ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 251

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
15 juli 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie

1

 

*

Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid

48

 

*

Verordening (EU) 2021/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid

94

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

15.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/1


VERORDENING (EU) 2021/1147 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 juli 2021

tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, en artikel 79, leden 2 en 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het kader van de evoluerende uitdagingen op het gebied van migratie, die de noodzaak met zich meebrengen solide opvang-, asiel-, integratie- en migratiesystemen in de lidstaten te ondersteunen, situaties waarin sprake is van druk te voorkomen en die op een adequate en solidaire manier aan te pakken, en irreguliere en onveilige binnenkomsten te vervangen door legale en veilige routes, is het van cruciaal belang dat wordt geïnvesteerd in een doeltreffend en gecoördineerd migratiebeheer in de Unie, opdat de doelstelling van de Unie om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, overeenkomstig artikel 67, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), wordt gerealiseerd.

(2)

Het belang van een gecoördineerde aanpak door de Unie en de lidstaten komt tot uitdrukking in de Europese migratieagenda van 13 mei 2015, waarin de noodzaak werd benadrukt van een consistent en duidelijk gemeenschappelijk beleid tot herstel van het vertrouwen in het vermogen van de Unie om Europese en nationale inspanningen te bundelen teneinde op doeltreffende wijze het migratieprobleem aan te pakken en samen te werken, in overeenstemming met het beginsel van solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten als vastgelegd in artikel 80 VWEU; dat werd bevestigd in de tussentijdse evaluatie van 27 september 2017 en de voortgangsverslagen van 14 maart 2018 en 16 mei 2018.

(3)

In zijn conclusies van 19 oktober 2017 bevestigde de Europese Raad andermaal de noodzaak van een alomvattende, pragmatische en resolute aanpak van het migratiebeheer die erop is gericht de controle over de buitengrenzen te waarborgen, irreguliere binnenkomsten te verminderen en het aantal sterfgevallen op zee terug te dringen; die aanpak moet worden gebaseerd op het flexibele en gecoördineerde gebruik van alle instrumenten waarover de Unie en de lidstaten beschikken. De Europese Raad riep er voorts toe op de terugkeer sterk te intensiveren door middel van maatregelen op het niveau van zowel de Unie als de lidstaten, zoals doeltreffende overnameovereenkomsten en -regelingen.

(4)

Ter ondersteuning van de inspanningen om te zorgen voor een alomvattende aanpak van het migratiebeheer op basis van wederzijds vertrouwen, solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en de Unie-instellingen, met het oogmerk een gemeenschappelijk, duurzaam Uniebeleid inzake asiel en immigratie tot stand te brengen, moet een Fonds voor asiel, migratie en integratie (het “fonds”) worden opgericht dat de lidstaten van voldoende financiële middelen voorziet.

(5)

Alle uit hoofde van het fonds gefinancierde acties, met inbegrip van de acties in derde landen, moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het acquis van de Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en moeten in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn, met name door ervoor te zorgen dat de beginselen van gendergelijkheid, non-discriminatie en het belang van het kind worden nageleefd.

(6)

Het belang van het kind moet een primaire overweging zijn bij alle acties of beslissingen met betrekking tot migrerende kinderen, met inbegrip van terugkeer, waarbij ten volle rekening moet worden gehouden met het recht van het kind om zijn mening te uiten.

(7)

Het fonds moet voortbouwen op de resultaten die zijn bereikt en investeringen die zijn gemaakt met steun van zijn voorgangers, namelijk het Europees Vluchtelingenfonds dat werd ingesteld bij Beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voor de periode 2008-2013, het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen dat werd opgericht bij Beschikking 2007/435/EG van de Raad (5) voor de periode 2007-2013, het Europees Terugkeerfonds dat werd opgericht bij Beschikking nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) voor de periode 2008-2013, en het Fonds voor asiel, migratie en integratie dat werd opgericht bij Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad (7) voor de periode 2014-2020. Daarbij moet het ook rekening houden met alle relevante nieuwe ontwikkelingen.

(8)

Het fonds moet steun verstrekken voor solidariteit en de billijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en het doeltreffend beheer van migratiestromen, onder andere door gemeenschappelijke maatregelen op asielgebied te bevorderen, met inbegrip van de inspanningen van de lidstaten voor de opvang van personen die internationale bescherming nodig hebben, via hervestiging, toelating op humanitaire gronden en overbrenging tussen lidstaten van verzoekers om internationale bescherming of personen die internationale bescherming genieten, door kwetsbare asielzoekers zoals kinderen beter te beschermen, door integratiestrategieën te ondersteunen en door een beleid inzake legale migratie te ontwikkelen en te versterken, bijvoorbeeld door te voorzien in veilige en wettelijke mogelijkheden voor toegang tot de Unie, hetgeen ook moet helpen het concurrentievermogen van de Unie op lange termijn en de toekomst van haar sociaal model te waarborgen en de prikkels voor irreguliere migratie te reduceren via een duurzaam terugkeer- en overnamebeleid.

(9)

Gezien de interne aard van het fonds en het feit dat het fonds het voornaamste financieringsinstrument voor asiel en migratie op het niveau van de Unie is, moet het fonds in de eerste plaats acties ondersteunen die ten dienste staan van het interne beleid van de Unie inzake asiel en migratie, in overeenstemming met de doelstellingen van het fonds. Aangezien echter bepaalde buiten de Unie ondernomen acties bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds en onder bepaalde omstandigheden een meerwaarde voor de Unie kunnen opleveren, moet het fonds de versterking van de samenwerking en het partnerschap met derde landen met het oog op migratiebeheer ondersteunen om legale migratiemogelijkheden te versterken, effectieve, veilige en waardige terugkeer en overname te bevorderen en de eerste fase van de re-integratie in derde landen te stimuleren. De uit hoofde van het fonds verstrekte steun zou geen afbreuk doen aan het huidige vrijwillige karakter van hervestiging en herplaatsing van verzoekers om internationale bescherming en personen die internationale bescherming genieten uit hoofde van het juridisch kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat ten tijde van de vaststelling van deze verordening van toepassing is.

(10)

Om gebruik te kunnen maken van de deskundigheid van de relevante gedecentraliseerde agentschappen, moet de Commissie ervoor zorgen dat bij de ontwikkeling van de programma’s van de lidstaten rekening wordt gehouden met hun kennis en ervaring wat betreft hun bevoegdheden. Voorts moet het fonds de volgende activiteiten die door het bij Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8) opgerichte Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) worden gesteund, kunnen aanvullen om de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te faciliteren en te verbeteren: de praktische samenwerking versterken, met name de uitwisselingen van informatie inzake asiel en goede praktijken; het recht van de Unie en het internationaal recht bevorderen en bijdragen tot de uniforme toepassing van het recht van de Unie inzake asiel, op basis van hoge normen voor internationale beschermingsprocedures, voor opvangvoorzieningen en voor de beoordeling van beschermingsbehoeften in de hele Unie; de duurzame en billijke verdeling van de verzoeken om internationale bescherming mogelijk maken; convergentie bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming in de Unie faciliteren; de hervestigingsinspanningen van de lidstaten ondersteunen; en operationele en technische bijstand aan de lidstaten bieden voor het beheer van hun asiel- en opvangstelsels, met name die lidstaten waarvan de systemen onder onevenredige druk staan.

(11)

Het fonds moet steun verstrekken voor de inspanningen van de Unie en de lidstaten om de lidstaten meer capaciteit te bieden om hun asielbeleid te ontwikkelen, te monitoren en te toetsen aan hun verplichtingen uit hoofde van het recht van de Unie.

(12)

Het fonds moet de inspanningen van de lidstaten en van de Unie steunen om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met inbegrip van de externe dimensie ervan, volledig uit te voeren en verder te ontwikkelen.

(13)

Partnerschappen en samenwerking met derde landen vormen een essentieel onderdeel van het migratiebeheerbeleid van de Unie. Het fonds moet ertoe bijdragen dat onderdanen van derde landen of staatloze personen die internationale bescherming behoeven, niet langer op onveilige en irreguliere wijze, maar legaal en veilig op het grondgebied van de lidstaten aankomen, dat er solidariteit wordt betuigd met de landen in regio’s waarnaar of waarin een groot aantal personen die internationale bescherming behoeven, verdreven zijn, zulks door te helpen de druk op die landen te verlichten, en het moet daadwerkelijk bijdragen tot mondiale hervestigingsinitiatieven, waarbij de Unie en de lidstaten met één stem spreken op internationale fora en ten aanzien van derde landen. Het fonds moet, in de vorm van financiële stimulansen, steun verlenen voor de inspanningen van de lidstaten om internationale bescherming en een duurzame oplossing te bieden aan vluchtelingen en ontheemden die zijn toegelaten in het kader van programma’s voor hervestiging of voor toelating op humanitaire gronden.

(14)

Gezien de migratiestromen naar de Unie en het belang van integratie en inclusie voor mensen die naar Europa komen, voor lokale gemeenschappen en voor het welzijn van onze samenlevingen op lange termijn en de stabiliteit van onze economieën, is het van cruciaal belang het beleid van de lidstaten voor de integratie van legaal verblijvende onderdanen van derde landen te ondersteunen, onder meer op de prioritaire gebieden die zijn vermeld in het actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027. Het fonds moet integratiemaatregelen ondersteunen die zijn toegesneden op de behoeften van onderdanen van derde landen, alsook horizontale maatregelen die erop gericht zijn lidstaten beter in staat te stellen integratiestrategieën te ontwikkelen, uitwisseling en samenwerking op te voeren, en de onderlinge contacten, constructieve dialoog en acceptatie tussen onderdanen van derde landen en de gastsamenleving te bevorderen.

(15)

Om het optreden ter bevordering van de integratie van onderdanen van derde landen doeltreffender te maken, en daarbij zo veel mogelijk meerwaarde voor de Unie te creëren en samenhang te waarborgen, moeten acties die uit het fonds worden gefinancierd in overeenstemming zijn met en een aanvulling vormen op acties die uit andere instrumenten van de Unie, met name externe instrumenten, het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) dat werd opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad (9), en het Europees Fonds voor Regionale ontwikkeling (EFRO) dat werd opgericht bij Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad (10), worden gefinancierd. Het fonds moet maatregelen ondersteunen die zijn toegesneden op de behoeften van onderdanen van derde landen en die in het algemeen in de vroegste stadia van integratie worden uitgevoerd, alsook horizontale maatregelen ter ondersteuning van de capaciteiten van de lidstaten op het gebied van integratie, terwijl optreden ten behoeve van onderdanen van derde landen met een effect op langere termijn uit het ESF+ en het EFRO moet worden gefinancierd. In dat verband moeten de met de uitvoering van het fonds belaste autoriteiten van de lidstaten worden verplicht samen te werken en te coördineren met de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen voor het beheer van het optreden van het ESF+ en het EFRO en zo nodig samen te werken en te coördineren met hun beheerautoriteiten en de beheerautoriteiten van andere fondsen van de Unie die bijdragen tot de integratie van onderdanen van derde landen.

(16)

De integratiemaatregelen moeten ook gelden voor personen die internationale bescherming genieten, om met inachtneming van de bijzondere kenmerken van die doelgroep een brede aanpak van integratie te waarborgen. Indien integratiemaatregelen met opvang worden gecombineerd, moeten waar nodig ook asielzoekers in de acties kunnen worden opgenomen.

(17)

Bij de uitvoering van het fonds op het gebied van integratie moeten de gemeenschappelijke basisbeginselen van de Unie inzake integratie, die zijn vastgelegd in het actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027, in acht worden genomen.

(18)

Voor lidstaten die dat wensen, moet het mogelijk zijn om in hun programma’s integratiemaatregelen op te nemen om ook de naaste verwanten van onderdanen van derde landen onder die maatregelen op te nemen, en zo de eenheid van het gezin te ondersteunen, voor zover dat nodig is om de doeltreffende uitvoering van die maatregelen. Onder “naaste verwanten” moeten worden verstaan de echtgenoten, partners, alsmede alle personen die rechtstreekse familiebanden in opgaande of neergaande lijn hebben met de onderdaan van een derde land voor wie de integratiemaatregelen bedoeld zijn en die anders niet onder het toepassingsgebied van het fonds zouden vallen.

(19)

Gezien de cruciale rol die de autoriteiten van de lidstaten en maatschappelijke organisaties op het gebied van integratie spelen en ter facilitering van toegang voor die entiteiten tot financiering op het niveau van de Unie, moet het fonds de uitvoering van acties op het gebied van integratie door nationale, regionale en lokale autoriteiten en maatschappelijke organisaties faciliteren, onder meer door gebruik te maken van de thematische faciliteit en door middel van een hoger medefinancieringspercentage voor die acties. In dat verband moet ten minste 5 % van de initiële toewijzing aan de thematische faciliteit gericht zijn op de uitvoering van integratiemaatregelen door lokale en regionale overheden.

(20)

De lidstaten worden aangemoedigd om, naast het medefinancieringspercentage van het fonds voor projecten, financiering uit de begrotingen van hun overheidsinstanties te verstrekken wanneer die financiering essentieel is voor de uitvoering van een project, met name wanneer het project door een maatschappelijke organisatie wordt uitgevoerd.

(21)

Gezien de economische en demografische uitdagingen waarvoor de Unie zich op lange termijn gesteld ziet, alsook de steeds mondialere aard van migratie, is het van cruciaal belang goed functionerende legale kanalen voor migratie naar de Unie tot stand te brengen, zodat de Unie een aantrekkelijke bestemming voor reguliere migratie blijft, in overeenstemming met de economische en sociale behoeften van de lidstaten, de houdbaarheid van de socialezekerheidsstelsels en duurzame groei van de economie van de Unie te waarborgen, en tegelijk arbeidsmigranten tegen uitbuiting te beschermen.

(22)

Het fonds moet de lidstaten steun verstrekken bij het opzetten van strategieën en het versterken en ontwikkelen van beleid inzake legale migratie, en bij het opvoeren van hun capaciteit voor het ontwikkelen, uitvoeren, monitoren en evalueren van strategieën, beleidsinitiatieven en maatregelen inzake immigratie en integratie van legaal verblijvende onderdanen van derde landen, met name juridische instrumenten van de Unie voor legale migratie. Het fonds moet ook steun verstrekken voor de uitwisseling van informatie en beste praktijken en voor de samenwerking tussen verschillende administratieve bestuursdiensten en -niveaus en tussen de lidstaten.

(23)

Een doeltreffend en waardig terugkeerbeleid maakt integraal deel uit van de alomvattende migratieaanpak die de Unie en haar lidstaten nastreven. Het fonds moet voorzien in steun en stimulansen voor de inspanningen van de lidstaten om de gemeenschappelijke terugkeernormen, met name de normen in Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (11), waarbij de nadruk op vrijwillige terugkeer ligt, en een geïntegreerde en gecoördineerde aanpak van het terugkeerbeleid daadwerkelijk toe te passen en verder te ontwikkelen. Voor een duurzaam terugkeerbeleid moet het fonds ook steun verstrekken voor maatregelen op dat gebied in derde landen, zoals maatregelen om een veilige en waardige terugkeer en overname, evenals de duurzame re-integratie van teruggekeerde personen, te faciliteren en te waarborgen, met inbegrip van de verstrekking van steun in geld of in natura.

(24)

De lidstaten moeten de voorkeur geven aan vrijwillige terugkeer en moeten zorgen voor een effectieve, veilige en waardige terugkeer. Om vrijwillige terugkeer te bevorderen, moeten de lidstaten nadenken over prikkels, zoals een voorrangsbehandeling in de vorm van extra ondersteuning bij de terugkeer en voor de eerste fase van de re-integratie. Uit het oogpunt van kosteneffectiviteit is dat soort vrijwillige terugkeer in het belang van zowel personen die terugkeren als autoriteiten.

(25)

Vrijwillige terugkeer moet weliswaar voorrang krijgen op gedwongen terugkeer, maar beide zijn niettemin met elkaar verbonden, met een wederzijds versterkend effect, en daarom moeten de lidstaten worden aangemoedigd om de complementariteit tussen beide vormen van terugkeer te versterken. De mogelijkheid tot verwijdering is een belangrijk element dat bijdraagt tot de integriteit van de stelsels voor asiel en legale migratie. Daarom moet het fonds steun verstrekken voor acties van lidstaten ter facilitering en uitvoering van verwijderingen volgens in het Unierecht vastgelegde normen, voor zover van toepassing, en met volledige inachtneming van de grondrechten en de waardigheid van de personen die terugkeren.

(26)

Specifieke maatregelen in de lidstaten en in de landen van terugkeer ter ondersteuning van personen die terugkeren, met bijzondere aandacht voor hun humanitaire en beschermingsbehoeften, kunnen de omstandigheden waaronder zij terugkeren en de re-integratie van personen die terugkeren, verbeteren. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar kwetsbare personen.

(27)

De effectieve overname van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen door derde landen vormt een integraal onderdeel van het terugkeerbeleid van de Unie en is een centraal instrument voor het doeltreffend beheer van migratiestromen, aangezien dit de vlotte terugkeer van irreguliere migranten faciliteert. Samenwerking op het gebied van overname speelt een belangrijke rol in het kader van dialoog en samenwerking met derde landen van herkomst en doorreis van irreguliere migranten, en voor de uitvoering ervan in derde landen moet steun worden verstrekt ten behoeve van een doeltreffend terugkeerbeleid op nationaal en Unieniveau.

(28)

Het fonds moet, naast steun voor de terugkeer van personen zoals bepaald in deze verordening, ook steun verstrekken voor andere maatregelen om irreguliere immigratie en de migrantensmokkel te bestrijden en om het naleven van de regelgeving inzake legale migratie te bevorderen, en zodoende de integriteit van de immigratiestelsels van de lidstaten te waarborgen.

(29)

De tewerkstelling van irreguliere migranten ondermijnt de ontwikkeling van een arbeidsmobiliteitsbeleid op basis van regelingen voor legale migratie en brengt de rechten van arbeidsmigranten in gevaar, waardoor zij kwetsbaar worden voor schendingen van hun rechten en misbruik. Het fonds moet lidstaten daarom, direct of indirect, steunen bij hun uitvoering van Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), die de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen verbiedt en voorziet in sancties tegen werkgevers die dat verbod overtreden.

(30)

Het fonds moet lidstaten, direct of indirect, steunen bij hun uitvoering van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (13), die bepalingen bevat inzake het bijstaan, ondersteunen en beschermen van slachtoffers van mensenhandel. Bij die maatregelen, met inbegrip van maatregelen voor de vroege identificatie van slachtoffers van mensenhandel en hun doorverwijzing naar gespecialiseerde diensten, moet rekening worden gehouden met de genderspecifieke aard van mensenhandel en kinderslachtoffers.

(31)

Het fonds moet een aanvulling vormen op de activiteiten op terugkeergebied van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, dat onder Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (14) valt, zonder te voorzien in een aanvullende financieringsstroom voor dat agentschap.

(32)

Overeenkomstig het beginsel van doeltreffendheid moet worden gestreefd naar synergieën en consistentie met andere Uniefondsen, en overlapping tussen acties moet worden vermeden.

(33)

Om een maximale meerwaarde van gedeeltelijk of geheel uit de Uniebegroting gefinancierde investeringen te genereren, moet naar synergie worden gestreefd, met name tussen het fonds en andere programma’s van de Unie, waaronder de programma’s in gedeeld beheer. Om die synergie zo groot mogelijk te maken, moet worden gezorgd voor belangrijke faciliteringsmechanismen, onder meer cumulatieve financiering van een actie uit hoofde van het fonds en uit hoofde van een ander programma van de Unie. Dergelijke cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van die actie niet overschrijden. Daartoe moeten in deze verordening passende regels worden vastgelegd, met name betreffende de mogelijkheid om dezelfde kosten of uitgaven zowel uit hoofde van het fonds als uit hoofde van een ander programma van de Unie pro rata te declareren.

(34)

De uit hoofde van het fonds gesteunde acties in of met betrekking tot derde landen moeten worden uitgevoerd in synergie en samenhang met andere activiteiten buiten de Unie die door de externe financieringsinstrumenten van de Unie worden ondersteund. Bij de uitvoering van die acties moet met name worden gestreefd naar volledige samenhang met de beginselen en algemene doelstellingen van het externe beleid van de Unie, met het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling en samenhang met de strategische programmeringsdocumenten voor het land of de regio in kwestie, en met de internationale verplichtingen van de Unie. Wat de externe dimensie betreft, moet het fonds zich toespitsen op het ondersteunen van acties die niet op ontwikkeling zijn gericht en het belang van het interne beleid van de Unie dienen, en moeten ze stroken met de binnen de Unie ondernomen activiteiten. Het fonds moet op gebieden die van belang zijn voor het migratiebeleid van de Unie, gerichte steun verstrekken ter versterking van de samenwerking met derde landen en van belangrijke aspecten van migratiebeheer.

(35)

De financiering uit de Uniebegroting moet worden geconcentreerd op acties waarbij het optreden van de Unie voor een meerwaarde kan zorgen ten opzichte van acties door de lidstaten alleen. De in het kader van deze verordening verstrekte financiële steun moet met name bijdragen tot het versterken van de nationale en Uniecapaciteiten op het gebied van asiel en migratie, overeenkomstig artikel 80 VWEU.

(36)

Bij het promoten van door het fonds ondersteunde acties moeten de ontvangers van Uniefinanciering informatie verstrekken in de taal of talen van de doelgroep. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, moeten de ontvangers van die financiering de oorsprong ervan vermelden wanneer zij over de actie communiceren. Daartoe moeten de ontvangers ervoor zorgen dat in al het communicatiemateriaal dat tot de media en het grote publiek is gericht, het embleem van de Unie wordt weergegeven en uitdrukkelijk wordt vermeld dat de acties financieel door de Unie worden ondersteund.

(37)

De Commissie moet financiële middelen uit het fonds kunnen gebruiken om beste praktijken en de uitwisseling van informatie over de uitvoering van het fonds te bevorderen.

(38)

De Commissie moet tijdig informatie publiceren over de door de thematische faciliteit in direct of indirect beheer verleende steun en moet dergelijke informatie waar passend actualiseren. Het moet mogelijk zijn de gegevens te sorteren naar specifieke doelstelling, naam van de begunstigde, wettelijk vastgelegd bedrag en aard en doel van de maatregel.

(39)

Een lidstaat kan worden geacht niet aan het toepasselijke acquis van de Unie te voldoen, onder meer wat betreft het gebruik van operationele steun in het kader van het fonds, indien hij zijn verplichtingen uit hoofde van de Verdragen op de gebieden van asiel en terugkeer niet is nagekomen, indien er bij het uitvoeren van het acquis inzake asiel en terugkeer een duidelijk gevaar is voor een ernstige schending van Uniewaarden door die lidstaat, of indien in een evaluatieverslag in het kader van het in Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (15) vastgestelde Schengenmechanisme voor evaluatie en toezicht tekortkomingen op het betrokken gebied zijn geconstateerd.

(40)

Het fonds moet ervoor zorgen dat de middelen eerlijk en transparant worden verdeeld ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening. Om aan de vereisten op het gebied van transparantie te voldoen, moet de Commissie informatie over de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s van de thematische faciliteit publiceren. Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (16) moet elke lidstaat binnen zes maanden na de goedkeuring van zijn programma zorgen voor een website waarop informatie over zijn programma beschikbaar is, met inbegrip van informatie over de doelstellingen, activiteiten, beschikbare financieringsmogelijkheden en verwezenlijkingen van het programma.

(41)

In deze verordening moeten de initiële, voor de programma’s van de lidstaten bestemde bedragen worden vastgesteld, die bestaan uit een vast bedrag als bepaald in bijlage I en een bedrag dat wordt berekend op basis van de in die bijlage vastgestelde criteria, en die een weerspiegeling vormen van de behoeften van de verschillende lidstaten en de druk die zij ondervinden op het gebied van asiel, migratie, integratie en terugkeer. Gelet op de speciale behoeften van de lidstaten waar in 2018 en 2019 het hoogste aantal asielverzoeken per hoofd van de bevolking werd ingediend, is het passend de vaste bedragen voor Cyprus, Malta en Griekenland te verhogen.

(42)

De initiële bedragen voor de programma’s van de lidstaten moeten de basis vormen voor langetermijninvesteringen van de lidstaten. Om rekening te houden met veranderingen in migratiestromen, te voorzien in de behoeften inzake het beheer van asiel- en opvangstelsels en inzake de integratie van legaal verblijvende onderdanen van derde landen, en om legale migratie te ontwikkelen en irreguliere migratie tegen te gaan door middel van een effectieve, veilige en waardige terugkeer, moet halverwege de programmeringsperiode een aanvullend bedrag aan de lidstaten worden toegekend volgens objectieve criteria. Dat bedrag moet worden gebaseerd op statistische gegevens, overeenkomstig bijlage I, zodat de wijzigingen in de uitgangssituatie van de lidstaten worden meegenomen.

(43)

Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling van het fonds, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun programma’s acties omvatten die gericht zijn op de specifieke doelstellingen van het fonds, dat de gekozen prioriteiten in overeenstemming zijn met de in bijlage II beschreven uitvoeringsmaatregelen, en dat de verdeling van middelen over de doelstellingen waarborgt dat de algemene beleidsdoelstelling kan worden bereikt. Daartoe moeten de lidstaten in beginsel zorgen voor een minimumtoewijzing voor het versterken en ontwikkelen van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, voor het versterken en ontwikkelen van legale migratie naar de lidstaten, overeenkomstig hun economische en sociale behoeften, en voor het bevorderen van en bijdragen tot de daadwerkelijke integratie en sociale inclusie van onderdanen van derde landen.

(44)

Omdat de uitdagingen op het gebied van migratie voortdurend evolueren, moet de toewijzing van de financiële middelen worden aangepast aan de veranderingen in migratiestromen. Om tegemoet te komen aan dringende behoeften van en veranderingen in het beleid en de prioriteiten van de Unie, en om de financiering toe te spitsen op acties met een hoge meerwaarde voor de Unie, moet een deel van de financiering periodiek worden toegewezen, via een thematische faciliteit, aan specifieke acties, aan acties van de Unie, aan acties van lokale en regionale autoriteiten, aan noodhulp, aan hervestiging en toelating op humanitaire gronden, en aan aanvullende steun voor lidstaten die bijdragen tot solidariteits- en verantwoordelijkheidsinspanningen. De thematische faciliteit biedt flexibiliteit bij het beheer van het fonds en kan ook door middel van programma’s van de lidstaten worden uitgevoerd.

(45)

De lidstaten moeten worden aangemoedigd om een deel van de aan hun programma toegewezen middelen te gebruiken voor de in bijlage IV opgenomen acties waarvoor een grotere bijdrage van de Unie geldt.

(46)

Een deel van de beschikbare middelen van het fonds kan worden toegewezen aan programma’s van de lidstaten voor de uitvoering van specifieke acties, in aanvulling op de initiële toewijzing. Die specifieke acties moeten worden vastgesteld op het niveau van de Unie en moeten acties betreffen die samenwerking vereisen of die nodig zijn om te reageren op ontwikkelingen in de Unie waarvoor aan een of meer lidstaten extra financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld.

(47)

Het fonds moet bijdragen tot het ondersteunen van de operationele kosten in verband met de specifieke doelstellingen van het fonds, om de lidstaten zodoende in staat te stellen capaciteiten te handhaven die cruciaal zijn voor taken en diensten die een openbaredienstverlening ten bate van de hele Unie vormen. Die ondersteuning moet bestaan in de volledige terugbetaling van specifieke kosten die verband houden met de doelstellingen van het fonds en moet integraal deel uitmaken van de programma’s van de lidstaten.

(48)

Als aanvulling op de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling van het fonds op nationaal niveau via programma’s van de lidstaten, moet het fonds ook steun verstrekken voor acties op het niveau van de Unie. Met die acties moeten algemene strategische doelen binnen de werkingssfeer van het fonds worden nagestreefd in verband met beleidsanalyse en innovatie, transnationale vormen van wederzijds leren en partnerschappen, en het testen van nieuwe initiatieven en acties in de hele Unie.

(49)

Om de Unie beter in staat te stellen om onmiddellijk te reageren op uitzonderlijke situaties op het gebied van migratie in een of meer lidstaten in de vorm van een grote of disproportionele toestroom van onderdanen van derde landen, die de opvang- en detentievoorzieningen en de asiel- en migratiebeheerstelsels en -procedures van die lidstaten onder aanzienlijke en acute druk zetten, of om onmiddellijk te reageren op uitzonderlijke situaties op het gebied van migratie in derde landen ten gevolge van politieke ontwikkelingen of conflicten, moet het mogelijk zijn om noodhulp te bieden overeenkomstig het in deze verordening beschreven kader.

(50)

Deze verordening moet ervoor zorgen dat het bij Beschikking 2008/381/EG van de Raad (17) opgezette Europees migratienetwerk blijft bestaan en dat de financiële bijstand aansluit bij de doelstellingen en taken van dat migratienetwerk.

(51)

De beleidsdoelstelling van het fonds zal mede worden gerealiseerd via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidscomponenten van het programma InvestEU dat werd vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (18). Financiële steun moet worden gebruikt om tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties op proportionele wijze aan te pakken, en de acties mogen particuliere financiering niet overlappen of verdringen, noch de concurrentie op de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke meerwaarde voor de Unie hebben.

(52)

Blendingverrichtingen zijn vrijwillig van aard en zijn door de Uniebegroting ondersteunde verrichtingen die een combinatie vormen van niet terug te betalen vormen van steun, terug te betalen vormen van steun, of beide, uit de Uniebegroting, en terug te betalen vormen van steun van stimulerings-, ontwikkelings- of andere openbare financiële instellingen, alsmede steun van commerciële financiële instellingen en investeerders.

(53)

In deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele duur van het fonds vastgelegd die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (19).

(54)

Het fonds valt onder Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (20) (het “Financieel Reglement”). Het Financieel Reglement stelt regels vast voor de uitvoering van de Uniebegroting, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

(55)

Voor het uitvoeren van acties in gedeeld beheer moet het fonds deel uitmaken van een samenhangend kader bestaande uit deze verordening, het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.

(56)

Verordening (EU) 2021/1060 stelt het kader vast voor actie door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, en bepaalt met name de regels inzake programmering, monitoring en evaluatie, beheer en controle voor in gedeeld beheer uitgevoerde fondsen van de Unie. Daarnaast moeten in deze verordening de doelstellingen van het fonds worden omschreven en moeten specifieke bepalingen worden vastgelegd betreffende acties die uit het fonds kunnen worden gefinancierd.

(57)

Bij Verordening (EU) 2021/1060 is voor het fonds voorzien in een voorfinancieringsregeling en in deze verordening is een specifiek voorfinancieringspercentage vastgesteld. Daarnaast is het passend een specifiek voorfinancieringspercentage voor noodhulp op te nemen opdat ervoor wordt gezorgd dat er onmiddellijk op noodsituaties kan worden gereageerd. De voorfinancieringsregeling moet ervoor zorgen dat lidstaten over de middelen beschikken om begunstigden al vanaf het begin van de uitvoering van hun programma’s steun te verstrekken.

(58)

Zowel de vorm van financiering als de wijze van uitvoering in het kader van deze verordening moet worden gekozen op basis van de geschiktheid ervan om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en om resultaten te boeken, rekening houdend met, in het bijzonder, de kosten van controles, administratieve lasten en het risico van niet-naleving. Bij het maken van die keuze moet worden overwogen gebruik te maken van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(59)

Om optimaal gebruik te maken van het beginsel van één enkele audit, is het passend specifieke regels vast te stellen voor de controle en audit van projecten waarbij internationale organisaties waarvan de interne controlesystemen door de Commissie positief zijn beoordeeld, de begunstigden zijn. Voor dergelijke projecten moeten beheerautoriteiten de mogelijkheid hebben om hun beheersverificaties te beperken, mits de begunstigde tijdig alle nodige gegevens en informatie over de voortgang van het project en over de subsidiabiliteit van de onderliggende uitgaven verstrekt. Wanneer een door een dergelijke internationale organisatie uitgevoerd project deel uitmaakt van een controlesteekproef, moet het voor de auditautoriteit bovendien mogelijk zijn haar werkzaamheden uit te voeren overeenkomstig de beginselen van de internationale standaard inzake aanverwante diensten (ISRS) 4400 “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”.

(60)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (22), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (23) en (EU) 2017/1939 (24) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (25). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer, en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. De lidstaten moeten ten volle samenwerken en de instellingen, organen en instanties van de Unie alle nodige assistentie verlenen met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

(61)

Een derde land dat met de Unie een overeenkomst heeft gesloten over de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in dat derde land wordt ingediend, moet aan het fonds kunnen deelnemen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

(62)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(63)

Op grond van Besluit 2013/755/EU van de Raad (26) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van het fonds en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

(64)

Op grond van artikel 349 VWEU en conform de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 met de titel: “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”, waarvoor de Raad zijn steun heeft uitgesproken in zijn conclusies van 12 april 2018, moeten de betrokken lidstaten erop toezien dat de specifieke uitdagingen waarmee de ultraperifere regio’s worden geconfronteerd bij migratiebeheer, in hun nationale strategieën en programma’s aan de orde komen. Het fonds moet die lidstaten met passende middelen steunen om die regio’s te helpen migratie duurzaam te beheren en eventuele situaties waarin sprake is van druk aan te pakken.

(65)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (27) moet het fonds worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het fonds in de praktijk te evalueren. Om de resultaten van het fonds te kunnen meten, moeten voor elke specifieke doelstelling van het fonds indicatoren en bijbehorende streefdoelen worden vastgesteld. Die indicatoren moeten kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren omvatten.

(66)

Via indicatoren en de financiële verslaglegging moeten de Commissie en de lidstaten de uitvoering van het fonds monitoren overeenkomstig de relevante bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 en deze verordening. Vanaf 2023 moeten de lidstaten bij de Commissie jaarlijkse prestatieverslagen over het laatste boekjaar indienen. Die verslagen moeten informatie bevatten over de voortgang bij de uitvoering van de programma’s van de lidstaten. De lidstaten moeten ook samenvattingen van die verslagen bij de Commissie indienen. De Commissie moet die samenvattingen in alle officiële talen van de Unie vertalen en op haar website openbaar maken, samen met de links naar de websites van de lidstaten als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1060.

(67)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, overeenkomstig de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (28) uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling 30 % van alle uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader aan te wenden voor het integreren van klimaatdoelstellingen in beleid, en tot de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de begroting te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, daarbij rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Het fonds moet activiteiten ondersteunen die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied eerbiedigen en geen ernstige afbreuk aan de milieudoelstellingen doen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (29).

(68)

Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad (30) en elke andere handeling die van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020 moet van toepassing blijven op de programma’s en projecten die uit hoofde van het fonds zijn ondersteund tijdens de programmeringsperiode 2014-2020. Aangezien de uitvoeringsperiode van Verordening (EU) nr. 514/2014 overlapt met de programmeringsperiode die door deze verordening wordt bestreken, en ter waarborging van de continuïteit in de uitvoering van bepaalde bij die verordening goedgekeurde projecten, moeten er bepalingen inzake de fasering van projecten worden vastgelegd. Iedere afzonderlijke fase van het project moet worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van de programmeringsperiode in het kader waarvan financiering wordt verkregen.

(69)

Teneinde niet-essentiële elementen van deze verordening aan te vullen en te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de in bijlage III opgenomen lijst van acties die voor steun in aanmerking komen; de in bijlage IV opgenomen lijst van acties die in aanmerking komen voor een hoger medefinancieringspercentage; operationele steun uit hoofde van bijlage VII en de verdere ontwikkeling van het monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(70)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (31). De onderzoeksprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen die gemeenschappelijke verplichtingen voor de lidstaten vaststellen, met name verplichtingen inzake het verstrekken van informatie aan de Commissie, en de raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen betreffende de gedetailleerde regelingen voor het verstrekken van informatie aan de Commissie in het kader van de programmering en verslaglegging, gelet op de zuiver technische aard ervan. De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen in verband met de vaststelling van besluiten tot verlening van de noodhulp uit deze verordening vaststellen indien dat, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de aard en het doel van die noodhulp, om dwingende redenen van urgentie vereist is.

(71)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(72)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op die lidstaat.

(73)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op die lidstaat.

(74)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement kan subsidiëring van reeds begonnen acties worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten komen evenwel niet in aanmerking voor Uniefinanciering, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat Uniefinanciering onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk geschaad worden, moet het gedurende een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027 mogelijk zijn om kosten die gemaakt zijn in verband met reeds begonnen acties die uit hoofde van deze verordening in direct beheer worden ondersteund, met ingang van 1 januari 2021 als voor Uniefinanciering in aanmerking komend te beschouwen, zelfs indien die kosten vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand gemaakt zijn.

(75)

Het is passend de toepassingstermijn van deze verordening af te stemmen op die van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (32).

(76)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 het Fonds voor asiel, migratie en integratie (het “fonds”) opgericht.

In deze verordening worden de doelstellingen van het fonds, de begroting voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027, de vormen van Uniefinanciering en de regels voor het verstrekken van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“verzoeker om internationale bescherming”: een verzoeker in de zin van artikel 2, punt c), van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad (33);

2)

“persoon die internationale bescherming geniet”: een persoon die internationale bescherming geniet in de zin van artikel 2, punt b), van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (34);

3)

“blendingverrichting”: door de Uniebegroting ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten in de zin van artikel 2, punt 6), van het Financieel Reglement;

4)

“gezinslid”: een onderdaan van een derde land die als gezinslid wordt omschreven in het kader van het recht van de Unie dat van toepassing is op het beleidsterrein waartoe de uit hoofde van het fonds ondersteunde actie behoort;

5)

“toelating op humanitaire gronden”: de toelating tot het grondgebied van de lidstaten — na een door een lidstaat verzochte doorverwijzing door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) of een ander relevant internationaal orgaan — van onderdanen van derde landen of staatlozen die komen uit een derde land waarnaar zij zijn verdreven, en die internationale bescherming genieten of aan wie een humanitaire status naar nationaal recht is verleend die in rechten en verplichtingen voorziet die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 20 tot en met 34 van Richtlijn 2011/95/EU voor personen die subsidiaire bescherming genieten;

6)

“operationele steun”: een onderdeel van een toewijzing aan een lidstaat dat kan worden gebruikt ter ondersteuning van de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de taken en het verlenen van de diensten die een openbaredienstverlening ten bate van de Unie vormen;

7)

“verwijdering”: verwijdering in de zin van artikel 3, punt 5), van Richtlijn 2008/115/EG;

8)

“hervestiging”: de toelating tot het grondgebied van de lidstaten — na een doorverwijzing door de UNHCR — van onderdanen van derde landen of staatlozen uit een derde land waar zij als ontheemden verblijven, aan wie internationale bescherming is verleend en die toegang hebben tot een duurzame oplossing overeenkomstig het recht van de Unie en het nationale recht;

9)

“terugkeer”: terugkeer in de zin van artikel 3, punt 3), van Richtlijn 2008/115/EG;

10)

“specifieke acties”: transnationale of nationale projecten met een meerwaarde voor de Unie die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het fonds en waarvoor één, meerdere of alle lidstaten een aanvullende toewijzing voor hun programma’s kunnen ontvangen;

11)

“onderdaan van een derde land”: een persoon, met inbegrip van een staatloze persoon of een persoon met niet-vastgestelde nationaliteit, die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU;

12)

“niet-begeleide minderjarige”: een niet-begeleide minderjarige in de zin van artikel 2, punt l), van Richtlijn 2011/95/EU;

13)

“acties van de Unie”: transnationale projecten of projecten die van bijzonder belang zijn voor de Unie en die overeenkomstig de doelstellingen van het fonds worden uitgevoerd;

14)

“kwetsbare persoon”: een persoon die als kwetsbare persoon wordt omschreven in het kader van het recht van de Unie dat van toepassing is op het beleidsterrein waartoe de uit hoofde van het fonds ondersteunde actie behoort.

Artikel 3

Doelstellingen van het fonds

1.   De beleidsdoelstelling van het fonds bestaat erin bij te dragen tot een doeltreffend beheer van migratiestromen en tot de uitvoering, versterking en ontwikkeling van het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid overeenkomstig het relevante acquis van de Unie en met volledige eerbiediging van de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn.

2.   In het kader van de beleidsdoelstelling van lid 1 draagt het fonds bij tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:

a)

versterken en ontwikkelen van alle aspecten van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met inbegrip van de externe dimensie ervan;

b)

versterken en ontwikkelen van legale migratie naar de lidstaten, overeenkomstig hun economische en sociale behoeften, en bevorderen van en bijdragen tot de daadwerkelijke integratie en sociale inclusie van onderdanen van derde landen;

c)

bijdragen tot de bestrijding van irreguliere migratie, stimuleren van een effectieve, veilige en waardige terugkeer en overname, en bevorderen van en bijdragen tot een daadwerkelijk begin van re-integratie in derde landen;

d)

bevorderen van solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, met name ten aanzien van de lidstaten die het meest te maken hebben met uitdagingen op het gebied van migratie en asiel, onder meer door praktische samenwerking.

3.   In het kader van de specifieke doelstellingen van lid 2 wordt het fonds uitgevoerd aan de hand van de in bijlage II opgenomen uitvoeringsmaatregelen.

Artikel 4

Partnerschap

Wat het fonds betreft, omvatten partnerschappen op grond van artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 de regionale, lokale, stedelijke en andere overheden of verenigingen die dergelijke overheden vertegenwoordigen, relevante internationale organisaties, niet-gouvernementele organisaties, zoals vluchtelingenorganisaties en door migranten geleide organisaties, alsmede nationale mensenrechteninstellingen en organen voor gelijke behandeling, en economische en sociale partners.

Artikel 5

Reikwijdte van de steun

1.   In het kader van zijn doelstellingen en overeenkomstig de in bijlage II opgenomen uitvoeringsmaatregelen verstrekt het fonds met name steun voor de in bijlage III opgenomen acties.

Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden het hoofd te bieden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van acties in bijlage III zodat er nieuwe acties kunnen worden toegevoegd.

2.   Teneinde zijn doelstellingen te verwezenlijken, kan het fonds overeenkomstig de prioriteiten van de Unie, waar passend, in bijlage III bedoelde acties in en met betrekking tot derde landen steunen, overeenkomstig artikel 7 of artikel 24, naargelang het geval.

3.   Wat acties in en met betrekking tot derde landen betreft, zorgen de Commissie en de lidstaten samen met de Europese Dienst voor extern optreden, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden, voor coördinatie met relevante beleidsmaatregelen, strategieën en instrumenten van de Unie. Zij zorgen er met name voor dat acties in en met betrekking tot derde landen:

a)

worden uitgevoerd in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door andere instrumenten van de Unie worden ondersteund;

b)

in overeenstemming zijn met het externe beleid van de Unie, met het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en met de strategische programmeringsdocumenten voor de regio of het land in kwestie;

c)

zich toespitsen op maatregelen die niet op ontwikkeling zijn gericht, en

d)

het belang van het interne beleid van de Unie dienen en consistent zijn met de binnen de Unie ondernomen activiteiten.

4.   De doelstellingen van het fonds steunen acties die zijn gericht op een of meer doelgroepen die binnen het toepassingsgebied van de artikelen 78 en 79 VWEU vallen.

