ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 334

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
22 september 2021


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1691 van de Commissie van 12 juli 2021 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorschriften voor het bijhouden van registers door exploitanten in de biologische productie ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1692 van de Commissie van 21 september 2021 tot wijziging van de bijlagen V, XIV en XV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 wat betreft de gegevens voor Botswana in de lijsten van derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees en vleesproducten van pluimvee en vederwild is toegestaan ( 1 )

9

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2021/1693 van de Raad van 21 september 2021 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2018/2010 ter ondersteuning van de bestrijding van de illegale verspreiding van en handel in handvuurwapens, lichte wapens (SALW) en munitie daarvoor, en hun impact in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied in het kader van de EU-strategie tegen illegale vuurwapens, handvuurwapens en lichte wapens en munitie daarvoor Wapens beveiligen, burgers beschermen

12

 

*

Besluit (GBVB) 2021/1694 van de Raad van 21 september 2021 ter ondersteuning van de universalisering, uitvoering en versterking van het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben (CWV)

14

 

*

Besluit (GBVB) 2021/1695 van de Raad van 21 september 2021 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2019/615 inzake steun van de Unie voor activiteiten in de aanloop naar de toetsingsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) in 2020

22

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1691 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2021

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorschriften voor het bijhouden van registers door exploitanten in de biologische productie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (1), en met name artikel 34, lid 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 bevat voorschriften voor het bijhouden van registers betreffende bepaalde specifieke productieregels. Registers kunnen van belang zijn met het oog op traceerbaarheid, interne kwaliteitscontrole en de beoordeling van de naleving van de in die bijlage opgenomen gedetailleerde voorschriften voor de biologische productie.

(2)

Niettegenstaande de bepalingen inzake het bijhouden van registers van artikel 9, lid 10, punt c), artikel 34, lid 5, en artikel 39, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2018/848 moeten de minimumeisen inzake het bijhouden van registers in elk productiegebied dat onder de verschillende delen van bijlage II bij die verordening valt, nader worden gespecificeerd.

(3)

Ook moeten bepaalde specifieke elementen worden ingevoerd om te zorgen voor consistentie en een geharmoniseerde basis voor het bijhouden van registers, hetgeen van cruciaal belang wordt geacht om exploitanten in staat te stellen bewijs te leveren van de effectieve toepassing van de voorschriften voor de biologische productie.

(4)

De bij deze verordening aangebrachte wijzigingen doen geen afbreuk aan de voorschriften inzake het bijhouden van gegevens die zijn vastgesteld in andere handelingen van de Unie, zoals die betreffende levensmiddelen en de veiligheid van levensmiddelen, diervoeders en de veiligheid van diervoeders, diergezondheid en dierenwelzijn, plantgezondheid, gewasbescherming en plantaardig teeltmateriaal. Voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/848 zullen exploitanten die reeds voldoen aan de vereisten inzake het bijhouden van registers uit hoofde van andere handelingen van de Unie, dan ook enkel de aanvullende elementen aan de hand waarvan de naleving van de voorschriften voor de biologische productie kan worden gecontroleerd, moeten registreren en is dus geen dubbele registratie nodig. Desalniettemin zijn bepaalde voorschriften inzake het bijhouden van registers herhaald in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 als gewijzigd bij deze verordening, omdat zij relevant zijn voor exploitanten in derde landen.

(5)

Wat betreft de voorschriften voor de plantaardige productie, moeten, met het oog op de registratie van gegevens over het gebruik van meststoffen en bodemverbeteraars, bepaalde toepassingsparameters worden opgenomen, aangezien voor het gebruik van meststoffen in de biologische productie zowel kwantitatieve als kwalitatieve beperkingen gelden, die in aanmerking moeten worden genomen wanneer agronomische maatregelen niet volstaan om aan de voedingsbehoeften van planten te voldoen.

(6)

In de biologische productie is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en reinigings- en ontsmettingsmiddelen, zoals biociden en detergentia, onderworpen aan beperkingen en beperkt tot gevallen waarin preventieve maatregelen de aanwezigheid en de verspreiding van plaagorganismen en ziekten niet hebben kunnen verhinderen, en in alle gevallen tot producten en stoffen die zijn goedgekeurd krachtens artikel 24 van Verordening (EU) 2018/848. Onverminderd de voorschriften inzake het bijhouden van registers van de Verordeningen (EG) nr. 1107/2009 (2) en (EG) nr. 852/2004 (3) van het Europees Parlement en de Raad moet worden bepaald dat de exploitanten de gedetailleerde toepassingsvoorwaarden registreren wanneer zij een beroep moeten doen op het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel, een biocide of een detergens om, waar van toepassing, de naleving van de toepasselijke beperkingen, de aanbevolen frequentie en de periode vóór de oogst aan te tonen.

(7)

Aangezien percelen verschillende kenmerken kunnen hebben en verschillende gewassen kunnen bevatten, kunnen de agronomische omstandigheden variëren. Dat houdt in dat, wanneer externe productiemiddelen worden toegepast, het gebruik ervan verschilt van perceel tot perceel. Daarom moeten externe productiemiddelen worden geregistreerd met betrekking tot het perceel waar ze worden gebruikt om de exploitanten in staat te stellen om de werkzaamheid ervan te monitoren en passende registers voor traceerbaarheidsdoeleinden evenals, waar van toepassing, bewijsstukken met betrekking tot afwijkingen van de regels voor plantaardige productie die zijn verkregen overeenkomstig deel I, punt 1.8.5, van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848, te verstrekken.

(8)

Er moet worden bepaald dat exploitanten bij het vergaren van wilde planten en in het wild voorkomende plantaardige producten registers moeten bijhouden van de betrokken soorten en van de hoeveelheden die in een specifieke natuurlijke habitat zijn vergaard, met vermelding van de betrokken perioden, om traceerbaarheid en verificatie van de inachtneming van de natuurlijke habitatomstandigheden mogelijk te maken.

(9)

Wat betreft de voorschriften voor de dierlijke productie, moeten de exploitanten met het oog op mogelijke afwijkingen van die voorschriften die worden toegestaan op grond van deel II, punten 1.3.4.3, 1.3.4.4, 1.7.5, 1.7.8, 1.9.3.1, c), en 1.9.4.2, c), van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848, bewijsstukken met betrekking tot die afwijkingen beschikbaar houden met het oog op traceerbaarheid en de controle op de naleving van de toepasselijke voorwaarden.

(10)

Onverminderd de voorschriften van Verordening (EG) nr. 852/2004 en Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (4) moeten de exploitanten gedetailleerde registers bijhouden over de oorsprong van de op het bedrijf binnengebrachte dieren en over de vroegere diergeneeskundige gegevens van de betrokken dieren om de traceerbaarheid te waarborgen en aan te tonen dat aan de specifieke voorwaarden van de delen II en III van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 is voldaan.

(11)

Voor de documentering van de inachtneming van de soortspecifieke voedingsbehoeften en de toepasselijke voedingsvoorschriften die voor de verschillende groepen dieren zijn vastgelegd in deel II van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848, moeten de exploitanten bovendien gedetailleerde registers bijhouden van de voederregimes en de beweidingsperioden.

(12)

Onverminderd de voorschriften inzake registratie en identificatie als vastgelegd in de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EU) 2016/429, Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (5) en Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) is het, in het licht van de specifieke beperkingen in het kader van de voorschriften voor de biologische productie, passend een aantal specifieke voorschriften vast te stellen voor de registratie van diergeneeskundige behandelingen en van de reiniging en ontsmetting van de gebouwen, installaties en dieren om exploitanten in staat te stellen aan de bevoegde autoriteit of het controleorgaan aan te tonen dat aan de desbetreffende voorschriften is voldaan en om het mogelijk te maken de doeltreffendheid en de naleving van de specifieke wachttijden te controleren.

(13)

Onverminderd de traceerbaarheidsvoorschriften van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (7) is het met het oog op traceerbaarheid en controle op de naleving van de voorschriften voor de biologische productie, met inbegrip van die betreffende de omschakelingsperioden voor de verschillende soorten, noodzakelijk dat de exploitanten gedetailleerde registers bijhouden van elk dier dat het bedrijf binnenkomt of verlaat.

