ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 234

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
2 juli 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/1077 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1078 van de Commissie van 14 april 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad door de investeringsrichtsnoeren voor het InvestEU-fonds vast te stellen

18

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1079 van de Commissie van 24 juni 2021 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) 2019/880 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het binnenbrengen en de invoer van cultuurgoederen

67

 

*

Verordening (EU) 2021/1080 van de Commissie van 28 juni 2021 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standards 16, 37 en 41 en International Financial Reporting Standards 1, 3 en 9 betreft ( 1 )

90

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/1081 van de Commissie van 28 juni 2021 tot wijziging van Besluit (EU) 2018/1220 betreffende het reglement van orde van de instantie als bedoeld in artikel 143 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad

99

 

 

Rectificaties

 

*

Corrigendum to Decision (EU) [2021/1074] of the European Central Bank of 18 June 2021 on the temporary exclusion of certain exposures to central banks from the total exposure measure in view of the COVID-19 pandemic and repealing Decision (EU) 2020/1306 (ECB/2021/27) ( PB L 230 I van 30.6.2021 )

102

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

2.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/1


VERORDENING (EU) 2021/1077 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 juni 2021

tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 33, 114 en 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De 2 140 douanekantoren aan de buitengrenzen van de Unie moeten goed toegerust zijn om te bewerkstelligen dat de douane-unie efficiënt en doeltreffend functioneert. De behoefte aan adequate douanecontroles met gelijkwaardige resultaten is groter dan ooit, niet alleen wegens de traditionele functie van de douane - het innen van douanerechten - maar ook steeds meer wegens de noodzaak om met het oog op zowel veiligheid als beveiliging de controle op goederen die de Unie aan de buitengrenzen binnenkomen of verlaten, aanzienlijk te versterken. Tegelijkertijd mogen dergelijke controles op goederenstromen aan de buitengrenzen evenwel geen belemmering vormen voor de legitieme handel met derde landen, maar moeten ze die handel zelfs vergemakkelijken.

(2)

De douane-unie is een van de hoekstenen van de Unie, die een van de grootste handelsblokken ter wereld is. Aangezien de douane-unie cruciaal is voor de goede werking van de interne markt, en om de bedrijven en de burgers daarvan te laten profiteren, moeten voortdurend stappen worden gezet om de douane-unie te versterken.

(3)

De douanecontroles zijn momenteel niet in alle lidstaten even effectief. Dit komt doordat de lidstaten geografisch van elkaar verschillen en ook niet altijd over dezelfde capaciteiten en middelen beschikken. Of de lidstaten de uitdagingen ten gevolge van voortdurend evoluerende mondiale bedrijfsmodellen en toeleveringsketens aankunnen, hangt niet alleen af van de menselijke factor, maar ook van de beschikbaarheid, en het goed functioneren, van moderne en betrouwbare douanecontroleapparatuur. Ook uitdagingen als de snelle opkomst van e-handel, de toenemende digitalisering en de noodzaak om de weerbaarheid tegen cyberaanvallen te verbeteren, zullen de behoefte aan effectieve douanecontroles vergroten. Het is daarom onder meer van belang dat de lidstaten over gelijkwaardige douanecontroleapparatuur beschikken, om zo iets te doen aan die huidige verschillen. Hierdoor kunnen de lidstaten douanecontroles gelijkwaardiger uitvoeren, wat helpt te voorkomen dat goederenstromen naar de zwakste punten van het douanecontrolesysteem worden geleid, vaak “invoerkantoorshoppen” genoemd. Derhalve moeten goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen, worden onderworpen aan op risicoanalyse gebaseerde controles, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad (3) (“het douanewetboek van de Unie”).

(4)

De lidstaten hebben herhaaldelijk erop gewezen dat zij financiële steun nodig hebben en zij hebben om een grondige analyse van de benodigde apparatuur verzocht. In de conclusies over douanefinanciering van 23 maart 2017 heeft de Raad de Commissie verzocht om zich een oordeel te vormen over de mogelijkheid om benodigde technische apparatuur te financieren uit toekomstige financiële programma’s van de Commissie en ten behoeve van de financiering de coördinatie te verbeteren en de samenwerking tussen douaneautoriteiten en andere rechtshandhavingsautoriteiten te versterken.

(5)

Volgens het douanewetboek van de Unie mogen douanecontroles niet alleen worden begrepen als handhaving op de douanewetgeving, maar ook als handhaving op andere wetgeving betreffende het binnenbrengen, het uitgaan, de doorvoer, het overbrengen, de opslag en de bijzondere bestemming van goederen die tussen het douanegebied van de Unie en landen of gebieden buiten het douanegebied van de Unie worden vervoerd, alsmede als toezicht op wetgeving betreffende de aanwezigheid en het verkeer binnen het douanegebied van de Unie van niet-Uniegoederen en goederen die onder de regeling bijzondere bestemming zijn geplaatst. Die andere wetgeving geeft de douaneautoriteiten de bevoegdheid om specifieke controletaken te verrichten en bevat bepalingen inzake belastingheffing - met name ten aanzien van accijnzen en belasting over de toegevoegde waarde - en voorts bepalingen inzake de externe aspecten van de interne markt, de gemeenschappelijke handelspolitiek en ander gemeenschappelijk beleid van de Unie dat betrekking heeft op de handel, de algehele veiligheid van de toeleveringsketen en de bescherming van de financiële en economische belangen van de Unie en de lidstaten.

(6)

Door het behalen van een adequaat en gelijkwaardig niveau van douanecontroleresultaten aan de buitengrenzen van de Unie te ondersteunen, kunnen de voordelen van de douane-unie maximaal worden benut, waardoor de douaneautoriteiten aanvullende steun krijgen om door gezamenlijk op te treden de belangen van de Unie te beschermen. Een specifiek Uniefonds voor douanecontroleapparatuur om de huidige verschillen tussen de lidstaten weg te werken, zou bijdragen aan de algehele samenhang tussen de lidstaten. Dat speciale fonds zou rekening houden met de verschillende behoeften aan de verschillende soorten grenzen, namelijk zeegrenzen en grenzen in andere waterwegen, luchtgrenzen, en landgrenzen, met inbegrip van spoor- en weggrenzen, alsmede in posthubs. Gezien de uitdagingen waarvoor de wereld staat, en met name gezien de aanhoudende noodzaak om de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen en tegelijkertijd legitieme handelsstromen te vergemakkelijken, is het onontbeerlijk dat moderne en betrouwbare douanecontroleapparatuur beschikbaar is aan de buitengrenzen.

(7)

Het is dan ook passend om een nieuw Instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur bestemd voor gebruik aan alle soorten grenzen op te richten. Dat instrument moet de douane-unie en het werk van de douaneautoriteiten ondersteunen, met name door hen te helpen de financiële en economische belangen van de Unie te beschermen, de beveiliging en veiligheid binnen de Unie te waarborgen, en de Unie te beschermen tegen oneerlijke en illegale handel, zoals namaak van goederen, terwijl tegelijkertijd legitieme bedrijfsactiviteiten vergemakkelijkt worden. Dat instrument moet bijdragen tot adequate en gelijkwaardige resultaten van douanecontroles. Voorts moet de in het kader van dat instrument gefinancierde douanecontroleapparatuur de uitvoering van het in het douanewetboek van de Unie bedoelde kader voor risicobeheer ondersteunen. Die doelstelling moet worden gerealiseerd door middel van het op transparante wijze aankopen, onderhouden en moderniseren van relevante, geavanceerde en betrouwbare douanecontroleapparatuur, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met overwegingen inzake gegevensbescherming, cyberweerbaarheid, en veiligheid en milieu, met inbegrip van de milieuvriendelijke verwijdering van de apparatuur die vervangen wordt.

(8)

De douaneautoriteiten van de lidstaten hebben steeds meer taken gekregen die aan de buitengrenzen worden uitgevoerd en die zich vaak tot op het gebied van beveiliging uitstrekken. Het is derhalve van belang financiële steun van de Unie aan de lidstaten te verlenen zodat zij met gelijkwaardige resultaten kunnen zorgen voor grenscontroles en douanecontroles aan de buitengrenzen van de Unie. Wat de controle van goederen en personen aan de grenzen van de Unie betreft, is het evenzeer belangrijk om te werken aan nauwere samenwerking tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor grenscontroles of andere taken die aan de grenzen worden uitgevoerd, teneinde de meerwaarde voor de Unie bij grensbeheer en douanecontrole te maximaliseren.

(9)

Het is derhalve noodzakelijk een Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (“het Fonds”) op te richten.

(10)

Vanwege de juridische bijzonderheden van titel V van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de verschillende rechtsgronden voor het beleid inzake de buitengrenzen en voor het beleid inzake douanecontroles, is het juridisch niet mogelijk om het Fonds onder te brengen in één enkel financieel instrument.

(11)

Het Fonds moet derhalve worden opgericht als een breed kader voor financiële steun van de Unie voor grensbeheer, een kader dat bestaat uit het bij deze verordening opgerichte Instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur (“het instrument”) en het bij de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid opgerichte Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid.

(12)

Om recht te doen aan de strijd tegen de klimaatverandering, conform de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (4) uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (VN), vastgesteld op 25 september 2015, te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de Unie om ten minste 30 % van de totale Uniebegroting te besteden aan het ondersteunen van klimaatdoelstellingen en van de ambitie van de Unie om in 2024 7,5 % en zowel in 2026 als in 2027 10 % van de jaarbegroting van de Unie aan biodiversiteit te besteden, evenwel rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.

(13)

Deze verordening bepaalt de financiële middelen voor de gehele duur van het instrument, die in de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag voor het Europees Parlement en de Raad zullen vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (5). Met die financiële middelen moeten noodzakelijke en naar behoren gerechtvaardigde uitgaven voor activiteiten ter aansturing van het instrument en ter evaluatie van de prestaties ervan gefinancierd kunnen worden, voor zover die activiteiten verband houden met de algemene en specifieke doelstellingen van het instrument.

(14)

Op het instrument is Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (6) (het “Financieel Reglement”) van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels vast voor de uitvoering van de Uniebegroting, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële steun en de vergoeding van externe deskundigen.

(15)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien ook in controles van de taken waarvoor de financiële actoren verantwoordelijk zijn. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting. Financiering uit hoofde van dit instrument moet onderworpen zijn aan de beginselen van het Financieel Reglement en moet bewerkstelligen dat de aangewende financiële middelen de doelstellingen ervan optimaal dienen.

(16)

Bij Verordening (EU) 2021/444 van het Europees Parlement en de Raad (7) is ter ondersteuning van de douane-unie en de douaneautoriteiten het douaneprogramma voor samenwerking (“het douaneprogramma”) vastgesteld. Ten behoeve van de samenhang en de horizontale coördinatie van samenwerkingsacties op het gebied van douane en douanecontroleapparatuur is het passend dergelijke acties uit te voeren uit hoofde van één wetgevingshandeling, namelijk het douaneprogramma, dat één enkel stelsel van regels omvat. Daarom moeten uitsluitend de aankoop, het onderhoud en de modernisering van subsidiabele douanecontroleapparatuur uit hoofde van het instrument ondersteund worden, en moeten alle andere hieraan gerelateerde acties, zoals samenwerkingsacties bij de beoordeling van behoeften of opleidingen met betrekking tot de apparatuur in kwestie, ondersteund worden door het douaneprogramma.

(17)

Waar passend moet het instrument ook de aankoop of modernisering van douanecontroleapparatuur voor het testen van nieuwe apparatuuronderdelen of nieuwe functies voor bestaande apparatuuronderdelen in operationele omstandigheden ondersteunen, en wel voorafgaand aan de grootschalige aankoop van dergelijke nieuwe apparatuur door de lidstaten. Het testen in operationele omstandigheden moet met name de resultaten van onderzoek naar douanecontroleapparatuur in het kader van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (8) opvolgen. De Commissie moet de gezamenlijke aanschaf en het gezamenlijk testen van douanecontroleapparatuur door twee of meer lidstaten aanmoedigen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de samenwerkingsinstrumenten in het kader van het douaneprogramma.

(18)

De meeste douanecontroleapparatuur kan eventueel ook structureel of incidenteel geschikt zijn voor controles op de naleving van ander Unierecht, bijvoorbeeld dat inzake grensbeheer, visa of politiesamenwerking, of kan zodanig worden aangepast dat ze daarvoor kan dienen. Het Fonds is daarom ontworpen als twee complementaire instrumenten voor de aankoop van apparatuur, elk met een onderscheiden maar complementaire reikwijdte. Enerzijds zal het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid uitsluitend financiële steun verstrekken voor de kosten van apparatuur die in de eerste plaats bedoeld is voor geïntegreerd grensbeheer, maar zal het ook de mogelijkheid bieden die apparatuur te gebruiken voor andere doeleinden, zoals douanecontroles. Anderzijds zal het bij deze verordening opgerichte Instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur uitsluitend financiële steun verstrekken voor de kosten van apparatuur die in de eerste plaats bedoeld is voor douanecontroles, maar zal het ook de mogelijkheid bieden die apparatuur te gebruiken voor andere doeleinden, zoals grenscontroles en beveiliging. Die taakverdeling tussen de twee instrumenten zal de samenwerking tussen instanties, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (9) als onderdeel van de Europese geïntegreerde grensbeheerbenadering, bevorderen, en daarbij zullen douane- en grensautoriteiten met elkaar kunnen samenwerken en zullen de begrotingsmiddelen van de Unie door het delen van en de interoperabiliteit van controleapparatuur zo goed mogelijk benut worden. Het delen van apparatuur tussen douane- en andere grensautoriteiten mag geen systematische vorm aannemen.

(19)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement kan subsidiëring van reeds begonnen acties slechts worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Hoewel in dergelijke gevallen de kosten die zijn gemaakt vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag in beginsel niet subsidiabel zijn, moet dat bij uitzondering toch mogelijk zijn rekening houdend met de vertraagde inwerkingtreding van deze verordening ten opzichte van het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027. Om de uitvoering vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027 mogelijk te maken en om te voorkomen dat de steun van de Unie vertraging oploopt, hetgeen ten koste zou gaan van de belangen van de Unie, namelijk goed toegerust zijn om te zorgen voor de efficiënte en doeltreffende werking van de douane-unie, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027 in het financieringsbesluit te bepalen dat kosten die gemaakt zijn voor uit hoofde van deze verordening ondersteunde acties die reeds van start zijn gegaan, vanaf 1 januari 2021 als subsidiabel te beschouwen, zelfs indien die acties zijn uitgevoerd en die kosten zijn gemaakt vóór de indiening van de subsidieaanvraag.

(20)

In afwijking van het Financieel Reglement moet financiering van een actie door verschillende programma’s of instrumenten van de Unie mogelijk zijn om, waar passend, samenwerking en interoperabiliteit mogelijk te maken en te ondersteunen op gebieden die elkaar overlappen. Overeenkomstig het in het Financieel Reglement vastgestelde verbod op dubbele financiering, mogen in dergelijke gevallen de bijdragen echter niet dezelfde kosten dekken. Indien een lidstaat voor de aankoop van dezelfde apparatuur reeds uit een ander programma van de Unie een bijdrage heeft ontvangen of steun uit een Uniefonds heeft gekregen, moet die bijdrage of steun overeenkomstig artikel 191 van het Financieel Reglement aan de Commissie worden gemeld.

(21)

Alleen in naar behoren gerechtvaardigde gevallen mag financiering boven het maximale medefinancieringspercentage worden toegekend, bijvoorbeeld indien twee of meer lidstaten gezamenlijk douanecontroleapparatuur aankopen en testen.

(22)

Gezien de snelle evolutie van technologieën, dreigingen en douaneprioriteiten mogen werkprogramma’s niet over langere perioden lopen. Tegelijkertijd zouden jaarlijkse werkprogramma’s niet nodig zijn voor de uitvoering van het instrument en zouden ze de administratieve last voor zowel de Commissie als de lidstaten vergroten. Werkprogramma’s moeten daarom in beginsel over meer dan één begrotingsjaar, doch maximaal drie begrotingsjaren, gespreid worden.

(23)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de werkprogramma’s in het kader van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr.182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(24)

Hoewel centrale uitvoering onontbeerlijk is als men de specifieke doelstelling van douanecontroles met gelijkwaardige resultaten wil bereiken, houdt de technische aard van dit instrument in dat er voorbereidende werkzaamheden op technisch niveau nodig zijn. De uitvoering moet daarom steunen op behoefteanalyses. Die behoefteanalyses zijn gebaseerd op de nationale deskundigheid en ervaring van douaneautoriteiten. Zij moeten gebaseerd zijn op een eenduidige methode die een minimumaantal stappen voor het verzamelen van de relevante informatie omvat. De Commissie moet aan de hand van die informatie de geldelijke middelen over de lidstaten verdelen en daarbij in het bijzonder rekening houden met het handelsvolume, de risico’s, en de administratieve capaciteit van de douaneautoriteiten om de apparatuur te gebruiken en te onderhouden, opdat de in het kader van het instrument gefinancierde apparatuur zo doeltreffend mogelijk wordt ingezet. Ter bevordering van de begrotingsdiscipline moeten de voorwaarden om te bepalen welke subsidies het eerst moeten worden toegekend, duidelijk gedefinieerd worden en gebaseerd zijn op een dergelijke behoefteanalyse.

(25)

Er moet ten behoeve van regelmatige monitoring en rapportering een kader worden opgesteld voor het toezicht op de acties en de resultaten van het instrument. Daarvoor moeten kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren worden gebruikt om de effecten van de acties in het kader van het instrument te meten. De rapporteringsvereisten moeten een vereiste omvatten dat aan de Commissie informatie wordt verstrekt over douanecontroleapparatuur waarvan de prijs per apparaat hoger is dan 10 000 EUR, exclusief belastingen. Die informatie is niet dezelfde informatie als die welke aan het publiek en de media verstrekt moet worden voor het promoten van de acties en resultaten van het instrument.

(26)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (11) moet het instrument worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij echter administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften kunnen waar passend meetbare indicatoren bevatten om daarmee de effecten van het instrument op vergelijkbare en integrale wijze in de praktijk te kunnen evalueren. De tussentijdse en de eindevaluatie, die respectievelijk uiterlijk vier jaar na het begin van de uitvoering en na de voltooiing van de uitvoering van het instrument moeten worden uitgevoerd, moeten bijdragen aan een efficiënte besluitvorming over de financiële steun voor douanecontroleapparatuur in het kader van de komende meerjarige financiële kaders. Het is dan ook van het grootste belang dat zowel de tussentijdse als de eindevaluatie geschikte en voldoende informatie opleveren en dat die evaluaties tijdig worden verricht. De Commissie moet in de tussentijdse en in de eindevaluatie bijzonderheden opnemen over de uitwisseling tussen douane en andere grensautoriteiten van in het kader van het instrument gefinancierde apparatuur, voor zover de lidstaten relevante informatie hebben verstrekt. Naast de tussentijdse en de eindevaluatie van het instrument moeten er, als onderdeel van de prestatierapportage, voor de monitoring van de uitvoering van het instrument jaarlijkse voortgangsverslagen worden opgesteld. Die verslagen moeten een overzicht bevatten van de geleerde lessen en waar passend van de belemmeringen en tekortkomingen die in het betreffende jaar in de context van de activiteiten van het instrument hebben plaatsgevonden. Die jaarlijkse voortgangsverslagen moeten aan het Europees Parlement en de Raad worden gezonden.

(27)

Teneinde op gepaste wijze te kunnen reageren op veranderende beleidsprioriteiten, bedreigingen en technologieën moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de indicatieve lijst van douanecontroleapparatuur die kan worden gebruikt om de doelstellingen van douanecontroles te bereiken en van de lijst van indicatoren om de verwezenlijking van de specifieke doelstelling te meten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende en volledig transparante raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(28)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) en de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (13), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (14) en (EU) 2017/1939 (15) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, onder meer op het gebied van preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, voor zover van toepassing, met administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig de Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken in te stellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (16). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(29)

De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden uit hoofde van deze verordening moeten gekozen worden op basis van hun vermogen de specifieke doelstelling van de acties te verwezenlijken en resultaat te bereiken, waarbij in het bijzonder gekeken moet worden naar de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Die financieringsvormen en methoden moeten het gebruik van vaste bedragen, forfaits en eenheidskosten overwegen, alsmede financiering die niet gekoppeld is aan kosten als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(30)

Daar de doelstelling van deze verordening, te weten de oprichting van een instrument ter ondersteuning van de douane-unie en de douaneautoriteiten door financiële steun te verstrekken voor de aankoop, het onderhoud en de modernisering van douanecontroleapparatuur, wegens geografische verschillen niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar gezien het potentieel van een gecoördineerde aanpak en een gecentraliseerde financiering voor een gelijkwaardig niveau en gelijkwaardige resultaten van douanecontroles, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(31)

De ontvangers van Uniefinanciering moeten duidelijk de financieringsbron van die middelen noemen en zorgen voor de zichtbaarheid van de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten daarvan onder de aandacht van het publiek brengen, en daartoe geven zij samenhangende, doeltreffende en proportionele informatie aan uiteenlopende doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek. Die informatie moet de toegevoegde waarde van het instrument voor de douane-unie tonen, en in het bijzonder hoe het instrument de douane helpt haar taak te vervullen, en hoe het de Commissie helpt te zorgen voor budgettaire transparantie. Ten behoeve van transparantie moet de Commissie het publiek bovendien regelmatig informatie verstrekken over het instrument, en de acties en de resultaten ervan, door onder meer naar de in het kader van deze verordening vastgestelde werkprogramma’s te verwijzen.

(32)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsterrein ononderbroken doorloopt en de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021 van toepassing zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Samen met de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid richt deze verordening een Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (het “Fonds”) op voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

Als onderdeel van het Fonds richt deze verordening een Instrument voor het verlenen van financiële steun voor de aankoop, het onderhoud en de modernisering van douanecontroleapparatuur (het “instrument”) op voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027. De duur van het instrument wordt afgestemd op die van het meerjarig financieel kader.

Deze verordening bepaalt de doelstellingen van het instrument, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie en de regels voor het verstrekken van die financiering.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“douaneautoriteiten”: de in artikel 5, punt 1), van Verordening (EU) nr. 952/2013 gedefinieerde douaneautoriteiten;

2)

“douanecontroles”: de in artikel 5, punt 3), van Verordening (EU) nr. 952/2013 gedefinieerde douanecontroles;

3)

“douanecontroleapparatuur”: apparatuur die primair bestemd is voor het uitvoeren van douanecontroles;

4)

“mobiele douanecontroleapparatuur”: elk vervoermiddel dat, los van het feit dat het mobiel is, bestemd is om op zichzelf een onderdeel van douanecontroleapparatuur te vormen of dat volledig is uitgerust met douanecontroleapparatuur;

5)

“onderhoud”: preventieve, corrigerende en voorspellende ingrepen, inclusief operationele en functionele controles, periodiek onderhoud, reparatie en revisie van een onderdeel van douanecontroleapparatuur, die nodig zijn om de inzetbaarheid ervan te bewaren of te herstellen opdat het zijn maximale nuttige levensduur kan bereiken, maar exclusief modernisering;

6)

“modernisering”: evolutieve ingrepen die nodig zijn om een onderdeel van douanecontroleapparatuur dat verouderd is te moderniseren zodat het opnieuw volledig bruikbaar is.

Artikel 3

Doelstellingen van het instrument

1.   Als onderdeel van het Fonds en ter verwezenlijking van de op lange termijn beoogde geharmoniseerde toepassing van douanecontroles door de lidstaten, heeft het instrument als algemene doelstelling de douane-unie en de douaneautoriteiten te ondersteunen bij hun taak om de financiële en economische belangen van de Unie en de lidstaten te beschermen, te zorgen voor beveiliging van en veiligheid in de Unie, en de Unie te beschermen tegen oneerlijke en illegale handel, terwijl het tegelijkertijd legitieme bedrijfsactiviteiten moet vergemakkelijken.

2.   De specifieke doelstelling van het instrument is bijdragen tot adequate douanecontroles met gelijkwaardige resultaten door het op transparante wijze aankopen, onderhouden en moderniseren van relevante en betrouwbare geavanceerde douanecontroleapparatuur die beveiligd, veilig en milieuvriendelijk is, en aldus de douaneautoriteiten helpen met het oog op een gezamenlijk optreden ter bescherming van de belangen van de Unie.

Artikel 4

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het instrument voor de periode 2021 tot en met 2027 bedragen 1 006 407 000 EUR in lopende prijzen.

2.   Het in lid 1 vermelde bedrag kan ook worden aangewend voor de voorbereiding, monitoring, controle, audit, evaluatie en andere activiteiten voor het beheer van het instrument, alsmede voor het evalueren van de mate waarin de doelstellingen worden gerealiseerd. Het kan ook worden aangewend voor studies, vergaderingen van deskundigen, en informatie- en communicatieacties die verband houden met de doelstellingen van het instrument, alsmede voor uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en –uitwisseling — daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten — en andere technische en administratieve ondersteuning die nodig is voor het beheer van het instrument.

Artikel 5

Uitvoering en vormen van Uniefinanciering

1.   Het instrument wordt uitgevoerd in direct beheer, overeenkomstig het Financieel Reglement.

2.   Financiering uit hoofde van het instrument kan verstrekt worden in een van de door het Financieel Reglement vastgestelde vormen, en in het bijzonder in de vorm van subsidies.

3.   Als de in het kader van het instrument ondersteunde actie betrekking heeft op de aankoop of modernisering van douanecontroleapparatuur, zet de Commissie een coördinatiemechanisme op ter waarborging van de interoperabiliteit van de met steun van Unieprogramma’s en -instrumenten aangekochte douanecontroleapparatuur, en derhalve van het efficiënte gebruik ervan.

HOOFDSTUK II

SUBSIDIABILITEIT

Artikel 6

Subsidiabele acties

1.   Om voor financiering in het kader van het instrument in aanmerking te komen, moeten de acties aan de volgende eisen voldoen:

a)

ze moeten de in artikel 3 bedoelde doelstellingen verwezenlijken, en

b)

ze moeten de aankoop, het onderhoud of de modernisering ondersteunen van douanecontroleapparatuur - waaronder innovatieve detectieapparatuur - die voor een of meer van de volgende doeleinden van de douanecontroles kan worden gebruikt:

1)

niet-intrusieve inspectie;

2)

opsporing van op mensen verborgen voorwerpen;

3)

stralingsdetectie en nuclide-identificatie;

4)

analyse van monsters in laboratoria;

5)

monsterneming en analyse van monsters ter plaatse;

6)

visitaties met handapparatuur.

Bijlage I bevat een indicatieve lijst van douanecontroleapparatuur die gebruikt kan worden voor de in de punten 1 tot en met 6 van de eerste alinea vermelde doeleinden.

2.   Acties in het kader van lid 1, eerste alinea, mogen in naar behoren gerechtvaardigde gevallen tevens betrekking hebben op het op transparante wijze aankopen, onderhouden en moderniseren van douanecontroleapparatuur voor het testen van nieuwe apparatuuronderdelen of nieuwe functies voor bestaande apparatuuronderdelen in operationele omstandigheden.

3.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen, rekening houdend met de vertraagde inwerkingtreding van deze verordening en om te voorkomen dat de steun van de Unie vertraging oploopt, hetgeen ten koste zou gaan van de belangen van de Unie, namelijk goed toegerust zijn om te zorgen voor de efficiënte en doeltreffende werking van de douane-unie, gedurende een beperkte periode, kosten die gemaakt zijn in verband met acties die uit hoofde van deze verordening worden ondersteund, bij uitzondering vanaf 1 januari 2021 als subsidiabel worden beschouwd, zelfs indien die acties zijn uitgevoerd en die kosten zijn gemaakt vóór de indiening van de subsidieaanvraag.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening door de in bijlage I opgenomen indicatieve lijst van douanecontroleapparatuur waar nodig te actualiseren.

5.   In het kader van dit instrument gefinancierde douanecontroleapparatuur dient primair voor douanecontroles te worden gebruikt, maar kan ook voor andere doeleinden worden ingezet, waaronder, ter ondersteuning van de nationale autoriteiten voor grensbeheer en van onderzoek, voor de controle van personen. Het delen van dit soort douanecontroleapparatuur tussen douane- en andere grensautoriteiten mag geen systematisch karakter krijgen.

6.   De Commissie bevordert het gezamenlijk aanbesteden en het gezamenlijk testen van douanecontroleapparatuur door twee of meer lidstaten.

Artikel 7

Subsidiabele entiteiten

In afwijking van artikel 197 van het Financieel Reglement zijn de douaneautoriteiten de subsidiabele entiteiten op voorwaarde dat zij de informatie verstrekken die nodig is voor de in artikel 11, lid 4, van deze verordening bedoelde behoefteanalyse.

Artikel 8

Medefinancieringspercentage

1.   Het instrument kan tot 80 % van de totale subsidiabele kosten van een actie financieren.

2.   Financiering boven dit maximumpercentage is alleen mogelijk in uitzonderlijke naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden.

Artikel 9

Subsidiabele kosten

Subsidiabel in het kader van het instrument zijn kosten die direct verband houden met de in artikel 6 genoemde acties.

De volgende kosten zijn niet subsidiabel in het kader van het instrument:

a)

kosten die verband houden met de aankoop van grond;

b)

kosten die verband houden met opleidingen of bijscholing, behalve de basisopleiding die is inbegrepen in de aankoop- of moderniseringsovereenkomst;

c)

kosten die verband houden met infrastructuur, zoals gebouwen of buitenvoorzieningen, en met meubilair;

d)

kosten die verband houden met elektronische systemen, met uitzondering van software en software-updates die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor het gebruik van de douanecontroleapparatuur, en van elektronische software en programmering die noodzakelijk zijn voor de koppeling van bestaande software met douanecontroleapparatuur;

e)

kosten voor netwerken, zoals beveiligde of onbeveiligde communicatiekanalen, of voor abonnementen, met uitzondering van netwerken of abonnementen die uitsluitend noodzakelijk zijn voor het gebruik van de douanecontroleapparatuur;

f)

kosten voor vervoermiddelen, zoals voertuigen, luchtvaartuigen en schepen, met uitzondering van mobiele douanecontroleapparatuur;

g)

kosten van vervangingsmaterialen voor douanecontroleapparatuur, waaronder referentie- of kalibreringsmateriaal;

h)

kosten in verband met persoonlijke beschermingsuitrusting.

HOOFDSTUK III

SUBSIDIES

Artikel 10

Toekenning, complementariteit en gecombineerde financiering

1.   Subsidies in het kader van het instrument worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

2.   Subsidies worden overeenkomstig artikel 195, eerste alinea, punt f), van het Financieel Reglement zonder oproep tot het indienen van voorstellen toegekend aan de entiteiten die uit hoofde van artikel 7 van deze verordening subsidiabel zijn.

3.   Een actie die in het kader van het instrument wordt gefinancierd, kan ook door het douaneprogramma of door een ander programma van de Unie worden gefinancierd, mits dezelfde kosten niet twee keer worden gefinancierd. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

4.   De werkzaamheden van het in artikel 150 van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité zijn gebaseerd op de in artikel 188 van dat reglement neergelegde algemene beginselen die van toepassing zijn op subsidies, en met name op de beginselen van gelijke behandeling en transparantie die zijn neergelegd in de punten a) en b) van dat artikel, alsmede op het beginsel van non-discriminatie.

5.   Het evaluatiecomité evalueert voorstellen op basis van de toekenningscriteria, rekening houdend met, waar passend, de relevantie van de voorgestelde actie in het licht van de nagestreefde doelstellingen, de kwaliteit van de voorgestelde actie, het effect ervan, met inbegrip van de economische, sociale en milieueffecten, en het budget en de kosteneffectiviteit ervan.

HOOFDSTUK IV

PROGRAMMERING, MONITORING EN EVALUATIE

Artikel 11

Werkprogramma

1.   Het instrument wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma’s als bedoeld in artikel 110, lid 2, van het Financieel Reglement.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij die werkprogramma’s worden ingesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Met de werkprogramma’s wordt ernaar gestreefd de in artikel 3 genoemde doelstellingen te bereiken met behulp van de acties overeenkomstig artikel 6. De werkprogramma’s vermelden het totale bedrag van het financieringsplan voor alle acties. Bovendien vermelden zij:

a)

voor elke actie:

i)

de beoogde doelstellingen en de verwachte resultaten, overeenkomstig de in artikel 3 genoemde algemene en specifieke doelstellingen;

ii)

een beschrijving van de te financieren acties;

iii)

waar passend, een indicatie van het aan elke actie toegewezen bedrag, en

iv)

de uitvoeringsmethode en een indicatief tijdschema voor de uitvoering;

b)

voor subsidies, het in artikel 8 bedoelde maximale medefinancieringspercentage.

4.   De voorbereiding van de in lid 1 bedoelde werkprogramma’s wordt ondersteund door een behoefteanalyse van de douaneautoriteiten. Die behoefteanalyse wordt gebaseerd op het volgende:

a)

een gemeenschappelijke classificatie van grensdoorlaatposten;

b)

een volledige beschrijving van de beschikbare douanecontroleapparatuur;

c)

een gemeenschappelijke lijst van douanecontroleapparatuur die beschikbaar moet zijn, gerangschikt per categorie grensdoorlaatpost, en

d)

een raming van de financiële behoeften.

De behoefteanalyse is gebaseerd op acties die zijn uitgevoerd in het kader van het bij Verordening (EU) nr. 1294/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17) vastgestelde Douane 2020-programma of in het kader van het Douane-programma, en wordt regelmatig, en ten minste om de drie jaar, geactualiseerd.

Artikel 12

Monitoring en rapportage

1.   De rapportage-indicatoren voor de vorderingen van het instrument richting verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde algemene en specifieke doelstellingen zijn opgenomen in bijlage II.

2.   Om de vorderingen van het instrument richting verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend te kunnen beoordelen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II wat betreft de indicatoren ingeval dat noodzakelijk geacht wordt, en tot aanvulling van deze verordening met bepalingen tot vaststelling van een toezichts- en evaluatiekader.

3.   De prestatierapportage zorgt ervoor dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en op de resultaten van het instrument efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe moeten proportionele rapportagevereisten gelden voor de ontvangers van middelen van de Unie.

4.   Indien douanecontroleapparatuur meer dan 10 000 EUR exclusief belastingen kost, bepalen de in lid 3 bedoelde rapportagevereisten ten minste dat de volgende informatie jaarlijks aan de Commissie moet worden meegedeeld

a)

een gedetailleerde lijst van douanecontroleapparatuur die in het kader van het instrument is gefinancierd;

b)

informatie over het gebruik van douanecontroleapparatuur, met inbegrip van alle gerelateerde resultaten, en waar passend onderbouwd met relevante cijfers.

Artikel 13

Evaluatie

1.   Evaluaties worden tijdig verricht, zodat zij in het besluitvormingsproces kunnen worden gebruikt.

2.   Een tussentijdse evaluatie van het instrument wordt door de Commissie verricht zodra er voldoende informatie is over de uitvoering van het instrument, maar hoe dan ook uiterlijk vier jaar nadat met die uitvoering is begonnen. In haar tussentijdse evaluatie beoordeelt de Commissie de prestaties van het instrument, met inbegrip van aspecten als doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang en relevantie, alsook de synergieën binnen het instrument en de meerwaarde voor de Unie.

3.   Aan het einde van de uitvoering van het instrument, maar hoe dan ook niet later dan vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van het instrument.

4.   De Commissie deelt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s de conclusies van de evaluaties en haar opmerkingen en geleerde lessen daarover, mee.

HOOFDSTUK V

UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEIDSDELEGATIE EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 14

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, lid 4, en artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van die datum een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met dezelfde termijnen verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 4, en artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 6, lid 4, en artikel 12, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 17 van Verordening (EU) 2021/444 opgerichte Comité Douaneprogramma.

2.   Wanneer naar deze alinea wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VI

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven de nodige zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name bij het promoten van de acties en de resultaten ervan, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

2.   De Commissie onderneemt informatie- en communicatieacties in verband met het instrument, de acties die op grond van het instrument worden ondernomen en de behaalde resultaten.

3.   De financiële middelen die zijn toegewezen aan het instrument dragen ook bij tot de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

Artikel 17

Overgangsbepaling

Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook kredieten in de Uniebegroting na 2027 worden opgenomen ter dekking van de in artikel 4, lid 2, bepaalde uitgaven.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 67.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (PB C 158 van 30.4.2021, blz. 133) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 27 mei 2021 (PB C 227 van 14.6.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 23 juni 2021.

(3)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(4)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(5)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(6)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2021/444 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2021 tot vaststelling van een programma voor douanesamenwerking en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1294/2013 (PB L 87 van 15.3.2021, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, waarbij de regels voor deelname eraan en verspreiding ervan vastgesteld worden, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(13)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(14)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(15)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.).

(16)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(17)  Verordening (EU) nr. 1294/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma voor douane in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Douane 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 624/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 209).


BIJLAGE I

INDICATIEVE LIJST VAN DOUANECONTROLEAPPARATUUR DIE GEBRUIKT KAN WORDEN VOOR DE IN ARTIKEL 6, LID 1, EERSTE ALINEA, PUNT B), OPGENOMEN DOELEINDEN

DOEL VAN DE DOUANE-CONTROLE

DOUANECONTROLEAPPARATUUR

CATEGORIE

TOEPASSING

1.

Niet-intrusieve inspectie

Röntgenscanner — Hoge energie

Containers, vrachtwagens, treinwagons en voertuigen

Röntgenscanner — Lage energie

Pallets, dozen en pakketten

Bagage van passagiers

 

Voertuigen

Röntgenstraalterugverstrooiing

Containers

Vrachtwagens

Voertuigen

Andere

Systemen voor automatische herkenning van kentekenplaten/containers

Weegbruggen voor voertuigen

Vorkheftrucks en soortgelijke mobiele douanecontroleapparatuur

2.

Opsporen van op mensen verborgen voorwerpen  (1)

Op röntgenstraling gebaseerde terugverstrooiing

Voornamelijk gebruikt op luchthavens om verborgen voorwerpen op mensen op te sporen (drugs, explosieven, contant geld)

Lichaamsscanner

Veiligheidsscanner die gebruik maakt van millimetergolfstraling

3.

Stralingsdetectie en nuclide-identificatie

Radiologische en nucleaire detectors

Persoonlijke stralingsmonitor/-detector (PRM)

Handstralingsdetector

Toestel voor de identificatie van isotopen (RIID)

Stralingsdetectiepoort (RPM)

Spectrometerpoort voor de identificatie van isotopen (SPM)

4.

Analyse van monsters in laboratoria

Apparatuur voor de identificatie, kwantificering en verificatie van alle mogelijke goederen

Gas- en vloeistofchromatografie (GC, LC, HPLC enz.)

Spectrometrie en technieken in combinatie met spectrometrie (IR, Raman, UV-VIS, fluorescentie, GC-MS enz.)

Röntgenapparatuur (XRF enz.)

NMR-spectrometrie en analyses van stabiele isotopen

Overige laboratoriumapparatuur (AAS, destillatieanalysetoestel, DSC, elektroforese, microscoop, LSC, rookmachine enz.)

5.

Monsterneming en analyse ter plaatse van monsters

Sporendetectie op basis van ionenmobiliteitspectrometrie (IMS)

Draagbare apparatuur om sporen van specifieke risicomaterialen op te sporen

Speurhonden

Ingezet voor de detectie van risico’s die gerelateerd zijn aan kleine en grotere voorwerpen

Monsterneming

Instrumenten voor monsterneming, afzuigkap, dashboardkastje

Mobiele laboratoria

Voertuig dat volledig is uitgerust met apparatuur voor analyse ter plaatse van monsters

Handdetectoren

Analyse van organische materialen, metalen en legeringen

Chemische colorimetrische tests

Ramanspectroscopie

Infraroodspectroscopie

Röntgenfluorescentie

Gasdetectoren voor containers

6.

Visitatie met handapparatuur

Handinstrumenten voor personenvisitatie

Zakinstrumenten

Gereedschapskist

Telescopische spiegel

Apparatuur

Endoscoop

Vaste of handmetaaldetector

Camera’s om de onderzijde van voertuigen te controleren

Ultrasoon toestel

Densiteitsmeter

Overige

Onderwatervisitatie


(1)  Met inachtneming van de toepasselijke wettelijke bepalingen en andere aanbevelingen inzake de bescherming van de gezondheid en de eerbiediging van de privacy.


BIJLAGE II

INDICATOREN VOOR DE VORDERINGEN VAN HET INSTRUMENT RICHTING VERWEZENLIJKING VAN DE IN ARTIKEL 3 GENOEMDE ALGEMENE EN SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN

Om te rapporteren over de vorderingen van het instrument richting verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde algemene en specifieke doelstellingen, worden de volgende indicatoren gebruikt:

Apparatuur

a)

Beschikbaarheid aan landgrensdoorlaatposten van douanecontroleapparatuur die aan afgesproken normen voldoet (per type apparatuur)

b)

Beschikbaarheid aan zeegrensdoorlaatposten van douanecontroleapparatuur die aan afgesproken normen voldoet (per type apparatuur)

c)

Beschikbaarheid op luchthavens van douanecontroleapparatuur die aan afgesproken normen voldoet (per type apparatuur)

d)

Beschikbaarheid in posthubs aan grenzen van douanecontroleapparatuur die aan afgesproken normen voldoet (per type apparatuur)

e)

Beschikbaarheid aan spoorgrensdoorlaatposten van douanecontroleapparatuur die aan afgesproken normen voldoet (per type apparatuur)


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

2.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/18


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1078 VAN DE COMMISSIE

van 14 april 2021

tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad door de investeringsrichtsnoeren voor het InvestEU-fonds vast te stellen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (1), en met name artikel 8, lid 9,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het doel van het InvestEU-programma is financierings- en investeringsverrichtingen die bijdragen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 3 en 8 van Verordening (EU) 2021/523 vastgestelde beleidsdoelstellingen van de Unie te ondersteunen.

(2)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2021/523 werkt het InvestEU-fonds met vier beleidsterreinen die de beleidsprioriteiten van de Unie weerspiegelen, namelijk duurzame infrastructuur, onderzoek, innovatie en digitalisering, kleine en middelgrote ondernemingen en sociale investeringen en vaardigheden.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder d), van Verordening (EU) 2021/523 moeten financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van elk van die beleidsterreinen stroken met de door de Commissie vastgestelde investeringsrichtsnoeren om in aanmerking te komen voor steun uit het InvestEU-fonds. Daartoe moet het investeringscomité, overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder b), van Verordening (EU) 2021/523 controleren of de door de uitvoerende partners ingediende voorstellen voor financierings- en investeringsverrichtingen voldoen aan de eisen van die investeringsrichtsnoeren.