Artikel 6

Gendergelijkheid en non-discriminatie

1.   De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat het genderperspectief wordt geïntegreerd en dat gendergelijkheid en gendermainstreaming tijdens de hele duur van de voorbereiding, uitvoering, monitoring, rapportage en evaluatie van uit hoofde van het fonds ondersteunde programma’s en projecten in aanmerking worden genomen en bevorderd.

2.   De lidstaten en de Commissie zetten passende stappen om elke vorm van discriminatie die bij artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) verboden is, uit te sluiten bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring, rapportage en evaluatie van uit hoofde van het fonds ondersteunde programma’s en projecten.

Artikel 7

Met het fonds geassocieerde derde landen

1.   Derde landen die voldoen aan de in lid 2 genoemde criteria kunnen deelnemen aan het fonds, overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in een specifieke overeenkomst over die deelname van het derde land aan het fonds.

2.   Opdat een derde land in aanmerking komt voor associatie met het fonds als bedoeld in lid 1, moet het met de Unie een overeenkomst hebben gesloten over de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in dat derde land is ingediend.

3.   De specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan het fonds moet ten minste:

a)

samenwerking met de lidstaten en de instellingen, organen en instanties van de Unie op het gebied van asiel, migratie en terugkeer mogelijk maken in de geest van het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid;

b)

gedurende de looptijd van het fonds worden geschraagd door de beginselen van non-refoulement, democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten;

c)

een billijk evenwicht waarborgen tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan het fonds deelneemt;

d)

de voorwaarden voor deelname aan het fonds vaststellen, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan het fonds en de administratieve kosten daarvan;

e)

geen beslissingsbevoegdheid over het fonds aan het derde land verlenen;

f)

de rechten van de Unie waarborgen om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen;

g)

bepalen dat het derde land de nodige rechten en toegang verleent aan de bevoegde ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, overeenkomstig artikel 8.

De in de eerste alinea, punt d), bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

Artikel 8

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land dat aan het fonds deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van enig ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

HOOFDSTUK II

FINANCIEEL EN UITVOERINGSKADER

AFDELING 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 9

Algemene beginselen

1.   De uit hoofde van het fonds verstrekte steun vormt een aanvulling op nationaal, regionaal en lokaal optreden en is erop gericht meerwaarde voor de Unie toe te voegen uit het oogpunt van de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.

2.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de steun die uit hoofde van het fonds en door de lidstaten wordt verstrekt, consistent is met de relevante acties, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en een aanvulling vormt op de steun die wordt verleend uit hoofde van andere instrumenten van de Unie, met name de externe instrumenten, het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO).

3.   Het fonds wordt uitgevoerd in direct, gedeeld of indirect beheer, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement.

Artikel 10

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het fonds over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 9 882 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.   De financiële middelen worden als volgt gebruikt:

a)

6 270 000 000 EUR wordt toegewezen aan de programma’s van de lidstaten;

b)

3 612 000 000 EUR wordt toegewezen aan de in artikel 11 bedoelde thematische faciliteit.

3.   Tot 0,42 % van de financiële middelen wordt toegewezen voor technische bijstand op initiatief van de Commissie, zoals bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060.

4.   Overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2021/1060 kan maximaal 5 % van de initiële toewijzing aan een lidstaat uit een van de fondsen in het kader van die verordening in gedeeld beheer op verzoek van die lidstaat worden overgedragen naar het fonds in direct of indirect beheer. De Commissie voert die middelen op directe wijze uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement, dan wel op indirecte wijze overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement. Die middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Artikel 11

Algemene bepalingen betreffende de uitvoering van de thematische faciliteit

1.   Het bedrag bedoeld in artikel 10, lid 2, punt b), wordt flexibel toegewezen via een thematische faciliteit in het kader van gedeeld, direct of indirect beheer, zoals bepaald in de werkprogramma’s. Gezien de interne aard van het fonds dient de thematische faciliteit in de eerste plaats als ondersteuning van het interne beleid van de Unie overeenkomstig de in artikel 3, lid 2, bepaalde specifieke doelstellingen.

De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor de onderdelen ervan, en die zijn de volgende:

a)

specifieke acties;

b)

acties van de Unie;

c)

noodhulp als bedoeld in artikel 31;

d)

hervestiging en toelating op humanitaire gronden;

e)

steun aan de lidstaten voor het overbrengen van verzoekers om internationale bescherming of van personen die internationale bescherming genieten als een onderdeel van de inspanningen op het gebied van solidariteit als bedoeld in artikel 20, en

f)

het Europees migratienetwerk als bedoeld in artikel 26.

De in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde technische bijstand op initiatief van de Commissie wordt eveneens gefinancierd met het in artikel 10, lid 2, punt b), van deze verordening bedoelde bedrag.

2.   De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor prioriteiten met een hoge toegevoegde waarde voor de Unie of om te voorzien in dringende behoeften conform de overeengekomen prioriteiten van de Unie zoals uiteengezet in bijlage II.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde financiering, met uitzondering van financiering die wordt gebruikt voor noodhulp overeenkomstig artikel 31, lid 1, eerste alinea, punten a) en b), ondersteunt alleen de in bijlage III opgenomen acties, met inbegrip van hervestiging en toelating op humanitaire gronden overeenkomstig artikel 19 als onderdeel van de externe dimensie van het migratiebeleid van de Unie.

3.   De Commissie werkt samen met maatschappelijke organisaties en relevante netwerken, met name met het oog op de voorbereiding en evaluatie van de werkprogramma’s voor uit hoofde van het fonds gefinancierde acties van de Unie.

4.   Ten minste 20 % van de middelen van de initiële toewijzing aan de thematische faciliteit wordt toegewezen aan de specifieke doelstelling bepaald in artikel 3, lid 2, punt d).

5.   Indien financiering uit de thematische faciliteit in direct of indirect beheer aan de lidstaten wordt verstrekt, zorgt de Commissie ervoor dat projecten die het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures uit hoofde van artikel 258 VWEU die de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van die projecten in vraag stellen, niet worden geselecteerd.

6.   Voor de toepassing van artikel 23 en artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 en indien financiering uit de thematische faciliteit onder gedeeld beheer wordt uitgevoerd, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat en beoordeelt de Commissie of de geplande acties niet het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures uit hoofde van artikel 258 VWEU die de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van de acties in vraag stellen.

7.   De Commissie stelt het totaalbedrag vast dat voor de thematische faciliteit beschikbaar moet worden gesteld in het kader van de jaarlijkse kredieten van de Uniebegroting.

8.   Voor de thematische faciliteit stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen financieringsbesluiten vast als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement, waarin de doelstellingen en de te ondersteunen acties worden aangeduid, en de bedragen voor elk van de in dit artikel, lid 1, tweede alinea, bedoelde onderdelen worden gespecificeerd. In de financieringsbesluiten wordt waar toepasselijk het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen. De financieringsbesluiten kunnen betrekking hebben op één of meer jaren en op één of meer in dit artikel, lid 1, tweede alinea, bedoelde onderdelen van de thematische faciliteit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 38, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

9.   De thematische faciliteit verstrekt met name steun voor acties die onder uitvoeringsmaatregel 2, d), van bijlage II vallen en die worden uitgevoerd door nationale, regionale of lokale autoriteiten of door maatschappelijke organisaties. In dat verband moet ten minste 5 % van de initiële toewijzing aan de thematische faciliteit gericht zijn op de uitvoering van integratiemaatregelen door lokale en regionale overheden.

10.   De Commissie zorgt ervoor dat de verdeling van de middelen over de in artikel 3, lid 2, bepaalde specifieke doelstellingen eerlijk en transparant is. De Commissie brengt verslag uit over het gebruik en de verdeling van de thematische faciliteit over de in dit artikel, lid 1, tweede alinea, bedoelde onderdelen, onder meer over de steun voor acties in of met betrekking tot derde landen in het kader van de acties van de Unie.

11.   Na de vaststelling van een financieringsbesluit als bedoeld in lid 8 kan de Commissie de programma’s van de lidstaten dienovereenkomstig aanpassen.

AFDELING 2

Steun en uitvoering in gedeeld beheer

Artikel 12

Toepassingsgebied

1.   Deze afdeling is van toepassing op het in artikel 10, lid 2, punt a), bedoelde bedrag en de aanvullende middelen die overeenkomstig het in artikel 11 bedoelde financieringsbesluit inzake de thematische faciliteit in gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd.

2.   De steun in het kader van deze afdeling wordt uitgevoerd in gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 63 van het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 13

Begrotingsmiddelen

1.   Het in artikel 10, lid 2, punt a), bedoelde bedrag wordt indicatief als volgt toegewezen aan de programma’s van de lidstaten:

a)

5 225 000 000 EUR overeenkomstig bijlage I;

b)

1 045 000 000 EUR voor de aanpassing van de toewijzingen voor de programma’s van de lidstaten bedoeld in artikel 17, lid 1.

2.   Indien het in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde bedrag niet volledig wordt toegewezen, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het in artikel 10, lid 2, punt b), bedoelde bedrag.

Artikel 14

Voorfinanciering

1.   Overeenkomstig artikel 90, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt de voorfinanciering voor het fonds ieder jaar vóór 1 juli betaald in jaarlijkse tranches, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, en wel als volgt:

a)

2021: 4 %;

b)

2022: 3 %;

c)

2023: 5 %;

d)

2024: 5 %;

e)

2025: 5 %;

f)

2026: 5 %.

2.   Indien een programma van een lidstaat na 1 juli 2021 wordt vastgesteld, worden de eerdere tranches in het jaar van de vaststelling ervan betaald.

Artikel 15

Medefinancieringspercentages

1.   De bijdrage uit de Uniebegroting bedraagt ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele uitgaven voor een project.

2.   Voor in het kader van specifieke acties uitgevoerde projecten kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven.

3.   Voor in bijlage IV genoemde acties kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven.

4.   Voor operationele steun kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven.

5.   Voor de in artikel 31 bedoelde noodhulp kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven.

6.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan op initiatief van de lidstaten binnen de in artikel 36, lid 5, punt b), vi), van Verordening (EU) 2021/1060 beschreven limieten worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor technische bijstand.

7.   In het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat worden het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit het fonds bepaald voor de soorten acties die gedekt worden door de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde bijdrage.

8.   Voor elke soort actie vermeldt het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat of het medefinancieringspercentage wordt toegepast ten aanzien van:

a)

het totaal van de overheidsbijdragen en de particuliere bijdragen, of

b)

alleen de overheidsbijdragen.

Artikel 16

Programma’s van de lidstaten

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de door zijn programma bestreken prioriteiten consistent zijn met en afgestemd zijn op de prioriteiten en uitdagingen van de Unie op het gebied van asiel- en migratiebeheer, en dat zij ten volle stroken met het relevante acquis en de overeengekomen prioriteiten van de Unie, alsook met de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn. Bij het vaststellen van de prioriteiten van hun programma’s zorgen de lidstaten ervoor dat de in bijlage II opgenomen uitvoeringsmaatregelen voldoende in hun programma’s aan bod komen.

Gezien de interne aard van het fonds dienen de programma’s van de lidstaten in de eerste plaats als ondersteuning van het interne beleid van de Unie overeenkomstig de specifieke doelstellingen van artikel 3, lid 2, van deze verordening.

De Commissie beoordeelt de programma’s van de lidstaten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2021/1060.

2.   Binnen de in artikel 13, lid 1, toegewezen middelen, en onverminderd lid 3 van dit artikel wijst elke lidstaat in zijn programma:

a)

minimaal 15 % van de hem toegewezen middelen toe aan de in artikel 3, lid 2, punt a), vermelde specifieke doelstelling, en

b)

minimaal 15 % van de hem toegewezen middelen toe aan de in artikel 3, lid 2, punt b), vermelde specifieke doelstelling.

3.   Een lidstaat kan enkel minder dan de in lid 2 bedoelde minimumpercentages toewijzen indien hij in zijn programma op gedetailleerde wijze verklaart waarom het onder dat niveau toewijzen van middelen de verwezenlijking van de relevante doelstelling niet in gevaar brengt.

4.   De Commissie zorgt ervoor dat bij de ontwikkeling van de programma’s van de lidstaten in een vroeg stadium en tijdig rekening wordt gehouden met de kennis en deskundigheid van de relevante gedecentraliseerde agentschappen, met name het EASO, het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het bij Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad (35) opgerichte Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten.

5.   De Commissie kan waar passend de relevante gedecentraliseerde agentschappen, waaronder de in lid 4 genoemde agentschappen, betrekken bij monitoring- en evaluatietaken als bedoeld in afdeling 5, met name om te waarborgen dat de met steun van het fonds uitgevoerde acties in overeenstemming zijn met het relevante acquis van de Unie en de overeengekomen prioriteiten van de Unie.

6.   Na de aanneming van aanbevelingen in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1053/2013 die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, onderzoekt de betrokken lidstaat, samen met de Commissie, hoe via zijn programma en, indien van toepassing met de steun van het fonds, op de bevindingen en de aanbevelingen moet worden gereageerd.

De Commissie kan, indien relevant, ook een beroep doen op de deskundigheid van gedecentraliseerde agentschappen met betrekking tot specifieke kwesties die onder de bevoegdheden van die agentschappen vallen.

7.   Zo nodig wordt het betrokken programma van een lidstaat aangepast overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2021/1060 om rekening te houden met de in lid 6 van dit artikel bedoelde aanbevelingen.

8.   In samenwerking en overleg met de Commissie en, naargelang het geval, de relevante gedecentraliseerde agentschappen wat hun bevoegdheidsdomein betreft, kan de betrokken lidstaat middelen in het kader van zijn programma opnieuw toewijzen om uitvoering te geven aan de in lid 6 bedoelde aanbevelingen, indien die aanbevelingen financiële gevolgen hebben.

9.   De lidstaten streven in hun programma’s met name naar de uitvoering van in bijlage IV vermelde acties die in aanmerking komen voor een hoger medefinancieringspercentage. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen of de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in bijlage IV opgenomen lijst van acties die in aanmerking komen voor een hoger medefinancieringspercentage.

10.   Programma’s van de lidstaten kunnen de mogelijkheid bieden dat ook de naaste verwanten van personen die onder de in bijlage III bedoelde integratiemaatregelen vallen, worden opgenomen, voor zover dat noodzakelijk is voor de doeltreffende uitvoering van die maatregelen.

11.   Indien een lidstaat besluit met steun uit het fonds een project uit te voeren met of in een derde land, raadpleegt de betrokken lidstaat de Commissie vóór de goedkeuring van het project.

12.   De programmering als bedoeld in artikel 22, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt gebaseerd op de in de tabel 1 van bijlage VI bij deze verordening genoemde interventietypes en omvat een indicatieve uitsplitsing van de geprogrammeerde middelen per interventietype binnen elke specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, van deze verordening.

Artikel 17

Tussentijdse evaluatie

1.   In 2024 wijst de Commissie het aanvullend bedrag bedoeld in artikel 13, lid 1, punt b), toe aan de programma’s van de betrokken lidstaten overeenkomstig de criteria bedoeld in bijlage I, punt 1, b), en punten 2 tot en met 5. De financiering geldt vanaf 1 januari 2025.

2.   Indien ten minste 10 % van de initiële toewijzing van een programma als bedoeld in artikel 13, lid 1, punt a), van deze verordening niet wordt gedekt door betalingsaanvragen die zijn ingediend overeenkomstig artikel 91 van Verordening (EU) 2021/1060, komt de betrokken lidstaat niet in aanmerking voor de in artikel 13, lid 1, punt b), van deze verordening bedoelde aanvullende toewijzing voor zijn programma.

3.   Bij de toewijzing van de middelen uit de in artikel 11 van deze verordening bedoelde thematische faciliteit vanaf 1 januari 2025 houdt de Commissie rekening met de vooruitgang van de lidstaten bij het bereiken van de intermediaire doelen van het prestatiekader bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) 2021/1060, en met de bij de uitvoering vastgestelde tekortkomingen.

Artikel 18

Specifieke acties

1.   Naast zijn toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, kan een lidstaat financiering ontvangen voor specifieke acties, mits die financiering vervolgens in zijn programma daartoe wordt aangewezen en wordt gebruikt om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.

2.   Financiering voor specifieke acties wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van een lidstaat, tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma van een lidstaat.

Artikel 19

Middelen voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden

1.   De lidstaten ontvangen naast hun toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, een bedrag van 10 000 EUR voor elke persoon die wordt toegelaten via hervestiging.

2.   De lidstaten ontvangen naast hun toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, een bedrag van 6 000 EUR voor elke persoon die is toegelaten op humanitaire gronden.

3.   Het in lid 2 vermelde bedrag wordt tot 8 000 EUR verhoogd voor elke persoon die is toegelaten op humanitaire gronden en die tot een of meer van de volgende kwetsbare groepen behoort:

a)

vrouwen en kinderen die gevaar lopen;

b)

niet-begeleide minderjarigen;

c)

personen met medische behoeften waarin alleen door middel van toelating op humanitaire gronden kan worden voorzien;

d)

personen die met het oog op juridische of fysieke bescherming op humanitaire gronden moeten worden toegelaten, met inbegrip van slachtoffers van geweld of foltering.

4.   Indien een lidstaat een persoon toelaat die onder meerdere van de in de leden 2 en 3 bedoelde categorieën valt, ontvangt die lidstaat het bedrag voor die persoon slechts eenmaal.

5.   Waar passend kunnen lidstaten ook voor de verschillende bedragen in aanmerking komen voor gezinsleden van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde personen indien die gezinsleden worden toegelaten om de eenheid van het gezin te waarborgen.

6.   De in dit artikel bedoelde bedragen worden uitgekeerd in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten overeenkomstig artikel 125 van het Financieel Reglement.

7.   De in dit artikel, leden 1, 2, 3 en 5 bedoelde bedragen worden voor het eerst aan het programma van een lidstaat toegewezen in het financieringsbesluit tot goedkeuring van dat programma. Die bedragen worden niet gebruikt voor andere acties in het programma van een lidstaat tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden, na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van dat programma. Die bedragen kunnen worden opgenomen in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvragen mits de persoon voor wie het bedrag wordt toegewezen, daadwerkelijk hervestigd of toegelaten is.

8.   Voor controle- en auditdoeleinden bewaren de lidstaten de informatie die nodig is om de identiteit van de hervestigde of toegelaten personen en de datum van hun hervestiging of toelating naar behoren te kunnen vaststellen.

9.   Om rekening te houden met de actuele inflatiepercentages, relevante ontwikkelingen op hervestigingsgebied en andere factoren die kunnen bijdragen tot een optimaal gebruik van de financiële stimulans die met de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde bedragen wordt gegeven, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde, zo nodig, en binnen de grenzen van de beschikbare middelen, die bedragen aan te passen.

Artikel 20

Middelen voor het overbrengen van verzoekers om internationale bescherming of personen die internationale bescherming genieten

1.   Een lidstaat ontvangt naast de toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, van deze verordening een aanvullend bedrag van 10 000 EUR per verzoeker om internationale bescherming die uit een andere lidstaat is overgebracht overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad (36) of ten gevolge van soortgelijke herplaatsingsvormen.

2.   Waar passend kunnen lidstaten ook voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde bedragen in aanmerking komen voor elk gezinslid van de in dat lid bedoelde personen, mits die gezinsleden zijn overgebracht om de eenheid van het gezin te waarborgen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 604/2013 of zijn overgebracht ten gevolge van soortgelijke herplaatsingsvormen.

3.   De lidstaten ontvangen naast de toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, een aanvullend bedrag van 10 000 EUR voor elke persoon die internationale bescherming geniet en die is overgebracht uit een andere lidstaat.

4.   Waar passend kunnen de lidstaten ook voor de verschillende bedragen in aanmerking komen voor gezinsleden van de in de lid 3 bedoelde personen indien die gezinsleden werden overgebracht om de eenheid van het gezin te waarborgen.

5.   De lidstaat die de kosten voor overbrenging als bedoeld in de leden 1 tot en met 4 dekt, ontvangt een bijdrage van 500 EUR voor elke naar een andere lidstaat overgebrachte verzoeker om internationale bescherming of elke naar een andere lidstaat overgebrachte persoon die internationale bescherming geniet.

6.   De in dit artikel bedoelde bedragen worden uitgekeerd in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten overeenkomstig artikel 125 van het Financieel Reglement.

7.   De in dit artikel, leden 1 tot en met 5, bedoelde bedragen worden aan het programma van een lidstaat toegewezen mits de persoon ten aanzien van wie het bedrag werd toegewezen, daadwerkelijk naar een lidstaat werd overgebracht of als een verzoeker werd geregistreerd in de lidstaat die verantwoordelijk is overeenkomstig Verordening (EU) nr. 604/2013, al naargelang het geval. Die bedragen worden niet gebruikt voor andere acties in het programma van een lidstaat tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden, na goedkeuring van de Commissie door middel van een wijziging van dat programma.

8.   Voor controle- en auditdoeleinden bewaren de lidstaten de informatie die nodig is om de identiteit van de overgebrachte personen en de datum van hun overbrenging naar behoren te kunnen vaststellen.

9.   Om rekening te houden met de actuele inflatiepercentages, relevante ontwikkelingen op het gebied van herplaatsing en andere factoren die kunnen bijdragen tot een optimaal gebruik van de financiële stimulans die met de in de leden 1, 3 en 5 van dit artikel bedoelde bedragen wordt gegeven, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde, zo nodig, en binnen de grenzen van de beschikbare middelen, die bedragen aan te passen.

Artikel 21

Operationele steun

1.   De lidstaten kunnen tot 15 % van het bedrag dat in het kader van het fonds aan hun programma is toegewezen, gebruiken voor de financiering van operationele steun in het kader van de specifieke doelstellingen van het fonds.

2.   Bij het gebruik van operationele steun, leven de lidstaten het relevante acquis van de Unie en het Handvest na.

3.   De lidstaten leggen in hun programma en in het in artikel 35 van deze verordening bedoelde jaarlijkse prestatieverslag uit hoe het gebruik van operationele steun bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds. Vóór de goedkeuring van het programma van een lidstaat beoordeelt de Commissie de uitgangssituatie in de lidstaten die kenbaar hebben gemaakt dat zij van plan zijn gebruik te maken van operationele steun. De Commissie houdt rekening met de door die lidstaten verstrekte informatie en, waar relevant, de informatie die beschikbaar is als resultaat van de overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013 uitgevoerde monitoringactiviteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

4.   Operationele steun wordt toegespitst op acties die gedekt worden door uitgaven als opgenomen in bijlage VII.

5.   Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen of de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in bijlage VII opgenomen subsidiabele acties.

Artikel 22

Beheersverificaties en audits van door internationale organisaties uitgevoerde projecten

1.   Dit artikel is van toepassing op internationale organisaties of hun agentschappen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), ii), van het Financieel Reglement waarvan de systemen, regels en procedures door de Commissie positief zijn beoordeeld op grond van artikel 154, leden 4 en 7, van die verordening voor de indirecte uitvoering van uit de Uniebegroting gefinancierde subsidies (“internationale organisaties”).

2.   Onverminderd artikel 83, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en artikel 129 van het Financieel Reglement is de beheerautoriteit, wanneer de internationale organisatie een begunstigde is in de zin van artikel 2, punt 9), van Verordening (EU) 2021/1060, niet verplicht de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverificaties uit te voeren, mits de internationale organisatie de in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten bij de beheerautoriteit indient.

3.   Onverminderd artikel 155, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat het project in overeenstemming is met het toepasselijke recht en de voorwaarden voor ondersteuning van het project.

4.   Wanneer de kosten moeten worden vergoed op grond van artikel 53, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bovendien bevestigd dat:

a)

de facturen en het bewijs van betaling ervan door de begunstigde zijn gecontroleerd;

b)

de boekhoudkundige gegevens of boekhoudcodes die door de begunstigde worden bijgehouden voor verrichtingen die verband houden met de bij de beheerautoriteit gedeclareerde uitgaven, zijn gecontroleerd.

5.   Wanneer de kosten moeten worden vergoed op grond van artikel 53, lid 1, punt b), c) of d), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave is voldaan.

6.   De in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten worden samen met elke door de begunstigde ingediende betalingsaanvraag aan de beheerautoriteit verstrekt.

7.   De begunstigde dient de rekeningen elk jaar uiterlijk op 15 oktober bij de beheerautoriteit in. De rekeningen gaan vergezeld van een advies van een onafhankelijk auditorgaan dat is opgesteld overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen. In dat advies wordt vastgesteld of de ingevoerde controlesystemen naar behoren functioneren en kosteneffectief zijn, en of de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn. In dat advies wordt ook vermeld of de beweringen in de door de internationale organisatie ingediende beheersverklaringen bij de auditwerkzaamheden in twijfel worden getrokken, met inbegrip van informatie over vermoedens van fraude. Dat advies biedt zekerheid dat de uitgaven die zijn opgenomen in de betalingsaanvragen die door de internationale organisatie bij de beheerautoriteit zijn ingediend, wettig en regelmatig zijn.

8.   Onverminderd de bestaande mogelijkheden voor het uitvoeren van verdere audits als bedoeld in artikel 127 van het Financieel Reglement, stelt de beheerautoriteit de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt f), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverklaring op. De beheerautoriteit vertrouwt daarbij op de documenten die de internationale organisatie op grond van de leden 2 tot en met 5 en lid 7 van dit artikel heeft verstrekt, in plaats van te vertrouwen op de in artikel 74, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverificaties.

9.   Het document met de voorwaarden voor steun als bedoeld in artikel 73, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 bevat de in dit artikel vastgestelde vereisten.

10.   Lid 2 is niet van toepassing, en bijgevolg is een beheerautoriteit verplicht beheersverificaties uit te voeren, wanneer:

a)

die beheerautoriteit wijst op een specifiek risico op onregelmatigheden of op een aanwijzing van fraude met betrekking tot een project dat geheel of gedeeltelijk door de internationale organisatie is uitgevoerd;

b)

de internationale organisatie de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 genoemde documenten niet bij die beheerautoriteit indient;

c)

de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 genoemde documenten die door de internationale organisatie zijn ingediend, onvolledig zijn.

11.   Indien een project, waarbij een internationale organisatie een begunstigde is in de zin van artikel 2, punt 9), van Verordening (EU) 2021/1060, deel uitmaakt van een steekproef als bedoeld in artikel 79 van die verordening, kan de auditautoriteit haar werkzaamheden uitvoeren op basis van een substeekproef van verrichtingen die verband houden met dat project. Wanneer in de substeekproef fouten worden aangetroffen, kan de auditautoriteit, indien relevant, de auditor van de internationale organisatie verzoeken de volledige reikwijdte en het totale bedrag aan fouten in dat project te beoordelen.

AFDELING 3

Steun en uitvoering in direct of indirect beheer

Artikel 23

Toepassingsgebied

De Commissie voert de steun in het kader van deze afdeling ofwel op directe wijze uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement ofwel op indirecte wijze overeenkomstig punt c) van die alinea.

Artikel 24

Entiteiten die in aanmerking komen

1.   De volgende entiteiten komen in aanmerking voor Uniefinanciering:

a)

juridische entiteiten die gevestigd zijn in:

i)

een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

ii)

een met het fonds geassocieerd derde land op grond van een specifieke overeenkomst uit hoofde van artikel 7, op voorwaarde dat het land onder het werkprogramma en de daarin vervatte voorwaarden valt;

iii)

een in het werkprogramma opgenomen derde land, onder de in lid 3 genoemde voorwaarden;

b)

juridische entiteiten die zijn opgericht uit hoofde van het recht van de Unie of elke internationale organisatie die relevant is voor de doeleinden van het fonds.

2.   Natuurlijke personen komen niet in aanmerking voor Uniefinanciering.

3.   De in lid 1, punt a), iii), bedoelde entiteiten nemen deel als onderdeel van een consortium dat bestaat uit ten minste twee onafhankelijke entiteiten waarvan er ten minste één in een lidstaat is gevestigd.

Entiteiten die deelnemen als onderdeel van een consortium als bedoeld in de eerste alinea van dit lid zorgen ervoor dat de acties waaraan zij deelnemen de beginselen van het Handvest naleven en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.

Artikel 25

Acties van de Unie

1.   Op initiatief van de Commissie kan het fonds worden gebruikt voor het financieren van acties van de Unie in verband met de doelstellingen van het fonds overeenkomstig bijlage III.

2.   In het kader van acties van de Unie kan financiering worden verstrekt in alle vormen die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Er kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.

3.   In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

4.   De leden van het in artikel 150 van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité dat de voorstellen beoordeelt, kunnen externe deskundigen zijn.

5.   Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen het risico dekken dat is verbonden aan de terugvordering van door de ontvangers verschuldigde middelen en worden beschouwd als een afdoende garantie uit hoofde van het Financieel Reglement. Artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (37) is van toepassing.

Artikel 26

Europees migratienetwerk

1.   Het fonds ondersteunt het Europees migratienetwerk en verstrekt de financiële bijstand die nodig is voor de activiteiten en de toekomstige ontwikkeling van het netwerk.

2.   Het voor het Europees migratienetwerk te bestemmen bedrag uit de jaarlijkse kredieten van het fonds en het werkprogramma met de prioriteiten voor de activiteiten van het netwerk worden, na goedkeuring door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 4, lid 5, punt a), van Beschikking 2008/381/EG, door de Commissie vastgesteld. Het besluit van de Commissie vormt een financieringsbesluit overeenkomstig artikel 110 van het Financieel Reglement. Om ervoor te zorgen dat de middelen op tijd beschikbaar zijn, kan de Commissie het werkprogramma voor het Europees migratienetwerk in een afzonderlijk financieringsbesluit vaststellen.

3.   De financiële bijstand voor de activiteiten van het Europees migratienetwerk wordt naargelang het geval verstrekt in de vorm van subsidies aan de nationale contactpunten bedoeld in artikel 3 van Beschikking 2008/381/EG of in de vorm van aanbestedingen, in overeenstemming met het Financieel Reglement.

Artikel 27

Blendingverrichtingen

Blendingverrichtingen waartoe in het kader van het fonds wordt besloten, worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/523 en titel X van het Financieel Reglement.

Artikel 28

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

Overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 kan het fonds tegen een financieringspercentage van 100 % steun verlenen voor technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie wordt uitgevoerd.

Artikel 29

Audits

Audits inzake het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen, organen of instanties van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid op grond van artikel 127 van het Financieel Reglement.

Artikel 30

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende, zinvolle en proportionele wijze gericht te informeren. De zichtbaarheid van de Uniefinanciering wordt gewaarborgd en er wordt dergelijke informatie verstrekt, tenzij in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin het afficheren van dergelijke informatie niet mogelijk of passend is of de openbaarmaking van dergelijke informatie wettelijk beperkt is, met name om redenen van veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek of wegens de bescherming van persoonsgegevens. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, vermelden de ontvangers van Uniefinanciering de oorsprong van die financiering wanneer zij over de betrokken actie in het openbaar communiceren en zorgen zij ervoor dat het embleem van de Unie zichtbaar is.

2.   Om een zo breed mogelijk publiek te bereiken, voert de Commissie informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het fonds, tot de op grond van het fonds uitgevoerde acties en tot de behaalde resultaten.

De aan het fonds toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten met de doelstellingen van het fonds verband houden.

3.   De Commissie publiceert de werkprogramma’s van de in artikel 11 bedoelde thematische faciliteit. Voor steun in direct of indirect beheer publiceert de Commissie de in artikel 38, lid 2, van het Financieel Reglement bedoelde informatie op een voor het publiek toegankelijke website en werkt zij die informatie geregeld bij. Die informatie wordt gepubliceerd in een open, machinaal leesbaar formaat waarbij gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd en vergeleken.

AFDELING 4

Steun en uitvoering in gedeeld, direct of indirect beheer

Artikel 31

Noodhulp

1.   Het fonds verstrekt financiële bijstand om in urgente en specifieke behoeften te voorzien in geval van naar behoren gemotiveerde noodsituaties die voortvloeien uit een of meer van de volgende gevallen:

a)

een uitzonderlijke migratiesituatie die wordt gekenmerkt door een grote of onevenredige toestroom van onderdanen van derde landen in een of meer lidstaten, waardoor de voorzieningen voor opvang en detentie en de asiel- en migratiebeheerstelsels en -procedures van die lidstaten onder grote en acute druk komen te staan;

b)

een massale toestroom van ontheemden in de zin van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad (38);

c)

een uitzonderlijke migratiesituatie in een derde land, onder meer wanneer personen die bescherming behoeven, daar gestrand zijn als gevolg van politieke ontwikkelingen of conflicten, met name wanneer die druk van invloed kan zijn op migratiestromen naar de Unie.

De Commissie kan, naar aanleiding van dergelijke naar behoren gemotiveerde noodsituaties, besluiten noodhulp te verlenen, onder meer voor vrijwillige herplaatsing, binnen de grenzen van de beschikbare middelen. In dergelijke gevallen stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad daar tijdig van op de hoogte.

2.   Maatregelen in derde landen worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 5, leden 2 en 3.

3.   Noodhulp kan aan programma’s van lidstaten worden toegewezen, bovenop de toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, en bijlage I, mits het bedrag daarvoor vervolgens in het programma van de lidstaat wordt aangewezen. Die financiering wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van de lidstaat, tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring van de Commissie door middel van een wijziging van het programma van de lidstaat. De voorfinanciering voor noodhulp kan oplopen tot 95 % van de bijdrage van de Unie, afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen.

4.   In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

5.   Wanneer dat noodzakelijk is voor de uitvoering van een actie, kan noodhulp worden ingezet voor uitgaven die zijn verricht vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand voor die actie, mits die uitgaven niet eerder dan 1 januari 2021 zijn gedaan.

6.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie en om een tijdige beschikbaarheid van middelen voor noodhulp te waarborgen, kan de Commissie afzonderlijk een financieringsbesluit, als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement, voor noodhulp vaststellen door middel van een onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandeling overeenkomstig de in artikel 38, lid 4, bedoelde procedure. Een dergelijk besluit blijft van kracht gedurende een periode van maximaal 18 maanden.

Artikel 32

Cumulatieve en alternatieve financiering

1.   Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het fonds is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit andere programma’s van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

2.   Overeenkomstig artikel 73, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 kan het EFRO of het ESF+ acties steunen waaraan een Excellentiekeurmerk in de zin van artikel 2, punt 45), van die verordening is toegekend. Om een Excellentiekeurmerk te ontvangen, voldoen de acties aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

zij zijn beoordeeld na een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het fonds;

b)

zij voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen;

c)

zij kunnen als gevolg van budgettaire beperkingen niet uit de middelen van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.

AFDELING 5

Monitoring, verslaglegging en evaluatie

Onderafdeling 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 33

Monitoring en verslaglegging

1.   Overeenkomstig haar verplichtingen inzake verslaglegging op grond van artikel 41, lid 3, eerste alinea, punt h), iii), van het Financieel Reglement verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad informatie over de in bijlage V bij deze verordening opgenomen essentiële prestatie-indicatoren.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bijlage V te wijzigen om de nodige aanpassingen aan te brengen in de in die bijlage opgesomde essentiële prestatie-indicatoren.

3.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het fonds bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, genoemde specifieke doelstellingen zijn opgenomen in bijlage VIII. Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De intermediaire doelen voor 2024 en de streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.

4.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie en, waar passend, aan de lidstaten.

5.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het fonds bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage VIII te wijzigen teneinde de indicatoren indien nodig te herzien of aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader, onder meer met betrekking tot het verstrekken van projectinformatie door de lidstaten. Wijzigingen van bijlage VIII zijn alleen van toepassing op projecten die na de inwerkingtreding van die wijziging worden geselecteerd.

Artikel 34

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 31 december 2024 voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van deze verordening uit. In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt in de tussentijdse evaluatie het volgende beoordeeld:

a)

de doeltreffendheid van het fonds, onder meer de geboekte vooruitgang ter verwezenlijking van zijn doelstellingen, rekening houdend met alle reeds beschikbare relevante informatie, met name de jaarlijkse prestatieverslagen als bedoeld in artikel 35 en de output- en resultaatindicatoren als opgenomen in bijlage VIII;

b)

de efficiëntie van het gebruik van de aan het fonds toegewezen middelen en de efficiëntie van de beheers- en controlemaatregelen die voor de uitvoering ervan zijn genomen;

c)

de blijvende relevantie en geschiktheid van de uitvoeringsmaatregelen die zijn opgesomd in bijlage II;

d)

de coördinatie, samenhang en complementariteit tussen de in het kader van het fonds ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verleende ondersteuning;

e)

de meerwaarde voor de Unie van in het kader van het fonds uitgevoerde acties.

Bij die tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de resultaten van de retrospectieve evaluatie van de effecten van het Fonds voor asiel, migratie en integratie voor de periode 2014-2020.

2.   In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 2, van Verordening 2021/1060 omvat de retrospectieve evaluatie de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen. Daarnaast wordt ook de impact van het fonds geëvalueerd.

3.   De tussentijdse evaluatie en de retrospectieve evaluatie worden tijdig uitgevoerd zodat ze aan het besluitvormingsproces kunnen bijdragen, onder meer, waar passend, aan de herziening van deze verordening.

4.   In de tussentijdse evaluatie en in de retrospectieve evaluatie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de evaluatie van acties die zijn uitgevoerd met, in of met betrekking tot derde landen, in overeenstemming met artikel 7, artikel 16, lid 11, en artikel 24.

Onderafdeling 2

Voorschriften inzake gedeeld beheer

Artikel 35

Jaarlijkse prestatieverslagen

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 15 februari 2023 en vervolgens uiterlijk op 15 februari van elk volgend jaar tot en met 2031 een jaarlijks prestatieverslag als bedoeld in artikel 41, lid 7, van Verordening (EU) 2021/1060 in bij de Commissie.

Het verslag bestrijkt het laatste boekjaar in de zin van artikel 2, punt 29), van Verordening (EU) 2021/1060 dat voorafgaat aan het jaar van indiening van het verslag. Het uiterlijk op 15 februari 2023 in te dienen verslag bestrijkt de periode vanaf 1 januari 2021.

2.   De jaarlijkse prestatieverslagen bevatten met name informatie over:

a)

de vorderingen bij de uitvoering van het programma van de lidstaat en bij het bereiken van de daarin opgenomen intermediaire doelen en streefdoelen, rekening houdend met de meest recente gegevens, zoals vereist uit hoofde van artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060;

b)

kwesties die van invloed zijn op de prestaties van het programma van de lidstaat en de actie die is ondernomen om deze op te lossen, met inbegrip van informatie over eventuele met redenen omklede adviezen van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures uit hoofde van artikel 258 VWEU in verband met de uitvoering van het fonds;

c)

de complementariteit tussen de in het kader van het fonds ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verstrekte steun, met name de acties in of met betrekking tot derde landen;

d)

de bijdrage van het programma van de lidstaat aan de tenuitvoerlegging van het acquis en de actieplannen van de Unie ter zake, alsook aan de samenwerking en de solidariteit tussen de lidstaten;

e)

de uitvoering van acties op het terrein van communicatie en zichtbaarheid;

f)

de vervulling van de toepasselijke randvoorwaarden en de toepassing daarvan tijdens de gehele programmeringsperiode, met name de naleving van grondrechten;

g)

het aantal personen dat wordt toegelaten via hervestiging en humanitaire toelating, door te verwijzen naar de in artikel 19 genoemde bedragen;

h)

het aantal personen dat om internationale bescherming verzoekt en dat van internationale bescherming geniet, dat naar een andere lidstaat is overgebracht als bedoeld in artikel 20;

i)

de uitvoering van de projecten in of met betrekking tot een derde land.

De jaarlijkse prestatieverslagen bevatten een samenvatting met alle in de eerste alinea van dit lid vermelde punten. De Commissie zorgt ervoor dat de door de lidstaten verstrekte samenvattingen in alle officiële talen van de Unie worden vertaald en openbaar worden gemaakt.

3.   De Commissie kan binnen twee maanden na de ontvangst ervan opmerkingen maken over de jaarlijkse prestatieverslagen. Indien de Commissie geen opmerkingen maakt binnen die termijn, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard.

4.   Op haar website verstrekt de Commissie de links naar de websites als bedoeld in artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.

5.   Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot bepaling van de template voor het jaarlijks prestatieverslag. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 38, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 36

Monitoring en verslaglegging in het kader van gedeeld beheer

1.   Bij de monitoring en verslaglegging overeenkomstig titel IV van Verordening (EU) 2021/1060 wordt waar passend gebruikgemaakt van de in bijlage VI bij deze verordening genoemde codes voor de interventietypes. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VI.

2.   De in bijlage VIII bij deze verordening vastgelegde indicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 16, lid 1, artikel 22 en artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060.

HOOFDSTUK III

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 37

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 16, lid 9, artikel 19, lid 9, artikel 20, lid 9, artikel 21, lid 5, artikel 33, leden 2 en 5, en artikel 36, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 16, lid 9, artikel 19, lid 9, artikel 20, lid 9, artikel 21, lid 5, artikel 33, leden 2 en 5, en artikel 36, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

6.   Een op grond van artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 16, lid 9, artikel 19, lid 9, artikel 20, lid 9, artikel 21, lid 5, artikel 33, lid 2 of lid 5, of artikel 36, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 38

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité voor het fonds van binnenlandse zaken dat is ingesteld bij artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad (39). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

Artikel 39

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van de acties die zijn geïnitieerd op grond van Verordening (EU) nr. 516/2014, die op die acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het fonds kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het fonds en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 516/2014.

3.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen, rekening houdend met de vertraagde inwerkingtreding van deze verordening en met het oog op de continuïteit, gedurende een beperkte periode, kosten die gemaakt zijn in verband met acties die uit hoofde van deze verordening in direct beheer worden ondersteund en die reeds zijn begonnen, met ingang van 1 januari 2021 als in aanmerking komend voor financiering worden beschouwd, zelfs indien die kosten gemaakt zijn vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand.

4.   De lidstaten kunnen een in het kader van Verordening (EU) nr. 516/2014 geselecteerd en gestart project overeenkomstig Verordening (EU) nr. 514/2014 blijven steunen na 1 januari 2021, op voorwaarde dat aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het project heeft twee uit financieel oogpunt te onderscheiden fasen met afzonderlijke auditsporen;

b)

de totale kosten van het project bedragen meer dan 500 000 EUR;

c)

de betalingen die door de verantwoordelijke instantie aan de begunstigden worden gedaan voor de eerste fase van het project, worden opgenomen in betalingsverzoeken aan de Commissie uit hoofde van Verordening (EU) nr. 514/2014, en de uitgaven voor de tweede fase van het project worden opgenomen in betalingsaanvragen uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1060;

d)

de tweede fase van het project leeft het toepasselijke recht na en komt in aanmerking voor steun uit het fonds uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) 2021/1060;

e)

de lidstaat verbindt zich ertoe het project te voltooien, operationeel te maken en er verslag over uit te brengen in het jaarlijks prestatieverslag dat uiterlijk op 15 februari 2024 wordt ingediend.

De bepalingen van deze verordening en van Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op de tweede fase van een project als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

Dit lid is alleen van toepassing op projecten die in gedeeld beheer zijn geselecteerd op grond van Verordening (EU) nr. 514/2014.

Artikel 40

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 7 juli 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. LOGAR


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 184.

(2)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 147.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (PB C 23 van 21.1.2021, blz. 356) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 14 juni 2021 (PB C 259 van 2.7.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 6 juli 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen en tot intrekking van Beschikking 2004/904/EG van de Raad (PB L 144 van 6.6.2007, blz. 1).

