervaardigen, in handen hebben. Volgens de partijen heeft dit geleid tot misbruik van bescherming door producenten in de Unie en zal dit hoge prijzen op de markt van de Unie tot gevolg hebben.

(161)

Voorts voerden de partijen aan dat zij niet over de mogelijkheid beschikken om de prijzen aan hun afnemers door te berekenen en dat hun winstgevendheid derhalve nadelig zou worden beïnvloed.

(162)

Euranimi en de niet-verbonden importeur herhaalden deze argumenten na de mededeling van de definitieve bevindingen.

(163)

Eurofer was het niet eens met deze beweringen en voerde aan dat de beweerde langere aanlooptijd het gevolg was van veranderingen in de vraag en van de verstoring van de wereldwijde toeleveringsketens door de COVID-19-pandemie, wat niet alleen voor de toeleveringsketen van koudgewalste platte producten van roestvrij staal kenmerkend is. De bedrijfstak van de Unie beschikt in normale omstandigheden over voldoende capaciteit om bijna 150 % van het verbruik in de Unie in het onderzoektijdvak voor zijn rekening te nemen. Bovendien weerspiegelde de stijging van de grondstoffenprijs die na het onderzoektijdvak plaatsvond een grote wereldwijde stijging van de kosten van grondstoffen, waardoor niet alleen de prijzen in de Unie werden beïnvloed. Daarnaast konden volgens Eurofer koudgewalste platte producten van roestvrij staal worden betrokken uit derde landen met een aanzienlijke capaciteit voor dergelijke producten die niet werd beperkt door de voor staal geldende vrijwaringsmaatregelen.

(164)

Zoals aangeduid in de voorlopige verordening, is er inderdaad sprake van voorzieningsbronnen voor SSCR uit andere derde landen, waarvan Taiwan en Korea de grootste zijn. Er komt nog steeds invoer uit Taiwan de Unie binnen, waarop relatief lage antidumpingrechten van toepassing zijn. Korea is er in de beoordelingsperiode in geslaagd zijn uitvoer naar de Unie te vergroten zowel in absolute als in relatieve cijfers. Ook Zuid-Afrika is nog op de markt van de Unie aanwezig, ondanks de vermeende controle van de Europese ondernemingen op de productie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal in dat land. Bovendien zijn de ten aanzien van India en Indonesië ingestelde antidumpingrechten niet bedoeld om de markt van de Unie voor de betrokken landen te sluiten, maar zijn zij erop gericht de prijzen tot een redelijk niveau te verhogen.

(165)

Prijsstijgingen worden normaal gesproken gestuurd door de stijging van de kosten van grondstoffen en werden ook op derde markten waargenomen. Derhalve is er geen sprake van misbruik van de bescherming van de markt door producenten in de Unie. Bovendien bestaat er met 13 producenten van het onderzochte product in de Unie sterke interne concurrentie op de markt van de Unie.

(166)

Daarnaast kunnen de beweringen van de belanghebbenden met betrekking tot het ontbreken van de mogelijkheid om de prijzen aan hun afnemers door te berekenen en om de ingevoerde producten te vervangen, niet naar behoren door de Commissie worden beoordeeld vanwege het gebrek aan goede medewerking van de partijen in kwestie aan dit onderzoek. In tegenstelling tot de twee niet-verbonden importeurs die in de overwegingen 184 tot en met 193 van de voorlopige verordening worden genoemd, voerden de partijen in kwestie hun argumenten aan na de mededeling van feiten en overwegingen, zonder antwoorden op de vragenlijst in te dienen. Dit weerhield de Commissie ervan een grondigere beoordeling te maken door hun inkoop- en verkoopkanalen, verhandelde productsoorten, kosten en financiële situatie te controleren.

(167)

Op basis daarvan bevestigde de Commissie de conclusie dat de gevolgen van een mogelijke instelling van rechten voor de importeurs en de gebruikers niet opwegen tegen de positieve effecten van de maatregelen voor de bedrijfstak van de Unie.

(168)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van de niet-verbonden importeurs en de gebruikers zijn ontvangen, werden de conclusies in de overwegingen 184 tot en met 195 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.3.   Conclusie inzake belang van de Unie

(169)

Op basis van het bovenstaande, en aangezien er geen andere opmerkingen zijn ontvangen, werden de conclusies in overweging 196 van de voorlopige verordening bevestigd.

8.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

8.1.   Definitieve maatregelen

(170)

In het licht van de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping van het betrokken product. Om de in punt 6, en met name in punt 6.2, van deze verordening uiteengezette redenen moeten de antidumpingrechten worden vastgesteld overeenkomstig de regel van het laagste recht.

(171)

Op basis van het bovenstaande worden deze rechten als volgt vastgesteld:

Land

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

India

Jindal Stainless Limited en Jindal Stainless Hisar Limited

13,9  %

Chromeni Steels Private Limited

35,3  %

Alle andere ondernemingen

35,3  %

Indonesië

IRNC

10,2  %

Jindal Stainless Indonesia

20,2  %

Alle andere ondernemingen

20,2  %

(172)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land en vervaardigd door de genoemde juridische entiteiten. Op de invoer van het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die aan de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(173)

Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (15). Dit verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een verordening over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(174)

Om het gevaar van ontwijking als gevolg van het verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur overleggen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. Deze factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vastgestelde vereisten. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, wordt onderworpen aan het antidumpingrecht dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen”.

(175)

Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over deze factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele antidumpingrechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en kunnen zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte te controleren en te waarborgen dat het lagere recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving.

(176)

Indien de omvang van de uitvoer door een van de ondernemingen waarvoor een lager individueel recht geldt, na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar ontwijking van maatregelen worden geopend. Daarbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is een individueel recht of individuele rechten in te trekken en in plaats daarvan het voor het gehele land geldende recht in te stellen.

(177)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor “alle andere ondernemingen” vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

8.2.   Definitieve inning van het voorlopige recht

(178)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie is berokkend, moeten de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief worden geïnd.

(179)

Aangezien sommige definitieve rechten lager zijn dan de voorlopige rechten, moeten de als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

8.3.   Terugwerkende kracht

(180)

Zoals vermeld in punt 1.2, heeft de Commissie de invoer van het onderzochte product na een verzoek van de klager aan registratieplicht onderworpen overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening.

(181)

In het definitieve stadium van het onderzoek zijn de in het kader van de registratie verzamelde gegevens beoordeeld. De Commissie heeft onderzocht of aan de criteria van artikel 10, lid 4, van de basisverordening voor de inning van definitieve rechten met terugwerkende kracht is voldaan.

(182)

Uit het onderzoek van de Commissie is gebleken dat er naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, geen sprake was van een aanzienlijke toename van invoer in de zin van artikel 10, lid 4, punt d), van de basisverordening. Voor dit onderzoek heeft de Commissie de maandelijkse gemiddelde invoer van het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak vergeleken met de maandelijkse gemiddelde invoer in de periode vanaf de opening van dit onderzoek tot de instelling van de voorlopige maatregelen, en er kon geen verdere aanzienlijke toename worden geconstateerd.

 

Onderzoektijdvak (ton/maand)

Periode na het OT, d.w.z. 1 oktober 2020 tot 28 mei 2021 (ton/maand)

Stijging van de invoer (%)

Invoer van SSCR uit India

8 956

6 036

–33  %

Invoer van SSCR uit Indonesië

7 353

8 439

15  %

Totale invoer van SSCR uit de betrokken landen

16 308

14 475

–11  %

Bron: Surveillance 2 (EU 27).

(183)

De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de retroactieve inning van de definitieve rechten voor de periode waarin de invoer werd geregistreerd, in dit geval niet gerechtvaardigd is.

9.   SLOTBEPALINGEN

(184)

Indien een bedrag moet worden terugbetaald naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt ingevolge artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (16) als rentevoet de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

(185)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/159 (17) heeft de Commissie een vrijwaringsmaatregel ten aanzien van bepaalde staalproducten ingesteld voor een periode van drie jaar. Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1029 van de Commissie (18) is de vrijwaringsmaatregel verlengd tot en met 30 juni 2024. Het onderzochte product is een van de productcategorieën die onder de vrijwaringsmaatregel vallen. Zodra de in het kader van de vrijwaringsmaatregel vastgestelde tariefcontingenten worden overschreden, zou bijgevolg zowel het douanerecht bij contingentoverschrijding als het antidumpingrecht op dezelfde invoer verschuldigd zijn. Aangezien een dergelijke cumulatie van antidumpingmaatregelen met vrijwaringsmaatregelen een groter effect op de handel kan hebben dan wenselijk, heeft de Commissie besloten te voorkomen dat het antidumpingrecht en het douanerecht bij contingentoverschrijding voor het onderzochte product gedurende de duur van de instelling van het vrijwaringsrecht gelijktijdig worden toegepast.