(4)

De investeringsrichtsnoeren bestaan uit een horizontaal deel, dat van toepassing is op alle financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van het InvestEU-fonds, en een deel “beleidsterreinen”, waarin specifieke bepalingen voor financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van elk beleidsterrein zijn vastgesteld.

(5)

Overeenkomstig artikel 8, lid 9), van Verordening (EU) 2021/523 heeft de Commissie de investeringsrichtsnoeren opgesteld in nauw overleg met de Europese Investeringsbank Groep en andere potentiële uitvoerende partners.

(6)

Deze verordening moet met het oog op de snelle toepassing van de hierin opgenomen maatregelen in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De investeringsrichtsnoeren voor de financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van het bij Verordening (EU) 2021/523 opgerichte InvestEU-fonds, zoals bepaald in de bijlage, worden vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 april 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30.


BIJLAGE

INVESTERINGSRICHTSNOEREN VOOR HET INVESTEU-FONDS

Inhoud

1

TOEPASSINGSGEBIED 22

2

HORIZONTALE BEPALINGEN 22

2.1.

Bijdrage aan de beleidsdoelstellingen van de Unie en toegevoegde waarde voor de Unie 22

2.2.

Tekortkomingen van de markt, suboptimale investeringssituaties en additionaliteit 23

2.3.

Gemeenschappelijke eisen voor de financierings- en investeringsverrichtingen 23

2.3.1.

Uitvoerende partners, financiële intermediairs en eindontvangers 23

2.3.2.

Soorten financiële producten en eisen om een gemeenschappelijk belang met uitvoerende partners en financiële intermediairs te waarborgen 25

2.3.3.

Uitgesloten activiteiten 26

2.3.4.

Overwegingen met betrekking tot staatssteun 26

2.4.

Risicobeoordeling 26

2.5.

Valuta van de financiering 27

2.6.

Toewijzingsbeginselen per beleidsterrein 28

2.7.

Geografische en sectorale diversificatie 28

2.8.

Lidstaatcompartimenten in beleidsterreinen 29

2.9.

Blendingverrichtingen die steun ontvangen uit het InvestEU-fonds 29

2.10.

Strategische investeringen 30

3

DUURZAME INVESTERINGEN AANMOEDIGEN 31

3.1.

Tracering en rapportering m.b.t. klimaat en milieu 32

3.2.

Toepassing van de duurzaamheidstoets 33

3.3.

Regeling voor een rechtvaardige transitie in het kader van InvestEU 33

4

GEBRUIK VAN DE EU-GARANTIE 34

4.1.

Algemene financiële producten 35

4.1.1.

Gebruik van de EU-garantie voor schuldverrichtingen 35

4.1.2.

Gebruik van de EU-garantie voor eigenvermogensverrichtingen 36

4.2.

Thematische financiële producten 36

4.2.1.

Gebruik van de EU-garantie voor schuldverrichtingen 36

4.2.2.

Gebruik van de EU-garantie voor eigenvermogensverrichtingen 36

5

DOOR DE UITVOERENDE PARTNER VERSTREKTE FINANCIERING 36

5.1.

Algemene financiële producten 37

5.1.1.

Door de uitvoerende partner verstrekte schuldfinanciering 37

5.1.2.

Door de uitvoerende partner verstrekte eigenvermogensfinanciering 37

5.2.

Thematische financiële producten 38

5.2.1.

Door de uitvoerende partner verstrekte schuldfinanciering 38

5.2.2.

Door de uitvoerende partner verstrekte eigenvermogensfinanciering 38

6

BELEIDSTERREINEN 39

6.1.

Duurzame infrastructuur 39

6.1.1.

Deelgebieden waarop de maatregelen van toepassing zijn 39

6.1.2.

Kenmerken van potentiële financiële producten 47

6.2.

Beleidsterrein onderzoek, innovatie en digitalisering 49

6.2.1.

Deelgebieden waarop de maatregelen van toepassing zijn 49

6.2.2.

Kenmerken van potentiële financiële producten 52

6.3.

Beleidsterrein kmo’s 55

6.3.1.

Deelgebieden waarop de maatregelen van toepassing zijn 55

6.3.2.

Kenmerken van potentiële financiële producten 56

6.4.

Sociale investeringen en vaardigheden 58

6.4.1.

Deelgebieden waarop de maatregelen van toepassing zijn 58

6.4.2.

Kenmerken van potentiële financiële producten 62

1.   TOEPASSINGSGEBIED

In deze investeringsrichtsnoeren zijn de eisen vastgesteld waaraan financiële producten en financierings- en investeringsverrichtingen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de beleidsterreinen van het InvestEU-fonds krachtens artikel 8, lid 9 van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (1) (“de InvestEU-verordening”):

a)

de in artikel 2, lid 9, van de InvestEU-verordening bedoelde financiële producten en de in artikel 2, lid 10, van die verordening bedoelde financierings- en investeringsverrichtingen moeten voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in de InvestEU-verordening en in deze investeringsrichtsnoeren;

b)

wanneer het investeringscomité besluiten neemt overeenkomstig artikel 24 van de InvestEU-verordening, gaat het na of deze investeringsrichtsnoeren zijn nageleefd.

Deze investeringsrichtsnoeren hebben betrekking op zowel het EU-compartiment als de lidstaatcompartimenten als bedoeld in artikel 9 van de InvestEU-verordening, tenzij anders bepaald in deze richtsnoeren. De definities in artikel 2 van de InvestEU-verordening zijn eveneens van toepassing op deze investeringsrichtsnoeren.

2.   HORIZONTALE BEPALINGEN

2.1.   Bijdrage aan de beleidsdoelstellingen van de Unie en toegevoegde waarde voor de Unie

Financierings- en investeringsverrichtingen waarvoor steun wordt verleend uit het InvestEU-fonds, moeten gericht zijn op investeringen die toegevoegde waarde opleveren voor de Unie. De aard van de toegevoegde waarde voor de Unie kan variëren voor financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van specifieke financiële producten, zoals uiteengezet in elk beleidsterrein in punt 6 van de investeringsrichtsnoeren. De toegevoegde waarde voor de Unie van financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van financiële producten kan ook worden bereikt door risicodiversificatie op het niveau van financiële producten in diverse sectoren of geografische gebieden. Bovendien kan de toegevoegde waarde voor de Unie ook worden afgeleid uit de bijdrage aan de veerkracht van de Unie op strategisch belangrijke gebieden, zoals nader toegelicht in punt 2.10.

Financierings- en investeringsverrichtingen kunnen een aanvulling vormen op subsidiefinanciering en andere steun, met name door middel van blendingverrichtingen en combinaties, teneinde de beleidsdoelstellingen van de Unie op de door InvestEU ondersteunde beleidsgebieden te verwezenlijken, zoals voor de daarin genoemde sectoren uiteengezet in artikel 3 en bijlage II van de InvestEU-verordening. InvestEU kan in het bijzonder een aanvulling vormen op relevante beleidsdoelstellingen van Horizon Europa (2), de Connecting Europe Facility (3) (CEF), het programma Digitaal Europa (4), het programma voor de eengemaakte markt (5), het Europees ruimtevaartprogramma (6), het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) (7), het Cohesiefonds (8), het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) (9), de faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF) (10), het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (11), het programma Creatief Europa (12), het Fonds voor asiel, migratie en integratie (13), het Fonds voor interne veiligheid (14), het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA) (15), het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) (16), het Innovatiefonds van het EU-emissiehandelssysteem (17), EU4Health (18), het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF) (19) en het Europees Defensiefonds (20).

2.2.   Tekortkomingen van de markt, suboptimale investeringssituaties en additionaliteit

Overeenkomstig artikel 209, lid 2, punten a) en b), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (het “financieel reglement” (21)) pakt de EU-garantie tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties aan en bewerkstelligt zij additionaliteit, zoals vastgesteld in deel A van bijlage V van de InvestEU-verordening (22).

2.3.   Gemeenschappelijke eisen voor de financierings- en investeringsverrichtingen

2.3.1.   Uitvoerende partners, financiële intermediairs en eindontvangers

Overeenkomstig artikel 2, lid 13, van de InvestEU-verordening zijn uitvoerende partners in aanmerking komende tegenpartijen, zoals financiële instellingen, waarmee de Commissie een garantieovereenkomst heeft gesloten.

Uitvoerende partners kunnen financiering rechtstreeks (23) verstrekken aan eindontvangers of onrechtstreeks via particuliere of openbare financiële intermediairs.

Uitvoerende partners kunnen ook adviespartners worden om in het kader van de InvestEU-advieshub rechtstreeks of onrechtstreeks technische bijstand en steun voor capaciteitsopbouw te verstrekken aan financiële intermediairs en eindontvangers. Financiële intermediairs kunnen ook technische bijstand en steun voor capaciteitsopbouw verstrekken aan eindontvangers of daar zelf van profiteren.

Directe verrichtingen betreffen rechtstreekse financiering door uitvoerende partners aan eindontvangers (24).

Voor indirecte verrichtingen kunnen de uitvoerende partners overeenkomsten sluiten met financiële intermediairs overeenkomstig artikel 208, lid 4, van het Financieel Reglement. In het geval van financiering via intermediairs moeten die financiële intermediairs overeenkomstig artikel 208, lid 4, van het Financieel Reglement door de uitvoerende partners worden geselecteerd volgens procedures die gelijkwaardig zijn aan de procedures die de Commissie toepast. Dergelijke procedures moeten openbaar, transparant, evenredig en niet-discriminerend zijn, en moeten belangenconflicten vermijden. Ze kunnen bijvoorbeeld de vorm aannemen van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling. Indirecte verrichtingen kunnen ook bestaan uit het verstrekken van financiering via investeringsplatformen, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 18, van de InvestEU-verordening.

Overeenkomstig artikel 209, lid 2, punt a), en artikel 219, lid 3, van het Financieel Reglement verlenen financierings- en investeringsverrichtingen alleen steun aan eindontvangers die op het tijdstip van de financiële steun van de Unie economisch levensvatbaar worden geacht volgens internationaal aanvaarde normen.

De in aanmerking komende eindontvangers moeten natuurlijke personen of rechtspersonen zijn, waaronder:

a)

particuliere entiteiten zoals SPV’s (special purpose vehicles) of projectmaatschappijen, grote bedrijven, midcaps (ook kleine) (25) en middelgrote en kleine bedrijven;

b)

entiteiten van de openbare sector (al dan niet territoriaal, maar met uitsluiting van financierings- en investeringsverrichtingen met entiteiten (26) die leiden tot rechtstreeks risico op lidstaatniveau) en entiteiten van publiekrechtelijke aard;

c)

gemengde entiteiten, zoals publiek-private partnerschappen (PPP’s) en particuliere bedrijven met een publiekstaak of

d)

non-profitorganisaties.

De beoogde eindontvangers van een financieel product worden gedefinieerd in de garantieovereenkomst.

Uitvoerende partners mogen zich niet in een van de in artikel 136, lid 1, of artikel 136, lid 4, punt a) of b), van het Financieel Reglement bedoelde situaties bevinden. Met betrekking tot financiële intermediairs en eindontvangers wordt de toepassing van artikel 136 gespecificeerd in de garantieovereenkomsten. Wanneer de eindontvangers van financierings- en investeringsverrichtingen grote ondernemingen of entiteiten van de openbare sector en entiteiten van publiekrechtelijke aard zijn die profijt trekken van gemakkelijkere toegang tot kapitaalmarkten of bankfinanciering of lagere risiconiveaus vertonen, moet de uitvoerende partner een hoge toegevoegde waarde voor het beleid aantonen

Op basis van de informatie die de uitvoerende partner heeft verstrekt, gaat het investeringscomité na of een door InvestEU ondersteunde financierings- of investeringsverrichting die is ingediend door een uitvoerende partner of een combinatie van dergelijke verrichtingen die is ingediend door meer dan een uitvoerende partner:

a)

voor directe verrichtingen: niet meer dan 50 % (27) van de totale projectkosten bedraagt,

b)

voor eigenvermogensverrichtingen: niet meer dan 50 % van de grootte van het fonds (28),

c)

in het geval van indirecte schuldverrichtingen behoudt de financiële intermediair minstens 20 % van de blootstelling.

Deze eisen zijn van toepassing, tenzij anders is gespecificeerd in punt 5 van deze investeringsrichtsnoeren.

Voor indirecte verrichtingen vereist de uitvoerende partner contractueel dat een financiële intermediair dezelfde transactie met eindontvangers of andere intermediairs niet in meer dan één door InvestEU ondersteunde portefeuille opneemt.

Wat de eis van punt b) hierboven betreft, moet de uitvoerende partner, met betrekking tot indirecte eigenvermogensverrichtingen, aan potentiële financiële intermediairs vragen hem te informeren over hun voornemen om investeringen te zoeken bij een andere uitvoerende partner en/of financiële intermediair die de EU-garantie geniet, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsvereisten die bindend zijn voor de potentiële financiële intermediairs.

Eindontvangers zijn contractueel verplicht te bevestigen dat de combinatie van steun uit het InvestEU-fonds en uit andere programma’s van de Unie niet meer dan de totale projectkosten bedraagt, indien van toepassing, en dat door InvestEU ondersteunde financiering niet wordt gebruikt voor de voorfinanciering van een subsidie uit programma’s van de Unie of dat een subsidie uit een programma van de Unie niet zal worden gebruikt om InvestEU-steun terug te betalen.

Uitvoerende partners moeten de zichtbaarheid van de InvestEU-steun garanderen overeenkomstig artikel 32 van de InvestEU-verordening, zoals verder gespecificeerd in de garantieovereenkomsten, rekening houdend met de aard van het financiële producten en van de eindontvangers.

2.3.2.   Soorten financiële producten en eisen om een gemeenschappelijk belang met uitvoerende partners en financiële intermediairs te waarborgen

2.3.2.1.   Prioritering van beleidsdoelstellingen

Om de beleidsdoelstellingen voor elk financieel product te prioriteren, worden essentiële prestatie-indicatoren vastgesteld die aantonen in welke mate een beleidsdoelstelling wordt bereikt. Bovendien wordt gebruikgemaakt van een of meer van de volgende middelen:

a)

richtbedragen voor financiering die wordt verstrekt voor bepaalde beleidsprioriteiten;

b)

specifieke criteria, gericht op relevante eindontvangers;

c)

verschillende dekking door de EU-garantie van risico’s voor specifieke beleidsprioriteiten;

d)

concentratiegrenzen per sector/geografisch gebied;

e)

een gerechtvaardigd prestatiegebaseerd mechanisme om de verwezenlijking van specifieke beleidsprioriteiten weer te geven;

f)

vaststelling van mijlpalen en streefdoelen in verband met de toewijzing van aanvullende tranches van de EU-garantie aan nieuwe of bestaande financiële producten van een uitvoerende partner, of

g)

alle andere passende middelen.

De prioriteitsbepaling en de toepasselijke middelen worden in de garantieovereenkomst gespecificeerd.

Voorts wordt tussen de Commissie en elke uitvoerende partner een nauwe dialoog tot stand gebracht om beleidssturing te geven en de pijplijn van in het kader van het InvestEU-fonds geplande verrichtingen te evalueren.

Om flexibiliteit te bieden en te kunnen reageren op potentieel veranderende markt- en beleidsbehoeften in het kader van elk beleidsterrein, kunnen de Commissie en de relevante bestuursorganen van InvestEU op basis van de in dit punt beschreven middelen prioriteit geven aan de in bijlage II van de InvestEU-verordening vermelde gebieden die in aanmerking komen voor financiering. De Commissie kan met name:

a)

samen met uitvoerende partners een periodieke beoordeling uitvoeren van de door de uitvoerende partners verstrekte projectenpijplijn. De projectenpijplijn bestaat uit geaggregeerde informatie (of gedetailleerde informatie, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsverbintenissen tussen de uitvoerende partner en de eindontvanger, indien dit in de garantieovereenkomst is overeengekomen) over het geplande financieringsbedrag in het kader van de desbetreffende beleidsgebieden, op subsectorniveau, en de geografische dekking van de verrichtingen. Voor de in punt 2.3.2.2 gedefinieerde thematische producten en voor financierings- en investeringsverrichtingen die profiteren van blending zoals gedefinieerd in punt 2.9, moet meer gedetailleerde informatie worden verstrekt;

b)

aangeven hoe de in deze richtsnoeren vermelde subsidiabiliteitscriteria en prioriteringsmiddelen moeten worden geïnterpreteerd;

c)

de prestaties en het toepassingsgebied van de relevante financiële producten beoordelen teneinde de verwezenlijking van de in deze richtsnoeren genoemde beleidsprioriteiten te optimaliseren.

Binnen het in dit punt 2.3.2.1 uiteengezette kader kunnen indicatieve streefcijfers worden vastgesteld onder algemene financiële producten, gericht op specifieke beleidsdoelstellingen.

2.3.2.2.   Financiële producten

Financiële producten kunnen de vorm aannemen van algemene financiële producten, thematische financiële producten en gezamenlijke algemene of thematische financiële producten.

Algemene financiële producten ondersteunen een of meer beleidsgebieden die onder elk beleidsterrein vallen, zoals verder gedefinieerd in punt 6 van deze investeringsrichtsnoeren.

In gemotiveerde gevallen, al naargelang het risicoprofiel van de financierings- en investeringsverrichtingen die gericht zijn op specifieke beleidsdoelstellingen, kunnen thematische financiële producten worden gecreëerd in het kader van beleidsterreinen.

Een thematisch financieel product is gericht op een duidelijk afgebakend beleidsgebied met een hogere toegevoegde waarde voor de Unie, waarop de tekortkoming van de markt of de suboptimale investeringssituatie niet kan worden opgelost met algemene financiële producten omdat ze aanzienlijk afwijkt van de voorwaarden van de beschikbare algemene financiële producten. Dit kan met name het gevolg zijn van het hoog risicoprofiel van de financierings- en investeringsverrichtingen, waarvoor een hogere EU-garantie nodig is aan de hand van een asymmetrische, beperkte of geen risicodeling met de uitvoerende partner. De financiële bijdrage van de uitvoerende partner moet in elk geval voldoen aan artikel 13, leden 4 en 5, van de InvestEU-verordening op portefeuillebasis.

Een thematisch financieel product wordt gebaseerd op een beoordeling van marktfalen of suboptimale investeringssituatie, die evenredig moet zijn met de kenmerken van het voorgestelde thematische financiële product, voor zover het product nog niet het voorwerp heeft uitgemaakt van door bestaande beoordelingen en studies.

Naast de evaluatie van de pijplijn verstrekt de uitvoerende partner de Commissie specifieke informatie over de subsidiabiliteit van elke financierings- of investeringsverrichting in het kader van een thematisch product, zoals vastgesteld in de garantieovereenkomst.

Een gezamenlijk algemeen of thematisch financieel product kan worden ontwikkeld om beleidsdoelstellingen die onder meer dan één beleidsterrein vallen, op efficiëntere wijze aan te pakken. Dergelijke producten combineren middelen uit twee of meer beleidsterreinen.

2.3.3.   Uitgesloten activiteiten

Het InvestEU-fonds verleent geen steun aan de in deel B van bijlage V bij de InvestEU-verordening bedoelde activiteiten.

2.3.4.   Overwegingen met betrekking tot staatssteun

Middelen van lidstaten die gebruikt worden voor financierings- en investeringsverrichtingen die worden ondersteund in het kader van het InvestEU-fonds, onder EU- en lidstaatcompartimenten, kunnen in bepaalde gevallen als staatssteun worden aangemerkt in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Ze zijn echter vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting voor staatssteunmaatregelen die is vastgesteld in artikel 108, lid 3, VWEU als ze voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in de algemene groepsvrijstellingsverordening (29), met name het specifieke InvestEU-gedeelte daarvan (30), of in een andere groepsvrijstellingsverordening (31). Staatssteun die niet voldoet aan de voorwaarden van een van de groepsvrijstellingsverordeningen moet overeenkomstig artikel 108 VWEU bij de Commissie worden aangemeld.

2.4.   Risicobeoordeling

Voor alle directe schuldverrichtingen voeren de uitvoerende partners hun standaardrisicobeoordeling uit, waarbij de kans op wanbetaling en het verwachte terugvorderingspercentage en de classificatie volgens het interne rating- of classificatiesysteem van de uitvoerende partner worden berekend en aan de Commissie worden gerapporteerd.

Om het algemene risico van de verrichting weer te geven, wordt deze kansberekening uitgevoerd zonder rekening te houden met de EU-garantie en de financiële bijdrage van de uitvoerende partner. De uitvoerende partner moet echter rekening houden met het feit dat sommige verrichtingen die onder thematische producten vallen, overeenkomstig zijn regels en procedures buiten het bereik van zijn reguliere risicomaatstaven kunnen vallen. Om te garanderen dat risico’s op passende wijze worden gerapporteerd, verricht de uitvoerende partner in dergelijke gevallen, in samenwerking met de Commissie, een adequate risicobeoordeling.

In het kader van de aanvraag voor steun uit het InvestEU-fonds moet eveneens informatie over het verwachte risicoprofiel van schuldverrichtingen bij het investeringscomité worden ingediend. Een schuldverrichting is een verrichting met de risicokenmerken van schuld, die instrumenten in de juridische vorm van schuld kan omvatten. Voorbeelden van schulden zijn leningen, financiële leases, hypotheken, kredietbrieven, garanties, standbykredietfaciliteiten en op de kapitaalmarkten uitgegeven effecten zoals obligaties; deze kunnen niet-achtergesteld, mezzanine of achtergesteld zijn en gedekt of ongedekt zijn.

Voor eigenvermogensverrichtingen kan de EU-garantie worden gebruikt ter ondersteuning van investeringen in individuele entiteiten of projecten (eigenvermogensinvesteringen) door de uitvoerende partners of via investeringen in fondsen (met inbegrip van paraplufondsen, mede-investeringsvehikels of andere types intermediairs) of andere soorten financieringsvehikels die risico’s van eigenvermogensportefeuilles vertonen (eigenvermogensportefeuille).

Een eigenvermogensverrichting is een verrichting met de risicokenmerken van eigen vermogen. Dit kan instrumenten omvatten in de juridische vorm van eigen vermogen, zoals beleggingen in gewone of preferente aandelen, en quasi-eigenvermogens- of hybride-instrumenten, zoals sterk achtergestelde leningen met winstdeelneming, mezzaninefinanciering, risicokredieten, converteerbare obligaties, warrants of andere vormen van equity kickers wanneer de houder wordt blootgesteld aan eigenvermogensrisico’s. Voor directe eigenvermogensverrichtingen voert de uitvoerende partner zijn standaardbeoordeling uit en brengt hij daarover verslag uit aan de Commissie. Voor verrichtingen die buiten het toepassingsgebied van de gewone eigenvermogensmaatstaven vallen, ontwikkelt de uitvoerende partner in samenwerking met de Commissie een passende beoordelingsmethode om adequate rapportage te waarborgen.

De uitvoerende partner bepaalt aan de hand van zijn standaardrisicobeoordeling of een verrichting een eigenvermogensverrichting of schuldverrichting is, ongeacht de rechtsvorm en de benaming ervan, en rapporteert dit aan de Commissie.

Voor verrichtingen via intermediairs kunnen de uitvoerende partners zich baseren op de standaardprocedures van financiële intermediairs met betrekking tot de beoordeling van het risico van de eindontvangers of de waardering van de verrichting, al naargelang het geval. In de garantieovereenkomst wordt bepaald dat het resultaat van de door de uitvoerende partners uitgevoerde analyse, gebaseerd op de input van financiële intermediairs op portefeuilleniveau, wordt gerapporteerd aan de Commissie, zodat zij het effect van dergelijke verrichtingen op het door de EU-garantie gedragen risico en de toereikendheid van de voorzieningsbehoeften kan beoordelen.

Financierings- en investeringsverrichtingen worden afgezet tegen een gemeenschappelijk beoordelingssysteem dat is opgezet overeenkomstig artikel 11, lid 1, punt b), ii), van de InvestEU-verordening. Relevante informatie over de risicobeoordeling van een financierings- of investeringsverrichting wordt ter beschikking gesteld van het investeringscomité, overeenkomstig artikel 24, lid 4, van de InvestEU-verordening, en van de Commissie, voor rapportagedoeleinden. De gedetailleerde eisen worden vastgesteld in de garantieovereenkomsten, met inachtneming van de belangen van de EU als borgsteller en passende bescherming van de vertrouwelijkheid van privéinformatie en/of commercieel gevoelige informatie.

2.5.   Valuta van de financiering

De EU-garantie aan de uitvoerende partners wordt verstrekt in euro.

De financiering voor eindontvangers in het kader van financierings- en investeringsverrichtingen, mag worden verstrekt in alle valuta met de status van wettelijk betaalmiddel in een lidstaat. De financiering kan ook bijdragen tot de ontwikkeling van lokale kapitaalmarkten.

Financiering kan ook in andere verhandelbare valuta worden verstrekt. Uitvoerende partners en financiële intermediairs streven er echter naar te voorkomen dat eindontvangers worden blootgesteld aan wisselkoersrisico’s. In de regel kan financiering aan eindontvangers alleen in andere valuta dan het wettelijk betaalmiddel van de staat waarin de eindontvanger is gevestigd, worden verstrekt als daar goede economische redenen voor zijn. In dergelijke gevallen moet de financiering bij voorkeur in euro worden verstrekt.

2.6.   Toewijzingsbeginselen per beleidsterrein

Financiële producten worden vastgesteld in het kader van het passende beleidsterrein overeenkomstig de volgende beginselen:

a)

financiële producten ter ondersteuning van financierings- en investeringsverrichtingen die als hoofddoel hebben een positief sociaal effect te bewerkstelligen of vaardigheden te ontwikkelen, vallen onder het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden;

b)

financiële producten ter ondersteuning van portefeuilles die uitsluitend uit kmo’s en kleine midcaps bestaan, via intermediairs en in de vorm van schulden of eigen vermogen, vallen onder het beleidsterrein kmo, behalve die welke onder het toepassingsgebied van punt a) vallen. Voor directe verrichtingen worden financiële producten ter ondersteuning van portefeuilles die uitsluitend uit kmo’s en kleine midcaps bestaan, als algemeen beleidsgebied als bedoeld in artikel 8, lid 1, punt c), van de InvestEU-verordening toegewezen aan het beleidsterrein kmo, terwijl financiële producten die gericht zijn op andere specifieke beleidsgebieden moeten worden toegewezen aan het beleidsterrein dat betrekking heeft op dat gebied;

c)

financiële producten ter ondersteuning van onderzoeks-, innovatie- of digitaliseringsactiviteiten vallen onder het beleidsterrein onderzoek, innovatie en digitalisering (OID), behalve de in de punten a) en b) bedoelde activiteiten;

d)

financiële producten ter ondersteuning van infrastructuuractiviteiten, bijbehorende mobiele activa, de uitrol van innovatieve technologieën waarvoor het risico zich hoofdzakelijk aan de vraagzijde bevindt en sectorspecifieke marktontwikkeling vallen onder het beleidsterrein duurzame infrastructuur, mits de volgende voorwaarden zijn vervuld:

i)

financiële producten die verband houden met sociale infrastructuur (32) worden toegewezen aan het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden;

ii)

financiële producten in verband met infrastructuur waarvoor het grootste risico bestaat uit technologische ontwikkeling en innovatieactiviteiten, moeten worden toegewezen aan het beleidsterrein OID. Financiële producten die verband houden met projecten die relevante beleidsdoelstellingen inzake duurzame infrastructuur nastreven, mogen echter ook door kmo’s en kleine midcaps worden uitgevoerd en ontwikkeld in het kader van het beleidsterrein duurzame infrastructuur, voor zover de portefeuilles niet onder punt b) vallen.

Kapitaalsteun voor kmo’s overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt g), van de InvestEU-verordening kan worden verstrekt aan de hand van financiële producten die onder om het even welk beleidsterrein vallen.

Gezamenlijke financiële producten vallen onder twee of meer beleidsterreinen overeenkomstig de relevante garantietoewijzingsmechanismen, zoals uiteengezet in de garantieovereenkomsten. Deze garantietoewijzingsmechanismen kunnen bestaan uit een evenredige verdeling van elke financierings- of investeringsverrichting die vooraf is vastgesteld tussen de relevante beleidsterreinen of een ander mechanisme.

Elke individuele financierings- of investeringsverrichting die door de uitvoerende partner wordt voorgesteld, wordt toegewezen aan het respectieve financiële product waarmee ze overeenstemt. Voor een financierings- of investeringsverrichting die voldoet aan de criteria van meer dan één vastgesteld financieel product, wordt de verrichting toegewezen aan het financieel product waarop haar hoofddoel betrekking heeft, overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de InvestEU-verordening.

Bij het indienen van een specifieke financierings- of investeringsverrichting stelt de uitvoerende partner het desbetreffende financieel product voor onder het beleidsterrein waaraan de financierings- of investeringsverrichting wordt toegewezen

2.7.   Geografische en sectorale diversificatie

Het volume van de door de EU-garantie gedekte financierings- en investeringsverrichtingen in drie willekeurige lidstaten mag aan het einde van de investeringsperiode niet meer dan 45 % uitmaken van het bedrag van de door het InvestEU-fonds ondersteunde financiering voor alle uitvoerende partners samen. Financierings- en investeringsverrichtingen of de relevante delen daarvan die onder de lidstaatcompartimenten vallen, zijn niet daaronder begrepen.

Bovendien moet alles in het werk worden gesteld om ervoor te zorgen dat aan het einde van de investeringsperiode een breed scala van in bijlage II bij de InvestEU-verordening vermelde in aanmerking komende gebieden wordt bestreken. Dat omvat met name opkomende of onderontwikkelde markten, en houdt rekening met financiële producten die door de uitvoerende partner worden verstrekt. Elk van de in bijlage II bij de InvestEU-verordening genoemde gebieden die in aanmerking komen voor financierings- en investeringsverrichtingen kan worden gedekt door een financieel product.

Om de geografische diversificatie te bevorderen, kunnen investeringsplatformen worden opgericht om de inspanningen en de deskundigheid van uitvoerende partners te combineren met die van nationale stimuleringsbanken of -instellingen met beperkte ervaring op het gebied van het gebruik van financieringsinstrumenten.

In het kader van de lidstaatcompartimenten zullen het geografische toepassingsgebied en specifieke ringfencing worden opgenomen in de respectieve bijdrageovereenkomsten.

2.8.   Lidstaatcompartimenten in beleidsterreinen

Er kunnen lidstaatcompartimenten worden ingesteld die een of meer toepasselijke beleidsterreinen bestrijken. Zij bestaan uit speciaal daarvoor bestemde bijdragen van lidstaten, om te garanderen dat de beleidsdoelstellingen van de fondsen in gedeeld beheer of van de faciliteit voor herstel en veerkracht worden verwezenlijkt, of voor de verwezenlijking van de doelstellingen in de bijdrageovereenkomst, al naargelang de herkomst van het bijgedragen bedrag. De lidstaatcompartimenten kunnen onder meer kapitaalsteun verlenen aan kmo’s overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt g), van de InvestEU-verordening.

De financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van de lidstaatcompartimenten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van het InvestEU-fonds en moeten voldoen aan de onderhavige investeringsrichtsnoeren en een bijdrageovereenkomst overeenkomstig artikel 10 van de InvestEU-verordening, met inbegrip van de doelstellingen van de bijdragende programma’s.

Elk lidstaatcompartiment (33) kan steun verlenen in de volgende scenario’s met betrekking tot financiële producten als uiteengezet in punt 2.3.2.2:

a)

een bestaand financieel product dat voor het EU-compartiment is ontworpen, mag ook onder het lidstaatcompartiment ten uitvoer worden gelegd. De bijdrage wordt gereserveerd voor de lidsta(a)t(en) of regio(“s) van oorsprong;

b)

er kunnen op maat gemaakte financiële producten worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan specifieke behoeften en specifieke eindontvangers in de lidstaat of regio van oorsprong. Het kan gaan om een nieuw type financieel product zijn of een financieel product dat aanzienlijk verschilt van een bestaand financieel product dat voor het EU-compartiment is ontwikkeld;

c)

een financieel product kan steun uit de EU- en lidstaatcompartimenten op complementaire wijze combineren.

Twee of meer lidstaten kunnen een gezamenlijke bijdrageovereenkomst met de Commissie sluiten overeenkomstig artikel 10, lid 2, van de InvestEU-verordening.

2.9.   Blendingverrichtingen die steun ontvangen uit het InvestEU-fonds

Blendingverrichtingen (34), als gedefinieerd in artikel 2, lid 5, en als bedoeld in artikel 6, lid 2, van de InvestEU-verordening, omvatten steun van het InvestEU-fonds. Een voorstel voor een financierings- of investeringsverrichting die deel uitmaakt van een dergelijke blendingverrichting wordt door de uitvoerende partner ter goedkeuring ingediend bij het investeringscomité.

De blendingverrichting wordt uitgevoerd volgens de InvestEU-regels. Het door het sectorale programma (35) geboden gemengde element kan de vorm aannemen van een subsidie of een financieringsinstrument en moet voldoen aan de subsidiabiliteitsregels van het sectorale programma. Het gemengde element dat de vorm aanneemt van een financieel instrument kan worden gecombineerd met en het risico delen met de InvestEU-garantie, zoals nader gespecificeerd in de garantieovereenkomst. Het relevante werkprogramma (36) vormt het financieringsbesluit met betrekking tot het gemengde element van het sectoraal programma en vermeldt de kenmerken, de doelstellingen, het begrotingsbedrag van het sectorale programma dat wordt toegewezen aan blendingverrichtingen en de lijst van de entiteiten die betrokken zijn bij de blendingverrichting. Een besluit over het gemengde element van een sectoraal programma laat het besluit van het investeringscomité over de EU-garantie in het kader van de InvestEU-verordening onverlet.

Bij het ontwerp en de uitvoering van een blendingverrichting wordt bijzondere aandacht besteed aan de efficiëntie en evenredigheid van de gecombineerde steun van de Unie. In de garantieovereenkomst wordt aangegeven onder welk(e) financiële product(en) blendingverrichtingen kunnen worden ingediend en welke specifieke bepalingen van toepassing zijn op blendingverrichtingen. Deze bepalingen kunnen indicatieve of verplichte maxima voor de respectieve steuntranches van de Unie omvatten. Bovendien kan geaggregeerde informatie (of, indien overeengekomen in de garantieovereenkomst, gedetailleerde informatie) over blendingverrichtingen worden herzien tijdens de besprekingen over de projectpijplijn met de Commissie. Het scorebord geeft aan of een blendingverrichting profijt trekt van een subsidiecomponent of een financieringsinstrument van andere programma’s van de Unie.

Naast de evaluatie van de pijplijn verstrekt de uitvoerende partner de Commissie specifieke informatie over de subsidiabiliteit van elke financierings- of investeringsverrichting die profijt trekt van blending in het kader van een thematisch product, zoals gedefinieerd in de garantieovereenkomst. Voor homogene indirecte financierings- of investeringsverrichtingen kunnen in de garantieovereenkomsten specifieke subsidiabiliteitscriteria voor transacties met eindontvangers worden vastgesteld die de behoefte aan dergelijke specifieke informatie kunnen vervangen.

2.10.   Strategische investeringen

Financierings- of investeringsverrichtingen in het kader van InvestEU kunnen bijdragen aan activiteiten die van strategisch belang zijn voor de Unie, zoals bepaald in artikel 8, lid 3, van de InvestEU-verordening Dergelijke activiteiten worden als strategische investeringen beschouwd indien zij:

i)

betrekking hebben op projecten en eindontvangers die verband houden met risico’s voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie en haar lidstaten, met name investeringen in de sectoren ruimtevaart, defensie en cyberbeveiliging:

voor defensie, investeringen in defensietechnologieën en -producten die worden genoemd in het jaarlijkse werkprogramma voor het Europees Defensiefonds;

voor ruimtevaart, investeringen in de volgende producten:

atoomklokken (bv. voor plaatsbepalingssystemen van Galileo);

strategische draagraketten (d.w.z. ruimtelanceervoertuigen voor door de Unie gecontroleerde ruimtesystemen), en

ruimtevaartproducten die zijn opgenomen in een lijst die jaarlijks door de Commissie wordt vastgesteld en aan de raad van bestuur wordt meegedeeld;

voor cyberbeveiliging: investeringen die uitsluitend gericht zijn op de ontwikkeling en uitrol van cyberbeveiligingsinstrumenten en -oplossingen, ook als onderdeel van de uitrol of modernisering van digitale netwerken en data-infrastructuur;

of

ii)

bijdragen tot de veerkracht van de Unie op gebieden van strategisch belang voor de Unie, zoals uiteengezet in de punten 6.1.1.8, 6.2.1.1 en 6.4.1.1, door strategische waardeketens en activiteiten van strategisch belang voor de Unie te handhaven en te versterken, met inbegrip van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI), op de gebieden kritieke infrastructuur, transformatieve technologieën, baanbrekende innovaties en input voor bedrijven en consumenten.

Voor directe verrichtingen ziet de uitvoerende partner erop toe dat strategische investeringen voldoen aan de in de onderstaande alinea’s vastgestelde beperkingen. Voor indirecte verrichtingen vereist de uitvoerende partner contractueel dat een financiële intermediair erop toeziet dat dezelfde beperkingen worden nageleefd.

Er gelden beperkingen voor eindontvangers die onder punt i) van de eerste alinea vallen, behalve in het geval van directe verrichtingen van minder dan 10 000 000 EUR en transacties in het kader van directe verrichtingen van minder dan 10 000 000 EUR.

Met het oog op de toepassing van de in dit punt bedoelde beperkingen wordt verstaan onder:

a)

“zeggenschap”: het vermogen om via een of meer intermediaire juridische entiteiten direct of indirect beslissende invloed op een juridische entiteit uit te oefenen;

b)

“uitvoerende bestuursstructuur”: een overeenkomstig het nationale recht aangewezen orgaan van een juridische entiteit dat in voorkomend geval aan de algemeen directeur rapporteert of aan een andere persoon met soortgelijke beslissingsbevoegdheid, en dat gemachtigd is om de strategie, doelstellingen en algemene richting van de juridische entiteit te bepalen, en belast is met het toezicht op en de monitoring van de bestuurlijke besluitvorming;

c)

“entiteit uit een derde land”: een juridische entiteit die in een derde land is gevestigd of, indien deze in de Unie is gevestigd, waarvan het uitvoerend beheer zich in een derde land bevindt. De vestigingsplaats van de juridische entiteit wordt bepaald door de plaats van haar maatschappelijke zetel.

Een onder punt i) vallende eindontvanger mag niet onder zeggenschap van een derde land of entiteiten uit een derde land staan en moet zijn uitvoerend beheer in de Unie hebben.

Als de onder punt i) vallende eindontvanger betrokken is bij een strategische investering op het gebied van 5G-connectiviteit gelden de maatregelen en risicobeperkingsplannen overeenkomstig de toolbox inzake 5G-cyberbeveiliging (37) ook voor zijn leveranciers. Dergelijke leveranciers zijn met name verkopers van telecommunicatieapparatuur en fabrikanten en andere derde leveranciers, zoals cloudinfrastructuuraanbieders, verleners van beheerde diensten, systeemintegrators, beveiligings- en onderhoudscontractanten, fabrikanten van transmissieapparatuur.

Als de onder punt i) vallende eindontvanger betrokken is bij een strategische investering op het gebied van defensie geldt deze beperking ook voor zijn leveranciers en onderaannemers.

De in de drie bovenstaande alinea’s vermelde beperkingen met betrekking tot het ontbreken van controle door een derde land of entiteit uit een derde land zijn niet van toepassing op een financierings- en investeringsverrichting wanneer de onder punt i) vallende eindontvanger kan aantonen dat hij een juridische entiteit is waarvoor zijn lidstaat van vestiging een zekerheid heeft goedgekeurd overeenkomstig de beginselen inzake subsidiabele entiteiten in de relevante bepalingen van de verordening inzake het Europees Defensiefonds (“EDF”) (38) of de vrijstelling van de Commissie die is toegekend overeenkomstig de beginselen inzake subsidiabele entiteiten in de relevante bepalingen van de ruimtevaartverordening (39). De uitvoerende partner moet de Commissie in kennis stellen van elke toegestane afwijking van de in dit punt 2.10 uiteengezette beperkingen.

Onder punt i) vallende eindontvangers mogen intellectuele-eigendomsrechten op kritieke technologieën en technologieën die bijdragen tot het waarborgen van de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten niet exclusief in licentie geven of overdragen aan derde landen of entiteiten uit derde landen, tenzij de lidstaat waarin de eindontvanger is gevestigd daarvoor zijn goedkeuring geeft.

Deze beperking vervalt 5 jaar na de datum van de laatste uitbetaling van de financiering.

3.   DUURZAME INVESTERINGEN AANMOEDIGEN

Als belangrijk onderdeel van het investeringsplan voor een duurzaam Europa/investeringsplan voor de Europese Green Deal (40), zal InvestEU helpen om de doelstellingen van de Europese Green Deal en het mechanisme voor een rechtvaardige transitie te verwezenlijken. Het zal ook bijdragen tot de versterking van de sociale dimensie van de Unie.

De InvestEU-verordening bevat specifieke wettelijke eisen met betrekking tot de bijdrage aan de klimaat- en milieudoelstellingen en de duurzaamheid van financierings- en investeringsverrichtingen die door de EU-garantie worden gesteund. In de context van InvestEU verwijst duurzaamheid naar de gevolgen voor de drie in de InvestEU-verordening genoemde dimensies: klimaat, milieu en maatschappij.

Bovendien bepaalt artikel 8, lid 5, van de InvestEU-verordening dat projecten die niet stroken met de klimaatdoelstellingen, overeenkomstig de beginselen die zijn uiteengezet in de richtsnoeren voor de duurzaamheidstoets, niet in aanmerking komen voor steun.