(5)  Beschikking 2007/435/EG van de Raad van 25 juni 2007 tot oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen (PB L 168 van 28.6.2007, blz. 18).

(6)  Beschikking nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot oprichting van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen (PB L 144 van 6.6.2007, blz. 45).

(7)  Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie, tot wijziging van Beschikking 2008/381/EG van de Raad en tot intrekking van Beschikkingen nr. 573/2007/EG en nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 2007/435/EG van de Raad (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 168).

(8)  Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11).

(9)  Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21).

(10)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende het Europees Fonds voor Regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).

(11)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).

(12)  Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24).

(13)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).

(15)  Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).

(16)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(17)  Beschikking 2008/381/EG van de Raad van 14 mei 2008 betreffende het opzetten van een Europees migratienetwerk (PB L 131 van 21.5.2008, blz. 7).

(18)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het programma InvestEU en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(19)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(20)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(21)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(22)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(23)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(24)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(25)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(26)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(27)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(28)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(29)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(30)  Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 112).

(31)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(32)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(33)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).

(34)  Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).

(35)  Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).

(36)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).

(37)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(38)  Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).

(39)  Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot instelling, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE I

Criteria voor de toewijzing van financiering aan de programma’s van de lidstaten

1.   

De uit hoofde van artikel 13 beschikbare begrotingsmiddelen worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

a)

aan het begin van de programmeringsperiode ontvangt elke lidstaat een vast bedrag van 8 000 000 EUR uit het fonds, met uitzondering van Cyprus, Malta en Griekenland, die elk een vast bedrag van 28 000 000 EUR ontvangen;

b)

de in artikel 13 bedoelde resterende begrotingsmiddelen worden verdeeld op basis van de volgende criteria:

35 % voor asiel;

30 % voor legale migratie en integratie;

35 % voor de aanpak van irreguliere migratie, met inbegrip van terugkeer.

2.

De volgende criteria op het gebied van asiel worden in aanmerking genomen en worden als volgt gewogen:

a)

30 % naar rato van het aantal personen dat in een van de volgende categorieën valt:

elke onderdaan van een derde land of staatloze aan wie de in het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, als gewijzigd bij het protocol van New York van 31 januari 1967, omschreven status is verleend;

elke onderdaan van een derde land of staatloze die een vorm van subsidiaire bescherming geniet in de zin van Richtlijn 2011/95/EU;

elke onderdaan van een derde land of staatloze die onder een regeling inzake tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG valt (1);

b)

60 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen of staatlozen dat om internationale bescherming heeft verzocht;

c)

10 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen of staatlozen dat in een lidstaat wordt of is hervestigd.

3.

De volgende criteria op het gebied van legale migratie en integratie worden in aanmerking genomen en worden als volgt gewogen:

a)

50 % naar rato van het totale aantal onderdanen van derde landen dat legaal in een lidstaat verblijft;

b)

50 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen dat een eerste verblijfsvergunning heeft verkregen; de volgende categorieën van personen worden evenwel buiten beschouwing gelaten:

onderdanen van derde landen aan wie een werkgerelateerde eerste verblijfsvergunning is afgegeven met een geldigheidsduur van minder dan twaalf maanden;

onderdanen van derde landen die overeenkomstig Richtlijn 2004/114/EG van de Raad (2) of, indien van toepassing, Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn toegelaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk;

onderdanen van derde landen die overeenkomstig Richtlijn 2005/71/EG van de Raad (4) of, indien van toepassing, Richtlijn (EU) 2016/801 zijn toegelaten met het oog op wetenschappelijk onderzoek.

4.

De volgende criteria op het gebied van de aanpak van irreguliere migratie, met inbegrip van terugkeer, worden in aanmerking genomen en worden als volgt gewogen:

a)

70 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen dat niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang en verblijf op het grondgebied van de lidstaat en tegen wie uit hoofde van het nationale recht een terugkeerbesluit is gericht, d.w.z. een administratieve of rechterlijke beslissing of handeling, waarin de illegaliteit van het verblijf wordt vastgesteld of verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd;

b)

30 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen dat ingevolge een administratief of rechterlijk bevel daartoe, vrijwillig of onder dwang, ook daadwerkelijk het grondgebied van de lidstaat heeft verlaten.

5.

Voor de initiële toewijzing worden de referentiecijfers gebaseerd op de jaarlijkse statistische gegevens die de Commissie (Eurostat) met betrekking tot de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft geproduceerd op basis van gegevens die de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie hebben verstrekt vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt. Voor de tussentijdse evaluatie worden de referentiecijfers gebaseerd op de jaarlijkse statistische gegevens die de Commissie (Eurostat) met betrekking tot de jaren 2021, 2022 en 2023 heeft geproduceerd op basis van gegevens die de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie hebben verstrekt. Indien de lidstaten de Commissie (Eurostat) de betrokken statistische gegevens niet hebben verstrekt, verstrekken zij zo spoedig mogelijk voorlopige gegevens.

6.

Alvorens de in punt 5 bedoelde gegevens als referentiecijfers te aanvaarden, beoordeelt de Commissie (Eurostat) de kwaliteit, vergelijkbaarheid en volledigheid van de statistische informatie volgens de normale operationele procedures. Op verzoek van de Commissie (Eurostat) leveren de lidstaten de Commissie alle daarvoor benodigde informatie.

(1)  Met deze gegevens wordt alleen rekening gehouden indien Richtlijn 2001/55/EG van toepassing wordt.

(2)  Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12).

(3)  Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).

(4)  Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15).


BIJLAGE II

Uitvoeringsmaatregelen

1.   

Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt a), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a)

het waarborgen van de uniforme toepassing van het acquis van de Unie en van de prioriteiten met betrekking tot het gemeenschappelijk Europees asielstelsel;

b)

het waar nodig ondersteunen van de capaciteit van de infrastructuur en de diensten van de asielstelsels van de lidstaten, ook op lokaal en regionaal niveau;

c)

het bevorderen van samenwerking en partnerschap met derde landen ten behoeve van migratiebeheer, onder meer door versterking van hun capaciteit om de bescherming van personen die internationale bescherming behoeven, te verbeteren in het kader van de mondiale samenwerkingsinspanningen;

d)

het bieden van technische en operationele bijstand aan een of meer lidstaten, onder meer in samenwerking met het EASO.

2.   

Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt b), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a)

het ondersteunen van de ontwikkeling en uitvoering van beleid ter bevordering van legale migratie en de uitvoering van het acquis van de Unie inzake legale migratie, met inbegrip van gezinshereniging en de handhaving van arbeidsnormen;

b)

het steunen van maatregelen ter facilitering van de reguliere toegang tot en het reguliere verblijf in de Unie;

c)

het bevorderen van samenwerking en partnerschap met derde landen ten behoeve van migratiebeheer, onder meer via legale mogelijkheden voor toegang tot de Unie, in het kader van de mondiale samenwerkingsinspanningen op het gebied van migratie;

d)

het bevorderen van integratiemaatregelen met het oog op de sociale en economische inclusie van onderdanen van derde landen, en van beschermingsmaatregelen voor kwetsbare personen in het kader van integratiemaatregelen, het faciliteren van gezinshereniging en het voorbereiden van de actieve deelname van onderdanen van derde landen aan, en hun acceptatie door, de ontvangende samenleving, in samenwerking met nationale en, met name, regionale of lokale autoriteiten en maatschappelijke organisaties, met inbegrip van vluchtelingenorganisaties en door migranten geleide organisaties, en sociale partners.

3.   

Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt c), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a)

het zorgen voor de uniforme toepassing van het acquis van de Unie en beleidsprioriteiten van de Unie met betrekking tot infrastructuur, procedures en diensten;

b)

het ondersteunen van een geïntegreerde en gecoördineerde benadering van terugkeerbeheer op het niveau van de Unie en op dat van de lidstaten, alsook van de ontwikkeling van capaciteiten voor effectieve, waardige en duurzame terugkeer en de vermindering van prikkels voor irreguliere migratie;

c)

het ondersteunen van gefaciliteerde vrijwillige terugkeer, opsporing van familieleden en re-integratie, onder eerbiediging van het belang van het kind;

d)

het versterken van de samenwerking met derde landen en van hun capaciteit met betrekking tot overname en duurzame terugkeer.

4.   

Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt d), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a)

het bevorderen van solidariteit en samenwerking met derde landen die de gevolgen van migratiestromen ondervinden, onder meer via hervestiging in de Unie en via andere legale mogelijkheden om bescherming in de Unie te zoeken;

b)

het ondersteunen van overdrachten van de ene lidstaat naar de andere van verzoekers om internationale bescherming of van personen die internationale bescherming genieten.


BIJLAGE III

Reikwijdte van de steun

1.   

Binnen de in artikel 3, lid 1, genoemde beleidsdoelstelling verleent het fonds met name steun voor:

a)

het opstellen en ontwikkelen van nationale, regionale en lokale strategieën inzake asiel, legale migratie, integratie, terugkeer en irreguliere migratie overeenkomstig het relevante acquis van de Unie;

b)

het opzetten van administratieve structuren, instrumenten en systemen, waaronder ICT-systemen, en het opleiden van personeel, waaronder het personeel van lokale autoriteiten en van andere relevante belanghebbenden, waar passend in samenwerking met de relevante gedecentraliseerde agentschappen;

c)

het oprichten van contactpunten op nationaal, regionaal en lokaal niveau om potentiële begunstigden en subsidiabele entiteiten onpartijdig advies, praktische informatie en bijstand te verstrekken met betrekking tot alle aspecten van het fonds;

d)

het ontwikkelen, monitoren en evalueren van beleid en procedures, onder meer op het gebied van de verzameling, uitwisseling en analyse van informatie en gegevens; het verspreiden van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens en statistieken over migratie en internationale bescherming; alsmede het ontwikkelen en toepassen van gemeenschappelijke statistische instrumenten, methoden en indicatoren voor het meten van vooruitgang en het beoordelen van beleidsontwikkelingen;

e)

het uitwisselen van informatie, beste praktijken en strategieën; onderling leren, studies en onderzoek; het ontwikkelen en uitvoeren van gezamenlijke acties en gezamenlijk optreden; en het oprichten van transnationale netwerken voor samenwerking;

f)

bijstand en ondersteunende diensten die op genderbewuste wijze en in overeenstemming met de status en de behoeften van de betrokken persoon worden verstrekt, met name waar het gaat om kwetsbare personen;

g)

acties gericht op de doeltreffende bescherming van migrerende kinderen, met inbegrip van de uitvoering van beoordelingen van het belang van het kind, de verbetering van voogdijstelsels en de ontwikkeling, monitoring en evaluatie van beleid en procedures ter bescherming van kinderen;

h)

acties om het beleid inzake asiel, integratie, legale migratie en terugkeer, met specifieke aandacht voor kwetsbare personen, waaronder minderjarigen, beter onder de aandacht van belanghebbenden en het algemene publiek te brengen.

2.   

Binnen de in artikel 3, lid 2, punt a), genoemde specifieke doelstelling verstrekt het fonds met name steun voor de volgende acties:

a)

het verstrekken van materiële hulp, met inbegrip van bijstand aan de grens;

b)

het uitvoeren van asielprocedures in overeenstemming met het asielacquis, waaronder het verstrekken van ondersteunende diensten zoals vertaling en vertolking, rechtsbijstand, opsporing van familieleden en andere diensten die stroken met de status van de betrokken persoon;

c)

het identificeren van verzoekers die speciale behoeften hebben op het gebied van procedures of opvang, met inbegrip van de vroegtijdige identificatie van slachtoffers van mensenhandel, met het oog op hun doorverwijzing naar gespecialiseerde diensten zoals psychosociale diensten en rehabilitatiediensten;

d)

het verstrekken van gespecialiseerde diensten, zoals gekwalificeerde psychosociale diensten en rehabilitatiediensten, aan verzoekers die speciale behoeften hebben op het gebied van procedures of opvang;

e)

het realiseren of verbeteren van infrastructuur inzake opvangaccommodatie, zoals kleinschalige opvangfaciliteiten om tegemoet te komen aan de behoeften van gezinnen met minderjarigen, met inbegrip van faciliteiten die door lokale en regionale autoriteiten worden aangeboden en het eventuele gebruik van de betreffende faciliteiten door meer dan één lidstaat;

f)

het verbeteren van de capaciteit van de lidstaten om informatie over het land van herkomst te verzamelen, te analyseren en met hun bevoegde autoriteiten te delen;

g)

acties in verband met hervestigingsprogramma’s van de Unie of nationale hervestigingsregelingen en regelingen voor toelating op humanitaire gronden, waaronder het uitvoeren van procedures voor de tenuitvoerlegging van die programma’s en regelingen;

h)

het versterken van de capaciteit van derde landen om de bescherming van personen die bescherming behoeven te verbeteren, onder meer door de ontwikkeling van stelsels voor de bescherming van migrerende kinderen te ondersteunen;

i)

het vaststellen, ontwikkelen en verbeteren van doeltreffende alternatieven voor detentie, met name met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen en gezinnen, met inbegrip van, waar passend, niet-geïnstitutionaliseerde zorg die in de nationale kinderbeschermingsstelsels is geïntegreerd.

3.   

Binnen de in artikel 3, lid 2, punt b), genoemde specifieke doelstelling verleent het fonds met name steun voor:

a)

voorlichtingspakketten en -campagnes om meer bekendheid te geven aan de legale mogelijkheden om naar de Unie te migreren, alsook aan het acquis van de Unie inzake legale migratie;

b)

de ontwikkeling van mobiliteitsregelingen voor migratie naar de Unie, zoals regelingen inzake circulaire of tijdelijke migratie, waaronder opleiding om de inzetbaarheid te vergroten;

c)

samenwerking tussen derde landen en de wervingsbureaus, de diensten voor arbeidsvoorziening en de immigratiediensten van lidstaten;

d)

de beoordeling en erkenning van in een derde land verworven vaardigheden en kwalificaties, met inbegrip van beroepservaring, alsook de transparantie daarvan, en de gelijkwaardigheid daarvan met in een lidstaat erkende vaardigheden en kwalificaties;

e)

bijstand bij verzoeken tot gezinshereniging om te zorgen voor een geharmoniseerde uitvoering van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (1);

f)

bijstand, met inbegrip van rechtsbijstand en vertegenwoordiging, in verband met een wijziging in de status van onderdanen van derde landen die reeds legaal in een lidstaat verblijven, met name voor de verwerving van een legale verblijfsstatus zoals gedefinieerd op het niveau van de Unie;

g)

bijstand aan onderdanen van derde landen die hun rechten willen uitoefenen, met name in verband met mobiliteit, uit hoofde van rechtsinstrumenten van de Unie voor legale migratie;

h)

integratiemaatregelen, zoals op de behoeften van onderdanen van derde landen afgestemde ondersteuning, en integratieprogramma’s die gericht zijn op begeleiding, onderwijs, taal en andere opleiding, zoals inburgeringscursussen en beroepsadvies;

i)

acties om te bevorderen dat onderdanen van derde landen gelijke behandeling genieten bij de toegang tot overheids- en particuliere diensten, en de verstrekking van die diensten aan onderdanen van derde landen, waaronder de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en psychosociale ondersteuning, waarbij die diensten worden aangepast aan de behoeften van de doelgroep;

j)

geïntegreerde samenwerking tussen gouvernementele en niet-gouvernementele instanties, onder meer door middel van gecoördineerde integratie-ondersteuningscentra, zoals éénloketsystemen;

k)

acties om de introductie van onderdanen van derde landen in en hun actieve deelname aan de gastsamenleving mogelijk te maken en te ondersteunen en acties ter bevordering van de acceptatie door de gastsamenleving;

l)

de bevordering van uitwisseling en dialoog tussen onderdanen van derde landen, de gastsamenleving en overheidsinstanties, onder meer door overleg met de onderdanen van derde landen, en interculturele en interreligieuze dialoog;

m)

capaciteitsopbouw van integratiediensten die door lokale autoriteiten en andere relevante belanghebbenden worden verleend.

4.   

Binnen de in artikel 3, lid 2, punt c), genoemde specifieke doelstelling verleent het fonds met name steun voor:

a)

het realiseren of verbeteren van infrastructuur voor open opvang of detentie, onder meer door het eventuele gebruik van dergelijke faciliteiten door meer dan één lidstaat;

b)

het invoeren, ontwikkelen, uitvoeren en verbeteren van doeltreffende maatregelen als alternatief voor detentie, waaronder lokaal dossierbeheer, met name met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen en gezinnen;

c)

het invoeren en verbeteren van onafhankelijke en doeltreffende systemen voor het toezicht op de verplichte terugkeer als bedoeld in artikel 8, lid 6, van Richtlijn 2008/115/EG;

d)

het tegengaan van prikkels voor irreguliere migratie, zoals de tewerkstelling van irreguliere migranten, door doeltreffende en adequate inspecties op basis van risicobeoordeling, de opleiding van personeel, de instelling en uitvoering van mechanismen waarmee irreguliere migranten terugbetaling kunnen vorderen en klachten kunnen indienen tegen hun werkgevers, en informatie- en voorlichtingscampagnes om werkgevers en irreguliere migranten te informeren over hun rechten en plichten op grond van Richtlijn 2009/52/EG;

e)

de voorbereiding van terugkeer, met inbegrip van maatregelen die leiden tot de afgifte van terugkeerbesluiten, de identificatie van onderdanen van derde landen, de afgifte van reisdocumenten en de opsporing van gezinsleden;

f)

samenwerking met de consulaire autoriteiten en immigratiediensten of andere relevante autoriteiten en diensten van derde landen om reisdocumenten te verkrijgen, terugkeer te faciliteren en overname te garanderen, onder meer door de inzet van verbindingsofficieren van derde landen;

g)

bijstand bij terugkeer, met name gefaciliteerde vrijwillige terugkeer en informatie over programma’s voor gefaciliteerde vrijwillige terugkeer, onder meer door specifieke begeleiding van kinderen bij terugkeerprocedures;

h)

verwijderingsoperaties, met inbegrip van daarmee verband houdende maatregelen, overeenkomstig de normen die zijn vastgelegd in het recht van de Unie, met uitzondering van steun voor dwanguitrusting;

i)

maatregelen om de duurzame terugkeer en re-integratie van de terugkeerder te ondersteunen, zoals financiële stimulansen, opleiding, hulp bij het vinden van werk, en steun voor het starten van economische activiteiten;

j)

faciliteiten en ondersteunende diensten in derde landen om te zorgen voor passende tijdelijke accommodatie en opvang bij aankomst en, waar passend, een snelle overgang naar accommodatie in de gemeenschap;

k)

samenwerking met derde landen inzake de aanpak van irreguliere migratie en inzake effectieve terugkeer en overname;

l)

maatregelen om de passende legale migratiekanalen en de risico’s van irreguliere immigratie meer onder de aandacht te brengen;

m)

bijstand en acties in derde landen ter verbetering van de doeltreffende samenwerking tussen derde landen en de Unie en haar lidstaten inzake terugkeer en overname en ter ondersteuning van de re-integratie in de samenleving van herkomst.

5.   

Binnen de in artikel 3, lid 2, punt d), genoemde specifieke doelstelling verleent het fonds met name steun voor:

a)

de uitvoering van vrijwillige overdrachten van de ene lidstaat naar de andere van verzoekers om internationale bescherming of van personen die internationale bescherming genieten;

b)

operationele ondersteuning in de zin van gedetacheerd personeel of financiële bijstand die door een lidstaat wordt geboden aan een andere lidstaat die te maken heeft met uitdagingen op het gebied van migratie, waaronder ondersteuning van het EASO;

c)

de vrijwillige uitvoering van nationale regelingen voor hervestiging of toelating op humanitaire gronden;

d)

steun van een lidstaat aan een andere lidstaat die te maken heeft met uitdagingen op het gebied van migratie, in de zin van de totstandbrenging of verbetering van opvangfaciliteiten.


(1)  Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).


BIJLAGE IV

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, en artikel 16, lid 9, voor hogere medefinancieringspercentages in aanmerking komende acties

integratiemaatregelen die worden uitgevoerd door lokale en regionale autoriteiten en door maatschappelijke organisaties, waaronder vluchtelingenorganisaties en door migranten geleide organisaties;

acties inzake het ontwikkelen en uitvoeren van doeltreffende alternatieven voor detentie;

programma’s voor gefaciliteerde vrijwillige terugkeer en re-integratie en daarmee verband houdende activiteiten;

maatregelen die zijn gericht op kwetsbare personen en verzoekers om internationale bescherming met bijzondere behoeften inzake opvang of procedures, waaronder maatregelen die de doeltreffende bescherming van minderjarigen waarborgen, met name niet-begeleide minderjarigen, onder meer door middel van alternatieve, niet-geïnstitutionaliseerde zorgsystemen.


BIJLAGE V

Essentiële prestatie-indicatoren als bedoeld in artikel 33, lid 1

Alle indicatoren met betrekking tot personen worden uitgesplitst naar leeftijdscategorie (< 18, 18-60, > 60) en naar geslacht gemeld.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt a)

1.

Het aantal deelnemers dat de opleiding nuttig acht voor zijn werk.

2.

Het aantal deelnemers dat drie maanden na de opleidingsactiviteit meldt de tijdens de opleiding verworven vaardigheden en competenties te gebruiken.

3.

Het aantal personen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

3.1.

het aantal niet-begeleide minderjarigen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd;

3.2.

het aantal gezinnen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt b)

1.

Het aantal deelnemers aan taalcursussen dat na afloop van de taalcursus zijn vaardigheidsniveau in de taal van het gastland heeft verbeterd met ten minste één niveau in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen of een nationaal equivalent.

2.

Het aantal deelnemers dat te kennen heeft gegeven dat de activiteit nuttig was voor zijn integratie.

3.

Het aantal deelnemers dat een aanvraag heeft ingediend voor de erkenning of beoordeling van zijn in een derde land verworven kwalificaties of vaardigheden.

4.

Het aantal deelnemers dat een aanvraag voor de status van langdurig ingezetene heeft ingediend.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt c)

1.

Het aantal terugkeerders dat vrijwillig is teruggekeerd.

2.

Het aantal terugkeerders dat is verwijderd.

3.

Het aantal terugkeerders aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt d)

1.

Het aantal personen dat om internationale bescherming heeft verzocht of internationale bescherming geniet dat van een lidstaat naar een andere lidstaat is overgebracht.

2.

Het aantal personen dat is hervestigd.

3.

Het aantal personen dat is toegelaten via toelating op humanitaire gronden.

BIJLAGE VI

Interventietypes

TABEL 1: CODES VOOR DE DIMENSIE “INTERVENTIEGEBIED”

I.

Gemeenschappelijk Europees asielstelsel

001

Opvangvoorzieningen

002

Asielprocedures

003

Tenuitvoerlegging van het acquis van de Unie

004

Migrerende kinderen

005

Personen met bijzondere behoeften op het gebied van opvang en procedures

006

Hervestigingsprogramma’s van de Unie of nationale hervestigingsregelingen en regelingen voor toelating op humanitaire gronden (Bijlage III, punt 2, g))

007

Operationele steun

II.

Legale migratie en integratie

001

Ontwikkeling van integratiestrategieën

002

Slachtoffers van mensenhandel

003

Integratiemaatregelen — informatie en oriëntatie, éénloketsystemen

004

Integratiemaatregelen — taalcursussen

005

Integratiemaatregelen — inburgeringscursussen en andere opleiding

006

Integratiemaatregelen — introductie in, deelname aan en uitwisseling met de gastsamenleving

007

Integratiemaatregelen — basisbehoeften

008

Maatregelen vóór vertrek

009

Mobiliteitsregelingen

010

Verwerving van legaal verblijf

011

Kwetsbare personen, waaronder niet-begeleide minderjarigen

012

Operationele steun

III.

Terugkeer

001

Alternatieven voor detentie

002

Voorzieningen inzake opvang/detentie

003

Terugkeerprocedures

004

Gefaciliteerde vrijwillige terugkeer

005

Hulp bij re-integratie

006

Verwijderings-/terugkeeroperaties

007

Systeem voor toezicht op de verplichte terugkeer

008

Kwetsbare personen, waaronder niet-begeleide minderjarigen

009

Maatregelen om de prikkels voor irreguliere migratie tegen te gaan

010

Operationele steun

IV.

Solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid

001

Overbrengingen naar een andere lidstaat (“herplaatsing”)

002

Steun van een lidstaat aan een andere lidstaat, met inbegrip van steun aan het EASO

003

Hervestiging (Artikel 19)

004

Toelating op humanitaire gronden (Artikel 19)

005

Steun aan een andere lidstaat wat betreft opvangfaciliteiten

006

Operationele steun

V.

Technische bijstand

001

Informatie en communicatie

002

Voorbereiding, uitvoering, monitoring en controle

003

Evaluatie en studies, gegevensverzameling

004

Capaciteitsopbouw


TABEL 2: CODES VOOR DE DIMENSIE “SOORT ACTIE”

001

Ontwikkeling van nationale strategieën

002

Capaciteitsopbouw

003

Onderwijs en opleiding voor onderdanen van derde landen

004

Ontwikkeling van statistische instrumenten, methoden en indicatoren

005

Uitwisseling van informatie en beste praktijken

006

Gezamenlijke acties/acties tussen lidstaten

007

Campagnes en informatie

008

Uitwisseling en detachering van deskundigen

009

Studies, pilotprojecten, risicobeoordelingen

010

Voorbereidende, monitoring-, administratieve en technische activiteiten

011

Verstrekken van bijstand en ondersteunende diensten aan onderdanen van derde landen

012

Infrastructuur

013

Uitrusting


TABEL 3: CODES VOOR DE DIMENSIE “UITVOERING”

001

Acties die onder artikel 15, lid 1, vallen

002

Specifieke acties

003

Acties opgenomen in bijlage IV

004

Operationele steun

005

Noodhulp


TABEL 4: CODES VOOR DE DIMENSIE “BIJZONDERE THEMA’S”

001

Samenwerking met derde landen

002

Acties in of met betrekking tot derde landen

003

Geen van beide


BIJLAGE VII

Uitgaven die in aanmerking komen voor operationele steun

Binnen alle in artikel 3, lid 2, genoemde specifieke doelstellingen wordt de operationele steun gebruikt voor:

personeelskosten;

kosten voor dienstverlening, zoals onderhoud of vervanging van uitrusting, met inbegrip van ICT-systemen;

kosten van dienstverlening, zoals onderhoud of herstel van infrastructuur.


BIJLAGE VIII

Output- en resultaatindicatoren als bedoeld in artikel 33, lid 3

Alle indicatoren met betrekking tot personen worden uitgesplitst naar leeftijdscategorie (< 18, 18-60, > 60) en naar geslacht gemeld.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt a)

Outputindicatoren

1.

Het aantal gesteunde deelnemers, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

1.1.

het aantal deelnemers dat rechtsbijstand heeft gekregen;

1.2.

het aantal deelnemers dat andere vormen van steun dan rechtsbijstand krijgt, zoals informatie en bijstand gedurende de gehele asielprocedure (1);

1.3.

het aantal kwetsbare deelnemers dat bijstand heeft gekregen.

2.

Het aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten.

3.

Het aantal nieuw gecreëerde plaatsen in opvangfaciliteiten overeenkomstig het acquis van de Unie, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

3.1.

het aantal nieuw gecreëerde plaatsen voor niet-begeleide minderjarigen.

4.

Het aantal gerenoveerde of heringerichte plaatsen in opvangfaciliteiten overeenkomstig het acquis van de Unie, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

4.1.

het aantal gerenoveerde of heringerichte plaatsen voor niet-begeleide minderjarigen.

Resultaatindicatoren

5.

Het aantal deelnemers dat de opleiding nuttig acht voor zijn werk.

6.

Het aantal deelnemers dat drie maanden na de opleidingsactiviteit meldt de tijdens de opleiding verworven vaardigheden en competenties te gebruiken.

7.

Het aantal personen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

7.1.

het aantal niet-begeleide minderjarigen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd;

7.2.

het aantal gezinnen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt b)

Outputindicatoren

1.

Het aantal deelnemers aan maatregelen vóór hun vertrek.

2.

Het aantal lokale en regionale instanties dat steun heeft ontvangen voor het uitvoeren van integratiemaatregelen.

3.

Het aantal gesteunde deelnemers, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

3.1.

het aantal deelnemers aan een taalcursus;

3.2.

het aantal deelnemers aan een inburgeringscursus;

3.3.

het aantal deelnemers dat gepersonaliseerd beroepsadvies heeft gekregen.

4.

Het aantal informatiepakketten en bewustmakingscampagnes over legale migratiekanalen naar de Unie.

5.

Het aantal deelnemers dat informatie of bijstand ontvangt om een verzoek tot gezinshereniging in te dienen.

6.

Het aantal deelnemers dat in aanmerking komt voor mobiliteitsregelingen.

7.

Het aantal integratieprojecten waarbij lokale en regionale overheden de begunstigde zijn.

Resultaatindicatoren

8.

Het aantal deelnemers aan taalcursussen dat na afloop van de taalcursus zijn vaardigheidsniveau in de taal van het gastland heeft verbeterd met ten minste één niveau in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen of een nationaal equivalent.

9.

Het aantal deelnemers dat te kennen heeft gegeven dat de activiteit nuttig was voor zijn integratie.

10.

Het aantal deelnemers dat een aanvraag heeft ingediend voor erkenning of beoordeling van zijn in een derde land verworven kwalificaties of vaardigheden.

11.

Het aantal deelnemers dat een aanvraag voor de status van langdurig ingezetene heeft ingediend.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt c)

Outputindicatoren

1.

Het aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten.

2.

Het aantal aangekochte uitrustingsartikelen, met inbegrip van het aantal aangekochte of geactualiseerde ICT-systemen.

3.

Het aantal terugkeerders dat hulp bij re-integratie heeft gekregen.

4.

Het aantal gecreëerde plaatsen in detentiecentra.

5.

Het aantal heringerichte of gerenoveerde plaatsen in detentiecentra.

Resultaatindicatoren

6.

Het aantal terugkeerders dat vrijwillig is teruggekeerd.

7.

Het aantal terugkeerders dat is verwijderd.

8.

Het aantal terugkeerders aan wie een alternatieve maatregel voor detentie werd opgelegd.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt d)

Outputindicatoren

1.

Het aantal opgeleide personeelsleden.

2.

Het aantal deelnemers dat ondersteuning vóór vertrek kreeg.

Resultaatindicatoren

3.

Het aantal personen dat om internationale bescherming heeft verzocht of internationale bescherming geniet dat van een lidstaat naar een andere lidstaat is overgebracht.

4.

Het aantal personen dat is hervestigd.

5.

Het aantal personen dat is toegelaten via toelating op humanitaire gronden.

(1)  Deze indicator wordt door het systeem automatisch gegenereerd voor rapportagedoeleinden door het aantal deelnemers dat rechtsbijstand heeft gekregen, af te trekken van het aantal gesteunde deelnemers. De gegevens voor deze indicator worden door SFC2021 gegenereerd voor rapportagedoeleinden. De lidstaten hoeven geen gegevens voor deze indicator te rapporteren, noch hoeven zij intermediaire doelen of streefdoelen vast te stellen.


15.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/48


VERORDENING (EU) 2021/1148 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 juli 2021

tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, en artikel 79, lid 2, punt d),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het doel van de Unie om binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht een hoog niveau van veiligheid te waarborgen overeenkomstig artikel 67, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet onder meer worden bereikt door gezamenlijke maatregelen inzake de overschrijding van de binnengrenzen door personen en inzake grenscontrole aan de buitengrenzen en het gemeenschappelijk visumbeleid, waarbij het delicate evenwicht tussen enerzijds het vrije verkeer van personen en anderzijds de veiligheid in stand moet worden gehouden.

(2)

Krachtens artikel 80 VWEU moeten de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, ook op financieel vlak, ten grondslag liggen aan het beleid van de Unie inzake grenscontroles, asiel en immigratie en de uitvoering ervan.

(3)

De leiders van 27 lidstaten hebben in de op 25 maart 2017 ondertekende Verklaring van Rome bevestigd toe te willen werken naar een veilig en zeker Europa en een Unie te willen bouwen waar alle burgers zich veilig voelen en zich vrij kunnen bewegen, een Unie waarvan de buitengrenzen beveiligd zijn, een Unie met een efficiënt, verantwoord en duurzaam migratiebeleid met eerbied voor de internationale normen, en een Europa dat vastbesloten is het terrorisme en de georganiseerde criminaliteit te bestrijden.

(4)

Alle uit hoofde van het bij deze verordening ingestelde Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (“het instrument”) gefinancierde acties, met inbegrip van de acties in derde landen, moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het acquis van de Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”), en moeten in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn, met name door ervoor te zorgen dat de beginselen van non-discriminatie en non-refoulement worden nageleefd.

(5)

Beleidsdoel van het instrument is een sterk en doeltreffend Europees geïntegreerd grensbeheer aan de buitengrenzen te ontwikkelen en in te voeren en aldus bij te dragen tot het waarborgen van een hoog niveau van interne veiligheid in de Unie, met inachtneming van het vrije verkeer van personen binnen de Unie en met volledige eerbiediging van het relevante acquis van de Unie en de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn.

(6)

Europees geïntegreerd grensbeheer, zoals in de praktijk gebracht door de Europese grens- en kustwacht, die is opgericht bij Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (3), is een gedeelde verantwoordelijkheid van het Europees Grens- en kustwachtagentschap en de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor grensbeheer, inclusief de kustwachten voor zover deze taken op het gebied van grenstoezicht uitoefenen. Het Europees geïntegreerd grensbeheer moet een bijdrage leveren aan het faciliteren van legale grensoverschrijdingen, het voorkomen en opsporen van illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit en het in goede banen leiden van migratiestromen.

(7)

Gunstige voorwaarden scheppen voor legaal reizen, en tegelijk irreguliere-migratie- en veiligheidsrisico’s tegengaan, is in de mededeling van de Commissie van 23 september 2020 over een nieuw migratie- en asielpact gepresenteerd als een van de belangrijkste doelstellingen van de aanpak van de Unie.

(8)

Om het Europees geïntegreerd grensbeheer in de praktijk te brengen is financiële steun uit de begroting van de Unie onontbeerlijk om de lidstaten, die met volledige inachtneming van de grondrechten handelen, te ondersteunen bij het efficiënt beheer van de overschrijding van de buitengrenzen en bij de aanpak van toekomstige uitdagingen aan die grenzen, wat zou bijdragen tot de bestrijding van zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie.

(9)

De lidstaten moeten voldoende financiële steun van de Unie krijgen om de uitvoering van het Europees geïntegreerd grensbeheer te bevorderen en ervoor te zorgen dat het Europees geïntegreerd grensbeheer in de praktijk operationeel wordt. Het Europees geïntegreerd grensbeheer omvat onder meer de volgende in Verordening (EU) 2019/1896 vastgestelde onderdelen: grenstoezicht; opsporings- en reddingsoperaties tijdens grensbewakingsoperaties; risicoanalyse; samenwerking tussen de lidstaten, met inbegrip van door het Europees Grens- en kustwachtagentschap gecoördineerde steun; samenwerking tussen instanties, met inbegrip van regelmatige uitwisseling van informatie; samenwerking met derde landen; technische en operationele maatregelen binnen het Schengengebied die samenhangen met grenstoezicht en bedoeld zijn om illegale immigratie beter aan te pakken en grensoverschrijdende criminaliteit beter te bestrijden; gebruik van geavanceerde technologie; een kwaliteitscontrolemechanisme en solidariteitsmechanismen.

(10)

Het instrument moet de lidstaten de nodige steun kunnen bieden voor de toepassing van gemeenschappelijke minimumnormen voor de bewaking van de buitengrenzen, overeenkomstig de respectieve bevoegdheden van de lidstaten, het Europees Grens- en kustwachtagentschap en de Commissie.

(11)

Aangezien de douaneautoriteiten van de lidstaten een toenemend aantal taken op zich hebben genomen, die zich dikwijls tot het gebied van beveiliging uitstrekken en aan de buitengrenzen worden verricht, is het belangrijk om de samenwerking tussen instanties te bevorderen in het kader van het Europees geïntegreerd grensbeheer, overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1896. Complementariteit in de uitvoering van grenstoezicht en douanecontrole aan de buitengrenzen moet worden gewaarborgd door voldoende financiële steun van de Unie aan de lidstaten te verlenen. Door samenwerking tussen instanties worden niet alleen de douanecontroles versterkt ter bestrijding van alle vormen van smokkel, maar worden ook legale handel en reizen vergemakkelijkt; het draagt tevens bij tot een veilige en doelmatige douane-unie.

(12)

Als opvolger van het bij Verordeningen (EU) nr. 513/2014 (4) en (EU) nr. 515/2014 (5) van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde Fonds voor interne veiligheid 2014-2020 moet onder andere een Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (het “fonds”) worden opgezet.

(13)

Vanwege de juridische bijzonderheden van titel V van het VWEU en de verschillende toepasselijke rechtsgrondslagen voor het beleid inzake buitengrenzen respectievelijk douanecontrole, is het juridisch niet mogelijk om het fonds als één enkel instrument op te richten.

(14)

Het fonds moet derhalve worden opgezet als een breed kader voor financiële steun van de Unie op het gebied van grensbeheer en visumbeleid, bestaande uit het bij deze verordening ingestelde instrument en het bij Verordening (EU) 2021/1077 van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde Instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur. Dit kader moet worden aangevuld met Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (7), waarnaar deze verordening moet verwijzen wat betreft de voorschriften voor gedeeld beheer.

(15)

Het instrument moet voortbouwen op de resultaten en investeringen van zijn voorgangers, te weten voor de periode 2007-2013 het Buitengrenzenfonds, ingesteld bij Beschikking nr. 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) en voor de periode 2014-2020 het instrument voor financiële steun voor buitengrenzen en visa, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 515/2014, en moet met het oog op nieuwe ontwikkelingen een bredere opzet krijgen.

(16)

Om voor uniform en hoogwaardig toezicht aan de buitengrenzen te zorgen en legale grensoverschrijdingen aan de buitengrenzen te faciliteren, moet het instrument bijdragen tot het ontwikkelen van een Europees geïntegreerd grensbeheer dat maatregelen in verband met beleid, wetgeving, systematische samenwerking, lastenverdeling, beoordeling van de situatie en veranderende omstandigheden met betrekking tot grensposten voor irreguliere migranten, personeel, uitrusting en technologie omvat die op verschillende niveaus kunnen worden genomen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het Europees Grens- en kustwachtagentschap, in samenwerking met andere actoren zoals andere organen en instanties van de Unie, met name het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), opgericht bij Verordening (EU) 2018/1726 van het Europees Parlement en de Raad (9), het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), opgericht bij Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (10) en, indien van toepassing, derde landen en internationale organisaties.

(17)

Het instrument moet bijdragen tot meer efficiëntie bij de behandeling van visumaanvragen wat betreft het vereenvoudigen van de visumprocedures voor bonafide reizigers en wat betreft het opsporen en beoordelen van veiligheidsrisico’s en irreguliere-migratierisico’s. Het instrument moet met name financiële bijstand verstrekken ter ondersteuning van de digitalisering van de behandeling van visumaanvragen met het oog op snelle, veilige en klantvriendelijke visumprocedures, waar zowel visumaanvragers als consulaten belang bij hebben. Ook moet het instrument wereldwijd ruime vertegenwoordiging van consulaire diensten waarborgen. De eenvormige toepassing en de modernisering van het gemeenschappelijk visumbeleid, alsmede de maatregelen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad (11) moeten eveneens in het instrument aan bod komen, net als de bijstand aan de lidstaten voor de afgifte van visa, waaronder visa met territoriaal beperkte geldigheid die zijn afgegeven op humanitaire gronden, om redenen van nationaal belang of vanwege internationale verplichtingen overeenkomstig het acquis van de Unie met betrekking tot visa.

(18)

Het instrument moet steun verstrekken voor maatregelen die verband houden met het toezicht aan de buitengrenzen op het grondgebied van de landen die het Schengenacquis toepassen, als onderdeel van de uitvoering van een Europees geïntegreerd grensbeheersysteem, wat het algemene functioneren van het Schengengebied versterkt.

(19)

Teneinde het beheer van de buitengrenzen te verbeteren, legaal reizen te vergemakkelijken en een bijdrage te leveren aan het voorkomen en bestrijden van irreguliere grensoverschrijding, aan de uitvoering van het gemeenschappelijk visumbeleid en aan een hoog niveau van veiligheid in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht van de Unie, moet het instrument steun verstrekken voor het ontwikkelen van grootschalige IT-systemen overeenkomstig het recht van de Unie op het gebied van grensbeheer. Ook moet het instrument ondersteunen dat er, zoals vastgelegd in de Verordeningen (EU) 2019/817 (12) en (EU) 2019/818 (13) van het Europees Parlement en de Raad, in de lidstaten interoperabiliteit wordt gecreëerd tussen de informatiesystemen van de Unie, namelijk het inreis-uitreissysteem (EES), dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/2226 van het Europees Parlement en de Raad (14) het Visuminformatiesysteem (VIS), dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 767/2008, het Europees Systeem voor reisinformatie en -autorisatie (Etias), dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad (15), Eurodac, dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16), het Schengeninformatiesysteem (SIS), dat is ingesteld bij Verordeningen (EU) 2018/1860 (17), (EU) 2018/1861 (18) en (EU) 2018/1862 (19) van het Europees Parlement en de Raad, en het gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen (Ecris-TCN), dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2019/816 van het Europees Parlement en de Raad (20), zodat deze informatiesystemen van de Unie en de gegevens daarin elkaar kunnen aanvullen. Dit instrument moet ook bijdragen tot ontwikkelingen op nationaal niveau die noodzakelijk zijn wegens de invoering van de interoperabiliteitscomponenten op centraal niveau, namelijk het Europees zoekportaal (ESP), een gezamenlijke dienst voor biometrische matching (gezamenlijke BMS), een gemeenschappelijk register van identiteitsgegevens (CIR) en een detector van meerdere identiteiten (MID).

(20)

Om te kunnen profiteren van de kennis en deskundigheid van de gedecentraliseerde agentschappen met bevoegdheden op het gebied van grensbeheer, visumbeleid en grootschalige IT-systemen, moet de Commissie tijdig relevante instanties bij de werkzaamheden van het bij deze verordening ingestelde Comité voor fondsen van binnenlandse zaken betrekken, met name aan het begin van en halverwege de programmeringsperiode. De Commissie moet de relevante organen en instanties van de Unie, waar nodig, ook kunnen betrekken bij monitoring- en evaluatietaken, met name om ervoor te zorgen dat de met steun uit het instrument uitgevoerde acties stroken met het relevante acquis van de Unie en met de overeengekomen prioriteiten van de Unie. Dit instrument moet de activiteiten met het oog op het in de praktijk brengen van Europees geïntegreerd grensbeheer aanvullen en versterken, overeenkomstig de twee pijlers van de Europese grens- en kustwacht, namelijk de beginselen van gedeelde verantwoordelijkheid en solidariteit tussen de lidstaten en het Europees Grens- en kustwachtagentschap. Dit betekent met name dat de lidstaten bij het opstellen van hun programma’s die onder gedeeld beheer worden uitgevoerd rekening moeten houden met de door het Europees Grens- en kustwachtagentschap ontwikkelde analyse-instrumenten, operationele en technische richtsnoeren, alsook met de door het agentschap ontwikkelde opleidingsprogramma’s, zoals het gemeenschappelijke basisprogramma voor de opleiding van grenswachters, inclusief de onderdelen van die leerprogramma’s die betrekking hebben op de grondrechten en toegang tot internationale bescherming. Teneinde complementariteit te ontwikkelen tussen deze taken en de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor het toezicht aan de buitengrenzen, en om consistentie en kostenefficiëntie te waarborgen, moet het Europees Grens- en kustwachtagentschap door de Commissie tijdig worden geraadpleegd over de door de lidstaten ingediende ontwerpen van programma’s, voor zover die onder de bevoegdheden van het agentschap vallen, en in het bijzonder met betrekking tot de in het kader van operationele steun gefinancierde activiteiten.