(186)

Dit betekent dat in gevallen waarin het in artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) 2019/159 bedoelde douanerecht bij contingentoverschrijding op het onderzochte product van toepassing wordt en dit recht het niveau van de in de onderhavige verordening vastgestelde antidumpingrechten overschrijdt, uitsluitend het in artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) 2019/159 bedoelde douanerecht bij contingentoverschrijding wordt geïnd. Gedurende de periode waarin de vrijwarings- en de antidumpingrechten gelijktijdig van toepassing zijn, wordt de inning van de krachtens de onderhavige verordening ingestelde rechten geschorst. Wanneer het in artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) 2019/159 bedoelde douanerecht bij contingentoverschrijding op het onderzochte product van toepassing wordt en dit recht wordt vastgesteld op een lager niveau dan het niveau van de antidumpingrechten in de onderhavige verordening, wordt het in artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) 2019/159 bedoelde douanerecht bij contingentoverschrijding geïnd naast het verschil tussen dat recht en het hoogste van de krachtens de onderhavige verordening ingestelde antidumpingrechten. Het gedeelte van het bedrag aan niet-geïnde antidumpingrechten wordt geschorst.

(187)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten van roestvrij staal, enkel koud gewalst, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7219 31 00, 7219 32 10, 7219 32 90, 7219 33 10, 7219 33 90, 7219 34 10, 7219 34 90, 7219 35 10, 7219 35 90, 7219 90 20, 7219 90 80, 7220 20 21, 7220 20 29, 7220 20 41, 7220 20 49, 7220 20 81, 7220 20 89, 7220 90 20 en 7220 90 80, van oorsprong uit India en Indonesië.

2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, zijn als volgt:

Land

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

India

Jindal Stainless Limited

13,9  %

C654

Jindal Stainless Hisar Limited

13,9  %

C655

Chromeni Steels Private Limited

35,3  %

C656

Alle andere Indiase ondernemingen

35,3  %

C999

Indonesië

IRNC

10,2  %

C657

Jindal Stainless Indonesia

20,2  %

C658

Alle andere Indonesische ondernemingen

20,2  %

C999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: “Ondergetekende verklaart dat de [hoeveelheid] [betrokken product] die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door [naam en adres van de onderneming] [aanvullende Taric-code] in [betrokken land]. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Wanneer het in artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) 2019/159 bedoelde douanerecht bij contingentoverschrijding van toepassing wordt op de in artikel 1, lid 1, bedoelde gewalste platte producten van roestvrij staal, enkel koud gewalst, en dit recht hoger is dan het overeenkomstige ad-valoremantidumpingrecht als vermeld in artikel 1, lid 2, wordt uitsluitend het in artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) 2019/159 bedoelde douanerecht bij contingentoverschrijding geïnd.

2.   Gedurende de periode waarin het bepaalde in lid 1 van toepassing is, wordt de inning van de krachtens de onderhavige verordening ingestelde rechten geschorst.

3.   Wanneer het in artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) 2019/159 bedoelde douanerecht bij contingentoverschrijding van toepassing wordt op de in artikel 1, lid 1, bedoelde gewalste platte producten van roestvrij staal, enkel koud gewalst, en dit recht wordt vastgesteld op een lager niveau dan het overeenkomstige ad-valoremantidumpingrecht als vermeld in artikel 1, lid 2, wordt het in artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) 2019/159 bedoelde douanerecht bij contingentoverschrijding geïnd naast het verschil tussen dat recht en het hoogste van de overeenkomstige ad-valoremantidumpingrechten als vermeld in artikel 1, lid 2.

4.   Het gedeelte van het bedrag aan overeenkomstig lid 3 niet-geïnde antidumpingrechten wordt geschorst.

5.   De in de leden 2 en 4 bedoelde schorsingen zijn van tijdelijke aard en gelden voor de periode waarin het in artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) 2019/159 bedoelde douanerecht bij contingentoverschrijding van toepassing is.

Artikel 3

De bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/854, worden definitief geïnd. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 4

Op de geregistreerde invoer wordt niet met terugwerkende kracht een definitief antidumpingrecht geheven. Gegevens die zijn verzameld overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/370, worden niet langer bewaard. Uitvoeringsverordening (EU) 2021/370 wordt ingetrokken.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië (PB C 322 van 30.9.2020, blz. 17).

(3)  Bericht van inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië (PB C 57 van 17.2.2021, blz. 16).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/370 van de Commissie van 1 maart 2021 tot onderwerping van de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië aan registratie (PB L 71 van 2.3.2021, blz. 18).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/854 van de Commissie van 27 mei 2021 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië (PB L 188 van 28.5.2021, blz. 61).

(6)  De vereniging van niet-geïntegreerde metaalimporteurs en -distributeurs.

(7)  Panelverslag, EC — Salmon (Norway), WT/DS337/R, punten 7.256, 7.257 en 7.273.

(8)  Arrest van 18 maart 2009, Shanghai Excell M & E Enterprise, T-299/05, ECLI:EU:T:2009:72, punt 288.

(9)  Zie bv. Overweging 283 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/582 van de Commissie van 9 april 2021 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 124 van 12.4.2021, blz. 40) (waarin de winst van de desbetreffende “handelaar” in aanmerking is genomen); zie arrest van 18 maart 2009, Shanghai Excell M & E Enterprise, T-299/05, ECLI:EU:T:2009:72, punt 287.

(10)  Verslag van de Beroepsinstantie, US — Anti-Dumping and Countervailing Duties (China), WT/DS379/AB/R, punten 567, 568 en 583.

(11)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1408 van de Commissie van 6 oktober 2020 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde warmgewalste platen en rollen van roestvrij staal van oorsprong uit Indonesië, de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 325 van 7.10.2020, blz. 26).

(12)  Arrest van het Hof van 16 februari 2012, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie/Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube ZAT (Interpipe Niko Tube ZAT), C-191/09 P en C-200/09 P, punt 58.

(13)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).

(14)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1408 van de Commissie van 6 oktober 2020 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde warmgewalste platen en rollen van roestvrij staal van oorsprong uit Indonesië, de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 325 van 7.10.2020, blz. 26).

(15)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat G, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.

(16)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(17)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/159 van de Commissie van 31 januari 2019 tot instelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde staalproducten (PB L 31 van 1.2.2019, blz. 27).

(18)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1029 van de Commissie van 24 juni 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/159 van de Commissie teneinde de vrijwaringsmaatregel ten aanzien van de invoer van bepaalde staalproducten te verlengen (PB L 225I van 25.6.2021, blz. 1).


BESLUITEN

18.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 410/178


BESLUIT (EU) 2021/2013 VAN DE RAAD

van 15 november 2021

tot benoeming van een lid en een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien Besluit (EU) 2019/852 van de Raad van 21 mei 2019 ter bepaling van de samenstelling van het Comité van de Regio’s (1),

Gezien de voordracht van de Spaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 300, lid 3, van het Verdrag bestaat het Comité van de Regio’s uit vertegenwoordigers van de regionale en lokale gemeenschappen die in een regionaal of lokaal lichaam gekozen zijn of politiek verantwoording verschuldigd zijn aan een gekozen vergadering.

(2)

Op 28 mei 2020 heeft de Raad Besluit (EU) 2020/731 (2) tot benoeming van een lid en een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje, vastgesteld.

(3)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van het mandaat op grond waarvan de heer Bernat SOLÉ BARRIL was voorgedragen.

(4)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van het mandaat op grond waarvan mevrouw Elisabet NEBREDA VILA was voorgedragen.

(5)

De Spaanse regering heeft mevrouw Victòria ALSINA I BURGUÉS, vertegenwoordiger van een regionale of lokale gemeenschap die politiek verantwoording is verschuldigd aan een gekozen vergadering, Consejera de Acción Exterior y Gobierno Abierto, Gobierno de la Generalitat de Cataluña [regionaal minister van Buitenlands Optreden en Open Bestuur, Catalaanse regering], voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2025, voorgedragen als lid van het Comité van de Regio’s.

(6)

De Spaanse regering heeft de heer Gerard Martí FIGUERAS I ALBA, vertegenwoordiger van een regionale of lokale gemeenschap die politiek verantwoording is verschuldigd aan een gekozen vergadering, Secretario de Acción Exterior del Gobierno, Gobierno de la Generalitat de Cataluña [secretaris van Buitenlands Optreden van de regering, Catalaanse regering], voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2025, voorgedragen als plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De volgende vertegenwoordigers van regionale of lokale gemeenschappen die politieke verantwoording zijn verschuldigd aan een gekozen vergadering, worden voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2025, in het Comité van de Regio’s benoemd:

a)

tot lid:

mevrouw Victòria ALSINA I BURGUÉS, Consejera de Acción Exterior y Gobierno Abierto, Gobierno de la Generalitat de Cataluña [regionaal minister van Buitenlands Optreden en Open Bestuur, Catalaanse regering],

en

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Gerard Martí FIGUERAS I ALBA, Secretario de Acción Exterior del Gobierno, Gobierno de la Generalitat de Cataluña [secretaris van Buitenlands Optreden van de regering, Catalaanse regering].