Bij het ontwerp van financiële producten in het kader van InvestEU wordt rekening gehouden met de bijdrage ervan tot de duurzaamheidsdoelstellingen, onder meer door de opschaling van de markt voor groene obligaties en duurzaamheidsobligaties; de uitrol van innovatieve en duurzame oplossingen op het gebied van de circulaire economie, bio-economie, blauwe economie, voedsel en klimaatverandering; de bescherming van het milieu en natuurlijk kapitaal (lucht, water, natuur, land en biodiversiteit); de transitie en het koolstofvrij maken van energie-intensieve industrieën, onder meer door investeringen in digitale technologieën en circulaire systemen; sectoren die steun nodig hebben om te kunnen voldoen aan de klimaatdoelstellingen van de Europese Unie voor 2030 en 2050; de behoefte om oplossingen te vinden voor de negatieve gevolgen voor kwetsbare burgers, zoals burgers die behoefte hebben aan bijscholing of omscholing, de aanpassing aan nieuwe vormen van werk en regio’s die achterop hinken wat duurzame industrieën en diensten betreft; en de bevordering van gendergelijkheid en gelijkheid op andere gronden.

Uitvoerende partners worden aangemoedigd om economische activiteiten te ondersteunen die sporen met de criteria van Verordening (EU) 2020/852 (41).

Er kunnen specifieke adviesdiensten worden verleend aan projectontwikkelaars, financiële intermediairs of uitvoerende partners (42), met name voor het opbouwen van de capaciteit om tegemoet te komen aan de eisen van de duurzaamheidstoets en voor het opbouwen van een pijplijn van projecten die de bovengenoemde doelstellingen nastreven.

3.1.   Tracering en rapportering m.b.t. klimaat en milieu

Zoals opgemerkt in overweging 10 van de InvestEU-verordening zal naar verwachting ten minste 30 % van de totale financiële middelen van het InvestEU-programma aan de realisatie van klimaatdoelstellingen bijdragen. Bovendien bevat artikel 8, lid 8, van de InvestEU-verordening een specifieke doelstelling voor het EU-compartiment, namelijk dat minstens 60 % van het totale volume van financierings- en investeringsverrichtingen betrekking moet hebben op de klimaat- en milieugerelateerde doelstellingen van het beleidsterrein duurzame infrastructuur. Van de financierings- en investeringsverrichtingen wordt ook verwacht dat ze bijdragen aan de algemene biodiversiteitsdoelstellingen van de Unie.

Klimaat- en milieudoelstellingen zijn van toepassing op zowel het EU- als het lidstaatcompartiment van het InvestEU-fonds. De berekeningen en het toezicht op de verwezenlijking van de doelstellingen (43) vinden echter afzonderlijk plaats voor het EU- en het lidstaatcompartiment.

Uitvoerende partners meten de bijdrage van de bij het investeringscomité ingediende financierings- en investeringsverrichtingen tot de klimaat- en milieudoelstellingen overeenkomstig de in artikel 8, lid 7, van de InvestEU-verordening bedoelde richtsnoeren van de Commissie met betrekking tot het EU-klimaat- en milieuvolgsysteem. De klimaat- en milieumonitoring in het kader van het InvestEU-fonds zal voortbouwen op een coherent systeem voor het verzamelen, noteren en bundelen van relevante informatie van alle uitvoerende partners, en zal de verenigbaarheid garanderen met een bredere klimaatmonitoringmethode die van toepassing is op alle relevante programma’s die uit de begroting van de Unie worden gefinancierd. Dit systeem moet op passende wijze gebruikmaken van de criteria om te bepalen of een economische activiteit ecologisch duurzaam is overeenkomstig de verordening betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen (44).

Om toezicht te houden op de verwezenlijking van de klimaatdoelstelling van 30 % en de cumulatieve klimaat- en/of milieudoelstelling van 60 % voor het beleidsterrein duurzame infrastructuur moeten de uitvoerende partners, wanneer zij een voorstel bij de Commissie indienen, de informatie verstrekken die nodig is om de bijdrage tot de verwezenlijking van deze doelstellingen te monitoren overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie. Diezelfde informatie moet ook worden ingediend bij het investeringscomité, in het kader van de aanvraag voor steun uit het InvestEU-fonds.

De garantieovereenkomsten verplichten de uitvoerende partners om jaarlijks op geaggregeerd niveau aan de Commissie verslag uit te brengen over de verrichtingen die bijdragen tot de klimaat- en milieudoelstellingen en, indien van toepassing, afzonderlijk per bijdragend fonds in gedeeld beheer in het lidstaatcompartiment. Indien van toepassing moet die rapportering relevante indicatoren omvatten.

3.2.   Toepassing van de duurzaamheidstoets

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de InvestEU-verordening worden financierings- en investeringsverrichtingen door de uitvoerende partner gescreend om te bepalen of zij projecten boven een bepaalde omvang (45) ondersteunen en, indien dit het geval is, of zij significante gevolgen hebben voor het milieu, het klimaat of de maatschappij. Indien dit het geval is, worden ze aan een duurzaamheidstoets onderworpen overeenkomstig de richtsnoeren die de Commissie in samenwerking met potentiële uitvoerende partners heeft opgesteld. Indien de uitvoerende partner concludeert dat er geen duurzaamheidstoets hoeft te worden verricht, verstrekt hij hiervoor een motivering aan het investeringscomité.

De uitvoerende partner is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de duurzaamheidstoets op basis van door de projectontwikkelaars verstrekte informatie, overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie. Als de uitvoerende partners InvestEU-steun aanvragen, moeten zij een samenvatting van de duurzaamheidstoetsing indienen, voor zover van toepassing. De samenvatting van de duurzaamheidstoetsing wordt openbaar gemaakt nadat het investeringscomité het gebruik van de EU-garantie voor een specifieke verrichting heeft goedgekeurd, met inachtneming van de regels en praktijken inzake vertrouwelijke en commercieel gevoelige informatie, met inbegrip van intellectuele eigendom.

De richtsnoeren van de Commissie zullen worden opgesteld in samenhang met de richtsnoeren die voor andere programma’s van de Unie zijn ontwikkeld, op basis van de bestaande regelgeving (46), bestaande richtsnoeren, instrumenten en beste praktijken om klimaatbestendigheid te garanderen en milieukosten te beoordelen (47), en door op passende wijze rekening te houden met de criteria om te bepalen of een economische activiteit ecologisch duurzaam is, zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2020/852, met inbegrip van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. De toetsing helpt ook na te gaan of InvestEU-investeringsverrichtingen gericht zijn op het opheffen van ongelijkheden, of tenminste niet bijdragen tot het handhaven of vergroten van bestaande ongelijkheden.

3.3.   Regeling voor een rechtvaardige transitie in het kader van InvestEU

In het kader van het investeringsplan voor een duurzaam Europa/investeringsplan voor de Europese Green Deal zal InvestEU bijdragen aan het mechanisme voor een rechtvaardige transitie door middel van een specifieke InvestEU-regeling voor een rechtvaardige transitie, die wordt uitgevoerd via financiële producten van InvestEU. De InvestEU-regeling voor een rechtvaardige transitie ondersteunt investeringen die gericht zijn op de sociale, economische en ecologische uitdagingen die de transitie in de richting van het verwezenlijken van de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 en het bereiken van klimaatneutraliteit tegen 2050 met zich meebrengt. Om in aanmerking te komen voor de InvestEU-regeling voor een rechtvaardige transitie moeten de lidstaten in het desbetreffende territoriale plan voor een rechtvaardige transitie bepalen welke sectoren en gebieden naar verwachting zullen worden gesteund, overeenkomstig de beginselen van de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie die zijn uiteengezet in de relevante bepalingen van de verordening tot oprichting van het fonds voor een rechtvaardige transitie (de “JTF-verordening”) (48).

De InvestEU-regeling voor een rechtvaardige transitie ondersteunt economisch levensvatbare investeringen door entiteiten uit de particuliere en de publieke sector, die zijn afgestemd op de doelstellingen van een rechtvaardige transitie. De projecten of eindontvangers bevinden zich in gebieden die onder een goedgekeurd territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie vallen, in het kader van de verordening inzake het fonds voor een rechtvaardige transitie. Bovendien kan steun worden verleend aan projecten of eindontvangers die niet in deze gebieden zijn gevestigd maar wel aan hun ontwikkelingsbehoeften bijdragen, voor zover financiering van dergelijke projecten essentieel is voor de transitie van de gebieden met een territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie. Infrastructuurprojecten die de connectiviteit van rechtvaardigetransitiegebieden verbeteren, kunnen bijvoorbeeld in aanmerking komen.

De InvestEU-regeling voor een rechtvaardige transitie ondersteunt investeringen die in overeenstemming zijn met de doelstellingen (artikel 3 van de InvestEU-verordening) en investeringsprioriteiten (artikel 8, lid 1, en bijlage II bij de InvestEU-verordening) die zijn uiteengezet in de InvestEU-verordening en in de onderhavige investeringsrichtsnoeren.

De InvestEU-regeling voor een rechtvaardige transitie kan worden uitgevoerd via elk financieel product van InvestEU dat onder de vier beleidsterreinen valt. Door de specifieke kenmerken van de rechtvaardigetransitiegebieden (bv. economische verschillen, arbeidsmarktstructuur, absorptiecapaciteit enz.) en de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economische vooruitzichten, valt een hogere vraag naar financiering te verwachten onder sommige financiële producten, en weinig of geen vraag onder andere. Gezien deze factoren kunnen specifieke stimulansen worden aangeboden aan uitvoerende partners en financiële intermediairs. Deze stimulansen kunnen, indien gerechtvaardigd, de vorm aannemen van gunstigere risicodelingsregelingen voor de investeringsportefeuilles tussen de EU en de uitvoerende partner, een lagere vergoeding voor de EU-garantie of een gedeeltelijke dekking van de administratieve kosten in het kader van de financierings- en investeringsverrichtingen die bijdragen tot de InvestEU-regeling voor een rechtvaardige transitie, zoals gedefinieerd in artikel 13, lid 2, van de InvestEU-verordening, of een andere vorm die in het kader van een of meer financiële producten is overeengekomen in een garantieovereenkomst. Indien passend kan specifieke adviesondersteuning worden aangeboden aan relevante projectontwikkelaars of financiële intermediairs om de ontwikkeling van een levensvatbare projectpijplijn te ondersteunen.

Een vermindering van de vergoeding voor de EU-garantie moet volledig ten gunste komen van de eindontvangers.

De bijdrage van de uitvoerende partners aan de verwezenlijking van de investeringsdoelstellingen voor de InvestEU-regeling voor een rechtvaardige transitie kan variëren afhankelijk van de aard van het betrokken financieel product.

Uitvoerende partners volgen en rapporteren de financierings- en investeringsverrichtingen of de relevante onderdelen daarvan ter ondersteuning van projecten of eindontvangers in het kader van de InvestEU-regeling voor een rechtvaardige transitie. Na de vaststelling van een relevant territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie worden dergelijke verrichtingen of de relevante onderdelen ervan meegerekend als investeringen die zijn gemobiliseerd in het kader van de InvestEU-regeling voor een rechtvaardige transitie, zelfs als ze vóór de vaststelling van het plan waren goedgekeurd, voor zover de uitvoerende partner nagaat of zij in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het desbetreffende territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie.

Financiering in het kader van de InvestEU-regeling voor een rechtvaardige transitie mag niet worden niet gecombineerd met de leenfaciliteit voor de overheidssector (49) (pijler 3), behalve voor adviesondersteuning.

4.   GEBRUIK VAN DE EU-GARANTIE

De EU-garantie mag worden gebruikt om verschillende tranches te dekken van het risico van financierings- en investeringsverrichtingen onder verschillende financiële producten of portefeuilles van financierings- en investeringsverrichtingen onder financiële producten. De bijzonderheden betreffende het gebruik van de EU-garantie worden in de garantieovereenkomst uiteengezet.

De EU-garantie kan op gelijke voet staan met de risicopositie die door de uitvoerende partner wordt ingenomen of kan een junior-tranche dekken, bijvoorbeeld een eersteverliestranche of een mezzaninetranche. Voor garantieovereenkomsten die betrekking hebben op meer dan één beleidsterrein kunnen de verliezen uit hoofde van financiële producten worden gemutualiseerd binnen één of meer beleidsterreinen, rekening houdend met de in de garantieovereenkomst gedefinieerde risicodelingsstructuur.

Het aandeel van de uitvoerende partner in de eersteverliestranche wordt meegerekend voor de financiële bijdrage van de uitvoerende partner, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 7, van de InvestEU-verordening. Risicodeling in andere vormen, zoals het aandeel van de uitvoerende partner in een mezzaninetranche, kan meetellen voor de financiële bijdrage van de uitvoerende partner, met inachtneming van de in de garantieovereenkomsten vastgestelde voorwaarden en berekeningsmethoden.

De levensduur van een financieel product en de voorwaarden voor beëindiging ervan worden vastgelegd in de garantieovereenkomst. In voorkomend geval kan in het kader van een financieel product op het niveau van de financierings- of investeringsverrichting worden voorzien in de mogelijkheid om uit investeringen te stappen of blootstellingen af te stoten vóór het einde van de levensduur van de onderliggende investeringen als de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen kan worden gegarandeerd, met inachtneming van de financiële belangen van de Unie en de uitvoerende partner.

Onverminderd de beginselen van dit punt 4, die mutatis mutandis van toepassing zijn, kan de omvang van de junior- of mezzaninetranche ook worden bepaald door middel van een verrekenprijsmechanisme, dat in de garantieovereenkomst zal worden gespecificeerd. Daartoe wordt op elke financierings- of investeringsverrichting een afzonderlijk verrekenpercentage toegepast om het niveau van de door de uitvoerende partners en de EU-garantie verstrekte bijdrage van die verrichting aan die junior- of mezzaninetranche te bepalen.

De volgende beginselen zijn van toepassing op het gebruik van de EU-garantie, tenzij anders bepaald in het deel van deze investeringsrichtsnoeren dat betrekking heeft op het desbetreffende beleidsterrein. Voor het lidstaatcompartiment kan de omvang van de eersteverliestranche of mezzaninetranche verschillen van de in dit punt 4 uiteengezette beginselen, zoals gespecificeerd in de desbetreffende bijdrageovereenkomst die de Commissie en de lidstaat hebben ondertekend.

4.1.   Algemene financiële producten

4.1.1.   Gebruik van de EU-garantie voor schuldverrichtingen

Met inachtneming van de punten 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.3 neemt de uitvoerende partner, voor portefeuilles ter ondersteuning van schuldverrichtingen in het kader van financiële producten, waarbij een eersteverliestranche wordt gedekt door de EU-garantie, een aandeel van ten minste 5 % in de eersteverliestranche.

4.1.1.1.   Dekking van individuele verrichtingen

Dit punt 4.1.1.1 is alleen van toepassing op rechtstreekse verrichtingen.

De EU-garantie mag worden gebruikt om een individuele verrichting gedeeltelijk op pari passu-basis te dekken. In dit geval mag de EU-garantie voor een individuele verrichting niet meer bedragen dan 50 % van de door de uitvoerende partner verstrekte financiering. De uitvoerende partner is verplicht een minimumaandeel van 20 % pari passu aan te houden voor een individuele verrichting, met het oog op de afstemming van de belangen.

De EU-garantie kan ook andere vormen aannemen, waaronder een achtergestelde positie met betrekking tot een individuele verrichting. In dit geval is de EU-garantie voor een individuele verrichting beperkt tot 25 % van het door de uitvoerende partner verstrekte totale financieringsbedrag (50). De uitvoerende partner moet een aandeel van ten minste 5 % in de achtergestelde positie innemen.

4.1.1.2.   Dekking van andere dan de in punt 4.1.1.3 bedoelde portefeuilles van verrichtingen

De EU-garantie kan ook een eersteverliestranche of mezzaninetranche dekken met betrekking tot de desbetreffende portefeuille van financierings- en investeringsverrichtingen die door de uitvoerende partner worden gefinancierd. Als de EU-garantie de eersteverliestranche dekt, moet de uitvoerende partner een aandeel van ten minste 5 % in de eersteverliestranche nemen.

De dikte van de eersteverliestranche wordt gebaseerd op het verwachte risicoprofiel van de verrichtingen in het kader van de gegarandeerde portefeuille. Ze wordt beperkt tot 30 % van het totale bedrag van de financiering die door de uitvoerende partner in het kader van een financieel product wordt verstrekt. In het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden kan de dikte van de eersteverliestranche worden verhoogd ten opzichte van een passend deel van het totale financieringsbedrag.

4.1.1.3.   Dekking van beperkte en onbeperkte garanties

Voor schuldfinanciering door intermediairs, zowel in de vorm van beperkte garanties als in de vorm van onbeperkte garanties, waarbij de vergoeding van financiële intermediairs niet volstaat om het risico van de door de uitvoerende partner verstrekte financiering op passende wijze te vergoeden, kan de EU-garantie een aandeel van maximaal 100 % in de eersteverliestranche nemen, vastgesteld op niveau van de verwachte verliezen. Voor dergelijke schuldfinanciering door intermediairs in de vorm van beperkte garanties, kan de dikte van de door de EU-garantie gedekte eersteverliestranche worden vastgesteld op maximaal 100 % van de door de uitvoerende partner verstrekte financiering.

Voor onbeperkte garanties die door de uitvoerende partner worden aangeboden, kan de EU-garantie, in gerechtvaardigde gevallen, verliezen boven de verwachte verliezen dekken. In dergelijke gevallen wordt de prijs vastgesteld van het gedeelte van de onverwachte verliezen dat door de EU-garantie wordt gedekt, zoals gespecificeerd in de garantieovereenkomst.

Voor beperkte garanties die door de uitvoerende partner worden aangeboden, wordt de dikte van de door de EU-garantie gedekte eersteverliestranche in uitzonderlijke gevallen van hoge beleidswaarde vastgesteld op een niveau dat hoger is dan de verwachte verliezen. In dergelijke gevallen wordt de prijs vastgesteld van het gedeelte van de onverwachte verliezen dat door de EU-garantie wordt gedekt, zoals gespecificeerd in de garantieovereenkomst.

4.1.2.   Gebruik van de EU-garantie voor eigenvermogensverrichtingen

Met betrekking tot portefeuilles ter ondersteuning van eigenvermogensverrichtingen moeten uitvoerende partners in beginsel op gelijke voet en op eigen risico investeren in elke financierings- of investeringsverrichting, voor een aandeel dat voldoende afstemming van belangen garandeert, zoals vooraf gedefinieerd voor elk financieel product. Het gedeelte van de financiering dat door de EU-garantie wordt gedekt, moet in totaal tot 70 % vertegenwoordigen van de totale eigenvermogensfinanciering (eventueel op groepsniveau) die door de uitvoerende partner op gelijke voet wordt verstrekt in het kader van de verschillende financiële producten, en de financiering voor eigen risico moet minstens 5 % bedragen van de totale eigenvermogensfinanciering die op gelijke voet door de uitvoerende partner wordt verstrekt in het kader van een financierings- of investeringsverrichting.

In goed gemotiveerde gevallen kunnen op niet-pari passu-basis regelingen voor risicodeling tussen de uitvoerende partners en de Commissie worden getroffen. Ondergeschikt gebruik van de EU-garantie kan bijvoorbeeld worden toegestaan voor openbare goederen met systemische markttekortkomingen of situaties waarin de externe kosten niet op passende wijze worden bepaald, zoals verrichtingen die de eerste zijn in hun soort of het creëren van nieuwe markten.

Alleen in uitzonderlijke gevallen, met inbegrip van gevallen met een hoge risicoconcentratie, mag de EU-garantie tot 100 % van de eersteverliestranche dekken (die hoogstens 50 % mag bedragen van de totale financiering die in het kader van die portefeuille door de uitvoerende partner wordt verstrekt). De inkomstendeling tussen de uitvoerende partner en de Commissie moet in alle gevallen in verhouding staan tot hun risicoblootstelling.

4.2.   Thematische financiële producten

4.2.1.   Gebruik van de EU-garantie voor schuldverrichtingen

De EU-garantie kan een eersteverliestranche dekken met betrekking tot de desbetreffende portefeuille van schuldverrichtingen die door de uitvoerende partner worden gefinancierd. Gezien de kenmerken van dergelijke financiële producten kan de dikte van de eersteverliestranche meer dan 50 % bedragen van de door de uitvoerende partners verstrekte doelfinanciering. De uitvoerende partner neemt een aandeel van ten minste 5 % in de eersteverliestranche, teneinde te garanderen dat de belangen op elkaar worden afgestemd. In gevallen waarin dit gerechtvaardigd is, kan de afstemming van de belangen worden gewaarborgd via andere financiële middelen die in de desbetreffende garantieovereenkomst worden vermeld.

In gemotiveerde gevallen kan de bijdrage van de uitvoerende partners aan de door de eersteverliestranche gewaarborgde verliesdekking geleidelijk worden verstrekt naarmate de portefeuille volwassen en risicovrij wordt. Deze bijdrage kan worden geleverd via de inkomsten van de gegarandeerde of andere portefeuille(s) of via andere passende en innovatieve mechanismen.

4.2.2.   Gebruik van de EU-garantie voor eigenvermogensverrichtingen

De EU-garantie kan een eersteverliestranche dekken met betrekking tot de desbetreffende portefeuille van eigenvermogensverrichtingen die door de uitvoerende partner worden gefinancierd. De omvang van de eersteverliestranche kan meer dan 50 % bedragen met betrekking tot de desbetreffende portefeuille van verrichtingen die door de uitvoerende partner worden gefinancierd. De uitvoerende partner neemt een aandeel van ten minste 5 % in de eersteverliestranche, teneinde te garanderen dat de belangen op elkaar worden afgestemd. In gevallen waarin dit gerechtvaardigd is, kan de afstemming van de belangen worden gewaarborgd via andere financiële middelen die in de desbetreffende garantieovereenkomst worden vermeld.

In gemotiveerde gevallen kan de bijdrage van de uitvoerende partners aan de door de eersteverliestranche gewaarborgde verliesdekking geleidelijk worden verstrekt naarmate de portefeuille volwassen en risicovrij wordt. Deze bijdrage kan worden geleverd via de inkomsten van de gegarandeerde of andere portefeuille(s) of via andere passende en innovatieve mechanismen.

5.   DOOR DE UITVOERENDE PARTNER VERSTREKTE FINANCIERING

De volgende beginselen zijn van toepassing op de door de uitvoerende partner verstrekte financiering, tenzij anders bepaald in het deel van deze investeringsrichtsnoeren dat betrekking heeft op het desbetreffende beleidsterrein.

5.1.   Algemene financiële producten

5.1.1.   Door de uitvoerende partner verstrekte schuldfinanciering

5.1.1.1.   Algemene schuldfinanciering

De uitvoerende partner kan financiering rechtstreeks aan eindontvangers verstrekken, in de vorm van directe leningen of andere vormen van directe schuldfinanciering, of via financiële intermediairs.

5.1.1.2.   Beperkte en onbeperkte garanties

De volgende voorwaarden zijn van toepassing op financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van het EU-compartiment:

a)

de EU-garantie kan aan de uitvoerende partners worden aangeboden, zodat zij een beperkte of onbeperkte garantie kunnen verstrekken voor een portefeuille van door een financiële intermediair opgezette nieuwe financieringstransacties. Verrichtingen met eindontvangers tegen wie een collectieve insolventieprocedure loopt of die voldoen aan de criteria van hun binnenlandse wetgeving om aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen op verzoek van hun schuldeisers, komen niet in aanmerking voor opname in deze portefeuilles;

b)

in het geval van een geplafonneerde portefeuillegarantie, wordt het maximumpercentage vastgesteld op het niveau van de verwachte verliezen van de nieuwe portefeuille en afzonderlijk bepaald voor elke portefeuillegarantieovereenkomst die met de financiële intermediair wordt gesloten (51). De verwachte verliezen worden bepaald en gedocumenteerd op basis van historische gegevens en toekomstgerichte ramingen. Bij gebrek aan relevante gegevens wordt het maximumpercentage vastgesteld op een vooraf overeengekomen niveau en vastgelegd in de garantieovereenkomst tussen de Commissie en de uitvoerende partner. Het maximumpercentage mag hoogstens 25 % bedragen. Voor het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden kan het toegestane maximumpercentage hoger zijn;

c)

in gemotiveerde gevallen kan de garantiedekking tot het niveau van de verwachte verliezen gratis worden verstrekt (zowel voor geplafonneerde als voor onbeperkte garanties), terwijl de prijs van de risico’s boven de verwachte verliezen moet worden vastgesteld door de uitvoerende partner, zoals bepaald in de garantieovereenkomst tussen de Commissie en de uitvoerende partner. In beide gevallen komt de vermindering van de vergoeding voor de EU-garantie volledig ten gunste van de eindontvangers;

d)

het garantiepercentage voor de afzonderlijke financieringstransacties die in de nieuwe portefeuille worden opgenomen, wordt gewoonlijk vastgesteld op 50 %, maar dit percentage kan worden verhoogd voor verrichtingen met een specifieke beleidswaarde;

e)

de financiële intermediair is verplicht ten minste 20 % van de blootstelling te behouden voor elke financieringstransactie die op gelijke voet staat met de door de uitvoerende partner verstrekte garantie. In gerechtvaardigde gevallen kan in de garantieovereenkomst tussen de Commissie en de uitvoerende partner een lager percentage worden gespecificeerd, indien dit, al naargelang het geval, consistent is met of in overeenstemming is met de staatssteunregels. In het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden kan de minimumblootstelling in gemotiveerde gevallen worden verlaagd tot 5 %;

f)

wat de teruggevorderde verliezen betreft, staat de door de uitvoerende partner verstrekte garantie op gelijke voet met de financiële intermediair. In het geval van beperkte garanties, indien het bedrag van de verliezen het maximumbedrag van de garantie overschrijdt, kan een overeenkomstig bedrag aan teruggevorderde verliezen eerst worden toegekend aan de blootstellingen met een hogere rangorde; bij wijze van alternatief kan een vooraf geraamd terugvorderingspercentage worden toegepast;

g)

de minimumlooptijd van financieringsverrichtingen die in de portefeuilles kunnen worden opgenomen, wordt vastgesteld op twaalf maanden, behalve in het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden, waar de looptijd korter kan zijn.

5.1.2.   Door de uitvoerende partner verstrekte eigenvermogensfinanciering

Eigenvermogens- en quasi-eigenvermogensfinanciering kan rechtstreeks (52) of via financiële intermediairs, zoals speciale fondsen en investeringsinstrumenten, waaronder ook mede-investeringsvehikels, door uitvoerende partners aan eindontvangers worden verstrekt. Fondsen of investeringsvehikels van intermediairs zijn doorgaans gericht op minderheidsparticipaties in eindontvangers.

Alle volgende voorwaarden zijn van toepassing op investeringen die in het kader van het EU-compartiment worden gedaan in financiële intermediairs, zoals nader bepaald in de garantieovereenkomsten met uitvoerende partners; om alle twijfel te voorkomen, zijn ze van toepassing op de financiering die door de uitvoerende partner in het kader van InvestEU wordt gedaan (financierings- of investeringsverrichting), met inbegrip van de delen die worden gedekt door de EU-garantie en door de financiële bijdrage van de uitvoerende partner:

a)

een financiële intermediair die een investering in het kader van InvestEU (financierings- of investeringsverrichting) ontvangt, moet zich er als onderdeel van zijn investeringsstrategie toe verbinden een bedrag dat ten minste gelijk is aan het hoogste van de volgende bedragen te investeren in eindontvangers die in aanmerking komen in het kader van de InvestEU-verordening:

i)

50 % van het totaal van de geïnvesteerde bedragen van de intermediair, en

ii)

twee keer het bedrag dat is opgenomen in het kader van de door de EU gesteunde investering voor investeringsdoeleinden, beperkt tot 80 % van het totaal van de geïnvesteerde bedragen van de intermediair.

b)

investeringen door uitvoerende partners in fondsen vertegenwoordigen doorgaans niet meer dan 25 % van de omvang van het fonds. In geval van een hoge toegevoegde waarde voor het beleid kunnen investeringen die tot 50 % van de omvang van het fonds bedragen worden toegestaan, behalve in het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden of in uitzonderlijke gevallen van fondsen voor technologieoverdracht in het kader van andere beleidsterreinen; in die gevallen mogen de investeringen oplopen tot 75 % van de omvang van het fonds. In het geval van paraplufondsen zijn deze limieten van toepassing op het niveau van de fondsen waarin wordt geïnvesteerd;

c)

investeringen in fondsen die zijn bestemd voor groene en digitale investeringen op Europees niveau door drie of meer uitvoerende partners, mogen samen tot 75 % van de omvang van het fonds bedragen;

d)

voor mede-investeringsvehikels en -regelingen worden specifieke regels vastgelegd in de garantieovereenkomsten met de uitvoerende partners;

e)

investeringen door uitvoerende partners in het kader van InvestEU worden gedaan op voet van gelijkheid met andere openbare en particuliere investeerders en op marktconforme basis. Om marktconform te zijn, moet minstens 30 % van alle investeringen in een fonds of in de onderliggende projecten van het fonds worden gedaan door particuliere investeerders die zich in een vergelijkbare situatie bevinden als de overige investeerders en op voet van gelijkheid (53). Het is mogelijk dat de eisen van dit lid niet van toepassing zijn op investeringen op gebieden die van specifiek belang zijn voor het beleid van de EU, zoals nader gespecificeerd in de desbetreffende garantieovereenkomst met een uitvoerende partner;

f)

investeringen in fondsen door uitvoerende partners in het kader van InvestEU worden gewoonlijk gedaan bij de eerste sluiting van het fonds; investeringen bij latere sluitingen zijn alleen mogelijk indien goed gemotiveerd;

g)

financierings- en investeringsverrichtingen hebben betrekking op de lange termijn en hebben een looptijd van doorgaans 5 tot 20 jaar;

h)

investeringen in eindontvangers die in aanmerking komen overeenkomstig het desbetreffende financiële product, nemen de vorm aan van primaire investeringen (54). Indien voldoende gemotiveerd, kunnen ook secundaire investeringen in aanmerking komen, zoals gespecificeerd in de garantieovereenkomst.

5.2.   Thematische financiële producten

5.2.1.   Door de uitvoerende partner verstrekte schuldfinanciering

De uitvoerende partner kan financiering aan eindontvangers verstrekken in de vorm van directe leningen of andere vormen van directe schuldfinanciering, of via financiële intermediairs, om te mikken op het relevante beleidsgebied met een hogere toegevoegde waarde voor de Unie.

5.2.2.   Door de uitvoerende partner verstrekte eigenvermogensfinanciering

Eigenvermogens- en quasi-eigenvermogensfinanciering kan rechtstreeks (55) of via speciale fondsen en investeringsinstrumenten door uitvoerende partners aan eindontvangers worden verstrekt. Investeringen in fondsen of andere investeringsinstrumenten, en door de EU-garantie ondersteunde platforms, kunnen in gemotiveerde gevallen ook worden achtergesteld ten opzichte van andere investeerders.

6.   BELEIDSTERREINEN

6.1.   Duurzame infrastructuur

6.1.1.   Deelgebieden waarop de maatregelen van toepassing zijn

Het beleidsterrein duurzame infrastructuur is gericht op de ondersteuning van financierings- en investeringsverrichtingen in duurzame infrastructuur op de in artikel 8, lid 1, punt a), van de InvestEU-verordening bedoelde gebieden. Onverminderd de bepalingen inzake uitgesloten activiteiten (punt 2.3.3 van deze investeringsrichtsnoeren) en de in punt 2.6 uiteengezette toewijzingsbeginselen van het InvestEU-fonds, komen alle in bijlage II bij de InvestEU-verordening genoemde relevante deelgebieden in verband met duurzame infrastructuur in aanmerking voor steun binnen het beleidsterrein duurzame infrastructuur. Die steun heeft voornamelijk betrekking op de punten 1, 2, 3, 4, 9, 10, 11, 13, punt d), 14 en 15 van bijlage II bij de InvestEU-verordening, waarvan sommige hierna op niet-exhaustieve wijze worden beschreven in de punten 6.1.1.1 tot en met 6.1.1.8. De in aanmerking komende gebieden kunnen worden geprioriteerd overeenkomstig punt 2.3.2.1.

Met inachtneming van het algemene streefcijfer dat 60 % van de investeringen moeten bijdragen tot de EU-doelstellingen inzake klimaat en milieu, moeten de uitvoerende partners bij het verstrekken van financiering streven naar voldoende diversificatie tussen sectoren, rekening houdend met de door de uitvoerende partner uitgevoerde financiële producten.

Via het beleidsterrein duurzame infrastructuur kan ook steun uit sectorale programma’s worden verdeeld (zie punt 2.9 blending). Bovendien mag steun voor investeringen in het kader van het beleidsterrein duurzame infrastructuur worden gecombineerd met steun uit fondsen in gedeeld beheer of uit de faciliteit voor herstel en veerkracht.

De steun in het kader van het beleidsterrein duurzame infrastructuur moet toegevoegde waarde bieden door in de volgende gevallen toegang te verlenen tot financiering:

a)

het verwezenlijken van op Europees niveau gedefinieerde beleidsdoelen en doelstellingen in verband met duurzame ontwikkeling. Het kan bijvoorbeeld gaan om het gelijktijdig promoten van economische, milieu- en sociale doelstellingen, zoals de naleving van milieu-, sociale en governancebeginselen (ESG) (56);

b)

het ondersteunen van de ontwikkeling van infrastructuur als activaklasse door het bevorderen van de consistente toepassing van strenge duurzaamheidsnormen (m.i.v. toegankelijkheid (57)), transparantie en vergelijkbaarheid op het gebied van projectvoorbereiding, financieringstechnieken en -producten, monitoring en gegevens;

c)

het promoten van projecten met een macroregionale en/of grensoverschrijdende impact, waarvan de kosten en baten over meerdere lidstaten worden verdeeld of waarvan de kosten door één lidstaat of op lokaal niveau worden gedragen terwijl de baten een internationale of EU-dimensie hebben;

d)

het ondersteunen van projecten waarbij de uit de beleidsprioriteiten van de Unie voortvloeiende milieu- en sociaaleconomische kosten en baten worden geïnternaliseerd. Het kan bijvoorbeeld gaan om projecten ter bevordering van de modal shift en het gebruik van duurzame brandstoffen in het vervoer, materiaal- en energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, verbetering van de lucht- of waterkwaliteit, milieubescherming, het promoten van de bescherming en het herstel van de biodiversiteit op lange termijn, duurzame infrastructuur en natuurlijke oplossingen, ondersteuning van bio-economie, vermindering van broeikasgasemissies, beheer van cultureel erfgoed, toerisme, energieprestaties van gebouwen enz. Ook steun voor de modernisering en aanpassing van mobiele vervoersactiva kan hieronder vallen;

e)

het promoten van trans-Europese netwerkinfrastructuur, uitrusting en innovatieve technologieën voor, bijvoorbeeld, energie- en vervoerssystemen enz. Degelijke projecten kunnen ook een belangrijke boost geven aan investeringen in hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en vraagrespons, gezondheidszorg (bv. e-gezondheid en zorgoplossingen), overheidsadministratie zoals digitale overheidsdiensten, en coöperatieve geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteitsoplossingen op alternatieve brandstoffen;

f)

het promoten van duurzame digitale connectiviteit, gegevensplatforms en -infrastructuur in de hele Unie en projecten ter ondersteuning van een breed scala aan communicatie- en IT-gerelateerde producten en diensten, die waar nodig de internationale connectiviteit van de EU bevorderen, waarbij in het kader van duurzaamheid aandacht wordt besteed aan de circulariteit van die infrastructuur en uitrusting;

g)

het promoten van de ontwikkeling en exploitatie van duurzame ruimte-infrastructuur (in de ruimte en op aarde) die ruimtediensten en ruimtegebaseerde toepassingen mogelijk maakt;

h)

het promoten van projecten waarvan de voordelen afhankelijk zijn van andere investeringen in de waardeketen, de toeleveringsketen of het netwerk en/of die met een hoog pioniersrisico gepaard gaan;

i)

het promoten van de interoperabiliteit van grensoverschrijdende infrastructuur en diensten, m.i.v. digitale platforms en diensten;

j)

het promoten van de uitrol van en synergieën met onderzoeksinfrastructuur, m.i.v. e-infrastructuur, in de hele Unie. De nadruk moet daarbij liggen op de marktontwikkeling van faciliteiten, hulpbronnen en diensten die door gemeenschappen worden gebruikt om innovatie te bevorderen;

k)

het bevorderen van de efficiënte werking van de interne markt door marktgerichte investeringen in het kader van verschillende regelgevingsstelsels (58) te promoten;

l)

het bereiken van een kritische massa, alsook groepen en gebundelde projecten om particuliere investeerders aan te trekken.

De steun voor de in de punten 6.1.1.1 tot en met 6.1.1.8 beschreven deelgebieden kan worden aangevuld met begeleidende maatregelen om overheden en projectontwikkelaars te helpen bij de ontwikkeling van capaciteit om investeringsstrategieën te bepalen, waarbij de financiering, planning en bundeling van projecten worden gecombineerd.

6.1.1.1.   Ontwikkeling van de energiesector

Steun voor de opwekking, de levering of het gebruik van schone en duurzame hernieuwbare energie wordt toegespitst op kapitaalintensieve projecten met een groot gepercipieerd risico die de weg vrijmaken voor de verdere integratie van hernieuwbare energie in alle sectoren (elektriciteitsopwekking, verwarming en koeling, vervoer) en andere emissievrije en emissiearme energiebronnen en -oplossingen. Het kan bijvoorbeeld gaan om grensoverschrijdende of offshoreprojecten voor hernieuwbare energie (zie ook punt 6.1.1.7), projecten voor de decarbonisatie van gebouwen, het gebruik van hernieuwbare energie in industriële processen, koolstofarm gas (zoals koolstofarme schone waterstof, of biomethaan overeenkomstig de waterstofstrategie (59)), de productie en levering (op commerciële schaal) van schone waterstof of andere koolstofarme gassen, geavanceerde biobrandstoffen, biomassa en andere projecten voor duurzame alternatieve brandstoffen en opslag ter plaatse. Ook moet steun worden verleend voor lokale projecten op het gebied van hernieuwbare energie, zoals projecten van energiegemeenschappen, die vaak gekoppeld worden aan verbeteringen van de energie-efficiëntie. Steun voor de energiesector kan desgevallend bijdragen aan de doelstellingen van Richtlijn (EU) 2018/2001 (60) ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (RED II) en Verordening (EU) 2018/1999 (61) inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie (de “governanceverordening”) en tevens de energie-efficiëntiedimensie bij investeringsbeslissingen promoten via onder meer het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie (62).

In het kader van energie-efficiëntie en energiebesparingen wordt steun verleend voor projecten die in overeenstemming zijn met de verbintenissen van de Unie in het kader van de Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs, en met de doelstellingen van Richtlijn 2012/27/EU (63), (de vraag naar energie terugdringen door middel van energiebesparende maatregelen en vraagbeheer, toepassing van de beginselen van de circulaire economie, ondersteuning voor stadsverwarming en energieopwekking via warmtekrachtkoppeling, het energieverbruik reduceren en de uitstoot van broeikasgassen en andere verontreinigende stoffen voorkomen). Er wordt ook steun verleend voor projecten die in overeenstemming zijn met de drie aandachtsgebieden van de renovatiegolfstrategie (64): de aanpak van energiearmoede en de slechtst presterende gebouwen; de renovatie van openbare gebouwen, voor bijvoorbeeld onderwijs, gezondheidszorg en overheidsdiensten; en het koolstofvrij maken van verwarming en koeling. Projecten voor de modernisering van verwarmings- en koelingssystemen van gebouwen moeten worden ondersteund, aangezien zij essentieel zijn om het gebouwenbestand in de EU koolstofvrij te maken. De benutting van het lokale potentieel voor hernieuwbare energie is eveneens van cruciaal belang om de EU minder afhankelijk te maken van ingevoerde fossiele brandstoffen. Het gaat enerzijds om renovatieprojecten om bestaande gebouwen energie-efficiënter te maken, zodat ze voldoen aan één of meer prestatiecriteria van artikel 10, lid 6, van Richtlijn 2010/31/EU (65) betreffende de energieprestatie van gebouwen, waarbij de dankzij die renovaties bereikte verbeteringen worden gekwantificeerd door de vergelijking van de voor en na de renovatie afgegeven energieprestatiecertificaten, en anderzijds om de bouw van nieuwe energie-efficiënte gebouwen die beter scoren dan de nationale normen voor bijna-energieneutrale gebouwen (gelet op de wettelijke verplichting dat alle nieuwe gebouwen in de EU sinds 31 december 2020 bijna energieneutraal moeten zijn), m.i.v. de modernisering van gebouwen dankzij technologieën die klaar zijn voor slimme toepassingen en de integratie van gebouwen in een verbonden energie-, opslag-, digitaal en vervoerssysteem, waaronder de uitrol van e-mobiliteitsinfrastructuur overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU (66). Er wordt ook steun verleend voor projecten die betrekking hebben op de energieprestaties gedurende de hele levenscyclus van gebouwen en op projecten waarbij Level(s), het Europees indicatorkader voor duurzame gebouwen, wordt toegepast (67). Steun zal ook gericht zijn op een vermindering van de energie-intensiteit van ondernemingen door middel van efficiëntere processen of de vervaardiging van producten met een kleinere koolstofvoetafdruk, alsmede de ontwikkeling van innovatieve emissievrije en emissiearme verwarmingssystemen en de gecombineerde productie van elektriciteit en warmte.

Bij het ontwikkelen, slimmer maken en moderniseren van duurzame energie-infrastructuur ligt de focus op het transmissie- en distributieniveau. Hieronder valt ook steun voor projecten van gemeenschappelijk belang (PGB’s), zoals vastgesteld in de verordening betreffende richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur (68), de digitalisering en modernisering van energienetwerken met het oog op een verdere groei van hernieuwbare energiebronnen, alsmede projecten in verband met de flexibiliteit aan de vraagzijde en de opslag van elektriciteit.

Steun uit InvestEU zal ook de uitrol van emissiearme technologieën bevorderen: projecten die technologieën en infrastructuur voor koolstofafvang, -vervoer, -opslag en/of gebruik (CCUS) omvatten in verband met de productie van hernieuwbare elektriciteit, warmte en koude, koolstofarme gassen (zoals waterstof) of industriële processen, alsook bio-energiecentrales en productiefaciliteiten die de energietransitie, of verwijdering van koolstof mogelijk maken.