(21)

Voor zover de getroffen lidstaten hierom verzoeken, moet het instrument steun verstrekken voor de toepassing van de hotspotaanpak die is beschreven in de mededeling van de Commissie van 13 mei 2015 getiteld “Een Europese migratieagenda” en bevestigd door de Europese Raad van 25 en 26 juni 2015 en nader omschreven in Verordening (EU) 2019/1896. Met de hotspotaanpak wordt operationele steun verstrekt aan de lidstaten die te maken hebben met disproportionele migratie-uitdagingen aan de buitengrenzen. Daarbij wordt in een geest van solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid geïntegreerde, brede en gerichte bijstand geboden.

(22)

In de geest van solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid voor het beschermen van de buitengrenzen, moet, indien kwetsbaarheden of risico’s worden vastgesteld, met name naar aanleiding van een Schengenevaluatie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (21), de betrokken lidstaat de kwestie adequaat aanpakken door de in het kader van zijn programma beschikbare middelen te gebruiken om uitvoering te geven aan aanbevelingen die zijn uitgebracht op grond van die verordening en overeenkomstig kwetsbaarheidsbeoordelingen die het Europees Grens- en kustwachtagentschap conform Verordening (EU) 2019/1896 verricht.

(23)

Het instrument moet financiële bijstand verstrekken aan de lidstaten die de bepalingen van het Schengenacquis inzake de buitengrenzen en visa onverkort toepassen, alsmede aan die lidstaten die zich voorbereiden op een volledige deelname aan Schengen, en moet door de lidstaten worden aangewend in het belang van het gemeenschappelijke beleid van de Unie voor het beheer van de buitengrenzen.

(24)

Hoewel het instrument ondersteuning biedt aan investeringen van lidstaten in grensbeheer, mag het niet voorzien in financiering voor nieuwe, permanente infrastructuur en gebouwen aan binnengrenzen waar de controles nog niet zijn opgeheven. Aan die grenzen moet het instrument echter investeringen ondersteunen in mobiele infrastructuur voor grenstoezicht en onderhoud, en beperkte modernisering of vervanging van de bestaande infrastructuur, die nodig zijn om te blijven voldoen aan Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (22).

(25)

Overeenkomstig Protocol nr. 5 bij de Toetredingsakte van 2003 betreffende de doorreis van personen over land tussen de regio Kaliningrad en andere delen van de Russische Federatie moet het instrument alle extra kosten dragen voor de toepassing van de specifieke bepalingen van het acquis van de Unie in verband met deze doorreis, namelijk Verordeningen (EG) nr. 693/2003 van de Raad (23) en (EG) nr. 694/2003 van de Raad (24). De behoefte aan verdere financiële steun voor gederfde leges moet echter afhankelijk worden gesteld van de vigerende visumregeling van de Unie met de Russische Federatie.

(26)

Om bij te dragen tot het verwezenlijken van de beleidsdoelstelling van het instrument, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun programma’s maatregelen omvatten ter verwezenlijking van alle specifieke doelstellingen van het instrument en dat de verdeling van middelen over de specifieke doelstellingen waarborgt dat die doelstellingen kunnen worden bereikt.

(27)

Overeenkomstig het beginsel van doeltreffendheid moet worden gestreefd naar synergieën en consistentie met andere Uniefondsen, en overlapping tussen acties moet worden vermeden.

(28)

De terugkeer van onderdanen van derde landen voor wie een door een lidstaat uitgevaardigd terugkeerbesluit geldt, is één van de onderdelen van het Europees geïntegreerd grensbeheer als bepaald in Verordening (EU) 2019/1896. Naar aard en doelstelling vallen maatregelen op het gebied van terugkeer echter niet onder het toepassingsgebied van de steun in het kader van het instrument, maar onder Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad (25).

(29)

Om recht te doen aan de belangrijke rol die de douaneautoriteiten van de lidstaten aan de buitengrenzen vervullen en te waarborgen dat zij over voldoende middelen beschikken voor het uitvoeren van hun brede takenpakket aan die grenzen, dient het Instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur die nationale autoriteiten te voorzien van de noodzakelijke financiering om te investeren in apparatuur voor douanecontroles en in uitrusting die behalve voor douanecontrole ook voor andere doeleinden, zoals grenstoezicht, kan worden gebruikt.

(30)

De meeste douanecontroleapparatuur en informatie- en communicatietechnologiesystemen (ICT-systemen) kunnen ook, volledig of gedeeltelijk, geschikt zijn voor controles op de naleving van andere rechtshandelingen van de Unie, zoals bepalingen inzake grensbeheer, visa of politiële samenwerking. Het Fonds bestaat dan ook uit twee complementaire onderdelen, met onderscheiden doch aanvullende mogelijkheden voor de aankoop van uitrusting. Enerzijds zal het instrument financiële steun verstrekken voor uitrusting en ICT-systemen waarvan het hoofddoel geïntegreerd grensbeheer is, en die ook kunnen worden gebruikt in het complementair gebied van de douanecontrole. Anderzijds zal het instrument voor douanecontroleapparatuur financiële steun verstrekken voor uitrusting die hoofdzakelijk voor douanecontroles is bestemd, en ook kan worden gebruikt voor andere doeleinden, zoals grenstoezicht en -beveiliging. Een dergelijke rolverdeling bevordert samenwerking tussen instanties in het kader van het Europees geïntegreerd grensbeheer, zoals voorzien in Verordening (EU) 2019/1896, en dat zorgt ervoor dat douane- en grensautoriteiten kunnen samenwerken en dat de Uniebegroting zo veel mogelijk effect sorteert via gedeelde en interoperabele controleapparatuur.

(31)

Grensbewaking op zee is één van de taken die de kunstwacht vervult binnen het maritiem gebied van de Unie. De nationale kustwachtautoriteiten zijn ook belast met een breed spectrum van taken, zoals onder meer, doch niet uitsluitend, maritieme veiligheid, beveiliging, opsporing- en reddingsoperaties, grenstoezicht, visserijcontrole, douanetoezicht, algemene rechtshandhaving en milieubescherming. Doordat kustwachttaken zo breed zijn, vallen zij onder verschillende beleidsterreinen van de Unie. Het is dan ook zaak synergie na te streven om op doeltreffender en doelmatiger wijze resultaten te behalen.

(32)

Bij de uitvoering van in het kader van het instrument gefinancierde acties die verband houden met de bewaking van de zeegrenzen moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan hun internationale verplichtingen inzake opsporing- en reddingsoperaties op zee. In dat opzicht moeten uit het instrument gefinancierde uitrusting en systemen ook kunnen worden ingezet bij opsporings- en reddingsoperaties die zich kunnen voordoen tijdens een grensbewakingsoperatie op zee.

(33)

Naast de samenwerking binnen de Unie inzake kustwachttaken tussen het Europees Grens- en kustwachtagentschap het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (26) en het Communautair Bureau voor visserijcontrole, opgericht bij Verordening (EU) 2019/473 van het Europees Parlement en de Raad (27), moet de samenhang van de activiteiten op maritiem gebied ook op nationaal niveau worden verbeterd. De synergie tussen de verschillende actoren op het gebied van maritieme zaken moet aansluiten bij de strategieën voor Europees geïntegreerd grensbeheer en maritieme veiligheid.

(34)

Om maritieme activiteiten meer complementair en consistenter te maken, dubbel werk te voorkomen en de budgettaire beperkingen op het gebied van maritiem beleid — dat kostbare activiteiten betreft — te verlichten, moet het ook mogelijk zijn het instrument aanvullend te gebruiken om steun te verstrekken aan multifunctionele maritieme operaties.

(35)

Uitrusting en ICT-systemen die in het kader van het instrument worden gefinancierd, moeten ook kunnen worden gebruikt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Fonds voor interne veiligheid, dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/1149 van het Europees Parlement en de Raad (28), en van het Fonds voor asiel, migratie en integratie, dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/1147. Dergelijke uitrusting en ICT-systemen moeten beschikbaar en inzetbaar blijven voor doeltreffend en veilig grenstoezicht, en het gebruik van dergelijke uitrusting en ICT-systemen voor de doelstellingen van het Fonds van interne veiligheid en het Fonds voor asiel, migratie en integratie moet beperkt zijn in de tijd.

(36)

Het instrument moet, in overeenstemming met de specifieke doelstellingen ervan, in de eerste plaats ten dienste staan van het interne beleid van de Unie. Tegelijkertijd moet het, indien nodig, steun kunnen verstrekken voor acties overeenkomstig de prioriteiten van de Unie in en met betrekking tot derde landen. Die acties moeten worden uitgevoerd in volledige synergie en samenhang met en een aanvulling vormen op andere acties buiten de Unie die door de externe financieringsinstrumenten van de Unie worden ondersteund. Dergelijke acties moeten met name worden uitgevoerd op een wijze die volledige samenhang waarborgt met het externe beleid van de Unie, het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking eerbiedigt en strookt met de strategische programmeringsdocumenten voor de regio of het land in kwestie. Dergelijke acties moeten zich ook toespitsen op maatregelen die niet op ontwikkeling zijn gericht, het belang van het interne beleid van de Unie dienen en consistent zijn met de binnen de Unie ondernomen activiteiten. In haar tussentijdse en retrospectieve evaluaties moet de Commissie bijzondere aandacht besteden aan de uitvoering van acties in of met betrekking tot derde landen.

(37)

Financiering uit de begroting van de Unie moet worden geconcentreerd op acties waarbij het optreden van de Unie voor een meerwaarde kan zorgen ten opzichte van acties door de lidstaten alleen. Aangezien de Unie beter in staat is dan de lidstaten om een kader te bieden voor het tonen van solidariteit binnen de Unie met betrekking tot grensbeheer en het gemeenschappelijk visumbeleid en een platform te bieden voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke grootschalige IT-systemen ter ondersteuning van die beleidsterreinen, moet financiële steun die in het kader van deze verordening wordt verstrekt, in het bijzonder bijdragen aan grotere nationale en Unie-capaciteiten op deze gebieden.

(38)

Bij het promoten van door het instrument ondersteunde acties moeten de ontvangers van Uniefinanciering informatie verstrekken in de taal of talen van de doelgroep. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, moeten de ontvangers van die financiering de oorsprong ervan vermelden wanneer zij over de actie communiceren. Daartoe moeten de ontvangers ervoor zorgen dat in al het communicatiemateriaal dat tot de media en het grote publiek is gericht, het embleem van de Unie wordt weergegeven en uitdrukkelijk wordt vermeld dat de acties financieel door de Unie worden ondersteund.

(39)

De Commissie moet financiële middelen uit het instrument kunnen gebruiken om beste praktijken en informatie uit te wisselen in verband met de uitvoering van het instrument te bevorderen.

(40)

De Commissie moet tijdig informatie publiceren over de door de thematische faciliteit in direct of indirect beheer verleende steun en dergelijke informatie waar nodig actualiseren. Het moet mogelijk zijn de gegevens te sorteren naar specifieke doelstelling, naam van de begunstigde, wettelijk vastgelegd bedrag en aard en doel van de maatregel.

(41)

Een lidstaat kan worden geacht niet aan het toepasselijke acquis van de Unie te voldoen, onder meer wat betreft het gebruik van operationele steun in het kader van het instrument, indien hij zijn verplichtingen op grond van de Verdragen op de gebieden van grensbeheer en visumbeleid, waaronder verplichtingen inzake grondrechten, niet is nagekomen, indien er bij het uitvoeren van het acquis inzake grensbeheer en visumbeleid een duidelijk gevaar is voor een ernstige schending van de waarden van de Unie door die lidstaat of indien in een evaluatieverslag in het kader van het in Verordening (EU) nr. 1053/2013 opgenomen Schengenmechanisme voor evaluatie en toezicht tekortkomingen op het betrokken gebied zijn geconstateerd.

(42)

Het instrument moet ervoor zorgen dat de middelen eerlijk en transparant worden verdeeld ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening. Om aan de vereisten op het gebied van transparantie te voldoen, 0moet de Commissie informatie over de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s van de thematische faciliteit publiceren. Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1060 moet elke lidstaat binnen zes maanden na de goedkeuring van zijn programma zorgen voor een website waarop informatie over zijn programma beschikbaar is, met inbegrip van informatie over de doelstellingen, activiteiten, beschikbare financieringsmogelijkheden en verwezenlijkingen van zijn programma.

(43)

In deze verordening moeten de initiële, voor de programma’s van de lidstaten bestemde bedragen worden vastgelegd, die bestaan uit vaste bedragen als opgenomen in bijlage I en een bedrag dat wordt berekend op basis van de in die bijlage vastgestelde criteria, en die een weerspiegeling vormen van de lengte en de impactniveaus van de land- en zeegrenssegmenten, de werklast op de luchthavens en de consulaten, en het aantal consulaten. Gelet op de speciale behoeften van de lidstaten waar in 2018 en 2019 het hoogste aantal asielaanvragen per hoofd van de bevolking werd ingediend, is het passend de vaste bedragen voor Cyprus, Malta en Griekenland te verhogen.

(44)

De initiële bedragen voor de programma’s van de lidstaten moeten de basis vormen voor de langetermijninvesteringen van de lidstaten. Om rekening te houden met veranderingen in de uitgangssituatie, zoals de druk op de buitengrenzen en de werklast aan de buitengrenzen en op de consulaten, moet halverwege de programmeringsperiode een aanvullend bedrag aan de lidstaten worden toegekend, dat moet worden gebaseerd op de statistische gegevens, overeenkomstig bijlage I, rekening houdend met de stand van uitvoering van hun programma.

(45)

De Commissie dient een tussentijdse evaluatie van deze verordening uit te voeren. Die tussentijdse evaluatie moet worden gebruikt om de effectiviteit en de meerwaarde van het instrument voor de Unie te beoordelen en om een transparant overzicht te geven van de wijze waarop het instrument is uitgevoerd.

(46)

Omdat uitdagingen op het gebied van grensbeheer en visumbeleid voortdurend veranderen, moet de toewijzing van de financiële middelen worden aangepast aan de veranderingen in de prioriteiten voor visumbeleid en grensbeheer, onder meer wijzigingen als gevolg van de toegenomen druk op de grenzen, en moet de financiering worden toegespitst op de prioriteiten met de hoogste meerwaarde voor de Unie. Om tegemoet te komen aan dringende behoeften en veranderingen in het beleid en de prioriteiten van de Unie, en om de financiering toe te spitsen op acties met een hoge meerwaarde voor de Unie, moet een deel van de financiering periodiek worden toegewezen aan specifieke acties, acties van de Unie en noodhulp, via een thematische faciliteit. De thematische faciliteit biedt flexibiliteit bij het beheer van het instrument en moet ook door middel van programma’s van de lidstaten worden uitgevoerd.

(47)

De lidstaten moeten worden aangemoedigd om een deel van de aan hun programma toegewezen middelen te gebruiken voor de in bijlage IV opgenomen acties waarvoor een grotere bijdrage van de Unie geldt.

(48)

Het instrument moet bijdragen tot het ondersteunen van de operationele kosten in verband met grensbeheer, gemeenschappelijk visumbeleid en grootschalige IT-systemen, om de lidstaten zodoende in staat stellen capaciteiten te handhaven die cruciaal zijn voor de hele Unie. Deze ondersteuning moet bestaan in de volledige terugbetaling van specifieke kosten in verband met de doelstellingen van het instrument en moet integraal deel uitmaken van de programma’s van de lidstaten.

(49)

Een deel van de beschikbare middelen van het instrument kan worden toegewezen aan programma’s van de lidstaten voor de uitvoering van specifieke acties, in aanvulling op de initiële toewijzing. Die specifieke acties moeten op het niveau van de Unie worden bepaald; daarbij moet het gaan om acties met een meerwaarde voor de Unie die samenwerking van de lidstaten vergen of die nodig zijn om te reageren op ontwikkelingen in de Unie waarvoor aan één of meer lidstaten extra financiering ter beschikking moet worden gesteld, zoals de aankoop via de programma’s van de lidstaten van technische uitrusting die het Europees Grens- en kustwachtagentschap nodig heeft voor het uitvoeren van zijn operationele activiteiten, de modernisering van de behandeling van visumaanvragen, de ontwikkeling van grootschalige IT-systemen en de totstandbrenging van interoperabiliteit tussen die systemen. De Commissie dient die specifieke acties in haar werkprogramma’s op te nemen.

(50)

Als aanvulling op de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling van het instrument op nationaal niveau via programma’s van de lidstaten moet het instrument ook steun verstrekken voor acties op het niveau van de Unie. Met die acties moeten algemene strategische doelen binnen de werkingssfeer van het instrument worden nagestreefd in verband met beleidsanalyse en innovatie, transnationale vormen van wederzijds leren en partnerschappen en het testen van nieuwe initiatieven en acties in de hele Unie.

(51)

Om de Unie beter in staat te stellen om onmiddellijk in te spelen op dringende en specifieke behoeften in geval van een noodsituatie, zoals een grote of disproportionele toestroom van onderdanen van derde landen, met name aan de grenssegmenten waaraan krachtens Verordening (EU) 2019/1896 een hoog of kritiek impactniveau is toegekend, of andere situaties waarvoor naar behoren is aangetoond dat onmiddellijk optreden aan de buitengrenzen vereist is, moet het mogelijk zijn om noodhulp te bieden overeenkomstig het in deze verordening ingestelde kader.

(52)

In deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele duur van het instrument vastgelegd, die voor het Europees Parlement en de Raad in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (29). Het voornaamste referentiebedrag dat aan het instrument wordt toegewezen, wordt verhoogd met een aanvullend bedrag van 1 miljard EUR in prijzen van 2018, zoals gespecificeerd in bijlage II bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (30).

(53)

Het fonds valt onder Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (31) (“het Financieel Reglement”). Het Financieel Reglement stelt regels vast voor de uitvoering van de Uniebegroting, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële steun en de vergoeding van externe deskundigen.

(54)

Voor het uitvoeren van acties in gedeeld beheer moet het instrument deel uitmaken van een samenhangend kader bestaande uit de onderhavige verordening, het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.

(55)

Verordening (EU) 2021/1060 stelt het kader vast voor actie door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, het Fonds voor rechtvaardige transitie, het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, en bepaalt met name de regels inzake programmering, monitoring en evaluatie, beheer en controle voor in gedeeld beheer uitgevoerde fondsen van de Unie. Daarnaast moeten in deze verordening de doelstellingen van het instrument met betrekking tot grensbeheer en visumbeleid worden omschreven en moeten specifieke bepalingen worden vastgelegd betreffende acties die uit het instrument kunnen worden gefinancierd.

(56)

In Verordening (EU) 2021/1060 is voor het instrument een voorfinancieringsregeling opgenomen en in de onderhavige verordening is een specifiek voorfinancieringspercentage vastgesteld. Daarnaast is het passend een specifiek voorfinancieringspercentage voor noodhulp op te nemen opdat onmiddellijk op noodsituaties kan worden gereageerd. De voorfinancieringsregeling moet ervoor zorgen dat de lidstaten over de middelen beschikken om begunstigden al vanaf het begin van de uitvoering van hun programma’s steun te verstrekken.

(57)

Zowel de vorm van financiering als de wijze van uitvoering in het kader van deze verordening moet worden bepaald op basis van de geschiktheid ervan om de specifieke doelstellingen van de acties te bereiken en om resultaten te boeken, rekening houdend met, in het bijzonder, de kosten van controles, de administratieve lasten en het risico van niet-naleving. Wanneer die keuze wordt gemaakt, moet worden overwogen gebruik te maken van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(58)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement kan subsidiëring van reeds begonnen acties worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten komen evenwel niet in aanmerking voor Uniefinanciering, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat Uniefinanciering onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk worden geschaad, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, kosten die zijn gemaakt voor acties die in het kader van deze verordening in direct beheer worden ondersteund en reeds van start zijn gegaan, vanaf 1 januari 2021 als in aanmerking komend voor Uniefinanciering te beschouwen, zelfs indien die kosten vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand werden gemaakt.

(59)

Om optimaal gebruik te maken van het beginsel van één enkele audit moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de controle en audit van projecten waarbij internationale organisaties waarvan de internecontrolesystemen door de Commissie positief zijn beoordeeld, de begunstigden zijn. Voor dergelijke projecten moeten beheersautoriteiten de mogelijkheid hebben om hun beheersverificaties te beperken, mits de begunstigde tijdig alle nodige gegevens en informatie over de voortgang van het project en de subsidiabiliteit van de onderliggende uitgaven verstrekt. Wanneer een door een dergelijke internationale organisatie uitgevoerd project deel uitmaakt van een controlesteekproef, moet het voor de auditautoriteit bovendien mogelijk zijn haar werkzaamheden uit te voeren overeenkomstig de beginselen van de internationale standaard inzake aanverwante diensten (ISRS) 4400 “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”.

(60)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (32) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (33), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (34) en (EU) 2017/1939 van de Raad (35) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder maatregelen met betrekking tot de voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot de terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, met betrekking tot de oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid om administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd tot het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (36). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. De lidstaten moeten ten volle samenwerken en de instellingen, organen en instanties van de Unie alle nodige assistentie verlenen met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

(61)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(62)

Overeenkomstig Besluit 2013/755/EU van de Raad (37) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het instrument en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

(63)

Overeenkomstig artikel 349 VWEU en conform de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 met de titel “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”, waarvoor de Raad zijn steun heeft uitgesproken in zijn conclusies van 12 april 2018, moeten de betrokken lidstaten erop toezien dat de opkomende dreigingen waarmee de ultraperifere regio’s worden geconfronteerd, in hun programma’s aan de orde komen. Het instrument moet deze lidstaten ondersteunen met adequate middelen om de ultraperifere regio’s op gepaste wijze te helpen.

(64)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (38), moet het instrument worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij echter administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het instrument in de praktijk te evalueren. Om de resultaten van het instrument te kunnen meten, moeten voor elke specifieke doelstelling van het instrument indicatoren en bijbehorende streefdoelen worden vastgesteld. Deze indicatoren moeten kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren omvatten.

(65)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, overeenkomstig de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs, vastgesteld in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (39), en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te implementeren, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen tot de verwezenlijking van een algemene doelstelling om 30 % van alle uitgaven van het meerjarig financieel kader aan te wenden voor het integreren van klimaatdoelen in beleid, en tot de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de begroting te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, daarbij rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Het instrument moet activiteiten ondersteunen die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied eerbiedigen en geen ernstige afbreuk doen aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (40).

(66)

Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad (41) en elke andere handeling die van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020 moet van toepassing blijven op de programma’s en projecten die uit hoofde van het instrument zijn ondersteund tijdens de programmeringsperiode 2014-2020. Aangezien de uitvoeringsperiode van Verordening (EU) nr. 514/2014 overlapt met de programmeringsperiode die door deze verordening wordt bestreken, en ter waarborging van de continuïteit van de uitvoering van bepaalde bij die verordening goedgekeurde projecten, moeten er bepalingen inzake de fasering van projecten worden vastgelegd. Iedere afzonderlijke fase van het project moet worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van de programmeringsperiode in het kader waarvan financiering wordt verkregen.

(67)

Via indicatoren en de financiële verslaglegging moeten de Commissie en de lidstaten de uitvoering van het instrument monitoren overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 en de onderhavige verordening. Vanaf 2023 moeten de lidstaten bij de Commissie jaarlijkse prestatieverslagen over het laatste boekjaar indienen. Die verslagen moeten informatie bevatten over de voortgang bij de uitvoering van de programma’s van de lidstaten. De lidstaten moeten ook samenvattingen van deze verslagen bij de Commissie indienen. De Commissie moet die samenvattingen in alle officiële talen van de Unie vertalen en op haar website openbaar maken, samen met links naar de websites van de lidstaten als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1060.

(68)

Teneinde niet-essentiële elementen van deze verordening aan te vullen en te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de in bijlage III opgenomen lijst van acties, de in bijlage IV opgenomen lijst van acties die in aanmerking komen voor een hoger niveau van medefinancieringspercentage, operationele steun uit hoofde van bijlage VII en de verdere ontwikkeling van het monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(69)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (42). De onderzoeksprocedure moet worden gevolgd voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen die gemeenschappelijke verplichtingen voor de lidstaten vaststellen, met name verplichtingen inzake het verstrekken van informatie aan de Commissie, en de raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen betreffende de gedetailleerde regelingen voor het verstrekken van informatie aan de Commissie in het kader van de programmering en verslaglegging, gelet op de zuiver technische aard ervan. De Commissie dient onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van besluiten tot toekenning van de in deze verordening bedoelde noodhulp, wanneer, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de aard en het doel van die bijstand, dwingende redenen van urgentie dat vereisen.

(70)

Deelname van een lidstaat aan het instrument mag niet samenvallen met deelname aan een tijdelijk financieringsinstrument van de Unie dat de begunstigde lidstaten moet helpen bij de financiering van onder meer acties aan nieuwe buitengrenzen van de Unie met het oog op de toepassing van het Schengenacquis inzake grenzen en visa en toezicht aan de buitengrenzen.

(71)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(72)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (43), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (44).

(73)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (45) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (46).

(74)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (47) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (48).

(75)

Ter bepaling van de aard en de vormen van deelname aan het instrument van landen die betrokken zijn bij de uitvoering, toepassing en ontwikkeling van het Schengenacquis, moeten nadere regelingen worden getroffen tussen de Unie en die landen krachtens de desbetreffende bepalingen in hun associatieovereenkomsten. Die regelingen moeten internationale overeenkomsten zijn in de zin van artikel 218 VWEU. Om ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk tijd ligt tussen het moment waarop het instrument bindend wordt voor het betrokken land en de inwerkingtreding van de regelingen, moeten de onderhandelingen over die regelingen zo spoedig mogelijk van start gaan nadat het betreffende land de Raad en de Commissie in kennis heeft gesteld van zijn besluit de inhoud van het instrument te aanvaarden en het in zijn interne rechtsorde om te zetten. Deze regelingen moeten worden vastgesteld nadat het betrokken land schriftelijk heeft bevestigd dat het al zijn interne voorschriften is nagekomen.

(76)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, moet Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze verordening, beslissen of het deze verordening in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(77)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (49). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening, en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(78)

De toepassingstermijn van deze verordening moet worden afgestemd op die van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093.

(79)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027 mogelijk te maken, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze verordening wordt het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (“het instrument”) opgericht, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (“het fonds”) voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

Bij deze verordening wordt het fonds samen met Verordening (EU) 2021/1077 opgericht voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

In deze verordening worden de beleidsdoelstellingen van het instrument, de specifieke doelstellingen van het instrument en maatregelen ter verwezenlijking van deze specifieke doelstellingen, het budget voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“grensdoorlaatpost”: een grensdoorlaatpost als omschreven in artikel 2, punt 8, van Verordening (EU) 2016/399;

2)

“Europees geïntegreerd grensbeheer”: Europees geïntegreerd grensbeheer als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) 2019/1896;

3)

“buitengrenzen”: buitengrenzen in de zin van artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2016/399 en de binnengrenzen waaraan de controles nog niet zijn opgeheven;

4)

“buitengrenssegment”: het buitengrenssegment als omschreven in artikel 2, punt 11, van Verordening (EU) 2019/1896;

5)

“hotspotgebied”: hotspotgebied als omschreven in artikel 2, punt 23, van Verordening (EU) 2019/1896;

6)

“binnengrenzen waaraan controles nog niet zijn opgeheven”:

a)

de gemeenschappelijke grens tussen een lidstaat die het Schengenacquis volledig ten uitvoer legt en een lidstaat die het Schengenacquis overeenkomstig zijn toetredingsakte volledig moet toepassen, maar waarvoor het relevante besluit van de Raad op grond waarvan die staat wordt toegestaan dit acquis volledig toe te passen, nog niet in werking is getreden;

b)

de gemeenschappelijke grens tussen twee lidstaten die het Schengenacquis overeenkomstig hun respectieve toetredingsakte volledig moeten toepassen, maar waarvoor het relevante besluit van de Raad op grond waarvan die lidstaten wordt toegestaan dit acquis volledig toe te passen, nog niet in werking is getreden;

7)

“noodsituatie”: een situatie die is ontstaan als gevolg van urgente en uitzonderlijke druk, waarbij de buitengrens van een of meer lidstaten is, wordt of naar verwachting zal worden overgestoken door een groot of onevenredig aantal onderdanen van derde landen, of waarbij zich incidenten met betrekking tot illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit voordoen aan de buitengrenzen van één of meer lidstaten, en deze incidenten dermate ingrijpende gevolgen hebben voor de grensbeveiliging dat de werking van het Schengengebied erdoor in gevaar dreigt te komen, of enige andere situatie waarvoor de noodzaak van onmiddellijke actie aan de buitengrenzen, binnen de doelstellingen van het instrument, naar behoren is gemotiveerd;

8)

“specifieke acties”: transnationale of nationale projecten met een meerwaarde voor de Unie die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het instrument en waarvoor één, meerdere of alle lidstaten een aanvullende toewijzing voor hun programma’s kunnen ontvangen;

9)

“operationele steun”: een onderdeel van een toewijzing aan een lidstaat dat kan worden gebruikt ter ondersteuning van overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de taken en het verlenen van de diensten die openbare dienstverlening ten bate van de Unie vormen;

10)

“acties van de Unie”: transnationale projecten of projecten die van bijzonder belang zijn voor de Unie en die worden uitgevoerd overeenkomstig de doelstellingen van het instrument.

Artikel 3

Doelstellingen van het instrument

1.   Dit instrument heeft als onderdeel van het Fonds als beleidsdoelstelling te zorgen voor krachtig en doeltreffend Europees geïntegreerd grensbeheer aan de buitengrenzen en zo ook bij te dragen tot het waarborgen van een hoog niveau van interne veiligheid in de Unie, en tegelijkertijd het vrije verkeer van personen binnen de Unie te beschermen, met volledige eerbiediging van het relevante acquis van de Unie en de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn.

2.   In het kader van de beleidsdoelstelling van lid 1 draagt het instrument bij tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:

a)

ondersteunen van de doeltreffende tenuitvoerlegging van het Europees geïntegreerd grensbeheer aan de buitengrenzen door de Europese grens- en kustwacht, als gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Europees Grens- en kustwachtagentschap en de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor grensbeheer, teneinde legale grensoverschrijdingen te faciliteren, illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit te voorkomen en op te sporen en migratiestromen doeltreffend te beheren;

b)

ondersteunen van het gemeenschappelijk visumbeleid om een geharmoniseerde aanpak wat de uitgifte van visa betreft te waarborgen en legaal reizen te vergemakkelijken, en tegelijkertijd risico’s uit migratie- en veiligheidsoogpunt te helpen voorkomen.

3.   In het kader van de in lid 2 genoemde specifieke doelstellingen wordt het instrument uitgevoerd aan de hand van de in bijlage II genoemde uitvoeringsmaatregelen.

Artikel 4

Non-discriminatie en eerbiediging van de grondrechten

De uit hoofde van het instrument gefinancierde acties worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het acquis van de Unie en het Handvest en de internationale verplichtingen van de Unie met betrekking tot de grondrechten, in het bijzonder door ervoor te zorgen dat de beginselen van non-discriminatie en non-refoulement worden nageleefd.

Artikel 5

Reikwijdte van de steun

1.   In het kader van zijn doelstellingen en overeenkomstig de uitvoeringsmaatregelen van bijlage II verstrekt het instrument met name steun voor de acties van bijlage III.

Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden het hoofd te bieden, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van acties in bijlage III zodat er nieuwe acties kunnen worden toegevoegd.

2.   Teneinde zijn doelstellingen te verwezenlijken, kan het instrument, conform de prioriteiten van de Unie steun verstrekken voor acties als bedoeld in bijlage III in en met betrekking tot derde landen, indien passend, in overeenstemming met artikel 20.

3.   Wat acties in en met betrekking tot derde landen betreft, zorgen de Commissie en de lidstaten samen met de Europese Dienst voor extern optreden, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden, voor coördinatie met relevante beleidsmaatregelen, strategieën en instrumenten van de Unie. Zij zorgen er met name voor dat acties in en met betrekking tot derde landen:

a)

worden uitgevoerd in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door andere instrumenten van de Unie worden ondersteund;

b)

in overeenstemming zijn met het extern beleid van de Unie, met het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en met de strategische programmeringsdocumenten voor de regio of het land in kwestie;

c)

zich toespitsen op maatregelen die niet op ontwikkeling zijn gericht, en

d)

het belang van het interne beleid van de Unie dienen en consistent zijn met de binnen de Unie ondernomen activiteiten.

4.   De volgende acties zijn niet subsidiabel:

a)

in bijlage III, punt 1, a), bedoelde acties aan de binnengrenzen waaraan de controles nog niet zijn opgeheven;

b)

acties die betrekking hebben op de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2016/399;

c)

acties die hoofdzakelijk gericht zijn op douanecontrole.

In afwijking van de eerste alinea kunnen, als zich een noodsituatie voordoet, de in de eerste alinea bedoelde acties als subsidiabel worden aangemerkt.

HOOFDSTUK II

FINANCIEEL EN UITVOERINGSKADER

AFDELING 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 6

Algemene beginselen

1.   De krachtens het instrument verstrekte steun vormt een aanvulling op nationaal, regionaal en lokaal optreden en is erop gericht meerwaarde voor de Unie te creëren bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument.

2.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de steun die krachtens het instrument en door de lidstaten wordt verstrekt, consistent is met de betreffende acties, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en een aanvulling vormt op de steun die uit hoofde van andere instrumenten van de Unie wordt verstrekt.

3.   Het instrument wordt uitgevoerd onder, direct, gedeeld of indirect beheer, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement.

Artikel 7

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het instrument over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 5 241 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.   Als gevolg van de programmaspecifieke aanpassing overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 wordt het in lid 1 van dit artikel vermelde bedrag verhoogd met een extra toewijzing van 1 000 000 000 EUR (constante prijzen van 2018), zoals vastgesteld in bijlage II bij die verordening.

3.   De financiële middelen worden als volgt gebruikt:

a)

3 668 000 000 EUR wordt toegewezen aan de programma’s van de lidstaten, waarvan 200 568 000 EUR wordt toegewezen aan de in artikel 17 bedoelde bijzondere doorreisregeling;

b)

1 573 000 000 EUR wordt toegewezen aan de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit.

4.   De in lid 2 bedoelde extra toewijzing wordt toegewezen aan de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit.

5.   Op initiatief van de Commissie wordt tot 0,52 % van de financiële middelen toegewezen aan technische bijstand als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 voor de uitvoering van het instrument.

6.   Overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de respectieve associatieovereenkomsten worden regelingen getroffen om de aard en de vormen van deelname aan het instrument te bepalen van landen die bij de uitvoering, toepassing en ontwikkeling van het Schengenacquis betrokken zijn. Zo spoedig mogelijk nadat het betreffende land kennis heeft gegeven van zijn besluit om de inhoud van het instrument te aanvaarden en in zijn interne rechtsorde om te zetten, overeenkomstig de toepasselijke associatieovereenkomst, legt de Commissie overeenkomstig artikel 218, lid 3, VWEU een aanbeveling voor aan de Raad voor het openen van de onderhandelingen over die regelingen. De Raad besluit na ontvangst van de aanbeveling onverwijld om machtiging te verlenen voor het openen van die onderhandelingen. De financiële bijdragen van die landen worden toegevoegd aan de in lid 1 vermelde totale middelen die uit de financiële middelen beschikbaar worden gesteld.

7.   Overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2021/1060 kan maximaal 5 % van de initiële toewijzing aan een lidstaat uit een van de fondsen in het kader van die verordening in gedeeld beheer worden overgedragen naar het instrument in direct of indirect beheer, op verzoek van die lidstaat. De Commissie voert die middelen op directe wijze uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement, dan wel op indirecte wijze overeenkomstig punt c) van die alinea. Die middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Artikel 8

Algemene bepalingen betreffende de uitvoering van de thematische faciliteit

1.   Het bedrag bedoeld in artikel 7, lid 3, punt b), wordt flexibel toegewezen via een thematische faciliteit in het kader van gedeeld, direct of indirect beheer, overeenkomstig de werkprogramma’s. Gezien de interne aard van het instrument dient de thematische faciliteit in de eerste plaats als ondersteuning van het interne beleid van de Unie overeenkomstig de in artikel 3, lid 2, genoemde specifieke doelstellingen.

De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor de onderdelen ervan, te weten:

a)

specifieke acties;

b)

acties van de Unie, en

c)

noodhulp als bedoeld in artikel 25.

De in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde technische bijstand op initiatief van de Commissie wordt eveneens gefinancierd met het in artikel 7, lid 3, punt b), van de onderhavige verordening bedoelde bedrag.

2.   De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor prioriteiten met een hoge meerwaarde voor de Unie of om te voorzien in dringende behoeften, overeenkomstig de door de Unie overeengekomen uitvoeringsmaatregelen weergegeven in bijlage II, onder meer de noodzaak om de buitengrenzen te beschermen en grensoverschrijdende criminaliteit aan de buitengrenzen, met name migrantensmokkel, mensenhandel en irreguliere immigratie, te voorkomen en op te sporen, en om migratiestromen doeltreffend te beheren en het gemeenschappelijk visumbeleid te ondersteunen.

Die in de eerste alinea van dit lid bedoelde financiering, met uitzondering van financiering die wordt gebruikt voor noodhulp overeenkomstig artikel 25, ondersteunt alleen de in bijlage III genoemde acties.

3.   De Commissie werkt samen met maatschappelijke organisaties en relevante netwerken, met name met het oog op de voorbereiding en evaluatie van de werkprogramma’s voor uit het instrument gefinancierde acties van de Unie.

4.   Indien financiering uit de thematische faciliteit in direct of indirect beheer aan de lidstaten wordt toegekend, waarborgt de Commissie dat projecten die het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU die twijfel doen rijzen over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van projecten, niet worden geselecteerd.

5.   Voor de toepassing van artikel 23 en artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 en indien financiering uit de thematische faciliteit in gedeeld beheer wordt uitgevoerd, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat en beoordeelt de Commissie of de voorgenomen acties niet het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU die twijfel doen rijzen over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van de acties.

6.   De Commissie stelt het totaalbedrag vast dat voor de thematische faciliteit beschikbaar moet zijn in het kader van de jaarlijkse kredieten van de Uniebegroting.

7.   Voor de thematische faciliteit stelt de Commissie bij uitvoeringshandeling financieringsbesluiten vast als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement, waarin doelstellingen en te ondersteunen acties worden vermeld, alsmede de bedragen voor elk van de onderdelen daarvan als bedoeld in lid 1, tweede alinea, van dit artikel. De financieringsbesluiten kunnen betrekking hebben op één of meerdere jaren en op één of meer onderdelen van de in de tweede alinea van lid 1 van dit artikel bedoelde thematische faciliteit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 32, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

8.   De Commissie zorgt ervoor dat de verdeling van de middelen over de in artikel 3, lid 2, genoemde specifieke doelstellingen eerlijk en transparant is. De Commissie brengt verslag uit over het gebruik en de verdeling van de thematische faciliteit over de onderdelen bedoeld in lid 1, tweede alinea, van dit artikel, onder meer over de steun voor acties in of met betrekking tot derde landen onder de acties van de Unie.

9.   Na de vaststelling van een financieringsbesluit als bedoeld in lid 7 kan de Commissie de programma’s van de lidstaten dienovereenkomstig aanpassen.

AFDELING 2

Ondersteuning en uitvoering in gedeeld beheer

Artikel 9

Toepassingsgebied

1.   Deze afdeling betreft het in artikel 7, lid 3, punt a), bedoelde bedrag en de aanvullende middelen die overeenkomstig het in artikel 8 bedoelde financieringsbesluit inzake de thematische faciliteit onder gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd.

2.   De steun in het kader van deze afdeling wordt uitgevoerd in gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 63 van het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 10

Begrotingsmiddelen

1.   Het in artikel 7, lid 3, punt a), bedoelde bedrag wordt als volgt indicatief toegewezen aan programma’s van de lidstaten:

a)

3 057 000 000 EUR overeenkomstig bijlage I;

b)

611 000 000 EUR voor de aanpassing van de toewijzingen aan de programma’s van de lidstaten als bedoeld in artikel 14, lid 1.

2.   Indien het in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde bedrag niet volledig wordt toegewezen, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het in artikel 7, lid 3, punt b), bedoelde bedrag.

Artikel 11

Voorfinancieringspercentages

1.   Overeenkomstig artikel 90, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt de voorfinanciering voor het instrument ieder jaar vóór 1 juli betaald in jaarlijkse tranches, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, en wel als volgt:

a)

2021: 4 %

b)

2022: 3 %

c)

2023: 5 %

d)

2024: 5 %

e)

2025: 5 %

f)

2026: 5 %

2.   Indien een programma van een lidstaat na 1 juli 2021 wordt vastgesteld, worden de eerdere tranches voor de jaren vóór het jaar van de vaststelling betaald in het jaar van de vaststelling.

Artikel 12

Medefinancieringspercentages

1.   De bijdrage uit de Uniebegroting bedraagt ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele uitgaven voor een project.

2.   Voor projecten die in het kader van de specifieke acties worden uitgevoerd, kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven.

3.   Voor de in bijlage IV genoemde acties kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven.

4.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor operationele steun, met inbegrip van de in artikel 17 bedoelde bijzondere doorreisregeling.

5.   De bijdrage uit de begroting van de Unie kan worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven overeenkomstig artikel 85, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2018/1240.

6.   Voor de in artikel 25 bedoelde noodhulp kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven.

7.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan op initiatief van de lidstaten binnen de in artikel 36, lid 5, punt b), vi), van Verordening (EU) 2021/1060 bepaalde limieten worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor technische bijstand.

8.   In het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat worden het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit het instrument bepaald voor de soorten acties waarop de in de leden 1 tot en met 7 bedoelde bijdrage betrekking heeft.

9.   Voor elke soort actie vermeldt het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat of het medefinancieringspercentage wordt toegepast ten aanzien van:

a)

het totaal van de overheidsbijdrage en de particuliere bijdrage, of

b)

alleen de overheidsbijdrage.

Artikel 13

Programma’s van lidstaten

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de door zijn programma bestreken prioriteiten consistent zijn met en afgestemd zijn op de prioriteiten en uitdagingen van de Unie op het gebied van grensbeheer en visumbeleid en volledig overeenstemmen met het relevante acquis van de Unie, alsook met de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn. Bij het vaststellen van hun programmaprioriteiten zorgen de lidstaten ervoor dat de in bijlage II opgesomde uitvoeringsmaatregelen voldoende in hun programma’s aan bod komen.

Gezien de interne aard van het instrument dienen de programma’s van de lidstaten in de eerste plaats als ondersteuning van het interne beleid van de Unie overeenkomstig de in artikel 3, lid 2, van deze verordening genoemde specifieke doelstellingen.

