ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 231

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
30 juni 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie

1

 

*

Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013

21

 

*

Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds

60

 

*

Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten

94

 

*

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid

159

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 231/1


VERORDENING (EU) 2021/1056 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 juni 2021

tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea, en artikel 322, lid 1, punt a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het regelgevingskader voor het cohesiebeleid van de Unie voor de periode 2021-2027 — in de context van het volgende meerjarig financieel kader — draagt bij tot de nakoming van de verbintenissen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs die is vastgesteld uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (5) (de “Overeenkomst van Parijs”), waarbij ernaar gestreefd wordt de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau, en tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties door de EU-financiering op groene doelstellingen te concentreren. Deze verordening moet een van de in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” beschreven prioriteiten uitvoeren en maakt deel uit van het investeringsplan voor een duurzaam Europa, dat in specifieke financiering uit hoofde van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie in het kader van het cohesiebeleid voorziet om de sociale, economische en milieukosten van de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie aan te pakken, waarbij de resterende broeikasgasemissies worden gecompenseerd door equivalente absorpties.

(2)

De transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie vormt een van de belangrijkste beleidsdoelstellingen van de Unie. Op 12 december 2019 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan de doelstelling om tegen 2050 een klimaatneutrale Unie tot stand te brengen in overeenstemming met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Hoewel de strijd tegen de klimaatverandering en de achteruitgang van het milieu op lange termijn iedereen ten goede zal komen en op middellange termijn iedereen kansen en uitdagingen biedt, starten de regio’s en de lidstaten hun transitie niet allemaal vanaf hetzelfde beginpunt en beschikken ze niet allemaal over dezelfde capaciteit om maatregelen te nemen. Sommige zijn verder gevorderd dan andere, en de transitie heeft een groter sociaal, economisch en milieueffect op regio’s die, wat energieconsumptie betreft, sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen — vooral steenkool, bruinkool, turf en olieschalie — of van broeikasgasintensieve industrieën. Een dergelijke situatie brengt niet alleen het risico mee dat de transitie in de Unie op het gebied van klimaatactie niet overal even snel verloopt, maar ook dat de verschillen tussen de regio’s toenemen, waardoor de doelstellingen van sociale, economische en territoriale cohesie in het gedrang komen.

(3)

Alleen een eerlijke en inclusieve transitie heeft kans op slagen en zal sociaal aanvaardbaar zijn voor iedereen. Daarom moeten de Unie, de lidstaten en hun regio’s vanaf het begin rekening houden met de sociale, economische en milieugevolgen ervan en alle mogelijke instrumenten inzetten om negatieve gevolgen te verzachten. De begroting van de Unie speelt daarbij een belangrijke rol.

(4)

Zoals uiteengezet in de Europese Green Deal en het investeringsplan voor een duurzaam Europa moet een mechanisme voor een rechtvaardige transitie de andere acties aanvullen in het kader van het volgende meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027. Het mechanisme moet de sociale, economische en milieugevolgen, met name voor de werknemers die worden getroffen door het proces van transitie naar een klimaatneutrale Unie in 2050, helpen aanpakken door de begrotingsuitgaven van de Unie voor sociale en klimaatdoelstellingen op regionaal niveau samen te brengen en door hoge sociale en milieunormen na te streven.

(5)

Bij deze verordening moet het Fonds voor een rechtvaardige transitie (Just Transition Fund, hierna “JTF”) worden opgericht, een van de pijlers van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, dat in het kader van het cohesiebeleid wordt geïmplementeerd. Doelen van het JTF zijn de negatieve gevolgen van de klimaattransitie te verzachten door steun te verlenen aan de meest getroffen gebieden en werknemers en een evenwichtige sociaaleconomische transitie te bevorderen. Overeenkomstig de ene specifieke doelstelling van het JTF moeten de door het JTF gesteunde acties het effect van de transitie rechtstreeks helpen temperen door de negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid te verzachten en door de diversificatie en de modernisering van de lokale economie te financieren. De ene specifieke doelstelling van het JTF is op hetzelfde niveau vastgesteld als de in Verordening (EU) 2021/1060van het Europees Parlement en de Raad (6) genoemde beleidsdoelstellingen en wordt samen daarmee vermeld.

(6)

Om, in overeenstemming met de door de Unie gedane toezeggingen om de Overeenkomst van Parijs uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, recht te doen aan de Europese Green Deal als de strategie van de Unie voor duurzame groei en aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, is het JTF bedoeld om bij te dragen tot de mainstreaming van actie op klimaatgebied en duurzaamheid op milieugebied en tot de verwezenlijking van de doelstelling om 30 % van alle uitgaven van de Uniebegroting aan te wenden voor het ondersteunen van klimaatdoelen, en tot de ambitie om in 2024 7,5% en in 2026 en 2027 10 % van de jaarlijkse uitgaven uit hoofde van het meerjarig financieel kader te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, daarbij rekening houdend met de bestaande doublures tussen klimaatdoelstellingen en biodiversiteitsdoelstellingen. De middelen uit het eigen budget van het JTF zijn aanvullende middelen bovenop de investeringen die nodig zijn om het algemene streefcijfer van 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie voor klimaatdoelstellingen te halen. Samen met de middelen die op vrijwillige basis uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, ingesteld bij Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad (7) en uit het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), ingesteld bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad (8), worden overgedragen, moeten die middelen ten volle bijdragen tot het halen van dit streefcijfer. In deze context moet het JTF activiteiten ondersteunen die de klimaat- en milieunormen en -prioriteiten van de Unie eerbiedigen, die de milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (9) niet op significante wijze schaden en die de transitie naar een koolstofarme economie op weg naar een klimaatneutrale Unie uiterlijk in 2050 waarborgen.

(7)

De middelen uit het JTF moeten de beschikbare middelen uit hoofde van het cohesiebeleid aanvullen.

(8)

De transitie naar een klimaatneutrale economie is een uitdaging voor alle lidstaten. De transitie zal bijzonder lastig zijn voor lidstaten die sterk afhankelijk zijn of tot voor kort sterk afhankelijk waren van fossiele brandstoffen of broeikasgasintensieve industriële activiteiten die geleidelijk moeten verdwijnen, of die zich moeten aanpassen vanwege de transitie naar een klimaatneutrale economie en daartoe niet over de nodige financiële middelen beschikken. Het JTF moet daarom alle lidstaten ten goede komen, maar bij de verdeling van de financiële middelen van het JTF moet voorrang worden gegeven aan de gebieden die het meest door het klimaattransitieproces worden getroffen, en deze verdeling moet de capaciteit van de lidstaten weerspiegelen om de nodige investeringen te financieren om de transitie naar een klimaatneutrale economie te realiseren.

(9)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (10) (het “Financieel Reglement”) en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, prijzen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De krachtens artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(10)

Teneinde ervoor te zorgen dat de middelen van het JTF doeltreffend worden aangewend, moet de toegang tot het JTF worden beperkt tot 50 % van de nationale toewijzing voor de lidstaten die zich er nog niet toe hebben verbonden om overeenkomstig de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs uiterlijk in 2050 de doelstelling van een klimaatneutrale Unie te verwezenlijken, waarbij de andere 50 % beschikbaar wordt gesteld zodra zij zich daar wel toe hebben verbonden. Om een eerlijke en gelijke behandeling van de lidstaten te waarborgen, moet, wanneer een lidstaat zich uiterlijk op 31 december van enig jaar vanaf 2022 nog niet aan de doelstelling van een klimaatneutrale Unie in 2050 heeft gecommitteerd, de vastlegging in de begroting voor het voorgaande jaar volledig worden geannuleerd in het volgende jaar.

(11)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (11) en binnen de grenzen van de daarin toegewezen middelen, moeten maatregelen voor herstel en veerkracht in het kader van het JTF worden uitgevoerd om de ongekende gevolgen van de COVID-19-crisis aan te pakken. Deze aanvullende middelen moeten zodanig worden benut dat de in die verordening vastgestelde termijnen worden geëerbiedigd.

(12)

In deze verordening moeten de soorten investeringen worden vermeld waarvoor uitgavensteun door het JTF zou worden toegestaan. Alle ondersteunde activiteiten moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de klimaat-, de milieu- en de maatschappelijke verbintenissen en prioriteiten van de Unie. De lijst van investeringen moet de investeringen omvatten die lokale economieën ondersteunen door hun endogene groeipotentieel te stimuleren in overeenstemming met de respectieve strategieën voor slimme specialisatie, met inbegrip van duurzaam toerisme indien passend. Investeringen moeten duurzaam zijn op lange termijn, rekening houdend met alle doelstellingen van de Europese Green Deal. De gefinancierde projecten moeten bijdragen tot een transitie naar een duurzame, klimaatneutrale en circulaire economie, onder meer met maatregelen die gericht zijn op een betere hulpbronnenefficiëntie. Afvalverbranding mag geen steun krijgen, omdat deze activiteit onderaan in de afvalhiërarchie van de circulaire economie staat. Adviesdiensten die tot de uitvoering van door het JTF ondersteunde maatregelen bijdragen, moeten in aanmerking komen. De renaturatie van locaties, de ontwikkeling van groene infrastructuur en waterbeheer moeten kunnen worden ondersteund in het kader van een bodemherstelproject. Bij het ondersteunen van energie-efficiëntiemaatregelen moet het JTF investeringen kunnen ondersteunen die bijdragen tot het terugdringen van energiearmoede, hoofdzakelijk door de energie-efficiëntie van het woningbestand te verbeteren. Het JTF moet ook de ontwikkeling van innovatieve opslagtechnologieën kunnen ondersteunen.

(13)

Ter bescherming van de burgers die het meest kwetsbaar voor de klimaattransitie zijn, moet het JTF ook worden gebruikt voor de om- en bijscholing, inclusief opleiding, van de getroffen werknemers, ongeacht of zij nog in dienst zijn, dan wel hun baan hebben verloren als gevolg van de transitie. Het JTF moet hen helpen nieuwe arbeidskansen te benutten. Het JTF moet voorts iedere passende vorm van steun verlenen aan werkzoekenden, waaronder begeleiding bij het zoeken naar werk en met het oog op hun actieve inclusie in de arbeidsmarkt. Alle werkzoekenden die hun baan hebben verloren in sectoren die getroffen zijn door de transitie in een regio die onder het territoriale plan voor een rechtvaardige transitie valt, moeten in aanmerking komen voor steun uit het JTF, zelfs als de ontslagen werknemers niet in die regio wonen. Passende aandacht moet uitgaan naar burgers die een risico lopen op energiearmoede, in het bijzonder bij de uitvoering van energie-efficiëntiemaatregelen ter verbetering van de sociale huisvesting.

(14)

Steun voor activiteiten op het gebied van onderwijs en sociale inclusie, alsook steun voor sociale infrastructuur ten behoeve van kinder- en ouderenzorgvoorzieningen en opleidingscentra moeten worden toegestaan, op voorwaarde dat deze activiteiten naar behoren worden gemotiveerd in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie. Voor de ouderenzorg moet het beginsel van bevordering van gemeenschapsgerichte zorg behouden blijven. Sociale en openbare diensten op deze gebieden zouden de investeringsmix kunnen aanvullen. Alle steun op deze gebieden vereist een passende rechtvaardiging in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie en moet aansluiten bij de doelstellingen van de Europese pijler van sociale rechten.

(15)

Om recht te doen aan de specifieke situatie en rol van vrouwen in de transitie naar een klimaatneutrale economie moet gendergelijkheid worden bevorderd. De arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, vrouwelijk ondernemerschap en gelijke beloning spelen een belangrijke rol bij het waarborgen van gelijke kansen. Het JTF moet ook bijzondere aandacht besteden aan kwetsbare groepen die onevenredig zwaar te lijden hebben onder de nadelige gevolgen van de transitie, zoals werknemers met een handicap. De identiteit van mijnbouwgemeenschappen moet behouden blijven en de continuïteit van vroegere en toekomstige gemeenschappen moet worden gewaarborgd. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan hun tastbaar en niet-tastbaar mijnbouwerfgoed, daaronder begrepen hun cultuur.

(16)

Om de economische diversificatie van door de transitie getroffen gebieden te bevorderen moet het JTF steun verlenen aan ondernemingen en economische belanghebbenden, waaronder steun voor productieve investeringen in kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (12) (kmo’s). Onder productieve investeringen worden investeringen verstaan in vaste activa of immateriële activa van ondernemingen met het oog op de productie van goederen en diensten, waardoor wordt bijgedragen tot de vorming van bruto-kapitaal en het scheppen van werkgelegenheid. Voor andere ondernemingen dan kmo’s mogen productieve investeringen alleen worden ondersteund indien deze noodzakelijk zijn om het banenverlies als gevolg van de transitie te beperken — door een aanzienlijk aantal banen te creëren of te beschermen — en niet leiden tot of het gevolg zijn van relocatie. Investeringen in bestaande industriële installaties, met inbegrip van die welke onder het emissiehandelssysteem van de Unie vallen, moeten worden toegestaan als deze bijdragen tot de transitie naar een klimaatneutrale economie in de Unie tegen 2050, aanzienlijk lager zijn dan de relevante benchmarks voor kosteloze toewijzing uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) en leiden tot de bescherming van een aanzienlijk aantal banen. Dergelijke investeringen moeten bijgevolg worden gerechtvaardigd in het betrokken territoriale plan voor een rechtvaardige transitie. Om de integriteit van de interne markt en het cohesiebeleid te beschermen, is het zaak dat de steun voor ondernemingen voldoet aan de in de artikelen 107 en 108 VWEU vastgestelde staatssteunregels van de Unie en dat met name de steun voor productieve investeringen in andere ondernemingen dan kmo’s wordt beperkt tot ondernemingen die gevestigd zijn in gebieden die zijn aangewezen als steungebieden in de zin van artikel 107, lid 3, punten a) en c), VWEU.

(17)

Met het oog op flexibiliteit bij de programmering van de JTF-middelen in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” moet het mogelijk zijn een op zichzelf staand JTF-programma op te stellen of JTF-middelen te programmeren voor een of meer specifieke prioriteiten van door het EFRO, het ESF+ of het Cohesiefonds ondersteunde programma’s. Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1060 zouden de JTF-middelen vrijwillig kunnen worden versterkt met aanvullende financiering uit het EFRO en het ESF+. De respectieve bedragen die uit het EFRO en het ESF+ worden overgedragen, moeten in dat geval consistent zijn met het soort concrete acties dat in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie wordt beschreven.

(18)

De steun van het JTF moet afhankelijk worden gesteld van de daadwerkelijke uitvoering van een transitieproces in een specifiek gebied om een klimaatneutrale economie tot stand te brengen. In dat verband moeten de lidstaten — in het kader van de maatschappelijke dialoog en in samenwerking met de betrokken belanghebbenden, in overeenstemming met de relevante bepaling van Verordening (EU) 2021/1060 inzake partnerschap en ondersteund door de Commissie — territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie opstellen waarin het transitieproces wordt beschreven en die consistent zijn met hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. Daartoe moet de Commissie - op basis van het bestaande platform voor steenkoolregio’s in transitie - een platform voor een rechtvaardige transitie opzetten voor bilaterale en multilaterale uitwisselingen van ervaringen en beste praktijken in alle getroffen sectoren. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun steden en gemeenten worden betrokken bij het inzetten van de JTF-middelen en dat rekening wordt gehouden met hun behoeften in dat verband.

(19)

In de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie moeten de meest getroffen gebieden worden vermeld waarop de steun van het JTF moet worden geconcentreerd, en de nodige specifieke acties worden beschreven om de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat van de Unie te behalen en uiterlijk in 2050 tot een klimaatneutrale economie van de Unie te komen, met name wat betreft de omschakeling of sluiting van installaties die met de productie van fossiele brandstoffen of met andere broeikasgasintensieve activiteiten verband houden. Die gebieden moeten nauwkeurig worden gedefinieerd en overeenkomen met regio’s van niveau 3 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (“regio’s van NUTS-niveau 3”), als vastgesteld door Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (14), of delen daarvan. In de plannen moeten de uitdagingen en behoeften van die gebieden worden beschreven, rekening houdend met het risico van ontvolking, en het soort concrete acties worden vermeld die nodig zijn voor het scheppen van banen op het niveau van de begunstigden van het plan, en wel op een manier die de coherente ontwikkeling waarborgt van klimaatbestendige economische activiteiten die ook consistent zijn met de transitie naar een klimaatneutrale economie en de doelstellingen van de Europese Green Deal. Wanneer dergelijke gebieden worden aangewezen, moet extra aandacht worden besteed aan de specifieke kenmerken van eilanden, eilandgebieden en ultraperifere gebieden waar de geografische en sociaaleconomische kenmerken mogelijk een andere aanpak vereisen om het transitieproces naar een klimaatneutrale economie te ondersteunen. Alleen investeringen die met de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie stroken, mogen financiële steun van het JTF krijgen. De territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie moeten deel uitmaken van de door de Commissie goedgekeurde programma’s, ondersteund, naar gelang het geval, door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds of het JTF.

(20)

Om de resultaatgerichtheid van het gebruik van JTF-middelen te vergroten moet de Commissie — overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel — financiële correcties kunnen toepassen als ernstig wordt tekortgeschoten bij de verwezenlijking van de voor de specifieke doelstelling van het JTF vastgestelde streefcijfers.

(21)

Met het oog op de vaststelling van een passend financieel kader voor het JTF moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de jaarlijkse verdeling van de beschikbare middelen per lidstaat vast te stellen.

(22)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk steun verlenen aan de bevolking, de economie en het milieu van gebieden die een economische en sociale transformatie ondergaan bij de transitie naar een klimaatneutrale economie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt door de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de verschillende gebieden en de achterstand van de minst begunstigde gebieden, alsook de beperkte financiële middelen van de lidstaten en gebieden, maar beter, wegens de noodzaak van een coherent uitvoeringskader dat verschillende fondsen van de Unie onder gedeeld beheer bestrijkt, op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(23)

Met het oog op de vaststelling van deze verordening na het begin van de programmeringsperiode, en rekening houdend met de noodzaak om het JTF op gecoördineerde en geharmoniseerde wijze uit te voeren, alsmede om een snelle uitvoering ervan mogelijk te maken, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening wordt het Fonds voor een rechtvaardige transitie (“Just Transition Fund”, hierna “JTF”) opgericht om steun te verlenen aan de bevolking, de economie en het milieu van gebieden die met ernstige sociaal-economische uitdagingen worden geconfronteerd als gevolg van het transitieproces dat leidt tot de verwezenlijking van de in artikel 2, punt 11, van Verordening 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (15) gedefinieerde 2030-streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie, en van een klimaatneutrale economie van de Unie tegen 2050.

Bij deze verordening worden de specifieke doelstelling van het JTF, het geografisch bereik en de middelen ervan, het toepassingsgebied van de steun ervan met betrekking tot de in artikel 5, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” en specifieke bepalingen voor de programmering en de voor de monitoring noodzakelijke indicatoren vastgesteld.

Artikel 2

Specifieke doelstelling

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/1060 draagt het JTF bij tot het verwezenlijken van de specifieke doelstelling “regio’s en mensen in staat stellen om te gaan met de sociale, werkgelegenheids-, economische en milieueffecten van de transitie naar de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat van de Unie en een klimaatneutrale economie van de Unie uiterlijk in 2050, op basis van de Overeenkomst van Parijs”.

Artikel 3

Geografisch bereik en middelen in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”

1.   Het JTF ondersteunt de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” in alle lidstaten.

2.   De middelen voor het JTF in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” die voor de periode 2021-2027 beschikbaar zijn voor vastlegging in de begroting, bedragen 7 500 000 000 EUR in prijzen van 2018, als bepaald in artikel 110, lid 1, punt g), van Verordening (EU) 2021/1060.

3.   De in lid 2 bedoelde middelen kunnen, al naargelang het geval, worden verhoogd met in de begroting van de Unie toegewezen aanvullende middelen en andere middelen overeenkomstig de toepasselijke basishandeling.

4.   De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot vaststelling van de jaarlijkse verdeling van de beschikbare middelen, met inbegrip van de eventuele in lid 3 bedoelde aanvullende middelen, per lidstaat volgens de in bijlage I vermelde toewijzingen.

Artikel 4

Middelen uit het herstelinstrument van de Europese Unie

1.   De in artikel 1, lid 2 van Verordening (EU) 2020/2094 bedoelde maatregelen worden in het kader van deze verordening ten uitvoer gelegd voor een bedrag van 10 000 000 000 EUR, in prijzen van 2018, zoals vastgelegd in artikel 109, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/1060, en met inachtneming van artikel 3, leden 3, 4, 7 en 9, van Verordening (EU) 2020/2094.

Dit bedrag wordt beschouwd als extra middelen als bedoeld in artikel 3, lid 3 van deze Verordening. Als bepaald in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2020/2094 vormt dit bedrag externe bestemmingsontvangsten voor de toepassing van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

2.   Het in lid 1 van dit artikel bedoelde bedrag wordt beschikbaar gesteld voor begrotingsvastleggingen in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” voor de jaren 2021, 2022 en 2023, bovenop de middelen van artikel 3, en wel als volgt:

2021: 2 000 000 000 EUR;

2022: 4 000 000 000 EUR;

2023: 4 000 000 000 EUR.

Uit de in de eerste alinea bedoelde middelen wordt een bedrag van 15 600 000 EUR in prijzen van 2018 beschikbaar gesteld voor administratieve uitgaven.

3.   De jaarlijkse verdeling van het in lid 1, eerste alinea, van dit artikel bedoelde bedrag over de lidstaten wordt opgenomen in het in artikel 3, lid 4, bedoelde besluit van de Commissie overeenkomstig de in bijlage I vastgelegde toewijzingen.

4.   In afwijking van artikel 14, lid 3, van het Financieel Reglement zijn de vrijmakingsregels van titel VII, hoofdstuk IV, van Verordening (EU) 2021/1060 van toepassing op de vastleggingen in de begroting op basis van de in lid 1 van dit artikel bedoelde middelen. In afwijking van artikel 12, lid 4, punt c), van het Financieel Reglement worden deze middelen niet gebruikt voor een vervolgprogramma of -actie.

5.   De betalingen aan de programma’s worden gekoppeld aan de vroegste openstaande betalingsverplichting van het JTF, te beginnen met de vastleggingen uit de in lid 1, eerste alinea, bedoelde middelen totdat deze zijn opgebruikt.

Artikel 5

Groen beloningsmechanisme

1.   Indien, op grond van artikel 3, lid 3, de middelen voor het JTF vóór 31 december 2024 worden verhoogd, worden de extra middelen over de lidstaten verdeeld op basis van de in bijlage I vermelde nationale aandelen.

2.   Indien, op grond van artikel 3, lid 3 van deze verordening, de middelen voor het JTF na 31 december 2024 worden verhoogd, worden de extra middelen over de lidstaten verdeeld overeenkomstig de in de tweede alinea van dit lid vastgestelde methode, op basis van de verandering in broeikasgasemissies van hun industriële installaties in de periode van het jaar 2018 tot het laatste jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn, op basis van de rapportage overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad (16). De verandering in de broeikasgasemissies van elke lidstaat wordt berekend door het aggregeren van de broeikasgasemissies van alleen die regio’s van NUTS-niveau 3 welke overeenkomstig artikel 11, lid 1, van deze verordening in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie zijn vermeld.

De toewijzing van aanvullende middelen aan de lidstaten geschiedt als volgt:

a)

voor lidstaten die erin geslaagd zijn hun broeikasgasemissies te verminderen, wordt de door elke lidstaat bereikte vermindering in broeikasgasemissies berekend door het niveau van broeikasgasemissies van het laatste referentiejaar uit te drukken als een percentage van de in 2018 waargenomen broeikasgasemissies; voor lidstaten die er niet in geslaagd zijn hun broeikasgasemissies te verminderen, wordt dat percentage vastgesteld op 100 %;

b)

het definitieve aandeel voor elke lidstaat wordt berekend door de in bijlage I vermelde nationale aandelen te delen door de volgens punt a) verkregen percentages, en

c)

het resultaat van de in punt b) bedoelde berekening wordt omgerekend naar 100 % in totaal.

3.   De lidstaten nemen de aanvullende middelen op in hun programma’s en dienen een programmawijziging in overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 6

Specifieke toewijzingen voor ultraperifere gebieden en eilanden

Bij het opstellen van hun territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie overeenkomstig artikel 11, lid 1, houden de lidstaten in het bijzonder rekening met de situatie van eilanden en ultraperifere regio’s die met ernstige sociaal-economische uitdagingen worden geconfronteerd als gevolg van het transitieproces naar de 2030-streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie en een klimaatneutrale economie van de Unie tegen 2050, rekening houdend met hun specifieke behoeften zoals erkend in de artikelen 174 en 349 VWEU.

Wanneer de lidstaten dergelijke gebieden in hun territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie opnemen, stellen zij het specifieke bedrag vast dat aan die gebieden wordt toegewezen, met de bijbehorende motivering, en rekening houdend met de specifieke uitdagingen van die gebieden.

Artikel 7

Voorwaardelijke toegang tot middelen

1.   Indien een lidstaat zich niet heeft verbonden tot het verwezenlijken van de doelstelling om tegen 2050 een klimaatneutrale Unie tot stand te brengen, wordt slechts 50 % van de overeenkomstig artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 3, voor die lidstaat vastgestelde jaarlijkse toewijzingen voor programmering beschikbaar gesteld en in de prioriteiten opgenomen.

In afwijking van artikel 10, lid 1, van deze verordening wordt de resterende 50 % van de jaarlijkse toewijzingen niet in de prioriteiten opgenomen. In dergelijke gevallen wordt voor de uit het JTF ondersteunde en overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) 2021/1060 ingediende programma’s slechts 50 % van de jaarlijkse JTF-toewijzingen opgenomen in de in artikel 22, lid 3, onder g), ii), van die verordening bedoelde tabel. In de in artikel 22, lid 3, onder g), i), van die verordening bedoelde tabel worden de voor programmering beschikbare toewijzingen en de toewijzingen die niet zullen worden geprogrammeerd, afzonderlijk vermeld.

2.   Aan programma’s die een JTF-prioriteit bevatten of wijzigingen daarvan verleent de Commissie alleen haar goedkeuring indien is voldaan aan de voorschriften van het overeenkomstig lid 1 geprogrammeerde deel van de toewijzing.

3.   Zodra een lidstaat zich ertoe heeft verbonden de doelstelling van een klimaatneutrale Unie tegen 2050 te verwezenlijken, kan hij overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2021/1060 een verzoek tot wijziging van elk uit het JTF ondersteund programma indienen en de niet-geprogrammeerde toewijzingen die niet zijn vrijgemaakt, opnemen.

4.   Vastleggingen in de begroting worden verricht op basis van de in artikel 22, lid 3, punt g), i), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde tabel. De vastleggingen in verband met de niet-geprogrammeerde toewijzingen worden niet gebruikt voor betalingen en worden niet in de grondslag voor de berekening van de voorfinanciering overeenkomstig artikel 90 van die verordening opgenomen totdat zij beschikbaar worden gesteld voor programmering overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

In afwijking van artikel 105 van Verordening (EU) 2021/1060 worden, indien de betrokken lidstaat zich niet heeft verbonden tot het verwezenlijken van de doelstelling de Unie tegen 2050 klimaatneutraal te maken uiterlijk op 31 december van een bepaald jaar vanaf 2022, de begrotingsvastleggingen voor het voorgaande jaar die betrekking hebben op niet-geprogrammeerde toewijzingen, in hun geheel vrijgemaakt in het volgende jaar.

Artikel 8

Reikwijdte van de steun

1.   Het JTF verleent alleen steun aan activiteiten die rechtstreeks met de in artikel 2 bedoelde specifieke doelstelling van het JTF verband houden en tot de uitvoering van de overeenkomstig artikel 11 opgestelde territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie bijdragen.

2.   Overeenkomstig lid 1 ondersteunt het JTF uitsluitend de volgende activiteiten:

a)

productieve investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen, daaronder begrepen micro-ondernemingen en startende ondernemingen — die leiden tot economische diversificatie, modernisering en reconversie;

b)

investeringen in de oprichting van nieuwe bedrijven, onder meer via bedrijfsincubatoren en adviesdiensten, die leiden tot het scheppen van banen;

c)

investeringen in onderzoek en innovatie, onder meer door universiteiten en openbare onderzoeksorganisaties, en ter bevordering van de overdracht van geavanceerde technologieën;

d)

investeringen in het gebruik van technologie, alsook in systemen en infrastructuur voor betaalbare schone energie, met inbegrip van technologieën voor energieopslag, en ter vermindering van broeikasgasemissies;

e)

investeringen in hernieuwbare energie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (17), met inbegrip van de daarin vastgestelde duurzaamheidscriteria, en in energie-efficiëntie, onder meer met het oog op het terugdringen van energiearmoede;

f)

investeringen in slimme en duurzame lokale mobiliteit, met inbegrip van het koolstofvrij maken van de lokale vervoerssector en de infrastructuur daarvan;

g)

herstel en modernisering van stadsverwarmingsnetten met het oog op de verbetering van de energie-efficiëntie van stadsverwarmingssystemen en investeringen in warmteproductie, op voorwaarde dat de voorzieningen voor warmteproductie uitsluitend door hernieuwbare energiebronnen worden gevoed;

h)

investeringen in digitalisering, digitale innovatie en digitale connectiviteit;

i)

investeringen in de regeneratie en decontaminatie van brownfieldsites en in bodemherstel, waar nodig met inbegrip van de noodzakelijke groene infrastructuur en herbestemmingsprojecten, rekening houdend met het beginsel “de vervuiler betaalt”;

j)

investeringen in de bevordering van de circulaire economie, onder meer door het voorkomen en verminderen van afval, efficiënt gebruik van hulpbronnen, hergebruik, herstel en recycling;

k)

bij- en omscholing van werknemers en werkzoekenden;

l)

begeleiding van werkzoekenden bij het zoeken van een baan;

m)

actieve inclusie van werkzoekenden;

n)

technische bijstand;

o)

andere activiteiten op het gebied van onderwijs en sociale inclusie, met inbegrip van, in naar behoren gemotiveerde gevallen, investeringen in infrastructuur ten behoeve van opleidingscentra en kinder- en ouderenzorgvoorzieningen zoals aangegeven in territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie overeenkomstig artikel 11.

Daarnaast kan het JTF in gebieden die zijn aangewezen als steungebieden voor de toepassing van artikel 107, lid 3, punten a) en c), VWEU, steun verlenen voor productieve investeringen in andere ondernemingen dan kmo’s, op voorwaarde dat dergelijke investeringen zijn goedgekeurd als onderdeel van het territoriale plan voor een rechtvaardige transitie op basis van de krachtens artikel 11, lid 2, punt h), van deze verordening, vereiste informatie. Dergelijke investeringen komen alleen voor steun in aanmerking indien zij noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het territoriale plan voor een rechtvaardige transitie, indien zij bijdragen aan de transitie naar een klimaatneutrale economie van de Unie tegen 2050 en aan de verwezenlijking van daarmee verband houdende milieudoelstellingen, indien hun steun noodzakelijk is voor het scheppen van banen op het vastgestelde grondgebied, en indien zij niet leiden tot relocatie, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 27, van Verordening (EU) 2021/1060.

Het JTF kan ook steun verlenen voor investeringen ter vermindering van de broeikasgasemissies van de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG vermelde activiteiten, op voorwaarde dat dergelijke investeringen zijn goedgekeurd als onderdeel van het territoriale plan voor een rechtvaardige transitie op basis van de krachtens artikel 11, lid 2, punt i), van deze verordening, vereiste informatie. Dergelijke investeringen komen alleen in aanmerking als ze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het territoriale plan voor een rechtvaardige transitie.

Artikel 9

Uitsluiting van het toepassingsgebied van de steun

Het JTF verleent geen steun aan:

a)

de ontmanteling of de bouw van kerncentrales;

b)

de productie, de verwerking en de afzet van tabak en tabaksproducten;

c)

een onderneming in moeilijkheden, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (18), tenzij het verlenen van steun is toegestaan op grond van tijdelijke staatssteunregels die zijn vastgesteld om het hoofd te bieden aan uitzonderlijke omstandigheden of in het kader van de-minimissteun ter ondersteuning van investeringen ter vermindering van de energiekosten in het kader van het energietransitieproces;

d)

investeringen met betrekking tot de productie, de verwerking, het vervoer, de distributie, de opslag of de verbranding van fossiele brandstoffen;

Artikel 10

Programmering van de JTF-middelen

1.   De JTF-middelen worden geprogrammeerd voor de categorieën regio’s waar de betrokken gebieden zich bevinden, op basis van territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie die overeenkomstig artikel 11 zijn opgesteld en door de Commissie zijn goedgekeurd als onderdeel van een programma of een programmawijziging. De geprogrammeerde middelen bestaan uit een of meer specifieke programma’s of een of meer prioriteiten binnen een programma.

De Commissie keurt een programma of een wijziging daarvan alleen goed wanneer de vaststelling van de zwaarst door het transitieproces getroffen gebieden in het betrokken territoriale plan voor een rechtvaardige transitie naar behoren is gemotiveerd en het betrokken territoriale plan voor een rechtvaardige transitie consistent is met het geïntegreerde nationaal energie- en klimaatplan van de betreffende lidstaat.

2.   Een prioriteit of prioriteiten van het JTF omvatten de JTF-middelen die bestaan uit de volledige of gedeeltelijke JTF-toewijzing voor de lidstaten en de overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EU) 2021/1060 overgedragen middelen. Het totaal van de naar de JTF-prioriteit overgedragen middelen van het EFRO en het ESF+ bedraagt niet meer dan driemaal het bedrag van steun uit het JTF voor die prioriteit, met uitzondering van de in artikel 4, lid 1, van deze verordening, bedoelde middelen.

3.   Overeenkomstig artikel 112 van Verordening (EU) 2021/1060 mag het medefinancieringspercentage, dat van toepassing is op de regio waar zich het gebied of de gebieden bevindt of bevinden die overeenkomstig artikel 11 in de plannen voor een rechtvaardige transitie worden vermeld, voor de prioriteit of prioriteiten van het JTF niet hoger zijn dan:

a)

85 % voor de minder ontwikkelde regio’s;

b)

70 % voor de overgangsregio’s;

c)

50 % voor de meer ontwikkelde regio’s.

Artikel 11

Territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie

1.   De lidstaten stellen samen met de betrokken plaatselijke en regionale autoriteiten van de betreffende gebieden en volgens het model in bijlage II een of meer territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie op voor een of meer met regio’s van NUTS-niveau 3 overeenkomende getroffen gebieden, of delen daarvan. Het betreft gebieden die het zwaarst getroffen zijn door de economische en sociale effecten van de transitie, met name wat betreft de verwachte aanpassing van werknemers of het verwachte banenverlies bij de productie en het gebruik van fossiele brandstoffen en de transformatiebehoeften van de productieprocessen van industriële installaties met de hoogste broeikasgasintensiteit.

2.   Een territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie bevat de volgende elementen:

a)

een beschrijving van het transitieproces op nationaal niveau naar een klimaatneutrale economie, met inbegrip van een tijdschema voor de belangrijkste stappen in het transitieproces naar de 2030-streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie en een klimaatneutrale economie van de Unie tegen 2050, die consistent zijn met de meest recente versie van het geïntegreerde nationaal energie- en klimaatplan;

b)

een motivering voor het vaststellen van de gebieden die het zwaarst door het in punt a) van dit lid bedoelde transitieproces worden getroffen en door het JTF moeten worden ondersteund overeenkomstig lid 1;

c)

een beoordeling van de transitieproblemen in de als zwaarst getroffen aangewezen gebieden, met inbegrip van de sociale, economische en milieueffecten van de transitie naar een klimaatneutrale economie van de Unie tegen 2050, waarbij het potentiële aantal getroffen banen en banenverlies, het risico van ontvolking, en de tegen 2030 te verwezenlijken ontwikkelingsbehoeften en doelstellingen worden vastgesteld met betrekking tot de transformatie of de stopzetting van broeikasgasintensieve activiteiten in die gebieden;

d)

een beschrijving van de bijdrage die de JTF-steun naar verwachting zal leveren tot het aanpakken van de sociale, demografische, economische, gezondheids- en milieueffecten van de transitie naar een klimaatneutrale economie van de Unie tegen 2050, waaronder de verwachte bijdrage aan het scheppen en behouden van banen;

e)

een beoordeling van de samenhang ervan met andere nationale, regionale of territoriale strategieën en plannen ter zake;

f)

een beschrijving van de governancemechanismen, die bestaan uit de partnerschapsregelingen, de geplande monitoring- en evaluatiemaatregelen en de verantwoordelijke instanties;

g)

een beschrijving van het soort voorgenomen concrete acties en de verwachte bijdrage ervan om het effect van de transitie te verzachten;

h)

wanneer steun dient te worden verleend voor productieve investeringen in andere ondernemingen dan kmo’s, een indicatieve lijst van te steunen concrete acties en ondernemingen en een motivering van de noodzaak van dergelijke steun op basis van een kloofanalyse waaruit blijkt dat het verwachte banenverlies zonder de investering groter zou zijn dan het verwachte aantal gecreëerde banen;

i)

wanneer steun dient te worden verleend voor investeringen ter vermindering van de broeikasgasemissies van activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG, een lijst van de te ondersteunen concrete acties en een motivering dat ze bijdragen tot de transitie naar een klimaatneutrale economie en leiden tot een vermindering van de broeikasgasemissies die aanzienlijk verder gaat dan de betreffende benchmarks voor kosteloze toewijzing in het kader van Richtlijn 2003/87/EG, en mits deze concrete acties noodzakelijk zijn voor de bescherming van een aanzienlijk aantal banen;

j)

synergie en complementariteit met andere programma’s van de Unie ter zake om in de vastgestelde ontwikkelingsbehoeften te voorzien, en

k)

synergie en complementariteit met geplande steun uit de andere pijlers van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie.

3.   Bij het opstellen en uitvoeren van territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie worden de betreffende partners overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2021/1060 en, zo nodig, de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds betrokken.

4.   Territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie zijn consistent met de in artikel 29 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde territoriale strategieën ter zake en de betreffende strategieën voor slimme specialisatie, de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de Europese pijler van sociale rechten.

Wanneer de actualisering van een geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan op grond van artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 een herziening van een territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie vereist, wordt die herziening uitgevoerd als onderdeel van de tussentijdse evaluatie overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2021/1060.

5.   Indien lidstaten voornemens zijn gebruik te maken van de mogelijkheid steun te ontvangen in het kader van de andere pijlers van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, worden in hun territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie de sectoren en thematische gebieden vermeld waarvoor steun in het kader van die pijlers wordt beoogd.

Artikel 12

Indicatoren

1.   De in bijlage III vermelde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren en, indien naar behoren gemotiveerd in het territoriale plan voor een rechtvaardige transitie, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 16, lid 1, tweede alinea, punt a), artikel 22, lid 3, punt d), ii), en artikel 42, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060

2.   Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De intermediaire streefdoelen voor 2024 en de streefcijfers voor 2029 zijn cumulatief. De streefcijfers worden niet herzien nadat het op grond van artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 ingediende verzoek tot wijziging van het programma door de Commissie is goedgekeurd.

3.   Indien een JTF-prioriteit de in artikel 8, lid 2, punt k), l) of m), bedoelde activiteiten ondersteunt, worden gegevens over de indicatoren voor deelnemers alleen verstrekt, wanneer alle overeenkomstig bijlage III vereiste gegevens met betrekking tot die deelnemer beschikbaar zijn.

Artikel 13

Financiële correcties

Op basis van het onderzoek van het eindverslag over de prestaties van het programma kan de Commissie, wanneer voor een of meer outputindicatoren minder dan 65 % van het streefcijfer is gehaald, financiële correcties toepassen overeenkomstig artikel 104 van Verordening (EU) 2021/1060.

Financiële correcties staan in verhouding tot de prestaties en worden niet toegepast als de streefcijfers niet gehaald zijn als gevolg van sociaaleconomische of milieufactoren, ingrijpende veranderingen in de economische of milieuomstandigheden in de betrokken lidstaat, of in gevallen van overmacht met ernstige gevolgen voor de uitvoering van de prioriteiten in kwestie.

Artikel 14

Evaluatie

Uiterlijk op 30 juni 2025 evalueert de Commissie de uitvoering van het JTF met betrekking tot de specifieke doelstelling van artikel 2, rekening houdend met mogelijke wijzigingen in Verordening (EU) 2020/852 en de klimaatdoelstellingen van de Unie als vastgelegd in een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 401/2009 en (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”), en de ontwikkeling van de uitvoering van het investeringsplan voor een duurzaam Europa. Op basis daarvan dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, dat vergezeld kan gaan van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  PB C 290 van 1.9.2020, blz. 1.

(2)  PB C 311 van 18.9.2020, blz. 55 en PB C 429 van 11.12.2020, blz. 240.

(3)  PB C 324 van 1.10.2020, blz. 74.

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 juni 2021.

(5)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(6)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (zie bladzijde 159 van dit Publicatieblad).

(7)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (zie bladzijde 60 van dit Publicatieblad).

(8)  Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad).

(9)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(10)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23).

(12)  Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (2003/361/EG) (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(13)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(14)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(15)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(16)  Verordening (EG) nr. 166/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).

(17)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(18)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).


BIJLAGE I

TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN

 

Toewijzingen uit het herstelinstrument van de Europese Unie

Toewijzingen uit MFK-middelen

Totaal toewijzingen

Aandeel van de lidstaten in totaal

België

95

71

166

0,95 %

Bulgarije

673

505

1 178

6,73 %

Tsjechië

853

640

1 493

8,53 %

Denemarken

46

35

81

0,46 %

Duitsland

1 288

966

2 254

12,88 %

Estland

184

138

322

1,84 %

Ierland

44

33

77

0,44 %

Griekenland

431

324

755

4,31 %

Spanje

452

339

790

4,52 %

Frankrijk

535

402

937

5,35 %

Kroatië

97

72

169

0,97 %

Italië

535

401

937

5,35 %

Cyprus

53

39

92

0,53 %

Letland

100

75

174

1,00 %

Litouwen

142

107

249

1,42 %

Luxemburg

5

4

8

0,05 %

Hongarije

136

102

237

1,36 %

Malta

12

9

21

0,12 %

Nederland

324

243

567

3,24 %

Oostenrijk

71

53

124

0,71 %

Polen

2 000

1 500

3 500

20,00 %

Portugal

116

87

204

1,16 %

Roemenië

1 112

834

1 947

11,12 %

Slovenië

134

101

235

1,34 %

Slowakije

239

179

418

2,39 %

Finland

242

182

424

2,42 %

Zweden

81

61

142

0,81 %

EU-27

10 000

7 500

17 500

100,00 %

Toewijzingen in miljoen EUR, in prijzen van 2018 en vóór inhoudingen voor technische bijstand en administratieve uitgaven (door het naar boven of naar beneden afronden klopt het totaal mogelijk niet exact)


BIJLAGE II

MODEL VOOR TERRITORIALE PLANNEN VOOR EEN RECHTVAARDIGE TRANSITIE

1.   

Overzicht van het transitieproces en vaststelling van de zwaarst getroffen gebieden in de lidstaat

Tekstveld [12000]

Referentie: Artikel 11, lid 2, punt a)

1.1.

Overzicht van het verwachte transitieproces naar de 2030-streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie en een klimaatneutrale economie van de Unie tegen 2050, in overeenstemming met de doelstellingen van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en andere bestaande transitie plannen, met inbegrip van een tijdschema voor het stopzetten of afbouwen van activiteiten als de winning van steenkool en bruinkool of de elektriciteitsproductie op basis van steenkool

Referentie: Artikel 11, lid 2, punt b)

1.2.

Vaststelling van de gebieden die naar verwachting het zwaarst zullen worden getroffen en motivering van deze keuze, met een overeenkomstige raming van de gevolgen voor de economie en de werkgelegenheid op basis van het overzicht in punt 1.1

Referentie: Artikel 6

1.3.

Vaststelling van de ultraperifere gebieden en eilanden met specifieke uitdagingen binnen de in afdeling 1.1 genoemde gebieden en van de specifieke bedragen die voor die gebieden zijn toegewezen, met de bijbehorende motivering

2.   

Beoordeling van de transitieproblemen voor elk van de vastgestelde gebieden

2.1.   

Beoordeling van de economische, sociale en territoriale gevolgen van de transitie naar een klimaatneutrale economie van de Unie tegen 2050

Referentie: Artikel 11, lid 2, punt c)

Tekstveld [12000]

Vaststelling van de getroffen economische activiteiten en industriële sectoren, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

krimpende sectoren, die naar verwachting hun met de transitie verband houdende activiteiten zullen stopzetten of aanzienlijk zullen afbouwen, met bijbehorend tijdschema;

sectoren die een transformatie ondergaan, waarvan de activiteiten, processen en productie naar verwachting een transformatie zullen ondergaan.

Voor elk van beide categorieën sectoren:

het verwachte banenverlies en de verwachte behoeften aan omscholing, rekening houdend met de prognoses voor de vaardigheidsbehoeften;

het potentieel aan economische diversificatie en de ontwikkelingskansen.

2.2.   

Ontwikkelingsbehoeften en -doelstellingen tegen 2030 met het oog op het bereiken van een klimaatneutrale economie van de Unie tegen 2050

Referentie: Artikel 11, lid 2, punt d)

Tekstveld [6000]

ontwikkelingsbehoeften om de problemen die met de transitie gepaard gaan, aan te pakken;

doelstellingen en verwachte resultaten van de uitvoering van de prioriteit van het JTF, waaronder de verwachte bijdrage aan het scheppen en behouden van banen.

2.3.   

Samenhang met andere nationale, regionale of territoriale strategieën en plannen ter zake

Referentie: Artikel 11, lid 2, punt e)

Tekstveld [6000]

strategieën voor slimme specialisatie;

territoriale strategieën als bedoeld in artikel 29 van Verordening (EU) 2021/…;

andere regionale of nationale ontwikkelingsplannen.

2.4.   

Soort voorgenomen concrete acties

Tekstveld [12000]

Referentie: Artikel 11, lid 2, punt g)

soort voorgenomen concrete acties en de verwachte bijdrage ervan om het effect van de transitie te verzachten.

Referentie: Artikel 11, lid 2, punt h)

Alleen invullen wanneer steun wordt verleend voor productieve investeringen in andere ondernemingen dan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s):

een indicatieve lijst van te ondersteunen concrete acties en ondernemingen en voor elk ervan een motivering van de noodzaak van dergelijke steun op basis van een kloofanalyse waaruit blijkt dat het verwachte banenverlies zonder de investering groter zou zijn dan het verwachte aantal gecreëerde banen.

Dit onderdeel bijwerken of invullen in het kader van de herziening van de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie, afhankelijk van het besluit dergelijke steun te verlenen.

Referentie: Artikel 11, lid 2, punt i);

Alleen invullen wanneer steun wordt verleend voor investeringen ter vermindering van de broeikasgasemissies van de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG vermelde activiteiten:

een lijst van de te ondersteunen concrete acties en een motivering dat deze bijdragen tot de transitie naar een klimaatneutrale economie en leiden tot een aanzienlijke vermindering van de broeikasgasemissies die aanzienlijk verder gaat dan de relevante benchmarks die zijn vastgesteld voor kosteloze toewijzing uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG, mits zij noodzakelijk zijn voor de bescherming van een aanzienlijk aantal banen.

Dit onderdeel bijwerken of invullen in het kader van de herziening van de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie, afhankelijk van het besluit dergelijke steun te verlenen.

Referentie: Artikel 11, lid 2, punt j)

synergie en complementariteit van de voorgenomen acties met andere relevante programma’s van de Unie in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” (ondersteuning van het transitieproces), andere financieringsinstrumenten (het Moderniseringsfonds van het emissiehandelssysteem van de EU) om in de vastgestelde ontwikkelingsbehoeften te voorzien.

Referentie: Artikel 11, lid 2, punt k), en artikel 11, lid 5

synergie en complementariteit met geplande steun uit de andere pijlers van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie

sectoren en thematische gebieden waarvoor steun in het kader van de andere pijlers wordt beoogd

3.   

Governancemechanismen

Referentie: Artikel 11, lid 2, punt f)

Tekstveld [5000]

3.1.   

Partnerschap

regelingen voor de betrokkenheid van partners bij de opstelling, uitvoering, monitoring en evaluatie van het territoriale plan voor een rechtvaardige transitie;

resultaten van openbare raadpleging

3.2.   

Monitoring en evaluatie

geplande monitoring- en evaluatiemaatregelen, met inbegrip van indicatoren voor het meten van de capaciteit van het plan om de doelstellingen te verwezenlijken

3.3.   

Coördinatie- en monitoringinstantie(s)

Instantie(s) die verantwoordelijk is (zijn) voor de coördinatie en de monitoring van de uitvoering van het plan en de rol daarvan

4.   

Programmaspecifieke output- of resultaatindicatoren

Referentie: Artikel 12, lid 1

Alleen invullen indien programmaspecifieke indicatoren worden beoogd:

motivering van de noodzaak van programmaspecifieke output- of resultaatindicatoren op basis van de voorgenomen soorten acties.

Tabel 1.

Outputindicatoren

Specifieke doelstelling

ID [5]

Indicator [255]

Meeteenheid

Intermediair streefdoel (2024)

Streefcijfer (2029)

 

 

 

 

 

 

Tabel 2.

Resultaatindicatoren

Specifieke doelstelling

ID [5]

Indicator [255]

Meeteenheid

Uitgangs- of referentiewaarde

Referentiejaar

Streefcijfer (2029)

Bron van gegevens [200]

Opmerkingen [200]

 

 

 

 

 

 

 

 

 


BIJLAGE III

GEMEENSCHAPPELIJKE OUTPUTINDICATOREN EN GEMEENSCHAPPELIJKE RESULTAATINDICATOREN VOOR HET FONDS VOOR EEN RECHTVAARDIGE TRANSITIE (1)

Gemeenschappelijke outputindicatoren voor regionaal beleid (“RCO”) en gemeenschappelijke resultaatindicatoren voor regionaal beleid (“RCR”)

Output

Resultaten

RCO 01 – Ondersteunde ondernemingen (waarvan: micro-, klein, middelgroot, groot) (*1)

RCO 02 – Ondernemingen ondersteund door subsidies

RCO 03 – Ondernemingen ondersteund door financieringsinstrumenten

RCO 04 – Ondernemingen met niet-financiële steun

RCO 05 – Ondersteunde startende ondernemingen

RCO 07 - Onderzoeksorganisaties die deelnemen aan gezamenlijke onderzoeksprojecten

RCO 10 – Ondernemingen die samenwerken met onderzoeksorganisaties

RCO 121 – Ondernemingen die worden ondersteund om een vermindering van de broeikasgasemissies van de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG vermelde activiteiten te verwezenlijken

RCR 01 – Banen gecreëerd in ondersteunde entiteiten

RCR 102 – Onderzoeksbanen gecreëerd in ondersteunde entiteiten

RCR 02 – Particuliere investeringen voor gelijke delen als overheidssteun (waarvan: subsidies, financieringsinstrumenten) (*1)

RCR 03 – Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s/mkb’s) die product- of procesinnovatie

RCR 04 – Kmo’s/mkb’s die innovatie op het gebied van marketing of bedrijfsorganisatie introduceren

RCR 05 – Kmo’s/mkb’s die intern innoveren

RCR 06 – Ingediende octrooiaanvragen

RCR 29a – Geraamde broeikasgasemissies van de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG vermelde activiteiten in ondersteunde ondernemingen

RCO 13 – Waarde van digitale diensten, producten en processen die voor ondernemingen zijn ontwikkeld

RCR 11 – Gebruikers van nieuwe en verbeterde openbare digitale diensten, producten en processen

RCR 12 – Gebruikers van nieuwe en verbeterde digitale diensten, producten en processen die door ondernemingen zijn ontwikkeld

RCO 15 – Gecreëerde opstartcapaciteit

RCR 17 – nieuwe ondernemingen die op de markt overleven

RCR 18 – Kmo’s/mkb’s die na de opstart de diensten van starterscentra gebruiken

RCO 101 – Kmo’s/mkb’s die investeren in vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap

RCR 97 – Ondersteunde leerplaatsen in kmo’s/mkb’s

RCR 98 – Kmo/mkb-personeel dat een opleiding in vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap voltooit (naar type vaardigheid: technisch, management, ondernemerschap, groen, overig) (*1)

RCO 18 – Woningen met verbeterde energieprestatie

RCO 19 – Openbare gebouwen met verbeterde energieprestatie

RCO 20 – Nieuw aangelegde of verbeterde leidingen van de stadsverwarmings- en stadskoelingsnetten

RCO 104 – Aantal hoogrenderende warmtekrachtkoppelingseenheden

RCR 26 – Jaarlijks primair energieverbruik (waarvan: woningen, openbare gebouwen, ondernemingen, andere) (*1)

RCR 29 – Geraamde uitstoot van broeikasgassen

RCO 22 – Bijkomende productiecapaciteit voor hernieuwbare energie (waarvan: elektriciteit, thermisch) (*1)

RCR 31 – Totale geproduceerde hernieuwbare energie (waarvan: elektriciteit, thermisch) (*1)

RCR 32 – Extra operationeel vermogen geïnstalleerd voor hernieuwbare energie

RCO 34 – Bijkomende capaciteit voor afvalrecycling

RCO 107 – Investeringen in installaties voor gescheiden afvalinzameling

RCO 119 – Voor hergebruik voorbereid afval

RCR 47 – Gerecycleerd afval

RCR 48 – Gerecycleerd afval gebruikt als grondstof

RCO 36 – Groene infrastructuur die wordt ondersteund voor andere doeleinden dan klimaatadaptatie

RCO 38 – Oppervlakte van ondersteunde gesaneerde bodem

RCO 39 – Gebied bestreken door geïnstalleerde systemen voor monitoring van luchtverontreiniging

RCR 50 – Inwoners die profiteren van maatregelen voor luchtkwaliteit (*2)

RCR 52 – Gesaneerde bodem gebruikt voor groengebieden, sociale huisvesting, economisch of ander gebruik

RCO 55 – Lengte van nieuwe tram- en metrolijnen

RCO 56 – Lengte van heraangelegde of gemoderniseerde tram- en metrolijnen

RCO 57 – Capaciteit van milieuvriendelijk rollend materieel voor openbaar vervoer

RCO 58 – Ondersteunde specifieke fietsinfrastructuur

RCO 60 – Steden en gemeenten met nieuwe of gemoderniseerde gedigitaliseerde stadsvervoerssystemen

RCR 62 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuw of gemoderniseerd openbaar vervoer

RCR 63 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde tram- en metrolijnen

RCR 64 – Jaarlijks aantal gebruikers van specifieke fietsinfrastructuur

RCO 61 – Oppervlakte van nieuwe of gemoderniseerde faciliteiten voor diensten voor arbeidsvoorziening

RCR 65 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde faciliteiten voor diensten voor arbeidsvoorziening

RCO 66 – Klaslokaalcapaciteit van nieuwe of gemoderniseerde kinderopvangvoorzieningen

RCO 67 – Klaslokaalcapaciteit voor nieuwe of gemoderniseerde onderwijsvoorzieningen

RCR 70 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde kinderopvangvoorzieningen

RCR 71 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde onderwijsvoorzieningen

RCO 113 – Inwoners die vallen onder projecten in het kader van geïntegreerde acties voor sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen (*2)

 

RCO 69 – Capaciteit van nieuwe of gemoderniseerde gezondheidszorgvoorzieningen

RCO 70 – Capaciteit van nieuwe of gemoderniseerde sociale-zorgvoorzieningen (andere dan huisvesting)

RCR 72 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde diensten voor digitale gezondheidszorg

RCR 73 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde gezondheidszorgvoorzieningen

RCR 74 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde sociale-zorgvoorzieningen

Gemeenschappelijke directe outputindicatoren (EECO) en gemeenschappelijke directe resultaatsindicatoren (EECR) voor deelnemers (2) ,  (3)

Output

Resultaten

EECO 01 – werklozen, onder wie langdurig werklozen (*2)

EECO 02 – langdurig werklozen (*2)

EECO 03 – inactieven (*2)

EECO 04 – werkenden, onder wie zelfstandigen (*2)

EECO 05 – aantal kinderen jonger dan 18 jaar (*2)

EECO 06 – jongeren tussen 18 en 29 jaar (*2)

EECO 07 – aantal deelnemers van 55 jaar en ouder (*2)

EECO 08 – met lager secundair onderwijs of minder (ISCED 0-2) (*2)

EECO 09 – met hoger middelbaar (ISCED 3) of postsecundair onderwijs (ISCED 4) (*2)

EECO 10 – met hoger onderwijs (ISCED 5 tot en met 8) (*2)

EECO 11 – totaal aantal deelnemers (4)

EECR 01 – deelnemers die na de deelname op zoek gaan naar werk (*2)

EECR 02 – deelnemers die na de deelname onderwijs of opleiding volgen (*2)

EECR 03 – deelnemers die na de deelname een kwalificatie behalen (*2)

EECR 04 – deelnemers die na de deelname aan het werk zijn, met inbegrip van werk als zelfstandige (*2)


(1)  Omwille van de presentatie zijn de indicatoren gegroepeerd zodat zij gemakkelijker kunnen worden vergeleken met de indicatoren die in andere fondsspecifieke verordeningen zijn opgenomen.

(*1)  Uitsplitsing wordt alleen gevraagd voor rapportage, niet voor programmering.

(*2)  De gerapporteerde gegevens zijn persoonsgegevens overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(2)  Alle output- en resultaatindicatoren met betrekking tot de deelnemers moeten worden gerapporteerd.

(3)  Alle persoonsgegevens moeten worden uitgesplitst naar geslacht (man/vrouw — non-binaire personen, overeenkomstig het nationale recht).

Indien bepaalde resultaten niet mogelijk zijn, hoeven de gegevens voor deze resultaten niet te worden verzameld of gerapporteerd.

In voorkomend geval kunnen gemeenschappelijke outputindicatoren worden gerapporteerd op basis van de doelgroep van de concrete actie.

Wanneer gegevens uit registers of equivalente bronnen worden verzameld, kunnen de lidstaten nationale definities gebruiken.

(4)  Deze indicator moet automatisch worden berekend op basis van de gemeenschappelijke outputindicatoren met betrekking tot de arbeidssituatie.


30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 231/21


VERORDENING (EU) 2021/1057 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 juni 2021

tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 46, punt d), artikel 149, artikel 153, lid 2, punt a), artikel 164, artikel 175, derde alinea, en artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezamenlijk de Europese pijler van sociale rechten (de “pijler”) afgekondigd als reactie op de sociale uitdagingen in Europa. De twintig kernbeginselen van de pijler zijn ingedeeld in drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsvoorwaarden, en sociale bescherming en inclusie. De twintig beginselen van de pijler moeten als leidraad dienen voor de acties in het kader van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+). Om bij te dragen aan de uitvoering van de pijler moet het ESF+ investeringen in mensen en systemen op de beleidsgebieden werkgelegenheid, onderwijs en sociale inclusie ondersteunen en daardoor bijdragen aan de economische, territoriale en sociale samenhang overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(2)

Op het niveau van de Unie is het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid (het “Europees Semester”) het kader om nationale hervormingsprioriteiten te bepalen en de uitvoering ervan te monitoren. De lidstaten ontwikkelen hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategieën ter ondersteuning van die hervormingsprioriteiten. Die strategieën moeten samen met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's worden gepresenteerd om de met Unie- of nationale middelen te ondersteunen investeringsprojecten in kaart te brengen en te coördineren.

Zij moeten ook helpen om de Uniefinanciering op coherente wijze te gebruiken en de meerwaarde te maximaliseren van de financiële steun die met name zal worden ontvangen uit de programma's die door de Unie worden ondersteund in het kader van, naargelang het geval, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds, waarvan de specifieke doelstellingen en de reikwijdte van de steun zijn vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad (4), het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA), opgericht bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) en het InvestEU-programma, opgericht bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (6) (InvestEU programma).

(3)

Bij Besluit (EU) 2020/1512 van de Raad (7) zijn herziene richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten aangenomen. De tekst van die richtsnoeren is afgestemd op de beginselen van de pijler, met het oog op het verbeteren van het concurrentievermogen van Europa en om van Europa een betere plaats te maken om te investeren, banen te scheppen en de sociale cohesie te bevorderen. Om het ESF+ volledig af te stemmen op de doelstellingen van die richtsnoeren, met name wat werkgelegenheid, onderwijs, opleiding en bestrijding van sociale uitsluiting, armoede en discriminatie betreft, moet het ESF+ de lidstaten ondersteunen, rekening houdende met de toepasselijke geïntegreerde richtsnoeren en de relevante landspecifieke aanbevelingen die zijn aangenomen op grond van artikel 121, lid 2, en artikel 148, leden 2 en 4, VWEU, en, in voorkomend geval de door nationale strategieën onderbouwde nationale hervormingsprogramma's. Het ESF+ moet ook bijdragen aan relevante aspecten van de uitvoering van belangrijke initiatieven en activiteiten van de Unie, met name de mededelingen van de Commissie van 10 juni 2016 met als titel “Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa”, van 30 september 2020 met als titel “De Europese onderwijsruimte” en van 7 oktober 2020 met als titel “Een Unie van gelijkheid: betreffende het nieuw strategisch EU-kader voor gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma” alsmede de aanbevelingen van de Raad van 15 februari 2016 betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt, van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten, van 30 oktober 2020 met als titel “Een brug naar banen — versterking van de jongerengarantie” en van 12 maart 2021 inzake gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma.

(4)

Op 20 juni 2017 heeft de Raad conclusies met als titel “Een duurzame Europese toekomst: EU-respons op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling” aangenomen. De Raad onderstreept hoe belangrijk het is om duurzame ontwikkeling op evenwichtige en geïntegreerde wijze te bereiken in al haar drie dimensies (de economische, de sociale en de milieudimensie). Het is cruciaal dat duurzame ontwikkeling wordt geïntegreerd in alle interne en externe Uniebeleidsgebieden en dat de Unie een ambitieus beleid voert dat wereldwijde uitdagingen aangaat. De Raad verwelkomde de mededeling van de Commissie van 22 november 2016 met als titel “Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst” als een eerste stap in het mainstreamen van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals — SDG's) van de Verenigde Naties (VN) en het gebruiken van duurzame ontwikkeling als essentiële leidraad voor al het Uniebeleid, ook via haar financieringsinstrumenten. Het ESF+ moet bijdragen aan de uitvoering van de SDG's, onder meer door extreme vormen van armoede uit te bannen (SDG 1), door kwalitatief en inclusief onderwijs te bevorderen (SDG 4), door gendergelijkheid te bevorderen (SDG 5), door aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk voor iedereen te bevorderen (SDG 8) en door ongelijkheid terug te dringen (SDG 10).

(5)

De structurele uitdagingen als gevolg van de economische globalisering, sociale ongelijkheden, het beheer van migratiestromen en de toenemende veiligheidsbedreigingen, de overgang naar schone energie, technologische veranderingen, demografische daling, werkloosheid, met name jeugdwerkloosheid, en de steeds meer vergrijzende beroepsbevolking, alsmede uitdagingen die voortvloeien uit een steeds slechtere afstemming van vraag en aanbod van vaardigheden en arbeidskrachten in bepaalde sectoren en regio's, die vooral door kleine en middelgrote ondernemingen wordt ervaren, zijn door de recente en nog lopende ontwikkelingen nog veel groter geworden. De groene en de digitale transitie en de transformatie van Europese industriële ecosystemen zullen wellicht vele nieuwe mogelijkheden met zich brengen, als deze gepaard gaan met het juiste pakket beleidsmaatregelen op het gebied van vaardigheden, werkgelegenheid en sociaal beleid. Rekening houdend met de veranderende realiteit van de arbeidsmarkt, moet de Unie voorbereid zijn op de huidige en toekomstige uitdagingen door te investeren in relevante vaardigheden, onderwijs, opleiding en een leven lang leren, door groei inclusiever te maken en het sociaal en werkgelegenheidsbeleid te verbeteren, waarbij rekening moet worden gehouden met economische en industriële duurzaamheid, arbeidsmobiliteit en moet worden gestreefd naar een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan de arbeidsmarkt.

(6)

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (8) stelt het kader vast voor actie door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF), opgericht bij Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad (9), het EFMZVA, het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), het Fonds voor interne veiligheid (ISF) en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, en bepaalt in het bijzonder de beleidsdoelstellingen en de regels inzake programmering, monitoring en evaluatie, beheer en controle voor in gedeeld beheer uitgevoerde Uniefondsen. Daarom moeten de algemene doelstellingen van het ESF+ nader worden omschreven en moeten er specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de soorten activiteiten die door het ESF+ kunnen worden gefinancierd.

(7)

In Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (10) (het “Financieel Reglement”) zijn de regels voor de uitvoering van de algemene begroting van de Unie (Uniebegroting) vastgesteld, met inbegrip van de regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen. Medefinanciering voor subsidies kan worden verstrekt uit eigen middelen van de begunstigden, door het project voortgebrachte inkomsten of bijdragen in geld of in natura van derden. Om te zorgen voor samenhang in de uitvoering van Unieprogramma's, moet het Financieel Reglement van toepassing zijn op de acties die in het kader van het ESF+ in direct of indirect beheer worden uitgevoerd.

(8)

De soorten Uniefinanciering en de uitvoeringsmethoden in deze verordening moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, daarbij met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico op niet-naleving. Voor subsidies dient dit in te houden dat het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten wordt overwogen, evenals financiering die niet is gekoppeld aan kosten als bedoeld in artikel 125, lid 1, punt a), van het Financieel Reglement. Om maatregelen in verband met de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen uit te voeren, en overeenkomstig artikel 94 van Verordening (EU) 2021/1060, moet de Commissie lidstaten kunnen vergoeden die gebruikmaken van vereenvoudigde kostenopties, waaronder vaste bedragen.

(9)

Om het financieringslandschap te stroomlijnen en te vereenvoudigen en om aanvullende mogelijkheden voor synergieën te creëren via geïntegreerde benaderingen inzake financiering, moeten de acties die werden ondersteund door het bij Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad (11) opgerichte Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftige personen en het bij Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) vastgestelde programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie worden geïntegreerd in het ESF+. Het ESF+ moet twee onderdelen omvatten: een onderdeel in gedeeld beheer (het “ESF+-onderdeel in gedeeld beheer”), dat in gedeeld beheer moet worden uitgevoerd, en het onderdeel “werkgelegenheid en sociale innovatie” (het “EaSI-onderdeel”), dat in direct en indirect beheer moeten worden uitgevoerd. Dat zou moeten bijdragen tot een vermindering van de administratieve lasten waarmee het beheer van verschillende fondsen gepaard gaat, vooral voor de lidstaten en de begunstigden, terwijl de eenvoudigere regels voor eenvoudigere concrete acties, zoals de verdeling van voedselhulp en/of materiële basishulp, worden behouden.

(10)

Met het oog op het bredere toepassingsgebied van het ESF+ is het zinvol dat de doelstellingen om de arbeidsmarkten efficiënter te maken, gelijke toegang tot kwalitatief werk te bevorderen, gelijke toegang tot en de kwaliteit van onderwijs en opleiding te verbeteren om bij te dragen aan re-integratie in onderwijsstelsels, sociale inclusie van kwetsbare personen en hun toegang tot gezondheidszorg te bevorderen en armoede te helpen bestrijden, niet enkel worden uitgevoerd in gedeeld beheer van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer, maar ook, voor acties die op Unieniveau nodig zijn, in direct en indirect beheer in het kader van het EaSI-onderdeel.

(11)

In deze verordening moeten de financiële middelen worden vastgelegd voor de volledige duur van het ESF+, dat het voornaamste referentiebedrag vormt in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (13) voor het Europees Parlement en de Raad tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure. Daarbij moeten de toewijzing voor het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer en de toewijzing voor acties in het kader van het EaSI-onderdeel worden gespecificeerd.

(12)

Om de uitvoering van de specifieke en operationele doelstellingen van het EaSI-onderdeel te faciliteren, moet het ESF+ activiteiten ondersteunen die verband houden met technische en administratieve bijstand, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, terwijl communicatie- en verspreidingsactiviteiten deel moeten uitmaken van de acties die in aanmerking komen voor het EaSI-onderdeel.

(13)

Het ESF+ moet erop gericht zijn de werkgelegenheid te bevorderen door actieve maatregelen waardoor integratie en re-integratie op de arbeidsmarkt, met name van jongeren, in het bijzonder via de uitvoering van de versterkte jongerengarantie, van langdurig werklozen, van kansarme groepen op de arbeidsmarkt en van inactieven mogelijk wordt gemaakt, alsook door het bevorderen van zelfstandige arbeid en de sociale economie. Het ESF+ moet erop gericht zijn de arbeidsmarkten beter te laten functioneren door bij te dragen aan de modernisering van de arbeidsmarktinstellingen, zoals de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, om hun capaciteit te verbeteren om intensief gericht advies en begeleiding te verlenen tijdens het zoeken naar werk en de overgang naar werk en om de mobiliteit van werknemers te verbeteren. Het ESF+ moet een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan de arbeidsmarkt bevorderen via maatregelen die onder meer gericht zijn op gelijke arbeidsvoorwaarden, een beter evenwicht tussen werk en privéleven en een betere toegang tot kinderopvang, met inbegrip van voor- en vroegschoolse educatie en opvang. Het ESF+ moet ook ten doel hebben een gezonde en goed aangepaste werkomgeving te creëren, zodat rekening wordt gehouden met gezondheidsrisico's in verband met veranderende vormen van werk en de behoeften van een vergrijzende beroepsbevolking.

(14)

Het ESF+ moet steun bieden om onderwijs- en opleidingsstelsels kwalitatiever, inclusiever, doeltreffender en relevanter voor de arbeidsmarkt te maken, onder meer door het bevorderen van digitaal leren, de validatie van niet-formeel en informeel leren, en de professionele ontwikkeling van onderwijsgevenden, om het verwerven van sleutelcompetenties te vergemakkelijken, in het bijzonder kennis van gezondheid, mediawijsheid, ondernemersvaardigheden, taalvaardigheden, digitale vaardigheden en competenties voor duurzame ontwikkeling die iedereen nodig heeft voor zelfontplooiing en persoonlijke ontwikkeling, werk, sociale inclusie en actief burgerschap. Het ESF+ moet progressie bevorderen in onderwijs en opleiding en bij de overgang naar werk, moet ondersteuning bieden voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt om ervoor te zorgen dat iedereen ten volle kan deelnemen aan de samenleving, en moet bijdragen aan het concurrentievermogen, onder meer door het volgen van afgestudeerden, en aan maatschappelijke en economische innovatie door opschaalbare duurzame initiatieven op die gebieden te ondersteunen die op verschillende doelgroepen, zoals personen met een handicap, zijn afgestemd. Die hulp, ondersteuning en bijdrage kunnen bijvoorbeeld worden bereikt door middel van online leren, opleidingen op het werk, stageplaatsen, duale onderwijs- en opleidingsstelsels, leerlingplaatsen zoals gedefinieerd in de aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen, levenslange begeleiding, het anticiperen op de vraag naar vaardigheden in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven, actueel opleidingsmateriaal en onderwijsmethoden, prognoses en het volgen van afgestudeerden, opleiding van opleiders, validatie van leerresultaten en de erkenning van kwalificaties en certificaten van bedrijfsopleidingen.

(15)

Steun uit het ESF+ moet worden gebruikt ter bevordering van gelijke toegang voor iedereen, in het bijzonder voor kansarme groepen, tot kwalitatieve, niet-gesegregeerde en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, vanaf voor- en vroegschoolse educatie en opvang, met bijzondere aandacht voor kinderen met een kansarme sociaaleconomische achtergrond, via algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, met name leerlingplaatsen, tot tertiair onderwijs, evenals via volwassenenonderwijs en -opleiding, waaronder via sport- en culturele activiteiten. Het ESF+ moet gerichte steun bieden aan lerenden die dat nodig hebben, en ongelijkheden in het onderwijs verminderen, onder meer door de digitale kloof te verkleinen, voortijdig schoolverlaten te voorkomen en te verminderen, de doorstroming tussen onderwijs- en opleidingssectoren te bevorderen, de koppeling met niet-formeel en informeel leren te versterken, en de leermobiliteit voor iedereen en de toegankelijkheid voor personen met een handicap te vergemakkelijken. Synergieën met Erasmus+, opgericht bij Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad (14), met name ter bevordering van de deelname van kansarme lerenden aan leermobiliteit, moet in deze context worden ondersteund.

(16)

Het ESF+ moet flexibele mogelijkheden voor iedereen voor het bijwerken van vaardigheden en het verwerven van nieuwe en andere vaardigheden bevorderen, met name ondernemers- en digitale vaardigheden, vaardigheden voor sleuteltechnologieën, en vaardigheden voor de groene economie en industriële ecosystemen overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 met als titel “Een nieuwe industriestrategie voor Europa”. Overeenkomstig de vaardighedenagenda voor Europa en de aanbeveling van de Raad tot invoering van bijscholingstrajecten (15) moet het ESF+ flexibele trajecten ondersteunen, waaronder toegankelijke, korte, gerichte modulaire opleidingen die tot een certificaat leiden, om mensen uit te rusten met vaardigheden die zijn aangepast aan de behoeften van de arbeidsmarkt en van industriële ecosystemen, aan de groene en de digitale transitie, innovatie en sociale en economische veranderingen, waarbij her- en bijscholing en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, loopbaanovergangen, geografische en sectorale mobiliteit worden vergemakkelijkt en in het bijzonder laaggeschoolden, personen met een handicap, en volwassenen met geringe vaardigheden worden ondersteund. Het ESF+ moet het ook makkelijker maken afzonderlijke personen, ongeacht of zij werken, zelfstandig of werkloos zijn, via instrumenten als een individuele leerrekening ondersteuning te bieden wat betreft de verwerving van geïntegreerde vaardigheden.

(17)

Synergieën met het bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (16) vastgestelde Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie — moeten ervoor zorgen dat het ESF+ door Horizon Europa ondersteunde innovatieve onderwijsprogramma's kan mainstreamen en uitbreiden om mensen uit te rusten met de vaardigheden en competenties die nodig zijn voor de banen van de toekomst.

(18)

Het ESF+ moet de inspanningen van de lidstaten ondersteunen om armoede uit te bannen zodat het doorgeven van kansarmoede van generatie op generatie wordt doorbroken, en sociale inclusie bevorderen door gelijke kansen voor iedereen te waarborgen, belemmeringen in te perken, en discriminatie en ongelijkheid op gezondheidsgebied aan te pakken. Die ondersteuning vereist dat een heel scala aan beleidsmaatregelen voor de meest kansarmen wordt ingezet, ongeacht hun geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd, godsdienst of overtuiging, ras of etnische afstamming, met name gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma, mensen met een handicap of chronische ziekten, daklozen, kinderen en ouderen. Het ESF+ moet de actieve inclusie van mensen die ver van de arbeidsmarkt af staan bevorderen met het oog op hun sociaaleconomische integratie. Het ESF+ moet ook worden ingezet ter bevordering van tijdige en gelijke toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten die de toegang bevorderen tot huisvesting en persoonsgerichte zorg, zoals gezondheidszorg en langdurige zorg, in het bijzonder zorg in gezins- en gemeenschapsverband. Het ESF+ moet bijdragen aan de modernisering van socialebeschermingsstelsels, met bijzondere aandacht voor kinderen en kansarme groepen, met name om deze stelsels toegankelijker te helpen maken, zo ook voor personen met een handicap.

(19)

Het ESF+ moet bijdragen aan het uitbannen van de armoede door het ondersteunen van nationale regelingen die erop gericht zijn voedselgebrek en materiële deprivatie te verminderen en de sociale integratie van mensen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd en van de meest behoeftige personen te bevorderen. Met als overkoepelend doel dat op Unieniveau ten minste 4 % van de middelen uit het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer ter ondersteuning van de meest behoeftige personen dient, moeten de lidstaten ten minste 3 % van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer gebruiken om de vormen van extreme armoede te bestrijden die het sterkst bijdragen tot sociale uitsluiting, zoals dakloosheid, kinderarmoede en voedselgebrek. De verstrekking van voedselhulp en/of materiële basishulp aan de meest behoeftige personen mag niet in de plaats komen van bestaande sociale uitkeringen die hun door nationale sociale stelsels of het nationale recht worden verleend. Gezien de aard van de concrete acties en het type eindontvangers moeten er eenvoudigere regels worden toegepast op de steun ter bestrijding van materiële deprivatie van de meest behoeftige personen.

(20)

In het licht van de aanhoudende behoefte aan grotere inspanningen voor het beheer van de migratiestromen in de Unie als geheel en met het oog op coherente, sterke en consistente ondersteuning van inspanningen voor solidariteit en de verdeling van de verantwoordelijkheid, moet het ESF+ steun verlenen ter bevordering van de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen, waaronder migranten, hetgeen betrekking kan hebben op initiatieven op lokaal niveau, als aanvulling in het kader van het AMIF, het EFRO en andere fondsen van de Unie gefinancierde acties die een positief effect kunnen hebben op de inclusie van onderdanen van derde landen.