6.1.1.2.   Ontwikkeling van duurzame vervoersinfrastructuur, uitrusting en innovatieve technologieën

Steun voor de ontwikkeling van duurzame vervoersinfrastructuur, uitrusting en innovatieve technologieën wordt toegespitst op de ontwikkeling van duurzame en veilige vervoersinfrastructuur; superstructuur, mobiliteitsoplossingen en -uitrusting en innovatieve technologieën conform de vervoersprioriteiten van de Unie, de Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit (69) en de verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs. Daartoe behoort steun voor de ontwikkeling van de TEN-T-infrastructuur (het trans-Europese vervoersnetwerk), de renovatie en modernisering van bestaande infrastructuur- en interconnectiecomponenten voor alle vervoerswijzen, m.i.v. stedelijke knooppunten, zee- en binnenhavens, luchthavens, multimodale terminals en de aansluiting daarvan op de hoofdnetwerken, alsmede de in de TEN-T-verordening (70) vastgestelde telematicatoepassingen;

Er wordt in de eerste plaats steun verleend voor projecten op het TEN-T-kernnetwerk die in de werkplannen voor de kernnetwerkcorridors zijn opgenomen en waarmee missing links, bottlenecks of problemen op grensoverschrijdende verbindingen worden weggewerkt. In voorkomend geval omvat dit: de renovatie en modernisering van de spoor-, weg-, water- en luchtvaartinfrastructuur, veiligheidsprojecten, middels adequate veiligheidsbeheerprocedures, en verbeteringen van de milieuprestaties, m.i.v. de uitrol van digitale verkeersbeheerssystemen zoals ITS (71), RIS (72), ERTMS (73), SESAR, m.i.v. boordapparatuur, en digitale vervoersinfrastructuur voor de interoperabele uitwisseling en rapportage van gegevens tussen verschillende vervoerswijzen en sectoren. Ook de ontwikkeling en uitrol van nieuwe vervoerstechnologieën en -diensten, bv. met betrekking tot geconnecteerd en autonoom vervoer, geïntegreerde ticketing en schonere binnen- en zeeschepen (waaronder het voorkomen van olielekkage door schepen) komen in aanmerking. Ook steun voor de aanpassing van het TEN-T-netwerk aan de militaire mobiliteitsbehoeften past hierin als die infrastructuur beantwoordt aan de behoeften van zowel civiele als militaire doeleinden (tweeërlei gebruik).

Steun zal ook focussen op TEN-T-infrastructuurprojecten voor gebruik door ten minste twee verschillende vervoerswijzen, met name multimodale vrachtterminals en logistieke platforms, alsmede knooppunten voor personenvervoer. Er wordt steun voorzien voor multimodale verbindingen en last-miletrajecten om de modal shift van passagiersvervoer naar duurzamere vervoerswijzen zoals het spoor, openbaar/collectief vervoer, de binnenvaart of de korte vaart mogelijk te maken.

Er kan ook steun worden verleend voor slimme en duurzame stedelijke mobiliteitsprojecten, met name multimodale knooppunten voor personenvervoer, actieve vervoerswijzen, de binnenvaart en innovatieve mobiliteitsoplossingen, digitale vervoersinfrastructuur voor naadloze en efficiënte aansluitingen tussen vervoerswijzen en infrastructuur voor actieve en emissievrije mobiliteit. Bij projecten om een modal shift naar duurzame vervoerswijzen te promoten moet de focus liggen op een betere veiligheid voor de gebruikers en niet-discriminerende toegankelijkheid, ook voor passagiers met beperkte mobiliteit. De projecten zullen ook streven naar een betere verkeersveiligheid, conform de EU-doelstelling om het aantal doden en zwaargewonden op de Europese wegen tegen 2050 tot nul te herleiden, met bijzondere aandacht voor kwetsbare weggebruikers zoals fietsers en voetgangers.

Bij de vernieuwing en aanpassing van mobiele vervoersactiva wordt prioriteit gegeven aan niet-discriminerende projecten voor de aanschaf van spoorwegmaterieel en schepen voor de maritieme en binnenvaart. Voor het spoor en de binnenvaart komen ook investeringen in bestaande voertuigen en schepen in aanmerking, bijvoorbeeld digitale RIS-apparatuur, geluidsreductie, uitrusting van spoorvoertuigen met ERTMS en digitale automatische koppelingen. Ook projecten in de luchtvaart en de scheepvaart, zee- en binnenvaart, die gericht zijn op de transitie naar duurzame alternatieve brandstoffen, het terugdringen van alle vormen van verontreiniging en de ondersteuning van de sector bij de naleving van toekomstige verbintenissen in verband met de reductie van broeikasgasemissies, m.i.v. emissievrije schepen en de vervanging van oude vliegtuigen en vaartuigen door nieuwe, die een aanzienlijke emissiereductie opleveren. Daarnaast komen vaartuigen en emissiearme en emissievrije wegvoertuigen in aanmerking (zie het volgende punt betreffende infrastructuur voor alternatieve brandstoffen).

Steun voor spoorweginfrastructuur, andere spoorprojecten, binnenvaartinfrastructuur, projecten voor OV met een grote capaciteit, zeehavens en snelwegen op zee kan worden verleend voor investeringen om de uitstoot van broeikasgassen en giftige verontreinigende stoffen te voorkomen of te verminderen, of om de geluidshinder te beperken. Die investeringen kunnen ook focussen op havenontvangstvoorzieningen en andere milieubeschermingsmaatregelen, en investeringen in gecombineerde duurzame infrastructuur, m.i.v. de uitrol van kleinschalige infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en andere oplossingen om de totale koolstofvoetafdruk van havens te verkleinen. Er kan ook steun worden verleend voor investeringen in de vergroening van de luchthaveninfrastructuur en aanverwante diensten (zoals grondafhandeling, verkeersactiviteiten op de grond, vliegtuigen op de grond) om de emissies of de geluidshinder te voorkomen of te beperken.

Voor alle vervoerswijzen kan steun worden verleend voor de uitrol van oplaad- en tankinfrastructuur voor elektriciteit, waterstof en vloeibaar of gecomprimeerd aardgas, sterk vermengd met biomethaan (> 50 %), de uitrol van emissiearme en emissievrije wagenparken, en platforms voor slimme connectiviteit en interoperabele diensten. Bij de vernieuwing van het wagenpark moeten de geldende strenge veiligheidsnormen in acht worden genomen. Als de uitrol gebeurt door de aanpassing van bestaande voertuigen, moeten die aanpassingen ervoor zorgen dat die voertuigen geen uitlaatemissies meer produceren. Er kan steun worden verleend voor de inzet van emissievrije en emissiearme vaartuigen en vloten op duurzame alternatieve brandstoffen, waaronder LNG en luchtvaartuigen op duurzame energie. De ombouw van schepen moet de maritieme vaart en binnenvaart in staat stellen duurzame alternatieve brandstoffen of elektriciteit te gebruiken. Voor gerelateerde investeringen wordt prioriteit gegeven aan i) de uitrol van openbaar toegankelijke tank- en oplaadinfrastructuur, rekening houdend met de beginselen van de circulaire economie; ii) tank- en oplaadinfrastructuur voor wagenparken van overheidsinstanties of exploitanten die onderworpen zijn aan openbaredienstverplichtingen in het kader van een openbaredienstcontract; en iii) de inzet, binnen zowel private als openbare wagenparken, van emissiearme en emissievrije lichte en zware bedrijfsvoertuigen en emissiearme en -vrije vaartuigen en vloten op duurzame alternatieve brandstoffen, of emissiearme vliegtuigen die duurzame energiebronnen gebruiken. Wegeninfrastructuur moet zonder beperking toegankelijk zijn voor het publiek en laagdrempelige ad-hocbetaalfaciliteiten (bv. met een bankkaart) bieden, zodat voertuiggebruikers kunnen betalen zonder vooraf een contract met de exploitant te moeten sluiten. Bovendien moeten de beschikbare statische en dynamische gegevens via gemeenschappelijke of nationale toegangspunten beschikbaar worden gesteld. De voorschriften inzake openbare toegankelijkheid zijn niet van toepassing op laad- of tankinfrastructuur in particulier beheer of stelplaatsen voor een eigen wagenpark. Er kan steun worden verleend voor de ontwikkeling, productie en voorziening van duurzame alternatieve brandstoffen voor de luchtvaart, het vervoer over land en de scheepvaart in het kader van het EU-beleid voor de transitie naar koolstofarm vervoer (zoals ReFuelEU Aviation, FuelEU Maritime).

Er kan steun worden verleend voor andere slimme en duurzame mobiliteitsprojecten in steden en op het platteland, die gericht zijn op verkeersveiligheid, toegankelijkheid, het terugdringen van de emissies en geluidshinder, en de ontwikkeling en invoering van nieuwe vervoerstechnologieën en -diensten, bijvoorbeeld met betrekking tot geconnecteerd en autonoom vervoer of geïntegreerde ticketing;

Steun uit het InvestEU-fonds kan worden verleend voor maatregelen die tot doel hebben beter of volledig te voldoen aan of conform te blijven met de normen op het gebied van o.a. milieu en veiligheid, en voor het onderhoud- of de modernisering van bestaande vervoersinfrastructuur, de renovatie van bestaande vervoersinfrastructuur of veilige parkeerterreinen en voorzieningen.

6.1.1.3.   Milieu en hulpbronnen

Het InvestEU-fonds zal naar verwachting investeringen op het gebied van natuurlijk kapitaal en de circulaire economie (74) mobiliseren. Naast de vergroening van de in punt 6.1.1.3 genoemde investeringen in traditionele infrastructuur, gaat het bijvoorbeeld om investeringen in mobiliteitsprojecten die gericht zijn op luchtvervuiling en geluidshinder, natuur, energieverbruik en ongevallen, gaat het om de volgende investeringen:

Steun voor water, met inbegrip van drinkwatervoorziening en riolering, bescherming tegen overstromingen, efficiëntie van netwerken, vermindering van lekkage, infrastructuur voor de opvang en behandeling van afvalwater, kustinfrastructuur en andere watergerelateerde groene infrastructuur, bestaande uit investeringsprojecten en gerelateerde diensten die de uitvoering van het milieubeleid van de EU met betrekking tot terrestrische en mariene watervoorraden en aanverwante ecosysteemdiensten ondersteunen, zoals opgenomen in o.a. de richtlijnen 2008/56/EG (75), 2000/60/EG (76) en 2007/60/EG (77), Richtlijnen 98/83/EG (78), 91/271/EEG (79) en 91/676/EEG (80) van de Raad en de Verordeningen (EU) 2019/1009 (81) en (EG) nr. 1107/2009 (82). Er moet in het bijzonder belang worden gehecht aan i) het waarborgen van toegang tot watervoorziening en riolering voor alle EU-burgers door het voltooien en onderhouden van infrastructuur voor drinkwater- en afvalwaterbehandeling die voldoet aan de criteria inzake energie-efficiëntie en voorkoming van lekkage, en ii) het waarborgen van de naleving van de kaderrichtlijn water (2000/60/EG) en de overstromingsrichtlijn (2007/60/EG), m.i.v. maatregelen in de stroomgebiedbeheersplannen en overstromingsrisicobeheersplannen, met name investeringen die zorgen voor een goede ecologische toestand van rivieren, renovatie of verbetering van de bestaande waterkracht om de efficiëntie te verhogen en de milieu-impact te verkleinen, en het terugdringen van diffuse verontreiniging door landbouw, aquacultuur en industriële bronnen, waterefficiëntiemaatregelen, hergebruik van water in alle sectoren en natuurlijke oplossingen om het risico op overstromingen te beperken.

Steun voor afvalverwerkingsinfrastructuur, d.w.z. infrastructuur die nodig is om de transitie naar een meer circulaire economie in de lidstaten te ondersteunen, met name door de transitie naar de uitvoering van de afvalhiërarchie van de EU, met afvalpreventie als topprioriteit. Onverminderd de uitsluitingscriteria van bijlage V bij de InvestEU-verordening, moeten investeringsprojecten betrekking hebben op de uitvoering van afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma’s (op basis van de gewijzigde kaderrichtlijn afvalstoffen (Richtlijn 2008/98/EG (83)), de oprichting en ondersteuning van hergebruik- en reparatienetwerken, het opzetten van functionele regelingen voor afvalscheiding en -inzameling, en recyclingfaciliteiten (m.i.v. gescheiden stedelijke inzameling van bioafval en textiel).

Investeringen voor de verbetering en het herstel van ecosystemen en hun diensten, met een focus op projecten ter bevordering van het behoud, het herstel, het beheer en de verbetering van natuurlijk kapitaal ten behoeve van biodiversiteit en aanpassingsvoordelen, o.a. middels groene en blauwe infrastructuurprojecten. Het gaat onder meer om op ecosystemen gebaseerde oplossingen voor uitdagingen in verband met lucht- en klimaatsystemen, zee, land, bodem, bosbouw, landbouw, water en afval, en vervoer en energie. Er wordt ook steun verleend voor maatregelen die gericht zijn op de verwezenlijking van de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie (84) en de strategie “van boer tot bord” (85) door een verbetering van de waardeketens voor de voedselproductie (voor zover deze niet onder het toepassingsgebied van het beleidsterrein kmo vallen). Grensoverschrijdende projecten worden in het bijzonder aangemoedigd, evenals projecten die duurzaam cultureel erfgoed bevorderen. Ook voor de sanering van industrieterreinen (waaronder verontreinigde sites) en herstel voor duurzaam gebruik kan steun worden verleend.

Steun voor duurzame ontwikkeling in stedelijke, plattelands-, kust- en offshoregebieden en voor de bredere bio-economie, m.i.v. infrastructuurprojecten die niet onder andere op een geografisch gebied gerichte deelgebieden vallen, m.i.v. investeringen in natuur en natuurlijke oplossingen met als doel het voorkomen of beperken van de broeikasgasemissies, giftige verontreinigende stoffen, geluidshinder en andere effecten of afhankelijkheid van natuurlijk kapitaal, en tegelijk het bevorderen van de transitie naar een circulaire economie. Het gaat onder meer om infrastructuurprojecten ter bevordering van inclusieve en toegankelijke slimme steden en hun netwerken, regio’s en sectoren. Dit omvat ook projecten ter bevordering van de bio-economie via investeringen in biogebaseerde industrieën, mariene en terrestrische oplossingen die energie-intensieve of fossiele materialen vervangen, aquacultuur en blauwe en groene biotechnologie. Steun kan ook betrekking hebben op zeeën en oceanen, via de blauwe economie en de bijbehorende financieringsbeginselen, met name via hernieuwbare mariene energie en de circulaire economie.

Steun in het kader van acties op het gebied van klimaatverandering, adaptatie aan en mitigatie van de klimaatverandering, m.i.v. het beperken van het risico op natuurrampen, omvat infrastructuurprojecten die gericht zijn op klimaatadaptatie en het versterken van de weerbaarheid tegen het huidige en toekomstige klimaat. Dit omvat onder meer de bescherming van laaggelegen gebieden, kustgebieden en andere maatregelen in verband met de stijging van de zeespiegel, het voorkomen van overstromingen, beter en duurzaam gebruik van water en droogtepreventie, en de aanpassing van infrastructuur aan extreme temperaturen. Het kan ook gaan om innovatieve technologieën die bijdragen aan de EU-doelstellingen op het gebied van klimaatbestendigheid en/of sociale duurzaamheid en die voldoen aan de EU-normen op het gebied van milieu en sociale duurzaamheid.

Steun voor projecten en ondernemingen die systemen van de circulaire economie toepassen, m.i.v. het duurzame gebruik van grondstoffen, in overeenstemming met de doelstellingen van het actieplan voor de circulaire economie (86). Er wordt steun verleend voor onder meer projecten met aandacht voor hulpbronnenefficiëntie in de productie en levenscyclus van producten en voor alle strategieën die erop gericht zijn de waarde en levensduur van materiële hulpbronnen te maximaliseren, alsmede voor infrastructuur en diensten die de industriële symbiose tussen industriële installaties in verschillende sectoren en stedelijke en plattelandsgemeenschappen bevorderen. Dit omvat ook de toepassing van circulaire bedrijfsmodellen die leiden tot dematerialisering, tertiarisering en een intensiever en efficiënter gebruik van producten en hulpbronnen, waarbij negatieve externe effecten worden geïnternaliseerd of geëlimineerd. Investeringsprojecten moeten ook voorzien in acties die de hele waardeketen van secundaire grondstoffen bestrijken, m.i.v. gesloten-kringsystemen, het elimineren van oude toxische en problematische chemische stoffen en stoffen, van de grondstoffenverwerking tot recyclingfase. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan sectoren die de meeste hulpbronnen verbruiken en die het potentieel voor circulariteit bezitten, zoals elektronica en ICT, batterijen en voertuigen, verpakkingen, kunststoffen, textiel, bouw en gebouwen, en ten slotte voedsel, water en nutriënten.

Ondersteuning van concrete acties ter ondersteuning van decarbonisatie en een aanzienlijke reductie van de emissies van energie-intensieve industrieën, m.i.v. gesloten-kringsystemen en de uitrol van innovatieve emissiearme technologieën, waaronder energieopslag, koolstofafvang, -gebruik en -opslag (CCUS), alsook activiteiten die het koolstofvrij maken van de energieproductie- en de distributieketen bevorderen door het gebruik van kolen en olie geleidelijk uit te faseren en door de geleidelijke vervanging van aardgas door koolstofarme gassen. Die steun moet ook circulaire systemen met gesloten kringloop bij de energie-intensieve verwerking van materialen bevorderen, zoals staal, aluminium, plastic en cement, om onzuiverheden die leiden tot waardeverlies van gerecycleerde materialen te elimineren.

6.1.1.4.   Ontwikkeling van duurzame en veilige infrastructuur voor digitale connectiviteit

Steun voor de ontwikkeling van duurzame en veilige infrastructuur voor digitale connectiviteit moet gericht zijn op projecten die een breed scala aan communicatie- en IT-gerelateerde producten en diensten ondersteunen. Er kan steun worden verleend voor projecten die de universele uitrol van infrastructuur (ook in landelijke/perifere gebieden) ondersteunen, voor de uitrol van digitale netwerken met een zeer hoge capaciteit, waaronder al dan niet draadloze connectiesystemen, m.i.v. glasvezel- en 5G-netwerken, en voor de investeringen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van de Unie op het gebied van digitale connectiviteit, zoals gedefinieerd in de mededeling “Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt” (87).

Ook projecten die gericht zijn op een versterking van de capaciteit en veerkracht van EU-netwerken (bv. door quantum-beveiligde communicatienetwerken, interregionale en internationale connectiviteit, onder meer via terrestrische, onderzeese kabels, satellietsystemen, datacentra en netwerken voor civiele bescherming en rampenbestrijding), en op het ondersteunen van de digitale transformatie van belangrijke overheidsdiensten, komen in aanmerking.

Er wordt gefocust op de uitrol van duurzame, onderling verbonden cloudinfrastructuur met hoge capaciteit in de EU (zoals de uitrol van softwaregedefinieerde infrastructuur voor het optimaliseren van de werklast tussen clouds en groene connectiviteitsnetwerken voor de interconnectie van cloudinfrastructuur) en het bevorderen van energie-efficiënte Europese topdatacentra, ondersteund door de aanpassing van datacentra voor zowel grote als kleine bedrijven (zoals nieuwe koelsystemen en oplossingen voor energiebeheer).

Investeringen in infrastructuur voor digitale connectiviteit, die bv. gericht is op het optimaliseren van de vervoers- en energie-infrastructuur, het energieverbruik in gebouwen, het verminderen van afval en vervuiling en het optimaliseren van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen via digitale oplossingen, worden eveneens passend geacht.

Daarbij moet gefocust worden op projecten die gericht zijn op het verminderen of vermijden van broeikasgasemissies en op de aanleg van infrastructuur die, overeenkomstig de Europese Green Deal, is ontworpen om duurzaam, herstelbaar, opwaardeerbaar en recyclebaar te zijn.

6.1.1.5.   Ontwikkeling van duurzame ruimtevaartinfrastructuur

Steun voor duurzame ontwikkeling en de modernisering van nieuwe en bestaande infrastructuur in de omloopbaan en op de grond. Dit maakt de weg vrij voor de vergroening van de ruimtevaartindustrie voor lanceersystemen en ruimtevaartuigen (bv. satellieten) en de gerelateerde grondsegmenten. Hieronder vallen de fabricage, de assemblage, het testen, de bediening, het onderhoud en de lanceerinstallaties die bijdragen tot de ontwikkeling van groenere ruimtevaartuigen, lanceersystemen en bijbehorende faciliteiten. Een schoner gebruik van de ruimte door het verwijderen van ruimtevaartuigen uit de omloopbaan en de ontmanteling valt hier eveneens onder.

Ondersteuning van de onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie en aanverwante diensten, alsmede ondersteuning van de doelstellingen van de ruimtevaartstrategie voor Europa (88) om de voordelen voor de samenleving en de economie van de Unie te maximaliseren. Dit maakt het mogelijk specifieke diensten en toepassingen te ontwikkelen die tegemoetkomen aan de behoeften van bestaande en opkomende gebruikers, onder meer op prioritaire gebieden als klimaatverandering, duurzame ontwikkeling, connectiviteit en veiligheid.

6.1.1.6.   Ontwikkeling van duurzame toeristische infrastructuur

Steun voor de ontwikkeling van duurzame toeristische infrastructuur en diensten moet het concurrentievermogen van de sector op lange termijn versterken dankzij de ondersteuning van projecten die gericht zijn op een verschuiving naar duurzaam, innovatief en digitaal toerisme.

6.1.1.7.   Offshore-ontwikkeling voor decarbonisatie

De steun op deze gebieden moet bijdragen tot de opwekking van offshore-elektriciteit om aan de toekomstige energievraag te voldoen. De steun moet ook bijdragen tot een verlichting van de meervoudige vraag naar bodemrijkdommen van de EU dankzij een betere productiviteit van aquatische en mariene hulpbronnen, zoals de productie en het gebruik van algen, en andere nieuwe eiwitbronnen die de druk op landbouwgrond kunnen verlichten.

De steun moet gericht zijn op:

a)

de aanleg van drijvende windmolenparken;

b)

de reconversie van havens van vervoersknooppunten naar ondersteunende hubs voor de offshore-industrie;

c)

bekabeling voor een offshore-netwerk met bijzondere aandacht voor AC-verbindingen tussen de turbines en de hubs, die vervolgens via DC-verbindingen verbonden zijn met de kust;

d)

uitrusting voor golf- en getijdenenergie;

e)

aquacultuur op volle zee.

6.1.1.8.   Strategische investeringen in kritieke infrastructuur

Strategische investeringen in het kader van het beleidsterrein duurzame infrastructuur kunnen gericht zijn op projecten die bijdragen tot de stabiliteit, de operationele beveiliging en de veerkracht van kritieke infrastructuuronderdelen, zowel fysiek als virtueel, op toeleveringsketens voor de kritieke infrastructuur, of rechtstreeks op de kritieke infrastructuurcomponenten, met name met het oog op de groene en digitale transitie van de Unie.

Ondersteunde concrete acties kunnen ook gericht zijn op ondernemingen, m.i.v. kmo’s, die goederen en diensten produceren die essentieel zijn voor de exploitatie en het onderhoud van een van de in dit punt 6.1.1.8 genoemde prioriteiten op het gebied van kritieke infrastructuur.

Investeringen op het gebied van kritieke infrastructuur kunnen gericht zijn op concrete acties die op grond van Richtlijn 2008/114/EG (89) van de Raad zijn gedefinieerd als Europese kritieke infrastructuur en die overeenkomstig artikel 3 van die richtlijn door de lidstaten zijn geselecteerd. Steun kan gericht zijn op toeleveringsketens voor schone energie, namelijk de productiecapaciteit voor technologische uitrusting voor hernieuwbare energie (zoals zonnepanelen, windenergie, waterkracht, hernieuwbare waterstof enz.).

De ondersteunde concrete acties kunnen ook gericht zijn op toeleveringsketens voor de Europese luchtvaart, het spoor, het wegvervoer, de binnenvaart en de zeevaart, o.a. door investeringen in de integratie van vervoerswijzen en productiecapaciteit te ondersteunen.

Op het gebied van digitale infrastructuur is er een sterke band tussen strategische investeringen en de doelstellingen van een veerkrachtige en veilige levering van digitale communicatiediensten, m.i.v. kritieke elementen van connectiviteit met een zeer hoge capaciteit en 5G-netwerken, kwantumcommunicatie, het internet der dingen, media, platforms voor onlinediensten, veilige cloudcomputing, gegevensverwerking en -opslag, alsook met de onderliggende waardeketens achter die infrastructuur en diensten. Gezien de verschillende architecturen en voortdurend evoluerende technologische oplossingen, onder meer op het gebied van cyberbeveiliging (90), is er behoefte aan een screening van de veranderende behoeften van de digitale transitie, de relevante beveiligings- en technologische autonomie en de weerbaarheidsdimensie van een dergelijke transitie inzake de overdracht, het gebruik en de opslag van gegevens. Steun voor projecten in verband met digitale electorale infrastructuur en gevoelige faciliteiten moet in de eerste plaats gericht zijn op een betere beveiliging, veerkracht en bescherming tegen kwaadwillige en ontwrichtende handelingen, waaronder met name desinformatie, gegevensdiefstal en cyberaanvallen.

Investeringen in communicatie- en media-infrastructuur worden ook van strategisch belang geacht voor zover zij bijdragen tot de onafhankelijke Europese productie van inhoud overeenkomstig het streven naar de bescherming van de democratische waarden van de Unie en de soevereiniteit van de lidstaten in het digitale tijdperk, en tot de wereldwijde productie, bescherming van intellectuele eigendom en tegeldemaking van Europese inhoud.

Projecten in verband met kritieke ruimte-infrastructuur moeten de actualisering van de bestaande componenten van het ruimtevaartprogramma van de Unie en de ontwikkeling van nieuwe EU-ruimtevaartinfrastructuur en -diensten ondersteunen. Er wordt met name steun verleend voor: i) autonome, betrouwbare en kosteneffectieve toegang tot en benutting van de ruimte dankzij het gebruik van Europese draagraketten, m.i.v. innovatieve concepten zoals herbruikbaarheid, geavanceerde fabricage en nieuwe systemen voor ruimtetransport; ii) ruimtebewaking en -bescherming; iii) satellietcommunicatie en -connectiviteit en iv) andere evoluerende behoeften.

Ondersteunde concrete acties kunnen ook gericht zijn op de veerkracht en het concurrentievermogen van ruimtesystemen en -technologieën, waarbij de kwetsbaarheid van de waardeketens wordt aangepakt.

Steun voor infrastructuur van de defensie-industrie kan worden verleend voor de modernisering van bestaande of de bouw van nieuwe infrastructuur die nodig is om de levenscyclus van defensietechnologieën en -producten of opleidingsfaciliteiten vanuit technologisch en industrieel perspectief te ondersteunen. Die infrastructuur omvat niet alleen de traditionele lucht-, land- en zeecomponenten, maar ook opkomende gebieden zoals informatie, ruimtevaart en cyberspace. Die infrastructuur kan ook worden gebruikt voor O & O, demonstratie en het testen en certificeren van defensiesystemen of -technologieën, onder meer ontwikkeld in het kader van het Europees Defensiefonds, alsmede voor systemen en technologieën voor tweeërlei gebruik. Er moet steun worden verleend voor multinationale projecten die openstaan voor gebruikers uit andere EU-lidstaten. Steun kan ook gericht zijn op projecten voor de verwezenlijking van pan-Europese digitale en cybercapaciteit en gerelateerde infrastructuur, bijvoorbeeld in verband met virtuele ontwikkelingsomgevingen, digitale proeftuinen en laboratoria, nieuwe collaboratieve gevechtsomgevingen, supercomputers, artificiële intelligentie en daarmee verband houdende geavanceerde digitale defensievaardigheden (bv. digitale scheepswerf; digitaal model of jumelage van militaire systemen).

Op het gebied van kritieke grondstoffen (CRM) kan steun worden verleend voor projecten en begunstigden die bijdragen tot de versterking van de autonomie en veerkracht van de EU in industriële ecosystemen voor e-mobiliteit, batterijen, hernieuwbare energie, farmaceutische producten, digitale toepassingen en defensie. Potentiële prioritaire investeringen in verband met CRM zijn magneetontwikkeling, terugwinning van zeldzame aardmetalen uit gebruikte magneten, raffinage van zeldzame aardmetalen, primaire ertsen en gerecycled mijnbouwafval (bauxiet, ijzererts, kolenafval). In de toekomst kunnen er nog andere CRM-behoeften ontstaan.

Om een veilige en duurzame voedselvoorziening te waarborgen, kan steun worden verleend voor relevante investeringen in bijvoorbeeld vervoer, logistiek, gedecentraliseerde infrastructuur van de voedselketen en het opzetten van clusters op het gebied van de voedselvoorziening.

6.1.2.   Kenmerken van potentiële financiële producten

De steun in het kader van het beleidsterrein duurzame infrastructuur zal bestaan uit achtergestelde en niet-achtergestelde en financiering in de vorm van vreemd vermogen, garanties, andere vormen van financiering of kredietverbetering, quasi-eigenvermogens- en eigenvermogensfinanciering. De steun zal erop gericht zijn de toegang tot project- en bedrijfsfinanciering te vergemakkelijken. De financiële producten moeten horizontaal beschikbaar zijn voor de verschillende gebieden die onder dit beleidsterrein vallen of kunnen worden bestemd voor specifieke beleidsprioriteiten, onder meer in het kader van thematische financiële producten.

Financiële producten moeten worden ontwikkeld in het licht van de beleidsprioriteiten en marktbehoeften.

6.1.2.1.   Te betrekken financiële intermediairs

a)    Voor schuldfinanciering:

Aanvragen kunnen worden ingediend door alle soorten financiële intermediairs, m.i.v. nationale stimuleringsbanken of -instellingen en andere intermediairs in overheidshanden, commerciële banken, garantiemaatschappijen, gediversifieerde schuldfondsen die niet-achtergestelde en achtergestelde financiering verstrekken, en leasemaatschappijen die financiering kunnen verstrekken op de gebieden die onder het beleidsterrein duurzame infrastructuur vallen, met volledige inachtneming van de toepasselijke nationale en EU-wetgeving en van het Financieel Reglement.

b)    voor eigenvermogensfinanciering:

Aanvragen kunnen worden ingediend door openbare of particuliere financiële intermediairs, of op te richten entiteiten, paraplufondsen, private-equityfondsen, durfkapitaalfondsen, mede-investeringsfaciliteiten, risicoschuldfondsen, die in staat zijn eigenvermogensfinanciering te verstrekken op de gebieden die onder het beleidsterrein duurzame infrastructuur vallen, met volledige inachtneming van de toepasselijke nationale en EU-wetgeving en de eisen van het Financieel Reglement.

De managers, adviseurs of equivalente personen van dergelijke intermediairs (m i.v. nieuwe managers of adviseurs) moeten aantonen dat zij over de capaciteiten en vaardigheden beschikken om dergelijke investeringen in het kader van het beleidsterrein duurzame infrastructuur tot een goed einde te brengen, dat zij in staat zijn particulier kapitaal te werven en te verzamelen, en rendement kunnen genereren, waardoor deze activaklasse meer particuliere investeringen zou aantrekken.

6.1.2.2.   Beoogde eindbegunstigden

De nadruk van het beleidsterrein duurzame infrastructuur ligt op steun voor investeringen in infrastructuur en aanverwante uitrusting, onder meer door:

a)

zelfstandige promotoren;

b)

particuliere, overheids- en semi-overheidsbedrijven;

c)

SPV’s.

6.1.2.3.   Algemene financiële producten

Algemene financiële producten moeten zorgen voor een betere toegang tot financiering voor zelfstandige projecten of gegroepeerde kleinere projecten, door middel van financiering die door de uitvoerende partners direct of indirect (via investeringsvehikels) wordt verstrekt.

Via algemene financiële producten kan steun worden verleend aan een gediversifieerd scala aan eindontvangers met verschillende risicoprofielen, zoals:

a)

projecten van gereglementeerde entiteiten op bedrijfs- of non-profitbasis, m.i.v. PPP’s (bv. nutsbedrijven op het gebied van energie, vervoer, afval, water en afvalwater en grote infrastructuurbeheerders) of van overheids- of semi-overheidsbedrijven, die doorgaans een laag risico vormen;

b)

projecten van niet-gereglementeerde entiteiten op bedrijfs- of non-profitbasis, m.i.v. PPPs (bv. energieopwekking, energieopslag, energie-efficiëntie voor energie-intensieve industrieën, houders van snelwegconcessies, exploitanten van luchthavens/haventerminals en spoorwegondernemingen, groene scheepvaart, breedband- en ruimte-infrastructuur), die doorgaans een middelgroot tot hoog risico inhouden;

c)

de uitrol van projecten ter ondersteuning van collectieve goederen, m.i.v. projecten van kmo’s op het gebied van e-mobiliteit, energie-efficiëntie, natuurlijk kapitaal of natuurlijke oplossingen door lokale overheden of filantropische investeerders, en ruimtevaart, die doorgaans gepaard gaan met een hoog risico.

d)

portefeuilles van transacties op gebieden als energie-efficiëntie en hernieuwbare energie voor huishoudens of kmo’s, de vergroening van mobiele activa.

Voor schuldfinanciering door de uitvoerende partner:

 

De EU-garantie kan worden verstrekt voor financierings- en investeringsverrichtingen in de vorm van onder meer:

a)

niet-achtergestelde leningen, obligaties, leasecontracten en kredietlijnen, m.i.v. niet-achtergestelde schulden aan projecten met beperkte aanwending;

b)

achtergestelde leningen, onder meer in de vorm van mezzaninefinanciering;

c)

garanties (al dan niet gefinancierd) aan derde financiers en andere risicodelingsregelingen met financiële intermediairs;

d)

kredietverbetering voor nieuwe investeringen (in projectobligaties bankleningen of een combinatie van beide), ook in de vorm van achtergestelde producten.

Achtergestelde financiering kan ook worden gebruikt om particuliere financiering aan te trekken en te diversifiëren van bank- naar kapitaalmarktfinanciering.

De EU-garantie kan worden gebruikt voor de ontwikkeling van financiële producten om het gebruik van groene obligaties te ondersteunen.

6.1.2.4.   Thematische financiële producten

Steun middels thematische financiële producten moet onder meer gericht zijn op:

a)

vervoersprojecten met een hoog risico op het gebied van duurzame mobiliteit, slim en veiliger vervoer;

b)

op het gebied van hernieuwbare energie, specifieke activiteiten met een hoog risico, zoals:

i)

innovatieve garanties op maat in het kader van het lidstaatcompartiment, die tot doel hebben de kapitaalkosten van investeringen in hernieuwbare energie in die lidstaat te verlagen;

ii)

garantieproducten met een hoog risico ter bevordering van de markt voor op bedrijfsniveau afgesloten overeenkomsten voor de aankoop van hernieuwbare energie, die bijdragen tot de langetermijnfinanciering van investeringen in hernieuwbare energie;

c)

op het gebied van energie-efficiëntie, specifieke activiteiten met een hoog risico, zoals:

i)

woningen: het garantie-instrument kan worden gecombineerd met subsidies om particuliere financiering vrij te maken en huishoudens te helpen de aanzienlijke financieringskloof voor de renovatie en modernisering van woningen te dichten, met name grondige renovaties;

ii)

energieprestatiecontracten en energiedienstenbedrijven (ESCO’s): garantie- en rouleringsfonds voor ESCO’s om de belemmeringen weg te nemen en financiering vrij te maken voor de ontwikkeling van energieprestatiecontracten voor energie-efficiëntieprojecten;

iii)

ongeacht de uiteindelijke ontvanger, kredietverbetering met betrekking tot groene obligaties om institutionele beleggers aan te trekken voor de financiering van nieuwe energie-efficiëntieprojecten, die tegelijkertijd de uitbreiding van de nog bescheiden markt voor groene obligaties ten goede komt;

d)

in het kader van de omslag naar slimmere en modernere elektriciteitsinfrastructuur, projecten ter bevordering van:

i)

nieuwe bedrijfsmodellen voor de uitrol van flexibiliteitsbronnen, zoals vraagrespons en batterijopslag;

ii)

gedecentraliseerde en kleinschalige energiebronnen die door nieuwkomers en energiegemeenschappen op nieuwe markten worden ontwikkeld;

e)

projecten om de marktintroductie van emissiearme technologieën te bevorderen: projecten waarbij koolstofafvang, -vervoer, -opslag en gebruik (CCUS) wordt gebruikt in het kader van de productie van elektriciteit, verwarming en koeling, koolstofarme gassen (zoals waterstof) of industriële processen, energieopslag alsook bio-energiecentrales en productiefaciliteiten die de energietransitie en vervanging van koolstofintensieve producten mogelijk maken;

f)

duurzame groene investeringsprojecten met een hoog risico of programma’s ter bevordering van een alomvattende, op natuurlijk kapitaal gebaseerde aanpak van de bescherming en het herstel van het milieu en het beheer van de transitie naar een circulaire, hulpbronnenefficiënte en emissiearme bio-economie en een uitbreiding van koolstofverwijdering;

g)

in de digitale sector, projecten met een hoog financieel risico, met name de uitrol van connectiviteit in witte en grijze gebieden (d.w.z. zonder onmiddellijke commerciële levensvatbaarheid) of die voor een aanzienlijke technologische vooruitgang zorgen (bv. geen incrementele upgrades, maar de uitrol van de nieuwste generatie technologieën, m.i.v. duurzame netwerken en data-infrastructuur);

h)

portefeuilles met een hoog risico op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en vergroening van mobiele activa;

i)

in de ruimtevaartsector, risicovolle of kapitaalintensieve projecten in verband met ruimtevaartinfrastructuur en aanverwante diensten, alsmede nieuwe concepten voor ruimte-infrastructuur en oplossingen in de ruimte en op de grond.

6.2.   Beleidsterrein onderzoek, innovatie en digitalisering

6.2.1.   Deelgebieden waarop de maatregelen van toepassing zijn

Steun in het kader van het beleidsterrein onderzoek, innovatie en digitalisering (OID) is bedoeld om de toegang tot financiering te faciliteren en te versnellen voor onderzoeks- en innovatieprojecten (O&I), promotoren, bedrijven en andere innovatieve entiteiten en om de digitale transformatie van bedrijven, markten en lidstaten te stimuleren overeenkomstig artikel 3, lid 2, punt b), en artikel 8, lid 1), punt b), van de InvestEU-verordening. Overeenkomstig de doelstelling van InvestEU om het concurrentievermogen van de Unie te versterken, zal het beleidsterrein OID wetenschappelijke, technologische, economische en maatschappelijke impact genereren door de wetenschappelijke en technologische basis van de Unie te versterken met als ultieme doel de verwezenlijking van de strategische prioriteiten van de Unie en wordt binnen dit beleidsterrein steun verleend voor de opschaling van innovatieve bedrijven en de uitrol van technologieën op de markt. Investeringen in het kader van het beleidsterrein OID zullen Europa de middelen verschaffen om in belangrijke industriële sectoren veerkracht te ontwikkelen.

De deelgebieden die in aanmerking komen voor financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van het beleidsterrein OID zijn opgesomd in bijlage II van de InvestEU-verordening, en met name in de punten 5 en 6 daarvan. Alle andere relevante deelgebieden voor financierings- en investeringsverrichtingen die in bijlage II van de InvestEU-verordening worden genoemd, zoals in de punten 13 en 14, en die onder onderzoeks-, innovatie- en digitaliseringsactiviteiten vallen, komen in aanmerking voor financiering in het kader van het beleidsterrein OID. Die deelgebieden omvatten activiteiten op het gebied van onderzoek, productontwikkeling, demonstratie, innovatie en digitalisering in onder meer de sectoren energie, energie-intensieve industrie, milieu, de blauwe economie, scheepvaart, vervoer, gezondheid, biowetenschappen, biotechnologie, agrovoeding, defensie, ruimtevaart en culturele en creatieve sectoren. De subsidiabele deelgebieden kunnen worden geprioriteerd overeenkomstig punt 2.3.2.1 van deze investeringsrichtsnoeren.

Het investeringsbereik van dit beleidsterrein bestrijkt onderzoeks-, innovatie-, demonstratie- en digitaliseringsactiviteiten, m.i.v. investeringen in het kader van de marktintroductie van nieuwe producten en technologieën die de onderzoeks- en ontwikkelingsfase (O & O) achter de rug hebben, alsmede organisatorische en procesinnovatie, m.i.v. nieuwe en innovatieve bedrijfsmodellen. Het omvat ook financierings- en investeringsverrichtingen op het gebied van fundamenteel en toegepast onderzoek naar het huidige systeem, dat in de operationele omgeving (91) is beproefd.

O & O wordt gedefinieerd als systematische werkzaamheden om het kennisbestand te vergroten en nieuwe toepassingen van beschikbare kennis te ontwikkelen. De activiteit moet nieuw en creatief zijn, een onzekere uitkomst hebben en de methode moet systematisch, overdraagbaar en reproduceerbaar (92) zijn.

Innovatie behelst product-, proces- en organisatorische innovatie, waaronder de ontwikkeling, demonstratie, uitvoering, commercialisering en invoering van een nieuw of aanzienlijk verbeterd product of proces (m.i.v. een bedrijfsmodel) of dienst, die of dat consumenten- en/of maatschappelijke waarde creëert.

Digitalisering verwijst naar O&I, demonstratie, testen, uitrol en invoering van digitale technologieën, diensten en investeringen die bijdragen tot de digitale transformatie van ondernemingen, sectoren en gebieden van algemeen belang in de Unie.

Steun in het kader van dit het beleidsterrein OID zal tot doel hebben een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de Europese Green Deal, waarbij wordt gefocust op projecten met klimaat- en milieuvoordelen. Dit beleidsterrein kan onder meer gericht zijn op projecten die tot doel hebben broeikasgasemissies en verontreiniging door energie-intensieve industrieën en door de digitale economie, en hun materiaalefficiëntie, te vermijden of te beperken. Het zal zich richten op projecten die gebruikmaken van digitale technologieën, diensten en oplossingen om broeikasgasemissies, verontreiniging en afval in andere sectoren van de economie te vermijden of te reduceren, m.i.v. maar niet uitsluitend industrie, vervoer, energie en landbouw. Er zal ook steun worden verleend voor investeringen die een aanzienlijke bijdrage leveren aan de circulaire economie, met name in sleutelsectoren die de meeste hulpbronnen gebruiken en die het grootste potentieel voor circulariteit bezitten.

Investeringen in het ruimte-ecosysteem kunnen de doelstellingen van de ruimtevaartstrategie voor Europa ondersteunen om de voordelen voor de samenleving en de economie van de Unie te maximaliseren door in te zetten op projecten die: i) de uitrol van digitale toepassingen en diensten op basis van ruimtegegevens versnellen; ii) ruimtegegevens en -diensten integreren in innovatieve producten in andere marktsegmenten, zoals autonome voertuigen of connectiviteitsnetwerken; en iii) de commerciële uitrol en productie van ruimtetechnologie opvoeren, m.i.v. de toegang tot de ruimte (93).