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 15 november 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PODGORŠEK


(1)  PB L 139 van 27.5.2019, blz. 13.

(2)  Besluit (EU) 2020/731 van de Raad van 28 mei 2020 tot benoeming van een lid en een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 172 I van 3.6.2020, blz. 3).


18.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 410/180


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/2014 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2021

houdende wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (1), en met name artikel 9, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde digitale EU-covidcertificaat moet als bewijs dienen dat een persoon gevaccineerd is tegen COVID-19, negatief is getest of van COVID-19 is hersteld, teneinde de uitoefening van het recht op vrij verkeer door de houders tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken.

(2)

Om ervoor te zorgen dat het digitale EU-covidcertificaat in de hele Unie kan worden gebruikt, heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 (2) vastgesteld waarin technische specificaties en regels zijn opgenomen voor het invullen, beveiligd afgeven en verifiëren van de digitale EU-covidcertificaten, de beveiliging van de persoonsgegevens, het vaststellen van de gemeenschappelijke structuur van de unieke certificaatidentificatiecode en de afgifte van een geldige, beveiligde en interoperabele barcode.

(3)

Veel lidstaten hebben aangekondigd COVID-19-vaccindoses bovenop de standaard primaire-vaccinatiereeks (die is bedoeld om in een eerste fase voldoende bescherming te bieden) toe te zullen dienen, of zijn daarmee al begonnen, met name aan personen die mogelijk niet adequaat hebben gereageerd op de primaire-vaccinatiereeks. Verder overwegen veel lidstaten “booster”-doses voor mensen die wel adequaat op de primaire vaccinatie hebben gereageerd. In dit verband heeft het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding op 1 september 2021 tussentijdse overwegingen inzake de volksgezondheid gepubliceerd betreffende de verstrekking van aanvullende doses van COVID-19-vaccins (3).

(4)

Op 4 oktober 2021 heeft het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik van het Europees Geneesmiddelenbureau geconcludeerd dat aan personen met een ernstig verzwakt immuunsysteem ten minste 28 dagen na hun tweede dosis een extra dosis van de COVID-19-vaccins Comirnaty en Spikevax kan worden toegediend (4). Het Comité heeft ook gegevens betreffende Comirnaty beoordeeld die wijzen op een stijging van de antilichaamspiegels wanneer mensen van 18 tot 55 jaar ongeveer zes maanden na de tweede dosis een “booster”-dosis krijgen toegediend. Op basis van deze gegevens concludeerde het Comité dat kan worden overwogen ten minste zes maanden na de tweede dosis “booster”-doses Comirnaty toe te dienen aan personen van 18 jaar en ouder. Zoals aangegeven door het Europees Geneesmiddelenbureau kunnen volksgezondheidsinstanties op nationaal niveau officiële aanbevelingen doen over het gebruik van “booster”-doses, rekening houdend met nieuwe gegevens over de doeltreffendheid en de beperkte gegevens over veiligheid. De productinformatie van Comirnaty (5) en Spikevax (6) is dienovereenkomstig bijgewerkt en deze aanbevelingen zijn erin opgenomen.

(5)

Om te voorkomen dat de lidstaten uiteenlopende, verwarrende of technisch incompatibele benaderingen hanteren, moeten uniforme regels worden vastgesteld voor het invullen van vaccinatiecertificaten als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/953 die na toediening van dergelijke aanvullende doses worden afgegeven.

(6)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2021/953 moet na toediening van elke dosis een vaccinatiecertificaat worden afgegeven, moet duidelijk worden vermeld of de vaccinatiecyclus al dan niet voltooid is, en moet het certificaat het aantal aan de houder toegediende doses bevatten. Overeenkomstig de bijlage bij die verordening moet een vaccinatiecertificaat het volgnummer in een reeks doses alsook het totale aantal doses in de reeks als gegevensvelden bevatten. Alle voorschriften voor het invullen van vaccinatiecertificaten die na toediening van aanvullende doses zijn afgegeven en die door middel van een uitvoeringshandeling worden vastgesteld, moeten voldoen aan de eisen van Verordening (EU) 2021/953.

(7)

In vaccincertificaten die zijn afgegeven voor doses van de primaire-vaccinatiereeks moet na voltooiing van de standaard primaire reeks volledige vaccinatie worden vermeld, zelfs in gevallen waarin latere toediening van aanvullende doses wordt aanbevolen. In vaccincertificaten die worden afgegeven voor aanvullende doses die na de standaard primaire-vaccinatiereeks worden toegediend, moet het aantal aan de houder toegediende doses worden vermeld, zoals bepaald in artikel 5, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/953, alsook het totale aantal doses binnen de reeks, waarbij de primaire-vaccinatiedoses en eventuele aanvullende doses worden meegerekend.

(8)

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de situatie van kwetsbare groepen die prioritair aanvullende doses kunnen krijgen. Indien een lidstaat besluit alleen aanvullende doses toe te dienen aan specifieke subgroepen van de bevolking, kan die lidstaat overwegen vaccinatiecertificaten waarin de toediening van dergelijke aanvullende doses is aangegeven alleen op verzoek en niet automatisch af te geven, aangezien artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/953 de lidstaten de mogelijkheid biedt om tussen deze twee opties te kiezen. Wanneer aanvullende doses alleen aan een specifieke subgroep van de bevolking worden toegediend, mag van personen die tot die subgroep behoren niet worden verlangd dat zij het certificaat (waarop is vermeld dat er een aanvullende dosis is toegediend) overleggen bij de uitoefening van hun recht op vrij verkeer tijdens de COVID-19-pandemie, en zouden deze personen in plaats daarvan gebruik kunnen maken van het certificaat dat wordt verstrekt na voltooiing van de primaire-vaccinatiereeks.

(9)

Tegelijkertijd is het belangrijk dat vaccinatiecertificaten die na toediening van aanvullende doses worden afgegeven aan personen die tot dergelijke groepen behoren, ook een correcte weergave bevatten van het aantal doses dat aan hen is toegediend. Ten eerste geeft Verordening (EU) 2021/953 iedereen het recht om na toediening van elke dosis een vaccinatiecertificaat te ontvangen waarin het aantal doses wordt vermeld dat aan hen is toegediend. Ten tweede kunnen de lidstaten de duur van de aanvaarding, met het oog op het vrije verkeer, van vaccinatiecertificaten die na voltooiing van de primaire-vaccinatiereeks zijn afgegeven, uiteindelijk beperken, indien er wetenschappelijk bewijs beschikbaar komt dat de door de primaire-vaccinatiereeks geboden bescherming na een bepaalde periode onder een bepaald niveau daalt. Indien kwetsbare groepen niet de mogelijkheid wordt geboden om vaccinatiecertificaten te verkrijgen na toediening van een aanvullende dosis, zouden verdere administratieve stappen nodig zijn om die certificaten te verkrijgen wanneer deze belangrijker worden voor hun bewegingsvrijheid en die vrijheid zou kunnen worden belemmerd.

(10)

Daarnaast moeten de voorschriften voor het invullen van het digitale EU-covidcertificaat verder worden verduidelijkt. Specifieke waardereeksen waarmee de vastgestelde coderingsregels worden toegepast, moeten openbaar worden gemaakt.

(11)

Om de interoperabiliteit van het digitale EU-covidcertificaat te waarborgen, moet door middel van een JSON-schema JavaScript Object Notation een gemeenschappelijke gecoördineerde gegevensstructuur worden vastgesteld voor de gegevens die moeten worden opgenomen in certificaten als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2021/953.

(12)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (7) geraadpleegd en heeft op 18 oktober 2021 formele opmerkingen ingediend (8).

(14)

Omdat een snelle invoering van de gewijzigde technische specificaties voor het digitale EU-covidcertificaat noodzakelijk is, moet dit besluit in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 14 van Verordening (EU) 2021/953,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4 wordt vervangen door:

“Artikel 4

De governanceregels voor publiekesleutelcertificaten met betrekking tot de gateway voor digitale EU-covidcertificaten ter ondersteuning van de interoperabiliteitsaspecten van het vertrouwenskader, zijn opgenomen in bijlage IV.”.

2)

De volgende artikelen 5 en 6 worden toegevoegd:

“Artikel 5

Bijlage V bij dit besluit bevat een gemeenschappelijke gecoördineerde gegevensstructuur voor de gegevens die moeten worden opgenomen in de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2021/953 genoemde certificaten, met gebruikmaking van een JSON-schema (JavaScript Object Notation).

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.”.

3)

Bijlage II wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij dit besluit.

4)

Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

5)

De tekst in bijlage III bij dit besluit wordt toegevoegd als bijlage V.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 november 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 van de Commissie van 28 juni 2021 tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-COVID-certificaat (PB L 230 van 30.6.2021, blz. 32).