(21)

Vanwege het belang van de toegang tot gezondheidszorg moet het ESF+ synergieën en complementariteit met het EU4Health-programma, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad (17) waarborgen en moet de toegang tot gezondheidszorg voor mensen in een kwetsbare situatie in het toepassingsgebied van het ESF+ worden opgenomen.

(22)

Het ESF+ moet beleids- en stelselhervormingen ondersteunen op het gebied van werkgelegenheid, sociale inclusie, toegang tot gezondheidszorg voor kwetsbare personen, langdurige zorg, onderwijs en opleiding, en zo armoede helpen uitbannen. Om de afstemming op het Europees Semester te verbeteren, moeten de lidstaten een geschikt bedrag van hun ESF+-middelen in gedeeld beheer toewijzen voor het uitvoeren van relevante landspecifieke aanbevelingen die betrekking hebben op structurele uitdagingen die het best kunnen worden aangepakt via meerjarige investeringen binnen het toepassingsgebied van het ESF+ en met inachtneming van de pijler, het sociaal scorebord van indicatoren, zoals herzien na de vaststelling van de in het actieplan voor de sociale pijler vastgelegde nieuwe streefdoelen en specifieke regionale kenmerken.

De Commissie en lidstaten moeten zorgen voor samenhang, coördinatie en complementariteit tussen het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer en andere fondsen, programma's en instrumenten van de Unie, zoals het JTF, het EFRO, het EU4Health-programma, de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (18) vastgestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit, het bij Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad (19) opgerichte Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers, het EFMZVA, het Erasmus+, het AMIF, Horizon Europa, het Elfpo, het bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (20) vastgestelde programma Digitaal Europa, het InvestEU-programma, het bij Verordening (EU) 2021/818 van het Europees Parlement en de Raad (21) vastgestelde Creatief Europa-programma, het bij Verordening (EU) 2021/888 van het Europees Parlement en de Raad (22) opgerichte Europees Solidariteitskorps en het bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad (23) vastgestelde instrument voor technische ondersteuning.

Meer in het bijzonder moeten de Commissie en de lidstaten in alle stadia van het proces doeltreffende coördinatie waarborgen om de consistentie, samenhang, complementariteit en synergie tussen financieringsbronnen en de technische bijstand daarvan te bewaren.

(23)

Door de in deze verordening vermelde specifieke doelstellingen te steunen door bij te dragen aan de beleidsdoelstelling “een socialer en inclusiever Europa door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten” als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1060 zal het ESF+ blijven bijdragen aan territoriale en lokale ontwikkelingsstrategieën met het oog op het uitvoeren van de pijler. Het zal de instrumenten van artikel 28 van die verordening ondersteunen en aldus bijdragen tot de verwezenlijking van beleidsdoelstelling “een Europa dat dichter bij de burger staat”, door het bevorderen van de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle soorten gebieden en lokale initiatieven als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1060 onder meer door maatregelen voor armoedebestrijding en sociale inclusie, rekening houdend met de specifieke kenmerken van stedelijke, plattelands- en kustgebieden, teneinde de sociaaleconomische ongelijkheden in steden en regio's aan te pakken.

(24)

Opdat de sociale dimensie van Europa, beschreven in de pijler, naar behoren wordt bevorderd en opdat een minimumbedrag van de middelen wordt gebruikt voor de meest behoeftige personen, moeten de lidstaten ten minste 25 % van hun nationale middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toewijzen aan de bevordering van sociale inclusie.

(25)

Om het aanhoudend hoge niveau van armoede onder kinderen in de Unie aan te pakken en in overeenstemming met beginsel 11 van de pijler, waarin staat dat kinderen recht hebben op bescherming tegen armoede en dat kinderen uit kansarme milieus recht hebben op specifieke maatregelen die gelijke kansen versterken, moeten de lidstaten een geschikt bedrag van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toewijzen voor de uitvoering van de kindergarantie voor activiteiten ter bestrijding van armoede onder kinderen overeenkomstig de specifieke doelstellingen van het ESF+ waarbij middelen kunnen worden toegewezen aan maatregelen die directe ondersteuning bieden voor de gelijke toegang van kinderen tot opvang, onderwijs, gezondheidszorg, behoorlijke huisvesting en geschikte voeding. Lidstaten waar tussen 2017 en 2019 het gemiddeld aandeel kinderen jonger dan 18 jaar die het risico liepen op armoede of sociale uitsluiting, volgens gegevens van Eurostat voor die periode boven het Uniegemiddelde lag, moeten ten minste 5 % van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toewijzen aan die activiteiten. Concrete acties die bijdragen aan dit vereiste inzake thematische concentratie moeten worden opgenomen in het vereiste inzake thematische concentratie van 25 % voor sociale inclusie indien ze worden geprogrammeerd in het kader van de relevante specifieke doelstellingen.

(26)

Om na een ernstige crisis een inclusief economisch herstel makkelijker te maken en om in een veranderend arbeidsbestel en in het licht van de aanhoudend hoge niveaus van werkloosheid en inactiviteit onder jongeren in een aantal lidstaten en regio's, de jongerenwerkgelegenheid te ondersteunen, moeten alle lidstaten een geschikt bedrag van hun ESF+-middelen investeren in maatregelen ter ondersteuning van de werkgelegenheid en vaardigheden van jongeren, onder meer door de uitvoering van jongerengarantieregelingen. Voortbouwend op de acties die gericht zijn op individuen en die werden ondersteund door het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de programmeringsperiode van 2014 tot en met 2020 bij Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad (24), en op de daaruit geleerde lessen, moeten de lidstaten verder steun blijven verstrekken voor herintegratietrajecten op basis van hoogwaardig werk en onderwijs, en investeren in maatregelen voor vroegtijdige preventie en doeltreffende voorlichting door, waar van toepassing, prioriteit te geven aan langdurig werkloze, inactieve en kansarme jongeren, onder meer via jeugdwerk. De lidstaten moeten ook investeren in maatregelen die erop gericht zijn de overgang van school naar werk te vergemakkelijken, en in de passende capaciteiten van diensten voor arbeidsvoorziening, zodat deze een holistische ondersteuning op maat en een gerichter aanbod aan jongeren kunnen bieden. Door het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief volledig in het ESF+ op te nemen, zal de uitvoering van gerichte acties voor jongerenwerkgelegenheid doeltreffender en efficiënter zijn en zal het toepassingsgebied worden uitgebreid tot structurele maatregelen en hervormingen, zodat de financieringssteun van de Unie beter aansluit bij de uitvoering van de versterkte jongerengarantie.

Het verbeteren van vaardigheden en het verwerven van nieuwe en andere vaardigheden moeten jongeren helpen de kansen van groeiende sectoren te grijpen en hen op de veranderde aard van werk voor te bereiden en tegelijkertijd de mogelijkheden van de groene en de digitale transitie en de transformatie van de industriële ecosystemen van de Unie te benutten. Daarom moeten lidstaten waar in de periode tussen 2017 en 2019 het aandeel jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hadden en geen onderwijs of opleiding volgden, volgens gegevens van Eurostat voor die periode boven het Uniegemiddelde lag, ten minste 12,5 % van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer aan die maatregelen toewijzen.

(27)

Overeenkomstig artikel 349 VWEU en artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 (25) betreffende bijzondere bepalingen voor doelstelling 6 in het kader van de structuurfondsen in Finland, Noorwegen en Zweden, hebben de ultraperifere gebieden en de noordelijke dunbevolkte regio's recht op specifieke maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk beleid en de programma's van de Unie. Deze regio's hebben vanwege de blijvende schadelijke factoren zoals ontvolking bijzondere steun nodig.

(28)

Een efficiënte en doeltreffende uitvoering van de door het ESF+ ondersteunde acties hangt af van behoorlijk bestuur en partnerschap tussen alle actoren op de relevante territoriale niveaus en de sociaaleconomische actoren, met name de sociale partners en de organisaties van het maatschappelijk middenveld. Het is daarom van essentieel belang dat de lidstaten een geschikt bedrag van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toewijzen om te zorgen voor een zinvolle deelname van de sociale partners en de organisaties van het maatschappelijk middenveld aan de uitvoering van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer. Die deelname moet ook betrekking hebben op relevante instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals milieupartners, niet-gouvernementele organisaties en instanties die verantwoordelijk zijn voor de bevordering van sociale inclusie, grondrechten, rechten van personen met een handicap, gendergelijkheid en non-discriminatie. Lidstaten met een landspecifieke aanbeveling inzake capaciteitsopbouw van sociale partners of de organisaties van het maatschappelijk middenveld moeten daartoe ten minste 0,25 % van hun middelen uit het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toewijzen vanwege hun specifieke behoeften op dat gebied.

(29)

Steun voor sociale innovatie is cruciaal om met beleid beter op sociale veranderingen te kunnen inspelen en innovatieve oplossingen aan te moedigen en te ondersteunen. Met name het testen en evalueren van innovatieve oplossingen voordat zij op grotere schaal worden toegepast, is van groot nut om het beleid efficiënter te maken en rechtvaardigt zodoende de specifieke steun uit het ESF+. Ondernemingen in de sociale economie kunnen een sleutelrol spelen bij het verwezenlijken van sociale innovatie en bij het leveren van een bijdrage aan de economische en sociale veerkracht. De definitie van ondernemingen in de sociale economie moet overeenstemmen met de definities die zijn vastgesteld in het nationale recht, alsook in de conclusies van de Raad van 7 december 2015 over de bevordering van de sociale economie als belangrijkste motor van economische en sociale ontwikkeling in Europa. Met het oog op het bevorderen van wederzijds leren en de uitwisseling van kennis en praktijken moeten de lidstaten bovendien worden aangemoedigd om hun transnationale samenwerkingsacties in gedeeld beheer op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en opleiding en sociale inclusie voort te zetten overeenkomstig de specifieke doelstellingen van het ESF+.

(30)

De lidstaten en de Commissie moeten ervoor zorgen dat het ESF+ bijdraagt tot de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen overeenkomstig artikel 8 VWEU, zulks ter bevordering van gelijke behandeling van en gelijke kansen voor vrouwen en mannen op alle gebieden, waaronder de participatie op de arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling. Zij moeten er ook voor zorgen dat het ESF+ gelijke kansen voor iedereen bevordert, zonder discriminatie, overeenkomstig artikel 10 VWEU, en de inclusie op voet van gelijkheid met anderen in de maatschappij bevordert van personen met een handicap en dat het bijdraagt tot de uitvoering van het op 13 december 2006 in New York vastgestelde VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Het ESF+ moet de toegankelijkheid helpen bevorderen voor personen met een handicap met het oog op een betere integratie op de arbeidsmarkt en in onderwijs en opleiding en aldus hun inclusie in alle aspecten van het leven. Met de bevordering van die toegankelijkheid moet tijdig en op consistente wijze rekening worden gehouden in alle dimensies en in alle fasen van de voorbereiding, monitoring, uitvoering en evaluatie van de programma’s, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat er specifieke acties worden ondernomen ter bevordering van gendergelijkheid en gelijke kansen. Het ESF+ moet ook de overgang van residentiële of institutionele zorg naar zorg in gezins- en gemeenschapsverband bevorderen, in het bijzonder voor degenen die te maken hebben met meervoudige discriminatie. Het ESF+ mag geen actie ondersteunen die bijdraagt tot segregatie of sociale uitsluiting. Verordening (EU) 2021/1060 bepaalt dat de regels betreffende subsidiabiliteit van de uitgaven op nationaal niveau moeten worden vastgesteld, met bepaalde uitzonderingen, waarvoor in specifieke bepalingen ten aanzien van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer moet worden voorzien.

(31)

Alle concrete acties moeten worden geselecteerd en uitgevoerd met inachtneming van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”). De Commissie moet alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat klachten tijdig worden beoordeeld, met inbegrip van klachten in verband met inbreuken op het Handvest, en moet de klager in kennis stellen van het resultaat van haar beoordeling overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 19 januari 2017 met als titel “EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing”.

(32)

Om de administratieve lasten in verband met het verzamelen van gegevens te verminderen, moeten de verslagleggingsvereisten zo eenvoudig mogelijk worden gehouden. Indien die gegevens beschikbaar zijn in registers of gelijkwaardige bronnen, moeten de lidstaten beheersautoriteiten kunnen toestaan deze gegevens uit die registers te verkrijgen.

(33)

Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening moeten de nationale verantwoordelijken voor de gegevensverwerking hun taken in het kader van deze verordening uitvoeren in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (26). De waardigheid en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de eindontvangers van concrete acties moeten worden gewaarborgd in het kader van de specifieke doelstelling “bestrijden van materiële deprivatie door middel van voedselhulp en/of materiële basishulp aan de meest behoeftige personen, onder meer kinderen, en aanreiken van begeleidende maatregelen voor hun sociale inclusie”. Om stigmatisering te voorkomen, mag van de personen die voedselhulp en/of materiële basishulp ontvangen, niet worden verlangd dat zij zichzelf identificeren wanneer zij steun ontvangen en deelnemen aan enquêtes over de meest behoeftige personen die steun hebben gekregen via het ESF+-programma.

(34)

Via sociale experimenten worden kleinschalige projecten getest, waardoor informatie kan worden verzameld over de haalbaarheid van sociale innovatie. Het moet mogelijk zijn en worden aangemoedigd om ideeën op lokaal niveau te testen en met haalbare ideeën op ruimere schaal door te gaan waar passend, of ze over te nemen in andere contexten in verschillende regio's of lidstaten met financiële ondersteuning van het ESF+ of in combinatie met andere bronnen.

(35)

In het ESF+ zijn bepalingen vastgelegd om het vrije verkeer van werknemers op niet-discriminerende wijze te verwezenlijken door een nauwe samenwerking tussen de openbare diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaten, de Commissie en de sociale partners tot stand te brengen. Het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening moet de arbeidsmarkten beter laten functioneren door grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers te faciliteren, met name door middel van grensoverschrijdende partnerschappen, en de informatie over de arbeidsmarkten transparanter te maken. Het toepassingsgebied van het ESF+ omvat ook het ontwikkelen en ondersteunen van gerichte mobiliteitsregelingen zodat vacatures kunnen worden ingevuld indien er sprake is van tekortkomingen op de arbeidsmarkt.

(36)

Voor micro-ondernemingen, de sociale economie en sociale ondernemingen is een van de grootste belemmeringen voor het starten van een bedrijf gebrek aan toegang tot financiering, met name voor degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. In het kader van het EaSI-onderdeel moet deze verordening bepalingen vaststellen om een marktecosysteem te creëren om het aanbod aan en de toegang tot financiering te vergroten voor sociale ondernemingen en tegemoet te komen aan de vraag van degenen die hieraan het meest behoefte hebben, met name werklozen, vrouwen en kwetsbare personen die een micro-onderneming willen starten of ontwikkelen. Naar verwezenlijking van die doelstelling zal ook worden gestreefd via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidscomponent voor sociale investeringen en vaardigheden van het InvestEU-fonds. Ondernemingen in de sociale economie, wanneer zij in het nationale recht zijn gedefinieerd, moeten worden beschouwd als sociale ondernemingen in de context van het EaSI-onderdeel, ongeacht hun juridische status, voor zover die definities stroken met de definitie van een sociale onderneming in deze verordening.

(37)

Spelers op de markt voor sociale investeringen, waaronder filantropische actoren, kunnen een belangrijke rol spelen bij het bereiken van meerdere ESF+-doelstellingen, aangezien ze zowel financiering als innovatieve en aanvullende benaderingen bieden om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden, de werkloosheid terug te dringen en bij te dragen tot de duurzameontwikkelingsdoelen. Daarom moeten filantropische actoren, zoals stichtingen en donoren naargelang het geval en voor zover zij geen politieke of maatschappelijke motieven hebben die in strijd zijn met de idealen van de Unie, worden betrokken bij ESF+-acties, met name bij de acties die zijn gericht op de ontwikkeling van het ecosysteem voor de markt voor sociale investeringen.

(38)

Er zijn richtsnoeren onder het EaSI-onderdeel nodig met betrekking tot de ontwikkeling van sociale infrastructuur en daarmee verband houdende diensten, met name voor sociale huisvesting, kinderopvang en onderwijs, gezondheidszorg en langdurige zorg, met inbegrip van voorzieningen om de overgang van institutionele zorg naar zorg in gemeenschaps- of gezinsverband, rekening houdend met de toegankelijkheidseisen voor personen met een handicap.

(39)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering (27), en de duurzameontwikkelingsdoelen uit te voeren, zal deze verordening bijdragen tot het mainstreamen van klimaatacties en het verwezenlijken van de algemene doelstelling 30 % van de Uniebegrotingsuitgaven aan klimaatdoelen te besteden. Bij de voorbereiding en de uitvoering daarvan zullen er relevante acties worden vastgesteld en bij de tussentijdse evaluatie zullen deze opnieuw worden beoordeeld.

(40)

Krachtens Besluit 2013/755/EU van de Raad (28) moeten in landen en gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking komen voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het EaSI-onderdeel en regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee de desbetreffende landen en gebieden overzee banden hebben.

(41)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte kunnen aan programma's van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking waarin wordt voorzien door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (29), die bepaalt dat programma's van de Unie worden uitgevoerd bij een op grond van die overeenkomst genomen besluit. Derde landen mogen ook deelnemen op basis van andere rechtsinstrumenten. Deze verordening moet voorzien in een specifieke bepaling die van derde landen vereist dat ze de nodige rechten en toegang verlenen aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(42)

Het is passend de belangrijkste indicatoren voor de verslaglegging in het kader van het EaSI-onderdeel vast te stellen. Die indicatoren moeten op output gebaseerd, objectief en gemakkelijk opvraagbaar zijn en in verhouding staan tot het aandeel van het Easi-onderdeel binnen het hele ESF+. Zij moeten betrekking hebben op de operationele doelstellingen en de financieringsactiviteiten in het kader van het EaSI-onderdeel, zonder dat overeenkomstige streefdoelen moeten worden vastgesteld.

(43)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (30) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (31), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (32) en (EU) 2017/1939 (33) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, onder meer door evenredige maatregelen in te voeren waaronder maatregelen die verband houden met preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen. Met name heeft OLAF overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken in te stellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onrechtmatige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (34). Personen of entiteiten die Uniemiddelen ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Europese Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(44)

Door het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde horizontale financiële voorschriften zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, prijzen, aanbestedingen en indirect beheer, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(45)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de doeltreffendheid van de arbeidsmarkten vergroten en de gelijke toegang tot kwalitatief werk verbeteren, de toegang tot en de kwaliteit van onderwijs en opleiding verbeteren, sociale inclusie bevorderen en bijdragen tot de uitbanning van armoede, alsook de nagestreefde doelstellingen in het kader van het EaSI-onderdeel, niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt door de lidstaten, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter kunnen worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(46)

Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging en aanvulling van de bijlagen over de indicatoren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (35). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(47)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot het model voor het gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers moeten, gezien de aard van dit model, worden uitgeoefend volgens de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (36) bedoelde raadplegingsprocedure.

(48)

Om snel te kunnen reageren op uitzonderlijke of ongewone omstandigheden, zoals bedoeld in het stabiliteits- en groeipact, die zich tijdens de programmeringsperiode kunnen voordoen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het nemen van tijdelijke maatregelen om de inzet van steun uit het ESF+ in reactie op dergelijke omstandigheden te vergemakkelijken, met een maximumtermijn van 18 maanden. De Commissie moet de maatregelen vaststellen die het meest geschikt zijn in het licht van de uitzonderlijke of ongewone omstandigheden waarmee een lidstaat wordt geconfronteerd, en daarbij de doelstellingen van het ESF+ handhaven, maar daarbij mag het niet gaan om wijzigingen van de vereisten inzake thematische concentratie. Bovendien moeten de uitvoeringsbevoegdheden in verband met de tijdelijke maatregelen voor het gebruik van steun van het ESF+ in reactie op uitzonderlijke of ongewone omstandigheden zonder comitéprocedure aan de Commissie worden verleend, aangezien het toepassingsgebied van die maatregelen door het stabiliteits- en groeipact wordt bepaald en beperkt is tot de in deze verordening vastgestelde maatregelen. De Commissie moet ook toezicht houden op de uitvoering en de geschiktheid van de tijdelijke maatregelen beoordelen. Wanneer de Commissie het wegens de uitzonderlijke of ongewone omstandigheden nodig acht deze verordening te wijzigen, mag het toepassingsgebied van de wijziging geen betrekking hebben op de vereisten inzake thematische concentratie in verband met jongerenwerkgelegenheid of steun voor de meest behoeftige personen, omdat jongeren en de meest behoeftige personen vaak het zwaarst getroffen worden door dergelijke crisissituaties. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat deze doelgroepen voldoende steun blijven ontvangen.

(49)

Bij het beheer van het ESF+ moet de Commissie worden bijgestaan door een Comité als bedoeld in artikel 163 VWEU (het “ESF+-Comité”). Opdat het ESF+-comité over alle nodige informatie kan beschikken en een brede waaier aan standpunten van belanghebbenden verkrijgt, moet het ESF+-comité vertegenwoordigers zonder stemrecht kunnen uitnodigen, mits de agenda van de vergadering hun deelname vereist, met inbegrip van vertegenwoordigers van de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds en relevante maatschappelijke organisaties.

(50)

Om ervoor te zorgen dat er rekening blijft gehouden worden met de specifieke kenmerken van elk ESF+-onderdeel, moet het ESF+-comité voor elk van de ESF+-onderdelen werkgroepen oprichten. De samenstelling en taken van die werkgroepen moeten worden vastgesteld door het ESF+-comité. De werkgroepen moeten vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden op hun vergaderingen kunnen uitnodigen. De taken van de werkgroepen kunnen bestaan uit het zorgen voor coördinatie en samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie bij de uitvoering van het ESF+, met inbegrip van raadpleging over het werkprogramma van het EaSI-onderdeel, het monitoren van de uitvoering van elk ESF+-onderdeel, het uitwisselen van ervaringen en goede praktijken binnen en tussen de ESF+-onderdelen en het bevorderen van potentiële synergieën met andere programma's van de Unie.

(51)

Met het oog op meer transparantie bij de uitvoering van deze verordening moet de Commissie de nodige contacten leggen met de relevante beleidscomités die actief zijn op sociaal en werkgelegenheidsgebied, zoals het Comité voor werkgelegenheid en sociale bescherming of het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

(52)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement is ook een reeds begonnen actie subsidiabel mits de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was de actie reeds vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst te beginnen. De kosten die vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag zijn gemaakt, zijn echter niet subsidiabel, behalve in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat Uniefinanciering onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk geschaad, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, en uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen, bij financieringsbesluit te voorzien in subsidiabiliteit van activiteiten en kosten vanaf het begin van het begrotingsjaar 2021, zelfs indien deze activiteiten verricht zijn en deze kosten gemaakt zijn vóór indiening van de subsidieaanvraag.

(53)

Verordening (EU) nr. 1296/2013 dient derhalve te worden gewijzigd.

(54)

Ter waarborging van de continuïteit van steunverlening op het gegeven beleidsterrein en ter uitvoering van het programma vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021 tot en met 2027, moet deze verordening dringend in werking treden op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en, wat het EaSI-onderdeel betreft, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021 van toepassing zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

INHOUDSOPGAVE

Deel I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Artikel 2

Definities

Artikel 3

Algemene doelstellingen van het ESF+ en uitvoeringsmethoden

Artikel 4

Specifieke doelstellingen van het ESF+

Artikel 5

Begroting

Artikel 6

Gendergelijkheid, gelijke kansen en non-discriminatie

Deel II

Uitvoering in gedeeld beheer

Hoofdstuk I

Gemeenschappelijke bepalingen inzake programmering

Artikel 7

Consistentie en thematische concentratie

Artikel 8

Eerbiediging van het Handvest

Artikel 9

Partnerschap

Artikel 10

Steun voor de meest behoeftige personen

Artikel 11

Steun voor jongerenwerkgelegenheid

Artikel 12

Steun voor relevante landspecifieke aanbevelingen

Hoofdstuk II

Algemene steun van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer

Artikel 13

Toepassingsgebied

Artikel 14

Sociaal innovatieve acties

Artikel 15

Transnationale samenwerking

Artikel 16

Subsidiabiliteit

Artikel 17

Indicatoren en verslaglegging

Hoofdstuk III

ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie

Artikel 18

Toepassingsgebied

Artikel 19

Beginselen

Artikel 20

Inhoud van de prioriteit

Artikel 21

Subsidiabiliteit van concrete acties

Artikel 22

Subsidiabiliteit van uitgaven

Artikel 23

Indicatoren en verslaglegging

Artikel 24

Controle

Deel III

Uitvoering in direct en indirect beheer

Hoofdstuk I

Operationele doelstellingen

Artikel 25

Operationele doelstellingen

Hoofdstuk II

Subsidiabiliteit

Artikel 26

Subsidiabele acties

Artikel 27

Subsidiabele entiteiten

Artikel 28

Horizontale beginselen

Artikel 29

Deelname van derde landen

Hoofdstuk III

Algemene bepalingen

Artikel 30

Vormen van Uniefinanciering en uitvoeringsmethoden

Artikel 31

Werkprogramma

Artikel 32

Monitoring en verslaglegging

Artikel 33

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Artikel 34

Evaluatie

Artikel 35

Controles

Artikel 36

Informatie, communicatie en publiciteit

Deel IV

Slotbepalingen

Artikel 37

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 38

Comitéprocedure voor het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer

Artikel 39

Op grond van artikel 163 VWEU ingesteld comité

Artikel 40

Overgangsbepalingen voor het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer

Artikel 41

Overgangsbepalingen voor het EaSI-onderdeel

Artikel 42

Inwerkingtreding

BIJLAGE I

Gemeenschappelijke indicatoren voor de algemene steun uit het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer

BIJLAGE II

Gemeenschappelijke indicatoren voor de ESF+-acties gericht op sociale inclusie van de meest behoeftige personen binnen specifieke doelstelling van artikel 4, lid 1, punt l), in overeenstemming met artikel 7, lid 5, eerste alinea

BIJLAGE III

Gemeenschappelijke indicatoren voor ESF+-ondersteuning ter bestrijding van materiële deprivatie

BIJLAGE IV

Indicatoren voor het EaSI-onderdeel

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), dat bestaat uit twee onderdelen: het onderdeel in gedeeld beheer (het “ESF+-onderdeel in gedeeld beheer”) en het onderdeel “werkgelegenheid en sociale innovatie” (het “EaSI-onderdeel”), opgericht.

In deze verordening worden de doelstellingen van het ESF+, de begroting ervan voor de periode 2021 tot en met 2027, de uitvoeringsmethoden, de vormen van Uniefinanciering alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“een leven lang leren”: alle vormen van leren, met name formeel, niet-formeel en informeel leren, in alle levensfasen die tot een verbetering of bijwerking van kennis, vaardigheden, competenties en attitudes leiden of die leiden tot participatie op persoonlijk, maatschappelijk, cultureel, sociaal of arbeidsgerelateerd vlak, met inbegrip van de verlening van begeleiding en advies, voor- en vroegschoolse educatie en opvang, algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs, volwasseneneducatie, jeugdwerk en andere leeromgevingen buiten het formele onderwijs en de formele opleiding, en het stimuleert bij uitstek sectoroverschrijdende samenwerking en flexibele leertrajecten;

2)

“onderdaan van een derde land”: een persoon die geen burger van de Unie, met inbegrip van staatlozen en personen met een niet-vastgestelde nationaliteit;

3)

“materiële basishulp”: goederen om te voldoen aan iemands basisbehoeften voor een waardig leven, zoals kleding, toiletartikelen, met inbegrip van producten voor vrouwelijke hygiëne, en schoolbenodigdheden;

4)

“kansarme groep”: een groep van personen in een kwetsbare situatie, met inbegrip van personen die armoede, sociale uitsluiting of discriminatie in haar vele facetten ondervinden of dreigen te ondervinden;

5)

“sleutelcompetenties”: de kennis, vaardigheden en competenties die iedereen in elke levensfase nodig heeft voor persoonlijke voldoening en ontwikkeling, werkgelegenheid, sociale inclusie en actief burgerschap, met name geletterdheid; meertaligheid; wiskunde, wetenschappen, technologie, schone kunsten en engineering; digitale vaardigheden; mediavaardigheden; persoonlijke, sociale en leervaardigheden; actieve burgerschapsvaardigheden; ondernemerschap; cultureel en intercultureel bewustzijn, culturele expressie en kritisch denken;

6)

“meest behoeftige personen”: natuurlijke personen — individuen, gezinnen, huishoudens of groepen van personen, met inbegrip van kinderen in kwetsbare situaties en daklozen — van wie de behoefte aan hulp is vastgesteld aan de hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten in overleg met relevante belanghebbenden, onder vermijding van belangenconflicten, zijn vastgesteld en die elementen kunnen bevatten waarmee de hulp kan worden afgestemd op de meest behoeftige personen in bepaalde geografische gebieden;

7)

“eindontvangers”: de meest behoeftige personen die de in artikel 4, lid 1, punt m), bedoelde steun ontvangen;

8)

“sociale innovatie”: een activiteit waarvan zowel de doelstellingen als de middelen sociaal zijn, en met name een activiteit die verband houdt met de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe ideeën met betrekking tot producten, diensten, praktijken en modellen, die tegelijk in sociale behoeften voorziet en nieuwe sociale betrekkingen of samenwerkingsverbanden tussen openbare, maatschappelijke of particuliere organisaties tot stand brengt en zo de samenleving ten goede komt en haar handelingscapaciteit vergroot;

9)

“begeleidende maatregel”: een activiteit ter aanvulling van de verdeling van voedselhulp en/of materiële basishulp die tot doel heeft sociale uitsluiting tegen te gaan en bij te dragen tot de uitbanning van armoede, zoals verwijzingen naar of verstrekking van sociale en gezondheidsdiensten, met inbegrip van psychologische bijstand, of verstrekking van relevante informatie over openbare diensten of advies over het beheer van een gezinsbudget;

10)

“sociaal experiment”: een beleidsmaatregel die beoogt innovatieve oplossingen voor sociale behoeften aan te dragen en op kleine schaal wordt uitgevoerd onder omstandigheden die het mogelijk maken de effecten ervan te meten, alvorens onder andere omstandigheden waaronder van geografische of sectorale aard of op grotere schaal te worden uitgevoerd, indien de resultaten gunstig blijken;

11)

“grensoverschrijdend partnerschap”: een samenwerkingsstructuur tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening, maatschappelijke organisaties of de sociale partners die in ten minste twee lidstaten zijn gevestigd;

12)

“micro-onderneming”: een onderneming met minder dan tien werknemers en een jaarlijkse omzet of financiële balans van minder dan 2 000 000 EUR;

13)

“sociale onderneming”: een onderneming, ongeacht haar rechtsvorm, met inbegrip van ondernemingen in de sociale economie, of een natuurlijke persoon die:

a)

overeenkomstig de oprichtingsakte, statuten of enig ander juridisch document dat kan leiden tot aansprakelijkheid op grond van de regels van de lidstaat waar een sociale onderneming is gevestigd, als belangrijkste sociale doelstelling het verwezenlijken van meetbare positieve sociale effecten, waaronder ook milieueffecten, heeft en niet zozeer het realiseren van winst voor andere doeleinden nastreeft, en die diensten of goederen met een sociaal rendement levert of gebruikmaakt van methoden voor de productie van goederen of diensten die sociale doelstellingen belichamen;

b)

de winst in de eerste plaats gebruikt om haar voornaamste sociale doelstelling te verwezenlijken en over vooraf vastgestelde procedures en regels beschikt die ervoor zorgen dat de winstverdeling die voornaamste sociale doelstelling niet ondermijnt;

c)

op zakelijke, participatieve, controleerbare en transparante wijze wordt beheerd, vooral door de participatie van werknemers, klanten en belanghebbenden op wie de bedrijfsactiviteiten van invloed zijn;

14)

“referentiewaarde”: een waarde die wordt gebruikt voor het vaststellen van doelstellingen voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren die gebaseerd is op de huidige of voorgaande soortgelijke maatregelen;

15)

“kosten voor de aankoop van voedselhulp of materiële basishulp”: de werkelijke kosten voor de aankoop van voedselhulp of materiële basishulp door de begunstigde die niet beperkt zijn tot de prijs van de voedselhulp of materiële basishulp;

16)

“microfinanciering”: garanties, microkrediet, eigen vermogen en quasi-eigenvermogen in combinatie met begeleidende diensten voor bedrijfsontwikkeling zoals die in de vorm van individueel advies en individuele begeleiding en opleiding die worden verstrekt aan personen en micro-ondernemingen die problemen ondervinden bij de toegang tot krediet voor professionele en inkomstengenererende activiteiten;

17)

“blendingverrichting”: een door de Uniebegroting ondersteunde actie, waaronder in het kader van een blendingfaciliteit of een platform zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun of financieringsinstrumenten uit de Uniebegroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

18)

“juridische entiteit”: een natuurlijke persoon, of een rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het Unie, nationale of internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die de bevoegdheid heeft in eigen naam te handelen, rechten uit te oefenen en verplichtingen te hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement;

19)

“gemeenschappelijke indicator van onmiddellijke resultaten”: een gemeenschappelijke resultaatindicator die een beeld van de effecten geeft vanaf vier weken na de dag waarop de deelnemer de verrichting heeft verlaten;

20)

“gemeenschappelijke indicator van resultaten op langere termijn”: een gemeenschappelijke resultaatindicator die een beeld van de effecten geeft zes maanden nadat de deelnemer de verrichting heeft verlaten.

2.   De in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/1060 uiteengezette definities gelden ook voor het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer.

Artikel 3

Algemene doelstellingen van het ESF+ en uitvoeringsmethoden

1.   Het ESF+ beoogt lidstaten en regio's te steunen bij het bereiken van hoge werkgelegenheidsniveaus, een rechtvaardige sociale bescherming en een geschoolde en veerkrachtige beroepsbevolking voor de toekomstige arbeidswereld, evenals inclusieve en hechte samenlevingen die erop gericht zijn armoede uit te bannen en de in de Europese pijler van sociale rechten uiteengezette beginselen nastreven.

2.   Het ESF+ steunt de beleidsmaatregelen van de lidstaten met het oog op gelijke kansen, gelijke toegang tot de arbeidsmarkt, rechtvaardige en hoogwaardige arbeidsvoorwaarden, sociale bescherming en inclusie, vult deze aan en voegt er meerwaarde aan toe, met bijzondere aandacht voor kwalitatieve en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, een leven lang leren, investeringen in kinderen en jongeren en toegang tot basisdiensten.

3.   Het ESF+ wordt uitgevoerd:

a)

in gedeeld beheer, voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de specifieke in artikel 4, lid 1, vermelde doelstellingen (ESF+-onderdeel in gedeeld beheer), en

b)

in direct en indirect beheer, voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de in artikel 4, lid 1, en artikel 25 vermelde doelstellingen (EaSI-onderdeel).

Artikel 4

Specifieke doelstellingen van het ESF+

1.   Het ESF+ ondersteunt de volgende specifieke doelstellingen op de beleidsgebieden werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit, onderwijs, sociale inclusie, onder meer door bij te dragen aan het uitbannen van armoede, en aldus ook door bij te dragen aan de in artikel 5, punt d), van de Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beleidsdoelstelling “Een socialer en inclusiever Europa — Uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten”:

a)

verbeteren van de toegang tot werk en activeringsmaatregelen voor alle werkzoekenden, met name jongeren, vooral door de jongerengarantie uit te voeren, voor langdurig werklozen en voor kansarme groepen op de arbeidsmarkt, en voor inactieven, en door zelfstandig ondernemerschap en de sociale economie te bevorderen;

b)

moderniseren van de arbeidsmarktinstellingen en -diensten om behoeften aan vaardigheden te beoordelen en erop te anticiperen en om tijdige en op maat gesneden bijstand en steun te verlenen voor een betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en voor overgangen en mobiliteit op de arbeidsmarkt;

c)

bevorderen van een genderevenwichtige arbeidsmarktparticipatie, gelijke arbeidsvoorwaarden en een betere balans tussen werk en privéleven, onder meer door toegang tot betaalbare kinderopvang en zorg voor afhankelijke personen;

d)

bevorderen van de aanpassing van werknemers, ondernemingen en ondernemers aan veranderingen, van actief en gezond ouder worden en van een gezonde en voldoende aangepaste werkomgeving met aandacht voor gezondheidsrisico's;

e)

onderwijs- en opleidingsstelsels kwalitatiever, inclusiever, doeltreffender en relevanter voor de arbeidsmarkt maken, onder meer door niet-formeel en informeel leren te valideren, het verwerven van sleutelcompetenties, onder meer ondernemers- en digitale vaardigheden, ondersteunen en het bevorderen van de invoering van duale opleidingsstelsels en leerlingplaatsen;

f)

bevorderen van de gelijke toegang tot en de voltooiing van kwalitatieve en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding — vooral voor kansarme groepen — vanaf voor- en vroegschoolse educatie en opvang via algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding tot tertiair onderwijs, evenals volwassenenonderwijs en -opleiding, onder meer door de leermobiliteit voor iedereen en de toegang voor personen met een handicap te vergemakkelijken;

g)

bevorderen van een leven lang leren, met name flexibele bij- en herscholingsmogelijkheden voor iedereen op het gebied van ondernemers- en digitale vaardigheden, beter anticiperen op veranderingen en nieuwe vereisten inzake vaardigheden op basis van de behoeften van de arbeidsmarkt, versoepelen van loopbaanovergangen en bevorderen van beroepsmobiliteit;

h)

bevorderen van actieve inclusie met het oog op gelijke kansen, non-discriminatie en actieve participatie, en verbeteren van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, met name voor kansarme groepen;

i)

bevorderen van de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen, met inbegrip van migranten;

j)

bevorderen van de sociaaleconomische integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen zoals Roma;

k)

de gelijke en tijdige toegang tot hoogwaardige, duurzame, en betaalbare diensten verbeteren, met inbegrip van diensten die de toegang tot huisvesting en persoonsgerichte zorg, waaronder gezondheidszorg, bevorderen; moderniseren van de stelsels voor sociale bescherming, onder meer door de toegang tot sociale bescherming te bevorderen, met bijzondere aandacht voor kinderen en kansarme groepen; verbeteren van de toegankelijkheid voor onder meer personen met een handicap, en van de doeltreffendheid en veerkracht van de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg;

l)

bevorderen van de sociale integratie van mensen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting, onder meer de meest behoeftige personen en kinderen;

m)

bestrijden van materiële deprivatie door middel van voedselhulp en/of materiële basishulp aan de meest behoeftige personen, onder meer kinderen, en aanreiken van begeleidende maatregelen voor hun sociale inclusie.

2.   Via de in het kader van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer uitgevoerde maatregelen ter verwezenlijking van de in lid 1 van dit artikel bedoelde specifieke doelstellingen probeert het ESF+ ook bij te dragen tot andere in artikel 5 van Verordening (EU) 2021/1060 vermelde beleidsdoelstellingen, en met name tot de doelstellingen die verband houden met:

a)

een slimmer Europa via de ontwikkeling van vaardigheden voor slimme specialisatie, vaardigheden voor sleuteltechnologieën, de industriële overgang, sectorale samenwerking rond vaardigheden en ondernemerschap, de opleiding van onderzoekers, netwerkactiviteiten en partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs, instellingen voor school- en beroepsopleiding, onderzoeks- en technologiecentra, bedrijven en clusters, en steun voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en de sociale economie;

b)

een groener en koolstofarm Europa via de verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels die nodig is voor de aanpassing van vaardigheden en kwalificaties, de bijscholing van iedereen, onder wie de beroepsbevolking, en de creatie van nieuwe banen in sectoren die verband houden met milieu, klimaat, energie, de circulaire economie en de bio-economie.

3.   Indien strikt noodzakelijk als tijdelijke maatregel om te reageren op uitzonderlijke en ongewone omstandigheden als bedoeld in artikel 20 van Verordening (EU) 2021/1060, en beperkt tot een periode van 18 maanden kan het ESF+ steun verlenen aan:

a)

de financiering van regelingen voor arbeidsduurvermindering, zonder dat deze worden gecombineerd met actieve maatregelen;

b)

toegang tot gezondheidszorg, ook voor mensen die op sociaaleconomisch vlak niet acuut kwetsbaar zijn.

4.   Indien de Commissie op verzoek van de betrokken lidstaten vaststelt dat aan de in lid 3 vastgelegde voorwaarden is voldaan, stelt zij een uitvoeringsbesluit vast tot nadere bepaling van de periode waarin de tijdelijke aanvullende steun uit het ESF+ is toegestaan.

5.   De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van lid 3 van dit artikel en beoordeelt of de tijdelijke aanvullende steun uit het ESF+ volstaat om het gebruik van steun uit het ESF+ in reactie op de uitzonderlijke of ongewone omstandigheden te vergemakkelijken. Op basis van haar beoordeling doet de Commissie, wanneer dit wenselijk is, voorstellen tot wijziging van deze verordening, met inbegrip van de in artikel 7 uiteengezette vereisten inzake thematische concentratie, met uitzondering van het in artikel 7, leden 5 en 6, gepreciseerde vereiste inzake thematische concentratie.

Artikel 5

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het ESF+ voor de periode van 2021 tot en met 2027 bedragen 87 995 063 417 EUR in prijzen van 2018.

2.   Het deel van de financiële middelen voor de uitvoering van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” als bedoeld in artikel 5, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 bedraagt 87 319 331 844 EUR in prijzen van 2018, waarvan 175 000 000 EUR wordt toegewezen voor de in artikel 25, punt i), van onderhavige verordening bedoelde transnationale samenwerking ter versnelling van de overdracht en ter facilitering van de schaalvergroting van innovatieve oplossingen en 472 980 447 EUR in prijzen van 2018 als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die voldoen aan de criteria van artikel 2 van het aan de Akte van Toetreding van 1994 gehechte Protocol nr. 6 betreffende bijzondere bepalingen voor doelstelling nr. 6 in het kader van de structuurfondsen in Finland, Noorwegen en Zweden (Protocol nr. 6).

3.   Het deel van de totale financiële middelen voor de uitvoering het EaSI-onderdeel voor de periode van 2021 tot en met 2027 bedraagt 675 731 573 EUR in prijzen van 2018.

4.   Het in lid 3 bedoelde bedrag kan ook worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de uitvoering van het EaSI-onderdeel, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van bedrijfsinformatietechnologiesystemen.

Artikel 6

Gendergelijkheid, gelijke kansen en non-discriminatie

De lidstaten en de Commissie ondersteunen specifieke gerichte acties ter bevordering van de in artikel 9, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/1060 en artikel 28 van deze verordening bedoelde horizontale beginselen die vallen onder alle doelstellingen van het ESF+. Die acties kunnen verband houden met het waarborgen van toegankelijkheid voor personen met een handicap, ook wat informatie- en communicatietechnologieën betreft, en met het bevorderen van de overgang van institutionele zorg naar zorg in gezins- en gemeenschapsverband.

De lidstaten en de Commissie streven via het ESF+ naar een verhoging van de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt en naar meer evenwicht tussen werk en privéleven, om zo de feminisering van armoede en genderdiscriminatie op de arbeidsmarkt en in onderwijs en opleiding te bestrijden.

DEEL II

UITVOERING IN GEDEELD BEHEER

HOOFDSTUK I

Gemeenschappelijke bepalingen inzake programmering

Artikel 7

Consistentie en thematische concentratie

1.   De lidstaten programmeren hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer door voorrang te geven aan interventies met betrekking tot de uitdagingen die zijn vastgesteld in het Europees Semester, evenals in hun nationale hervormingsprogramma's, en de relevante, overeenkomstig artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4, VWEU aangenomen, landspecifieke aanbevelingen, en houden rekening met de in de Europese pijler van sociale rechten uiteengezette beginselen en rechten en met de nationale en regionale strategieën die relevant zijn voor ESF+-doelstellingen en dragen zo bij aan de verwezenlijking van de in artikel 174 VWEU vastgestelde doelstellingen.

De lidstaten en in voorkomend geval de Commissie bevorderen synergieën en zorgen voor coördinatie, complementariteit en samenhang tussen het ESF+ en andere fondsen, programma's en instrumenten van de Unie, en dit zowel in de planningsfase als tijdens de uitvoering. De lidstaten en in voorkomend geval de Commissie optimaliseren de coördinatiemechanismen om dubbel werk te voorkomen en zorgen voor nauwe samenwerking tussen de entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering met het oog op samenhangende en gestroomlijnde steunmaatregelen.

2.   De lidstaten wijzen een gepast bedrag van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toe om de uitdagingen aan te gaan die zijn vastgesteld in de overeenkomstig artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4, VWEU aangenomen relevante landspecifieke aanbevelingen en in het Europees Semester en die vallen binnen het toepassingsgebied van de specifieke doelstellingen van het ESF+ zoals vastgesteld in artikel 4, lid 1, van deze verordening.

3.   In het kader van de specifieke doelstellingen van artikel 4, lid 1, punten f) en h) tot en met l), wijzen de lidstaten een gepast bedrag van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toe aan de uitvoering van de kindergarantie door middel van gerichte acties en structurele hervormingen om kinderarmoede aan te pakken.

Lidstaten waar in de periode tussen 2017 en 2019 het gemiddeld aandeel kinderen jonger dan 18 jaar die het risico liepen op armoede of sociale uitsluiting, volgens gegevens van Eurostat voor die periode boven het Uniegemiddelde ligt, wijzen ten minste 5 % van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toe aan de ondersteuning van gerichte acties en structurele hervormingen om kinderarmoede aan te pakken als bepaald in de eerste alinea.

4.   De lidstaten wijzen ten minste 25 % van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toe aan de in artikel 4, lid 1, punten h) tot en met l), vermelde specifieke doelstellingen voor het beleidsgebied sociale inclusie, met inbegrip van de bevordering van de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen.

5.   De lidstaten wijzen ten minste 3 % van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toe aan steun voor de meest behoeftige personen in het kader van de doelstelling die is uiteengezet in artikel 4, lid 1, punt m), of, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de specifieke doelstelling die is uiteengezet in artikel 4, lid 1, punt l), of de beide specifieke doelstellingen.

De middelen worden niet in aanmerking genomen bij de verificatie van de naleving van de in de leden 3 en 4 uiteengezette minimumtoewijzingen.

6.   De lidstaten wijzen een gepast bedrag van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toe aan gerichte acties en structurele hervormingen om de jongerenwerkgelegenheid, beroepsonderwijs en -opleiding, met name leerlingplaatsen, en de overgang van school naar werk, trajecten voor de re-integratie van jongeren in onderwijs of opleidingen, en tweedekansonderwijs te ondersteunen, met name in de context van de uitvoering van regelingen in het kader van de jongerengarantie.

Lidstaten waar in de periode tussen 2017 en 2019 het gemiddeld aandeel jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, volgens gegevens van Eurostat voor die periode, boven het Uniegemiddelde lag, wijzen ten minste 12,5 % van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer voor de jaren 2021 tot en met 2027 toe aan de ondersteuning van structurele hervormingen en gerichte acties als bepaald in de eerste alinea.

Ultraperifere gebieden die aan de voorwaarden van de tweede alinea voldoen, wijzen ten minste 12,5 % van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer in hun programma's toe aan de in de eerste alinea uiteengezette gerichte acties en structurele hervormingen. Deze toewijzing wordt, in voorkomend geval, meegerekend bij de verificatie van de naleving van het in de tweede alinea uiteengezette minimumpercentage op nationaal niveau.

Bij de uitvoering van de in deze alinea bedoelde gerichte acties en structurele hervormingen geven de lidstaten voorrang aan inactieve en langdurig werkloze jongeren en zorgen zij voor gerichte outreachmaatregelen.

7.   De leden 2 tot en met 6 van dit artikel zijn niet van toepassing op de specifieke extra toewijzing voor de ultraperifere gebieden en voor de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 voldoen.

8.   De leden 1 tot en met 6 zijn niet van toepassing op technische bijstand.

Artikel 8

Eerbiediging van het Handvest

1.   Alle concrete acties moeten worden geselecteerd en uitgevoerd met inachtneming van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060.

2.   Overeenkomstig artikel 69, lid 7, van Verordening (EU) 2021/1060 waarborgen de lidstaten dat klachten daadwerkelijk worden onderzocht. Dit doet geen afbreuk aan de algemene mogelijkheid voor burgers en belanghebbenden om klachten in te dienen bij de Commissie, ook met betrekking tot inbreuken op het Handvest.

3.   Wanneer de Commissie vaststelt dat er sprake is van een inbreuk op het Handvest, houdt zij rekening met de ernst van de inbreuk bij de bepaling van de corrigerende maatregelen die overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 moeten worden toegepast.

Artikel 9

Partnerschap

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat sociale partners en maatschappelijke organisaties op zinvolle wijze worden betrokken bij de uitvoering van beleidsmaatregelen op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en sociale inclusie die door het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer worden ondersteund.

2.   De lidstaten wijzen een gepast bedrag van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer in elk programma toe aan de capaciteitsopbouw van sociale partners en maatschappelijke organisaties, onder meer in de vorm van opleiding, netwerkmaatregelen en versterking van de sociale dialoog, alsook aan gezamenlijk door de sociale partners ondernomen activiteiten.

Indien capaciteitsopbouw van sociale partners en maatschappelijke organisaties wordt aangemerkt in een relevante landspecifieke aanbeveling die is aangenomen overeenkomstig artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4, VWEU, wijst de betrokken lidstaat daaraan een gepast bedrag van ten minste 0,25 % van hun middelen van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer toe.

Artikel 10

Steun voor de meest behoeftige personen

De in artikel 7, lid 5, bedoelde middelen in het kader van de in artikel 4, lid 1, punten l) en m), uiteengezette specifieke doelstellingen worden in het kader van een specifieke prioriteit of een specifiek programma geprogrammeerd. Het medefinancieringspercentage voor die prioriteit of dat programma is 90 %.

Artikel 11

Steun voor jongerenwerkgelegenheid

Steun overeenkomstig artikel 7, lid 6, tweede en derde alinea, wordt in het kader van een specifieke prioriteit of een specifiek programma geprogrammeerd, en omvat op zijn minst steun voor de in artikel 4, lid 1, punt a), uiteengezette specifieke doelstelling, en kan steun omvatten voor de in artikel 4, lid 1, punten f) en l), uiteengezette specifieke doelstellingen.

Artikel 12

Steun voor relevante landspecifieke aanbevelingen

De acties om de in artikel 7, lid 2, bedoelde uitdagingen aan te gaan die in relevante landspecifieke aanbevelingen en in het Europees Semester zijn vastgesteld, worden in het kader van de in artikel 4, lid 1, uiteengezette specifieke doelstellingen geprogrammeerd ter ondersteuning van de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en in het kader van een of meer prioriteiten, die een prioriteit van meerdere fondsen kunnen zijn.

HOOFDSTUK II

Algemene steun van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer

Artikel 13

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op steun uit het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer die bijdraagt aan de in artikel 4, lid 1, punten a) tot en met l), uiteengezette specifieke doelstellingen (algemene steun van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer).

Artikel 14

Sociaal innovatieve acties

1.   De lidstaten verlenen steun aan sociale innovatie en sociale experimenten, met inbegrip van acties met een sociaal-culturele component, of versterken bottom-upbenaderingen op basis van partnerschappen tussen de overheid, de sociale partners, sociale ondernemingen, de particuliere sector en maatschappelijke organisaties.

2.   De lidstaten kunnen steun verlenen aan de opschaling van innovatieve methoden die op kleine schaal zijn uitgetest en in het kader van het EaSI-onderdeel en andere Unieprogramma's zijn ontwikkeld.

3.   Innovatieve acties en methoden kunnen in het kader van elk van de in artikel 4, lid 1, punten a) tot en met l), uiteengezette specifieke doelstellingen worden geprogrammeerd.

4.   De lidstaten wijden ten minste één prioriteit aan de uitvoering van lid 1 of lid 2 of beide. Het maximale medefinancieringspercentage voor zulke prioriteiten kan tot 95 % worden verhoogd voor een maximum van 5 % van de nationale middelen onder het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer.

5.   De lidstaten brengen in hun programma's of in een later stadium van de uitvoering in kaart welke terreinen in aanmerking komen voor sociale innovatie en sociale experimenten die aan de specifieke behoeften van de lidstaten beantwoorden.

6.   De Commissie vergemakkelijkt de capaciteitsopbouw voor sociale innovatie, met name door het ondersteunen van wederzijds leren, het opzetten van netwerken en het verspreiden en propageren van goede praktijken en methodologieën.

Artikel 15

Transnationale samenwerking

De lidstaten kunnen transnationale samenwerkingsacties steunen in het kader van in artikel 4, lid 1, punten a) tot en met l), vermelde specifieke doelstellingen.

Artikel 16

Subsidiabiliteit

1.   Naast de in artikel 64 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde niet-subsidiabele kosten zijn de volgende kosten niet subsidiabel in het kader van de algemene steun van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer:

a)

de aankoop van grond en onroerend goed, alsook de aankoop van infrastructuur, en

b)

de aankoop van meubilair, uitrusting en voertuigen, tenzij een dergelijke aankoop noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstelling van de concrete actie, die items volledig zijn afgeschreven tijdens de actie, of de aankoop van die items de voordeligste optie is.

2.   Bijdragen in natura in de vorm van toelagen of lonen die door een derde ten behoeve van de deelnemers aan een concrete actie worden uitbetaald, kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage uit de algemene steun van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer, mits de bijdragen in natura zijn verleend overeenkomstig de nationale regels, inclusief de boekhoudregels, en de door de derde gedragen kosten niet overstijgen.

3.   De specifieke extra toewijzing voor de ultraperifere gebieden en voor de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 voldoen, wordt gebruikt om de verwezenlijking van de in artikel 4, lid 1, uiteengezette specifieke doelstellingen te ondersteunen.

4.   Directe personeelskosten komen in aanmerking voor een bijdrage uit algemene steun van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer, mits zij in overeenstemming zijn met de gangbare beloningspraktijk van de begunstigde voor de betrokken functiecategorie of met het toepasselijke nationale recht, collectieve overeenkomsten of officiële statistieken.

Artikel 17

Indicatoren en verslaglegging

1.   Voor programma's die algemene steun van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer ontvangen, worden de in de bijlage genoemde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren gebruikt om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. Voor de programma's kunnen ook programmaspecifieke indicatoren worden gebruikt.

2.   Wanneer een lidstaat zijn middelen bestemt voor de in artikel 4, lid 1, punt l), bepaalde specifieke doelstelling om zich overeenkomstig artikel 7, lid 5, eerste alinea, op de meest behoeftige personen te richten, zijn de gemeenschappelijke indicatoren van bijlage II van toepassing.

3.   Voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren bedraagt de uitgangswaarde nul. Wanneer dit relevant is voor de aard van de ondersteunde concrete acties, worden cumulatief gekwantificeerde mijlpalen en streefwaarden voor die indicatoren in absolute cijfers vastgesteld. De gerapporteerde waarden voor de outputindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

4.   De referentiewaarde van gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren waarvoor een streefcijfer voor 2029 is vastgesteld, wordt vastgesteld op basis van de meest recente beschikbare gegevens of andere relevante informatiebronnen. Streefcijfers voor gemeenschappelijke resultaatindicatoren worden in absolute cijfers of in procenten vastgesteld. Programmaspecifieke resultaatindicatoren en daarmee verband houdende streefcijfers kunnen in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt. De gerapporteerde waarden voor de gemeenschappelijke resultaatindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

5.   Gegevens over de indicatoren voor deelnemers worden pas doorgegeven wanneer alle krachtens punt 1.1 van bijlage I vereiste gegevens met betrekking tot die deelnemer beschikbaar zijn.

6.   Wanneer gegevens in registers of gelijkwaardige bronnen beschikbaar zijn, kunnen de lidstaten de beheerautoriteiten en andere instanties die belast zijn met de verzameling van gegevens die nodig zijn voor de monitoring en de evaluatie van de algemene steun van het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer, in staat stellen gegevens uit die registers of gelijkwaardige bronnen te verkrijgen, overeenkomstig artikel 6, lid 1, punten c) en e), van Verordening (EU) 2016/679.

7.   De Commissie is overeenkomstig artikel 37 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in de bijlagen I en II te wijzigen, indien dat nodig wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van programma's doeltreffend te kunnen beoordelen. Dergelijke wijzigingen moeten evenredig zijn en rekening houden met de administratieve lasten voor de lidstaten en de begunstigden. Gedelegeerde handelingen overeenkomstig dit lid mogen de in de bijlagen I en II vastgestelde methode voor gegevensverzameling niet wijzigen.

HOOFDSTUK III

ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie

Artikel 18

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op ESF+-steun die bijdraagt aan de in artikel 4, lid 1, punt m), uiteengezette specifieke doelstelling.

Artikel 19

Beginselen

1.   De ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie mag alleen worden gebruikt ter ondersteuning van de verdeling van voedsel en goederen die beantwoorden aan het Unierecht inzake de veiligheid van consumentenproducten.

2.   De lidstaten en de begunstigden kiezen de voedselhulp en/of de materiële basishulp op grond van objectieve criteria die verband houden met de behoeften van de meest behoeftige personen. Bij de selectiecriteria voor voedsel, en in voorkomend geval voor goederen, wordt ook rekening gehouden met klimaatgerelateerde en milieuaspecten, vooral met het oog op minder voedselverspilling en minder kunststoffen voor eenmalig gebruik. In voorkomend geval wordt bij de keuze van het te verdelen soort voedsel rekening gehouden met de bijdrage van het voedsel aan een evenwichtig dieet van de meest behoeftige personen.

De voedselhulp en/of de materiële basishulp kunnen direct aan de meest behoeftige personen worden verstrekt of indirect, bijvoorbeeld door middel van vouchers of kaarten in elektronische of andere vorm, op voorwaarde dat ze uitsluitend kunnen worden ingeruild voor voedselhulp en/of materiële basishulp. De steun voor de meest behoeftige personen komt bovenop alle sociale uitkeringen die door de nationale socialezekerheidsstelsels of het nationale recht aan eindontvangers kunnen worden verstrekt.

Het voedsel voor de meest behoeftige personen kan worden verkregen uit het gebruik, de verwerking of de verkoop van producten die zijn afgezet overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (37), mits dit de economisch gunstigste optie is en de levering van het voedsel aan de meest behoeftige personen hierdoor niet onnodig wordt vertraagd.

Uit een dergelijke transactie afkomstige hoeveelheden worden gebruikt ten behoeve van de meest behoeftige personen, bovenop de hoeveelheden waarover het programma reeds beschikt.

3.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat bij de hulp in het kader van de ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie de waardigheid van de meest behoeftige personen wordt geëerbiedigd en zij niet worden gestigmatiseerd.

4.   De lidstaten vullen de verstrekking van voedselhulp en/of materiële basishulp aan met begeleidende maatregelen zoals een heroriëntatie naar bevoegde diensten in het kader van de in artikel 4, lid 1, punt m), uiteengezette specifieke doelstelling of door de sociale integratie van de meest behoeftige personen te bevorderen in het kader van de in artikel 4, lid 1, punt l), uiteengezette specifieke doelstelling.

Artikel 20

Inhoud van de prioriteit

1.   Voor een prioriteit die bijdraagt aan de in artikel 4, lid 1, punt m), uiteengezette specifieke doelstelling wordt het volgende bepaald:

a)

het soort steun;

b)

de belangrijkste doelgroepen, en

c)

een beschrijving van de nationale of regionale steunregelingen.

2.   Bij programma's die tot de steun als bedoeld in lid 1 en de bijbehorende technische bijstand zijn beperkt, omvat de prioriteit ook de criteria voor de selectie van concrete acties.

Artikel 21

Subsidiabiliteit van concrete acties

1.   De voedselhulp en/of de materiële basishulp voor de meest behoeftige personen kunnen door of namens de begunstigde worden aangekocht of gratis aan de begunstigde ter beschikking worden gesteld.

2.   De voedselhulp en/of de materiële basishulp worden gratis aan de meest behoeftige personen verstrekt.

Artikel 22

Subsidiabiliteit van uitgaven

1.   De volgende kosten van de ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie zijn subsidiabel:

a)

de kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of materiële basishulp, met inbegrip van de kosten die verband houden met het vervoer van voedselhulp en/of materiële basishulp naar de begunstigden die deze voedselhulp en/of materiële basishulp aan de eindontvangers verstrekken;

b)

indien het vervoer van de voedselhulp en/of de materiële basishulp naar de begunstigden die deze onder de eindontvangers verdelen, niet onder punt a) valt, de door de aankopende instantie gedragen kosten die verband houden met het vervoer van de voedselhulp of materiële basishulp naar de opslagplaatsen en/of de begunstigden, alsmede de opslagkosten tegen een vast tarief van 1 % van de in punt a) bedoelde kosten of, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de daadwerkelijk gemaakte en betaalde kosten;

c)

de administratieve, vervoers-, opslag- en voorbereidingskosten die door de bij de verdeling van voedselhulp en/of materiële basishulp aan de meest behoeftige personen betrokken begunstigden worden gedragen, tegen een vast tarief van 7 % van de in punt a) bedoelde kosten of 7 % van de waarde van het overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 afgezette voedsel;

d)

de kosten voor de inzameling, het vervoer, de opslag en de verdeling van voedseldonaties en daarmee rechtstreeks verband houdende voorlichtingsactiviteiten, en

e)

de kosten van begeleidende maatregelen door of namens begunstigden die zijn gemeld door de begunstigden die de voedselhulp en/of de materiële basishulp aan de meest behoeftige personen verstrekken, tegen een vast tarief van 7 % van de in punt a) bedoelde kosten.

2.   Kosten voor de voorbereiding van voucher- of kaartsystemen in elektronische of andere vorm, en de overeenkomstige exploitatiekosten zijn subsidiabel in het kader van technische bijstand, mits zij worden gedragen door de beheerautoriteit of een andere overheidsinstantie die geen begunstigde is die de vouchers of kaarten aan eindontvangers verstrekt, of op voorwaarde dat zij niet worden gedekt door de in lid 1, punt c), bedoelde kosten.

3.   Een verlaging van de in lid 1, punt a), bedoelde subsidiabele kosten als gevolg van inbreuken op het toepasselijke recht door de instantie die verantwoordelijk is voor de aankoop van voedselhulp en/of materiële basishulp, leidt niet tot een verlaging van de in lid 1, punten c) en e), bedoelde subsidiabele kosten.

4.   De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

a)

de debetrente;

b)

de aankoop van infrastructuur, en

c)

de kosten voor tweedehandsgoederen.

Artikel 23

Indicatoren en verslaglegging

1.   Voor prioriteiten ter bestrijding van materiële deprivatie worden de in bijlage III uiteengezette gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren gebruikt om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. Voor die programma's kunnen ook programmaspecifieke prioriteiten worden gebruikt.

2.   Voor de gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren worden de referentiewaarden vastgesteld.

3.   De beheerautoriteiten rapporteren tweemaal aan de Commissie de resultaten van een tijdens het voorgaande jaar uitgevoerd gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers met betrekking tot de uit het ESF+ ontvangen steun, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan hun levensomstandigheden en de aard van hun materiële deprivatie. Dat onderzoek is gebaseerd op het model dat door de Commissie wordt vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling. De eerste dergelijke rapportering vindt plaats uiterlijk op 30 juni 2025 en 30 juni 2028.

4.   Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling volgens de in artikel 38, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure een model voor het gestructureerde onderzoek naar de eindontvangers vast.

5.   De Commissie is overeenkomstig artikel 37 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage III te wijzigen indien dat nodig wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van programma's doeltreffend te kunnen beoordelen. Dergelijke wijzigingen moeten evenredig zijn rekening houdende met de administratieve lasten voor de lidstaten en de begunstigden. Gedelegeerde handelingen overeenkomstig dit lid mogen de in de bijlage III vastgestelde methode voor gegevensverzameling niet wijzigen.

Artikel 24

Audit

De audit van concrete acties kan betrekking hebben op alle stadia van de uitvoering ervan en op alle niveaus van de distributieketen, met als enige uitzondering de controle van de eindontvangers, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat er een specifiek risico op onregelmatigheden of fraude bestaat.

DEEL III

UITVOERING IN DIRECT EN INDIRECT BEHEER

HOOFDSTUK I

Operationele doelstellingen

Artikel 25

Operationele doelstellingen

Het EaSI-onderdeel heeft de volgende operationele doelstellingen:

a)

hoogwaardige vergelijkende analytische kennis ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de beleidsmaatregelen ter verwezenlijking van de in artikel 4, lid 1, uiteengezette specifieke doelstellingen gebaseerd zijn op solide gegevens en afgestemd zijn op de behoeften, uitdagingen en lokale omstandigheden;

b)

doeltreffende en inclusieve informatie-uitwisseling, wederzijds leren, collegiale toetsingen en een dialoog over de in artikel 4, lid 1, genoemde beleidsgebieden bevorderen om te helpen bij het uitwerken van passende beleidsmaatregelen;

c)

sociale experimenten betreffende de in artikel 4, lid 1, genoemde beleidsgebieden ondersteunen en de capaciteit van de belanghebbenden op nationaal en lokaal niveau opbouwen om de geteste innovaties op het gebied van sociaal beleid voor te bereiden, te ontwerpen, uit te voeren, over te dragen of op te schalen, met name met betrekking tot de opschaling van door lokale belanghebbenden ontwikkelde projecten op het gebied van de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen;

d)

de vrijwillige geografische mobiliteit van werknemers vergemakkelijken en de kans op het vinden van een baan vergroten door specifieke ondersteunende diensten aan werkgevers en werkzoekenden te ontwikkelen en aan te bieden met het oog op de ontwikkeling van geïntegreerde Europese arbeidsmarkten, gaande van de voorbereiding op de werving tot steun na plaatsing, om vacatures in bepaalde sectoren, beroepen, landen en grensregio's en voor bepaalde groepen, zoals mensen in een kwetsbare situatie, in te vullen;

e)

steun verlenen aan de ontwikkeling van het marktecosysteem rond de verstrekking van microfinanciering aan micro-ondernemingen in de aanloop- en ontwikkelingsfase, met name ondernemingen die door mensen in een kwetsbare situatie zijn opgericht of die mensen in een kwetsbare situatie in dienst hebben;

f)

steun verlenen aan netwerken op Unieniveau en aan de dialoog met en tussen relevante belanghebbenden betreffende de in artikel 4, lid 1, genoemde beleidsgebieden, en bijdragen aan de opbouw van de institutionele capaciteit van betrokken belanghebbenden, onder meer de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, openbare socialezekerheids- en ziekteverzekeringsinstellingen, maatschappelijke organisaties, instellingen voor microfinanciering en instellingen die financiering verstrekken aan sociale ondernemingen en de sociale economie;

g)

de ontwikkeling van sociale ondernemingen en de opkomst van een markt voor sociale investeringen ondersteunen, waardoor publieke en particuliere interacties en de deelname van stichtingen en filantropische actoren op die markt worden bevorderd;

h)

richtsnoeren verstrekken voor de ontwikkeling van de voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten benodigde sociale infrastructuur;

i)

de transnationale samenwerking bevorderen ter versnelling van de overdracht en ter facilitering van de opschaling van innovatieve oplossingen in heel Europa te vergemakkelijken, met name voor de in artikel 4, lid 1, genoemde beleidsgebieden, en

j)

de uitvoering van relevante internationale sociale en arbeidsnormen ondersteunen in de context van het in goede banen leiden van de globalisering en de externe dimensie van het Uniebeleid op de in artikel 4, lid 1, genoemde beleidsgebieden.

HOOFDSTUK II

Subsidiabiliteit

Artikel 26

Subsidiabele acties

1.   Alleen acties die de verwezenlijking nastreven van de in artikel 3, leden 1 en 2, artikel 4, lid 1, en artikel 25 genoemde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

2.   In het kader van het EaSI-onderdeel kunnen de volgende acties worden ondersteund:

a)

analytische activiteiten, onder meer met betrekking tot derde landen, en met name:

i)

onderzoeken, studies, statistische gegevens, methoden, classificaties, microsimulaties, indicatoren, steun voor Europese waarnemingsposten en benchmarks;

ii)

sociale experimenten ter evaluatie van sociale innovatie;

iii)

monitoring en beoordeling van de omzetting en de toepassing van het Unierecht;

b)

uitvoering van het beleid, en met name:

i)

grensoverschrijdende partnerschappen, met name tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening, maatschappelijke organisaties en de sociale partners, evenals ondersteunende diensten in grensoverschrijdende regio's;

ii)

een op arbeid gerichte mobiliteitsregeling op Unieniveau om vacatures in te vullen waar zich tekorten op de arbeidsmarkt voordoen;

iii)

steun voor microfinancieringsinstellingen en instellingen die financiering verstrekken aan sociale ondernemingen, onder meer via blendingverrichtingen zoals asymmetrische risicodeling of de beperking van transactiekosten, alsmede steun voor de ontwikkeling van sociale infrastructuur en vaardigheden;

iv)

steun voor transnationale samenwerking en partnerschappen met het oog op de overdracht en de opschaling van innovatieve oplossingen;

c)

capaciteitsopbouw, met name van:

i)

netwerken op Unieniveau met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde beleidsgebieden;

ii)

nationale contactpunten die richtsnoeren, informatie en bijstand verstrekken met betrekking tot de uitvoering van het EaSI-onderdeel;

iii)

administratieve structuren, socialezekerheidsinstellingen en voor de bevordering van de arbeidsmobiliteit verantwoordelijke diensten voor arbeidsvoorziening, van microfinancieringsinstellingen en instellingen die financiering verstrekken aan sociale ondernemingen of andere actoren op het gebied van sociale investeringen, alsmede netwerkactiviteiten verrichten, in krachtens artikel 29 met het Easi-onderdeel geassocieerde lidstaten of derde landen;

iv)

belanghebbenden, onder meer sociale partners en maatschappelijke organisaties, met het oog op transnationale samenwerking;

d)

communicatie- en verspreidingsactiviteiten, en met name:

i)

wederzijds leren door de uitwisseling van goede praktijken, innovatieve methoden, resultaten van analytische activiteiten, collegiale toetsingen en benchmarking;

ii)

handleidingen, verslagen, informatiemateriaal en mediaberichtgeving over initiatieven die verband houden met de in artikel 4, lid 1, bedoelde beleidsgebieden;

iii)

informatiesystemen die empirisch onderbouwde gegevens verspreiden met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde beleidsgebieden;

iv)

evenementen, conferenties, seminars en voorlichtingsactiviteiten van het voorzitterschap van de Raad.

Artikel 27

Subsidiabele entiteiten

1.   Met inachtneming van de in artikel 197 van het Financieel Reglement uiteengezette criteria kunnen de volgende entiteiten in aanmerking komen:

a)

juridische entiteiten die gevestigd zijn in een van de volgende landen of gebieden:

i)

een lidstaat of een met een lidstaat verbonden overzees land of gebied;

ii)

een krachtens artikel 29 met het EaSI-onderdeel geassocieerd derde land;

iii)

een derde land dat in het werkprogramma is opgenomen onder de in de leden 2 en 3 van dit artikel gespecificeerde voorwaarden;

b)

elke krachtens het Unierecht opgerichte juridische entiteit of elke internationale organisatie.

2.   Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet krachtens artikel 29 met het EaSI-onderdeel geassocieerd derde land, komen bij wijze van uitzondering voor deelname in aanmerking, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaalde actie.

3.   Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet krachtens artikel 29 met het EaSI-onderdeel geassocieerd derde land, dragen in beginsel de kosten van hun deelname.

Artikel 28

Horizontale beginselen

1.   De Commissie zorgt ervoor dat de gelijkheid van vrouwen en mannen, gendermainstreaming en de integratie van het genderperspectief worden meegewogen en bevorderd tijdens de hele duur van de voorbereiding, uitvoering, monitoring, rapportage en evaluatie van concrete acties die door het EaSI-onderdeel worden ondersteund.

2.   De Commissie neemt passende maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid bij de voorbereiding en de uitvoering van, het toezicht op, de rapportage over en de evaluatie van concrete acties die door het EaSI-onderdeel worden ondersteund, te voorkomen. Tijdens de voorbereiding en uitvoering van het EaSI-onderdeel wordt met name rekening gehouden met de toegankelijkheid voor personen met een handicap.

Artikel 29

Deelname van derde landen

Het EaSI-onderdeel staat door middel van een overeenkomst met de Unie open voor deelname van de volgende geassocieerde derde landen:

a)

leden van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de Europese Economische Ruimte, in overeenstemming met de in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte vastgestelde voorwaarden;

b)

toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan Unieprogramma's zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

c)

andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst over de deelname van het derde land aan het onderdeel, mits de overeenkomst:

i)

zorgt voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan de Unieprogramma's deelneemt;

ii)

voorziet in de voorwaarden voor deelname aan de programma's, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan individuele programma's of onderdelen van programma's en de administratieve kosten ervan;

iii)

aan het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het Easi-onderdeel verleent;

iv)

de rechten van de Unie waarborgt om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

De in dit artikel, eerste alinea, punt c), ii), bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

HOOFDSTUK III

Algemene bepalingen

Artikel 30

Vormen van Uniefinanciering en uitvoeringsmethoden

1.   Het EaSI-onderdeel kan voor financiering zorgen in de in het Financieel Reglement vastgestelde vormen voor financiële bijdragen, met name subsidies, prijzen, aanbestedingen en vrijwillige betalingen aan internationale organisaties waarvan de Unie lid is of internationale organisaties aan de werkzaamheden waarvan de Unie deelneemt.

2.   Het EaSI-onderdeel wordt direct uitgevoerd overeenkomstig artikel 62, lid 1, punt a), van het Financieel Reglement, of indirect met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, punt c), van datzelfde reglement.

Bij de toekenning van subsidies kan het in artikel 150 van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité zijn samengesteld uit externe deskundigen.

3.   Blendingverrichtingen in het kader van het EaSI-onderdeel worden overeenkomstig Verordening (EU) 2021/523 en titel X van het Financieel Reglement uitgevoerd.

Artikel 31

Werkprogramma

1.   Het EaSI-onderdeel wordt uitgevoerd op basis van werkprogramma's als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement. De inhoud van die werkprogramma's wordt vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 25 van deze verordening vastgestelde operationele doelstellingen en de in artikel 26 van deze verordening vastgestelde subsidiabele acties. In de werkprogramma's wordt in voorkomend geval het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen.

2.   De Commissie verzamelt expertise over de voorbereiding van de werkprogramma's door de in artikel 39, lid 8, bedoelde werkgroep te raadplegen.

3.   De Commissie bevordert synergie en zorgt voor een doeltreffende coördinatie tussen het ESF+ en andere relevante instrumenten van de Unie, evenals tussen de ESF+-onderdelen onderling.

Artikel 32

Monitoring en verslaglegging

De indicatoren om te rapporteren over de voortgang van het EaSI-onderdeel bij de verwezenlijking van de in artikel 4, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen en de in artikel 25 vastgestelde operationele doelstellingen zijn uiteengezet in bijlage IV.

Het prestatieverslagleggingssysteem zorgt ervoor dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het EaSI-onderdeel efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld.

Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van Uniemiddelen en in voorkomend geval aan de lidstaten.

Artikel 33

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land aan het EaSI-onderdeel deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

Artikel 34

Evaluatie

1.   Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.   Uiterlijk op 31 december 2024 voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van het EaSI-onderdeel uit op basis van voldoende informatie die beschikbaar is over de uitvoering.

De Commissie beoordeelt de prestaties van het programma overeenkomstig artikel 34 van het Financieel Reglement, en met name de doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang, relevantie en meerwaarde voor de Unie van het programma, ook ten opzichte van de in artikel 28 van deze verordening bedoelde horizontale beginselen, en meet op kwalitatieve en kwantitatieve basis de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het EaSI-onderdeel.

De tussentijdse evaluatie wordt gebaseerd op de informatie die wordt gegenereerd door de overeenkomstig artikel 32 van deze verordening vastgestelde monitoringregelingen en -indicatoren, teneinde de nodige aanpassingen aan te brengen in het beleid en de financieringsprioriteiten.

3.   Uiterlijk op 31 december 2031, aan het einde van de uitvoeringsperiode, voert de Commissie een eindevaluatie van het EaSI-onderdeel uit.

4.   De Commissie dient de conclusies van de tussentijdse en eindevaluaties samen met haar opmerkingen in bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Artikel 35

Audits

Audits naar het gebruik van de Uniebijdrage uitgevoerd door personen of entiteiten, waaronder andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.

Artikel 36

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die financiering en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op doeltreffende en samenhangende wijze te informeren.

2.   De Commissie verricht informatie- en communicatieacties met betrekking tot het EaSI-onderdeel, de op grond van het EaSI-onderdeel ondernomen acties en de verkregen resultaten.

De aan het EaSI-onderdeel toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3, leden 1 en 2, artikel 4, lid 1, en artikel 25 bedoelde doelstellingen.

DEEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 37

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 17, lid 7, en artikel 23, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd vanaf 1 juli 2021.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 17, lid 7, en artikel 23, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 17, lid 7, of artikel 23, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 38

Comitéprocedure voor het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité zoals bedoeld in artikel 115, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 39

Op grond van artikel 163 VWEU ingesteld comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het op grond van artikel 163 VWEU ingesteld comité (het “ESF+-Comité”).