(14)

De huisvestings- en houderijvoorschriften voor pluimvee omvatten onder meer specifieke voorschriften die van toepassing zijn op bepaalde houderijsystemen met betrekking tot de inachtneming van een periode van leegstand. De desbetreffende bewijsstukken moeten worden bewaard om een degelijke monitoring mogelijk te maken.

(15)

Gezien het belang van de plaatsing van bijenstallen in gebieden die de beschikbaarheid garanderen van nectar en stuifmeel van biologisch geproduceerde gewassen of van natuurlijke niet-verontreinigde gebieden of van gewassen die alleen behandeld worden met slechts licht milieubelastende technieken, om verontreiniging van bijenstallen te voorkomen, is het noodzakelijk dat de exploitanten een kaart van de gebruikte gebieden bijhouden evenals een register van alle gebruikte externe productiemiddelen en de op de bijenkasten uitgevoerde handelingen.

(16)

Wat betreft de productievoorschriften voor aquacultuurdieren, moeten de exploitanten, met het oog op mogelijke afwijkingen van die voorschriften die worden toegestaan op grond van deel III, punt 3.1.2.1, d), en e), van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848, bewijsstukken met betrekking tot die afwijkingen bijhouden met het oog op traceerbaarheid en controle op de naleving van de toepasselijke voorwaarden.

(17)

Het gebruik van externe productiemiddelen is met name onderworpen aan beperkingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/848 en moet worden geregistreerd zoals bij meststoffen of nutriënten die in de biologische algenproductie worden gebruikt, die alleen mogen worden gebruikt wanneer zij krachtens artikel 24 van die verordening zijn toegelaten en die beperkt zijn tot binnenfaciliteiten en onder bepaalde voorwaarden moeten worden toegepast. Daarom moeten exploitanten dergelijk gebruik registreren om aan te tonen dat aan de toepasselijke voorwaarden is voldaan.

(18)

Ook moeten voorschriften voor het bijhouden van registers worden vastgesteld met betrekking tot de specifieke bepalingen voor jonge exemplaren voor reproductie- en opkweekdoeleinden, met name wat betreft het precieze tijdstip waarop zij tijdens de productiecyclus van dieren voorkomen en een eerste omschakelingsperiode.

(19)

De voederregimes van aquacultuurdieren zijn bedoeld om tegemoet te komen aan de specifieke voedingsbehoeften van elke soort in de verschillende ontwikkelingsstadia. Daarom en gezien de gedetailleerde bepalingen inzake toegelaten voedermiddelen, ook indien van niet-biologische oorsprong, moet voor elke betrokken soort een register van het voederregime worden bijgehouden met gegevens voor de verschillende ontwikkelingsstadia.

(20)

De gezondheidszorg voor aquacultuurdieren is gebaseerd op preventie en monitoring van het welzijn van de dieren. Daarom moet een register worden bijgehouden van de verschillende maatregelen die worden genomen om diergeneeskundige behandelingen — waarvoor strikte beperkingen gelden wat frequentie en aantal betreft, afhankelijk van de duur van de levenscyclus van de betrokken soort — zo veel mogelijk te beperken. De desbetreffende voorschriften voor het bijhouden van registers moeten worden vastgesteld.

(21)

Degelijke houderijpraktijken bepalen het welzijn van dieren. In de context van aquacultuur zijn de waterkwaliteit en de grenswaarden voor de bezettingsdichtheid en relevante fysisch-chemische parameters van fundamenteel belang voor het dierenwelzijn. Daarom moeten die gegevens worden geregistreerd, evenals het type en het tijdstip van de handelingen die worden verricht in het kader van de monitoring van het behoud van de beste omstandigheden voor aquacultuurdieren en de maatregelen die worden genomen om de voorschriften voor de biologische productie in de verschillende ontwikkelingsstadia van die dieren na te leven. In de biologische aquacultuur is het gebruik van verluchting toegestaan, maar is het gebruik van zuurstof beperkt tot specifieke gevallen. Daarom moet over deze soorten handelingen een register worden bijgehouden.

(22)

Onverminderd de voorschriften inzake het bijhouden van registers uit hoofde van Verordening (EG) nr. 852/2004 moeten exploitanten die biologische verwerkte levensmiddelen en/of biologische verwerkte diervoeders produceren, gedetailleerde registers bijhouden om de naleving van de voorschriften voor de biologische productie aan te tonen, met name wat betreft de voorzorgsmaatregelen die zijn genomen om de integriteit van biologische producten te waarborgen, en de specifieke voorwaarden voor het gebruik van externe productiemiddelen en reinigings- en ontsmettingsproducten. Met het oog op een degelijke controle van de balans tussen input en output moeten de exploitanten bovendien gegevens beschikbaar houden over de gebruikte productiemiddelen en in het geval van samengestelde producten de volledige recepten/formules en, waar van toepassing, bewijsstukken betreffende vergunningen voor het gebruik van niet-biologische ingrediënten van agrarische oorsprong overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) 2018/848.

(23)

Onverminderd de voorschriften inzake het bijhouden van registers uit hoofde van Verordening (EG) nr. 852/2004 moeten exploitanten die biologische wijn produceren, gedetailleerde registers bijhouden om de naleving van de voorschriften voor de biologische productie aan te tonen, met name wat betreft alle externe producten en stoffen die worden gebruikt bij de wijnproductie en voor reiniging en ontsmetting.

(24)

Onverminderd de voorschriften inzake het bijhouden van registers uit hoofde van Verordening (EG) nr. 852/2004 moeten exploitanten die biologische gist produceren, gedetailleerde registers bijhouden om de naleving van de voorschriften voor de biologische productie aan te tonen, met name wat betreft de producten en stoffen die worden gebruikt bij de gistproductie en voor reiniging en ontsmetting.

(25)

Bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(26)

Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van de datum van toepassing van Verordening (EU) 2018/848,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).


BIJLAGE

Bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel I wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 1.9.3 wordt de tweede zin vervangen door:

“De exploitanten houden een register bij van het gebruik van die producten, met opgave van de datum of datums waarop elk product is gebruikt, de naam van het product, de gebruikte hoeveelheid en de betrokken gewassen en percelen.”;

b)

in punt 1.10.2 wordt de tweede zin vervangen door:

“De exploitanten houden een register bij waaruit de noodzaak van het gebruik van dergelijke producten moet blijken, met opgave van de datum of datums waarop elk product is gebruikt, de naam van het product, de werkzame stoffen, de gebruikte hoeveelheid, de betrokken gewassen en percelen en het plaagorganisme of de ziekte dat/die wordt bestreden.”;

c)

in punt 1.11 wordt de volgende zin toegevoegd:

“De exploitanten houden een register bij van het gebruik van die producten, met opgave van de datum of datums waarop elk product is gebruikt, de naam van het product, de werkzame stoffen en de locatie van het gebruik.”;

d)

in punt 1.12 wordt de volgende zin toegevoegd:

“De exploitanten houden met name een register bij van alle andere op elk perceel gebruikte externe productiemiddelen en houden, waar van toepassing, bewijsstukken beschikbaar met betrekking tot afwijkingen van de productievoorschriften die overeenkomstig punt 1.8.5 zijn verkregen.”;

e)

aan punt 2.2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De exploitanten houden een register bij van de periode en de locatie van de vergaring, de betrokken soorten en de hoeveelheid vergaarde wilde planten.”.

2)

Deel II wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan punt 1.1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De exploitanten houden bewijsstukken beschikbaar met betrekking tot elke afwijking van de voorschriften voor de dierlijke productie die overeenkomstig de punten 1.3.4.3, 1.3.4.4, 1.7.5, 1.7.8, 1.9.3.1, c) en 1.9.4.2, c) is verkregen.”;

b)

het volgende punt 1.3.4.5 wordt ingevoegd:

“1.3.4.5.