(3)  https://www.ecdc.europa.eu/en/publications-data/covid-19-public-health-considerations-additional-vaccine-doses

(4)  https://www.ema.europa.eu/en/news/comirnaty-spikevax-ema-recommendations-extra-doses-boosters

(5)  https://www.ema.europa.eu/en/documents/product-information/comirnaty-epar-product-information_en.pdf

(6)  https://www.ema.europa.eu/en/documents/product-information/spikevax-previously-covid-19-vaccine-moderna-epar-product-information_en.pdf

(7)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(8)  https://edps.europa.eu/system/files/2021-10/2021-0943%20Formal_comments_EUDCC_en.pdf


BIJLAGE I

“BIJLAGE II

REGELS VOOR HET INVULLEN VAN HET DIGITALE EU-COVIDCERTIFICAAT

De algemene regels betreffende de in deze bijlage vastgestelde waardereeksen zijn bedoeld om interoperabiliteit op semantisch niveau te waarborgen en maken uniforme technische implementaties voor het digitale EU-covidcertificaat mogelijk. De elementen in deze bijlage mogen worden gebruikt voor de drie verschillende certificaten (vaccinatie/test/herstel), zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/953. In deze bijlage worden alleen elementen vermeld waarvoor semantische standaardisering door middel van gecodeerde waardereeksen noodzakelijk is.

Voor de vertaling van de gecodeerde elementen in de nationale taal zijn de lidstaten verantwoordelijk.

Voor alle datavelden die niet in de volgende omschrijvingen van waardereeksen worden vermeld, wordt de codering omschreven in bijlage V.

Indien om welke reden dan ook de hieronder vermelde voorkeurscodesystemen niet kunnen worden gebruikt, mogen andere internationale codesystemen worden gebruikt en wordt advies gegeven over de wijze waarop de codes van het andere codesysteem aan het voorkeurscodesysteem kunnen worden gekoppeld. In uitzonderlijke gevallen mag als back-upmechanisme tekst (weergavenamen) worden gebruikt wanneer in de gedefinieerde waardereeksen geen geschikte code beschikbaar is.

Lidstaten die andere coderingen in hun systemen gebruiken, koppelen deze codes aan de beschreven waardereeksen. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor dergelijke koppelingen.

Aangezien sommige waardereeksen op basis van de in deze bijlage opgenomen coderingssystemen, zoals die voor de codering van vaccins en snelle antigeentests, vaak veranderen, worden deze bekendgemaakt en regelmatig bijgewerkt door de Commissie met steun van het e-gezondheidsnetwerk en het Gezondheidsbeveiligingscomité. De bijgewerkte waardereeksen worden gepubliceerd op de desbetreffende website van de Commissie en op de webpagina van het e-gezondheidsnetwerk. Er wordt een overzicht van de wijzigingen gegeven.

1.   Doelziekte of -ziekteverwekker/ziekte of ziekteverwekker waarvan de houder is hersteld: COVID-19 (SARS-CoV-2 of een van de varianten daarvan)

Te gebruiken in de certificaten 1, 2 en 3.

Er wordt gebruikgemaakt van de volgende code:

Code

Weergave

Naam codesysteem

URL codesysteem

OID codesysteem

Versie codesysteem

840539006

COVID-19

SNOMED CT

http://snomed.info/sct

2.16.840.1.113883.6.96

2021-01-31

2.   COVID-19-vaccin of -profylaxe

Voorkeurscodesysteem: SNOMED CT- of ATC-classificatie.

Te gebruiken in certificaat 1.

Voorbeelden van codes die worden gebruikt uit de voorkeurscodesystemen zijn SNOMED CT-code 1119305005 (SARS-CoV-2-antigeenvaccin), 1119349007 (SARS-CoV-2-mRNA-vaccin) of J07BX03 (COVID-19-vaccins).

Een waardereeks met de codes die overeenkomstig de in dit deel vastgestelde codesystemen moeten worden gebruikt, wordt bekendgemaakt en regelmatig bijgewerkt door de Commissie met steun van het e-gezondheidsnetwerk. De waardereeks wordt uitgebreid wanneer nieuwe vaccintypen ontwikkeld en in gebruik worden genomen.

3.   COVID-19-vaccin

Voorkeurscodesystemen (in volgorde van voorkeur):

het geneesmiddelenregister van de EU voor vaccins met EU-brede vergunning (vergunningsnummers);

een wereldwijd vaccinregister, zoals een register dat door de Wereldgezondheidsorganisatie zou kunnen worden opgesteld;

naam van het vaccin in andere gevallen. Indien de naam spaties bevat, worden deze vervangen door een koppelteken (-).

Naam van de waardereeks: vaccin.

Te gebruiken in certificaat 1.

Een voorbeeld van een code uit de voorkeurscodesystemen die wordt gebruikt is EU/1/20/1528 (Comirnaty). Een voorbeeld van de naam van het vaccin die als code moet worden gebruikt: Sputnik-V (staat voor Sputnik V).

Een waardereeks met de codes die overeenkomstig de in dit deel vastgestelde codesystemen moeten worden gebruikt, wordt bekendgemaakt en regelmatig bijgewerkt door de Commissie met steun van het e-gezondheidsnetwerk.

Vaccins worden gecodeerd met behulp van een bestaande code in de bekendgemaakte waardereeks, ook al lopen de namen ervan in verschillende landen uiteen. De reden hiervoor is dat er nog geen wereldwijd vaccinregister bestaat voor alle vaccins die momenteel worden gebruikt. Voorbeeld:

Voor het vaccin “COVID-19 Vaccine Moderna Intramuscular Injection”, de naam van het Spikevax-vaccin in Japan, moet code EU/1/20/1507 worden gebruikt, aangezien dat de naam van dit vaccin in de EU is.

Indien dit in een specifiek geval niet mogelijk of raadzaam is, wordt in de gepubliceerde waardereeks een aparte code vermeld.

4.   Handelsvergunninghouder of producent van het COVID-19-vaccin

Voorkeurscodesysteem:

organisatiecode van het EMA (SPOR-systeem voor ISO IDMP);

een wereldwijd register van handelsvergunninghouders of producenten van een vaccin, zoals een register dat door de Wereldgezondheidsorganisatie zou kunnen worden opgesteld;

naam van de organisatie in andere gevallen. Indien de naam spaties bevat, worden deze vervangen door een koppelteken (-).

Te gebruiken in certificaat 1.

Een voorbeeld van een code uit het voorkeurscodesysteem die wordt gebruikt is ORG-100001699 (AstraZeneca AB). Een voorbeeld van de naam van de organisatie die als code moet worden gebruikt: Sinovac-Biotech (staat voor Sinovac Biotech).

Een waardereeks met de codes die overeenkomstig de in dit deel vastgestelde codesystemen moeten worden gebruikt, wordt bekendgemaakt en regelmatig bijgewerkt door de Commissie met steun van het e-gezondheidsnetwerk.

Verschillende afdelingen van dezelfde handelsvergunninghouder of dezelfde producent gebruiken een bestaande code in de gepubliceerde waardereeks.

Als algemene regel geldt dat voor hetzelfde vaccinproduct de code wordt gebruikt die verwijst naar de handelsvergunninghouder in de EU, aangezien er nog geen internationaal overeengekomen register voor vaccinproducenten of handelsvergunninghouders bestaat. Voorbeelden:

Voor de organisatie “Pfizer AG”, een handelsvergunninghouder voor het in Zwitserland gebruikte vaccin “Comirnaty”, moet code ORG-100030215 worden gebruikt die verwijst naar BioNTech Manufacturing GmbH, aangezien dat de handelsvergunninghouder van Comirnaty in de EU is.

Voor de organisatie “Zuellig Pharma”, een handelsvergunninghouder voor het in de Filipijnen gebruikte vaccin Covid-19 Vaccine Moderna (Spikevax), moet code ORG-100031184 worden gebruikt die verwijst naar Moderna Biotech Spain S.L., aangezien dat de handelsvergunninghouder van Spikevax in de EU is.

Indien dit in een specifiek geval niet mogelijk of raadzaam is, wordt in de gepubliceerde waardereeks een aparte code vermeld.

5.   Volgnummer in een reeks doses alsook totale aantal doses in de reeks

Te gebruiken in certificaat 1.

Twee velden:

1)

aantal in een reeks vaccindoses van een COVID-19-vaccin (N);

2)

totaal aantal doses in de vaccinatiereeks (C).