2.   Iedere lidstaat wijst één vertegenwoordiger van de regering, één vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties, één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties alsmede één plaatsvervanger voor ieder lid aan voor een termijn van maximaal zeven jaar. Bij afwezigheid van een lid neemt de plaatsvervanger van rechtswege aan de beraadslagingen deel.

3.   Het ESF+-Comité omvat telkens één vertegenwoordiger van de organisaties die de werknemersorganisaties en de werkgeversorganisaties op het niveau van de Unie vertegenwoordigen.

4.   Het ESF+-comité, met inbegrip van zijn in lid 7 bedoelde werkgroepen, kan vertegenwoordigers van belanghebbenden zonder stemrecht uitnodigen om zijn vergaderingen bij te wonen. Het kan hierbij gaan om vertegenwoordigers van de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds, evenals van relevante maatschappelijke organisaties.

5.   Het ESF+-Comité wordt geraadpleegd over het geplande gebruik van technische bijstand als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060, in geval van steun uit het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer, alsook over andere kwesties die gevolgen hebben voor de uitvoering van de strategieën op Unieniveau die relevant zijn voor het ESF+.

6.   Het ESF+-Comité kan advies uitbrengen over:

a)

kwesties met betrekking tot de ESF+-bijdrage aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, onder meer landspecifieke aanbevelingen en Europese-Semestergerelateerde prioriteiten, zoals nationale hervormingsprogramma's;

b)

kwesties betreffende de Verordening (EU) 2021/1060 die relevant zijn voor het ESF+;

c)

andere dan de in lid 5 bedoelde kwesties in verband met het ESF+ die de Commissie aan het comité voorlegt.

De adviezen van het ESF+-Comité worden goedgekeurd met absolute meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen en worden ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's toegezonden. De Commissie licht het ESF+-Comité schriftelijk in over de wijze waarop zij met zijn adviezen rekening heeft gehouden.

7.   Het ESF+-Comité stelt werkgroepen in voor elk ESF+-onderdeel.

8.   De Commissie raadpleegt de werkgroep die zich bezighoudt met het EaSI-onderdeel over het werkprogramma. Zij licht die werkgroep in over de wijze waarop zij met het resultaat van die raadpleging rekening heeft gehouden. Die werkgroep zorgt ervoor dat het werkprogramma samen met belanghebbenden wordt geraadpleegd, met inbegrip van vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.

Artikel 40

Overgangsbepalingen voor het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer

Verordening (EU) nr. 1304/2013, Verordening (EU) nr. 223/2014 en in het kader van die verordeningen vastgestelde handelingen blijven van toepassing op programma's en concrete acties die op grond van die verordeningen worden gesteund in de programmeringsperiode 2014 tot en met 2020.

Artikel 41

Overgangsbepalingen voor het EaSI-onderdeel

1.   Verordening (EU) nr. 1296/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021. Alle verwijzingen naar Verordening (EU) nr. 1296/2013 worden opgevat als verwijzingen naar deze verordening.

2.   De financiële middelen voor de uitvoering van het EaSI-onderdeel kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het ESF+ en de op grond van Verordening (EU) nr. 1296/2013 vastgestelde maatregelen.

3.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 5, lid 4, vermelde uitgaven in de Uniebegroting worden opgenomen.

4.   Terugbetalingen uit op grond van Verordening (EU) nr. 1296/2013 vastgestelde financieringsinstrumenten worden geïnvesteerd in de financieringsinstrumenten van het beleidsvenster sociale investeringen en vaardigheden als bedoeld in artikel 8, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2021/523.

5.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen in het kader van deze verordening ondersteunde activiteiten en de daarmee gemoeide kosten in naar behoren gemotiveerde in het financieringsbesluit gespecificeerde gevallen gedurende een beperkte periode als subsidiabel per 1 januari 2021 worden beschouwd, zelfs indien deze activiteiten uitgevoerd en deze kosten gemaakt zijn vóór indiening van de subsidieaanvraag.

Artikel 42

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021 wat het EaSI-onderdeel betreft.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  PB C 429 van 11.12.2020, blz. 245.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 84.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 januari 2019 (PB C 411 van 27.11.2020, blz. 324) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 27 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 23 juni 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (zie bladzijde 60 van dit Publicatieblad).

(5)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(6)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(7)  Besluit (EU) 2020/1512 van de Raad van 13 oktober 2020 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (PB L 344 van 19.10.2020, blz. 22).

(8)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (zie bladzijde 159 van dit Publicatieblad).

(9)  Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(10)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (PB L 72 van 12.3.2014, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie ("EaSI") en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238).

(13)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(14)  Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs en opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1).

(15)  Aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen (PB C 484 van 24.12.2016, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europe — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelneming en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een programma voor het optreden van de Unie op het gebied van gezondheid voor de periode 2021-2027 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1).

(18)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot vaststelling van een faciliteit voor herstel en veerkracht (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(19)  Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (PB L 153 van 3.5.2021, blz. 48).

(20)  Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) 2021/818 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2021-2027) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1295/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 34).

(22)  Verordening (EU) 2021/888 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van het programma “Europees Solidariteitskorps” en tot intrekking van de Verordeningen (EU) 2018/1475 en (EU) nr. 375/2014 (PB L 202 van 8.6.2021, blz. 32).

(23)  Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470).

(25)  PB C 241 van 29.8.1994, blz. 9.

(26)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(27)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(28)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(29)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(30)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(31)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(32)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(33)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(34)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(35)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(36)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(37)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).


BIJLAGE I

GEMEENSCHAPPELIJKE INDICATOREN VOOR DE ALGEMENE STEUN UIT HET ESF+-ONDERDEEL IN GEDEELD BEHEER

Persoonsgegevens moeten worden uitgesplitst naar gender (vrouwen, mannen, non-binaire personen (1)).

Indien bepaalde resultaten niet mogelijk zijn, hoeven de gegevens voor die resultaten niet te worden verzameld en gerapporteerd.

In voorkomend geval kunnen gemeenschappelijke outputindicatoren worden gerapporteerd op basis van de doelgroep van de concrete actie.

1.

Gemeenschappelijke outputindicatoren met betrekking tot concrete acties die gericht zijn op mensen

1.1.

Gemeenschappelijke outputindicatoren voor deelnemers zijn:

werklozen, onder wie langdurig werklozen (*1);

langdurig werklozen (*1);

inactieven (*1);

werkenden, onder wie zelfstandigen (*1);

aantal kinderen jonger dan 18 jaar (*1);

jongeren tussen 18 en 29 jaar (*1);

aantal deelnemers van 55 jaar en ouder (*1);

met lager voortgezet onderwijs of minder (ISCED 0-2) (*1);

met hoger middelbaar (ISCED 3) of postsecundair onderwijs (ISCED 4) (*1);

met hoger onderwijs (ISCED 5 tot en met 8) (*1);

het totale aantal deelnemers (2).

De in dit punt vermelde indicatoren gelden niet voor ESF+-steun die bijdraagt aan de in artikel 4, lid 1, punt l), uiteengezette specifieke doelstelling, met uitzondering van de volgende indicatoren: “aantal kinderen jonger dan 18 jaar”, “jongeren tussen 18 en 29 jaar”, “aantal deelnemers van 55 jaar en ouder” en het “totale aantal deelnemers”.

Indien gegevens uit registers of gelijkwaardige bronnen worden verkregen, mogen de lidstaten nationale definities hanteren.

1.2.

Andere gemeenschappelijke outputindicatoren voor deelnemers zijn:

deelnemers met een handicap (*2);

onderdanen van derde landen (*1);

deelnemers met een buitenlandse achtergrond (*1);

minderheden (waaronder gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma-bevolking) (*2);

daklozen of mensen die van de woningmarkt uitgesloten zijn (*1);

deelnemers van het platteland (*1) (3).

Het verzamelen van gegevens is slechts noodzakelijk indien van toepassing.

De waarden voor de in punt 1.2 vermelde indicatoren kunnen worden bepaald op basis van door de begunstigde verstrekte onderbouwde ramingen.

Voor de in punt 1.2 vermelde indicatoren, met uitzondering van de indicatoren “onderdanen van derde landen” en “deelnemers van het platteland”, mogen de lidstaten nationale definities hanteren.

2.

Gemeenschappelijke outputindicatoren voor entiteiten

Gemeenschappelijke indicatoren voor entiteiten zijn:

aantal ondersteunde overheidsadministraties of overheidsdiensten op nationaal, regionaal of lokaal niveau;

aantal ondersteunde micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (waaronder coöperatieve ondernemingen en sociale ondernemingen).

Indien gegevens uit registers of gelijkwaardige bronnen worden verkregen, mogen de lidstaten nationale definities hanteren.

3.

De gemeenschappelijke indicatoren van onmiddellijke resultaten voor deelnemers

De gemeenschappelijke indicatoren van onmiddellijke resultaten voor deelnemers zijn:

deelnemers die na de deelname op zoek gaan naar werk (*1);

deelnemers die na de deelname onderwijs of opleiding volgen (*1);

deelnemers die na de deelname een kwalificatie behalen (*1);

deelnemers die na de deelname aan het werk zijn, met inbegrip van werk als zelfstandige (*1).

De in dit punt vermelde indicatoren gelden niet voor ESF+-steun die bijdraagt aan de in artikel 4, lid 1, punt l), uiteengezette specifieke doelstelling.

Indien gegevens uit registers of gelijkwaardige bronnen worden verkregen, mogen de lidstaten nationale definities hanteren.

4.

Gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn voor deelnemers

Gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn voor deelnemers zijn:

deelnemers die zes maanden na de deelname aan het werk zijn, met inbegrip van werk als zelfstandige (*1);

deelnemers wier arbeidsmarktsituatie zes maanden na de deelname verbeterd was (*1).

De in dit punt vermelde indicatoren gelden niet voor ESF+-steun die bijdraagt aan de in artikel 4, lid 1, punt l), uiteengezette specifieke doelstelling.

Indien gegevens uit registers of gelijkwaardige bronnen worden verkregen, mogen de lidstaten nationale definities hanteren.

Gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn voor deelnemers worden uiterlijk op 31 januari 2026 gerapporteerd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 en in het eindverslag over de prestaties als bedoeld in artikel 43 van die verordening.

Als minimumvereiste worden gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn voor deelnemers gebaseerd op een representatieve steekproef van deelnemers binnen de in artikel 4, lid 1, punten a) tot en met k), uiteengezette specifieke doelstellingen. De interne validiteit van de steekproef moet zodanig worden gegarandeerd dat de gegevens kunnen worden veralgemeend op het niveau van de specifieke doelstelling.


(1)  Conform het nationale recht.

(*1)  De gerapporteerde gegevens zijn gegevens in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679.

(2)  Deze indicator wordt automatisch berekend op basis van de gemeenschappelijke outputindicatoren in verband met de arbeidssituatie, met uitzondering van de ESF+-steun die bijdraagt aan de in artikel 4, lid 1, punt l), uiteengezette specifieke doelstelling, in welk geval het totale aantal deelnemers moet worden gerapporteerd.

(*2)  De gerapporteerde gegevens omvatten een speciale categorie van gegevens als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) 2016/679.

(3)  Deze indicator is niet van toepassing op ESF+-steun die bijdraagt aan de in artikel 4, lid 1, punt l), uiteengezette specifieke doelstelling.


BIJLAGE II

GEMEENSCHAPPELIJKE INDICATOREN VOOR DE ESF+-ACTIES GERICHT OP SOCIALE INCLUSIE VAN DE MEEST BEHOEFTIGE PERSONEN BINNEN DE IN ARTIKEL 4, LID 1, PUNT L), UITEENGEZETTE SPECIFIEKE DOELSTELLING IN OVEREENSTEMMING MET ARTIKEL 7, LID 5, EERSTE ALINEA

Persoonsgegevens moeten worden uitgesplitst naar gender (vrouwen, mannen, non-binaire personen (1)).

1.

Gemeenschappelijke outputindicatoren met betrekking tot op mensen gerichte concrete acties

1.1.

Gemeenschappelijke outputindicatoren voor deelnemers zijn:

het totale aantal deelnemers;

aantal kinderen jonger dan 18 jaar (*1);

aantal jongeren tussen 18 en 29 jaar (*1);

aantal deelnemers van 65 jaar en ouder (*1).

De waarden van de in punt 1.1 vermelde indicatoren worden bepaald op basis van door de begunstigden verstrekte onderbouwde ramingen.

1.2.

Andere gemeenschappelijke outputindicatoren zijn:

deelnemers met een handicap (*2);

onderdanen van derde landen (*1);

aantal deelnemers met een buitenlandse achtergrond (*1), minderheden (waaronder gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma-bevolking) (*2);

daklozen of mensen die van de woningmarkt zijn uitgesloten (*1).

Het verzamelen van gegevens is slechts noodzakelijk indien van toepassing en relevant.

De waarden van de in punt 1.2 vermelde indicatoren worden bepaald op basis van door de begunstigden verstrekte onderbouwde ramingen.


(1)  Conform het nationale recht.

(*1)  De gerapporteerde gegevens zijn gegevens in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679.

(*2)  De gerapporteerde gegevens bevatten een speciale categorie van gegevens als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) 2016/679.


BIJLAGE III

GEMEENSCHAPPELIJKE INDICATOREN VOOR ESF+-ONDERSTEUNING TER BESTRIJDING VAN MATERIËLE DEPRIVATIE

1.

Outputindicatoren

1.1.

Totale waarde in geld van verstrekte voedselhulp en goederen

1.1.1.

totale waarde van de voedselhulp (1):

1.1.1.1

totale waarde in geld van voedselhulp voor daklozen;

1.1.1.2

totale waarde in geld van voedselhulp voor andere doelgroepen;

1.1.2

totale waarde van verstrekte goederen (2):

1.1.2.1.

totale waarde in geld van goederen voor kinderen;

1.1.2.2.

totale waarde in geld van goederen voor daklozen;

1.1.2.3.

totale waarde in geld van goederen voor andere doelgroepen.

1.2

Totale hoeveelheid verstrekte voedselhulp (in ton) (3)

1.2.1.

aandeel voedselhulp waarvoor alleen vervoer, verdeling en opslag zijn betaald door het programma (in %);

1.2.2.

aandeel van door het ESF+ medegefinancierde voedsel in het totale volume van aan de begunstigden verstrekte levensmiddelen (in %).

De waarden van de in de punten 1.2.1 en 1.2.2 vermelde indicatoren worden bepaald op basis van door de begunstigden verstrekte onderbouwde ramingen.

2.

Gemeenschappelijke resultaatindicatoren

2.1.

Aantal eindontvangers die voedselhulp ontvangen

aantal kinderen jonger dan 18 jaar;

aantal jongeren tussen 18 en 29 jaar;

aantal vrouwen;

aantal eindontvangers van 65 jaar en ouder;

aantal eindontvangers met een handicap (*1);

aantal onderdanen van derde landen (*1);

aantal eindontvangers met een buitenlandse achtergrond en minderheden (waaronder gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma-bevolking) (*1);

aantal dakloze eindontvangers of eindontvangers die van de woningmarkt zijn uitgesloten (*1).

2.2.

Aantal eindontvangers die materiële hulp ontvangen

aantal kinderen jonger dan 18 jaar;

aantal jongeren tussen 18 en 29 jaar;

aantal vrouwen;

aantal eindontvangers van 65 jaar en ouder;

aantal eindontvangers met een handicap (*1);

aantal onderdanen van derde landen (*1);

aantal eindontvangers met een buitenlandse achtergrond en minderheden (waaronder gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma-bevolking) (*1);

aantal dakloze eindontvangers of eindontvangers die van de woningmarkt zijn uitgesloten (*1).

2.3.

Aantal eindontvangers die gebruikmaken van vouchers of kaarten

aantal kinderen jonger dan 18 jaar;

aantal jongeren tussen 18 en 29 jaar;

aantal eindontvangers van 65 jaar en ouder;

aantal vrouwen;

aantal eindontvangers met een handicap (*1);

aantal onderdanen van derde landen (*1);

aantal eindontvangers met een buitenlandse achtergrond en minderheden (waaronder gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma-bevolking) (*1);

aantal dakloze eindontvangers of eindontvangers die van de woningmarkt zijn uitgesloten (*1).

De waarden van de in punt 1.2 vermelde indicatoren worden bepaald op basis van door de begunstigden verstrekte onderbouwde ramingen.


(1)  Deze indicatoren zijn niet van toepassing op voedselhulp die indirect via vouchers of kaarten wordt verleend.

(2)  Deze indicatoren zijn niet van toepassing op goederen die indirect via vouchers of kaarten worden verstrekt.

(3)  Deze indicatoren zijn niet van toepassing op voedselhulp die indirect via vouchers of kaarten wordt verleend.

(*1)  Er mogen nationale definities worden gebruikt.


BIJLAGE IV

INDICATOREN VOOR HET EASI-ONDERDEEL

Indicatoren voor het EaSI-onderdeel:

aantal analytische activiteiten;

aantal activiteiten op het gebied van informatie-uitwisseling en wederzijds leren;

aantal sociale experimenten;

aantal netwerkactiviteiten en activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw;

aantal banen in het kader van gerichte mobiliteitsregelingen.

De gegevens voor de indicator “aantal banen in het kader van gerichte mobiliteitsregelingen” worden slechts om de twee jaar verzameld.


30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 231/60


VERORDENING (EU) 2021/1058 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 juni 2021

inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 177, tweede alinea, en de artikelen 178 en 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) is bedoeld om een bijdrage te leveren aan het wegnemen van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie. Op grond van dat artikel en de tweede en de derde alinea van artikel 174 VWEU moet het EFRO de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s helpen verkleinen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, met name die welke voortvloeien uit demografische achteruitgang, zoals de meest noordelijke regio’s met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede eilanden grens- en berggebieden.

(2)

Het Cohesiefonds is opgericht om bij te dragen aan de algemene doelstelling van versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie door het verstrekken van financiële bijdragen op het gebied van milieu en trans-Europese netwerken op het gebied van de vervoersinfrastructuur (TEN-T), zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(3)

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (5) stelt gemeenschappelijke regels vast die van toepassing zijn op het EFRO, het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA), het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), het Fonds voor interne veiligheid (ISF) en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (BMVI), waarvoor een gemeenschappelijk kader geldt.

(4)

Ter vereenvoudiging van de regels die van toepassing waren op het EFRO en het Cohesiefonds gedurende de programmeringsperiode 2014-2020 moeten de regels die op beide fondsen toepasselijk zijn, worden vastgelegd in één verordening.

(5)

Horizontale beginselen zoals neergelegd in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in artikel 10 VWEU, alsook de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zoals neergelegd in artikel 5 VEU moeten bij de tenuitvoerlegging van het EFRO en Cohesiefonds worden geëerbiedigd, en daarbij moet rekening worden gehouden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De lidstaten moeten ook voldoen aan de verplichtingen vastgelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind en in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, de beginselen van de door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in 2017 verkondigde Europese pijler van sociale rechten in acht nemen en toegankelijkheid garanderen overeenkomstig artikel 9 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en met het Unierecht tot harmonisering van toegankelijkheidseisen voor producten en diensten. In dat verband moeten het EFRO en het Cohesiefonds, in synergie met het ESF+, ten uitvoer worden gelegd op een wijze die de overgang van institutionele zorg naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg bevordert, en moeten zij bij het nastreven van hun doelstellingen beogen bij te dragen tot het scheppen van hoogwaardige banen, het uitbannen van armoede en het bevorderen van sociale inclusie. De lidstaten en de Commissie moeten ernaar streven ongelijkheden weg te werken, gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen, het genderperspectief te integreren en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid te bestrijden. Geen van beide fondsen dient maatregelen te ondersteunen die bijdragen aan enige vorm van segregatie of uitsluiting, beide moeten bij de financiering van infrastructuur de toegankelijkheid voor personen met een handicap waarborgen.

(6)

De doelstellingen van het EFRO en het Cohesiefonds moeten worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en de bevordering door de Unie van de in artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU verankerde doelstelling inzake behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, en met inachtneming van het beginsel “de vervuiler betaalt”. Om recht te doen aan het belang van het bestrijden van klimaatverandering conform de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs van 2015 inzake klimaatverandering die is aangenomen na afloop van de 21e conferentie van de partijen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en om de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties (“duurzameontwikkelingsdoelen van de VN”) te verwezenlijken, zullen beide fondsen bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling om 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie te bestemmen voor het ondersteunen van de klimaatdoelen. Daarom zal naar verwachting 30 % van de totale financiële middelen uit het EFRO worden besteed aan concrete acties in het kader van het EFRO ter verwezenlijking van de klimaatdoelen. Naar verwachting zal 37 % van de totale financiële middelen uit het Cohesiefonds worden besteed aan concrete acties in het kader van het Cohesiefonds ter verwezenlijking van de klimaatdoelen. Voorts moeten de acties in het kader van deze verordening bijdragen aan de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de jaarlijkse uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelen.

Beide fondsen moeten activiteiten ondersteunen die de klimaat- en milieunormen en -prioriteiten van de Unie eerbiedigen, geen ernstige afbreuk doen aan de milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (6) en zorgen voor de overgang naar een koolstofarme economie in het traject naar klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050. In de programma’s van het EFRO en het Cohesiefonds moet rekening worden gehouden met de inhoud van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die zijn aangenomen in het kader van de governance van de energie-unie en klimaatactie zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(7)

Om de integriteit van de interne markt te beschermen, moeten de uit het EFRO en het Cohesiefonds gefinancierde acties waarbij ondernemingen gebaat zijn, voldoen aan de Unieregels voor staatssteun zoals vastgelegd in de artikelen 107 en 108 VWEU.

(8)

Het beginsel van partnerschap is een essentieel kenmerk bij de uitvoering van het EFRO en het Cohesiefonds, waarbij wordt voortgebouwd op de aanpak van bestuur op verschillende niveaus en wordt gezorgd voor betrokkenheid van regionale, lokale, stedelijke en andere overheden, het maatschappelijk middenveld, de economische en sociale partners en, in voorkomend geval, onderzoeksorganisaties en universiteiten. De uitvoering van beide fondsen moet zorgen voor coördinatie en complementariteit met het ESF+, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, het EFMZVA en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo).

(9)

Er moeten bepalingen komen voor de steun uit het EFRO voor de doelstellingen “investeren in werkgelegenheid en groei” en “Europese territoriale samenwerking” (Interreg).

(10)

Om de aard van de activiteiten die kunnen worden ondersteund door het EFRO en het Cohesiefonds te bepalen, moeten er specifieke beleidsdoelstellingen (BD’s) voor het verstrekken van steun uit beide fondsen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat zij bijdragen aan één of meer van de gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.

(11)

Aangezien kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) de ruggengraat van de Europese economie vormen, moet het EFRO steun blijven verstrekken aan de ontwikkeling van kmo’s door hun duurzame groei en concurrentievermogen te vergroten. Rekening houdend met de mogelijk ingrijpende gevolgen van de COVID-19-pandemie of van eventuele andere crisissituaties die zich in de toekomst kunnen voordoen en gevolgen hebben voor het bedrijfsleven en de werkgelegenheid, moet het EFRO bovendien het te boven komen van dergelijke crisissituaties ondersteunen door het scheppen van banen in kmo’s te ondersteunen, onder meer door middel van productieve investeringen.

(12)

Investeringen in het kader van het EFRO moeten bijdragen aan de ontwikkeling van een uitgebreid, snel, digitaal infrastructuurnetwerk, en aan het bevorderen van niet-vervuilende en duurzame multimodale mobiliteit met de nadruk op openbaar vervoer en gedeelde mobiliteit, lopen en fietsen, als onderdeel van de transitie naar een koolstofneutrale economie.

(13)

Om de mogelijkheden van het digitale tijdperk te benutten, moet het EFRO bijdragen aan de ontwikkeling van een inclusieve digitale samenleving waarin burgers, onderzoeksorganisaties, bedrijven en overheden ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden van digitalisering. Een doeltreffende e-overheid op nationaal, regionaal en lokaal niveau omvat de ontwikkeling van instrumenten en een heroverweging van organisatie en processen, zodat overheidsdiensten doeltreffender, gemakkelijker, sneller en goedkoper kunnen worden verricht. Met name digitale en telecommunicatietechnologieën moeten worden gebruikt om traditionele netwerken en diensten ten behoeve van lokale gemeenschappen te versterken door het ontwikkelen van projecten als slimme steden en dorpen.

(14)

Steun uit het EFRO in het kader van beleidsdoelstelling 1 (BD 1) moet gebaseerd zijn op het opbouwen van capaciteit voor strategieën voor slimme specialisatie, waarbij op nationaal of regionaal niveau, of beide, prioriteiten worden gesteld om hun concurrentievoordeel te vergroten door sterke punten op het gebied van onderzoek en innovatie te ontwikkelen en af te stemmen op de behoeften van het bedrijfsleven en de behoefte aan vaardigheden door ontsluiting van ondernemerspotentieel. Het proces moet ondernemingsgerichte actoren, waaronder het bedrijfsleven, onderwijs- en onderzoeksorganisaties, overheden en het maatschappelijk middenveld, in staat stellen de meest veelbelovende gebieden voor duurzame economische ontwikkeling in kaart te brengen op basis van de specifieke structuren en kennisbasis van een regio. Aangezien het governanceproces van slimme specialisatie van cruciaal belang is voor de kwaliteit van de strategie, moet het EFRO steun verstrekken voor de ontwikkeling en versterking van de capaciteiten die nodig zijn voor een efficiënte ontsluiting van ondernemerspotentieel en voor de voorbereiding of actualisering van strategieën voor slimme specialisatie.

(15)

Om de verwezenlijking van een klimaatneutrale Unie uiterlijk in 2050 te bevorderen, rekening houdend met de sociale en economische gevolgen daarvan, moeten het EFRO en het Cohesiefonds bijdragen aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en aan de aanpak van energiearmoede. Investeringen in energie-efficiëntie, met inbegrip van energiebesparingsregelingen, in duurzame hernieuwbare energie overeenkomstig de duurzaamheidscriteria van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8) en in slimme energiesystemen, alsook investeringen ter bevordering van rampenpreventie, biodiversiteit en groene infrastructuur, met inbegrip van het behoud, de opwaardering en het onder de aandacht brengen van beschermde natuurgebieden, en andere maatregelen ter vermindering van broeikasgasemissies, zoals het behoud en herstel van natuurgebieden met een groot potentieel voor koolstofopname en -opslag, met inbegrip van vernatting van moerasgebieden, de afvang van stortgas of de vermindering van de uitstoot van industriële processen of producten zouden in dit verband van essentieel belang zijn. Voorts moeten investeringen ter vermindering van alle vormen van verontreiniging, zoals lucht-, water-, bodem-, geluids- en lichtvervuiling, worden ondersteund.

(16)

Bij de voorbereiding van door het EFRO en het Cohesiefonds medegefinancierde programma’s moet rekening worden gehouden met de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, waarin de beleidslijnen en maatregelen worden geschetst en waarin energiearmoede en broeikasgasemissies worden aangepakt. Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen vastgelegde nationale doelstellingen om energiearmoede terug te dringen, moet het EFRO met name steun verstrekken voor het verbeteren van de energie-efficiëntie in woningen en gebouwen in lijn met de gewijzigde Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad (9) teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van een koolstofvrij gebouwenbestand tegen 2050, waardoor het energieverbruik afneemt en besparingen worden gerealiseerd voor huishoudens die met energiearmoede kampen.

(17)

Om de vervoersverbindingen te verbeteren, moeten het EFRO en het Cohesiefonds de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1315/2013, bevorderen door investeringen in infrastructuur voor spoorvervoer, binnenvaart, wegvervoer, zeevervoer en multimodaal vervoer, met inbegrip van maatregelen ter beperking van geluidshinder. Het EFRO en het Cohesiefonds moeten ook nationale, regionale en lokale, grensoverschrijdende en stedelijke mobiliteit ondersteunen. Daarbij moeten beide fondsen aandacht besteden aan het verbeteren van de veiligheid, met name van bestaande bruggen en tunnels.

(18)

In een wereld waarin alles steeds nauwer verweven is en in het licht van de dynamiek rond demografische ontwikkelingen en migratie is het duidelijk dat het migratiebeleid van de Unie een gemeenschappelijke aanpak vergt die is gebaseerd op de synergie en de complementariteit van de verschillende financieringsinstrumenten. Daarom moet het EFRO bij de voorbereiding en uitvoering van programma’s aandacht hebben voor demografische uitdagingen. Om te zorgen voor een coherente, krachtige en consistente steun voor solidariteit en het delen van verantwoordelijkheid onder de lidstaten bij het beheer van migratie, moet het EFRO op het meest geschikte territoriale niveau steun verstrekken om de duurzame, inclusieve integratie van onderdanen van derde landen, onder wie migranten, te vergemakkelijken ten behoeve van de sociale en economische ontwikkeling, door een aanpak te volgen die gericht is op de bescherming van hun waardigheid en rechten.

(19)

Om sociale innovatie en inclusieve toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid te bevorderen, moet het EFRO steun verstrekken aan entiteiten van de “sociale economie” zoals coöperaties, onderlinge maatschappijen, verenigingen zonder winstoogmerk en sociale ondernemingen.

(20)

Om sociale inclusie te bevorderen en armoede, met name onder gemarginaliseerde gemeenschappen, te bestrijden, moet de toegang, ook via infrastructuur, tot sociale, onderwijs-, culturele en recreatiediensten, met inbegrip van sport, worden verbeterd, rekening houdend met de specifieke behoeften van personen met een handicap, kinderen en ouderen.

(21)

Het EFRO en het Cohesiefonds moeten de sociaaleconomische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen bevorderen, met bijzondere aandacht voor het nationaal strategisch beleidskader voor de integratie van de Roma, zoals bedoeld in bijlage IV bij Verordening (EU) 2021/1060, waarin maatregelen voor integratie worden vastgelegd, huishoudens met een laag inkomen, inclusief huishoudens die risico lopen op armoede en sociale uitsluiting, en achterstandsgroepen, waaronder mensen met speciale behoeften. In overeenstemming met beginsel 19 van de Europese pijler van sociale rechten zouden het EFRO en het Cohesiefonds met name steun moeten kunnen verstrekken voor sociale huisvesting. Rekening houdend met de moeilijkheden die gemarginaliseerde Romagemeenschappen hebben om toegang te krijgen tot basisdiensten, moeten het EFRO en het Cohesiefonds bijdragen aan de verbetering van hun levensomstandigheden en hun ontwikkelingsvooruitzichten.

(22)

Om beter voorbereid te zijn op het op een sociaal inclusieve manier aanbieden van onderwijs en opleiding op afstand en online, moet het EFRO, bij de verbetering van gelijke toegang tot inclusieve en hoogwaardige diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren, met name de veerkracht van het afstands- en onlineleren helpen bevorderen. Bij het streven naar continuïteit in onderwijs en opleiding tijdens de COVID-19-pandemie zijn belangrijke tekortkomingen aan het licht gekomen in de toegang tot de nodige informatie- en communicatietechnologie (ICT)-apparatuur en connectiviteit van lerende uit achterstandsgroepen en in afgelegen gebieden. Daarom moet het EFRO het beschikbaar stellen van de noodzakelijke ICT-apparatuur en connectiviteit, waarmee de veerkracht van de onderwijs- en opleidingsstelsels voor afstands- en onlineleren wordt bevorderd, ondersteunen.

(23)

Om de volksgezondheidsstelsels beter in staat te stellen noodsituaties op het gebied van de gezondheidszorg te voorkomen, snel te bestrijden en te boven te komen, moet het EFRO ook de gezondheidsstelsels veerkrachtig helpen maken. Aangezien de ongekende COVID-19-pandemie duidelijk heeft gemaakt hoe belangrijk de onmiddellijke beschikbaarheid van vitale goederen is om effectief op een noodsituatie te kunnen reageren, moet daarnaast de reikwijdte van de EFRO-steun worden uitgebreid, zodat de goederen kunnen worden aangekocht die nodig zijn om de gezondheidsstelsels, waaronder de eerstelijnszorg, rampbestendiger en veerkrachtiger te maken en om de overgang van institutionele naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg te bevorderen. Wanneer goederen worden aangekocht om de gezondheidsstelsels veerkrachtiger te maken, moeten deze in lijn zijn met en niet verder gaan dan de nationale gezondheidsstrategie, en complementair zijn met het EU4Health-programma dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad (10), alsook met de rescEU-capaciteit in het kader van het Uniemechanisme voor civiele bescherming zoals vastgesteld bij Besluit nr. 1313/2013/EU van he Europees Parlement en de Raad (11).

(24)

Het EFRO moet de overgang van institutionele naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg ondersteunen en bevorderen door faciliteiten te ondersteunen die segregatie proberen te voorkomen, de integratie van mensen in de samenleving bevorderen en zelfstandig wonen proberen mogelijk te maken.

(25)

Er moet worden voorzien in een afzonderlijke specifieke doelstelling voor ondersteuning van de sterk van het toerisme en de cultuursector afhankelijke regionale economieën. Daardoor zou het potentieel van cultuur en duurzaam toerisme voor economisch herstel, sociale inclusie en sociale innovatie ten volle kunnen worden benut, zonder dat wordt afgedaan aan de mogelijkheden om aan die sectoren op grond van andere specifieke doelstellingen steun uit het EFRO te verstrekken.

(26)

Investeringen ter ondersteuning van de creatieve en culturele sector, culturele dienstverlening en cultureelerfgoedlocaties zouden kunnen worden gefinancierd in het kader van eender welke beleidsdoelstelling, mits deze investeringen aan het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen bijdragen en binnen het toepassingsgebied van de steunverstrekking uit het EFRO vallen.

(27)

Duurzaam toerisme vereist een evenwicht tussen economische, sociale, culturele en ecologische duurzaamheid. De aanpak ter ondersteuning van duurzaam toerisme moet in overeenstemming zijn met de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2007, getiteld “Agenda voor een duurzaam en concurrerend Europees toerisme”. Daarbij moet met name rekening worden gehouden met het welzijn van toeristen, de natuurlijke en culturele omgeving worden geëerbiedigd en de sociaal-economische ontwikkeling en het concurrentievermogen van bestemmingen en bedrijven worden gewaarborgd door middel van een geïntegreerde en holistische beleidsaanpak.

(28)

Om de inspanningen van de lidstaten en de regio’s bij het aangaan van nieuwe uitdagingen te ondersteunen, een hoge veiligheid voor hun burgers te garanderen en marginalisering en radicalisering te voorkomen, en tegelijkertijd de synergie en complementariteit met andere beleidsgebieden van de Unie te benutten, moeten de investeringen in het kader van het EFRO veiligheidsbevorderend zijn in gebieden waar behoefte is aan veilige en beveiligde openbare ruimten en vitale infrastructuur, zoals vervoer en energie, om zo bij te dragen tot de opbouw van meer inclusieve en veiligere samenlevingen.

(29)

Om de harmonieuze ontwikkeling van zowel stedelijke als niet-stedelijke gebieden te waarborgen, moet het EFRO in het kader van beleidsdoelstelling 5 (BD 5) op geïntegreerde wijze steun verstrekken voor de economische, sociale en ecologische ontwikkeling op basis van sectoroverschrijdende territoriale strategieën met behulp van instrumenten voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling. Voorts moet bij de ontwikkeling van stedelijke gebieden bijzondere aandacht worden besteed aan de ondersteuning van functionele stedelijke gebieden, gezien het belang ervan voor het op gang brengen van samenwerking tussen lokale overheden en partners over administratieve grenzen heen en het versterken van de verbindingen tussen stad en platteland.

(30)

Het EFRO moet duurzaam toerisme op geïntegreerde wijze ondersteunen, met name door de samenwerking binnen functionele gebieden te versterken. Om het effect van duurzaam toerisme op de economie te vergroten, moeten ondernemingen en overheden systematisch samenwerken om in gebieden met een hoog toerismepotentieel op efficiëntere wijze hoogwaardige diensten te verlenen, en daarbij de nodige aandacht besteden aan het creëren van een stabiel juridisch en administratief klimaat dat bevorderlijk is voor duurzame groei in deze gebieden. Bij ondersteunde acties op het gebied van duurzaam toerisme zou rekening kunnen worden gehouden met beste praktijken op dit gebied, zoals de “toeristische districten”-aanpak.

(31)

Als gevolg van het algemene doel van het Cohesiefonds zoals vastgelegd in het VWEU is het noodzakelijk de door het Cohesiefonds te ondersteunen beleidsdoelstellingen te formuleren en te begrenzen.

(32)

Om de algemene bestuurlijke capaciteit van instellingen en het bestuur te verbeteren in lidstaten die programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” uitvoeren, moeten ondersteunende maatregelen mogelijk worden gemaakt voor programma-autoriteiten en sectorale of territoriale actoren die belast zijn met de uitvoering van activiteiten die relevant zijn voor de implementatie van het EFRO en het Cohesiefonds volgens alle nagestreefde specifieke doelstellingen, rekening houdend met de in Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde horizontale beginselen, met inbegrip van de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN.

(33)

Om samenwerkingsmaatregelen aan te moedigen en te stimuleren in het kader van programma’s die worden uitgevoerd ter verwezenlijking van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”, moeten de samenwerkingsmaatregelen met partners, waaronder die op lokaal en regionaal niveau, binnen een bepaalde lidstaat en tussen verschillende lidstaten in verband met steun uit hoofde van alle specifieke doelstellingen worden versterkt. Deze versterkte samenwerking vormt een aanvulling op de samenwerking in het kader van Interreg en moet in het bijzonder de samenwerking tussen gestructureerde partnerschappen ondersteunen, met het oog op de uitvoering van regionale strategieën, zoals bedoeld in de mededeling van de Commissie van 18 juli 2017, getiteld “Versterking van innovatie in de Europese regio’s: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei”. Daarom zouden partners uit alle regio’s in de Unie kunnen komen, maar zou het tevens kunnen gaan om grensregio’s en regio’s die al onder een Europese Groepering voor territoriale samenwerking vallen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad 2009 (12) of waarop reeds een macroregionale of zeebekkenstrategie, of een combinatie van deze twee types strategieën van toepassing is.

(34)

Het EFRO moet bijdragen aan het wegwerken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie en het verminderen van de ongelijkheden tussen de ontwikkelingsniveaus van de verschillende regio’s en van de achterstand van de minst begunstigde regio’s, ook die welke worden geconfronteerd met uitdagingen in verband met toezeggingen inzake decarbonisering, en aldus de regionale veerkracht bevorderen. Steun uit het EFRO in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” moet daarom worden toegespitst op de belangrijkste prioriteiten van de Unie, in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1060. Daarom moet steun uit het EFRO worden gericht op de beleidsdoelstellingen “een competitiever en slimmer Europa door bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit” en “een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en -beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit”. De middelen voor duurzame stedelijke mobiliteit en breedbandinvesteringen zouden gedeeltelijk in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening of de vereisten inzake thematische concentratie zijn nageleefd. De lidstaten moeten in hun partnerschapsovereenkomsten voor de hele programmeringsperiode beslissen of zij de vereisten inzake thematische concentratie op regiocategorieniveau dan wel op nationaal niveau zullen naleven. Thematische concentratie op nationaal niveau dient te worden verwezenlijkt door de drie op grond van het bruto nationaal inkomen samengestelde groepen lidstaten en dient flexibiliteit toe te laten op het niveau van individuele programma’s. Aangezien de steun uit het Cohesiefonds ook tot de thematische concentratie zou kunnen bijdragen, moeten de voorwaarden voor een dergelijke bijdrage worden vastgelegd. Daarnaast moet de methode voor de classificatie van lidstaten in detail worden beschreven, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte regio’s.

(35)

Teneinde de steun te concentreren op de belangrijkste prioriteiten van de Unie, is het ook passend dat de vereisten inzake thematische concentratie gedurende de gehele programmeringsperiode worden nageleefd, ook bij overdrachten tussen prioriteiten binnen een programma of tussen programma’s.

(36)

Om het EFRO in staat te stellen om in het kader van Interreg steun te verstrekken in de vorm van investeringen in infrastructuur en daarmee gepaard gaande investeringen, alsook van opleidings- en integratieactiviteiten, moet worden bepaald dat het EFRO ook steun moet kunnen verstrekken voor activiteiten in het kader van de specifieke doelstellingen van het ESF+, dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(37)

Om het gebruik van de beperkte middelen zo efficiënt mogelijk te concentreren, moet de steun uit het EFRO voor productieve investeringen in het kader van de relevante specifieke doelstelling worden beperkt tot micro- en kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (14), met uitzondering van specifieke investeringen die in deze verordening zijn vastgelegd.

(38)

In het kader van de EFRO-steun voor productieve investeringen is het wenselijk te verduidelijken dat onder productieve investeringen moet worden verstaan investeringen in vaste of immateriële activa van ondernemingen met het oog op de productie van goederen en diensten, die aldus bijdragen aan de bruto-investeringen en de werkgelegenheid. Ook moet worden bepaald dat het EFRO en het Cohesiefonds onder bepaalde voorwaarden investeringen in andere ondernemingen dan kmo’s kunnen ondersteunen. Voorts moeten het EFRO en het Cohesiefonds, op basis van de ervaringen met voorgaande programmeringsperioden, ook investeringen in andere ondernemingen dan kmo’s ondersteunen, met name ook nutsbedrijven, wanneer het gaat om investeringen in infrastructuur die toegang geeft tot voor het publiek beschikbare diensten op het gebied van energie, milieu en biodiversiteit, vervoer en digitale connectiviteit.

(39)

Deze verordening moet de verschillende soorten activiteiten vermelden waarvan de kosten door investeringen uit het EFRO en het Cohesiefonds zouden kunnen worden gedragen in het kader van hun respectieve doelstellingen als vermeld in het VWEU, zoals onder meer crowdfunding. Het Cohesiefonds moet in staat zijn investeringen in TEN-T en het milieu te ondersteunen, met inbegrip van investeringen in verband met duurzame ontwikkeling en energie die milieuvoordelen opleveren. Het Cohesiefonds zou in dat verband ook gecombineerde energie- en seismische aanpassingen kunnen ondersteunen. Wat het EFRO betreft, moet de lijst van activiteiten tegemoetkomen aan specifieke nationale en regionale ontwikkelingsbehoeften alsook aan de ontwikkeling van eigen potentieel. De lijst moet voorts worden vereenvoudigd. Het EFRO moet ondersteuning kunnen bieden aan investeringen in infrastructuur, waaronder bedrijfsinfrastructuur voor kmo’s op het gebied van onderzoek en innovatie, huisvesting voor gemarginaliseerde en achtergestelde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en migranten, cultuur en erfgoed, duurzaam toerisme en diensten aan bedrijven, investeringen in verband met toegang tot diensten, met bijzondere aandacht voor gemarginaliseerde en gesegregeerde gemeenschappen, productieve investeringen in kmo’s, apparatuur, software en immateriële activa, alsook aan maatregelen met betrekking tot informatie, communicatie, studies, netwerken, samenwerking, uitwisseling van ervaringen tussen partners en activiteiten waarbij clusters zijn betrokken. Met het oog op ondersteuning van de uitvoering van het programma moeten beide fondsen ook activiteiten op het gebied van technische bijstand kunnen ondersteunen. Tot slot moet, om ondersteuning van een breder spectrum aan maatregelen voor Interreg-programma’s mogelijk te maken, het toepassingsgebied worden uitgebreid tot het delen van een breed scala aan voorzieningen en personele middelen, alsmede van kosten in verband met maatregelen die binnen de werkingssfeer van het ESF+ vallen.

(40)

Projecten in verband met het trans-Europese vervoersnetwerk uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) moeten ook in de toekomst uit het Cohesiefonds worden gefinancierd, zowel via gedeeld beheer als volgens de methode voor directe uitvoering in het kader van de Connecting Europe Facility zoals vastgesteld bij een verordening het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility (de “CEF-verordening voor 2021-2027”).

(41)

Tegelijkertijd moet worden verduidelijkt welke activiteiten buiten het toepassingsgebied van het EFRO en het Cohesiefonds blijven, met inbegrip van investeringen in de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen uit de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (16), teneinde overlapping met de reeds op grond van die richtlijn beschikbare financiering te voorkomen, en investeringen in ondernemingen in moeilijkheden als omschreven in Verordening (EU) nr. 651/2014 (17) van de Commissie, tenzij dat is toegestaan op grond van regels voor de-minimissteun of tijdelijke staatssteun die zijn vastgesteld om in te spelen op uitzonderlijke omstandigheden. Het EFRO en het Cohesiefonds mogen evenmin steun verstrekken aan bepaalde investeringen in luchthavens, installaties voor het storten van afval en de verwerking van restafval of fossiele brandstoffen. Het EFRO moet daarom gerichte milieumitigatie-, beveiligings- en veiligheidsmaatregelen in regionale luchthavens kunnen ondersteunen, mits de primaire doelstelling van de investeringen duidelijk wordt omschreven wat betreft milieu-, beveiligings- of veiligheidsnormen van de Unie en in overeenstemming is met de staatssteunregels.

Voor investeringen ter vergroting van de capaciteit van installaties voor de verwerking van restafval, moet restafval in de eerste plaats worden beschouwd als niet gescheiden ingezameld stedelijk afval en datgene wat overblijft na afvalbehandeling. Er zou steun kunnen worden verstrekt voor de modernisering van de stadsverwarmingsnetwerken met het oog op een betere energie-efficiëntie van de systemen voor stadsverwarming, als gedefinieerd in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (18), zulks in overeenstemming met de doelstellingen van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. Ter bevordering van hernieuwbare energie zou er steun kunnen worden verstrekt voor ketels voor stadsverwarming die werken op een combinatie van gas en energie uit hernieuwbare bronnen. In deze gevallen dient de steun uit beide fondsen pro rata overeen te stemmen met het aandeel van de hernieuwbare-energie-input in deze ketels. Daarnaast moet uitdrukkelijk worden vastgelegd dat de overzeese landen en gebieden die zijn opgenomen in bijlage II bij het VWEU niet in aanmerking komen voor steun uit het EFRO of het Cohesiefonds.

(42)

De lidstaten moeten de Commissie regelmatig over de geboekte vooruitgang informeren met gebruikmaking van de gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren die zijn opgenomen in bijlage I. Deze gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren kunnen waar dienstig worden aangevuld met programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren. De door de lidstaten verstrekte informatie moet de basis zijn waarop de Commissie verslag moet uitbrengen over de voortgang met de verwezenlijking van specifieke doelstellingen gedurende de hele programmeringsperiode, hiertoe gebruikmakend van een kernreeks van indicatoren als vermeld in bijlage II.

(43)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (19) moeten het EFRO en het Cohesiefonds worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van beide fondsen in de praktijk te evalueren.

(44)

Binnen de desbetreffende regels van het stabiliteits- en groeipact, zoals verduidelijkt in de gedragscode, moeten de lidstaten een afdoende gemotiveerd verzoek kunnen indienen om meer flexibiliteit voor de door de overheid ondersteunde structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven in de vorm van medefinanciering van investeringen die in EFRO- en Cohesiefondsverband worden geactiveerd. De Commissie moet een dergelijk verzoek evalueren in overeenstemming met het stabiliteits- en groeipact en de gedragscode.

(45)

Het EFRO moet de problemen van achterstandsgebieden aanpakken, met name plattelandsgebieden en gebieden die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, waaronder demografische achteruitgang, bij de toegang tot basisdiensten, met inbegrip van digitale diensten, en die gebieden aantrekkelijker maken voor investeringen, onder meer door bedrijfsinvesteringen en connectiviteit met grote markten. Daarbij moet het EFRO aandacht besteden aan specifieke ontwikkelingsproblemen waarmee bepaalde insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden worden geconfronteerd. Voorts moet het EFRO bijzondere aandacht besteden aan de specifieke moeilijkheden van dunbevolkte gebieden op NUTS-niveau 3 en op het niveau van lokale bestuurlijke eenheden, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (20), overeenkomstig de criteria van punt 161 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020, namelijk gebieden met een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer, of gebieden met een gemiddelde jaarlijkse bevolkingsafname van ten minste 1 % van de bevolking in de periode 2007-2017. De lidstaten moeten overwegen om op lokaal niveau specifieke vrijwillige actieplannen voor dergelijke gebieden te ontwikkelen om deze demografische uitdagingen het hoofd te bieden.

(46)

Om een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan een doeltreffender aanpak van de in artikel 174 VWEU genoemde economische, demografische, ecologische en sociale uitdagingen, met name in gebieden met natuurlijke of demografische belemmeringen, moeten maatregelen op het gebied van territoriale ontwikkeling gebaseerd zijn op geïntegreerde territoriale strategieën in zowel stedelijke gebieden als plattelandsgebieden, en moet aandacht worden besteed aan de verbindingen tussen stad en platteland. Daarom moet de EFRO-steun worden verstrekt in de vormen die zijn vastgelegd in artikel 28 van Verordening (EU) 2021/1060, om ervoor te zorgen dat de lokale, regionale en stedelijke autoriteiten alsook de economische en sociale partners en de vertegenwoordigers van maatschappelijke en niet-gouvernementele organisaties op de juiste manier zijn betrokken. Territoriale strategieën moeten tevens baat kunnen hebben bij een geïntegreerde aanpak die meerdere fondsen omvat, met name het EFRO, het ESF+, het EFMZAV en het Elfpo.

(47)

Om gemeenschappen in plattelandsgebieden weerbaarder te maken en hun economische, sociale en ecologische omstandigheden te verbeteren, moet steun uit het EFRO worden gebruikt voor de ontwikkeling van projecten zoals slimme dorpen, als bedoeld in de resolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2018 over inspelen op de specifieke behoeften van plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden, met name door het ontwikkelen van nieuwe mogelijkheden, zoals gedecentraliseerde diensten en energieoplossingen, digitale technologieën en innovaties.

(48)

In het kader van duurzame stadsontwikkeling wordt het noodzakelijk geacht steun voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling te verstrekken om de economische, ecologische, klimatologische, demografische en sociale uitdagingen in stedelijke gebieden, inclusief functionele stedelijke gebieden, doeltreffender aan te pakken, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat verbindingen tussen stad en platteland moeten worden gestimuleerd. Steun voor stedelijke gebieden zou de vorm kunnen aannemen van een afzonderlijk programma of een afzonderlijke prioriteit, en zou baat kunnen hebben bij een meerfondsenaanpak. De beginselen voor de selectie van de stedelijke gebieden waar geïntegreerde maatregelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling moeten worden uitgevoerd en de indicatieve bedragen voor deze maatregelen, moeten in de programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” worden vastgelegd, waarbij moet worden gestreefd naar een minimum van 8 % van de EFRO-middelen op nationaal niveau voor dat doeleinde. Ook moet worden bepaald dat dit percentage gedurende de hele programmeringsperiode moet worden nageleefd in het geval van overdracht tussen prioriteiten binnen een programma of tussen programma’s, ook bij de tussentijdse evaluatie.

(49)

Om oplossingen te vinden of te bieden voor problemen in verband met duurzame stadsontwikkeling op Unieniveau, moeten de stedelijke innovatieve acties worden vervangen door een Stedelijk Europa-initiatief, dat in direct of indirect beheer moet worden uitgevoerd. Dit initiatief moet alle stedelijke gebieden omvatten, ook functionele, en de “stedelijke agenda voor de Europese Unie” ondersteunen. Om de deelname van lokale overheden aan de thematische partnerschappen in het kader van de stedelijke agenda te stimuleren, moet het EFRO steun verstrekken voor de organisatorische kosten in verband met deze deelname. Het initiatief zou intergouvernementele samenwerking op het gebied van stedelijke aangelegenheden kunnen omvatten, met name samenwerking die gericht is op capaciteitsopbouw op lokaal niveau om de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN te verwezenlijken. Lidstaten en regionale en lokale overheden moeten actief worden betrokken bij het beheren en uitvoeren van het Stedelijk Europa-initiatief. Acties die in het kader van een dergelijk beheersmodel worden overeengekomen, kunnen uitwisselingen met regionale en lokale vertegenwoordigers omvatten. Acties in het kader van het Stedelijk Europa-initiatief moeten verbindingen tussen stad en platteland binnen functionele stedelijke gebieden bevorderen. Samenwerking met het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling is in dit verband van bijzonder belang.

(50)

De commercialisering en de opschaling van interregionale innovatieprojecten moeten op het hele grondgebied van de Unie worden bevorderd via de nieuwe interregionale innovatie-investeringen die door de Commissie moeten worden beheerd. Door innovatieprojecten op slimmespecialisatiegebieden te ondersteunen, met inbegrip van proefprojecten en maatregelen voor capaciteitsopbouw, zullen deze met name ten goede komen aan minder ontwikkelde regio’s, waardoor hun innovatie-ecosystemen worden versterkt en zij beter in staat zijn te integreren in grotere waardeketens van de Unie. Zij moeten ook bijdragen tot de uitvoering van de mededeling van de Commissie van 18 juli 2017, getiteld “Versterking van innovatie in de Europese regio’s: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei”, met name ter ondersteuning van platforms voor thematische slimme specialisatie op vitale gebieden.

(51)

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de ultraperifere gebieden, met name door maatregelen op grond van artikel 349 VWEU aan te nemen om extra bedragen voor de ultraperifere gebieden toe te wijzen ter compensatie van de extra kosten die in deze gebieden ontstaan als gevolg van één of meer van de in artikel 349 VWEU genoemde beperkingen, te weten de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van enkele producten, die door hun blijvende en cumulatieve karakter de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden. Die toewijzing zou betrekking kunnen hebben op investeringen, exploitatiekosten en openbare- dienstverplichtingen die de extra kosten als gevolg van deze beperkingen moeten compenseren. Exploitatiesteun zou kunnen dienen ter dekking van uitgaven voor goederenvervoersdiensten en starterssteun voor vervoersdiensten, alsook van uitgaven voor concrete acties die verband houden met opslagproblemen, overdimensionering en onderhoud van productiemiddelen, en gebrek aan menselijk kapitaal op de lokale arbeidsmarkt. Die toewijzing mag niet worden onderworpen aan de vereisten inzake thematische concentratie. Om de integriteit van de interne markt te beschermen moet, zoals het geval is voor alle uit het EFRO en het Cohesiefonds medegefinancierde concrete acties, elke vorm van EFRO-steun ter financiering van de exploitatie- en investeringssteun in de ultraperifere gebieden voldoen aan de regels voor staatssteun zoals vastgelegd in de artikelen 107 en 108 VWEU.

(52)

Om snel te kunnen reageren op uitzonderlijke of ongewone omstandigheden, zoals bedoeld in het stabiliteits- en groeipact, die zich tijdens de programmeringsperiode zou kunnen voordoen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het nemen van tijdelijke maatregelen om de inzet van steun uit het EFRO in reactie op dergelijke omstandigheden te vergemakkelijken. De Commissie moet de maatregelen vaststellen die het meest geschikt zijn in de uitzonderlijke of ongewone omstandigheden waarmee een lidstaat wordt geconfronteerd, en daarbij de doelstellingen van het fonds handhaven. Bovendien moeten de uitvoeringsbesluiten in verband met een tijdelijke maatregel voor de inzet van het EFRO in reactie op uitzonderlijke of ongewone omstandigheden zonder comitéprocedure worden vastgesteld, aangezien het toepassingsgebied wordt bepaald door het stabiliteits- en groeipact en beperkt is tot de maatregel die in deze verordening is vastgelegd. De Commissie moet ook toezicht houden op de uitvoering en de geschiktheid van de maatregelen beoordelen.

(53)

Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van het aanpassen, indien gerechtvaardigd, van bijlage II, die een lijst bevat van indicatoren die als basis dienen om informatie te verstrekken aan het Europees Parlement en de Raad over de prestaties van de programma’s. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(54)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang door het wegnemen van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de grootte van de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s, de achterstand van de minst begunstigde regio’s en de beperkte financiële middelen van de lidstaten en regio’s, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(55)

Met het oog op de vaststelling van deze verordening na het begin van de programmeringsperiode en rekening houdend met de noodzaak om zowel het EFRO als het Cohesiefonds op gecoördineerde en geharmoniseerde wijze uit te voeren, en om een snelle uitvoering ervan mogelijk te maken, moet zij in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN 71

Artikel 1

Onderwerp 71

Artikel 2

Taken van het EFRO en het Cohesiefonds 71

Artikel 3

Specifieke doelstellingen voor het EFRO en het Cohesiefonds 71

Artikel 4

Thematische concentratie van EFRO-steun 73

Artikel 5

Toepassingsgebied van de EFRO-steun 75

Artikel 6

Toepassingsgebied van de steun uit het Cohesiefonds 76

Artikel 7

Zaken die buiten het toepassingsgebied van het EFRO en het Cohesiefonds worden gelaten 76

Artikel 8

Indicatoren 78

HOOFDSTUK II

SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BEHANDELING VAN BIJZONDERE TERRITORIALE KENMERKEN EN INTERREGIONALE INNOVATIE-INVESTERINGEN 78

Artikel 9

Geïntegreerde territoriale ontwikkeling 78

Artikel 10

Steun voor achterstandsgebieden 78

Artikel 11

Duurzame stedelijke ontwikkeling 79

Artikel 12

Stedelijk Europa-initiatief 79

Artikel 13

Interregionale innovatie-investeringen 80

Artikel 14

Ultraperifere gebieden 80

HOOFSTUK III

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN 81

Artikel 15

Overgangsbepalingen 81

Artikel 16

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 81

Artikel 17

Evaluatie 82

Artikel 18

Inwerkingtreding 82

BIJLAGE I

GEMEENSCHAPPELIJKE OUTPUT- EN RESULTAATINDICATOREN VOOR HET EFRO EN HET COHESIEFONDS — ARTIKEL 8, LID 1 83

BIJLAGE II

KERNREEKS VAN PRESTATIE-INDICATOREN VOOR HET EFRO EN HET COHESIEFONDS ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8, LID 3, VOOR GEBRUIK DOOR DE COMMISSIE IN OVEREENSTEMMING MET HAAR RAPPORTAGEVERPLICHTING OP GROND VAN ARTIKEL 41, LID 3, PUNT H), III), VAN HET FINANCIEEL REGLEMENT 32

HOOFDSTUK I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Deze verordening bepaalt de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van de steun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) met betrekking tot de doelstellingen “investeren in werkgelegenheid en groei” en “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), genoemd in artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060.

2.   Deze verordening bepaalt tevens de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van de steunverstrekking uit het Cohesiefonds met betrekking tot de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”, genoemd in artikel 5, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 2

Taken van het EFRO en het Cohesiefonds

1.   Het EFRO en het Cohesiefonds dragen bij aan de algemene doelstelling van versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie.

2.   Het EFRO helpt de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de onderscheiden regio’s binnen de Unie en de achterstand van de kansarme regio’s te verkleinen door deelname aan de structurele aanpassing van regio’s met een ontwikkelingsachterstand en aan de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit, onder meer door duurzame ontwikkeling te bevorderen en milieuproblemen aan te pakken.

3.   Het Cohesiefonds draagt bij aan projecten inzake milieu en trans-Europese netwerken op het gebied van vervoersinfrastructuur (TEN-T).

Artikel 3

Specifieke doelstellingen voor het EFRO en het Cohesiefonds

1.   In overeenstemming met de beleidsdoelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 ondersteunt het EFRO de volgende specifieke doelstellingen:

a)

een concurrerender en slimmer Europa door de bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit (BD 1) door:

i)

het ontwikkelen en versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en het invoeren van geavanceerde technologieën;

ii)

te profiteren van de voordelen van digitalisering voor burgers, bedrijven, onderzoeksorganisaties en overheden;

iii)

het versterken van duurzame groei en het concurrentievermogen van kmo’s en het creëren van banen in kmo’s, onder meer door productieve investeringen;

iv)

het ontwikkelen van vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap;

v)

het verbeteren van de digitale connectiviteit;

b)

een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en -beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit (BD 2) door:

i)

het bevorderen van energie-efficiëntie en het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen;

ii)

het bevorderen van hernieuwbare energie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001, met inbegrip van de daarin vastgelegde duurzaamheidscriteria;

iii)

het ontwikkelen van slimme energiesystemen, netwerken en opslag buiten het trans-Europees energienetwerk (TEN-E);

iv)

het bevorderen van klimaatadaptatie en rampenrisicopreventie en -weerbaarheid, rekening houdend met op ecosystemen gebaseerde benaderingen;

v)

het bevorderen van de toegang tot water en het bevorderen van duurzaam waterbeheer;

vi)

het bevorderen van de overgang naar een circulaire economie met efficiënt gebruik van hulpbronnen;

vii)

het verbeteren van de bescherming en het behoud van natuur, biodiversiteit en groene infrastructuur, ook in stedelijke gebieden, en het verminderen van alle vormen van verontreiniging;

viii)

het bevorderen van duurzame multimodale stedelijke mobiliteit als onderdeel van de overgang naar een koolstofneutrale economie;

c)

een meer verbonden Europa door vergroting van de mobiliteit (BD 3) door:

i)

het ontwikkelen van een klimaatbestendige, intelligente, veilige, duurzame en intermodale TEN-T;

ii)

het ontwikkelen en versterken van duurzame, klimaatbestendige, intelligente en intermodale nationale, regionale en lokale mobiliteit, met inbegrip van verbeterde toegang tot TEN-T en grensoverschrijdende mobiliteit;

d)

een socialer en inclusiever Europa door uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (BD 4) door:

i)

het verbeteren van de effectiviteit en de inclusiviteit van de arbeidsmarkten en de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid door het ontwikkelen van sociale infrastructuur en het bevorderen van de sociale economie;

ii)

het verbeteren van gelijke toegang tot inclusieve en hoogwaardige diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren door het ontwikkelen van toegankelijke infrastructuur, onder meer door het vergroten van de veerkracht van onderwijs en opleiding op afstand en online;

iii)

het bevorderen van de sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen, waaronder mensen met speciale behoeften, door middel van geïntegreerde acties met betrekking tot onder meer huisvesting en sociale diensten;

iv)

het bevorderen van de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen, inclusief migranten, door middel van geïntegreerde acties, met betrekking tot onder meer huisvesting en sociale diensten;

v)

het garanderen van gelijke toegang tot gezondheidszorg en het veerkrachtiger maken van gezondheidszorgstelsels, met inbegrip van eerstelijnszorg, en het bevorderen van de overgang van institutionele zorg naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg;

vi)

het versterken van de rol van cultuur en duurzaam toerisme in economische ontwikkeling, sociale inclusie en sociale innovatie;

e)

een Europa dat dichter bij de burger staat door bevordering van de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle soorten gebieden en lokale initiatieven (BD 5) door:

i)

het bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in stedelijke gebieden;

ii)

het bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische lokale ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in niet-stedelijke gebieden.

Steun in het kader van BD 5 wordt verstrekt door middel van territoriale en lokale ontwikkelingsstrategieën, in de vorm als vastgelegd in artikel 28, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2021/1060.

2.   In het kader van de twee specifieke doelstellingen van lid 1, punt e), kunnen de lidstaten ook concrete acties ondersteunen die in aanmerking komen voor financiering in het kader van de specifieke doelstellingen van de punten a) tot en met d) van dat lid.

3.   Het Cohesiefonds ondersteunt beleidsdoelstellingen 2 en 3.

4.   Binnen de in lid 1 genoemde specifieke doelstellingen kan het EFRO of het Cohesiefonds, naargelang het geval, tevens steun verstrekken voor activiteiten in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”, indien deze een van de volgende doelen hebben:

a)

het vergroten van de capaciteit van programma-autoriteiten;

b)

het vergroten van de capaciteit van de sectorale of territoriale actoren die belast zijn met de uitvoering van activiteiten die relevant zijn voor de implementatie van het EFRO en het Cohesiefonds, mits dit bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, of

c)

het versterken van de samenwerking met partners binnen en buiten een bepaalde lidstaat.

De in punt c) bedoelde samenwerking moet onder meer betrekking hebben op samenwerking met partners uit grensoverschrijdende regio’s, uit niet aan elkaar grenzende regio’s of uit regio’s die zich bevinden op een grondgebied dat onder een Europese groepering voor territoriale samenwerking, een macroregionale of zeebekkenstrategie of een combinatie daarvan valt.

Artikel 4

Thematische concentratie van EFRO-steun

1.   Wat de programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” betreft, wordt het totaal van de niet voor technische bijstand bestemde EFRO-middelen in elke lidstaat op nationaal niveau of op het niveau van de regiocategorie geconcentreerd overeenkomstig de leden 3 tot en met 9.

2.   Wat de thematische concentratie van de steun voor lidstaten met ultraperifere gebieden betreft, worden de EFRO-middelen die specifiek aan programma’s voor de ultraperifere gebieden zijn toegewezen en de middelen die aan alle overige gebieden zijn toegewezen, afzonderlijk behandeld.

3.   De lidstaten kunnen besluiten om aan de thematische concentratie te voldoen op nationaal niveau of op het niveau van de regiocategorie. Elke lidstaat vermeldt zijn keuze in zijn partnerschapsovereenkomst bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) 2021/1060. Die keuze geldt voor het totaal van de in lid 1 van dit artikel bedoelde EFRO-middelen van die lidstaat voor de gehele programmeringsperiode.

4.   Met het oog op een thematische concentratie op nationaal niveau worden de lidstaten op basis van hun bruto-nationaalinkomensratio als volgt ingedeeld:

a)

lidstaten met een bruto nationaal inkomen gelijk aan of groter dan 100 % van het EU-gemiddelde (“groep 1”);

b)

lidstaten met een bruto nationaal inkomen gelijk aan of groter dan 75 % en kleiner dan 100 % van het EU-gemiddelde (“groep 2”);

c)

lidstaten met een bruto nationaal inkomen kleiner dan 75 % van het EU-gemiddelde (“groep 3”).

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de bruto-nationaalinkomensratio verstaan de verhouding tussen het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking van een lidstaat, gemeten in koopkrachtstandaarden en berekend op basis van de cijfers van de Unie in de periode van 2015 tot en met 2017, en het gemiddelde bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking in koopkrachtstandaarden van de 27 lidstaten in dezelfde referentieperiode.

De programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” voor de ultraperifere gebieden worden ingedeeld in groep 3.

De programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” voor insulaire lidstaten die steun krijgen uit het Cohesiefonds, worden ingedeeld in groep 3.

5.   Met het oog op een thematische concentratie op regiocategorieniveau worden de regio’s overeenkomstig artikel 108, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 per regiocategorie ingedeeld als:

a)

meer ontwikkelde regio’s;

b)

overgangsregio’s;

c)

minder ontwikkelde regio’s.

6.   De lidstaten moeten op nationaal niveau voldoen aan de volgende vereisten inzake thematische concentratie:

a)

de lidstaten van groep 1 of meer ontwikkelde regio’s wijzen ten minste 85 % van hun in lid 1 bedoelde EFRO-middelen toe aan BD 1 en BD 2, en ten minste 30 % aan BD 2;

b)

de lidstaten van groep 2 of overgangsregio’s wijzen ten minste 40 % van hun in lid 1 bedoelde EFRO-middelen toe aan BD 1, en ten minste 30 % aan BD 2;

c)

de lidstaten van groep 3 of minder ontwikkelde regio’s wijzen ten minste 25 % van hun in lid 1 bedoelde EFRO-middelen toe aan BD 1, en ten minste 30 % aan BD 2.

Indien een lidstaat besluit te voldoen aan de vereisten inzake thematische concentratie op het niveau van de regiocategorieën, zijn de in de eerste alinea van dit lid vermelde drempelwaarden van toepassing op de in lid 1 bedoelde EFRO-middelen, geaggregeerd voor alle regio’s die tot de desbetreffende regiocategorie behoren samen.

7.   Indien een lidstaat meer dan 50 % van zijn totale niet voor technische bijstand bestemde middelen uit het Cohesiefonds, zoals berekend na de overdracht bedoeld in artikel 110, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 toewijst aan BD 2, met uitzondering van middelen in het kader van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt b), viii), van deze verordening mag de toewijzing boven de 50 % in aanmerking worden genomen bij de berekening of de in lid 6 van dit artikel vastgelegde vereisten inzake thematische concentratie zijn nageleefd.

Indien een lidstaat besluit te voldoen aan de thematische concentratie op het niveau van de regiocategorieën, worden de middelen uit het Cohesiefonds die overeenkomstig de eerste alinea in aanmerking worden genomen in verband met de vereisten inzake thematische concentratie, pro rata toegewezen aan de verschillende regiocategorieën op basis van hun relatieve aandeel in de totale bevolking van de betrokken lidstaat.

De lidstaten bepalen in hun partnerschapsovereenkomst bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) 2021/1060 of de middelen uit het Cohesiefonds in aanmerking zullen worden genomen in verband met de vereisten inzake thematische concentratie voor BD 2.

8.   De middelen in het kader van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt a), v), worden geprogrammeerd in het kader van een specifieke prioriteit.

In afwijking van lid 6 wordt 40 % van deze middelen in aanmerking genomen bij de berekening of de in lid 6 vastgelegde vereisten inzake thematische concentratie voor BD 1 zijn nageleefd.

De middelen die overeenkomstig de tweede alinea van dit lid in aanmerking worden genomen worden in verband met de vereisten inzake thematische concentratie, mogen niet meer bedragen dan 40 % van de in lid 6 vastgelegde minimale vereisten inzake thematische concentratie voor BD 1.

9.   De middelen in het kader van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt b), viii), worden geprogrammeerd in het kader van een specifieke prioriteit.

In afwijking van lid 6 wordt 50 % van dergelijke EFRO-middelen in aanmerking genomen bij de berekening of de in lid 6 vastgelegde vereisten inzake thematische concentratie voor BD 2 zijn nageleefd.

De middelen die overeenkomstig de tweede alinea van dit lid in aanmerking worden genomen in verband met de vereisten inzake thematische concentratie, mogen niet meer bedragen dan 50 % van de in lid 6 vastgelegde minimale vereisten inzake thematische concentratie voor BD 2.

10.   Aan de in lid 6 van dit artikel genoemde vereisten in verband met thematische concentratie moet worden voldaan tijdens de gehele programmeringsperiode, ook wanneer EFRO-toewijzingen worden overgedragen tussen prioriteiten van een programma of tussen programma’s onderling, evenals bij de tussentijdse evaluatie in overeenstemming met artikel 18 van Verordening (EU) 2021/1060.

11.   Indien de EFRO-toewijzing met betrekking tot BD 1 of BD 2, of beide, van een bepaald programma wordt verlaagd na een vrijmaking op grond van artikel 105 van Verordening (EU) 2021/1060, of als gevolg van financiële correcties door de Commissie overeenkomstig artikel 104 van die verordening, wordt de naleving van het in lid 6 van dit artikel bedoelde vereiste in verband met thematische concentratie niet opnieuw beoordeeld.

12.   Dit artikel is niet van toepassing op de aanvullende financiering voor noordelijke dunbevolkte gebieden bedoeld in artikel 110, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 5

Toepassingsgebied van de EFRO-steun

1.   Het EFRO ondersteunt:

a)

investeringen in infrastructuur;

b)

activiteiten voor toegepast onderzoek en innovatie, met inbegrip van industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling en haalbaarheidsstudies;

c)

investeringen in toegang tot diensten;

d)

productieve investeringen in kmo’s en investeringen gericht op het behoud van bestaande en het creëren van nieuwe banen;

e)

apparatuur, software en immateriële activa;

f)

netwerken, samenwerking, uitwisseling van ervaringen en activiteiten waarbij innovatieclusters betrokken zijn, onder meer tussen bedrijven, onderzoeksorganisaties en overheidsinstanties;

g)

informatie, communicatie en studies, en

h)

technische bijstand.

2.   Er kan steun worden verstrekt voor productieve investeringen in bedrijven die geen kmo’s zijn, en wel:

a)

wanneer deze voorzien in samenwerking met kmo’s op het gebied van onderzoeks- en innovatieactiviteiten die worden ondersteund op grond van artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt a), i);

b)

wanneer er hoofdzakelijk steun wordt verstrekt voor maatregelen ten behoeve van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie als bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt b, i) en ii);

c)

wanneer zij worden gedaan in kleine midcap- en midcap-ondernemingen in de zin van artikel 2, punten 6 en 7, van Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad (21) door middel van financiële instrumenten, of

d)

wanneer zij worden gedaan in kleine midcap-ondernemingen voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten die worden ondersteund op grond van artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt a), i).

3.   Om bij te dragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstelling in het kader van BD 1 bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt a), iv), verstrekt het EFRO tevens steun voor activiteiten in het kader van opleidingen, een leven lang leren, omscholing en onderwijs.

4.   Om bij te dragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstelling in het kader van BD 2 bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt b), iv), en aan de specifieke doelstelling in het kader van BD 4 bedoeld in punt d), v), van die alinea verstrekt het EFRO tevens steun voor de aankoop van goederen die nodig zijn om de gezondheidsstelsels veerkrachtiger en rampbestendiger te maken.

5.   In het kader van Interreg kan het EFRO ook steun verlenen voor:

a)

gedeeld gebruik van voorzieningen en personele middelen, en

b)

het begeleiden van zachte investeringen en andere activiteiten in verband met BD 4 in het kader van het Europees Sociaal Fonds Plus als beschreven in Verordening (EU) 2021/1057.

6.   Het EFRO kan de financiering van bedrijfskapitaal in kmo’s ondersteunen in de vorm van subsidies, indien strikt noodzakelijk als tijdelijke maatregel om te reageren op uitzonderlijke of ongewone omstandigheden als bedoeld in artikel 20 van Verordening (EU) 2021/1060.

7.   Indien de Commissie op verzoek van de betrokken lidstaten vaststelt dat aan de in lid 6 vastgelegde vereisten is voldaan, stelt zij een uitvoeringsbesluit vast tot nadere bepaling van de periode waarin de tijdelijke aanvullende steun uit het EFRO is toegestaan.

8.   De Commissie houdt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van de uitvoering van lid 6 en beoordeelt of de tijdelijke aanvullende steun uit het EFRO volstaat om het gebruik van het fonds in reactie op de uitzonderlijke of ongewone omstandigheden te vergemakkelijken. Op basis van haar beoordeling doet de Commissie, indien dit wenselijk wordt geacht, voorstellen tot wijziging van deze verordening, met inbegrip van de vereisten inzake thematische concentratie in artikel 4.

9.   Het Europees Parlement of de Raad kan de Commissie uitnodigen voor een gestructureerde dialoog over de toepassing van de leden 6, 7 en 8 van dit artikel overeenkomstig artikel 20, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 6

Toepassingsgebied van de steun uit het Cohesiefonds

1.   Het Cohesiefonds ondersteunt:

a)

investeringen in het milieu, met inbegrip van investeringen in verband met duurzame ontwikkeling en energie die milieuvoordelen opleveren, met bijzondere aandacht voor hernieuwbare energie;

b)

investeringen in TEN-T;

c)

technische bijstand;

d)

informatie, communicatie en studies.

De lidstaten zorgen voor een goed evenwicht tussen investeringen uit hoofde van de punten a) en b), op basis van de investerings- en infrastructuurbehoeften van elke lidstaat.

2.   Het bedrag dat vanuit het Cohesiefonds wordt overgemaakt naar de Connecting Europe Facility wordt gebruikt voor TEN-T-projecten.

Artikel 7

Zaken die buiten het toepassingsgebied van het EFRO en het Cohesiefonds worden gelaten

1.   Uit het EFRO en het Cohesiefonds wordt geen steun verstrekt voor:

a)

de ontmanteling of de bouw van kerncentrales;

b)

investeringen voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van activiteiten die vallen onder bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG;

c)

de productie, verwerking en afzet van tabak en tabaksproducten;

d)

een onderneming in moeilijkheden als omschreven in artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie, tenzij dit is toegestaan op grond van regels voor de-minimissteun of voor tijdelijke staatssteun die zijn vastgesteld om in te spelen op uitzonderlijke omstandigheden;

e)

investeringen in luchthaveninfrastructuur, uitgezonderd in ultraperifere gebieden of bestaande regionale luchthavens als omschreven in artikel 2, punt 153, van Verordening (EU) nr. 651/2014, in elk van de volgende gevallen:

i)

maatregelen ter beperking van de milieueffecten, of

ii)

de uit ATM-onderzoeksproject voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim voortkomende systemen voor beveiliging-, veiligheid en luchtverkeersbeheer;

f)

investeringen in het verwijderen van afval op stortplaatsen, behalve;

i)

in de ultraperifere gebieden uitsluitend in afdoende gemotiveerde gevallen, of

ii)

investeringen in de ontmanteling, de herontwikkeling of het veilig maken van bestaande stortplaatsen, mits deze investeringen de capaciteit ervan niet vergroten;

g)

investeringen die de capaciteit van installaties voor de verwerking van restafval vergroten, behalve:

i)

in de ultraperifere gebieden uitsluitend in afdoende gemotiveerde gevallen;

ii)

investeringen in technologieën voor de terugwinning van materialen uit restafval met het oog op de circulaire economie;

h)

investeringen in verband met productie, verwerking, vervoer, distributie, opslag of verbranding van fossiele brandstoffen, behalve:

i)

voor de vervanging van met vaste fossiele brandstoffen, namelijk steenkool, turf, bruinkool of olieschalie, gestookte verwarmingssystemen door gasgestookte verwarmingssystemen met als doel:

het verbeteren van de status van systemen voor stadsverwarming en -koeling tot “efficiënte stadsverwarming en -koeling” als gedefinieerd in artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU;

het verbeteren van de status van warmtekrachtkoppelingsinstallaties tot “hoogrenderende warmtekrachtkoppeling” als gedefinieerd in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU;

investeringen in aardgasgestookte ketels en verwarmingssystemen in woningen en gebouwen ter vervanging van steenkool-, turf-, bruinkool- of olieschalie-installaties;

ii)

investeringen in de uitbreiding, herbestemming, ombouw of aanpassing van gastransmissie- en distributienetten, op voorwaarde dat deze investeringen de netten gereed maken om hernieuwbare en koolstofarme gassen, zoals waterstof, biomethaan en synthesegas, aan het systeem toe te voegen en dat installaties voor vaste fossiele brandstoffen kunnen worden vervangen;

iii)

investeringen in:

schone voertuigen in de zin van Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (22) voor publieke doeleinden, en

voertuigen, luchtvaartuigen en vaartuigen die zijn ontworpen en gebouwd of aangepast voor gebruik door civielebeschermings- en brandweerdiensten.