De Commissie beoordeelt de programma’s van de lidstaten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2021/1060.

2.   Binnen de in artikel 10, lid 1, toegewezen middelen, en onverminderd lid 3 van dit artikel, wijst elke lidstaat in zijn programma ten minste 10 % toe aan de in artikel 3, lid 2, punt b), opgenomen specifieke doelstelling.

3.   Een lidstaat kan enkel minder dan het in lid 2 bedoelde minimumpercentage toewijzen indien hij in zijn programma op gedetailleerde wijze verklaart waarom het onder dat niveau toewijzen van middelen de verwezenlijking van de desbetreffende doelstelling niet in gevaar brengt.

4.   De Commissie zorgt ervoor dat bij de ontwikkeling van de programma’s van de lidstaten in een vroeg stadium en tijdig rekening wordt gehouden met de kennis en deskundigheid van de betrokken gedecentraliseerde agentschappen, met name het Europees Grens- en kustwachtagentschap, eu-LISA en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, opgericht bij Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad (50).

5.   De Commissie raadpleegt het Europees Grens- en kustwachtagentschap over de acties in het kader van de operationele steun, teneinde de consistentie en complementariteit van de acties van het Europees Grens- en kustwachtagentschap en die van de lidstaten inzake grensbeheer te waarborgen, en om dubbele financiering te voorkomen en kostenefficiëntie te betrachten. Indien nodig raadpleegt de Commissie eu-LISA over de acties in het kader van de operationele steun waarvoor eu-LISA overeenkomstig zijn mandaat over bijzondere deskundigheid beschikt.

6.   De Commissie kan relevante gedecentraliseerde agentschappen, waaronder de in lid 4 genoemde agentschappen, in voorkomend geval betrekken bij monitoring- en evaluatietaken als bedoeld in afdeling 5, met name opdat de met steun uit het instrument uitgevoerde acties stroken met het relevante acquis van de Unie en de overeengekomen prioriteiten van de Unie.

7.   Na de aanneming van aanbevelingen binnen het toepassingsgebied van deze verordening overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013 en de verstrekking van de aanbevelingen in het kader van de uitvoering van kwetsbaarheidsbeoordelingen overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1896 onderzoekt de betrokken lidstaat samen met de Commissie de meest geschikte aanpak om via steun uit het instrument gevolg te geven aan deze aanbevelingen.

8.   De Commissie betrekt het Europees Grens- en kustwachtagentschap zo nodig bij het onderzoeken van de meest geschikte aanpak om via steun uit dit instrument gevolg te geven aan de in lid 7 bedoelde aanbevelingen. In dat verband kan de Commissie, in voorkomend geval, een beroep doen op de deskundigheid van andere organen en instanties van de Unie met betrekking tot specifieke kwesties die onder hun bevoegdheidsgebied vallen.

9.   Bij de uitvoering van lid 7 maakt de betrokken lidstaat de uitvoering van maatregelen om geconstateerde tekortkomingen aan te pakken, en met name maatregelen om ernstige tekortkomingen en gevallen van niet-naleving te verhelpen, tot een prioriteit voor zijn programma.

10.   Zo nodig wordt het programma van de betrokken lidstaat aangepast overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2021/1060 om rekening te houden met de in lid 7 van dit artikel bedoelde aanbevelingen.

11.   De betrokken lidstaat kan, in samenwerking en overleg met de Commissie en het Europees Grens- en kustwachtagentschap, in zoverre het agentschap bevoegd is, middelen in het kader van zijn programma, met inbegrip van de middelen die zijn geprogrammeerd voor operationele steun, opnieuw toewijzen om uitvoering te geven aan de in lid 7 bedoelde aanbevelingen wanneer die aanbevelingen financiële gevolgen hebben.

12.   Wanneer een lidstaat besluit met steun van het instrument een project uit te voeren met of in een derde land, raadpleegt de betrokken lidstaat de Commissie vóór de goedkeuring van het project.

13.   Indien een lidstaat besluit met steun uit het instrument met, in of met betrekking tot een derde land een actie uit te voeren in verband met het monitoren, opsporen, identificeren, volgen, voorkomen en onderscheppen van ongeoorloofde grensoverschrijdingen, teneinde irreguliere immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit op te sporen, te voorkomen en te bestrijden of teneinde bij te dragen tot het beschermen en het redden van de levens van migranten, zorgt die lidstaat ervoor dat hij de Commissie in kennis heeft gesteld van bilaterale of multilaterale samenwerkingsovereenkomsten met dat derde land is gesloten overeenkomstig artikel 76, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1896.

14.   Voor met steun van het instrument aangekochte uitrusting, waaronder vervoermiddelen, en ICT-systemen die nodig zijn voor doeltreffend en veilig grenstoezicht, met inbegrip van zoek- en reddingsacties, geldt het volgende:

a)

de lidstaten zien erop toe dat de overeenkomstig de artikelen 16 en 64 van Verordening (EU) 2019/1896 vastgestelde normen worden nageleefd bij het inleiden van de aanbestedingsprocedures voor uitrusting en ICT-systemen die met steun uit het instrument moeten worden ontwikkeld;

b)

alle door de lidstaten aangekochte grootschalige operationele uitrusting voor grensbeheer, zoals middelen voor lucht- en zeevervoer en bewaking vanuit de lucht en op zee, wordt geregistreerd in het kader van de pool van technische uitrusting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap met het oog op de beschikbaarstelling van die uitrusting overeenkomstig artikel 64, lid 9, van Verordening (EU) 2019/1896;

c)

zij kunnen daarnaast worden gebruikt op de volgende complementaire gebieden: grensbewaking, maritieme operaties met meerdere doeleinden en ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Fonds voor interne veiligheid en het Fonds voor asiel, migratie en integratie;

d)

de lidstaten stellen, ter bevordering van de coherente planning voor de vermogensontwikkeling voor de Europese grens- en kustwacht en het mogelijke gebruik van gezamenlijke aanbestedingen, de Commissie in het kader van de verslaglegging overeenkomstig het vereiste van artikel 29 in kennis van de beschikbare meerjarige planning voor de aankopen van uitrusting die naar verwachting in het kader van het instrument zullen worden verricht, en de Commissie geeft die informatie door aan het Europees Grens- en kustwachtagentschap.

De in de eerste alinea bedoelde uitrusting en ICT-systemen komen alleen in aanmerking voor financiële steun uit hoofde van het instrument als aan het in de eerste alinea, punt a), opgenomen vereiste is voldaan.

Voor de toepassing van punt c) van de eerste alinea blijven uitrusting en ICT-systemen beschikbaar en inzetbaar voor doeltreffend en veilig grenstoezicht. Het gebruik van uitrusting in de in punt c) van de eerste alinea genoemde complementaire gebieden mag niet meer bedragen dan 30 % van de totale gebruiksperiode van die uitrusting. ICT-systemen die voor de toepassing van punt c) van de eerste alinea worden ontwikkeld, leveren gegevens en diensten aan de grensbeheersystemen op nationaal en Unieniveau. De lidstaten stellen de Commissie via het jaarlijkse prestatieverslag in kennis van meervoudig gebruik als bedoeld in punt c) van de eerste alinea en de plaats van inzet voor de multifunctionele uitrusting en ICT-systemen.

15.   Wanneer lidstaten acties uitvoeren in het kader van het instrument, besteden zij bijzondere aandacht aan hun internationale verplichtingen inzake opsporings- en reddingsoperaties op zee. De in lid 14, eerste alinea, punten a) tot en met d), bedoelde uitrusting en ICT-systemen kunnen worden ingezet bij opsporings- en reddingsoperaties in situaties wanneer die zich kunnen voordoen tijdens grensbewakingsoperaties op zee.

16.   De met steun uit het instrument verzorgde opleiding op het gebied van grensbeheer wordt gebaseerd op de relevante geharmoniseerde en hoogwaardige Europese onderwijsnormen en gemeenschappelijke opleidingsnormen voor grens- en kustwachten, met name de gemeenschappelijke basisinhoud als bedoeld in artikel 62, lid 6, van Verordening (EU) 2019/1896.

17.   De lidstaten geven in hun programma’s met name voorrang aan de in bijlage IV vermelde acties. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in bijlage IV opgenomen lijst van acties die in aanmerking komen voor hogere medefinancieringsniveaus.

18.   De programmering als bedoeld in artikel 22, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060 is gebaseerd op de in de tabel 1 van bijlage VI bij deze verordening opgenomen interventietypes en omvat een indicatieve uitsplitsing van de geprogrammeerde middelen per interventietype binnen elke specifieke doelstelling genoemd in artikel 3, lid 2, van deze verordening.

Artikel 14

Tussentijdse evaluatie

1.   In 2024 wijst de Commissie, na het Europees Parlement op de hoogte te hebben gebracht, het aanvullende bedrag bedoeld in artikel 10, lid 1, punt b), toe aan de programma’s van de betrokken lidstaten overeenkomstig de criteria bedoeld in lid 1, punt c), en in bijlage I, punten 2 tot en met 10. De toewijzing wordt gebaseerd op de meest recente statistische gegevens die beschikbaar zijn voor de criteria bedoeld in lid 1, punt c), en in bijlage I, punten 2 tot en met 10. De financiering geldt voor de periode vanaf 1 januari 2025.

2.   Indien ten minste 10 % van de initiële toewijzing aan een programma als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt a), van de onderhavige verordening niet wordt gedekt door betalingsaanvragen die zijn ingediend overeenkomstig artikel 91 van Verordening (EU) 2021/1060, komt de betrokken lidstaat niet in aanmerking voor de in artikel 10, lid 1, punt b), van de onderhavige verordening bedoelde aanvullende toewijzing voor zijn programma.

3.   Bij de toewijzing van de middelen uit de in artikel 8 van de onderhavige verordening bedoelde thematische faciliteit vanaf 1 januari 2025 houdt de Commissie rekening met de vorderingen van de lidstaten bij het bereiken van de intermediaire doelen van het prestatiekader bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) 2021/1060, en met de bij de uitvoering vastgestelde tekortkomingen.

Artikel 15

Specifieke acties

1.   Naast zijn toewijzing uit hoofde van artikel 10, lid 1, kan een lidstaat financiering voor specifieke acties ontvangen, mits die financiering daarvoor vervolgens in zijn programma wordt aangewezen en wordt gebruikt om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument.

2.   Financiering voor specifieke acties wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van de lidstaat, behoudens in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma van de lidstaat.

Artikel 16

Operationele steun

1.   Een lidstaat kan tot 33 % van het aan zijn programma toegewezen bedrag in het kader van het instrument gebruiken voor de financiering van operationele steun voor de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de taken en het verrichten van de diensten die openbare dienstverlening ten bate van de Unie vormen.

2.   Bij het gebruik van operationele steun leeft een lidstaat het relevante acquis van de Unie na.

3.   Een lidstaat legt in zijn programma en in de in artikel 29 bedoelde jaarlijkse prestatieverslagen uit op welke wijze het gebruik van operationele steun bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument. Vóór de goedkeuring van het programma van de lidstaat beoordeelt de Commissie de uitgangssituatie in de lidstaten die kenbaar hebben gemaakt dat zij voornemens zijn gebruik te maken van operationele steun, na raadpleging van het Europees Grens- en kustwachtagentschap en, in voorkomend geval, eu-LISA, in verband met de bevoegdheden van die instanties overeenkomstig artikel 13, lid 4, en rekening houdend met de door die lidstaten verstrekte informatie en, in voorkomend geval, de informatie die beschikbaar is als gevolg van de Schengenevaluaties en de kwetsbaarheidsbeoordelingen, met inbegrip van de aanbevelingen naar aanleiding van Schengenevaluaties en kwetsbaarheidsbeoordelingen.

4.   Onverminderd artikel 5, lid 4, punt c), wordt operationele steun toegespitst op acties die vallen onder bijlage VII.

5.   Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VII met betrekking tot de uitgaven die voor operationele steun in aanmerking komen.

Artikel 17

Operationele steun voor de bijzondere doorreisregeling

1.   Het instrument verstrekt steun ter dekking van gederfde leges uit transitvisa en aanvullende kosten die voortvloeien uit de toepassing van de regeling betreffende de doorreisfaciliteringsregeling overeenkomstig Verordeningen (EG) nr. 693/2003 en (EG) nr. 694/2003.

2.   De middelen die overeenkomstig artikel 7, lid 3, punt a), aan Litouwen worden toegewezen voor de bijzondere doorreisregeling, worden beschikbaar gesteld als aanvullende operationele steun voor Litouwen, inclusief investeringen in infrastructuur, overeenkomstig de uitgaven die in aanmerking komen voor operationele steun in het kader van zijn programma, zoals bedoeld in bijlage VII.

3.   In afwijking van artikel 16, lid 1, kan Litouwen de krachtens artikel 7, lid 3, punt a), aan deze lidstaat toegewezen middelen gebruiken voor de financiering van operationele steun, in aanvulling op het in artikel 16, lid 1, bedoelde bedrag.

4.   De Commissie en Litouwen bekijken de toepassing van dit artikel opnieuw indien zich veranderingen voordoen die gevolgen hebben voor het bestaan of het functioneren van de bijzondere doorreisregeling.

5.   Na een met redenen omkleed verzoek van Litouwen moeten, voordat het laatste werkprogramma voor de thematische faciliteit wordt vastgesteld, de overeenkomstig artikel 7, lid 3, punt a), toegewezen middelen voor de bijzondere doorreisregeling worden geëvalueerd en zo nodig via de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit worden aangepast binnen de limieten van de in artikel 7, lid 3, punt b), bedoelde begrotingsmiddelen.

Artikel 18

Beheersverificaties en audits van door internationale organisaties uitgevoerde projecten

1.   Dit artikel is van toepassing op internationale organisaties of hun agentschappen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), ii), van het Financieel Reglement waarvan de systemen, regels en procedures door de Commissie positief zijn beoordeeld overeenkomstig artikel 154, leden 4 en 7, van die verordening voor de indirecte uitvoering van uit de begroting van de Unie gefinancierde subsidies (“internationale organisaties”).

2.   Onverminderd artikel 83, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en artikel 129 van het Financieel Reglement is de beheerautoriteit, wanneer de internationale organisatie een begunstigde is als omschreven in artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2021/1060, niet verplicht de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverificaties uit te voeren, mits de internationale organisatie de in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten bij de beheerautoriteit indient.

3.   Onverminderd artikel 155, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat het project in overeenstemming is met het toepasselijke recht en de voorwaarden voor ondersteuning van het project.

4.   Wanneer de kosten moeten worden vergoed overeenkomstig artikel 53, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bovendien bevestigd dat:

a)

de facturen en het bewijs van betaling ervan door de begunstigde gecontroleerd zijn;

b)

de boekhoudkundige gegevens of boekhoudcodes die door de begunstigde worden bijgehouden voor verrichtingen die verband houden met de bij de beheerautoriteit gedeclareerde uitgaven, gecontroleerd zijn.

5.   Voor kosten die worden vergoed uit hoofde van artikel 53, lid 1, punt b), c) of d), van Verordening (EU) 2021/1060 wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave is voldaan.

6.   De in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten worden samen met elke door de begunstigde ingediende betalingsaanvraag aan de beheerautoriteit verstrekt.

7.   De begunstigde dient de rekeningen jaarlijks en uiterlijk op 15 oktober bij de beheerautoriteit in. De rekeningen gaan vergezeld van een advies van een onafhankelijk auditorgaan, dat is opgesteld overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen. In dat advies wordt vastgesteld of de ingevoerde controlesystemen naar behoren functioneren en kosteneffectief zijn, en of de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn. In dat advies wordt ook vermeld of de beweringen in de door de internationale organisatie ingediende beheersverklaring in de auditwerkzaamheden in twijfel worden getrokken, met inbegrip van informatie over vermoedens van fraude. Dat advies biedt zekerheid dat de uitgaven die zijn opgenomen in de betalingsaanvragen die door de internationale organisatie bij de beheerautoriteit worden ingediend, wettig en regelmatig zijn.

8.   Onverminderd de bestaande mogelijkheden voor het uitvoeren van verdere audits als bedoeld in artikel 127 van het Financieel Reglement, stelt de beheerautoriteit op basis van deze documenten de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt f), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverklaring op. De beheersautoriteit vertrouwt daarbij op documenten die de internationale organisatie uit hoofde van de leden 2 tot en met 5 en lid 7 van dit artikel heeft verstrekt, in plaats van te vertrouwen op de in artikel 74, lid 1, van die verordening bedoelde beheersverificaties.

9.   Het document met de voorwaarden voor steun als bedoeld in artikel 73, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 bevat de in dit artikel opgenomen vereisten.

10.   Lid 2 is niet van toepassing, en een beheersautoriteit is bijgevolg verplicht beheersverificaties uit te voeren, wanneer:

a)

die beheerautoriteit wijst op een specifiek risico op onregelmatigheden of op een aanwijzing van fraude met betrekking tot een door de internationale organisatie opgestart of uitgevoerd project;

b)

de internationale organisatie de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 bedoelde documenten niet bij de beheerautoriteit indient;

c)

de in de leden 2 tot met 5 en in lid 7 bedoelde documenten die door de internationale organisatie zijn ingediend, onvolledig zijn.

11.   Indien een project, waarbij een internationale organisatie een begunstigde is in de zin van artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2021/1060, deel uitmaakt van een steekproef als bedoeld in artikel 79 van die verordening, kan de auditautoriteit haar werkzaamheden uitvoeren op basis van een substeekproef van verrichtingen die verband houden met dat project. Wanneer in de substeekproef fouten worden aangetroffen, kan de auditautoriteit, indien nodig, de auditor van de internationale organisatie verzoeken de volledige reikwijdte en het totale bedrag aan fouten in dat project te beoordelen.

AFDELING 3

Ondersteuning en uitvoering in direct of indirect beheer

Artikel 19

Toepassingsgebied

De Commissie voert de steun in het kader van deze afdeling ofwel op directe wijze uit, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement, ofwel op indirecte wijze, overeenkomstig punt c) van die alinea.

Artikel 20

Subsidiabele entiteiten

1.   De volgende entiteiten komen in aanmerking voor Uniefinanciering:

a)

juridische entiteiten die gevestigd zijn in:

i)

een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

ii)

een in het werkprogramma opgenomen derde land, onder de in lid 3 vermelde voorwaarden;

b)

juridische entiteiten die zijn opgericht krachtens het recht van de Unie of elke internationale organisatie die relevant is voor de doeleinden van het instrument.

2.   Natuurlijke personen komen niet in aanmerking voor Uniefinanciering.

3.   De in lid 1, punt a), ii), bedoelde entiteiten nemen deel als onderdeel van een consortium dat uit ten minste twee onafhankelijke entiteiten bestaat waarvan er ten minste één in een lidstaat is gevestigd.

Entiteiten die deelnemen als onderdeel van een consortium als bedoeld in de eerste alinea van dit lid zorgen ervoor dat de acties waaraan zij deelnemen in overeenstemming zijn met de beginselen van het Handvest en bijdragen tot de verwezenlijking van het instrument.

Artikel 21

Acties van de Unie

1.   Op initiatief van de Commissie kan het instrument worden gebruikt voor het financieren van acties van de Unie in verband met de doelstellingen van het instrument, overeenkomstig bijlage III.

2.   In het kader van acties van de Unie kan financiering worden verstrekt in alle vormen die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen.

3.   In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

4.   De leden van het in artikel 150 van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité dat de voorstellen beoordeelt, kunnen externe deskundigen zijn.

5.   Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen het risico dekken dat is verbonden aan de terugvordering van door de ontvangers verschuldigde middelen en worden beschouwd als een afdoende garantie in de zin van het Financieel Reglement. Artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (51) is van toepassing.

Artikel 22

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

Overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 kan het instrument steun verlenen voor technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie wordt uitgevoerd tegen een financieringspercentage van 100 %.

Artikel 23

Audits

Audits inzake het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door instellingen, organen of instanties van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.

Artikel 24

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van deze fondsen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer deze de acties en de resultaten ervan promoot, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende, zinvolle en proportionele wijze te informeren. De zichtbaarheid van de Uniefinanciering wordt gewaarborgd, en dergelijke informatie wordt verstrekt, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin afficheren niet mogelijk of passend is of de vrijgave van dergelijke informatie wettelijk beperkt is, met name om redenen van veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek of wegens de bescherming van persoonsgegevens. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, vermelden de ontvangers van Uniefinanciering de oorsprong van die financiering wanneer zij over de betrokkene actie in het openbaar communiceren en zorgen zij ervoor dat het embleem van de Unie zichtbaar is.

2.   Om een zo breed mogelijk publiek te bereiken, voert de Commissie informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het instrument, de krachtens het instrument uitgevoerde acties en de behaalde resultaten.

De aan het instrument toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij met de doelstellingen van het instrument verband houden.

3.   De Commissie publiceert de werkprogramma’s van de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit. Voor steun in direct of indirect beheer publiceert de Commissie de in artikel 38, lid 2, van het Financieel Reglement bedoelde informatie op een voor het publiek toegankelijke website en werkt zij die informatie geregeld bij. Die informatie wordt gepubliceerd in een open, machinaal leesbaar formaat waarbij gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd en vergeleken.

AFDELING 4

Ondersteuning en uitvoering in gedeeld, direct of indirect beheer

Artikel 25

Noodhulp

1.   Het fonds verleent financiële bijstand om in het geval van een naar behoren gemotiveerde noodsituatie in dringende en specifieke behoeften te voorzien.

De Commissie kan, naar aanleiding van dergelijke naar behoren gemotiveerde noodsituaties, noodhulp verlenen binnen de grenzen van de beschikbare middelen.

2.   Noodhulp kan bestaan in direct aan de gedecentraliseerde agentschappen verstrekte subsidies.

3.   Noodhulp kan aan programma’s van lidstaten worden toegewezen, bovenop de toewijzing uit hoofde van artikel 10, lid 1, mits de bestemming voor dat doel vervolgens in het programma van de lidstaat wordt vermeld. Die financiering wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van de lidstaat, behoudens in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma van de lidstaat. De voorfinanciering voor noodhulp kan oplopen tot 95 % van de bijdrage van de Unie, afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen.

4.   In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

5.   Wanneer noodzakelijk voor de uitvoering van een actie kan noodhulp worden ingezet voor uitgaven die zijn verricht vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand voor die actie, mits die uitgaven niet eerder dan 1 januari 2021 zijn gedaan.

6.   Noodhulp wordt verstrekt met strikte inachtneming van zowel het relevante acquis van de Unie als de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten die zij hebben ondertekend.

7.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie en om een tijdige beschikbaarheid van middelen voor noodhulp te waarborgen, kan de Commissie afzonderlijk een financieringsbesluit als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement voor noodhulp vaststellen door middel van een onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandeling overeenkomstig de in artikel 32, lid 4, bedoelde procedure. Een dergelijk besluit blijft van kracht gedurende een periode van maximaal 18 maanden.

Artikel 26

Cumulatieve en alternatieve financiering

1.   Aan een actie waaraan in het kader van het instrument een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit andere programma’s van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het relevante programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

2.   Overeenkomstig artikel 73, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060, kan het EFRO of het ESF+ acties steunen waaraan een Excellentiekeur als omschreven in artikel 2, punt 45, van die verordening is toegekend. Om een Excellentiekeur toegekend te krijgen, moeten deze acties aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:

a)

ze zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het instrument;

b)

ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen, en

c)

ze kunnen wegens budgettaire beperkingen niet worden gefinancierd in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen.

AFDELING 5

Monitoring, verslaglegging en evaluatie

Onderafdeling 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 27

Monitoring en verslaglegging

1.   Overeenkomstig haar verplichtingen inzake verslaglegging op grond van artikel 41, lid 3, eerste alinea, punt h), iii), van het Financieel Reglement verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad informatie over de in bijlage V bij deze verordening vermelde essentiële prestatie-indicatoren.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage V om de nodige aanpassingen aan te brengen aan de in die bijlage vermelde essentiële prestatie-indicatoren.

3.   Indicatoren voor de verslaglegging over de vorderingen van het instrument bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, opgenomen specifieke doelstellingen zijn opgenomen in bijlage VIII. Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De intermediaire doelen voor 2024 en de streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.

4.   De Commissie brengt ook verslag uit over het gebruik van de in artikel 8 genoemde thematische faciliteit voor ondersteuning van acties in of met betrekking tot derde landen en het deel van de thematische faciliteit dat voor de ondersteuning van dergelijke acties wordt gebruikt.

5.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma tijdig en op doelmatige en doeltreffende wijze worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en, in voorkomend geval, aan de lidstaten.

6.   Teneinde te waarborgen dat effectief wordt beoordeeld in hoeverre het instrument zijn doelstellingen verwezenlijkt, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage VIII te herzien of de indicatoren aan te vullen indien dit noodzakelijk wordt geacht, alsmede om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader, onder meer met betrekking tot het verstrekken van informatie door de lidstaten. Wijzigingen van bijlage VIII zijn alleen van toepassing op projecten die na de inwerkingtreding van die wijziging zijn geselecteerd.

Artikel 28

Evaluatie

1.   Uiterlijk 31 december 2024 voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van deze verordening uit. In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt in de tussentijdse evaluatie het volgende beoordeeld:

a)

de doeltreffendheid van het instrument, onder meer de geboekte vooruitgang ter verwezenlijking van zijn doelstellingen, rekening houdend met alle reeds beschikbare relevante informatie, met name de jaarlijkse prestatieverslagen als bedoeld in artikel 29 en de output- en resultaatindicatoren als opgenomen in bijlage VIII;

b)

de efficiëntie van het gebruik van de aan het instrument toegewezen middelen en de efficiëntie van de beheers- en controlemaatregelen die voor de uitvoering ervan zijn genomen;

c)

de blijvende relevantie en geschiktheid van de in bijlage II opgesomde uitvoeringsmaatregelen;

d)

de coördinatie, samenhang en complementariteit tussen de in het kader van het instrument ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verleende ondersteuning;

e)

de meerwaarde voor de Unie van in het kader van het instrument uitgevoerde acties.

Bij die tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de resultaten van de retrospectieve evaluatie van de effecten van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, voor de periode 2014-2020.

2.   In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 omvat de retrospectieve evaluatie de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen. Bovendien worden de gevolgen van het instrument geëvalueerd.

3.   De tussentijdse evaluatie en de retrospectieve evaluatie worden tijdig uitgevoerd zodat ze tot het besluitvormingsproces kunnen bijdragen, onder meer om, waar nodig, deze verordening te herzien.

4.   De Commissie zorgt ervoor dat de informatie in de tussentijdse en retrospectieve evaluaties openbaar wordt gemaakt, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen wanneer de vrijgave van die informatie bij wet niet voor iedereen toegankelijk is, met name om redenen in verband met de werking of de veiligheid van de buitengrenzen als onderdeel van het Europees geïntegreerd grensbeheer, de veiligheid, de openbare orde, strafrechtelijke onderzoeken of de bescherming van persoonsgegevens.

5.   In de tussentijdse evaluatie en retrospectieve evaluaties besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de evaluatie van acties uitgevoerd met, in of met betrekking tot derde landen in overeenstemming met artikel 5 en artikel 13, leden 12 en 13.

Onderafdeling 2

Regels inzake gedeeld beheer

Artikel 29

Jaarlijkse prestatieverslagen

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 15 februari 2023 en vervolgens uiterlijk op 15 februari van elk volgend jaar tot en met 2031 een jaarlijks prestatieverslag als bedoeld in artikel 41, lid 7, van Verordening (EU) 2021/1060 bij de Commissie in.

Het verslag bestrijkt het laatste boekjaar in de zin van artikel 2, punt 29, van Verordening (EU) 2021/1060 dat voorafgaat aan het jaar van indiening van het verslag. Het uiterlijk op 15 februari 2023 in te dienen verslag bestrijkt de periode vanaf 1 januari 2021.

2.   De jaarlijkse prestatieverslagen bevatten met name informatie over:

a)

de vorderingen bij de uitvoering van het programma van de lidstaat en bij het bereiken van de daarin opgenomen intermediaire doelen en streefdoelen, rekening houdend met de meest recente gegevens, zoals vereist op grond van artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060;

b)

kwesties die van invloed zijn op de prestaties van het programma van de lidstaat en de actie die is ondernomen om deze op te lossen, met inbegrip van informatie over eventuele met redenen omklede adviezen van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU in verband met de uitvoering van het fonds/instrument;

c)

de complementariteit tussen de in het kader van het instrument ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verstrekte steun, met name acties in of met betrekking tot derde landen;

d)

de bijdrage van het programma van de lidstaat aan de tenuitvoerlegging van het toepasselijke acquis en de actieplannen van de Unie ter zake;

e)

de uitvoering van communicatie- en zichtbaarheidsacties;

f)

de vervulling van de toepasselijke randvoorwaarden en de toepassing daarvan tijdens de gehele programmeringsperiode, met name de randvoorwaarden in verband met de naleving van grondrechten;

g)

het uitgavenniveau overeenkomstig artikel 85, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2018/1240 dat is opgenomen in de rekeningen overeenkomstig artikel 98 van Verordening (EU) 2021/1060;

h)

de uitvoering van de projecten in of met betrekking tot een derde land.

Het jaarlijkse prestatieverslag bevat een samenvatting met alle in de eerste alinea van dit lid opgenomen punten. De Commissie zorgt ervoor dat de door de lidstaten verstrekte samenvattingen in alle officiële talen van de Unie worden vertaald en openbaar worden gemaakt.

3.   De Commissie kan opmerkingen maken over jaarlijkse prestatieverslagen binnen twee maanden na ontvangst daarvan. Indien de Commissie binnen die termijn geen opmerkingen maakt, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard.

4.   Op haar website verstrekt de Commissie de links naar de websites als bedoeld in artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.

5.   Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot bepaling van de template voor het jaarlijks prestatieverslag. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 32, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 30

Monitoring en verslaglegging in gedeeld beheer

1.   Bij monitoring en verslaglegging overeenkomstig titel IV van Verordening (EU) 2021/1060 wordt, al naargelang het geval, gebruikgemaakt van de codes voor de in bijlage VI bij deze verordening opgenomen interventietypes. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VI.

2.   De in bijlage VIII bij deze verordening genoemde indicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 16, lid 1, artikel 22 en artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060.

HOOFSTUK III

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 13, lid 17, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 6, en artikel 30, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.

3.   De in artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 13, lid 17, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 6, en artikel 30, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 13, lid 17, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 6, of artikel 30, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handleiding aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 32

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité (“het comité voor de fondsen van binnenlandse zaken”). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van die verordening, van toepassing.

Artikel 33

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) nr. 515/2014, die op die acties van toepassing blijft tot die acties worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het instrument kunnen ook kosten dekken voor technische en administratieve bijstand die nodig is om de overgang naar het instrument te waarborgen van de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 515/2014.

3.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen, rekening houdend met de vertraagde inwerkingtreding van deze verordening en met het oog op de continuïteit, gedurende een beperkte periode, kosten die zijn gemaakt in verband met acties die in het kader van deze verordening in direct beheer worden ondersteund en die reeds zijn begonnen, met ingang van 1 januari 2021 als subsidiabel voor financiering worden beschouwd, zelfs indien die kosten vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand zijn gemaakt.

4.   De lidstaten kunnen na 1 januari 2021 een in het kader van Verordening (EU) nr. 515/2014 geselecteerd en gestart project overeenkomstig Verordening (EU) nr. 514/2014 blijven steunen, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het project heeft twee uit financieel oogpunt te onderscheiden fasen met afzonderlijke auditsporen;

b)

de totale kosten van het project bedragen meer dan 2 500 000 EUR;

c)

betalingen die door de verantwoordelijke instantie aan de begunstigden worden gedaan voor de eerste fase van het project, worden opgenomen in betalingsverzoeken aan de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 514/2014 en de uitgaven voor de tweede fase van het project worden opgenomen in betalingsaanvragen op grond van Verordening (EU) 2021/1060;

d)

de tweede fase van het project is conform het toepasselijke recht en komt in aanmerking voor steun uit het instrument op grond van deze verordening en Verordening (EU) 2021/1060;

e)

de lidstaat verbindt zich ertoe het project te voltooien, operationeel te maken en er verslag over uit te brengen in het jaarlijks prestatieverslag dat uiterlijk 15 februari 2024 wordt ingediend.

De bepalingen van deze verordening en Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op de tweede fase van een project als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

Dit lid is alleen van toepassing op projecten die in gedeeld beheer zijn geselecteerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 514/2014.

Artikel 34

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 7 juli 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. LOGAR


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 184.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 14 juni 2021 (PB C 265 van 5.7.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 6 juli 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer en tot intrekking van Besluit nr. 2007/125/JBZ van de Raad (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 93).

(5)  Verordening (EU) nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa en tot intrekking van Beschikking nr. 574/2007/EG (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 143).

(6)  Verordening (EU) 2021/1077 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot vaststelling, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur (PB L 234 van 2.7.2021, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(8)  Beschikking nr. 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen (PB L 144 van 6.6.2007, blz. 22).

(9)  Verordening (EU) 2018/1726 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2011 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 99).

(10)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).

(11)  Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).

(12)  Verordening (EU) 2019/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van grenzen en visa en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2016/399, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240, (EU) 2018/1726 en (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad, Beschikking 2004/512/EG van de Raad en Besluit 2008/633/JBZ van de Raad (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 27).

(13)  Verordening (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie en tot wijziging van Verordeningen (EU) 2018/1726, (EU) 2018/1862 en (EU) 2019/816 (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 85).

(14)  Verordening (EU) 2017/2226 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2017 tot instelling van een inreis-uitreissysteem (EES) voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens en van gegevens over weigering van toegang ten aanzien van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen overschrijden en tot vaststelling van de voorwaarden voor toegang tot het EES voor rechtshandhavingsdoeleinden en tot wijziging van de overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EU) nr. 1077/2011 (PB L 327 van 9.12.2017, blz. 20).

(15)  Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad van 12 september 2018 tot oprichting van een Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1077/2011, (EU) nr. 515/2014, (EU) 2016/399, (EU) 2016/1624 en (EU) 2017/2226 (PB L 236 van 19.9.2018, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van “Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1077/2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 1).

(18)  Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles, tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 1987/2006 (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 14).

(19)  Verordening (EU) 2018/1862 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Commissie (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 56).

(20)  Verordening (EU) 2019/816 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot invoering van een gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen (Ecris-TCN) ter aanvulling van het Europees Strafregisterinformatiesysteem en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1726 (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).

(22)  Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).

(23)  Verordening (EG) nr. 693/2003 van de Raad van 14 april 2003 tot invoering van een specifiek doorreisfaciliteringsdocument (FTD) en een doorreisfaciliteringsdocument voor treinreizigers (FRTD) en tot wijziging van de Gemeenschappelijke Visuminstructie en het Gemeenschappelijk Handboek (PB L 99 van 17.4.2003, blz. 8).

(24)  Verordening (EG) nr. 694/2003 van de Raad van 14 april 2003 betreffende uniforme modellen voor een doorreisfaciliteringsdocument (FTD) en een doorreisfaciliteringsdocument voor treinreizigers (FRTD) in de zin van Verordening (EG) nr. 693/2003 (PB L 99 van 17.4.2003, blz. 15).

(25)  Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (zie blz. 1 van dit Publicatieblad).

(26)  Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1).

(27)  Verordening (EU) 2019/473 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (PB L 83 van 25.3.2019, blz. 18).

(28)  Verordening (EU) 2021/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid (zie blz. 94 van dit Publicatieblad).

(29)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(30)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(31)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(32)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(33)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(34)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(35)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(36)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(37)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(38)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(39)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(40)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(41)  Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 112).

(42)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(43)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(44)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(45)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(46)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(47)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(48)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(49)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(50)  Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).

(51)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).


BIJLAGE I

Criteria voor de toewijzing van financiering aan de programma’s van de Lidstaten

1.

De krachtens artikel 10 beschikbare begrotingsmiddelen worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

a)

elke lidstaat ontvangt aan het begin van de programmeringsperiode eenmalig een vast bedrag van 8 000 000 EUR in lopende prijzen uit het instrument, met uitzondering van Cyprus, Malta en Griekenland, die een vast bedrag van 28 000 000 EUR in lopende prijzen ontvangen;

b)

aan Litouwen wordt aan het begin van de programmeringsperiode eenmalig een bedrag van 200 568 000 EUR toegewezen voor de in artikel 17 bedoelde bijzondere doorreisregeling, en

c)

de overige begrotingsmiddelen bedoeld in artikel 10 worden verdeeld op basis van de volgende criteria:

i)

30 % voor de landbuitengrenzen;

ii)

35 % voor de zeebuitengrenzen;

iii)

20 % voor de luchthavens;

iv)

15 % voor de consulaten.

2.

De begrotingsmiddelen die krachtens punt 1, c), i) en ii), beschikbaar zijn voor landbuitengrenzen en zeebuitengrenzen worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

a)

70 % voor de gewogen lengte van hun landbuitengrenzen en zeebuitengrenzen, en

b)

30 % voor de werklast aan hun land- en zeebuitengrenzen, bepaald overeenkomstig punt 6, a).

De in dit lid, eerste alinea, punt a, bedoelde gewogen lengte wordt berekend door toepassing van de in punt 10 genoemde wegingsfactoren voor elk specifiek buitengrenssegment.

3.

De uit hoofde van punt 1, c), iii), beschikbare begrotingsmiddelen voor luchthavens worden over de lidstaten verdeeld volgens de overeenkomstig lid 6, b), bepaalde werklast op hun luchthavens.

4.

De begrotingsmiddelen die krachtens punt 1, c), iv), beschikbaar zijn voor consulaten, worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

a)

50 % voor het aantal consulaten, met uitzondering van honoraire consulaten, van de lidstaten in de in bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad (1) genoemde landen, en

b)

50 % voor de overeenkomstig punt 6, c), van deze bijlage bepaalde werklast in verband met het beheer van het visumbeleid bij de consulaten van de lidstaten in de in bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1806 vermelde landen.

5.

Voor de verdeling van de middelen overeenkomstig punt 1, c), ii), van deze bijlage wordt onder “zeebuitengrens” verstaan: de uiterste grens van de territoriale wateren van de lidstaten als bepaald overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 16 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. De definitie van “zeebuitengrenzen” moet evenwel rekening houden met gevallen waarin regelmatig langeafstandsoperaties voorbij de uiterste grens van de territoriale wateren van de lidstaten zijn uitgevoerd in gebieden met een grote dreiging om irreguliere immigratie of illegale binnenkomst te voorkomen. De definitie van “zeebuitengrens” wordt daarbij bepaald door rekening te houden met de operationele gegevens die de laatste twee jaar door de betrokken lidstaten zijn verstrekt en door het Europees Grens- en kustwachtagentschap met het oog op het in punt 9 van deze bijlage bedoelde verslag zijn beoordeeld. Die definitie wordt uitsluitend gebruikt voor de toepassing van deze verordening.

6.

Voor de initiële toewijzing van financiering wordt de beoordeling van de werklast gebaseerd op de meest recente gemiddelde cijfers over de jaren 2017, 2018 en 2019. Voor de tussentijdse evaluatie wordt de beoordeling van de werklast gebaseerd op de meest recente gemiddelde cijfers over de jaren 2021, 2022 en 2023. De werklast wordt beoordeeld op basis van de volgende factoren:

a)

aan de land- en zeebuitengrenzen:

i)

70 % voor het aantal personen dat de buitengrenzen bij de grensdoorlaatposten overschrijdt;

ii)

30 % voor het aantal onderdanen van derde landen aan wie de toegang aan de buitengrenzen is geweigerd;

b)

op de luchthavens:

i)

70 % voor het aantal personen dat de buitengrenzen bij de grensdoorlaatposten overschrijdt;

ii)

30 % voor het aantal onderdanen van derde landen aan wie de toegang aan de buitengrenzen is geweigerd;

c)

op de consulaten:

i)

het aantal aanvragen voor een visum voor kort verblijf of een luchthaventransitvisum.

7.

De referentiecijfers voor het aantal consulaten als bedoeld in punt 4, a), worden berekend op basis van de informatie die overeenkomstig artikel 40, lid 4, van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) aan de Commissie is meegedeeld.

Indien de lidstaten de betrokken statistieken niet hebben verstrekt, worden voor die lidstaten de meest recente beschikbare gegevens gebruikt. Indien er geen gegevens beschikbaar zijn voor een lidstaat, is het referentiecijfer nul.

8.

De referentiecijfers voor de werklast als bedoeld:

a)

in punt 6, a), i), en b), i), zijn de meest recente statistieken die de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie hebben verstrekt;

b)

in punt 6, a), ii), en b), ii), zijn de meest recente statistieken die de Commissie (Eurostat) heeft geproduceerd op basis van de overeenkomstig het recht van de Unie door de lidstaten verstrekte gegevens;

c)

in punt 6, c), zijn de meest recente visumstatistieken als bedoeld in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 810/2009 die de Commissie heeft gepubliceerd.

Indien de lidstaten de betrokken statistieken niet hebben verstrekt, worden voor die lidstaten de meest recente beschikbare gegevens gebruikt. Indien er geen gegevens beschikbaar zijn voor een lidstaat, is het referentiecijfer nul.

9.

Het Europees Grens- en kustwachtagentschap verstrekt de Commissie een verslag over de middelen, uitgesplitst naar landbuitengrenzen, zeebuitengrenzen en luchthavens, zoals bedoeld in punt 1, c). Delen van dat verslag kunnen overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EU) 2019/1896 worden gerubriceerd al naargelang dat noodzakelijk is. Na raadpleging van de Commissie maakt het Europees Grens- en kustwachtagentschap een niet-gerubriceerde versie van het verslag openbaar.

10.

Voor de initiële toewijzing wordt in het in punt 9 van deze bijlage bedoelde verslag voor elk grenssegment het gemiddelde impactniveau vastgesteld op basis van de meest recente gemiddelde cijfers voor de jaren 2017, 2018 en 2019. Voor de tussentijdse evaluatie wordt in het in punt 9 van deze bijlage bedoelde verslag voor elk grenssegment het gemiddelde impactniveau vastgesteld op basis van de meest recente gemiddelde cijfers over de jaren 2021, 2022 en 2023. In het verslag worden de volgende specifieke wegingsfactoren vastgelegd door toepassing van de overeenkomstig artikel 34, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2019/1896 bepaalde impactniveaus:

a)

factor 1 voor laag impactniveau;

b)

factor 3 voor gemiddeld impactniveau;

c)

factor 5 voor hoog en kritiek impactniveau.


(1)  Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39).

(2)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).


BIJLAGE II

Uitvoeringsmaatregelen

1.