Het beleidsterrein OID kan ook bijdragen tot de ontwikkeling van de defensie-industrie, met name door steun voor ondernemingen die deelnemen aan innovatieprojecten in de defensiesector en nauw verwante technologieën voor tweeërlei gebruik en door de ondersteuning van de toeleveringsketen van de defensiesector.

In het kader van het beleidsterrein OID zal ook steun worden verleend voor de beleidsprioriteiten van de Unie zoals omschreven in andere programma’s zoals Horizon Europa, het programma Digitaal Europa, het programma Creatief Europa, het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling enz.

Via het beleidsterrein OID kunnen ook middelen worden gekanaliseerd uit sectorale programma’s, zoals het innovatiefonds dat is opgericht in het kader van het emissiehandelssysteem (ETS) en andere EU- en nationale programma’s en fondsen. Dergelijke investeringen kunnen worden gecombineerd met financiering in het kader van EU-programma’s, programma’s in het kader van het cohesiebeleid (gedeeld beheer) of nationale programma’s.

De steun in het kader van het beleidsterrein OID moet toegevoegde beleidswaarde bieden door toegang te verlenen tot financiering van OID in de volgende gevallen:

a)

investeringen in O & O promoten om de wetenschappelijke en technologische basis van de Unie te versterken, de industriële transformatie te versnellen, m.i.v. investeringen in sleuteltechnologieën, en de doelstellingen en missies van Horizon Europa te verwezenlijken;

b)

steun voor de digitale transformatie van kmo’s en midcaps;

c)

steun voor digitaliserings- en innovatieprojecten die de interoperabiliteit vergroten en de digitaliserings- en innovatiekloof tussen de lidstaten, bedrijven en sectoren verkleinen;

d)

de ontwikkeling en toepassing van strategische digitale capaciteiten en technologieën promoten, m.i.v. cyberveilige digitale oplossingen die resulteren in innovatieve en onbewezen bedrijfsmodellen die maatschappelijke uitdagingen aanpakken (bv. digitale oplossingen voor duurzaamheid) en die bijdragen tot veerkracht, circulariteit en autonomie;

e)

steun voor investeringen in producten, technologieën, oplossingen of bedrijfsmodellen die meer milieu- en klimaatvoordelen opleveren dan alternatieve oplossingen, en die de klimaatverandering en de milieu-impact helpen beperken;

f)

steun voor risico-investeringen, ook op grensoverschrijdende schaal, in verband met technologie, de markt, demonstratie, uitvoering en zakelijke activiteiten, die een hoger risico inhouden vanwege de onzekere slaagkansen of het uiteindelijke financiële voordeel voor de betrokken entiteit;

g)

promoten van vroegtijdige demonstratieactiviteiten, waarvan particuliere investeerders de risico’s mijden; waarvan het rendement onvoorspelbaar is of die met marktvolatiliteit kampen;

h)

promoten van acties die particuliere investeringen in OID stimuleren om de beleidsdoelstellingen van de EU te verwezenlijken;

i)

O&I-resultaten en technologieën overdragen en opschalen naar de markt en de industriële toepassing daarvan ondersteunen, waarbij marktstimulatoren en samenwerking tussen ondernemingen worden ondersteund;

j)

steun voor O&I-investeringen door onderzoeksinstellingen, universiteiten en onderzoeksorganisaties ondersteunen, door bij te dragen aan de doelstellingen van Horizon Europa en Erasmus+ en door de banden tussen aanbieders van O & O-diensten (academische instellingen, onderzoekscentra enz.) en ondernemingen te versterken;

k)

steun voor snelgroeiende innovatieve ondernemingen die financiering zoeken voor de commercialisering van innovaties die tot dusver technisch en economisch niet haalbaar waren;

l)

schaalvoordelen bieden en nationale, interregionale en regionale investeringen in OID aanvullen, m.i.v. de opname van nieuwe producten, technologieën of bedrijfsmodellen in verschillende regio’s van de lidstaten;

m)

ondersteuning van thematische investeringsplatforms en andere innovatieve financiële producten (met oog voor schaalvoordelen), of

n)

promoten van alternatieve financiering en innovatieve financieringsoplossingen zoals crowdfunding, business angels en durfliefdadigheid, door de overdracht van beste praktijken tussen financiële intermediairs te bevorderen teneinde de ontwikkeling van een breed productaanbod voor OID-activiteiten aan te moedigen.

De in de twaalfde alinea, punten a) tot en met n), van deze afdeling 6.2.1 beschreven acties kunnen worden aangevuld met:

a)

het verzamelen van EU-brede gegevens over tekortkomingen op de OID-markt of suboptimale investeringssituaties, het volgen van technologische en industriële veranderingen, het in kaart brengen van toekomstige opkomende strategische waardeketens en het openbaar maken van dergelijke informatie; alsmede

b)

het verlenen van technische bijstand aan en het verbeteren van de financierbaarheid van OID-projecten in verschillende sectoren.

6.2.1.1.   Strategische investeringen in het kader van het beleidsterrein OID

Strategische investeringen in het kader van het beleidsterrein OID kunnen steun omvatten voor de industriële uitrol van gedemonstreerde in de EU vervaardigde technologieën, het bevorderen van de markt daarvoor en het promoten van het EU-bedrijfsleven als mondiale voorloper overeenkomstig de doelstellingen van de nieuwe industriële strategie voor Europa (94) en de onderliggende sectorspecifieke strategieën, waaronder de digitale strategie “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (95), het witboek over kunstmatige intelligentie (96), de Europese datastrategie (97) (m.i.v. gemeenschappelijke Europese gegevensruimten op het gebied van bv. gezondheid en financiën) en de EU-vaccinstrategie (98). Zij moeten gericht zijn op de industriële opschaling en productie van deze ontsluitende, transformatieve, groene en digitale technologieën en innovaties in de sectoren die onder het beleidsterrein OID vallen, na de onderzoeks-, innovatie- en demonstratiefase.

Er kan steun worden verleend voor investeringen in recycling- en productiefaciliteiten voor de productie van ICT-componenten en -apparatuur in de Unie die bijdragen tot de innovatie, duurzaamheid, veerkracht en autonomie van de Europese ICT-industrie en haar subsectoren en waardeketens. Dergelijke projecten kunnen betrekking hebben op een van de volgende ICT-productiegebieden: elektronische componenten (halfgeleiders en microprocessoren), computers en randapparatuur, communicatieapparatuur, consumentenelektronica, magnetische en optische media, elektronische en telecommunicatieapparatuur en onderdelen, software, programmeren, gegevensverwerking, hosting en aanverwante activiteiten enz.

De ondersteunde activiteiten in de gezondheidszorg moeten gericht zijn op nieuwe doeltreffende en toegankelijke gezondheidsproducten, waaronder OID en de vervaardiging van geneesmiddelen, vaccins, medische hulpmiddelen, diagnostiek en geneesmiddelen voor geavanceerde therapie, nieuwe antimicrobiële stoffen en innovatieve ontwikkelingsprocessen waarbij geen dierproeven worden uitgevoerd, en de concurrentiekracht van de farmaceutische industrie van de Unie als geheel, m.i.v. de productie van chemische stoffen en werkzame farmaceutische bestanddelen.

Projecten op het gebied van defensie; technologiegerelateerde en/of productieve investeringen (bv. modernisering, digitalisering en uitbreiding van bestaande of het opzetten van nieuwe productiecapaciteit) kunnen verband houden met strategische gebieden, waar investeringen zullen bijdragen tot de technologische en industriële autonomie van de defensie-industrie van de Unie en aldus zullen bijdragen tot de strategische autonomie en veerkracht van de Unie. Innovatieve bedrijven kunnen steun krijgen voor de ontwikkeling van kritieke en disruptieve defensietechnologieën. Investeringen kunnen belangrijke projecten waarvoor reeds steun is verleend voor de O & O-fase, bijvoorbeeld in het kader van het EOF en de daaraan voorafgaande programma’s, ook helpen doorgroeien tot de post-O & O-fasen of de toeleveringsketens voor die projecten ondersteunen.

Projecten kunnen ook betrekking hebben op het veiligstellen en ontwikkelen van kritieke vermogens in de defensietoeleveringsketens van de Unie met betrekking tot strategische gebieden en op het verminderen van de afhankelijkheid van derde landen.

6.2.2.   Kenmerken van potentiële financiële producten

6.2.2.1.   Te betrekken financiële intermediairs

a)    Voor schuldfinanciering:

Aanvragen kunnen worden ingediend door alle soorten financiële intermediairs, m.i.v. nationale stimuleringsbanken of -instellingen en andere intermediairs in overheidshanden, commerciële banken, garantiemaatschappijen, gediversifieerde schuldfondsen die niet-achtergestelde en achtergestelde financiering verstrekken, en leasemaatschappijen die financiering kunnen verstrekken op de gebieden die onder het beleidsterrein OID vallen, met volledige inachtneming van de toepasselijke nationale en EU-wetgeving en van het Financieel Reglement.

b)    Voor eigenvermogensfinanciering:

Aanvragen kunnen worden ingediend door openbare of particuliere financiële intermediairs, of op te richten entiteiten, paraplufondsen, private-equityfondsen, durfkapitaalfondsen, mede-investeringsfaciliteiten, venture-debtfondsen, business angels, fondsen voor technologieoverdracht, die in staat zijn eigenvermogensfinanciering te verstrekken op de gebieden die onder het beleidsterrein OID vallen, met volledige inachtneming van de toepasselijke nationale en Uniewetgeving en van het Financieel Reglement.

Managers, adviseurs of equivalente personen van dergelijke intermediairs (m.i.v. nieuwe managers of adviseurs) moeten aantonen dat zij over de capaciteiten en vaardigheden beschikken om dergelijke investeringen in het kader van het beleidsterrein OID tot een goed einde te brengen, dat zij in staat zijn particulier kapitaal te werven en te verzamelen, en rendement kunnen genereren, waardoor deze activaklasse meer particuliere investeringen zou aantrekken.

6.2.2.2.   Beoogde eindbegunstigden

Bij het beleidsterrein OID ligt de focus op steun voor onderzoeks-, innovatie- en digitaliseringsactiviteiten die worden gepromoot door:

a)

zelfstandige promotoren;

b)

particuliere, overheids- en semi-overheidsbedrijven, m.i.v. kmo’s en midcaps;

c)

SPV’s;

d)

universiteiten, bureaus voor technologieoverdracht en centra voor hoger onderwijs;

e)

onderzoeksinstellingen;

f)

onderzoek- en technologie-infrastructuur;

g)

innovatie- en digitaliseringsagentschappen, acceleratoren, incubatoren, hubs, clusters;

h)

andere OID-gestuurde promotoren (bv. natuurlijke personen, stichtingen die onderzoek financieren).

De marktsegmentatie en doelgroepen worden geselecteerd op sectorale basis (gekoppeld aan de gebieden waarop de beleidsprioriteiten worden uitgevoerd) en op basis van de levenscyclus van projecten of bedrijven (op basis van een marktbeoordeling).

Projecten die in het kader van het InvestEU-fonds worden ondersteund met een bijdrage uit het ETS-innovatiefonds moeten voldoen aan de subsidiabiliteitsregels en selectiecriteria van artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2003/87/EG (99) en de op grond van die bepaling vastgestelde gedelegeerde handelingen.

6.2.2.3.   Algemene financiële producten

Steun in het kader van het beleidsterrein OID wordt verleend als niet-achtergestelde en achtergestelde financiering in de vorm van vreemd vermogen of garanties, alle andere vormen van financiering, m.i.v. durfkapitaal en leasing of kredietverbetering, quasi-eigenvermogens- en eigenvermogensfinanciering, om de toegang tot financiering voor OID-projecten en ondernemingen te vergemakkelijken. De financiële producten kunnen horizontaal beschikbaar worden gesteld voor de verschillende gebieden die onder dit beleidsterrein vallen of kunnen worden toegespitst op specifieke prioriteiten, onder meer in het kader van thematische financiële producten.

Steun uit algemene financiële producten kan onder meer gericht worden op:

a)

onderzoek- en technologie-infrastructuur: gepromoot door publieke of particuliere onderzoeksorganisaties (zoals onderzoeksinstituten en universiteiten), m.i.v. faciliteiten die rechtstreeks verband houden met O&I en digitale activiteiten, zoals laboratoria of centra voor high-performance computing;

b)

grote OID-projecten: verbetering van de toegang tot risicokapitaal voor grote OID-projecten van grotere ondernemingen; publiek-private partnerschappen (PPP’s); en SPV’s of afzonderlijke projecten;

c)

innovatieve kmo’s, kleine midcaps en midcaps, met het oog op de ondersteuning van OID-activiteiten die bijdragen tot groei;

d)

snelgroeiende of door OID gedreven ondernemingen, onderzoeks- en technologie-infrastructuur, investeringen in O&I door publieke of particuliere onderzoeksorganisaties (zoals onderzoeksinstituten en universiteiten) in de lidstaten, die in het Europees innovatiescorebord als gematigde innovators en bescheiden innovators zijn aangemerkt.

a)    voor schuldfinanciering door de uitvoerende partner

De EU-garantie kan worden verstrekt voor financierings- en investeringsverrichtingen in de vorm van onder meer:

a)

directe schuld (m.i.v. achtergestelde leningen), ongedekte leningen, niet door zekerheden gedekte leningen, mezzaninefinanciering, niet-achtergestelde leningen en kredietlijnen;

b)

(tegen)garantie, doorleningsgaranties, gefinancierde garanties en andere risicodelingsregelingen voor garantieregelingen die worden uitgevoerd door financiële intermediairs of uitvoerende partners;

c)

directe garanties aan en andere risicodelingsregelingen voor financiële intermediairs of uitvoerende partners;

d)

kredietverbetering voor nieuwe investeringen (in projectobligaties, bankleningen of een combinatie van beide);

e)

een directe investering in of in aanvulling op een financiële intermediair, d.w.z. een beleggingsfonds, een (mede)beleggingsregeling of een SPV dat direct of indirect investeert in niet-achtergestelde of achtergestelde schuld of hybride vreemd vermogen.

De EU-garantie zal tot doel hebben de toegang tot financiering te faciliteren voor levensvatbare entiteiten die daarbij problemen ondervinden vanwege het vermeende hogere risico of het gebrek aan voldoende onderpand of het beperkte vermogen van commerciële financiers om het onderliggende project of bedrijfsmodel te beoordelen.

b)    voor eigenvermogensfinanciering door de uitvoerende partner

Investeringen in eigen vermogen en quasi-eigen vermogen gebeuren in de vorm van:

a)

direct eigen vermogen aan eindontvangers;

b)

mede-investeringen en mede-investeringsregelingen (m.i.v. van investeringsplatforms);

c)

eigen vermogen en garanties aan financiële intermediairs die, ongeacht het ontwikkelingsstadium, rechtstreeks investeren in entiteiten, of garanties aan investeerders in dergelijke financiële intermediairs;

d)

investerings- en/of risicodelingsregelingen in schuldfondsstructuren;

e)

investeringen in paraplufondsstructuren.

6.2.2.4.   Thematische financiële producten

Steun uit thematische financiële producten kan gericht zijn op:

a)

thematische financieringsfaciliteiten die schuld- en/of eigenvermogensfinanciering verstrekken op gebieden als:

i)

innovatieve vroege demonstratieprojecten en digitaliseringsprojecten op thematische gebieden met een hoog risico, zoals koolstofarme industrie, vervoersprojecten, energie en ruimtevaart;

ii)

klinische ontwikkeling, validering en markttoegang op het gebied van infectieziekten, zeldzame en complexe ziekten, neurodegeneratieve ziekten en andere;

iii)

een duurzame blauwe economie en het duurzaam gebruik van mariene hulpbronnen zoals aquacultuur en blauwe biotechnologie;

iv)

voedselsystemen, biogebaseerde systemen en de bredere bio-economie;

v)

circulaire economie, natuurlijke oplossingen en natuurlijk kapitaal;

vi)

klimaattechnologieën, -diensten en -adaptatie.

Thematische gebieden zullen worden geselecteerd op basis van beleidsprioriteiten en de in punt 2.3.2.2 van deze investeringsrichtsnoeren bedoelde beoordeling.

b)

andere risicodelingsregelingen zoals investeringsplatforms om financiering door derden te stimuleren op specifieke gebieden die van strategisch belang zijn voor het OID-beleid, in aanvulling op en in synergie met investeringen uit de bestaande nationale, lokale en publieke financieringssystemen. Die platforms moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

i)

toegang tot financiering bieden via schuld- en/of eigenvermogensproducten voor projecten op specifieke thematische gebieden en onder beheer staan van financiële intermediairs of fondsbeheerders die worden geselecteerd volgens de in punt 2.3.1 beschreven procedures;

ii)

steun verlenen voor de algehele digitalisering van de industrie en technologieën van de EU als omschreven in bijlage II, punt 6, van de InvestEU-verordening en andere subsidiabele gebieden;

iii)

ondersteunen van technologieën, producten of bedrijfsmodellen die een groter risico lopen vanwege hun technologisch innoverend karakter of omdat zij nieuwe markten of een aanzienlijke verstoring van de markt nastreven;

iv)

focus op het opzetten van vroege demonstratie- en industriële productiefaciliteiten die gericht zijn op de uitvoering van baanbrekende, marktcreërende en zeer innovatieve processen of op de productie van nieuwe producten met een sterke marktcreërende innovatie-content op het specifieke terrein.

6.3.   Beleidsterrein kmo’s

6.3.1.   Deelgebieden waarop de maatregelen van toepassing zijn

Steun in het kader van het beleidsbeleidsterrein kmo’s moet de toegang tot en de beschikbaarheid van financiering faciliteren, in de eerste plaats voor kmo’s en kleine midcaps, en hun mondiale concurrentievermogen versterken, in elk stadium van hun ontwikkeling. Met name in hun vroege ontwikkelingsstadia worden ze soms als risicovol beschouwd omdat ze over onvoldoende onderpand beschikken.

De steun in het kader van het beleidsterrein kmo’s moet ook gericht zijn op het aanboren van meer gediversifieerde financieringsbronnen, waaronder achtergestelde schuld, eigenvermogens- en quasi-eigenvermogensfinanciering, teneinde kmo’s en kleine midcaps beter in staat te stellen hun oprichting, groei, ontwikkeling en overdracht te financieren, het hoofd te bieden aan de economische neergang en bij te dragen aan de veerkracht van de economie en het financiële stelsel tijdens perioden van economische neergang of economische schokken. Er kan steun worden verleend voor investeringen en werkkapitaal en voor risicofinanciering vanaf de aanloopfase tot de uitbreidingsfase om technologisch leiderschap in innovatieve en duurzame sectoren te waarborgen, met name door te focussen op kmo’s waarvan de activiteiten gericht zijn op immateriële activa in het licht van OID-activiteiten of vanwege sectorspecifieke kenmerken zoals de culturele en creatieve sector (100). Waar nodig, kan financiering worden verstrekt voor het verwerven van een onderneming of een participatie in een onderneming door werknemers. De subsidiabele gebieden kunnen worden geprioriteerd zoals beschreven in punt 2.3.2.1 van deze investeringsrichtsnoeren. Producten in het kader van het beleidsterrein kmo’s zullen worden ontwikkeld in overeenstemming met de prioriteiten en gebieden die zijn uiteengezet in de kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa (101).

Steun in het kader van het kmo-onderdeel vormt een aanvulling op de initiatieven van de Unie in het kader van de kapitaalmarktenunie.

De steun in het kader van dit het beleidsterrein kmo’s zal toegevoegde waarde bieden door de ondersteuning van schuldfinanciering voor kmo’s (en midcaps) in elk van de volgende gevallen:

a)

tekortkomingen op de markt of suboptimale investeringssituaties die niet adequaat worden aangepakt (in termen van volumes, dekking of risicobereidheid of tijdskader) met regionale of nationale financiële instrumenten. Het kan gaan om het opzetten van regelingen die voor meer doeltreffendheid, efficiëntie of schaalvoordelen zorgen, aangezien de lidstaten wellicht terughoudend zijn om zelf steunregelingen op te zetten om redenen van kostenefficiëntie;

b)

ondernemingen die actief zijn in duidelijk afgebakende achtergestelde economische sectoren (in sommige gevallen de culturele en creatieve sectoren, m.i.v. de mediasector), hetgeen bijdraagt tot de verwezenlijking van de beleidsprioriteiten van de EU;

c)

ondernemingen die zich sneller moeten aanpassen aan duidelijk omschreven structurele veranderingen om aldus bij te dragen tot de verwezenlijking van de beleidsprioriteiten van de EU;

d)

financieringsoplossingen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de kapitaalmarktenunie, m.i.v. oplossingen die op grensoverschrijdende schaal worden aangeboden;

e)

de overdracht van beste praktijken in de hele Unie (die ook technische bijstand kan omvatten) tussen financiële intermediairs om de totstandkoming aan te moedigen van een breed productaanbod dat financieringstransacties biedt die afgestemd zijn op de specifieke financieringsbehoeften van kmo’s met een hoger risico.

Daarnaast is het de bedoeling dat steun in het kader van het beleidsterrein kmo’s beleidswaarde toevoegt door de ondersteuning van fondsen voor op maat gesneden schuldfinancieringsoplossingen en financiering met eigen of quasi-eigen vermogen voor kmo’s en kleine midcaps in de volgende gevallen:

a)

financiële intermediairs werven fondsen, investeren of verstrekken financiering op grensoverschrijdende schaal, waardoor risicodiversificatie wordt ondersteund en particulier kapitaal wordt geworven en aangetrokken;

b)

de investering ondersteunt de oprichting van grotere fondsen die voldoende rendement kunnen behalen om particuliere investeerders aan te trekken;

c)

tekortkomingen op de markt of een suboptimale investeringssituatie worden niet adequaat aangepakt (in termen van volumes, dekking van de ontwikkelingsfase of het tijdskader) met regionale of nationale financiële instrumenten. Het kan gaan om regelingen die voor meer doeltreffendheid, efficiëntie of schaalvoordelen zorgen, aangezien de lidstaten wellicht terughoudend zijn om zelf steunregelingen op te zetten om redenen van kostenefficiëntie;

d)

de interventie heeft demonstratie- en/of katalysatoreffecten en draagt bij tot de beleidsdoelstellingen van de Unie, m.i.v. de doelstellingen van de kapitaalmarktenunie;

e)

de interventie zorgt voor een grotere beschikbaarheid van marktgebaseerde en op maat gesneden financieringsoplossingen voor kmo’s en kleine midcaps;

f)

overdracht van beste praktijken in de hele Unie om de opkomst van nieuwe teams van fondsenbeheerders/managers aan te moedigen om de durfkapitaalmarkt in de EU te verbreden en te verdiepen. Het kan gaan om steun voor alternatieve financiering en innovatieve financieringsoplossingen zoals crowdfunding, business angels en durfliefdadigheid.

6.3.2.   Kenmerken van potentiële financiële producten

6.3.2.1.   Te betrekken financiële intermediairs

a)    voor schuldfinanciering:

Aanvragen kunnen worden ingediend door alle soorten financiële intermediairs, m.i.v. nationale stimuleringsbanken of -instellingen en andere intermediairs in overheidshanden, commerciële banken, garantiemaatschappijen, gediversifieerde schuldfondsen die niet-achtergestelde en achtergestelde leningen verstrekken, gericht op het genereren van een nieuwe portefeuille van financieringstransacties voor kmo’s met een hoger risico en/of kleine midcaps, waaronder op achtergestelde economische sectoren gerichte toegesneden financieringstransacties met vreemd vermogen, met volledige inachtneming van de toepasselijke nationale en Uniewetgeving en van het Financieel Reglement.

b)    voor eigenvermogensfinanciering:

Aanvragen kunnen worden ingediend door bestaande financiële intermediairs, of op te richten entiteiten, waaronder private-equity- en mezzaninefondsen, mede-investeringsfaciliteiten, venture-debtfondsen, durfkapitaalfondsen, business angels, paraplufondsen, crossoverfondsen, die in staat zijn eigenvermogens- of quasi-eigenvermogensfinanciering te verstrekken op de gebieden die onder het beleidsterrein kmo’s vallen, met volledige inachtneming van de toepasselijke nationale en Uniewetgeving en van het Financieel Reglement.

Managers, adviseurs of andere vergelijkbare met dergelijke intermediairs gelieerde entiteiten (waaronder nieuwe managers of adviseurs) moeten aantonen dat zij over de capaciteit en vaardigheden beschikken om dergelijke investeringen tot een goed einde te brengen, in staat zijn particulier kapitaal te werven en aan te trekken, en perspectief hebben om rendement te behalen (o.a. door middel van een doordachte beleggingsstrategie), waardoor deze activaklasse meer particuliere investeringen zou aantrekken.

6.3.2.2.   Beoogde eindbegunstigden

a)    Voor schuldfinanciering:

Steun voor schuldfinancieringssteun wordt via intermediairs of rechtstreeks door de uitvoerende partner beschikbaar gesteld voor de financiering van voornamelijk kmo’s en kleine midcaps als gedefinieerd in de InvestEU-verordening, die geen financiering van de markt zouden krijgen of minder steun zouden ontvangen vanwege, onder meer, het vermeende hogere risico, het ontbreken van (voldoende) zekerheden of omdat de onderneming actief is in een duidelijk afgebakend achtergesteld economisch gebied of zich bezighoudt met activiteiten in het kader van EU-beleidsprioriteiten.

Indien gerechtvaardigd, kan meer gerichte steun worden verleend aan bedrijven in een specifieke sector of aan bedrijven die zich bezighouden met een specifieke beleidsoriëntatie, m.i.v. rechtvaardige transitie. In dergelijke gevallen zullen duidelijke en ondubbelzinnige subsidiabiliteitscriteria worden geformuleerd in de respectieve financiële producten voor innovatieve kmo’s en kleine midcaps. Bovendien zal aan de hand van de operationele rapportagevereisten kunnen worden vastgesteld welke steun voor een sector of beleidsoriëntatie wordt verleend.

b)    Voor eigenvermogensfinanciering:

In het kader van het EU-compartiment wordt via intermediairs steun voor eigenvermogensfinanciering beschikbaar gesteld (o.a. via co-investeringsvehikels) voor kmo’s en kleine midcaps overeenkomstig de definities van de InvestEU-verordening, en in het bijzonder voor die activiteiten die bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 3 van de InvestEU-verordening bedoelde beleidsdoelstellingen van de Unie.

Steun kan gericht worden verleend op basis van de investeringsstrategie van de fondsbeheerder die zich richt op sectoren of activiteiten van EU-beleidsprioriteiten en op basis van de levenscyclus van ondernemingen, onderbouwd door marktbeoordelingen.

6.3.2.3.   Kenmerken van financiële producten

Financiële producten zullen een aanvulling vormen op de financiële instrumenten die lidstaten op regionaal of nationaal niveau gebruiken voor kmo’s overeenkomstig de additionaliteitseisen conform bijlage V bij de InvestEU-verordening.

a)    voor schuldfinanciering door de uitvoerende partner

De EU-garantie kan worden verstrekt voor financierings- en investeringsverrichtingen in de vorm van onder meer:

a)

directe leningen door de uitvoerende partner, of

b)

tegengaranties, doorleningsgaranties en andere risicodelingsregelingen voor garantieregelingen die worden uitgevoerd door financiële intermediairs of de uitvoerende partner;

c)

directe garanties en andere risicodelingsregelingen voor financiële intermediairs of uitvoerende partners;

d)

directe investeringen in of in aanvulling op een financiële intermediair, d.w.z. een beleggingsfonds, een (mede)beleggingsregeling of een SPV dat direct of indirect investeert in niet-achtergestelde of achtergestelde schuld.

Door middel van dergelijke regelingen beoogt de EU-garantie de toegang tot financiering te faciliteren voor levensvatbare entiteiten die daarbij problemen ondervinden vanwege het vermeende hogere risico of het gebrek aan (voldoende) onderpand. Dit kan worden bereikt door onder meer de volgende transacties te ondersteunen:

a)

aanloopfinanciering;

b)

financieringstransacties met aanzienlijk verminderde (of zonder) zekerheidsvereisten (ongedekte kredietverlening);

c)

achtergestelde financiering;

d)

financieringstransacties met terugbetalingsvoorwaarden of -termijnen die doorgaans niet door financiële intermediairs worden verstrekt.

De subsidiabiliteit van het voorstel van een financiële intermediair voor het samenstellen van een portefeuille van financieringstransacties wordt voor elke intermediair en, in het geval van directe financiering, voor elke uitvoerende partner bepaald in het licht van zijn bestaande bedrijfsactiviteiten. In beginsel moet de EU-garantie leiden tot een verbreding van de bedrijfsactiviteiten van de financiële intermediair of uitvoerende partner dankzij de financiering van transacties die hij zonder de EU-garantie niet zou hebben gefinancierd vanwege het hogere risicoprofiel van een dergelijke portefeuille. Indien een financiële intermediair reeds over een specifiek financieringsproduct voor kmo’s met een hoger risico beschikt, maar slechts over een beperkte capaciteit beschikt om aan de marktvraag te voldoen, kan de EU-garantie worden aangewend om de aanzienlijke uitbreiding van de volumes van een dergelijk financieringsproduct voor kmo’s met een hoger risico te ondersteunen.

De financieringstransacties, die in de portefeuilles kunnen worden opgenomen, zijn o.a. investeringsleningen, werkkapitaalfaciliteiten (m.i.v. hernieuwbare faciliteiten), handelsfinancieringsfaciliteiten, leningen (m.i.v. leningen die zijn ingebed in of gekoppeld aan een lopende rekening), bankgaranties, leasetransacties, achtergestelde leningen en leningen van niet-achtergestelde en achtergestelde schuldemissies.

b)    voor eigenvermogensfinanciering door de uitvoerende partner

De EU-garantie zal worden gebruikt om investeringen in intermediaire risicokapitaalfondsen te garanderen, onder meer in paraplufondsen en mede-investeringsvehikels die aan kmo’s en kleine midcaps in elk ontwikkelingsstadium eigen vermogen en quasi-eigen vermogen verstrekken en in fondsen die schuldfinanciering verstrekken aan kmo’s en kleine midcaps.

Mogelijke aanvullende productontwikkelingen:

Het beleidsterrein kmo’s zal ook beschikbaar zijn voor het creëren van financiële proefproducten om tekortkomingen op de markt en suboptimale investeringssituaties aan te pakken of om meer particuliere investeringen aan te trekken (bv. door garanties te verstrekken aan investeerders). Indien dergelijke proefprojecten succesvol zijn, kunnen zij vervolgens op volwaardige basis worden uitgerold. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen die proefprojecten, op basis van marktbeoordelingen, afwijken van de in de delen 4 en 5 uiteengezette voorwaarden.

6.4.   Sociale investeringen en vaardigheden

6.4.1.   Deelgebieden waarop de maatregelen van toepassing zijn

Steun in het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden moet de uitrol van projecten die de sociale dimensie van de Unie versterken, zoals onderstreept in de Europese pijler van sociale rechten, faciliteren. Bij het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden ligt de nadruk op het genereren van een positieve maatschappelijke impact. De acties in het kader van dit beleidsterrein zijn met name gericht op opwaartse convergentie, het terugdringen van ongelijkheden, het vergroten van de veerkracht en inclusiviteit door de ontwikkeling van werkgelegenheid en vaardigheden te bevorderen, m.i.v. ondernemerschap en zelfstandig initiatief, sociale ondernemingen en sociale economie, sociale inclusie, het verbeteren van de volksgezondheid, het welzijn en de algemene levenskwaliteit van de burgers, waardoor onderwijsresultaten en vaardigheden worden gestimuleerd en de rechtvaardige transitie naar een koolstofarme economie wordt ondersteund. Acties zijn ook gericht op een betere toegang tot en beschikbaarheid van microfinanciering en financiering voor sociale ondernemingen, het ondersteunen van financierings- en investeringsverrichtingen op het gebied van sociale investeringen, competenties en vaardigheden, en het ontwikkelen en consolideren van markten voor sociale investeringen, op de gebieden als bedoeld in artikel 8, lid 1, punt d), en overeenkomstig artikel 3, lid 2, punt d), van de InvestEU-verordening. Het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden zal gericht zijn op de ontwikkeling van vaardigheden en sleutelcompetenties, de afstemming, de uitrol en het gebruik van gevorderde vaardigheden door middel van onderwijs en opleiding, m.i.v. opleidingen op de werkplek en aanverwante activiteiten, met het oog op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de Europese vaardighedenagenda (102), de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding (103), de Europese onderwijsruimte (104) en het actieplan Voor Digitaal Onderwijs 2021-2027 (105).

De gebieden die in aanmerking komen voor financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden zijn opgesomd in punt 12 van bijlage II bij de InvestEU-verordening. Deze gebieden kunnen worden geprioriteerd overeenkomstig punt 2.3.2.1 van deze investeringsrichtsnoeren.

Via het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden zal steun worden verleend voor microfinanciering en sociale ondernemingen. In het geval van microfinanciering is het bedrag van een microlening (of microkrediet) beperkt tot maximaal 50 000 EUR. Het verstrekken van investeringsbedragen tot 500 000 EUR voor sociale ondernemingen wordt met name aangemoedigd; grotere bedragen tot 2 000 000 EUR kunnen worden toegekend om hun expansie en opschaling te bevorderen.

De steun zal ook maatregelen omvatten ter bevordering van gendergelijkheid en gelijkheid op andere gronden, sociale inclusie, het aanbod van en de vraag naar vaardigheden, onderwijs, opleiding en aanverwante diensten, o.a. voor de ontwikkeling van duurzame sociale infrastructuur in steden en op het platteland. Het beleidsterrein zal ook voorzien in steun voor sociale infrastructuur (m.i.v. gezondheids- en onderwijsinfrastructuur en sociale en studentenhuisvesting), projecten op het gebied van sociale innovatie, gezondheidsdiensten, vergrijzing en langdurige zorg, toegang tot preventie, innovatieve behandelingen en e-gezondheidsopties, inclusie en toegankelijkheid, en culturele en creatieve activiteiten met een sociaal doel.

Het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden zal ook focussen op het verstrekken van duurzame en ethische financiering aan eindontvangers die voor de uitoefening van hun mensenrechten en fundamentele vrijheden op beperkingen en obstakels botsen. Het zal met name gericht zijn op projecten die een redelijke mate van (prospectieve) financiële levensvatbaarheid bieden, maar die niet of niet in voldoende mate door de markt worden geleverd vanwege hogere risico’s, het ontbreken van zekerheden, omdat ze zonder overheidssteun onvoldoende schaalgrootte kunnen bereiken, of vanwege andere marktbelemmeringen. De ondersteunde projecten moeten bijdragen tot het aantrekken van particuliere investeringen om in onvervulde behoeften te voorzien.

Financierings- en investeringsverrichtingen zullen gericht zijn op het aanbieden van sociale infrastructuur en daarmee verbonden diensten die betrekking kunnen hebben op:

a)

inclusief onderwijs en inclusieve opleiding, m.i.v. onderwijs en opvang voor jonge kinderen, en de bijbehorende onderwijsinfrastructuur en -diensten, alternatieve en inclusieve kinderopvang, studentenhuisvesting en digitale apparatuur, dies voor iedereen toegankelijk zijn, bevorderen van digitale vaardigheden vanaf de eerste onderwijsjaren, universele invoering van en toegang tot ICT in alle onderwijs- en opleidingsinstellingen en instrumenten en platforms voor afstandsonderwijs;

b)

betaalbare sociale huisvesting;

c)

gezondheid en langetermijnzorg, m.i.v. klinieken, ziekenhuizen, eerstelijnszorg, thuiszorg en gemeenschapszorg;

d)

projecten voor gezondheidsinfrastructuur die bijdragen tot de ontwikkeling van een strategisch en geografisch evenwichtig netwerk van gemoderniseerde, gedigitaliseerde en veerkrachtige preventie- en zorginfrastructuur, waarmee de universele toegang tot kritieke zorginfrastructuur en -diensten in de hele EU kan worden gewaarborgd. Ondersteunde projecten kunnen ook gericht zijn op specifieke dringende behoeften op het gebied van gezondheidszorg en noodhulp (106) door de ontwikkeling van mobiele en medische veldposten of medisch vervoer;

e)

het mogelijk maken van sociale diensten op gemeenschapsniveau en, waar mogelijk, op geïntegreerde wijze.

Voor de bouw van sociale infrastructuur, die doorgaans wordt gefinancierd door publiekrechtelijke instanties of afhankelijke entiteiten, zijn er aanzienlijke financieringstekorten. De gevolgen van de COVID-19-pandemie hebben de noden nog aangescherpt.

Investeringen in sociale infrastructuur in de zin van punt 12, d), van bijlage II bij de InvestEU-verordening die gericht zijn op het aanpakken van marktfalen of suboptimale investeringssituaties, kunnen ook verrichtingen met entiteiten uit de publieke sector omvatten. In dergelijke gevallen kan een financieel product dat bestemd is voor sociale infrastructuur die wordt gepromoot in het kader van het beleidsvenster sociale investeringen en vaardigheden het voorwerp uitmaken van een garantieovereenkomst om een antwoord te bieden op tekortkomingen van de markt als bedoeld in punt 2, f), van deel A van bijlage V bij de InvestEU-verordening. Financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van dergelijke financiële producten moeten voldoen aan de additionaliteitseisen van artikel 209, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement en bijlage V van de InvestEU-verordening.

De naleving van de toepasselijke EU-, nationale of regionale sociale wetgeving, naargelang het geval, is een vereiste voor de ondersteuning van concrete acties in het kader van het InvestEU-fonds. De maatregelen moeten volledig in overeenstemming zijn met het subsidiariteitsbeginsel, en een aanvulling vormen op eventuele nationale en regionale steunregelingen. De diensten die in het kader van de ondersteunde projecten worden verleend, moeten in voorkomend geval op lokaal niveau vanuit de gemeenschap worden geleverd. Wat zorginfrastructuur betreft, moet de nadruk liggen op de ontwikkeling van modellen voor de overgang van institutionele zorg naar preventie, eerstelijnszorg en gemeenschapsgebaseerde zorg en diensten ter ondersteuning van geïntegreerde persoonsgerichte zorg en zelfstandig wonen, conform het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

Voor investeringen in betaalbare sociale huisvesting zal de nadruk met name liggen op huisvestingsoplossingen die tot doel hebben mensen uit sociaal isolement te halen, in aanvulling op eventuele nationale of regionale steunregelingen. Met het oog op investeringen die door het InvestEU-fonds worden ondersteund, moet onder betaalbare sociale huisvesting (107) worden verstaan huisvesting voor kansarme personen of sociaal zwakkere groepen (108) die, vanwege hun bescheiden inkomen of sociale beperkingen, in ernstige woningnood leven of zich geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen veroorloven. Bij de focus op mensen die onder de ETHOS-definitie van dakloosheid en uitsluiting van huisvesting vallen, moet sociale huisvesting zo veel mogelijk op basis van een huisvestingsbenadering worden toegewezen. De infrastructuur en diensten moeten voldoen aan de toepasselijke kwaliteitsnormen en VN-verdragen en mogen niet tot segregatie of isolatie van specifieke groepen leiden.

Naast de financieringsoplossingen die door traditionele financiële intermediairs worden geboden, komen ook door organisaties, zoals onderwijs- en opleidingsinstellingen, of door gezondheids- en sociale diensten en zorgverleners aangeboden diensten in natura via een uitvoerende partner indirect in aanmerking voor de EU-garantie.

In het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden wordt bijzondere nadruk gelegd op de inclusie van personen in kwetsbare situaties en hun toegang tot hoogwaardige diensten, ook voor inclusie en toegankelijkheid voor personen met een handicap en senioren.

In het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden wordt ook steun verleend voor het aanbieden van inclusief onderwijs en inclusieve opleiding, m.i.v. beroepsopleiding, en aanverwante diensten, m.i.v. initiële en voortgezette vorming en opleiding, ook voor volwassenen, en organisatie- en procesinnovatie, m.i.v. nieuwe en innovatieve bedrijfsmodellen. Binnen het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden zal ook steun worden verleend voor innovatieve gezondheidsoplossingen, zoals e-gezondheidsdiensten en nieuwe zorgmodellen. De steun zal gericht zijn op het bevorderen van gendergelijkheid en gelijkheid op andere gronden, het verbreden van zelfstandige arbeid en de sociale integratie van personen in kwetsbare situaties, waaronder onderdanen van derde landen.

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan sociale ondernemingen en hun activiteiten, zoals schaalvergroting, het bevorderen van de ontwikkeling van digitale en ondernemersvaardigheden voor kansarme groepen om de genderkloof en andere diversiteitshiaten op deze gebieden aan te pakken. In het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden zal steun worden verleend om tekortkomingen op de markt in de hele Unie op het gebied van financiering van sociale ondernemingen en sociale effecten, microfinanciering, gezondheid, vergrijzing, onderwijs en huisvesting en innovatie aan te pakken door middel van een sterker optreden van de Unie en efficiëntere markttests die erop gericht zijn de sociale dimensie van Europa te versterken.

Binnen het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden zal de vraag naar en het aanbod van vaardigheden worden ondersteund, waardoor vaardigheidstekortkomingen worden verholpen of vaardigheden beter worden benut en markten voor investeringen in vaardigheden worden bevorderd.

Adviesondersteuning kan ook bijdragen tot het verkennen van nieuwe manieren voor het verlenen van sociale diensten en, in het algemeen, het aanbod van en de vraag naar vaardigheden helpen ontwikkelen in overeenstemming met de InvestEU-verordening.

Wat microfinanciering betreft, is de beleidsdoelstelling het bevorderen van hoogwaardige, duurzame werkgelegenheid en sociale inclusie door jobcreatie en inkomstengenererende activiteiten te ondersteunen, met name voor personen in kwetsbare situaties die, eventueel als zelfstandige, een micro-onderneming willen starten of ontwikkelen. Bovendien moeten financiële intermediairs die actief zijn op het gebied van microfinanciering direct of indirect niet-financiële diensten aanbieden, zoals bedrijfsontwikkelingsdiensten (mentorschap, coaching en opleiding) die integraal deel uitmaken van microfinanciering. Voorwaarden zoals de leningkosten (m.i.v. het leningpercentage) en de zekerheidsvereisten voor direct of indirect in het kader van InvestEU ondersteunde microfinanciering moeten het voordeel van de steun weerspiegelen en te rechtvaardigen zijn ten aanzien van onderliggende risico’s en de werkelijke financieringskosten die met een krediet gepaard gaan.

