ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 356

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
8 oktober 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/1767 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1768 van de Commissie van 23 juni 2021 tot wijziging, met het oog op de aanpassing ervan aan de technische vooruitgang, van de bijlagen I, II, III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten ( 1 )

8

 

*

Verordening (EU) 2021/1769 van de Commissie van 5 oktober 2021 tot vaststelling van een sluiting van de visserij op rode diepzeegarnaal in de geografische deelgebieden 9, 10 en 11 voor vaartuigen die de vlag van Italië voeren en een lengte over alles van 18 tot 24 meter hebben

24

 

*

Verordening (EU) 2021/1770 van de Commissie van 5 oktober 2021 tot vaststelling van een sluiting van de visserij op rode diepzeegarnaal in de geografische deelgebieden 9, 10 en 11 voor vaartuigen die de vlag van Italië voeren en een lengte over alles van 12 tot 18 meter hebben

27

 

*

Verordening (EU) 2021/1771 van de Commissie van 7 oktober 2021 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat radijsblad betreft ( 1 )

30

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 356/1


VERORDENING (EU) 2021/1767 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 oktober 2021

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie en haar lidstaten zijn partij bij het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) (“het Verdrag van Aarhus”) (3), elk met eigen en gedeelde verantwoordelijkheden en verplichtingen uit hoofde van dat verdrag.

(2)

Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad (4) werd vastgesteld om bij te dragen tot de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Aarhus, door regels vast te stellen met betrekking tot de toepassing ervan op de instellingen en organen van de Unie.

(3)

In haar mededeling van 11 december 2019 over de Europese Green Deal heeft de Commissie zich ertoe verbonden een herziening van Verordening (EG) nr. 1367/2006 te overwegen om de toegang tot administratieve en rechterlijke toetsing op het niveau van de Unie te verbeteren voor burgers en niet-gouvernementele milieuorganisaties die de verenigbaarheid met het milieurecht van administratieve handelingen met gevolgen voor het milieu om specifieke redenen in twijfel trekken. De Commissie heeft ook toegezegd maatregelen te willen nemen om in alle lidstaten voor burgers en niet-gouvernementele organisaties de toegang tot nationale rechterlijke instanties te verbeteren. Daartoe heeft zij de mededeling van 14 oktober 2020“Verbetering van de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in de EU en haar lidstaten” uitgebracht, waarin zij bevestigt dat “[d]e toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden, zowel via het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), als via de nationale rechters als Unierechters, […] een belangrijke ondersteunende rol [speelt] bij het realiseren van de transitie in het kader van de Europese Groene Deal, en […] de rol van waakhond [versterkt] die het maatschappelijk middenveld speelt in de democratische ruimte”.

(4)

Onverminderd de bevoegdheid van het HvJ-EU om kosten vast te stellen, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van het Verdrag van Aarhus, mogen rechterlijke procedures uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1367/2006 niet onevenredig duur zijn. De instellingen en organen van de Unie zullen er dan ook naar streven dat in dergelijke procedures alleen redelijke kosten worden gemaakt en derhalve slechts om vergoeding van redelijke kosten wordt verzocht.

(5)

Rekening houdend met de bepalingen van artikel 9, leden 3 en 4, van het Verdrag van Aarhus, en de bevindingen en het advies van het Comité van toezicht op de naleving van het Verdrag van Aarhus in zaak ACCC/C/2008/32, moet het Unierecht in overeenstemming worden gebracht met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, op een wijze die verenigbaar is met de grondbeginselen van het recht van de Unie en zijn stelsel van rechterlijke toetsing.

(6)

Bij Besluit (EU) 2018/881 (5) heeft de Raad verzocht om een studie naar de mogelijkheden van de Unie om gevolg te geven aan de bevindingen van het Comité voor de naleving van het Verdrag van Aarhus in zaak ACCC/C/2008/32, in voorkomend geval gevolgd door een voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006. Voorts heeft het Europees Parlement in zijn resoluties van 15 november 2017 over een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie (6), van 16 november 2017 over de evaluatie van de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving (7) en van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (8) verzocht om wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006.

(7)

Artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus bepaalt dat elke partij, binnen het kader van haar nationale wetgeving, moet waarborgen dat leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot rechterlijke of andere toetsingsprocedures om de materiële en formele rechtmatigheid te bestrijden van enig besluit, handelen of nalaten dat strijdig is met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu. De bestuursrechtelijke toetsingsprocedure waarin Verordening (EG) nr. 1367/2006 voorziet, vormt een aanvulling op het algehele stelsel van rechterlijke toetsing van de Unie dat leden van het publiek op Unieniveau, namelijk op grond van artikel 263, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), de mogelijkheid biedt om administratieve handelingen rechtstreeks door middel van een rechterlijke procedure te betwisten, en om dit overeenkomstig artikel 267 VWEU via nationale rechterlijke instanties te doen. Het recht en de plicht van nationale rechterlijke instanties om het HvJ-EU krachtens artikel 267 VWEU om een prejudiciële beslissing te verzoeken, vormen essentiële onderdelen van dat stelsel. Krachtens artikel 267 VWEU, zoals uitgelegd door het HvJ-EU, maken de nationale rechterlijke instanties van de lidstaten integraal deel uit van het stelsel van rechterlijke bescherming van de Unie als rechters van gemeen recht die het Unierecht toepassen (9).

(8)

De beperking van de interne herziening tot administratieve handelingen van een individuele strekking waarin Verordening (EG) nr. 1367/2006 voorziet, vormt de voornaamste grond voor de niet-ontvankelijkheid van verzoeken tot interne herziening die zijn ingediend door niet-gouvernementele milieuorganisaties op grond van artikel 10 van die verordening, ook met betrekking tot administratieve handelingen met een bredere strekking een beroep willen doen op interne herziening. Daarom moet de werkingssfeer van de in die verordening vastgestelde procedure voor interne herziening worden uitgebreid tot niet-wetgevingshandelingen van een algemene strekking.

(9)

De werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1367/2006 omvat uit hoofde van het milieurecht vastgestelde handelingen. Artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus heeft daarentegen betrekking op de betwisting van een handeling die of een nalaten dat “strijdig [is] met” het recht betreffende het milieu. Er moet dus worden verduidelijkt dat interne herziening moet worden uitgevoerd om na te gaan of een administratieve handeling strijdig met het milieurecht is.

(10)

Bij de beoordeling of een bestuurshandeling bepalingen bevat die vanwege hun gevolgen strijdig zouden kunnen zijn met het milieurecht, moet worden nagegaan of deze bepalingen een negatief effect zouden kunnen hebben op de verwezenlijking van de in artikel 191 VWEU genoemde doelstellingen van het beleid van de Unie op milieugebied. In voorkomend geval moet de procedure voor interne herziening ook kunnen worden ingezet met betrekking tot handelingen die in het kader van de uitvoering van andere beleidsmaatregelen dan het beleid van de Unie op milieugebied zijn vastgesteld.

(11)

Krachtens artikel 263 VWEU, zoals uitgelegd door het HvJ-EU, moet een handeling geacht worden externe werking te hebben en derhalve vatbaar te zijn voor een verzoek tot herziening, wanneer deze handeling rechtsgevolgen jegens derden beoogt. Voorbereidende handelingen, aanbevelingen, adviezen en andere niet-bindende handelingen die geen rechtsgevolgen jegens derden hebben en daarom niet geacht kunnen worden externe werking te hebben, overeenkomstig de jurisprudentie van het HvJ-EU, mogen derhalve niet beschouwd worden als administratieve handelingen in de zin van Verordening (EG) nr. 1367/2006 (10).

(12)

Om juridische samenhang te waarborgen wordt een handeling geacht rechtsgevolgen te hebben, en derhalve vatbaar te zijn voor herziening, overeenkomstig artikel 263 VWEU, zoals uitgelegd door het HvJ-EU (11). Het feit dat een handeling geacht wordt rechtsgevolgen te hebben, betekent dat een handeling vatbaar is voor een verzoek tot herziening, ongeacht haar vorm, aangezien de aard ervan in beschouwing wordt genomen wat betreft haar gevolgen, doel en inhoud (12).

(13)

Opdat er voldoende tijd zou zijn voor een degelijk toetsings- of herzieningsproces, moeten de in Verordening (EG) nr. 1367/2006 vastgestelde termijnen voor het indienen van verzoeken tot bestuursrechtelijke toetsing en de termijnen voor de instellingen en organen van de Unie om op dergelijke verzoeken te antwoorden, worden verruimd.

(14)

In overeenstemming met de jurisprudentie van het HvJ-EU (13) zijn de niet-gouvernementele milieuorganisaties of andere leden van het publiek die om een interne herziening van een administratieve handeling verzoeken, verplicht bij de opgave van redenen voor het verzoek tot herziening feiten of juridische argumenten aan te voeren die zwaarwegend genoeg zijn om ernstige twijfel te doen rijzen.

(15)

De herzieningsprocedure krachtens Verordening (EG) nr. 1367/2006 moet betrekking hebben op zowel de materiële als de formele rechtmatigheid van de betwiste handeling. Overeenkomstig de jurisprudentie van het HvJ-EU kan een procedure op grond van artikel 263, vierde alinea, VWEU en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1367/2006 niet worden gebaseerd op gronden of bewijzen die niet in het verzoek tot herziening zijn opgenomen, aangezien anders het doel van het in artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1367/2006 neergelegde vereiste dat dit verzoek met redenen wordt omkleed, zijn nuttig effect zou verliezen en het voorwerp van de bij dit verzoek ingeleide procedure zou worden gewijzigd (14).

(16)

Door overheidsinstanties van de lidstaten vastgestelde handelingen, met inbegrip van op het niveau van de lidstaten vastgestelde nationale uitvoeringsmaatregelen die door een niet-wetgevingshandeling op grond van het Unierecht vereist zijn, vallen overeenkomstig de Verdragen en het beginsel van de autonomie van de nationale rechterlijke instanties, niet binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1367/2006.

(17)

Niet-gouvernementele milieuorganisaties en andere leden van het publiek moeten het recht hebben te verzoeken om een interne herziening van administratieve handelingen en nalatigheden van instellingen en organen van de Unie overeenkomstig de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1367/2006, zoals gewijzigd bij deze verordening.