5.1.   Primaire-vaccinatiereeks

Wanneer de persoon doses van de primaire-vaccinatiereeks krijgt, dat wil zeggen de vaccinatiereeks die bedoeld is om in een eerste fase voldoende bescherming te bieden, staat (C) voor het totale aantal doses van de standaard primaire-vaccinatiereeks (bv. 1 of 2, afhankelijk van het toegediende type vaccin). Het is mogelijk om een kortere reeks (C=1) te gebruiken wanneer het door een lidstaat toegepaste vaccinatieprotocol voorziet in de toediening van één dosis van een in twee doses toe te dienen vaccin aan personen die reeds met SARS-CoV-2 besmet zijn geweest. Een voltooide primaire-vaccinatiereeks wordt dientengevolge aangegeven met N/C = 1. Bijvoorbeeld:

1/1 staat voor de voltooiing van een primaire-vaccinatiecyclus met één dosis, of de voltooiing van een primaire-vaccinatiecyclus die bestaat uit één dosis van een in twee doses toe te dienen vaccin dat aan een herstelde persoon is toegediend overeenkomstig het door een lidstaat toegepaste vaccinatieprotocol;

2/2 staat voor de voltooiing van een primaire-vaccinatiereeks met twee doses.

Wanneer de primaire-vaccinatiereeks wordt uitgebreid, bijvoorbeeld voor personen met een ernstig verzwakt immuunsysteem of wanneer het aanbevolen interval tussen de primaire doses niet in acht is genomen, worden dergelijke doses gecodeerd als aanvullende doses die onder rubriek 5.2 vallen.

5.2.   Aanvullende doses

Wanneer de persoon doses krijgt na de primaire-vaccinatiereeks, worden die extra doses (X) weergegeven in de desbetreffende certificaten door verhoging van het aantal toegediende doses (N) en het totale aantal doses (C) (resulterend in (N+X)/(C+X)). Bijvoorbeeld:

2/2 staat voor de toediening van een aanvullende dosis na een primaire-vaccinatiecyclus met één dosis, of de toediening van een aanvullende dosis na voltooiing van een primaire-vaccinatiecyclus bestaande uit één dosis van een in twee doses toe te dienen vaccin dat aan een herstelde persoon is toegediend overeenkomstig het door een lidstaat toegepaste vaccinatieprotocol;

3/3 staat voor de toediening van een aanvullende dosis na een primaire-vaccinatiereeks met twee doses.

Aanvullende doses die na voltooiing van de primaire-vaccinatiereeks worden toegediend, worden dientengevolge aangegeven met (N+X)/(C+X) = 1.

Uiterlijk op 31 december 2021 afgegeven vaccinatiecertificaten worden aanvaard, ook indien voor deze certificaten een andere regel wordt gevolgd voor het coderen van het aantal in een reeks doses of het totale aantal doses in de reeks. Daartoe kunnen technische maatregelen worden genomen.

Binnen het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde rechtskader kunnen de lidstaten maatregelen nemen om in te gaan op de situatie van kwetsbare groepen die bij voorrang aanvullende doses kunnen ontvangen. Indien een lidstaat bijvoorbeeld besluit alleen aanvullende doses toe te dienen aan specifieke subgroepen van de bevolking, kan die lidstaat overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/953 ervoor kiezen om alleen op verzoek en niet automatisch vaccinatiecertificaten af te geven waarin de toediening van dergelijke aanvullende doses wordt vermeld. Wanneer dergelijke maatregelen worden genomen, stellen de lidstaten de betrokkenen daarvan in kennis en kunnen zij gebruik blijven maken van het certificaat dat is ontvangen na voltooiing van de standaard primaire-vaccinatiereeks.

6.   Lidstaat of derde land waar het vaccin werd toegediend/waar de test werd uitgevoerd

Voorkeurscodesysteem: ISO 3166-landcodes.

Te gebruiken in de certificaten 1, 2 en 3.

Inhoud van de waardereeks: de volledige lijst van tweelettercodes, beschikbaar als een in FHIR gedefinieerde waardereeks (http://hl7.org/fhir/ValueSet/iso3166-1-2). Indien de vaccinatie of de test is uitgevoerd door een internationale organisatie (zoals UNHCR of WHO) en er geen informatie over het land beschikbaar is, wordt er een code voor de organisatie gebruikt. Deze aanvullende codes worden gepubliceerd en regelmatig bijgewerkt door de Commissie met steun van het e-gezondheidsnetwerk.

7.   Type test

Te gebruiken in certificaten 2 en 3 indien ondersteuning voor de afgifte van herstelcertificaten op basis van andere soorten tests dan NAAT wordt ingevoerd bij een gedelegeerde handeling.

De volgende codes worden gebruikt:

Code

Weergave

Naam codesysteem

URL codesysteem

OID codesysteem

Versie codesysteem

LP6464-4

Nucleïnezuureamplificatie met monsterdetectie

LOINC

http://loinc.org

2.16.840.1.113883.6.1

2.69

LP217198-3

Immunoassay-sneltest

LOINC

http://loinc.org

2.16.840.1.113883.6.1

2.69

8.   Fabrikant en handelsnaam van de gebruikte test (facultatief voor NAAT-test)

Te gebruiken in certificaat 2.

De inhoud van de waardereeks omvat de selectie van snelle antigeentests zoals opgenomen in de gemeenschappelijke en geactualiseerde lijst van snelle antigeentests voor COVID-19, vastgesteld op basis van Aanbeveling 2021/C 24/01 van de Raad en goedgekeurd door het Gezondheidsbeveiligingscomité. De lijst wordt door het JRC bijgehouden in de database van middelen voor in-vitrodiagnostiek en testmethoden voor COVID-19 op: https://covid-19-diagnostics.jrc.ec.europa.eu/devices/hsc-common-recognition-rat

Voor dit codesysteem worden relevante velden, zoals de identificatiecode van het testapparaat, de naam van de test en de fabrikant gebruikt volgens het gestructureerde formaat van het JRC dat beschikbaar is op https://covid-19-diagnostics.jrc.ec.europa.eu/devices

9.   Testresultaat

Te gebruiken in certificaat 2.

Er wordt gebruikgemaakt van de volgende codes:

Code

Weergave

Naam codesysteem

URL codesysteem

OID codesysteem

Versie codesysteem

260415000

Niet geconstateerd

SNOMED CT

http://snomed.info/sct

2.16.840.1.113883.6.96

2021-01-31

260373001

Geconstateerd

SNOMED CT

http://snomed.info/sct

2.16.840.1.113883.6.96

2021-01-31


BIJLAGE II

Deel 3 van bijlage III bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 wordt vervangen door:

“3.   Algemene eisen

Met betrekking tot de UCI wordt aan de volgende overkoepelende eisen voldaan:

1)

Tekenset: alleen US-ASCII-alfanumerieke tekens in hoofdletters (“A” tot en met “Z”, “0” tot en met “9”) zijn toegestaan; met extra speciale tekens voor scheiding van RFC3986 (1), namelijk {“/”, “#”, “:”};

2)

Maximumlengte: ontwerpers streven naar een lengte van 27-30 tekens (2);

3)

Versieprefix: dit verwijst naar de versie van het UCI-schema. Het versieprefix is “01” voor deze versie van het document; het versieprefix bestaat uit twee cijfers;

4)

Landprefix: de landcode is gespecificeerd volgens ISO 3166-1. Langere codes (bv. drie tekens en meer (bijvoorbeeld “UNHCR”) zijn gereserveerd voor toekomstig gebruik;

5)

Suffix/checksum van de code:

5.1

De lidstaten gebruiken een checksum wanneer het waarschijnlijk is dat verzending, (menselijke) transcriptie of andere corrupties zich kunnen voordoen (d.w.z. bij gebruik in gedrukte vorm).

5.2

De checksum wordt niet gebruikt voor de validatie van het certificaat en maakt technisch gezien geen deel uit van de identificatiecode, maar wordt gebruikt om de integriteit van de code te verifiëren. Deze checksum is de samenvatting volgens ISO-7812-1 (LUHN-10) (3) van de volledige UCI in digitaal/draadformaat. De checksum wordt van de rest van de UCI gescheiden door een #-teken.

Er wordt gezorgd voor compatibiliteit met oudere systemen: lidstaten die na verloop van tijd de structuur van hun identificatiecodes wijzigen (in de hoofdversie, momenteel vastgesteld op v1), zorgen ervoor dat twee identieke identificatiecodes voor hetzelfde vaccinatiecertificaat/dezelfde verklaring staan. Of, met andere woorden, de lidstaten kunnen identificatiecodes niet hergebruiken.


(1)  rfc3986 (ietf.org)

(2)  Voor de implementatie met QR-codes kunnen de lidstaten overwegen een extra reeks tekens met een totale lengte van 72 tekens (met inbegrip van de 27-30 van de identificatiecode zelf) te gebruiken om andere informatie over te brengen. Het is aan de lidstaten om deze informatie nader te omschrijven.

(3)  Het “Luhn mod N”-algoritme is een uitbreiding van het Luhn-algoritme (ook bekend als het mod 10-algoritme), dat voor numerieke codes werkt en bijvoorbeeld wordt gebruikt voor de berekening van de checksum van kredietkaarten. Met de extensie kan het algoritme werken met sequenties van waarden in om het even welke basis (in dit geval alfanumerieke tekens).”.”