De exploitanten houden registers of bewijsstukken bij met betrekking tot de oorsprong van de dieren, waarbij de dieren volgens passende systemen (per dier of per partij/koppel/bijenkast) worden geïdentificeerd, en registers of bewijsstukken van de diergeneeskundige gegevens van de op het bedrijf binnengebrachte dieren, de datum van aankomst en de omschakelingsperiode.”;

c)

het volgende punt 1.4.4 wordt ingevoegd:

“1.4.4.   Registratie van het voederregime

De exploitanten houden een register bij van het voederregime en, waar van toepassing, van de beweidingsperiode. Zij houden voor elke gebruikte vorm van diervoeder, bijvoorbeeld mengvoeder, een register bij van met name de naam van het diervoeder, het aandeel van de verschillende voedermiddelen van de rantsoenen en het aandeel diervoeders van hun eigen bedrijf of uit dezelfde regio en, waar van toepassing, de perioden van toegang tot weidegronden en de verweidingsperioden waar beperkingen gelden, en zij houden bewijsstukken van de toepassing van de punten 1.4.2 en 1.4.3 bij.”;

d)

in punt 1.5.1.6 wordt de volgende zin toegevoegd:

“De exploitanten houden een register bij van het gebruik van die producten, met opgave van de datum of datums waarop het product is gebruikt, de naam van het product, de werkzame stoffen en de locatie van het gebruik.”;

e)

het volgende punt 1.5.2.7 wordt ingevoegd:

“1.5.2.7.

De exploitanten houden registers of bewijsstukken bij van alle toegepaste behandelingen, waarbij de behandelde dieren worden geïdentificeerd en met vermelding van met name de datum van behandeling, de diagnose, de dosering, de naam van het gebruikte product en waar van toepassing het voorschrift van de dierenarts en de wachttijden die worden toegepast voordat dierlijke producten als biologisch in de handel kunnen worden gebracht en worden geëtiketteerd.”;

f)

het volgende punt 1.7.12 wordt ingevoegd:

“1.7.12.

De exploitanten houden registers of bewijsstukken bij van alle specifieke handelingen die zijn toegepast en motiveringen voor de toepassing van punt 1.7.5, 1.7.8, 1.7.9 of 1.7.10. Met betrekking tot dieren die het bedrijf verlaten, worden in voorkomend geval de volgende gegevens geregistreerd: leeftijd, aantal dieren, gewicht van de slachtdieren, een passende identificatie (per dier of per partij/koppel/bijenkast), datum van vertrek en bestemming.”;

g)

punt 1.9.4.4, c), wordt vervangen door:

“c)

de stallen moeten telkens na het houden van een partij pluimvee worden leeggemaakt. De stallen en toebehoren moeten dan worden gereinigd en ontsmet. Bovendien moeten de uitlopen telkens na het houden van een partij pluimvee gedurende een door de lidstaten te bepalen periode vrij worden gehouden om de vegetatie te laten aangroeien. De exploitanten houden registers of bewijsstukken van de toepassing van deze periode bij. Die voorschriften zijn niet van toepassing op pluimvee dat niet in partijen wordt gefokt, niet in uitlopen wordt gehouden en de hele dag vrij kan rondlopen;”;

h)

het volgende punt 1.9.6.6 wordt ingevoegd:

“1.9.6.6.   Documentatieverplichtingen

De exploitanten houden een kaart op een passende schaal of geografische coördinaten bij van de locatie van de bijenkasten, die kan/kunnen worden verstrekt aan de controleautoriteit of het controleorgaan om aan te tonen dat de voor de kolonies toegankelijke zones voldoen aan de voorschriften van deze verordening.

Met betrekking tot de voeding moet in het bijenstalregister de volgende informatie worden opgenomen: naam van het gebruikte product, datums, hoeveelheden en bijenkasten waarbij het product werd gebruikt.

De zone waar de bijenstal zich bevindt, wordt geregistreerd samen met de identificatie van de bijenkasten en de periode van verplaatsing.

Alle toegepaste maatregelen worden ingeschreven in het bijenstalregister, met inbegrip van de verwijdering van de hoogsels en de handelingen voor honingwinning. Ook de hoeveelheid honing die is verzameld en de datums van verzameling moeten worden geregistreerd.”.

3)

Deel III wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 1.11 wordt ingevoegd:

“1.11.

De exploitanten houden bewijsstukken beschikbaar met betrekking tot elke afwijking van de productievoorschriften voor aquacultuurdieren die overeenkomstig punt 3.1.2.1, d) en e), is verkregen.”;

b)

in punt 2.2.2, c), wordt de volgende zin toegevoegd:

“De exploitanten houden een register bij van het gebruik van die producten, met opgave van de datum of datums waarop elk product is gebruikt, de naam van het product, en de gebruikte hoeveelheid, met informatie over de betrokken partijen/tanks/bassins.”;

c)

in punt 2.3.2 wordt de volgende zin toegevoegd:

“De exploitanten houden een register bij van het gebruik van die producten, met opgave van de datum of datums waarop het product is gebruikt, de naam van het product, en de gebruikte hoeveelheid, met informatie over de betrokken partijen/tanks/bassins.”;

d)

het volgende punt 3.1.2.4 wordt ingevoegd:

“3.1.2.4.

De exploitanten houden een register bij met betrekking tot de oorsprong van de dieren, waarbij de dieren/partijen dieren worden geïdentificeerd en met opgave van de datum van aankomst en het type soort, de hoeveelheden, de biologische of niet-biologische status en de omschakelingsperiode.”;

e)

het volgende punt 3.1.3.5 wordt ingevoegd:

“3.1.3.5.

De exploitanten houden een register bij van de specifieke voederregimes, met opgave van met name de naam en de hoeveelheid voeder en het gebruik van extra voeders, en de betrokken dieren/partijen dieren.”;

f)

het volgende punt 3.1.4.3 wordt ingevoegd:

“3.1.4.3.   Documentatie van ziektepreventie

De exploitanten houden een register bij van de toegepaste ziektepreventiemaatregelen, met nadere gegevens over de stillegging, reiniging en waterbehandeling, en van de toegepaste diergeneeskundige en parasietenbehandelingen en met name de datum van behandeling, de diagnose, de dosering, de naam van het gebruikte product en waar van toepassing het voorschrift van de dierenarts, en de wachttijden die worden toegepast voordat aquacultuurproducten als biologisch in de handel kunnen worden gebracht en worden geëtiketteerd.”;

g)

aan punt 3.1.5.3 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De exploitanten houden een register bij van de monitoring- en onderhoudsmaatregelen in het kader van dierenwelzijn en waterkwaliteit. In geval van meststofgift in vijvers en meren houden de exploitanten een register bij van het gebruik van meststoffen en bodemverbeteraars, met opgave van de datum van toepassing, de naam van het product, de gebruikte hoeveelheid en de locatie van het betrokken gebruik.”;

h)

aan punt 3.1.6.5 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De exploitanten houden een register bij van dat gebruik en geven daarbij aan of het om een in punt a), b) of c) bedoeld geval gaat.”.

4)

Deel IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 1.4 wordt punt a) vervangen door:

“a)

voorzorgsmaatregelen nemen en een register van die maatregelen bijhouden;”;

b)

het volgende punt 1.7 wordt ingevoegd:

“1.7.

De exploitanten houden bewijsstukken beschikbaar betreffende toelatingen voor het gebruik van niet-biologische ingrediënten van agrarische oorsprong voor de productie van verwerkte biologische levensmiddelen overeenkomstig artikel 25 indien zij dergelijke toelatingen hebben verkregen of gebruikt.”;

c)

in punt 2.2.3 wordt de volgende zin toegevoegd:

“De exploitanten houden een register bij van het gebruik van die producten, met opgave van de datum of datums waarop elk product is gebruikt, de naam van het product, de werkzame stoffen en de locatie van het gebruik.”;

d)

het volgende punt 2.3 wordt ingevoegd:

“2.3.

De exploitanten houden een register bij van alle bij de levensmiddelenproductie gebruikte productiemiddelen. Bij productie van samengestelde producten worden de volledige recepten/formules met de hoeveelheden input en output ter beschikking van de bevoegde autoriteit of het controleorgaan gehouden.”.

5)

Deel V wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 1.4 wordt punt a) vervangen door:

“a)

voorzorgsmaatregelen nemen en een register van die maatregelen bijhouden;”;

b)

in punt 2.4 wordt de volgende zin toegevoegd:

“De exploitanten houden een register bij van het gebruik van die producten, met opgave van de datum of datums waarop elk product is gebruikt, de naam van het product, de werkzame stoffen en de locatie van het gebruik.”;

c)

het volgende punt 2.5 wordt ingevoegd:

“2.5.