Het instrument draagt bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt a), door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a)

de verbetering van het grenstoezicht overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/1896 door:

i)

het versterken van de capaciteit voor de uitvoering van controles en bewaking aan de buitengrenzen, met inbegrip van maatregelen om legale grensoverschrijdingen te faciliteren en, waar passend, maatregelen voor:

het voorkomen en opsporen van grensoverschrijdende criminaliteit aan de buitengrenzen, met name migrantensmokkel, mensenhandel en terrorisme;

het beheren van voortdurend omvangrijke migratiestromen aan de buitengrenzen, onder meer door middel van technische en operationele versterking en door middel van mechanismen en procedures voor de identificatie van kwetsbare personen en niet-begeleide minderjarigen, en voor de identificatie van, de informatieverstrekking aan en de doorverwijzing van personen die internationale bescherming behoeven of wensen aan te vragen;

ii)

het uitvoeren van technische en operationele maatregelen in het Schengengebied die samenhangen met grenstoezicht en tegelijkertijd het vrije verkeer van personen binnen dat gebied waarborgen;

iii)

het analyseren van de risico’s voor de interne veiligheid en van de dreigingen die de werking of de veiligheid van de buitengrenzen kunnen aantasten;

b)

het ontwikkelen van de Europese grens- en kustwacht door nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor grensbeheer aan te sporen maatregelen te treffen in verband met vermogensontwikkeling en gemeenschappelijke capaciteitsopbouw, gezamenlijke aanbesteding, de vaststelling van gemeenschappelijke normen en andere maatregelen voor het stroomlijnen van de samenwerking en de coördinatie tussen de lidstaten en het Europees Grens- en kustwachtagentschap;

c)

het verbeteren van de samenwerking op nationaal niveau tussen nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor grenstoezicht of voor taken die aan de grens worden uitgevoerd, en van de samenwerking op het niveau van de Unie tussen de lidstaten onderling of tussen de lidstaten enerzijds en de relevante organen en instanties van de Unie dan wel derde landen anderzijds;

d)

het waarborgen van de eenvormige toepassing van het acquis van de Unie inzake de buitengrenzen, onder meer door uitvoering te geven aan aanbevelingen van kwaliteitscontrolemechanismen zoals het Schengenevaluatiemechanisme overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013, kwetsbaarheidsbeoordelingen overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1896 en nationale mechanismen voor kwaliteitscontrole;

e)

het opzetten, doen werken en onderhouden van grootschalige IT-systemen krachtens het recht van de Unie op het gebied van grensbeheer, met name het SIS, het Etias, het EES en Eurodac voor grensbeheerdoeleinden, met inbegrip van de interoperabiliteit tussen die grootschalige IT-systemen en de communicatie-infrastructuur daarvan, en acties om de gegevenskwaliteit en de informatieverstrekking te verbeteren;

f)

het vergroten van de capaciteit om bijstand te verlenen aan personen die op zee in nood verkeren en ondersteunen van opsporings- en reddingsoperaties in situaties die zich tijdens een grensbewakingsoperatie op zee kunnen voordoen;

g)

het ondersteunen van opsporing- en reddingsoperaties bij het verrichten van grensbewaking op zee.

2.

Het instrument draagt bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstelling opgenomen in artikel 3, lid 2, punt b), door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a)

het verlenen van doelmatige en klantvriendelijke diensten aan visumaanvragers, met instandhouding van de veiligheid en integriteit van visumprocedures, met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid en integriteit van aanvragers of van visumhouders overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 767/2008;

b)

het ondersteunen van lidstaten bij de afgifte van visa, met inbegrip van visa met territoriaal beperkte geldigheid als bedoeld in artikel 25 van Verordening (EG) nr. 810/2009, afgegeven op humanitaire gronden, vanwege het nationale belang of gelet op internationale verplichtingen;

c)

het waarborgen van de eenvormige toepassing van het Unieacquis inzake visa, met inbegrip van de verdere ontwikkeling en modernisering van het gemeenschappelijk visumbeleid;

d)

het ontwikkelen van verschillende vormen van samenwerking tussen de lidstaten bij de behandeling van visumaanvragen;

e)

het opzetten, doen werken en onderhouden van grootschalige IT-systemen krachtens het recht van de Unie op het gebied van het gemeenschappelijk visumbeleid, met name het VIS, met inbegrip van de interoperabiliteit tussen die grootschalige IT-systemen en de communicatie-infrastructuur daarvan, en acties om de gegevenskwaliteit en de informatieverstrekking te verbeteren.


BIJLAGE III

Reikwijdte van de steun

1.

Binnen de specifieke doelstelling genoemd in artikel 3, lid 2, punt a), verleent het instrument met name steun voor:

a)

infrastructuur, gebouwen, systemen en diensten die nodig zijn bij grensdoorlaatposten en voor grensbewaking tussen grensdoorlaatposten;

b)

operationele uitrusting, waaronder vervoermiddelen en ICT-systemen die nodig zijn voor doeltreffend en veilig grenstoezicht bij grensdoorlaatposten en voor grensbewaking, overeenkomstig de door het Europees Grens- en kustwachtagentschap ontwikkelde normen, voor zover dergelijke normen bestaan;

c)

opleiding op het gebied van, of ter bevordering van, de ontwikkeling van Europees geïntegreerd grensbeheer, rekening houdend met operationele behoeften en risicoanalyses, waaronder de uitdagingen die in de in artikel 13, lid 7, genoemde aanbevelingen zijn uiteengezet, en met volledige inachtneming van de grondrechten;

d)

de gezamenlijke inzet van immigratieverbindingsfunctionarissen in derde landen overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1240 van het Europees Parlement en de Raad (1) en detacheringen van grenswachters en andere relevante deskundigen naar lidstaten of vanuit een lidstaat naar een derde land, versterking van de samenwerking en de operationele capaciteit van netwerken van deskundigen of verbindingsfunctionarissen, en de uitwisselingen van beste praktijken en bevordering van de capaciteit van Europese netwerken voor de beoordeling, bevordering, ondersteuning en ontwikkeling van beleidsmaatregelen van de Unie;

e)

de uitwisselingen van beste praktijken en deskundigheid, studies, proefprojecten en andere relevante acties gericht op de uitvoering of ontwikkeling van Europees geïntegreerd grensbeheer, waaronder maatregelen ter bevordering van de ontwikkeling van de Europese grens- en kustwacht, zoals gemeenschappelijke capaciteitsopbouw, gezamenlijke aanbesteding, vaststelling van gemeenschappelijke normen en andere maatregelen voor het stroomlijnen van de samenwerking en coördinatie tussen het Europees Grens- en kustwachtagentschap en de lidstaten, evenals maatregelen in verband met de doorverwijzing van kwetsbare mensen die hulp nodig hebben en mensen die internationale bescherming behoeven of wensen aan te vragen;

f)

acties voor het ontwikkelen van innovatieve werkwijzen of het gebruiken van nieuwe technologieën die ook toepasbaar kunnen zijn in andere lidstaten, met name door de resultaten van veiligheidsonderzoeksprojecten te gebruiken, indien het Europees Grens- en kustwachtagentschap overeenkomstig artikel 66 van Verordening (EU) 2019/1896heeft vastgesteld dat een dergelijk gebruik bijdraagt tot de ontwikkeling van de operationele capaciteiten van de Europese grens- en kustwacht;

g)

voorbereidende, monitoring-, administratieve en technische activiteiten die vereist zijn voor de uitvoering van het buitengrenzenbeleid, onder meer ter versterking van de governance van de Schengenruimte door ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het evaluatiemechanisme dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1053/2013 voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis en Verordening (EU) 2016/399, met name dienstreisuitgaven voor deskundigen van de Commissie en de lidstaten die deelnemen aan bezoeken ter plaatse alsmede maatregelen om uitvoering te geven aan de aanbevelingen die zijn vastgesteld naar aanleiding van kwetsbaarheidsbeoordelingen die het Europees Grens- en kustwachtagentschap overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1896 verricht;

h)

acties voor de verbetering van de kwaliteit van in ICT-systemen opgeslagen gegevens en de uitoefening van de rechten van betrokkenen op informatie, toegang tot en correctie en verwijdering van hun persoonsgegevens, en op beperking van de verwerking daarvan;

i)

identificatie, afname van vingerafdrukken, registratie, veiligheidscontroles, nabespreking, informatieverstrekking, medische en kwetsbaarheidsscreening en zo nodig medische zorg en verwijzing van onderdanen van derde landen naar de passende procedure aan de buitengrenzen;

j)

acties om het beleid inzake de buitengrens onder de aandacht te brengen van belanghebbenden en het algemene publiek, onder meer via institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie;

k)

de ontwikkeling van statistische instrumenten, methoden en indicatoren die het non-discriminatiebeginsel eerbiedigen;

l)

operationele steun voor de uitvoering van Europees geïntegreerd grensbeheer.

2.

Binnen de specifieke doelstelling genoemd in artikel 3, lid 2, punt b), verleent het instrument met name steun voor:

a)

infrastructuur en gebouwen voor de behandeling van visumaanvragen en consulaire samenwerking, waaronder veiligheidsmaatregelen, evenals andere acties gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening aan visumaanvragers;

b)

operationele uitrusting en ICT-systemen voor de behandeling van visumaanvragen en consulaire samenwerking;

c)

opleiding van consulair en ander personeel dat bijdraagt aan het gemeenschappelijk visumbeleid en consulaire samenwerking;

d)

uitwisseling van beste praktijken en de uitwisseling tussen deskundigen, waaronder de detachering van deskundigen, en bevordering van de capaciteit van Europese netwerken voor de beoordeling, bevordering, ondersteuning en verdere ontwikkeling van beleidsmaatregelen en doelstellingen van de Unie;

e)

studies, proefprojecten en andere relevante acties, zoals acties ter verbetering van kennis door middel van analyse, monitoring en evaluatie;

f)

acties voor de ontwikkeling van innovatieve methoden of het gebruik van nieuwe technologieën die ook toepasbaar kunnen zijn in andere lidstaten, in het bijzonder projecten voor het testen en valideren van de resultaten van door de Unie gefinancierde onderzoeksprojecten;

g)

voorbereidende, monitoring-, administratieve en technische activiteiten, onder meer ter versterking van de governance van de Schengenruimte door ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het evaluatiemechanisme dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1053/2013 voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis, met inbegrip van dienstreisuitgaven voor deskundigen van de Commissie en de lidstaten die deelnemen aan bezoeken ter plaatse;

h)

activiteiten om het visumbeleid onder de aandacht te brengen van belanghebbenden en het algemene publiek, onder meer via institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie;

i)

de ontwikkeling van statistische instrumenten, methoden en indicatoren in lijn met het non-discriminatiebeginsel;

j)

operationele steun voor de uitvoering van het gemeenschappelijk visumbeleid;

k)

het ondersteunen van lidstaten bij de afgifte van visa, met inbegrip van visa met territoriaal beperkte geldigheid als bedoeld in artikel 25 van Verordening (EG) nr. 810/2009, afgegeven op humanitaire gronden, vanwege het nationale belang of gelet op internationale verplichtingen.

3.

Binnen de beleidsdoelstelling genoemd in artikel 3, lid 1, verleent het instrument met name steun voor:

a)

infrastructuur en gebouwen die nodig zijn voor het hosten van grootschalige IT-systemen en daarmee samenhangende componenten van communicatie-infrastructuur;

b)

apparatuur en communicatiesystemen die nodig zijn voor de goede werking van grootschalige IT-systemen;

c)

opleidings- en communicatieactiviteiten in verband met grootschalige IT-systemen;

d)

de ontwikkeling en upgrading van grootschalige IT-systemen;

e)

studies, validering van concepten, proefprojecten en andere relevante acties in verband met de uitvoering van grootschalige IT-systemen, met inbegrip van de interoperabiliteit daarvan;

f)

acties voor de ontwikkeling van innovatieve methoden of het gebruik van nieuwe technologieën die ook toepasbaar kunnen zijn in andere lidstaten, in het bijzonder projecten voor het testen en valideren van de resultaten van door de Unie gefinancierde onderzoeksprojecten;

g)

de ontwikkeling van statistische instrumenten, methoden en indicatoren voor grootschalige IT-systemen op het gebied van visumbeleid en grenzen in lijn met het non-discriminatiebeginsel;

h)

acties voor de verbetering van de kwaliteit van in ICT-systemen opgeslagen gegevens en de uitoefening van de rechten van betrokkenen op informatie, op toegang tot en correctie en verwijdering van hun persoonsgegevens, en op beperking van de verwerking daarvan;

i)

operationele steun voor de uitvoering van grootschalige IT-systemen.


(1)  Verordening (EU) 2019/1240 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de oprichting van een Europees netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 88).


BIJLAGE IV

Overeenkomstig artikel 12, lid 3, en artikel 13, lid 17, voor hogere medefinancieringsniveaus in aanmerking komende acties

1)

De aankoop van operationele uitrusting door middel van regelingen voor gezamenlijke aanbesteding met het Europees Grens- en kustwachtagentschap, voor terbeschikkingstelling aan het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor operationele activiteiten overeenkomstig artikel 64, lid 14, van Verordening (EU) 2019/1896;

2)

Maatregelen ter bevordering van samenwerking tussen instanties van een lidstaat en een aangrenzend derde land waarmee de Unie een land- of zeegrens deelt;

3)

De ontwikkeling van het Europees Grens- en kustwachtagentschap door nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor grensbeheer aan te sporen maatregelen te treffen in verband met gemeenschappelijke capaciteitsopbouw, gezamenlijke aanbesteding, de vaststelling van gemeenschappelijke normen en andere maatregelen voor het stroomlijnen van de samenwerking en de coördinatie tussen de lidstaten en het Europees Grens- en kustwachtagentschap, zoals uiteengezet in bijlage II, punt 1, b);

4)

De gezamenlijke inzet van verbindingsfunctionarissen voor immigratie als bedoeld in bijlage III;

5)

Maatregelen in het kader van grenstoezicht ter verbetering van de identificatie van en de onmiddellijke ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel, alsmede de ontwikkeling en ondersteuning van passende verwijzingsmechanismen voor die doelgroepen en maatregelen ter verbetering van grensoverschrijdende samenwerking bij de opsporing van mensenhandelaars in het kader van grenstoezicht;

6)

De ontwikkeling van geïntegreerde systemen voor kinderbescherming aan de buitengrenzen, onder meer met behulp van voldoende opleiding van personeel en de uitwisselingen van goede praktijken tussen de lidstaten en met het Europees Grens- en kustwachtagentschap;

7)

Maatregelen op het gebied van het inzetten, overdragen, testen en valideren van nieuwe methoden of technologie, waaronder proefprojecten en maatregelen inzake de follow-up van door de Unie gefinancierde onderzoeksprojecten, als bedoeld in bijlage III, en maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van in IT-systemen op het gebied van visumbeleid en grenzen opgeslagen gegevens, alsook van de uitoefening van de rechten van betrokkenen op informatie, op toegang tot, en correctie en verwijdering van hun gegevens, en op de beperking van de verwerking daarvan, in het kader van acties die binnen het toepassingsgebied van het instrument vallen;

8)

Maatregelen gericht op de identificatie en doorverwijzing naar beschermingsdiensten voor kwetsbare personen en onmiddellijke bijstand aan dergelijke personen;

9)

Maatregelen voor het opzetten en beheren van hotspotgebieden in lidstaten die te maken hebben of kunnen krijgen met uitzonderlijke, onevenredige migratiedruk aan de buitengrenzen;

10)

De verdere ontwikkeling van verschillende vormen van samenwerking tussen de lidstaten bij de behandeling van visumaanvragen, zoals uiteengezet in bijlage II, punt 2, d);

11)

Uitbreiding van de consulaire aanwezigheid of vertegenwoordiging van de lidstaten in derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum in de zin van Verordening (EU) 2018/1806, met name in derde landen als daar tot dusver geen enkele lidstaat aanwezig is;

12)

Maatregelen gericht op het verbeteren van de interoperabiliteit van ICT-systemen.


BIJLAGE V

Prestatie-indicatoren als bedoeld in artikel 27, lid 1

In artikel 3, lid 2, punt a), genoemde specifieke doelstelling

1.

De hoeveelheid uitrustingsartikelen die is geregistreerd in de pool van technische uitrusting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap.

2.

De hoeveelheid uitrustingsartikelen die ter beschikking is gesteld van het Europees Grens- en kustwachtagentschap.

3.

Het aantal opgezette of verbeterde vormen van samenwerking tussen nationale autoriteiten en het nationaal coördinatiecentrum (NCC) van Eurosur.

4.

Het aantal grensoverschrijdingen bij automatische grensbewakingssystemen en e-gates.

5.

Het aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties en uit kwetsbaarheidsbeoordelingen op het gebied van grensbeheer waar werk van is gemaakt.

6.

Het aantal deelnemers dat drie maanden na een opleidingsactiviteit meldt dat zij de tijdens een opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken.

7.

Het aantal personen dat bij grensdoorlaatposten internationale bescherming heeft aangevraagd.

8.

Het aantal personen aan wie toegang is geweigerd door grensautoriteiten.

In artikel 3, lid 2, punt b), genoemde specifieke doelstelling

1.

Het aantal nieuwe of verbeterde consulaten buiten het Schengengebied:

1.1.

Waaronder het aantal consulaten waar verbeteringen zijn doorgevoerd om te zorgen voor meer klantvriendelijkheid voor visumaanvragers.

2.

Het aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties op het gebied van het gemeenschappelijk visumbeleid waar werk van is gemaakt.

3.

Het aantal visumaanvragen met digitale middelen.

4.

Het aantal opgezette of verbeterde vormen van samenwerking tussen lidstaten bij de behandeling van visumaanvragen.

5.

Het aantal deelnemers dat drie maanden na een opleidingsactiviteit meldt dat zij de tijdens een opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken.

BIJLAGE VI

INTERVENTIETYPES

TABEL 1: CODES VOOR DE DIMENSIE “INTERVENTIEGEBIED”

I.

Europees geïntegreerd grensbeheer

001

Grenscontroles

002

Grensbewaking — in de lucht inzetbare uitrusting

003

Grensbewaking — op het land inzetbare uitrusting

004

Grensbewaking — op zee inzetbare uitrusting

005

Grensbewaking — automatische grensbewakingssystemen

006

Grensbewaking — andere maatregelen

007

Technische en operationele maatregelen in het Schengengebied die samenhangen met grenstoezicht

008

Situationeel bewustzijn en uitwisseling van informatie

009

Risicoanalyse

010

Verwerking van gegevens en informatie

011

Hotspotgebieden

012

Maatregelen in verband met de identificatie en doorverwijzing van kwetsbare personen

013

Maatregelen in verband met de identificatie en doorverwijzing van personen die internationale bescherming behoeven of wensen aan te vragen

014

Ontwikkeling van de Europese grens- en kustwacht

015

Samenwerking tussen instanties — nationaal niveau

016

Samenwerking tussen instanties — Unieniveau

017

Samenwerking tussen instanties — met derde landen

018

Gezamenlijke inzet van immigratieverbindingsfunctionarissen

019

Grootschalige IT-systemen — Eurodac voor grensbeheerdoeleinden

020

Grootschalige IT-systemen — Inreis-uitreissysteem (EES)

021

Grootschalige IT-systemen — Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) — overige

022

Grootschalige IT-systemen — Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) — artikel 85, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1240

023

Grootschalige IT-systemen — Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) — artikel 85, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1240

024

Grootschalige IT-systemen — Schengeninformatiesysteem (SIS)

025

Grootschalige IT-systemen — Interoperabiliteit

026

Operationele steun — Geïntegreerd grensbeheer

027

Operationele steun — Grootschalige IT-systemen voor grensbeheerdoeleinden

028

Operationele steun — Bijzondere doorreisregeling

029

Gegevenskwaliteit en rechten van betrokkenen op informatie, toegang tot, correctie en verwijdering van hun persoonsgegevens, en op beperking van de verwerking daarvan

II.

Gemeenschappelijk visumbeleid

001

Verbetering van de behandeling van visumaanvragen

002

Verbetering van de doeltreffendheid, de klantvriendelijkheid en de veiligheid op de consulaten

003

Documentbeveiliging/documentadviseurs

004

Consulaire samenwerking

005

Consulaire vertegenwoordiging

006

Grootschalige IT-systemen — Visuminformatiesysteem (VIS)

007

Overige ICT-systemen voor de behandeling van visumaanvragen

008

Operationele steun — Gemeenschappelijk visumbeleid

009

Operationele steun — Grootschalige IT-systemen voor de behandeling van visumaanvragen

010

Operationele steun — Bijzondere doorreisregeling

011

Afgifte van visa met territoriaal beperkte geldigheid

012

Gegevenskwaliteit en rechten van betrokkenen op informatie, toegang tot, correctie en verwijdering van hun persoonsgegevens, en op beperking van de verwerking daarvan

III.

Technische bijstand

001

Informatie en communicatie

002

Voorbereiding, uitvoering, monitoring en controle

003

Evaluatie en studies, gegevensverzameling

004

Capaciteitsopbouw


TABEL 2: CODES VOOR DE DIMENSIE “SOORT ACTIE”

001

Infrastructuur en gebouwen

002

Vervoermiddelen

003

Overige operationele uitrusting

004

Communicatiesystemen

005

IT-systemen

006

Opleiding

007

Uitwisseling van beste praktijken — tussen de lidstaten

008

Uitwisseling van beste praktijken — met derde landen

009

Inzet van deskundigen

010

Studies, validering van concepten, proefprojecten en soortgelijke acties

011

Communicatieactiviteiten

012

Ontwikkeling van statistische instrumenten, methoden en indicatoren

013

Inzet of andere follow-up van onderzoeksprojecten


TABEL 3: CODES VOOR DE DIMENSIE “UITVOERING”

001

Acties die onder artikel 12, lid 1, vallen

002

Specifieke acties

003

Acties vermeld in bijlage IV

004

Operationele steun

005

Acties die onder artikel 12, lid 5, vallen

006

Noodhulp


TABEL 4: CODES VOOR DE DIMENSIE “SPECIFIEKE ONDERWERPEN”

001

Samenwerking met derde landen

002

Acties in of met betrekking tot derde landen

003

Uitvoering van aanbevelingen uit Schengenevaluaties

004

Uitvoering van aanbevelingen uit kwetsbaarheidsbeoordelingen

005

Acties ter ondersteuning van de ontwikkeling en de werking van Eurosur

006

Geen van bovenstaande


BIJLAGE VII

Uitgaven die in aanmerking komen voor operationele steun

a)

Binnen de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt a), dekt operationele steun de volgende kosten, voor zover het Europees Grens- en kustwachtagentschap deze niet dekt in het kader zijn operationele activiteiten:

1)

personeelskosten, met inbegrip van opleidingskosten;

2)

kosten voor onderhoud of herstel van uitrusting en infrastructuur;

3)

kosten voor diensten binnen het toepassingsgebied van deze verordening;

4)

werkingskosten voor operaties;

5)

kosten in verband met onroerend goed, inclusief huur en afschrijving.

Een ontvangende lidstaat in de zin van artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) 2019/1896 kan operationele steun gebruiken voor het dekken van zijn eigen werkingskosten in verband met zijn deelname aan de binnen het toepassingsgebied van in dat punt vallende operationele activiteiten of in verband met zijn nationale grenstoezichtsactiviteiten.

b)

Binnen de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt b), dekt operationele steun:

1)

personeelskosten, met inbegrip van opleidingskosten;

2)

kosten voor diensten;

3)

kosten voor onderhoud of herstel van uitrusting en infrastructuur;

4)

kosten in verband met onroerend goed, inclusief huur en afschrijving.

c)

Binnen de beleidsdoelstelling van artikel 3, lid 1, dekt operationele steun voor grootschalige IT-systemen:

1)

personeelskosten, met inbegrip van opleidingskosten;

2)

kosten in verband met operationeel beheer en onderhoud van grootschalige IT-systemen en de communicatie-infrastructuur daarvan, met inbegrip van de interoperabiliteit van die systemen en de huur van beveiligde ruimte.

d)

Naast de in de punten a), b) en c) van deze bijlage genoemde kosten wordt er overeenkomstig artikel 17, lid 1, operationele steun verstrekt in het kader van het programma van Litouwen.


BIJLAGE VIII

Output- en resultaatindicatoren als bedoeld in artikel 27, lid 3

In artikel 3, lid 2, punt a) vermelde specifieke doelstelling

Outputindicatoren

1.

De hoeveelheid uitrustingsartikelen die is aangekocht voor grensdoorlaatposten:

1.1.

waaronder het aantal automatische grensbewakingssystemen, zelfbedieningssystemen en e-gates.

2.

De hoeveelheid onderhouden/gerepareerde infrastructuur.

3.

Het aantal ondersteunde hotspotgebieden.

4.

Het aantal nieuw aangelegde of verbeterde faciliteiten voor grensdoorlaatposten.

5.

Het aantal aangekochte luchtvaartuigen:

5.1.

waaronder het aantal onbemande luchtvaartuigen.

6.

Het aantal aangekochte middelen voor zeevervoer.

7.

Het aantal aangekochte middelen voor landvervoer.

8.

Het aantal gesteunde deelnemers:

8.1.

waaronder het aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten.

9.

Het aantal immigratieverbindingsfunctionarissen dat in derde landen is tewerkgesteld.

10.

Het aantal ontwikkelde, onderhouden of verbeterde IT-functionaliteiten.

11.

Het aantal ontwikkelde, onderhouden of verbeterde grootschalige IT-systemen:

11.1.

waaronder het aantal ontwikkelde grootschalige IT-systemen.

12.

Het aantal samenwerkingsprojecten met derde landen.

13.

Het aantal personen dat bij grensdoorlaatposten internationale bescherming heeft aangevraagd.

Resultaatindicatoren

14.

Hoeveelheid uitrustingsartikelen die is geregistreerd in de pool van technische uitrusting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap.

15.

Hoeveelheid uitrustingsartikelen die ter beschikking is gesteld van het Europees Grens- en kustwachtagentschap.

16.

Het aantal opgezette of verbeterde vormen van samenwerking tussen nationale autoriteiten en de nationale coördinatiecentra van Eurosur.

17.

Het aantal grensoverschrijdingen bij automatische grensbewakingssystemen en e-gates.

18.

Het aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties en uit kwetsbaarheidsbeoordelingen op het gebied van grensbeheer waar werk van is gemaakt.

19.

Het aantal deelnemers dat drie maanden na een opleidingsactiviteit meldt dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken.

20.

Het aantal personen aan wie toegang is geweigerd door grensautoriteiten.

In artikel 3, lid 2, punt b), bedoelde specifieke doelstelling

Outputindicatoren

1.

Het aantal projecten ter ondersteuning van de digitalisering van de behandeling van visumaanvragen.

2.

Het aantal gesteunde deelnemers:

2.1.

waaronder het aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten.

3.

Het aantal personeelsleden dat op consulaten in derde landen tewerk is gesteld:

3.1.

waaronder het aantal personeelsleden dat wordt ingezet voor de behandeling van visumaanvragen.

4.

Het aantal ontwikkelde, onderhouden of verbeterde IT-functionaliteiten.

5.

Het aantal ontwikkelde, onderhouden of verbeterde grootschalige IT-systemen:

5.1.

waaronder het aantal ontwikkelde grootschalige IT-systemen.

6.

De hoeveelheid onderhouden/gerepareerde infrastructuur.

7.

Het aantal verhuurde/afgeschreven onroerende goederen.

Resultaatindicatoren

8.

Het aantal nieuwe of verbeterde consulaten buiten het Schengengebied:

8.1.

waaronder het aantal consulaten waar verbeteringen zijn doorgevoerd om te zorgen voor meer klantvriendelijkheid voor visumaanvragers.

9.

Het aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties op het gebied van het gemeenschappelijk visumbeleid waar werk van is gemaakt.

10.

Het aantal visumaanvragen met digitale middelen.

11.

Het aantal opgezette of verbeterde vormen van samenwerking tussen lidstaten bij de behandeling van visumaanvragen.

12.

Het aantal deelnemers dat drie maanden na een opleidingsactiviteit meldt dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken.

15.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/94


VERORDENING (EU) 2021/1149 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 juli 2021

tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Hoewel de nationale veiligheid een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten blijft, vereist de bescherming ervan samenwerking en coördinatie op het niveau van de Unie. Het doel van de Unie om binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht een hoog niveau van veiligheid te waarborgen krachtens artikel 67, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), moet onder meer worden bereikt door middel van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit, alsmede maatregelen inzake coördinatie en samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten en andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van coördinatie en samenwerking met relevante agentschappen van de Unie en andere relevante organen van de Unie, en met relevante derde landen en internationale organisaties, alsmede met hulp van de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld.

(2)

Voor de periode van 2015 tot 2020 hebben de Commissie, de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement gemeenschappelijke prioriteiten bepaald, die in de Europese veiligheidsagenda van april 2015 zijn beschreven en die door de Raad in de vernieuwde interneveiligheidsstrategie van juni 2015 en door het Europees Parlement in zijn resolutie van juli 2015 zijn bevestigd, met name het voorkomen en bestrijden van terrorisme en radicalisering, zware en georganiseerde criminaliteit, en cybercriminaliteit. Deze gemeenschappelijke prioriteiten zijn opnieuw bevestigd voor de periode van 2020 tot 2025 in de mededeling van 24 juli 2020 van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s met als titel “de EU-strategie voor de veiligheidsunie”.

(3)

De leiders van 27 lidstaten, de Europese Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie hebben in de op 25 maart 2017 ondertekende Verklaring van Rome hun belofte bevestigd toe te werken naar een veilig en zeker Europa en een Unie te bouwen waar alle burgers zich veilig voelen en zich vrij kunnen bewegen, een Unie waarvan de buitengrenzen beveiligd zijn, een Unie met een efficiënt, verantwoord en duurzaam migratiebeleid, met eerbied voor de internationale normen, een Europa dat vastbesloten is het terrorisme en de georganiseerde criminaliteit te bestrijden.

(4)

De Europese Raad heeft op 15 december 2016 gevraagd dat continu wordt gewerkt aan de interoperabiliteit van informatiesystemen en databanken. De Europese Raad heeft op 23 juni 2017 onderstreept dat de interoperabiliteit tussen databanken moet worden verbeterd, en de Commissie heeft op 12 december 2017 een voorstel ingediend voor een verordening tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen (politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie).

(5)

Om het Schengenacquis veilig te stellen en bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid in de Unie, zijn de lidstaten er sinds 6 april 2017 toe verplicht om burgers van de Unie die de buitengrenzen van de Unie overschrijden, systematisch te controleren aan de hand van relevante databanken. Voorts heeft de Commissie een aanbeveling tot de lidstaten gericht betreffende het beter gebruikmaken van politiecontroles en grensoverschrijdende samenwerking. Solidariteit tussen de lidstaten, duidelijkheid over de taakverdeling, eerbiediging van de grondrechten en fundamentele vrijheden en van de rechtsstaat, bijzondere aandacht voor het mondiale perspectief en de noodzakelijke samenhang met de externe dimensie van veiligheid moeten de kernbeginselen zijn waardoor de Unie en de lidstaten zich laten leiden bij het ontwikkelen van een echte en doeltreffende veiligheidsunie.

(6)

Daartoe moet op het niveau van de Unie worden opgetreden om mensen, openbare ruimten en kritieke infrastructuur te beschermen tegen de steeds grensoverschrijdender wordende dreigingen en om de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten uitgevoerde werkzaamheden te ondersteunen. Onder andere terrorisme, zware en georganiseerde criminaliteit, “rondtrekkende” criminaliteit, drugs- en wapenhandel, corruptie, witwaspraktijken, cybercriminaliteit, seksuele uitbuiting, waaronder de seksuele uitbuiting van kinderen, hybride dreigingen en chemische, biologische, radiologische en nucleaire dreigingen, en mensenhandel blijven de interne veiligheid van de Unie op de proef stellen. Interne veiligheid is een gezamenlijke taak waaraan de instellingen van de Unie, de ter zake relevante agentschappen van de Unie en de lidstaten samen een bijdrage dienen te leveren.

(7)

Om bij te dragen aan de ontwikkeling en uitvoering van een echte en doeltreffende veiligheidsunie die een hoog niveau van interne veiligheid in de gehele Unie moet waarborgen, moet een Fonds voor interne veiligheid (“het fonds”) worden opgericht en beheerd om adequate financiële steun van de Unie aan de lidstaten te verstrekken.

(8)

De financiering uit de begroting van de Unie moet worden toegespitst op acties waarbij optreden van de Unie voor een grotere meerwaarde kan zorgen ten opzichte van optreden door de lidstaten alleen. Overeenkomstig artikel 84 en artikel 87, lid 2, VWEU moet het fonds dienen voor maatregelen ter stimulering en ondersteuning van het optreden van de lidstaten op het gebied van misdaadpreventie, gezamenlijke opleidingen van personeel en politiële samenwerking, alsmede justitiële samenwerking in strafzaken waarbij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de agentschappen van de Unie betrokken zijn, in het bijzonder met betrekking tot de uitwisseling van informatie, intensievere operationele samenwerking en ondersteuning van noodzakelijke inspanningen ter versterking van de capaciteiten voor het voorkomen en bestrijden van terrorisme en zware en georganiseerde criminaliteit. Het fonds moet ook de opleiding van bevoegde personeelsleden en deskundigen ondersteunen conform de algemene beginselen van het Europees opleidingsprogramma voor rechtshandhaving (LETS). De steun uit het fonds mag niet worden gebruikt ter dekking van operationele kosten en activiteiten die verband houden met de essentiële functies van de lidstaten op het gebied van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse en de nationale veiligheid, zoals bedoeld in artikel 72 VWEU.

(9)

Bij de implementatie van het fonds moeten de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde waarden, de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) verankerde rechten en beginselen en de internationale verplichtingen van de Unie op het gebied van de mensenrechten ten volle in acht worden genomen. Het fonds moet met name ten uitvoer worden gelegd met volledige eerbiediging van de grondrechten, zoals het recht op menselijke waardigheid, het recht op leven, het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de rechten van het kind en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, alsook met volledige naleving van het beginsel van non-discriminatie.

(10)

Overeenkomstig artikel 3 VEU moet het fonds ondersteuning bieden aan activiteiten die de bescherming van kinderen tegen geweld, misbruik, uitbuiting en verwaarlozing waarborgen. Het fonds moet ook waarborgen voor en hulp aan minderjarige getuigen en slachtoffers ondersteunen, met name aan niet-begeleide minderjarigen of minderjarigen die anderszins voogdij behoeven.

(11)

Conform de gezamenlijke prioriteiten die op het niveau van de Unie zijn vastgesteld om een hoog niveau van veiligheid in de Unie te waarborgen, moet het fonds steun verstrekken voor acties tegen de belangrijkste veiligheidsdreigingen, en in het bijzonder het voorkomen en bestrijden van terrorisme en radicalisering, zware en georganiseerde criminaliteit en cybercriminaliteit, evenals voor het verlenen van bijstand en bescherming aan slachtoffers van misdrijven. Met het oog op de totstandbrenging van een echte veiligheidsunie moet het fonds ervoor zorgen dat de Unie en de lidstaten ook goed toegerust zijn om het hoofd te bieden aan veranderende en opkomende dreigingen, waaronder illegale handel, onder andere via onlinekanalen, hybride dreigingen en chemische, biologische, radiologische en nucleaire dreigingen. Hiertoe moet financiële bijstand worden verstrekt om de informatie-uitwisseling, de operationele samenwerking en de nationale en collectieve capaciteiten te verbeteren.

(12)

De financiële bijstand die via het fonds wordt verstrekt moet in het bijzonder dienen ter ondersteuning van de uitwisseling van informatie, politiële samenwerking, justitiële samenwerking in strafzaken, en preventie op het gebied van zware en georganiseerde criminaliteit, illegale wapenhandel, corruptie, witwaspraktijken, drugshandel, milieucriminaliteit, terrorisme, mensenhandel, het uitbuiten van vluchtelingen en irreguliere migranten, ernstige arbeidsuitbuiting, seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, waaronder seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen en vrouwen, de verspreiding van afbeeldingen van kindermisbruik en kinderporno, en cybercriminaliteit. Het fonds moet ook steun verstrekken voor de bescherming van mensen, openbare ruimten en kritieke infrastructuur tegen veiligheidsgerelateerde incidenten en steun verstrekken voor de paraatheid voor en doeltreffende beheersing van veiligheidsgerelateerde risico’s en crisissituaties, onder meer door gezamenlijke opleidingen, het ontwikkelen van gemeenschappelijk beleid, zoals strategieën, beleidscycli, programma’s en actieplannen, alsook wetgeving en praktische samenwerking.

(13)

Het fonds moet financiële steun verlenen om het hoofd te bieden aan de nieuwe uitdagingen die gepaard gaan met de aanzienlijke toename in de afgelopen jaren van bepaalde soorten misdrijven die via internet worden gepleegd, zoals betalingsfraude, seksuele uitbuiting van kinderen en wapenhandel.

(14)

Het fonds moet voortbouwen op de resultaten en investeringen van zijn voorgangers: voor de periode 2007-2013 het ISEC-programma “Preventie en bestrijding van criminaliteit” en het CIPS-programma “Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico’s: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen”, en voor de periode 2014-2020 het instrument voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3). Het toepassingsgebied van het fonds moet het ook mogelijk maken nieuwe ontwikkelingen in aanmerking te nemen.

(15)

Door publieke en particuliere financiële middelen in te zetten, te bundelen en als hefboom te laten fungeren moet ervoor worden gezorgd dat de financiering door de Unie zo veel mogelijk effect sorteert. Het fonds moet het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties, alsmede het Europese bedrijfsleven aanzetten en stimuleren tot actieve en zinvolle betrokkenheid bij de ontwikkeling en de uitvoering van het veiligheidsbeleid; hierbij kunnen, afhankelijk van de doelstelling van het fonds, in voorkomend geval ook nog andere relevante actoren, organen van de Unie, agentschappen van de Unie, en internationale organisaties worden betrokken. Er moet echter voor worden gezorgd dat de steun uit het fonds niet wordt gebruikt om wettelijke of openbare taken aan particuliere actoren te delegeren.

(16)

Het grensoverschrijdende karakter van terrorisme en zware en georganiseerde criminaliteit vereist een gecoördineerde respons en samenwerking binnen en tussen de lidstaten en met bevoegde organen en instanties van de Unie. Alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van gespecialiseerde rechtshandhavingsdiensten, kunnen over informatie beschikken die waardevol is om terrorisme en zware en georganiseerde criminaliteit doeltreffend te bestrijden. Om de informatie-uitwisseling te versnellen en de kwaliteit van de uitgewisselde informatie te verbeteren, is het van cruciaal belang wederzijds vertrouwen op te bouwen. Nieuwe benaderingen van samenwerking en informatie-uitwisseling, onder meer met betrekking tot dreigingsanalyse, moeten worden verkend en onderzocht, rekening houdend met bestaande kaders binnen en buiten het kader van de Unie, zoals het Inlichtingen- en situatiecentrum van de Europese Unie (EU-Intcen), het Europees Centrum voor terrorismebestrijding (ECTC) van Europol, de EU-coördinator voor terrorismebestrijding en de Groep voor terrorismebestrijding. Het fonds moet steun verlenen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, als bedoeld in artikel 87 VWEU, voor zover hun activiteiten onder het toepassingsgebied van het fonds vallen. Bij alle gefinancierde activiteiten moet ten volle rekening worden gehouden met de juridische status van de verschillende bevoegde autoriteiten en Europese structuren en met de vereiste beginselen van gegevenseigendom.

(17)

Om te kunnen profiteren van de kennis en deskundigheid van de gedecentraliseerde agentschappen met bevoegdheden betreffende samenwerking en opleiding op het gebied van rechtshandhaving, toezicht op drugs en drugsverslaving, grondrechten, justitie en grootschalige IT-systemen, moet de Commissie de relevante gedecentraliseerde agentschappen betrekken bij de werkzaamheden van het Comité voor de fondsen op het gebied van binnenlandse zaken, dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad (4), met name bij het begin van en halverwege de programmeringsfase. De Commissie moet, waar nodig, de relevante gedecentraliseerde agentschappen ook kunnen betrekken bij monitoring- en evaluatietaken, met name om ervoor te zorgen dat de met steun uit het fonds uitgevoerde acties stroken met het relevante acquis van de Unie en de overeengekomen prioriteiten van de Unie.

(18)

In het brede kader van de drugsstrategie van de Unie waarin wordt gepleit voor een evenwichtige benadering op basis van een gelijktijdige reductie van vraag en aanbod, moet de financiële bijstand die in het kader van het fonds wordt verstrekt, acties ondersteunen die gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van drugshandel via reductie van vraag en aanbod, in het bijzonder maatregelen tegen het produceren, vervaardigen, extraheren, verkopen, vervoeren en in- of uitvoeren van illegale drugs, alsook het bezit en de aanschaf met het oog op drugshandelgerelateerde activiteiten. Het fonds moet zich ook bezighouden met de preventieaspecten van het drugsbeleid. Om op drugsgebied voor meer synergie en samenhang te zorgen, moeten die elementen van de doelstellingen op drugsgebied — die in de periode 2014-2020 onder het programma Justitie vielen — in het fonds worden geïntegreerd.

(19)

Om ervoor te zorgen dat het fonds daadwerkelijk bijdraagt tot een hoger niveau van interne veiligheid in de gehele Unie, en aldus bijdraagt tot de ontwikkeling van een echte veiligheidsunie, dient het fonds zodanig te worden gebruikt dat het optreden van de lidstaten de grootste meerwaarde voor de Unie heeft.

(20)

Het fonds mag investeringen in uitrusting, vervoermiddelen en faciliteiten alleen ondersteunen indien dergelijke investeringen een duidelijke meerwaarde voor de Unie hebben en alleen voor zover die investeringen noodzakelijk zijn om de doelstellingen van het fonds te verwezenlijken. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om investeringen in uitrusting die nodig is voor forensisch onderzoek, het schaduwen van personen, detectie van explosieven en drugs, en andere gespecialiseerde doeleinden die binnen de doelstellingen van het fonds vallen. Het fonds mag geen zuiver nationale investeringen financieren of investeringen die noodzakelijk zijn voor de dagelijkse werkzaamheden van de bevoegde autoriteiten, zoals uniformen, auto’s, bussen, scooters, politiebureaus, niet-gespecialiseerde opleidingscentra en kantooruitrusting.

(21)

In het belang van de solidariteit binnen de Unie, en in een geest van gedeelde verantwoordelijkheid voor de veiligheid in de Unie, moeten de lidstaten, indien tekortkomingen of risico’s worden vastgesteld, met name naar aanleiding van een Schengenevaluatie, deze tekortkomingen adequaat aanpakken door de in hun programma beschikbare middelen te gebruiken om uitvoering te geven aan op grond van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (5) vastgestelde aanbevelingen.

(22)

Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling van het fonds, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de prioriteiten van hun programma’s gericht zijn op alle specifieke doelstellingen van het fonds, dat de gekozen prioriteiten in overeenstemming zijn met de in bijlage II beschreven uitvoeringsmaatregelen, en dat de verdeling van middelen over de doelstellingen in verhouding staat tot de uitdagingen en behoeften, en waarborgt dat de beleidsdoelstelling kan worden bereikt.

(23)

Overeenkomstig het doelmatigheidsbeginsel moet worden gestreefd naar synergie en samenhang met andere Uniefondsen, en moet overlapping tussen acties worden vermeden.