BIJLAGE III

“BIJLAGE V

JSON-SCHEMA (JAVASCRIPT-OBJECTNOTATION)

1.   Inleiding

In deze bijlage wordt de technische datastructuur voor de digitale EU-covidcertificaten (EUDCC) vastgesteld, die wordt weergegeven als JSON-schema. Het document bevat specifieke instructies met betrekking tot de afzonderlijke datavelden.

2.   Locatie en versies van het JSON-schema

Het gezaghebbende officiële JSON-schema voor EUDCC is beschikbaar op https://github.com/ehn-dcc-development/ehn-dcc-schema. Andere locaties zijn niet gezaghebbend, maar kunnen worden gebruikt om toekomstige herzieningen voor te bereiden.

De huidige versie, zoals uiteengezet in deze bijlage en ondersteund door alle landen die momenteel in productie zijn, wordt standaard weergegeven op de aangegeven URL.

De aanstaande volgende versie die door alle landen op een bepaalde datum moet worden ondersteund, wordt op de URL weergegeven door middel van versie-tagging die in het readme-bestand gedetailleerd wordt beschreven.

3.   Gemeenschappelijke structuren en algemene eisen

Er wordt geen digitaal EU-covidcertificaat afgegeven indien vanwege ontbrekende informatie niet alle gegevensvelden correct kunnen worden ingevuld in overeenstemming met deze specificatie. Dit doet geen afbreuk aan de verplichting van de lidstaten om digitale EU-covidcertificaten af te geven.

In alle velden mag informatie worden verstrekt met gebruikmaking van de volledige reeks UNICODE 13.0-tekens die zijn gecodeerd met UTF-8, tenzij dat specifiek beperkt is tot waardereeksen of kleinere reeksen tekens.

De gemeenschappelijke structuur is als volgt:

“JSON”: {

“ver”: <versiegegevens>,

“nam”: {

<informatie over de naam van de persoon>

},

“dob”: <geboortedatum>,

“v” of “t” of “r”: [

{<vaccinatiedosis of test- of herstelinformatie, één vermelding>}

]

}

Nadere informatie over de afzonderlijke groepen en velden is te vinden in de volgende hoofdstukken.

3.1.   Versie

Er wordt informatie over de versie verstrekt. De vermelding van versies is gebaseerd op Semantic Versioning (semverm: https://semver.org). Tijdens de productie is de versie een van de officieel vrijgegeven versies (huidige versie of een van de oudere versies die officieel zijn vrijgegeven). Zie JSON Schema location voor meer informatie.

ID veld

Naam veld

Instructies

ver

Versie schema

Stemt overeen met de identificatiecode van de voor de productie van het EUDCC gebruikte schemaversie.

Voorbeeld:

“ver”: “1.3.0”

3.2.   Naam en geboortedatum van de persoon

De naam van de persoon is de officiële volledige naam van de persoon, overeenkomend met de in reisdocumenten vermelde naam. De identificatiecode van de structuur is nam. De naam van exact 1 (één) persoon wordt vermeld.

ID veld

Naam veld

Instructies

nam/fn

Achternaam/-namen

Achternaam/-namen van de houder

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld, waarin alle achternamen zijn opgegeven. In het geval van meerdere achternamen worden deze door een spatie gescheiden. Gecombineerde namen met koppeltekens of soortgelijke tekens, moeten echter dezelfde blijven.

Voorbeelden:

“fn”: “Musterfrau-Gößinger”

“fn”: “Musterfrau-Gößinger Müller”

nam/fnt

Gestandaardiseerde achternaam/-namen

Achternaam/-namen van de houder, getranslitereerd volgens dezelfde conventie als in de machineleesbare reisdocumenten van de houder (zoals de regels van ICAO Doc 9303 deel 3).

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld, met uitsluitend de tekens A-Z en <. Maximumlengte: 80 tekens (volgens specificatie ICAO 9303 ).

Voorbeelden:

“fnt”: “MUSTERFRAU<GOESSINGER”

“fnt”: “MUSTERFRAU<GOESSINGER<MUELLER”

nam/gn

Voornaam/-namen

Voornaam/-namen van de houder.

Indien de houder geen voornamen heeft, wordt het veld overgeslagen.

In alle andere gevallen wordt exact 1 (één) niet-leeg veld vermeld, waarin alle voornamen zijn opgegeven. In het geval van meerdere voornamen worden deze door een spatie gescheiden.

Voorbeeld:

“gn”: “Isolde Erika”

nam/gnt

Gestandaardiseerde voornaam/-namen

Voornaam/-namen van de houder, getranslitereerd volgens dezelfde conventie als die welke wordt gebruikt in de machineleesbare reisdocumenten van de houder (zoals de regels van ICAO Doc 9303 deel 3).

Indien de houder geen voornamen heeft, wordt het veld overgeslagen.

In alle andere gevallen wordt exact 1 (één) niet-leeg veld vermeld, met uitsluitend de tekens A-Z en <. Maximumlengte: 80 tekens.

Voorbeeld:

“gnt”: “ISOLDE<ERIKA”

dob

Geboortedatum

Geboortedatum van de DCC-houder.

Volledige of gedeeltelijke datum zonder tijd, beperkt tot het bereik 1900-01-01 t/m 2099-12-31.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld indien de volledige of gedeeltelijke geboortedatum bekend is. Indien de geboortedatum zelfs niet gedeeltelijk bekend is, bevat het veld een lege string “”. Dit moet overeenkomen met de informatie in de reisdocumenten.

Indien er informatie over de geboortedatum beschikbaar is, wordt een van de volgende ISO 8601-formaten gebruikt. Andere opties worden niet ondersteund.

JJJJ-MM-DD

JJJJ-MM

JJJJ

(De verificateursapp kan ontbrekende delen van de geboortedatum tonen aan de hand van de XX-conventie zoals die welke wordt gebruikt in machineleesbare reisdocumenten, bv. 1990-XX-XX.)

Voorbeelden:

“dob”: “1979-04-14”

“dob”: “1901-08”

“dob”: “1939”

“dob”: “”

3.3.   Groepen voor specifieke informatie betreffende het type certificaat

Het JSON-schema ondersteunt drie groepen vermeldingen die specifieke informatie betreffende het type certificaat bevatten. Elk EUDCC bevat exact 1 (één) groep. Lege groepen zijn niet toegestaan.

ID groep

Naam groep

Vermeldingen

v

Vaccinatiegroep

Bevat, indien aanwezig, exact 1 (één) vermelding die exact 1 (één) vaccinatiedosis (één dosis) beschrijft.

t

Testgroep

Bevat, indien aanwezig, exact 1 (één) vermelding die exact 1 (één) testresultaat beschrijft.

r

Herstelgroep

Bevat, indien aanwezig, exact 1 (één) vermelding die 1 (één) herstelverklaring beschrijft.

4.   Specifieke informatie betreffende het type certificaat

4.1.   Vaccinatiecertificaat

De vaccinatiegroep, indien aanwezig, bevat exact 1 (één) vermelding die exact één vaccinatiegebeurtenis (één dosis) beschrijft. Alle elementen van de vaccinatiegroep zijn verplicht, lege waarden worden niet ondersteund.

ID veld

Naam veld

Instructies

v/tg

Doelziekte of ziekteverwekker: COVID-19 (SARS-CoV of een van de varianten daarvan)

Een gecodeerde waarde uit de waardereeks

disease-agent-targeted.json.

Deze waarde heeft één vermelding, nl. 840539006, de code voor COVID-19 uit SNOMED CT (GPS).

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeeld:

“tg”: “840539006”

v/vp

COVID-19-vaccin of -profylaxe

Het gebruikte type vaccin of profylaxe.

Een gecodeerde waarde uit de waardereeks

vaccine-prophylaxis.json.

De waardereeks wordt gedistribueerd via de EUDCC-gateway.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeeld:

“vp”: “1119349007” (een SARS-CoV-2 mRNA-vaccin)

v/mp

COVID-19-vaccinproduct

Geneesmiddel dat voor deze specifieke vaccinatiedosis is gebruikt. Een gecodeerde waarde uit de waardereeks

vaccine-medicinal-product.json.

De waardereeks wordt gedistribueerd via de EUDCC-gateway.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld. Voorbeeld:

“mp”: “EU/1/20/1528” (Comirnaty)

v/ma

Handelsvergunninghouder of producent van het COVID-19-vaccin

Handelsvergunninghouder of producent, indien er geen handelsvergunninghouder aanwezig is. Een gecodeerde waarde uit de waardereeks

vaccine-mah-manf.json.