De exploitanten houden een register bij van alle bij de productie van diervoeders gebruikte productiemiddelen. Bij productie van samengestelde producten worden de volledige recepten/formules met de hoeveelheden input en output ter beschikking van de bevoegde autoriteit of het controleorgaan gehouden.”.

6)

In deel VI wordt het volgende punt 2.3 ingevoegd:

“2.3.

De exploitanten houden een register bij van het gebruik van producten en stoffen die worden gebruikt bij de wijnproductie en voor reiniging en ontsmetting, met opgave van de datum of datums waarop elk product is gebruikt, de naam van het product, de werkzame stoffen en, waar van toepassing, de locatie van het gebruik.”.

7)

In deel VII wordt het volgende punt 1.5 ingevoegd:

“1.5.

De exploitanten houden een register bij van producten en stoffen die worden gebruikt bij de gistproductie en voor reiniging en ontsmetting, met opgave van de datum of datums waarop elk product is gebruikt, de naam van het product, de werkzame stoffen en de locatie van het gebruik.”.

22.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1692 VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2021

tot wijziging van de bijlagen V, XIV en XV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 wat betreft de gegevens voor Botswana in de lijsten van derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees en vleesproducten van pluimvee en vederwild is toegestaan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 230, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2016/429 bevat onder andere de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van zendingen van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong, en is sinds 21 april 2021 van toepassing. Eén van die diergezondheidsvoorschriften houdt in dat die zendingen afkomstig moeten zijn uit een overeenkomstig artikel 230, lid, 1, van die verordening in de lijst opgenomen derde land of gebied of een zone of compartiment daarvan.

(2)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie (2) vormt een aanvulling op Verordening (EU) 2016/429 wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van zendingen van bepaalde soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of gebieden of zones daarvan of, in het geval van aquacultuurdieren, compartimenten daarvan. In Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 is bepaald dat de binnenkomst in de Unie van zendingen van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen, alleen wordt toegestaan als zij afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone of compartiment daarvan, dat/die voor de specifieke soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong in de lijst is opgenomen overeenkomstig de in die gedelegeerde verordening vastgestelde diergezondheidsvoorschriften.

(3)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie (3) zijn de lijsten van derde landen of gebieden, of zones of compartimenten daarvan vastgesteld waaruit de binnenkomst in de Unie van de soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die binnen het toepassingsgebied van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vallen, is toegestaan.

(4)

Meer in het bijzonder bevatten de bijlagen V, XIV en XV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 de lijsten van derde landen, gebieden, of zones daarvan waaruit de binnenkomst in de Unie van respectievelijk zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees en vleesproducten van pluimvee en vederwild is toegestaan.

(5)

Op 6 september 2021 heeft Botswana de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI). Die uitbraak heeft zich voorgedaan in het district Kgatleng van dat derde land en is op 27 augustus 2021 bevestigd door laboratoriumanalyses (RT-PCR).

(6)

In de lijsten van derde landen, gebieden of zones daarvan in bijlage V, deel 1, bijlage XIV, deel 1, en bijlage XV, deel 1, afdeling A, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 is bepaald dat de binnenkomst in de Unie uit Botswana van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees en vleesproducten van pluimvee en vederwild is toegestaan. Bovendien zijn krachtens bijlage XV, deel 1, afdeling A, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 momenteel geen risicobeperkende behandelingen voor de binnenkomst in de Unie van zendingen vleesproducten van loopvogels uit dat derde land vereist.

(7)

Gezien het risico op het binnenbrengen van HPAI in de Unie door de binnenkomst van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees en vleesproducten van pluimvee en vederwild uit Botswana, en bij gebrek aan garanties die regionalisatie van dat derde land mogelijk maken, mag de binnenkomst in de Unie van dergelijke zendingen niet langer worden toegestaan. Bovendien moet de risicobeperkende behandeling D overeenkomstig bijlage XXVI bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 verplicht zijn voor de binnenkomst in de Unie van zendingen vleesproducten van loopvogels uit dat derde land.

(8)

De gegevens voor Botswana in de lijsten van derde landen, gebieden of zones daarvan in de tabellen in bijlage V, deel 1, bijlage XIV, deel 1, en bijlage XV, deel 1, afdeling A, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 moeten daarom worden gewijzigd om rekening te houden met de huidige epidemiologische situatie in dat derde land.

(9)

De bijlagen V, XIV en XV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Rekening houdend met de huidige epidemiologische situatie in Botswana ten aanzien van HPAI moeten de wijzigingen die bij deze verordening in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 worden aangebracht, met spoed in werking treden.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen V, XIV en XV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 379).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie van 24 maart 2021 tot vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden of zones daarvan waaruit de binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 114 van 31.3.2021, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen V, XIV en XV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage V, deel 1, wordt de vermelding voor Botswana vervangen door:

BW

Botswana

BW-0

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

P1

C

27.8.2021

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

P1

C

27.8.2021

 

Eieren die vrij zijn van specifieke pathogenen

SPF

 

 

 

 

Broedeieren van loopvogels

HER

P1

C

27.8.2021”

 

2)

In bijlage XIV, deel 1, wordt de vermelding voor Botswana vervangen door:

BW

Botswana

BW-0

Vers vlees van loopvogels

RAT

P1

C

27.8.2021”

 

3)

In bijlage XV, deel 1, afdeling A, wordt de vermelding voor Botswana vervangen door:

BW

Botswana

BW-0

B

B

B

B

B

B

B

Niet toegestaan

D

Niet toegestaan

MPST”

 


BESLUITEN

22.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/12


BESLUIT (GBVB) 2021/1693 VAN DE RAAD

van 21 september 2021

tot wijziging van Besluit (GBVB) 2018/2010 ter ondersteuning van de bestrijding van de illegale verspreiding van en handel in handvuurwapens, lichte wapens (SALW) en munitie daarvoor, en hun impact in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied in het kader van de EU-strategie tegen illegale vuurwapens, handvuurwapens en lichte wapens en munitie daarvoor “Wapens beveiligen, burgers beschermen”

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1, en artikel 31, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 17 december 2018 Besluit (GBVB) 2018/2010 vastgesteld (1).

(2)

Besluit (GBVB) 2018/2010 voorziet voor de in artikel 1 van dat besluit bedoelde activiteiten in een uitvoeringsperiode van 36 maanden, te rekenen vanaf de datum van sluiting van de in artikel 3, lid 3, van dat besluit bedoelde financieringsovereenkomst.

(3)

De Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) heeft, gelet op de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte vertraging bij de uitvoering van projectactiviteiten op grond van Besluit (GBVB) 2018/2010, gevraagd om de in dat Besluit voorziene uitvoeringsperiode met vijf maanden te verlengen, tot en met 31 mei 2022.

(4)

De in artikel 1 van Besluit (GBVB) 2018/2010 bedoelde activiteiten kunnen tot en met 31 mei 2022 worden voortgezet zonder gevolgen voor de financiële middelen.

(5)

Besluit (GBVB) 2018/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 5, lid 2, van Besluit (GBVB) 2018/2010 wordt vervangen door:

“2.   Dit besluit vervalt op 31 mei 2022.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 21 september 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

G. DOVŽAN


(1)  Besluit (GBVB) 2018/2010 van de Raad van 17 december 2018 ter ondersteuning van de bestrijding van de illegale verspreiding van en handel in handvuurwapens, lichte wapens (SALW) en munitie daarvoor, en hun impact in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied in het kader van de EU-strategie tegen illegale vuurwapens, handvuurwapens en lichte wapens en munitie daarvoor “Wapens beveiligen, burgers beschermen” (PB L 322 van 18.12.2018, blz. 27).


22.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/14


BESLUIT (GBVB) 2021/1694 VAN DE RAAD

van 21 september 2021

ter ondersteuning van de universalisering, uitvoering en versterking van het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben (CWV)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1, en artikel 31, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de integrale strategie van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie (“de integrale EU-strategie”) van 2016 wordt benadrukt dat de Unie haar bijdrage aan collectieve veiligheid zal opvoeren.