Financiële intermediairs die microfinanciering verstrekken ondertekenen (als ze geen bank zijn) of onderschrijven (in het geval van banken) de Europese gedragscode voor de verstrekking van microkrediet (109) om hoge ethische leenstandaarden op het gebied van o.a. governance, management en consumentenbescherming te waarborgen, als voorwaarde voor steun uit het InvestEU-fonds. Financiële intermediairs trachten te voorkomen dat de schuldenlast van individuele personen en ondernemingen te hoog oploopt, o.a. door rekening te houden met hun terugbetalingscapaciteit en door betaalbare leningskosten te waarborgen.

De steun in het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden moet sporen met de doelstellingen van het ESF+, m.i.v. de voorgestelde operationele doelstellingen ter ondersteuning van de ontwikkeling van het marktecosysteem in verband met de verstrekking van financiering aan sociale ondernemingen en microfinanciering voor micro-ondernemingen in de start- en ontwikkelingsfase, met name ondernemingen die personen in kwetsbare situaties in dienst nemen. In het kader van het ESF+ zal de Commissie richtsnoeren verstrekken voor de ontwikkeling van sociale infrastructuur (waaronder huisvesting en infrastructuur voor gezondheidszorg, kinderopvang, langdurige zorg en onderwijs en opleiding) die nodig is voor de verwezenlijking van de Europese pijler van sociale rechten. Deelname aan het ESF+ is echter geen voorwaarde voor toegang tot InvestEU-steun.

Steun in het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden zal ook gericht zijn op sociale innovatie, m.i.v. innovatieve sociale oplossingen en regelingen die gericht zijn op het bevorderen van sociale effecten en resultaten, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van dat beleidsterrein.

Bij het nastreven van die doelstellingen wordt de combinatie van steun uit het InvestEU-fonds met bijdragen van donoren, filantropen, stichtingen en andere private actoren aangemoedigd. Het InvestEU-fonds zal streven naar een sterkere betrokkenheid van de particuliere sector om bij te dragen aan de verwezenlijking van de Europese pijler van sociale rechten, o.a. door de ondersteuning van hoogwaardige werkgelegenheid, inclusief onderwijs en inclusieve opleiding, gezondheid, sociale inclusie en actieve participatie in de samenleving, alsook toegankelijkheid en inclusie van personen met een handicap. Actoren uit de private sector zullen de kans krijgen om bij te dragen aan de doelstellingen van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden door middel van directe bijdragen (donaties, terugbetaalbare en niet-terugvorderbare vormen van steun) aan en/of mede-investeringen in projecten of financiële intermediairs die indirect door het InvestEU-fonds worden ondersteund.

Evenzo moet het groeperen van kleinere projecten worden aangemoedigd, aangezien veel projecten in de sociale ruimte te kleinschalig zijn om belangstelling van particuliere investeerders aan te trekken of om overheidsgeld efficiënter te benutten. Hervormingen op het gebied van sociaal beleid kunnen bijvoorbeeld gepaard gaan met de verwezenlijking van sociale infrastructuur en diensten, zoals voor nieuwe modellen voor sociale dienstverlening en gezondheidszorg, op verschillende locaties binnen de jurisdictie van een nationale of regionale overheid door middel van een aantal kleinschalige projecten. Soms moeten projecten in één investeringsvoorstel worden gebundeld om de belangstelling van investeerders te wekken. Een dergelijke groepering kan betrekking hebben op:

a)

het bundelen van kleine projecten op het gebied van sociale infrastructuur of technologie of sociale diensten in één investeringsvoorstel dat een aantal deelprojecten op verschillende locaties omvat;

b)

het bundelen van investeringsbehoeften voor sociale infrastructuur, technologie en sociale diensten in één enkel project of investeringsvoorstel. Soms vereist dit het combineren van financieringsbronnen of -instrumenten;

c)

het groeperen van de investeringsbehoeften voor sociale infrastructuur en diensten in een groter investeringsvehikel voor stads- of plattelandsvernieuwing of -ontwikkeling, gericht op sociale inclusie of in het kader van regelingen voor matchingfinanciering voor burgers (civic match-funding).

De hierboven in de punten a) tot en met c) beschreven acties kunnen worden aangevuld met begeleidende maatregelen om projectontwikkelaars en financiële intermediairs te helpen bij i) het ontwikkelen van vaardigheden voor het vormgeven van investeringsstrategieën, blending- of hybride financiering, en bij de planning en groepering van projecten; ii) het ontwikkelen van sociale innovators, sociale ondernemingen, investeerders met sociale impact en filantropen, m.i.v. het ondersteunen van durfkapitalisten, en iii) het creëren va een pan-Europees netwerk van centra voor sociale impact en innovatie en coachingcentra, innovatieve onderwijs- en opleidingsdiensten, zoals aanbieders van begeleiding, het voorspellen van vaardigheden, vaardigheidsbeoordelingen en valideringsdiensten of diensten die helpen om de vraag naar en het aanbod van vaardigheden op elkaar af te stemmen, alsook partnerschappen tussen onderwijs en bedrijfsleven en excellentiecentra, m.i.v. kenniscentra op het gebied van beroepsopleiding.

Die acties kunnen ook worden aangevuld door EU-brede gegevens te verzamelen over tekortkomingen op de markt of suboptimale investeringssituaties op de beleidsgebieden in verband met het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden en deze openbaar te maken.

6.4.1.1.   Strategische investeringen in het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden

Steun voor onderwijs en opleiding moet met name gericht zijn op projecten die bijdragen tot de digitalisering van de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels, m.i.v. het bevorderen van digitale vaardigheden vanaf de eerste onderwijsjaren, de universele uitrol van en toegang tot ICT in onderwijs- en opleidingsinstellingen en instrumenten en platforms voor afstandsonderwijs. De ondersteunde acties moeten ook gericht zijn op andere digitaliseringsprogramma’s voor levenslange en inclusieve toegang en ondersteuning op het gebied van digitale vaardigheden en oplossingen voor alle sociale groepen en leeftijden. Voorts moet steun voor onderwijs en opleiding de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden en de versterking van verworven vaardigheden vergemakkelijken, zodat de effectieve werking van de in de punten 6.1.1.8 en 6.2.1.1 van deze investeringsrichtsnoeren beschreven strategische en kritieke activiteiten wordt gewaarborgd.

6.4.2.   Kenmerken van potentiële financiële producten

6.4.2.1.   Te betrekken financiële intermediairs

a)    Voor schuldfinanciering:

Aanvragen kunnen worden ingediend door financiële intermediairs, m.i.v. nationale stimuleringsbanken en -instellingen, commerciële banken, waarborgmaatschappijen en -instellingen, gediversifieerde schuldfondsen die achtergestelde en niet-achtergestelde financiering verstrekken, microfinancieringsinstellingen, leasingbedrijven, crowd-lending- en crowd-equity-platforms, SPV’s, matchfinancieringsvehikels, mede-investeringsfondsen of -regelingen, niet-bancaire financiële instellingen m.i.v. leningfondsen, verstrekkers van geduldkapitaal zoals coöperaties, kredietcoöperaties, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen, private equity/business angel-fondsen, paraplufondsen.

Komen eveneens in aanmerking: facilitators van de markt voor sociale investeringen (m.i.v. intermediairs op het gebied van investeringsbereidheid en capaciteitsopbouw die actief zijn op het gebied van microfinanciering en financiering van sociale ondernemingen, fintech-bedrijven, instellingen voor hoger onderwijs, universiteiten, onderzoekscentra en kennis- en innovatiegemeenschappen van het EIT, stichtingen, crowdfundingplatforms en instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding, m.i.v. centra voor uitmuntendheid op het gebied van beroepsopleiding en partnerschappen tussen onderwijs en bedrijfsleven). Ook andere groepen investeerders, waaronder zakelijke beleggers, investeerders met sociale impact, (sociale) business angels, onderwijsondernemers (bv. MOOC’s — Massive Open Online Courses), durffilantropen en filantropen kunnen een aanvraag indienen.

Andere intermediairs in overheidshanden die actief zijn op het gebied van sociale infrastructuur, financiering van sociale ondernemingen en sociale economie (zoals ethische of alternatieve banken, coöperatieve banken), die in staat zijn financiering te verstrekken op de gebieden die in aanmerking komen binnen het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden, met volledige inachtneming van de toepasselijke nationale en Uniewetgeving en van het Financieel Reglement, kunnen een aanvraag indienen.

De in deze richtsnoeren genoemde potentiële publieke financiële intermediairs kunnen eveneens een rol spelen bij het combineren van steun uit het InvestEU-fonds met andere centrale financieringsprogramma’s van de Unie en fondsen in gedeeld beheer.

b)    voor eigenvermogensfinanciering:

Onder financiële intermediairs worden onder meer verstaan nationale stimuleringsbanken en -instellingen, commerciële banken, waarborgmaatschappijen en -instellingen, leningfondsen, schuldfondsen, pensioenfondsen, microfinancieringsinstellingen, leasemaatschappijen, crowd-lending- en -crowd-equity-platforms, SPV’s, matchfinancieringsvehikels, mede-investeringsfondsen of -regelingen.

Tot de in aanmerking komende financiële intermediairs voor eigenvermogensfinanciering behoren ook niet-bancaire financiële instellingen, m.i.v. verstrekkers van geduldkapitaal zoals coöperaties, kredietcoöperaties, verzekeringsmaatschappijen en op te richten entiteiten, paraplufondsen, private-equityfondsen, durfkapitaalfondsen, business angels, fondsen voor technologieoverdracht, mede-investeringsfondsen of -regelingen, risicoschuldfondsen, andere regelingen of systemen voor het verschaffen van investeringen in eigen vermogen, quasi-eigen vermogen, hybride schuldfinanciering en andere vormen van mezzaninefinanciering.

Ook facilitators van de markt voor sociale investeringen (m.i.v. intermediairs op het gebied van investeringsbereidheid en capaciteitsopbouw die actief zijn op het gebied van microfinanciering en financiering van sociale ondernemingen, FinTech-bedrijven, instellingen voor hoger onderwijs, universiteiten, onderzoekscentra en kennis- en innovatiegemeenschappen van het EIT, stichtingen, crowdfundingplatforms en instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding, m.i.v. centra voor uitmuntendheid op het gebied van beroepsopleiding en partnerschappen tussen onderwijs en bedrijfsleven) kunnen in aanmerking komen. Andere groepen beleggers, waaronder zakelijke beleggers, investeerders met sociale impact, (sociale) business angels, onderwijsondernemers (bv. MOOC’s), risicofilantropen en filantropen kunnen volledig conform de geldende nationale en Uniewetgeving als financiële intermediairs optreden als zij in staat zijn projecten of investeringsportefeuilles te genereren op de gebieden die onder het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden vallen.

Managers van financiële intermediairs (m.i.v. beginnende managers of adviseurs) moeten aantonen dat zij over de capaciteit en ervaring beschikken om dergelijke investeringen op het gebied dat onder het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden valt tot een goed einde te brengen, alsook dat zij in staat zijn particulier kapitaal te werven en aan te trekken en in staat te zijn financieel levensvatbaar te worden (onder meer door middel van een doordachte beleggingsstrategie), teneinde meer particuliere investeringen in de specifieke activaklasse aan te trekken.

6.4.2.2.   Beoogde eindbegunstigden

Het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden focust op steunmaatregelen op verschillende deelgebieden en richt zich daarom op een breed scala van eindontvangers, waaronder:

a)

natuurlijke personen:

i)

personen in kwetsbare situaties (bv. omdat ze gevaar lopen op of kampen met sociale uitsluiting, m.i.v. daklozen of mensen in ernstige woningnood, mensen die hun baan hebben verloren of dreigen te verliezen, of moeilijkheden ondervinden bij het betreden van of de terugkeer naar de arbeidsmarkt, mensen uit minderheidsgroepen, onderdanen van derde landen, mensen die moeilijkheden ondervinden om toegang te krijgen tot de traditionele kredietmarkt en die hun eigen micro-onderneming willen opstarten of ontwikkelen);

ii)

kinderen, ouders, leerkrachten en schooldirecteuren;

iii)

potentiële of huidige studenten en lerenden (m.i.v. volwassen leerlingen);

b)

ondernemingen:

i)

micro-ondernemingen, m.i.v. zelfstandigen, met name micro-ondernemingen die kwetsbare personen in dienst hebben;

ii)

sociale ondernemingen;

iii)

overheidsbedrijven;

iv)

kleine en middelgrote ondernemingen;

v)

andere ondernemingen uit de particuliere sector;

c)

onderwijs-, opleidings- en aanverwante dienstverleners, m.i.v. Europese universiteiten, scholen, onderwijs- en opleidingsinstellingen, waaronder kenniscentra op het gebied van beroepsopleiding en aanbieders van onderwijs en opvang voor jonge kinderen;

d)

SPV’s;

e)

verenigingen, stichtingen, onderlinge maatschappijen en coöperaties;

f)

niet-gouvernementele organisaties;

g)

overheden;

h)

gezondheidsautoriteiten, zorgverleners, aanbieders van sociale diensten, technologieleveranciers, gezondheidswerkers, patiënten, burgers;

i)

op het gebied van sociale infrastructuur zijn mogelijke eindontvangers projectontwikkelaars, overheidsbedrijven, beheerders van gebouwen/faciliteiten, aanbieders van sociale huisvesting en PPP’s.

In het kader van investerings- en financieringsverrichtingen zal ook steun worden verleend voor projecten van private en publieke organisaties die actief zijn op het gebied van sociale investeringen of die dergelijke investeringen nodig hebben.

Dergelijke organisaties zijn onder meer kmo’s, grote ondernemingen, coöperaties, stichtingen, risicofilantropen, effectgerichte ondernemingen, onderwijs- en opleidingsinstellingen en aanbieders, triple bottom line ventures, lokale en gemeentelijke autoriteiten.

Hun activiteiten bestrijken diverse sectoren en subsectoren, o.a. slimme en inclusieve mobiliteit, stadsvernieuwing, sociaaleconomisch herstel van gemeenschappen en solidariteit tussen de generaties op het platteland, inclusieve gemeenschappen, dakloosheid, integratie van personen in kwetsbare situaties, m.i.v. personen met een handicap, geestelijke gezondheidsproblemen en dementie, gemeenschapsontwikkeling, integratie van onderdanen van derde landen in het kader van de aanpak van demografische en migratie-uitdagingen en de integratie van nieuwe bevolkingsgroepen, digitale inclusie en ondernemersvaardigheden.

6.4.2.3.   Algemene financiële producten

Steun uit het InvestEU-fonds zal worden ondersteund door een enkelvoudige EU-begrotingsgarantie ter dekking van financiële producten die een gediversifieerde risicoportefeuille bestrijken. Het kan onder meer gaan om bankgaranties, leningen, eigen vermogen, mezzanineschuld, speciale fondsen en investeringsplatforms (met een gelaagde structuur van FLP, mezzanine tranche en niet-achtergestelde schuld), investeringssteun in regelingen en partnerschappen voor sociale opbrengsten, werkkapitaal, steun voor de aankoop van materiële en immateriële activa en leasetransacties. Financieringstransacties hebben een minimumlooptijd van twaalf maanden, maar voor specifieke segmenten met een doorgaans kortere looptijd, bijvoorbeeld microfinanciering, kan de minimumlooptijd worden teruggebracht tot maximaal drie maanden. Er wordt bijzondere aandacht geschonken aan de verstrekking van geduldkapitaal zonder onmiddellijke opbrengsten, met het vooruitzicht op waardecreatie op lange termijn.

Dit kan onder meer gebeuren via specifieke investeringsvehikels, die leningen, eigenvermogenskapitaal, hybride kapitaal en risicodelingsinstrumenten voor intermediairs of rechtstreekse financiering aan eindontvangers kunnen verstrekken.

Garanties zullen de uitvoerende partners en intermediairs in staat stellen zich te richten op de in punt 6.4.2.2 genoemde eindontvangers tegen betere financiële en niet-financiële voorwaarden dan zij zonder zulke garantie zouden krijgen, en geven op die manier het voordeel van het EU-optreden door. Een verlaging van de risicopremie die aan de eindontvangers in rekening wordt gebracht, kan met name worden overwogen voor in het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden door het InvestEU-fonds gefinancierde verrichtingen. Daarnaast kan, in overeenstemming met het risicoprofiel van de activa (vaak van immateriële aard) in het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden FLP-dekking door de garantie worden geboden.

Proefregelingen voor contracten met sociale opbrengsten kunnen worden ondersteund, m.i.v. investeringen in resultaatgebonden regelingen en obligaties met sociale impact op specifieke gebieden waarop openbare aanbestedende diensten (of particuliere organen) sociale effecten nastreven op basis van vooraf bepaalde sociale doelstellingen, indien deze overeenkomstig bijlage V bij de InvestEU-verordening tot additionaliteit leiden. Dit zal risico’s in de particuliere sector impliceren en valt niet onder het toepassingsgebied van essentiële sociale diensten waarvoor overheidsinstanties in geval van faling zouden moeten optreden. Zolang dit het geval is, zijn mogelijke actiegebieden de toegang tot onderwijs en opleiding, gezondheid en zorg, migratie en integratie van onderdanen uit derde landen, kinderopvang, diensten voor arbeidsvoorziening en de verbetering van vaardigheden. Bij de focus op sociale diensten kunnen proefregelingen voor het sluiten van contracten voor sociale resultaten worden gelanceerd om te testen of een innovatieve interventie doeltreffend en schaalbaar is. Dergelijke regelingen moeten transparantie bieden over het opzet, de werking en de monitoring van de regelingen.

a)    voor schuldfinanciering door de uitvoerende partner

Door de EU-garantie via uitvoerende partners en financiële intermediairs ondersteunde schuldinstrumenten zijn voornamelijk gericht op projecten die moeilijkheden ondervinden bij het verkrijgen van schuldfinanciering op de markt vanwege onder meer het ontbreken van zekerheden, een kredietverleden of een hoog risicoprofiel of lage rendementsverwachtingen.

De EU-garantie kan worden verstrekt voor financierings- en investeringsverrichtingen in de vorm van:

a)

rechtstreekse schuld (m.i.v. achtergestelde leningen), obligaties, ongedekte leningen, niet door zekerheden gedekte leningen, bedrijfsleningen, mezzaninefinanciering, niet-achtergestelde leningen en kredietlijnen;

b)

kredietverbetering voor nieuwe investeringen (in projectobligaties, bankleningen of een combinatie van beide) en leningen voor projecten op het gebied van sociale en onderwijsinfrastructuur, bedrijfsleningen of niet-achtergestelde schulden en achtergestelde leningen aan SPV’s en PPP-structuren (in projectfinancieringsregelingen);

c)

intermediaire schuld, m.i.v. kaderleningen die worden uitbetaald via financiële intermediairs en waarbij meerdere eindontvangers betrokken zijn;

d)

(tegen)garantie, doorleningsgaranties, gefinancierde garanties en andere risicodelingsregelingen voor regelingen die worden uitgevoerd door financiële intermediairs en (al dan niet gefinancierde) garanties aan financierende derde partijen;

e)

garantieproducten ter dekking van nieuw verstrekte leningen die, afhankelijk van de toepasselijke regelgeving en, desgevallend, met toestemming van de relevante nationale regelgevende instanties, een verlichting van het toetsingsvermogen van financiële intermediairs kunnen bieden;

f)

gerichte garantiemechanismen die kunnen worden ontworpen om sociale investeringen uit de kapitaalbasis van stichtingen en filantropische organisaties mogelijk te maken en te ondersteunen, en die helpen om het risico van dergelijke investeringen te beperken en een bepaald rendementsniveau na te streven. Een en ander wordt doorgaans gekoppeld aan de toezegging dat aan de kant van investeerders gegenereerde opbrengsten uit het gebruik van de garantie moeten worden besteed aan subsidies en niet-terugvorderbare bijstand overeenkomstig de prioritaire financieringsgebieden van InvestEU.

b)    voor eigenvermogensfinanciering door de uitvoerende partner

Eigenvermogensfinanciering moet worden gebruikt om een kritische massa te bereiken en flexibiliteit te bieden in de financieringsstructuren die doorgaans aan bankleningen zijn gekoppeld. Kapitaaltransacties kunnen geduldkapitaal aantrekken, dat in alle sectoren wordt gebruikt in de pre-bank-fasen van startende ondernemingen, waardoor sociale ondernemingen geleidelijk een alternatief kunnen opbouwen voor een op subsidies gebaseerde financieringsbeleid en hun innovatie- en groeipotentieel kunnen versterken.

Potentiële eigenvermogensproducten die door de EU-garantie kunnen worden gedekt, zijn onder meer:

a)

(in)directe investeringen in eigen vermogen en quasi-eigen vermogen, hybride vreemd vermogen en andere vormen van mezzaninefinanciering in private of publieke equity-fondsen, beleggingsfondsen in schuldvorderingen, durfkapitaalfondsen, financiële intermediairs zoals microfinancieringsinstellingen en aanbieders van sociale financiering (bijvoorbeeld voor capaciteitsopbouw, ter ondersteuning van fondsen in verband met incubatoren, acceleratoren of het verlenen van startersdiensten aan sociale ondernemingen en sociale innovators, m.i.v. innovatieve aanbieders van onderwijs, opleiding en aanverwante diensten, of voor gezamenlijke investeringen met sociale business angels en durffilantropen en voor de ondersteuning van bepaalde innovatieve financiële oplossingen). In bepaalde bijzondere omstandigheden kan in plaats van het traditionele pari passu-beginsel worden geopteerd voor een asymmetrisch model voor de verdeling van de risico’s en opbrengsten;

b)

directe deelnemingen in het aandelenkapitaal, aandelenkapitaal, converteerbare aandeelhoudersleningen en combinaties van verschillende soorten deelnemingen die aan de beleggers zijn uitgegeven. De mogelijkheid om asymmetrische rendementen en risicodeling mogelijk te maken, wordt eveneens overwogen;

c)

open-aandelenparticipaties, slapende holdings, aandeelhoudersleningen en combinaties van verschillende soorten aandelenparticipaties die aan de beleggers zijn uitgegeven en schenkingen, m.i.v. vooruitbetaalde terugbetaalbare en niet-terugbetaalbare vormen van steun. Aan deze producten zijn geen stemrechten of beheersrechten voor de beleggers (m.i.v. mede-investeerders) gekoppeld.

De uitvoerende partners die de EU-garantie genieten, moeten ten minste op voet van gelijkheid met andere investeerders gerangschikt worden. In het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden kan het pari passu-beginsel, indien naar behoren gemotiveerd, worden losgelaten, waardoor investeringen van uitvoerende partners die van de EU-garantie profiteren, zich in een ondergeschikte of asymmetrische positie kunnen bevinden met betrekking tot de risico’s en inkomsten in de waterval.

Gezien de rendements- en risicoperceptie is de pool van investeerders die bereid zijn te investeren in de sociale instrumenten momenteel beperkt. De uitvoering van het programma zal niet gericht zijn op maximalisering van het rendement, maar veeleer op een rendement dat toereikend is om de stimulansen en participatie van investeerders met elkaar te verzoenen. Aangezien de nadruk moet liggen op het genereren van een sociaal rendement in plaats van op een financieel rendement, mag het beoogde portefeuillerendement voor een concrete actie zelfs 0 % bedragen.

6.4.2.4.   Thematische financiële producten

Dergelijke producten nemen de vorm aan van financiële proefproducten en -platforms om marktfalen en suboptimale investeringssituaties aan te pakken, de ontwikkeling van de markt voor sociale investeringen te versnellen of meer particuliere investeringen aan te trekken en bij te dragen tot op maat gesneden financieringsoplossingen voor sociale effecten (110).

In het geval van financiering door de uitvoerende partner ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw van microfinancieringsinstellingen en aanbieders van sociale financiering, is de in punt 4.2.2 vermelde eis dat de uitvoerende partner een bijdrage uit eigen middelen van 5 % aan het FLP moet verstrekken, niet van toepassing.


(1)  PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30.

(2)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 -2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(3)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EU) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(4)  Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, en (EU) nr. 652/2014 (PB L 153 van 3.5.2021, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 69).

(7)  Verordening inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (nog niet gepubliceerd). In afwachting van de tweede lezing van het Parlement.

(8)  Verordening inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (nog niet gepubliceerd). In afwachting van de tweede lezing van het Parlement.

(9)  Verordening betreffende het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) (nog niet gepubliceerd). In afwachting van de tweede lezing van het Parlement.

(10)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 18 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(11)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(12)  Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 221).

(13)  Verordening inzake het Fonds voor asiel en migratie (nog niet gepubliceerd). In afwachting van het standpunt van de Raad in eerste lezing.

(14)  Verordening tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid (nog niet gepubliceerd). In afwachting van het standpunt van de Raad in eerste lezing.

(15)  Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).

(17)  Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van Besluit (EU) 2015/1814 (PB L 76 van 19.3.2018, blz. 3); en Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/856 van de Commissie van 26 februari 2019 houdende aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de werking van het innovatiefonds (PB L 140 van 28.5.2019, blz. 6).

(18)  Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1).

(19)  Verordening inzake het Fonds voor een rechtvaardige transitie (nog niet gepubliceerd). In afwachting van de ondertekening van de akte.

(20)  Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 149).

(21)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(22)  Overeenkomstig de laatste alinea van deel A van bijlage V van de InvestEU-verordening worden herfinancieringsverrichtingen niet ondersteund door de EU-garantie, tenzij in specifieke uitzonderlijke en goed gemotiveerde gevallen. Financierings- en investeringsverrichtingen die bestaande portefeuilles omvatten die onder deze uitzondering vallen, mogen initieel alleen worden opgezet binnen een proefproject met een beperkt budget in het kader van een bepaald beleidsterrein, en moeten voldoen aan alle voorwaarden die zijn vastgesteld in bijlage V van de InvestEU-verordening en nader zijn omschreven in de garantieovereenkomst.

(23)  Rechtstreekse eigenvermogens- en quasi-eigenvermogensfinanciering wordt niet toegestaan in het kader van het EU-compartiment van het beleidsterrein kmo.

(24)  Een financierings- of investeringsverrichting die de vorm aanneemt van een garantie van de uitvoerende partner aan een derde financier met betrekking tot specifieke projecten die de uitvoerende partner heeft beoordeeld en geselecteerd, wordt behandeld als een directe verrichting.

(25)  Midcaps zijn bedrijven met maximaal 3 000 werknemers, die geen kmo zijn. Kleine midcaps zijn bedrijven als gedefinieerd in artikel 2, lid 22, van de InvestEU-verordening.

(26)  d.w.z. overheidsinstanties of -organen waarvoor de lidstaat volledig garant staat.

(27)  Wanneer het van essentieel belang is extra particuliere investeerders aan te trekken via financieringsstructuren kan dit cijfer, in het geval van projecten met een grote toegevoegde waarde voor het beleid, worden opgetrokken tot 70 % van de totale projectkosten, zoals nader bepaald in de garantieovereenkomst.

(28)  Er kunnen uitzonderingen gelden met betrekking tot de limiet van 50 % van de grootte van het fonds indien het lidstaatcompartiment wordt gebruikt. Punt 5.1.2 bevat nadere regels voor investeringen in eigenvermogensfondsen.

(29)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(30)  Nog niet vastgesteld.

(31)  Wanneer er sprake is van staatssteun, is in artikel 1, lid 4, punt c), van de algemene groepsvrijstellingsverordening bepaald dat de verordening niet van toepassing is op ondernemingen in moeilijkheden.

(32)  Sociale infrastructuur in het kader van het beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden verwijst naar infrastructuur ter ondersteuning van de verlening van sociale diensten en geselecteerde diensten van algemeen belang (onderwijs en gezondheid), zoals gedefinieerd in de mededeling van de Commissie inzake sociale diensten van algemeen belang en diensten van algemeen belang (COM(2007) 725 def. en COM(2006) 177 def.). Meer in het bijzonder ondersteunt sociale infrastructuur op het gebied van sociale diensten de verlening van diensten die mensen, via gepersonaliseerde ondersteuning, in staat stellen hun ongunstige sociale achterstelling te boven te komen, deel te nemen aan de samenleving en hun arbeidskansen te vergroten. Dit soort infrastructuur wordt doorgaans op lokaal niveau verwezenlijkt en heeft ook betrekking op geïntegreerde verwezenlijking en terbeschikkingstelling op gemeenschapsniveau.

(33)  Het lidstaatcompartiment kan worden gefinancierd door elk van de volgende fondsen in gedeeld beheer: EFRO, Cohesiefonds, ESF+, Elfpo en EFMZV, of door een geldelijke bijdrage van een lidstaat, met inbegrip van de lidstaten die worden ondersteund door de faciliteit voor herstel en veerkracht.

(34)  Een blendingverrichting wordt niet behandeld als een van die blendingverrichting deel uitmakende financierings- of investeringsverrichting in de zin van artikel 2, lid 5, van de InvestEU-verordening

(35)  Met het oog op de toepassing van deze investeringsrichtsnoeren wordt onder “sectorale programma’s” verstaan: programma’s van de Unie als gedefinieerd in artikel 2, lid 5, van de InvestEU-verordening. Alleen sectorale programma’s waarvoor een overeenkomstige machtigingsclausule in de rechtsgrondslag is opgenomen, zijn relevant voor de toepassing van dit punt 2.9.

(36)  In het geval van blending met het Innovatiefonds van het EU-emissiehandelssysteem, het relevant besluit overeenkomstig gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld op basis van artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2003/87/EG, als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/410 (PB L 76 van 19.3.2018, blz. 3).

(37)  NIS Cooperation Group, Cybersecurity of 5G networks EU Toolbox of risk mitigating measures, 01/2020, https://ec.europa.eu/newsroom/dae/document.cfm?doc_id=64468

(38)  Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 149).

(39)  Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 69).

(40)  Mededeling van de Commissie over het Investeringsplan voor een duurzaam Europa/Investeringsplan voor de Europese Green Deal (COM(2020)21 final).

(41)  Verordening (EU) 2020/852 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13), en relevante gedelegeerde handelingen.

(42)  De adviessteun aan uitvoerende partners zal een aanvulling vormen op de technische bijstand van het instrument voor technische ondersteuning.

(43)  30 % voor klimaat en 60 % voor klimaat en milieu in het kader van het beleidsterrein duurzame infrastructuur.

(44)  Verordening (EU) 2020/852 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(45)  De specifieke drempels die moeten worden toegepast, worden gedefinieerd in de duurzaamheidsrichtsnoeren die de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 6, van de InvestEU-verordening heeft uitgebracht.

(46)  Bijvoorbeeld: Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU (PB L 124 van 25.4.2014, blz. 1); Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7); Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1); Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(47)  “Climate change and major projects. Outline of the climate change related requirements and guidance for major projects in the 2014-2020 programming period: ensuring resilience to the adverse impact of climate change and reducing the emission of greenhouse gases”, Europese Commissie (25.8.2016) https://ec.europa.eu/clima/sites/clima/files/docs/major_projects_en.pdf; en “De integratie van informatie over en aanpassing aan klimaatverandering in projectontwikkeling: Eerste ervaringen uit de praktijk”, werkgroep van de financiële instellingen van de Europese Unie op het gebied van de aanpassing aan klimaatverandering (EUFIWACC) (May 2016) https://ec.europa.eu/clima/sites/clima/files/docs/integrating_climate_change_en.pdf

(48)  Verordening inzake het Fonds voor een rechtvaardige transitie (nog niet gepubliceerd). In afwachting van de ondertekening van de akte.

(49)  Verordening betreffende de leenfaciliteit voor de overheidssector (nog niet gepubliceerd). In afwachting van het standpunt van het Parlement in eerste lezing.

(50)  In het geval van een financierings- of investeringsverrichting in de vorm van een garantie van de uitvoerende partner aan een derde financier, geldt de beperking tot 25 % voor de financiering die door de derde financier wordt verstrekt.

(51)  In uitzonderlijke, goed gemotiveerde gevallen kan het maximumpercentage worden vastgesteld op een niveau dat hoger is dan de verwachte verliezen in het kader van het lidstaatcompartiment van het kmo-beleidsterrein.

(52)  Rechtstreekse eigenvermogens- en quasi-eigenvermogensfinanciering wordt niet toegestaan in het kader van het EU-compartiment van het beleidsterrein kmo.

(53)  Voor het beleidsterrein kmo is het minimum van 30 % financiering van particuliere investeerders vereist op fondsniveau. In het geval van mede-investeringsvehikels kan de particuliere participatie ook plaatsvinden op het niveau van de investering in elke eindontvanger.

(54)  Onder primaire investering wordt verstaan: een directe of indirecte investering (ook in de vorm van schulden) in een eindontvanger die tot gevolg heeft dat rechtstreeks of onrechtstreeks financiering naar de eindontvanger stroomt.

(55)  Rechtstreekse eigenvermogens- en quasi-eigenvermogensfinanciering wordt niet toegestaan in het kader van het EU-compartiment van het beleidsterrein kmo.

(56)  Zie bijvoorbeeld de mededeling van de Commissie over de financiering van duurzame groei (COM(2018) 97 final) en het eindverslag van de deskundigengroep op hoog niveau inzake duurzame financiering, gepubliceerd op 31 januari 2018: <https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/180131-sustainable-finance-final-report_en.pdf>

(57)  In overeenstemming met de toegankelijkheidseisen van de Europese toegankelijkheidswet: Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70).

(58)  In de lidstaten bestaat er een breed scala aan regelgevingskaders ter ondersteuning van duurzame energie-infrastructuur, waarvan de talrijke beleids- en markt- en regelgevingsrisico’s een invloed kunnen hebben op de kapitaalkosten van investeringen.

(59)  Mededeling van de Commissie: Een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa (COM(2020) 301 final).

(60)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(61)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(62)  Het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie is vastgesteld bij artikel 33 van de governanceverordening.

(63)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(64)  Mededeling van de Commissie: Een renovatiegolf voor Europa — groenere gebouwen, meer banen, hogere levenskwaliteit (COM(2020)662 final).

(65)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(66)  PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13.

(67)  https://ec.europa.eu/environment/topics/circular-economy/levels_en

(68)  Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).

(69)  Mededeling van de Commissie: Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst (COM(2020) 789 final).

(70)  Verordening (EU) Nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

(71)  Intelligente vervoersystemen

(72)  River Information Services

(73)  Europees systeem voor het beheer van het spoorverkeer (European Rail Traffic Management System).

(74)  Mededeling van de Commissie: Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie (COM(2020) 456 final).

(75)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

(76)  Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (kaderrichtlijn water) (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(77)  Richtlijn 2007/60/EG over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (overstromingsrichtlijn) (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27).

(78)  Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (drinkwaterrichtlijn) (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).

(79)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (richtlijn stedelijk afvalwater) (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(80)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (nitratenrichtlijn) (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(81)  Verordening (EU) 2019/1009 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (meststoffenverordening) (PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1).

(82)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (gewasbeschermingsmiddelenverordening) (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(83)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3) als gewijzigd bij Richtlijn 2018/851/EU (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 109).

(84)  Mededeling van de Commissie: EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen (COM(2020) 380 final).

(85)  Mededeling van de Commissie: Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (COM/2020/381 final).

(86)  Mededeling van de Commissie: Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa (COM(2020) 98 final).

(87)  Mededeling van de Commissie: Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij (COM(2016) 587 final).

(88)  Mededeling van de Commissie: Ruimtestrategie voor Europa (COM(2016) 705 final).

(89)  Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak om de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75).

(90)  Cyberbeveiligingsrisico’s moeten worden beoordeeld aan de hand van de relevante EU- en nationale wetgeving en richtsnoeren, waaronder de 5G-beveiligingstoolbox.

(91)  Niveaus van technologische paraatheid

(92)  OESO, Frascati Manual 2015 — Guidelines for Collecting and Reporting Data on Research and Experimental Development, blz. 44, https://read.oecd-ilibrary.org/science-and-technology/frascati-manual-2015_9789264239012-en

(93)  Overeenkomstig de jongste door de Commissie, het ESA en de gezamenlijke taskforce van het EDA (JTF) geactualiseerde lijst van essentiële ruimtevaarttechnologieën voor Europese strategische onafhankelijkheid.

(94)  Mededeling van de Commissie: een nieuwe industriestrategie voor Europa (COM(2020) 102 final).

(95)  Mededeling van de Commissie: de digitale toekomst van Europa vormgeven (COM(2020) 67 final).

(96)  Witboek van de Europese Commissie over kunstmatige intelligentie — een Europese benadering op basis van excellentie en vertrouwen (COM/2020/65 final).

(97)  Mededeling van de Commissie: een Europese datastrategie (COM(2020) 66 final).

(98)  Mededeling van de Commissie: EU-strategie voor COVID-19-vaccins (COM(2020) 245 final).

(99)  Richtlijn 2003/87/EG als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/410 (PB L 76 van 19.3.2018, blz. 3).

(100)  Zoals beschreven in punt 8 van bijlage II bij de InvestEU-verordening.

(101)  Mededeling van de Commissie: Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa (COM(2020) 103 final) (deel 4: de toegang tot financiering verbeteren).

(102)  Mededeling van de Commissie: Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (COM(2020) 274 final).

(103)  Aanbeveling 2020/C 417/01 van de Raad van 24 november 2020 inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1).

(104)  Mededeling van de Commissie: De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen (COM(2020) 625 final).

(105)  Mededeling van de Commissie: Actieplan Voor Digitaal Onderwijs 2021-2027 Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk (COM(2020) 624 final).

(106)  Zie bijvoorbeeld het Overview of Natural and Man-Made Disasters and Risks the European Union may face https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/285d038f-b543-11e7-837e-01aa75ed71a1

(107)  Projecten voor betaalbare sociale huisvesting kunnen bestaan uit acties zoals:

a)

het beschikbaar stellen van nieuwe, niet-gesegregeerde en toegankelijke huurwoningen door middel van een of meer van de volgende acties:

de bouw van nieuwe gebouwen;

de renovatie of verbouwing van bestaande gebouwen;

het zoeken van individuele wooneenheden op de particuliere woningmarkt (via aankoop of bemiddeling);

b)

de oprichting van een sociaal verhuurbureau;

c)

het aanbieden van huisvestingsoplossingen, waarbij het beschikbaar stellen van huurwoningen wordt gecombineerd met ondersteunende diensten in de nabijheid (ter plaatse of gemakkelijk toegankelijk);

d)

de aanpassing van het bestaande sociale woningbestand aan de behoeften van personen met een handicap, m.i.v. door eigenaars bewoonde woningen;

e)

gerichte steun voor gemarginaliseerde gemeenschappen die in hun huidige huisvestingsomstandigheden met ernstige problemen kampen, m.i.v. door eigenaars bewoonde woningen.

(108)  Zoals gedefinieerd op nationaal, regionaal of lokaal niveau, naargelang het geval, en/of door de economische en sociale contexten.

(109)  https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=738&langId=en&pubId=8312&furtherPubs=yes

(110)  Bv. door het verstrekken van garanties aan investeerders, het opzetten van versnellingsfaciliteiten voor beheerders van vehikels met sociale impact of het opzetten van stimuleringsmechanismen voor sociale effecten ten behoeve van sociale ondernemingen.


2.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/67


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1079 VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2021

houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) 2019/880 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het binnenbrengen en de invoer van cultuurgoederen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/880 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het binnenbrengen en de invoer van cultuurgoederen (1), en met name artikel 3, lid 6, artikel 4, lid 12, artikel 5, lid 3, en artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor de correcte uitvoering van Verordening (EU) 2019/880 moeten specifieke voorschriften worden vastgesteld voor het opzetten van een stelsel van invoervergunningen voor bepaalde categorieën van cultuurgoederen die in deel B van de bijlage bij die verordening zijn opgenomen.

(2)

Tevens moeten voorschriften worden vastgesteld betreffende een stelsel van importeursverklaringen voor de categorieën die in deel C van de bijlage bij Verordening (EU) 2019/880 zijn opgenomen.

(3)

Verder moeten voorschriften worden vastgesteld betreffende de uitzonderingen op de verplichting om een invoervergunning te verkrijgen of om onder bepaalde voorwaarden een importeursverklaring in te dienen.

(4)

De veilige bewaring van cultuurgoederen die in een derde land dreigen te worden vernietigd of verloren te gaan, moet op veilige plaatsen in de Unie gebeuren om hun veiligheid te waarborgen, ze in goede staat te behouden en veilig terug te geven indien de situatie dat toestaat. Om te waarborgen dat de aan een veilige plaats toevertrouwde cultuurgoederen geen andere bestemming in de Unie krijgen en op de markt worden gebracht, moeten overheidsinstanties het toezicht op of het beheer van de veilige plaatsen uitoefenen, en moeten de cultuurgoederen te allen tijde onder hun rechtstreeks toezicht blijven.

(5)

Cultuurgoederen die voor bewaring op een veilige plaats aan een lidstaat zijn toevertrouwd, moeten onder passende douaneregelingen worden geplaatst om de opslag voor onbepaalde tijd te waarborgen, en er moeten voorzieningen worden getroffen indien kan worden verwacht dat de risicosituatie in het derde land zich voor langere tijd bestendigt. Om het grote publiek te laten profiteren van de tijdelijke aanwezigheid van deze cultuurgoederen op het grondgebied van de Unie, moeten ze kunnen worden tentoongesteld in een ruimte die wordt beheerd door dezelfde entiteit die de betreffende veilige plaats beheert, mits het derde land vooraf toestemming heeft verleend, en, indien de goederen onder de regeling douane-entrepot zijn geplaatst, de douane vooraf vergunning heeft verleend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad (2). Het vervoer van de goederen naar de tentoonstellingsruimte mag alleen worden toegestaan als de veiligheid en de goede staat ervan kunnen worden gewaarborgd.

(6)

De vrijstelling van de verplichting om een invoervergunning te verkrijgen of een importeursverklaring bij de douane in te dienen in het geval van tijdelijke invoer van cultuurgoederen voor educatieve of wetenschappelijke doeleinden of met het oog op beheer en behoud, restauratie, tentoonstelling, digitalisering, podiumkunsten, onderzoek door academische instellingen of samenwerking tussen musea of soortgelijke instellingen, moet zo worden geregeld dat de cultuurgoederen uitsluitend voor die doelen gebruikt zullen worden. Instellingen uit de publieke sector worden betrouwbaar geacht met betrekking tot het gebruik van tijdelijk ingevoerde cultuurgoederen; daarom hoeven zij zich enkel in het elektronische systeem te registreren. Privaatrechtelijke of publiek-private instellingen moeten ook in aanmerking kunnen komen voor de vrijstelling, mits hun registratie in het elektronische systeem nadien door de bevoegde autoriteit wordt bevestigd. Deze vrijstelling moet verder zo worden opgezet dat de voorwerpen die tijdelijk worden toegelaten, dezelfde zijn als de voorwerpen die aan het einde van de regeling worden wederuitgevoerd, en dat de douane de begunstigde instellingen gemakkelijk via het gecentraliseerde elektronische systeem kan identificeren.