(18)

Om een inbreuk op hun rechten aan te tonen, moeten leden van het publiek een schending van hun rechten aantonen. Dit kan de vorm aannemen van een ongerechtvaardigde beperking of belemmering van de uitoefening van dergelijke rechten.

(19)

Leden van het publiek hoeven niet aan te tonen dat zij rechtstreeks en individueel worden geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU, zoals uitgelegd door het HvJ-EU (15). Om echter te voorkomen dat leden van het publiek een onvoorwaardelijk recht zouden hebben om te verzoeken om interne herziening (“actio popularis”), hetgeen niet vereist is op grond van het Verdrag van Aarhus, moeten zij aantonen dat zij rechtstreeks getroffen worden in vergelijking met het grote publiek; daarvan kan, in overeenstemming met de jurisprudentie van het HvJ-EU (16), bijvoorbeeld sprake zijn in geval van een direct gevaar voor hun eigen gezondheid of veiligheid of een aantasting van een recht waarop zij aanspraak kunnen maken krachtens de wetgeving van de Unie, als gevolg van de vermeende schending van het milieurecht.

(20)

Om voldoende algemeen belang aan te tonen, moeten leden van het publiek gezamenlijk aantonen dat er sprake is van een algemeen belang bij de instandhouding, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, de bescherming van de gezondheid van de mens, een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen, of de bestrijding van klimaatverandering, alsook dat hun herzieningsverzoek door een voldoende aantal natuurlijke of rechtspersonen in de gehele Unie wordt ondersteund door het verzamelen van hun handtekeningen hetzij fysiek, hetzij digitaal.

(21)

Teneinde doeltreffende procedures voor interne herziening te waarborgen, en in het bijzonder ervoor te zorgen dat de herzieningsverzoeken, in voorkomend geval, voldoen aan de criteria van Verordening (EG) nr. 1367/2006 en de substantiële gegevens, feitelijk of rechtens, vermelden die ernstige twijfel kunnen doen rijzen over de beoordeling van de instelling of het orgaan van de Unie (17), moeten de leden van het publiek worden vertegenwoordigd door hetzij een niet-gouvernementele milieuorganisatie die voldoet aan de criteria van Verordening (EG) nr. 1367/2006, zoals gewijzigd bij deze verordening, hetzij een advocaat die bevoegd is om op te treden voor de rechterlijke instanties van een lidstaat.

(22)

Indien een instelling of orgaan van de Unie meerdere verzoeken om herziening van dezelfde handeling of nalatigheid ontvangt en dergelijke verzoeken samenvoegt om ze in één enkele procedure te beoordelen, moet de instelling of het orgaan van de Unie in haar of zijn antwoord op elk verzoek afzonderlijk ingaan. Met name mag het feit dat een of meer van deze verzoeken om procedurele redenen niet-ontvankelijk worden geacht of ten gronde worden afgewezen, geen afbreuk doen aan de behandeling van de andere herzieningsverzoeken in dezelfde procedure.

(23)

Om ervoor te zorgen dat de zaken doeltreffend worden behandeld, moeten de instellingen en organen van de Unie ernaar streven de criteria van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1367/2006 op consistente wijze toe te passen.

(24)

Met het oog op transparantie en een doeltreffende behandeling van zaken moeten de instellingen en organen van de Unie de mogelijkheid hebben onlinesystemen op te zetten voor de ontvangst van verzoeken tot interne herziening.

(25)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van gedetailleerde voorschriften met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus op de instellingen en organen van de Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(26)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), met name de noodzaak een hoog niveau van milieubescherming te integreren in het beleid van de Unie (artikel 37), het recht op behoorlijk bestuur (artikel 41) en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47). Deze verordening draagt bij tot de doeltreffendheid van het Uniale stelsel van bestuursrechtelijke en rechterlijke toetsing, zorgt daardoor voor een verbeterde toepassing van de artikelen 37, 41 en 47 van het Handvest en draagt daarmee bij aan bescherming van de rechtsstaat, zoals verankerd in artikel 2 VEU.

(27)

Verordening (EG) nr. 1367/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1367/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, lid 1, worden de punten g) en h), vervangen door:

“g)

“administratieve handeling”: elke niet-wetgevingshandeling van een instelling of orgaan van de Unie die rechtsgevolgen en externe werking heeft en bepalingen bevat die strijdig kunnen zijn met het milieurecht in de zin van artikel 2, lid 1, punt f);

h)

“administratieve nalatigheid”: elk geval waarbij een instelling of orgaan van de Unie verzuimt een niet-wetgevingshandeling die rechtsgevolgen en externe werking heeft, te stellen, en dergelijk verzuim strijdig kan zijn met het milieurecht in de zin van artikel 2, lid 1, punt f).”.

2)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

“1.   Elke niet-gouvernementele organisatie of andere leden van het publiek die voldoen aan de criteria van artikel 11 zijn gerechtigd een verzoek tot interne herziening in te dienen bij de instelling of het orgaan van de Unie die of dat een administratieve handeling heeft gesteld of, in het geval van een vermeende administratieve nalatigheid, zo’n handeling had moeten stellen, op grond van het feit dat een dergelijk handelen of nalaten strijdig is met het milieurecht in de zin van artikel 2, lid 1, punt f).

Dergelijke verzoeken moeten schriftelijk worden ingediend binnen een termijn van ten hoogste acht weken nadat de administratieve handeling werd gesteld, bekendgemaakt of er kennis van werd gegeven, afhankelijk van wat het meest recentelijk is gebeurd, of, in het geval van een vermeende administratieve nalatigheid, binnen acht weken te rekenen vanaf de dag waarop de administratieve handeling had moeten zijn gesteld. In het verzoek moeten de redenen voor toetsing of herziening worden gespecificeerd.

2.   De instelling of het orgaan van de Unie zoals bedoeld in lid 1, neemt het verzoek in overweging, tenzij het kennelijk ongegrond of duidelijk niet-onderbouwd is. Ingeval een instelling of orgaan van de Unie meerdere verzoeken tot herziening van dezelfde administratieve handeling of administratieve nalatigheid ontvangt, kan de instelling of het orgaan de verzoeken samenvoegen en als één verzoek te behandelen. De instelling of het orgaan van de Unie geeft zo snel mogelijk, en niet later dan 16 weken na het verstrijken van de in lid 1, tweede alinea, genoemde termijn van acht weken, schriftelijk de redenen van haar of zijn antwoord aan.”;

b)

in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De instelling of het orgaan van de Unie handelt in elk geval binnen 22 weken na het verstrijken van de in lid 1, tweede alinea, genoemde termijn van acht weken.”.

3)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“1 bis.

Een verzoek tot interne herziening kan ook worden ingediend door andere leden van het publiek, onder de volgende voorwaarden:

a)

zij tonen aan dat hun rechten zijn geschonden door de vermeende inbreuk op het milieurecht van de Unie en dat die schending hen, in vergelijking met het grote publiek, rechtstreeks treft, of

b)

zij tonen aan dat er een voldoende algemeen belang is en dat het verzoek wordt gesteund door ten minste 4 000 leden van het publiek uit ten minste vijf verschillende lidstaten, waarbij uit elk van deze lidstaten ten minste 250 leden van het publiek komen.

In de gevallen bedoeld in de eerste alinea worden de leden van het publiek vertegenwoordigd door een niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de in lid 1 vermelde criteria of door een advocaat die bevoegd is om op te treden voor de rechterlijke instanties van een lidstaat. Die niet-gouvernementele organisatie of advocaat werkt met de betrokken instelling of het betrokken orgaan van de Unie samen om vast te stellen of, in voorkomend geval, aan de kwantitatieve voorwaarden van de eerste alinea, punt b), is voldaan, en verstrekt op verzoek nader bewijs daarvan.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.

De Commissie stelt de nodige bepalingen vast om ervoor te zorgen dat de in lid 1 en lid 1 bis, tweede alinea, genoemde criteria en voorwaarden transparant en consequent worden toegepast.”.

4)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 11 bis

Bekendmaking van verzoeken en definitieve besluiten, en onlinesystemen voor de ontvangst van verzoeken

1.   De instellingen en organen van de Unie maken alle verzoeken tot interne herziening na ontvangst zo spoedig mogelijk bekend, evenals alle definitieve besluiten over die verzoeken, en wel zo spoedig mogelijk na de vaststelling ervan.

2.   De instellingen en organen van de Unie kunnen onlinesystemen opzetten voor de ontvangst van verzoeken tot interne herziening en kunnen eisen dat alle verzoeken tot interne herziening via hun onlinesystemen worden ingediend.”.

5)

Artikel 12, lid 2, wordt vervangen door:

“2.   Indien de instelling of het orgaan van de Unie niet in overeenstemming met artikel 10, lid 2 of lid 3, handelt, kunnen de niet-gouvernementele organisatie of andere leden van het publiek die het verzoek tot interne herziening op grond van artikel 10 hebben ingediend, een procedure voor het Hof van Justitie beginnen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag.”.

6)

In de gehele tekst van de verordening worden de verwijzingen naar bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) vervangen door verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van het VWEU en worden de nodige grammaticale wijzigingen aangebracht.

7)

In de gehele tekst van de verordening, met inbegrip van de titel, wordt het woord “Gemeenschap” vervangen door het woord “Unie” en worden de nodige grammaticale wijzigingen aangebracht.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, punt 3, a), is van toepassing met ingang van 29 april 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 6 oktober 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. LOGAR


(1)  PB C 123 van 9.4.2021, blz. 66.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 5 oktober 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 oktober 2021.

(3)  Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 betreffende het sluiten, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).

(5)  Besluit (EU) 2018/881 van de Raad van 18 juni 2018 met een verzoek aan de Commissie om met een studie te komen over de mogelijkheden waarover de Unie beschikt om zich te conformeren aan de bevindingen van het Comité van toezicht op de naleving van het Verdrag van Aarhus in zaak ACCC/C/2008/32 en, indien passend in het licht van de resultaten van de studie, een voorstel in te dienen voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 (PB L 155 van 19.6.2018, blz. 6).

(6)  PB C 356 van 4.10.2018, blz. 38.

(7)  PB C 356 van 4.10.2018, blz. 84.

(8)  PB C 270 van 7.7.2021, blz. 2.