(24)

Om de beleidsdoelstellingen zo doeltreffend mogelijk te verwezenlijken, schaalvoordelen te benutten en overlapping tussen acties te voorkomen, moet het fonds consistent zijn met en een aanvulling vormen op andere financieringsprogramma’s van de Unie op het gebied van veiligheid. Met name moet worden gezorgd voor synergie met het Fonds voor asiel, migratie en integratie en het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer bestaande uit het bij Verordening (EU) 2021/1148 opgerichte instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid en het bij Verordening (EU) 2021/1077 van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur, alsook met de andere fondsen van het cohesiebeleid die onder Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (7)

vallen, het onderdeel veiligheidsonderzoek van het bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (8) ingestelde programma Horizon Europa, het bij Verordening (EU) 2021/692 van het Europees Parlement en de Raad (9) ingestelde programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden, het bij Verordening (EU) 2021/693 van het Europees Parlement en de Raad (10) ingestelde programma Justitie, het bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (11) ingestelde programma Digitaal Europa en het bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (12) ingestelde InvestEU-programma. In het bijzonder op het gebied van de beveiliging van infrastructuur en openbare ruimten, cyberveiligheid, de bescherming van slachtoffers en de preventie van radicalisering moet synergie worden betracht.

(25)

Ter versterking van de complementariteit tussen het fonds en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid moeten multifunctionele uitrusting en ICT-systemen waarvan het hoofdzakelijke gebruik conform is met deze verordening, ook kunnen worden gebruikt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid.

(26)

De via het fonds gesteunde maatregelen in of met betrekking tot derde landen moeten worden uitgevoerd in synergie en samenhang met en een aanvulling vormen op andere acties buiten de Unie die door de instrumenten van de Unie worden ondersteund. In het bijzonder moet bij de uitvoering van die acties worden gestreefd naar volledige samenhang met de beginselen en de algemene doelstellingen van het externe optreden van de Unie, haar buitenlands beleid en haar beleid voor ontwikkelingshulp ten aanzien van het land of de regio in kwestie. Wat de externe dimensie van het fonds betreft, moet het fonds de samenwerking met derde landen versterken op gebieden die relevant zijn voor de interne veiligheid van de Unie. In dat verband moet de financiering uit een thematische faciliteit worden gebruikt ter ondersteuning van acties in of met betrekking tot derde landen, in het kader van de doelstellingen van het fonds, met name om bij te dragen aan de bestrijding en preventie van criminaliteit, met inbegrip van drugshandel en mensenhandel, en om bij te dragen aan de bestrijding van grensoverschrijdende criminele netwerken van mensensmokkel.

(27)

Bij de uitvoering van de thematische faciliteit moet de Commissie ervoor zorgen dat met de financiering wordt ingegaan op de uitdagingen en behoeften, zodat de doelstellingen van het fonds kunnen worden verwezenlijkt.

(28)

Financiering uit de begroting van de Unie moet worden toegespitst op acties waarbij het optreden van de Unie voor een meerwaarde kan zorgen ten opzichte van acties door de lidstaten alleen. Aangezien veiligheid een intrinsiek grensoverschrijdende dimensie heeft, is een krachtige, gecoördineerde respons van de Unie noodzakelijk. De in het kader van deze verordening verstrekte financiële steun moet met name bijdragen tot meer nationale en Uniecapaciteit op het gebied van veiligheid.

(29)

Een lidstaat kan worden geacht niet aan het toepasselijke acquis van de Unie te voldoen wat betreft het gebruik van operationele steun in het kader van het fonds, indien hij zijn verplichtingen op grond van de Verdragen op het gebied van veiligheid niet is nagekomen, indien er bij het uitvoeren van het acquis inzake veiligheid een duidelijk gevaar is voor een ernstige schending van de waarden van de Unie door die lidstaat, of indien in een evaluatieverslag in het kader van het in Verordening (EU) nr. 1053/2013 neergelegde Schengenmechanisme voor evaluatie en toezicht tekortkomingen op het betrokken gebied zijn geconstateerd.

(30)

Het fonds moet tegemoetkomen aan de noodzaak van meer flexibiliteit en vereenvoudiging, zulks met inachtneming van de vereisten in verband met voorspelbaarheid, en moet ervoor zorgen dat de middelen eerlijk en transparant worden verdeeld ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening. Bij de uitvoering van het fonds moeten de beginselen van doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang, meerwaarde voor de Unie en kwaliteit van de bestedingen richtinggevend zijn. Voorts dient het fonds zo gebruiksvriendelijk mogelijk te worden uitgevoerd.

(31)

Om een maximale meerwaarde van gedeeltelijk of geheel uit de begroting van de Unie gefinancierde investeringen te genereren, moet naar synergie worden gestreefd, met name tussen het fonds en andere programma’s van de Unie, waaronder de programma’s in gedeeld beheer. Om deze synergie zo groot mogelijk te maken, moet worden gezorgd voor belangrijke faciliteringsmechanismen, onder meer cumulatieve financiering van een actie uit het fonds en uit een ander programma van de Unie. Dergelijke cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van die actie niet overschrijden. Daartoe moeten in deze verordening passende regels worden vastgelegd, met name betreffende de mogelijkheid om dezelfde kosten of uitgaven pro rata te laten financieren door zowel het fonds als een ander programma van de Unie.

(32)

Bij het promoten van door het fonds ondersteunde acties moeten de ontvangers van Uniefinanciering informatie verstrekken in de taal of talen van de doelgroep. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, moeten de ontvangers van die financiering de oorsprong ervan vermelden wanneer zij over de actie communiceren. Daartoe moeten de ontvangers ervoor zorgen dat in al het communicatiemateriaal dat tot de media en het grote publiek is gericht, het embleem van de Unie wordt weergegeven en uitdrukkelijk wordt vermeld dat de acties financieel door de Unie worden ondersteund.

(33)

De Commissie moet financiële middelen uit het fonds kunnen gebruiken om beste praktijken en het uitwisselen van informatie over de uitvoering van het fonds te bevorderen.

(34)

De Commissie moet tijdig informatie publiceren over de door de thematische faciliteit in direct of indirect beheer verleende steun en moet dergelijke informatie waar nodig actualiseren. Het moet mogelijk zijn de gegevens te sorteren naar specifieke doelstelling, naam van de begunstigde, wettelijk vastgelegd bedrag en aard en doel van de maatregel.

(35)

In deze verordening moeten de initiële, voor de programma’s van de lidstaten bestemde bedragen worden vastgelegd, berekend aan de hand van de in bijlage I bepaalde criteria.

(36)

De initiële bedragen voor de programma’s van de lidstaten moeten de basis vormen voor de langetermijninvesteringen van de lidstaten in veiligheid. Om rekening te houden met veranderingen in de interne en externe veiligheidsdreigingen of in de uitgangssituatie, moet halverwege de programmeringsperiode een aanvullend bedrag aan de lidstaten worden toegekend, dat gebaseerd moet zijn op de statistische gegevens, overeenkomstig bijlage I, rekening houdend met de stand van uitvoering van hun programma.

(37)

Omdat uitdagingen op het gebied van veiligheid voortdurend veranderen, moet de toewijzing van de financiële middelen worden aangepast aan de veranderende interne en externe dreigingssituatie en moet de financiering worden toegespitst op de prioriteiten met de hoogste meerwaarde voor de Unie. Om tegemoet te komen aan dringende behoeften en aan veranderingen in het beleid en in de prioriteiten van de Unie, en om de financiering toe te spitsen op acties met een grote meerwaarde voor de Unie, moet een deel van de financiering periodiek worden toegewezen, via een thematische faciliteit, aan specifieke acties, acties van de Unie en noodhulp.

(38)

De lidstaten moeten met een grotere bijdrage van de Unie worden aangemoedigd om een deel van de aan hun programma toegewezen middelen te gebruiken voor de acties opgenomen in bijlage IV, vooral vanwege hun hoge Europese meerwaarde of hun prioritaire status voor de Unie.

(39)

Een deel van de beschikbare middelen van het fonds kan worden toegewezen aan programma’s van de lidstaten voor de uitvoering van specifieke acties die samenwerking van de lidstaten vergen of aan de uitvoering van specifieke acties in situaties waarin, in geval van nieuwe ontwikkelingen in de Unie, aan een of meer lidstaten extra financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld. De Commissie dient die specifieke acties in haar werkprogramma’s op te nemen.

(40)

Het fonds moet bijdragen tot het ondersteunen van de operationele kosten in verband met interne veiligheid teneinde de lidstaten in staat stellen capaciteiten te handhaven die cruciaal zijn voor de hele Unie. Deze ondersteuning moet bestaan in de volledige terugbetaling van specifieke kosten in verband met de doelstellingen van het fonds en moet integraal deel uitmaken van de programma’s van de lidstaten.

(41)

Als aanvulling op de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling van het fonds op nationaal niveau via programma’s van de lidstaten, moet het fonds ook steun verstrekken voor acties op het niveau van de Unie. Met die acties moeten algemene strategische doelen binnen de werkingssfeer van het fonds worden nagestreefd in verband met beleidsanalyse en innovatie, transnationale vormen van wederzijds leren en partnerschappen en het testen van nieuwe initiatieven en acties in de hele Unie of tussen bepaalde lidstaten. Het fonds moet de inspanningen van de lidstaten, onder meer op lokaal niveau, ondersteunen om beste praktijken uit te wisselen en gezamenlijke opleidingen te bevorderen, met inbegrip van bewustmaking van rechtshandhavingspersoneel met betrekking tot radicalisering, en alle vormen van discriminatie, die tot geweld kunnen leiden, zoals antisemitisme, zigeunerhaat en andere vormen van racisme. Daartoe kunnen gespecialiseerde uitwisselingsprogramma’s voor het lager rechtshandhavingspersoneel worden gefinancierd.

(42)

Om de Unie beter in staat te stellen om onmiddellijk te reageren op veiligheidsgerelateerde incidenten of zich aandienende dreigingen voor de Unie, moet het mogelijk zijn noodhulp te bieden overeenkomstig het bij deze verordening ingestelde kader. Dergelijke hulp mag niet worden geboden om louter nood- of langetermijnmaatregelen te ondersteunen of om situaties aan te pakken waarin de urgentie om op te treden het gevolg is van het falen van de bevoegde autoriteiten om adequaat te plannen en te reageren.

(43)

Om met de nodige flexibiliteit actie te ondernemen en op nieuwe behoeften te reageren, moeten aan de gedecentraliseerde agentschappen de nodige aanvullende financiële middelen ter beschikking kunnen worden gesteld voor het uitvoeren van bepaalde dringende taken. Indien de taak zo dringend is dat het budget van de betrokken gedecentraliseerde agentschappen niet meer tijdig kan worden gewijzigd, moet aan deze agentschappen noodhulp, onder meer in de vorm van subsidies, kunnen worden verleend in overeenstemming met de prioriteiten en initiatieven die op het niveau van de Unie door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld.

(44)

Gezien de transnationale aard van de acties van de Unie en om gecoördineerde acties te bevorderen ter verwezenlijking van de doelstelling om het hoogste niveau van veiligheid in de Unie te waarborgen, moeten gedecentraliseerde agentschappen bij wijze van uitzondering in aanmerking komen als begunstigden van acties van de Unie, onder meer in de vorm van subsidies, wanneer zij helpen bij de uitvoering van acties van de Unie die onder de bevoegdheden van de betrokken gedecentraliseerde agentschappen vallen en die acties niet worden gedekt door de bijdrage van de Unie aan de begroting van die gedecentraliseerde agentschappen via de jaarlijkse begroting. Om voor meerwaarde voor de Unie te zorgen, moet dergelijke steun aansluiten bij de prioriteiten en initiatieven die op het niveau van de Unie door instellingen van de Unie zijn vastgesteld.

(45)

De beleidsdoelstelling van het fonds moet mede worden nagestreefd via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidscomponenten van het InvestEU-programma, dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/523. Dergelijke financiële steun moet worden gebruikt om marktfalen of suboptimale investeringssituaties op proportionele wijze aan te pakken, en mag particuliere financiering niet overlappen of verdringen, noch de concurrentie op de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke Europese meerwaarde hebben.

(46)

Blendingverrichtingen zijn vrijwillig van aard en zijn door de Uniebegroting ondersteunde verrichtingen die niet terug te betalen vormen van steun, terug te betalen vormen van steun, of beide, uit de Uniebegroting combineren met terug te betalen vormen van steun van stimuleringsinstellingen, instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede steun van commerciële financiële instellingen en investeerders.

(47)

In deze verordening worden de financiële middelen voor het fonds vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (13).

(48)

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (14) (“het Financieel Reglement”) is op het fonds van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

(49)

Voor het uitvoeren van acties in gedeeld beheer moet het fonds deel uitmaken van een samenhangend kader bestaande uit deze verordening, het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.

(50)

Verordening (EU) 2021/1060 stelt het kader vast voor actie door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, en bepaalt met name de regels inzake programmering, monitoring en evaluatie, beheer en controle voor in gedeeld beheer uitgevoerde Uniefondsen. Daarnaast moeten in deze verordening de doelstellingen van het fonds worden omschreven en specifieke bepalingen worden vastgelegd betreffende de acties die uit het fonds kunnen worden gefinancierd.

(51)

Bij artikel 90 van Verordening (EU) 2021/1060 is voor het fonds voorzien in een voorfinancieringsregeling en in deze verordening is een specifiek voorfinancieringspercentage vastgesteld. Daarnaast is het passend een specifiek voorfinancieringspercentage voor noodhulp te bepalen opdat onmiddellijk op noodsituaties kan worden gereageerd. De voorfinancieringsregeling moet ervoor zorgen dat de lidstaten over de middelen beschikken om begunstigden al vanaf het begin van de uitvoering van hun programma’s steun te verstrekken.

(52)

Zowel de vorm van financiering als de wijze van uitvoering in het kader van deze verordening moet worden bepaald op basis van de geschiktheid ervan om de specifieke doelstellingen van de acties te bereiken en om resultaten te boeken, rekening houdend met, in het bijzonder, de kosten van controles, de administratieve lasten en het risico van niet-naleving. Wanneer die keuze wordt gemaakt, moet worden overwogen gebruik te maken van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(53)

Om optimaal gebruik te maken van het beginsel van één enkele audit moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de controle en audit van projecten waarbij internationale organisaties waarvan de internecontrolesystemen door de Commissie positief zijn beoordeeld, de begunstigden zijn. Voor dergelijke projecten moeten beheerautoriteiten de mogelijkheid hebben om hun beheersverificaties te beperken, mits de begunstigde tijdig alle nodige gegevens en informatie over de voortgang van het project en over de subsidiabiliteit van de onderliggende uitgaven verstrekt. Wanneer een door een dergelijke internationale organisatie uitgevoerd project deel uitmaakt van een controlesteekproef, moet het voor de auditautoriteit bovendien mogelijk zijn haar werkzaamheden uit te voeren overeenkomstig de beginselen van de internationale norm inzake aanverwante diensten 4400 “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”.

(54)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement kan subsidiëring van reeds begonnen acties slechts worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten komen evenwel niet in aanmerking voor Uniefinanciering, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat Uniefinanciering onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk worden geschaad, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, kosten die zijn gemaakt voor acties die in het kader van deze verordening in direct beheer worden ondersteund en reeds van start zijn gegaan, vanaf 1 januari 2021 als in aanmerking komend voor Uniefinanciering te beschouwen, zelfs indien die kosten vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand werden gemaakt.

(55)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (16), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (17) en (EU) 2017/1939 (18) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (19).

Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. De lidstaten moeten ten volle samenwerken en de instellingen, organen en instanties van de Unie alle nodige assistentie verlenen met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

(56)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten tevens een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(57)

Overeenkomstig Besluit 2013/755/EU van de Raad (20) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het fonds en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

(58)

Overeenkomstig artikel 349 VWEU en conform de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 met de titel: “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”, waarvoor de Raad zijn steun heeft uitgesproken in zijn conclusies van 12 april 2018, moeten de betrokken lidstaten erop toezien dat de specifieke uitdagingen waarmee de ultraperifere regio’s worden geconfronteerd, in hun programma’s aan de orde komen. Het fonds moet deze lidstaten steunen met adequate middelen om de ultraperifere regio’s op gepaste wijze te helpen.

(59)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (21) moet het fonds worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het fonds in de praktijk te evalueren. Om de resultaten van het fonds te kunnen meten, moeten voor elke specifieke doelstelling van het fonds indicatoren en bijbehorende streefdoelen worden vastgesteld. Deze indicatoren moeten kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren omvatten.

(60)

Via indicatoren en de financiële verslaglegging moeten de Commissie en de lidstaten de uitvoering van het fonds monitoren overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 en de onderhavige verordening. Vanaf 2023 moeten de lidstaten bij de Commissie jaarlijkse prestatieverslagen over het laatste boekjaar indienen. Die verslagen moeten informatie bevatten over de voortgang bij de uitvoering van de programma’s van de lidstaten. De lidstaten moeten ook samenvattingen van deze verslagen bij de Commissie indienen. De Commissie moet die samenvattingen in alle officiële talen van de Unie vertalen en op haar website openbaar maken, samen met links naar de websites van de lidstaten als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1060.

(61)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs, vastgesteld in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (22), uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling om 30 % van alle uitgaven van het meerjarig financieel kader aan te wenden voor het integreren van klimaatdoelen in beleid, en tot de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de begroting te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, daarbij rekening houdend met de bestaande doublures tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Het fonds moet activiteiten ondersteunen die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied eerbiedigen en geen ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen doen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (23).

(62)

Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad (24) en elke handeling die van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020 moet van toepassing blijven op de programma’s en projecten die uit het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid zijn ondersteund tijdens de programmeringsperiode 2014-2020. Aangezien de uitvoeringsperiode van Verordening (EU) nr. 514/2014 overlapt met de programmeringsperiode die door deze verordening wordt bestreken, en ter waarborging van de continuïteit van de uitvoering van bepaalde bij die verordening goedgekeurde projecten, moeten er bepalingen inzake de fasering van projecten worden vastgelegd. Iedere afzonderlijke fase van het project moet worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van de programmeringsperiode in het kader waarvan financiering wordt verkregen.

(63)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(64)

Teneinde niet-essentiële elementen van deze verordening aan te vullen en te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de in bijlage IV opgenomen lijst van acties die in aanmerking komen voor hogere medefinancieringspercentages, operationele steun uit hoofde van bijlage VII en de verdere ontwikkeling van het monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(65)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (25). De onderzoeksprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen die gemeenschappelijke verplichtingen voor de lidstaten vaststellen, met name verplichtingen inzake het verstrekken van informatie aan de Commissie, en de raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen betreffende de gedetailleerde regelingen voor het verstrekken van informatie aan de Commissie in het kader van de programmering en verslaglegging, gelet op de zuiver technische aard ervan. De Commissie dient onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van besluiten tot toekenning van de in deze verordening bedoelde noodhulp, wanneer, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de aard en het doel van die bijstand, dwingende redenen van urgentie dat vereisen.

(66)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(67)

Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, heeft Ierland te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wenst deel te nemen.

(68)

De toepassingstermijn van deze verordening moet worden afgestemd op die van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (26).

(69)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening wordt het Fonds voor interne veiligheid (“het fonds”) opgericht voor de duur van het meerjarig financieel kader 2021-2027.

2.   Deze verordening bevat:

a)

de beleidsdoelstelling van het fonds;

b)

de specifieke doelstellingen van het fonds en de maatregelen voor de verwezenlijking van die specifieke doelstellingen;

c)

het budget voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027;

d)

de vormen van Uniefinanciering en de regels voor de verstrekking van die financiering.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“blendingverrichting”: een door de begroting van de Unie ondersteunde actie, onder meer in het kader van een blendingfaciliteit in de zin van artikel 2, punt 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terug te betalen vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie worden gecombineerd met terug te betalen vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

2)

“bevoegde autoriteiten”: autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, als bedoeld in artikel 87, lid 1, VWEU, met inbegrip van politie, douane en andere gespecialiseerde rechtshandhavingsinstanties;

3)

“voorkoming “: in verband met criminaliteit, alle maatregelen die ten doel hebben criminaliteit en gevoelens van onveiligheid onder de burgers terug te dringen of mede terug te dringen als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Besluit 2009/902/JBZ van de Raad (27);

4)

“kritieke infrastructuur”: voorzieningen, netwerken, systemen of delen daarvan die van essentieel belang zijn voor het behoud van vitale maatschappelijke functies, de gezondheid, de veiligheid, de beveiliging, de economische welvaart of het maatschappelijk welzijn, en waarvan de verstoring, de beschadiging of vernietiging aanzienlijke gevolgen zou hebben in een lidstaat of in de Unie doordat die functies ontregeld zouden raken;

5)

“cybercriminaliteit”: ofwel misdrijven bij het plegen waarvan noodzakelijkerwijze informatie- en communicatietechnologiesystemen (ICT-systemen) zijn betrokken, hetzij als instrumenten voor het plegen van het misdrijf, hetzij als de voornaamste doelwitten van het misdrijf zijn (digitale criminaliteit), ofwel traditionele misdrijven waarvan de schaal of het bereik kan worden vergroot door het gebruik van computers, computernetwerken of andere ICT-systemen (gedigitaliseerde criminaliteit);

6)

“operationele actie in het kader van de EU-beleidscyclus/Empact”: een actie die wordt ondernomen in het kader van de EU-beleidscyclus voor georganiseerde en zware internationale criminaliteit via het Europees multidisciplinair platform tegen criminele dreigingen (European Multidisciplinary Platform against Criminal Threats — Empact), dat ten doel heeft de voornaamste dreigingen voor de Unie op het gebied van zware en georganiseerde criminaliteit te bestrijden door de samenwerking te bevorderen tussen de lidstaten, de instellingen, organen en instanties van de Unie en, in voorkomend geval, derde landen en internationale organisaties;

7)

“informatie-uitwisseling”: het beveiligd verzamelen van, opslaan van, verwerken van, analyseren en overdragen van, en toegang hebben tot informatie die relevant is voor de in artikel 87 van het VWEU bedoelde autoriteiten, evenals voor Europol en andere relevante agentschappen van de Unie, met betrekking tot het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten, met name grensoverschrijdende, zware en georganiseerde criminaliteit en terrorisme;

8)

“georganiseerde criminaliteit”: een strafbare gedraging die betrekking heeft op de deelname aan een criminele organisatie zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 1, van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (28);

9)

“paraatheid”: elke actie specifiek gericht op het voorkomen of beperken van de risico’s in verband met mogelijke terroristische aanslagen of andere veiligheidsgerelateerde incidenten binnen het toepassingsgebied van deze verordening;

10)

“Schengenmechanisme voor evaluatie en toezicht”: het mechanisme voor evaluatie en toezicht neergelegd in Verordening (EU) nr. 1053/2013;

11)

“terrorisme”: elk van de opzettelijke gedragingen of misdrijven zoals bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (29);

12)

“noodsituatie”: elk veiligheidsgerelateerd incident, elke nieuwe dreiging of nieuw vastgestelde kwetsbaarheid die onder het toepassingsgebied van deze verordening valt en een aanzienlijk negatief effect heeft of kan hebben op de veiligheid van personen, openbare ruimten of kritieke infrastructuur in een of meer lidstaten;

13)

“flash money”: echt geld dat tijdens een strafrechtelijk onderzoek als bewijs van liquiditeit en solvabiliteit wordt getoond aan verdachten of aan andere personen die informatie over beschikbare producten of een levering hebben of als tussenpersoon optreden, met als doel een fictieve aankoop te verrichten om verdachten te arresteren, illegale productie-installaties op te sporen of een georganiseerde criminele groep op andere wijze te ontmantelen;

14)

“radicalisering”: een gefaseerd en complex proces dat tot gewelddadig extremisme en terrorisme leidt en waarbij een persoon of een groep personen een radicale ideologie of overtuiging omarmt die geweld, waaronder terroristische daden, aanvaardt, gebruikt of vergoelijkt om een specifiek politiek, religieus of ideologisch doel te bereiken;

15)

“specifieke acties”: transnationale of nationale projecten met een meerwaarde voor de Unie die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het fonds en waarvoor één, meerdere of alle lidstaten een aanvullende toewijzing voor hun programma’s kunnen ontvangen;

16)

“operationele steun”: een onderdeel van een toewijzing van een lidstaat dat kan worden gebruikt ter ondersteuning van overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het vervullen van taken en verstrekken van diensten die een openbare dienstverlening ten bate van de Unie vormen, mits deze bijdragen aan een hoog niveau van veiligheid in de Unie;

17)

“acties van de Unie”: transnationale projecten of projecten die van bijzonder belang zijn voor de Unie die overeenkomstig de doelstellingen van het fonds worden uitgevoerd.

Artikel 3

Doelstellingen van het fonds

1.   De beleidsdoelstelling van het fonds bestaat erin bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid in de Unie, met name door het voorkomen en bestrijden van terrorisme en radicalisering, zware en georganiseerde criminaliteit en cybercriminaliteit, door het verlenen van bijstand en bescherming aan slachtoffers van misdrijven, evenals het voorbereiden op, beschermen tegen en doeltreffend beheersen van veiligheidsgerelateerde incidenten, risico’s en crisissituaties die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

2.   In het kader van de beleidsdoelstelling van lid 1 draagt het fonds bij tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:

a)

verbeteren en vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie tussen en binnen de bevoegde autoriteiten en relevante organen en instanties van de Unie, en in voorkomend geval met derde landen en internationale organisaties;

b)

verbeteren en intensiveren van de grensoverschrijdende coördinatie en samenwerking, met inbegrip van gezamenlijke operaties tussen bevoegde autoriteiten, met betrekking tot terrorisme en zware en georganiseerde criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie, en

c)

ondersteunen van de versterking van de capaciteiten van de lidstaten voor het voorkomen en bestrijden van criminaliteit, terrorisme en radicalisering, alsook het beheersen van veiligheidsgerelateerde incidenten, risico’s en crises, onder meer door nauwere samenwerking tussen overheidsdiensten, de relevante organen en instanties van de Unie, het maatschappelijk middenveld en particuliere partners in verschillende lidstaten.

3.   In het kader van de in lid 2 bedoelde specifieke doelstellingen wordt het fonds uitgevoerd aan de hand van de in bijlage II genoemde uitvoeringsmaatregelen.

Artikel 4

Eerbiediging van de grondrechten

Bij de uitvoering van de uit het fonds gefinancierde acties worden de grondrechten en de menselijke waardigheid ten volle in acht genomen. In het bijzonder voldoen dergelijke acties aan het Handvest, het Unierecht inzake gegevensbescherming en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij de uitvoering van acties in het kader van het fonds besteden lidstaten, waar mogelijk, bijzondere aandacht aan het bijstaan en beschermen van kwetsbare personen, in het bijzonder kinderen en niet-begeleide minderjarigen.

Artikel 5

Reikwijdte van de steunverlening

1.   In het kader van de doelstellingen ervan en overeenkomstig de uitvoeringsmaatregelen van bijlage II verstrekt het fonds met name steun aan acties zoals die welke zijn vermeld in bijlage III.

2.   Ter verwezenlijking van de doelstellingen ervan kan het fonds, conform de prioriteiten van de Unie en met inachtneming van passende waarborgen, steun verstrekken aan acties in en met betrekking tot derde landen als bedoeld in bijlage III, overeenkomstig artikel 19.

3.   Wat acties in en met betrekking tot derde landen betreft, zorgen de Commissie en de lidstaten samen met de Europese Dienst voor extern optreden, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden, voor coördinatie met relevante beleidsmaatregelen, strategieën en instrumenten van de Unie. Zij zorgen er met name voor dat acties in en met betrekking tot derde landen:

a)

worden uitgevoerd in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door andere instrumenten van de Unie worden ondersteund;

b)

in overeenstemming zijn met het extern beleid van de Unie, met het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en met de strategische programmeringsdocumenten voor de regio of het land in kwestie;

c)

zich toespitsen op maatregelen die niet op ontwikkeling zijn gericht, en

d)

het belang van het interne beleid van de Unie dienen en consistent zijn met de binnen de Unie ondernomen activiteiten.

4.   Uitrusting en ICT-systemen die in het kader van het fonds worden gefinancierd, kunnen worden gebruikt op het complementaire gebied dat wordt bestreken door Verordening (EU) 2021/1148. Dergelijke uitrusting en ICT-systemen blijven beschikbaar en inzetbaar voor de doelstellingen van het fonds.

Het gebruik van uitrusting op het in de eerste alinea bedoelde complementaire gebied mag niet meer bedragen dan 30 % van de totale gebruikstijd van die uitrusting.

ICT-systemen die op het in de eerste alinea bedoelde complementaire gebied worden gebruikt, leveren gegevens en diensten voor het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.

De lidstaten stellen de Commissie via hun jaarlijkse prestatieverslagen in kennis van dergelijk aanvullend gebruik en de plaats van inzet van uitrusting en ICT-systemen.

5.   Niet subsidiabel zijn:

a)

acties die beperkt zijn tot de handhaving van de openbare orde op nationaal niveau;

b)

acties met militaire of defensiedoeleinden;

c)

uitrusting die voornamelijk voor douanecontrole is bestemd;

d)

dwanguitrusting, met inbegrip van wapens, munitie, explosieven en oproerwapenstokken, behalve voor opleidingsdoeleinden;

e)

beloningen voor informanten en flash money buiten het kader van een operationele actie in het kader van de EU-beleidscyclus/Empact.

In afwijking van de eerste alinea kunnen, wanneer zich een noodsituatie voordoet, de onder punt a) van de eerste alinea bedoelde acties als subsidiabel worden aangemerkt.

HOOFDSTUK II

FINANCIEEL EN UITVOERINGSKADER

AFDELING 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 6

Algemene beginselen

1.   De uit hoofde van het fonds verstrekte steun vormt een aanvulling op nationaal, regionaal en lokaal optreden en is erop gericht Europese meerwaarde toe te voegen uit het oogpunt van de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.

2.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de steun die uit hoofde van het fonds en door de lidstaten wordt verstrekt, consistent is met de betreffende acties, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en een aanvulling vormt op de steun die uit hoofde van andere instrumenten van de Unie wordt verstrekt.

3.   Het fonds wordt uitgevoerd in gedeeld, direct of indirect beheer, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement.

Artikel 7

Budget

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het fonds over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 1 931 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.   De financiële middelen worden als volgt gebruikt:

a)

1 352 000 000 EUR wordt toegewezen aan de programma’s van de lidstaten;

b)

579 000 000 EUR wordt toegewezen aan de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit.

3.   Op initiatief van de Commissie wordt tot 0,84 % van de financiële middelen toegewezen voor technische bijstand, als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060, voor de uitvoering van het fonds.

4.   Overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2021/1060 kan op verzoek van een lidstaat maximaal 5 % van de initiële toewijzing aan die lidstaat uit een van de fondsen in het kader van die verordening in gedeeld beheer worden overgedragen naar het fonds in direct of indirect beheer. De Commissie voert die middelen op directe wijze uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement, dan wel op indirecte wijze overeenkomstig punt c) van die alinea. Die middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Artikel 8

Algemene bepalingen betreffende de uitvoering van de thematische faciliteit

1.   Het bedrag bedoeld in artikel 7, lid 2, punt b), wordt flexibel toegewezen via een thematische faciliteit in het kader van gedeeld, direct of indirect beheer, overeenkomstig werkprogramma’s.

De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor de onderdelen ervan, te weten:

a)

specifieke acties;

b)

acties van de Unie, en

c)

noodhulp als bedoeld in artikel 25.

Voor de in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde technische bijstand op initiatief van de Commissie wordt eveneens ondersteuning uit het in artikel 7, lid 2, punt b), van deze verordening bedoelde bedrag gebruikt.

2.   De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor prioriteiten met een hoge toegevoegde waarde voor de Unie of om te voorzien in dringende behoeften, conform de overeengekomen prioriteiten van de Unie zoals weergegeven in bijlage II. De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt ter ondersteuning van acties in of met betrekking tot derde landen, in het kader van de doelstellingen van het fonds, met name om bij te dragen aan de bestrijding en preventie van criminaliteit, met inbegrip van drugshandel, mensenhandel en de bestrijding van grensoverschrijdende criminele netwerken van mensensmokkel.

De verdeling van de middelen van de thematische faciliteit over de verschillende prioriteiten staat zo goed mogelijk in verhouding tot de uitdagingen en behoeften, zodat de doelstellingen van het fonds kunnen worden behaald.

3.   De Commissie werkt samen met maatschappelijke organisaties en relevante netwerken, met name met het oog op de voorbereiding en evaluatie van de werkprogramma’s voor uit het fonds gefinancierde acties van de Unie.

4.   Indien financiering uit de thematische faciliteit in direct of indirect beheer aan de lidstaten wordt verstrekt, waarborgt de Commissie dat projecten die het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU die twijfel doen rijzen betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van die projecten, niet worden geselecteerd.

5.   Voor de toepassing van artikel 23 en artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 en indien financiering uit de thematische faciliteit onder gedeeld beheer wordt uitgevoerd, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat en beoordeelt de Commissie of de voorgenomen acties niet het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU die twijfel doen rijzen betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van de acties.

6.   De Commissie stelt het totaalbedrag vast dat voor de thematische faciliteit beschikbaar moet zijn in het kader van de jaarlijkse kredieten van de Uniebegroting.

7.   Voor de thematische faciliteit stelt de Commissie, bij uitvoeringshandeling, financieringsbesluiten vast als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement, waarin te ondersteunen doelstellingen en acties worden vermeld, alsmede de bedragen voor de onderdelen als bedoeld in lid 1, tweede alinea, van dit artikel. In dergelijke financieringsbesluiten wordt in voorkomend geval het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen. Financieringsbesluiten kunnen betrekking hebben op een of meerdere jaren en op een of meer onderdelen van de in lid 1, tweede alinea, van dit artikel bedoelde thematische faciliteit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

8.   Na de vaststelling van een financieringsbesluit als bedoeld in lid 7 kan de Commissie de programma’s van de lidstaten dienovereenkomstig aanpassen.

AFDELING 2

Ondersteuning en uitvoering in gedeeld beheer

Artikel 9

Toepassingsgebied

1.   Deze afdeling betreft het in artikel 7, lid 2, punt a), bedoelde bedrag en de aanvullende middelen die overeenkomstig het in artikel 8 bedoelde financieringsbesluit inzake de thematische faciliteit in gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd.

2.   De steun in het kader van deze afdeling wordt uitgevoerd in gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 63 van het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 10

Begrotingsmiddelen

1.   Het in artikel 7, lid 2, punt a), bedoelde bedrag wordt als volgt indicatief toegewezen aan de programma’s van de lidstaten:

a)

1 127 000 000 EUR overeenkomstig bijlage I;

b)

225 000 000 EUR voor de aanpassing van de toewijzingen aan de programma’s van de lidstaten als bedoeld in artikel 14, lid 1.

2.   Indien het in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde bedrag niet volledig wordt toegewezen, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het in artikel 7, lid 2, punt b), bedoelde bedrag.

Artikel 11

Voorfinanciering

1.   Overeenkomstig artikel 90, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt de voorfinanciering voor het fonds ieder jaar vóór 1 juli betaald in jaarlijkse tranches, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, en wel als volgt:

a)

2021: 4 %,

b)

2022: 3 %,

c)

2023: 5 %,

d)

2024: 5 %,

e)

2025: 5 %,

f)

2026: 5 %.

2.   Indien een programma van een lidstaat na 1 juli 2021 wordt vastgesteld, worden de eerdere tranches betaald in het jaar van de vaststelling.

Artikel 12

Medefinancieringspercentages

1.   De bijdrage uit de Uniebegroting bedraagt ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele uitgaven voor een project.

2.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven voor projecten uitgevoerd in het kader van specifieke acties.

3.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven voor in bijlage IV genoemde acties.

4.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor operationele steun.

5.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor noodhulp als bedoeld in artikel 25.

6.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan op initiatief van de lidstaten worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor technische bijstand op initiatief van de lidstaten, binnen de in artikel 36, lid 5, punt b), vi), van Verordening (EU) 2021/1060 beschreven limieten.

7.   In het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat worden het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit het fonds bepaald voor de soorten acties die worden gedekt door de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde bijdrage.

8.   Voor elke soort actie vermeldt het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat of het medefinancieringspercentage wordt toegepast ten aanzien van:

a)

het totaal van de overheidsbijdrage en de particuliere bijdrage, of

b)

alleen de overheidsbijdrage.

Artikel 13

Programma’s van de lidstaten

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de door zijn programma’s bestreken prioriteiten consistent zijn met en afgestemd zijn op de prioriteiten en uitdagingen van de Unie op het gebied van veiligheid, en dat zij volledig overeenstemmen met het relevante acquis en de overeengekomen prioriteiten van de Unie. Bij het vaststellen van de prioriteiten van hun programma’s zorgen de lidstaten ervoor dat de in bijlage II vermelde uitvoeringsmaatregelen voldoende aan bod komen in hun programma’s.

De Commissie beoordeelt de programma’s van de lidstaten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2021/1060.

2.   Voor de toepassing van lid 1 en onverminderd lid 3 van dit artikel, wijst elke lidstaat het volgende toe:

a)

minimaal 10 % van de op grond van artikel 10, lid 1, toegewezen middelen voor de in artikel 3, lid 2, punt a), vastgestelde specifieke doelstelling, en

b)

minimaal 10 % van de op grond van artikel 10, lid 1, toegewezen middelen voor de in artikel 3, lid 2, punt b), vastgestelde specifieke doelstelling.

3.   Een lidstaat kan slechts dan minder dan de in lid 2 bedoelde minimumpercentages toewijzen indien hij in zijn programma op gedetailleerde wijze uiteenzet waarom het onder dat niveau toewijzen van middelen de verwezenlijking van de desbetreffende doelstelling niet in gevaar zou brengen.

4.   De Commissie zorgt ervoor dat bij de ontwikkeling van de programma’s van de lidstaten in een vroeg stadium en tijdig rekening wordt gehouden met de kennis en deskundigheid van de relevante gedecentraliseerde agentschappen.

5.   Om overlappingen te voorkomen, raadplegen de lidstaten de relevante organen en instanties van de Unie over de opzet van hun acties, met name wanneer zij operationele acties in het kader van de EU-beleidscyclus/Empact of door de Taskforce voor gezamenlijke actie op het gebied van cybercriminaliteit (J-CAT) gecoördineerde acties uitvoeren, en over de opzet van opleidingsactiviteiten.

6.   De Commissie kan relevante gedecentraliseerde agentschappen in voorkomend geval betrekken bij monitoring- en evaluatietaken als gespecificeerd in afdeling 5, met name opdat de met steun uit het fonds uitgevoerde acties voldoen aan het relevante acquis van de Unie en de overeengekomen prioriteiten van de Unie.

7.   Ten hoogste 35 % van de toewijzing voor een programma van een lidstaat mag worden gebruikt voor de aankoop van uitrusting, vervoermiddelen of de bouw van voorzieningen die relevant zijn voor de veiligheid. Dit maximum mag slechts in naar behoren gemotiveerde gevallen worden overschreden.

8.   De lidstaten geven in hun programma’s voorrang aan:

a)

de overeengekomen prioriteiten en het acquis van de Unie op het gebied van veiligheid, met name de efficiënte uitwisseling van relevante en nauwkeurige informatie en de uitvoering van de onderdelen van het kader voor de interoperabiliteit van de Unie-informatiesystemen;

b)

aanbevelingen met financiële gevolgen die zijn gedaan in het kader van Verordening (EU) nr. 1053/2013 en die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

c)

landspecifieke tekortkomingen met financiële gevolgen die zijn vastgesteld in het kader van beoordelingen van de behoeften, zoals de aanbevelingen in het kader van het Europees Semester in verband met corruptie.

9.   Zo nodig wordt het betreffende programma van de lidstaat aangepast overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2021/1060 om rekening te houden met de in lid 8, punt b), van dit artikel bedoelde aanbevelingen.

10.   De lidstaten geven in hun programma’s met name voorrang aan de in bijlage IV vermelde acties. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV.

11.   Wanneer een lidstaat besluit met steun van het fonds een project uit te voeren met, in of met betrekking tot een derde land, raadpleegt de betrokken lidstaat de Commissie vóór de goedkeuring van het project.

12.   De programmering als bedoeld in artikel 22, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060 is gebaseerd op de in de tabel 2 van bijlage VI bij deze verordening genoemde interventietypes en omvat een indicatieve uitsplitsing van de geprogrammeerde middelen per interventietype binnen elke specifieke doelstelling als opgenomen in artikel 3, lid 2, van deze verordening.

Artikel 14

Tussentijdse evaluatie

1.   In 2024 wijst de Commissie het aanvullend bedrag bedoeld in artikel 10, lid 1, punt b), toe aan de programma’s van de betrokken lidstaten overeenkomstig de criteria als bedoeld in punt 2) van de eerste alinea van bijlage I. De financiering geldt vanaf 1 januari 2025.

2.   Indien ten minste 10 % van de initiële toewijzing aan een programma als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt a), van deze verordening niet wordt gedekt door betalingsaanvragen die zijn ingediend overeenkomstig artikel 91 van Verordening (EU) 2021/1060, komt de betrokken lidstaat niet in aanmerking voor de in artikel 10, lid 1, punt b), van deze verordening bedoelde aanvullende toewijzing voor zijn programma.

3.   Bij de toewijzing van de middelen uit de in artikel 8 van deze verordening bedoelde thematische faciliteit houdt de Commissie vanaf 1 januari 2025 rekening met de vooruitgang van de lidstaten bij het bereiken van de intermediaire doelen van het prestatiekader bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) 2021/1060, en met de bij de uitvoering vastgestelde tekortkomingen.

Artikel 15

Specifieke acties

1.   Naast zijn toewijzing uit hoofde van artikel 10, lid 1, kan een lidstaat financiering voor specifieke acties ontvangen, mits die financiering vervolgens als zodanig in zijn programma wordt aangewezen en wordt gebruikt om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds, onder meer voor het aanpakken van nieuwe dreigingen.

2.   Financiering voor specifieke acties wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van de lidstaat, behoudens in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma van de lidstaat.

Artikel 16

Operationele steun

1.   Een lidstaat kan tot 20 % van het in het kader van het fonds aan zijn programma toegewezen bedrag gebruiken voor de financiering van operationele steun aan de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het vervullen van de taken en het verstrekken van de diensten die openbare dienstverlening ten bate van de Unie vormen.

2.   Bij het gebruik van operationele steun, leeft de lidstaat het acquis van de Unie inzake veiligheid na.

3.   Een lidstaat legt in zijn programma en in de in artikel 30 bedoelde jaarlijkse prestatieverslagen uit hoe het gebruik van operationele steun zal bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds. Vóór de goedkeuring van het programma van de lidstaat beoordeelt de Commissie de uitgangssituatie in de lidstaten die kenbaar hebben gemaakt dat zij van plan zijn operationele steun te gebruiken, rekening houdend met de door die lidstaten verstrekte informatie en de aanbevelingen in het kader van kwaliteitscontrole- en evaluatiemechanismen, zoals het Schengenevaluatie- en controlemechanisme of andere kwaliteitscontrole- en evaluatiemechanismen, waar van toepassing.

4.   Operationele steun wordt toegespitst op acties die worden gedekt door uitgaven als opgenomen in bijlage VII.

5.   Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen of de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VII met betrekking tot uitgaven die voor operationele steun in aanmerking komen.

Artikel 17

Beheersverificaties en audits van door internationale organisaties uitgevoerde projecten

1.   Dit artikel is van toepassing op internationale organisaties of hun agentschappen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), ii), van het Financieel Reglement waarvan de systemen, regels en procedures door de Commissie positief zijn beoordeeld krachtens artikel 154, leden 4 en 7, van die verordening voor de indirecte uitvoering van uit de begroting van de Unie gefinancierde subsidies (“internationale organisaties”).