(2)

In de integrale EU-strategie wordt opgemerkt dat de Unie de universalisering, volledige uitvoering en handhaving van multilaterale verdragen en regelingen inzake ontwapening, non-proliferatie en wapenbeheersing krachtig steunt.

(3)

Eén van die instrumenten, namelijk het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben (CWV), regelt het gebruik in gewapende conflicten van bepaalde conventionele wapens die geacht worden buitensporig leed te veroorzaken bij strijders of niet-onderscheidende schade bij de burgerbevolking.

(4)

De Unie wenst bij te dragen tot de universalisering, uitvoering en versterking van het CWV, opdat dit een sterk en doeltreffend onderdeel blijft van het multilaterale systeem voor ontwapening, non-proliferatie en wapenbeheersing.

(5)

De zesde toetsingsconferentie van het CWV, die gepland staat voor december 2021, zal de prioriteiten van het CWV voor de komende jaren bepalen, evenals de strategieën en mechanismen om deze prioriteiten in daden om te zetten.

(6)

De Unie wenst bij te dragen tot de efficiënte uitvoering van de aanbevelingen en besluiten van de zesde toetsingsconferentie van het CWV.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Europese Unie ondersteunt de volgende projecten:

1)

Voorbereiding op en follow-up van de zesde toetsingsconferentie van het CWV;

2)

Steun voor de universalisering van het CWV;

3)

Facilitering van besprekingen over onderbelichte, opkomende en horizontale kwesties die van belang zijn voor het CWV.

Een gedetailleerde omschrijving van die projecten is opgenomen in de bijlage van dit besluit.

Artikel 2

1.   De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) is belast met de uitvoering van dit besluit.

2.   De technische uitvoering van het in artikel 1 bedoelde projecten wordt toevertrouwd aan het Bureau van de Verenigde Naties voor ontwapeningszaken (Unoda).

Het Unoda voert zijn taak uit onder verantwoordelijkheid van de HV. Daartoe treft de HV de nodige regelingen met het Unoda.

Artikel 3

1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde projecten bedraagt 1 603 517,64 EUR.

2.   Uitgaven die uit het in lid 1 genoemde financieel referentiebedrag worden gefinancierd, worden beheerd overeenkomstig de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de begroting van de Unie.

3.   De Commissie ziet erop toe dat de in lid 2 bedoelde uitgaven correct worden beheerd. Hiertoe sluit zij de noodzakelijke overeenkomst met het Unoda. In die overeenkomst wordt bepaald dat het Unoda moet zorgen voor de zichtbaarheid van de bijdrage van de Unie op een manier die overeenstemt met de omvang van die bijdrage.

4.   De Commissie tracht de in lid 3 bedoelde overeenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit besluit te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden die zich daarbij voordoen en van de datum van sluiting van die overeenkomst.

Artikel 4

1.   De HV brengt verslag uit aan de Raad over de uitvoering van dit besluit, op basis van regelmatige kwartaalverslagen die door het Unoda worden opgesteld. Deze verslagen vormen de grondslag voor de evaluatie die door de Raad moet worden uitgevoerd.

2.   De Commissie brengt verslag uit aan de Raad over de financiële aspecten van het in artikel 1 bedoelde project.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Dit besluit verstrijkt 24 maanden na de datum van sluiting van de in artikel 3, lid 3, bedoelde overeenkomst. Het verstrijkt echter zes maanden na de datum van inwerkingtreding ervan indien er binnen die termijn nog geen overeenkomst is gesloten.

Gedaan te Brussel, 21 september 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

G. DOVŽAN


BIJLAGE

PROJECTDOCUMENT

Project ter ondersteuning van de universalisering, uitvoering en versterking van het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben (CWV) – HR(2021) 124

MOTIVERING EN ACHTERGROND

Het Verdrag van 1980 inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben, beter bekend als het Conventionelewapensverdrag (CWV), is op 2 december 1983 in werking getreden. De secretaris-generaal van de Verenigde Naties is depositaris van het verdrag en van de daaraan gehechte protocollen.

Het CWV is een belangrijk instrument van internationaal humanitair recht dat bestaat uit een overkoepelend verdrag waarin het algemene toepassingsgebied en de regels inzake de werking ervan uiteen worden gezet, en vijf daaraan gehechte protocollen waarin steeds een specifiek soort wapen wordt verboden of gereguleerd. Elk protocol is een opzichzelfstaand rechtsinstrument met eigen lidmaatschap en met, in bepaalde gevallen, eigen uitvoeringsmechanismen.

Het verdrag is een flexibel mechanisme gebleken waarmee kan worden ingespeeld op een breed scala aan nieuwe uitdagingen met betrekking tot de middelen en methoden van oorlogsvoering. Op deze manier draagt het verdrag bij aan de codificatie en geleidelijke ontwikkeling van het internationaal humanitair recht (IHR). Dankzij deze flexibiliteit konden met name nieuwe protocollen aan het verdrag worden gehecht (in 1996 Protocol IV inzake blindmakende laserwapens en in 2003 Protocol V inzake ontplofbare oorlogsresten), naast de drie oorspronkelijke protocollen die zijn aangenomen in 1980. Verder werd in 2001 het toepassingsgebied van het verdrag en de protocollen uitgebreid tot gewapende conflicten van niet-internationale aard. Daarnaast worden diverse kwesties die niet aan bod komen in de protocollen, besproken in de Groep van regeringsdeskundigen. Meest recentelijk heeft deze groep gesproken over opkomende technologieën op het gebied van dodelijke autonome wapensystemen.

1.   PROJECTEN

1.1.   Project 1: Voorbereiding op en follow-up van de zesde toetsingsconferentie

1.1.1.   Doel van het project

De zesde toetsingsconferentie van het CWV zal plaatsvinden in december 2021 en stelt de Hoge Verdragsluitende Partijen in de gelegenheid om de werking en status van het verdrag en de protocollen grondig te evalueren, en na te gaan hoeveel vooruitgang er is geboekt bij de uitvoering van onlangs genomen besluiten. Van de Hoge Verdragsluitende Partijen wordt tevens verwacht dat ze de prioriteiten voor de komende jaren bepalen, evenals de strategieën en mechanismen om werk te maken van deze prioriteiten. Velen zien 2021 als een beslissend jaar, waarin de koers voor het CWV kan worden bepaald.

Aangezien er slechts een beperkt aantal dagen wordt vrijgemaakt voor de vergadering van het voorbereidend comité en de conferentie zelf, er een breed scala is aan onderwerpen die relevant zijn voor het verdrag en besproken kunnen worden tijdens de conferentie, en het vanwege de COVID-19-pandemie niet mogelijk is om het normale raadplegingsproces ter voorbereiding van een dergelijke belangrijke mijlpaal als deze toetsingsconferentie aan te houden, is het des te belangrijker dat de omvangrijke voorbereidingswerkzaamheden voor de conferentie, ter aanvulling van het formele proces, worden ondersteund. Wil de toetsingsconferentie van betekenis zijn, is het bovendien, gezien de grote verscheidenheid aan sectoren (militair, humanitair, diplomatiek, wetenschappelijk) die betrokken zijn bij het waarborgen van de naleving van het CWV, niet enkel gewenst maar ook noodzakelijk dat er voorafgaand aan de conferentie dialogen plaatsvinden met meerdere belanghebbenden die deskundigheid op nationaal en regionaal niveau inbrengen.

Om de vaart erin te houden bij de omvangrijke voorbereiding op de zesde toetsingsconferentie wordt met dit project beoogd, in nauwe samenwerking met de CWV-functionarissen in Genève, de balans op te maken van het werk dat de afgelopen jaren is verzet, met aandacht voor de geboekte vooruitgang en de onopgeloste kwesties. Activiteiten die hierop gericht zijn kunnen de Hoge Verdragsluitende Partijen helpen om: i) actuele kennis te vergaren over ontwikkelingen die van belang zijn voor het verdrag en de protocollen, ii) lacunes en problemen bij de uitvoering van het CWV in kaart te brengen, evenals oplossingen hiervoor, iii) tijdig te bepalen welke onderwerpen kunnen worden besproken tijdens de toetsingsconferentie, en iv) nationale en regionale standpunten op dit gebied te ontwikkelen, alsook mogelijke voorstellen die ter overweging kunnen worden voorgelegd tijdens de conferentie. Het is de bedoeling er zoveel mogelijk voor te zorgen dat beter onderbouwde en diepgaande besprekingen kunnen worden gevoerd, opdat tijdens deze zesde toetsingsconferentie substantiële resultaten worden bereikt.