(9)  Advies van het Hof van Justitie van 8 maart 2011, Invoering van een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting, 1/09, ECLI:EU:C:2011:123, punt 80.

(10)  Arrest van het Hof van Justitie van 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en de Raad, C-583/11 P, ECLI:EU:C:2013:625, punt 56.

(11)  Zie arrest in zaak C-583/11 P, punt 56.

(12)  Arresten van het Hof van Justitie van 10 december 1957, Usines à tubes de la Sarre/Hoge Autoriteit, 1/57 en 14/57, ECLI:EU:C:1957:13, blz. 114; 31 maart 1971, Commissie/Raad, 22/70, ECLI:EU:C:1971:32, punt 42; 16 juni 1993, Frankrijk/Commissie, C-325/91, ECLI:EU:C:1993:245, punt 9; 20 maart 1997, Frankrijk/Commissie, C-57/95, ECLI:EU:C:1997:164, punt 22, en 13 oktober 2011, Deutsche Post en Duitsland/Commissie, C-463/10 P en C-475/10 P, ECLI:EU:C:2011:656, punt 36.

(13)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2019, TestBioTech eV e.a./Commissie, C-82/17 P, ECLI:EU:C:2019:719, punt 69.

(14)  Zie arrest in zaak C-82/17 P, punt 39.

(15)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, ECLI:EU:C:1963:17.

(16)  Arresten van het Hof van Justitie van 25 juli 2008, Janecek, C-237/07, ECLI:EU:C:2008:447; 1 juni 2017, Folk, C-529/15, ECLI:EU:C:2017:419, en 3 oktober 2019, Wasserleitungsverband Nördliches Burgenland e.a., C-197/18, ECLI:EU:C:2019:824.

(17)  Zie arrest in zaak C-82/17 P, punt 69.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 356/8


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1768 VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2021

tot wijziging, met het oog op de aanpassing ervan aan de technische vooruitgang, van de bijlagen I, II, III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (1), en met name artikel 42, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een bemestingsproduct dat voldoet aan de eisen van respectievelijk de bijlagen I en II bij Verordening (EU) 2019/1009 voor de desbetreffende productfunctiecategorie (PFC) en bestanddelencategorie (CMC), wordt geëtiketteerd overeenkomstig bijlage III bij die verordening en heeft met succes de conformiteitsbeoordelingsprocedure van bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1009 doorstaan, kan vervolgens worden voorzien van een CE-markering en als EU-bemestingsproduct worden toegelaten tot het vrije verkeer op de interne markt.

(2)

Verordening (EU) 2019/1009 verleent de Commissie de bevoegdheid om de bijlagen I (gedeeltelijk), II, III en IV bij die verordening te wijzigen.

(3)

Bij de voorbereiding van de overgang op de nieuwe harmonisatieregels hebben zowel lidstaten als belanghebbenden de Commissie ingelicht over de noodzaak een aantal technische bepalingen in de bijlagen bij Verordening (EU) 2019/1009 aan te passen. Sommige van die wijzigingen zijn nodig om de samenhang met andere onderdelen van de wetgeving van de Unie te verbeteren, om zo de toegang tot de interne markt en het vrije verkeer van veilige en agronomisch efficiënte bemestingsproducten verder te vergemakkelijken. Sommige wijzigingen zijn noodzakelijk om het hoge beschermingsniveau te waarborgen dat met Verordening (EU) 2019/1009 wordt beoogd en er zo voor te zorgen dat EU-bemestingsproducten die op grond van die verordening toegang hebben tot de interne markt, geen risico voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu inhouden. Andere wijzigingen zijn nodig om situaties te voorkomen waarin belangrijke categorieën bemestingsproducten onbedoeld van de harmonisatieregels zouden worden uitgesloten. Deze wijzigingen zullen zorgen voor toegang tot de interne markt voor bemestingsproducten die agronomisch efficiënt en veilig zijn en reeds op grote schaal op de markt worden verhandeld.

(4)

Verordening (EU) 2019/1009 bevat voorschriften voor EU-bemestingsproducten die een stof bevatten waarvoor overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad (2) maximumresidugrenswaarden voor levensmiddelen en diervoeders zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (3), in Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) of in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (5). De fabrikant is verplicht gebruiksaanwijzingen te verstrekken om ervoor te zorgen dat het beoogde gebruik van het EU-bemestingsproduct niet tot overschrijding van de maximumgrenswaarden voor levensmiddelen en diervoeders leidt. Daarnaast moet de fabrikant in de technische documentatie de resultaten van berekeningen opnemen waaruit blijkt dat aan dit voorschrift is voldaan. Tijdens de besprekingen over de wijze waarop deze verplichting moet worden uitgevoerd, is duidelijk geworden dat het voor fabrikanten onmogelijk is om eraan te voldoen, zodat agronomisch efficiënte, veilige en reeds op grote schaal verhandelde bemestingsproducten niet slagen voor de conformiteitsbeoordeling of toegang krijgen tot de interne markt uit hoofde van Verordening (EU) 2019/1009. Deze verplichtingen moeten daarom worden vervangen door verplichtingen die in twee opzichten evenrediger en uitvoerbaarder zijn.

(5)

Ten eerste kan de overschrijding van deze maximumgehalten of niveaus in gewassen worden voorkomen door correcte informatie voor de eindgebruiker op het etiket te verstrekken. Bijgevolg moet Verordening (EU) 2019/1009 worden gewijzigd om de fabrikant te verplichten de eindgebruiker te informeren wanneer het EU-bemestingsproduct een bestanddeel bevat dat, indien het als levensmiddel of diervoeder in de handel wordt gebracht, de in Verordening (EG) nr. 470/2009, in Verordening (EG) nr. 396/2005, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 315/93, of in Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalten overschrijdt. Om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, de diergezondheid en het milieu met betrekking tot toevoegingsmiddelen voor diervoeding te waarborgen, moet bovendien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad (6) daaraan worden toegevoegd. Op die manier zal de eindgebruiker in staat zijn alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het gewas aan de voorschriften inzake levensmiddelen en diervoeders voldoet.

(6)

Ten tweede zijn aanvullende maatregelen nodig met betrekking tot sommige farmacologisch werkzame stoffen die reeds onder Verordening (EG) nr. 470/2009 vallen. De aanpak moet verschillen afhankelijk van of het een toegestane stof betreft die is opgenomen in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (7) en waarvoor een maximumresidugrens kan zijn vastgesteld, dan wel een niet-toegelaten stof met een actiedrempel als vastgesteld in Verordening (EU) 2019/1871 van de Commissie (8). Residuen van een toegestane stof mogen alleen in een EU-bemestingsproduct aanwezig zijn indien die stof in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 is opgenomen. Een niet-toegelaten farmacologisch werkzame stof, die schadelijker is voor de gezondheid van de consument wanneer zij in levensmiddelen aanwezig is, mag echter ook niet boven de actiedrempel in een EU-bemestingsproduct aanwezig zijn.

(7)

Een EU-bemestingsproduct mag ook werkzame stoffen in de zin van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad bevatten (9). Aangezien Verordening (EU) 2019/1009 geen betrekking heeft op gewasbeschermingsmiddelen, moet in de tekst van die verordening worden verduidelijkt dat een EU-bemestingsproduct dat een werkzame stof bevat, geen gewasbeschermingsfunctie in de zin van Verordening (EG) nr. 1107/2009 mag hebben. Deze verduidelijking is nodig om te zorgen voor overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1107/2009, hetgeen de uitvoering van de harmonisatievoorschriften door zowel marktdeelnemers als nationale autoriteiten zal vergemakkelijken en zo de toegang tot de interne markt op basis van Verordening (EU) 2019/1009 zal vergemakkelijken.

(8)

Verordening (EU) 2019/1009 bevat een limitatieve lijst van typologieën voor een enkelvoudige anorganische micronutriëntenmeststof, evenals de overeenkomstige beschrijvingen en het minimale gehalte aan micronutriënten. Micronutriëntenmeststof op basis van zout bestaat voor 10 massaprocent van de meststof uit een in water oplosbare micronutriënt. Er zijn echter meststoffen op basis van carbonaten of fosfaatzouten die micronutriënten bevatten die niet in water oplosbaar zijn. Dit heeft geen invloed op hun prestaties als meststoffen of op de opname van nutriënten in het gewas. Dergelijke micronutriëntenmeststoffen op basis van zout moeten daarom toegang krijgen tot de interne markt door de oplosbaarheid in water als voorwaarde te verwijderen. Wat betreft UVCB-chelaten (10) zijn alleen ijzerchelaten opgenomen. Andere micronutriënten kunnen echter ook UVCB-chelaten zijn en langzaam worden afgegeven aan planten. Meststoffen met langzame werking zijn nuttig om nutriëntenverontreiniging in de bodem te voorkomen doordat de micronutriënten langzaam vrijkomen en zo de kans op opname door de planten wordt vergroot. Het is daarom passend dergelijke nicheproducten in het toepassingsgebied van de harmonisatieregels op te nemen en het vrije verkeer van deze producten op de interne markt te bevorderen.