2.   Het totale bedrag aan Uniesteun voor investeringen van de Unie als bedoeld in lid 1, punt h), i) en ii), mag de volgende maxima van de totale toewijzing aan programma’s uit het EFRO en het Cohesiefonds in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” voor de betrokken lidstaat niet overschrijden:

a)

voor lidstaten met een bruto nationaal inkomen (bni) per hoofd van de bevolking van minder dan 60 % van het gemiddelde bni van de EU per hoofd van de bevolking, of voor lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking van minder dan 90 % van het gemiddelde bni van de EU per hoofd van de bevolking en een aandeel vaste fossiele brandstoffen in het bruto binnenlands energieverbruik van 25 % of meer, bedraagt het maximum 1,55 %;

b)

voor andere dan in punt a) bedoelde lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking van minder dan 90 % van het gemiddelde bni van de EU per hoofd van de bevolking bedraagt het maximum 1 %;

c)

voor lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking van 90 % of meer van het gemiddelde bni van de EU per hoofd van de bevolking bedraagt het maximum 0,2 %.

3.   Voor de toepassing van dit artikel wordt het bruto nationaal inkomen per hoofd in een bepaalde lidstaat gemeten in koopkrachtstandaarden en berekend op basis van de cijfers van de Unie in de periode van 2015 tot en met 2017, en wordt het uitgedrukt als een percentage van het gemiddelde bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking in koopkrachtstandaarden van de 27 lidstaten in dezelfde referentieperiode.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het aandeel vaste fossiele brandstoffen in het energieverbruik verstaan het aandeel van steenkool, bruinkool, turf en olieschalie, gemeten in 2018.

4.   Concrete acties die op grond van lid 1, punt h), i) en ii), door het EFRO en het Cohesiefonds worden ondersteund, worden uiterlijk 31 december 2025 door de beheerautoriteit geselecteerd. Dergelijke concrete acties worden niet doorgeschoven naar de volgende programmeringsperiode.

5.   Het Cohesiefonds verstrekt geen steun aan investeringen in huisvesting, tenzij deze verband houden met het bevorderen van energie-efficiëntie of het gebruik van hernieuwbare energie.

6.   Overzeese landen en gebieden komen niet in aanmerking voor steun uit het EFRO of het Cohesiefonds, maar kunnen deelnemen aan Interreg-programma’s overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad (23).

Artikel 8

Indicatoren

1.   Er worden gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vermeld in bijlage I wat het EFRO en het Cohesiefonds betreft, en, waar dat relevant is, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren gebruikt overeenkomstig artikel 16, lid 1, tweede alinea, punt a), artikel 22, lid 3, punt d), ii), en artikel 42, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060.

2.   Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De intermediaire streefdoelen voor 2024 en de finale streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.

3.   In overeenstemming met zijn rapportageverplichting op grond van artikel 41, lid 3, punt h), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (24) (het ”Financieel Reglement”) legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad informatie over de prestaties voor overeenkomstig bijlage II.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bijlage II te wijzigen om de nodige aanpassingen door te voeren in de informatie over de prestaties die aan het Europees Parlement en de Raad moet worden verstrekt.

5.   De Commissie beoordeelt hoe bij de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact rekening wordt gehouden met het strategische belang van de door het EFRO en het Cohesiefonds medegefinancierde investeringen, en dient een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.

HOOFDSTUK II

SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BEHANDELING VAN BIJZONDERE TERRITORIALE KENMERKEN EN INTERREGIONALE INNOVATIE-INVESTERINGEN

Artikel 9

Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

1.   Het EFRO kan steun verstrekken voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling in programma’s in het kader van beide doelstellingen genoemd in artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060, overeenkomstig de bepalingen van titel III, hoofdstuk II, van die verordening.

2.   De lidstaten voeren door het EFRO ondersteunde geïntegreerde territoriale ontwikkeling uitsluitend uit in de vormen die zijn bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 10

Steun voor achterstandsgebieden

Overeenkomstig artikel 174 VWEU besteedt het EFRO bijzondere aandacht aan het aanpakken van de uitdagingen van achterstandsregio’s en -gebieden, met name plattelandsgebieden en gebieden die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen. De lidstaten voorzien, waar nodig, in hun partnerschapsovereenkomsten overeenkomstig artikel 11, eerste alinea, punt i), van Verordening (EU) 2021/1060 in een geïntegreerde benadering om de demografische uitdagingen van die regio’s en gebieden het hoofd te bieden of tegemoet te komen aan hun specifieke behoeften. Een dergelijke geïntegreerde benadering kan een toezegging inzake specifieke financiering voor dat doel omvatten.

Artikel 11

Duurzame stedelijke ontwikkeling

1.   Om economische, ecologische, klimatologische, demografische en sociale uitdagingen aan te pakken, ondersteunt het EFRO geïntegreerde territoriale ontwikkeling via strategieën voor territoriale of vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling overeenkomstig artikel 29 respectievelijk 32 van Verordening (EU) 2021/1060, die gericht zijn op stedelijke gebieden, met inbegrip van functionele stedelijke gebieden (“duurzame stedelijke ontwikkeling”) in programma’s in het kader van beide in artikel 5, lid 2, van die verordening genoemde doelstellingen.

Bijzondere aandacht wordt besteed aan het aanpakken van milieu- en klimaatuitdagingen, met name de transitie naar een klimaatneutrale economie in 2050, het benutten van het potentieel van digitale technologieën voor innovatiedoeleinden en het ondersteunen van de ontwikkeling van functionele stedelijke gebieden. In dit verband tellen de middelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling die zijn geprogrammeerd in het kader van de prioriteiten die overeenstemmen met de beleidsdoelstellingen 1 en 2, mee voor het voldoen aan de vereisten inzake thematische concentratie op grond van artikel 4.

2.   Ten minste 8 % van de EFRO-middelen op nationaal niveau in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”, anders dan voor technische bijstand, wordt toegewezen aan duurzame stedelijke ontwikkeling, in een of meer van de vormen die zijn bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) 2021/1060.

De betrokken territoriale autoriteiten of instanties selecteren, of worden betrokken bij de selectie van, concrete acties overeenkomstig artikel 29, lid 3, en artikel 32, lid 3, punt d), van Verordening (EU) 2021/1060.

De betrokken programma’s vermelden de geplande bedragen voor dat doel als bedoeld in artikel 22, lid 3, punt d), viii), van Verordening (EU) 2021/1060.

3.   Aan het vereiste percentage dat moet worden uitgetrokken voor duurzame stedelijke ontwikkeling als bedoeld in lid 2 van dit artikel moet gedurende de gehele programmeringsperiode worden voldaan wanneer EFRO-toewijzingen worden overgedragen tussen de prioriteiten van een programma of tussen programma’s onderling, ook bij de tussentijdse evaluatie conform artikel 18 van Verordening (EU) 2021/1060.

4.   Indien de EFRO-toewijzing wordt verlaagd na een vrijmaking op grond van artikel 105 van Verordening (EU) 2021/1060 of als gevolg van financiële correcties door de Commissie overeenkomstig artikel 104 van die verordening, wordt niet opnieuw beoordeeld of aan lid 2 van dit artikel is voldaan.

Artikel 12

Stedelijk Europa-initiatief

1.   Het EFRO ondersteunt het Stedelijk Europa-initiatief, dat door de Commissie wordt uitgevoerd in direct en indirect beheer.

Dit initiatief heeft betrekking op alle stedelijke gebieden, met inbegrip van functionele stedelijke gebieden, en ondersteunt de stedelijke agenda voor de EU, met inbegrip van steun voor de deelname van lokale overheden aan de uit hoofde van de stedelijke agenda voor de EU ontwikkelde thematische partnerschappen.

2.   Het Stedelijk Europa-initiatief omvat, inzake duurzame stedelijke ontwikkeling, de volgende twee onderdelen:

a)

ondersteuning van innovatieve acties;

b)

ondersteuning van capaciteits- en kennisopbouw, territoriale effectbeoordelingen, beleidsontwikkeling en communicatie.

Op verzoek van een of meer lidstaten kan het Stedelijk Europa-initiatief tevens steun verlenen aan intergouvernementele samenwerking in verband met stedelijke aangelegenheden. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan samenwerking die gericht is op capaciteitsopbouw op lokaal niveau met het oog op de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN.

De Commissie dient om de twee jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de ontwikkelingen in verband met het Stedelijk Europa-initiatief.

3.   Het bestuursmodel van het Stedelijk Europa-initiatief voorziet in de betrokkenheid van lidstaten, regionale en lokale autoriteiten en steden, en zorgt voor adequate coördinatie en complementariteit met het specifieke programma voor duurzame stedelijke ontwikkeling op grond van artikel 3, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2021/1059.

Artikel 13

Interregionale innovatie-investeringen

1.   Het EFRO verstrekt steun aan het instrument voor interregionale innovatie-investeringen.

2.   Het instrument voor interregionale innovatie-investeringen ondersteunt de commercialisering en opschaling van interregionale innovatieprojecten die Europese waardeketens kunnen helpen ontwikkelen.

3.   Het instrument voor interregionale innovatie-investeringen omvat de volgende twee onderdelen, die evenveel steun verstrekken voor:

a)

financiële ondersteuning en advies voor investeringen in interregionale innovatieprojecten in gedeelde slimmespecialisatiegebieden;

b)

financiële ondersteuning en advies en capaciteitsopbouw voor het ontwikkelen van waardeketens in minder ontwikkelde regio’s.

4.   Maximaal 2 % van de middelen kan worden besteed aan leer- en evaluatieactiviteiten om de resultaten van de uit de twee onderdelen gesteunde projecten te benutten en te verspreiden.

5.   De Commissie voert die investeringen in direct of indirect beheer uit.

6.   De Commissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een groep deskundigen.

De deskundigengroep bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, regionale autoriteiten en steden, en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, onderzoeksorganisaties en maatschappelijke organisaties. Bij de samenstelling van de deskundigengroep wordt gestreefd naar genderevenwicht.

De deskundigengroep ondersteunt de Commissie bij het opstellen van een werkprogramma voor de lange termijn en bij het opstellen van oproepen tot het indienen van voorstellen.

7.   Bij de uitvoering van dit instrument zorgt de Commissie voor coördinatie en synergie met andere financieringsprogramma’s en -instrumenten van de Unie en met name met onderdeel “Interreg C” als omschreven in artikel 3, punt 3), van Verordening (EU) 2021/1059.

8.   Het instrument voor interregionale innovatie-investeringen heeft betrekking op het volledige grondgebied van de Unie.

Derde landen kunnen aan dit instrument deelnemen overeenkomstig de regelingen van de artikelen 16 en 23 van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (25) (de “Horizon Europa-verordening”).

Artikel 14

Ultraperifere gebieden

1.   Artikel 4 is niet van toepassing op de specifieke extra toewijzing voor ultraperifere gebieden. Deze specifieke extra toewijzing voor ultraperifere gebieden wordt gebruikt ter compensatie van de extra kosten die in deze gebieden ontstaan als gevolg van één of meer van de in artikel 349 VWEU bedoelde permanente belemmeringen die hun ontwikkeling schaden.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde toewijzing verstrekt steun aan:

a)

de activiteiten binnen het toepassingsgebied zoals beschreven in artikel 5 van deze verordening;

b)

in afwijking van artikel 5 van deze verordening, maatregelen met het oog op het dekken van de exploitatiekosten ter compensatie van de extra kosten die in deze gebieden ontstaan als gevolg van één of meer van de in artikel 349 VWEU bedoelde permanente belemmeringen die hun ontwikkeling schaden.

De in lid 1 van dit artikel bedoelde toewijzing mag tevens worden gebruikt voor uitgaven ter compensatie van de uitvoering van openbaredienstverplichtingen en -contracten in de ultraperifere gebieden.

3.   Uit de in lid 1 van dit artikel bedoelde toewijzing wordt geen steun verstrekt voor:

a)

concrete acties in verband met producten vermeld in bijlage I bij het VWEU;

b)

steunmaatregelen voor personenvervoer die zijn toegestaan uit hoofde van artikel 107, lid 2, punt a), VWEU;

c)

belastingvrijstellingen en vrijstelling van sociale lasten;

d)

openbaredienstverplichtingen die niet worden vervuld door ondernemingen, maar door de staat middels zijn overheidsgezag.

4.   In afwijking van artikel 5, lid 1, punt c), kan het EFRO steun verstrekken aan productieve investeringen in ondernemingen in ultraperifere gebieden, ongeacht de omvang van die ondernemingen.

HOOFDSTUK III

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Overgangsbepalingen

De Verordeningen (EU) nr. 1300/2013 en (EU) nr. 1301/2013 en handelingen die op grond daarvan zijn vastgesteld, blijven van toepassing op programma’s en concrete acties die steun krijgen uit het EFRO of het Cohesiefonds in de programmeringsperiode 2014-2020.

Artikel 16

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 1 juli 2021.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 8, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en aan de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 17

Evaluatie

Het Europees Parlement en de Raad evalueren deze verordening uiterlijk 31 december 2027, overeenkomstig artikel 177 VWEU.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. P. ZACARIAS


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 90.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 115.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 27 maart 2019 (PB C 108 van 26.3.2021, blz. 566) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 27 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 23 juni 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (zie bladzijde 159 van dit Publicatieblad).

(6)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(7)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(8)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(9)  Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 75).

(10)  Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1).

(11)  Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 924).

(12)  Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19).

(13)  Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad).

(14)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(15)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(16)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(17)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(18)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(19)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).

(20)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — Het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).

(22)  Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5).

(23)  Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden (zie bladzijde 94 van dit Publicatieblad).

(24)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).


BIJLAGE I

GEMEENSCHAPPELIJKE OUTPUT- EN RESULTAATINDICATOREN VOOR HET EFRO EN HET COHESIEFONDS — ARTIKEL 8, LID 1 (1)

Tabel 1

Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren voor het EFRO (“investeren in werkgelegenheid en groei” en Interreg) en het Cohesiefonds  (**)

Beleidsdoelstelling

Specifieke doelstelling

Output

Resultaten

(1)

(2)

(3)

(4)

1.

Een concurrerender en slimmer Europa door de bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit (BD 1)

i)

Ontwikkelen en versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en het invoeren van geavanceerde technologieën

RCO (2) 01 — Ondersteunde ondernemingen (waarvan: micro-, klein, middelgroot, groot)*  (3)

RCO 02 — Ondernemingen ondersteund door subsidies*

RCR (4) 01 — Banen gecreëerd in ondersteunde entiteiten*

RCR 102 — Onderzoeksbanen gecreëerd in ondersteunde entiteiten*

 

RCO 03 — Ondernemingen ondersteund door financieringsinstrumenten*

RCO 04 — Ondernemingen met niet-financiële steun*

RCO 05 — Ondersteunde nieuwe ondernemingen*

RCO 06 — Onderzoekers werkzaam in ondersteunde onderzoeksfaciliteiten

RCO 07 — Onderzoeksorganisaties die deelnemen aan gezamenlijke onderzoeksprojecten

RCR 02 — Particuliere investeringen voor gelijke delen als overheidssteun (waarvan: subsidies, financieringsinstrumenten)*  (3)

RCR 03 — Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die product- of procesinnovatie introduceren*

RCR 04 — Kmo’s die innovatie op het gebied van marketing of bedrijfsorganisatie introduceren*

 

RCO 08 — Nominale waarde van onderzoeks- en innovatieapparatuur

RCO 10 — Ondernemingen die samenwerken met onderzoeksorganisaties

RCO 96 – Interregionale investeringen voor innovatie in projecten van de Unie*

RCR 05 — Kmo’s die intern innoveren*

RCR 06 — Ingediende octrooiaanvragen*

RCR 07 — Handelsmerkaanvragen en modelaanvragen*

RCR 08 — Publicaties resulterend uit ondersteunde projecten

ii)

Profiteren van de voordelen van digitalisering voor burgers, bedrijven, onderzoeksorganisaties en overheden

RCO 13 — Waarde van digitale diensten, producten en processen die voor ondernemingen zijn ontwikkeld*

RCO 14 — Openbare instellingen ondersteund om digitale diensten, producten en processen te ontwikkelen*

RCR 11 — Gebruikers van nieuwe en verbeterde openbare digitale diensten, producten en processen*

RCR 12 — Gebruikers van nieuwe en verbeterde digitale diensten, producten en processen die door ondernemingen zijn ontwikkeld*

RCR 13 — Ondernemingen die een hoge digitale intensiteit bereiken*

iii)

Versterken van duurzame groei en het concurrentievermogen van kmo’s en het creëren van banen in kmo’s, onder meer door productieve investeringen

RCO 15 — Gecreëerde opstartcapaciteit*

RCO 103 — Ondersteunde sterk groeiende ondernemingen*

RCR 17 — Nieuwe ondernemingen die op de markt overleven*

RCR 18 — Kmo’s die na de opstart de diensten van starterscentra gebruiken*

RCR 19 — Ondernemingen met een hogere omzet*

RCR 25 — Kmo’s met een hogere toegevoegde waarde per werknemer*

iv)

Ontwikkelen van vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap

RCO 16 — Deelnames van institutionele belanghebbenden aan een ondernemingsgezind ontdekkingsproces

RCO 101 — Kmo’s die investeren in vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap*

RCR 97 — Ondersteunde leerplaatsen in kmo’s

RCR 98 — Kmo-personeel dat een opleiding in vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap voltooit (naar type vaardigheid: technisch, management, ondernemerschap, groen, overig) (3)*

v)

Verbeteren van de digitale connectiviteit

RCO 41 — Extra woningen met toegang tot breedband met zeer hoge capaciteit

RCO 42 — Extra ondernemingen met toegang tot breedband met zeer hoge capaciteit

RCR 53 — Woningen met breedbandaansluiting op een netwerk met zeer hoge capaciteit

RCR 54 — Ondernemingen met breedbandaansluiting op een netwerk met zeer hoge capaciteit

2.

Een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en -beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit (BD 2)

i)

Bevorderen van energie-efficiëntie en verminderen van de uitstoot van broeikasgassen

RCO 18 — Woningen met verbeterde energieprestatie

RCO 19 — Openbare gebouwen met verbeterde energieprestatie

RCO 20 — Nieuw aangelegde of verbeterde leidingen van de stadsverwarmings- en stadskoelingsnetten

RCO 104 — Aantal hoogrenderende warmtekrachtkoppelingseenheden

RCO 123 — Woningen die gebruikmaken van aardgasgestookte ketels en verwarmingssystemen ter vervanging van installaties op basis van vaste fossiele brandstoffen

RCR 26 — Jaarlijks primair energieverbruik (waarvan: woningen, openbare gebouwen, ondernemingen, andere) (3)

RCR 29 — Geraamde uitstoot van broeikasgassen*

RCR 105 — Geraamde broeikasgasemissies door ketels en verwarmingssystemen die zijn omgebouwd van vaste fossiele brandstoffen naar gas

ii)

Bevorderen van hernieuwbare energie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001, met inbegrip van de daarin vastgelegde duurzaamheidscriteria

RCO 22 — Extra productiecapaciteit voor hernieuwbare energie (waarvan: elektriciteit, thermisch) (3)*

RCO 97 — Ondersteunde hernieuwbare-energiegemeenschappen*

RCR 31 — Totale geproduceerde hernieuwbare energie (waarvan: elektriciteit, thermisch) (3)*

RCR 32 — Extra operationeel vermogen geïnstalleerd voor hernieuwbare energie*

iii)

Ontwikkelen van slimme energiesystemen, netwerken en opslag buiten het trans-Europees energienetwerk (TEN-E)

RCO 23 — Digitale beheerssystemen voor slimme energiesystemen

RCO 105 — Oplossingen voor elektriciteitsopslag

RCO 124 — Nieuw aangelegde of verbeterde leidingen van de gastransmissie- en distributienetten

RCR 33 — Gebruikers die zijn aangesloten op slimme energiesystemen

RCR 34 — Uitrol van projecten voor slimme energiesystemen

iv)

Bevorderen van klimaatadaptatie en rampenrisicopreventie en -weerbaarheid, rekening houdend met op ecosystemen gebaseerde benaderingen

RCO 24 — Investeringen in nieuwe of verbeterde systemen voor monitoring, paraatheid, waarschuwing en respons bij natuurrampen*

RCO 122 — Investeringen in nieuwe of verbeterde systemen voor monitoring, paraatheid, waarschuwing en respons met betrekking tot niet-klimaatgerelateerde natuurlijke risico’s en risico’s in verband met menselijke activiteiten

RCO 25 — Nieuw aangelegde of geconsolideerde bescherming van kuststroken, rivier- en meeroevers tegen overstromingen

RCO 106 — Nieuw aangelegde of geconsolideerde bescherming tegen aardverschuivingen

RCO 26 — Groene infrastructuur aangelegd of verbeterd met het oog op klimaatadaptatie*

RCO 27 — Nationale en subnationale strategieën inzake klimaatadaptatie*

RCO 28 — Gebied dat valt onder maatregelen ter bescherming tegen natuurbranden

RCO 121 — Gebied dat valt onder maatregelen ter bescherming tegen klimaatgerelateerde natuurrampen (andere dan overstromingen en natuurbranden)

RCR 35 — Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen overstromingen

RCR 36 — Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen natuurbranden

RCR 37 — Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen klimaatgerelateerde natuurrampen (andere dan overstromingen of natuurbranden)

RCR 96 — Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen niet-klimaatgerelateerde natuurrisico’s en risico’s in verband met menselijke activiteiten*

v)

Bevorderen van de toegang tot water en van duurzaam waterbeheer

RCO 30 — Lengte van de nieuwe of verbeterde pijpleidingen voor de leidingnetten van openbare watervoorziening

RCO 31 — Lengte van de nieuwe of verbeterde pijpleidingen voor het openbaar netwerk voor de opvang van afvalwater

RCO 32 — Nieuwe of verbeterde capaciteit voor afvalwaterbehandeling

RCR 41 — Inwoners aangesloten op verbeterde installaties voor openbare watervoorziening

RCR 42 — Inwoners ten minste aangesloten op openbare installaties voor secundaire afvalwaterbehandeling

RCR 43 — Waterverlies in leidingnetten van openbare watervoorziening

vi)

Bevorderen van de overgang naar een circulaire economie met efficiënt gebruik van hulpbronnen

RCO 34 — Extra capaciteit voor afvalrecycling

RCO 107 — Investeringen in installaties voor gescheiden afvalinzameling

RCO 119 — Voor hergebruik voorbereid afval

RCR 103 — Gescheiden ingezameld afval

RCR 47 — Gerecycled afval

RCR 48 — Afval gebruikt als grondstof

vii)

Verbeteren van de bescherming en het behoud van natuur, biodiversiteit en groene infrastructuur, ook in stedelijke gebieden, en verminderen van alle vormen van verontreiniging

RCO 36 — Groene infrastructuur die wordt ondersteund voor andere doeleinden dan klimaatadaptatie

RCO 37 — Oppervlakte van Natura 2000-gebieden die vallen onder beschermings- en herstelmaatregelen

RCO 38 — Oppervlakte van ondersteunde gesaneerde bodem

RCO 39 — Gebied bestreken door geïnstalleerde systemen voor monitoring van luchtverontreiniging

RCR 50 — Inwoners die profiteren van maatregelen voor luchtkwaliteit*

RCR 95 — Inwoners die toegang hebben tot nieuwe of verbeterde groene infrastructuur*

RCR 52 — Gesaneerde bodem gebruikt voor groengebieden, sociale huisvesting, economisch of ander gebruik

viii)

Bevorderen van duurzame multimodale stedelijke mobiliteit als onderdeel van de overgang naar een koolstofneutrale economie

RCO 55 — Lengte van nieuwe tram- en metrolijnen

RCO 56 — Lengte van heraangelegde of gemoderniseerde tram- en metrolijnen

RCO 57 — Capaciteit van milieuvriendelijk rollend materieel voor openbaar vervoer*

RCO 58 — Ondersteunde specifieke fietsinfrastructuur*

RCO 59 — Infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (tankstations/oplaadpunten)*

RCO 60 — Steden en gemeenten met nieuwe of gemoderniseerde gedigitaliseerde stadsvervoerssystemen

RCR 62 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuw of gemoderniseerd openbaar vervoer

RCR 63 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde tram- en metrolijnen

RCR 64 — Jaarlijks aantal gebruikers van specifieke fietsinfrastructuur

3.

Een meer verbonden Europa door vergroting van de mobiliteit (BD 3)

i)

Ontwikkelen van een klimaatbestendige, intelligente, veilige, duurzame en intermodale TEN-T

RCO 43 — Lengte van nieuwe of verbeterde wegen — TEN-T (5)

RCO 45 — Lengte van heraangelegde of gemoderniseerde wegen — TEN-T

RCO 108 – Lengte van wegen met nieuwe of gemoderniseerde verkeersbeheersystemen – TEN-T

RCO 47 — Lengte van nieuwe of verbeterde spoorwegen — TEN-T

RCO 49 — Lengte van heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen — TEN-T

RCO 51 — Lengte van nieuwe, verbeterde of gemoderniseerde binnenwaterwegen — TEN-T

RCO 109 — Lengte van spoorwegen uitgerust met het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer in werking — TEN-T

RCR 55 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuw aangelegde, heraangelegde, verbeterde of gemoderniseerde wegen

RCR 56 — Tijdwinst dankzij verbeterde wegeninfrastructuur

RCR 101 — Tijdwinst dankzij verbeterde spoorweginfrastructuur

RCR 58 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuw aangelegde, verbeterde, heraangelegde, of gemoderniseerde spoorwegen

RCR 59 — Vrachtvervoer per spoor

RCR 60 — Vrachtvervoer over binnenwateren

ii)

Ontwikkelen en versterken van duurzame, klimaatbestendige, intelligente en intermodale nationale, regionale en lokale mobiliteit, met inbegrip van verbeterde toegang tot TEN-T en grensoverschrijdende mobiliteit

RCO 44 — Lengte van nieuwe of verbeterde wegen — niet TEN-T

RCO 46 — Lengte van heraangelegde of gemoderniseerde wegen — niet TEN-T

RCO 110 — Lengte van wegen met nieuwe of gemoderniseerde verkeersbeheersystemen — niet TEN-T

RCO 48 — Lengte van nieuwe of verbeterde spoorwegen — niet TEN-T

RCO 50 — Lengte van heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen — niet TEN-T

RCO 111 — Lengte van spoorwegen uitgerust met het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer in werking — niet TEN-T

RCO 52 — Lengte van nieuwe of gemoderniseerde binnenwaterwegen — niet TEN-T

RCO 53 — Nieuwe of gemoderniseerde spoorwegstations en treinhaltes*

RCO 54 — Nieuwe of gemoderniseerde intermodale verbindingen*

4.

Een socialer en inclusiever Europa door uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (BD 4)

i)

Verbeteren van de effectiviteit en de inclusiviteit van de arbeidsmarkten en de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid door het ontwikkelen van sociale infrastructuur en het bevorderen van de sociale economie

RCO 61 — Oppervlakte van nieuwe of gemoderniseerde faciliteiten voor diensten voor arbeidsvoorziening

RCR 65 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde faciliteiten voor diensten voor arbeidsvoorziening

ii)

Verbeteren van gelijke toegang tot inclusieve en hoogwaardige diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren door het ontwikkelen van toegankelijke infrastructuur, onder meer door het vergroten van de veerkracht van onderwijs en opleiding op afstand en online

RCO 66 — Klaslokaalcapaciteit van nieuwe of gemoderniseerde kinderopvangvoorzieningen

RCO 67 — Klaslokaalcapaciteit voor nieuwe of gemoderniseerde onderwijsvoorzieningen

RCR 70 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde kinderopvangvoorzieningen

RCR 71 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde onderwijsvoorzieningen

iii)

Bevorderen van de sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen, waaronder mensen met speciale behoeften, door middel van geïntegreerde acties, waaronder huisvesting en sociale diensten

RCO 65 — Capaciteit van nieuwe of gemoderniseerde sociale huisvesting*

RCO 113 — Inwoners die vallen onder projecten in het kader van geïntegreerde acties voor sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen*

RCR 67 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde sociale huisvesting

iv)

Bevorderen van de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen, inclusief migranten, door middel van geïntegreerde acties, met inbegrip van huisvesting en sociale diensten

RCO 63 — Capaciteit van nieuwe of gemoderniseerde voorzieningen voor tijdelijke opvang

RCR 66 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde voorzieningen voor tijdelijke opvang

v)

Garanderen van gelijke toegang tot gezondheidszorg en veerkrachtiger maken van gezondheidszorgstelsels, met inbegrip van eerstelijnszorg, en bevorderen van de overgang van institutionele zorg naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg

RCO 69 — Capaciteit van nieuwe of gemoderniseerde gezondheidszorgvoorzieningen

RCO 70 — Capaciteit van nieuwe of gemoderniseerde sociale-zorgvoorzieningen (andere dan huisvesting)

RCR 72 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde diensten voor digitale gezondheidszorg

RCR 73 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde gezondheidszorgvoorzieningen

RCR 74 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde sociale-zorgvoorzieningen

vi)

Versterken van de rol van cultuur en duurzaam toerisme in economische ontwikkeling, sociale inclusie en sociale innovatie

RCO 77 — Aantal ondersteunde culturele en toeristische plaatsen*

RCR 77 — Bezoekers van ondersteunde culturele en toeristische plaatsen*

5.

Een Europa dat dichter bij de burger staat door bevordering van de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle soorten gebieden en lokale initiatieven (BD 5)

i)

Bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in stedelijke gebieden

RCO 74 — Inwoners die vallen onder projecten in het kader van strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling*

RCO 75 — Ondersteunde strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling*

RCO 76 — Geïntegreerde projecten voor territoriale ontwikkeling

RCO 80 — Ondersteunde strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling*

RCO 112 — Belanghebbenden die betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling

RCO 114 — Gecreëerde of herstelde open ruimte in stedelijke gebieden*

 

ii)

Bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische lokale ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in niet-stedelijke gebieden


Tabel 2

Extra gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren voor het EFRO voor Interreg

Voor Interreg specifieke indicatoren

RCO 81 — Deelnames aan gezamenlijke grensoverschrijdende acties

RCO 115 — Gezamenlijk georganiseerde grensoverschrijdende openbare evenementen

RCO 82 — Deelnames aan gezamenlijke acties ter bevordering van gendergelijkheid, gelijke kansen en sociale inclusie

RCO 83 — Gezamenlijk ontwikkelde strategieën en actieplannen

RCO 84 — Gezamenlijk ontwikkelde en in projecten uitgevoerde proefprojecten

RCO 116 — Gezamenlijk ontwikkelde oplossingen

RCO 85 — Deelnames aan gezamenlijke opleidingsactiviteiten

RCO 117 — Oplossingen voor geconstateerde grensoverschrijdende juridische of administratieve belemmeringen

RCO 86 — Ondertekende gezamenlijke administratieve of juridische overeenkomsten

RCO 87 — Organisaties die grensoverschrijdend samenwerken

RCO 118 — Organisaties die samenwerken voor het meerlagig bestuur van macroregionale strategieën

RCO 90 — Projecten voor grensoverschrijdende innovatienetwerken

RCO 120 — Projecten die grensoverschrijdende samenwerking ondersteunen met het oog op de ontwikkeling van verbindingen tussen stad en platteland

RCR 79 — Gezamenlijke strategieën en actieplannen ondernomen door organisaties

RCR 104 — Oplossingen ondernomen of opgeschaald door organisaties

RCR 81 — Voltooiingen van gezamenlijke opleidingsactiviteiten

RCR 82 — Grensoverschrijdende juridische of administratieve belemmeringen die zijn verminderd of opgelost

RCR 83 — Personen die onder ondertekende gezamenlijke administratieve of juridische overeenkomsten vallen

RCR 84 — Organisaties die grensoverschrijdend samenwerken na voltooiing van het project

RCR 85 — Deelnames aan gezamenlijke grensoverschrijdende acties na voltooiing van het project


(1)  Om te worden gebruikt, wat de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” en Interreg betreft, overeenkomstig artikel 16, lid 1, tweede alinea, punt a), en artikel 41, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060 (GB-verordening) en, wat de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” betreft, overeenkomstig artikel 22, lid 3, punt d), ii), van Verordening (EU) 2021/1060 (GB-verordening) en, wat Interreg betreft, overeenkomstig artikel 22, lid 4, punt e), ii), van Verordening (EU) 2021/1059 (Interreg).

(**)  Ter wille van de presentatie zijn de gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren gegroepeerd onder, maar niet beperkt tot, een specifieke doelstelling in het kader van een beleidsdoelstelling. Met name voor beleidsdoelstelling 5 kan gebruik worden gemaakt van de voor de beleidsdoelstellingen 1 tot en met 4 genoemde relevante gemeenschappelijke indicatoren. Daarnaast kunnen, ten behoeve van een volledig beeld van de verwachte en de werkelijke prestaties van de programma’s, de gemeenschappelijke indicatoren aangeduid met *, voor zover zij relevant zijn, worden gebruikt voor specifieke doelstellingen die vallen onder de beleidsdoelstellingen 1 tot en met 4.

(2)  RCO: REGIO gemeenschappelijke outputindicator (REGIO Common Output Indicator).

(3)  Uitsplitsing wordt alleen gevraagd voor rapportage, niet voor programmering.

(4)  RCR: REGIO gemeenschappelijke resultaatindicator (REGIO Common Result Indicator).

(5)  Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).


BIJLAGE II

KERNREEKS VAN PRESTATIE-INDICATOREN VOOR HET EFRO EN HET COHESIEFONDS ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8, LID 3, VOOR GEBRUIK DOOR DE COMMISSIE IN OVEREENSTEMMING MET HAAR RAPPORTAGEVERPLICHTING OP GROND VAN ARTIKEL 41, LID 3, PUNT H), III), VAN HET FINANCIEEL REGLEMENT

Beleidsdoelstelling

Specifieke doelstelling

Output

Resultaten

(1)

(2)

(3)

(4)

1.

Een concurrerender en slimmer Europa door bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit (BD 1)

i)

Ontwikkelen en versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en invoeren van geavanceerde technologieën

CCO (1) 01 — Ondernemingen die worden ondersteund om te innoveren

CCO 02 — Onderzoekers werkzaam in ondersteunde onderzoeksfaciliteiten

CCR (2) 01 — Kleine en middelgrote ondernemingen (3) (kmo’s) die innovatie op het gebied van producten, processen, marketing of bedrijfsorganisatie introduceren

ii)

Profiteren van de voordelen van digitalisering voor burgers, bedrijven, onderzoeksorganisaties en overheden

CCO 03 — Ondernemingen en openbare instellingen die worden ondersteund om digitale producten, diensten en processen te ontwikkelen

CCR 02 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of verbeterde digitale producten, diensten en processen

iii)

Versterken van duurzame groei en het concurrentievermogen van kmo’s en het creëren van banen in kmo’s, onder meer door productieve investeringen

CCO 04 — Kmo’s die worden ondersteund met het oog op het versterken van de groei en het concurrentievermogen

CCR 03 — Aantal banen gecreëerd in ondernemingen die worden ondersteund

iv)

Ontwikkelen van vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap

CCO 05 — Kmo’s die investeren in vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap

CCR 04 — Personeelsleden van kmo’s die opleidingen voltooien in vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap

v)

Verbeteren van de digitale connectiviteit

CCO 13 — Extra aantal woningen en ondernemingen met toegang tot breedband met zeer hoge capaciteit

CCR 12 — Extra aantal woningen en ondernemingen met breedbandaansluiting op een netwerk met zeer hoge capaciteit

2.

Een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en -beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit (BD 2)

i)

Bevorderen van energie-efficiëntie en verminderen van de uitstoot van broeikasgassen

CCO 06 — Investeringen in maatregelen om de energieprestatie te verbeteren

CCR 05 — Besparingen in het jaarlijks primair energieverbruik

ii)

Bevorderen van hernieuwbare energie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001, met inbegrip van de daarin vastgelegde duurzaamheidscriteria

CCO 07 — Extra productiecapaciteit voor hernieuwbare energie

CCR 06 — Extra geproduceerde hernieuwbare energie

iii)

Ontwikkelen van slimme energiesystemen, netwerken en opslag buiten het trans-Europees energienetwerk (TEN-E)

CCO 08 — Digitale beheersystemen voor slimme energiesystemen

CCR 07 — Extra aantal gebruikers die zijn aangesloten op slimme energiesystemen

iv)

Bevorderen van klimaatadaptatie en rampenrisicopreventie en -weerbaarheid, rekening houdend met op ecosystemen gebaseerde benaderingen

CCO 09 – Investeringen in nieuwe of verbeterde systemen voor monitoring, paraatheid, waarschuwing en respons bij rampen

CCR 08 – Extra aantal inwoners die profiteren van beschermingsmaatregelen tegen overstromingen, natuurbranden en andere klimaatgerelateerde natuurrampen

v)

Bevorderen van de toegang tot water en van duurzaam waterbeheer

CCO 10 — Nieuwe of verbeterde capaciteit voor afvalwaterbehandeling

CCR 09 — Extra aantal inwoners die ten minste aangesloten zijn op een installatie voor secundaire afvalwaterbehandeling

vi)

Bevorderen van de overgang naar een circulaire economie met efficiënt gebruik van hulpbronnen

CCO 11 — Nieuwe of verbeterde capaciteit voor afvalrecycling

CCR 10 — Extra hoeveelheid gerecycled afval

vii)

Verbeteren van de bescherming en het behoud van natuur, biodiversiteit en groene infrastructuur, ook in stedelijke gebieden, en verminderen van alle vormen van verontreiniging

CCO 12 — Oppervlakte van groene infrastructuur

CCR 11 — Inwoners die profiteren van maatregelen voor luchtkwaliteit

viii)

Bevorderen van duurzame multimodale stedelijke mobiliteit als onderdeel van de overgang naar een koolstofneutrale economie

CCO 16 — Uitbreiding en modernisering van tram- en metrolijnen

CCR 15 — Jaarlijks aantal gebruikers bediend door nieuwe en gemoderniseerde tram- en metrolijnen

3.

Een meer verbonden Europa door vergroting van de mobiliteit (BD 3)

i)

Ontwikkelen van een klimaatbestendige, intelligente, veilige, duurzame en intermodale TEN-T

CCO 14 — Wegen TEN-T: nieuwe, verbeterde, heraangelegde of gemoderniseerde wegen

CCO 15 — Spoorwegen TEN-T: nieuwe, verbeterde, heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen

CCR 13 — Tijdwinst dankzij verbeterde wegeninfrastructuur

CCR 14 — Jaarlijks aantal passagiers bediend door verbeterd spoorvervoer

ii)

Ontwikkelen en versterken van duurzame, klimaatbestendige, intelligente en intermodale nationale, regionale en lokale mobiliteit, met inbegrip van een verbeterde toegang tot TEN-T en grensoverschrijdende mobiliteit

CCO 22 — Wegen — niet TEN-T: nieuwe, verbeterde, heraangelegde of gemoderniseerde wegen

CCO 23 — Spoorwegen — niet TEN-T: nieuwe, verbeterde, heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen

4.

Een socialer en inclusiever Europa door uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (BD 4)

i)

Verbeteren van de effectiviteit en de inclusiviteit van de arbeidsmarkten en de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid door het ontwikkelen van sociale infrastructuur en het bevorderen van de sociale economie

CCO 17 – Oppervlakte van nieuwe of gemoderniseerde faciliteiten voor diensten voor arbeidsvoorziening

CCR 16 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde faciliteiten voor diensten voor arbeidsvoorziening

ii)

Verbeteren van gelijke toegang tot inclusieve en hoogwaardige diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren door het ontwikkelen van toegankelijke infrastructuur, onder meer door het vergroten van de veerkracht van onderwijs en opleiding op afstand en online

CCO 18 — Nieuwe of gemoderniseerde capaciteit voor kinderopvang- en onderwijsvoorzieningen

CCR 17 — Jaarlijks aantal gebruikers bediend door nieuwe of gemoderniseerde kinderopvang- en onderwijsvoorzieningen

iii)

Bevorderen van de sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen, waaronder mensen met speciale behoeften, door middel van geïntegreerde acties, waaronder huisvesting en sociale diensten

CCO 19 — Nieuwe of gemoderniseerde capaciteit voor voorzieningen voor sociale huisvesting

CCO 25 — Inwoners die vallen onder projecten in het kader van geïntegreerde acties voor sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen*

CCR 18 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde voorzieningen voor sociale huisvesting

iv)

Bevorderen van de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen, inclusief migranten, door middel van geïntegreerde acties, met inbegrip van huisvesting en sociale diensten

CCO 26 — Nieuwe of gemoderniseerde capaciteit voor voorzieningen voor tijdelijke opvang

CCR 20 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde voorzieningen voor tijdelijke opvang

v)

Garanderen van gelijke toegang tot gezondheidszorg en veerkrachtiger maken van gezondheidszorgstelsels, met inbegrip van eerstelijnszorg, en bevorderen van de overgang van institutionele zorg naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg

CCO 20 — Nieuwe of gemoderniseerde capaciteit voor gezondheidszorgvoorzieningen

CCR 19 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde gezondheidszorgvoorzieningen

vi)

Versterken van de rol van cultuur en duurzaam toerisme in economische ontwikkeling, sociale inclusie en sociale innovatie

CCO 24 — Ondersteunde culturele en toeristische locaties

CCR 21 — Bezoekers van ondersteunde culturele en toeristische locaties

5.

Een Europa dat dichter bij de burger staat door bevordering van de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle soorten gebieden en lokale initiatieven (BD 5)

i)

Bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in stedelijke gebieden

CCO 21 — Inwoners die vallen onder strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling

 

ii)

Bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische lokale ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in niet-stedelijke gebieden


(1)  CCO: REGIO gemeenschappelijke kernoutput.

(2)  CCR: REGIO gemeenschappelijk kernresultaat.

(3)  Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).


30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 231/94


VERORDENING (EU) 2021/1059 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 juni 2021

betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 178, artikel 209, lid 1, artikel 212, lid 2, en artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) bedoeld om de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie ongedaan te helpen maken. Op grond van dat artikel en artikel 174, tweede en derde alinea, VWEU moet het EFRO de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s helpen verkleinen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan bepaalde categorieën regio’s, met een specifieke verwijzing naar grensoverschrijdende gebieden.

(2)

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (4) bevat de gemeenschappelijke bepalingen voor het EFRO en enkele andere fondsen, en Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad (5) bevat bepalingen betreffende de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van de EFRO-steun. Er moeten tevens specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), in het kader waarvan een of meer lidstaten en hun regio’s en, waar relevant, partnerlanden en derde landen grensoverschrijdend samenwerken met het oog op effectieve programmering, waaronder bepalingen over technische bijstand, monitoring, evaluatie, communicatie, subsidiabiliteit, beheer en controle, en financieel beheer.

(3)

Het bevorderen van Interreg is een belangrijke prioriteit van het cohesiebeleid van de Unie. Voor steun voor kleine en middelgrote ondernemingen voor in het kader van Europese territoriale samenwerkingsprojecten (ETS) gedane kosten geldt reeds een groepsvrijstelling op grond van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (6) en in het deel “regionale steun” van die verordening en de Commissierichtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 zijn ook speciale bepalingen opgenomen in verband met regionale steun voor investeringen van ondernemingen van ongeacht welke omvang. Gezien de geringe financiële waarde van projecten en de kleine kans op negatieve gevolgen voor het handelsverkeer en de mededinging enerzijds, en de hoge toegevoegde waarde van de bestaande programma’s voor de territoriale cohesie in Europa anderzijds, wordt rekening houdend met de tijdens de voorbije 30 jaar opgedane ervaring verwacht dat het toepassingsgebied van de staatssteunregels met betrekking tot overheidsfinanciering van ETS-projecten verder zal worden verduidelijkt door toekomstige wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014, waarbij de overheidsfinanciering van Interreg-projecten grotendeels wordt vrijgesteld van de verplichting tot voorafgaande kennisgeving en de uitvoering van die projecten aanzienlijk wordt vergemakkelijkt.

(4)

Teneinde de harmonieuze ontwikkeling van het grondgebied van de Unie op verschillende niveaus te ondersteunen, moet het EFRO uit hoofde van de Interreg-doelstelling steun verstrekken voor grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking, interregionale samenwerking en samenwerking van ultraperifere gebieden. In het proces moet rekening worden gehouden met de beginselen van partnerschap en bestuur op verschillende niveaus, waarbij moet worden gezorgd dat de schaal van het partnerschap voor een programma doeltreffend blijft.

(5)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, zullen de fondsen bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling om 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie te bestemmen voor het ondersteunen van de klimaatdoelstellingen. In dat kader moet het fonds activiteiten steunen die de klimaat- en milieunormen in acht nemen en geen afbreuk doen aan de milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en Raad (7).

(6)

Het onderdeel “grensoverschrijdende samenwerking” moet tot doel hebben gemeenschappelijke uitdagingen die in de grensregio’s door de betrokkenen gezamenlijk zijn vastgesteld, aan te gaan en het ongebruikte groeipotentieel in grensgebieden te benutten, zoals onderbouwd in de mededeling van de Commissie van 20 september 2017 met de titel “Groei en cohesie stimuleren in grensregio’s van de EU” (“grensregiomededeling”). Bijgevolg moeten de regio’s en gebieden aan de grens of afgescheiden door maximaal 150 km zee waar grensoverschrijdende wisselwerking doeltreffend kan plaatsvinden of waarin functionele gebieden kunnen worden afgebakend, als programmagebieden voor grensoverschrijdende samenwerking worden aangemerkt, zonder afbreuk te doen aan potentiële aanpassingen die nodig zijn om de samenhang en continuïteit van samenwerkingsprogrammagebieden te waarborgen.

(7)

Het onderdeel “grensoverschrijdende samenwerking” heeft ook betrekking op samenwerking tussen een of meer lidstaten of hun regio’s, en een of meer landen of regio’s, of andere gebieden buiten de Unie. Deze verordening ziet op zowel interne als externe grensoverschrijdende samenwerking; dat moet voor de programma-autoriteiten in de lidstaten en voor de autoriteiten van partners en begunstigden buiten de Unie tot een sterke vereenvoudiging en stroomlijning van de toepasselijke bepalingen leiden in vergelijking met de programmeringsperiode 2014-2020.

(8)

Het onderdeel “transnationale samenwerking” moet tot doel hebben de samenwerking te intensiveren door middel van acties die bevorderlijk zijn voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling in samenhang met de prioriteiten van de Unie, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. Transnationale samenwerking moet grotere gebieden op het vasteland van de Unie en rond zeebekkens behelzen met zo veel mogelijk flexibiliteit met het oog op de samenhang en continuïteit van de samenwerkingsprogramma’s, inclusief eerdere externe maritieme grensoverschrijdende samenwerking in een ruimer kader voor maritieme samenwerking, met name door het daaronder vallende gebied af te bakenen en de specifieke doelstellingen voor die samenwerking, de vereisten voor een projectpartnerschap en de mogelijkheid tot het opzetten van subprogramma’s en van specifieke stuurcomités vast te stellen.

(9)

Op basis van de ervaringen met grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in de ultraperifere gebieden tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, waar de combinatie van beide onderdelen in één programma per samenwerkingsgebied voor programma-autoriteiten en begunstigden niet tot voldoende vereenvoudiging heeft geleid, moet een specifieke onderdeel “ultraperifere gebieden” worden gecreëerd om ultraperifere gebieden in staat te stellen zo effectief en eenvoudig mogelijk met naburige landen en gebieden samen te werken. In het kader van dat onderdeel kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen worden gelanceerd voor gecombineerde financiering uit hoofde van het EFRO, het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (“NDICI”) dat bij Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad (8) is vastgesteld en het LGO-besluit dat is vastgesteld bij Besluit 2013/755/EU (9), volgens beheerswijzen die moeten worden overeengekomen tussen deelnemende lidstaten en regio’s en derde landen.

(10)

Op basis van de ervaring met interregionale samenwerkingsprogramma’s in het kader van Interreg moet het onderdeel “interregionale samenwerking” gericht zijn op het effectiever maken van cohesiebeleid door middel van vier specifieke programma’s: een programma voor het uitwisselen van ervaringen, innovatieve benaderingen en capaciteitsopbouw met de nadruk op beleidsdoelstellingen en de specifieke Interreg-doelstelling “een beter op samenwerking gebaseerd bestuur”, in verband met het in kaart brengen, verspreiden en overbrengen van goede praktijken in regionaal ontwikkelingsbeleid, waaronder programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”; een programma voor de uitwisseling van ervaringen en capaciteitsopbouw in verband met het in kaart brengen, overbrengen en profijt trekken van goede praktijken inzake geïntegreerde en duurzame stadsontwikkeling, rekening houdend met de verbindingen tussen stad en platteland, inclusief steun aan acties die zijn ontwikkeld in het kader van artikel 11 van Verordening (EU) 2021/1058, welke een aanvulling vormt op en wordt gecoördineerd met het in artikel 12 van die verordening beschreven initiatief; een programma voor het uitwisselen van ervaringen, innovatieve benaderingen en capaciteitsopbouw ter harmonisering en vereenvoudiging van de uitvoering van Interreg-programma’s, ter harmonisering en vereenvoudiging van samenwerkingsacties als bedoeld in artikel 22, lid 3, punt d), vi), van Verordening (EU) 2021/1060 en ter ondersteuning van het opzetten, functioneren en gebruiken van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) die reeds zijn opgezet of zullen worden opgezet op grond van Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad (10), alsmede van macroregionale strategieën, en een programma voor het verbeteren van de analyse van ontwikkelingstendensen. De vier programma’s in het kader van het onderdeel “interregionale samenwerking” moeten voor de gehele Unie gelden en ook openstaan voor de deelname van derde landen.

(11)

Er moeten gemeenschappelijke objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio’s en gebieden subsidiabel zijn. De aanwijzing van subsidiabele regio’s en gebieden op Unieniveau moet daarom worden gebaseerd op de gemeenschappelijke indeling van de regio’s die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(12)

Samenwerking in al haar dimensies met de naburige derde landen van de Unie is een belangrijk beleidsinstrument voor regionale ontwikkeling en moet de regio’s van de lidstaten die aan derde landen grenzen, ten goede komen; daarom moet die samenwerking verder worden ondersteund of tot stand worden gebracht, naargelang het geval. Daartoe moeten het EFRO en de externe financieringsinstrumenten van de Unie, het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III), vastgesteld bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) (de “IPA III-verordening”), het NDICI en het LGO-besluit, steun verstrekken aan programma’s in het kader van grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking, interregionale samenwerking en samenwerking van de ultraperifere gebieden. De steun uit het EFRO en de externe financieringsinstrumenten van de Unie moet op wederkerigheid en proportionaliteit zijn gebaseerd. Voor IPA III-fondsen die zijn toegewezen aan grensoverschrijdende samenwerking (“IPA III-CBC”) en NDICI-fondsen die zijn toegewezen aan grensoverschrijdende samenwerking voor gebieden die bestreken worden door het “geografische gebied nabuurschapsbeleid” (“NDICI-CBC”) moet de steun uit het EFRO worden aangevuld met ten minste gelijkwaardige bedragen uit het IPA III-CBC en het NDICI-CBC, tot een maximumbedrag dat wordt vastgesteld in de desbetreffende rechtshandeling.

(13)

Steun uit het IPA III moet voornamelijk gericht zijn op het ondersteunen van IPA III-begunstigden bij de versterking van democratische instellingen en de rechtsstaat, de hervorming van justitie en het openbaar bestuur, de naleving van grondrechten en de bevordering van gendergelijkheid, verdraagzaamheid, sociale inclusie en non-discriminatie, evenals regionale en lokale ontwikkeling. IPA III-steun moet gericht blijven op het ondersteunen van de inspanningen van de IPA III-begunstigden ter verbetering van regionale, macroregionale en grensoverschrijdende samenwerking, alsmede territoriale ontwikkeling, onder andere door het uitvoeren van macroregionale Uniestrategieën. Daarnaast moet IPA III-steun gericht zijn op veiligheid, migratie en grensbeheer, het waarborgen van toegang tot internationale bescherming, het delen van relevante informatie, het versterken van grenscontroles en het leveren van gezamenlijke inspanningen in de strijd tegen irreguliere migratie en migrantensmokkel.

(14)

Wat de NDICI-steun betreft, moet de Unie met naburige landen bijzondere betrekkingen ontwikkelen met als doel een ruimte van welvaart en goed nabuurschap tot stand te brengen, gebaseerd op de waarden van de Unie en gekenmerkt door nauwe en vreedzame betrekkingen die in het teken staan van samenwerking. Deze verordening moet dus de interne en externe aspecten van de relevante macroregionale strategieën ondersteunen. Die initiatieven zijn van strategisch belang en bieden zinvolle politieke kaders voor het verdiepen van de betrekkingen met en tussen de partnerlanden, op basis van wederzijdse verantwoordingsplicht, gedeelde ownership en verantwoordelijkheid.

(15)

Het is belangrijk dat de rol van de Europese Dienst voor extern optreden, die is opgericht bij Besluit 2010/427/EU van de Raad (12), en de rol van de Commissie bij de voorbereiding van de strategische programmering en van Interreg-programma’s met EFRO- en NDICI-steun, onverminderd in acht wordt genomen.

(16)

Gezien de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden van de Unie moeten er maatregelen worden vastgesteld betreffende de verbetering van de voorwaarden waaronder deze regio’s toegang tot de structuurfondsen kunnen krijgen. Derhalve moeten sommige bepalingen van deze verordening aan de specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden van de Unie worden aangepast om hun samenwerking met landen en gebieden overzee (“LGO’s”) en derde landen te vereenvoudigen en te bevorderen, waarbij rekening wordt gehouden met de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 getiteld “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”. Die samenwerking moet in nauw partnerschap met regionale integratie- en samenwerkingsorganisaties kunnen geschieden.

(17)

Deze verordening moet het voor LGO’s mogelijk maken om deel te nemen aan Interreg-programma’s. De specifieke kenmerken en uitdagingen van de LGO’s moeten in aanmerking worden genomen om hun daadwerkelijke toegang en deelname te vergemakkelijken.

(18)

De middelen die aan elk van de verschillende onderdelen van Interreg worden toegewezen, moeten worden vastgelegd, met inbegrip van het aandeel van elke lidstaat in de totale bedragen voor grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking, samenwerking van de ultraperifere gebieden en de mogelijkheden voor de lidstaten wat de flexibiliteit tussen deze onderdelen betreft.

(19)

Ten behoeve van een zo efficiënt mogelijk gebruik van de steun uit het EFRO en de externe financieringsinstrumenten van de Unie moet er een mechanisme worden ingesteld om de teruggave van die steun te organiseren indien programma’s voor externe samenwerking niet kunnen worden vastgesteld of moeten worden beëindigd; dit geldt ook voor programma’s voor samenwerking met derde landen die geen steun ontvangen uit een financieringsinstrument van de Unie. Met dat mechanisme moet worden gestreefd naar een optimale werking van de programma’s en een maximale coördinatie tussen die instrumenten.

(20)

Het EFRO moet in het kader van Interreg bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen binnen die van het cohesiebeleid. De lijst van de specifieke doelstellingen in het kader van de verschillende beleidsdoelstellingen moet evenwel worden afgestemd op de specifieke behoeften van Interreg, om interventies van het ESF-type mogelijk te maken, overeenkomstig artikel 4, lid 1, punten a) tot en met l), van Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad (13) via gezamenlijke acties in het kader van Interreg-programma’s.

(21)

Gelet op de unieke en specifieke omstandigheden op het eiland Ierland en met het oog op de ondersteuning van de Noord-Zuid-samenwerking in het kader van het Goede Vrijdagakkoord, moet een grensoverschrijdend Peace Plus-programma de werkzaamheden van eerdere programma’s tussen de aangrenzende graafschappen van Ierland en Noord-Ierland voortzetten en erop voortbouwen. Rekening houdend met het praktische belang van het programma moet worden gewaarborgd dat, wanneer het functioneert ter bevordering van vrede en verzoening, het EFRO ook bijdraagt aan het bevorderen van sociale, economische en regionale stabiliteit en samenwerking in de betrokken regio’s, met name door maatregelen die de samenhang tussen de gemeenschappen bevorderen. Gezien de specifieke kenmerken van dat programma moet het op een geïntegreerde manier worden beheerd, waarbij de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk als externe bestemmingsontvangsten in dat programma moet worden opgenomen. Voorts mogen bepaalde regels voor de selectie van concrete acties in deze verordening niet op dat programma van toepassing zijn voor wat betreft concrete acties ter bevordering van vrede en verzoening.

(22)

Deze verordening moet twee specifieke Interreg-doelstellingen toevoegen: een eerste doelstelling ter ondersteuning van de versterking van de institutionele capaciteit en verbetering van de juridische en administratieve samenwerking, met name wanneer het de uitvoering van de Commissiemededeling over grensregio’s betreft, ter intensivering van de samenwerking tussen burgers en instellingen en de ontwikkeling en coördinatie van macroregionale en zeebekkenstrategieën, ter bevordering van wederzijds vertrouwen, met name door het aanmoedigen van people-to-people-acties, en een tweede doelstelling om onderwerpen op het gebied van samenwerking aan te pakken inzake veiligheid, beveiliging, beheer van grensoverschrijdingen en migratie.

(23)

Het grootste gedeelte van de steun van de Unie moet aan een beperkt aantal beleidsdoelstellingen worden besteed om het effect van Interreg zo groot mogelijk te maken. Synergieën en complementariteit tussen de onderdelen van Interreg moeten worden versterkt.

(24)

Bepalingen over de voorbereiding, goedkeuring en wijziging van Interreg-programma’s, en over territoriale ontwikkeling, over de selectie van concrete acties, over monitoring en evaluatie, over de programma-autoriteiten, over audits van concrete acties en over transparantie en communicatie moeten aan de specifieke kenmerken van de Interreg-programma’s worden aangepast in vergelijking met de bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 Die specifieke bepalingen moeten eenvoudig en duidelijk worden gehouden om overregulering en extra administratieve lasten voor de lidstaten en de begunstigden te voorkomen.

(25)

De tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 vastgestelde bepalingen over de criteria op grond waarvan concrete acties als echt gezamenlijk en coöperatief kunnen worden beschouwd, over het partnerschap binnen een concrete Interreg-actie en over de verplichtingen van de hoofdpartner moeten blijven gelden. Interreg-partners moeten samenwerken bij de ontwikkeling en de uitvoering alsmede op het gebied van personeelsvoorziening en van financiering of beide en als het gaat om de samenwerking van de ultraperifere gebieden, in twee van deze vier samenwerkingsdimensies, aangezien het eenvoudiger moet worden steun van het EFRO en van externe financieringsinstrumenten van de Unie zowel op programmaniveau als op het niveau van een concrete actie te combineren.

(26)

In programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking vormen people-to-people- en kleinschalige projecten belangrijke en succesvolle instrumenten, met een grote Europese meerwaarde, om grensobstakels en grensoverschrijdende obstakels uit de weg te ruimen, lokale interpersoonlijke contacten te bevorderen en grensgebieden en hun burgers dichter bij elkaar te brengen. Deze projecten hebben tot dusver steun gekregen via fondsen voor kleinschalige projecten of soortgelijke instrumenten, hoewel ze nooit het onderwerp zijn geweest van specifieke bepalingen, en daarom is het nodig de regels voor die fondsen te verduidelijken. Om de meerwaarde en voordelen van people-to-people- en kleinschalige projecten te behouden, ook in verband met lokale en regionale ontwikkeling, en ter vereenvoudiging van het beheer van de financiering van kleine projecten door de eindontvangers, die vaak niet vertrouwd zijn met het aanvragen van Uniefinanciering, moet onder een bepaalde drempel het gebruik van vereenvoudigde kostenopties en vaste bedragen verplicht worden gesteld.

(27)

Vanwege de deelname van meer dan één lidstaat en de daaruit voortvloeiende hogere administratieve kosten, onder meer voor regionale contactpunten ook bekend als “steunpunten”, die belangrijke contactpunten zijn voor projectaanvragers en -uitvoerders en derhalve fungeren als rechtstreeks verbindingspunt met de gezamenlijke secretariaten of de relevante autoriteiten, maar in het bijzonder ook voor controles en vertaling, moet het maximumbedrag van de uitgaven voor technische bijstand hoger zijn dan in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”. Ter compensatie van de hogere administratieve kosten moeten de lidstaten worden aangespoord om de administratieve lasten van de uitvoering van gezamenlijke projecten waar mogelijk te verminderen. Voorts moeten Interreg-programma’s met beperkte steun van de Unie of externe grensoverschrijdende Interreg-programma’s een bepaald minimumbedrag voor technische bijstand ontvangen om voldoende financiering voor doeltreffende activiteiten inzake technische bijstand te garanderen, onder meer voor regionale filialen van gezamenlijke secretariaten en contactpunten die zijn opgezet om de afstand tot potentiële begunstigden en partners te verkleinen.

(28)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (14) moet deze verordening worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvereisten verzamelde informatie, waarbij echter administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van de financiering in de praktijk te evalueren.

(29)

Op basis van tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 opgedane ervaringen moet het systeem waarbij een duidelijke hiërarchie van subsidiabiliteitsregels voor uitgaven is vastgesteld, worden voortgezet, waarbij het beginsel wordt gehandhaafd dat subsidiabiliteitsregels voor uitgaven op Unieniveau of voor een Interreg-programma in hun geheel worden vastgesteld ter voorkoming van mogelijke tegenstrijdigheden of inconsistenties tussen verschillende verordeningen dan wel tussen Unierecht en nationaal recht. Aanvullende regels die door één lidstaat zijn vastgesteld en alleen op de begunstigden in die lidstaat van toepassing zijn, moeten tot een strikt minimum worden beperkt. Met name de voor de programmeringsperiode 2014-2020 vastgelegde Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie (15) moeten in deze verordening worden geïntegreerd.

(30)

De lidstaten moeten worden aangemoedigd om de taken van de beheerautoriteit toe te vertrouwen aan een EGTS of om zo’n groepering, net als andere grensoverschrijdende juridische entiteiten, verantwoordelijk te stellen voor het beheer van een subprogramma, een geïntegreerde territoriale investering of een of meer fondsen voor kleinschalige projecten of als enige partner te laten optreden. In dat verband moet een grensoverschrijdende juridische entiteit, die ook een Euregio kan zijn, worden opgericht en rechtspersoonlijkheid hebben op grond van het recht van een van de deelnemende landen, en moet worden toegestaan dat regionale en lokale autoriteiten van alle deelnemende landen daaraan deelnemen.

(31)

Om de voor de programmeringsperiode 2014-2020 ingestelde betalingsketen voort te zetten, namelijk van de Commissie via de certificeringsautoriteit naar de hoofdpartner, moet die betalingsketen onder de boekhoudfunctie worden voortgezet. De steun van de Unie moet aan de hoofdpartner worden betaald, tenzij dit tussen de hoofdpartner en de andere partners tot dubbele vergoedingen leidt voor omzetting naar euro’s en terug naar een andere valuta, of andersom. Tenzij anders bepaald moet de hoofdpartner erop toezien dat de andere partners het totale bedrag van de bijdrage uit het respectieve EU-fonds integraal ontvangen binnen de door alle partners overeengekomen termijn en volgens dezelfde procedure als die welke voor de hoofdpartner geldt.

(32)

Op grond van artikel 63, lid 9, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (16) (het “Financieel Reglement”) moet in sectorspecifieke regelgeving rekening worden gehouden met de behoeften van Interreg-programma’s, met name wat betreft de auditfunctie. De bepalingen over het jaarlijks auditadvies, het jaarlijkse controleverslag en de audits van concrete acties moeten derhalve worden vereenvoudigd en worden aangepast aan die programma’s waarbij meer dan één lidstaat is betrokken.

(33)

Met betrekking tot de terugvordering wegens onregelmatigheden moet een duidelijke keten van financiële aansprakelijkheid worden vastgesteld van de enige partner of van andere partners via de hoofdpartner en de beheerautoriteit naar de Commissie. Er moet een bepaling worden opgenomen betreffende de aansprakelijkheid van lidstaten, derde landen, partnerlanden of LGO’s indien terugvordering van de enige partner, van andere partners of van de hoofdpartner niet lukt, in de zin dat de lidstaat dan de beheerautoriteit vergoedt. In het kader van Interreg-programma’s is er dus geen ruimte voor oninbare bedragen op het niveau van begunstigden. De regels moeten echter worden verduidelijkt voor het geval dat een lidstaat, derde land, partnerland of LGO de beheerautoriteit niet vergoedt. Ook de verplichtingen van de hoofdpartner wat terugvordering betreft moeten worden verduidelijkt.

(34)

Om zowel in de deelnemende lidstaten als in derde landen, partnerlanden of LGO’s een grotendeels gemeenschappelijk geheel van regels toe te passen, moet deze verordening ook van toepassing zijn op de deelname van derde landen, partnerlanden of LGO’s, tenzij er in een specifiek hoofdstuk van deze verordening specifieke regels zijn vastgelegd. In derde landen, partnerlanden of LGO’s kunnen vergelijkbare tegenhangers van Interreg-programma-autoriteiten bestaan. Uitgaven moeten subsidiabel worden vanaf de ondertekening van de financieringsovereenkomst door het betrokken derde land, partnerland of LGO. Aanbestedingen voor begunstigden in het derde land, partnerland of LGO moeten voldoen aan de regels voor aanbestedingen voor extern optreden als bepaald in het Financieel Reglement. Voor de sluiting van een financieringsovereenkomst met elk van de derde landen, partnerlanden of LGO’s, alsmede van de overeenkomst tussen de beheerautoriteit en elk derde land, partnerland of LGO betreffende steun uit een extern financieringsinstrument van de Unie of, in geval van een andere overdracht van een extra bijdrage van een derde land, partnerland of LGO naar het Interreg-programma dan nationale medefinanciering moeten de procedures worden vastgelegd.

(35)

Hoewel Interreg-programma’s waaraan derde landen, partnerlanden of LGO’s deelnemen, in gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd, moet het mogelijk zijn om samenwerking van de ultraperifere gebieden in indirect beheer uit te voeren. Over hoe die programma’s geheel of gedeeltelijk in indirect beheer moeten worden uitgevoerd, moeten specifieke regels worden opgesteld.

(36)

Op basis van de tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 opgedane ervaringen met grote infrastructuurprojecten in het kader van programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad (17) moeten de procedures worden vereenvoudigd. De Commissie moet zich evenwel bepaalde rechten voorbehouden betreffende de selectie van die projecten.

(37)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de lijsten van Interreg-programmagebieden die steun moeten krijgen en de lijst van het totale bedrag aan steun van de Unie voor elk Interreg-programma vast te stellen en te wijzigen. Tevens moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de meerjarige strategiedocumenten vast te stellen voor Interreg-programma’s die door een extern financieringsinstrument van de Unie worden ondersteund. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (18). Hoewel die handelingen van algemene aard zijn, moet de raadplegingsprocedure worden gevolgd, aangezien zij alleen de technische uitvoering van de bepalingen betreffen. Indien van toepassing, moeten de meerjarige strategiedocumenten voor Interreg-programma’s die door een extern financieringsinstrument worden ondersteund, ook de procedure van de IPA III-verordening en Verordening (EU) 2021/947 eerbiedigen.

(38)

Om eenvormige voorwaarden voor de goedkeuring van Interreg-programma’s en wijzigingen daarvan te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Indien van toepassing, moeten externe grensoverschrijdende Interreg- programma’s voldoen aan de comitéprocedures die in de IPA III-verordening en in Verordening (EU) 2021/947 zijn vastgesteld betreffende het eerste goedkeuringsbesluit van die programma’s.

(39)

Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(40)

Gelet op de vaststelling van deze verordening na het begin van de programmeringsperiode, en rekening houdend met de noodzaak om Interreg op gecoördineerde en geharmoniseerde wijze uit te voeren, alsmede om een snelle uitvoering ervan mogelijk te maken, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekenmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(41)

Daar het doel van deze verordening, namelijk het stimuleren van samenwerking tussen lidstaten en tussen lidstaten en derde landen, partnerlanden of LGO’s, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om dit doel te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

INHOUDSTAFEL

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

AFDELING I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN INTERREG-ONDERDELEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Artikel 2

Definities

Artikel 3

Interreg-onderdelen

AFDELING II

GEOGRAFISCHE AFBAKENING

Artikel 4

Geografische afbakening van grensoverschrijdende samenwerking

Artikel 5

Geografische afbakening van transnationale samenwerking

Artikel 6

Geografische afbakening van interregionale samenwerking

Artikel 7

Geografische afbakening van samenwerking van ultraperifere gebieden

Artikel 8

Lijst van Interreg-programmagebieden die steun kunnen ontvangen

AFDELING III

MIDDELEN EN MEDEFINANCIERINGSPERCENTAGES

Artikel 9

EFRO-middelen voor Interreg-programma’s

Artikel 10

Bepalingen voor alle fondsen

Artikel 11

Lijst van Interreg-programmamiddelen

Artikel 12

Teruggave van middelen en beëindiging

Artikel 13

Medefinancieringspercentages

HOOFDSTUK II

Specifieke doelstellingen voor Interreg en thematische concentratie

Artikel 14

Specifieke doelstellingen voor Interreg

Artikel 15

Thematische concentratie

HOOFDSTUK III

PROGRAMMERING

AFDELING I

VOORBEREIDING, GOEDKEURING EN WIJZIGING VAN INTERREG-PROGRAMMA’S

Artikel 16

Voorbereiding en indiening van Interreg-programma’s

Artikel 17

Inhoud van Interreg-programma’s

Artikel 18

Goedkeuring van Interreg-programma’s

Artikel 19

Wijziging van Interreg-programma’s

AFDELING II

TERRITORIALE ONTWIKKELING

Artikel 20

Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

Artikel 21

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

AFDELING III

CONCRETE ACTIES EN FONDSEN VOOR KLEINSCHALIGE PROJECTEN

Artikel 22

Selectie van concrete acties in het kader van Interreg

Artikel 23

Partnerschap binnen concrete acties in het kader van Interreg

Artikel 24

Steun voor projecten van beperkte financiële omvang

Artikel 25

Fondsen voor kleinschalige projecten

Artikel 26

Taken van de hoofdpartner

AFDELING IV

TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 27

Technische bijstand

HOOFDSTUK IV

Monitoring, evaluatie en communicatie

AFDELING I

MONITORING

Artikel 28

Monitoringcomité

Artikel 29

Samenstelling van het monitoringcomité

Artikel 30

Taken van het monitoringcomité

Artikel 31

Evaluatie

Artikel 32

Indiening van gegevens

Artikel 33

Eindverslag over de prestaties

Artikel 34

Indicatoren voor Interreg-programma’s

AFDELING II

EVALUATIE EN COMMUNICATIE

Artikel 35

Evaluatie tijdens de programmeringsperiode

Artikel 36

Verantwoordelijkheden van de beheerautoriteiten en partners met betrekking tot transparantie en communicatie

HOOFDSTUK V

SUBSIDIABILITEIT

Artikel 37

Regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven

Artikel 38

Algemene bepalingen inzake de subsidiabiliteit van de kostencategorieën

Artikel 39

Personeelskosten

Artikel 40

Kantoor- en administratieve kosten

Artikel 41

Reis- en verblijfskosten

Artikel 42

Kosten voor externe expertise en diensten

Artikel 43

Kosten voor uitrusting

Artikel 44

Kosten voor infrastructuur en werkzaamheden

HOOFDSTUK VI

INTERREG: PROGRAMMA-, BEHEER-, CONTROLE- EN AUDITAUTORITEITEN

Artikel 45

Interreg-programma-autoriteiten

Artikel 46

Taken van de beheerautoriteit

Artikel 47

De boekhoudfunctie

Artikel 48

Taken van de auditautoriteit

Artikel 49

Audits van concrete acties

HOOFDSTUK VII

FINANCIEEL BEHEER

Artikel 50

Budgettaire vastleggingen

Artikel 51

Betalingen en voorfinanciering

Artikel 52

Terugvordering

HOOFDSTUK VIII

DEELNAME VAN DERDE LANDEN, PARTNERLANDEN, LGO’S OF ORGANISATIES VOOR REGIONALE INTEGRATIE EN SAMENWERKING AAN INTERREG-PROGRAMMA’S IN GEDEELD BEHEER

Artikel 53

Toepasselijke bepalingen

Artikel 54

Interreg-programma-autoriteiten en hun taken

Artikel 55

Beheermethodes

Artikel 56

Subsidiabiliteit

Artikel 57

Grote infrastructuurprojecten

Artikel 58

Aanbestedingen

Artikel 59

Sluiting van financieringsovereenkomsten in gedeeld beheer

Artikel 60

Andere bijdragen van derde landen, partnerlanden of LGO’s dan medefinanciering

HOOFDSTUK IX

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR INDIRECT BEHEER

Artikel 61

Samenwerking van ultraperifere gebieden

HOOFDSTUK X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 62

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 63

Comitéprocedure

Artikel 64

Overgangsbepalingen

Artikel 65

Inwerkingtreding

BIJLAGE

Model voor Interreg-programma’s

Kaart

Kaart van het programmagebied

Aanhangsel 1

Uniebijdrage op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages

Aanhangsel 2

Uniebijdrage op basis van financiering die niet gekoppeld is aan kosten

Aanhangsel 3

Lijst met geplande concrete acties van strategisch belang, met een tijdschema

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

AFDELING I

Onderwerp, toepassingsgebied en Interreg-onderdelen

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) met het oog op het bevorderen van de samenwerking tussen lidstaten en hun regio’s binnen de Unie en tussen lidstaten, hun regio’s en derde landen, partnerlanden, andere gebieden of landen en gebieden overzee (LGO’s), of organisaties voor regionale integratie en samenwerking.

Daarnaast bevat deze verordening de nodige bepalingen om te zorgen voor effectieve programmering, met inbegrip van technische bijstand, monitoring, evaluatie, communicatie, subsidiabiliteit, beheer en controle, alsook het financiële beheer van programma’s in het kader van Interreg (“Interreg-programma’s”) die worden ondersteund door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).

Met betrekking tot de steun voor Interreg-programma’s uit het instrument voor pretoetredingssteun (“IPA III”), het “instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking” (“NDICI”) en de financiering voor alle LGO’s voor de periode 2021-2027 die bij Besluit 2013/755/EU als programma is vastgesteld, (gezamenlijk “de externe financieringsinstrumenten van de Unie” genoemd), worden bij deze verordening extra specifieke doelstellingen vastgesteld, evenals de integratie van deze fondsen in Interreg-programma’s, de criteria voor derde landen, partnerlanden en LGO’s en hun regio’s om in aanmerking te komen voor de steun, en bepaalde specifieke uitvoeringsvoorschriften.

Met betrekking tot de steun uit het EFRO en de externe financieringsinstrumenten van de Unie (gezamenlijk de “Interreg-fondsen” genoemd) voor Interreg-programma’s worden bij deze verordening specifieke Interreg-doelstellingen vastgesteld, alsmede de organisatie van Interreg, de subsidiabiliteitscriteria voor derde landen, partnerlanden en LGO’s en hun regio’s, de financiële middelen en de criteria voor de toewijzing ervan.

Verordening (EU) 2021/1060 en Verordening (EU) 2021/1058 zijn van toepassing op Interreg-programma’s, tenzij anders is bepaald in die verordeningen of in deze verordening, of indien Verordening (EU) 2021/1060 alleen van toepassing kunnen zijn op de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EU) 2021/1060 Tevens gelden de volgende definities:

1)

“IPA III-begunstigde”: een land of gebied dat is opgenomen in de relevante bijlage bij de IPA III-verordening;

2)

“derde land”: een land dat geen lidstaat is en geen steun ontvangt uit de Interreg-fondsen, of dat bijdraagt aan de algemene begroting van de Unie (de “Uniebegroting”) door middel van externe bestemmingsontvangsten;

3)

“partnerland”: een IPA III-begunstigde of een land of gebied dat voor de Interreg A- en B-programma’s wordt bestreken door het “nabuurschapsgebied” zoals vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/947 of de Russische Federatie, of voor de Interreg C- en D-programma’s, een land of gebied dat wordt bestreken door een geografisch gebied in het kader van het NDICI, en steun ontvangt van de externe financieringsinstrumenten van de Unie;

4)

“grensoverschrijdende juridische entiteit”: een juridische entiteit die is opgericht naar het recht van een van de deelnemende landen aan een Interreg-programma, mits deze is opgezet door territoriale autoriteiten of andere instanties uit ten minste twee deelnemende landen;

5)

“organisatie voor regionale integratie en samenwerking”: in de context van samenwerking van de ultraperifere gebieden, een groep derde landen of regio’s in eenzelfde geografisch gebied die gericht is op nauwe samenwerking inzake kwesties van gemeenschappelijk belang, waar ook lidstaten deel van kunnen uitmaken.