Daarnaast biedt de toetsingsconferentie ook gelegenheid tot het evalueren en verder ontwikkelen van bestaande instrumenten, informatiebronnen en mechanismen voor de uitvoering van het CWV, zoals de nationale jaarverslagen over het gehele verdrag, gewijzigd protocol II en protocol V. In het besef dat deze verslagen waardevolle informatie bieden over nationale beleidsmaatregelen en acties, alsmede over internationale samenwerking en bijstand, kregen tijdens de vijfde toetsingsconferentie in 2016 de voorzitters van de jaarlijkse vergaderingen van de Hoge Verdragsluitende Partijen de opdracht om hogere verslagleggingspercentages te stimuleren. Deze percentages liggen doorgaans echter onder de 60 % en een systematische en kwalitatieve analyse van de verslagen ontbreekt nog. Een ander voorbeeld is de strategie ter bevordering van internationale technische bijstand en ter versterking van de nationale capaciteit voor de bestrijding van de dreigingen die uitgaan van geïmproviseerde explosieven (IED's). Deze strategie omvatte een vrijwillige vragenlijst uit 2015, die in 2021 opnieuw zal worden voorgelegd in een herziene versie, en een verklaring inzake IED's uit 2016, waarin de focus ligt op preventie, informatie-uitwisseling, mitigatie van dreigingen en risicovoorlichting.

Na afloop van de toetsingsconferentie zullen, in nauwe samenwerking met de CWV-functionarissen, besprekingen plaatsvinden tijdens welke strategieën en vervolgacties worden uitgewerkt om de tijdens de conferentie genomen besluiten uit te voeren. Deze besprekingen zullen erop gericht zijn de Hoge Verdragsluitende Partijen te ondersteunen bij het vinden van een praktische manier om de nationale en regionale uitvoeringsinspanningen voor de komende vijf jaar, tot de zevende toetsingsconferentie, te monitoren.

1.1.2.   Verwachte resultaten van het project

a)

Dialogen met meerdere belanghebbenden om een breed scala aan standpunten over de naleving van het CWV uit te wisselen.

b)

Bewerkstelligen dat de Hoge Verdragsluitende Partijen een gemeenschappelijke kijk hebben op de prioritaire thema's voor de voorbereiding van de toetsingsconferentie.

c)

Meer bewustzijn creëren en bijdragen van nationale CWV-deskundigen inwinnen.

d)

Beter inzicht bij CWV-afgevaardigden in de problemen bij de uitvoering op nationaal en regionaal niveau en de oplossingen voor deze problemen.

e)

Mogelijkheden voor de Hoge Verdragsluitende Partijen om voorstellen voor de zesde toetsingsconferentie te ontwikkelen en toe te lichten.

f)

Functionarissen ondersteunen bij de omvangrijke voorbereiding op de zesde toetsingsconferentie en de uitvoering van de besluiten van de conferentie.

1.1.3.   Projectbeschrijving

Vóór en na de zesde toetsingsconferentie zullen er maximaal vier thematische vergaderingen worden gehouden over:

i)

kwesties die zijn besproken sinds de vorige toetsingsconferentie in 2016 en die nader geanalyseerd moeten worden;

ii)

recente ontwikkelingen die van belang zijn voor de belangrijkste artikelen en de vijf protocollen van het CWV;

iii)

mogelijkheden om functionarissen te helpen bij de uitvoering van de besluiten die tijdens de zesde toetsingsconferentie worden genomen.

Er zal vóór de vergaderingen worden overlegd met CWV-functionarissen en de Hoge Verdragsluitende Partijen om het thema van elke vergadering te bepalen. De vergaderingen hebben tot doel de dialoog tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen te bevorderen. Tijdens de vergaderingen zullen deskundigen presentaties geven en kunnen vertegenwoordigers van verschillende sectoren, waaronder overheden, maatschappelijke organisaties en de academische wereld, van gedachten wisselen. Met name zullen vergaderingen over de tweede reeks onderwerpen de Hoge Verdragsluitende Partijen helpen bij de voorbereiding van de herziening van elk artikel en protocol van het verdrag tijdens de toetsingsconferentie. Meer concreet zullen de Hoge Verdragsluitende Partijen de elementen krijgen om te bepalen of een artikel van of protocol bij het verdrag in het licht van de huidige trends en uitdagingen gebaat is bij nadere toetsing, vervolgstappen of wijziging. Na elke vergadering wordt een samenvatting van de besprekingen opgesteld.

Indien er vóór de toetsingsconferentie voldoende tijd is, worden er regionale of subregionale workshops georganiseerd waar nationale vakmensen in kleinere groepen verder kunnen praten over de bevindingen van de thematische vergaderingen. De doelgroep bestaat uit diplomaten, vertegenwoordigers uit de defensiesector en nationale mijnbestrijdingsinstanties van de Hoge Verdragsluitende Partijen. Ook regionale organisaties en ondertekenende staten worden uitgenodigd. Vooral Hoge Verdragsluitende Partijen die niet hebben deelgenomen aan recente CWV-processen zullen worden benaderd, zodat er zoveel mogelijk verschillende standpunten aan bod komen en er meer inzicht is in de uitdagingen waarmee deze staten te maken hebben. De workshops moeten gemeenschappelijke standpunten over belangrijke kwesties bevorderen en zorgen voor informatie-uitwisseling over nationale en regionale inspanningen voor de uitvoering van het CWV, om zo tot voorstellen te komen voor de toetsingsconferentie (1).

Ook kunnen de workshops de Hoge Verdragsluitende Partijen helpen bij het beoordelen van de efficiëntie van bestaande instrumenten of richtsnoeren voor de uitvoering van het CWV, en bij het bepalen van de behoefte aan nieuwe instrumenten om de nationale inspanningen – waaronder een actievere informatie-uitwisseling tussen staten – te ondersteunen. Zo kunnen er bijeenkomsten worden gewijd aan de raakvlakken en trends in de nationale jaarverslagen over de naleving van het CWV, gewijzigde protocol II en protocol V, en kunnen ze helpen om staten die technische bijstand nodig hebben en staten die dat kunnen bieden met elkaar in contact te brengen. Op basis van de uitdagingen die in kaart zijn gebracht op het gebied van nationale en regionale regelgeving, de paraatheid en de capaciteit om de dreigingen van IED's aan te pakken, kunnen tegelijkertijd de doeltreffendheid en eventuele lacunes in de strategie ter bestrijding van IED's in CWV-kader worden geëvalueerd. Dit project streeft ernaar het systematiseren en digitaliseren van standaardinformatie in nationale verslagen te verbeteren, voor een betere toegankelijkheid van informatie, meer transparantie, gegevensgebaseerde analyses en besluitvorming.

1.2.   Project 2: Steun voor universalisering

1.2.1.   Doel van het project

Het CWV bestaat uit 125 Hoge Verdragsluitende Partijen, en vier staten (Egypte, Nigeria, Sudan en Vietnam) die het verdrag ondertekend, maar niet geratificeerd hebben. Ondanks het aanpassingsvermogen en de relevantie ervan voor een breed scala van dringende mondiale vraagstukken, is het universaliseringspercentage van het CWV in bepaalde regio's lager dan 50 %. Dit beperkt de geografische reikwijdte van de naleving en is van invloed op de inclusiviteit en diversiteit van perspectieven in belangrijke discussies.