(9)

Verordening (EU) 2019/1009 bevat grenswaarden voor contaminanten, waaronder nikkel, in een groeimedium, hetgeen is gedefinieerd als een EU-bemestingsproduct, anders dan bodem in situ, bedoeld om planten of paddenstoelen in te laten groeien. Bij Verordening (EU) 2019/1009 zijn harmonisatieregels voor dit type bemestingsproducten vastgesteld. Er zijn al talrijke soorten groeimedia op de markt, op basis van nationale regels en met zeer uiteenlopende kenmerken, die in aanmerking kunnen komen om EU-bemestingsproducten te worden. De grenswaarde voor nikkel die in Verordening (EU) 2019/1009 voor alle soorten groeimedia is vastgesteld, veroorzaakt echter moeilijkheden bij sommige groeimedia die uitsluitend bestanddelen van minerale oorsprong bevatten. Dergelijke producten zijn nicheproducten die voldoen aan de beginselen van de circulaire economie en die reeds voldoen aan de bij Besluit (EU) 2015/2099 van de Commissie (11) vastgestelde EU-milieukeurcriteria voor groeimedia. In dit besluit wordt een onderscheid tussen minerale groeimedia en andere categorieën groeimedia gemaakt wat betreft de methoden voor het bepalen van het gehalte aan contaminanten, waaronder nikkel. Voor alle groeimedia behalve minerale groeimedia moet dus het totale gehalte van de contaminant worden bepaald, terwijl voor minerale groeimedia alleen het biologisch beschikbare gehalte moet worden bepaald. Dit onderscheid wordt gerechtvaardigd door het feit dat minerale groeimedia gewoonlijk bij hoge temperaturen worden vervaardigd, waardoor een sterke chemische binding van contaminanten met de structuur van de minerale bestanddelen ontstaat, waardoor de mate waarin dergelijke contaminanten biologisch beschikbaar zijn, wordt beperkt. Een dergelijk onderscheid wordt echter niet gemaakt in Verordening (EU) 2019/1009. Op basis van de beschikbare informatie zouden de op de markt beschikbare minerale groeimedia weliswaar aan de in Verordening (EU) 2019/1009 vastgestelde grenswaarde voor nikkel voldoen als alleen het biologisch beschikbare gehalte van de contaminant moet worden bepaald; zij kunnen echter niet aan dezelfde grenswaarde voldoen als het totale gehalte moet worden bepaald, zoals momenteel vereist is. Daarom is het belangrijk te zorgen voor overeenstemming tussen de eisen voor de CE-markering van die producten op basis van Verordening (EU) 2019/1009 en de toepassing van de milieukeur, om te voorkomen dat producten die veilig zijn voor het milieu en dus een milieukeur hebben, buiten het toepassingsgebied van de harmonisatieregels vallen. De in bijlage I bij Verordening (EU) 2019/1009 vastgestelde grenswaarde voor nikkel mag daarom bij minerale groeimedia alleen op het biologisch beschikbare gehalte van toepassing zijn.

(10)

Bij wijze van beschermingsmaatregel mag die regel alleen van toepassing zijn wanneer het gebruik van deze producten beperkt blijft tot professionele toepassingen in de tuinbouw, groendaken of groenmuren. Dit zou zorgen voor een betere omgang met en een hogere mate van nuttige toepassing van de gebruikte groeimedia, met reële mogelijkheden om de materialen na gebruik te recyclen. Daarnaast moet de fabrikant samenwerken met de gebruiker om ervoor te zorgen dat de producten veilig worden verwijderd zodra ze niet meer in gebruik zijn. Bovendien mag het product niet in rechtstreeks contact staan met de bodem opdat het niet tot de accumulatie van contaminanten in de bodem bijdraagt.

(11)

EU-bemestingsproducten mogen uitsluitend bestanddelen bevatten die voldoen aan de eisen die voor de bestanddelencategorieën in bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 zijn vastgesteld. Bemestingsproducten, met name meststoffen, bevatten vaak op polymeren gebaseerde technische toevoegingsmiddelen, die belangrijk zijn om de efficiëntie en het veilige gebruik ervan te waarborgen. Deze toevoegingsmiddelen vallen onder geen van de bestaande bestanddelencategorieën. Meststoffen die deze toevoegingsmiddelen bevatten, vallen echter onder de harmonisatievoorschriften van Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad (12). Tot de technische toevoegingsmiddelen behoren bijvoorbeeld antiklontermiddelen en middelen om verstuiving tijdens het gebruik van het bemestingsproduct te voorkomen. Antiklontermiddelen zijn essentieel voor de efficiëntie van het gebruik van nutriënten, aangezien de meststof zonder dergelijke middelen niet gelijkmatig zou worden verspreid en de eindgebruiker meer van de meststof zou gebruiken om ervoor te zorgen dat alle planten worden bereikt. Middelen om verstuiving tegen te gaan zijn ook voor de bescherming van de gezondheid van de gebruikers van groot belang. Polymeren die geen milieuproblemen opleveren, moeten daarom worden opgenomen als bestanddelen die krachtens Verordening (EU) 2019/1009 in bemestingsproducten mogen worden gebruikt. Dit zou ervoor zorgen dat belangrijke categorieën producten met een grotere agronomische efficiëntie en veiligheid toegang blijven hebben tot de interne markt.

(12)

Om vast te stellen welke polymeren geen milieuproblemen opleveren, is het passend te verwijzen naar de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (13) uitgebrachte wetenschappelijke adviezen van het Comité risicobeoordeling (14) en het Comité sociaaleconomische analyse van het Europees Agentschap voor chemische stoffen betreffende microplasticdeeltjes die opzettelijk worden toegevoegd aan consumentenproducten of producten voor professioneel gebruik.

(13)

Door deze categorieën polymeren op te nemen in CMC 1 (stoffen en mengsels als primair materiaal) en CMC 11 (bijproducten in de zin van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (15)), wordt er ook voor gezorgd dat die polymeren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 worden geregistreerd met een dossier inclusief veiligheidsrapport voor het gebruik ervan als bemestingsproduct. Hierdoor zou ook gegarandeerd een gedetailleerde beoordeling van alle eventuele risico’s van het gebruik van deze toevoegingsmiddelen in bemestingsproducten worden uitgevoerd en zouden de bemestingsproducten die uit hoofde van deze wijziging toegang tot de interne markt krijgen, gegarandeerd veilig zijn voor de menselijke gezondheid en het milieu.

(14)

Meststoffen met micronutriënten kunnen chelaatvormers of complexvormers bevatten, oftewel stoffen die bedoeld zijn om de langdurige beschikbaarheid van micronutriënten voor planten te vergroten.

(15)

Verordening (EU) 2019/1009 schrijft voor dat bemestingsproducten die chelaatvormers bevatten gedurende ten minste drie dagen stabiel moeten blijven in een standaard Hoagland-oplossing bij pH 7 en 8, om ervoor te zorgen dat de micronutriënten langzaam worden afgegeven aan planten. De samenstelling van de landbouwgrond en de verschillen in de pH-waarden kunnen de stabiliteit van deze producten verstoren. Dankzij de technische vooruitgang kan op deze potentiële verstoringen worden ingespeeld en kan een pH-bereik worden vastgesteld waarbinnen de producten stabiel zijn voor landbouwdoeleinden. Op basis van het bovenstaande kan een product stabiel zijn binnen een ander pH-bereik dan pH 7 en 8 en nog steeds de langdurige beschikbaarheid van micronutriënten waarborgen zoals de bedoeling is. Verordening (EU) 2019/1009 moet daarom worden gewijzigd om toe te staan dat dergelijke producten binnen een ander pH-bereik stabiel zijn. Op die manier zouden de harmonisatieregels van toepassing zijn op meer producten die langzaam micronutriënten afgeven aan planten en zo het wegspoelen van nutriënten in de bodem terugdringen. Als aanvullende maatregel moet het pH-bereik waarbinnen de EU-bemestingsproducten stabiel zijn, op het etiket worden vermeld om ervoor te zorgen dat de eindgebruiker de juiste informatie krijgt.

(16)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1009 moet het percentage voor elke gecheleerde micronutriënt van elke chelaatvormer en elke gecomplexeerde micronutriënt van elke complexvormer worden aangegeven, naargelang het geval. Producten met micronutriënten kunnen echter een mengsel van chelaatvormers of van complexvormers of van beide bevatten. In dergelijke gevallen kunnen de beschikbare analysemethoden geen steun bieden bij het bepalen welke exacte percentages van elke micronutriënt door elk afzonderlijke middel zijn gecheleerd of gecomplexeerd. Verordening (EU) 2019/1009 moet derhalve worden gewijzigd om de fabrikant in staat te stellen aan deze etiketteringsvoorschriften te voldoen en daarmee zijn toegang tot de interne markt te vergemakkelijken.

(17)

Sommige bemestingsproducten, zoals groeimedia, bevatten turf als hoofdbestanddeel. Het stimuleren van het gebruik van alternatieven voor turf is belangrijk in de strijd tegen klimaatverandering, met name waar het gaat om het voorkomen van koolstofverlies en broeikasgasemissies, en het behoud van kwetsbare ecosystemen. Plantenvezels kunnen worden gebruikt om de turf in groeimedia gedeeltelijk te vervangen. Om het potentieel van onbehandelde plantenvezels te vergroten, moeten deze echter worden omgezet tot vezels van fijnere deeltjes, aangezien dit de biologische afbreekbaarheid, de interactie met nutriënten en de vochtopname ervan ten goede komt. De conditionering van ruwe plantaardige vezels aan de hand van verschillende fysische voorbehandelingen met het oog op de vervezeling moet in de limitatieve lijst van behandelingen van CMC 2 (planten, delen van planten of plantenextracten) worden opgenomen. Bij wijze van beschermingsmaatregel moeten bepaalde beperkingen aan de verwerkingsmethoden worden toegevoegd, zoals de maximumtemperatuur en het verbod op toevoegingsmiddelen met uitzondering van water.

(18)

Onder CMC 3 (compost) en CMC 5 (ander digestaat dan digestaat van verse gewassen) zijn limitatieve lijsten vastgesteld van de uitgangsmaterialen die kunnen worden gebruikt. Die lijsten omvatten afgeleide producten als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (16) en dierlijke bijproducten die als dode organismen kunnen worden beschouwd, wanneer overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van die verordening een eindpunt in de productieketen is bepaald.

(19)

Bij Verordening (EU) 2019/1009 zijn voor het eerst harmonisatieregels voor compost en digestaat als bestanddelen van EU-bemestingsproducten vastgesteld. Deze materialen zijn niettemin, op basis van nationale regels, op de markt aanwezig. Momenteel worden dierlijke bijproducten die niet als dode organismen kunnen worden beschouwd (met name niet-verwerkte mest) vaak gebruikt als uitgangsmaterialen voor compost en digestaat. Op die manier worden dergelijke materialen omgezet in bemestingsproducten met een netto economische meerwaarde evenals meerwaarde op milieugebied. Het gebruik van gecomposteerde dierlijke mest, met inbegrip van pluimveemest en gecomposteerde stalmest, alsmede digestaat dat dierlijke bijproducten bevat die zijn co-vergist met materiaal van plantaardige of dierlijke oorsprong, is opgenomen in de limitatieve lijst van meststoffen, bodemverbeteraars en nutriënten die in de biologische landbouw zijn toegestaan in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie (17). Daarom moeten bemestingsproducten die compost of digestaat met dergelijke dierlijke bijproducten als uitgangsmateriaal bevatten, toegang krijgen tot de interne markt. Dit zou ook zorgen voor overeenstemming met de uitgangsmaterialen die zijn toegestaan in de onlangs ingevoegde categorieën CMC 12 (neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan), CMC 13 (thermische oxidatiematerialen en derivaten daarvan) en CMC 14 (via pyrolyse en vergassing verkregen materialen).