De waardereeks wordt gedistribueerd via de EUDCC-gateway.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld. Voorbeeld:

“ma”: “ORG-100030215” (Biontech Manufacturing GmbH)

v/dn

Nummer in een reeks doses

Volgnummer (positief geheel getal) van de tijdens deze vaccinatiegebeurtenis toegediende dosis. 1 voor de eerste dosis, 2 voor de tweede dosis enz. Meer specifieke regels zijn opgenomen in punt 5 van bijlage II.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeelden:

“dn”: “1” (eerste dosis)

“dn”: “2” (tweede dosis)

“dn”: “3” (derde dosis)

v/sd

Het totale aantal doses in de reeks

Totaal aantal doses (positief geheel getal) in de vaccinatiereeks. Meer specifieke regels zijn opgenomen in punt 5 van bijlage II.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeelden:

“sd”: “1” (in geval van een primaire-vaccinatiecyclus met één dosis)

“sd”: “2” (in geval van primaire-vaccinatiecyclus met twee doses of voor een aanvullende dosis na een primaire-vaccinatiecyclus met één dosis)

“sd”: “3” (bv. in geval van aanvullende doses na een primaire-vaccinatiereeks met twee doses)

v/dt

Vaccinatiedatum

De datum waarop de beschreven dosis is toegediend, in het formaat JJJJ-MM-DD (volledige datum zonder tijd). Andere formaten worden niet ondersteund.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld. Voorbeeld:

“dt”: “2021-03-28”

v/co

Lidstaat of derde land waar het vaccin werd toegediend

Land uitgedrukt als tweelettercode overeenkomstig ISO3166 (AANBEVOLEN) of een verwijzing naar een internationale organisatie die verantwoordelijk is voor de vaccinatiegebeurtenis (zoals UNHCR of WHO). Een gecodeerde waarde uit de waardereeks country-2-codes.json.

De waardereeks wordt gedistribueerd via de EUDCC-gateway.

Exact 1 (één) veld wordt vermeld.

Voorbeeld:

“co”: “CZ”

“co”: “UNHCR”

v/is

Afgever van het certificaat

Naam van de organisatie die het certificaat heeft afgegeven. Identificatiecodes zijn toegestaan als onderdeel van de naam, maar het wordt aanbevolen deze niet afzonderlijk te gebruiken, dus zonder de naam als tekst. Max. 80 UTF-8-tekens.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld. Voorbeeld:

“is”: “Ministerie van Volksgezondheid van de Slowaakse Republiek”

“is”: “Vaccinatiecentrum Zuid District 3”

v/ci

Unieke certificaatidentificatiecode

Unieke certificaatidentificatiecode (UVCI) zoals gespecificeerd in https://ec.europa.eu/health/sites/default/files/ehealth/docs/vaccination-proof_interoperability-guidelines_en.pdf

Vermelding van de checksum is facultatief. Het prefix “URN:UVCI:” mag worden toegevoegd.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeelden:

“ci”: “URN:UVCI:01:NL:187/37512422923”

“ci”: “URN:UVCI:01:AT:10807843F94AEE0EE5093FBC254BD813#B”

4.2.   Testcertificaat

De testgroep, indien aanwezig, bevat exact 1 (één) vermelding die exact één testresultaat beschrijft.

ID veld

Naam veld

Instructies

t/tg

Doelziekte of ziekteverwekker: COVID-19 (SARS-CoV of een van de varianten daarvan)

Een gecodeerde waarde uit de waardereeks disease-agent-targeted.json.

Deze waarde heeft één vermelding, nl. 840539006, de code voor COVID-19 uit SNOMED CT (GPS).

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeeld:

“tg”: “840539006”

t/tt

Type test

Het type test dat is gebruikt, op basis van het materiaal waarop de test betrekking heeft. Een gecodeerde waarde uit de waardereeks test-type.json (gebaseerd op LOINC). Waarden buiten de waardereeks zijn niet toegestaan.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeeld:

“tt”: “LP6464-4” (Nucleïnezuureamplificatie met monsterdetectie)

“tt”: “LP217198-3” (Immunoassay-sneltest)

t/nm

Naam van de test (alleen PCR-tests)

De naam van de gebruikte nucleïnezuuramplificatietest (NAAT). De naam moet de naam van de fabrikant van de test en de handelsnaam van de test bevatten, gescheiden door een komma.

Voor NAAT: het veld is facultatief.

Voor RAT: het veld wordt niet gebruikt, aangezien de naam van de test indirect wordt verstrekt via de identificatiecode van het testapparaat (t/ma).

Indien verstrekt, mag het veld niet leeg zijn.

Voorbeeld:

“nm”: “ELITechGroup, SARS-CoV-2 ELITe MGB® Kit”

t/ma

Identificatiecode van het testapparaat (alleen snelle antigeentests)

Identificatiecode van het testapparaat voor snelle antigeentest (RAT) uit de JRC-database. Waardereeks (gemeenschappelijke lijst van het Gezondheidsbeveiligingscomité):

Alle snelle antigeentests op de gemeenschappelijke lijst van het Gezondheidsbeveiligingscomité (door mensen leesbaar).

https://covid-19-diagnostics.jrc.ec.europa.eu/devices/hsc-common-recognition-rat (machineleesbaar, waarden van het veld id_device in de lijst vormen de waardereeks).

In EU-/EER-landen geven afgevers alleen certificaten af voor tests die tot de op dat moment geldige waardereeks behoren. De waardereeks wordt om de 24 uur bijgewerkt.

Waarden buiten de vastgestelde waardereeks mogen worden gebruikt in door derde landen afgegeven certificaten, maar de identificatiecodes moeten nog steeds uit de JRC-database afkomstig zijn. Het gebruik van andere identificatiecodes, zoals die welke rechtstreeks door de testfabrikanten worden verstrekt, is niet toegestaan.

Verificateurs detecteren waarden die niet behoren tot de actuele waardereeks en merken certificaten die daarvan zijn voorzien aan als ongeldig. Indien een identificatiecode uit de waardreeks waarden wordt verwijderd, kunnen certificaten waarin deze is opgenomen maximaal 72 uur na de datum van verwijdering worden aanvaard.

De waardereeks wordt gedistribueerd via de EUDCC-gateway.

Voor RAT: exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voor NAAT: het veld wordt niet gebruikt, zelfs niet als de NAAT-identificatiecode beschikbaar is in de JRC-databank.

Voorbeeld:

“ma”: “344” (SD BIOSENSOR Inc, STANDARD F COVID-19 Ag FIA)

t/sc

Datum en tijdstip van de monsterneming

Datum en tijdstip waarop het monster is genomen. De tijd moet informatie over de tijdzone bevatten. De waarde mag geen betrekking hebben op het tijdstip waarop het testresultaat tot stand is gekomen.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Er wordt een van de volgende ISO 8601-formaten gebruikt. Andere opties worden niet ondersteund.

JJJJ-MM-DDTuu:mm:ssZ

JJJJ-MM-DDTuu:mm:ss[+-]uu

JJJJ-MM-DDTuu:mm:ss[+-]uumm

JJJJ-MM-DDTuu:mm:ss[+-]uu:mm

Voorbeelden:

“sc”: “2021-08-20T10:03:12Z” (UTC-tijd)

“sc”: “2021-08-20T12:03:12+02” (CEST-tijd)

“sc”: “2021-08-20T12:03:12+0200” (CEST-tijd)

“sc”: “2021-08-20T12:03:12+02:00” (CEST-tijd)

t/tr

Testresultaat

Het resultaat van de test. Een gecodeerde waarde uit de waardereeks test-result.json (gebaseerd op SNOMED CT, GPS).

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeeld:

“tr”: “260415000” (Niet geconstateerd)

t/tc

Testcentrum of -faciliteit

Naam van de actor die de test heeft uitgevoerd. Identificatiecodes zijn toegestaan als onderdeel van de naam, maar het wordt aanbevolen deze niet afzonderlijk te gebruiken, dus zonder de naam als tekst. Max. 80 UTF-8-tekens. Eventuele extra tekens moeten worden afgebroken. De naam is niet geschikt voor automatische verificatie.

Voor NAAT-tests: exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voor RAT-tests: het veld is facultatief. Indien verstrekt, is dit veld niet leeg.

Voorbeeld:

“tc”: “Testcentrum west regio 245”

t/co

Lidstaat of derde land waar de test werd afgenomen

Land uitgedrukt als tweelettercode overeenkomstig ISO3166 (AANBEVOLEN) of een verwijzing naar een internationale organisatie die verantwoordelijk is voor het afnemen van de test (zoals UNHCR of WHO). Dit is een gecodeerde waarde uit de waardereeks country-2-codes.json.

De waardereeks wordt gedistribueerd via de EUDCC-gateway.

Exact 1 (één) veld wordt vermeld.