2.   Onverminderd artikel 83, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en artikel 129 van het Financieel Reglement is de beheerautoriteit, wanneer de internationale organisatie een begunstigde is als gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2021/1060, niet verplicht de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverificaties uit te voeren, mits de internationale organisatie de krachtens artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement vereiste documenten bij de beheerautoriteit indient.

3.   Onverminderd artikel 155, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat het project in overeenstemming is met het toepasselijke recht en de voorwaarden voor ondersteuning van het project.

4.   Wanneer de kosten moeten worden vergoed krachtens artikel 53, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bovendien bevestigd dat:

a)

de facturen en het bewijs van betaling ervan door de begunstigde zijn gecontroleerd;

b)

de boekhoudkundige gegevens of boekhoudcodes die door de begunstigde worden bijgehouden voor verrichtingen die verband houden met de bij de beheerautoriteit gedeclareerde uitgaven, zijn gecontroleerd.

5.   Voor kosten die worden vergoed krachtens artikel 53, lid 1, punt b), c) of d), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave is voldaan.

6.   De in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten worden samen met elke door de begunstigde ingediende betalingsaanvraag aan de beheerautoriteit verstrekt.

7.   De begunstigde dient de rekeningen jaarlijks uiterlijk op 15 oktober bij de beheerautoriteit in. De rekeningen gaan vergezeld van een overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen opgesteld advies van een onafhankelijk auditorgaan. In dat advies wordt vastgesteld of de ingevoerde controlesystemen naar behoren functioneren en kosteneffectief zijn, en of de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn. Daarnaast vermeldt dat advies of de beweringen in de door de internationale organisatie ingediende beheersverklaringen in de auditwerkzaamheden in twijfel worden getrokken, alsook informatie over vermoedens van fraude. Dit advies biedt zekerheid dat de uitgaven die zijn opgenomen in de betalingsaanvragen die door de internationale organisatie bij de beheerautoriteit worden ingediend, wettig en regelmatig zijn.

8.   Onverminderd de bestaande mogelijkheden voor het uitvoeren van verdere audits als bedoeld in artikel 127 van het Financieel Reglement, stelt de beheerautoriteit de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt f), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverklaring op. De beheerautoriteit vertrouwt daarbij op de documenten die de internationale organisatie krachtens de leden 2 tot en met 5 en lid 7 van dit artikel heeft verstrekt, in plaats van te vertrouwen op de in artikel 74, lid 1, van die verordening bedoelde beheersverificaties.

9.   Het document met de voorwaarden voor steun als bedoeld in artikel 73, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 bevat de in dit artikel vastgestelde vereisten.

10.   Lid 2 is niet van toepassing, en bijgevolg is een beheerautoriteit verplicht beheersverificaties uit te voeren, wanneer:

a)

die beheerautoriteit wijst op een specifiek risico op onregelmatigheden of op een aanwijzing van fraude met betrekking tot een project dat geheel of gedeeltelijk door de internationale organisatie is uitgevoerd;

b)

de internationale organisatie de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 genoemde documenten niet bij de beheerautoriteit indient;

c)

de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 genoemde en door de internationale organisatie ingediende documenten onvolledig zijn.

11.   Indien een project, waarbij een internationale organisatie een begunstigde is in de zin van artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2021/1060, deel uitmaakt van een steekproef als bedoeld in artikel 79 van die verordening, kan de auditautoriteit haar werkzaamheden uitvoeren op basis van een substeekproef van verrichtingen die verband houden met dat project. Wanneer in de substeekproef fouten worden aangetroffen, kan de auditautoriteit, in voorkomend geval, de auditor van de internationale organisatie verzoeken de volledige reikwijdte en het totale bedrag aan fouten in dat project te beoordelen.

AFDELING 3

Ondersteuning en uitvoering in direct of indirect beheer

Artikel 18

Toepassingsgebied

De Commissie voert de steun in het kader van deze afdeling ofwel op directe wijze uit, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement, ofwel op indirecte wijze, overeenkomstig punt c) van die alinea.

Artikel 19

Subsidiabele entiteiten

1.   De volgende entiteiten komen in aanmerking voor Uniefinanciering:

a)

juridische entiteiten die gevestigd zijn in:

i)

een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

ii)

een derde land dat is opgenomen in het werkprogramma, onder de in lid 3 genoemde voorwaarden;

b)

juridische entiteiten die zijn opgericht krachtens het recht van de Unie of elke internationale organisatie die relevant is voor de doeleinden van het fonds.

2.   Natuurlijke personen komen niet in aanmerking voor Uniefinanciering.

3.   De in lid 1, punt a), ii), bedoelde entiteiten nemen deel als onderdeel van een consortium dat bestaat uit ten minste twee onafhankelijke entiteiten, waarvan er ten minste één in een lidstaat is gevestigd.

Entiteiten die deelnemen als onderdeel van een consortium als bedoeld in de eerste alinea van dit lid zorgen ervoor dat de acties waaraan zij deelnemen voldoen aan de beginselen van het Handvest en bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.

Artikel 20

Acties van de Unie

1.   Op initiatief van de Commissie kan het fonds worden gebruikt voor het financieren van acties van de Unie die zijn gerelateerd aan de doelstellingen van het fonds.

2.   In het kader van acties van de Unie kan financiering worden verstrekt in alle vormen die zijn vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Tevens kan in het kader van dergelijke acties financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.

3.   Bij wijze van uitzondering kunnen gedecentraliseerde agentschappen ook in aanmerking komen voor financiering in het kader van acties van de Unie wanneer zij helpen bij de uitvoering van acties van de Unie die onder de bevoegdheid van die gedecentraliseerde agentschappen vallen en die acties niet worden gedekt door de bijdrage van de Unie aan de begroting van die gedecentraliseerde agentschappen via de jaarlijkse begroting.

4.   In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

5.   De leden van het in artikel 150 van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité dat de voorstellen beoordeelt, kunnen externe deskundigen zijn.

6.   Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen het risico dekken dat is verbonden aan de terugvordering van door de ontvangers verschuldigde middelen en worden beschouwd als een afdoende garantie in de zin het Financieel Reglement. Artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 is van toepassing.

Artikel 21

Blendingverrichtingen

Blendingverrichtingen in het kader van het fonds worden overeenkomstig Verordening (EU) 2021/523 en titel X van het Financieel Reglement uitgevoerd.

Artikel 22

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

Overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 kan het fonds steun verlenen voor technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie wordt uitgevoerd, tegen een financieringspercentage van 100 %.

Artikel 23

Audits

Audits van het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen, organen of instanties van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.

Artikel 24

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van deze fondsen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name bij het promoten van de acties en de resultaten ervan, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende, zinvolle en proportionele wijze te informeren. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin het niet mogelijk of passend is dergelijke informatie in het openbaar te afficheren of wanneer de vrijgave van dergelijke informatie wettelijk beperkt is, met name om redenen van veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek of wegens de bescherming van persoonsgegevens, wordt de zichtbaarheid van de Uniefinanciering gewaarborgd en wordt er dergelijke informatie verstrekt. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, vermelden de ontvangers van financiering van de Unie de oorsprong van die financiering wanneer zij over de betrokken actie in het openbaar communiceren en zorgen zij ervoor dat het embleem van de Unie zichtbaar is.

2.   Om een zo breed mogelijk publiek te bereiken, voert de Commissie informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het fonds, tot de acties uitgevoerd in het kader van het fonds en tot de behaalde resultaten.

De aan het fonds toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze prioriteiten met de doelstellingen van het fonds verband houden.

3.   De Commissie publiceert de werkprogramma’s van de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit. Voor steun in direct of indirect beheer publiceert de Commissie de in artikel 38, lid 2, van het Financieel Reglement bedoelde informatie op een voor het publiek toegankelijke website en werkt zij die informatie geregeld bij. Die informatie wordt gepubliceerd in een open, machinaal leesbaar formaat waarbij gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd en vergeleken.

AFDELING 4

Ondersteuning en uitvoering in gedeeld, direct of indirect beheer

Artikel 25

Noodhulp

1.   Het fonds verleent financiële bijstand om in het geval van naar behoren gemotiveerde noodsituaties in dringende en specifieke behoeften te voorzien.

De Commissie kan, naar aanleiding van dergelijke naar behoren gemotiveerde noodsituaties, noodhulp verlenen binnen de grenzen van de beschikbare middelen.

2.   Noodhulp kan bestaan uit direct aan de gedecentraliseerde agentschappen verleende subsidies.

3.   Noodhulp kan aan programma’s van de lidstaten worden toegewezen, bovenop de toewijzing uit hoofde van artikel 10, lid 1, mits de bestemming voor dat doel vervolgens in het programma van de lidstaat wordt vermeld. Die financiering wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van de lidstaat, behoudens in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma van de lidstaat. De voorfinanciering voor noodhulp kan oplopen tot 95 % van de bijdrage van de Unie, afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen.

4.   In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

5.   Wanneer noodzakelijk voor de uitvoering van een actie kan noodhulp worden ingezet voor uitgaven die zijn verricht vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand voor die actie, mits die uitgaven niet eerder dan 1 januari 2021 zijn gedaan.

6.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie en om te waarborgen dat de middelen voor noodhulp tijdig beschikbaar zijn, kan de Commissie afzonderlijk een financieringsbesluit als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement voor noodhulp vaststellen door middel van een onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandeling overeenkomstig de in artikel 33, lid 4, bedoelde procedure. Een dergelijke handeling blijft niet langer dan 18 maanden van kracht.

Artikel 26

Cumulatieve en alternatieve financiering

1.   Aan een actie waaraan in het kader van het fonds een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

2.   Overeenkomstig artikel 73, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 kan uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling of het Europees Sociaal Fonds Plus steun worden verleend voor acties waaraan overeenkomstig artikel 2, punt 45, van die verordening een Excellentiekeurmerk is toegekend. Om een Excellentiekeurmerk te ontvangen moeten deze acties aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:

a)

ze zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het fonds;

b)

ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen, en

c)

ze kunnen wegens budgettaire beperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.

AFDELING 5

Monitoring, verslaglegging en evaluatie

Onderafdeling 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 27

Monitoring en verslaglegging

1.   Overeenkomstig haar verplichtingen inzake verslaglegging op grond van artikel 41, lid 3, eerste alinea, punt h), iii), van het Financieel Reglement verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad informatie over de in bijlage V bij deze verordening vermelde essentiële prestatie-indicatoren.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bijlage V te wijzigen om de nodige aanpassingen aan te brengen aan de in die bijlage vermelde essentiële prestatie-indicatoren.

3.   De indicatoren voor de verslaglegging over de vorderingen van het fonds met de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, vermelde specifieke doelstellingen zijn opgenomen in bijlage VIII. Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De intermediaire doelen voor 2024 en de streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.

4.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma tijdig en op doelmatige en doeltreffende wijze worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en, in voorkomend geval, aan de lidstaten.

5.   Teneinde te waarborgen dat effectief wordt beoordeeld in hoeverre het fonds zijn doelstellingen verwezenlijkt, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VIII om de indicatoren waar nodig te herzien of aan te vullen, alsmede tot aanvulling van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader, onder meer met betrekking tot het verstrekken van projectinformatie door de lidstaten. Wijzigingen van bijlage VIII zijn alleen van toepassing op projecten die na de inwerkingtreding van die wijziging zijn geselecteerd.

Artikel 28

Verslaglegging over de thematische faciliteit

De Commissie brengt verslag uit over het gebruik en de verdeling van de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit over de verschillende onderdelen, onder meer over de steun voor acties in of met betrekking tot derde landen in het kader van acties van de Unie. Wanneer het Europees Parlement op basis van de hem voorgelegde informatie aanbevelingen doet voor acties die in het kader van de thematische faciliteit moeten worden ondersteund, tracht de Commissie met deze aanbevelingen rekening te houden.

Artikel 29

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 31 december 2024 voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van deze verordening uit. In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt in de tussentijdse evaluatie het volgende beoordeeld:

a)

de doeltreffendheid van het fonds, onder meer de geboekte vooruitgang ter verwezenlijking van zijn doelstellingen, rekening houdend met alle reeds beschikbare relevante informatie, met name de jaarlijkse prestatieverslagen als bedoeld in artikel 30 en de output- en resultaatindicatoren als opgenomen in bijlage VIII;

b)

de efficiëntie van het gebruik van de aan het fonds toegewezen middelen en de efficiëntie van de beheers- en controlemaatregelen die voor de uitvoering ervan zijn genomen;

c)

de blijvende relevantie en geschiktheid van de uitvoeringsmaatregelen vermeld in bijlage II;

d)

de coördinatie, samenhang en complementariteit tussen de in het kader van het fonds ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verleende ondersteuning;

e)

de meerwaarde voor de Unie van in het kader van het fonds uitgevoerde acties.

Bij die tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de resultaten van de retrospectieve evaluatie van de resultaten van het Fonds voor interne veiligheid voor de periode 2014-2020.

2.   In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 omvat de retrospectieve evaluatie de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen. Daarenboven wordt de impact van het fonds geëvalueerd.

3.   De tussentijdse evaluatie en de retrospectieve evaluatie worden tijdig uitgevoerd zodat ze aan het besluitvormingsproces kunnen bijdragen, onder meer om, waar nodig, deze verordening te herzien.

4.   De Commissie zorgt ervoor dat de evaluaties geen informatie bevatten waarvan de verspreiding veiligheidsoperaties in gevaar kan brengen.

5.   In de tussentijdse evaluatie en de retrospectieve evaluatie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de evaluatie van acties die zijn uitgevoerd met, in of met betrekking tot derde landen in overeenstemming met artikel 13, lid 11, en artikel 19.

Onderafdeling 2

Regels inzake gedeeld beheer

Artikel 30

Jaarlijkse prestatieverslagen

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 15 februari 2023 en vervolgens uiterlijk op 15 februari van elk volgend jaar tot en met 2031 een jaarlijks prestatieverslag als bedoeld in artikel 41, lid 7, van Verordening (EU) 2021/1060 bij de Commissie in.

Het verslag bestrijkt het laatste boekjaar, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 29, van Verordening (EU) 2021/1060, dat voorafgaat aan het jaar van indiening van het verslag. Het uiterlijk op 15 februari 2023 in te dienen verslag bestrijkt de periode vanaf 1 januari 2021.

2.   De jaarlijkse prestatieverslagen bevatten met name informatie over:

a)

de vorderingen met de uitvoering van het programma van de lidstaat en met de verwezenlijking van de daarin opgenomen intermediaire doelen en streefdoelen, op basis van de meest recente gegevens, zoals voorgeschreven bij artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060;

b)

kwesties die van invloed zijn op de prestaties van het programma van de lidstaat en de maatregelen die zijn genomen om deze op te lossen, met inbegrip van informatie over eventuele met redenen omklede adviezen van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU in verband met de uitvoering van het fonds;

c)

de complementariteit tussen de in het kader van het fonds ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verstrekte steun, met name de acties die worden ondernomen in of met betrekking tot derde landen;

d)

de bijdrage van het programma van de lidstaat aan de tenuitvoerlegging van het toepasselijke acquis en de actieplannen van de Unie ter zake;

e)

de uitvoering van communicatie- en zichtbaarheidsacties;

f)

de vervulling van de toepasselijke randvoorwaarden en de toepassing daarvan tijdens de gehele programmeringsperiode, met name de naleving van grondrechten;

g)

de uitvoering van de projecten in of met betrekking tot een derde land.

Het jaarlijkse prestatieverslag bevat een samenvatting met alle in de eerste alinea van dit lid vermelde punten. De Commissie zorgt ervoor dat de door de lidstaten verstrekte samenvattingen in alle officiële talen van de Unie worden vertaald en openbaar worden gemaakt.

3.   De Commissie kan opmerkingen maken over jaarlijkse prestatieverslagen binnen twee maanden na ontvangst daarvan. Indien de Commissie binnen die termijn geen opmerkingen maakt, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard.

4.   Op haar website verstrekt de Commissie de links naar de websites als bedoeld in artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.

5.   Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot bepaling van de template voor het jaarlijks prestatieverslag. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 31

Monitoring en verslaglegging in het kader van gedeeld beheer

1.   Bij monitoring en verslaglegging overeenkomstig titel IV van Verordening (EU) 2021/1060 worden, naargelang het geval, de codes gebruikt voor de in bijlage VI bij deze verordening genoemde interventietypes. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VI.

2.   De in bijlage VIII bij deze verordening genoemde indicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 16, lid 1, en de artikelen 22 en 42 van Verordening (EU) 2021/1060, naargelang het geval.

HOOFSTUK III

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 32

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 13, lid 10, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 5, en artikel 31, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.

3.   De in artikel 13, lid 10, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 5, en artikel 31, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een krachtens artikel 13, lid 10, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 5, of artikel 31, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 33

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité voor de fondsen van binnenlandse zaken, dat is ingesteld bij artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1148. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

Artikel 34

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de acties die zijn gestart op grond van het politie-instrument van het Fonds voor interne veiligheid voor de periode 2014-2020 (“ISF Police”), dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 513/2014. Verordening (EU) nr. 513/2014 blijft op die acties van toepassing totdat zij worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het fonds kunnen ook de kosten dekken voor technische en administratieve bijstand die nodig is om de overgang naar het fonds te waarborgen van de maatregelen die zijn vastgesteld krachtens ISF Police.

3.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen, rekening houdend met de vertraagde inwerkingtreding van deze verordening en met het oog op de continuïteit, gedurende een beperkte periode, kosten die zijn gemaakt in verband met acties die in het kader van deze verordening in direct beheer worden ondersteund en die reeds zijn begonnen, met ingang van 1 januari 2021 als in aanmerking komend voor financiering worden beschouwd, zelfs indien deze kosten vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand zijn gemaakt.

4.   De lidstaten kunnen na 1 januari 2021 een op grond van Verordening (EU) nr. 513/2014 geselecteerd en gestart project overeenkomstig Verordening (EU) nr. 514/2014 blijven steunen, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het project heeft twee uit financieel oogpunt te onderscheiden fasen met afzonderlijke auditsporen;

b)

de totale kosten van het project bedragen meer dan 500 000 EUR;

c)

betalingen die door de verantwoordelijke instantie aan de begunstigden worden gedaan voor de eerste fase van het project, worden opgenomen in betalingsverzoeken aan de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 514/2014 en de uitgaven voor de tweede fase van het project worden opgenomen in betalingsaanvragen op grond van Verordening (EU) 2021/1060;

d)

de tweede fase van het project is conform het toepasselijke recht en komt in aanmerking voor steun uit het fonds op grond van deze verordening en Verordening (EU) 2021/1060;

e)

de lidstaat verbindt zich ertoe het project te voltooien, operationeel te maken en er verslag over uit te brengen in het jaarlijks prestatieverslag dat uiterlijk op 15 februari 2024 wordt ingediend.

De bepalingen van deze verordening en van Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op de tweede fase van een project als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

Dit lid is alleen van toepassing op projecten die in gedeeld beheer zijn geselecteerd op grond van Verordening (EU) nr. 514/2014.

Artikel 35

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 7 juli 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. LOGAR


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 189.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 14 juni 2021 (PB C 268 van 6.7.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 5 juli 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer en tot intrekking van Besluit nr. 2007/125/JBZ van de Raad (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 93).

(4)  Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van, als deel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad).

(5)  Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).

(6)  Verordening (EU) 2021/1077 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur (PB L 234 van 2.7.2021, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(8)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, waarbij de regels voor deelname eraan en verspreiding ervan vastgesteld worden, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2021/692 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad (PB L 156 van 5.5.2021, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2021/693 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het programma Justitie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1382/2013 (PB L 156 van 5.5.2021, blz. 21).

(11)  Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(13)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(14)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(15)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(16)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(17)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(18)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(19)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(20)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(21)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(22)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(23)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(24)  Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 112).

(25)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(26)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(27)  Besluit 2009/902/JBZ van de Raad van 30 november 2009 betreffende de oprichting van een Europees netwerk inzake criminaliteitspreventie (ENCP) en tot intrekking van Besluit 2001/427/JBZ (PB L 321 van 8.12.2009, blz. 44).

(28)  Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).

(29)  Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).


BIJLAGE I

CRITERIA VOOR DE TOEWIJZING VAN FINANCIERING AAN DE PROGRAMMA’S VAN DE LIDSTATEN

De in artikel 10 vermelde begrotingsmiddelen worden als volgt aan de programma’s van de lidstaten toegewezen:

1)

aan het begin van de programmeringsperiode wordt aan elke lidstaat een eenmalig vast bedrag van 8 000 000 EUR toegewezen;

2)

de in artikel 10 bedoelde resterende begrotingsmiddelen worden verdeeld volgens de volgende criteria:

a)

45 % van die resterende begrotingsmiddelen wordt omgekeerd evenredig met het bruto binnenlands product van elke lidstaat (koopkrachtstandaard per inwoner) toegewezen;

b)

40 % van die resterende begrotingsmiddelen wordt pro rata van de omvang van de bevolking van elke lidstaat toegewezen;

c)

15 % van die resterende begrotingsmiddelen wordt pro rata van de omvang van het grondgebied van elke lidstaat toegewezen.

De initiële toewijzing van de in de eerste alinea, punt 2, bedoelde resterende begrotingsmiddelen wordt gebaseerd op de jaarlijkse statistische gegevens van de Commissie (Eurostat) die betrekking hebben op het jaar 2019. Voor de tussentijdse evaluatie worden de referentiecijfers gebaseerd op de jaarlijkse statistische gegevens van de Commissie (Eurostat) die betrekking hebben op het jaar 2023. Wanneer een lidstaat de gegevens voor een bepaald jaar niet aan de Commissie (Eurostat) heeft verstrekt, kan de Commissie in plaats daarvan voor die lidstaat gebruikmaken van de meest recente beschikbare statistische gegevens die aan het betrokken jaar voorafgaan.


BIJLAGE II

UITVOERINGSMAATREGELEN

1.   

Het fonds draagt bij tot het verwezenlijken van de in artikel 3, lid 2, punt a), van deze verordening bedoelde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a)

het waarborgen van een uniforme toepassing van het acquis van de Unie inzake veiligheid, door de uitwisseling van relevante informatie, via bijvoorbeeld Prüm, EU-PNR en SIS II te ondersteunen, onder meer via de uitvoering van aanbevelingen die worden uitgevaardigd in het kader van kwaliteitscontrole- en evaluatiemechanismen, zoals het Schengenmechanisme voor evaluatie en toezicht of andere kwaliteitscontrole- en evaluatiemechanismen;

b)

het opzetten, aanpassen en onderhouden van voor de veiligheid relevante Unie- en gedecentraliseerde informatiesystemen, inclusief het waarborgen van hun interoperabiliteit, en het ontwikkelen van passende instrumenten om vastgestelde lacunes op te vullen;

c)

het vergroten van het actieve gebruik van voor de veiligheid relevante Unie- en gedecentraliseerde informatiesystemen door ervoor te zorgen dat in deze systemen gegevens van hoge kwaliteit worden opgenomen, en

d)

het ondersteunen van relevante nationale maatregelen, waaronder de onderlinge koppeling van voor de veiligheid relevante nationale databanken en de koppeling van deze databanken met databanken van de Unie, indien daarin is voorzien in de betreffende rechtsgronden en dit relevant is voor de uitvoering van de specifieke doelstellingen van artikel 3, lid 2, punt a).

2.   

Het fonds draagt bij tot het verwezenlijken van de in artikel 3, lid 2, punt b), bedoelde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a)

het opvoeren van het aantal rechtshandhavingsoperaties waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn, in voorkomend geval met inbegrip van operaties waarbij andere relevante actoren betrokken zijn, met name door het gebruik van gezamenlijke onderzoeksteams, gezamenlijke patrouilles, achtervolgingen, onopvallende surveillance en andere operationele samenwerkingsmechanismen in het kader van de EU-beleidscyclus, te faciliteren en te verbeteren, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende operaties;

b)

het verbeteren van de coördinatie en intensiveren van de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, binnen en tussen de lidstaten, en met andere relevante actoren, bijvoorbeeld via netwerken van gespecialiseerde nationale eenheden, netwerken en samenwerkingsstructuren van de Unie en centra van de Unie, en

c)

het verbeteren van samenwerking van agentschappen op het niveau van de Unie tussen de lidstaten, tussen lidstaten en de betrokken organen en instanties van de Unie, alsmede samenwerking op nationaal niveau tussen de bevoegde autoriteiten in elke lidstaat.

3.   

Het fonds draagt bij tot het verwezenlijken van de in artikel 3, lid 2, punt c), bedoelde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a)

het opvoeren van opleiding, oefeningen, wederzijds leren, gespecialiseerde uitwisselingsprogramma’s en uitwisseling van beste praktijken in en tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, ook op lokaal niveau, en met derde landen en andere relevante actoren;

b)

het benutten van synergieën door het bundelen van middelen en kennis en het uitwisselen van beste praktijken tussen de lidstaten en andere relevante actoren, onder meer het maatschappelijk middenveld, bijvoorbeeld door het oprichten van gezamenlijke expertisecentra, het ontwikkelen van gezamenlijke risicobeoordelingen of het oprichten van gemeenschappelijke operationele centra ter ondersteuning van gezamenlijke operaties;

c)

het bevorderen en ontwikkelen van maatregelen, waarborgen, mechanismen en beste praktijken voor het vroegtijdig identificeren, beschermen en ondersteunen van getuigen, klokkenluiders en slachtoffers van misdrijven, en het daartoe ontwikkelen van partnerschappen tussen overheidsinstanties en andere relevante actoren;

d)

het aankopen van relevante uitrusting en het opzetten of uitbouwen van gespecialiseerde opleidingsvoorzieningen en andere essentiële infrastructuur die relevant is voor de veiligheid, teneinde te zorgen voor meer paraatheid, veerkracht en maatschappelijk bewustzijn op het gebied van veiligheidsdreigingen en voor een adequate respons op deze dreigingen, en

e)

het beschermen van kritieke infrastructuur tegen veiligheidsgerelateerde incidenten door kwetsbaarheden op te sporen, te beoordelen en te verhelpen.


BIJLAGE III

REIKWIJDTE VAN DE STEUNVERLENING

In het kader van zijn doelstellingen kan het fonds onder meer steun verstrekken voor de volgende soorten acties:

a)

het opzetten, aanpassen en onderhouden van ICT-systemen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening, het verschaffen van opleidingen over het gebruik van die systemen, en het testen en verbeteren van de onderdelen voor interoperabiliteit van deze systemen en van de kwaliteit van de erin opgenomen gegevens;

b)

het monitoren van de uitvoering in de lidstaten van het Unierecht en de beleidsdoelstellingen van de Unie op het gebied van voor de veiligheid relevante informatiesystemen, onder meer wat betreft gegevensbescherming, privacy en gegevensbeveiliging;

c)

operationele acties in het kader van de EU-beleidscyclus/Empact;

d)

acties ter ondersteuning van een doeltreffende en gecoördineerde respons op crisissen, waarbij bestaande sectorspecifieke capaciteiten, expertisecentra en centra voor situationeel bewustzijn, onder meer op het gebied van gezondheid, civiele bescherming, terrorisme en cybercriminaliteit, met elkaar worden verbonden;

e)

acties voor het ontwikkelen van innovatieve methoden of het inzetten van nieuwe technologieën die ook toepasbaar kunnen zijn in andere lidstaten, met name projecten voor het beproeven en valideren van de resultaten van door de Unie gefinancierde projecten inzake veiligheidsonderzoek;

f)

acties ter verbetering van de weerbaarheid met betrekking tot nieuwe dreigingen, waaronder illegale handel via onlinekanalen, hybride dreigingen, het kwaadwillig gebruik van onbemande luchtvaartuigsystemen en chemische, biologische, radiologische en nucleaire dreigingen;

g)

het verstrekken van ondersteuning aan thematische of transversale netwerken van gespecialiseerde nationale eenheden en nationale contactpunten met het oog op het verbeteren van wederzijds vertrouwen, de uitwisseling en verspreiding van kennis, informatie, ervaringen en beste praktijken, en het bundelen van middelen en expertise in gezamenlijke expertisecentra;

h)

onderwijs en opleiding voor personeel en deskundigen in relevante rechtshandhavingsautoriteiten, gerechtelijke autoriteiten en administratieve instanties, rekening houdend met de operationele behoeften en risicoanalyses, in samenwerking met Cepol en, in voorkomend geval, het Europees netwerk voor justitiële opleiding, onder meer onderwijs en opleiding over preventiebeleid, met bijzondere nadruk op grondrechten en non-discriminatie;

i)

samenwerking met de particuliere sector, bijvoorbeeld in de strijd tegen cybercriminaliteit, met het oog op het opbouwen van vertrouwen en het verbeteren van coördinatie, noodplanning en uitwisseling en verspreiding van informatie en beste praktijken onder publieke en particuliere actoren, onder meer wat de bescherming van openbare ruimten en kritieke infrastructuur betreft;

j)

acties om gemeenschappen in staat te stellen tot het ontwikkelen van een lokale aanpak en lokaal preventiebeleid, alsmede bewustmakings- en communicatieactiviteiten gericht op belanghebbenden en het algemene publiek met betrekking tot beleidsmaatregelen van de Unie op het gebied van veiligheid;

k)

financiering van uitrusting, vervoermiddelen, communicatiesystemen en voorzieningen die relevant zijn voor de veiligheid;

l)

financiering van kosten van het personeel dat bij door het fonds gesteunde acties betrokken is, of van het personeel dat om technische of veiligheidsgerelateerde redenen bij de acties moet worden betrokken.


BIJLAGE IV

ACTIES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 12, LID 3, EN ARTIKEL 13, LID 10

1)   

Projecten gericht op preventie en bestrijding van radicalisering

2)   

Projecten gericht op het verbeteren van de interoperabiliteit tussen Unie-informatiesystemen en ICT-systemen van de lidstaten, voor zover hierin is voorzien in de wetgeving van de Unie of de lidstaten

3)   

Projecten ter bestrijding van de voornaamste dreigingen die uitgaan van zware en georganiseerde criminaliteit, in het kader van operationele acties binnen de EU-beleidscyclus/Empact

4)   

Projecten ter preventie en bestrijding van cybercriminaliteit, met name seksuele uitbuiting van kinderen online, en misdrijven waarbij het internet het belangrijkste platform is voor het verzamelen van bewijsmateriaal

5)   

Projecten ter verbetering van de beveiliging en bestendigheid van kritieke infrastructuur


BIJLAGE V

ESSENTIËLE PRESTATIE-INDICATOREN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 27, LID 1

De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt a)

1.

Aantal ICT-systemen die interoperabel zijn gemaakt in de lidstaten/met voor de veiligheid relevante uniale en gedecentraliseerde informatiesystemen/met internationale databanken

2.

Aantal administratieve eenheden die nieuwe mechanismen/procedures/instrumenten/richtsnoeren voor informatie-uitwisseling met andere lidstaten/organen of instanties van de Unie/derde landen/internationale organisaties hebben opgezet of bestaande hebben verbeterd

3.

Aantal deelnemers die de opleidingsactiviteit nuttig achten voor hun werk

4.

Aantal deelnemers die drie maanden na de opleidingsactiviteit melden dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken

De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt b)

5.

De geschatte waarde van de in het kader van grensoverschrijdende operaties bevroren tegoeden

6.

Hoeveelheid illegale drugs die in het kader van grensoverschrijdende operaties in beslag zijn genomen, gespecificeerd naar soort product (1)

7.

Hoeveelheid wapens die in het kader van grensoverschrijdende operaties in beslag zijn genomen, gespecificeerd naar soort wapen (2)

8.

Aantal administratieve eenheden die nieuwe of bestaande mechanismen/procedures/instrumenten/richtsnoeren voor samenwerking met andere lidstaten/organen of instanties van de Unie/derde landen/internationale organisaties hebben ontwikkeld/aangepast

9.

Aantal bij grensoverschrijdende operaties betrokken personeelsleden

10.

Aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties die zijn opgevolgd

De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt c)

11.

Aantal ontwikkelde/uitgebreide initiatieven ter preventie van radicalisering

12.

Aantal ontwikkelde/uitgebreide initiatieven ter bescherming/ondersteuning van getuigen en klokkenluiders

13.

Aantal kritieke infrastructuren/openbare ruimten uitgerust met nieuwe/aangepaste voorzieningen ter bescherming tegen veiligheidsgerelateerde risico’s

14.

Aantal deelnemers die de opleidingsactiviteit nuttig achten voor hun werk

15.

Aantal deelnemers die drie maanden na het beëindigen van de opleidingsactiviteit melden dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken

(1)  Uitsplitsing in soorten drugs (op basis van de categorieën die worden gebruikt in verslagen over illegale drugs: rapport over de drugsmarkten in de EU, het Europees drugsrapport en het “Statistical Bulletin” van het EMCDDA):

cannabis;

opioïden, waaronder heroïne;

cocaïne;

synthetische drugs, inclusief amfetamineachtige stimulantia (waaronder amfetamine en methamfetamine) en MDMA;

nieuwe psychoactieve stoffen;

andere illegale drugs.

(2)  Uitsplitsing in soorten wapens (op basis van bestaande wetgeving, namelijk Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens. De voorgestelde categorieën zijn vereenvoudigd ten opzichte van de categorieën die zijn vermeld in bijlage I bij Richtlijn 91/477/EEG en zijn in overeenstemming met de categorieën in het Schengeninformatiesysteem die door de nationale autoriteiten worden gebruikt):

oorlogswapens: automatische vuurwapens en zware vuurwapens (antitankwapen, raketwerper, mortier enz.);

andere korte vuurwapens: revolvers en pistolen (inclusief wapens voor saluutschoten en akoestische signalen);

andere lange vuurwapens: geweren en jachtgeweren (inclusief wapens voor saluutschoten en akoestische signalen).


BIJLAGE VI

INTERVENTIETYPES

TABEL 1: CODES VOOR DE DIMENSIE “INTERVENTIEGEBIED”

001

TER-Bestrijding van terrorismefinanciering

002

TER-Preventie en bestrijding van radicalisering

003

TER-Bescherming en bestendigheid van publieke ruimten en andere zachte doelwitten

004

TER-Bescherming en bestendigheid van kritieke infrastructuur

005

TER-Chemisch, biologisch, radioactief, nucleair

006

TER-Explosieven

007

TER-Crisisbeheersing

008

TER-Andere

009

OC-Corruptie

010

OC-Economische en financiële criminaliteit

011

OC-Witwassen van opbrengsten van misdrijven

012

OC-Drugs

013

OC-Illegale handel in vuurwapens

014

OC-Illegale handel in cultuurgoederen

015

OC-Mensenhandel

016

OC-Migrantensmokkel

017

OC-Milieucriminaliteit

018

OC-Georganiseerde vermogenscriminaliteit

019

OC-Andere

020

CC-Cybercriminaliteit — Andere

021

CC-Cybercriminaliteit — Preventie

022

CC-Cybercriminaliteit — Facilitering van onderzoeken

023

CC-Cybercriminaliteit — Bijstand aan slachtoffers

024

CC-Seksuele uitbuiting van kinderen — Preventie

025

CC-Seksuele uitbuiting van kinderen — Facilitering van onderzoeken

026

CC-Seksuele uitbuiting van kinderen — Bijstand aan slachtoffers

027

CC-Seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder de verspreiding van afbeeldingen van kindermisbruik en kinderporno

028

CC-Andere

029

GEN-Informatie-uitwisseling

030

GEN-Samenwerking tussen politiediensten of andere instanties (douane, grenswacht, inlichtingendiensten)

031

GEN-Forensisch onderzoek

032

GEN-Bijstand aan slachtoffers

033

GEN-Operationele steun

034

TA-Technische bijstand — Informatie en communicatie

035

TA-Technische bijstand — Voorbereiding, uitvoering, monitoring en controle

036

TA-Technische bijstand — Evaluatie en studies, gegevensverzameling

037

TA-Technische bijstand — Capaciteitsopbouw


TABEL 2: CODES VOOR DE DIMENSIE “SOORT ACTIE”

001

ICT-systemen, interoperabiliteit, kwaliteit van de gegevens (exclusief uitrusting)

002

Netwerken, expertisecentra, samenwerkingsstructuren, gezamenlijke acties en operaties

003

Gemeenschappelijke onderzoeksteams (GOT’s) en andere gezamenlijke operaties

004

Detachering of inzet van deskundigen

005

Opleiding

006

Uitwisseling van beste praktijken, workshops, conferenties, evenementen, bewustmakingscampagnes, communicatieactiviteiten

007

Studies, proefprojecten, risicobeoordelingen

008

Uitrusting

009

Vervoermiddelen

010

Gebouwen, voorzieningen

011

Uitrol of andere follow-up van onderzoeksprojecten


TABEL 3: CODES VOOR DE DIMENSIE “UITVOERING”

001

Acties die onder artikel 12, lid 1, vallen

002

Specifieke acties

003

Acties genoemd in bijlage IV

004

Operationele steun

005

Noodhulp als bedoeld in artikel 25


TABEL 4: CODES VOOR DE DIMENSIE “SPECIFIEKE ONDERWERPEN”

001

Samenwerking met derde landen

002

Acties in of met betrekking tot derde landen

003

Uitvoering van de aanbevelingen van de Schengenevaluatie op het gebied van politiële samenwerking

004

Geen van de bovenstaande


BIJLAGE VII

UITGAVEN DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR OPERATIONELE STEUN

1.   

Binnen de in artikel 3, lid 2, punt a), bedoelde specifieke doelstelling wordt de operationele steun in het kader van de programma’s van de lidstaten gebruikt voor:

a)

onderhoud van, en helpdeskondersteuning bij voor de veiligheid relevante uniale, en in voorkomend geval nationale, ICT-systemen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening;

b)

personeelskosten die bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening.

2.   

Binnen de in artikel 3, lid 2, punt b), bedoelde specifieke doelstelling wordt de operationele steun in het kader van de programma’s van de lidstaten gebruikt voor:

a)

het onderhouden van technische uitrusting of vervoermiddelen die worden gebruikt voor acties op het gebied van voorkoming, opsporing en onderzoek van zware en georganiseerde criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie;

b)

personeelskosten die bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening.

3.   

Binnen de in artikel 3, lid 2, punt c), bedoelde specifieke doelstelling wordt de operationele steun in het kader van de programma’s van de lidstaten gebruikt voor:

a)

het onderhouden van technische uitrusting of vervoermiddelen die worden gebruikt voor acties op het gebied van voorkoming, opsporing en onderzoek van zware en georganiseerde criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie;

b)

personeelskosten die bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening.

4.   

Voor uitgaven voor acties die niet subsidiabel zijn op grond van artikel 5, lid 5, wordt geen steun verstrekt.


BIJLAGE VIII

OUTPUT- EN RESULTAATINDICATOREN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 27, LID 3

De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt a)

Outputindicatoren

1.

Aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten

2.

Aantal vergaderingen van deskundigen/workshops/studiebezoeken

3.

Aantal opgezette/aangepaste/onderhouden ICT-systemen

4.

Aantal aangekochte stukken uitrusting

Resultaatindicatoren

5.

Aantal ICT-systemen die interoperabel zijn gemaakt in de lidstaten met voor de veiligheid relevante uniale en gedecentraliseerde informatiesystemen/met internationale databanken

6.

Aantal administratieve eenheden die nieuwe mechanismen/procedures/instrumenten/richtsnoeren voor informatie-uitwisseling met andere lidstaten/organen of instanties van de Unie/derde landen/internationale organisaties hebben opgezet of bestaande hebben verbeterd

7.

Aantal deelnemers die de opleiding nuttig achten voor hun werk

8.

Aantal deelnemers die drie maanden na de opleidingsactiviteit melden dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken

De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt b)

Outputindicatoren

1.

Aantal grensoverschrijdende operaties, met afzonderlijke vermelding van:

1.1.

aantal grensoverschrijdende operaties met gemeenschappelijke onderzoeksteams

1.2.

aantal grensoverschrijdende operaties met operationele acties in het kader van de EU-beleidscyclus/Empact

2.

Aantal vergaderingen van deskundigen/workshops/studiebezoeken/gemeenschappelijke oefeningen

3.

Aantal aangekochte stukken uitrusting

4.

Aantal voor grensoverschrijdende operaties aangekochte vervoermiddelen

Resultaatindicatoren

5.

De geschatte waarde van de in het kader van grensoverschrijdende operaties bevroren tegoeden

6.

Hoeveelheid illegale drugs die in het kader van grensoverschrijdende operaties in beslag zijn genomen, gespecificeerd naar soort product (1)

7.

Hoeveelheid wapens die in het kader van grensoverschrijdende operaties in beslag zijn genomen, gespecificeerd naar soort wapen (2)

8.

Aantal administratieve eenheden die nieuwe of bestaande mechanismen/procedures/instrumenten/richtsnoeren voor samenwerking met andere lidstaten/organen of instanties van de Unie/derde landen/internationale organisaties hebben ontwikkeld/aangepast

9.

Aantal bij grensoverschrijdende operaties betrokken personeelsleden

10.

Aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties die zijn opgevolgd

De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt c)

Outputindicatoren

1.

Aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten

2.

Aantal uitwisselingsprogramma’s/workshops/studiebezoeken

3.

Aantal aangekochte stukken uitrusting

4.

Aantal aangekochte vervoermiddelen

5.

Aantal infrastructuuritems of voor de veiligheid relevante voorzieningen/instrumenten/mechanismen die zijn gebouwd/aangekocht/verbeterd

6.

Aantal projecten ter voorkoming van criminaliteit

7.

Aantal projecten ter ondersteuning van slachtoffers

8.

Aantal bijgestane slachtoffers van criminaliteit

Resultaatindicatoren

9.

Aantal ontwikkelde/uitgebreide initiatieven ter preventie van radicalisering

10.

Aantal ontwikkelde/uitgebreide initiatieven ter bescherming/ondersteuning van getuigen en klokkenluiders

11.

Aantal kritieke infrastructuren/openbare ruimten uitgerust met nieuwe/aangepaste voorzieningen ter bescherming tegen veiligheidsgerelateerde risico’s

12.

Aantal deelnemers die de opleidingsactiviteit nuttig achten voor hun werk

13.

Aantal deelnemers die drie maanden na het beëindigen van de opleidingsactiviteit melden dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken

(1)  Uitsplitsing in soorten drugs (op basis van de categorieën die worden gebruikt in verslagen over illegale drugs: rapport over de drugsmarkten in de EU, het Europees drugsrapport en het “Statistical Bulletin” van het EMCDDA):

cannabis;

opioïden, waaronder heroïne;

cocaïne;

synthetische drugs, inclusief amfetamineachtige stimulantia (waaronder amfetamine en methamfetamine) en MDMA;

nieuwe psychoactieve stoffen;

andere illegale drugs.

(2)  Uitsplitsing in soorten wapens (op basis van bestaande wetgeving, namelijk Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens. De voorgestelde categorieën zijn vereenvoudigd ten opzichte van de categorieën die zijn vermeld in bijlage I bij Richtlijn 91/477/EEG en zijn in overeenstemming met de categorieën in het Schengeninformatiesysteem die door de nationale autoriteiten worden gebruikt):

oorlogswapens: automatische vuurwapens en zware vuurwapens (antitankwapen, raketwerper, mortier enz.);

andere korte vuurwapens: revolvers en pistolen (inclusief wapens voor saluutschoten en akoestische signalen);

andere lange vuurwapens: geweren en jachtgeweren (inclusief wapens voor saluutschoten en akoestische signalen).