(20)

CMC’s 3 en 5 sluiten ook levende of dode organismen uit de organische fractie van gemengd stedelijk afval van huishoudens uit als uitgangsmaterialen. Daarentegen is het zo dat voor de uitgangsmaterialen van CMC’s 12, 13 en 14, levende of dode organismen die zijn verkregen uit de materialen die van gemengd stedelijk afval en niet alleen van huishoudelijk afval afkomstig zijn, worden uitgesloten. Deze bepalingen hebben tot doel de gescheiden inzameling van afval in gemeenten te stimuleren door geen mogelijkheden voor het gebruik van gemengd afval te bieden. De redenering is dezelfde wanneer het afval wordt geproduceerd door huishoudens of door restaurants of andere exploitanten in de gemeente. Er is geen reden om enkel het gebruik van gemengd afval van huishoudens als uitgangsmateriaal in compost en digestaat te verbieden. Om te zorgen voor een evenzeer coherente als strikte aanpak voor de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval en daarmee de bescherming voor het milieu te versterken, moeten de bepalingen in CMC’s 3 en 5 op die van de onlangs ingevoerde CMC’s 12, 13 en 14 worden afgestemd.

(21)

Verordening (EU) 2019/1009 omvat een verplichting voor de fabrikant om alle bestanddelen die meer dan 5 gewichtsprocent van het product uitmaken op het etiket te vermelden. Het element waarop de grenswaarde van 5 gewichtsprocent wordt toegepast, moet echter worden aangepast aan de fysieke eigenschappen van het desbetreffende bemestingsproduct en daarom moet het aangeven van bestanddelen die 5 % van het volume uitmaken ook worden toegestaan. Vooral in het geval van producten waarvan de hoeveelheid in volume is aangegeven, heeft opgave van de bestanddelen die 5 % van het volume uitmaken de voorkeur omdat het relatieve gewicht van de bestanddelen ten opzichte van het productgewicht niet altijd bekend is. Dit zou de toegang van dergelijke producten tot de interne markt vergemakkelijken. Wat het EU-bemestingsproduct in vloeibare vorm betreft, is het passend bestanddelen aan te duiden die meer dan 5 % van het drooggewicht uitmaken, aangezien er anders situaties zouden kunnen voorkomen waarin alleen water als bestanddeel wordt vermeld. Dit zou ervoor zorgen dat producten alleen op grond van Verordening (EU) 2019/1009 toegang hebben tot de interne markt als de gebruikers naar behoren over de bestanddelen worden geïnformeerd, zodat zij de producten veilig kunnen gebruiken.

(22)

Op het etiket van een organo-minerale meststof, een vaste of vloeibare anorganische macronutriëntenmeststof en een anorganische micronutriëntenmeststof worden de namen en chemische symbolen van de aangegeven micronutriënten vermeld, gevolgd door de benamingen van hun tegenionen. In sommige gevallen kan het van nature in de bestanddelen van EU-bemestingsproducten aanwezige gehalte aan micronutriënten het niveau voor aangifte bereiken. Dit geldt met name voor meststoffen uit gedolven materiaal. Door hun natuurlijke oorsprong kunnen de namen van de tegenionen voor deze micronutriënten niet altijd worden bepaald, als gevolg van analytische of technische beperkingen. Daarom moet het aangeven van micronutriënten die niet opzettelijk aan het EU-bemestingsproduct zijn toegevoegd, worden toegestaan, zelfs als de overeenkomstige tegenionen niet kunnen worden bepaald. Anders zouden anorganische micronutriëntenmeststoffen uit gedolven materiaal niet in het kader van Verordening (EU) 2019/1009 in de handel kunnen worden gebracht, aangezien de fabrikant niet aan deze etiketteringsverplichting zou kunnen voldoen. Bovendien is het aangeven van het gehalte aan micronutriënten in organo-minerale en anorganische macronutriëntenmeststoffen zonder de overeenkomstige tegenionen gunstig voor zowel de eindgebruiker, die een bemestingsplan zou kunnen aanpassen om daar ook het micronutriëntengehalte in mee te nemen, als voor het milieu, aangezien zo overbemesting kan worden voorkomen. Het weglaten van de tegenionen van het etiket heeft geen invloed op de efficiëntie of veiligheid van de meststof.

(23)

De fabrikant van een vaste anorganische macronutriëntenmeststof moet op het etiket de vorm van de fysieke eenheid vermelden onder verwijzing naar een van de vier verschillende vormen die in de verordening worden genoemd, namelijk poeder, korrels, prils en pellets. In sommige gevallen is het echter niet mogelijk slechts één van de bovengenoemde specifieke vormen te gebruiken, omdat de fysieke vorm van het product een combinatie van twee van de vier vormen is. Om de fabrikant in staat te stellen aan deze etiketteringsverplichting te voldoen, moet de beschrijving van de fysieke eenheid dan ook niet tot één mogelijke vorm beperkt zijn, maar ook een combinatie van vormen toestaan. De definities van fysieke eenheden moeten betrekking hebben op alle soorten meststoffen en mogen het in de handel brengen van producten die anderszins aan de voorschriften van Verordening (EU) 2019/1009 voldoen, niet beperken.

(24)

Verordening (EU) 2019/1009 bevat tolerantieregels voor elke PFC voor de verschillende op het etiket aangegeven waarden. Verordening (EU) 2019/1009 bevat zowel negatieve toleranties (waarbij de werkelijke waarde niet lager mag zijn dan de aangegeven waarde verlaagd met de negatieve tolerantie) als positieve toleranties (waarbij de werkelijke waarde niet hoger mag zijn dan de aangegeven waarde verhoogd met de respectieve tolerantie). Dit is met name van belang bij het aangeven van nutriënten in het geval dat de fabrikant, om onder- en overbemesting te voorkomen, ervoor moet zorgen dat het aangegeven nutriëntengehalte niet lager of hoger dan de aangegeven waarde plus de toleranties is.

(25)

Sommige van de voor anorganische meststoffen vastgestelde toleranties zijn gezien de bestaande technische capaciteiten nogal krap gesteld. Dit is met name het geval voor aangegeven nutriënten waarvan het gehalte ten opzichte van het hele product relatief laag is. Een laag nutriëntengehalte betekent dat de afwijking van de aangegeven waarde ook beperkt is, aangezien deze als percentage van het nutriëntengehalte is gedefinieerd. Daarom moeten de toleranties bij sommige eisen voor anorganische meststoffen worden vergroot om te zorgen voor een billijk evenwicht tussen de technische capaciteiten van de fabrikant en de noodzaak de eindgebruiker van correcte informatie te voorzien.

(26)

Verder moet de tolerantie in absolute termen voor het gehalte aan organische koolstof in bodemverbeteraar worden vergroot. Bodemverbeteraars kunnen een significant gehalte aan organische koolstof bevatten, wat op zich niet problematisch is, aangezien organische koolstof zelfs de kwaliteit van de bodem verbetert door het gehalte aan organische stoffen aan te vullen. In dergelijke gevallen is het toestaan van een afwijking van slechts één procentpunt in absolute termen zeer restrictief. Daarom is het passend een grotere afwijking in absolute termen toe te staan, met behoud van de bestaande relatieve afwijking.

(27)

Er moeten voor de hoeveelheid biostimulant voor planten en voor een bemestingsproductenblend toleranties worden toegevoegd, aangezien deze informatie op het etiket moet worden vermeld. Bij bemestingsproductenblends moet een onderscheid worden gemaakt tussen een blend die twee EU-bemestingsproducten combineert en waarin het aandeel waarin elk van de producten in de blend kan worden aangetroffen en daardoor ook een gemiddelde van de reeds vastgestelde toleranties voor elk van deze producten, afhankelijk van hun aandeel in de blend, kan worden berekend en op de volledige blend kan worden toegepast, en een functionele blend, waarin een en hetzelfde materiaal de conformiteitsbeoordeling voor twee EU-bemestingsproducten van twee verschillende PFC’s doorstaat en het aandeel van elk van de producten in de blend niet objectief kan worden bepaald. In het laatste geval moet de striktere kwantiteitstolerantie van de PFC’s van het bestanddeel voor het hele mengsel worden toegepast. De fabrikant moet immers aantonen dat hij aan de voorschriften van elke productfunctiecategorie voldoet en daarbij de hoeveelheid van elke productfunctiecategorie in overeenstemming met de overeenkomstige tolerantie vermelden. Aangezien elke PFC in dit specifieke geval 100 % van het mengsel uitmaakt, moet het mengsel als geheel de striktere tolerantie in acht nemen.

(28)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1009 zijn er vier conformiteitsbeoordelingsprocedures op EU-bemestingsproducten van toepassing, in verschillende mate van complexiteit afhankelijk van hun CMC(“s) en de PFC: modules A, A1, B + C en D1.

(29)

Module D1 is aangepast om rekening te houden met de specifieke aspecten met betrekking tot van afvalstoffen afgeleide EU-bemestingsproducten. Een fabrikant kan de modules B + C toepassen bij de beoordeling van de conformiteit van een remmer (PFC 5) of een biostimulant voor planten (PFC 6), ongeacht de bestanddelen ervan. Daarom mag, als onbedoeld gevolg van het opstellen van bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1009, niets de toepassing van de modules B + C in de weg staan, zelfs in het geval de beoordeling een remmer of een biostimulant voor planten betreft die bestanddelen bevat waarvoor de strengere module D1 verplicht is. Het is passend een strikte conformiteitsbeoordelingsprocedure toe te passen wanneer een EU-bemestingsproduct bestanddelen bevat die van afval afkomstig zijn, ongeacht de productfunctiecategorie ervan. Daarom mogen, om een hoog en consistent beschermingsniveau te waarborgen, modules B + C alleen worden toegestaan voor remmers en voor biostimulanten voor planten als zij dergelijke bestanddelen niet bevatten.