Voorbeelden:

“co”: “CZ”

“co”: “UNHCR”

t/is

Afgever van het certificaat

Naam van de organisatie die het certificaat heeft afgegeven. Identificatiecodes zijn toegestaan als onderdeel van de naam, maar het wordt aanbevolen deze niet afzonderlijk te gebruiken, dus zonder de naam als tekst. Max. 80 UTF-8-tekens.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeelden:

“is”: “Ministerie van Volksgezondheid van de Slowaakse Republiek”

“is”: “Gezondheidsautoriteit noord-west”

t/ci

Unieke certificaatidentificatiecode

Unieke certificaatidentificatiecode (UVCI) zoals gespecificeerd in vaccination-proof_interoperability-guidelines_en.pdf (europa.eu)

Vermelding van de checksum is facultatief. Het prefix “URN:UVCI:” mag worden toegevoegd.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeelden:

“ci”: “URN:UVCI:01:NL:187/37512422923”

“ci”: “URN:UVCI:01:AT:10807843F94AEE0EE5093FBC254BD813#B”

4.3.   Herstelcertificaat

De herstelgroep, indien aanwezig, bevat exact 1 (één) vermelding die exact één herstelverklaring beschrijft. Alle elementen van de herstelgroep zijn verplicht, lege waarden worden niet ondersteund.

ID veld

Naam veld

Instructies

r/tg

Ziekte of ziekteverwekker waarvan de houder is hersteld: COVID-19 (SARS-CoV-2 of een van de varianten daarvan)

Een gecodeerde waarde uit de waardereeks

disease-agent-targeted.json.

Deze waarde heeft één vermelding, nl. 840539006, de code voor COVID-19 uit SNOMED CT (GPS).

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeeld:

“tg”: “840539006”

r/fr

Datum van het eerste positieve NAAT-testresultaat van de houder

De datum waarop een monster voor de NAAT-test met een positief resultaat is genomen, in het formaat JJJJ-MM-DD (volledige datum zonder tijd). Andere formaten worden niet ondersteund.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeeld:

“fr”: “2021-05-18”

r/co

Lidstaat of derde land waar de test werd afgenomen

Land uitgedrukt als tweelettercode overeenkomstig ISO3166 (AANBEVOLEN) of een verwijzing naar een internationale organisatie die verantwoordelijk is voor het afnemen van de test (zoals UNHCR of WHO). Dit is een gecodeerde waarde uit de waardereeks

country-2-codes.json.

De waardereeks wordt gedistribueerd via de EUDCC-gateway.

Exact 1 (één) veld wordt vermeld.

Voorbeelden:

“co”: “CZ”

“co”: “UNHCR”

r/is

Afgever van het certificaat

Naam van de organisatie die het certificaat heeft afgegeven. Identificatiecodes zijn toegestaan als onderdeel van de naam, maar het wordt aanbevolen deze niet afzonderlijk te gebruiken, dus zonder de naam als tekst. Max. 80 UTF-8-tekens.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld. Voorbeeld:

“is”: “Ministerie van Volksgezondheid van de Slowaakse Republiek”

“is”: “Centraal universitair ziekenhuis”

r/df

Certificaat geldig vanaf

De eerste datum waarop het certificaat geldig wordt geacht. De datum mag niet vroeger zijn dan de datum berekend als r/fr + 11 dagen.

De datum wordt opgegeven in het formaat JJJJ-MM-DD (volledige datum zonder tijd). Andere formaten worden niet ondersteund.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeeld:

“df”: “2021-05-29”

r/du

Certificaat geldig tot en met

De uiterste datum waarop het certificaat geldig wordt geacht, toegewezen door de afgever. De datum mag niet later zijn dan de datum berekend als r/fr + 180 dagen.

De datum wordt opgegeven in het formaat JJJJ-MM-DD (volledige datum zonder tijd). Andere formaten worden niet ondersteund.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeeld:

“du”: “2021-11-14”

r/ci

Unieke certificaatidentificatiecode

Unieke certificaatidentificatiecode (UVCI) zoals gespecificeerd in vaccination-proof_interoperability-guidelines_en.pdf (europa.eu)

Vermelding van de checksum is facultatief. Het prefix “URN:UVCI:” mag worden toegevoegd.

Exact 1 (één) niet-leeg veld wordt vermeld.

Voorbeelden:

“ci”: “URN:UVCI:01:NL:187/37512422923”

“ci”: “URN:UVCI:01:AT:10807843F94AEE0EE5093FBC254BD813#B


Rectificaties

18.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 410/197


Rectificatie van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit

( Publicatieblad van de Europese Unie L 57 van 18 februari 2021 )

Bladzijde 62, bijlage V, punt 3, eerste alinea, na punt c):

in plaats van:

“…

Voor de toepassing van deze alinea gelden de volgende formules:

voor a): Ci ≥ ontvangt lidstaat i MFCi

voor b): Indien Ci < MFCi ontvangt lidstaat Ci

waarbij:

i verwijst naar de betrokken lidstaat

MFC staat voor de maximale financiële bijdrage voor de betrokken lidstaat

C staat voor de geraamde totale kosten van het herstel- en veerkrachtplan”,

lezen:

“…

Voor de toepassing van deze alinea gelden de volgende formules:

voor a) hierboven: Indien Ci ≥ MFCi ontvangt lidstaat i MFCi

voor b) hierboven: Indien Ci < MFCi ontvangt lidstaat i Ci

waarbij:

i verwijst naar de betrokken lidstaat

MFC staat voor de maximale financiële bijdrage voor de betrokken lidstaat

C staat voor de geraamde totale kosten van het herstel- en veerkrachtplan”.


18.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 410/198


Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/771 van de Commissie van 21 januari 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad met specifieke criteria en voorwaarden voor de controles van de administratie in het kader van de officiële controles op het gebied van biologische productie en de officiële controles van groepen exploitanten

( Publicatieblad van de Europese Unie L 165 van 11 mei 2021 )

Bladzijde 26, artikel 1, lid 4, punt d):

in plaats van:

“d)

de in punt 2.1, eerste alinea, van bijlage III bij Verordening (EU) 2018/848 bedoelde informatie;”,

lezen:

“d)

de in punt 2.1.1 van bijlage III bij Verordening (EU) 2018/848 bedoelde informatie;”.


18.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 410/199


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1100 van de Commissie van 5 juli 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Turkije

( Publicatieblad van de Europese Unie L 238 van 6 juli 2021 )

Bladzijde 76, artikel 1, lid 1, eerste alinea:

in plaats van:

“1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, ook indien opgerold (waaronder op maat gesneden producten en producten uit “bandstaal”), niet verder bewerkt dan warmgewalst, en niet geplateerd noch bekleed, van oorsprong uit Turkije, die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes 7208 10 00, 7208 25 00, 7208 26 00, 7208 27 00, 7208 36 00, 7208 37 00, 7208 38 00, 7208 39 00, 7208 40 00, 7208 52 10, 7208 52 99, 7208 53 00, 7208 54 00, ex 7211 13 00 (Taric-code 7211130019), ex 7211 14 00 (Taric-code 7211140095), ex 7211 19 00 (Taric-code 7211190095), ex 7225 19 10 (Taric-code 7225191090), 7225 30 90, ex 7225 40 60 (Taric-code 7225406090), 7225 40 90, ex 7226 19 10 (Taric-code 7226191095), ex 7226 91 91 (Taric-code 7226919119) en 7226 91 99.”,

lezen:

“1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, ook indien opgerold (waaronder op maat gesneden producten en producten uit “bandstaal”), niet verder bewerkt dan warmgewalst, en niet geplateerd noch bekleed, van oorsprong uit Turkije, die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes 7208 10 00, 7208 25 00, 7208 26 00, 7208 27 00, 7208 36 00, 7208 37 00, 7208 38 00, 7208 39 00, 7208 40 00, 7208 52 10, 7208 52 99, 7208 53 00, 7208 54 00, ex 7211 13 00 (Taric-code 7211130019), ex 7211 14 00 (Taric-codes 7211140010, 7211140095), ex 7211 19 00 (Taric-codes 7211190010, 7211190095), ex 7225 19 10 (Taric-code 7225191090), 7225 30 90, ex 7225 40 60 (Taric-code 7225406090), 7225 40 90, ex 7226 19 10 (Taric-code 7226191095), ex 7226 91 91 (Taric-code 7226919119) en 7226 91 99.”.


18.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 410/200


Rectificatie van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG

( Publicatieblad van de Europese Unie L 94 van 28 maart 2014 )

Inhoudstafel, tweede asterisk:

in plaats van:

“*

Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (1)”,

lezen:

“*

Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (1)”.

Bladzijde 65, titel:

in plaats van:

“RICHTLIJN 2014/24/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT DE RAAD van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG”,

lezen:

“RICHTLIJN 2014/24/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG”.


18.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 410/201


Rectificatie van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013

( Publicatieblad van de Europese Unie L 170 van 12 mei 2021 )

Bladzijde 6, overweging 37, tweede zin:

in plaats van:

“Deze mogelijkheid mag echter afbreuk doen aan de noodzaak dat voldaan moet worden aan alle op deze bijdragen van toepassing zijnde bepalingen zoals vastgesteld in …”,

lezen:

“Deze mogelijkheid mag echter geen afbreuk doen aan de noodzaak dat voldaan moet worden aan alle op deze bijdragen van toepassing zijnde bepalingen zoals vastgesteld in …”.