Het door de derde toetsingsconferentie aangenomen actieplan ter bevordering van de universaliteit van het CWV werd met succes ondersteund door Gemeenschappelijk Optreden 2007/528/GBVB van de EU van 23 juli 2007. Het aantal Hoge Verdragsluitende Partijen bij het CWV steeg van 100 in 2006 tot 110 in 2009. (2) Op de vijfde toetsingsconferentie in 2016 erkenden de Hoge Verdragsluitende Partijen van het CWV dat universalisering cruciaal is voor het welslagen van het verdrag en droegen zij de functionarissen op de opstelling van een nieuw actieplan te overwegen (CCW/CONF.V/10). Dit project moet staten die geen partij zijn helpen een diepgaander inzicht te verwerven in het doel en de werking van het verdrag en in de voordelen van toetreding, en hen motiveren meer betrokken te raken bij vergaderingen en andere activiteiten van het CWV. Het wil de uitdagingen om de universaliteit van het Verdrag te bevorderen analyseren, en functionarissen en staten helpen om op gecoördineerde, duurzame en innovatieve wijze voorlichting te verzorgen. Voorts is de verwachting dat het netwerk van deskundigen en vakmensen op nationaal niveau door dit project zal groeien en sterker zal worden, en ook na de projectcyclus bij de CWV-gemeenschap betrokken zal blijven. Zij kunnen dan in regionale en binnenlandse fora de bekendheid met en kennis over het CWV vergroten en de mogelijkheid benutten dat niet-Hoge Verdragsluitende Partijen tot het verdrag toetreden. Daarnaast groeit met zo'n netwerk de pool van sprekers waaruit geput kan worden voor deskundigenvergaderingen van het CWV.

Aangezien staten bij toetreding tot het verdrag door ten minste twee protocollen gebonden moeten zijn, is het lidmaatschap van elk protocol anders en zal dit project ook de universalisering van de protocollen bij het verdrag ondersteunen (3).

1.2.2.   Verwachte resultaten van het project

a)

Bijdrage aan een gecoördineerde, strategische aanpak van de universalisering, die door functionarissen en de Hoge Verdragsluitende Partijen wordt gevolgd.

b)

Een beter begrip van het CWV bij de bevoegde nationale autoriteiten en deskundigen.

c)

Oprichting van een netwerk van deskundigen en vakmensen voor blijvende betrokkenheid bij de universaliserings- en nalevingsinspanningen van het CWV op nationaal of regionaal niveau.

d)

Een hoger aantal niet-Hoge Verdragsluitende Partijen die tot het CWV wil toetreden en wil deelnemen aan activiteiten in het kader van het CWV.

e)

Een geografisch evenwichtiger verdeling van landen die bij het CWV en zijn protocollen zijn aangesloten.

f)

Ontwikkeling van elementen die functionarissen in overweging kunnen nemen voor een eventueel geactualiseerd actieplan voor universalisering.

1.2.3.   Projectbeschrijving

Er zullen tot zes subregionale workshops over universalisering worden gehouden. Overeenkomstig het meest recente actieplan voor universalisering (4) wordt voorrang gegeven aan staten die geen partij zijn en die last hebben van mijnen en explosieve overblijfselen van oorlogshandelingen, alsmede aan regio's waar weinig landen aangesloten zijn, zoals hieronder wordt voorgesteld:

Regio

Beoogde subregio's

Afrika

Alle

Azië en de Stille Oceaan

Zuidoost-Azië de

Stille Oceaan

Oost-Europa

Kaukasus

Latijns-Amerika en Caribisch gebied

Caribisch gebied

De duur en inhoud van de workshops word afgestemd op de subregionale context, prioriteiten en capaciteit, en de invloed van verschillende soorten wapens die onder de bevoegdheid van het CWV vallen. Bij de uitvoering van het project zal nauw worden samengewerkt met de drie regionale centra van Unoda in Afrika, Azië en de Stille Oceaan en Latijns-Amerika en het Caribisch gebied.

Gezien het belang van militaire expertise en humanitaire actie voor de naleving van het verdrag worden naast diplomatieke beleidsdeskundigen ook vertegenwoordigers uit de defensiesector en van nationale instanties op het gebied van mijnopruiming en explosieven uitgenodigd. Ook Hoge Verdragsluitende Partijen van het CWV uit de betrokken regio zullen worden uitgenodigd voor een peer-to-peeruitwisseling, net als vertegenwoordigers van regionale organisaties. Waar mogelijk worden CWV-functionarissen en in Genève gestationeerde afgevaardigden van de staten die geen partij zijn uitgenodigd.

Voor niet-Hoge Verdragsluitende Partijen die tijdens de subregionale workshops blijk geven van belangstelling om tot het CWV toe te treden, kan een landspecifieke dialoog worden georganiseerd met een grotere groep belanghebbenden. Aan het eind van het project zal opnieuw contact worden opgenomen met alle deelnemers aan de workshops voor feedback en om de voortgang te evalueren.

Daarnaast zullen kleine groepsdiscussies worden georganiseerd tussen Hoge Verdragsluitende Partijen bij een bepaald protocol en partijen bij het verdrag die nog niet tot dat protocol zijn toegetreden, waar eerstgenoemden kunnen reageren op zorgen en vragen over de uitvoering en naleving op nationaal niveau. Dit bevordert niet alleen de universalisering van het CWV in zijn geheel, maar ook van de protocollen.

Er zal educatief en informatief materiaal over het CWV worden samengesteld of ontwikkeld dat op de projectpagina van de Unoda-website beschikbaar zal zijn. Dit project zal voortbouwen op de successen en geleerde lessen van de universaliseringsactiviteiten in het kader van het gemeenschappelijk optreden van de Raad van de Europese Unie van 2007 ter ondersteuning van het CWV (2007/528/CFSP), en vergelijkbare inspanningen bij andere Geneefse ontwapeningsverdragen.

1.3.   Project 3: Facilitering van besprekingen over onderbelichte, opkomende en horizontale kwesties die van belang zijn voor het CWV

1.3.1.   Doel van het project

Dit project heeft tot doel onderbelichte, opkomende en horizontale kwesties die van belang zijn voor het CWV in kaart te brengen en te bespreken, in nauwe samenwerking met CWV-functionarissen. De activiteiten zullen de Hoge Verdragsluitende Partijen bij het CWV een informeel, in Genève gevestigd forum bieden waar ze op deze kwesties dieper kunnen ingaan door middel van een gedachtewisseling tussen diverse belanghebbenden, om zo beter inzicht te krijgen in de verbanden tussen de verschillende kwesties en ervoor te zorgen dat de inspanningen elkaar aanvullen op sectoraal en sectoroverschrijdend niveau.

1.3.2.   Verwachte resultaten van het project

a.

Brede en regio-overschrijdende dialogen met meerdere belanghebbenden over de follow-up van kwesties die tijdens CWV-vergaderingen en andere fora onderbelicht blijven.

b.

Resultaten tonen en slotdocumenten opstellen met daarin de aan de orde gestelde en besproken onderwerpen, alsook in voorkomend geval doelstellingen en aanbevelingen voor verdere actie formuleren teneinde inhoudelijke input te leveren aan de CWV-vergaderingen, met name de vergaderingen van deskundigen.

c.

Een netwerk van deskundigen, vakmensen, internationale en regionale organisaties, academici, maatschappelijke organisaties, bedrijven en jongeren opzetten dat kan deelnemen aan de CWV-besprekingen.

d.

Initiatieven, evenementen en analytische bevindingen die verband houden met en van belang zijn voor het CWV onder de aandacht brengen van het netwerk en een breder publiek.

e.

Streven naar meer genderdiversiteit onder de deskundigen die deelnemen aan CWV-vergaderingen en aanverwante besprekingen.

1.3.3.   Projectbeschrijving

Een aantal activiteiten kan reeds worden geformuleerd, andere zullen in de loop van het project vorm krijgen op grond van de besluiten die tijdens de zesde toetsingsconferentie worden genomen. Daarbij zal worden nagegaan welke kwesties momenteel nog onderbelicht zijn maar verdere analyse en bespreking verdienen. De volgende stap is dat er vanuit de academische wereld en het bedrijfsleven een reeks hybride rondetafelgesprekken en seminars/webinars worden georganiseerd voor besprekingen tussen deskundigen en vakmensen om deze kwesties aan te kaarten en verder te verkennen. Er kan onder meer worden gesproken over: de ontwikkeling van het verdrag, innovatieve benaderingen om de doelstellingen van het verdrag en de protocollen te verwezenlijken, en de waardevolle bijdrage van vrouwen aan ontwapenings-, beleids- en programmeringsbesluiten. Daarnaast zullen over deze onderwerpen, indien mogelijk, nevenevenementen worden georganiseerd in Genève, in de marge van de CWV-vergaderingen.