Voor de toepassing van deze verordening moet, wanneer in Verordening (EU) 2021/1060 wordt verwezen naar een “lidstaat”, dit worden opgevat als “lidstaat waar de beheerautoriteit gevestigd is”, en wanneer in die verordening wordt verwezen naar “elke lidstaat” of “de lidstaten”, dit worden opgevat als “de lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO’s die deelnemen aan een bepaald Interreg-programma”.

Voor de toepassing van deze verordening moet, wanneer in Verordening (EU) 2021/1060 wordt verwezen naar “de fondsen” als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt a), van die verordening, of naar Verordening (EU) 2021/1058, dit zodanig worden opgevat dat het respectieve externe financieringsinstrument van de Unie hier eveneens onder valt.

Artikel 3

Interreg-onderdelen

In het kader Interreg ondersteunen het EFRO en, indien van toepassing, de externe financieringsinstrumenten van de Unie de volgende onderdelen:

1)

grensoverschrijdende samenwerking tussen aangrenzende regio’s ter bevordering van geïntegreerde en harmonieuze regionale ontwikkeling tussen naburige land- en zeegrensregio’s (“Interreg A”):

a)

interne grensoverschrijdende samenwerking tussen aangrenzende regio’s van twee of meer lidstaten of tussen aangrenzende regio’s van ten minste één lidstaat en één of meer derde landen bedoeld in artikel 4, lid 2, of

b)

externe grensoverschrijdende samenwerking tussen aangrenzende regio’s van ten minste één lidstaat en één of meer van de volgende:

i)

IPA III-begunstigden;

ii)

partnerlanden die steun ontvangen in het kader van het NDICI, of

iii)

de Russische Federatie, teneinde haar deelname mogelijk te maken aan grensoverschrijdende samenwerking die ook door het NDICI wordt ondersteund;

2)

transnationale samenwerking over grotere transnationale gebieden of rond zeebekkens, waarbij nationale, regionale en lokale programmapartners in lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO’s betrokken zijn, met het oog op een hogere mate van territoriale integratie (“Interreg B”);

3)

interregionale samenwerking om de effectiviteit van het cohesiebeleid te versterken (“Interreg C”) door het bevorderen van:

a)

de uitwisseling van ervaringen, innovatieve benaderingen en capaciteitsopbouw met de nadruk op de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 vermelde beleidsdoelstellingen en op de specifieke Interreg-doelstelling “een beter, op samenwerking gebaseerd bestuur”, in verband met het in kaart brengen, verspreiden en overbrengen van goede praktijken in regionaal ontwikkelingsbeleid, waaronder programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” (het “Interreg Europa-programma”);

b)

de uitwisseling van ervaringen, innovatieve benaderingen en capaciteitsopbouw in verband met het in kaart brengen, overbrengen en in de praktijk brengen van goede praktijken inzake geïntegreerde en duurzame stadsontwikkeling, rekening houdend met de verbindingen tussen stad en platteland, waarbij steun wordt verstrekt aan acties die zijn ontwikkeld in het kader van artikel 11 van Verordening (EU) 2021/1058 en het in artikel 12 van die verordening beschreven initiatief op gecoördineerde wijze wordt aangevuld (“het Urbact-programma”);

c)

de uitwisseling van ervaringen, innovatieve benaderingen en capaciteitsopbouw met het oog op “het Interact-programma”:

i)

het harmoniseren en vereenvoudigen van de uitvoering van Interreg-programma’s, alsmede het bijdragen aan het in de praktijk brengen van de resultaten ervan;

ii)

het harmoniseren en vereenvoudigen van mogelijke samenwerkingsacties als bedoeld in artikel 22, lid 3, punt d), vi), van Verordening (EU) 2021/1060;

iii)

het steunen van de oprichting, de werking en het gebruik van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS);

d)

de analyse van ontwikkelingstrends met betrekking tot de doelstellingen van “territoriale samenhang” (het “Espon-programma”);

4)

samenwerking tussen ultraperifere gebieden onderling en met een of meer van hun naburige derde landen, partnerlanden of LGO’s of organisaties voor regionale integratie en samenwerking, om hun regionale integratie en harmonieuze ontwikkeling in de regio te vergemakkelijken (Interreg D).

AFDELING II

Geografische afbakening

Artikel 4

Geografische afbakening van grensoverschrijdende samenwerking

1.   Steun uit het EFRO voor grensoverschrijdende samenwerking kan worden verstrekt aan regio’s van NUTS-niveau 3 in de Unie die aan interne en externe landgrenzen met derde landen of partnerlanden zijn gelegen, alsmede aan EU-regio’s van NUTS-niveau 3 die zeegrenzen hebben en die maximaal 150 km overzee van elkaar verwijderd zijn, behoudens eventuele aanpassingen die nodig zijn voor de coherentie en continuïteit van samenwerkingsprogrammagebieden en waar grensoverschrijdende interactie daadwerkelijk kan plaatsvinden.

2.   Interne programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Interreg kunnen betrekking hebben op regio’s in Noorwegen, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk die vergelijkbaar zijn met regio’s van NUTS-niveau 3, alsook op Andorra, Liechtenstein, Monaco en San Marino.

3.   Steun uit het IPA III of het NDICI voor externe grensoverschrijdende samenwerking kan worden verstrekt aan regio’s van NUTS-niveau 3 van het partnerland aan gene zijde van de grens of, indien er geen NUTS-classificatie is, daarmee vergelijkbare gebieden die gelegen zijn aan land- of zeegrenzen tussen lidstaten en partnerlanden en die in aanmerking komen voor steun uit het IPA III of het NDICI, behoudens eventuele aanpassingen die nodig zijn voor de coherentie en continuïteit van samenwerkingsprogramma’s.

Artikel 5

Geografische afbakening van transnationale samenwerking

1.   Steun uit het EFRO voor transnationale samenwerking kan worden verstrekt aan EU-regio’s van NUTS-niveau 2, met inbegrip van ultraperifere gebieden, die grote transnationale gebieden bestrijken en rekening houdend (indien van toepassing) met macroregionale of zeebekkenstrategieën.

2.   Indien de betrokken lidstaat of lidstaten een transnationaal samenwerkingsprogramma indient/indienen, kan dit op zijn of hun verzoek ook betrekking hebben op een of meer ultraperifere gebieden van die lidstaat of lidstaten.

3.   Transnationale samenwerkingsprogramma’s kunnen betrekking hebben op de volgende landen of gebieden, ongeacht of zij al dan niet steun ontvangen uit de Uniebegroting:

a)

regio’s in IJsland, Noorwegen, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk, alsook Andorra, Liechtenstein, Monaco en San Marino;

b)

LGO’s;

c)

de Faeröer;

d)

regio’s van partnerlanden in het kader van het IPA III of het NDICI.

4.   De in lid 2 bedoelde regio’s, derde landen, partnerlanden en LGO’s zijn regio’s van NUTS-niveau 2 of, indien er geen NUTS-classificatie is, daarmee vergelijkbare gebieden.

Artikel 6

Geografische afbakening van interregionale samenwerking

1.   Steun uit het EFRO voor interregionale samenwerking wordt verstrekt op het gehele grondgebied van de Unie, inclusief de ultraperifere gebieden.

2.   Interregionale samenwerkingsprogramma’s kunnen betrekking hebben op het gehele grondgebied van de in de artikelen 4, 5 en 7 genoemde derde landen, partnerlanden en andere gebieden of LGO’s, of een deel ervan, ongeacht of zij steun ontvangen uit de externe financieringsinstrumenten van de Unie of niet.

Artikel 7

Geografische afbakening van samenwerking van ultraperifere gebieden

1.   Steun uit het EFRO voor samenwerking van ultraperifere gebieden wordt verstrekt aan alle regio’s die genoemd worden in artikel 349, eerste alinea, VWEU.

2.   Interreg-programma’s die de ultraperifere gebieden betreffen kunnen door het NDICI gesteunde partnerlanden (of delen daarvan) en/of door het Programma voor landen en gebieden overzee (PLGO) ondersteunde LGO’s bestrijken.

Artikel 8

Lijst van Interreg-programmagebieden die steun kunnen ontvangen

1.   Voor de toepassing van de artikelen 4 tot en met 7 stelt de Commissie bij uitvoeringshandelingen een lijst vast van Interreg-programmagebieden die steun kunnen ontvangen, uitgesplitst naar elk onderdeel en elk Interreg-programma. Die uitvoeringshandelingen wordt vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Externe grensoverschrijdende programma’s worden als “Interreg-A IPA III-CBC-programma’s” (IPA III-CBC) of als “Interreg-A NEXT-programma’s” (NDICI-CBC) in de lijst opgenomen.

2.   De in lid 1, eerste alinea, genoemde uitvoeringshandelingen bevatten ook een lijst met de EU-regio’s van NUTS-niveau 3 die in aanmerking zijn genomen bij een EFRO-toewijzing voor grensoverschrijdende samenwerking aan alle binnengrenzen en aan de buitengrenzen die onder de externe financieringsinstrumenten van de Unie vallen.

3.   Regio’s van derde landen of partnerlanden of van gebieden buiten de Unie die geen steun ontvangen uit het EFRO of van een extern financieringsinstrument van de Unie, of die bijdragen aan de Uniebegroting via externe bestemmingsontvangsten, moeten eveneens worden vermeld in de in lid 1, tweede alinea, genoemde lijst.

AFDELING III

Middelen en medefinancieringspercentages

Artikel 9

EFRO-middelen voor Interreg-programma’s

1.   De EFRO-middelen voor Interreg-programma’s bedragen 8 050 000 000 EUR (prijspeil van 2018) van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen in de begroting uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds voor de programmeringsperiode 2021-2027, genoemd in artikel 109, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.

2.   De in lid 1 genoemde middelen worden als volgt toegewezen:

a)

72,2 % (d.w.z. in totaal 5 812 790 000 EUR) voor grensoverschrijdende samenwerking over land en zeegrenzen heen (“onderdeel A”);

b)

18,2 % (d.w.z. 1 466 000 000 EUR) voor transnationale samenwerking (“onderdeel B”);

c)

6,1 % (d.w.z. 490 000 000 EUR) voor interregionale samenwerking (“onderdeel C”);

d)

3,5 % (d.w.z. 281 210 000 EUR) voor samenwerking van ultraperifere gebieden (“onderdeel D”).

3.   De Commissie stelt elke lidstaat op de hoogte van zijn aandeel (opgesplitst naar jaar) van de totaalbedragen voor de onderdelen A, B en D, overeenkomstig de methodiek bepaald in punt 8 van bijlage XXVI bij Verordening (EU) 2021/1060.

4.   Elke lidstaat kan tot 15 % van de financiële toewijzingen aan elk van de onderdelen A, B en D overdragen van een van die onderdelen naar een of meer van de andere onderdelen.

5.   Op basis van de volgens lid 3 meegedeelde bedragen deelt elke lidstaat de Commissie mee, of en hoe hij gebruik heeft gemaakt van de in lid 4 genoemde mogelijkheid tot overdracht, met vermelding van de daaruit resulterende verdeling over de Interreg-programma’s waaraan deze lidstaat deelneemt.

Artikel 10

Bepalingen voor alle fondsen

1.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met een meerjarige strategiedocument voor externe grensoverschrijdende en transnationale samenwerkingsprogramma’s bevat die door het EFRO en het NDICI, door het EFRO en IPA III of door het EFRO, het NDICI en IPA III worden gesteund. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 2, van deze verordening bedoelde raadplegingsprocedure en in, waar passend, met inachtneming van de procedure van de IPA III-verordening.

Met betrekking tot de door het EFRO en het NDICI gesteunde Interreg-programma’s worden in de uitvoeringshandeling de in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2021/947 bedoelde elementen vastgesteld.

Ten aanzien van Interreg-programma’s die door het EFRO en IPA III worden ondersteund, heeft de uitvoeringshandeling ook betrekking op de deelname van IPA III-begunstigden of partnerlanden aan de Interreg C- en D-programma’s.

2.   De Commissie en de betrokken lidstaten stellen de bijdrage vast van het EFRO aan externe grensoverschrijdende Interreg-programma’s die ook worden gesteund met financiële middelen uit IPA III-CBC, of met financiële middelen uit NDICI-CBC. De voor elke lidstaat vastgestelde EFRO-bijdrage mag daarna niet opnieuw over de betrokken lidstaten worden verdeeld.

Bij de vaststelling van de bijdragen van het IPA III en het NDICI aan de Interreg B-, C- en D-programma’s wordt rekening gehouden met de samenstelling van het betrokken programmapartnerschap van de lidstaten, de IPA-begunstigden en de partnerlanden. Die bijdragen kunnen worden vastgelegd in de door lid 1, eerste alinea, bestreken meerjarige strategiedocumenten.

3.   Afzonderlijke externe grensoverschrijdende programma’s ontvangen steun uit het EFRO op voorwaarde dat het IPA III-CBC of het NDICI-CBC ten minste dezelfde bedragen verstrekken uit hoofde van de relevante meerjarige strategiedocument. Die bijdrage is gebonden aan een maximumbedrag, als bepaald in de in de IPA III-verordening of in Verordening (EU) 2021/947.

Indien de herziening van de betrokken strategische programmeringsdocumenten in het kader van het IPA III of het NDICI echter tot vermindering van de bedragen voor de resterende jaren leidt, moeten de lidstaten uit één van de volgende opties kiezen:

a)

zij verzoeken om het in artikel 12, lid 3, bedoeld mechanisme;

b)

zij continueren het Interreg-programma met de resterende steun uit het EFRO en uit het IPA III-CBC of het NDICI-CBC, of

c)

zij combineren de in de punten a) en b) van deze alinea bedoelde opties.

4.   De jaarlijkse kredieten voor steun uit het EFRO, het IPA III-CBC of het NDICI-CBC voor externe grensoverschrijdende Interreg-programma’s worden opgenomen in de desbetreffende begrotingsonderdelen van het begrotingsjaar 2021.

5.   Indien de Commissie een specifieke financiële toewijzing heeft opgenomen ter ondersteuning van partnerlanden of -regio’s in het kader van Verordening (EU) 2021/947 of van LGO’s in het kader van Besluit 2013/755/EU, of in het kader van beide, teneinde hun samenwerking met de aangrenzende ultraperifere gebieden van de Unie overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Verordening (EU) 2021/947 en/of artikel 87 van Besluit 2013/755/EU te versterken, kan het EFRO ook bijdragen, en wel conform de bepalingen van de onderhavige verordening. Dit kan gebeuren indien zulks dienstig is en op basis van wederkerigheid en proportionaliteit in relatie tot de hoogte van financiering uit het NDICI en/of het PLGO. De bijdrage van het EFRO wordt in dat geval toegewezen aan acties die worden uitgevoerd door een partnerland of -regio of een andere entiteit uit hoofde van Verordening (EU) 2021/947, of door een land, een gebied of een andere entiteit uit hoofde van Besluit 2013/755/EU of door een ultraperifere gebied van de Unie, in het kader van een of meer gezamenlijke Interreg B-, C- of D-programma’s of in het kader van de in artikel 59 van deze verordening bedoelde samenwerkingsmaatregelen die zijn vastgesteld en worden uitgevoerd overeenkomstig deze verordening.

Artikel 11

Lijst van Interreg-programmamiddelen

1.   Op basis van de informatie die zij op grond van artikel 9, lid 5, van de lidstaten heeft ontvangen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met een lijst van alle Interreg-programma’s en het totaalbedrag van de totale EFRO-steun voor elk programma’s en, indien van toepassing, de totale steun uit elk afzonderlijk extern financieringsinstrument van de Unie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

2.   Die uitvoeringshandelingen bevatten ook een lijst van de overeenkomstig artikel 9, lid 4, overgemaakte bedragen, uitgesplitst naar lidstaat.

Artikel 12

Teruggave van middelen en beëindiging

1.   Indien uiterlijk op 31 maart van het betrokken jaar geen extern grensoverschrijdend programma voor 2022 of 2023 bij de Commissie is ingediend, wordt de jaarlijkse bijdrage uit het EFRO voor dat programma die niet opnieuw is toegewezen aan een ander programma dat is ingediend voor externe grensoverschrijdende Interreg-programma’s, toegewezen aan interne grensoverschrijdende Interreg-programma’s waaraan wordt deelgenomen door de betrokken lidstaat.

2.   Indien uiterlijk op 31 maart 2024 nog steeds externe grensoverschrijdende Interreg-programma’s lopen die niet bij de Commissie zijn ingediend, wordt de in artikel 9, lid 5, genoemde bijdrage uit het EFRO voor deze programma’s voor de resterende jaren tot en met 2027 — voor zover die niet opnieuw is toegewezen aan een ander Interreg-programma dat ook steun ontvangt uit respectievelijk het IPA III-CBC of het NDICI-CBC — toegewezen aan interne grensoverschrijdende Interreg-programma’s waaraan wordt deelgenomen door de betrokken lidstaten.

3.   Reeds door de Commissie goedgekeurde externe grensoverschrijdende Interreg-programma’s worden beëindigd of de toewijzing aan deze programma’s wordt verminderd volgens de vigerende regels en procedures, en wel in het bijzonder als:

a)

geen van de onder het betrokken Interreg-programma vallende partnerlanden de bijbehorende financieringsovereenkomst binnen de termijnen van artikel 59 heeft ondertekend, of

b)

het Interreg-programma niet kan worden uitgevoerd als gepland, omdat zich tussen de deelnemende landen problemen hebben voorgedaan.

In deze gevallen wordt de in lid 1 genoemde bijdrage uit het EFRO die overeenstemt met nog niet vastgelegde jaartranches of met jaartranches die zijn vastgelegd maar die gedurende het betrokken begrotingsjaar geheel of ten dele zijn vrijgemaakt — voor zover die tranches niet opnieuw zijn toegewezen aan een ander Interreg-programma dat ook steun ontvangt uit respectievelijk het IPA III-CBC of het NDICI-CBC — toegewezen aan interne grensoverschrijdende Interreg-programma’s waaraan wordt deelgenomen door die lidstaat.

4.   De deelname van een partnerland of van een LGO aan een reeds door de Commissie goedgekeurd Interreg B-programma wordt beëindigd indien zich een van de in lid 3, eerste alinea, punt a) of punt b), genoemde situaties voordoet.

De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, de overige deelnemende partnerlanden verzoeken dat:

a)

het Interreg-programma wordt beëindigd, met name indien de belangrijkste gezamenlijke ontwikkelingsproblemen van het programma niet kunnen worden aangepakt zonder de deelname van het partnerland of LGO;

b)

de toewijzing voor dat Interreg-programma wordt verminderd, conform de vigerende regels en procedures, of

c)

het Interreg-programma wordt voortgezet zonder de deelname van het partnerland of LGO.

Indien de toewijzing aan het Interreg-programma wordt verminderd conform het bepaalde in punt b), wordt de bijdrage uit het EFRO die overeenstemt met nog niet vastgelegde jaartranches, toegewezen aan een ander Interreg B-programma waaraan een of meer van de betrokken lidstaten deelnemen of, als een lidstaat slechts deelneemt aan één programma Interreg B, aan één of meer interne grensoverschrijdende Interreg-programma’s waaraan die lidstaat deelneemt.

5.   Het bedrag dat vrijkomt door de uit hoofde van dit artikel verlaagde bijdrage uit het IPA III, het NDICI of het PLGO wordt respectievelijk gebruikt overeenkomstig de IPA III-verordening, Verordening (EU) 2021/947 of Besluit 2013/755/EU.

6.   Indien een derde land, partnerland of LGO dat met nationale middelen bijdraagt aan een Interreg-programma, waarbij het niet gaat om de nationale medefinanciering van steun uit het EFRO of uit een extern financieringsinstrument van de Unie, deze bijdrage vermindert tijdens de uitvoering van het Interreg-programma, hetzij in het algemeen of in verband met gezamenlijke concrete acties die reeds zijn geselecteerd en na ontvangst van het document zoals bedoeld in artikel 22, lid 6, verzoekt de deelnemende lidstaat, c.q. verzoeken de deelnemende lidstaten om één van de in de tweede alinea van lid 4 van dit artikel vermelde opties.

Artikel 13

Medefinancieringspercentages

1.   Voor Interreg-programma’s mag het medefinancieringspercentage op het niveau van elk Interreg-programma niet meer dan 80 % bedragen.

2.   Niettegenstaande lid 1 van dit artikel mag het medefinancieringspercentage voor Interreg D-programma’s niet hoger zijn dan 85 %, tenzij een hoger percentage is vastgelegd in Besluit 2013/755/EU of een handeling die op grond van dat besluit of, indien van toepassing, op grond van de Verordening (EU) 2021/947 is vastgesteld of een handeling op grond van die verordening.

3.   Indien Interreg-programma’s steun krijgen uit het EFRO en IPA III-CBC, en indien de toewijzing uit het EFRO 50 % of minder bedraagt van de totale Unietoewijzing, kan een hoger percentage worden vastgesteld in de IPA III-verordening of een op grond van die verordening vastgestelde handeling.

4.   Indien Interreg-programma’s steun krijgen uit het EFRO en ofwel alleen het NDICI of zowel het NDICI als het IPA III, en indien de toewijzing uit het EFRO 50 % of minder bedraagt van de totale Unietoewijzing, kan een hoger percentage worden vastgesteld in Verordening (EU) 2021/947 of een op grond van die verordening vastgestelde handeling.

HOOFDSTUK II

SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN VOOR INTERREG EN THEMATISCHE CONCENTRATIE

Artikel 14

Specifieke doelstellingen voor Interreg

1.   Het EFRO, binnen zijn toepassingsgebied zoals bepaald in artikel 5 van Verordening (EU) 2021/1058, en, indien van toepassing, de externe financieringsinstrumenten van de Unie dragen bij aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen die zijn vermeld in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060, door middel van gezamenlijke acties in het kader van de Interreg-programma’s.

2.   In geval van het grensoverschrijdende “Peace Plus”-programma, in het kader waarvan het vrede en verzoening ondersteunt, levert het EFRO ter verwezenlijking van een specifieke doelstelling binnen beleidsdoelstelling 4 ook een bijdrage aan het bevorderen van de sociale, economische en regionale stabiliteit in de betrokken regio’s, met name door maatregelen die de samenhang tussen gemeenschappen verbeteren. Die specifieke doelstelling wordt door een afzonderlijke prioriteit ondersteund.

3.   Naast de specifieke doelstellingen van het EFRO, vermeld in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1058, dragen het EFRO en, indien van toepassing, de externe financieringsinstrumenten van de Unie aan de verwezenlijking van de in artikel 4, lid 1, punten a) tot en met l), van Verordening (EU) 2021/1057 genoemde doelstellingen bij door middel van gezamenlijke acties in het kader van Interreg-programma’s.

4.   In het kader van de Interreg-programma’s kunnen het EFRO en, indien van toepassing, de externe financieringsinstrumenten van de Unie ook steun verstrekken aan de specifieke Interreg-doelstelling “een beter op samenwerking gebaseerd bestuur”, door middel van de één van de volgende acties:

a)

versterken van de institutionele capaciteit van overheidsinstanties, met name die welke belast zijn met het beheer van een bepaald gebied, en van de belanghebbenden (alle onderdelen);

b)

verbeteren van de efficiëntie van het openbaar bestuur door het bevorderen van juridische en administratieve samenwerking en samenwerking tussen burgers, actoren uit het maatschappelijke middenveld en instellingen, met name met het oog op oplossingen voor juridische en andere obstakels in grensregio’s (onderdelen A, C, D en, waar passend, onderdeel B);

c)

opbouwen van wederzijds vertrouwen, met name door het aanmoedigen van people-to-people-acties (onderdelen A, C, D en, waar passend, onderdeel B);

d)

verbeteren van de institutionele capaciteit van overheidsinstanties en belanghebbenden voor de uitvoering van macroregionale en zeebekkenstrategieën, alsook van andere territoriale strategieën (alle onderdelen);

e)

verbeteren van duurzame democratie en ondersteuning van actoren uit het maatschappelijk middenveld en hun rol bij hervormingsprocessen en democratische transities (alle onderdelen met betrekking tot derde landen, partnerlanden en LGO’s), en

f)

andere acties die beter beheer van samenwerking ondersteunen (alle onderdelen).

5.   In het kader van de Interreg-programma’s kunnen het EFRO en, indien toepasselijk, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie ook steun verlenen aan de externe specifieke Interreg-doelstelling “een veiliger, zekerder Europa”, met name door acties op het gebied van het beheer van grensoverschrijdingen, mobiliteit en migratie, met inbegrip van de bescherming en economische en sociale integratie van onderdanen van derde landen, bijvoorbeeld migranten en personen die internationale bescherming genieten.

Artikel 15

Thematische concentratie

1.   Ten minste 60 % van de EFRO-bijdrage en, indien van toepassing, van de externe financieringsinstrumenten van de Unietoewijzingen aan elk van de Interreg A-, B- en D-programma’s wordt toegewezen aan beleidsdoelstelling 2 en maximaal twee andere beleidsdoelstellingen genoemd in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.

Aan de Interreg A-programma’s volgens binnenlandse landgrenzen wordt ten minste 60 % van de toegewezen EFRO-bijdrage toegewezen aan de beleidsdoelstellingen 2 en 4 en maximaal twee andere beleidsdoelstellingen genoemd in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.

2.   Van de EFRO-bijdrage en, indien van toepassing, van de externe financieringsinstrumenten van de Unie aan elk Interreg A-, B- en D-programma kan tot 20 % worden toegewezen aan de specifieke Interreg-doelstelling “een beter op samenwerking gebaseerd bestuur” en tot 5 % aan de specifieke Interreg-doelstelling “een veiliger, zekerder Europa”.

3.   Indien een Interreg B-programma een macroregionale strategie of een zeebekkenstrategie ondersteunt, draagt ten minste 80 % van de EFRO-bijdrage evenals, indien van toepassing, een gedeelte van de toewijzingen van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand bij aan de doelstellingen van die strategie.

4.   Alle in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 genoemde beleidsdoelstellingen en de specifieke doelstelling voor Interreg van “een beter op samenwerking gebaseerd bestuur” kunnen voor het Interreg Europa-programma en het Urbact-programma worden geselecteerd. Voor de programma’s Interact en Espon worden de totale EFRO-bijdrage en, indien van toepassing, van de externe financieringsinstrumenten van de Unie toegewezen aan de specifieke Interreg-doelstelling “een beter op samenwerking gebaseerd bestuur”.

HOOFDSTUK III

PROGRAMMERING

AFDELING I

Voorbereiding, goedkeuring en wijziging van Interreg-programma’s

Artikel 16

Voorbereiding en indiening van Interreg-programma’s

1.   De doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) wordt uitgevoerd door middel van Interreg-programma’s in gedeeld beheer, met uitzondering van de Interreg D-programma’s, die, in overeenstemming met de betrokken lidstaat of lidstaten en na consultatie van de belanghebbenden, geheel of gedeeltelijk in indirect beheer kunnen worden uitgevoerd.

2.   De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden, LGO’s of organisaties voor regionale integratie en samenwerking stellen, overeenkomstig het model in de bijlage, een Interreg-programma op voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

3.   De deelnemende lidstaten stellen in samenwerking met de programmapartners bedoeld in artikel 8 van Verordening (EU) 2021/1060 een Interreg-programma op. Bij de voorbereiding van Interreg B-programma’s die betrekking hebben op macroregionale of zeebekkenstrategieën, houden de lidstaten en de programmapartners rekening met de thematische prioriteiten van de betrokken macroregionale en zeebekkenstrategieën, en raadplegen zij de relevante actoren; daarnaast zorgen zij ervoor dat deze actoren op macroregionaal en zeebekkenniveau aan het begin van de programmeringsperiode worden samengebracht in overeenstemming met dat artikel

De deelnemende derde landen, partnerlanden of, naargelang het geval, LGO’s betrekken, hierbij tevens de programmapartners, inclusief organisaties voor regionale integratie en samenwerking, die gelijkwaardig zijn aan die waarnaar in dat artikel wordt verwezen.

4.   De lidstaat waar de toekomstige beheerautoriteit gevestigd is, dient uiterlijk op 2 april 2022 bij de Commissie een Interreg-programma in namens alle deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden, LGO’s of organisaties voor regionale integratie en samenwerking.

Indien een Interreg-programma evenwel door een extern financieringsinstrument van de Unie wordt ondersteund, legt de lidstaat waar de toekomstige beheerautoriteit gevestigd is, het Interreg-programma voor aan de Commissie uiterlijk negen maanden na de goedkeuring door de Commissie van de desbetreffende meerjarige strategiedocumenten als bepaald in artikel 10, lid 1, of in overeenstemming met de respectieve basiswetgevingshandeling van dat externe financieringsinstrument van de Unie.

5.   De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO’s bevestigen schriftelijk hun instemming met de inhoud van een Interreg-programma voordat het bij de Commissie wordt ingediend. Deze instemming omvat ook een verbintenis van alle deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, van derde landen, partnerlanden of LGO’s, om de nodige medefinanciering voor de uitvoering van het Interreg-programma te verstrekken evenals, indien van toepassing, de verbintenis tot de financiële bijdrage van de betrokken derde landen, partnerlanden of LGO’s.

In afwijking van de eerste alinea worden voor Interreg-programma’s waarbij ultraperifere gebieden en derde landen, partnerlanden of LGO’s betrokken zijn, de respectieve derde landen, partnerlanden of LGO’s door de betrokken lidstaten geraadpleegd voordat de Interreg-programma’s bij de Commissie worden ingediend. In dit geval mag de instemming met de inhoud van de Interreg-programma’s en de eventuele financiële bijdrage van de derde landen, partnerlanden of LGO’s ook worden vastgelegd in de formeel goedgekeurde notulen van de overlegvergaderingen met de betrokken derde landen, partnerlanden of LGO’s of van de beraadslagingen van de organisaties voor regionale integratie en samenwerking.

6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 62 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de veranderingen die zich tijdens de programmeringsperiode voor niet-essentiële elementen daarvan voordoen.

Artikel 17

Inhoud van Interreg-programma’s

1.   Elk Interreg-programma bevat een gezamenlijke strategie voor de bijdrage van het programma aan de verwezenlijking van de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 vermelde beleidsdoelstellingen en, waar relevant, de in artikel 14, leden 4 en 5, van de onderhavige verordening vermelde specifieke Interreg-doelstellingen, en de mededeling van de resultaten ervan.

2.   Elk Interreg-programma bestaat uit prioriteiten.

Elke prioriteit moet overeenstemmen met één beleidsdoelstelling of, indien van toepassing, met respectievelijk één of beide specifieke Interreg-doelstellingen, en moet bestaan uit een of meerdere specifieke doelstellingen. Bij dezelfde beleidsdoelstelling of specifieke Interreg-doelstelling kunnen verschillende prioriteiten horen.

3.   Voor elk Interreg-programma wordt het volgende vastgesteld:

a)

het programmagebied, met inbegrip van, waar mogelijk, een kaart daarvan als afzonderlijk document;

b)

een samenvatting van de voornaamste gemeenschappelijke uitdagingen, rekening houdend met:

i)

economische, sociale en territoriale verschillen en ongelijkheden;

ii)

gezamenlijke investeringsbehoeften en complementariteit en synergieën met andere financieringsprogramma’s en -instrumenten;

iii)

lessen uit ervaringen uit het verleden;

iv)

macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën, indien op het programmagebied als geheel of gedeeltelijk één of meer strategieën van toepassing zijn;

c)

een motivering voor de geselecteerde beleidsdoelstellingen en specifieke Interreg-doelstellingen, bijbehorende prioriteiten, specifieke doelstellingen of acties uit hoofde van de specifieke Interreg-doelstellingen en de vormen van steun, waarbij indien nodig ontbrekende schakels in de grensoverschrijdende infrastructuur worden aangepakt;

d)

de specifieke doelstellingen of acties uit hoofde van de specifieke Interreg-doelstellingen voor elke prioriteit;

e)

voor elke specifieke doelstelling of voor elke actie uit hoofde van de specifieke Interreg-doelstellingen:

i)

de gerelateerde soorten acties en de verwachte bijdrage ervan aan die specifieke doelstellingen of acties uit hoofde van de specifieke Interreg-doelstellingen en, indien van toepassing, aan macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën;

ii)

outputindicatoren en resultaatindicatoren met de bijbehorende mijlpalen en doelstellingen;

iii)

de voornaamste doelgroepen;

iv)

een opgave van de beoogde specifieke gebieden, met inbegrip van het geplande gebruik van geïntegreerde territoriale investeringen, vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling of een ander territoriaal instrument;

v)

het voorgenomen gebruik van financieringsinstrumenten, en

vi)

een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen per interventietype;

f)

een financieringsplan dat de volgende tabellen bevat, zonder verdeling per deelnemende lidstaat, deelnemend derde land, deelnemend partnerland of deelnemend LGO, tenzij anders vermeld:

i)

een tabel met per jaar de totale financiële toewijzingen voor het EFRO en, indien van toepassing, voor elk extern financieringsinstrument van de Unie voor de gehele programmeringsperiode;

ii)

een tabel met voor elke prioriteit de totale financiële toewijzingen uit het EFRO en, indien van toepassing, uit elk extern financieringsinstrument van de Unie per prioriteit, de nationale medefinanciering en of de nationale medefinanciering is samengesteld uit publieke en private bijdragen;

g)

de maatregelen die zijn getroffen om de in artikel 8 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde relevante programmapartners te betrekken bij de opstelling van het Interreg-programma en de rol van die programmapartners bij de uitvoering, monitoring en evaluatie van dat programma;

h)

de voorgenomen aanpak van de communicatie en zichtbaarheid met betrekking tot het Interreg-programma door het vaststellen van de doelstellingen, het doelpubliek, de communicatiekanalen, inclusief, waar passend, de communicatieactiviteiten op sociale media, de geplande begroting en de toepasselijke indicatoren voor monitoring en evaluatie, en

i)

een indicatie van de steun aan kleinschalige projecten, met inbegrip van kleine projecten in het kader van fondsen voor kleinschalige projecten.

Bij de indiening van het programma wordt daarbij ter informatie een lijst met geplande concrete acties van strategisch belang gevoegd, met een tijdschema.

4.   Met betrekking tot de in lid 3 bedoelde informatie worden de financiële toewijzingen voor de in punt f) van dat lid genoemde tabellen en wat betreft de steun uit de externe financieringsinstrumenten van de Unie, als volgt vermeld:

a)

voor Interreg A-programma’s die worden ondersteund door het IPA III en het NDICI, als één bedrag (“IPA III-CBC” of “NEXT-CBC”), waarbij de bijdragen van Rubriek 2, “Cohesie en waarden”, subplafond “Economische, sociale en territoriale samenhang”, en Rubriek 6, “Nabuurschap en internationaal beleid”, worden gecombineerd;

b)

voor Interreg B- en C-programma’s die worden ondersteund door het IPA III, het NDICI of het PLGO, als één bedrag (“Interreg-fondsen”), waarbij de bijdragen uit Rubriek 2 en Rubriek 6 worden gecombineerd, of uitgesplitst per financieringsinstrument “EFRO”, “IPA III”, “NDICI” en “PLGO”, naargelang de keuze van de programmapartners;

c)

voor Interreg B-programma’s die worden ondersteund door het PLGO, uitgesplitst naar financieringsinstrument (“EFRO” en “PLGO”);

d)

voor Interreg D-programma’s die worden ondersteund door het NDICI, uitgesplitst naar financieringsinstrument (“EFRO”, “NDICI” en “PLGO”, naargelang het geval).

5.   Met betrekking tot lid 3, eerste alinea, punt e), vi), van dit artikel worden de interventietypes gebaseerd op een nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/1060.

6.   Het Interreg-programma moet:

a)

bepalen welke de programma-autoriteiten zijn en aan welke instantie de Commissie betalingen dient te verrichten;

b)

de procedure vaststellen volgens welke het gemeenschappelijk secretariaat zal worden opgericht;

c)

onder de deelnemende lidstaten, en indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO’s bepalen hoe de aansprakelijkheid wordt verdeeld indien er door de beheerautoriteit of de Commissie financiële correcties worden opgelegd.

7.   De beheerautoriteit brengt de Commissie op de hoogte van elke verandering in de in lid 6, punt a) of punt b), bedoelde informatie waarvoor geen programmawijziging nodig is.

8.   Indien, met betrekking tot Interreg A-, B- of D-programma’s, een A-programma betrekking heeft op lange grenzen met heterogene ontwikkelingsuitdagingen en -behoeften, kunnen de lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO’s die deelnemen aan een Interreg-programma, subprogrammagebieden vaststellen.

9.   In afwijking van lid 3 wordt de inhoud van Interreg C-programma’s aangepast aan het specifieke karakter van die Interreg-programma’s, meer bepaald als volgt:

a)

de in punt a) van lid 3 bedoelde informatie is niet vereist;

b)

de op grond van de punten b) en g) van lid 3 vereiste informatie wordt in de vorm van een kort overzicht verstrekt;

c)

voor elke specifieke doelstelling worden de volgende gegevens verstrekt:

i)

met betrekking tot Interact en Espon, de vastlegging van één enkele begunstigde of een beperkte lijst van begunstigden en de toekenningsprocedure;

ii)

de gerelateerde actietypes en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen;

iii)

outputindicatoren en resultaatindicatoren met de bijbehorende mijlpalen en doelstellingen;

iv)

de voornaamste doelgroepen, en

v)

een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen per interventietype.

Artikel 18

Goedkeuring van Interreg-programma’s

1.   De Commissie beoordeelt elk Interreg-programma en de mate waarin het in overeenstemming is met de Verordeningen (EU) 2021/1060 en (EU) 2021/1058 en de onderhavige verordening, en, in het geval van steun uit een extern financieringsinstrument van de Unie en, indien van toepassing, de consistentie ervan met het in artikel 10, lid 1, van deze verordening bedoelde meerjarig strategiedocument of het desbetreffende strategische programmeringskader op grond van de respectieve basiswetgevingshandeling van één of meer van die instrumenten.

2.   De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop het Interreg-programma is ingediend door de lidstaat waar de toekomstige beheerautoriteit gevestigd is, opmerkingen formuleren.

3.   Deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO’s evalueren het Interreg-programma en houden daarbij rekening met de opmerkingen van de Commissie.

4.   De Commissie stelt uiterlijk vijf maanden na de datum van eerste indiening van elk Interreg-programma door de lidstaat waar de toekomstige beheerautoriteit gevestigd is, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het programma vast.

5.   Met betrekking tot externe grensoverschrijdende Interreg-programma’s stelt de Commissie haar besluiten uit hoofde van lid 4 van dit artikel vast na raadpleging van het overeenkomstig de relevante bepalingen van de IPA III-verordening opgerichte “IPA III-Comité” en van het overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EU) 2021/947 opgerichte “comité van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking”.

Artikel 19

Wijziging van Interreg-programma’s

1.   Na raadpleging van en goedkeuring door het monitoringcomité kan de beheerautoriteit, in overeenstemming met artikel 8 van Verordening (EU) 2021/1060, een gemotiveerd verzoek tot wijziging van een Interreg-programma indienen samen met het gewijzigde programma, waarin wordt uiteengezet wat het verwachte effect van die wijziging op het verwezenlijken van de doelstellingen is.

2.   De Commissie beoordeelt de mate waarin de verzochte wijziging in overeenstemming is met de Verordeningen (EU) 2021/1060 en (EU) 2021/1058 en met de onderhavige verordening, en kan binnen twee maanden na de datum waarop het gewijzigde programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.

3.   Deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO’s evalueren het gewijzigde programma en houden daarbij rekening met de opmerkingen van de Commissie.

4.   De Commissie neemt door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van de wijziging van een Interreg-programma, uiterlijk vier maanden na de indiening ervan door de beheerautoriteit.

5.   Na raadpleging van en goedkeuring door het monitoringcomité kan de beheerautoriteit, in overeenstemming met artikel 8 van Verordening (EU) 2021/1060, tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 10 % van de initiële toewijzing van een prioriteit en niet meer dan 5 % van de programmabegroting overdragen naar een andere prioriteit van hetzelfde Interreg-programma.

Dergelijke overdrachten hebben geen gevolgen voor de voorgaande jaren.

De overdracht en de daaraan gerelateerde wijzigingen moeten niet als ingrijpend worden beschouwd, en vergen geen besluit van de Commissie tot wijziging van het Interreg-programma. Zij moeten echter wel voldoen aan alle regelgeving. De beheerautoriteit dient bij de Commissie de in artikel 17, lid 3, punt f), ii), bedoelde herziene tabel in, samen met alle daaraan gerelateerde wijzigingen in het programma.

6.   Voor het corrigeren van tikfouten of louter redactionele wijzigingen die de uitvoering van het Interreg-programma niet beïnvloeden, is geen goedkeuring van de Commissie vereist. De beheerautoriteit stelt de Commissie van dergelijke correcties in kennis.

AFDELING II

Territoriale ontwikkeling

Artikel 20

Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

Voor de Interreg-programma’s vertegenwoordigen de betrokken territoriale autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van territoriale of lokale ontwikkelingsstrategieën, als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) 2021/1060, of betrokken zijn bij de selectie van de in het kader van deze strategieën, als bedoeld in artikel 29, lid 5, van die verordening te ondersteunen concrete acties, ten minste twee deelnemende landen waarvan er ten minste één een lidstaat is.

Een grensoverschrijdende juridische entiteit of een EGTS die een geïntegreerde territoriale investering op grond van artikel 30 van Verordening (EU) 2021/1060 of een ander territoriaal instrument op grond van artikel 28, eerste alinea, punt c), van die verordening uitvoert, kan tevens de enige begunstigde overeenkomstig artikel 23, lid 6, van deze verordening zijn, mits er sprake is van een scheiding van functies binnen de grensoverschrijdende juridische entiteit of de EGTS.

Artikel 21

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

Interreg-programma’s kunnen vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (“CLLD”) als bepaald in artikel 28, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060 omvatten, mits de betrokken lokale actiegroepen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de publieke en private lokale sociaaleconomische belangen, waarbij niet één belangengroep alleen de controle heeft over de besluitvorming, en van ten minste twee deelnemende landen waarvan er één een lidstaat is.

AFDELING III

Concrete acties en fondsen voor kleinschalige projecten

Artikel 22

Selectie van concrete acties in het kader van Interreg

1.   Concrete acties in het kader van Interreg worden door een overeenkomstig artikel 28 opgericht monitoringcomité geselecteerd in overeenstemming met de strategie en doelstellingen van het programma.

Dat monitoringcomité kan voor de selectie van concrete acties één of, met name in het geval van subprogramma’s, meerdere stuurcomités oprichten, die optreden onder zijn verantwoordelijkheid. Stuurcomités passen het partnerschapsbeginsel van artikel 8 van Verordening (EU) 2021/1060 toe.

Indien een concrete actie geheel of gedeeltelijk buiten het programmagebied binnen of buiten de Unie wordt uitgevoerd, is voor de selectie van die concrete actie de uitdrukkelijke goedkeuring van de beheerautoriteit in het monitoringcomité of, indien van toepassing, in het stuurcomité vereist.

Indien bij de actie een of meer partners betrokken zijn die gevestigd zijn op het grondgebied van een lidstaat, een derde land, een partnerland of een LGO die c.q. dat niet vertegenwoordigd is in het monitoringcomité, stelt de beheerautoriteit haar uitdrukkelijke goedkeuring afhankelijk van de indiening van een schriftelijke aanvaarding door de lidstaat, het derde land, het partnerland of het LGO in kwestie om de bedragen die ten onrechte aan deze partners zijn betaald, terug te betalen overeenkomstig artikel 52, lid 2.

Indien de in de vierde alinea van dit lid genoemde schriftelijke aanvaarding niet kan worden verkregen, moet de instantie die een concrete actie geheel of gedeeltelijk buiten het programmagebied uitvoert, van een bank of een andere financiële instelling een garantie verkrijgen ten belope van het bedrag van de verstrekte Interreg-fondsen. Een dergelijke garantie wordt opgenomen in het in lid 6 bedoelde document.

2.   Voor de selectie van concrete acties moet het monitoringcomité of, indien van toepassing, het stuurcomité criteria en procedures vaststellen en toepassen die niet-discriminerend en transparant zijn, toegankelijkheid voor personen met een handicap en gendergelijkheid waarborgen, en rekening houden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het beginsel van duurzame ontwikkeling, alsook met het beleid van de Unie op milieugebied overeenkomstig artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU.

De criteria en procedures waarborgen de prioritering van de te selecteren concrete acties teneinde ervoor te zorgen dat de financiering van de Unie maximaal bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Interreg-programma en de uitvoering van de samenwerkingscomponent van de concrete acties in het kader van de Interreg-programma’s, als bedoeld in artikel 23, leden 1 en 4, van deze verordening.

3.   De beheerautoriteit stelt de Commissie op haar verzoek in kennis van de selectiecriteria voorafgaand aan hun eerste indiening bij het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité. Hetzelfde geldt voor eventuele latere wijzigingen van deze criteria.

4.   Bij de selectie van de concrete acties heeft het monitoringcomité of, indien van toepassing, het stuurcomité de volgende taken:

a)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties in overeenstemming zijn met het Interreg-programma en effectief bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen ervan;

b)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties niet in strijd zijn met de desbetreffende strategieën die op grond van artikel 10, lid 1, zijn vastgesteld, of die voor een of meer externe financieringsinstrumenten van de Unie zijn vastgesteld;

c)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties de beste verhouding tussen het steunbedrag, de uitgevoerde activiteiten en de verwezenlijking van doelstellingen vertegenwoordigen;

d)

zich ervan vergewissen dat de begunstigde over de nodige financiële middelen en mechanismen beschikt om de exploitatie- en onderhoudskosten te dekken voor concrete acties die investeringen in infrastructuur of productieve investeringen omvatten, opdat deze financieel houdbaar zijn;

e)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (19) vallen, worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling of een screeningprocedure en dat terdege rekening is gehouden met de beoordeling van alternatieve oplossingen, overeenkomstig de voorschriften van die richtlijn;

f)

nagaan of voldaan is aan het toepasselijke recht indien de concrete acties zijn begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheerautoriteit;

g)

waarborgen dat een geselecteerde concrete actie binnen het toepassingsgebied van het betrokken Interreg-fonds valt en aan een interventietype wordt toegewezen;

h)

waarborgen dat concrete acties geen activiteiten omvatten die deel uitmaakten van een concrete actie waarvoor een verplaatsing in de zin van artikel 2, punt 27), van Verordening (EU) 2021/1060 gold of die zouden neerkomen op een overdracht van een productieve activiteit in de zin van artikel 65, lid 1, punt a), van die verordening.

i)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties niet rechtstreeks worden beïnvloed door een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot een inbreukprocedure binnen het toepassingsgebied van artikel 258 VWEU dat de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van concrete acties in gevaar brengt, en

j)

waarborgen dat voor investeringen in infrastructuur met een verwachte levensduur van ten minste vijf jaar een beoordeling van de verwachte gevolgen van klimaatverandering wordt uitgevoerd.

5.   Het monitoringcomité of, indien van toepassing, het stuurcomité keurt de voor de selectie van concrete acties in het kader van Interreg gebruikte methodes en criteria, inclusief eventuele wijzigingen daarvan, goed, onverminderd artikel 33, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060 betreffende de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling en artikel 24 van de onderhavige verordening.

6.   Voor elke concrete actie in het kader van Interreg verstrekt de beheerautoriteit de hoofdpartner of de enige partner een document waarin de voorwaarden voor steun voor de actie zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die moeten worden geleverd, het financieringsplan, de uitvoeringstermijn en, indien van toepassing, de toe te passen methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de steun.

In dit document worden tevens de verplichtingen van de hoofdpartner met betrekking tot terugvorderingen op grond van artikel 52 vastgelegd. Deze verplichtingen worden vastgesteld door het monitoringcomité.

Artikel 23

Partnerschap binnen concrete acties in het kader van Interreg

1.   Bij concrete acties die in het kader van de Interreg A-, B- en D-programma’s worden geselecteerd, zijn partners uit ten minste twee deelnemende landen of LGO’s betrokken, waarvan er ten minste één begunstigde uit een lidstaat afkomstig is.

Bij concrete acties die in het kader van het Interreg Europa-programma en het Urbact-programma worden geselecteerd, zijn partners uit ten minste drie deelnemende landen betrokken, waarvan er ten minste twee begunstigden uit de lidstaten afkomstig zijn.

Begunstigden van steun uit Interreg-fondsen en partners die aan de concrete actie deelnemen maar geen financiële steun uit die fondsen ontvangen (gezamenlijk “partners” genoemd) vormen een partnerschap voor concrete acties in het kader van Interreg.

2.   Een concrete actie in het kader van Interreg kan in één land of LGO worden uitgevoerd, mits in de aanvraag voor de concrete actie de gevolgen en de voordelen voor het programmagebied zijn vastgelegd.

3.   Lid 1 is niet van toepassing op concrete acties in het kader van het grensoverschrijdende Peace Plus-programma indien dat programma vrede en verzoening ondersteunt.

4.   De partners werken samen bij de ontwikkeling en uitvoering van concrete acties in het kader van Interreg, en bij de personeelsvoorziening daarvoor of de financiering daarvan, of bij beide.

Voor concrete acties in het kader van Interreg D-programma’s moeten de partners uit ultraperifere gebieden en derde landen, partnerlanden of LGO’s slechts voor twee van de vier in de eerste alinea vermelde aspecten samenwerken.

5.   Als er twee of meer partners zijn, wordt één van hen door de gezamenlijke partners aangewezen als hoofdpartner.

6.   Een grensoverschrijdende juridische entiteit of EGTS kan de enige partner zijn van een concrete actie in het kader van programma’s van de Interreg- A, B en C, mits tot de leden daarvan partners uit ten minste twee deelnemende landen behoren.

De grensoverschrijdende juridische entiteit of de EGTS bestaat uit leden uit ten minste drie deelnemende landen in het kader van het Interreg Europa-programma en het Urbact-programma.

Een juridische entiteit die een financieringsinstrument, een fonds van holdingfondsen of een fonds voor kleinschalige projecten, naargelang het geval, uitvoert, kan de enige begunstigde van een concrete actie in het kader van Interreg zijn zonder dat de in de eerste alinea vermelde vereisten inzake de samenstelling ervan gelden.

7.   Een enige partner is geregistreerd in een lidstaat die deelneemt aan het Interreg-programma.

Artikel 24

Steun voor projecten van beperkte financiële omvang

1.   Interreg A-, B- en D-programma’s steunen projecten van beperkte financiële omvang, hetzij:

a)

rechtstreeks binnen elk programma; hetzij

b)

binnen een of meer fondsen voor kleinschalige projecten.

2.   Indien een Interreg B- of D-programma niet in staat is de in lid 1 vastgelegde verplichtingen na te komen, worden de redenen waarom de verplichting niet kan worden nagekomen, in het programmadocument uiteengezet overeenkomstig punt 6 van het model in de bijlage.

Artikel 25

Fondsen voor kleinschalige projecten

1.   De totale bijdrage uit het EFRO of, indien van toepassing, uit de externe financieringsinstrumenten van de Unie aan fondsen voor kleinschalige projecten in het kader van een Interreg-programma mag niet meer bedragen dan 20 % van de totale toewijzing aan het Interreg-programma.

De eindontvangers van een fonds voor kleinschalige projecten ontvangen steun uit het EFRO, of indien van toepassing, uit de externe financieringsinstrumenten van de Unie via de begunstigde en voeren de kleinschalige projecten uit binnen dat fonds voor kleinschalige projecten (“kleinschalig project”).

2.   Het fonds voor kleinschalige projecten is een concrete actie in de zin van artikel 2, punt 4), van Verordening (EU) 2021/1060, die door een begunstigde wordt beheerd, rekening houdend met zijn taken en beloning.

De begunstigde is een grensoverschrijdende juridische entiteit of een EGTS, of een entiteit met rechtspersoonlijkheid.

De begunstigde selecteert de kleinschalige projecten die door de eindontvangers in de zin van artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) 2021/1060 worden uitgevoerd. Indien de begunstigde geen grensoverschrijdende juridische entiteit of EGTS is, selecteert een entiteit met vertegenwoordigers van ten minste twee deelnemende landen, waarvan er ten minste één een lidstaat is, de gezamenlijke kleinschalige projecten.

3.   In het document met de voorwaarden voor de steun aan een fonds voor kleinschalige projecten worden, naast de in artikel 22, lid 6, vermelde elementen, de elementen genoemd die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de begunstigde:

a)

een niet-discriminerende en transparante selectieprocedure vaststelt;

b)

objectieve criteria voor de selectie van kleinschalige projecten toepast, waarbij belangenconflicten worden vermeden;

c)

steunaanvragen beoordeelt;

d)

projecten selecteert en het steunbedrag voor elk kleinschalig project vaststelt;

e)

verantwoording moet afleggen voor de uitvoering van de concrete actie en op zijn niveau alle bewijsstukken bewaart die nodig zijn voor het auditspoor overeenkomstig bijlage XIII bij Verordening (EU) 2021/1060;

f)

de lijst van de eindontvangers die profiteren van de concrete actie, bekendmaakt.

De begunstigde ziet erop toe dat de eindontvangers voldoen aan de in artikel 36 vastgelegde vereisten.

4.   De selectie van kleine projecten wordt niet beschouwd als het delegeren van taken door de beheerautoriteit aan een intermediaire instantie als bedoeld in artikel 71, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060.

5.   Personeelskosten en andere kosten die overeenstemmen met de kostencategorieën van de artikelen 39 tot en met 43, die door de begunstigde worden gemaakt voor het beheer van het fonds of de fondsen voor kleinschalige projecten, bedragen ten hoogste 20 % van de totale subsidiabele kosten van het fonds respectievelijk de fondsen voor kleinschalige projecten.

6.   Indien de overheidsbijdrage aan een klein project niet meer bedraagt dan 100 000 EUR, bestaat de bijdrage uit het EFRO of, indien van toepassing, een extern financieringsinstrument van de Unie uit eenheidskosten of vaste bedragen of financiering volgens een vaste percentage, behalve voor projecten waarvoor de steun staatssteun vormt.

Indien de totale kosten van elk project niet meer bedragen dan 100 000 EUR, kan het steunbedrag voor een of meer kleinschalige projecten worden vastgesteld op basis van een ontwerpbegroting, die per geval wordt opgesteld en vooraf wordt goedgekeurd door de begunstigde die de middelen voor het kleine project beheert.

Indien er gebruik wordt gemaakt van financiering volgens een vast percentage, mogen de kostencategorieën waarop de vaste percentages van toepassing zijn, worden terugbetaald in overeenstemming met artikel 53, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 26

Taken van de hoofdpartner

1.   De hoofdpartner:

a)

stelt de regelingen met de andere partners vast in een overeenkomst waarin onder meer bepalingen zijn opgenomen die een goed financieel beheer garanderen van de respectieve Uniemiddelen die zijn toegewezen aan de concrete actie in het kader van Interreg, met inbegrip van de regelingen voor de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen;

b)

neemt de verantwoordelijkheid op zich om de uitvoering van de gehele concrete actie in het kader van Interreg te garanderen, en

c)

garandeert dat de door alle partners gedeclareerde uitgaven zijn gedaan voor de uitvoering van de concrete actie in het kader van Interreg, overeenkomen met de tussen alle partners overeengekomen activiteiten, en in overeenstemming zijn met het document dat door de beheerautoriteit conform artikel 22, lid 6, is verstrekt.

2.   Tenzij anders bepaald in regelingen die zijn vastgelegd overeenkomstig lid 1, punt a), ziet de hoofdpartner erop toe dat de andere partners het totale bedrag van de bijdragen uit het respectieve EU-fonds integraal ontvangen binnen een door alle partners overeengekomen termijn en volgens dezelfde procedure als die welke voor de hoofdpartner geldt. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast waardoor die bedragen voor de andere partners worden verminderd.

3.   Elke partner in een aan een concrete actie van Interreg deelnemend(e) lidstaat, derde land, partnerland of LGO kan als de hoofdpartner worden aangewezen.

AFDELING IV

Technische bijstand

Artikel 27

Technische bijstand

1.   Het bedrag van de uit de Fondsen toegewezen middelen voor technische bijstand wordt overeenkomstig artikel 17, lid 3, punt f), als onderdeel van de financiële toewijzingen voor elke prioriteit van het programma vastgesteld, en krijgt niet de vorm van een afzonderlijke prioriteit of van een specifiek programma.

2.   Technische bijstand voor elk Interreg-programma wordt vergoed volgens een vast percentage door toepassing van de in lid 3 van dit artikel vermelde percentages op de subsidiabele uitgaven die in iedere betalingsaanvraag zijn opgenomen krachtens artikel 91, lid 3, punt a) of punt c), van Verordening (EU) 2021/1060.

3.   Het percentage van de EFRO-bijdrage en de externe financieringsinstrumenten van de Unie wordt vergoed voor technische bijstand, is als volgt:

a)

voor interne grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s die worden gesteund door het EFRO: 7 %;

b)

voor door het IPA III-CBC of het NDICI-CBC gesteunde externe grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s, voor Interreg B-programma’s waarbij de steun uit het EFRO 50 % of minder bedraagt en voor Interreg D-programma’s, zowel voor de EFRO-bijdrage als voor een of meer van de externe financieringsinstrumenten van de Unie: 10 %, en

c)

voor Interreg B-programma’s waarbij de steun uit het EFRO meer dan 50 % bedraagt en voor Interreg C-programma’s, zowel voor de EFRO-bijdrage, als, indien van toepassing, voor een of meer van de externe financieringsinstrumenten van de Unie: 8 %.

4.   Voor Interreg-programma’s met een totale toewijzing uit het EFRO van 30 000 000 EUR tot 50 000 000 EUR wordt het bedrag dat resulteert uit het percentage voor technische bijstand, verhoogd met een aanvullend bedrag van 500 000 EUR. De Commissie voegt dat bedrag toe aan de eerste tussentijdse betaling.

5.   Voor Interreg-programma’s met een totale toewijzing uit het EFRO van minder dan 30 000 000 EUR worden het in EUR uitgedrukte bedrag dat nodig is voor technische bijstand, en het daaruit resulterende percentage vastgelegd in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het betrokken Interreg-programma op grond van artikel 18.

HOOFDSTUK IV

MONITORING, EVALUATIE EN COMMUNICATIE

AFDELING I

Monitoring

Artikel 28

Monitoringcomité

1.   De lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO’s die deelnemen aan dat programma, richten binnen drie maanden na de datum waarop de Commissie de lidstaten op grond van artikel 18 in kennis heeft gesteld van haar besluit tot goedkeuring van een Interreg-programma, in overleg met de beheerautoriteit een comité op dat de uitvoering van het Interreg-programma monitort (“monitoringcomité”).

2.   Ieder monitoringcomité stelt zijn reglement van orde vast.

Het reglement van orde van het monitoringcomité en, in voorkomend geval, van het stuurcomité voorkomt situaties van belangenconflicten bij het selecteren van concrete Interreg-acties en bevat bepalingen over stemrechten en de regels voor het bijwonen van de vergaderingen.

3.   Het monitoringcomité vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert alle vraagstukken die invloed hebben op de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

4.   De beheerautoriteit publiceert het reglement van orde van het monitoringcomité en een samenvatting van zowel gegevens als informatie, inclusief besluiten, die het monitoringcomité heeft goedgekeurd, op de in artikel 36, lid 2, bedoelde website.

Artikel 29

Samenstelling van het monitoringcomité

1.   De samenstelling van het monitoringcomité van elk Interreg-programma wordt overeengekomen door de lidstaten en, indien van toepassing, door de aan dat programma deelnemende derde landen, partnerlanden en LGO’s, waarbij wordt gezorgd voor een evenwichtige vertegenwoordiging van:

a)

de relevante autoriteiten, met inbegrip van intermediaire instanties;

b)

instanties die gezamenlijk in het hele programmagebied zijn opgericht of die een deel daarvan bestrijken, met inbegrip van EGTS, en

c)

vertegenwoordigers van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde programmapartners uit lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO’s.

Bij de samenstelling van het monitoringcomité wordt rekening gehouden met het aantal aan het betrokken Interreg-programma deelnemende lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO’s.

2.   De beheerautoriteit publiceert de ledenlijst van het monitoringcomité op de in artikel 36, lid 2, bedoelde website.

3.   Vertegenwoordigers van de Commissie nemen met raadgevende stem deel aan de werkzaamheden van het monitoringcomité.

Artikel 30

Taken van het monitoringcomité

1.   Het monitoringcomité onderzoekt:

a)

de vooruitgang bij het uitvoeren van het programma en het bereiken van de mijlpalen en doelstellingen van het Interreg-programma;

b)

vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het Interreg-programma en de maatregelen die genomen zijn om die vraagstukken aan te pakken;

c)

wat financieringsinstrumenten betreft, de onderdelen van de voorafgaande beoordeling genoemd in artikel 58, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 en het strategiedocument bedoeld in artikel 59, lid 1, van die verordening;

d)

de vooruitgang bij de uitvoering van de evaluaties, de samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen is gegeven;

e)

de uitvoering van communicatie- en zichtbaarheidsacties;

f)

de voortgang bij de uitvoering van concrete Interreg-acties die van strategisch belang zijn en, indien van toepassing, van grote infrastructuurprojecten, en

g)

de vooruitgang bij de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en begunstigden, indien van toepassing.

2.   In aanvulling op de taken betreffende de selectie van concrete acties als bedoeld in artikel 22, hecht het monitoringcomité zijn goedkeuring aan:

a)

de methodiek en de criteria voor de selectie van concrete acties — inclusief wijzigingen daarvan, na de Commissie daarvan, als ze daarom heeft verzocht, kennis te hebben gegeven overeenkomstig artikel 22, lid 2, van deze verordening, onverminderd artikel 33, lid 3, punten b), c) en d), van Verordening (EU) 2021/1060;

b)

het evaluatieplan en eventuele wijzigingen daarvan;

c)

een voorstel van de beheerautoriteit tot wijziging van een Interreg-programma, met inbegrip van voorstellen voor een overdracht overeenkomstig artikel 19, lid 5, en

d)

een eindverslag over de prestaties.

Artikel 31

Evaluatie

1.   De Commissie kan een evaluatie organiseren om de prestaties van Interreg-programma’s te onderzoeken.

De evaluatie kan schriftelijk worden uitgevoerd.

2.   De beheerautoriteit verstrekt de Commissie op haar verzoek binnen één maand beknopte informatie over de in artikel 30, lid 1, genoemde elementen. Die informatie is gebaseerd op de meest recente gegevens waarover de lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen, partnerlanden en LGO’s beschikken.

3.   Het resultaat van de evaluatie wordt vastgelegd in overeengekomen notulen.

4.   De beheerautoriteit geeft gevolg aan door de Commissie aangehaalde kwesties en stelt de Commissie binnen drie maanden na de datum van de evaluatie in kennis van de getroffen maatregelen.

Artikel 32

Indiening van gegevens

1.   Elke beheerautoriteit dient uiterlijk op 31 januari, 30 april, 31 juli en 31 oktober van ieder jaar de cumulatieve gegevens voor het respectieve Interreg-programma langs elektronische weg in bij de Commissie conform het model in bijlage VII bij Verordening (EU) 2021/1060, met uitzondering van de in lid 2, punt b), en in lid 3 van dit artikel bedoelde informatie, die uiterlijk op 31 januari en 31 juli van ieder jaar wordt ingediend.

De gegevens worden uiterlijk op 31 januari 2022 voor het eerst ingediend en uiterlijk op 31 januari 2030 voor het laatst.

2.   De in lid 1 bedoelde gegevens worden voor elke prioriteit uitgesplitst per specifieke doelstelling en hebben betrekking op:

a)

het aantal geselecteerde concrete Interreg-acties, de totale subsidiabele kosten ervan, de bijdrage van het respectieve Interreg-fonds en het totaal van de door de hoofdpartners aan de beheerautoriteit gedeclareerde subsidiabele uitgaven, steeds uitgesplitst per interventietype;

b)

de waarden van de output- en resultaatindicatoren voor de geselecteerde concrete Interreg-acties en de door de voltooide concrete Interreg-acties bereikte waarden.

3.   Voor financieringsinstrumenten worden ook gegevens verstrekt over:

a)

subsidiabele uitgaven per type financieel product;

b)

het bedrag van als subsidiabele uitgaven gedeclareerde beheerskosten en -vergoedingen;

c)

het bedrag, per type financieel product, van particuliere en overheidsmiddelen die in aanvulling op de fondsen beschikbaar zijn gesteld;

d)

rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun uit de Interreg-fondsen aan de in artikel 60 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde financieringsinstrumenten en de teruggevloeide middelen die zijn toe te rekenen aan steun uit de Interreg-fondsen als bedoeld in artikel 62 van die verordening;

e)

de totale waarde van leningen aan en investeringen in eigen vermogen of in quasi-eigenvermogen van eindontvangers die met programmamiddelen zijn gegarandeerd en daadwerkelijk zijn uitgekeerd aan eindontvangers.

4.   De gegevens die conform dit artikel worden ingediend, zijn betrouwbaar en stemmen overeen met de gegevens die in het in artikel 72, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde elektronische systeem aan het einde van de maand die voorafgaat aan de maand van indiening beschikbaar zijn.

5.   De beheerautoriteit publiceert alle bij de Commissie ingediende gegevens op de in artikel 36, lid 2, bedoelde website, of verstrekt op die website een link naar die gegevens.

Artikel 33

Eindverslag over de prestaties

1.   Elke beheerautoriteit dient uiterlijk op 15 februari 2031 bij de Commissie een eindverslag over de prestaties van het respectieve Interreg-programma in.

Het eindverslag over de prestaties wordt ingediend aan de hand van het model dat overeenkomstig artikel 43, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060 is vastgesteld.

2.   In het eindverslag over de prestaties wordt beoordeeld in hoeverre de programmadoelstellingen zijn bereikt op basis van de in artikel 30 genoemde elementen, met uitzondering van lid 1, punt c), en lid 2, punt d), van dat artikel.

3.   De Commissie onderzoekt het eindverslag over de prestaties en deelt de beheerautoriteit binnen vijf maanden na de datum van ontvangst van dat verslag haar opmerkingen mee. Als er dergelijke opmerkingen worden gemaakt, verstrekt de beheerautoriteit alle nodige informatie in verband met die opmerkingen, en stelt zij de Commissie, in voorkomend geval, binnen drie maanden na ontvangst van de opmerkingen in kennis van de genomen maatregelen. De Commissie stelt de beheerautoriteit binnen twee maanden na ontvangst van de door deze verstrekte nodige informatie in kennis van de aanvaarding van het verslag. Indien de Commissie de beheerautoriteit niet binnen deze termijn in kennis stelt, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard.

4.   De beheerautoriteit publiceert het eindverslag over de prestaties op de in artikel 36, lid 2, bedoelde website.

Artikel 34

Indicatoren voor Interreg-programma’s

1.   Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vervat in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/1058 en, waar nodig, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060, en artikel 17, lid 3, punt e), ii), en artikel 32, lid 2, punt b), van de onderhavige verordening.

2.   Indien relevant worden programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren gebruikt naast de indicatoren die zijn geselecteerd overeenkomstig lid 1.

Alle gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren die zijn opgenomen in tabel 2 van bijlage I bij Verordening (EU) 2021/1058 kunnen ook worden gebruikt voor specifieke doelstellingen in het kader van een van de beleidsdoelstellingen 1 tot en met 5 of, indien relevant, in het kader van de in artikel 14, leden 4 en 5, van deze verordening vastgelegde specifieke doelstellingen voor Interreg.

3.   Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De mijlpalen voor 2024 en de doelstellingen voor 2029 zijn cumulatief.

AFDELING II

Evaluatie en communicatie

Artikel 35

Evaluatie tijdens de programmeringsperiode

1.   De lidstaat of de beheerautoriteit verricht evaluaties van de programma’s met betrekking tot een of meer van de volgende criteria: effectiviteit, efficiëntie, relevantie, samenhang en Unie-meerwaarde, dit ter verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de programma’s. De evaluaties kunnen ook betrekking hebben op andere relevante criteria, zoals inclusiviteit, non-discriminatie en zichtbaarheid, en kunnen betrekking hebben op meer dan één programma.

2.   In aanvulling op de in lid 1 bedoelde evaluaties, wordt uiterlijk op 30 juni 2029 van elk programma een evaluatie ter beoordeling van het effect ervan verricht.

3.   De evaluaties worden toevertrouwd aan functioneel onafhankelijke interne of externe deskundigen.

4.   De beheerautoriteit zorgt voor procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens.

5.   De beheerautoriteit stelt een evaluatieplan op dat betrekking kan hebben op meer dan één Interreg-programma.

6.   De beheerautoriteit dient het evaluatieplan uiterlijk een jaar na de goedkeuring van het Interreg-programma in bij het monitoringcomité.

7.   De beheerautoriteit publiceert alle evaluaties op de in artikel 36, lid 2, bedoelde website.

Artikel 36

Verantwoordelijkheden van de beheerautoriteiten en partners met betrekking tot transparantie en communicatie

1.   Elke beheerautoriteit wijst voor elk Interreg-programma een contactpersoon voor communicatie aan. Een contactpersoon voor communicatie kan verantwoordelijk zijn voor meer dan één programma.

2.   De beheerautoriteit zorgt binnen zes maanden na de goedkeuring van het Interreg-programma op grond van artikel 18 voor een website met informatie over elk Interreg-programma waarvoor zij verantwoordelijk is, met betrekking tot de doelstellingen, activiteiten, beschikbare financieringsmogelijkheden en verwezenlijkingen van het programma.

3.   Artikel 49, leden 2 tot en met 6, van Verordening (EU) 2021/1060 over de verantwoordelijkheden van de beheerautoriteit is van toepassing.

4.   Elke partner van een concrete Interreg-actie of elke instantie die een financieringsinstrument uitvoert, erkent de steun uit een Interreg-fonds, met inbegrip van voor financieringsinstrumenten hergebruikte middelen overeenkomstig artikel 62 van Verordening (EU) 2021/1060, aan de concrete Interreg-actie door:

a)

op de officiële website of socialemediasites van de partner, indien die bestaan, een korte beschrijving van de concrete Interreg-actie — in verhouding tot de door een Interreg-fonds verstrekte steun — op te nemen, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en daarbij de nadruk te leggen op de financiële steun uit het Interreg-fonds;

b)

te zorgen voor een verklaring waarin de steun uit een Interreg-fonds duidelijk zichtbaar benadrukt wordt in documenten en communicatiemateriaal over de uitvoering van de concrete Interreg-actie, bedoeld voor het grote publiek of voor deelnemers;

c)

duidelijk zichtbaar voor het publiek duurzame platen of borden met het embleem van de Unie overeenkomstig de technische kenmerken in bijlage IX bij Verordening (EU) 2021/1060 te plaatsen, zodra de materiële uitvoering van een met materiële investeringen of de aankoop van materiaal gepaard gaande concrete Interreg-actie start gaat of het aangekochte materiaal is geïnstalleerd, ten aanzien van door een Interreg-fonds ondersteunde acties, waarvan de totale kosten meer dan 100 000 EUR bedragen;

d)

voor concrete Interreg-acties die niet onder punt c) vallen, ten minste een affiche van minstens A3-formaat of een equivalent elektronisch display te plaatsen met informatie over de concrete Interreg-actie waarbij de aandacht wordt gevestigd op de steun uit een Interreg-fonds, tenzij de begunstigde een natuurlijke persoon is;

e)

voor concrete acties van strategisch belang en concrete acties waarvan de totale kosten meer bedragen van 5 000 000 EUR, een communicatie-evenement te organiseren en de Commissie en de bevoegde beheerautoriteit daar tijdig bij te betrekken.

De term “Interreg” wordt gebruikt naast het embleem van de Unie overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) 2021/1060.

5.   Voor fondsen voor kleinschalige projecten en financieringsinstrumenten zorgt de begunstigde er door middel van de contractuele voorwaarden voor dat eindontvangers voldoen aan de vereisten om publiekelijk te communiceren over de concrete Interreg-actie.

Voor financieringsinstrumenten erkent de eindontvanger de oorsprong van en geeft hij zichtbaarheid aan de Uniefinanciering (met name wanneer hij de acties en de resultaten ervan propageert) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende en effectieve wijze te informeren.

6.   Indien er geen corrigerende maatregelen genomen zijn, stelt de beheerautoriteit maatregelen in, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, door intrekking van maximaal 2 % van de steun uit de fondsen aan:

a)

de betrokken begunstigde die zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 47 van Verordening (EU) 2021/1060 of de leden 4 en 5 van dit artikel niet nakomt, of

b)

de betrokken eindontvanger die de vereisten van lid 5 niet nakomt.

HOOFDSTUK V

SUBSIDIABILITEIT

Artikel 37

Regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven

1.   Een concrete actie in het kader van Interreg kan geheel of gedeeltelijk buiten een lidstaat worden uitgevoerd, ook indien dit buiten het grondgebied van de Unie is, mits de concrete Interreg-actie bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het respectieve Interreg-programma.

2.   Onverminderd de subsidiabiliteitsregels die zijn vastgesteld in de artikelen 63 tot en met 68 van Verordening (EU) 2021/1060, in de artikelen 5 en 7 van Verordening (EU) 2021/1058 of dit hoofdstuk, met inbegrip van de op grond daarvan vastgestelde handelingen, stellen de deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO’s door middel van een gezamenlijk besluit in het monitoringcomité enkel aanvullende regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor het Interreg-programma vast voor uitgavencategorieën die niet onder die bepalingen vallen. Die aanvullende regels hebben betrekking op het Interreg-programma als geheel.

Indien een Interreg-programma echter concrete acties selecteert op basis van oproepen tot het indienen van voorstellen, worden die aanvullende regels vastgesteld voordat de oproepen tot het indienen van voorstellen zijn gepubliceerd. In alle andere gevallen worden die aanvullende regels vastgesteld voordat de concrete acties worden geselecteerd.

3.   Voor aangelegenheden die niet vallen onder de subsidiabiliteitsregels zoals vastgesteld in de artikelen 63 tot en met 68 van Verordening (EU) 2021/1060 , in de artikelen 5 en 7 van Verordening (EU) 2021/1058 en in dit hoofdstuk, met inbegrip van de op grond hiervan vastgestelde handelingen of regels die overeenkomstig lid 2 van dit artikel zijn vastgesteld, zijn de nationale regels van de lidstaat en, indien van toepassing, van de derde landen, partnerlanden en LGO’s waar de uitgaven zijn gedaan, van toepassing.

4.   In geval van een verschil van mening tussen de beheerautoriteit en de auditautoriteit met betrekking tot de subsidiabiliteit als zodanig van een geselecteerde concrete Interreg-actie in het kader van een Interreg-programma, prevaleert het advies van de beheerautoriteit, waarbij rekening moet worden gehouden met het advies van het monitoringcomité.

5.   LGO’s komen niet in aanmerking voor steun uit het EFRO uit hoofde van de Interreg-programma’s, maar mogen onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden aan die programma’s deelnemen.

Artikel 38

Algemene bepalingen inzake de subsidiabiliteit van de kostencategorieën

1.   De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO’s kunnen in het monitoringcomité van een Interreg-programma overeenkomen dat uitgaven die onder een of meer van de in de artikelen 39 tot en met 44 bedoelde categorieën vallen, niet subsidiabel zijn in het kader van een of meer prioriteiten van een Interreg-programma.

2.   Alle uitgaven die overeenkomstig deze verordening subsidiabel zijn, dienen betrekking te hebben op de kosten van het opzetten of het opzetten en uitvoeren van een concrete actie of een deel van een concrete actie.

3.   De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

a)

boetes, financiële sancties, gerechtskosten en kosten van geschillen;

b)

kosten van geschenken, of

c)

kosten in verband met schommelingen van wisselkoersen.

4.   Indien het in artikel 56, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 bepaalde vaste percentage wordt gebruikt voor de berekening van andere subsidiabele kosten dan directe personeelskosten van een concrete actie, wordt dat percentage niet toegepast op directe personeelskosten die op basis van een vast percentage als bedoeld in artikel 39, lid 3, punt c), van deze verordening berekend worden.

5.   In afwijking van artikel 76, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2021/1060, worden uitgaven in een andere valuta dan de euro door elke begunstigde uit een land dat de euro niet als munt heeft, in euro’s omgerekend aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers van de Commissie in de maand waarin deze uitgaven ter verificatie zijn ingediend.