(30)

Als de fabrikant de conformiteitsbeoordelingsprocedures volgt, moet hij in de technische documentatie informatie bieden over onder meer het totale gehalte aan chroom wanneer dat meer dan 200 mg/kg bedraagt. In Verordening (EU) 2019/1009 wordt niet aangegeven of deze grenswaarde op de droge stof of de verse materie van toepassing is. Aan deze verplichting kan in de Unie dan ook niet op uniforme wijze worden voldaan indien niet duidelijk is hoe de 200 mg/kg moet worden berekend. Bij de vaststelling van grenswaarden voor contaminanten, waaronder zeswaardig chroom (Cr VI), wordt in Verordening (EU) 2019/1009 uitgegaan van de droge stof. Omwille van de coherentie moet het gehalte voor totaal chroom daarom aan de hand van de droge stof worden berekend.

(31)

Over de wijzigingen van Verordening (EU) 2019/1009 is overleg gepleegd in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (18). De deskundigengroep van de Commissie inzake bemestingsproducten is geraadpleegd.

(32)

Aangezien de voorschriften van de bijlagen I, II, III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 met ingang van 16 juli 2022 van toepassing moeten zijn, moet de toepassing van deze verordening tot dezelfde datum worden uitgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

2)

Bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

3)

Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

4)

Bijlage IV wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 16 juli 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(5)  Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10).

(6)  Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29).

(7)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2019/1871 van de Commissie van 7 november 2019 betreffende actiedrempels voor niet-toegelaten farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong en tot intrekking van Beschikking 2005/34/EG (PB L 289 van 8.11.2019, blz. 41).

(9)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(10)  UVCB: stof met een onbekende of variabele samenstelling, complexe reactieproducten of biologische materialen.

(11)  Besluit (EU) 2015/2099 van de Commissie van 18 november 2015 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel (PB L 303 van 20.11.2015, blz. 75).

(12)  Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(14)  RAC ECHA. 2020. Opinion on an Annex XV dossier proposing restrictions on intentionally added microplastics (ECHA/RAC/RES-O -0000006790-71-01/F).

(15)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(16)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(17)  Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1).

(18)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).


BIJLAGE I

Bijlage I, deel II, bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 5 wordt vervangen door:

“5.

Residuen van een farmacologisch werkzame stof in de zin van Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*) mogen slechts in een EU-bemestingsproduct aanwezig zijn indien die stof:

is opgenomen in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (**), of

een actiedrempel heeft overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1871 van de Commissie (***) en de stof of residuen ervan in een concentratie onder dat referentiepunt in het EU-bemestingsproduct aanwezig zijn.

(*)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11)."

(**)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1)."

(***)  Verordening (EU) 2019/1871 van de Commissie van 7 november 2019 betreffende actiedrempels voor niet-toegelaten farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong en tot intrekking van Beschikking 2005/34/EG (PB L 289 van 8.11.2019, blz. 41).”."

2)

Het volgende punt 5 bis wordt ingevoegd:

“5 bis.

Een EU-bemestingsproduct mag alleen een werkzame stof in de zin van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bevatten indien dat EU-bemestingsproduct geen gewasbeschermingsfunctie heeft in de zin van artikel 2, lid 1, van die verordening.”.

3)

In PFC 1 C), II), a), punt 2, in de tabel:

a)

de rij betreffende de typologie “Micronutriëntenmeststof op basis van zout” wordt vervangen door:

“Micronutriëntenmeststof op basis van zout

Een langs chemische weg verkregen enkelvoudige vaste anorganische micronutriëntenmeststof met een mineraal ionisch zout als hoofdbestanddeel

10 massaprocent van een micronutriëntenmeststof op basis van zout bestaat uit een micronutriënt”

b)

de rij betreffende de typologie “UVCB-ijzerchelaten” wordt vervangen door:

“UVCB ((5)) micronutriëntenchelaten

Een in water oplosbare enkelvoudige anorganische micronutriëntenmeststof waarin de aangegeven micronutriënt langs chemische weg is gecombineerd met een of meer aan de in deel II van bijlage II bedoelde eisen van CMC 1 beantwoordende chelaatvormers

5 massaprocent van de UVCB-micronutriëntenchelaten bestaan uit een in water oplosbare micronutriënt, enten minste 80 % van de in water oplosbare micronutriënt is gecheleerd (gecheleerde fractie) en ten minste 50 % van de in water oplosbare micronutriënt is gecheleerd door middel van specifieke, aan de in deel II van bijlage II bedoelde eisen van CMC 1 beantwoordende chelaatvormers

4)

In PFC 3 B) wordt het volgende punt 4 toegevoegd:

“4.

Pathogenen in een anorganische bodemverbeteraar die meer dan 1 massaprocent organische koolstof (Corg) bevat, mogen de in de volgende tabel vastgestelde grenswaarden niet overschrijden:

Te testen micro-organismen

Bemonsteringsplannen

Grenswaarde

n

c

m

M

Salmonella spp.

5

0

0

Afwezig in 25 g of 25 ml

Escherichia coli of Enterococcaceae

5

5

0

1 000 in 1 g of 1 ml

waarbij:

n

=

aantal te testen monsters,

c

=

aantal monsters waarvan het aantal bacteriën uitgedrukt in kve tussen m en M ligt,

m

=

drempelwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve dat bevredigend wordt geacht,

M

=

maximumwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve.”.

5)

In PFC 4 wordt het volgende punt 2 bis ingevoegd:

“2 bis.

In afwijking van punt 2, d), is de grenswaarde voor nikkel (Ni) in een groeimedium dat geheel uit minerale bestanddelen bestaat en voor professioneel gebruik in de tuinbouw, groendaken of groenwanden wordt aangeboden, van toepassing op het biologisch beschikbare gehalte van de contaminant.”.


(*)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(**)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).

(***)  Verordening (EU) 2019/1871 van de Commissie van 7 november 2019 betreffende actiedrempels voor niet-toegelaten farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong en tot intrekking van Beschikking 2005/34/EG (PB L 289 van 8.11.2019, blz. 41).”.”


((5))  UVCB: stof met een onbekende of variabele samenstelling, complexe reactieproducten of biologische materialen.”.


BIJLAGE II

Bijlage II, deel II, bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

CMC 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1, f), wordt vervangen door:

“f)

polymeren, met uitzondering van:

polymeren die het resultaat zijn van een polymerisatieproces dat heeft plaatsgevonden in de natuur, los van het extractieproces waarmee zij zijn geëxtraheerd, en die niet chemisch zijn gewijzigd in de zin van artikel 3, punt 40, van Verordening (EG) nr. 1907/2006,

biologisch afbreekbare polymeren, of

polymeren met een oplosbaarheid in water van meer dan 2 g/l onder de volgende omstandigheden:

temperatuur 20 °C

pH 7

dosering: 10 g/1 000 ml

duur van de test: 24 uur”;

b)

in punt 3, a), wordt de laatste zin vervangen door:

“Het EU-bemestingsproduct blijft gedurende minstens drie dagen stabiel in een oplossing met een pH binnen het bereik waarvan is aangegeven dat het een aanvaardbare stabiliteit waarborgt.”.

2)

In CMC 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Een EU-bemestingsproduct mag planten, delen van planten of plantenextracten bevatten die geen andere bewerking hebben ondergaan dan snijden, fijnmaken, malen, zeven, schiften, centrifugeren, persen, drogen, behandelen door bevriezing, vriesdrogen, extraheren met water, superkritische CO2-extractie, of vervezeling bij een temperatuur van ten hoogste 100 °C en zonder toevoegingsmiddelen met uitzondering van water.”.

3)

CMC 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1, b), wordt geschrapt;

b)

punt 1, c), wordt vervangen door:

“c)

levende of dode organismen of delen daarvan, onbewerkt of enkel bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, door oplossing in water, door flotatie, door extractie met water, door stoomdistillatie, of door verhitting uitsluitend om water te onttrekken, of die met enig hulpmiddel aan de lucht zijn onttrokken, met uitzondering van:

i)

materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,

ii)

zuiveringsslib, industrieel slib, of baggerslib, en

iii)

dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.”;

c)

in punt 1, e), wordt het inleidende zinsgedeelte vervangen door:

“e)

een in punt a) of c) of in punt 1 bis vermeld materiaal dat:”;

d)

het volgende punt 1 bis wordt ingevoegd:

“1bis.

Onverminderd punt 1 mag een EU-bemestingsproduct compost die is verkregen uit aerobe compostering van materialen uit categorie 2 of 3 of afgeleide producten daarvan bevatten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, en van de in artikel 32, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 bedoelde maatregelen, als zodanig of gemengd met in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen, op voorwaarde dat:

a)

het eindpunt in de productieketen is bepaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009, en

b)

aan de voorwaarden van de punten 2 en 3 is voldaan.”;

e)

punt 2, a), wordt vervangen door:

“a)

waarin de productielijnen voor de verwerking van de in de punten 1 en 1 bis bedoelde uitgangsmaterialen duidelijk gescheiden zijn van productielijnen voor de verwerking van andere dan de in de punten 1 en 1 bis bedoelde uitgangsmaterialen, en”.

4)

CMC 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1, b), wordt geschrapt;

b)

punt 1, c), wordt vervangen door:

“c)

levende of dode organismen of delen daarvan, onbewerkt of enkel bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, door oplossing in water, door flotatie, door extractie met water, door stoomdistillatie, of door verhitting uitsluitend om water te onttrekken, of die met enig hulpmiddel aan de lucht zijn onttrokken, met uitzondering van:

i)

materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,

ii)

zuiveringsslib, industrieel slib, of baggerslib,

iii)

dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.”;

c)

in punt 1, e), wordt het inleidende zinsgedeelte vervangen door:

“e)

een in punt a) of c) of in punt 1 bis vermeld materiaal dat:”;

d)

het volgende punt 1 bis wordt ingevoegd:

“1 bis.

Onverminderd punt 1 mag een EU-bemestingsproduct digestaat dat is verkregen uit aerobe compostering van materialen uit categorie 2 of 3 of afgeleide producten daarvan bevatten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, en van de in artikel 32, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 bedoelde maatregelen, als zodanig of gemengd met in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen, op voorwaarde dat:

a)

het eindpunt in de productieketen is bepaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009, en

b)

aan de voorwaarden van de punten 2 en 3 is voldaan.”;

e)

punt 2, a), wordt vervangen door:

“a)

waarin de productielijnen voor de verwerking van de in de punten 1 en 1 bis bedoelde uitgangsmaterialen duidelijk gescheiden zijn van productielijnen voor de verwerking van andere dan de in de punten 1 en 1 bis bedoelde uitgangsmaterialen, en”.