Verder zullen belangrijke actoren in overheden, internationale en regionale organisaties, de academische wereld, maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties en het bedrijfsleven in kaart worden gebracht, evenals hun bestaande en geplande initiatieven die de besprekingen over het CWV kunnen verrijken, ten behoeve van toekomstige uitvoeringsinspanningen. Op basis hiervan zal informatie worden vergaard en verspreid over toekomstige evenementen en initiatieven van belangrijke actoren, en over de bevindingen en conclusies van studies en onderzoeken die van belang zijn voor het CWV.

De resultaten van alle activiteiten van dit project zullen bijeen worden gebracht, waar mogelijk worden vertaald indien dit nuttig wordt geacht, en openbaar worden gemaakt, onder meer om, op een geografisch en taalkundig inclusieve manier, nieuwe belanghebbenden bij het project te betrekken. Ten slotte zullen, indien mogelijk en gepast, follow-upactiviteiten worden opgezet, waarvoor belangrijke belanghebbenden, zoals huidige en vorige CWV-functionarissen, worden geraadpleegd.

2.   METHODOLOGIE

De activiteiten van dit project zullen hoofdzakelijk online plaatsvinden en de materialen zullen digitaal worden ontwikkeld en verspreid. Een belangrijke uitzondering hierop vormen activiteiten waarbij fysieke aanwezigheid mogelijk is en deelname op afstand niet, of waarbij fysieke aanwezigheid kosteneffectiever is dan een virtueel evenement. Daarnaast zullen de samenvattingen van de thematische vergaderingen en besprekingen van deskundigen op de website van het project worden verzameld en beschikbaar gesteld voor de Hoge Verdragsluitende Partijen bij het CWV en andere geïnteresseerden.

3.   VERSLAGLEGGING EN BEOORDELING

Unoda legt aan het eind van het project een financieel en inhoudelijk eindverslag voor aan de hoge vertegenwoordiger en de Commissie, met onder meer geleerde lessen, en om de zes maanden een kort verslag over de geboekte vooruitgang.

4.   LOOPTIJD

De voorgestelde looptijd voor de uitvoering van het project is 24 maanden.

5.   ZICHTBAARHEID VAN DE EU

Alle gepaste maatregelen worden genomen om bekend te maken dat de ondernomen activiteiten zijn gefinancierd door de Unie. Deze maatregelen worden getroffen in overeenstemming met de Communicatie- en zichtbaarheidshandleiding betreffende externe maatregelen van de Europese Unie, die de Europese Commissie heeft opgesteld en gepubliceerd. De zichtbaarheid van de Uniebijdrage zal worden gewaarborgd door middel van passende profilering en publiciteit, waarbij de rol van de Unie wordt benadrukt, de transparantie van haar optreden wordt gegarandeerd en bekendheid wordt gegeven aan de redenen voor het besluit, de steun van de Unie voor het besluit en de resultaten van die steun. Op het door de projecten geproduceerde materiaal is de vlag van de Unie duidelijk zichtbaar, overeenkomstig de richtsnoeren van de Unie voor het juiste gebruik en de juiste weergave van de vlag.

6.   UITVOEREND AGENTSCHAP

Unoda zal dit project uitvoeren, overeenkomstig de te sluiten bijdrageovereenkomst tussen de Europese Commissie en Unoda.

Bij de uitvoering van het project zal nauw worden samengewerkt en gecoördineerd met de drie regionale centra van Unoda in Afrika, Azië en de Stille Oceaan en Latijns-Amerika en het Caribisch gebied. Er zal actief worden gekeken naar mogelijkheden voor gezamenlijke of follow-upactiviteiten met partners (zoals UNIDIR, ICRC en UNMAS) en andere betrokken organisaties om dubbel werk te voorkomen, de impact van de inspanningen te vergroten en de resultaten zo breed mogelijk onder de aandacht te brengen.


(1)  Indien het niet lukt om vóór de toetsingsconferentie regionale of subregionale workshops te houden, zullen ze als activiteiten na de conferentie plaatsvinden om de follow-up van de uitvoering van de besluiten van de conferentie te bespreken. De conclusies en suggesties van de regionale besprekingen zullen worden gedeeld met de afgevaardigden in Genève, die deze kunnen gebruiken bij het ontwikkelen van een plan daarover.

(2)  Vier landen uit Afrika, twee uit het Midden-Oosten en het Middellandse Zeegebied, een uit Centraal-Azië, een uit Latijns-Amerika en het Caribisch Gebied en twee uit Europa.

(3)  Protocol I inzake niet-waarneembare deeltjes (118 Hoge Verdragsluitende Partijen), gewijzigd Protocol II inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen, zoals gewijzigd op 3 mei 1996 (106 Hoge Verdragsluitende Partijen), Protocol III inzake het verbod of de beperking van het gebruik van brandwapens (115 Hoge Verdragsluitende Partijen); Protocol IV inzake blindmakende laserwapens (109 Hoge Verdragsluitende Partijen) en Protocol V inzake ontplofbare oorlogsresten (96 Hoge Verdragsluitende Partijen). Het oorspronkelijke protocol II uit 1980 is ook nog steeds van kracht, met 95 Hoge Verdragsluitende Partijen, waarvan enkele niet tot de gewijzigde versie zijn toegetreden.

(4)  Versneld actieplan voor de universalisering van het Verdrag en zijn protocollen (CCW/CONF.IV/4/Add.1).


22.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/22


BESLUIT (GBVB) 2021/1695 VAN DE RAAD

van 21 september 2021

tot wijziging van Besluit (GBVB) 2019/615 inzake steun van de Unie voor activiteiten in de aanloop naar de toetsingsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) in 2020

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1, en artikel 31, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 15 april 2019 Besluit (GBVB) 2019/615 (1) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 29 juni 2020 Besluit (GBVB) 2020/906 (2) vastgesteld, waarbij Besluit (GBVB) 2019/615 werd gewijzigd.

(3)

De Raad heeft op 8 april 2021 Besluit (GBVB) 2021/579 (3) vastgesteld, waarbij Besluit (GBVB) 2019/615 werd gewijzigd.

(4)

Besluit (GBVB) 2019/615 voorziet in een uitvoeringsperiode van dertig maanden, te rekenen vanaf de datum van sluiting van de in artikel 3, lid 3, van dat besluit bedoelde overeenkomst (“de uitvoeringsperiode”), voor de in artikel 1 van dat besluit bedoelde activiteiten.

(5)

Het Bureau van de Verenigde Naties voor ontwapeningszaken (Unoda) heeft verzocht om een aanvullende verlenging van de uitvoeringsperiode tot en met 15 januari 2022 vanwege de wereldwijde COVID-19-crisis en de gevolgen daarvan voor de uitvoering van de in artikel 1 van Besluit (GBVB) 2019/615 bedoelde activiteiten.

(6)

De in artikel 1 van Besluit (GBVB) 2019/615 bedoelde activiteiten kunnen tot en met 15 januari 2022 worden voortgezet zonder gevolgen voor de financiële middelen.

(7)

Besluit (GBVB) 2019/615 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 5 van Besluit (GBVB) 2019/615 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Dit besluit verstrijkt op 15 januari 2022.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 21 september 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

G. DOVŽAN


(1)  Besluit (GBVB) 2019/615 van de Raad van 15 april 2019 inzake steun van de Unie voor activiteiten in de aanloop naar de toetsingsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) in 2020 (PB L 105 van 16.4.2019, blz. 25).

(2)  Besluit (GBVB) 2020/906 van de Raad van 29 juni 2020 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2019/615 inzake steun van de Unie voor activiteiten in de aanloop naar de toetsingsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) in 2020 (PB L 207 van 30.6.2020, blz. 36).

(3)  Besluit (GBVB) 2021/579 van de Raad van 8 april 2021 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2019/615 inzake steun van de Unie voor activiteiten in de aanloop naar de toetsingsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) in 2020 (PB L 123 van 9.4.2021, blz. 21).