Artikel 39

Personeelskosten

1.   Personeelskosten omvatten de bruto arbeidskosten van het personeel van de Interreg-partner in een van de volgende vormen van dienstverband:

a)

voltijds;

b)

deeltijds met een vast percentage werktijd per maand;

c)

deeltijds met een flexibel percentage werktijd per maand, of

d)

op uurbasis.

2.   Personeelskosten zijn beperkt tot:

a)

salarisbetalingen met betrekking tot de activiteiten die de entiteit niet zou ondernemen indien de betrokken concrete actie niet zou worden uitgevoerd, welke zijn vastgelegd in tewerkstellingsdocument, hetzij in de vorm van een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van werk of een aanstellingsbesluit, of bij wet, en welke verband houden met de in de functiebeschrijving van het betrokken personeelslid vermelde verantwoordelijkheden;

b)

andere kosten die direct verband houden met de salarisbetalingen door de werkgever, zoals belastingen en socialezekerheidsbijdragen, met inbegrip van pensioenpremies, die vallen onder Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (20), op voorwaarde dat die kosten:

i)

zijn vastgelegd in een arbeidsdocument of bij wet;

ii)

in overeenstemming zijn met de wetgeving waarnaar in het arbeidsdocument wordt verwezen, en met de normale praktijk in het land waar en/of de organisatie waarbij het individuele personeelslid feitelijk werkt, en

iii)

niet door de werkgever kunnen worden teruggevorderd.

Wat punt a) van de eerste alinea betreft, kunnen betalingen aan natuurlijke personen die voor de Interreg-partner werken op grond van een andersoortig contract dan een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van werk gelijkgesteld worden aan salarisbetalingen, en worden dergelijke andersoortige contracten als arbeidsdocument beschouwd.

3.   Personeelskosten kunnen worden vergoed:

a)

overeenkomstig artikel 53, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060, gestaafd door arbeidsdocument en salarisafrekeningen;

b)

met vereenvoudigde kostenopties bedoeld in artikel 53, lid 1, punten b) tot en met f), van Verordening (EU) 2021/1060;

c)

als een vast percentage van maximaal 20 % van de andere directe kosten dan de directe personeelskosten van die concrete actie, zonder verplichting voor de lidstaat om te berekenen welk percentage van toepassing is, of

d)

als een uurtarief overeenkomstig artikel 55, leden 2 tot en met 4, van Verordening (EU) 2021/1060, hetzij voor directe personeelskosten van personen die voltijds aan de concrete actie werken, hetzij voor personen die deeltijds aan de concrete actie werken op grond van lid 4, punt b), van dit artikel.

4.   Personeelskosten voor personen die deeltijds aan de concrete actie werken, worden berekend als:

a)

een vast percentage van de bruto arbeidskosten overeenkomstig artikel 55, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060, of

b)

een flexibel aandeel in de bruto arbeidskosten overeenkomstig een aantal aan de concrete actie bestede uren dat per maand varieert, op basis van een werktijdregistratiesysteem dat 100 % van de arbeidstijd van de werknemer bestrijkt.

5.   Voor personeelsleden die overeenkomstig lid 1, punt d), in dienst zijn, wordt het uurtarief vermenigvuldigd met het aantal feitelijk aan de concrete actie bestede uren, op basis van een arbeidstijdregistratiesysteem.

Artikel 40

Kantoor- en administratieve kosten

1.   Kantoor- en administratieve kosten zijn beperkt tot de volgende posten:

a)

kantoorhuur;

b)

verzekeringen en belastingen in verband met de gebouwen waarin het personeel is gevestigd en de uitrusting van het kantoor (zoals brand- of diefstalverzekering);

c)

nutsvoorzieningen (zoals elektriciteit, verwarming en water);

d)

kantoorbenodigdheden;

e)

boekhouding;

f)

archieven;

g)

onderhoud, reiniging en reparaties;

h)

beveiliging;

i)

IT-systemen;

j)

communicatie (zoals telefoon, fax, internet, postdiensten en visitekaartjes);

k)

bankkosten voor het openen en beheren van de rekening(en) indien voor de uitvoering van een concrete actie een afzonderlijke rekening moet worden geopend, en

l)

kosten voor transnationale financiële transacties.

2.   Kantoor- en administratieve kosten worden berekend als een vast percentage van de bruto arbeidskosten overeenkomstig artikel 54, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 41

Reis- en verblijfskosten

1.   Reis- en verblijfskosten zijn - ongeacht of dergelijke kosten binnen of buiten het programmagebied zijn gemaakt en betaald - beperkt tot de volgende kostenposten:

a)

reiskosten (zoals tickets, reis- en autoverzekeringen, brandstof, kilometerstand, tolheffing en parkeerkosten);

b)

de kosten van maaltijden;

c)

verblijfskosten;

d)

visumkosten, en

e)

dagvergoedingen.

2.   Alle in lid 1, punten a) tot en met d), genoemde kostenposten die al door een dagvergoeding worden gedekt, worden niet vergoed in aanvulling op die dagvergoeding.

3.   Reis- en verblijfskosten van externe deskundigen en dienstverleners vallen onder de in artikel 42 bedoelde kosten voor externe expertise en diensten.

4.   Rechtstreekse betaling van de uitgaven voor in lid 1, punten a) tot en met d), vermelde kostenposten door een medewerker van de begunstigde wordt gestaafd door een bewijs van vergoeding door de begunstigde aan die werknemer.

5.   Reis- en verblijfskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage van maximaal 15 % van de directe personeelskosten van die concrete actie, zonder verplichting voor de lidstaat om te berekenen welk percentage van toepassing is.

Artikel 42

Kosten voor externe expertise en diensten

Kosten voor externe expertise en diensten zijn beperkt tot de volgende diensten en expertise die worden verleend door een andere publieke of private instantie of natuurlijke persoon dan de begunstigde en alle partners van de concrete actie:

a)

studies of enquêtes (zoals evaluaties, strategieën, conceptnota’s, ontwerpen en handboeken);

b)

opleiding;

c)

vertalingen;

d)

ontwikkeling, wijzigingen en aanpassingen van IT-systemen en websites;

e)

promotie, communicatie, publiciteit, promotiemateriaal en -activiteiten, of informatie die verband houdt met een concrete actie of met een programma als zodanig;

f)

financieel beheer;

g)

diensten met betrekking tot de organisatie en uitvoering van evenementen of vergaderingen (met inbegrip van huur, catering en vertolking);

h)

deelname aan evenementen (zoals inschrijvingskosten);

i)

juridisch advies en notariële diensten, technische en financiële expertise en andere advies- en accountantsdiensten;

j)

intellectuele-eigendomsrechten;

k)

verificaties op grond van artikel 74, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en van artikel 46, lid 1, van deze verordening;

l)

kosten voor de boekhoudfunctie op het niveau van het programma op grond van artikel 76 van Verordening (EU) 2021/1060 en artikel 47 van deze verordening;

m)

auditkosten op het niveau van het programma op grond van de artikelen 78 en 81 van Verordening (EU) 2021/1060 en van de artikelen 48 en 49 van deze verordening;

n)

verstrekking van garanties door een bank of andere financiële instelling wanneer dit vereist wordt door wetgeving van de Unie of nationale wetgeving of in een programmeringsdocument van het monitoringcomité;

o)

reis- en verblijfkosten van externe deskundigen, sprekers, voorzitters van vergaderingen en dienstverleners, en

p)

andere specifieke expertise en diensten die nodig zijn voor concrete acties.

Artikel 43

Kosten voor uitrusting

1.   Kosten van uitrusting die is gekocht, gehuurd of geleased door de begunstigde van de concrete actie, afgezien van de in artikel 40 bedoelde uitrusting, zijn beperkt tot de volgende posten:

a)

kantoorapparatuur;

b)

IT-apparatuur en software;

c)

meubilair en uitrusting;

d)

laboratoriumbenodigdheden;

e)

machines en instrumenten;

f)

gereedschappen of apparaten;

g)

voertuigen, en

h)

andere specifieke uitrusting die nodig is voor concrete acties.

2.   Kosten voor de aanschaf van tweedehandsuitrusting kunnen subsidiabel zijn onder de volgende voorwaarden:

a)

er is geen andere steun voor ontvangen uit de Interreg-fondsen of uit de in artikel 1, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 genoemde Fondsen;

b)

de prijs is niet hoger dan de algemeen aanvaarde marktprijs voor dergelijke uitrusting, en

c)

de technische eigenschappen beantwoorden aan de eisen van de concrete actie en aan de geldende normen en standaarden.

Artikel 44

Kosten voor infrastructuur en werkzaamheden

Kosten voor infrastructuur en werken zijn beperkt tot de volgende posten:

a)

de aankoop van grond overeenkomstig artikel 64, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060;

b)

bouwvergunningen;

c)

bouwmaterialen;

d)

arbeid, en

e)

gespecialiseerde werkzaamheden (zoals bodemsanering en ontmijning).

HOOFDSTUK VI

INTERREG: PROGRAMMA-, BEHEER-, CONTROLE- EN AUDITAUTORITEITEN

Artikel 45

Interreg-programma-autoriteiten

1.   De lidstaten en, in voorkomend geval, de derde landen, partnerlanden en LGO’s die deelnemen aan een Interreg-programma, wijzen voor de toepassing van artikel 71 van Verordening (EU) 2021/1060 één beheerautoriteit en één auditautoriteit aan.

2.   De beheerautoriteit en de auditautoriteit zijn in dezelfde lidstaat gevestigd.

3.   Met betrekking tot het grensoverschrijdend Peace Plus-programma wordt het orgaan voor speciale EU-programma’s beschouwd als zijnde gevestigd in een lidstaat indien dit orgaan is aangewezen als beheerautoriteit.

4.   De lidstaten en, in voorkomend geval, de derde landen, partnerlanden en LGO’s die deelnemen aan een Interreg-programma, kunnen een EGTS aanwijzen als beheerautoriteit van het programma.

5.   Indien de beheerautoriteit van een Interreg-programma een intermediaire instantie aanwijst conform artikel 71, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060, voert deze instantie haar taken uit in meer dan één deelnemende lidstaat of, in voorkomend geval, in een deelnemend derde land, partnerland of LGO. Onverminderd artikel 22 van deze verordening, kunnen een of meer intermediaire instanties deze taken verrichten in slechts één deelnemende lidstaat of, in voorkomend geval, in een deelnemend derde land, partnerland of LGO, indien deze keuze gebaseerd is op bestaande structuren.

Artikel 46

Taken van de beheerautoriteit

1.   De beheerautoriteit van een Interreg-programma is belast met de taken die zijn vastgesteld in de artikelen 72, 74 en 75 van Verordening (EU) 2021/1060, met uitzondering van het selecteren van concrete acties als bedoeld in artikel 72, lid 1, punt a), en artikel 73 van die verordening en zij doet de betalingen aan begunstigden als bedoeld in artikel 74, lid 1, punt b), van die verordening indien de boekhoudfunctie, conform artikel 47 van deze verordening, wordt verricht door een andere instantie. Deze taken worden uitgevoerd op het gehele grondgebied waarop het programma betrekking heeft, behoudens de uitzonderingen bepaald in hoofdstuk VIII van deze verordening2021/1060.

2.   De beheerautoriteit richt na overleg met de aan het Interreg-programma deelnemende lidstaten en, in voorkomend geval, met derde landen, partnerlanden of LGO’s die aan het Interreg-programma deelnemen, een gemeenschappelijk secretariaat op, waarbij voor de personeelssamenstelling rekening wordt gehouden met het programmapartnerschap.

Het gemeenschappelijke secretariaat assisteert de beheerautoriteit en het monitoringcomité. Het gemeenschappelijke secretariaat verstrekt ook informatie aan potentiële begunstigden over de financieringsmogelijkheden van Interreg-programma’s en assisteert de begunstigden en de partners bij de uitvoering van concrete acties.

Voor Interreg-programma’s die ook steun ontvangen uit externe financieringsinstrumenten van de Unie, kunnen in een of meer partnerlanden of LGO’s een of meer filialen van het gezamenlijke secretariaat worden opgericht, zodat het zijn taken dichter bij potentiële begunstigden en partners uit het partnerland respectievelijk LGO kan uitvoeren.

3.   In afwijking van artikel 74, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en onverminderd artikel 45, lid 5, van de onderhavige verordening kunnen de lidstaten en, in voorkomend geval, het aan het Interreg-programma deelnemende derde land, partnerland of LGO besluiten dat beheerverificaties als bedoeld in artikel 74, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 worden verricht door het aanwijzen, door elke lidstaat, van een instantie of persoon die op zijn grondgebied is belast met die verificatie (de ”controleur”).

4.   De controleurs mogen dezelfde instanties zijn die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van die verificaties voor de programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” of, in het geval van derde landen, partnerlanden of LGO’s, voor het verrichten van vergelijkbare verificaties in het kader van externe financieringsinstrumenten van de Unie. Controleurs zijn functioneel onafhankelijk van de auditautoriteit en van de leden van de groep auditors.

5.   Wanneer is besloten dat beheerverificaties worden verricht door de aangewezen controleurs op grond van lid 4, vergewist de beheerautoriteit zich ervan dat de uitgaven van aan een concrete actie deelnemende begunstigden door een aangewezen controleur zijn geverifieerd.

6.   Elke lidstaat en elk derde land, partnerland of LGO zorgt ervoor dat de uitgaven van een begunstigde geverifieerd kunnen worden binnen drie maanden na de indiening van de documenten door de betrokken begunstigde.

7.   Elke lidstaat en elk derde land, partnerland of LGO is verantwoordelijk voor de op eigen grondgebied verrichte verificaties.

8.   Elke lidstaat en elk derde land, partnerland of LGO wijst als controleur hetzij een nationale of regionale autoriteit aan, hetzij een private instantie of een natuurlijke persoon als beschreven in lid 9.

9.   Indien de controleur die de beheerverificaties uitvoert een private instantie of een natuurlijke persoon is, moeten deze controleurs ten minste:

a)

lid zijn van een nationale boekhoud- of auditinstantie of -instelling die op haar beurt lid is van de International Federation of Accountants (IFAC);

b)

lid zijn van een nationale boekhoud- of auditinstantie of -instelling zonder lid te zijn van de IFAC, maar zich ertoe verbinden de beheerverificaties uit te voeren overeenkomstig de IFAC-normen en -ethiek;

c)

geregistreerd zijn als statutair auditor in het openbare register van een openbaar controleorgaan in een lidstaat overeenkomstig de beginselen van openbaar toezicht van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (21), of

d)

geregistreerd zijn als statutair auditor in het openbare register van een openbaar controleorgaan in een derde land, partnerland of LGO, mits dit register onderworpen is aan de beginselen van openbaar toezicht volgens de wetgeving van het betrokken land.

Artikel 47

De boekhoudfunctie

1.   De lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen, partnerlanden en LGO’s die deelnemen aan een Interreg-programma, moeten het eens zijn over de regels voor de boekhouding.

2.   De boekhoudfunctie omvat de taken in artikel 76, lid 1, punten a) en b), van Verordening (EU) 2021/1060 en heeft tevens betrekking op betalingen door de Commissie en, als algemene regel, op betalingen aan de hoofdpartner conform artikel 74, lid 1, punt b), van die verordening.

Artikel 48

Taken van de auditautoriteit

1.   De auditautoriteit van een Interreg-programma vervult de in dit artikel en in artikel 49 bedoelde taken op het gehele grondgebied waarop het Interreg-programma betrekking heeft.

Indien de auditautoriteit niet de in lid 1 bedoelde bevoegdheid heeft, wordt zij bijgestaan door een groep auditors die is samengesteld uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat die en, in voorkomend geval, elk derde land, partnerland of LGO dat aan het Interreg-programma deelneemt. Elke lidstaat en, in voorkomend geval, elk derde land, partnerland of LGO is verantwoordelijk voor de op eigen grondgebied verrichte audits.

Elke vertegenwoordiger van elke lidstaat die en, in voorkomend geval, elk derde land, partnerland of LGO dat aan het Interreg-programma deelneemt, is verantwoordelijk voor het verstrekken van de feitelijke gegevens over de uitgaven op zijn grondgebied die de auditautoriteit nodig heeft om haar beoordeling te verrichten.

De groep auditors wordt opgericht uiterlijk drie maanden na het besluit tot goedkeuring van het Interreg-programma op grond van artikel 18. Zij stelt een reglement van orde op en wordt voorgezeten door de auditautoriteit die verantwoordelijk is voor het Interreg-programma.

De auditors zijn functioneel onafhankelijk van de instanties of personen die op grond artikel 46, lid 3, verantwoordelijk zijn voor beheerverificaties.

2.   De auditautoriteit van een Interreg-programma voert systeemaudits en audits van concrete acties uit om de Commissie op onafhankelijke wijze zekerheid te bieden over de effectiviteit van de beheers- en controlesystemen en over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven die in de bij de Commissie ingediende rekeningen zijn opgenomen.

3.   Indien een Interreg-programma is opgenomen in de populatie waaruit de Commissie op grond van artikel 49, lid 1, een gemeenschappelijke steekproef selecteert, voert de auditautoriteit audits van door de Commissie geselecteerde concrete acties uit om de Commissie onafhankelijke zekerheid te bieden dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren.

4.   Audits worden verricht volgens internationaal aanvaarde auditnormen.

5.   De auditautoriteit stelt elk jaar uiterlijk op 15 februari na het einde van het boekjaar een jaarlijks auditadvies conform artikel 63, lid 7, van het Financieel Reglement op en dient dit in bij de Commissie. Het auditadvies wordt opgesteld aan de hand van het model in bijlage XIX bij Verordening (EU) 2021/1060, op basis van alle verrichte auditwerkzaamheden. De volgende aspecten komen in het auditadvies aan de orde:

a)

de volledigheid, de waarheidsgetrouwheid en de nauwkeurigheid van de rekeningen;

b)

de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven die in de bij de Commissie ingediende rekeningen zijn opgenomen, en

c)

het beheers- en controlesysteem van het Interreg-programma.

Indien het Interreg-programma is opgenomen in de populatie waaruit de Commissie krachtens artikel 49, lid 1, een gemeenschappelijke steekproef selecteert, heeft het jaarlijkse auditadvies uitsluitend betrekking op de in de punten a) en c) van de eerste alinea van dit lid, bedoelde aspecten.

De termijn van 15 februari kan bij uitzondering, en op basis van een kennisgeving door de auditautoriteit, door de Commissie worden verlengd tot 1 maart.

6.   De auditautoriteit stelt elk jaar uiterlijk op 15 februari na het einde van het boekjaar een jaarlijks controleverslag op conform artikel 63, lid 5, punt b), van het Financieel Reglement en dient dit in bij de Commissie. Dit controleverslag wordt opgesteld aan de hand van het model in bijlage XX bij Verordening (EU) 2021/1060. Het verslag ondersteunt het in lid 5 genoemde auditadvies en geeft een samenvatting van de bevindingen, met inbegrip van een analyse van de aard en de omvang van eventuele fouten en tekortkomingen in de systemen, de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen, en het daaruit volgende totale foutenpercentage en het resterende foutenpercentage van de uitgaven die in de bij de Commissie ingediende rekeningen zijn opgenomen.

7.   Indien het Interreg-programma is opgenomen in de populatie waaruit de Commissie op grond van artikel 49, lid 1, een gemeenschappelijke steekproef selecteert, stelt de auditautoriteit aan de hand van het model in bijlage XX bij Verordening (EU) 2021/1060 het in lid 6 van dit artikel genoemde jaarlijkse controleverslag op, dat aan de eisen van artikel 63, lid 5, punt b), van het Financieel Reglement voldoet en het in lid 5 van dit artikel genoemde auditadvies ondersteunt.

Het controleverslag geeft een samenvatting van de bevindingen, met inbegrip van een analyse van de aard en de omvang van de eventuele fouten en tekortkomingen in de systemen, de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen, de resultaten van de audits van concrete acties die door de auditautoriteit zijn uitgevoerd naar aanleiding van de in artikel 49, lid 1, bedoelde gemeenschappelijke steekproef en de door de Interreg-programma-autoriteiten uitgevoerde financiële correcties ten aanzien van afzonderlijke onregelmatigheden in deze concrete acties zoals door de auditautoriteit geconstateerd.

8.   De auditautoriteit zendt de systeemauditverslagen naar de Commissie zodra de vereiste contradictoire procedure met de auditobjecten is voltooid.

9.   Tenzij anders is overeengekomen, komen de Commissie en de auditautoriteit regelmatig, en wel ten minste een keer per jaar, bijeen om de auditstrategie, het jaarlijkse controleverslag en het auditadvies te bespreken, hun auditplannen en -methoden op elkaar af te stemmen, en van gedachten te wisselen over de verbetering van de beheers- en controlesystemen.

Artikel 49

Audits van concrete acties

1.   De Commissie selecteert een gemeenschappelijke steekproef van concrete acties, of andere steekproefeenheden, met behulp van een statistische steekproefmethode voor de audits van deze acties die in elk boekjaar door de auditautoriteiten moeten worden uitgevoerd voor Interreg-programma’s welke steun ontvangen uit het EFRO of uit een extern financieringsinstrument van de Unie.

De gemeenschappelijke steekproef moet representatief zijn voor alle Interreg-programma’s die de populatie vormen.

Ten behoeve van de selectie van de gemeenschappelijke steekproef kan de Commissie groepen van Interreg-programma’s indelen aan de hand van specifieke risico’s van de programma’s.

2.   De programma-autoriteiten verstrekken de Commissie uiterlijk op 1 augustus na het einde van het boekjaar de informatie die nodig is voor de selectie van een gemeenschappelijke steekproef.

Deze informatie wordt verstrekt in een gestandaardiseerd elektronisch formaat, moet volledig zijn en verenigbaar zijn met de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven voor het referentieboekjaar.

3.   Onverminderd de verplichting tot het uitvoeren van een audit als bedoeld in artikel 48, lid 2, voeren de auditautoriteiten voor Interreg-programma’s die onder de gemeenschappelijke steekproef vallen, geen aanvullende audits uit van concrete acties uit hoofde van deze programma’s, tenzij daartoe door de Commissie overeenkomstig lid 8 van dit artikel verzocht of in gevallen waarin een auditautoriteit heeft bevonden dat er specifieke risico’s zijn.

4.   De Commissie stelt de auditautoriteiten van de betrokken Interreg-programma’s tijdig op de hoogte van de geselecteerde gemeenschappelijke steekproef, zodat zij de audits kunnen uitvoeren in het algemeen uiterlijk op 1 september na het einde van elk boekjaar.

5.   De betrokken auditautoriteiten dienen — en wel ten laatste in de jaarlijkse controleverslagen die overeenkomstig artikel 48, leden 6 en 7, bij de Commissie moeten worden ingediend — informatie in over de resultaten van deze audits en over eventuele financiële correcties voor afzonderlijke onregelmatigheden die zijn ontdekt.

6.   Na beoordeling van de resultaten van audits van overeenkomstig lid 1 geselecteerde concrete acties berekent de Commissie een algeheel geëxtrapoleerd foutenpercentage voor de Interreg-programma’s die zijn opgenomen in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd. De Commissie doet dit ten behoeve van haar eigen procedure voor het verkrijgen van zekerheid.

7.   Indien het in lid 6 bedoelde algehele geëxtrapoleerde foutenpercentage meer dan 2 % bedraagt van de totale gedeclareerde uitgaven voor de Interreg-programma’s in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, berekent de Commissie een algeheel resterend foutenpercentage, waarbij zij rekening houdt met de door de Interreg-programma-autoriteiten toegepaste financiële correcties voor afzonderlijke onregelmatigheden die zijn ontdekt tijdens de audits van op grond van lid 1 geselecteerde concrete acties.

8.   Indien het in lid 7 bedoelde algehele resterend foutenpercentage meer dan 2 % bedraagt van de totale gedeclareerde uitgaven voor de Interreg-programma’s in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, bepaalt de Commissie of het nodig is de auditautoriteit van een bepaald Interreg-programma of een groep Interreg-programma’s waarvoor het hoogste foutenpercentage geldt, te verzoeken aanvullende controlewerkzaamheden te verrichten teneinde het foutenpercentage nader te beoordelen en de vereiste corrigerende maatregelen te beoordelen voor de Interreg-programma’s die de geconstateerde onregelmatigheden vertonen.

9.   Op basis van de beoordeling van de resultaten van de aanvullende auditwerkzaamheden waarom overeenkomstig lid 8 van dit artikel is verzocht, kan de Commissie verzoeken dat er aanvullende financiële correcties worden toegepast voor de Interreg-programma’s die de geconstateerde onregelmatigheden vertonen. In dergelijke gevallen voeren de Interreg-programma-autoriteiten de nodige financiële correcties uit in overeenstemming met artikel 103 van Verordening (EU) 2021/1060.

10.   Elke auditautoriteit van een Interreg-programma waarvoor de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie ontbreekt of onvolledig is of niet is ingediend binnen de in de eerste alinea van dat lid vastgelegde termijn, voert een afzonderlijke steekproefprocedure voor dat Interreg-programma uit in overeenstemming met artikel 79 van Verordening (EU) 2021/1060.

HOOFDSTUK VII

FINANCIEEL BEHEER

Artikel 50

Budgettaire vastleggingen

De besluiten van de Commissie tot goedkeuring van Interreg-programma’s op grond van artikel 18 van deze verordening voldoen aan de vereisten die nodig zijn om financieringsbesluiten te vormen in de zin van artikel 110, lid 2, van het Financieel Reglement met betrekking tot het EFRO en de steun uit een extern financieringsinstrument van de Unie in gedeeld beheer.

Artikel 51

Betalingen en voorfinanciering

1.   De EFRO-bijdrage en, in voorkomend geval, de steun uit externe financieringsinstrumenten van de Unie voor Interreg-programma’s worden overeenkomstig artikel 47, lid 2, op één enkele rekening zonder nationale subrekeningen betaald.

2.   Vóór 1 juli van de jaren 2022 tot en met 2026 of in het jaar van het goedkeuringsbesluit, en wel uiterlijk 60 dagen na de vaststelling daarvan keert de Commissie, mits er middelen beschikbaar zijn, in jaarlijkse tranches voorfinanciering uit op basis van de totale steun uit elk van de Interreg-fondsen, conform het besluit tot goedkeuring van elk Interreg-programma op grond van artikel 18. Hiervoor gelden de volgende percentages:

a)

2021: 1 %;

b)

2022: 1 %;

c)

2023: 3 %;

d)

2024: 3 %;

e)

2025: 3 %;

f)

2026: 3 %.

3.   Indien Interreg-programma’s steun krijgen uit het EFRO en IPA III-CBC, en indien de EFRO-bijdrage 50 % of minder bedraagt van de totale Unietoewijzing, verstrekt de Commissie voorfinanciering overeenkomstig de relevante bepalingen van de IPA III-verordening.

4.   Indien Interreg-programma’s steun krijgen uit het EFRO en ofwel het NDICI of zowel het NDICI als het IPA III, en indien de EFRO-bijdrage 50 % of minder bedraagt van de totale Unietoewijzing, verstrekt de Commissie voorfinanciering overeenkomstig artikel 22, lid 5, van Verordening (EU) 2021/947, rekening houdend met de werkelijke financieringsbehoeften.

De artikelen 96 en 97 van Verordening (EU) 2021/1060 zijn van overeenkomstige toepassing op de voorfinanciering op grond van de eerste alinea van dit lid.

5.   Het als voorfinanciering betaalde bedrag wordt voor 2021 en 2022 jaarlijks en voor 2023 en de daaropvolgende jaren uiterlijk in het laatste boekjaar vereffend in de rekeningen van de Commissie; dat geldt ook voor de op grond van de leden 3 en 4 betaalde voorfinancieringsbedragen.

Artikel 52

Terugvordering

1.   De beheerautoriteit ziet erop toe dat elk bedrag dat als gevolg van een onregelmatigheid wordt betaald, wordt teruggevorderd van de hoofd- of enige partner. Niet-hoofdpartners betalen ten onrechte betaalde bedragen terug aan de hoofdpartner.

2.   De lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO’s die deelnemen aan een Interreg-programma, kunnen besluiten dat de hoofd- of enige partner en de beheerautoriteit van het programma niet verplicht zijn om ten onrechte betaalde bedragen die niet hoger zijn dan 250 EUR, exclusief rente, in te vorderen van enig Interreg-fonds, ten laste van een concrete actie in een bepaald boekjaar.

Aan de Commissie hoeft geen andere informatie te worden verstrekt dan de informatie over een besluit op grond van de eerste alinea.

3.   Indien de hoofdpartner er niet in slaagt terugbetaling van andere partners te verkrijgen, of indien de beheerautoriteit er niet in slaagt terugbetaling van de hoofdpartner of van de enige partner te verkrijgen, betaalt de lidstaat, het derde land, het partnerland of het LGO op het grondgebied waarvan de betrokken partner gevestigd is of — in het geval van een EGTS — geregistreerd is, ten onrechte aan die partner betaalde bedragen terug aan de beheerautoriteit. De beheerautoriteit is verantwoordelijk voor de terugbetaling van de bedragen aan de algemene begroting van de Unie, en wel volgens de verdeling van de aansprakelijkheid onder de deelnemende lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO’s, zoals vastgelegd in het Interreg-programma.

4.   Zodra de lidstaat, het derde land, het partnerland of het LGO aan de beheerautoriteit de ten onrechte aan een partner betaalde bedragen heeft terugbetaald, kan de lidstaat, het derde land, het partnerland of het LGO op grond van nationaal recht een terugvorderingsprocedure tegen deze partner instellen of continueren. Bij een geslaagde terugvordering kan een lidstaat, een derde land, een partnerland of een LGO deze bedragen gebruiken voor nationale medefinanciering van het betrokken Interreg-programma. De lidstaat, het derde land, het partnerland of het LGO heeft met betrekking tot dergelijke nationale terugvorderingen geen rapportageverplichtingen jegens de programma-autoriteiten, het monitoringcomité of de Commissie.

5.   Indien een lidstaat, een derde land, een partnerland of een LGO de beheerautoriteit niet conform lid 4 van dit artikel heeft vergoed voor bedragen die ten onrechte aan een partner zijn betaald, gelden voor deze bedragen een invorderingsopdracht van de Commissie, die indien mogelijk wordt uitgevoerd door middel van verrekening met respectievelijk de lidstaat, het derde land, het partnerland of het LGO. De terugvordering vormt geen financiële correctie en brengt geen verlaging van de steun uit het EFRO of een extern financieringsinstrument van de Unie aan het betrokken Interreg-programma met zich mee. De teruggevorderde bedragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 3, van het Financieel Reglement.

Bedragen die niet door een lidstaat aan de beheerautoriteit worden terugbetaald, worden verrekend met latere betalingen aan hetzelfde Interreg-programma. De beheerautoriteit gaat vervolgens over tot verrekening met die lidstaat op basis van de aansprakelijkheid van de deelnemende lidstaten, zoals vastgelegd in het Interreg-programma ingeval van financiële correcties die door de beheerautoriteit of door de Commissie zijn opgelegd.

Bedragen die niet door een derde land, een partnerland of een LGO aan de beheerautoriteit worden terugbetaald, worden verrekend met latere betalingen aan programma’s uit de betrokken externe financieringsinstrumenten van de Unie.

HOOFDSTUK VIII

DEELNAME VAN DERDE LANDEN, PARTNERLANDEN, LGO’S OF ORGANISATIES VOOR REGIONALE INTEGRATIE EN SAMENWERKING AAN INTERREG-PROGRAMMA’S IN GEDEELD BEHEER

Artikel 53

Toepasselijke bepalingen

De hoofdstukken I tot en met VII en hoofdstuk X zijn van toepassing op het grensoverschrijdende Peace Plus-programma en op de door externe financieringsinstrumenten van de Unie ondersteunde deelname van derde landen, partnerlanden en LGO’s, alsmede van organisaties voor regionale integratie en samenwerking aan Interreg-programma’s die onderworpen zijn aan de bepalingen van dit hoofdstuk.

Artikel 54

Interreg-programma-autoriteiten en hun taken

1.   Elk derde land, partnerland en LGO dat aan een Interreg-programma deelneemt, wijst een nationale of regionale autoriteit aan als contactpunt voor de beheerautoriteit (het ”contactpunt”).

2.   Het contactpunt, een instantie die is gelijkgesteld aan de Interreg-programmacommunicatiemedewerker, bedoeld in artikel 36, lid 1, of het filiaal of de filialen, ondersteunt/ondersteunen de beheerautoriteit en de partners in het derde land, partnerland of LGO in kwestie met betrekking tot de in artikel 36, leden 2 tot en met 6, bedoelde taken.

Artikel 55

Beheermethodes

1.   Interreg A-programma’s die door zowel het EFRO als het IPA III-CBC of het NDICI-CBC worden ondersteund, worden zowel in de lidstaten als in de deelnemende derde landen en partnerlanden in gedeeld beheer uitgevoerd.

Het grensoverschrijdende Peace Plus-programma wordt zowel in Ierland als in het Verenigd Koninkrijk in gedeeld beheer uitgevoerd.

2.   Interreg B- en C-programma’s die bijdragen uit het EFRO en een of meer externe financieringsinstrumenten van de Unie combineren, worden in gedeeld beheer uitgevoerd in zowel de lidstaten als de deelnemende derde landen, deelnemende partnerlanden of deelnemende LGO’s, of, met betrekking tot Interreg D, in alle LGO’s, ongeacht of deze LGO’s steun ontvangen uit een of meer externe financieringsinstrumenten van de Unie.

3.   Interreg D-programma’s die bijdragen uit het EFRO en een of meer externe financieringsinstrumenten van de Unie combineren, worden op een van de volgende wijzen uitgevoerd:

a)

in gedeeld beheer in de lidstaten en in de deelnemende derde landen en LGO’s;

b)

alleen in gedeeld beheer in de lidstaten en in de deelnemende derde landen en LGO’s met betrekking tot EFRO-uitgaven buiten de Unie voor een of meer concrete acties, terwijl de bijdragen uit een of meer externe financieringsinstrumenten van de Unie in indirect beheer worden beheerd;

c)

in indirect beheer in de lidstaten en in de deelnemende derde landen en LGO’s.

Indien een Interreg D-programma geheel of gedeeltelijk in indirect beheer wordt uitgevoerd, is artikel 61 van toepassing.

Artikel 56

Subsidiabiliteit

1.   Uitgaven komen, in afwijking van artikel 63, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060, in aanmerking voor een bijdrage uit externe financieringsinstrumenten van de Unie indien zij vanaf 1 januari 2021 of vanaf de datum van indiening van het programma, indien deze datum eerder valt, bij de voorbereiding en uitvoering van concrete Interreg-acties zijn gedaan en betaald, maar kunnen ook bij het programma in rekening worden gebracht na de datum waarop de financieringsovereenkomst met het respectieve derde land, partnerland of LGO is gesloten.

Uitgaven voor technische bijstand die wordt beheerd door in een lidstaat gevestigde programma-autoriteiten kunnen evenwel reeds worden gedeclareerd vóór de datum waarop de financieringsovereenkomst met het betrokken derde land, partnerland of LGO werd gesloten.

2.   Wanneer een Interreg-programma concrete acties selecteert op basis van oproepen tot het indienen van voorstellen, kunnen dergelijke oproepen aanvragen voor een bijdrage uit externe financieringsinstrumenten van de Unie bevatten, ook al dateren die oproepen evenals de selectie van de concrete acties van vóór de sluiting van de desbetreffende financieringsovereenkomst.

De beheerautoriteit kan het in artikel 22, lid 6, bedoelde document verstrekken voordat de desbetreffende financieringsovereenkomst is gesloten.

Artikel 57

Grote infrastructuurprojecten

1.   Onder dit hoofdstuk vallende Interreg-programma’s kunnen grote infrastructuurprojecten ondersteunen, d.w.z. concrete acties die een reeks werkzaamheden, activiteiten of diensten omvatten die bestemd zijn om een specifieke, ondeelbare functie met duidelijk vastgestelde doelstellingen van gemeenschappelijk belang te vervullen met de bedoeling grensoverschrijdende effecten te sorteren en baten te realiseren en waarbij een begrotingsaandeel met een totale kostprijs van minstens 2 500 000 EUR wordt toegewezen voor het verwerven, bouwen of moderniseren van infrastructuur.

2.   Elke begunstigde die een groot infrastructuurproject of een gedeelte daarvan uitvoert, volgt de toepasselijke aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten.

3.   De lidstaat waar de beheerautoriteit van het betrokken Interreg-programma is gevestigd zendt de Commissie een lijst met geplande grote infrastructuurprojecten met vermelding van voorgenomen naam, locatie, budget en hoofdpartner daarvan. Die lijst wordt aan de Commissie als apart document toegestuurd, hetzij bij de indiening van de ondertekende kopie van de financieringsovereenkomst of van een kopie van de in artikel 59 bedoelde uitvoeringsovereenkomst, hetzij uiterlijk twee maanden vóór de vergadering van het monitoringcomité of, in voorkomend geval, het stuurcomité dat de eerste van de beoogde grote infrastructuurprojecten selecteert.

4.   Wanneer de selectie van een of meer grote infrastructuurprojecten op de agenda van een monitoringcomité of, indien van toepassing, stuurcomité staat, zendt de beheerautoriteit de Commissie uiterlijk twee maanden vóór de datum van de vergadering, ter informatie een conceptnota voor elk dergelijk project toe. De conceptnota telt maximaal drie bladzijden en bevat de naam, de locatie, de begroting, de hoofdpartner en de overige partners, alsmede de belangrijkste doelstellingen en verwachte prestaties van het project. Indien de conceptnota met betrekking tot een of meer grote infrastructuurprojecten niet binnen de vastgestelde termijn aan de Commissie is toegezonden, kan de Commissie verlangen dat de voorzitter van het monitoringcomité of het stuurcomité de betrokken projecten van de agenda van de vergadering afvoert.

Artikel 58

Aanbestedingen

1.   Indien voor de uitvoering van een concrete actie aanbestedingen van diensten, leveringen of werken door een begunstigde nodig zijn, zijn de volgende regels van toepassing:

a)

indien de begunstigde in een lidstaat gevestigd is en een aanbestedende overheidsdienst of een aanbestedende instantie is in de zin van recht van de Unie dat van toepassing is op openbare aanbestedingsprocedures, past hij nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe;

b)

indien de begunstigde een overheidsinstantie van een partnerland in het kader van het IPA III of het NDICI is waarvoor de medefinanciering is overgedragen aan de beheerautoriteit, kan hij nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toepassen, mits de financieringsovereenkomst dit mogelijk maakt en de opdracht wordt gegund aan de economisch voordeligste inschrijving of, indien van toepassing, aan de goedkoopste inschrijving, waarbij belangenconflicten vermeden worden.

2.   Voor het aanbesteden van goederen, werken of diensten in alle andere gevallen dan die bedoeld in lid 1 van dit artikel, zijn de aanbestedingsprocedures van de artikelen 178 en 179 van het Financieel Reglement en hoofdstuk 3, punten 36 tot en met 41, van bijlage I bij dat Reglement van toepassing.

Artikel 59

Sluiting van financieringsovereenkomsten in gedeeld beheer

1.   Met het oog op de uitvoering van een Interreg-programma in een derde land, partnerland of LGO, in overeenstemming met artikel 112, lid 4, van het Financieel Reglement wordt er een financieringsovereenkomst gesloten tussen de Commissie, namens de Unie, en elk deelnemend derde land, partnerland of LGO, dat wordt vertegenwoordigd in overeenstemming met zijn nationaal juridisch kader.

2.   Elke financieringsovereenkomst wordt uiterlijk op 31 december van het jaar na het jaar van de eerste vastlegging in de begroting gesloten en wordt geacht te zijn gesloten op de datum waarop de laatste partij de overeenkomst ondertekend heeft.

Een financieringsovereenkomst treedt in werking op de datum:

a)

waarop de laatste partij de overeenkomst ondertekend heeft, of

b)

waarop het derde land, partnerland of LGO de ratificatieprocedure overeenkomstig zijn nationaal juridisch kader heeft afgerond, en de Commissie hiervan in kennis heeft gesteld.

3.   De Commissie dient de ontwerp-financieringsovereenkomst in bij de goedkeuring van het externe programma.

Indien meer dan één derde land, partnerland of LGO betrokken is bij een Interreg-programma, moet vóór de in lid 2 genoemde datum ten minste één financieringsovereenkomst worden gesloten door beide partijen. De andere derde landen, partnerlanden of LGO’s kunnen hun respectieve financieringsovereenkomsten uiterlijk op 30 juni van het tweede jaar na het jaar van de eerste vastlegging in de begroting ondertekenen.

4.   De lidstaat waar de beheerautoriteit van het relevante Interreg-programma gevestigd is:

a)

kan de financieringsovereenkomst eveneens ondertekenen, of

b)

ondertekent onverwijld een uitvoeringsovereenkomst met elk derde land, partnerland of LGO dat aan dat Interreg-programma deelneemt, met de wederzijdse rechten en verplichtingen met betrekking tot de uitvoering en het financieel beheer ervan.

5.   Een overeenkomstig lid 4, punt b), ondertekende uitvoeringsovereenkomst heeft betrekking op ten minste de volgende elementen:

a)

gedetailleerde regelingen voor betalingen;

b)

financieel beheer;

c)

bijhouden van registers;

d)

rapportageverplichtingen;

e)

verificaties, controles en audits, en

f)

onregelmatigheden en terugvorderingen.

6.   Indien de lidstaat waar de beheerautoriteit van het Interreg-programma gevestigd is, besluit tot ondertekening van de financieringsovereenkomst overeenkomstig lid 4, punt a), van dit artikel wordt die financieringsovereenkomst beschouwd als een instrument voor de uitvoering van de begroting van de Unie overeenkomstig het financieel reglement en niet als een internationale overeenkomst als bedoeld in de artikelen 216 tot en met 219 VWEU.

Artikel 60

Andere bijdragen van derde landen, partnerlanden of LGO’s dan medefinanciering

1.   Indien een derde land, partnerland of LGO een andere financiële bijdrage ter ondersteuning van het Interreg-programma dan zijn medefinanciering van de steun van de Unie aan het Interreg-programma overmaakt aan de beheerautoriteit, worden de regels betreffende die financiële bijdrage opgenomen in het volgende document:

a)

indien de betrokken lidstaat een financieringsovereenkomst ondertekent overeenkomstig artikel 59, lid 4, punt a):

i)

in een afzonderlijk deel van die financieringsovereenkomst, of

ii)

in een afzonderlijke uitvoeringsovereenkomst die hetzij wordt ondertekend tussen de lidstaat waar de beheerautoriteit gevestigd is, en het derde land, partnerland of LGO, hetzij rechtstreeks wordt ondertekend tussen de beheerautoriteit en de bevoegde autoriteit in het derde land, partnerland of LGO, en

b)

indien de betrokken lidstaat een uitvoeringsovereenkomst ondertekent overeenkomstig artikel 59, lid 4, punt b):

i)

in een afzonderlijk deel van die uitvoeringsovereenkomst, of

ii)

in een aanvullende uitvoeringsovereenkomst die wordt ondertekend tussen dezelfde in punt a) bedoelde partijen.

Voor de toepassing van punt b), i), van de eerste alinea kunnen delen van de uitvoeringsovereenkomst, indien van toepassing, betrekking hebben op zowel de overgedragen financiële bijdrage als de steun van de Unie aan het Interreg-programma.

2.   Een in lid 1 van dit artikel bepaald uitvoeringsovereenkomst bevat ten minste de elementen betreffende de in artikel 59, lid 5, genoemde medefinanciering van het derde land, partnerland, of LGO.

Daarnaast bevat de uitvoeringsovereenkomst de volgende twee elementen:

a)

het bedrag van de aanvullende financiële bijdrage, en

b)

het beoogde gebruik ervan en de voorwaarden daarvoor, met inbegrip van de voorwaarden voor aanvragen voor die aanvullende bijdrage.

3.   Met betrekking tot het grensoverschrijdend Peace Plus-programma maakt de financiële bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan activiteiten van de Unie in de vorm van externe bestemmingsontvangsten als bedoeld in artikel 21, lid 2, punt e), van het Financieel Reglement deel uit van de begrotingskredieten voor rubriek 2 “Cohesie en waarden”, subplafond “Economische, sociale en territoriale samenhang”.

Deze bijdrage wordt onderworpen aan een specifieke financieringsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 59 van deze verordening. De Commissie alsmede het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn partijen bij deze specifieke financieringsovereenkomst.

De specifieke financieringsovereenkomst moet worden gesloten vóór het begin van de uitvoering van het programma zodat het orgaan voor speciale EU-programma’s de op de uitvoering van het programma toepasselijke Uniewetgeving kan toepassen.

HOOFDSTUK IX

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR INDIRECT BEHEER

Artikel 61

Samenwerking van ultraperifere gebieden

1.   Indien een Interreg D-programma, met de toestemming van de betrokken lidstaat en de betrokken regio’s, gedeeltelijk of geheel in indirect beheer wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 55, lid 3, punt b), respectievelijk punt c) van deze verordening, worden de uitvoeringstaken toevertrouwd aan een van de instanties die zijn vermeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement, en meer bepaald aan een dergelijke instantie die gevestigd is in de deelnemende lidstaat, met inbegrip van de beheerautoriteit van het betrokken Interreg-programma.

2.   In overeenstemming met artikel 154, lid 6, punt c), van het Financieel Reglement kan de Commissie besluiten geen beoordeling vooraf als bedoeld in de leden 3 en 4 van dat artikel te verlangen wanneer de begrotingsuitvoeringstaken, bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van dat Reglement worden toevertrouwd aan een beheerautoriteit van een Interreg-programma voor ultraperifere gebieden die is aangewezen overeenkomstig artikel 45, lid 1, van de onderhavige verordening en in overeenstemming met artikel 71 van Verordening (EU) 2021/1060 is aangewezen.

3.   Indien de in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement bedoelde begrotingsuitvoeringstaken worden toevertrouwd aan een lidstaatsorganisatie, is artikel 157 van dat Reglement van toepassing.

4.   Indien een door een of meer externe financieringsinstrumenten medegefinancierd(e) programma of actie wordt uitgevoerd door een derde land, partnerland of LGO of door een van de andere in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement vermelde of in Verordening (EU) 2021/947 of Besluit 2013/755/EU bedoelde instanties, zijn de desbetreffende regels van deze instrumenten van toepassing.

De voorwaarden voor de uitvoering van een deel van een Interreg-programma van onderdeel D in indirect beheer overeenkomstig artikel 55, lid 3, punt b) of punt c), van deze verordening, worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de Commissie, de beheerautoriteit of haar lidstaat en de met de uitvoering belaste instantie.

Hoofdstuk X

Slotbepalingen

Artikel 62

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 16, lid 6, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt voor een onbepaalde tijd vanaf 1 juli 2021 aan de Commissie toegekend.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 16, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 63

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 115, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 ingestelde comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 64

Overgangsbepalingen

Verordening (EU) nr. 1299/2013, c.q. elke handeling die op grond van die verordening is vastgesteld, blijft van toepassing op programma’s en concrete acties die worden gesteund door het EFRO in de programmeringsperiode 2014-2020.

Artikel 65

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 116.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 137.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 maart 2019 (PB C 108 van 26.3.2021, blz. 247) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 27 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 23 juni 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer- en visabeleid (zie bladzijde 159 van dit Publicatieblad).

(5)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (zie bladzijde 60 van dit Publicatieblad).

(6)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(8)  Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — “Global Europe”, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1).

(9)  Besluit 2013/755/EU van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(10)  Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19).

(11)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(12)  Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(13)  Verordening (EU)2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot vaststelling van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad).

(14)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(15)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma’s (PB L 138 van 13.5.2014, blz. 45).

(16)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 27).

(18)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(19)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(20)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

(21)  Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).


BIJLAGE

MODEL VOOR INTERREG-PROGRAMMA’S

CCI

[15 tekens]

Titel

[255]

Versie

 

Eerste jaar

[4]

Laatste jaar

[4]

Subsidiabel vanaf

 

Subsidiabel tot en met

 

Nummer van het besluit van de Commissie

 

Datum van het besluit van de Commissie

 

Nummer van het besluit tot wijziging van het programma

[20]

Datum inwerkingtreding van het besluit tot wijziging van het programma

 

NUTS-regio’s die onder het programma vallen

 

Onderdeel

 

1.

Gezamenlijke programmastrategie: belangrijkste ontwikkelingsproblemen en beleidsreacties

1.1.

Programmagebied (niet vereist voor Interreg C-programma’s)

Referentie: artikel 17, lid 3, punt a), artikel 17, lid 9, punt a)

Tekstveld [2 000]

1.2.

Gezamenlijke programmastrategie: Samenvatting van de belangrijkste gemeenschappelijke problemen, rekening houdend met economische, sociale en territoriale verschillen en ongelijkheden, gezamenlijke investeringsbehoeften, en complementariteit en synergieën met andere financieringsprogramma’s en -instrumenten, geleerde lessen uit ervaringen uit het verleden en macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën, indien het programmagebied geheel of gedeeltelijk door een of meer strategieën wordt gedekt.

Referentie: artikel 17, lid 3, punt b), artikel 17, lid 9, punt b)

Tekstveld [50 000]

1.3.

Motivering van de selectie van beleidsdoelstellingen en specifieke Interreg-doelstellingen, bijbehorende prioriteiten, specifieke doelstellingen en de vormen van steun, waarbij zo nodig ontbrekende schakels in de grensoverschrijdende infrastructuur worden aangepakt

Referentie: artikel 17, lid 3, punt c)

Tabel 1

Geselecteerde beleidsdoelstelling of specifieke doelstelling voor Interreg

Geselecteerde specifieke doelstelling

Prioriteit

Motivering van de selectie

 

 

 

[2 000 per doelstelling]

2.

Prioriteiten [300]

Referentie: artikel 17, lid 3, punten d) en e)

2.1.

Titel van de prioriteit (herhaald voor elke prioriteit)

Referentie: artikel 17, lid 3, punt d)

Tekstveld: [300]

2.1.1.

Specifieke doelstelling (herhaald voor elke geselecteerde specifieke doelstelling)

Referentie: artikel 17, lid 3, punt e)

Tekstveld: [300]

2.1.2.

Gerelateerde soorten acties en de bijdrage ervan aan die specifieke doelstellingen en aan macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën, indien van toepassing

Referentie: artikel 17, lid 3, punt e), i), en lid 9, punt c), ii)

Tekstveld [7 000]

Voor de programma’s Interact en Espon:

Referentie: artikel 17, lid 9, punt c), i)

Definitie van één enkele begunstigde of een beperkte lijst van begunstigden en de toekenningsprocedure

Tekstveld [7 000]

2.1.3.

Indicatoren

Referentie: artikel 17, lid 3, punt e), ii), en lid 9, punt c), iii)

Tabel 2

Outputindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

ID

[5]

Indicator

Meeteenheid

[255]

Mijlpaal (2024)

[200]

Einddoel (2029)

[200]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 3

Resultaatindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

ID

Indicator

Meet-eenheid

Uitgangs-waarde

Referentie-jaar

Einddoel (2029)

Gegevens-bron

Opmerkingen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.1.4.

Voornaamste doelgroepen

Referentie: artikel 17, lid 3, punt e), iii), en lid 9, punt c), iv)

Tekstveld [7 000]

2.1.5.

Indicatie van de beoogde specifieke gebieden, met inbegrip van het geplande gebruik van geïntegreerde territoriale investering, vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling of andere territoriale instrumenten

Referentie: artikel 17, lid 3, punt e), iv)

Tekstveld [7 000]

2.1.6.

Gepland gebruik van financieringsinstrumenten

Referentie: artikel 17, lid 3, punt e), v)

Tekstveld [7 000]

2.1.7.

Indicatieve uitsplitsing van de EU-programmamiddelen naar interventietype

Referentie: artikel 17, lid 3, punt e), vi), en lid 9, punt c), v)

Tabel 4

Dimensie 1 — Interventiegebied

Nr. van de prioriteit

Fonds

Specifieke doelstelling

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 


Tabel 5

Dimensie 2 — Financieringsvorm

Nr. van de prioriteit

Fonds

Specifieke doelstelling

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 


Tabel 6

Dimensie 3 — Territoriale uitvoeringsmechanismen en territoriale focus

Nr. van de prioriteit

Fonds

Specifieke doelstelling

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 

3.

Financieringsplan

Referentie: artikel 17, lid 3, punt f)

3.1

Financiële toewijzingen per jaar

Referentie: artikel 17, lid 3, punt g), i), en lid 4, punten a) tot en met d)

Tabel 7

Fonds

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

(doelstelling “Europese territoriale samenwerking”)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IPA III-CBC (1)

 

 

 

 

 

 

 

 

NDICI-CBC (1)

 

 

 

 

 

 

 

 

IPA III (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

NDICI (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

PLGO (3)

 

 

 

 

 

 

 

 

Interreg-fondsen (4)

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2

Totale financiële toewijzingen per fonds en nationale medefinanciering

Referentie: artikel 17, lid 3, punt f), ii), en lid 4, punten a) tot en met d)

Tabel 8

Beleids-doelstelling nr.

Prioriteit

Fonds

(voor zover van toepassing)

Berekenings-grondslag voor de EU-steun (totaal aan subsidiabele kosten of publieke bijdrage)

EU-bijdrage

(a) = (a1) + (a2)

Indicatieve uitsplitsing van EU-bijdrage

Nationale bijdrage

(b)=(c)+(d)

Indicatieve uitsplitsing van de nationale bijdrage

Totaal

(e)=(a)+(b)

Medefinancierings-percentage

(f)=(a)/(e)

Bijdragen van de derde landen

(ter informatie)

zonder technische bijstand op grond van artikel 27, lid 1 (a1)

zonder technische bijstand op grond van artikel 27, lid 1

(a2)

Nationaal overheid

(c)

Nationaal particulier

(d)

 

Prioriteit 1

EFRO

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IPA III-CBC (5)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

NDICI-CBC (5)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IPA III (6)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

NDICI (6)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

PLGO (7)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Interreg-fondsen (8)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioriteit 2

(fondsen als hierboven)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

Alle fondsen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EFRO

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IPA III-CBC

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

NDICI-CBC

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IPA III

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

NDICI

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

PLGO

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Interreg-fondsen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

Alle fondsen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.

Maatregel die is genomen om de relevante partners te betrekken bij de opstelling van het Interreg-programma en de rol van die programmapartners bij de uitvoering, de monitoring en de evaluatie

Referentie: artikel 17, lid 3, punt g)

Tekstveld [10 000]

5.

Aanpak van de communicatie en zichtbaarheid met betrekking tot het Interreg-programma (de doelstellingen, het doelpubliek, de communicatiekanalen, inclusief de communicatieactiviteiten op sociale media, indien nodig, de geplande begroting en de toepasselijke indicatoren voor monitoring en evaluatie)

Referentie: artikel 17, lid 3, punt h)

Tekstveld [4 500]

6.

Indicatie van de steun aan kleinschalige projecten, met inbegrip van kleine projecten in het kader van fondsen voor kleinschalige projecten.

Referentie: artikel 17, lid 3, punt i), artikel 24

Tekstveld [7 000]

7.

Uitvoeringsbepalingen

7.1.

Programma-autoriteiten

Referentie: artikel 17, lid 6, punt a)

Tabel 9

Programma-autoriteiten

Naam van de instelling [255]

Naam van de contactpersoon [200]

E-mailadres [200]

Beheerautoriteit

 

 

 

Nationale autoriteit (voor programma’s met deelnemende derde landen of partnerlanden, indien van toepassing)

 

 

 

Auditautoriteit

 

 

 

Groep vertegenwoordigers van auditors

 

 

 

Instantie waaraan de Commissie de betalingen verricht

 

 

 

7.2.

Procedure voor het instellen van het gemeenschappelijk secretariaat

Referentie: artikel 17, lid 6, punt b)

Tekstveld [3 500]

7.3

Verdeling van de aansprakelijkheden onder de deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO’s, in het geval van financiële correcties die door de beheerautoriteit of de Commissie worden opgelegd

Referentie: artikel 17, lid 6, punt c)

Tekstveld [10 500]

8.

gebruik van eenheidskosten, vaste bedragen, vaste percentages en niet aan kosten gekoppelde financiering

Referentie: artikelen 94 en 95 van Verordening (EU) 2021/1060 (GB-verordening)

Tabel 10

Gebruik van eenheidskosten, vaste bedragen, vaste percentages en niet aan kosten gekoppelde financiering

Beoogd gebruik van de artikelen 94 en 95

JA

NEEN

Vanaf de goedkeuring zal in het kader van het programma gebruik worden gemaakt van de vergoeding van de Uniebijdrage op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages per prioriteit overeenkomstig artikel 94 van de GB-verordening (zo ja, vul aanhangsel 1 in)

Vanaf de goedkeuring zal in het kader van het programma gebruik worden gemaakt van de vergoeding van de Uniebijdrage op basis van financiering die niet gekoppeld is aan kosten overeenkomstig artikel 95 van de GB-verordening (zo ja, vul aanhangsel 2 in)

Kaart

Kaart van het programmagebied


(1)  Interreg A, externe grensoverschrijdende samenwerking.

(2)  Interreg B en C.

(3)  Interreg B, C en D.

(4)  EFRO, IPA III, NDICI of PLGO, indien als één bedrag in het kader van Interreg B en C.

(5)  Interreg A, externe grensoverschrijdende samenwerking.

(6)  Interreg B en C.

(7)  Interreg B, C en D.

(8)  EFRO, IPA III, NDICI of PLGO, indien als één bedrag in het kader van Interreg B en C.


Aanhangsel 1

Uniebijdrage op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages

Model voor de indiening van gegevens voor beoordeling door de Commissie

(artikel 94 van Verordening (EU) 2021/1060 (GB-verordening))

Datum van indiening van het voorstel

 

 

 

Dit aanhangsel is niet vereist wanneer vereenvoudige kostenopties op EU-niveau worden gebruikt, welke zijn vastgesteld bij de in artikel 94, lid 4, van de GB-verordening bedoelde gedelegeerde handeling.

A.   Samenvatting van de belangrijkste elementen

Prioriteit

Fonds

Specifieke doelstelling

Het geraamde aandeel van de totale financiële toewijzing binnen de prioriteit waarop de vereenvoudigde kostenopties zullen worden toegepast in % (raming)

Type(s) concrete actie

Indicator voor de vergoedingstrigger

Meeteenheid voor de indicator voor de vergoedingstrigger

Type vereenvoudigde kostenoptie (standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages)

Bedrag (in EUR) of percentage (in geval van vaste percentages) van de vereenvoudigde kostenopties

 

 

 

 

Code (1)

Beschrijving

Code (2)

Beschrijving

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B.   Bijzonderheden per type concrete actie (in te vullen voor elk type concrete actie)

Heeft de beheerautoriteit steun ontvangen van een extern bedrijf om de onderstaande vereenvoudigde kosten op te stellen?

 

 

Zo ja, gelieve te vermelden welk extern bedrijf:

Ja/Neen— Naam van het externe bedrijf


1.1.

Beschrijving van het type concrete actie en tijdspad voor de uitvoering ervan (3)

 

1.2.

Specifieke doelstelling

 

1.3.

Indicator voor de vergoedingstrigger (4)

 

1.4.

Meeteenheid voor de indicator voor de vergoedingstrigger

 

1.5.

Bedrag per meeteenheid of percentage (voor vaste percentages) van de vereenvoudigde kostenopties

 

1.6.

Bedrag

 

1.7.

Categorieën kosten die worden gedekt door de eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

 

1.8.

Bestrijken deze categorieën kosten alle subsidiabele uitgaven van de concrete actie? (JA/NEEN)

 

1.9.

Verrekeningsmethode (5)

 

1.10.

Verificatie van de verwezenlijking van de geleverde eenheden

beschrijf welk(e) document(en)/systeem zal/zullen worden gebruikt om de verwezenlijking van de geleverde eenheden te verifiëren

beschrijf wat en door wie zal worden gecontroleerd tijdens de beheerverificaties

beschrijf wat de regelingen zijn om de relevante gegevens/documenten te verzamelen en op te slaan

 

1.11.

Mogelijke averechtse prikkels, mitigerende maatregelen (6) en het geraamde risiconiveau (hoog/medium/laag)

 

1.12.

Totaalbedrag (nationaal en voor de EU) dat naar verwachting door de Commissie op deze basis zal worden vergoed

 

C.   Berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

1.

Bron van de gegevens die worden gebruikt voor de berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages (wie de gegevens heeft geproduceerd, verzameld en geregistreerd; waar de gegevens zijn opgeslagen; vervaldata; validering, enz.):

 

2.

Gelieve aan te geven waarom de voorgestelde methode en berekening op basis van artikel 88, lid 2, van de GB-verordening relevant zijn voor het type concrete actie:

 

3.

Gelieve aan te geven hoe de berekeningen zijn uitgevoerd, met name door eventuele veronderstellingen ten aanzien van kwaliteit of hoeveelheden te beschrijven. Indien relevant, moeten statistische bewijzen en referentiewaarden worden gebruikt en, indien verzocht, verstrekt in een formaat dat kan worden gebruikt door de Commissie:

 

4.

Gelieve uit te leggen hoe u ervoor heeft gezorgd dat alleen subsidiabele uitgaven zijn opgenomen in de berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages:

 

5.

Beoordeling door de auditautoriteiten van de berekeningsmethode, de bedragen en de regelingen om de verificatie, kwaliteit, verzameling en opslag van gegevens te waarborgen:

 


(1)  Dit verwijst naar de code van de interventiegebiedsdimensie in tabel 1 van bijlage I bij de GB-verordening.

(2)  Dit verwijst naar de code van de gemeenschappelijke indicator, indien van toepassing.

(3)  Beoogde aanvangsdatum van de selectie van acties en beoogde einddatum van de voltooiing ervan (zie artikel 63, lid 5, van de GB-verordening).

(4)  Voor acties die meerdere vereenvoudigde kostenopties omvatten die verschillende categorieën kosten, verschillende projecten of opeenvolgende fases van een actie bestrijken, moeten de velden 1.3 tot en met 1.11 voor elke indicator voor de vergoedingstrigger worden ingevuld.

(5)  Geef, indien van toepassing, de frequentie en timing van de verrekening aan en een duidelijke verwijzing naar een specifieke indicator (met een link naar de website waar de indicator staat gepubliceerd, indien van toepassing).

(6)  Zijn er mogelijke negatieve implicaties voor de kwaliteit van de ondersteunde acties en, zo ja, welke maatregelen (zoals kwaliteitsverzekering) worden genomen om het risico af te dekken?


Aanhangsel 2

Uniebijdrage op basis van financiering die niet gekoppeld is aan kosten

Model voor de indiening van gegevens voor beoordeling door de Commissie

(artikel 95 van Verordening (EU) 2021/1060 (de GB-verordening))

Datum van indiening van het voorstel

 

 

 

Dit aanhangsel is niet vereist wanneer bedragen worden gebruikt voor financiering op EU-niveau dat niet gekoppeld is aan kosten die zijn vastgesteld bij de in artikel 95, lid 4, van de GB-verordening bedoelde gedelegeerde handeling.

A.   Samenvatting van de belangrijkste elementen

Prioriteit

Fonds

Specifieke doelstelling

Het totale bedrag dat wordt gedekt door niet aan kosten gekoppelde financiering

Type(s) concrete actie

Voorwaarden waaraan moet worden voldaan of resultaten die moeten worden verwezenlijkt die vergoeding door de Commissie triggeren

Indicator

Meeteenheid voor de voorwaarden waaraan moet worden voldaan of resultaten die moeten worden verwezenlijkt die vergoeding door de Commissie triggeren

Beoogd type vergoedingsmethode die wordt gebruikt om de begunstigde(n) te vergoeden

 

 

 

 

Code (1)

Beschrijving

 

Code (2)

Beschrijving

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B.   Bijzonderheden per type concrete actie (in te vullen voor elk type concrete actie)

1.1.

Beschrijving van het type concrete actie

 

1.2.

Specifieke doelstelling

 

1.3.

Voorwaarden waaraan moet worden voldaan of te behalen resultaten

 

1.4.

Termijn om aan de voorwaarden te voldoen of de resultaten te behalen

 

1.5.

Meeteenheid voor de voorwaarden waaraan moet worden voldaan of resultaten die moeten worden verwezenlijkt die vergoeding door de Commissie triggeren

 

1.6.

Tussentijdse te behalen prestaties (indien van toepassing) die aanleiding geven tot terugbetaling door de Commissie, met tijdschema voor terugbetalingen

Tussentijdse te behalen prestaties

Beoogde datum

Bedragen (in EUR)

 

 

 

 

 

 

1.7.

Totaalbedrag (inclusief Unie- en nationale financiering)

 

1.8.

Verrekeningsmethode

 

1.9.

Verificatie van de verwezenlijking van het resultaat of de voorwaarde (en, indien van toepassing, de tussentijdse prestaties)

beschrijf welk(e) document(en)/systeem zal/zullen worden gebruikt om de verwezenlijking van het resultaat of de voorwaarde te verifiëren (en waar relevant elk van de tussentijds te behalen resultaten)

beschrijf hoe en door wie beheerverificaties (worden verricht

beschrijf wat de regelingen zijn om de relevante gegevens/documenten te verzamelen en op te slaan

 

1.10.

Gebruik van subsidies in de vorm van financiering die niet aan kosten gekoppeld is/Heeft de door de lidstaat aan de begunstigden verstrekte subsidie de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten? (JA/NEEN)

 

1.11.

Regelingen om het auditspoor te waarborgen

Vermeld de instantie(s) die verantwoordelijk is (zijn) voor deze regelingen.

 


(1)  Dit verwijst naar de code voor de interventiegebiedsdimensie in tabel 1 van bijlage I bij de GB-verordening en bijlage IV bij de EFMZVA-verordening.

(2)  Dit verwijst naar de code van een gemeenschappelijke indicator, indien van toepassing.


Aanhangsel 3

Lijst met geplande concrete acties van strategisch belang met een tijdschema — Artikel 17, lid 3

Tekstveld [2 000]


30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 231/159


VERORDENING (EU) 2021/1060 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 juni 2021

houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 177, artikel 322, lid 1, punt a), en artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Gezien het advies van de Rekenkamer (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat de Unie zich met het oog op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang ten doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s of eilanden te verkleinen, met bijzondere aandacht voor plattelandsgebieden, regio’s die een industriële overgang doormaken en regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen. Die regio’s profiteren in het bijzonder van het cohesiebeleid. Ingevolge artikel 175 VWEU moet de Unie de verwezenlijking van die doelstellingen ondersteunen door haar optreden via het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Oriëntatie, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, de Europese Investeringsbank en andere instrumenten. Artikel 322 VWEU geeft de grondslag voor de vaststelling van financiële regels betreffende de wijze waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd en waarop de rekeningen worden ingediend en nagezien, alsook van regels betreffende de controle van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren.

(2)

Met het oog op verdere ontwikkeling van een gecoördineerde en geharmoniseerde uitvoering van de EU-fondsen in gedeeld beheer, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF), alsook van maatregelen die in gedeeld beheer worden gefinancierd in het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA), het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), het Fonds voor interne veiligheid (ISF) en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (BMVI), moeten er financiële regels op basis van artikel 322 VWEU worden vastgesteld voor al deze fondsen (gezamenlijk “de fondsen” genoemd), waarbij het toepassingsgebied van de verschillende bepalingen duidelijk wordt gespecificeerd. Voorts moeten er gemeenschappelijke bepalingen op basis van artikel 177 VWEU worden vastgesteld met het oog op beleidsspecifieke regels voor het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA.

(3)

Wegens de specifieke kenmerken van elk fonds moeten er specifieke regels die gelden voor elk fonds en voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) in het kader van het EFRO worden vastgelegd in afzonderlijke verordeningen (fondsspecifieke verordeningen) om deze verordening aan te vullen.

(4)

De ultraperifere regio’s moeten in aanmerking komen voor specifieke maatregelen, alsook voor extra financiering ter compensatie van hun structurele sociale en economische situatie en van de belemmeringen die voortvloeien uit de in artikel 349 VWEU vermelde factoren.

(5)

De noordelijke dunbevolkte regio’s moeten in aanmerking komen voor specifieke maatregelen en extra financiering ter compensatie van de in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994 bedoelde ernstige natuurlijke of demografische belemmeringen.

(6)

Horizontale beginselen als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in artikel 10 VWEU, alsook de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid neergelegd in artikel 5 VEU, moeten worden nageleefd bij de uitvoering van de fondsen, rekening houdend met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De lidstaten moeten ook voldoen aan de verplichtingen vastgelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind en in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, en toegankelijkheid garanderen in overeenstemming met artikel 9 van dat verdrag en met de wetgeving van de Unie tot harmonisering van de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten. In dat verband moeten de fondsen worden uitgevoerd op een manier die de overgang van institutionele naar door de familie en door de gemeenschap gedragen zorg bevordert. De lidstaten en de Commissie moeten ernaar streven ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen, de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, het genderperspectief te integreren en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid te bestrijden. De fondsen mogen geen maatregelen ondersteunen die bijdragen tot enige vorm van segregatie of uitsluiting en moeten bij het financieren van infrastructuur toegankelijkheid voor personen met een handicap garanderen. De doelstellingen van de fondsen moeten worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de bevordering door de Unie van de in artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU verankerde doelstelling inzake behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarbij het beginsel “de vervuiler betaalt”, de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN en de Overeenkomst van Parijs — aangenomen uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (5) (“de Overeenkomst van Parijs”) – in aanmerking worden genomen. Om de integriteit van de interne markt te beschermen moeten concrete acties waarbij ondernemingen gebaat zijn, in overeenstemming zijn met de staatssteunregels van de Unie, bedoeld in de artikelen 107 en 108 VWEU. Armoede is een bijzonder belangrijke uitdaging in de Unie. De doelstellingen van de fondsen moeten derhalve worden nagestreefd om bij te dragen tot de uitbanning van armoede. De doelstellingen van de fondsen moeten worden nagestreefd met het oog op het bieden van adequate steun aan met name lokale en regionale autoriteiten van kust- en stedelijke gebieden, het aanpakken van sociaal-economische uitdagingen die samenhangen met de integratie van onderdanen van derde landen, en het verstrekken van adequate steun aan achterstandsgebieden en gemeenschappen in stedelijke gebieden.

(7)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (6) (“het Financieel Reglement”) en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting van de Unie door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(8)

Indien er een termijn is vastgesteld waarbinnen de Commissie kan optreden ten aanzien van lidstaten, moet de Commissie tijdig en efficiënt rekening houden met alle noodzakelijke informatie en documenten. Indien de gegevens die de lidstaten op grond van deze verordening meedelen, in welke vorm dan ook, onvolledig zijn of niet voldoen aan de eisen van deze verordening of van fondsspecifieke verordeningen, waardoor de Commissie niet met kennis van zaken kan optreden, moet deze termijn worden opgeschort totdat de lidstaten aan de voorgeschreven eisen voldoen. Aangezien het voorts de Commissie verboden is betalingen te verrichten voor in betalingsaanvragen opgenomen uitgaven die door begunstigden zijn gedaan voor de uitvoering van concrete acties die verband houden met specifieke doelstellingen waarvoor niet aan de randvoorwaarden is voldaan, geldt de termijn waarbinnen de Commissie betalingen moet verrichten, niet voor die uitgaven.

(9)

Om bij te dragen aan de prioriteiten van de Unie moet de steun van de fondsen worden gericht op een beperkt aantal beleidsdoelstellingen die in overeenstemming zijn met hun fondsspecifieke taken overeenkomstig hun in het Verdrag vastgelegde doelstellingen. De beleidsdoelstellingen voor het AMIF, het ISF en het BMVI moeten worden opgenomen in de desbetreffende fondsspecifieke verordeningen. Het JTF en de middelen van het EFRO en het ESF+ die op vrijwillige basis worden overgedragen als aanvullende steun aan het JTF, moeten bijdragen tot één specifieke doelstelling.

(10)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen klimaatverandering in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, moeten de fondsen bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling om 30 % van de uitgaven van de Uniebegroting te besteden aan het ondersteunen van de klimaatdoelstellingen. In dit verband moeten de fondsen activiteiten ondersteunen die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied eerbiedigen en geen ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen doen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (7). Adequate mechanismen voor het waarborgen van de klimaatbestendigheid van ondersteunde investeringen in infrastructuur moeten integraal deel uitmaken van de programmering en uitvoering van de fondsen.

(11)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen het verlies aan biodiversiteit moeten de fondsen bijdragen tot het integreren van biodiversiteitsacties in de beleidsdomeinen van de Unie en tot het waarmaken van de algemene ambitie om in 2024 7,5 % — en in 2026 en 2027 10 % — van de jaarlijkse uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) aan biodiversiteitsdoelstellingen te besteden, daarbij rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.

(12)

Een deel van de begroting van de Unie die aan de fondsen is toegewezen, moet door de Commissie worden uitgevoerd in gedeeld beheer met de lidstaten in de zin van het Financieel Reglement. Bij de uitvoering van de fondsen in gedeeld beheer moeten de Commissie en de lidstaten derhalve de in het Financieel Reglement opgenomen beginselen, zoals goed financieel beheer, transparantie en non-discriminatie, in acht nemen.

(13)

De lidstaten, op het passende territoriale niveau in overeenstemming met hun institutionele, juridische en financiële kader, en de daartoe door hen aangewezen instanties dienen verantwoordelijk te zijn voor de voorbereiding en uitvoering van de programma’s. De Unie en de lidstaten moeten afzien van het opleggen van onnodige regels die tot buitensporige administratieve voor de begunstigden leiden.

(14)

Het principe van partnerschap is een essentieel kenmerk bij de uitvoering van de fondsen, waarbij wordt voortgebouwd op het principe van bestuur op verschillende niveaus en wordt gezorgd voor de betrokkenheid van regionale, lokale, stedelijke en andere overheden, het maatschappelijk middenveld, de economische en sociale partners en, in voorkomend geval, onderzoeksorganisaties en universiteiten. Met het oog op continuïteit bij de organisatie van het partnerschap moet de bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie (8) vastgestelde Europese gedragscode inzake partnerschap voor partnerschapsovereenkomsten en programma’s die door de Europese structuur- en investeringsfondsen worden ondersteund (“de Europese gedragscode inzake partnerschap”) van toepassing blijven op de onder deze verordening vallende fondsen.

(15)

Op Unieniveau is het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid, met inbegrip van de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, het kader om nationale hervormingsprioriteiten te bepalen en de uitvoering ervan te monitoren. De lidstaten ontwikkelen hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategie om deze hervormingen te ondersteunen. Die strategieën moeten samen met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma’s worden gepresenteerd om de met nationale middelen, met middelen van de Unie of met beide te ondersteunen investeringsprojecten in kaart te brengen en te coördineren. Voorts kan met deze strategieën de EU-financiering op samenhangende wijze worden gebruikt en kan de toegevoegde waarde van met name van de fondsen, de herstel- en veerkrachtfaciliteit die is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (9), en het InvestEU-programma dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (10) (de “InvestEU-verordening”), te ontvangen financiële steun worden gemaximaliseerd.

(16)

De lidstaten moeten bij het opstellen van de programmeringsdocumenten rekening houden met de relevante landspecifieke aanbevelingen die zijn aangenomen overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU, met de desbetreffende aanbevelingen van de Raad die zijn aangenomen overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU, met de aanvullende aanbevelingen van de Commissie die zijn gedaan overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (11), en — voor het AMIF, het ISF en het BMVI — met andere aan hen gerichte aanbevelingen van de Unie. Tijdens de programmeringsperiode 2021-2027 (“programmeringsperiode”) moeten de lidstaten op gezette tijden het monitoringcomité en de Commissie in kennis stellen van de vooruitgang bij de uitvoering van de programma’s ter ondersteuning van de landspecifieke aanbevelingen. Bij een tussentijdse evaluatie moeten de lidstaten onder meer nagaan of er programmawijzigingen nodig zijn om rekening te houden met nieuwe uitdagingen waarop wordt gewezen in de betreffende landspecifieke aanbevelingen die sinds de start van de programmeringsperiode zijn aangenomen of gewijzigd.

(17)

De lidstaten moeten rekening houden met de inhoud van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die moeten worden ontwikkeld in het kader van de Verordening (EU) 2018/1999, en met de resultaten van het proces dat moet leiden tot aanbevelingen van de Unie met betrekking tot deze plannen, zowel voor hun programma’s, ook in het kader van de tussentijdse evaluatie, als voor de behoeften aan financiële toewijzingen voor koolstofarme investeringen.

(18)

De door elke lidstaat opgestelde partnerschapovereenkomst moet een beknopt en strategisch document zijn dat dient als richtsnoer bij de onderhandelingen tussen de Commissie en de betrokken lidstaat over het ontwerp van programma’s op grond van het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA. Om het goedkeuringsproces te stroomlijnen, moet de Commissie bij haar beoordeling het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, met name wat betreft de duur van de partnerschapsovereenkomst en wat betreft verzoeken om aanvullende informatie. Om de administratieve lasten te verminderen, behoren partnerschapsovereenkomsten tijdens de programmeringsperiode niet te worden gewijzigd. De lidstaat moet evenwel desgewenst bij de Commissie een wijziging van zijn partnerschapsovereenkomst kunnen indienen om rekening te houden met de resultaten van de tussentijdse evaluatie. Om de programmering te vergemakkelijken en overlappende inhoud in programmeringsdocumenten te voorkomen, kan een partnerschapsovereenkomst worden opgenomen als onderdeel van een programma.