(7)

Met het oog op de traceerbaarheid van tijdelijk toegelaten cultuurgoederen die zijn vrijgesteld van de verplichting van een invoervergunning of een importeursverklaring overeenkomstig artikel 3, lid 4, punten b) en c), van Verordening (EU) 2019/880, moeten voorschriften worden vastgesteld betreffende de beschrijving van die goederen die naar het in artikel 8 van die verordening bedoelde elektronische systeem moet worden geüpload.

(8)

Voor de juiste toepassing van artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) 2019/880, en met het oog op de eenvormige uitvoering en ter voorkoming van misbruik van de vrijstelling door permanente verkooppunten zoals veilinghuizen, antiekwinkels en galeries, moeten commerciële kunstbeurzen aan bepaalde voorwaarden voldoen betreffende de duur, het doel, de toegankelijkheid voor het grote publiek, en de publiciteit die eraan wordt gegeven.

(9)

Met het oog op de eenvormige uitvoering van Verordening (EU) 2019/880 inzake invoervergunningen zijn voorschriften nodig voor het opstellen, het indienen en het beoordelen van aanvragen en de afgifte en de geldigheid van de betreffende vergunningen via het gecentraliseerde elektronische systeem.

(10)

Ter voorkoming van ongeoorloofd gebruik van een door een bevoegde autoriteit ingetrokken invoervergunning moet een waarschuwing worden geactiveerd in het in artikel 8 van Verordening (EU) 2019/880 bedoelde elektronische systeem voor de invoer van cultuurgoederen om de aandacht van de douane en de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten op zodanig gebruik te vestigen.

(11)

De legale herkomst van een in het verleden met een invoervergunning in de Unie ingevoerd cultuurgoed is reeds door een bevoegde autoriteit van een lidstaat onderzocht. Om de samenhang met die beoordeling te waarborgen en het handelsverkeer te vergemakkelijken, moeten vereenvoudigde eisen worden gesteld aan een nieuwe aanvraag om hetzelfde cultuurgoed opnieuw in te voeren.

(12)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2019/880 begint de termijn van 90 dagen waarbinnen de bevoegde autoriteit over de aanvraag van een invoervergunning beslist, na de ontvangst van de volledige aanvraag. Met het oog op gelijke behandeling en een vlotte verwerking van de vergunningsaanvraag moet, indien aanvullende gegevens nodig worden geacht naast de door de aanvrager bij zijn elektronische aanvraag ingediende gegevens, de termijn van 90 dagen pas ingaan wanneer de aanvrager de gevraagde aanvullende gegevens via het elektronische systeem heeft ingediend. De bewijslast voor de legale uitvoer ligt bij de aanvrager, dus moet de aanvraag als onvolledig worden afgewezen indien de gevraagde aanvullende gegevens niet binnen de vastgestelde termijn bij de bevoegde autoriteit zijn ingediend.

(13)

Om het in de Unie binnenbrengen van onrechtmatig uit een derde land uitgevoerde cultuurgoederen te voorkomen, moeten bepaalde documenten of gegevens waarmee de autoriteiten van het derde land de legale uitvoer bevestigen en waarin het cultuurgoed afdoende wordt aangeduid en de aansprakelijkheid van de importeur wordt vastgelegd, steeds bij een aanvraag voor een invoervergunning worden ingediend, dan wel in het bezit zijn van de aangever die een importeursverklaring indientwanneer de douaneautoriteiten daarom verzoeken.

(14)

Ter staving van de wettige herkomst door de aanvrager moeten exploitanten, indien het land waar het goed is vervaardigd of ontdekt op het moment van de uitvoer niet over een uitvoervergunningensysteem beschikte, een combinatie van andere bewijsstukken kunnen indienen ter ondersteuning van hun aanvraag voor een invoervergunning, of die in hun bezit hebben, mochten de douaneautoriteiten daarom verzoeken. In dat geval moeten de lidstaten van de exploitant eisen dat hij zoveel mogelijk verschillende soorten bewijs verschaft, waaronder de geschiedenis en de eigendomssituatie van het voorwerp, aan de hand waarvan de authenticiteit en de eigendom kunnen worden bepaald.

(15)

Om te waarborgen dat de in Verordening (EU) 2019/880 bedoelde importeursverklaringen eenvormig zijn, zijn voorschriften nodig voor het opstellen van de ondertekende verklaring in het gecentraliseerde elektronische systeem en voor de inhoud van de gestandaardiseerde beschrijving van het cultuurgoed.

(16)

De douane moet andere controles dan steekproefsgewijze controles uitvoeren, hoofdzakelijk op basis van risicoanalyse. Om te waarborgen dat het bij de douane aangebrachte voorwerp het voorwerp is waarvoor de invoervergunning is verkregen of waarvoor de importeursverklaring is opgesteld, moet de douane controles uitvoeren aan de hand van risicobeheerscriteria overeenkomstig de artikelen 46 tot en met 49 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

(17)

Verordening (EU) 2019/880 voorziet in het opzetten door de Commissie van een gecentraliseerd elektronisch systeem om de invoer van cultuurgoederen uit derde landen in het douanegebied van de Unie te beheren. Er moeten nadere regelingen worden vastgesteld betreffende de werking, het gebruik, de toegang, de noodvoorzieningen en de beveiliging van het systeem, en inzake de gegevens die erin worden opgeslagen of die via dat systeem worden uitgewisseld.

(18)

Om een passend veiligheidsniveau van elektronische identificatiemiddelen en elektronische certificeringen tot stand te brengen en de processen te digitaliseren en te harmoniseren, moeten invoervergunningen en importeursverklaringen voldoen aan de normen voor elektronische handtekeningen, elektronische zegels en elektronische tijdstempels op de verschillende identiteitsbetrouwbaarheidsniveaus ervan, krachtens Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3) en Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1506 van de Commissie (4).

(19)

De toegang tot de toepassingen en de inhoud van invoervergunningen, importeursverklaringen en andere gegevens of documenten die ter ondersteuning zijn ingediend, moet uitsluitend beperkt zijn tot de autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met de uitvoering van Verordening (EU) 2019/880 en tot de aanvragers en aangevers zelf. Om de handel te faciliteren, bijvoorbeeld in geval van eigendomsoverdracht van een ingevoerd cultuurgoed, moeten de houders van invoervergunningen of de indieners van importeursverklaringen derden toegang kunnen geven tot hun eigen vergunningen of verklaringen.

(20)

De lidstaten mogen beperkingen opleggen aan het aantal douanekantoren dat invoerformaliteiten van cultuurgoederen kan verwerken. Om importeurs te laten weten welke douanekantoren die invoerformaliteiten mogen vervullen, moeten deze gegevens hun ter beschikking worden gesteld en regelmatig in het gecentraliseerde elektronische systeem worden bijgewerkt.

(21)

Verordening (EU) 2019/880 bepaalt dat artikel 3, leden 2 tot en met 5, 7 en 8, artikel 4, leden 1 tot en met 10, artikel 5, leden 1 en 2, en artikel 8, lid 1, van toepassing zijn vanaf de datum waarop het in artikel 8 bedoelde elektronische systeem operationeel wordt of uiterlijk met ingang van 28 juni 2025. Daarom moet de toepassingsdatum van deze verordening dienovereenkomstig worden uitgesteld.

(22)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (5) en heeft op 23 april 2021 een advies uitgebracht.

(23)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor cultuurgoederen (6),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“veilige plaats”: beveiligde opslagplaats binnen het douanegebied van de Unie, die door een lidstaat is aangewezen voor de bewaring van cultuurgoederen die van belang zijn voor de archeologie, de prehistorie, de geschiedenis, de letterkunde, de kunst of de wetenschap en die ernstig en rechtstreeks gevaar lopen om vernietigd te worden of verloren te gaan als ze op hun actuele locatie zouden blijven;

2)

“derde land”: een land of gebied buiten het douanegebied van de Unie als gedefinieerd in artikel 1, punt 11, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (7);

3)

“betreffende land”: het derde land waar het in te voeren cultuurgoed is vervaardigd of ontdekt, of het laatste land waar het cultuurgoed zich gedurende een periode van meer dan vijf jaar heeft bevonden voor andere doeleinden dan tijdelijk gebruik, doorvoer, wederuitvoer, overscheping of overlading, overeenkomstig artikel 4, lid 4, en artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2019/880;

4)

“ICG-systeem”: het in artikel 8 van Verordening (EU) 2019/880 bedoelde elektronische systeem voor de invoer van cultuurgoederen;

5)

“Traces-systeem”: het in artikel 133, lid 4, van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (8) bedoelde systeem;

6)

“elektronische handtekening”: een elektronische handtekening als gedefinieerd in artikel 3, punt 10, van Verordening (EU) nr. 910/2014;

7)

“geavanceerd elektronisch zegel”: een elektronisch zegel dat voldoet aan de technische specificaties die zijn opgenomen in Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1506;

8)

“gekwalificeerd elektronisch zegel”: een gekwalificeerd elektronisch zegel als gedefinieerd in artikel 3, punt 27, van Verordening (EU) nr. 910/2014;

9)

“gekwalificeerd elektronische tijdstempel”: een gekwalificeerd elektronisch tijdstempel als gedefinieerd in artikel 3, punt 34, van Verordening (EU) nr. 910/2014;

10)

“EORI-nummer”: het registratie- en identificatienummer van marktdeelnemer als gedefinieerd in artikel 1, punt 18, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.

HOOFDSTUK II

NADERE REGELING VOOR DE VRIJSTELLING VAN DOCUMENTATIEVEREISTEN

Artikel 2

Bewaring

1.   De lidstaten die cultuurgoederen invoeren met het oog op bewaring, zetten veilige plaatsen op voor de opslag ervan. Die opslagplaatsen worden specifiek uitgerust om cultuurgoederen te ontvangen en de beveiliging en het behoud in goede staat ervan te waarborgen. Vrije zones als bedoeld in artikel 243 van Verordening (EU) nr. 952/2013 mogen niet als veilige plaats worden aangewezen.

2.   Indien een lidstaat een veilige plaats opzet, wijst hij een overheidsinstantie aan om deze te exploiteren of toezicht te houden op de exploitatie ervan, en uploadt hij de contactgegevens van die autoriteit naar het ICG-systeem. De Commissie maakt deze informatie bekend op het internet.

3.   De lidstaten mogen alleen staats-, regionale of lokale autoriteiten, of publiekrechtelijke instellingen als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) als overheidsinstantie aanwijzen om een veilige plaats te exploiteren of toezicht te houden op de exploitatie ervan.

4.   Cultuurgoederen die behoren tot de in de delen B en C van de bijlage bij Verordening (EU) 2019/880 opgenomen categorieën en van belang zijn voor de archeologie, de prehistorie, de geschiedenis, de letterkunde, de kunst of de wetenschap, mogen tijdelijk in een veilige plaats binnen het douanegebied van de Unie worden geplaatst om te voorkomen dat zij worden vernietigd of verloren gaan wegens een gewapend conflict, een natuurramp of een andere noodsituatie in het derde land in kwestie.

5.   Voor de invoer van cultuurgoederen voor het in artikel 3, lid 4, punt b), van Verordening (EU) 2019/880 bedoelde doel moet een overheidsinstantie van het derde land dat de cultuurgoederen bezit of houdt, haar voorafgaande goedkeuring hechten aan een officieel verzoek voor bewaring van de overheidsinstantie in de Unie die is aangewezen om de veilige plaats waar de cultuurgoederen moeten worden ondergebracht, te exploiteren of toezicht te houden op de exploitatie ervan.

6.   In geval van afwezigheid van een specifieke regeling tussen de partijen worden de kosten van de opslag en het behoud van de in een veilige plaats ondergebrachte cultuurgoederen gedragen door de lidstaat waar die veilige plaats is gelegen.

7.   Voor de douaneregeling waaronder cultuurgoederen kunnen worden geplaatst tijdens hun opslag op een veilige plaats geldt het volgende:

a)

de instantie die de veilige plaats exploiteert, doet aangifte van de cultuurgoederen voor plaatsing onder de regeling particulier douane-entrepot overeenkomstig artikel 240 van Verordening (EU) nr. 952/2013, op voorwaarde dat die instantie houder is van een vergunning voor de exploitatie van een particulier douane-entrepot in de ruimte van die veilige plaats;

b)

als andere mogelijkheid kan de instantie die de veilige plaats exploiteert, aangifte doen voor het vrije verkeer van de cultuurgoederen met vrijstelling van invoerrechten overeenkomstig de artikelen 42 tot en met 44 van Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad (10);

c)

de instantie die de veilige plaats exploiteert, kan de cultuurgoederen aanvankelijk onder de regeling tijdelijke invoer plaatsen. Als deze douaneregeling wordt gekozen, wordt geregeld dat de goederen vervolgens onder een van de in punt a) of b) bedoelde regelingen worden geplaatst, indien de maximale termijn voor tijdelijke invoer conform artikel 251 van Verordening (EU) nr. 952/2013 verstrijkt en de verlenging ervan niet wordt toegekend, terwijl de veilige terugkeer van de goederen naar het derde land nog niet mogelijk is.

8.   De cultuurgoederen mogen tijdelijk uit de ruimte van de veilige plaats worden vervoerd om te worden tentoongesteld, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het derde land waaruit de cultuurgoederen zijn ingevoerd, heeft toestemming verleend;

b)

de douaneautoriteiten hebben toestemming verleend voor het vervoer overeenkomstig artikel 240, lid 3, van Verordening (EU) nr. 952/2013, en

c)

de tentoonstellingsruimte biedt passende voorwaarden voor de bescherming, het beheer en het behoud van de goederen.

Artikel 3

Tijdelijke invoer voor educatieve of wetenschappelijke doeleinden of voor onderzoek

1.   De tijdelijke invoer van cultuurgoederen overeenkomstig artikel 3, lid 4, punt c), van Verordening (EU) 2019/880 zonder invoervergunning of importeursverklaring is toegestaan voor de volgende doeleinden:

a)

exclusief gebruik van de cultuurgoederen door en onder de verantwoordelijkheid van overheidsinstellingen voor wetenschappelijk, regulier of beroepsonderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek;

b)

tijdelijke uitleen door musea en soortgelijke instellingen in derde landen van cultuurgoederen die tot hun permanente collecties behoren, aan een openbaar museum of een soortgelijke instelling binnen het douanegebied van de Unie voor tentoonstelling van die cultuurgoederen of voor gebruik in artistieke uitvoeringen;

c)

digitalisering, te weten het bewaren van beelden of geluiden in een vorm die geschikt is voor verzending en computerverwerking, door een daartoe toegeruste inrichting en onder verantwoordelijkheid en toezicht van een openbaar museum of soortgelijke instelling;

d)

restauratie of conservering door professionele deskundigen onder de verantwoordelijkheid van een openbaar museum of soortgelijke instelling, mits die behandeling niet verder gaat dan nodig is om de cultuurgoederen te herstellen, in goede staat terug te brengen of in goede staat te behouden.

2.   Voor de toepassing van lid 1 biedt de betrokken instelling de nodige waarborgen dat het cultuurgoed in goede staat naar het derde land zal terugkeren en dat het op zodanige wijze kan worden omschreven of gemarkeerd dat er bij de tijdelijke invoer geen twijfel over bestaat dat het ingevoerde goed hetzelfde is als het goed dat aan het einde van de regeling zal worden wederuitgevoerd.

3.   Onverminderd de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten particuliere of semi-particuliere inrichtingen of instellingen op hun grondgebied vrijstelling verlenen overeenkomstig artikel 3, lid 4, punt c), van Verordening (EU) 2019/880 voor de in lid 1 bepaalde doelstellingen, mits zij de nodige waarborgen bieden dat het cultuurgoed aan het einde van de regeling tijdelijke invoer in goede staat naar het derde land zal terugkeren.

4.   Om voor de vrijstelling van lid 1 in aanmerking te komen, registreren de overheidsinstanties en de toegestane particuliere of semi-particuliere inrichtingen of instellingen zich in het ICG-systeem. Deze gegevens worden via het ICG-systeem ter beschikking gesteld van de douane in de Unie.

Artikel 4

Traceerbaarheid

De houders van cultuurgoederen die vrijgesteld zijn van de documentatievereisten van artikel 3, lid 4, punten b) en c), van Verordening (EU) 2019/880, verschaffen een gestandaardiseerde algemene omschrijving van de goederen in het ICG-systeem voordat zij de desbetreffende douaneaangifte indienen.

De algemene omschrijving van de goederen wordt ingevuld aan de hand van de in bijlage I opgenomen data dictionary, in een officiële taal van de lidstaat waar de goederen zullen worden ingevoerd.

Artikel 5

Tijdelijke invoer van cultuurgoederen die op commerciële kunstbeurzen te koop worden aangeboden

1.   De vrijstelling van artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) 2019/880 vindt slechts toepassing als de commerciële kunstbeurs waar de goederen worden gepresenteerd, aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

het betreft een tijdelijk handelsevenement, anders dan een openbare veiling, waar cultuurgoederen worden tentoongesteld met het oog op een eventuele verkoop;

b)

de beurs is toegankelijk voor het grote publiek, ongeacht de eventuele intentie van de bezoekers om te kopen;

c)

er is voorafgaand voor geadverteerd via elektronische of conventionele media met een groot bereik, zoals kranten, tijdschriften of tentoonstellingscatalogi.

2.   Om voor de vrijstelling van artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) 2019/880 in aanmerking te komen, wordt het cultuurgoed op zodanige wijze omschreven of gemarkeerd dat er bij de tijdelijke invoer geen twijfel over bestaat dat het ingevoerde goed hetzelfde is als het goed dat aan het einde van de regeling tijdelijke invoer zal worden wederuitgevoerd of onder een andere in artikel 2, lid 3, van Verordening (EU) 2019/880 genoemde douaneregeling zal worden geplaatst.

3.   Voor de toepassing van artikel 251, lid 1, tweede zin, van Verordening (EU) nr. 952/2013 wordt de termijn waarbinnen de cultuurgoederen onder de regeling tijdelijke invoer mogen blijven, door de douaneautoriteiten vastgesteld met inachtneming van de tijd die nodig is voor de tentoonstelling en de afgifte van een invoervergunning, indien de goederen na het einde van de commerciële kunstbeurs in het douanegebied van de Unie zullen blijven.

4.   Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2019/880 wordt de aanvraag voor een invoervergunning ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het cultuurgoed het eerst is ingevoerd en onder de regeling tijdelijke invoer is geplaatst.

HOOFDSTUK III

NADERE REGELING VOOR DE INVOERVERGUNNING

Artikel 6

Algemene beginselen

1.   De geldigheid van een invoervergunning verloopt in elk van de volgende gevallen:

a)

het cultuurgoed is in het vrije verkeer gebracht;

b)

de invoervergunning is uitsluitend gebruikt om het cultuurgoed onder een of meer van de in artikel 2, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2019/880 bedoelde douaneregelingen te plaatsen en het cultuurgoed is vervolgens uit het douanegebied van de Unie wederuitgevoerd.

2.   Voor ieder cultuurgoed wordt een afzonderlijke invoervergunning afgegeven.

Indien een zending uit verscheidene cultuurgoederen bestaat, kan de bevoegde autoriteit evenwel bepalen of één enkele invoervergunning betrekking heeft op een of meer cultuurgoederen in die zending.

3.   Alvorens een invoervergunning af te geven, kan de bevoegde autoriteit eisen dat de in te voeren cultuurgoederen voor fysieke inspectie ter beschikking worden gesteld bij het douanekantoor of op een andere plaats in haar rechtsgebied waar de goederen in tijdelijke opslag worden bewaard. Naar het oordeel van de bevoegde autoriteit en indien dit nodig wordt geacht, kan de fysieke inspectie worden uitgevoerd met behulp van een videoverbinding op afstand.

4.   De kosten in verband met een aanvraag voor een invoervergunning komen ten laste van de aanvrager.

5.   Een bevoegde autoriteit kan een door haar afgegeven invoervergunning intrekken indien niet langer aan de voorwaarden voor de afgifte ervan wordt voldaan. Het bestuursrechtelijke besluit tot intrekking van de invoervergunning wordt, samen met een motivering en informatie over de beroepsprocedure, via het ICG-systeem aan de houder van de invoervergunning meegedeeld. De intrekking van een invoervergunning activeert een signalering in het ICG-systeem om de douane en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten hiervan op de hoogte te brengen.

6.   Het gebruik van invoervergunningen laat de verplichtingen in verband met invoerformaliteiten of daarmee verband houdende documenten onverlet.

Artikel 7

Samenhang van afgegeven invoercertificaten

1.   De houder van een cultuurgoed waarvoor voorafgaand aan de uitvoer of wederuitvoer uit de Unie een invoervergunning is afgegeven, mag bij een nieuwe aanvraag voor invoer naar die vergunning verwijzen.

2.   De aanvrager toont aan dat het cultuurgoed is uitgevoerd of wederuitgevoerd uit het douanegebied van de Unie, en dat het cultuurgoed waarvoor een invoervergunning wordt aangevraagd, hetzelfde is als het cultuurgoed waarvoor eerder een vergunning was afgegeven. De bevoegde autoriteit stelt vast of aan deze voorwaarden is voldaan en geeft op basis van de elementen van de vorige vergunning een nieuwe invoervergunning af, tenzij zij op basis van nieuwe informatie redelijke twijfel koestert over de rechtmatige uitvoer van het cultuurgoed uit het betreffende land.

Artikel 8

Lijst van bewijsstukken om de legale herkomst aan te tonen bij een aanvraag van een invoervergunning

1.   De aanvrager overlegt het bewijs aan de bevoegde autoriteit dat het cultuurgoed in kwestie uit het betreffende land is uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van dat land, of toont aan dat zodanige wetten en voorschriften niet bestonden op het moment waarop het cultuurgoed van het grondgebied van dat land werd verwijderd. Met name:

a)

bevat de aanvraag voor de invoervergunning een ondertekende verklaring waarin de aanvrager uitdrukkelijk de verantwoordelijkheid aanvaardt voor de waarheidsgetrouwheid van alle verklaringen in de aanvraag, en waarin hij verklaart dat hij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht om ervoor te zorgen dat het cultuurgoed dat hij voornemens is in te voeren, rechtmatig uit het betreffende land is uitgevoerd;

b)

indien krachtens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het betreffende land voorafgaande toestemming vereist is voor de uitvoer van cultuurgoederen van het grondgebied van dat land, uploadt de aanvrager kopieën van de door de bevoegde autoriteit van dat land afgegeven uitvoercertificaten of uitvoervergunningen in het ICG-systeem, ten bewijze dat zij de uitvoer van het cultuurgoed in kwestie inderdaad had toegestaan;

c)

gaat de aanvraag vergezeld van kleurenfoto's van het object tegen een neutrale achtergrond, aan de hand van de in bijlage II opgenomen specificaties;

d)

kunnen onder meer de volgende andere soorten documenten ter ondersteuning van een aanvraag voor de invoervergunning worden ingediend:

i)

douanebescheiden die de vroegere bewegingen van het cultuurgoed aantonen;

ii)

verkoopfacturen;

iii)

verzekeringspapieren;

iv)

vervoersdocumenten;

v)

conditierapporten;

vi)

eigendomstitels, zoals notarieel bekrachtigde of handgeschreven en volgens het recht van het land waar zij zijn opgesteld gevalideerde testamenten;

vii)

verklaringen onder ede van de exporteur, de verkoper of een andere derde, afgelegd in en volgens het recht van een derde land, inzake de datum waarop het cultuurgoed het derde land waar het is vervaardigd of ontdekt, heeft verlaten, of andere omstandigheden die de legale herkomst ondersteunen;

viii)

taxatierapporten door deskundigen;

ix)

publicaties van musea, tentoonstellingscatalogi, artikelen in (vak-)tijdschriften;

x)

veilingcatalogi, advertenties en ander promotiemateriaal;

xi)

fotografisch of cinematografisch bewijsmateriaal dat de rechtmatigheid van de uitvoer van het cultuurgoed uit het betreffende land ondersteunt, of aan de hand waarvan kan worden vastgesteld wanneer het zich daar bevond of wanneer het het grondgebied heeft verlaten.

2.   De bevoegde autoriteit beoordeelt de in lid 1, punt d), vermelde documenten en andere gegevens naar eigen inzicht, met inachtneming van de omstandigheden en het gepercipieerde risico op illegale handel per geval.

3.   De bevoegde autoriteit kan van de aanvrager verlangen dat hij officiële vertalingen van de in lid 1, punten b) en d), genoemde documenten uploadt in een officiële taal van de betreffende lidstaat.

Artikel 9

Procedureregels inzake de verwerking van aanvragen voor invoervergunningen

1.   De bevoegde autoriteit kan binnen de termijn van 21 dagen meermaals om aanvullende gegevens verzoeken, overeenkomstig artikel 4, lid 6, van Verordening (EU) 2019/880.

2.   De aanvrager verstrekt de gevraagde aanvullende gegevens binnen 40 dagen, en wanneer hiervan in gebreke wordt gebleven, volgt afwijzing van de aanvraag. Nadat de aanvrager de gevraagde gegevens heeft verstrekt, onderzoekt de bevoegde autoriteit de aanvraag en neemt zij binnen 90 dagen een besluit. Indien de bevoegde autoriteit om aanvullende gegevens heeft verzocht, begint de termijn van 90 dagen vanaf de indiening van de laatste gegevens door de aanvrager.

3.   Indien een aanvraag voor een invoervergunning is ingediend in een andere lidstaat dan die waar de aanvrager is gevestigd, stelt het ICG-systeem de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aanvrager is gevestigd daarvan in kennis.

4.   Indien de bevoegde autoriteit die de kennisgeving ontvangt, over gegevens beschikt die zij voor de verwerking van de aanvraag van belang acht, zendt zij deze gegevens via het ICG-systeem door naar de bevoegde autoriteit waar de invoervergunningaanvraag is ingediend.

5.   Indien de aanvraag niet is ingediend bij de autoriteit die overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2019/880 tot afgifte van de invoervergunning bevoegd is, zendt de autoriteit die de aanvraag heeft ontvangen, deze onverwijld door naar de ter zake bevoegde autoriteit.

Artikel 10

Controle van invoervergunningen

1.   Bij het uitvoeren van douanecontroles overeenkomstig de artikelen 46 tot en met 49 van Verordening (EU) nr. 952/2013 vergewist het douanekantoor waarbij de douaneaangifte voor de invoer van de cultuurgoederen wordt ingediend, zich ervan dat de aangebrachte goederen overeenstemmen met de in de invoervergunning omschreven goederen en dat in de douaneaangifte naar die vergunning wordt verwezen.

2.   Indien cultuurgoederen onder de in artikel 240 van Verordening (EU) nr. 952/2013 genoemde regeling douane-entrepot worden geplaatst, wordt het tariefindelingsnummer van de goederen in Taric in de douaneaangifte vermeld.

3.   Indien cultuurgoederen onder de regeling vrije zone worden geplaatst, worden de in lid 1 bedoelde controles uitgevoerd door het bevoegde douanekantoor waarbij de invoervergunning overeenkomstig artikel 245, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 is voorgelegd. De houder van de goederen vermeldt het tariefindelingsnummer van de goederen in Taric bij het aanbrengen ervan bij de douane.

HOOFDSTUK IV

NADERE REGELING VOOR DE IMPORTEURSVERKLARING

Artikel 11

Algemene beginselen

1.   Importeursverklaringen worden opgesteld aan de hand van het daartoe in het ICG-systeem verstrekte formulier, in een van de officiële talen van de lidstaat waar het cultuurgoed wordt ingevoerd en bij de douane wordt voorgelegd.

2.   Met uitzondering van munten van categorie e) van deel C van de bijlage bij Verordening (EU) 2019/880 wordt voor ieder in te voeren cultuurgoed een afzonderlijke importeursverklaring opgesteld. Conform de specificaties in bijlage I bij deze verordening kan dezelfde importeursverklaring meer dan één munt van eenzelfde munteenheid, materiaal en oorsprong omvatten.

3.   Een importeursverklaring wordt opgesteld en ingediend voor iedere volgende wederinvoer van hetzelfde cultuurgoed, tenzij een vrijstelling volgens artikel 3, lid 4, punt a), b) of c), van Verordening (EU) 2019/880 van toepassing is.

Artikel 12

Lijst van bewijsstukken van legale herkomst die in het bezit van de aangever moeten zijn

1.   De importeursverklaring bevat een ondertekende verklaring waarin de importeur de verantwoordelijkheid aanvaardt en uitdrukkelijk verklaart dat hij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht om ervoor te zorgen dat het cultuurgoed dat hij voornemens is in te voeren, rechtmatig uit het betreffende land is uitgevoerd.

2.   De importeursverklaring gaat vergezeld van gestandaardiseerde informatie die voldoende gegevens over deze cultuurgoederen bevat voor de douaneautoriteiten om deze te kunnen identificeren, waaronder kleurenfoto's van de cultuurgoederen tegen een neutrale achtergrond, aan de hand van de in bijlage II opgenomen specificaties.

3.   Indien krachtens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het betreffende land voorafgaande toestemming vereist is voor de uitvoer van cultuurgoederen van het grondgebied van dat land, is de importeur in het bezit van door de bevoegde autoriteit van dat land afgegeven documenten, ten bewijze dat zij de uitvoer van het cultuurgoed in kwestie inderdaad had toegestaan. Die documenten worden op verzoek aan de douane overgelegd.

4.   Andere soorten documenten die de houder van de goederen in bezit kan hebben ter staving van een importeursverklaring, als hij daarom wordt verzocht, zijn onder meer:

a)

douanebescheiden die de vroegere bewegingen van het cultuurgoed aantonen;

b)

verkoopfacturen;

c)

verzekeringspapieren;

d)

vervoersdocumenten;

e)

conditierapporten;

f)

eigendomstitels, zoals notarieel bekrachtigde of handgeschreven en volgens het recht van het land waar zij zijn opgesteld gevalideerde testamenten;

g)

verklaringen onder ede van de exporteur, de verkoper of een andere derde, afgelegd in en volgens het recht van een derde land, inzake de datum waarop het cultuurgoed het derde land waar het is vervaardigd of ontdekt, heeft verlaten, of andere omstandigheden die de legale herkomst ondersteunen;

h)

taxatierapporten door deskundigen;

i)

publicaties van musea, tentoonstellingscatalogi, artikelen in (vak-)tijdschriften;

j)

veilingcatalogi, advertenties en ander promotiemateriaal;

k)

fotografisch of cinematografisch bewijsmateriaal dat de rechtmatigheid van de uitvoer van het cultuurgoed uit het betreffende land ondersteunt, of aan de hand waarvan kan worden vastgesteld wanneer het zich daar bevond of wanneer het het grondgebied heeft verlaten.

5.   De in lid 4 vermelde documenten en andere gegevens worden naar eigen inzicht beoordeeld, met inachtneming van de omstandigheden en het gepercipieerde risico op illegale handel per geval.

6.   De douaneautoriteit kan van de houder van de goederen verlangen dat hij officiële vertalingen van de in de leden 3 en 4 genoemde documenten uploadt in een officiële taal van de betreffende lidstaat.

Artikel 13

Controle van importeursverklaringen

1.   Bij het uitvoeren van douanecontroles overeenkomstig de artikelen 46 tot en met 49 van Verordening (EU) nr. 952/2013 vergewist het douanekantoor waarbij de douaneaangifte voor de invoer van de cultuurgoederen wordt ingediend zich ervan dat de aangegeven goederen overeenstemmen met de in de importeursverklaring omschreven goederen en dat in de douaneaangifte naar die verklaring wordt verwezen.

2.   Indien cultuurgoederen onder de regeling douane-entrepot wordt geplaatst, wordt het tariefindelingsnummer van de goederen in Taric in de douaneaangifte vermeld.

3.   Indien de cultuurgoederen onder de regeling vrije zone worden geplaatst, worden de in lid 1 bedoelde controles uitgevoerd door het douanekantoor waarbij de importeursverklaring overeenkomstig artikel 245, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 is ingediend. De houder van de goederen vermeldt het tariefindelingsnummer van de goederen in Taric bij het aanbrengen ervan bij de douane.

HOOFDSTUK V

NADERE REGELING VOOR HET ELEKTRONISCHE SYSTEEM VOOR DE INVOER VAN CULTUURGOEDEREN

Artikel 14

Uitrol van het ICG

De Commissie:

a)

ontwikkelt het ICG-systeem als een onafhankelijke module van Traces;

b)

waarborgt de werking, het onderhoud, de ondersteuning en de eventueel noodzakelijke update of ontwikkeling van het ICG-systeem;

c)

heeft toegang tot alle data, informatie en documenten in het ICG-systeem met het oog op de opstelling van jaarverslagen en de ontwikkeling, de werking en het onderhoud van het systeem;

d)

waarborgt de interconnectie tussen het ICG-systeem en de nationale douanesystemen, via de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane.

Artikel 15

Contactpunten

1.   De lidstaten en de Commissie wijzen contactpunten aan voor het beheer en het sturen van de ontwikkeling van, het vaststellen van prioriteiten voor en het toezicht op de correcte werking van het ICG-systeem.

2.   Het contactpunt van de Commissie houdt een lijst van alle contactpunten bij en stelt die aan alle contactpunten ter beschikking.

Artikel 16

Gebruik van het EORI-nummer

Houders van cultuurgoederen die een invoervergunning aanvragen of een importeursverklaring indienen, gebruiken ter identificatie een EORI-nummer.

Artikel 17

Elektronische invoervergunningen

1.   Elektronische invoervergunningaanvragen worden ingevuld aan de hand van de in bijlage I opgenomen data dictionary en worden door de houder van de goederen met zijn elektronische handtekening ondertekend.

2.   Elektronische invoervergunningen worden ondertekend door de ordonnateur van de bevoegde autoriteit met zijn elektronische handtekening, verzegeld met een geavanceerd of gekwalificeerd elektronisch zegel van de bevoegde autoriteit van afgifte en vervolgens verzegeld door het ICG-systeem met een geavanceerd of gekwalificeerd elektronisch zegel.

3.   De volgende stappen in de afgifteprocedure van een elektronische invoervergunning worden voorzien van een gekwalificeerd elektronisch tijdstempel:

a)

de indiening van de aanvraag door de houder van de goederen;

b)

een verzoek om ontbrekende of aanvullende gegevens door de bevoegde autoriteit, overeenkomstig artikel 4, lid 6, van Verordening (EU) 2019/880;

c)

een indiening van aanvullende gegevens of documenten door de aanvrager, op verzoek van de bevoegde autoriteit;

d)

een besluit over de aanvraag van de bevoegde autoriteit;

e)

het verstrijken van de termijn van 90 dagen na ontvangst van de volledige aanvraag, zonder beslissing van de bevoegde autoriteit.

Artikel 18

Elektronische importeursverklaringen

1.   De elektronische importeursverklaringen worden met behulp van het ICG-systeem opgesteld in ten minste één van de officiële talen van de lidstaat waar de goederen voor het eerst onder een van de in artikel 2, lid 3, van Verordening (EU) 2019/880 bedoelde douaneregelingen zijn geplaatst. Zij worden ingevuld aan de hand van de in bijlage I opgenomen data dictionary.

2.   Elektronische importeursverklaringen worden ondertekend door de houder van de goederen met zijn elektronische handtekening, en verzegeld door Traces met een geavanceerd of gekwalificeerd elektronisch zegel.

Artikel 19

Toegang tot invoervergunningen, importeursverklaringen en algemene beschrijvingen in het ICG-systeem

1.   Iedere houder van de goederen heeft toegang tot zijn eigen in artikel 4 bedoelde invoervergunningen, importeursverklaringen en algemene beschrijvingen in het ICG-systeem.

2.   De douane en de bevoegde autoriteiten hebben toegang tot de in artikel 4 bedoelde invoervergunningen waarover een besluit is genomen, importeursverklaringen en algemene beschrijvingen.

3.   Onverminderd het recht van toegang van de Commissie krachtens artikel 14, punt c), hebben autoriteiten die niet betrokken zijn geweest bij de verwerking, productie of verzending van gegevens, informatie of documenten in het ICG-systeem, of personen die niet betrokken zijn geweest bij de desbetreffende invoertransacties, geen toegang tot die gegevens, informatie of documenten.

4.   In afwijking van lid 3 kunnen houders van de goederen via het ICG-systeem aan een volgende houder van de goederen toegang geven tot hun in artikel 4 bedoelde invoervergunningen, importeursverklaringen en algemene beschrijvingen.

Artikel 20

Gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken

1.   De Commissie en de lidstaten worden beschouwd als verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig zijn voor de instelling, de werking en het onderhoud van het ICG-systeem.

2.   De Commissie:

a)

stelt de technische middelen het ICG-systeem vast waarmee de betrokkenen worden geïnformeerd en hun rechten kunnen uitoefenen;

b)

zorgt voor de beveiliging van de gegevensverwerking;

c)

stelt de categorieën werknemers van de Commissie en externe dienstverleners vast waaraan al dan niet toegang tot het systeem mag worden verleend;

d)

zorgt ervoor dat inbreuken in verband met persoonsgegevens van het ICG-systeem overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2018/1725 aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming worden gemeld en overeenkomstig artikel 35 van die verordening aan de betrokkene worden meegedeeld;

e)

zorgt ervoor dat haar personeel en externe dienstverleners adequaat zijn opgeleid om hun taken in het ICG-systeem te verrichten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725.

3.   De douane en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten:

a)

waarborgen de uitoefening van de rechten van de betrokkene in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (11) en deze verordening;

b)

waarborgen de beveiliging en vertrouwelijkheid van de persoonsgegevens als bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 2, van Verordening (EU) 2016/679;

c)

geven voor het ICG-systeem aan welk personeel toegang heeft;

d)

waarborgen dat het personeel en de deskundigen die toegang tot het ICG-systeem hebben, adequaat zijn opgeleid om hun taken te verrichten overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 en, indien van toepassing, Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (12).

4.   De Commissie en de lidstaten komen uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening middels een overeenkomst een gezamenlijke regeling voor verwerkingsverantwoordelijken overeen.

Artikel 21

Actualisering van lijsten van aangewezen douanekantoren

De lidstaten houden het ICG-systeem bijgewerkt met lijsten van de douanekantoren die bevoegd zijn voor de afhandeling van de invoer van cultuurgoederen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2019/880.

Artikel 22

Beschikbaarheid van elektronische systemen

1.   De Commissie en de lidstaten sluiten operationele overeenkomsten waarin de praktische eisen voor de beschikbaarheid en de prestaties van het ICG-systeem en voor de bedrijfscontinuïteit zijn vastgelegd.

2.   Het ICG-systeem is permanent beschikbaar, behalve in de volgende gevallen:

a)

in specifieke gevallen aangaande het gebruik van het elektronische systeem zoals vastgesteld in de in lid 1 bedoelde overeenkomsten of, bij gebrek aan deze overeenkomsten, op nationaal niveau;

b)

in geval van overmacht.

Artikel 23

Noodvoorzieningen

1.   De contactpunten van het ICG-systeem houden een online openbaar register bij met een invulbaar elektronisch sjabloon van alle documenten die in het ICG-systeem kunnen worden ingevoerd.

2.   Indien het ICG-systeem of een van de functionaliteiten ervan meer dan acht uur onbeschikbaar is, kunnen gebruikers gebruikmaken van het in lid 1 bedoelde elektronische sjabloon.

3.   De lidstaten bepalen hun nationale operationele bijzonderheden voor de indiening van importeursverklaringen en de verwerking van aanvragen voor invoervergunningen zolang het ICG-systeem niet beschikbaar is.

4.   Als het ICG-systeem of de onbeschikbare functionaliteit opnieuw beschikbaar zijn, gebruiken de marktdeelnemers de overeenkomstig lid 2 gecreëerde documenten om dezelfde informatie in het systeem op te nemen.

Artikel 24

Beveiliging van het ICG-systeem

1.   Bij de ontwikkeling, het onderhoud en het gebruik van het ICG-systeem zullen de lidstaten en de Commissie passende veiligheidsmaatregelen vaststellen en handhaven voor de doeltreffende, betrouwbare en veilige werking ervan. Zij zorgen er ook voor dat er maatregelen worden genomen om de bron van de gegevens te controleren en gegevens te beschermen tegen het risico van ongeoorloofde toegang, verlies, wijziging of vernietiging.

2.   Elke invoering, wijziging of verwijdering van gegevens wordt vastgelegd met opgave van de reden voor en het nauwkeurige tijdstip van deze bewerking en van de persoon die deze heeft verricht.

3.   De lidstaten stellen elkaar, de Commissie en in voorkomend geval de betrokken marktdeelnemer op de hoogte van alle daadwerkelijke of vermoede inbreuken op de beveiliging van het ICG-systeem.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de in artikel 16, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2019/880 vermelde datum.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 151 van 7.6.2019, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1506 van de Commissie van 8 september 2015 tot vaststelling van specificaties betreffende formaten van geavanceerde elektronische handtekeningen en geavanceerde zegels die door openbare instanties moeten worden erkend overeenkomstig respectievelijk artikel 27, lid 5, en artikel 37, lid 5, van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt (PB L 235 van 9.9.2015, blz. 37).

(5)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(6)  Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen (PB L 39 van 10.2.2009, blz. 1).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(10)  Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 324 van 10.12.2009, blz. 23).

(11)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(12)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).


BIJLAGE I

Data dictionary en specificaties voor het opstellen van algemene beschrijvingen, invoervergunningen en importeursverklaringen

De in de onderstaande lijst vermelde onderdelen vormen de gegevens voor het invullen van de in artikel 4 bedoelde algemene beschrijving, de in hoofdstuk III bedoelde invoervergunning en de in hoofdstuk IV bedoelde importeursverklaring.

Alle gegevens of vakken zijn van toepassing op de elektronische algemene beschrijvingen, invoervergunningen en importeursverklaringen, tenzij in de Uniewetgeving anders is aangegeven of bepaald.

Alle vakken zijn verplicht, behalve die met een asterisk (*).

Vak

Beschrijving

DEEL I

Houder van de goederen

 

Soort document

 

Kies het soort document: algemene beschrijving, invoervergunning, importeursverklaring.

I.1

Referentienummer

 

Dit is de unieke alfanumerieke code die door het ICG-systeem aan het document wordt toegekend.

I.2

Status

 

Dit is de status van het document in het ICG-systeem.