5)

In CNC 11 wordt punt 1, b), vervangen door:

“b)

polymeren, met uitzondering van:

polymeren die het resultaat zijn van een polymerisatieproces dat heeft plaatsgevonden in de natuur, los van het extractieproces waarmee zij zijn geëxtraheerd, en die niet chemisch zijn gewijzigd in de zin van artikel 3, punt 40, van Verordening (EG) nr. 1907/2006,

biologisch afbreekbare polymeren, of

polymeren met een oplosbaarheid in water van meer dan 2 g/l onder de volgende omstandigheden:

temperatuur 20 °C

pH 7

dosering: 10 g/1 000 ml

duur van de test: 24 uur”.


BIJLAGE III

Bijlage III bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel I wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1, h), wordt vervangen door:

“h)

een lijst van alle bestanddelen die meer dan 5 % van het productgewicht of -volume uitmaken, of aan de hand van drooggewicht in het geval van producten in vloeibare vorm, in aflopende volgorde van grootte drooggewicht, met inbegrip van de aanduidingen van de desbetreffende CMC’s zoals bedoeld in deel I van bijlage II bij deze verordening. Indien het bestanddeel een stof of een mengsel is, wordt het vermeld overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1272/2008. In de natuur voorkomende stoffen kunnen met hun minerale naam worden aangeduid.”;

b)

punt 3 wordt vervangen door:

“3.

Indien het EU-bemestingsproduct een bestanddeel bevat dat, indien het als levensmiddel of diervoeder in de handel wordt gebracht, onderworpen zou zijn aan maximumresidugehalten die zijn vastgesteld krachtens Verordening (EG) nr. 470/2009 of Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad (*), maximumresidugehalten die zijn vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (**), of maximumgehalten die zijn vastgesteld krachtens Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad (***) of Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (****), en dat bestanddeel bevat een stof in een gehalte dat een van de/het desbetreffende maximumgehalte(n) overschrijdt, dan moet de maximumconcentratie in het EU-bemestingsproduct van die stof worden vermeld, samen met een waarschuwing het EU-bemestingsproduct niet zo te gebruiken dat het tot overschrijding van die grenswaarden voor levensmiddelen en diervoeders komt.

(*)  Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29)."

(**)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1)."

(***)  Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1)."

(****)  Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10).”;"

c)

punt 7 wordt vervangen door:

“7.

Indien het EU-bemestingsproduct een groeimedium is als bedoeld in punt 2 bis van PFC 4 in deel II van bijlage I of een polymeer bevat dat in het product gebruikt wordt als bindmiddel als bedoeld in punt 1, c), van CMC 9 in deel II van bijlage II, wordt de gebruiker geïnstrueerd het product niet in contact met de bodem te gebruiken en er, in samenwerking met de producent, voor te zorgen dat het na het verstrijken van de gebruikstermijn op een verantwoorde wijze wordt verwijderd.”.

2)

Deel II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in PFC 1 B), punt 5 wordt:

i)

punt a) vervangen door:

“a)

de benamingen en chemische symbolen van de aangegeven micronutriënten, in deze volgorde: boor (B), kobalt (Co), koper (Cu), ijzer (Fe), mangaan (Mn), molybdeen (Mo) en zink (Zn), gevolgd door de benamingen van hun tegenionen indien de aangegeven micronutriënten doelbewust zijn toegevoegd;”;

ii)

punt c) vervangen door:

“c)

indien de aangegeven micronutriënten gecheleerd zijn door middel van (een) chelaatvormer(s) of gecomplexeerd zijn door middel van (een) complexvormer(s),

een van de volgende vermeldingen, na de benaming en de chemische aanduiding van de micronutriënt:

“gecheleerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de chelaatvormer(s)]”,/“gecomplexeerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de complexvormer(s)]”/“gecheleerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de chelaatvormer(s)] en gecomplexeerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de complexvormer(s)]”;

de hoeveelheid micronutriënt(en) in chelaat-/complexvorm als massaprocent;”;

iii)

het volgende punt c bis) ingevoegd:

“c bis)

indien de aangegeven micronutriënten gecheleerd zijn door middel van (een) chelaatvormer(s), het pH-bereik dat een aanvaardbare stabiliteit garandeert;”;

iv)

punt d) geschrapt;

b)

in PFC 1 C) I) a):

i)

wordt punt 3 vervangen door:

“3.

De vorm van de fysieke eenheid van het product wordt aangeduid met een van de volgende vermeldingen, of een combinatie van twee of meer van die vermeldingen:

a)

korrels;

b)

pelletvorm;

c)

poedervorm, indien ten minste 90 % van de totale massa van het product door een zeef met een maaswijdte van 1 mm kan gaan, of

d)

prils.”;

ii)

wordt in punt 8:

punt a) vervangen door:

“a)

de benamingen en chemische symbolen van de aangegeven micronutriënten, in deze volgorde: boor (B), kobalt (Co), koper (Cu), ijzer (Fe), mangaan (Mn), molybdeen (Mo) en zink (Zn), gevolgd door de benamingen van hun tegenionen, ingeval de aangegeven micronutriënten doelbewust zijn toegevoegd;”;

punt c) vervangen door:

“c)

indien de aangegeven micronutriënten gecheleerd zijn door middel van (een) chelaatvormer(s) of gecomplexeerd zijn door middel van (een) complexvormer(s),

een van de volgende vermeldingen, na de benaming en de chemische aanduiding van de micronutriënt:

“gecheleerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de chelaatvormer(s)]”,/“gecomplexeerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de complexvormer(s)]”/“gecheleerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de chelaatvormer(s)] en gecomplexeerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de complexvormer(s)]”;

de hoeveelheid micronutriënt(en) in chelaat-/complexvorm als massaprocent;”;

het volgende punt c bis) ingevoegd:

“c bis)

indien de aangegeven micronutriënten gecheleerd zijn door middel van (een) chelaatvormer(s), het pH-bereik dat een aanvaardbare stabiliteit garandeert;”;

punt d) geschrapt;

c)

in PFC 1 C) I) b), punt 6 wordt:

i)

punt a) vervangen door:

“a)

de benamingen en chemische symbolen van de aangegeven micronutriënten, in deze volgorde: boor (B), kobalt (Co), koper (Cu), ijzer (Fe), mangaan (Mn), molybdeen (Mo) en zink (Zn), gevolgd door de benamingen van hun tegenionen, ingeval de aangegeven micronutriënten doelbewust zijn toegevoegd;”;

ii)

punt c) vervangen door:

“c)

indien de aangegeven micronutriënten gecheleerd zijn door middel van (een) chelaatvormer(s) of gecomplexeerd zijn door middel van (een) complexvormer(s),

een van de volgende vermeldingen, na de benaming en de chemische aanduiding van de micronutriënt:

“gecheleerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de chelaatvormer(s)]”,/“gecomplexeerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de complexvormer(s)]”/“gecheleerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de chelaatvormer(s)] en gecomplexeerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de complexvormer(s)]”;

de hoeveelheid micronutriënt(en) in chelaat-/complexvorm als massaprocent;”;

iii)

het volgende punt c bis) ingevoegd:

“c bis)

indien de aangegeven micronutriënten gecheleerd zijn door middel van (een) chelaatvormer(s), het pH-bereik dat een aanvaardbare stabiliteit garandeert;”;

iv)

punt d) geschrapt;

d)

in PFC 1 C) II) wordt:

i)

punt 1 vervangen door:

“1.

De aangegeven micronutriënten in de anorganische micronutriëntenmeststof worden in de volgende volgorde vermeld met hun benamingen en chemische symbolen voor de aangegeven micronutriënten: boor (B), kobalt (Co), koper (Cu), ijzer (Fe), mangaan (Mn), molybdeen (Mo) en zink (Zn), gevolgd door de benamingen van hun tegenionen indien de aangegeven micronutriënten doelbewust zijn toegevoegd;”;

ii)

punt 2 vervangen door:

“2.

Indien de aangegeven micronutriënten gecheleerd zijn door middel van (een) chelaatvormer(s), en elke chelaatvormer kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd en ten minste 1 % van de in water oplosbare micronutriënten cheleert, of de aangegeven micronutriënten gecomplexeerd zijn door middel van (een) complexvormer(s), wordt een van de volgende vermeldingen toegevoegd, na de benaming en de chemische aanduiding van de micronutriënt:

“gecheleerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de chelaatvormer(s)]”,/“gecomplexeerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de complexvormer(s)]”/“gecheleerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de chelaatvormer(s)] en gecomplexeerd door [benaming(en) of afkorting(en) van de complexvormer(s)]”;

de hoeveelheid micronutriënt(en) in chelaat-/complexvorm als massaprocent;”;

iii)

het volgende punt 2 bis ingevoegd:

“2 bis.

Indien de aangegeven micronutriënten gecheleerd zijn door middel van (een) chelaatvormer(s), wordt het pH-bereik dat een aanvaardbare stabiliteit garandeert aangegeven.”;

iv)

punt 3 geschrapt.