(19)

Om de lidstaten voldoende flexibiliteit te bieden bij de uitvoering van hun toewijzingen in gedeeld beheer, moet het mogelijk zijn bepaalde niveaus van financiering over te dragen tussen de fondsen onderling en tussen instrumenten in gedeeld beheer en direct of indirect beheerde instrumenten. Indien de specifieke economische en sociale omstandigheden van een lidstaat het rechtvaardigen, moet dat niveau van overdracht hoger zijn.

(20)

Elke lidstaat moet onder bepaalde in deze verordening vastgelegde voorwaarden over de flexibiliteit beschikken om bij te dragen aan het InvestEU-programma voor het verschaffen van de EU-garantie en de InvestEU-advieshub voor investeringen in deze lidstaat.

(21)

Om de noodzakelijke context te creëren voor een doeltreffend en doelmatig gebruik van de door de fondsen verleende steun van de Unie, moet een beperkte lijst van randvoorwaarden alsook een beknopte en uitputtende reeks van objectieve criteria voor de beoordeling ervan worden opgesteld. Elke randvoorwaarde moet aan een specifieke doelstelling worden gekoppeld en moet automatisch kunnen worden toegepast wanneer de specifieke doelstelling voor steun wordt geselecteerd. Onverminderd de regels over vrijmaking mag de Commissie uitgaven in verband met concrete acties die betrekking hebben op de desbetreffende specifieke doelstellingen, niet vergoeden indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. Om een gunstig investeringskader te behouden, moet geregeld worden nagegaan of nog aan de randvoorwaarden wordt voldaan. Op verzoek van een lidstaat moet de EIB mee kunnen beoordelen of aan de randvoorwaarden wordt voldaan. Het is ook belangrijk dat de concrete acties die steun krijgen, worden uitgevoerd conform de bestaande strategieën en planningdocumenten die ten grondslag liggen aan de randvoorwaarden waaraan wordt voldaan. Hierdoor zullen alle medegefinancierde concrete acties in overeenstemming zijn met het beleidskader van de Unie.

(22)

Bij het nastreven van de doelstellingen op het gebied van economische, sociale en territoriale cohesie moet steun aan netwerkconnectiviteit uit het EFRO en het Cohesiefonds gericht zijn op het voltooien van de ontbrekende schakels van het trans-Europees vervoersnetwerk.

(23)

De lidstaten moeten voor elk programma een prestatiekader met alle indicatoren, tussen- en einddoelen vaststellen met het oog op de monitoring en evaluatie van, en rapportage over de prestaties van het programma. Dit moet de monitoring en evaluatie van, en rapportage over de prestaties tijdens de uitvoering mogelijk maken en bijdragen tot het meten van de algehele prestatie van de fondsen.

(24)

De lidstaat moet een tussentijdse evaluatie uitvoeren van elk programma dat door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF wordt gesteund. In die evaluatie moet een echte aanpassing van de programma’s zijn opgenomen die gebaseerd is op de programmaprestaties, waarbij ook wordt voorzien in de mogelijkheid om rekening te houden met nieuwe uitdagingen en desbetreffende landspecifieke aanbevelingen die in 2024 worden uitgebracht, evenals met de vooruitgang bij de uitvoering van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten. Ten behoeve van de tussentijdse evaluatie moet ook rekening worden gehouden met de sociaal-economische situatie van de betrokken lidstaat of regio, inclusief eventuele belangrijke negatieve financiële, economische of sociale ontwikkelingen of demografische uitdagingen, en met de vorderingen bij het halen van het streefcijfer voor klimaatbijdragen op nationaal niveau. De Commissie moet een verslag opstellen over de resultaten van de tussentijdse evaluatie, met haar beoordeling van de toepassing van de beheerskosten en -vergoedingen in het kader van financieringsinstrumenten die door via rechtstreekse gunning geselecteerde instanties worden beheerd.

(25)

Mechanismen die het financieringsbeleid van de Unie moeten koppelen aan het economisch bestuur van de Unie moeten verder worden verfijnd, waarbij de Commissie aan de Raad een voorstel kan doen om alle of een deel van de vastleggingen of betalingen voor een of meer programma’s van een bepaalde lidstaat te schorsen wanneer deze lidstaat geen effectieve actie in het kader van het economisch bestuur onderneemt. De verplichting van de Commissie om een schorsing voor te stellen moet worden geschorst zodra en voor zolang de zogenoemde algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact is geactiveerd. Om te zorgen voor een uniforme uitvoering en gezien het belang van de financiële gevolgen van de opgelegde maatregelen, dienen uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend aan de Raad, die moet handelen op basis van een voorstel van de Commissie. Om gemakkelijker de besluiten te kunnen vaststellen die nodig zijn om effectief optreden in het kader van het proces van economisch bestuur te garanderen, moet gebruik worden gemaakt van stemming bij omgekeerde gekwalificeerde meerderheid. Gezien het soort concrete acties die door de ESF+- en Interreg-programma’s worden ondersteund, moeten het ESF+ en die programma’s buiten de reikwijdte van die mechanismen worden gelaten.

(26)

Om snel te kunnen reageren op uitzonderlijke of buitengewone omstandigheden, zoals bedoeld in het stabiliteits- en groeipact, die zich tijdens de programmeringsperiode kunnen voordoen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het nemen van tijdelijke maatregelen om het gebruik van de fondsen in reactie op zulke omstandigheden te vergemakkelijken. De Commissie moet de maatregelen vaststellen die het meest geschikt zijn in de uitzonderlijke of buitengewone omstandigheden waarmee een lidstaat wordt geconfronteerd, met behoud van de doelstellingen van de fondsen. De Commissie moet ook toezicht houden op de uitvoering en de geschiktheid van die maatregelen beoordelen.

(27)

Er moeten gemeenschappelijke vereisten worden vastgesteld voor de inhoud van de programma’s, rekening houdend met de specifieke aard van elk fonds. Die gemeenschappelijke vereisten kunnen worden aangevuld met fondsspecifieke regels. In Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (12) (de “Interreg-verordening”) moeten specifieke bepalingen worden opgenomen met betrekking tot de inhoud van de Interreg-programma’s.

(28)

Met het oog op flexibiliteit bij de uitvoering van de programma’s en vermindering van de administratieve lasten moeten er beperkte financiële overdrachten tussen prioriteiten van hetzelfde programma mogelijk zijn zonder dat een besluit van de Commissie tot wijziging van het programma vereist is. De herziene financiële tabellen moeten bij de Commissie worden ingediend om te zorgen voor geactualiseerde informatie over de financiële toewijzingen voor elke prioriteit.

(29)

Om het JTF doeltreffender te maken, moet het mogelijk zijn aanvullende middelen uit het EFRO en het ESF+ op vrijwillige basis ter beschikking van het JTF te stellen. Die aanvullende middelen moeten worden verstrekt via een specifieke vrijwillige overdracht van die fondsen naar het JTF, waarbij rekening wordt gehouden met de transitieproblemen die in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie worden genoemd en die moeten worden aangepakt. De over te dragen bedragen moeten afkomstig zijn uit de middelen van de regiocategorieën waar de in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie aangewezen gebieden zich bevinden. Gezien deze specifieke regelingen voor het gebruik van de JTF-middelen mag alleen het specifieke overdrachtsmechanisme worden aangewend voor de samenstelling van de JTF-middelen. Voorts moet worden verduidelijkt dat alleen deze verordening en Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (13) (de “JTF-verordening”) van toepassing mogen zijn op het JTF en op de naar het JTF overgedragen middelen van het EFRO en het ESF+, die ook JTF-steun worden. Noch Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (14) (de “EFRO- en CF-verordening”) noch Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (15) (de “ESF+-verordening”) mag op de aanvullende steun van toepassing zijn. Daarom moeten de EFRO-middelen die als aanvullende steun naar het JTF worden overgedragen, buiten de grondslag voor de berekening van de vereisten inzake thematische concentratie van de EFRO- en CF-verordening en buiten de grondslag voor de berekening van de minimumtoewijzingen voor duurzame stedelijke ontwikkeling van de EFRO- en CF-verordening worden gelaten. Hetzelfde geldt voor de als aanvullende steun aan het JTF overgedragen ESF+-middelen met betrekking tot de vereisten inzake thematische concentratie van de ESF+-verordening.

(30)

Om de geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling te versterken, moeten investeringen in de vorm van territoriale instrumenten, zoals geïntegreerde territoriale investeringen, vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, bekend onder de naam “Leader” in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), of elk ander territoriaal instrument ter ondersteuning van door de lidstaten ontworpen initiatieven, zijn gebaseerd op territoriale en lokale ontwikkelingsstrategieën. Hetzelfde moet gelden voor verwante initiatieven zoals “slimme dorpen”. Met het oog op geïntegreerde territoriale investeringen en door de lidstaten ontworpen territoriale instrumenten moeten er voor de inhoud van de territoriale strategieën minimumvereisten worden vastgesteld. Die territoriale strategieën moeten worden ontwikkeld en goedgekeurd onder de verantwoordelijkheid van de betrokken autoriteiten of instanties. Om ervoor te zorgen dat deze autoriteiten of instanties bij de uitvoering van de territoriale strategieën worden betrokken, moeten zij verantwoordelijk zijn voor de selectie van de te ondersteunen concrete acties of bij deze selectie betrokken worden. In territoriale strategieën moet er, bij het promoten van duurzame toerisme-initiatieven, worden gezorgd voor een goed evenwicht tussen de behoeften van zowel ingezetenen als toeristen, zoals onderling verbonden fiets- en spoornetwerken.

(31)

Om de ontwikkelingsproblemen in plattelandsgebieden doeltreffend aan te pakken, moet gecoördineerde steun uit de fondsen en het Elfpo worden gefaciliteerd. De lidstaten en de regio’s moeten ervoor zorgen dat de via de fondsen en het Elfpo ondersteunde interventies complementair zijn en op gecoördineerde wijze worden uitgevoerd met het oog op het creëren van synergieën en om de administratieve kosten en lasten voor beheersinstanties en begunstigden te beperken.

(32)

Om het potentieel op lokaal niveau beter te benutten, moet vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling worden versterkt en bevorderd. Hierbij moet rekening worden gehouden met lokale behoeften en mogelijkheden en met relevante sociaal-culturele kenmerken, en moet voorzien worden in structurele veranderingen, waarbij capaciteit van gemeenschappen wordt opgebouwd en innovatie wordt bevorderd. De nauwe samenwerking en het geïntegreerd gebruik van de fondsen en het Elfpo om lokale ontwikkelingsstrategieën tot stand te brengen, moeten worden versterkt. Het is van wezenlijk belang dat lokale actiegroepen die de belangen van de gemeenschap vertegenwoordigen, verantwoordelijk zijn voor het ontwerp en de uitvoering van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategieën. Om de gecoördineerde steun uit verschillende fondsen en het Elfpo aan vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategieën te bevorderen en de uitvoering ervan te vergemakkelijken, moet het volgen van een aanpak via een “hoofdfonds” worden bevorderd. Als het Elfpo als hoofdfonds wordt geselecteerd, moet het voldoen aan de regels die voor de aanpak via een hoofdfonds zijn vastgesteld.

(33)

Om de administratieve lasten te beperken, moet het mogelijk zijn om op initiatief van een lidstaat aan de uitvoering van een programma gekoppelde technische bijstand te verlenen door middel van een vast percentage op basis van de vooruitgang bij de uitvoering van het programma, eventueel ook met betrekking tot horizontale taken. Om de uitvoering voor het AMIF, het ISF en het BMVI, en voor de Interreg-programma’s eenvoudiger te maken dient echter enkel de benadering met vaste percentages te worden gevolgd. Om het financieel beheer te vergemakkelijken, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen een of meer instanties aan te wijzen waaraan de betrokken vergoedingen moeten worden verricht. Aangezien voor die vergoedingen een vast percentage wordt toegepast, moeten verificaties en audits beperkt blijven tot de verificatie dat de voorwaarden voor vergoeding van de bijdrage van de Unie vervuld zijn en mogen de onderliggende uitgaven niet aan verificatie of audits worden onderworpen. Niettemin moet de lidstaat, indien continuïteit met de periode 2014-2020 de voorkeur geniet, ook de mogelijkheid krijgen om vergoeding te blijven ontvangen van subsidiabele kosten die de begunstigde werkelijk heeft gemaakt en betaald bij de uitvoering van concrete acties voor technische bijstand via een of meer afzonderlijke programma’s of een of meer prioriteiten binnen programma’s. De lidstaat moet in zijn partnerschapsovereenkomst vermelden welke vorm van Uniebijdrage voor technische bijstand gedurende de hele programmeringsperiode zij hebben gekozen. Ongeacht de keuze die wordt gemaakt, moet de technische bijstand kunnen worden aangevuld met gerichte maatregelen voor de opbouw van administratieve capaciteit waarbij vergoedingsmethoden worden gebruikt die niet gekoppeld zijn aan kosten. Over acties en beoogde resultaten alsook de overeenkomstige betalingen door de Unie moet overeenstemming kunnen worden bereikt in een stappenplan, hetgeen resulteert in betalingen voor het behalen van concrete resultaten.

(34)

Wanneer een lidstaat aan de Commissie voorstelt een prioriteit van een programma of een deel daarvan te ondersteunen door een financieringsregeling die niet gekoppeld is aan kosten, de overeengekomen acties, resultaten en voorwaarden betrekking moeten hebben op daadwerkelijke investeringen in het kader van programma’s in gedeeld beheer in die lidstaat of regio. In dat verband moet de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer worden gewaarborgd. Wat met name de juistheid van de bedragen voor de vervulling van respectieve voorwaarden of het behalen van resultaten betreft, dienen de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de aangewende middelen toereikend zijn voor de gedane investeringen. Indien in een programma een financieringsregeling wordt gebruikt die niet gekoppeld is aan kosten, mogen de onderliggende kosten in verband met de uitvoering van die regeling niet worden onderworpen aan verificaties of audits omdat de Commissie in het kader van het programma of een gedelegeerde handeling vooraf instemt met de bedragen die verband houden met het voldoen aan de voorwaarden of het behalen van resultaten. Verificaties en audits moeten daarentegen beperkt blijven tot het controleren of aan de voorwaarden wordt voldaan dan wel de resultaten zijn behaald die aanleiding geven tot vergoeding van de Uniebijdrage.

(35)

Om de prestaties van programma’s te onderzoeken, moeten de lidstaten monitoringcomités oprichten waarin vertegenwoordigers van de betrokken partners zitting moeten hebben. Voor het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZVA moeten de jaarlijkse uitvoeringsverslagen worden vervangen door een jaarlijkse gestructureerde beleidsdialoog op basis van de meest recente door de lidstaat beschikbaar gestelde informatie en gegevens over de uitvoering van de programma’s. De evaluatievergadering moet ook worden georganiseerd voor programma’s in het kader van het JTF.

(36)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (16) moeten de fondsen worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten om de effecten van de fondsen in de praktijk te evalueren. Die vereisten moeten ook het monitoren van de steun voor gendergelijkheid mogelijk maken.

(37)

Om de beschikbaarheid van uitvoerige en bijgewerkte informatie over de uitvoering van het programma te waarborgen, moet doeltreffende en tijdige digitale rapportering over de kwantitatieve data worden vereist.

(38)

Om de voorbereiding van gerelateerde programma’s en activiteiten van de daaropvolgende programmeringsperiode te ondersteunen, moet de Commissie een tussentijdse evaluatie van de fondsen uitvoeren. Op het einde van de programmeringsperiode moet de Commissie evaluaties achteraf van de fondsen uitvoeren die gericht moeten zijn op de effecten ervan. De resultaten van deze evaluaties moeten openbaar worden gemaakt.

(39)

Programma-autoriteiten, begunstigden en belanghebbenden in de lidstaten moeten meer bekendheid geven aan de verwezenlijkingen waaraan de Unie financieel heeft bijgedragen, en het publiek hieromtrent informeren. Activiteiten op het vlak van transparantie, communicatie en zichtbaarheid zijn essentieel om het optreden van de Unie in de praktijk zichtbaar te maken, en moeten gebaseerd zijn op waarheidsgetrouwe, nauwkeurige en bijgewerkte informatie. Om die vereisten afdwingbaar te maken, moeten de programma-autoriteiten en, bij niet-naleving, de Commissie corrigerende maatregelen kunnen nemen.

(40)

De beheerautoriteiten moeten gestructureerde informatie bekendmaken over geselecteerde concrete acties en begunstigden op de website van het programma waarmee de concrete actie wordt ondersteund, waarbij zij rekening houden met de vereisten op het vlak van de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (17).

(41)

Om het gebruik van de fondsen te vereenvoudigen en het risico op fouten te verkleinen, is het aangewezen zowel de vormen van bijdragen van de Unie aan de lidstaten als de vormen van steun die door de lidstaten aan de begunstigden worden verstrekt, te definiëren. Het moet voor de beheerautoriteiten ook mogelijk zijn subsidies toe te kennen in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, indien deze subsidies worden gedekt door een vergoeding van de bijdrage van de Unie op basis van dezelfde vorm, teneinde de ervaring met dergelijke mogelijkheid tot vereenvoudiging te vergroten.

(42)

Wat betreft de aan de begunstigden verleende subsidies moeten de lidstaten steeds vaker gebruikmaken van vereenvoudigde kostenopties. De drempel voor het verplichte gebruik van vereenvoudigde kostenopties moet worden gekoppeld aan de totale kosten van de concrete actie opdat alle concrete acties onder de drempelwaarde op dezelfde wijze worden behandeld, ongeacht of het gaat om publieke of particuliere steun. Indien een beheerautoriteit voornemens is het gebruik van een vereenvoudigde kostenoptie in een oproep tot het indienen van voorstellen voor te stellen, moet het mogelijk zijn het monitoringcomité te raadplegen. De door de lidstaten vastgestelde bedragen en percentages moeten een betrouwbare indicator zijn voor de werkelijke kosten. Periodieke aanpassingen zijn een goede praktijk in het kader van de uitvoering van meerjarenprogramma’s om rekening te houden met factoren die van invloed zijn op de percentages en bedragen. Om de benutting van vereenvoudigde kostenopties te vergemakkelijken, moet deze verordening ook voorzien in methoden en percentages die kunnen worden gebruikt zonder dat de lidstaten verplicht zijn een berekening uit te voeren of een methode vast te stellen.

(43)

Met het oog op de onmiddellijke toepassing van vaste percentages moet elk vast percentage dat door de lidstaten in de periode 2014-2020 op grond van een eerlijke, rechtvaardige en verifieerbare berekeningsmethode is vastgesteld, verder worden toegepast voor soortgelijke concrete acties die in het kader van deze verordening worden ondersteund zonder dat een nieuwe berekeningsmethode is vereist.

(44)

Om de benutting van medegefinancierde milieu-investeringen te optimaliseren, moet worden gezorgd voor synergie met het LIFE-programma voor het milieu en klimaatactie, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad (18), in het bijzonder door strategische, geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten in het kader van LIFE, evenals met projecten die worden gefinancierd in het kader van Horizon Europa, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (19) (de “Horizon Europa-verordening”) en andere programma’s van de Unie.

(45)

Voor de juridische duidelijkheid verdient het aanbeveling om de subsidiabiliteitsperiode voor uitgaven of kosten die verband houden met concrete acties die in het kader van deze verordening door de fondsen worden ondersteund, te specificeren en de steun voor voltooide concrete acties te beperken. Ook moet worden verduidelijkt op welke datum uitgaven in aanmerking komen voor steun uit de fondsen wanneer er nieuwe programma’s of programmawijzigingen worden aangenomen, en dat de subsidiabiliteitsperiode uitzonderlijk kan worden verlengd wanneer zich een natuurramp voordoet en er dringend middelen moeten worden vrijgemaakt om die ramp te bestrijden. Tegelijkertijd moet bij de uitvoering van programma worden voorzien in flexibiliteit wat betreft de subsidiabiliteit van de uitgaven voor concrete acties die bijdragen tot de doelstellingen van het programma, ongeacht of zij worden uitgevoerd buiten een lidstaat of buiten de Unie of in dezelfde regiocategorie in een lidstaat.

(46)

Om de nodige flexibiliteit bij de uitvoering van publiek-private partnerschappen (PPP’s) te bieden, moet in de PPP-overeenkomst worden gespecificeerd wanneer de uitgaven als subsidiabel worden beschouwd, en met name onder welke voorwaarden deze door de begunstigde of door de particuliere partner van een PPP worden gedaan, wie ook de betalingen ter uitvoering van de concrete PPP-actie verricht.

(47)

Om ervoor te zorgen dat de fondsen effectief en rechtvaardig zijn en een duurzaam effect sorteren, zijn er bepalingen nodig die het duurzame karakter van investeringen in infrastructuur of productieve investeringen garanderen, en die voorkomen dat de fondsen worden gebruikt om een onrechtmatig voordeel te behalen. De beheerautoriteiten moeten er in het bijzonder op letten bij de selectie van concrete acties geen verplaatsingen te ondersteunen, en ten onrechte betaalde bedragen voor concrete acties die niet aan de duurzaamheidsvereiste voldoen, als onregelmatigheden te behandelen.

(48)

Ter verbetering van de complementariteit en ter vereenvoudiging van de uitvoering moet het mogelijk zijn de steun uit het EFRO, het Cohesiefonds en het JTF met steun uit het ESF+ te combineren in gemeenschappelijke programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”.

(49)

Om een maximale meerwaarde van geheel of gedeeltelijk uit de begroting van de Unie gefinancierde investeringen te genereren, moet naar synergie worden gestreefd, met name tussen de fondsen en direct beheerde instrumenten, waaronder de herstel- en veerkrachtfaciliteit en de reserve voor aanpassing aan de brexit. Die synergie moet tot stand komen door middel van belangrijke gebruikersvriendelijke mechanismen, met name de erkenning van vaste percentages voor subsidiabele kosten van Horizon Europa voor een soortgelijke concrete actie en de mogelijkheid om financiering uit verschillende Unie-instrumenten in dezelfde concrete actie te combineren op voorwaarde dat dubbele financiering wordt voorkomen. In deze verordening moeten derhalve regels worden opgenomen voor de aanvullende financiering uit de fondsen.

(50)

Financieringsinstrumenten dienen niet te worden gebruikt ter ondersteuning van herfinancieringstransacties, zoals het vervangen van bestaande leningovereenkomsten of andere vormen van financiering voor investeringen die op de datum van het investeringsbesluit reeds fysiek voltooid of volledig uitgevoerd zijn, maar wel om elke vorm van nieuwe investeringen te ondersteunen overeenkomstig de onderliggende beleidsdoelen.

(51)

Daarom moet het besluit om steunmaatregelen met financieringsinstrumenten te financieren, door de beheerautoriteiten worden genomen op basis van een ex-antebeoordeling. In deze verordening dient te worden vastgelegd welke elementen ex-antebeoordelingen moeten bevatten, waarvoor indicatieve informatie moet worden verstrekt die op de datum van de voltooiing ervan beschikbaar is. Ook moet deze verordening de lidstaten in staat stellen om de voor de periode 2014-2020 verrichte, waar nodig geactualiseerde, ex-antebeoordelingen te gebruiken teneinde administratieve lasten en vertragingen bij het opzetten van financieringsinstrumenten te voorkomen.

(52)

Ten behoeve van een gemakkelijkere uitvoering van bepaalde soorten financieringsinstrumenten waarbij programmasteun in de vorm van subsidies — en ook in de vorm van kapitaalaftrek — wordt beoogd, kunnen de regels inzake financieringsinstrumenten op een dergelijke combinatie worden toegepast in één enkele concrete actie binnen een financieringsinstrument. Er moeten echter voorwaarden voor dergelijke programmasteun worden vastgesteld, evenals specifieke voorwaarden om dubbele financiering te voorkomen.

(53)

Met volledige inachtneming van de toepasselijke regels voor staatssteun en openbare aanbestedingen, die verduidelijkt zijn tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, moeten beheerautoriteiten over de meest geschikte uitvoeringsopties voor financieringsinstrumenten kunnen beslissen om in de specifieke behoeften van de doelregio’s te voorzien. Voorts moeten de beheerautoriteiten, om voor continuïteit met de programmeringsperiode 2014-2020 te zorgen, de mogelijkheid hebben financieringsinstrumenten uit te voeren door middel van een rechtstreekse gunning van een overeenkomst aan de EIB en aan internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is. Beheerautoriteiten moeten ook de mogelijkheid hebben om overeenkomsten onderhands te gunnen aan banken of instellingen in overheidshanden die aan dezelfde strikte voorwaarden voldoen als die welke voor de programmeringsperiode 2014-2020 in het Financieel Reglement zijn bepaald. Deze verordening moet duidelijke voorwaarden bieden om ervoor te zorgen dat de mogelijkheid van onderhandse gunning in overeenstemming blijft met de beginselen van de interne markt. In dit kader moet de Commissie controleurs, beheerautoriteiten en begunstigden steun verlenen om voor de naleving van de staatssteunregels te zorgen.

(54)

Gezien de aanhoudend lage rentevoeten en om de met de uitvoering van de financieringsinstrumenten belaste instanties niet onnodig te benadelen, moet worden toegestaan, op voorwaarde dat de kasmiddelen actief door die instanties worden beheerd, dat de negatieve rente als gevolg van investeringen van de fondsen wordt gefinancierd met middelen die aan het financieringsinstrument worden teruggestort. Via actief kasmiddelenbeheer moeten de met de uitvoering van de financieringsinstrumenten belaste instanties ernaar streven de opbrengsten te optimaliseren en de kosten tot een minimum te beperken, tot een aanvaardbaar risiconiveau.

(55)

Uit hoofde van het beginsel en de regels van gedeeld beheer moeten de lidstaten en de Commissie verantwoordelijk zijn voor het beheer en de controle van programma’s, en moeten zij garanderen dat de fondsen op wettige en regelmatige wijze worden gebruikt. Aangezien de verantwoordelijkheid voor het beheer en de controle in eerste instantie bij de lidstaten dient te liggen en zij ervoor moeten zorgen dat concrete acties die door de fondsen worden ondersteund in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht, moeten hun verplichtingen op dat vlak worden gespecificeerd. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie in dat kader moeten eveneens worden vastgelegd.

(56)

Om sneller te kunnen beginnen met de uitvoering van het programma, moeten de uitvoeringsregelingen van de vorige programmeringsperiode gemakkelijker kunnen worden voortgezet. Het gebruik van het reeds voor de vorige programmeringsperiode ontwikkelde computersysteem moet — waar nodig aangepast — gehandhaafd blijven, tenzij er een nieuwe technologie noodzakelijk is.

(57)

Om het doeltreffende gebruik van de fondsen te ondersteunen, moet elke lidstaat op verzoek kunnen beschikken over EIB-steun. Dergelijke steun kan betrekking hebben op capaciteitsopbouw, op steun bij het in kaart brengen, voorbereiden en uitvoeren van projecten en op advies over financieringsinstrumenten en investeringsplatforms.

(58)

Een lidstaat moet op eigen initiatief een coördinerende instantie kunnen aanwijzen die tot taak heeft contacten met de Commissie te onderhouden, informatie aan de Commissie te verstrekken en activiteiten van de programma-autoriteiten in de lidstaat te coördineren.

(59)

Om de programmabeheerfuncties te stroomlijnen, moet de integratie van boekhoudfuncties met die van de beheerautoriteit worden gehandhaafd voor de programma’s die door het AMIF, het ISF of het BMVI worden ondersteund, en moet dit voor de andere fondsen een optie zijn.

(60)

Aangezien de beheerautoriteit de hoofdverantwoordelijkheid draagt voor de doeltreffende en doelmatige uitvoering van de fondsen en daartoe een breed scala van functies vervult, moeten haar functies met betrekking tot de selectie van concrete acties, programmabeheer en steun voor het monitoringcomité in detail worden beschreven. De procedures voor de selectie van concrete acties kunnen competitief of niet-competitief zijn, mits de gehanteerde criteria en procedures niet-discriminerend, inclusief en transparant zijn, de geselecteerde concrete acties voor maximale Uniefinanciering zorgen en de concrete acties aansluiten bij de in deze verordening omschreven horizontale beginselen. Ter verwezenlijking van de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie in 2050 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat investeringen in infrastructuur klimaatbestendig zijn, en bij de selectie van die investeringen voorrang geven aan concrete acties die het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel eerbiedigen.

(61)

De synergie tussen de fondsen en rechtstreeks beheerde instrumenten moet worden geoptimaliseerd. Het verlenen van steun voor concrete acties waaraan reeds een Excellentiekeurmerk is toegekend of die worden medegefinancierd door Horizon Europa, met een bijdrage uit de fondsen, moet worden vergemakkelijkt. Omstandigheden die reeds op Unieniveau zijn beoordeeld vóór de toekenning van het Excellentiekeurmerk of de medefinanciering door Horizon Europa, moeten niet opnieuw worden beoordeeld, mits de activiteiten voldoen aan een beperkte reeks in deze verordening vastgelegde vereisten. Dit moet ook het volgen van de desbetreffende regels van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (20) vergemakkelijken.

(62)

Om te zorgen voor een goed evenwicht tussen de doeltreffende en doelmatige uitvoering van de fondsen en de hieraan gerelateerde administratieve kosten en lasten, moeten de frequentie, reikwijdte en dekking van beheerverificaties gebaseerd zijn op een risicobeoordeling die rekening houdt met factoren als het aantal, het soort, de omvang en de inhoud van de uitgevoerde concrete acties, de begunstigden en het bij vorige beheerverificaties en audits vastgestelde risiconiveau. Beheerverificaties moeten in verhouding staan tot de risico’s die bij die risicobeoordeling zijn vastgesteld en audits moeten in verhouding staan tot de omvang van het risico voor de begroting van de Unie.

(63)

De auditautoriteit moet audits uitvoeren en ervoor zorgen dat het aan de Commissie verstrekte auditadvies betrouwbaar is. Dit auditadvies moet de Commissie zekerheid verschaffen omtrent drie punten, namelijk de wettigheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven, het daadwerkelijke functioneren van de beheers- en controlesystemen, en de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen. Indien een onafhankelijk controleur op basis van internationaal aanvaarde auditnormen die redelijke zekerheid bieden, een audit heeft uitgevoerd met betrekking tot financiële staten en verslagen waarin het gebruik van een Uniebijdrage wordt beschreven, moet die audit de basis vormen van de algemene zekerheid die de auditautoriteit de Commissie biedt, voor zover de onafhankelijkheid en de bekwaamheid van de controleur voldoende zijn aangetoond overeenkomstig artikel 127 van het Financieel Reglement.

(64)

Het moet mogelijk zijn de verificaties en auditvereisten terug te schroeven wanneer de zekerheid bestaat dat het programma tijdens de laatste twee opeenvolgende jaren effectief heeft gefunctioneerd, aangezien dit aantoont dat de fondsen gedurende langere tijd doeltreffend en doelmatig worden uitgevoerd.

(65)

Om de administratieve lasten voor de begunstigden en de administratieve kosten te beperken, en om dubbele audits en beheerverificaties van dezelfde bij de Commissie gedeclareerde uitgaven te voorkomen, moet de concrete toepassing van het single audit-beginsel voor de fondsen worden gespecificeerd.

(66)

Om de preventieve rol van audits te versterken, wettelijke transparantie te bieden en goede praktijken te delen, moet de Commissie op verzoek van de lidstaten, met toestemming van de gecontroleerde lidstaten, auditverslagen kunnen delen.

(67)

Met het oog op beter financieel beheer moet worden voorzien in een vereenvoudigde voorfinancieringsregeling. De voorfinancieringsregeling moet een lidstaat de middelen geven om begunstigden al vanaf het begin van de uitvoering van het programma steun te verstrekken.

(68)

Om de administratieve lasten voor de lidstaten en voor de Commissie te verminderen, moet er een schema van betalingsaanvragen worden vastgesteld. Op betalingen door de Commissie moet 5 % worden ingehouden tot de betaling van het jaarlijkse saldo van de rekeningen, wanneer de Commissie tot de slotsom komt dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarheidsgetrouw zijn.

(69)

Om de administratieve lasten te verminderen, moet de procedure voor jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen worden vereenvoudigd door de invoering van eenvoudigere regelingen voor betalingen en terugvorderingen in gevallen waarin er tussen de Commissie en de lidstaat geen verschil van mening bestaat.

(70)

Om de financiële belangen en de begroting van de Unie te beschermen, moeten er zowel op lidstaat- als op Commissieniveau evenredige regels worden vastgesteld en uitgevoerd. De Commissie moet betalingstermijnen kunnen onderbreken, tussentijdse betalingen kunnen schorsen en financiële correcties kunnen aanbrengen indien de respectieve voorwaarden daarvoor zijn vervuld. De Commissie moet het evenredigheidsbeginsel in acht nemen door rekening te houden met de aard, de ernst en de frequentie van de onregelmatigheden en de financiële gevolgen ervan voor de begroting van de Unie. Indien de Commissie het bedrag van de onregelmatige uitgaven niet nauwkeurig genoeg kan bepalen om financiële correcties in verband met individuele gevallen toe te passen, dient zij een vast percentage of een statistisch geëxtrapoleerde financiële correctie toe te passen. Schorsing van tussentijdse betalingen op basis van een met redenen omkleed advies dat door de Commissie op grond van artikel 258 VWEU is uitgebracht, moet mogelijk zijn mits er tussen de aangelegenheid waarop het met redenen omkleed advies betrekking heeft en de uitgaven in kwestie een voldoende rechtstreeks verband bestaat om de wettigheid en de regelmatigheid van die uitgaven in gevaar te brengen.

(71)

De lidstaten moeten alle door marktdeelnemers gepleegde onregelmatigheden, waaronder fraude, voorkomen, opsporen en doeltreffend aanpakken. Voorts heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (22) en (Euratom, EG) nr. 2185/96 (23) van de Raad de bevoegdheid administratieve onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren om vast te stellen of sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (24) bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (25). De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat personen of entiteiten die financiële middelen van de Unie ontvangen, ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. De lidstaten moeten snel aan de Commissie verslag uitbrengen over de vastgestelde onregelmatigheden, waaronder fraude, en over de vervolgmaatregelen die zij hebben ondernomen ten aanzien van dergelijke onregelmatigheden en ten aanzien van de OLAF-onderzoeken.

(72)

Om de Uniebegroting beter te beschermen, moet de Commissie een geïntegreerd en interoperabel informatie- en monitoringsysteem beschikbaar stellen, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument, om zo toegang te hebben tot de relevante gegevens en deze te analyseren, en moet zij het gebruik daarvan aanmoedigen met het oog op een algemene toepassing door de lidstaten.

(73)

Overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 16 december 2020 betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsook over nieuwe eigen middelen — waaronder een stappenplan voor de invoering van nieuwe eigen middelen (26) — moeten ter betere bescherming van de begroting van de Unie en van NextGenerationEU tegen onregelmatigheden, waaronder fraude, gestandaardiseerde maatregelen worden genomen voor het verzamelen, vergelijken en aggregeren van informatie en cijfers over de ontvangers van Uniefinanciering om daarmee controle en audit mogelijk te maken. Het verzamelen van gegevens over degenen die uiteindelijk, direct of indirect, Uniefinanciering in gedeeld beheer ontvangen — met inbegrip van gegevens over de uiteindelijk begunstigden van de ontvangers van de Uniefinanciering — is noodzakelijk voor effectieve controles en audits.

(74)

Om de Uniebegroting beter te beschermen tegen onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, dienen de persoonsgegevens van uiteindelijk begunstigden die natuurlijke personen zijn, te worden verwerkt. In het bijzonder dienen, teneinde dergelijke fraude doeltreffend op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen en teneinde onregelmatigheden ongedaan te maken, de uiteindelijk begunstigden die natuurlijke personen zijn en die uiteindelijk voordeel halen uit onregelmatigheden, waaronder fraude, te kunnen worden geïdentificeerd. Daartoe, alsook met het oog op vereenvoudiging en om de administratieve lasten te verminderen, moet het de lidstaten worden toegestaan te voldoen aan hun verplichting met betrekking tot informatie over uiteindelijk begunstigden door gebruik te maken van de gegevens die zijn opgeslagen in de registers die reeds voor de toepassing van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (27) worden gebruikt. In dat verband zijn de doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens van uiteindelijk begunstigden in het kader van deze verordening, namelijk het voorkomen, opsporen, corrigeren en rapporteren van onregelmatigheden, waaronder fraude, verenigbaar met de doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn (EU) 2015/849.

(75)

Om de financiële discipline te bevorderen moet de regeling voor de vrijmaking van budgettaire vastleggingen op programmaniveau worden vastgelegd.

(76)

Om de lidstaten voldoende tijd te geven om bij de Commissie uitgaven te declareren tot het beschikbare niveau van de middelen indien de nieuwe regels of programma’s in gedeeld beheer na 1 januari 2021 worden vastgesteld, moeten de bedragen die overeenstemmen met de toewijzingen die in het jaar 2021 niet zijn gebruikt, in gelijke delen worden overgedragen naar de jaren 2022 tot en met 2025, als bepaald in artikel 7 van de Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (28).

(77)

Ter bevordering van de doelstellingen van het VWEU inzake economische, sociale en territoriale cohesie moeten in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” alle regio’s worden ondersteund. Om evenwichtige, geleidelijke steun te verstrekken overeenkomstig het niveau van economische en sociale ontwikkeling moeten de middelen voor dat doel worden toegewezen uit het EFRO en het ESF+, volgens een verdeelsleutel die hoofdzakelijk is gebaseerd op het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking. lidstaten waarvan het bruto nationaal inkomen (bni) per hoofd van de bevolking minder dan 90 % van het gemiddelde voor de Unie bedraagt, moeten steun krijgen in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” van het Cohesiefonds.

(78)

De middelen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) moeten aan de lidstaten worden toegewezen op basis van de toewijzingsmethode die met name rekening houdt met de bevolkingsdichtheid in grensgebieden. Om de continuïteit van bestaande programma’s te waarborgen, moeten bovendien in de desbetreffende fondsspecifieke verordening specifieke bepalingen worden opgenomen om de programmagebieden en de subsidiabiliteit van regio’s in het kader van de verschillende onderdelen van Interreg te definiëren.

(79)

Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio’s en gebieden voor steun uit de fondsen in aanmerking komen. Daartoe moeten deze regio’s en gebieden op Unieniveau worden aangewezen op basis van het gemeenschappelijke classificatiesysteem voor de regio’s in Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (29), als gewijzigd bij Verordening (EU) 2016/2066 van de Commissie (30).

(80)

Met het oog op de vaststelling van een passend financieel kader voor het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF moet de Commissie de jaarlijkse verdeling van de beschikbare toewijzingen per lidstaat in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” vaststellen samen met de lijst van subsidiabele regio’s en de toewijzingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg).

(81)

Projecten met betrekking tot de trans-Europese vervoersnetwerken uit hoofde van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (CEF-verordening) moeten nog altijd uit het Cohesiefonds worden gefinancierd, zowel in gedeeld beheer als via de modaliteit voor directe uitvoering in het kader van de Connecting Europe Facility (CEF). Voortbouwend op de succesvolle benadering van de programmeringsperiode 2014-2020 moet hiertoe een bedrag van 10 000 000 000 EUR van het Cohesiefonds naar de CEF worden overgedragen.

(82)

Er moet een bedrag uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds worden toegewezen aan het “Stedelijk Europa”-initiatief, dat door de Commissie in direct of indirect beheer moet worden uitgevoerd.

(83)

Om een correcte toewijzing aan elke regiocategorie te waarborgen, en in beginsel, mogen de totale toewijzingen aan een lidstaat voor minder ontwikkelde regio’s, overgangsregio’s en meer ontwikkelde regio’s in beginsel niet overdraagbaar zijn tussen de categorieën. Om rekening te houden met de behoeften van een lidstaat om specifieke problemen aan te pakken, moet een lidstaat evenwel kunnen verzoeken om een overdracht van zijn toewijzingen voor meer ontwikkelde regio’s of overgangsregio’s naar minder ontwikkelde regio’s en van meer ontwikkelde regio’s naar overgangsregio’s, en in een dergelijk geval moet hij deze keuze motiveren. Om te zorgen voor voldoende financiële middelen voor minder ontwikkelde regio’s, moet een maximum worden vastgesteld voor overdrachten naar meer ontwikkelde regio’s of overgangsregio’s. Het mag niet mogelijk zijn middelen tussen doelstellingen over te dragen, tenzij in strikt in deze verordening vastgelegde gevallen.

(84)

Indien een regio die voor de periode 2014-2020 in de categorie meer ontwikkelde regio’s was ingedeeld, maar voor de periode 2021-2027 in de categorie overgangsregio’s is ingedeeld en derhalve op basis van de toewijzingsmethode minder steun zou ontvangen voor de periode 2021-2027, wordt de betrokken lidstaat verzocht hiermee rekening te houden bij zijn besluit over de interne verdeling van de financiering.

(85)

In de context van de unieke en specifieke omstandigheden op het eiland Ierland en met het oog op de ondersteuning van de Noord-Zuid-samenwerking in het kader van het Goede Vrijdagakkoord moet worden doorgegaan met een grensoverschrijdend “Peace Plus”-programma dat voortbouwt op de resultaten van de eerdere programma’s Peace en Interreg in de aangrenzende graafschappen van Ierland en Noord-Ierland. Rekening houdend met het praktische belang van dat programma, moet het worden ondersteund met een specifieke toewijzing voor verdere steun aan acties op het gebied van vrede en verzoening, en moet er daarnaast een passend percentage van de Ierse toewijzing in het kader van Interreg aan worden toegewezen.

(86)

Binnen het cohesiebeleid moeten per regiocategorie, waar van toepassing, de maximale medefinancieringspercentages worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat het beginsel van medefinanciering via de nodige publieke of private nationale steunverlening in acht wordt genomen. Die percentages moeten een afspiegeling zijn van de economische ontwikkeling van regio’s in bbp per hoofd van de bevolking ten opzichte van het gemiddelde van de EU-27, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat verschuivingen van categorie niet tot een minder gunstige behandeling leiden.

(87)

Binnen de desbetreffende regels van het stabiliteits- en groeipact, zoals verduidelijkt in de Europese gedragscode inzake partnerschap, kunnen de lidstaten een afdoende gemotiveerd verzoek indienen om meer flexibiliteit voor de door de overheid ondersteunde structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven in de vorm van medefinanciering van investeringen.

(88)

Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te kunnen aanvullen of wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot wijziging van de elementen die in bepaalde bijlagen bij deze verordening zijn vastgesteld, namelijk voor de dimensies en codes voor de interventietypes, de modellen voor de partnerschapsovereenkomsten en programma’s, de modellen voor de overdracht van gegevens, het model voor de raming van de betalingsaanvragen bij de Commissie, het gebruik van het embleem van de Unie, de elementen van de financieringsovereenkomsten en strategiedocumenten, het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie, de modellen voor de beschrijving van het beheers- en controlesysteem, de beheersverklaring, het jaarlijks auditadvies, het jaarlijks controleverslag, het jaarlijkse auditverslag voor financieringsinstrumenten die worden uitgevoerd door de EIB of andere internationale financiële instellingen, de auditstrategie, de betalingsaanvragen, de rekeningen, de gedetailleerde regels en het model voor het melden van onregelmatigheden en voor de vaststelling van de hoogte van de financiële correcties.

(89)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de Europese gedragscode inzake partnerschap teneinde die gedragscode aan te passen aan deze verordening, de vaststelling op Unieniveau van eenheidskosten, vaste bedragen, vaste percentages en financiering die niet gekoppeld is aan kosten die van toepassing zijn op alle lidstaten alsook de vaststelling van gestandaardiseerde kant-en-klare steekproefmethoden.

(90)

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden met alle betrokken partijen de nodige transparante raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die de gedelegeerde handelingen voorbereiden.

(91)

Om uniforme voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van partnerschapsovereenkomsten, de vaststelling of wijziging van programma’s alsook de toepassing van financiële correcties moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de vaststelling van de verdeling van de financiële toewijzingen over het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds moeten worden vastgesteld zonder comitéprocedure, aangezien zij slechts de toepassing zijn van een vooraf vastgestelde berekeningsmethode. Evenzo moeten de uitvoeringsbevoegdheden in verband met de tijdelijke maatregelen voor de inzet van het fonds in reactie op uitzonderlijke omstandigheden zonder comitéprocedure worden vastgesteld aangezien de reikwijdte wordt bepaald door het stabiliteits- en groeipact en beperkt is tot de maatregelen die in deze verordening zijn vastgelegd.

(92)

De uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot het model voor het eindverslag over de prestaties moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (31). Hoewel de uitvoeringshandeling van algemene aard is, moet de raadplegingsprocedure worden gebruikt voor het vaststellen ervan, aangezien deze uitvoeringshandeling alleen technische aspecten, formulieren en modellen betreft.

(93)

Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en Raad (32) of elke andere handeling die van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020 moet van toepassing blijven op de programma’s en concrete acties die door de fondsen zijn ondersteund in de programmeringsperiode 2014-2020 en aangezien de uitvoeringsperiode van die Verordening zich naar verwachting zal uitstrekken over de programmeringsperiode waarop deze verordening ziet, en ter waarborging van de continuïteit van de uitvoering van bepaalde bij die verordening goedgekeurde concrete acties, moeten er faseringsbepalingen worden vastgesteld. Elke afzonderlijke fase van de gefaseerde concrete actie die hetzelfde algemene doel dient, moet worden uitgevoerd volgens de regels van de programmeringsperiode waarin de financiering wordt ontvangen, maar de beheerautoriteit kan tot selectie van de tweede fase overgaan volgens de selectieprocedure die voor die concrete actie in de programmeringsperiode 2014-2020 is gevolgd, mits zij zich ervan vergewist dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor gefaseerde uitvoering uit deze verordening.

(94)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het versterken van de economische, sociale en territoriale samenhang en het vaststellen van gemeenschappelijke financiële regels voor het deel van de begroting van de Unie dat in gedeeld beheer wordt uitgevoerd, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt vanwege de mate van ongelijkheid tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s, de specifieke uitdagingen waarmee achterstandsregio’s worden geconfronteerd, de beperktheid van de financiële middelen van de lidstaten en de regio’s, en de noodzaak van een samenhangend uitvoeringskader voor verscheidene fondsen van de Unie in gedeeld beheer, maar beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 VEU maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(95)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(96)

Met het oog op de vaststelling van deze verordening na het begin van de programmeringsperiode, en rekening houdend met de noodzaak om de Uniefondsen die onder deze verordening vallen, op gecoördineerde en geharmoniseerde wijze uit te voeren, alsmede om een snelle uitvoering ervan mogelijk te maken, moet de verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

INHOUDSOPGAVE

TITEL I

DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE REGELS INZAKE STEUN

Hoofdstuk I

Onderwerp, definities en algemene regels

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Artikel 2

Definities

Artikel 3

Berekening van termijnen voor acties van de Commissie

Artikel 4

Verwerking en bescherming van persoonsgegevens

Hoofdstuk II

Beleidsdoelstellingen en beginselen voor de steun van de fondsen

Artikel 5

Beleidsdoelstellingen

Artikel 6

Klimaatdoelstellingen en klimaataanpassingsmechanisme

Artikel 7

Gedeeld beheer

Artikel 8

Partnerschap en bestuur op verschillende niveaus

Artikel 9

Horizontale beginselen

TITEL II

STRATEGISCHE AANPAK

Hoofdstuk I

Partnerschapsovereenkomst

Artikel 10

Voorbereiding en indiening van de partnerschapsovereenkomst

Artikel 11

Inhoud van de partnerschapsovereenkomst

Artikel 12

Goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst

Artikel 13

Wijziging van de partnerschapsovereenkomst

Artikel 14

Inzet van het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZVA door middel van het InvestEU-programma

Hoofdstuk II

Randvoorwaarden en prestatiekader

Artikel 15

Randvoorwaarden

Artikel 16

Prestatiekader

Artikel 17

Methode voor de vaststelling van een prestatiekader

Artikel 18

Tussentijdse evaluatie en flexibiliteitsbedrag

Hoofdstuk III

Maatregelen verbonden aan goed economisch bestuur en aan buitengewone of uitzonderlijke omstandigheden

Artikel 19

Maatregelen om de doeltreffendheid van de fondsen te koppelen aan goed economisch bestuur

Artikel 20

Tijdelijke maatregelen voor het gebruik van de fondsen in reactie op uitzonderlijke of buitengewone omstandigheden

TITEL III

PROGRAMMERING

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen betreffende de fondsen

Artikel 21

Voorbereiding en indiening van programma’s

Artikel 22

Inhoud van programma’s

Artikel 23

Goedkeuring van programma’s

Artikel 24

Wijziging van programma’s

Artikel 25

Gezamenlijke steun uit het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF

Artikel 26

Overdracht van middelen

Artikel 27

Overdracht van middelen uit het EFRO en het ESF+ naar het JTF

Hoofdstuk II

Territoriale ontwikkeling

Artikel 28

Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

Artikel 29

Territoriale strategieën

Artikel 30

Geïntegreerde territoriale investering

Artikel 31

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

Artikel 32

Strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

Artikel 33

Plaatselijke actiegroepen

Artikel 34

Steun uit de fondsen voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

Hoofdstuk III

Technische bijstand

Artikel 35

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

Artikel 36

Technische bijstand op initiatief van de lidstaten

Artikel 37

Financiering die niet gekoppeld is aan kosten voor technische bijstand aan de lidstaten

TITEL IV

MONITORING, EVALUATIE, COMMUNICATIE EN ZICHTBAARHEID

Hoofdstuk I

Monitoring

Artikel 38

Monitoringcomité

Artikel 39

Samenstelling van het monitoringcomité

Artikel 40

Taken van het monitoringcomité

Artikel 41

Jaarlijkse prestatie-evaluatie

Artikel 42

Indiening van gegevens

Artikel 43

Eindverslag over de prestaties

Hoofdstuk II

Evaluatie

Artikel 44

Evaluaties door de lidstaat

Artikel 45

Evaluatie door de Commissie

Hoofdstuk III

Zichtbaarheid, transparantie en communicatie

Afdeling I

Zichtbaarheid van de steun uit de fondsen

Artikel 46

Zichtbaarheid

Artikel 47

Embleem van de Unie

Artikel 48

Contactpersonen voor communicatie en netwerken

Afdeling II

Transparantie van de uitvoering van de fondsen en communicatie over programma’s

Artikel 49

Functies van de beheerautoriteit

Artikel 50

Verantwoordelijkheden van begunstigden

TITEL V

FINANCIËLE STEUN UIT DE FONDSEN

Hoofdstuk I

Vormen van bijdragen van de Unie

Artikel 51

Vormen van bijdragen van de Unie aan programma’s

Hoofdstuk II

Vormen van steun door de lidstaten

Artikel 52

Vormen van steun

Afdeling I

Subsidievormen

Artikel 53

Subsidievormen

Artikel 54

Financiering volgens een vast percentage voor indirecte kosten in verband met subsidies

Artikel 55

Directe personeelskosten in verband met subsidies

Artikel 56

Financiering volgens een vast percentage voor andere subsidiabele kosten dan directe personeelskosten in verband met subsidies

Artikel 57

Subsidies onder voorwaarden

Afdeling II

Financieringsinstrumenten

Artikel 58

Financieringsinstrumenten

Artikel 59

Uitvoering van financieringsinstrumenten

Artikel 60

Rente en andere voordelen als gevolg van steun uit de fondsen aan financieringsinstrumenten

Artikel 61

Gedifferentieerde behandeling van investeerders

Artikel 62

Hergebruik van middelen die kunnen worden toegerekend aan de steun uit de fondsen

Hoofdstuk III

Subsidiabiliteitsregels

Artikel 63

Subsidiabiliteit

Artikel 64

Niet-subsidiabele kosten

Artikel 65

Duurzaamheid van concrete acties

Artikel 66

Verplaatsing

Artikel 67

Specifieke subsidiabiliteitsregels voor subsidies

Artikel 68

Specifieke subsidiabiliteitsregels voor financieringsinstrumenten

TITEL VI

BEHEER EN CONTROLE

Hoofdstuk I

Algemene regels voor beheer en controle

Artikel 69

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

Artikel 70

Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie

Artikel 71

Programma-autoriteiten

Hoofdstuk II

Standaardbeheer- en controlesystemen

Artikel 72

Functies van de beheerautoriteit

Artikel 73

Selectie van concrete acties door de beheerautoriteit

Artikel 74

Programmabeheer door de beheerautoriteit

Artikel 75

Ondersteuning van het werk van het monitoringcomité door de beheerautoriteit

Artikel 76

De boekhoudfunctie

Artikel 77

Taken van de auditautoriteit

Artikel 78

Auditstrategie

Artikel 79

Audits van concrete acties

Artikel 80

Single audit-regelingen

Artikel 81

Beheersverificaties en audits van financieringsinstrumenten

Artikel 82

Beschikbaarheid van documenten

Hoofdstuk III

Gebruik van nationale beheersystemen

Artikel 83

Verbeterde proportionele regelingen

Artikel 84

Voorwaarden voor de toepassing van verbeterde proportionele regelingen

Artikel 85

Aanpassing tijdens de programmeringsperiode

TITEL VII

FINANCIEEL BEHEER, INDIENING EN ONDERZOEK VAN DE REKENINGEN EN FINANCIËLE CORRECTIES

Hoofdstuk I

Financieel beheer

Afdeling I

Algemene boekhoudregels

Artikel 86

Budgettaire vastleggingen

Artikel 87

Gebruik van de euro

Artikel 88

Terugbetaling

Afdeling II

Regels voor betalingen aan de lidstaten

Artikel 89

Soorten betalingen

Artikel 90

Voorfinanciering

Artikel 91

Betalingsaanvragen

Artikel 92

Specifieke elementen voor financieringsinstrumenten in betalingsaanvragen

Artikel 93

Gemeenschappelijke regels voor betalingen

Artikel 94

Bijdragen van de Unie op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages

Artikel 95

Bijdragen van de Unie op basis van financiering die niet gekoppeld is aan kosten

Afdeling III

Onderbrekingen en schorsingen

Artikel 96

Onderbreking van de betalingstermijn

Artikel 97

Schorsing van betalingen

Hoofdstuk II

Indiening en onderzoek van rekeningen

Artikel 98

Inhoud en indiening van rekeningen

Artikel 99

Onderzoek van rekeningen

Artikel 100

Berekening van het saldo

Artikel 101

Procedure voor het onderzoek van rekeningen

Artikel 102

Contradictoire procedure voor het onderzoek van rekeningen

Hoofdstuk III

Financiële correcties

Artikel 103

Financiële correcties door de lidstaten

Artikel 104

Financiële correcties door de Commissie

Hoofdstuk IV

Vrijmaking

Artikel 105

Beginselen en regels voor vrijmaking

Artikel 106

Uitzonderingen op de regels voor vrijmaking

Artikel 107

Procedure voor vrijmaking

TITEL VIII

FINANCIEEL KADER

Artikel 108

Geografische dekking van de steun voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”

Artikel 109

Middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang

Artikel 110

Middelen voor de doelstellingen “investeren in werkgelegenheid en groei” en “Europese territoriale samenwerking” (Interreg)

Artikel 111

Overdraagbaarheid van middelen

Artikel 112

Bepaling van de medefinancieringspercentages

TITEL IX

BEVOEGDHEIDSDELEGATIE, UITVOERINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Hoofdstuk I

Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringsbepalingen

Artikel 113

Bevoegdheidsdelegatie wat bepaalde bijlagen betreft

Artikel 114

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 115

Comitéprocedure

Hoofdstuk II

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 116

Evaluatie

Artikel 117

Overgangsbepalingen

Artikel 118

Voorwaarden voor concrete acties waarvoor gefaseerde uitvoering geldt

Artikel 119

Inwerkingtreding

BIJLAGE I

DIMENSIES EN CODES VOOR DE INTERVENTIETYPES VOOR HET EFRO, HET ESF+, HET COHESIEFONDS EN HET JTF — ARTIKEL 22, LID 5

BIJLAGE II

MODEL VOOR DE PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST — ARTIKEL 10, LID 6

BIJLAGE III

HORIZONTALE RANDVOORWAARDEN — ARTIKEL 15, LID 1

BIJLAGE IV

THEMATISCHE RANDVOORWAARDEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP HET EFRO, HET ESF+ EN HET COHESIEFONDS — ARTIKEL 15, LID 1

BIJLAGE V

MODEL VOOR PROGRAMMA’S DIE STEUN KRIJGEN VAN HET EFRO (DOELSTELLING “INVESTEREN IN WERKGELEGENHEID EN GROEI”), HET ESF+, HET JTF, HET COHESIEFONDS EN HET EFMZVA — ARTIKEL 21, LID 3

BIJLAGE VI

MODEL VAN EEN PROGRAMMA VOOR HET AMIF, HET ISF EN HET BMVI — ARTIKEL 21, LID 3

BIJLAGE VII

MODEL VOOR DE DOORGIFTE VAN GEGEVENS — ARTIKEL 42

BIJLAGE VIII

EEN PROGNOSE VAN HET BEDRAG WAARVOOR DE LIDSTAAT BETALINGSAANVRAGEN VERWACHT IN TE DIENEN VOOR HET LOPENDE EN HET VOLGENDE KALENDERJAAR (ARTIKEL 69, LID 10)

BIJLAGE IX

COMMUNICATIE EN ZICHTBAARHEID — ARTIKELEN 47, 49 EN 50

BIJLAGE X

ELEMENTEN VOOR FINANCIERINGSOVEREENKOMSTEN EN STRATEGIEDOCUMENTEN — ARTIKEL 59, LEDEN 1 EN 5

BIJLAGE XI

HOOFDVEREISTEN VOOR BEHEER- EN CONTROLESYSTEMEN EN DE INDELING ERVAN — ARTIKEL 69, LID 1

BIJLAGE XII

GEDETAILLEERDE REGELS EN HET MODEL VOOR HET MELDEN VAN ONREGELMATIGHEDEN — ARTIKEL 69, LID 2

BIJLAGE XIII

ELEMENTEN VOOR HET AUDITSPOOR — ARTIKEL 69, LID 6

BIJLAGE XIV

ELEKTRONISCHE SYSTEMEN VOOR GEGEVENSUITWISSELING TUSSEN PROGRAMMA-AUTORITEITEN EN BEGUNSTIGDEN — ARTIKEL 69, LID 8

BIJLAGE XV

SFC2021: ELEKTRONISCH SYSTEEM VOOR GEGEVENSUITWISSELING TUSSEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE — ARTIKEL 69, LID 9

BIJLAGE XVI

MODEL VOOR DE BESCHRIJVING VAN HET BEHEER- EN CONTROLESYSTEEM — ARTIKEL 69, LID 11

BIJLAGE XVII

OVER IEDERE OPERATIE TE REGISTREREN EN ELEKTRONISCH TE BEWAREN GEGEVENS — ARTIKEL 72, LID 1, PUNT E)

BIJLAGE XVIII

MODEL VOOR DE BEHEERSVERKLARING — ARTIKEL 74, LID 1, PUNT F)

BIJLAGE XIX

MODEL VOOR HET JAARLIJKSE AUDITADVIES — ARTIKEL 77, LID 3, PUNT A)

BIJLAGE XX

MODEL VOOR HET JAARLIJKSE CONTROLEVERSLAG — ARTIKEL 77, LID 3, PUNT B)

BIJLAGE XXI

MODEL VOOR HET JAARLIJKSE AUDITVERSLAG — ARTIKEL 81, LID 5

BIJLAGE XXII

MODEL VOOR DE AUDITSTRATEGIE — ARTIKEL 78

BIJLAGE XXIII

MODEL VOOR BETALINGSAANVRAGEN — ARTIKEL 91, LID 3

BIJLAGE XXIV

MODEL VOOR DE REKENINGEN — ARTIKEL 98, LID 1, PUNT A)

BIJLAGE XXV

VASTSTELLING VAN DE HOOGTE VAN DE FINANCIËLE CORRECTIES: FINANCIËLE CORRECTIES VOLGENS EEN VAST PERCENTAGE EN DOOR MIDDEL VAN EXTRAPOLATIE — ARTIKEL 104, LID 1

BIJLAGE XXVI

METHODE VOOR DE TOEWIJZING VAN DE TOTALE MIDDELEN PER LIDSTAAT — ARTIKEL 109, LID 2

TITEL I

DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE REGELS INZAKE STEUN

HOOFDSTUK I

Onderwerp, definities en algemene regels

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden vastgesteld:

a)

de financiële regels voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF), het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA), het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), het Fonds voor interne veiligheid (ISF) en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (BMVI) (gezamenlijk “de fondsen” genoemd);

b)

gemeenschappelijke bepalingen die van toepassing zijn op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op het onderdeel “werkgelegenheid en sociale innovatie” van het ESF+ noch op de componenten in direct en indirect beheer van het EFMZVA, het AMIF, het ISF en het BMVI, met uitzondering van technische bijstand op initiatief van de Commissie.

3.   De artikelen 5, 14, 19, 28 tot en met 34 en 108 tot en met 112 zijn niet van toepassing op het AMIF, het ISF en het BMVI.

4.   De artikelen 108 tot en met 112 zijn niet van toepassing op het EFMZVA.

5.   De artikelen 14, 15, 18, 19, 21 tot en met 27 en 37 tot en met 42, artikel 43, leden 1 tot en met 4, de artikelen 44 en 50, artikel 55, lid 1, en de artikelen 73, 77, 80 en 83 tot en met 85 zijn niet van toepassing op de Interreg-programma’s.

6.   In de hierna vermelde fondsspecifieke verordeningen kunnen ter aanvulling van deze verordening regels worden vastgesteld die evenwel niet strijdig zijn met deze verordening:

a)

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (33) (de “EFRO- en CF-verordening”);

b)

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (34) (de “ESF+-verordening”);

c)

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (35) (de “Interreg-verordening”);

d)

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (36) (de “JTF verordening”);

e)

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (de “EFMZVA-verordening”);

f)

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (de “AMIF-verordening”);

g)

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid (de “ISF-verordening”);

h)

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (de “BMVI-verordening”).

Bij twijfel of deze verordening van toepassing is dan wel fondsspecifieke verordeningen van toepassing zijn, prevaleert deze verordening.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1)

“relevante landspecifieke aanbevelingen”: overeenkomstig artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4, VWEU aangenomen aanbevelingen van de Raad in verband met structurele uitdagingen, alsmede overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2018/1999 aangenomen aanvullende aanbevelingen van de Commissie, die het best opgevolgd kunnen worden via meerjarige investeringen die binnen het bereik van de fondsen vallen als beschreven in de fondsspecifieke verordeningen;

2)

“randvoorwaarde”: een absolute voorwaarde voor een doeltreffende en efficiënte uitvoering van de specifieke doelstellingen;

3)

“toepasselijk recht”: het Unierecht en het nationaal recht betreffende de toepassing ervan;

4)

“concrete actie”:

a)

een in het kader van de betrokken programma’s gekozen project, overeenkomst, actie of groep projecten;

b)

bij financieringsinstrumenten, een bijdrage uit een programma aan een financieringsinstrument en de daaropvolgende financiële steun die door die financieringsinstrumenten aan eindontvangers wordt verleend;

5)

“concrete actie van strategisch belang”: een concrete actie die een significante bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstellingen van een programma en dat onderworpen is aan specifieke monitoring- en communicatiemaatregelen;

6)

“prioriteit” in het kader van het AMIF, ISF en het BMIV: een specifieke doelstelling;

7)

“prioriteit” in het kader van het EFMZVA, alleen voor de toepassing van titel VII: een “specifieke doelstelling”;

8)

“intermediaire instantie”: een publiek- of privaatrechtelijke instantie die handelt onder verantwoordelijkheid van een beheerautoriteit of die namens een dergelijke autoriteit taken verricht;

9)

“begunstigde”:

a)

een publiek- of privaatrechtelijke instantie, een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid of een natuurlijke persoon die belast is met het opzetten, of met het opzetten en uitvoeren, van concrete acties;

b)

waar het gaat om publiek-private partnerschappen (“PPP’s”), de publiekrechtelijke instantie die de concrete PPP-actie opzet of de private partner die is geselecteerd om deze uit te voeren;

c)

waar het gaat om staatssteunregelingen, de onderneming die de steun ontvangt;

d)

in het kader van de-minimissteun die wordt verstrekt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1407/2013 (37) of (EU) nr. 717/2014 (38) van de Commissie, kan de lidstaat besluiten dat de steunverlenende instantie de begunstigde is voor de toepassing van deze verordening, indien zij belast is met het opzetten, of met zowel het opzetten als het uitvoeren, van de concrete actie;

e)

waar het gaat om financieringsinstrumenten, de instantie die het holdingfonds uitvoert of, bij ontstentenis van een holdingfondsstructuur, de instantie die het specifieke fonds uitvoert, of de beheerautoriteit, indien het financieringsinstrument door deze wordt beheerd;

10)

“fonds voor kleinschalige projecten”: een concrete actie in een Interreg-programma die gericht is op de selectie en uitvoering van projecten, met inbegrip van people-to-peopleacties, van beperkte financiële omvang;

11)

“einddoel”: vooraf vastgestelde waarde die voor het einde van de subsidiabiliteitsperiode moet zijn bereikt in verband met een voor een specifieke doelstelling opgenomen indicator;

12)

“tussendoel”: tussentijdse waarde die op een bepaald tijdstip tijdens de subsidiabiliteitsperiode moet zijn bereikt in verband met een voor een specifieke doelstelling opgenomen outputindicator;

13)

“outputindicator”: een indicator voor het meten van de specifieke resultaten die met de interventie moeten worden behaald;

14)

“resultaatindicator”: een indicator voor het meten van de effecten van de gesteunde interventies, in het bijzonder met betrekking tot de rechtstreekse geadresseerden, de doelgroep of de gebruikers van de infrastructuur;

15)

“concrete PPP-actie”: een concrete actie die wordt uitgevoerd in het kader van een partnerschap tussen openbare instanties en de particuliere sector overeenkomstig een PPP-overeenkomst en die tot doel heeft openbare diensten te verstrekken door middel van risicodeling door het bundelen van expertise uit de particuliere sector of van extra financieringsbronnen, of van beide;

16)

“financieringsinstrument”: een vorm van steun die wordt gegeven via een structuur middels welke financiële producten aan eindontvangers worden verstrekt;

17)

“financieel product”: investeringen in eigen vermogen, investeringen in quasi-eigenvermogen, leningen en garanties, als omschreven in artikel 2 van het Financieel Reglement;

18)

“eindontvanger”: een rechtspersoon of natuurlijke persoon die steun ontvangt uit de fondsen via een begunstigde van een fonds voor kleinschalige projecten of uit een financieringsinstrument;

19)

“programmabijdrage”: steun van de fondsen en de nationale openbare, en elke particuliere medefinanciering aan een financieringsinstrument;

20)

“holdingfonds”: een fonds dat onder de verantwoordelijkheid van een beheerautoriteit in het kader van een of meer programma’s is opgericht om één of meer specifieke fondsen uit te voeren;

21)

“specifiek fonds”: een fonds via hetwelk een beheerautoriteit of een holdingfonds financiële producten aan eindontvangers verstrekt;

22)

“instantie die een financieringsinstrument uitvoert”: publiek- of privaatrechtelijke instantie die taken van een holdingfonds of een specifiek fonds uitvoert;

23)

“hefboomeffect”: het voor de eindontvangers ter beschikking gestelde vergoedbare bedrag aan financiering, gedeeld door de bijdrage van de fondsen;

24)

“multiplicatorratio”: waar het gaat om garantie-instrumenten, een verhouding, bepaald op basis van een prudente voorafgaande risicobeoordeling met betrekking tot elk aan te bieden garantieproduct, tussen de waarde van de onderliggende uitgekeerde nieuwe leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen, en het bedrag van de programmabijdrage dat is gereserveerd voor garantieovereenkomsten om verwachte en onverwachte verliezen uit deze nieuwe leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen te dekken;

25)

“beheerskosten”: directe of indirecte kosten die worden vergoed op basis van bewijzen van uitgaven die voor de uitvoering van de financieringsinstrumenten zijn gemaakt;

26)

“beheersvergoeding”: de prijs voor verleende diensten, zoals bepaald in de financieringsovereenkomst tussen de beheerautoriteit en de instantie die een holdingfonds of specifiek fonds uitvoert; en, in voorkomend geval, tussen de instantie die een holdingfonds uitvoert en de instantie die een specifiek fonds uitvoert;

27)

“verplaatsing”: overbrenging van dezelfde of een vergelijkbare activiteit of een deel daarvan in de zin van artikel 2, punt 61 a), van Verordening (EU) nr. 651/2014;

28)

“overheidsbijdrage”: elke bijdrage ter financiering van concrete acties, afkomstig uit de begroting van een nationale, regionale of lokale overheid of van een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) die is opgericht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad (39), uit de begroting van de Unie voor de fondsen, uit de begroting van publiekrechtelijke instanties of uit de begroting van verenigingen van overheden of van publiekrechtelijke instanties, die voor de vaststelling van het medefinancieringspercentage van ESF+-programma’s of -prioriteiten alle gezamenlijk door werkgevers en werknemers bijgedragen financiële middelen kan omvatten;

29)

“boekjaar”: de periode van 1 juli tot en met 30 juni van het volgende jaar, behalve voor het eerste boekjaar van de programmeringsperiode, dat de periode van de begindatum voor subsidiabiliteit van de uitgaven tot en met 30 juni 2022 omvat; het laatste boekjaar loopt van 1 juli 2029 tot en met 30 juni 2030;

30)

“marktdeelnemer”: elke natuurlijke of rechtspersoon of andere instantie die betrokken is bij de uitvoering van de bijstandsmaatregelen van de fondsen, met uitzondering van de lidstaten in de uitoefening van hun prerogatieven van openbaar gezag;

31)

“onregelmatigheid”: elke inbreuk op het toepasselijke recht als gevolg van een handelen of nalaten van een marktdeelnemer waarbij de begroting van de Unie door een onverschuldigde uitgave ten laste van deze begroting wordt of zou kunnen worden benadeeld;

32)

“ernstige tekortkoming”: tekortkoming in de effectieve werking van het beheer- en controlesysteem van een programma waarvoor aanzienlijke verbeteringen in beheer- en controlesystemen nodig zijn en waarbij een van de in bijlage XI opgenomen essentiële vereisten 2, 4, 5, 9, 12, 13 en 15 of twee of meer van de andere essentiële vereisten zijn beoordeeld in de categorieën 3 en 4 van die bijlage;

33)

“systemische onregelmatigheid”: elke onregelmatigheid die zeer waarschijnlijk zal optreden bij soortgelijke concrete acties, een terugkerend karakter kan hebben en voortvloeit uit een ernstige tekortkoming, daaronder begrepen het niet-vaststellen van passende procedures overeenkomstig deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften;

34)

“totale fouten”: de som van de verwachte toevallige fouten en, in voorkomend geval, de afgebakende systeemfouten en de niet-gecorrigeerde atypische fouten;

35)

“totale foutenpercentage”: de totale fouten gedeeld door de auditpopulatie;

36)

“resterende foutenpercentage”: de totale fouten, verminderd met de door de lidstaat toegepaste financiële correcties om de door de auditautoriteit vastgestelde risico’s te reduceren, gedeeld door de in de rekeningen te declareren uitgaven;

37)

“voltooide concrete actie”: een concrete actie die fysiek is voltooid of volledig is uitgevoerd en waarvoor de begunstigden alle betrokken betalingen hebben verricht en de betrokken overheidsbijdrage aan de begunstigden is betaald;

38)

“steekproefeenheid”: een van de eenheden — waarbij het kan gaan om een concrete actie, een project binnen een concrete actie of een betalingsaanvraag door een begunstigde — waarin een auditpopulatie is onderverdeeld met het oog op het samenstellen van de steekproef;

39)

“geblokkeerde rekening”: in het geval van een concrete PPP-actie, een bankrekening die valt onder een door de beheerautoriteit of een intermediaire instantie goedgekeurde schriftelijke overeenkomst tussen een begunstigde publiekrechtelijke instantie en de particuliere partner, welke gebruikt wordt voor betalingen tijdens of na de subsidiabiliteitsperiode;

40)

“deelnemer”: een natuurlijke persoon die rechtstreeks profiteert van een concrete actie zonder dat hij belast is met het opzetten of met zowel het opzetten als het uitvoeren van de concrete actie en die in het kader van het EFMZVA geen financiële steun ontvangt;

41)

“energie-efficiëntie eerst”: het beginsel dat in energieplanning en in besluiten over energiebeleid en -investeringen zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met alternatieve, kostenefficiënte energie-efficiëntiemaatregelen om de vraag naar energie en de energievoorziening efficiënter te maken, met name door middel van kosteneffectieve besparingen op het eindgebruik van energie, vraag-responsinitiatieven en efficiëntere omzetting, transmissie en distributie van energie, zonder afbreuk te doen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van die besluiten;

42)

“klimaatbestendig maken”: een proces om te voorkomen dat infrastructuur kwetsbaar is voor mogelijke klimaateffecten op lange termijn, en er tevens voor te zorgen dat het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel in acht wordt genomen en dat het niveau van broeikasgasemissies als gevolg van het project spoort met de doelstelling inzake klimaatneutraliteit in 2050;

43)

“subsidies onder voorwaarden”: een subsidiecategorie waarvoor voorwaarden gelden in verband met de terugbetaling van steun;

44)

“EIB”: de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds of ongeacht welke dochterinstelling van de Europese Investeringsbank;

45)

“Excellentiekeurmerk”: het door de Commissie ten aanzien van een voorstel toegekend kwaliteitskeurmerk, waaruit blijkt dat het voorstel dat in het kader van een oproep tot het indienen van voorstellen uit hoofde van een instrument van de Unie is beoordeeld, geacht wordt te voldoen aan de minimumkwaliteitseisen van dat instrument van de Unie, maar bij gebrek aan beschikbare begrotingsmiddelen voor die oproep tot het indienen van voorstellen niet kon worden gefinancierd, en steun zou kunnen ontvangen uit andere Unie- of nationale financieringsbronnen.

Artikel 3

Berekening van termijnen voor acties van de Commissie

Indien er een termijn is vastgesteld voor een actie van de Commissie, gaat die termijn in wanneer de lidstaat alle informatie heeft verstrekt die overeenkomstig deze verordening of de fondsspecifieke verordeningen is vereist.

De termijn wordt opgeschort op de dag na die waarop de Commissie haar opmerkingen of een verzoek om herziene documenten aan de lidstaat stuurt en de opschorting duurt totdat de lidstaat de Commissie antwoord geeft.

Artikel 4

Verwerking en bescherming van persoonsgegevens

De lidstaten en de Commissie mogen persoonsgegevens alleen verwerken indien dat nodig is voor het vervullen van hun respectieve verplichtingen uit hoofde van deze verordening, met name voor monitoring, rapportage, communicatie, bekendmaking, evaluatie, financieel beheer, verificaties en audits en, indien van toepassing, voor het bepalen van de subsidiabiliteit van deelnemers. De persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 of Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (40), naargelang toepasselijk.

HOOFDSTUK II

Beleidsdoelstellingen en beginselen voor de steun van de fondsen

Artikel 5

Beleidsdoelstellingen

1.   Het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZVA ondersteunen de volgende beleidsdoelstellingen:

a)

een competitiever en slimmer Europa door bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit;

b)

een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en risicobeheersing, en duurzame stedelijke mobiliteit;

c)

een meer verbonden Europa door een betere mobiliteit;

d)

een socialer en inclusiever Europa door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten;

e)

een Europa dat dichter bij de burger staat door bevordering van de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle soorten gebieden en lokale initiatieven.

Het JTF draagt bij tot het verwezenlijken van de specifieke doelstelling “regio’s en mensen in staat stellen om te gaan met de sociale, werkgelegenheids-, economische en milieueffecten van de transitie naar de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en een klimaatneutrale economie tegen 2050, op basis van de Overeenkomst van Parijs”.

De eerste alinea van dit artikel is niet van toepassing op de middelen van het EFRO en het ESF+ die overeenkomstig artikel 27 naar het JTF worden overgedragen.

2.   Het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF dragen bij tot het optreden van de Unie dat is gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang overeenkomstig artikel 174 VWEU, door de volgende doelstellingen na te streven:

a)

de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” in lidstaten en regio’s, met steun uit het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF, en

b)

de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), met steun uit het EFRO.

3.   De lidstaten en de Commissie bevorderen de coördinatie, complementariteit en samenhang tussen de fondsen en andere instrumenten en middelen van de Unie. Zij optimaliseren de coördinatiemechanismen tussen de verantwoordelijken om dubbel werk bij planning en uitvoering te vermijden. De lidstaten en de Commissie houden derhalve tevens rekening met de betreffende landspecifieke aanbevelingen bij de programmering en de uitvoering van de fondsen.