I.3

QR Code

 

Dit is het unieke, door het ICG-systeem toegekende machineleesbare optische etiket dat naar de elektronische versie van het document verwijst.

I.4

Nationaal referentienummer (*)

 

De bevoegde autoriteit kan dit vak gebruiken om de aan het document toegekende unieke nationale alfanumerieke code aan te geven.

I.5

Lokaal referentienummer (*)

 

De houder van het goed kan dit vak gebruiken om de aan het document toegekende unieke alfanumerieke code die voor intern gebruik van de houder is bestemd, aan te geven.

I.6

Land van invoer en bevoegde autoriteit of bevoegd douanekantoor

 

Kies de lidstaat van invoer, d.w.z. de lidstaat waarnaar het cultuurgoed voor het eerst wordt ingevoerd, en

voor een invoervergunning:

kies de juiste bevoegde autoriteit in de lidstaat van invoer;

voor een importeursverklaring:

kies het douanekantoor.

I.7

Vrijstelling (*)

 

Alleen voor een importeursverklaring.

Gebruik dit vak indien de cultuurgoederen onder de volgende vrijstelling valt:

invoer (regeling tijdelijke invoer) voor een commerciële kunstbeurs.

I.8

Bestemming

 

Alleen voor een importeursverklaring.

Kies de lidstaat waar de cultuurgoederen tijdelijk worden ingevoerd wanneer de derogatie wordt toegepast.

Vermeld de naam en het adres van de kunstbeurs.

I.9

Duur van de toegekende regeling tijdelijke invoer (*)

 

Alleen voor een importeursverklaring.

Dit vak wordt automatisch door het ICG-systeem ingevuld op basis van de regeling tijdelijke invoer die door de douaneautoriteiten in de nationale douanesystemen is toegekend.

I.10

Verwijzingen naar andere documenten (*)

 

Dit vak kan automatisch door het ICG-systeem worden ingevuld op basis van andere documenten die met dit systeem verbonden zijn (bijvoorbeeld cultuurgoederen waarvoor een invoervergunning vereist is, die in de Unie zijn ingevoerd met een importeursverklaring in het kader van een derogatie voor een commerciële kunstbeurs en pas later een vergunningsprocedure doorlopen).

I.11

Betreffende land

 

Vermeld het betreffende land, als gedefinieerd in artikel 1, lid 3.

Vermeld ook of:

a)

dit het land is waar het cultuurgoed is vervaardigd en/of ontdekt, of

b)

indien niet bekend is in welk land het cultuurgoed is vervaardigd en/of ontdekt, of indien het wel bekend is maar het cultuurgoed vóór 24 april 1972 uit dat land is uitgevoerd, dit het laatste land is waar het cultuurgoed zich meer dan vijf jaar rechtmatig heeft bevonden voor verzending naar de Unie.

I.12

Categorie van het voorwerp

 

Vermeld de categorie van het cultuurgoed conform deel B of C van de bijlage bij Verordening (EU) 2019/880.

Beschrijving van het (de) cultuurgoed(eren) (deel)

 

Dit deel omvat de vakken I.13 tot en met I.16.

Voor een invoervergunning:

Dit deel wordt voor ieder artikel in een zending herhaald en afzonderlijk ingevuld.

Voor een importeursverklaring:

Iedere importeursverklaring bestaat uit slechts één deel voor de beschrijving van het cultuurgoed. Met uitzondering van munten van categorie e) van deel C van de bijlage bij Verordening (EU) 2019/880 die dezelfde munteenheid, materiaal en oorsprong hebben, wordt voor ieder cultuurgoed een afzonderlijke importeursverklaring opgesteld, indien een zending uit meer dan één cultuurgoed bestaat.

I.13

Uniek ID van het cultuurgoed

 

Dit is de unieke alfanumerieke code die door het ICG-systeem aan ieder individueel cultuurgoed wordt toegekend.

I.14

Taric-code

 

Vermeld de juiste Taric-code voor het ingevoerde cultuurgoed.

I.15

Beschrijving van het cultuurgoed

 

Vermeld de volgende gegevens over het cultuurgoed:

Soort cultuurgoed: vermeld het soort, bv. beeldhouwwerk, schilderij, boek.

Materiaal: vermeld welke materialen zijn gebruikt om het cultuurgoed te produceren.

Techniek(en): vermeld welke techniek(en) zijn gebruikt om het cultuurgoed te produceren.

Titel van het cultuurgoed: vermeld de titel of de naam waaronder het cultuurgoed bekend staat (indien bekend).

Onderwerp: vermeld het onderwerp/genre/thema van het cultuurgoed.

Datering: Indien geen exacte datum bekend is voor de in deel B van de bijlage bij Verordening (EU) 2019/880 vermelde categorieën, vermeld de eeuw en deel van de eeuw (eerst kwart, eerste helft) of millennium.

Voor antieke cultuurgoederen die zijn opgenomen in deel C van de bijlage bij Verordening (EU) 2019/880 waarvoor het niet voldoende is de eeuw aan te geven, vermeld een jaartal, zelfs bij benadering (rond 1790, ongeveer 1660).

Voor reeksen (archieven en bibliotheken) de begin- en einddatum vermelden.

In het geval van cultuurgoederen van paleontologisch belang het geologische tijdperk vermelden (indien bekend).

Schepper: vermeld de schepper van het cultuurgoed. Indien de schepper onbekend is, vermeld “onbekend”.

Oorsprong: vermeld de historische oorsprong van het cultuurgoed, bv. Mesopotamisch standbeeld, mogelijk “Babylon, Achaemenidisch rijk”.

Beschrijving: een korte beschrijving van het cultuurgoed, inclusief aanvullende gegevens.

Douanewaarde: voor invoervergunningen en importeursverklaringen, de waarde van de cultuurgoederen voor douanedoeleinden vermelden.

I.16

Foto’s en maten

 

Verstrek foto's van de cultuurgoederen:

driekwart, indien van toepassing (3-dimensionale objecten);

voorkant;

linkerzijde, indien van toepassing (3-dimensionale objecten);

rechterzijde, indien van toepassing (3-dimensionale objecten);

achterzijde;

bovenkant, indien van toepassing (3-dimensionale objecten);

onderkant, indien van toepassing (3-dimensionale objecten).

Voor cultuurgoederen met onderscheidende kenmerken, verstrek een foto en een tekstuele beschrijving van het onderscheidende kenmerk.

Voor cultuurgoederen met kentekens, verstrek een foto en een tekstuele beschrijving van het kenteken.

Voor cultuurgoederen met inscripties, verstrek een foto en een tekstuele beschrijving van de inscriptie in de oorspronkelijke taal en een vertaling, indien mogelijk.

Afmetingen:

Vermeld het gewicht, de vorm en de afmetingen van het cultuurgoed. In het geval van munten, vermeld ook het aantal munten die onder één importeursverklaring kunnen vallen.

I.17

Bewijsstukken (*)

 

Gebruik dit vak om bewijsstukken naar het ICG-systeem te uploaden.

I.18

Houder van de goederen

 

Vermeld naam en adres, land, tweeletterige ISO-landcode en EORI-nummer van de houder van de goederen.

I.19

Eigenaar van het cultuurgoed (*)

 

Vermeld naam en adres, land en tweeletterige ISO-landcode van de eigenaar van de goederen.

I.20

Verklaring van de houder van het goed

 

Voor een invoervergunning en een importeursverklaring.

Ik verklaar hierbij op straffe van vervolging krachtens de wet dat alle ingediende informatie juist, volledig en waar is, en dat het cultuurgoed dat ik in de Europese Unie wil invoeren, naar mijn weten is uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van <het betreffende land als vermeld in vak I.11>”.

Voor een importeursverklaring:

Vermeld of voor het betreffende land een vergunning, toestemming of ander soort machtiging vereist is om het betrokken cultuurgoed rechtmatig van zijn grondgebied uit te voeren, en zo ja, vermeld of u over een dergelijk document beschikt.

Voor een invoervergunning:

Vermeld of voor het betreffende land een vergunning, toestemming of ander soort machtiging vereist is om het betrokken cultuurgoed rechtmatig van zijn grondgebied uit te voeren, en zo ja, upload dat document.

De verklaring wordt ondertekend met de elektronische handtekening van de houder van de goederen, gedateerd en elektronisch verzegeld met een geavanceerd of gekwalificeerd elektronisch zegel van het ICG-systeem.

I.21

Antwoord op (een) verzoek(en) om aanvullende gegevens (*)

 

Alleen voor invoervergunningen; verplicht indien de bevoegde autoriteit in vak II.1 om aanvullende gegevens verzoekt.

Vermeld welke informatie is verstrekt naar aanleiding van een verzoek om aanvullende gegevens van de bevoegde autoriteit.

Nadat dit vak is ingevuld, moet de vergunning opnieuw worden ondertekend.

DEEL II

Bevoegde autoriteit

II.1

Verzoek om aanvullende gegevens (*)

 

Alleen voor een invoervergunning.

Dit vak kan door de bevoegde autoriteit worden gebruikt om de aanvrager-houder van de goederen om aanvullende gegevens te verzoeken.

II.2

Besluit over een aanvraag van een invoervergunning

 

Alleen voor een invoervergunning.

Vermeld of de invoervergunning is verleend of niet.

Indien de aanvraag van een invoervergunning is afgewezen, vermeld de redenen voor de afwijzing, als genoemd in artikel 4, lid 7, van Verordening (EU) 2019/880.

II.3

Elektronische handtekening en elektronisch zegel

 

Alleen voor een invoervergunning.

Elektronische handtekening van de ordonnateur van de in vak I.6 gekozen bevoegde autoriteit.

Geavanceerd of gekwalificeerd elektronisch zegel van de in vak I.6 gekozen bevoegde autoriteit.

Geavanceerd of gekwalificeerd elektronisch zegel van het ICG-systeem.

Elektronisch tijdstempel.

TOELICHTING

1)

Bij de controle van de herkomst van een cultuurgoed wordt het gedrag van de aanvrager in aanmerking genomen, met name of de aanvrager bij het verwerven van de voorwerpen de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. Naast de toepasselijke certificaten of documentatie zijn andere aspecten waarmee rekening wordt gehouden: de aard van de partijen bij een transactie, de betaalde of aangegeven prijs, het risico verbonden aan het land van uitvoer of aan die specifieke categorie goederen, of de aanvrager toegankelijke registers van gestolen cultuurgoederen of andere relevante en in rede beschikbare informatie heeft geraadpleegd, en of hij die stappen heeft gezet die hij in de omstandigheden van het geval mocht worden geacht te zetten.

2)

Beoordelingen van deskundigen in de vorm van een beredeneerde bepaling van herkomst door een erkende onafhankelijke deskundige, zoals iemand die aan een universiteit of een onderzoeksinstelling is verbonden, een gerechtelijk deskundige of getuige-deskundige of een goedgekeurde en erkende deskundige kunnen als afdoende bewijs van herkomst of geschiedenis van het cultuurgoed worden beschouwd, mits er geen waargenomen belangenverstrengeling is. Een verklaring onder ede of een soortgelijke ondertekende verklaring van derden, zoals de exporteur of de verkoper, overeenkomstig het recht van een derde land kan in aanmerking worden genomen, mits door andere bewijsmiddelen gestaafd en op voorwaarde dat de ondertekenaar zich van de gevolgen van een valse verklaring bewust is. Hoe het ook zij, de bevoegde autoriteiten wegen en beoordelen het ingediende bewijsmateriaal naar eigen inzicht, met inachtneming van de specifieke omstandigheden en het waargenomen risico op illegale handel per geval.

BIJLAGE II

Sjablonen voor een invoervergunning en een importeursverklaring

NB:

De volgorde van de vakken in het sjabloon en de grootte en vorm zijn indicatief.

INVOERVERGUNNING VOOR CULTUURGOEDEREN

I.1

Referentienummer

 

I.2

Status

I.3

QR CODE

I.4

Nationaal referentienummer

 

I.5

Lokaal referentienummer

 

I.6

Land van invoer en bevoegde autoriteit

I.10

Verwijzingen naar andere documenten

I.11

Betreffende land

BESCHRIJVING VAN HET CULTUURGOED

I.12

Categorie van het cultuurgoed overeenkomstig deel B van de bijlage bij Verordening (EU) 2019/880:

☐categorie c)

☐categorie d)

I.13

Unieke ID van het cultuurgoed:

I.14

Taric-code:

I.15

Beschrijving van het (de) cultuurgoed(eren)

Soort cultuurgoed:

 

Materiaal:

 

Techniek(en):

 

Titel van het cultuurgoed:

 

Onderwerp:

 

Datering:

 

Schepper:

 

Oorsprong:

 

Beschrijving:

 

Douanewaarde:

 

I.16

Foto’s en maten

Foto (driekwart)

Maten (conform de foto’s)

Foto (voorzijde)

Foto (links)

Foto (rechts)

Foto (achterzijde)

Foto (bovenkant)

Foto (onderkant)

(extra) Foto’s

Maten (conform de foto’s)

Foto’s (kentekens)

Soort kenteken:

Foto’s (onderscheidende kenmerken)

Soort onderscheidend kenmerk

Beschrijving:

Foto’s (inscripties)

Oorspronkelijke tekst:

 

Vertaling:

I.17

Bewijsstukken:

I.18

Houder van de goederen:

Naam

Straat en nummer

Plaats

Postcode

Land

EORI-nummer

I.19

Eigenaar van de cultuurgoederen:

Naam

Straat en nummer

Plaats

Postcode

Land

I.20

Verklaring:

Ik verklaar hierbij op straffe van vervolging krachtens de wet dat alle ingediende informatie juist, volledig en waar is, en dat het cultuurgoed dat ik in de Europese Unie wil invoeren, naar mijn weten is uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van

dat geen uitvoervergunning, toestemming of machtiging vereist

dat een uitvoervergunning, toestemming of machtiging vereist

die ik in het ICG-systeem heb geüpload

die ik niet in het ICG-systeem heb geüpload

Elektronische handtekening van de houder van het goed

Geavanceerd of gekwalificeerd elektronisch zegel van het ICG-systeem.

Datum (tijdstempel)

I.21

Antwoord op (een) verzoek(en) om aanvullende gegevens

DEEL II

Bevoegde autoriteit

II.1

Verzoek om aanvullende gegevens

II.2

Besluit inzake de aanvraag voor een invoervergunning

II.3

Elektronische handtekening en elektronisch zegel

Elektronische handtekening van de ordonnateur van de in vak I.6 gekozen bevoegde autoriteit.

Geavanceerd of gekwalificeerd elektronisch zegel van de in vak I.6 gekozen bevoegde autoriteit.

Geavanceerd of gekwalificeerd elektronisch zegel van het ICG-systeem.

IMPORTEURSVERKLARING VOOR CULTUURGOEDEREN

I.1

Referentienummer

 

I.2

Status

I.3

QR CODE

I.4

Nationaal referentienummer

 

I.5

Lokaal referentienummer

 

I.6

Land van invoer en bevoegde autoriteit

I.7

Derogaties:

☐Commerciële kunstbeurs

I.8

Bestemming:

I.9

Duur van de toegekende regeling tijdelijke invoer:

I.10

Verwijzingen naar andere documenten:

I.11

Betreffende land:

BESCHRIJVING VAN HET CULTUURGOED

I.12

Categorie van het cultuurgoed overeenkomstig Verordening (EU) 2019/880:

☐Deel B

categorieën

☐Deel C

categorieën

I.13

Unieke ID van het cultuurgoed:

I.14

Taric-code:

I.15

Beschrijving van het (de) cultuurgoed(eren)

Soort cultuurgoed:

 

Materiaal:

 

Techniek(en):

 

Titel van het cultuurgoed:

 

Onderwerp:

 

Datering:

 

Schepper:

 

Oorsprong:

 

Beschrijving:

 

Douanewaarde:

 

I.16

Foto’s en maten

Foto (driekwart)

Maten (conform de foto’s)

Foto (voorzijde)

Foto (links)

 

Foto (rechts)

 

Foto (achterzijde)

 

Foto (bovenkant)

 

Foto (onderkant)

 

(extra) Foto’s

Maten (conform de foto’s)

Foto’s (kentekens)

Soort kenteken:

Foto’s (onderscheidende kenmerken)

Soort onderscheidend kenmerk:

Beschrijving:

Foto’s (inscripties)

Oorspronkelijke tekst:

 

Vertaling:

I.17

Bewijsstukken:

I.18

Houder van de goederen:

Naam

Straat en nummer

Plaats

Postcode

Land

EORI-nummer

I.19

Eigenaar van de cultuurgoederen:

Naam

Straat en nummer

Plaats

Postcode

Land

I.20

Verklaring:

Ik verklaar hierbij op straffe van vervolging krachtens de wet dat alle ingediende informatie juist, volledig en waar is, en dat het cultuurgoed dat ik in de Europese Unie wil invoeren, naar mijn weten is uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van …

dat geen vergunning, toestemming of machtiging vereist

dat een uitvoervergunning, toestemming of machtiging vereist waarover ik beschik

Elektronische handtekening van de houder van de goederen

Geavanceerd of gekwalificeerd elektronisch zegel van het ICG-systeem.

Datum (tijdstempel)


2.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/90


VERORDENING (EU) 2021/1080 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2021

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standards 16, 37 en 41 en International Financial Reporting Standards 1, 3 en 9 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) zijn bepaalde op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 14 mei 2020 is de International Accounting Standards Board (IASB) overgegaan tot de publicatie van diverse mineure wijzigingen van International Accounting Standard (IAS) 16 Materiële vaste activa, IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa en van International Financial Reporting Standard (IFRS) 3 Bedrijfscombinaties. Die wijzigingen bieden verdere verduidelijking ten behoeve van een consistentere toepassing van de standaarden, of actualiseren verwijzingen.

(3)

Op 14 mei 2020 heeft de IASB ook de Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden cyclus 2018-2020 uitgegeven in het kader van zijn periodieke verbeteringsproces. De jaarlijkse verbeteringen zijn erop gericht de standaarden te stroomlijnen en te verduidelijken. Het doel van de jaarlijkse verbeteringen is niet-dringende, maar noodzakelijke kwesties te behandelen die door de IASB tijdens de projectcyclus zijn besproken op het gebied van inconsistenties in de International Financial Reporting Standards of onduidelijke formuleringen. De jaarlijkse verbeteringen bevatten wijzigingen van IAS 41 Landbouw, IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards en IFRS 9 Financiële instrumenten.

(4)

Na overleg met de European Financial Reporting Advisory Group concludeert de Commissie dat de wijzigingen van IAS 16 Materiële vaste activa, IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, IAS 41 Landbouw, IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards, IFRS 3 Bedrijfscombinaties en IFRS 9 Financiële instrumenten beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte goedkeuringscriteria.

(5)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:

a)

International Accounting Standard (IAS) 16 Materiële vaste activa wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

b)

IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

c)

IAS 41 Landbouw wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

d)

International Financial Reporting Standard (IFRS) 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

e)

IFRS 3 Bedrijfscombinaties wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

f)

IFRS 9 Financiële instrumenten wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Elke onderneming past de in artikel 1 bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2022 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1).


BIJLAGE

Wijzigingen in IAS 16 Materiële vaste activa

Wijzigingen in IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

Wijzigingen in IFRS 3 Bedrijfscombinaties

Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden cyclus 2018-2020

Wijzigingen in IAS 16 Materiële vaste activa

De alinea’s 17 en 74 worden gewijzigd; de alinea’s 20A, 74A, 80D en 81N worden toegevoegd. De vereisten die voordien in alinea 74(d) waren opgenomen, zijn niet gewijzigd, doch verplaatst naar alinea 74A(a).

WAARDERING BIJ EERSTE OPNAME

Samenstelling van de kostprijs

17

Voorbeelden van rechtstreeks toerekenbare kosten zijn:

(e)

kosten om te onderzoeken of het actief naar behoren functioneert (d.w.z. onderzoeken of het actief technisch en fysiek zodanig presteert dat het kan worden gebruikt in de productie of levering van goederen of diensten, voor verhuur aan derden, of voor bestuurlijke doeleinden), en

20A

Items kunnen worden geproduceerd door een materieel vast actief naar de locatie en in de staat te brengen die nodig is opdat het actief zou kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze (zoals geproduceerde monsters wanneer wordt getest of het actief naar behoren functioneert). Een entiteit neemt de opbrengsten van de verkoop van die items, en de kosten van die items, in winst of verlies op in overeenstemming met de toepasselijke standaarden. De entiteit waardeert de kostprijs van die items volgens de waarderingsvereisten van IAS 2.

INFORMATIEVERSCHAFFING

74

De jaarrekening moet ook de volgende informatie geven:

(b)

de uitgaven die zijn opgenomen in de boekwaarde van een materieel vast actief in aanbouw, en

(c)

het bedrag van contractuele verbintenissen in verband met de verwerving van materiële vaste activa.

74A

Indien niet afzonderlijk in het overzicht van het totaalresultaat gepresenteerd, moet de jaarrekening ook de volgende informatie geven:

(a)

het in winst of verlies opgenomen bedrag aan vergoedingen van derden voor materiële vaste activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, verloren zijn gegaan of werden opgegeven, en

(b)

de bedragen van de in overeenstemming met alinea 20A in winst of verlies opgenomen opbrengsten en kosten die betrekking hebben op geproduceerde items niet zijnde output van de normale bedrijfsvoering van de entiteit, en in welke post(en) in het overzicht van het totaalresultaat die verplichtingen opbrengsten en kosten zijn opgenomen.

OVERGANGSBEPALINGEN

80D

De alinea’s 17 en 74 zijn gewijzigd en de alinea’s 20A en 74A zijn toegevoegd door Materiële vaste activa — Opbrengsten vóór beoogd gebruik, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen, doch alleen op materiële vaste activa die naar de locatie en in de staat worden gebracht die nodig is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze bij of na het begin van de vroegste periode die wordt gepresenteerd in de eerste jaarrekening waarin een entiteit deze wijzigingen voor het eerst toepast. De entiteit moet het cumulatieve effect van de eerste toepassing van de wijziging opnemen als een aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten (of een andere component van het eigen vermogen, al naargelang het geval) bij het begin van de vroegste periode die wordt gepresenteerd.

INGANGSDATUM

81N

De alinea’s 17 en 74 zijn gewijzigd en de alinea’s 20A, 74A en 80D zijn toegevoegd door Materiële vaste activa — Opbrengsten vóór beoogd gebruik, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2022 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

Wijzigingen in IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

De alinea’s 68A, 94A en 105 worden toegevoegd en alinea 69 wordt gewijzigd. Alinea 68 is niet gewijzigd, maar is hier opgenomen voor het leesgemak.

TOEPASSING VAN DE REGELS VOOR OPNAME EN WAARDERING

Verlieslatende contracten

68

Deze standaard definieert een verlieslatend contract als een contract waarbij de onvermijdelijke kosten die nodig zijn om de verplichtingen uit hoofde van het contract na te komen, hoger liggen dan de economische voordelen die naar verwachting uit het contract worden ontvangen. De onvermijdelijke kosten uit hoofde van een contract weerspiegelen de laagste nettokosten die nodig zijn om het contract te beëindigen, namelijk ofwel de kosten om het contract na te leven, of enige compensatie of boete die voortvloeit uit het niet-naleven van het contract, indien dit bedrag lager ligt.

68A

De kosten van het vervullen van een contract omvatten de kosten die direct betrekking hebben op het contract. Kosten die direct betrekking hebben op een contract omvatten zowel:

(a)

de marginale kosten van het vervullen van dat contract — bijvoorbeeld directe arbeidskosten en materiaalkosten, als

(b)

toewijzingen van andere kosten die direct op het vervullen van contracten betrekking hebben — bijvoorbeeld een toerekening van de afschrijvingskosten van een materieel vast actief dat onder meer bij het vervullen van dat contract wordt gebruikt.

69

Voordat een aparte voorziening voor een verlieslatend contract wordt gevormd, neemt een entiteit enige bijzondere waardeverminderingsverliezen op die zich hebben voorgedaan ten aanzien van activa die voor het vervullen van het contract worden gebruikt (zie IAS 36).

OVERGANGSBEPALINGEN

94A

Alinea 68A is toegevoegd en alinea 69 is gewijzigd door Verlieslatende contracten — Kosten van het vervullen van een contract, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op contracten waarvoor zij nog niet al haar verplichtingen heeft vervuld bij het begin van de jaarlijkse verslagperiode waarin zij deze wijzigingen voor het eerst toepast (de datum van eerste toepassing). De entiteit mag vergelijkende informatie niet aanpassen. In plaats daarvan moet de entiteit het cumulatieve effect van de eerste toepassing van deze standaard op de datum van eerste toepassing opnemen als een aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten of een andere component van het eigen vermogen, al naargelang het geval.

INGANGSDATUM

105

De alinea’s 68A en 94A zijn toegevoegd en alinea 69 is gewijzigd door Verlieslatende contracten — Kosten van het vervullen van een contract, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2022 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

Wijzigingen in IFRS 3 Bedrijfscombinaties

Alinea 11 wordt gewijzigd en de voetnoot met betrekking tot het Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen in alinea 11 wordt verwijderd. De alinea’s 14, 21, 22 en 23 worden gewijzigd en de alinea’s 21A, 21B, 21C, 23A en 64Q worden toegevoegd. Een kopje wordt toegevoegd vóór alinea 21A en de kopjes onder alinea 21 en boven alinea 22 worden gewijzigd. Alinea 10 is niet gewijzigd, maar is hier opgenomen voor het leesgemak.

DE OVERNAMEMETHODE

Opname en waardering van de verworven identificeerbare activa, de overgenomen verplichtingen en enig minderheidsbelang in de overgenomen partij

Opnameprincipe

10

Vanaf de overnamedatum moet de overnemende partij de verworven identificeerbare activa, de overgenomen verplichtingen en enig minderheidsbelang in de overgenomen partij afzonderlijk van goodwill opnemen. De opname van verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen is onderworpen aan de voorwaarden die in alinea’s 11 en 12 zijn vermeld.

Voorwaarden voor opname

11

Om in aanmerking te komen voor opname in het kader van de toepassing van de overnamemethode, moeten de verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen op de overnamedatum voldoen aan de definities van activa en verplichtingen in het Conceptual Framework for Financial Reporting. Kosten die de overnemende partij verwacht maar niet verplicht is in de toekomst te maken om haar plan voor de afstoting van een activiteit van een overgenomen partij, voor het beëindigen van het dienstverband van werknemers van een overgenomen partij of voor het overplaatsen van werknemers van een overgenomen partij uit te voeren, zijn bijvoorbeeld geen verplichtingen op de overnamedatum. Derhalve neemt de overnemende partij deze kosten niet op in het kader van de toepassing van de overnamemethode. In plaats daarvan neemt de overnemende partij deze kosten op in haar jaarrekening na de bedrijfscombinatie in overeenstemming met andere IFRSs.

14

De alinea’s B31 tot en met B40 verschaffen leidraden voor de opname van immateriële activa. De alinea’s 21A tot en met 28B specificeren de soorten identificeerbare activa en verplichtingen die posten bevatten waarvoor deze IFRS beperkte uitzonderingen op het opnameprincipe en de voorwaarden voor opname toestaat.

Uitzonderingen op de opname- of waarderingsprincipes

21

Deze IFRS voorziet in beperkte uitzonderingen op zijn opname- en waarderingsprincipes. De alinea’s 21A tot en met 31A specificeren zowel de specifieke items waarvoor in uitzonderingen is voorzien als de aard van die uitzonderingen. De overnemende partij moet die items administratief verwerken door de vereisten in de alinea’s 21A tot en met 31A toe te passen, hetgeen ertoe zal leiden dat sommige items worden:

(a)

opgenomen door toepassing van de voorwaarden voor opname naast die welke in de alinea’s 11 en 12 zijn beschreven, of door toepassing van de vereisten van andere IFRSs, waarbij de resultaten verschillen van de toepassing van het opnameprincipe en de voorwaarden voor opname;

(b)

gewaardeerd tegen een ander bedrag dan hun reële waarde op de overnamedatum.

Uitzonderingen op het opnameprincipe

Verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen binnen het toepassingsgebied van IAS 37 of IFRIC 21

21A

Alinea 21B is van toepassing op verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa of IFRIC 21 Heffingen zouden vallen indien zij afzonderlijk waren aangegaan en niet in een bedrijfscombinatie waren overgenomen.

21B

Het Conceptual Framework for Financial Reporting definieert een verplichting als “een bestaande verplichting van de entiteit om een economisch middel over te dragen als gevolg van gebeurtenissen in het verleden”. Voor een voorziening of voorwaardelijke verplichting die binnen het toepassingsgebied van IAS 37 zou vallen, moet de overnemende partij de alinea’s 15 tot en met 22 van IAS 37 toepassen om na te gaan of op de overnamedatum sprake is van een bestaande verplichting als gevolg van gebeurtenissen in het verleden. Voor een heffing die binnen het toepassingsgebied van IFRIC 21 zou vallen, moet de overnemende partij IFRIC 21 toepassen om na te gaan of de tot verplichting leidende gebeurtenis die tot een verplichting tot betaling van een heffing aanleiding geeft, zich tegen overnamedatum heeft voorgedaan.

21C

Een in overeenstemming met alinea 21B geïdentificeerde bestaande verplichting kan voldoen aan de in alinea 22(b) gegeven definitie van een voorwaardelijke verplichting. Zo ja, dan is alinea 23 op die voorwaardelijke verplichting van toepassing.

Voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

22

IAS 37 definieert een “voorwaardelijke verplichting” als:

(a)

een mogelijke verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft, of

(b)

een bestaande verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden, maar die niet wordt opgenomen omdat:

(i)

het niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen, of

(ii)

het bedrag van de verplichting niet betrouwbaar genoeg kan worden bepaald.

23

De overnemende partij moet op de overnamedatum een in een bedrijfscombinatie overgenomen voorwaardelijke verplichting opnemen als het gaat om een bestaande verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan de reële waarde betrouwbaar kan worden bepaald. Derhalve, en in tegenstelling tot alinea 14(b) en de alinea’s 23, 27, 29 en 30 van IAS 37, neemt de overnemende partij op de overnamedatum een in een bedrijfscombinatie overgenomen voorwaardelijke verplichting op, zelfs als het niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen. Alinea 56 van deze IFRS verschaft een leidraad voor de administratieve verwerking van voorwaardelijke verplichtingen na eerste opname.

23A

IAS 37 definieert een voorwaardelijk actief als “een mogelijk actief dat voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft”. De overnemende partij mag een voorwaardelijk actief niet op de overnamedatum opnemen.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

Ingangsdatum

64Q

De alinea’s 11, 14, 21, 22 en 23 zijn gewijzigd en de alinea’s 21A, 21B, 21C en 23A zijn toegevoegd door Reference to the Conceptual Framework, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op bedrijfscombinaties waarvoor de overnamedatum valt op of na het begin van de eerste jaarlijkse verslagperiode die op of na 1 januari 2022 aanvangt. Eerdere toepassing is toegestaan als een entiteit tegelijkertijd ook alle andere wijzigingen toepast die zijn aangebracht door Amendments to References to the Conceptual Framework in IFRS Standards, uitgegeven in maart 2018.

Wijziging in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

Alinea 39AG en, in bijlage D, alinea D13A worden toegevoegd. Alinea D1(f) wordt gewijzigd.

INGANGSDATUM

39AG

Alinea D1(f) is gewijzigd en alinea D13A is toegevoegd door Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden cyclus 2018-2020, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet die wijziging toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2022 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

Bijlage D

Vrijstellingen van andere IFRS’s

Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS.

D1

Een entiteit mag ervoor kiezen gebruik te maken van een of meer van de volgende vrijstellingen:

(f)

cumulatieve omrekeningsverschillen (alinea’s D12-D13A);

Cumulatieve omrekeningsverschillen

D13A

In plaats van alinea D12 of D13 toe te passen, mag een dochteronderneming die een beroep doet op de vrijstelling van alinea D16(a), ervoor kiezen om, in haar jaarrekening, de cumulatieve omrekeningsverschillen voor alle buitenlandse activiteiten te waarderen tegen de boekwaarden die op basis van de datum van de overgang naar de IFRSs van de moedermaatschappij in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij zouden worden opgenomen indien er geen aanpassingen werden aangebracht voor consolidatiedoeleinden en voor de gevolgen van de bedrijfscombinatie waarin de moedermaatschappij de dochteronderneming heeft overgenomen. Een soortgelijke keuze is mogelijk voor een geassocieerde deelneming of joint venture die een beroep doet op de vrijstelling in alinea D16(a).

Wijziging in IFRS 9 Financiële instrumenten

Alinea 7.1.9, alinea 7.2.35 en het kopje ervan, en alinea B3.3.6A worden toegevoegd. Alinea B3.3.6 wordt gewijzigd. De vereisten die in alinea B3.3.6A waren opgenomen, zijn niet gewijzigd, doch verplaatst naar alinea B.3.3.6.

Hoofdstuk 7 Ingangsdatum en overgang

7.1.   INGANGSDATUM

7.1.9.

De alinea’s 7.2.35 en B3.3.6A zijn gewijzigd en alinea B3.3.6 is toegevoegd door Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden cyclus 2018-2020, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet die wijziging toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2022 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

7.2.   OVERGANG

Overgang voor Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden

7.2.35.

Een entiteit moet Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden 2018-2020 toepassen op financiële verplichtingen die zijn gewijzigd of geruild bij of na het begin van de jaarlijkse verslagperiode waarin de entiteit deze wijzigingen voor het eerst toepast.

Bijlage B

Toepassingsleidraad

Deze bijlage is een integraal onderdeel van de standaard.

OPNAME EN NIET LANGER OPNEMEN IN HET OVERZICHT VAN DE FINANCIËLE POSITIE (HOOFDSTUK 3)

Niet langer opnemen van financiële verplichtingen (afdeling 3.3)

B3.3.6.

Voor de toepassing van alinea 3.3.2 wijken de voorwaarden aanzienlijk af indien de contante waarde van de kasstromen onder de nieuwe voorwaarden, met inbegrip van het saldo van betaalde en ontvangen provisies gedisconteerd tegen de oorspronkelijke effectieve rentevoet, ten minste 10 % verschilt van de contante waarde van de resterende kasstromen van de oorspronkelijke financiële verplichting. Bij het bepalen van het saldo van die betaalde en ontvangen provisies neemt een leningnemer alleen tussen de leningnemer en leninggever betaalde of ontvangen provisies op, met inbegrip van door ofwel de leninggever of leningnemer voor rekening van de ander betaalde of ontvangen provisies.

B3.3.6A.

Indien een ruil van schuldbewijzen of wijziging van voorwaarden administratief als schulddelging wordt verwerkt, worden gemaakte kosten of provisies opgenomen als deel van de winst of het verlies op de gedelgde schuld. Als de ruil of wijziging administratief niet als een schulddelging wordt verwerkt, vormen de gemaakte kosten of betaalde provisies een aanpassing van de boekwaarde van de verplichting en worden zij geamortiseerd over de resterende looptijd van de gewijzigde verplichting.

Wijziging in IAS 41 Landbouw

Alinea 22 wordt gewijzigd en alinea 65 wordt toegevoegd.

OPNAME EN WAARDERING

22

Een entiteit neemt geen kasstromen op voor de financiering van het actief of het herstel van biologische activa na de oogst (bijvoorbeeld de kostprijs van het heraanplanten van bomen in een bosaanplanting na de oogst).

INGANGSDATUM EN OVERGANG

65

Alinea 22 is gewijzigd door Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden cyclus 2018-2020, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet die wijziging toepassen op waarderingen tegen reële waarde bij of na het begin van de eerste jaarlijkse verslagperiode die op of na 1 januari 2022 aanvangt. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

BESLUITEN

2.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/99


BESLUIT (EU) 2021/1081 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2021

tot wijziging van Besluit (EU) 2018/1220 betreffende het reglement van orde van de instantie als bedoeld in artikel 143 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1), en met name artikel 143, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt,

(1)

Besluit (EU) 2018/1220 van de Commissie (2) betreft de vaststelling van het reglement van orde van de instantie als bedoeld in artikel 143 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

(2)

De Commissie heeft 1 juni 2021 vastgesteld als de datum waarop het Europees Openbaar Ministerie zijn taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging (3) krachtens Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (4) opneemt. Derhalve dienen de praktische regelingen voor een nauwe samenwerking tussen de instantie en het Openbaar Ministerie te worden bepaald in het licht van de samenwerkingsovereenkomsten tussen de Europese Commissie en het Openbaar Ministerie als bedoeld in artikel 103, lid 1, van de bovengenoemde verordening.

(3)

Om de continuïteit van de werking van de instantie en daarmee de duurzaamheid van de bescherming van financiële belangen van de Unie te garanderen, dient te worden bepaald dat de voorzitter van de instantie zijn mandaat blijft uitoefenen totdat hij daadwerkelijk wordt vervangen, of ten minste gedurende de eerste maanden na het verstrijken van zijn mandaat.

(4)

De minimumvoorwaarden inzake functie of rang die vereist zijn voor de plaatsvervangers van de leden van de jury die de Europese Commissie vertegenwoordigen, moeten in overeenstemming worden gebracht met die welke vereist zijn voor de leden die de bevoegde ordonnateurs vertegenwoordigen. Daartoe moeten zij worden vastgesteld op het niveau van de functiegroep hoofd van de eenheid of een gelijkwaardige functie.

(5)

Dit besluit dient in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, teneinde de werking van de in artikel 143 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 bedoelde instantie te verzekeren.

(6)

Besluit (EU) 2018/1220 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (EU) 2018/1220 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, lid 1, wordt vervangen door:

“1.   De voorzitter van de instantie wordt overeenkomstig artikel 143, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 door de Commissie na een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling benoemd voor een ambtstermijn van vijf jaar die niet kan worden verlengd. Zijn ambtstermijn gaat in op de datum die daartoe in het aanstellingsbesluit is vastgesteld. Dit besluit wordt bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad.

Na afloop van zijn ambtstermijn blijft de voorzitter in functie voor zover de werking van de instantie dat vereist, totdat hij wordt vervangen. Deze periode mag niet langer duren dan zes maanden.”.

2)

Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

“1.   De directeur van de centrale financiële dienst bij het directoraat-generaal Begroting is een van de twee permanente leden van de instantie die de Commissie vertegenwoordigen, overeenkomstig artikel 143, lid 2, punt b), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. De directeur-generaal Begroting wijst een ambtenaar aan die ten minste tot de functiegroep “hoofd van de eenheid” of een gelijkwaardige functie behoort als plaatsvervanger voor dit permanente lid.

De directeur-generaal Begroting kiest het tweede permanente lid dat de Commissie vertegenwoordigt en zijn plaatsvervanger ad personam uit de ambtenaren van de Commissie die een graad van ten minste AD 14 hebben. De directeur-generaal Begroting wijst een ambtenaar aan die ten minste tot de functiegroep “hoofd van de eenheid” of een gelijkwaardige functie behoort als plaatsvervanger voor dit permanente lid.”.

3)

In artikel 6 worden de leden 3 en 4 vervangen door:

“3.   In de dossiers waarin de vraag van de voorleggende autoriteit met name gebaseerd is op de informatie die door OLAF is doorgegeven, woont een vertegenwoordiger van OLAF de vergaderingen van de instantie bij en neemt hij deel aan de mondelinge en schriftelijke procedures. Hij kan op verzoek van de voorzitter opmerkingen maken.

In de dossiers waarin de vraag van de voorleggende autoriteit geheel of gedeeltelijk gebaseerd is op de informatie die door het Europees Openbaar Ministerie is doorgegeven, geschiedt deze doorgifte van informatie en de deelname als waarnemer van het Europees Openbaar Ministerie in overeenstemming met de overeenkomst als bedoeld in artikel 103, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad.

4.   OLAF kan ten aanzien van de overige dossiers op verzoek van de voorzitter worden uitgenodigd informatie of advies te verstrekken. Het Europees Openbaar Ministerie kan eveneens op verzoek van de voorzitter worden uitgenodigd informatie of advies te verstrekken overeenkomstig de overeenkomst als bedoeld in artikel 103, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad.”.

4)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 9 bis

Samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie

De regelingen voor de samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie zijn vastgelegd in de overeenkomst als bedoeld in artikel 103, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad.”.

5)

Artikel 10, lid 4, wordt vervangen door:

“4.   Het verzoek om een aanbeveling bevat alle op grond van de in artikel 142, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 bedoelde bepalingen vereiste informatie. Zij bevat ook andere relevante informatie als bedoeld in artikel 136 van die verordening, waaronder in voorkomend geval de verslagen van OLAF en de door het Europees Openbaar Ministerie doorgegeven informatie zijn begrepen, zodat passende maatregelen kunnen worden genomen om de financiële belangen van de Unie te beschermen. Zij bevat een naar behoren ingevuld inlichtingenformulier.”.

6)

Artikel 26 wordt vervangen door:

“Artikel 26

Kennisgeving van het advies en van de aanbeveling

De instantie geeft onverwijld kennis van haar advies aan de voorleggende autoriteit, aan de bevoegde ordonnateur en aan de waarnemers. Indien het Europees Openbaar Ministerie als waarnemer wordt uitgenodigd, zijn de bepalingen van de in artikel 103, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad bedoelde overeenkomst van toepassing.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en bekendmaking

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(2)  Besluit (EU) 2018/1220 van de Commissie van 6 september 2018 betreffende het reglement van orde van de instantie als bedoeld in artikel 143 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 226 van 7.9.2018, blz. 7).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/856 van de Commissie van 25 mei 2021 tot vaststelling van de datum waarop het Europees Openbaar Ministerie zijn taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging opneemt (PB L 188 van 28.5.2021, blz. 100).

(4)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (PB L 283 van 30.10.2017, blz. 1).


Rectificaties

2.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/102


Corrigendum to Decision (EU) [2021/1074] of the European Central Bank of 18 June 2021 on the temporary exclusion of certain exposures to central banks from the total exposure measure in view of the COVID-19 pandemic and repealing Decision (EU) 2020/1306 (ECB/2021/27)

( Official Journal of the European Union L 231 I of 30 June 2021 )

On the cover page and on page 1, the title of the Decision:

for:

Decision (EU) [2021/1074] of the European Central Bank of 18 June 2021 on the temporary exclusion of certain exposures to central banks from the total exposure measure in view of the COVID-19 pandemic and repealing Decision (EU) 2020/1306 (ECB/2021/27)

read:

Decision (EU) 2021/1074 of the European Central Bank of 18 June 2021 on the temporary exclusion of certain exposures to central banks from the total exposure measure in view of the COVID-19 pandemic and repealing Decision (EU) 2020/1306 (ECB/2021/27)