3)

Deel III wordt als volgt gewijzigd:

a)

in PFC 1 C) wordt:

i)

de eerste tabel vervangen door:

Vormen van de aangegeven nutriënt en andere aangegeven parameters

Toegestane toleranties voor het aangegeven gehalte aan macronutriënten en andere aangegeven parameters

Aangegeven vormen van stikstof (N)

± 25 % relatieve afwijking van de aangegeven waarde tot maximaal 2 procentpunt in absolute termen

Aangegeven vormen van fosforpentoxide (P2O5)

± 25 % relatieve afwijking van de aangegeven waarde tot maximaal 2 procentpunt in absolute termen

Aangegeven vormen van kaliumoxide (K2O)

± 25 % relatieve afwijking van de aangegeven waarde tot maximaal 2 procentpunt in absolute termen

Aangegeven vormen van stikstof (N), fosforpentoxide (P2O5) of kaliumoxide (K2O) in meststoffen met twee waardegevende bestanddelen

± 1,5 procentpunten in absolute termen

Aangegeven vormen van stikstof (N), fosforpentoxide (P2O5) of kaliumoxide (K2O) in meststoffen met drie waardegevende bestanddelen

± 1,9 procentpunten in absolute termen

Totaal en in water oplosbaar magnesiumoxide (MgO), calciumoxide(CaO), zwaveltrioxide (SO3)

– 50 en + 100 % relatieve afwijking van het aangegeven gehalte aan die nutriënten tot maximaal – 2 en + 4 procentpunt in absolute termen

Totaal en in water oplosbaar natriumoxide (Na2O)

– 25 % van het aangegeven gehalte tot maximaal 0,9 procentpunt in absolute termen + 50 % van het aangegeven gehalte tot maximaal 1,8 procentpunt in absolute termen

Korrelgrootteverdeling

± 20 % relatieve afwijking van het aangegeven percentage materiaal dat door een zeef met een bepaalde maaswijdte gaat

Hoeveelheid

± 1 % relatieve afwijking van de aangegeven waarde”

ii)

de tweede tabel vervangen door:

Micronutriënt

Toegestane toleranties voor het aangegeven gehalte aan vormen van micronutriënt

Concentratie lager dan of gelijk aan 2 %

± 50 % van de aangegeven waarde

Concentratie van meer dan 2 % en lager dan of gelijk aan 10 %

± 50 % van de aangegeven waarde tot maximaal 1,0 procentpunt in absolute termen

Concentratie hoger dan 10 %

± 1,0 procentpunt in absolute termen”;

b)

in PFC 3 wordt de tweede rij, waarin de tolerantie voor organische koolstof is vastgesteld, vervangen door:

“Organische koolstof (Corg)

± 10 % relatieve afwijking van de aangegeven waarde tot maximaal 3,0 procentpunten in absolute termen”;

c)

na “PFC 5: REMMERS” het volgende punt ingevoegd:

PFC 6: BIOSTIMULANT VOOR PLANTEN

De hoeveelheid voor een biostimulant voor planten mag met ± 5 % afwijken van de aangegeven waarde.”;

d)

aan het begin van PFC 7 wordt de volgende tabel ingevoegd:

Aangegeven parameter

Toegestane tolerantie voor de aangegeven parameter

Hoeveelheid

De tolerantie is de som van het relatieve aandeel van elk bestanddeel EU-bemestingsproduct vermenigvuldigd met de tolerantie voor de PFC voor dat bemestingsproduct. Indien niet kan worden bepaald welk aandeel elk EU-bemestingsproduct uitmaakt in de bemestingsproductenblend, wordt van alle PFC’s de strengste tolerantiewaarde als tolerantie genomen.”


(*)  Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29).

(**)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).

(***)  Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1).

(****)  Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10).”;”


BIJLAGE IV

Bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel I wordt punt 3.2 vervangen door:

“3.2

Module B, gevolgd door module C, kan ook worden gebruikt voor een bemestingsproductenblend zoals gespecificeerd in PFC 7.”.

2)

Deel II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in module A, punt 2.2, wordt:

i)

punt g) vervangen door:

“g)

de resultaten van uitgevoerde berekeningen, onderzoeken enz.;”;

ii)

punt j) vervangen door:

“j)

indien het EU-bemestingsproduct totaal chroom (Cr) van meer dan 200 mg/kg droge stof bevat, informatie over de maximale hoeveelheid en de exacte bron van totaal chroom (Cr).”;

b)

in module A1 wordt punt 2.2, h), vervangen door:

“h)

de resultaten van uitgevoerde berekeningen, onderzoeken enz.;”;

c)

in module B, punt 2.2, wordt:

i)

punt g) vervangen door:

“g)

de resultaten van uitgevoerde berekeningen, onderzoeken enz.;”;

ii)

punt k) vervangen door:

“k)

indien het EU-bemestingsproduct totaal chroom (Cr) van meer dan 200 mg/kg droge stof bevat, informatie over de maximale hoeveelheid en de exacte bron van totaal chroom (Cr).”;

d)

in module D1, punt 2.2, wordt:

i)

punt g) vervangen door:

“g)

de resultaten van uitgevoerde berekeningen, onderzoeken enz.;”;

ii)

punt k) vervangen door:

“k)

indien het EU-bemestingsproduct totaal chroom (Cr) van meer dan 200 mg/kg droge stof bevat, informatie over de maximale hoeveelheid en de exacte bron van totaal chroom (Cr).”.


8.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 356/24


VERORDENING (EU) 2021/1769 VAN DE COMMISSIE

van 5 oktober 2021

tot vaststelling van een sluiting van de visserij op rode diepzeegarnaal in de geografische deelgebieden 9, 10 en 11 voor vaartuigen die de vlag van Italië voeren en een lengte over alles van 18 tot 24 meter hebben

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/90 van de Raad (2) zijn vangstmogelijkheden voor 2021 vastgesteld.

(2)

Volgens de door de Commissie ontvangen informatie wordt de maximaal toegestane visserijinspanning voor rode diepzeegarnaal in de geografische deelgebieden 9, 10 en 11 van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) voor vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in Italië en een lengte over alles van 18 tot 24 meter hebben, voor 2021 geacht te zijn bereikt.

(3)

Daarom moeten bepaalde visserijactiviteiten met betrekking tot die bestandsgroep worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitputting van de visserijinspanning

De maximaal toegestane visserijinspanning die voor 2021 is toegewezen aan Italië voor de in de bijlage vermelde bestandsgroep van rode diepzeegarnaal in de geografische deelgebieden 9, 10 en 11 van de GFCM, wordt met ingang van de in die bijlage vermelde datum geacht te zijn bereikt.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

Visserijactiviteiten met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde bestandsgroep door vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in Italië en een lengte over alles van 18 tot 24 meter hebben, zijn met ingang van de in de bijlage vermelde datum verboden. Het is met name verboden om vis uit dat bestand die na die datum door die vaartuigen is gevangen, aan boord te houden, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 oktober 2021.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/90 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 1).


BIJLAGE

Nr.

16/TQ90

Lidstaat

Italië

Code visserijinspanningsgroep

EFF2/MED2_TR3

Bestandsgroep

Rode diepzeegarnaal in GDG’s 9, 10 en 11

Lengte over alles van de betrokken vaartuigen

≥ 18 m en < 24 m

Datum van sluiting

15.8.2021


8.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 356/27


VERORDENING (EU) 2021/1770 VAN DE COMMISSIE

van 5 oktober 2021

tot vaststelling van een sluiting van de visserij op rode diepzeegarnaal in de geografische deelgebieden 9, 10 en 11 voor vaartuigen die de vlag van Italië voeren en een lengte over alles van 12 tot 18 meter hebben

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2021/90 van de Raad (2) zijn vangstmogelijkheden voor 2021 vastgesteld.

(2)

Volgens de door de Commissie ontvangen informatie wordt de maximaal toegestane visserijinspanning voor rode diepzeegarnaal in de geografische deelgebieden 9, 10 en 11 van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) voor vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in Italië en een lengte over alles van 12 tot 18 meter hebben, voor 2021 geacht te zijn bereikt.

(3)

Daarom moeten bepaalde visserijactiviteiten met betrekking tot die bestandsgroep worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitputting van de visserijinspanning

De maximaal toegestane visserijinspanning die voor 2021 is toegewezen aan Italië voor de in de bijlage vermelde bestandsgroep van rode diepzeegarnaal in de geografische deelgebieden 9, 10 en 11 van de GFCM, wordt met ingang van de in die bijlage vermelde datum geacht te zijn bereikt.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

Visserijactiviteiten met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde bestandsgroep door vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in Italië en een lengte over alles van 12 tot 18 meter hebben, zijn met ingang van de in de bijlage vermelde datum verboden. Het is met name verboden om vis uit dat bestand die na die datum door die vaartuigen is gevangen, aan boord te houden, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 oktober 2021.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2021/90 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 1).


BIJLAGE

Nr.

15/TQ90

Lidstaat

Italië

Code visserijinspanningsgroep

EFF2/MED2_TR2

Bestandsgroep

Rode diepzeegarnaal in GDG’s 9, 10 en 11

Lengte over alles van de betrokken vaartuigen

≥ 12 m en < 18 m

Datum van sluiting

15.8.2021


8.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 356/30


VERORDENING (EU) 2021/1771 VAN DE COMMISSIE

van 7 oktober 2021

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat radijsblad betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De producten van plantaardige en van dierlijke oorsprong waarop de in Verordening (EG) nr. 396/2005 vastgestelde maximumresidugehalten (MRL’s) voor bestrijdingsmiddelen overeenkomstig de bepalingen van die verordening van toepassing zijn, zijn opgenomen in de lijst in bijlage I bij die verordening.

(2)

Bij Verordening (EU) 2018/62 van de Commissie (2) is in deel B van bijlage I onder andere het product “radijsblad” ingevoegd en aan het product “boerenkolen” in deel A van die bijlage gekoppeld. Als gevolg daarvan zijn de MRL’s voor boerenkolen ook op radijsblad van toepassing.

(3)

Aangezien ten tijde van de vaststelling van Verordening (EU) 2018/62 gegevens met betrekking tot residuproeven niet beschikbaar waren om te bevestigen of deze indeling passend was, werd bij Verordening (EU) 2018/1049 van de Commissie (3) een overgangsperiode vastgesteld. Om de lidstaten in staat te stellen dergelijke gegevens te verzamelen, werd een voetnoot ingevoegd en aan de vermelding voor het product “radijsblad” toegevoegd waarin dit product tot en met 31 december 2021 werd vrijgesteld van de toepassing van het MRL voor “boerenkolen”.

(4)

Aangezien de lidstaten die dergelijke gegevens verzamelen de Commissie onlangs hebben meegedeeld dat het verzamelen van die gegevens vertraging heeft opgelopen, moet de desbetreffende overgangsperiode met nog eens drie jaar worden verlengd zodat de proeven kunnen worden afgerond en beoordeeld.

(5)

De desbetreffende voetnoot in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 396/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In deel B van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 396/2005 wordt voetnoot 3 vervangen door:

“(3)

Voor radijsblad gelden de MRL’s met ingang van 1 januari 2025.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 oktober 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2018/62 van de Commissie van 17 januari 2018 tot vervanging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 18 van 23.1.2018, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2018/1049 van de Commissie van woensdag 25 juli 2018 tot vervanging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 189 van 26.7.2018, blz. 9).