Artikel 6

Klimaatdoelstellingen en klimaataanpassingsmechanisme

1.   De lidstaten verstrekken informatie over steun voor de milieu- en klimaatdoelstellingen volgens een methode op basis van de interventietypes voor elk van de fondsen. Deze methode bestaat in het toekennen van een specifiek gewicht aan de verstrekte steun dat weergeeft in hoeverre de steun bijdraagt aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaatdoelstellingen. In het geval van het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds worden de gewichten gekoppeld aan de dimensies en codes voor de interventietypes van bijlage I. Het EFRO en het Cohesiefonds dragen met respectievelijk 30 % en 37 % van de Uniebijdrage bij aan uitgaven die worden ondersteund met het oog op de verwezenlijking van de voor de Uniebegroting vastgestelde klimaatdoelstellingen.

2.   Het streefcijfer voor klimaatbijdragen voor elke lidstaat wordt vastgesteld als een percentage van zijn totale toewijzing uit het EFRO en het Cohesiefonds, en wordt in de programma’s opgenomen als het resultaat van de interventietypes en de indicatieve financiële verdeling overeenkomstig artikel 22, lid 3, punt d), viii). Zoals bepaald in artikel 11, lid 1, wordt het voorlopige streefcijfer voor klimaatbijdragen in de partnerschapsovereenkomst vastgesteld.

3.   De lidstaat en de Commissie monitoren regelmatig de inachtneming van de streefcijfers voor klimaatbijdragen, op basis van de totale subsidiabele uitgaven die door de begunstigden bij de beheerautoriteit worden gedeclareerd, uitgesplitst naar interventietype overeenkomstig artikel 42 en op basis van door de lidstaat verstrekte gegevens. Indien uit de monitoring blijkt dat er men nog te ver achterligt op het streefcijfer voor klimaatbijdragen, komen de lidstaat en de Commissie tijdens de jaarlijkse evaluatievergadering corrigerende maatregelen overeen.

4.   Indien er op 31 december 2024 blijkt dat het streefcijfer voor klimaatbijdragen op nationaal niveau nog te ver uit zicht is, houdt de lidstaat hiermee rekening in zijn tussentijdse evaluatie overeenkomstig artikel 18, lid 1.

Artikel 7

Gedeeld beheer

1.   De lidstaten en de Commissie voeren de aan de fondsen toegewezen begroting van de Unie in gedeeld beheer uit overeenkomstig artikel 63 van het Financieel Reglement. De lidstaten zorgen voor de voorbereiding en de uitvoering van programma’s op het juiste territoriale niveau, overeenkomstig hun institutionele, wettelijke en financiële kader.

2.   De Commissie zorgt voor de uitvoering van het steunbedrag dat van het Cohesiefonds wordt overgedragen naar de Connecting Europe Facility (CEF), het Stedelijk Europa-initiatief en interregionale innovatieve investeringen, van het steunbedrag dat wordt overgedragen van het ESF+ naar transnationale samenwerking, van de bedragen die worden bijgedragen aan het InvestEU-programma, en van technische bijstand, op initiatief van de Commissie zelf, in direct of indirect beheer, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punten a) en c), van het Financieel Reglement.

3.   De Commissie kan, met instemming van de lidstaat en de betrokken regio’s, de samenwerking met ultraperifere gebieden in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) uitvoeren in indirect beheer.

Artikel 8

Partnerschap en bestuur op verschillende niveaus

1.   Voor de partnerschapsovereenkomst en voor elk programma organiseert en implementeert elke lidstaat een uitgebreid partnerschap overeenkomstig zijn institutionele en wettelijke kader en houdt hij daarbij rekening met de specifieke kenmerken van de fondsen. Bij dit partnerschap zijn ten minste de volgende partners betrokken:

a)

regionale, lokale, stedelijke en andere overheden;

b)

economische en sociale partners;

c)

relevante instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals milieupartners, niet-gouvernementele organisaties en instanties die tot taak hebben sociale insluiting, grondrechten, rechten van personen met een handicap, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen;

d)

onderzoeksorganisaties en universiteiten, in voorkomend geval.

2.   Het bij lid 1 van dit artikel ingestelde partnerschap functioneert volgens het beginsel van bestuur op verschillende niveaus en een benadering van onderop. De lidstaten betrekken in lid 1 bedoelde partners bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomst en gedurende de hele duur van de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van de programma’s, onder meer door middel van deelname aan de monitoringcomités overeenkomstig artikel 39.

In dit verband wijzen de lidstaten in voorkomend geval een passend percentage van de middelen uit de fondsen toe voor de opbouw van bestuurlijke capaciteit van de sociale partners en maatschappelijke organisaties.

3.   Voor Interreg-programma’s omvat het partnerschap partners uit alle deelnemende lidstaten.

4.   Partnerschappen worden georganiseerd en uitgevoerd overeenkomstig de Europese gedragscode inzake partnerschap, die is vastgesteld bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie.

5.   Ten minste een keer per jaar raadpleegt de Commissie organisaties die partners op Unieniveau vertegenwoordigen over de uitvoering van programma’s en brengt zij verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over het resultaat daarvan.

Artikel 9

Horizontale beginselen

1.   De lidstaten en de Commissie zorgen bij de uitvoering van de fondsen voor de eerbiediging van de grondrechten en de naleving van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

2.   De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de gelijkheid van vrouwen en mannen, gendermainstreaming en de integratie van een genderperspectief worden meegewogen en bevorderd tijdens de hele duur van de voorbereiding, uitvoering, monitoring, rapportage en evaluatie van programma’s.

3.   De lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid bij de voorbereiding en de uitvoering van, het toezicht op, de rapportage over en de evaluatie van programma’s te voorkomen. Tijdens de voorbereiding en uitvoering van programma’s wordt met name rekening gehouden met de toegankelijkheid voor personen met een handicap.

4.   De doelstellingen van de fondsen worden nagestreefd met als doel het bevorderen van duurzame ontwikkeling als bedoeld in artikel 11 VWEU, rekening houdend met de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN, de Overeenkomst van Parijs en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”.

De doelstellingen van de fondsen worden nagestreefd met volledige inachtneming van het milieuacquis van de Unie.

TITEL II

STRATEGISCHE AANPAK

HOOFDSTUK I

Partnerschapsovereenkomst

Artikel 10

Voorbereiding en indiening van de partnerschapsovereenkomst

1.   Elke lidstaat bereidt een partnerschapsovereenkomst voor waarin de strategische oriëntatie voor de programmering en de regelingen voor het doeltreffend en doelmatig gebruik van het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 zijn opgenomen.

2.   De partnerschapsovereenkomst wordt voorbereid in overeenstemming met de Europese gedragscode inzake partnerschap. Wanneer de lidstaat tijdens de voorbereiding van zijn programma’s reeds in een uitgebreid partnerschap voorziet, wordt aan die eis geacht te zijn voldaan.

3.   De lidstaat dient de partnerschapsovereenkomst in voordat of op hetzelfde tijdstip als hij het eerste programma bij de Commissie indient.

4.   De partnerschapsovereenkomst kan samen met het desbetreffende jaarlijkse nationale hervormingsprogramma en het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan worden ingediend.

5.   De partnerschapsovereenkomst is een strategisch en beknopt document. Het telt maximaal 35 bladzijden, tenzij de lidstaat op eigen initiatief besluit dat het document langer moet zijn.

6.   De lidstaat stelt de partnerschapsovereenkomst op overeenkomstig het in bijlage II opgenomen model. De partnerschapsovereenkomst kan in een van de programma’s van de lidstaat worden opgenomen.

7.   Interreg-programma’s kunnen vóór de indiening van de partnerschapsovereenkomst bij de Commissie worden ingediend.

8.   De EIB kan op verzoek van de betrokken lidstaat deelnemen aan de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomst, alsook aan activiteiten in verband met de voorbereiding van concrete acties, financieringsinstrumenten en PPP’s.

Artikel 11

Inhoud van de partnerschapsovereenkomst

1.   De partnerschapsovereenkomst bevat de volgende onderdelen:

a)

de geselecteerde beleidsdoelstellingen en de specifieke doelstelling van het JTF, met vermelding van de onder de partnerschapsovereenkomst en de programma’s vallende fondsen waarmee deze doelstellingen zullen worden nagestreefd, en van de redenen daarvoor, rekening houdend met de relevante landspecifieke aanbevelingen, het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten en, in voorkomend geval, regionale uitdagingen;

b)

voor elk van de geselecteerde beleidsdoelstellingen en de specifieke doelstelling van het JTF:

i)

een samenvatting van de beleidskeuzes en de belangrijkste resultaten die voor elk van de onder de partnerschapsovereenkomst vallende fondsen wordt verwacht;

ii)

coördinatie, afbakening en complementariteit tussen de fondsen en, in voorkomend geval, coördinatie tussen nationale en regionale programma’s;

iii)

complementariteit en synergie tussen de onder de partnerschapsovereenkomst vallende middelen, het AMIF, het ISF, het BMVI en andere instrumenten van de Unie, waaronder strategische, geïntegreerde projecten van LIFE en strategische natuurprojecten, en, in voorkomend geval, projecten die worden gefinancierd uit Horizon Europa;

c)

de voorlopige financiële toewijzing voor elk van de onder de partnerschapsovereenkomst vallende fondsen per beleidsdoelstelling op nationaal en in voorkomend geval op regionaal niveau, waarbij rekening wordt gehouden met fondsspecifieke regels inzake thematische concentratie en de voorlopige financiële toewijzing voor de specifieke doelstelling van het JTF, met inbegrip van eventuele EFRO- en ESF+-middelen die overeenkomstig artikel 27 aan het JTF zullen worden overgedragen;

d)

de voorlopige klimaatbijdragedoelstelling overeenkomstig artikel 6, lid 2;

e)

waar van toepassing, de opsplitsing van financiële middelen per regiocategorie opgesteld overeenkomstig artikel 108, lid 2, en de bedragen van de toewijzingen waarvan wordt voorgesteld dat zij op grond van de artikelen 26 en 111 worden overgedragen, met een motivering voor die overdrachten;

f)

voor technische bijstand, de keuze van de lidstaat voor de vorm van Uniebijdrage overeenkomstig artikel 36, lid 3, en, waar van toepassing, de voorlopige financiële toewijzing uit elk van de onder de partnerschapsovereenkomst vallende fondsen op nationaal niveau en de opsplitsing van financiële middelen per programma en per regiocategorie;

g)

de bedragen per fonds en per regiocategorie die moeten worden bijgedragen aan het InvestEU-programma, waar van toepassing;

h)

de lijst van geplande programma’s in het kader van de onder de partnerschapsovereenkomst vallende fondsen met de respectieve voorlopige financiële toewijzingen per fonds en de overeenkomstige nationale bijdrage per regiocategorie, waar van toepassing;

i)

een samenvatting van de acties die de betrokken lidstaat voornemens is te ondernemen om zijn administratieve capaciteit voor het inzetten van de onder de partnerschapsovereenkomst vallende fondsen te versterken;

j)

in voorkomend geval een geïntegreerde benadering om de demografische uitdagingen van regio’s en gebieden het hoofd te bieden en/of te voorzien in hun specifieke behoeften.

Met betrekking tot de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) bevat de partnerschapsovereenkomst alleen de lijst van geplande programma’s.

2.   De partnerschapsovereenkomst kan tevens een samenvatting bevatten van de beoordeling van de vraag of aan de in artikel 15 en bijlagen III en IV vermelde relevante randvoorwaarden is voldaan.

Artikel 12

Goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst

1.   De Commissie beoordeelt de partnerschapsovereenkomst en gaat na of ze in overeenstemming is met de onderhavige verordening, de fondsspecifieke voorschriften en het evenredigheidsbeginsel, rekening houdend met het strategische karakter van het document, het aantal betrokken programma’s en het totale bedrag van de aan de betrokken lidstaat toegewezen middelen. Bij haar beoordeling houdt de Commissie met name rekening met hoe de lidstaat denkt om te gaan met de relevante landspecifieke aanbevelingen, zijn geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan en de Europese pijler van sociale rechten.

2.   De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop de lidstaat de partnerschapsovereenkomst heeft ingediend, opmerkingen formuleren.

3.   De lidstaat evalueert de partnerschapsovereenkomst en houdt daarbij rekening met de opmerkingen van de Commissie.

4.   Uiterlijk vier maanden na de eerste indiening van de partnerschapsovereenkomst door de betrokken lidstaat stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst.

5.   Wanneer de partnerschapsovereenkomst wordt opgenomen in een programma overeenkomstig artikel 10, lid 6, stelt de Commissie uiterlijk zes maanden na de datum van de eerste indiening van het programma door de betrokken lidstaat, bij uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van zowel de partnerschapsovereenkomst als het programma vast.

Artikel 13

Wijziging van de partnerschapsovereenkomst

1.   Een lidstaat kan uiterlijk 31 maart 2025 bij de Commissie een gewijzigde partnerschapsovereenkomst indienen waarin de resultaten van de tussentijdse evaluatie in aanmerking worden genomen.

2.   De Commissie beoordeelt die wijziging en kan binnen drie maanden na de indiening van de gewijzigde partnerschapsovereenkomst opmerkingen formuleren.

3.   De lidstaat beziet de gewijzigde partnerschapsovereenkomst opnieuw en houdt daarbij rekening met de opmerkingen van de Commissie.

4.   De Commissie keurt uiterlijk zes maanden nadat ze door de lidstaat is ingediend, de wijziging van de partnerschapsovereenkomst goed.

Artikel 14

Inzet van het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZVA door middel van het InvestEU-programma

1.   De lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst een bedrag van maximaal 2 % van de initiële nationale toewijzing toewijzen aan respectievelijk het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZVA, dat moet worden bijgedragen aan het InvestEU-programma en wordt verstrekt via de EU-garantie en de InvestEU-advieshub overeenkomstig artikel 10 van de InvestEU-verordening. De lidstaten kunnen, met instemming van de betrokken beheerautoriteit, na 1 januari 2023 voorts een bedrag van maximaal 3 % van de initiële nationale toewijzing van elk van die fondsen toewijzen via een of meer verzoeken tot wijziging van een programma.

Dergelijke bedragen moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de in de partnerschapsovereenkomst of het programma geselecteerde beleidsdoelstellingen, en moeten hoofdzakelijk investeringen in de categorie bijdragende regio’s ondersteunen.

Deze bijdragen worden overeenkomstig de regels van de InvestEU-verordening uitgevoerd en vormen geen overdrachten van middelen uit hoofde van artikel 26.

2.   De lidstaten bepalen het totale bedrag per fonds en per regiocategorie, waar van toepassing, dat voor elk jaar wordt bijgedragen. Voor de partnerschapsovereenkomst kunnen middelen van het lopende kalenderjaar en van toekomstige kalenderjaren worden toegewezen. Indien een lidstaat om een wijziging van een programma verzoekt, kunnen alleen middelen van toekomstige kalenderjaren worden toegewezen.

3.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde bedragen worden bij sluiting van de bijdrageovereenkomst overeenkomstig artikel 10, lid 3, van de InvestEU-verordening gebruikt als voorziening voor het deel van de EU-garantie in het compartiment van de respectieve lidstaat en voor de InvestEU-advieshub. De vastleggingen in de begroting van de Unie voor elke bijdrageovereenkomst kunnen in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 in jaarlijkse tranches worden verricht door de Commissie.

4.   Niettegenstaande artikel 12 van het Financieel Reglement wordt, indien binnen vier maanden vanaf de datum van het besluit van de Commissie tot vaststelling van de partnerschapsovereenkomst geen bijdrageovereenkomst als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de InvestEU-verordening is gesloten voor een bedrag als bedoeld in lid 1 van dit artikel dat in de partnerschapsovereenkomst is toegewezen, het overeenkomstige bedrag, in voorkomend geval op verzoek van de lidstaat, toegewezen aan een of meer programma’s binnen het bijdragende fonds en de bijdragende regiocategorie.

De bijdrageovereenkomst voor de bedragen als bedoeld in lid 1 die zijn toegewezen in het verzoek tot wijziging van een programma, wordt gelijktijdig met de vaststelling van het besluit tot wijziging van het programma gesloten.

5.   Indien binnen negen maanden na de sluiting van de bijdrageovereenkomst geen garantieovereenkomst overeenkomstig artikel 10, lid 4, tweede alinea, van de InvestEU-verordening is gesloten, wordt de bijdrageovereenkomst in onderlinge overeenstemming beëindigd of verlengd.

Indien de deelname van een lidstaat aan het InvestEU-fonds wordt stopgezet, worden de betrokken bedragen die als voorziening naar het gemeenschappelijk voorzieningsfonds zijn overgemaakt, teruggevorderd als interne bestemmingsontvangsten op grond van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement. De betrokken lidstaat dient een verzoek voor één of meer wijzigingen van het programma in om de teruggevorderde bedragen en de overeenkomstig lid 2 van dit artikel aan toekomstige kalenderjaren toegewezen bedragen te kunnen gebruiken. De beëindiging of wijziging van de bijdrageovereenkomst geschiedt gelijktijdig met de vaststelling van de besluiten tot wijziging van het betrokken programma of de betrokken programma’s.

6.   Indien een garantieovereenkomst overeenkomstig artikel 10, lid 4, derde alinea, van de InvestEU-verordening binnen vier jaar na de sluiting ervan niet goed is uitgevoerd, wordt de bijdrageovereenkomst gewijzigd. De lidstaat kan erom verzoeken dat bedragen die op grond van lid 1 van dit artikel aan de EU-garantie zijn bijgedragen en die zijn vastgelegd in de garantieovereenkomst maar geen onderliggende leningen, investeringen in eigen vermogen of andere risicodragende instrumenten dekken, worden behandeld overeenkomstig lid 5 van dit artikel.

7.   Middelen die worden gegenereerd door of toe te schrijven zijn aan de bedragen die aan de EU-garantie zijn bijgedragen, worden aan de lidstaat ter beschikking gesteld overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt a), van de InvestEU-verordening en gebruikt voor steun in het kader van dezelfde doelstelling of doelstellingen in de vorm van financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties.

8.   Voor de bedragen die overeenkomstig de leden 4, 5 en 6 van dit artikel opnieuw zullen worden gebruikt in een programma, begint de termijn voor de vrijmaking als bepaald in artikel 105, lid 1, te lopen in het jaar waarin de overeenkomstige budgettaire vastleggingen worden gedaan.

HOOFDSTUK II

Randvoorwaarden en prestatiekader

Artikel 15

Randvoorwaarden

1.   Voor de specifieke doelstellingen worden in deze verordening randvoorwaarden vastgelegd.

Bijlage III bevat horizontale randvoorwaarden die gelden voor alle specifieke doelstellingen en de criteria die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan.

Bijlage IV bevat thematische randvoorwaarden voor het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds en de criteria die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan.

De randvoorwaarde met betrekking tot de middelen en capaciteit voor de effectieve toepassing van de staatssteunregels is niet van toepassing voor programma’s die steun ontvangen van het AMIF, het ISF of het BMVI.

2.   Bij de voorbereiding van een programma of de invoering van een nieuwe specifieke doelstelling als onderdeel van een programmawijziging, beoordeelt de lidstaat of deze randvoorwaarden die samenhangen met de geselecteerde specifieke doelstelling, zijn vervuld. Een randvoorwaarde is vervuld wanneer is voldaan aan alle daaraan gerelateerde criteria. De lidstaat geeft in elk programma of in de programmawijziging de vervulde en niet-vervulde randvoorwaarden aan en verstrekt een motivering indien hij van oordeel is dat een randvoorwaarde is vervuld.

3.   Indien niet is voldaan aan een randvoorwaarde op het ogenblik dat het programma wordt goedgekeurd of gewijzigd, brengt de lidstaat de Commissie op de hoogte zodra hij van oordeel is dat de randvoorwaarde is vervuld, met een motivering daarvan.

4.   De Commissie verricht zo snel mogelijk en uiterlijk drie maanden na ontvangst van de in lid 3 bedoelde informatie een beoordeling en stelt de lidstaat ervan in kennis of zij het met de lidstaat eens is dat de randvoorwaarde is vervuld.

Indien de Commissie het oneens is met de lidstaat dat de randvoorwaarde is vervuld, stelt zij de lidstaat daarvan in kennis en deelt zij deze haar beoordeling mede.

Indien de lidstaat het oneens is met de beoordeling van de Commissie, legt de lidstaat zijn opmerkingen binnen een maand voor aan de Commissie, die dan handelt overeenkomstig de eerste alinea.

Indien de lidstaat de beoordeling van de Commissie aanvaardt, handelt de lidstaat overeenkomstig lid 3.

5.   Onverminderd artikel 105 kunnen uitgaven die verband houden met concrete acties die gekoppeld zijn aan de specifieke doelstelling worden opgenomen in betalingsaanvragen, maar deze worden niet door de Commissie vergoed totdat de Commissie de lidstaat overeenkomstig dit artikel, lid 4, eerste alinea, ervan in kennis heeft gesteld dat de randvoorwaarde is vervuld.

De eerste alinea is niet van toepassing op concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de overeenkomstige randvoorwaarde.

6.   De lidstaat zorgt ervoor dat de randvoorwaarden gedurende de volledige programmeringsperiode vervuld blijven en gerespecteerd worden. Hij stelt de Commissie in kennis van elke wijziging die de vervulling van de randvoorwaarden beïnvloedt.

Indien de Commissie van oordeel is dat niet langer aan een randvoorwaarde wordt voldaan, stelt zij de lidstaat daarvan in kennis en deelt zij deze haar beoordeling mede. Vervolgens wordt de in lid 4, tweede en derde alinea, beschreven procedure gevolgd.

Indien de Commissie op basis van de opmerkingen van de lidstaat tot de conclusie komt dat de randvoorwaarde nog altijd niet is vervuld, en onverminderd artikel 105, kunnen uitgaven die verband houden met de specifieke doelstelling worden opgenomen in betalingsaanvragen, maar worden deze niet door de Commissie vergoed totdat de Commissie de lidstaat overeenkomstig lid 4, eerste alinea, van dit artikel ervan in kennis heeft gesteld dat de randvoorwaarde is vervuld.

7.   Bijlage IV is niet van toepassing op prioriteiten die worden ondersteund door het JTF en op de middelen uit het EFRO en het ESF+ die overeenkomstig artikel 27 aan het JTF zijn overgedragen.

Artikel 16

Prestatiekader

1.   Elke lidstaat stelt een prestatiekader op om de prestaties van het programma tijdens de uitvoering ervan te kunnen monitoren, erover te kunnen rapporteren en ze te kunnen evalueren en om bij te dragen tot het meten van de algemene prestaties van de fondsen.

Het prestatiekader bestaat uit:

a)

output- en resultaatindicatoren, gekoppeld aan specifieke, voor het programma geselecteerde doelstellingen die in de fondsspecifieke verordeningen zijn vastgesteld;

b)

tussendoelen voor de outputindicatoren die uiterlijk eind 2024 moeten zijn bereikt, en

c)

einddoelen voor de output- en resultaatindicatoren die uiterlijk eind 2029 moeten zijn bereikt.

2.   Er worden tussen- en einddoelen vastgesteld met betrekking tot elke specifieke doelstelling binnen een programma, met uitzondering van technische bijstand en van de in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening bedoelde specifieke doelstelling voor het bestrijden van materiële deprivatie.

3.   Tussen- en einddoelen stellen de Commissie en de lidstaat in staat de vooruitgang bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen te meten. Zij voldoen aan de in artikel 33, lid 3, van het Financieel Reglement bedoelde vereisten.

Artikel 17

Methode voor de vaststelling van een prestatiekader

1.   De methode voor de vaststelling van een prestatiekader omvat:

a)

de door de lidstaten toegepaste criteria voor de selectie van indicatoren;

b)

de gebruikte gegevens of bewijzen, de borging van de gegevenskwaliteit en de berekeningsmethode;

c)

factoren die het bereiken van de tussen- en einddoelen kunnen beïnvloeden, en de wijze waarop deze in aanmerking zijn genomen.

2.   De lidstaten stellen de methode voor de vaststelling van het prestatiekader op verzoek ter beschikking van de Commissie.

Artikel 18

Tussentijdse evaluatie en flexibiliteitsbedrag

1.   Voor de programma’s ondersteund door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF verricht de lidstaat een evaluatie van elk programma, rekening houdend met de volgende elementen:

a)

de nieuwe uitdagingen die in de relevante, in 2024 aangenomen landspecifieke aanbevelingen in kaart worden gebracht;

b)

de vooruitgang bij de uitvoering van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, indien van toepassing;

c)

de vooruitgang bij de uitvoering van de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten;

d)

de sociaal-economische situatie van de betrokken lidstaat of regio, met bijzondere nadruk op territoriale behoeften, waarbij met elke belangrijke negatieve financiële, economische of sociale ontwikkeling rekening wordt gehouden.

e)

de belangrijkste resultaten van de relevante evaluaties;

f)

de vooruitgang bij het bereiken van de tussendoelen, rekening houdend met grote moeilijkheden die bij de uitvoering van het programma zijn ondervonden;

g)

voor de door het JTF ondersteunde programma’s, de door de Commissie overeenkomstig artikel 29, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2018/1999 uitgevoerde beoordeling.

2.   Voor elk programma dient de lidstaat uiterlijk 31 maart 2025 bij de Commissie voor elk programma een beoordeling van het resultaat van de tussentijdse evaluatie in, met inbegrip van een voorstel voor de definitieve toewijzing van het in artikel 86, lid 1, tweede alinea, bedoelde flexibiliteitsbedrag.

3.   Indien dit naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie van het programma nodig wordt geacht of indien er overeenkomstig lid 1, punt a), nieuwe uitdagingen in kaart worden gebracht, dient de lidstaat bij de Commissie de in lid 2 bedoelde beoordeling in, samen met het gewijzigde programma.

De herzieningen moeten het volgende omvatten:

a)

de toewijzingen van de financiële middelen per prioriteit;

b)

herziene of nieuwe doelen;

c)

indien van toepassing, de bedragen per fonds en per categorie van regio die moeten worden bijgedragen aan het InvestEU-programma;

De Commissie keurt het herziene programma goed overeenkomstig artikel 24, met inbegrip van een definitieve toewijzing van het flexibiliteitsbedrag.

4.   Indien de lidstaat als gevolg van de tussentijdse evaluatie van oordeel is dat het programma geen wijziging behoeft:

a)

stelt de Commissie binnen drie maanden na de indiening van de in lid 2 bedoelde beoordeling een besluit vast waarbij de definitieve toewijzing van het flexibiliteitsbedrag wordt bevestigd; ofwel

b)

verzoekt de Commissie de lidstaat binnen twee maanden na de indiening van de in lid 2 van dit artikel bedoelde beoordeling een gewijzigd programma in te dienen overeenkomstig artikel 24.

5.   Tot de vaststelling van het besluit van de Commissie waarbij de definitieve toewijzing van het flexibiliteitsbedrag wordt bevestigd, is dit bedrag niet beschikbaar voor de selectie van concrete acties.

6.   De Commissie stelt een verslag op over het resultaat van de tussentijdse evaluatie en dient het uiterlijk eind 2026 bij het Europees Parlement en de Raad in.

HOOFDSTUK III

Maatregelen verbonden aan goed economisch bestuur en aan buitengewone of uitzonderlijke omstandigheden

Artikel 19

Maatregelen om de doeltreffendheid van de fondsen te koppelen aan goed economisch bestuur

1.   De Commissie kan een lidstaat verzoeken de betrokken programma’s opnieuw te bezien en wijzigingen daarvan voor te stellen indien dit nodig is om de uitvoering van de desbetreffende aanbevelingen van de Raad te ondersteunen.

Dit verzoek kan worden geformuleerd:

a)

ter ondersteuning van de uitvoering van een relevante landspecifieke aanbeveling vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en van een relevante tot de lidstaat gerichte aanbeveling van de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU;

b)

ter ondersteuning van de uitvoering van tot de betrokken lidstaat gerichte relevante aanbevelingen van de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 7, lid 2, of artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad (41), op voorwaarde dat deze wijzigingen noodzakelijk worden geacht om de macro-economische onevenwichtigheden te helpen corrigeren.

2.   Een verzoek van de Commissie aan een lidstaat overeenkomstig lid 1 wordt gemotiveerd, onder verwijzing naar de noodzaak de uitvoering van de desbetreffende aanbevelingen te ondersteunen, en in dit verzoek wordt vermeld om welke programma’s of prioriteiten het volgens de Commissie gaat, alsmede de aard van de verwachte wijzigingen. Zulk verzoek wordt niet geformuleerd vóór 2023 of na 2026, noch in verband met hetzelfde programma in twee opeenvolgende jaren.

3.   De lidstaat dient zijn antwoord op het in lid 1 bedoelde verzoek in binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek, waarin hij uitlegt welke wijzigingen hij in de desbetreffende programma’s nodig acht en waarom, en aangeeft om welke programma’s het gaat en welk karakter de voorgestelde wijzigingen hebben, alsmede welke effecten ervan worden verwacht op de uitvoering van aanbevelingen en op de tenuitvoerlegging van de fondsen. Zo nodig formuleert de Commissie opmerkingen binnen één maand na ontvangst van dat antwoord.

4.   De lidstaat dient een voorstel tot wijziging van de desbetreffende programma’s in binnen twee maanden na de datum van indiening van het in lid 3 bedoelde antwoord.

5.   Indien de Commissie geen opmerkingen heeft ingediend of van mening is dat met alle ingediende opmerkingen naar tevredenheid rekening is gehouden, stelt zij uiterlijk vier maanden na de indiening ervan door de lidstaat een besluit vast tot goedkeuring van de wijzigingen van de desbetreffende programma’s.

6.   Indien de lidstaat in reactie op een overeenkomstig lid 1 geformuleerd verzoek niet effectief optreedt binnen de in de leden 3 en 4 bepaalde termijnen, kan de Commissie binnen drie maanden nadat zij opmerkingen overeenkomstig lid 3 heeft gemaakt of nadat het voorstel van de lidstaat overeenkomstig lid 4 is ingediend, aan de Raad een voorstel doen om alle of een deel van de betalingen voor de betrokken programma’s of prioriteiten te schorsen. In haar voorstel geeft de Commissie aan om welke redenen zij besluit dat de lidstaat niet effectief is opgetreden. Bij de opstelling van haar voorstel neemt de Commissie alle relevante informatie in aanmerking en houdt zij rekening met alle elementen die naar voren komen in het kader van en met alle standpunten die zijn geformuleerd via de in lid 14 bedoelde gestructureerde dialoog.

De Raad neemt door middel van een uitvoeringshandeling een besluit over dit voorstel. Die uitvoeringshandeling geldt alleen voor verzoeken om betaling die zijn ingediend na de datum van vaststelling van die uitvoeringshandeling.

7.   De Commissie doet een voorstel aan de Raad om alle of een deel van de vastleggingen of betalingen voor een of meer programma’s van een lidstaat te schorsen indien de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8 of lid 11, VWEU besluit dat een lidstaat geen effectieve maatregelen heeft genomen om zijn buitensporige tekort te corrigeren, tenzij hij het bestaan van een ernstige economische neergang in de eurozone of de Unie als geheel in de zin van artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 2, van Verordening 1467/97 van de Raad (42) heeft vastgesteld.

8.   In de volgende gevallen kan de Commissie de Raad voorstellen alle of een deel van de vastleggingen of betalingen voor een of meer programma’s van een lidstaat te schorsen:

a)

de Raad neemt in dezelfde procedure bij buitensporige onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad, twee opeenvolgende aanbevelingen aan omdat de lidstaat een ontoereikend plan met corrigerende maatregelen heeft ingediend;

b)

de Raad stelt in dezelfde procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1176/2011, twee opeenvolgende besluiten vast waarbij wordt vastgesteld dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen doordat hij de aanbevolen corrigerende maatregelen niet heeft genomen;

c)

de Commissie concludeert dat een lidstaat geen maatregelen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad (43) heeft genomen, en besluit bijgevolg de uitbetaling van de aan die lidstaat toegekende financiële bijstand niet goed te keuren;

d)

de Raad besluit dat een lidstaat het macro-economisch aanpassingsprogramma overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad (44) niet naleeft of de maatregelen waarom is verzocht in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld Raadsbesluit, niet neemt.

9.   Er wordt prioriteit gegeven aan het schorsen van vastleggingen. Betalingen worden alleen geschorst wanneer het de bedoeling is onmiddellijk op te treden of bij significante niet-naleving. De schorsing van betalingen is van toepassing op betalingsaanvragen die na de datum van het schorsingsbesluit voor de programma’s in kwestie zijn ingediend.

10.   Een voorstel van de Commissie voor een besluit tot schorsing van vastleggingen wordt geacht door de Raad te zijn aangenomen, tenzij deze binnen één maand na de indiening van het Commissievoorstel, door middel van een uitvoeringshandeling besluit het voorstel met gekwalificeerde meerderheid te verwerpen.

De schorsing van vastleggingen is van toepassing op de vastleggingen van de fondsen voor de lidstaat in kwestie vanaf 1 januari van het jaar na de vaststelling van het schorsingsbesluit.

De Raad stelt op basis van een voorstel van de Commissie als bedoeld in de leden 7 en 8, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit over de schorsing van betalingen vast.

11.   De omvang en de zwaarte van de op te leggen schorsing van vastleggingen of betalingen zijn evenredig, nemen de gelijke behandeling van de lidstaten in acht, en houden rekening met de economische en sociale omstandigheden van de betrokken lidstaat, in het bijzonder met het werkloosheidspeil, het armoedepeil of de mate van sociale uitsluiting in de betrokken lidstaat ten opzichte van het gemiddelde van de Unie en met het effect van de schorsing op de economie van de betrokken lidstaat. De impact van schorsingen op programma’s die van essentieel belang zijn voor het aanpakken van negatieve economische of sociale omstandigheden, is een specifieke factor waarmee rekening moet worden gehouden.

12.   Voor de schorsing van vastleggingen geldt in de volgende gevallen dat maximaal 25 % van de vastleggingen voor het volgende kalenderjaar voor de fondsen, of, als dat minder is, 0,25 % van het nominale bbp, kan worden geschorst:

a)

bij de eerste niet-naleving van een procedure bij buitensporige tekorten als bedoeld in lid 7;

b)

bij de eerste niet-naleving in verband met een plan met corrigerende maatregelen in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 8, punt a);

c)

bij niet-naleving van de aanbevolen corrigerende maatregel in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 8, punt b);

d)

bij de eerste niet-naleving als bedoeld in lid 8, punten c) en d).

In het geval van voortdurende niet-naleving kan het percentage van geschorste vastleggingen hoger liggen dan de in de eerste alinea bedoelde maximumpercentages.

13.   In de volgende gevallen heft de Raad op voorstel van de Commissie de schorsing van vastleggingen op:

a)

de procedure bij buitensporige tekorten wordt overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1467/97 opgeschort, of de Raad heeft overeenkomstig artikel 126, lid 12, VWEU besloten het besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in te trekken;

b)

de Raad heeft het door de betrokken lidstaat ingediende plan met corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 onderschreven, de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden wordt overeenkomstig artikel 10, lid 5, van die verordening opgeschort, of de Raad heeft de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 11 van die verordening afgesloten;

c)

de Commissie heeft geconcludeerd dat de betrokken lidstaat passende maatregelen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 332/2002 heeft genomen;

d)

de Commissie heeft geconcludeerd dat de betrokken lidstaat passende maatregelen heeft genomen om het in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 bedoelde macro-economisch aanpassingsprogramma uit te voeren, of de maatregelen heeft genomen waarom is verzocht in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld Raadsbesluit.

Nadat de Raad de schorsing van vastleggingen heeft opgeheven, plaatst de Commissie de geschorste vastleggingen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad opnieuw op de begroting.

Geschorste vastleggingen mogen na 2027 niet opnieuw op de begroting worden geplaatst.

De termijn voor de vrijmaking van het opnieuw op de begroting geplaatste bedrag overeenkomstig artikel 105 gaat in vanaf het jaar waarin de geschorste vastlegging opnieuw op de begroting is geplaatst.

Een besluit over de opheffing van de schorsing van betalingen wordt genomen door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie, indien aan de in de eerste alinea vermelde toepasselijke voorwaarden is voldaan. Een voorstel van de Commissie voor een besluit over de opheffing van de schorsing van vastleggingen wordt geacht te zijn aangenomen door de Raad tenzij de Raad door middel van een uitvoeringshandeling met gekwalificeerde meerderheid binnen een maand na voorlegging van het Commissievoorstel besluit een dergelijk voorstel af te wijzen.

14.   De Commissie houdt het Europees Parlement op de hoogte van de tenuitvoerlegging van dit artikel. Met name informeert de Commissie het Europees Parlement onmiddellijk wanneer voor een lidstaat een van de voorwaarden in lid 6, 7 of 8 is vervuld en verstrekt zij gedetailleerde gegevens over de fondsen en programma’s waarvoor tot een schorsing kan worden besloten.

Het Europees Parlement kan de Commissie uitnodigen voor een gestructureerde dialoog over de toepassing van dit artikel, in het licht van de toezending van de in de eerste alinea bedoelde informatie.

De Commissie zendt het voorstel voor de schorsing van vastleggingen, respectievelijk het voorstel om deze schorsing op te heffen, onverwijld na de goedkeuring ervan toe aan het Europees Parlement en de Raad. Het Europees Parlement kan de Commissie verzoeken de redenen voor haar voorstel toe te lichten.

15.   Uiterlijk op 31 december 2025 verricht de Commissie een evaluatie van de toepassing van dit artikel. Daartoe stelt zij een verslag op, dat zij toezendt aan het Europees Parlement en de Raad, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

16.   Als er grote veranderingen plaatsvinden in de sociale en economische situatie in de Unie, kan de Commissie een voorstel indienen voor een evaluatie van de toepassing van dit artikel, of kan het Europees Parlement of de Raad, handelend overeenkomstig respectievelijk artikel 225 of 241 VWEU, de Commissie verzoeken een dergelijk voorstel in te dienen.

17.   Dit artikel is niet van toepassing op ESF+, het AMIF, het ISF, het BMVI of op Interreg-programma’s.

Artikel 20

Tijdelijke maatregelen voor het gebruik van de fondsen in reactive op uitzonderlijke of buitengewone omstandigheden

1.   Indien de Raad na 1 juli 2021 erkent dat zich een buitengewone gebeurtenis voordoet die buiten de macht van één of meer lidstaten valt en een aanzienlijke invloed heeft op de financiële positie van de overheid, dan wel een ernstige economische neergang van het eurogebied of de Unie als geheel zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, tiende alinea, artikel 6, lid 3, vierde alinea, artikel 9, lid 1, tiende alinea, en artikel 10, lid 3, vierde alinea, van Verordening (EG) nr. 1466/97 (45), of dat zich onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën voordoen zoals bedoeld in artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97, kan de Commissie bij uitvoeringsbesluit voor een periode van ten hoogste 18 maanden een of meer van de volgende maatregelen vaststellen, mits deze strikt noodzakelijk zijn om op die uitzonderlijke en buitengewone omstandigheden te reageren:

a)

op verzoek van een of meer betrokken lidstaten de tussentijdse betalingen, in afwijking van artikel 112, leden 3 en 4, van deze verordening, alsook van artikel 40 van de EFMZVA-verordening, artikel 15 van de AMIF-verordening, artikel 12 van de ISF-verordening en artikel 12 van de BMVI-verordening, verhogen met 10 procentpunten boven het toepasselijke medefinancieringspercentage, met een maximum van 100 %;

b)

de autoriteiten van een lidstaat toestaan concrete acties die fysiek zijn voltooid of volledig zijn uitgevoerd voordat de aanvraag voor de financiering in het kader van het programma bij de beheerautoriteit is ingediend, in afwijking van artikel 63, lid 6, te selecteren voor steun mits de concrete actie in reactie op de uitzonderlijke omstandigheden is genomen;

c)

in afwijking van artikel 63, lid 7, bepalen dat de uitgaven voor concrete acties in reactie op dergelijke omstandigheden subsidiabel kunnen worden vanaf de datum waarop de Raad het bestaan van die omstandigheden heeft bevestigd;

d)

de termijnen voor de indiening van documenten en van gegevens bij de Commissie verlengen tot maximaal drie maanden, in afwijking van artikel 41, lid 6, artikel 42, lid 1, artikel 44, lid 2, en artikel 49, lid 3, eerste alinea.

2.   De Commissie houdt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van de tenuitvoerlegging van dit artikel. Indien een van de voorwaarden van lid 1 is vervuld, stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad onmiddellijk in kennis van haar beoordeling van de situatie en van haar geplande follow-up.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de Commissie uitnodigen voor een gestructureerde dialoog over de toepassing van dit artikel. Bij het beoordelen van de situatie en het zich beraden op een follow-up houdt de Commissie terdege rekening met de via de gestructureerde dialoog ingenomen en kenbaar gemaakte standpunten.

4.   Indien de specifieke omstandigheden die tot de vaststelling van deze tijdelijke maatregelen hebben geleid, na de in lid 1 bedoelde periode van ten hoogste 18 maanden aanhouden, beoordeelt de Commissie de situatie opnieuw en dient zij in voorkomend geval een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van deze verordening, waarbij in de nodige flexibiliteit wordt voorzien om deze omstandigheden aan te pakken.

5.   De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld in kennis van het op grond van lid 1 vastgestelde uitvoeringsbesluit, en wel uiterlijk binnen twee werkdagen na de vaststelling ervan.

TITEL III

PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen betreffende de fondsen

Artikel 21

Voorbereiding en indiening van programma’s

1.   De lidstaten stellen, in samenwerking met de in artikel 8, lid 1, bedoelde partners, programma’s op voor de uitvoering van de fondsen in de periode vanaf 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

2.   De lidstaten dienen hun programma’s uiterlijk drie maanden na de indiening van de partnerschapsovereenkomst in bij de Commissie. Voor het AMIF, het ISF en het BMVI dienen de lidstaten hun programma’s uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening of, indien dit later is, van de toepasselijke fondsspecifieke verordening in bij de Commissie.

3.   De lidstaten stellen de programma’s op overeenkomstig het model in bijlage V.

Voor het AMIF, het ISF en het BMVI stellen de lidstaten programma’s op overeenkomstig het model in bijlage VI.

4.   Indien een milieurapport overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (46) wordt opgesteld, wordt het op de in artikel 49, lid 1, van deze verordening bedoelde website van het programma gepubliceerd.

Artikel 22

Inhoud van programma’s

1.   Elk programma bevat een strategie voor de bijdrage van het programma aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen of de specifieke doelstelling van het JTF en voor het meedelen van de resultaten ervan.

2.   Een programma bevat een of meer prioriteiten. Elke prioriteit is gerelateerd aan één enkele beleidsdoelstelling, aan de specifieke doelstelling van het JTF of aan een vorm van technische bijstand uitgevoerd uit hoofde van artikel 36, lid 4, of artikel 37. Een prioriteit kan steun uit één of meer fondsen ontvangen, tenzij ze steun uit het JTF ontvangt of technische bijstand betreft die is uitgevoerd op grond van artikel 36, lid 4, of artikel 37. Prioriteiten die gerelateerd zijn aan beleidsdoelstellingen, zijn onderverdeeld in een of meer specifieke doelstellingen. Er kunnen meerdere prioriteiten gerelateerd zijn aan één beleidsdoelstelling of aan de specifieke doelstelling van het JTF.

Programma’s die steun ontvangen uit het AMIF, het ISF of het BMVI gebruiken steun uit één fonds en bevatten zowel specifieke doelstellingen als specifieke doelstellingen voor technische bijstand.

3.   Elk programma bevat het volgende:

a)

een samenvatting van de voornaamste uitdagingen, rekening houdend met:

i)

economische, sociale en territoriale verschillen en ongelijkheden, behalve voor door het EFMZVA ondersteunde programma’s;

ii)

tekortkomingen van de markt;

iii)

investeringsbehoeften en complementariteit en synergie met andere vormen van steun;

iv)

de uitdagingen die zijn vastgelegd in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen, in de nationale of regionale strategieën en in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, of die verband houden met de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, of, wat het AMIF, het ISF en het BMVI betreft, die zijn vastgelegd in andere relevante aanbevelingen van de Unie aan die lidstaat;

v)

uitdagingen op het vlak van administratieve capaciteit, bestuur en vereenvoudigingsmaatregelen;

vi)

een geïntegreerde benadering voor de aanpak van demografische uitdagingen, in voorkomend geval;

vii)

lessen uit het verleden;

viii)

macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën, voor zover lidstaten en regio’s deelnemen aan dergelijke strategieën;

ix)

voor door het AMIF, het ISF of het BMVI ondersteunde programma’s, de vorderingen met de uitvoering van het relevante EU-acquis en van actieplannen, evenals een verantwoording voor de keuze van de specifieke doelstellingen.

x)

voor door het JTF ondersteunde programma’s, de transitieproblemen die zijn vermeld in de territoriale plannen voor een rechtvaardige.

De punten i), ii) en viii) zijn niet van toepassing op programma’s die ondersteuning van het AMIF, het ISF of het BMVI krijgen;

b)

een verantwoording voor de geselecteerde beleidsdoelstellingen, de bijhorende prioriteiten, de specifieke doelstellingen en de vormen van steun;

c)

de specifieke doelstellingen van elke prioriteit, behalve waar het technische bijstand betreft;

d)

voor elke specifieke doelstelling:

i)

de gerelateerde soorten acties en de verwachte bijdrage ervan tot die specifieke doelstellingen, tot macroregionale strategieën, zeebekkenstrategieën, en tot territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie die door het JTF worden ondersteund, indien van toepassing;

ii)

outputindicatoren en resultaatindicatoren met de bijbehorende tussen- en einddoelen;

iii)

de voornaamste doelgroepen;

iv)

acties ter waarborging van gelijkheid, inclusie en non-discriminatie;

v)

een opgave van de beoogde specifieke grondgebieden, met inbegrip van het geplande gebruik van geïntegreerde territoriale investeringen, vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling of andere territoriale instrumenten;

vi)

de interregionale, grensoverschrijdende en transnationale acties waarvan de begunstigden in ten minste één andere lidstaat of buiten de Unie gevestigd zijn, voor zover van toepassing;

vii)

het geplande gebruik van financieringsinstrumenten;

viii)

de interventietypes en een indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen naar interventietype;

ix)

voor de specifieke doelstelling van het JTF, de rechtvaardiging van bedragen die overeenkomstig artikel 27 uit het EFRO respectievelijk het ESF+ zijn overgedragen, alsmede de uitsplitsing naar regiocategorie, waarin de geplande interventietypes worden weergegeven in overeenstemming met de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie;

e)

voor elke prioriteit in verband met overeenkomstig artikel 36, lid 4, uitgevoerde technische bijstand:

i)

de gerelateerde soorten acties;

ii)

outputindicatoren met de bijbehorende tussen -en einddoelen;

iii)

de voornaamste doelgroepen;

iv)

de interventietypes en een indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen naar interventietype;

f)

het geplande gebruik van technische bijstand op grond van artikel 37, voor zover van toepassing, en relevante interventietypes;

g)

een financieringsplan dat het volgende bevat:

i)

een tabel met de totale financiële toewijzingen voor elk van de fondsen en, waar van toepassing, voor elke regiocategorie voor de hele programmeringsperiode en per jaar, met inbegrip van op grond van artikel 26 of artikel 27 overgedragen bedragen;

ii)

voor door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds of het JTF ondersteunde programma’s, een tabel met de totale financiële toewijzingen voor elke prioriteit per fonds en per regiocategorie, waar van toepassing, de nationale bijdrage en of die is samengesteld uit publieke of private bijdragen, of beide;

iii)

voor door het EFMZVA ondersteunde programma’s, een tabel met voor elke specifieke doelstelling het bedrag van de totale financiële toewijzingen uit het fonds en de nationale bijdrage;

iv)

voor door het AMIF, het ISF of het BMVI ondersteunde programma’s, een tabel met per specifieke doelstelling de totale financiële toewijzingen per actietype, de nationale bijdrage en of die is samengesteld uit publieke of private bijdragen, of beide;

h)

de maatregelen die zijn getroffen om de in artikel 8, lid 1, bedoelde relevante partners te betrekken bij de voorbereiding van het programma en de rol van die partners bij de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van het programma;

i)

voor elke overeenkomstig artikel 15 en de bijlagen III en IV vastgestelde randvoorwaarde die samenhangt met de geselecteerde specifieke doelstelling, een beoordeling of aan de randvoorwaarde wordt voldaan op de datum van indiening van het programma;

j)

de voorziene aanpak van de communicatie en zichtbaarheid van het programma door het vaststellen van de doelstellingen, het doelpubliek, de communicatiekanalen, waaronder communicatieactiviteiten op sociale media, waar van toepassing, de geplande begroting en de relevante indicatoren voor monitoring en evaluatie;

k)

de programma-autoriteiten en de instantie of — indien van toepassing, in geval van technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5 — de instanties die betalingen van de Commissie ontvangen.

De punten i), ii) en viii) van punt a) van dit lid zijn niet van toepassing op programma’s die enkel de specifieke doelstelling van artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening ondersteunen. Punt d) van dit lid is niet van toepassing op de in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening bedoelde specifieke doelstelling.

Voor het EFRO, het Cohesiefonds, het ESF+, het JTF en het EFMZVA gaat het programma vergezeld van een lijst met geplande concrete acties van strategisch belang en van een tijdschema, die ter informatie dienen.

Indien er overeenkomstig punt k) meer dan één instantie wordt aangewezen die betalingen van de Commissie ontvangt, vermeldt de lidstaat de verdeling van de vergoede bedragen over die instanties.

4.   In afwijking van lid 3, punten b) tot en met e), wordt voor elke specifieke doelstelling van door het AMIF, het ISF of het BMVI ondersteunde programma’s het volgende verstrekt:

a)

een beschrijving van de uitgangssituatie, uitdagingen en door het fonds ondersteunde reacties;

b)

een vermelding van de uitvoeringsmaatregelen;

c)

een indicatieve lijst van acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen;

d)

indien van toepassing, een motivering voor de operationele steun, specifieke acties, noodhulp en acties als bedoeld in de artikelen 19 en 20 van de AMIF-verordening;

e)

output- en resultaatindicatoren met de bijbehorende intermediaire en finale streefdoelen;

f)

een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen naar interventietype.

5.   Interventietypes worden gebaseerd op de in bijlage I opgenomen nomenclatuur. Voor door het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI ondersteunde programma’s worden de interventietypes gebaseerd op de in de fondsspecifieke verordeningen vastgelegde nomenclatuur.

6.   Voor EFRO-, ESF+-, Cohesiefonds- en JTF-programma’s bevat de in lid 3, punt g), ii), bedoelde tabel de bedragen voor de jaren 2021 tot en met 2027, met inbegrip van het flexibiliteitsbedrag.

7.   De lidstaat stelt de Commissie in kennis van elke verandering in de in lid 3, eerste alinea, punt k), bedoelde informatie die geen programmawijziging vergt.

8.   Voor door het JTF ondersteunde programma’s dienen de lidstaten bij de Commissie de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie in als onderdeel van het programma of de programma’s of van een verzoek tot wijziging ervan.

Artikel 23

Goedkeuring van programma’s

1.   De Commissie beoordeelt het programma en de mate waarin het deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen nakomt en, wat het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA betreft, de verenigbaarheid daarvan met de desbetreffende partnerschapsovereenkomst. Bij haar beoordeling houdt de Commissie met name rekening met de relevante landspecifieke aanbevelingen, de relevante uitdagingen in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, en de manier waarop deze worden aangepakt.

2.   De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop het programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.

3.   De lidstaat evalueert het programma en houdt rekening met de opmerkingen van de Commissie.

4.   De Commissie stelt uiterlijk vijf maanden na de eerste indiening van het programma door de lidstaat, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het programma vast.

Artikel 24

Wijziging van programma’s

1.   De lidstaat kan een redenen omkleed verzoek tot wijziging van een programma indienen, samen met het gewijzigde programma, waarin wordt vermeld wat het verwachte effect van die wijziging is op het verwezenlijken van de doelstellingen.

2.   De Commissie beoordeelt de wijziging en de mate waarin die deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen in acht neemt, met inbegrip van verplichtingen op nationaal niveau, en kan binnen twee maanden na de datum van indiening van het gewijzigde programma opmerkingen formuleren.

3.   De lidstaat beziet het gewijzigde programma opnieuw, rekening houdend met de opmerkingen van de Commissie.

4.   De Commissie neemt uiterlijk vier maanden na de indiening van een wijziging van een programma door de lidstaat, een besluit tot goedkeuring ervan.

5.   Voor programma’s met ondersteuning van het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF, kan de lidstaat tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 8 % van de initiële toewijzing van een prioriteit en maximaal 4 % van de programmabegroting overdragen naar een andere prioriteit van hetzelfde fonds van hetzelfde programma. Voor door het EFRO, het ESF+ en het JTF ondersteunde programma’s mag de overdracht enkel toewijzingen voor dezelfde regiocategorie betreffen.

Voor programma’s met ondersteuning van het EFMZVA kan de lidstaat tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 8 % van de initiële toewijzing van een specifieke doelstelling overdragen naar een andere specifieke doelstelling, daaronder begrepen technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 4.

Voor programma’s met ondersteuning van het AMIF, het ISF of het BMVI kan de lidstaat tijdens de programmeringsperiode toewijzingen van één type acties overdragen naar een ander type acties binnen dezelfde prioriteit, en tevens een bedrag van maximaal 15 % van de initiële toewijzing van een prioriteit overdragen naar een andere prioriteit van hetzelfde fonds.

Dergelijke overdrachten hebben geen gevolgen voor de voorgaande jaren. De overdrachten en gerelateerde wijzigingen worden beschouwd als niet-ingrijpend en vergen geen besluit van de Commissie tot goedkeuring van de wijziging van het programma. Ze moeten echter wel voldoen aan alle regelgeving en worden van tevoren door het monitoringcomité goedgekeurd overeenkomstig artikel 40, lid 2, punt d). De lidstaat dient bij de Commissie de in artikel 22, lid 3, punt g), ii), iii) of iv), bedoelde gewijzigde tabel in, samen met alle daaraan gerelateerde wijzigingen in het programma, waar van toepassing.

6.   Voor correcties van redactionele of tikfouten die geen gevolgen hebben voor de uitvoering van het programma, is geen goedkeuring van de Commissie vereist. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke correcties.

7.   Voor door het EFMZVA ondersteunde programma’s is voor programmawijzigingen met betrekking tot de invoering van indicatoren geen goedkeuring van de Commissie vereist.

Artikel 25

Gezamenlijke steun uit het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF

1.   Er kan in gezamenlijke steun uit het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF worden voorzien voor programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”.

2.   Het EFRO en het ESF+ kunnen, op complementaire wijze en met inachtneming van een maximum van 15 % aan steun van deze fondsen voor elke prioriteit van een programma, financiering verlenen voor een volledige — of een deel van een — concrete actie waarvan de kosten volgens de desbetreffende subsidiabiliteitsregels in aanmerking komen voor steun uit het andere fonds, op voorwaarde dat deze kosten noodzakelijk zijn om de concrete actie uit te voeren. Die optie is niet mogelijk voor de middelen van het EFRO en het ESF+ die overeenkomstig artikel 27 naar het JTF worden overgedragen.

Artikel 26

Overdracht van middelen

1.   De lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst, of in een verzoek tot wijziging van een programma indien het monitoringcomité van het programma daarmee instemt overeenkomstig artikel 40, lid 2, punt d), verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van de initiële nationale toewijzing van elk fonds naar een ander instrument in direct of indirect beheer, indien in de basishandeling van dat instrument in die mogelijkheid is voorzien.

De som van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde overdrachten en de bijdragen overeenkomstig artikel 14, lid 1, eerste alinea, bedraagt niet meer dan 5 % van de initiële nationale toewijzing van elk fonds.

De lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst of in het verzoek tot wijziging van een programma verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van de initiële nationale toewijzing van elk fonds naar een of meer andere fondsen, met uitzondering van de overdrachten die in de vierde alinea worden bedoeld.

De lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst of in het verzoek tot wijziging van een programma eveneens verzoeken om een aanvullende overdracht van maximaal 20 % van de initiële nationale toewijzing per fonds tussen het EFRO, het ESF+ of het Cohesiefonds binnen de totale middelen van de lidstaat in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”. De lidstaten met een gemiddeld totaal werkloosheidspercentage voor de periode 2017-2019 van minder dan 3 % kunnen om een dergelijke aanvullende overdracht van maximaal 25 % van de initiële nationale toewijzing verzoeken.

2.   Overgedragen middelen worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van het fonds of instrument waarnaar de middelen zijn overgedragen en, in het geval van overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer, ten voordele van de lidstaat in kwestie.

3.   In verzoeken tot wijziging van een programma wordt vermeld welk totaalbedrag voor elk jaar per fonds en, waar van toepassing, per regiocategorie wordt overgedragen; dergelijke verzoeken worden afdoende gemotiveerd met het oog op de complementariteit en het beoogde effect, en gaan vergezeld van het herziene programma of de gewijzigde programma’s overeenkomstig artikel 24.

4.   Na overleg met de betrokken lidstaat weigert de Commissie een verzoek om overdracht in de betrokken programmawijziging indien een dergelijke overdracht een risico zou inhouden voor het bereiken van de doelstellingen van het programma van waaruit de middelen worden overgedragen.

De Commissie weigert het verzoek ook indien zij van oordeel is dat de lidstaat de overdracht niet afdoende heeft gemotiveerd wat betreft de resultaten die moeten worden behaald of de bijdrage die moet worden geleverd aan de doelstellingen van het ontvangende fonds of instrument in direct of indirect beheer.

5.   Indien het verzoek om overdracht betrekking heeft op een wijziging van een programma, zijn overdrachten alleen mogelijk voor middelen uit toekomstige kalenderjaren.

6.   JTF-middelen, waaronder middelen die overeenkomstig artikel 27 uit het EFRO en het ESF+ zijn overgedragen, mogen niet naar andere fondsen of instrumenten worden overgedragen uit hoofde van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel.

Het JTF ontvangt geen overdrachten uit hoofde van de leden 1 tot en met 5.

7.   Indien de Commissie geen juridische verbintenis in direct of indirect beheer is aangegaan voor overeenkomstig lid 1 overgedragen middelen, kunnen de overeenkomstige niet-vastgelegde middelen weer worden overgedragen naar het fonds van waaruit zij oorspronkelijk zijn overgedragen en aan een of meer programma’s zijn toegewezen.

Daartoe dient de lidstaat uiterlijk vier maanden vóór de in artikel 114, lid 2, eerste alinea, van het Financieel Reglement vastgelegde termijn voor vastleggingen een verzoek tot wijziging van een programma in overeenkomstig artikel 24, lid 1.

8.   Middelen die weer worden overgedragen naar het fonds van waaruit zij oorspronkelijk zijn overgedragen en aan een of meer programma’s zijn toegewezen, worden vanaf de datum van indiening van het verzoek tot wijziging van het programma uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen.

9.   Voor de middelen die overeenkomstig lid 7 van dit artikel weer worden overgedragen naar het fonds van waaruit zij oorspronkelijk zijn overgedragen en aan een programma zijn toegewezen, begint de termijn voor de vrijmaking in de zin van artikel 105, lid 1, te lopen in het jaar waarin de overeenkomstige budgettaire vastleggingen worden gedaan.

Artikel 27

Overdracht van middelen uit het EFRO en het ESF+ naar het JTF

1.   De lidstaten kunnen er op vrijwillige basis om verzoeken dat de middelen die overeenkomstig artikel 3 van de JTF-verordening voor het JTF beschikbaar zijn in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”, worden aangevuld met middelen uit het EFRO, het ESF+ of een combinatie daarvan, van de regiocategorie waarin het betrokken gebied zich bevindt. Het totaal van de naar het JTF overgedragen middelen van het EFRO en het ESF+ bedraagt niet meer dan driemaal het bedrag van de in artikel 110, lid 1, punt g), bedoelde toewijzing uit het JTF. De uit het EFRO of het ESF+ overgedragen middelen bedragen niet meer dan 15 % van de respectieve toewijzingen uit het EFRO en het ESF+ aan de betrokken lidstaat. De lidstaten vermelden in die verzoeken welk totaalbedrag voor elk jaar per regiocategorie wordt overgedragen.

2.   De respectieve overdrachten uit de EFRO- en de ESF+-middelen naar de door de JTF-verordening ondersteunde prioriteit(en) weerspiegelen de interventietypes overeenkomstig de informatie die op grond van artikel 22, lid 3, punt d), ix), in het programma is vermeld. Deze overdrachten worden als definitief beschouwd.

3.   De JTF-middelen, met inbegrip van de middelen die uit het EFRO en het ESF+ zijn overgedragen, worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van deze verordening en van de JTF-verordening. De voorschriften van de EFRO- en CF-verordening en van de ESF+-verordening zijn niet van toepassing op de overeenkomstig lid 1 overgedragen middelen uit het EFRO en het ESF+.

HOOFDSTUK II

Territoriale ontwikkeling

Artikel 28

Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

Indien een lidstaat geïntegreerde territoriale ontwikkeling ondersteunt, gebeurt dit via strategieën voor territoriale of lokale ontwikkeling die een van de volgende vormen kunnen aannemen:

a)

geïntegreerde territoriale investeringen;

b)

vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, of

c)

een ander territoriaal instrument ter ondersteuning van door de lidstaten ontworpen initiatieven.

Indien uitvoering van territoriale of lokale ontwikkelingsstrategieën onder meer dan één fonds zorgt de lidstaat voor samenhang en coördinatie tussen de betrokken fondsen.

Artikel 29

Territoriale strategieën

1.   Territoriale strategieën die uit hoofde van artikel 28, punt a) of c), worden uitgevoerd, bevatten de volgende elementen:

a)

het geografische toepassingsgebied van de strategie;

b)

een analyse van de ontwikkelingsbehoeften en het potentieel van het gebied, met inbegrip van economische, sociale en ecologische verbanden;

c)

een beschrijving van een geïntegreerde aanpak voor de vastgestelde ontwikkelingsbehoeften en het potentieel van het gebied;

d)

een beschrijving van de betrokkenheid van partners overeenkomstig artikel 8 bij de voorbereiding en uitvoering van de strategie.

De strategieën kunnen ook een lijst met te ondersteunen concrete acties bevatten.

2.   Territoriale strategieën vallen onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde territoriale autoriteiten of instanties. Reeds bestaande strategische documenten betreffende de bestreken gebieden kunnen worden gebruikt voor territoriale strategieën.

3.   Indien er geen lijst met te ondersteunen concrete acties in de territoriale strategie is opgenomen, selecteren de bevoegde territoriale autoriteiten of instanties de acties, of worden zij bij de selectie betrokken.

4.   Bij de voorbereiding van de territoriale strategieën werken de in lid 2 bedoelde autoriteiten of instanties samen met de bevoegde beheerautoriteiten om de reikwijdte te bepalen van de in het kader van het desbetreffende programma te ondersteunen acties.

Geselecteerde concrete acties moeten overeenstemmen met de territoriale strategie.

5.   Indien een territoriale autoriteit of instantie andere onder de verantwoordelijkheid van de beheerautoriteit vallende taken uitvoert dan de selectie van concrete acties, wordt deze autoriteit of instantie door de beheerautoriteit aangewezen als intermediaire instantie.

6.   Voor zowel de voorbereiding als het ontwerp van territoriale strategieën kan steun worden verstrekt.

Artikel 30

Geïntegreerde territoriale investering

Indien een in artikel 29 bedoelde territoriale strategie investeringen met zich meebrengt waarvoor steun wordt verstrekt uit een of meer fondsen, uit een of meer programma’s, of uit een of meer prioriteiten in eenzelfde programma, kunnen acties ter zake als geïntegreerde territoriale investering worden uitgevoerd.

Artikel 31

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

1.   Indien een lidstaat dit passend acht op grond van artikel 28, verstrekken het EFRO, het ESF+, het JTF en het EFMZVA steun aan vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

2.   De lidstaat draagt er zorg voor dat vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling:

a)

gericht is op subregionale gebieden;

b)

wordt geleid door plaatselijke actiegroepen bestaande uit vertegenwoordigers van lokale publieke en private sociaal-economische belangengroepen, met dien verstande dat niet één belangengroep de besluitvorming domineert;

c)

wordt uitgevoerd via strategieën in overeenstemming met artikel 32;

d)

steun biedt voor netwerkvorming, toegankelijkheid, aspecten die in de lokale context innovatief zijn, en in voorkomend geval samenwerking met andere territoriale actoren.

3.   Indien steun voor de in lid 2, punt c), bedoelde strategieën beschikbaar is uit meer dan één fonds, organiseren de bevoegde beheerautoriteiten een gemeenschappelijke oproep voor de selectie van die strategieën en richten zij een gemengd comité voor alle betrokken fondsen op dat belast wordt met de monitoring van de uitvoering van die strategieën. De beheerautoriteiten kunnen een van deze fondsen kiezen om de kosten voor voorbereiding, beheer en dynamisering als bedoeld in artikel 34, lid 1, punten a) en c), in verband met deze strategieën te financieren.

4.   Indien voor de uitvoering van een dergelijke strategie een beroep wordt gedaan op meer dan één fonds, kunnen de beheerautoriteiten één van de fondsen als hoofdfonds aanwijzen.

5.   Met inachtneming van het toepassingsgebied en de subsidiabiliteitsregels van elk fonds dat bij de ondersteuning van de strategie betrokken is, gelden de regels van het hoofdfonds voor die strategie. De autoriteiten van de andere fondsen baseren zich op besluiten en beheersverificaties van de bevoegde autoriteit van het hoofdfonds.

6.   De autoriteit van het hoofdfonds verstrekken de autoriteiten van de andere fondsen de informatie die nodig is voor de monitoring en het verrichten van betalingen overeenkomstig de in de fondsspecifieke verordeningen bepaalde regels.

Artikel 32

Strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

1.   De bevoegde beheerautoriteiten zien erop toe dat elke in artikel 31, lid 2, punt c), bedoelde strategie de volgende elementen bevat:

a)

het geografische gebied en de bevolking waarop de strategie betrekking heeft;

b)

het proces om de gemeenschap bij de ontwikkeling van de strategie te betrekken;

c)

een analyse van de ontwikkelingsbehoeften en de mogelijkheden van het gebied;

d)

de doelstellingen van de strategie, met meetbare streefdoelen voor resultaten, en bijhorende geplande acties;

e)

de regelingen voor het beheer, de monitoring en de evaluatie waarmee kan worden aangetoond dat de plaatselijke actiegroep de capaciteit heeft om de strategie uit te voeren;

f)

een financieel plan, met daarin begrepen de geplande toewijzing uit elk betrokken fonds, en tevens, indien van toepassing, de geplande toewijzing uit het Elfpo, en elk betrokken programma.

Eventueel kunnen ook de soorten maatregelen en acties worden opgenomen die door elk betrokken fonds moeten worden gefinancierd.

2.   De beheerautoriteiten bepalen de criteria voor de selectie van de strategieën, richten een comité op om deze selectie uit te voeren en keuren de door het comité geselecteerde strategieën goed.

3.   De beheerautoriteiten maken de eerste selectie van strategieën en zorgen ervoor dat de geselecteerde plaatselijke actiegroepen de in artikel 33, lid 3, bepaalde taken kunnen uitvoeren binnen twaalf maanden na de datum van het besluit tot goedkeuring van het programma of, in het geval van uit meer dan één fonds gesteunde strategieën, binnen twaalf maanden na de datum van het besluit tot goedkeuring van het laatste betrokken programma.

4.   In het besluit tot goedkeuring van een strategie wordt beschreven hoe groot de toewijzing uit elk fonds en uit elk programma is en wie verantwoordelijk is voor de beheers- en controletaken in het kader van het programma of de programma’s.

Artikel 33

Plaatselijke actiegroepen

1.   Plaatselijke actiegroepen ontwerpen de in artikel 31, lid 2, punt c), bedoelde strategieën en voeren deze uit.

2.   De beheerautoriteiten zien erop toe dat de plaatselijke actiegroepen inclusief zijn en dat deze hetzij één partner van de groep kiezen die in administratieve en financiële aangelegenheden als hoofdpartner optreedt, hetzij zich verenigen in een gemeenschappelijke rechtsstructuur.

3.   De volgende taken worden uitsluitend door de plaatselijke actiegroepen verricht:

a)

opbouw van de capaciteit van lokale actoren om concrete acties te ontwikkelen en uit te voeren;

b)

het opstellen van een niet-discriminerende en transparante selectieprocedure en van criteria, waardoor belangenconflicten worden vermeden en wordt gewaarborgd dat niet één belangengroep alleen de controle heeft over selectiebeslissingen;

c)

het opstellen en publiceren van oproepen tot het indienen van voorstellen;

d)

de selectie van concrete acties en de vaststelling van de steunbedragen, alsmede het voorleggen van voorstellen aan de instantie die verantwoordelijk is voor de definitieve verificatie van de subsidiabiliteit vóór goedkeuring;

e)

de monitoring van de vorderingen met het bereiken van de doelstellingen van de strategie;

f)

de evaluatie van de uitvoering van de strategie.

4.   Indien plaatselijke actiegroepen andere dan de in lid 3 bedoelde taken uitvoeren die onder de verantwoordelijkheid vallen van de beheerautoriteit, of van het betaalorgaan indien het Elfpo als hoofdfonds wordt gekozen, worden deze plaatselijke actiegroepen overeenkomstig de fondsspecifieke regels door de beheerautoriteit aangewezen als intermediaire instanties.

5.   De plaatselijke actiegroep kan een begunstigde zijn en concrete acties uitvoeren die in overeenstemming zijn met de strategie, mits de plaatselijke actiegroep ervoor zorgt dat de scheiding van functies wordt geëerbiedigd.

Artikel 34

Steun uit de fondsen voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

1.   De lidstaat zorgt ervoor dat de steun uit de fondsen voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling betrekking heeft op:

a)

capaciteitsopbouw en voorbereidende acties ter ondersteuning van het ontwerp en de toekomstige uitvoering van de strategie;

b)

de uitvoering van concrete acties — met inbegrip van samenwerkingsactiviteiten en de voorbereiding daarvan — die zijn geselecteerd in het kader van de strategie;

c)

het beheer, de monitoring en de evaluatie van de strategie en de dynamisering ervan, met inbegrip van het faciliteren van uitwisselingen tussen belanghebbenden.

2.   De in lid 1, punt a), bedoelde steun is subsidiabel, ongeacht of de strategie vervolgens al dan niet wordt geselecteerd voor financiering.

De in lid 1, punt c), bedoelde steun bedraagt niet meer dan 25 % van de totale overheidsbijdrage aan de strategie.

HOOFDSTUK III

Technische bijstand

Artikel 35

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1.   Op initiatief van de Commissie kan uit de fondsen steun worden verstrekt aan acties op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit, evaluatie, communicatie, inclusief institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, zichtbaarheid en alle acties op het gebied van administratieve en technische bijstand die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn, waar nodig ook met derde landen.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen met name betrekking hebben op:

a)

ondersteuning voor de voorbereiding en beoordeling van projecten;

b)

steun voor institutionele versterking en vergroting van de bestuurlijke capaciteit voor een effectief beheer van de fondsen;

c)

studies in verband met de rapportage van de Commissie over de fondsen en het cohesieverslag;

d)

maatregelen in verband met analyse, beheer, monitoring, uitwisseling van informatie en uitvoering van de fondsen, alsook maatregelen in verband met de uitvoering van controlesystemen en technische en administratieve ondersteuning;

e)

evaluaties, deskundigenverslagen, statistieken en studies, ook van algemene aard, over de huidige en toekomstige werking van de fondsen;

f)

acties om informatie te verspreiden, waar van toepassing netwerkvorming te ondersteunen, communicatieactiviteiten uit te voeren met bijzondere nadruk op de resultaten en meerwaarde van de steun uit de fondsen, te zorgen voor bewustmaking en aan te zetten tot samenwerking en uitwisseling van ervaringen, ook met derde landen;

g)

het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor beheer, monitoring, audit, controle en evaluatie;

h)

acties om evaluatiemethoden te verbeteren en informatie over evaluatiepraktijken uit te wisselen;

i)

acties in verband met audits;

j)

versterking van de nationale en regionale capaciteit met betrekking tot investeringsplanning, financieringsbehoeften, voorbereiding, ontwerp en uitvoering van financieringsinstrumenten, gezamenlijke actieplannen en grote projecten;

k)

de verspreiding van goede praktijken teneinde de lidstaten te helpen bij de versterking van de capaciteit van de in artikel 8, lid 1, bedoelde betrokken partners en hun overkoepelende organisaties.

3.   De Commissie zet ten minste 15 % van de middelen voor technische bijstand op initiatief van de Commissie in om de communicatie met het publiek efficiënter te maken en de synergie tussen de op initiatief van de Commissie verrichte communicatieactiviteiten te versterken, door de kennisbasis over de resultaten uit te breiden, met name via een effectievere gegevensvergaring en -verspreiding, evaluaties en rapportage, en vooral door te benadrukken dat de fondsen er mede voor zorgen dat de levensomstandigheden van de burgers verbeteren en de zichtbaarheid van de steun uit de fondsen te vergroten, alsook door het publiek beter bekend te maken met de resultaten en de meerwaarde van die steun. De informatie-, communicatie- en zichtbaarheidsmaatregelen met betrekking tot de resultaten en de meerwaarde van de steun uit de fondsen, met bijzondere nadruk op concrete acties, worden in voorkomend geval voortgezet na beëindiging van de programma’s. Deze maatregelen dragen ook bij tot de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie voor zover die verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.

4.   De in lid 1 bedoelde acties kunnen betrekking hebben op eerdere en volgende programmeringsperiodes.

5.   Indien een bijdrage uit de fondsen wordt overwogen, zet de Commissie haar plannen uiteen overeenkomstig artikel 110 van het Financieel Reglement.

6.   Afhankelijk van het doel, kunnen de in dit artikel bedoelde acties als operationele of als administratieve uitgaven worden gefinancierd.

7.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen, in afdoende gemotiveerde gevallen als gespecificeerd in het financieringsbesluit en voor een beperkte periode, uit hoofde van deze verordening ondersteunde acties op het gebied van technische bijstand in direct beheer op initiatief van de Commissie en de onderliggende kosten met ingang van 1 januari 2021 als subsidiabel worden beschouwd, zelfs indien deze acties vóór de indiening van de subsidieaanvraag zijn uitgevoerd, respectievelijk gemaakt.

Artikel 36

Technische bijstand op initiatief van de lidstaten

1.   Op initiatief van een lidstaat kunnen de fondsen acties ondersteunen die betrekking kunnen hebben op eerdere en volgende programmeringsperiodes en die nodig zijn voor het effectieve bestuur en gebruik van die fondsen, waaronder de capaciteitsopbouw van de in artikel 8, lid 1, bedoelde partners, alsook voor het verstrekken van financiering voor de uitvoering van, onder andere, functies zoals voorbereiding, opleiding, beheer, monitoring, evaluatie, zichtbaarheid en communicatie.

De bedragen voor technische bijstand krachtens dit artikel en artikel 37 worden niet in aanmerking genomen voor het doel van thematische concentratie overeenkomstig de fondsspecifieke regels.

2.   Elk fonds kan technische-bijstandsacties steunen die ook subsidiabel zijn uit een ander fonds.

3.   De bijdrage van de Unie voor technische bijstand in een lidstaat wordt verleend op grond van artikel 51, punt b) of e).

De lidstaat kiest in de partnerschapsovereenkomst overeenkomstig bijlage II de vorm die de Uniebijdrage voor technische bijstand moet aannemen. Die keuze geldt voor alle programma’s in de betrokken lidstaat en voor de gehele programmeringsperiode, en kan later niet worden gewijzigd.

Voor uit het AMIF, het ISF en het BMVI gesteunde programma’s en voor Interreg-programma’s verstrekt de Unie slechts een bijdrage voor technische bijstand op grond van artikel 51, punt e).

4.   Indien de bijdrage van de Unie voor technische bijstand in een lidstaat wordt vergoed overeenkomstig artikel 51, punt b), is het volgende van toepassing:

a)

de technische bijstand krijgt de vorm van een prioriteit die verband houdt met één fonds in één of meer programma’s, of van een specifiek programma, dan wel een combinatie van beide;

b)

het bedrag uit de fondsen dat aan technische bijstand wordt toegewezen, is als volgt beperkt:

i)

voor steun uit het EFRO in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”: 3,5 %;

ii)

voor steun uit het Cohesiefonds: 2,5 %;

iii)

voor ESF+-steun: 4 %; en voor programma’s in het kader van artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening: 5 %;

iv)

voor JTF-steun: 4 %;

v)

voor het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds, indien het totale bedrag dat aan een lidstaat in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” is toegewezen, niet meer dan 1 miljard EUR bedraagt: 6 %;

vi)

voor EFMZVA-steun: 6 %;

vii)

voor programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” die alleen betrekking hebben op de ultraperifere regio’s wordt het percentage met 1 procentpunt verhoogd;

5.   Indien de bijdrage van de Unie voor technische bijstand wordt vergoed overeenkomstig artikel 51, punt e), is het volgende van toepassing:

a)

het bedrag van de uit de fondsen toegewezen middelen voor technische bijstand wordt vastgesteld als onderdeel van de financiële toewijzingen voor elke prioriteit van het programma, overeenkomstig artikel 22, lid 3, punt g), ii), en voor het EFMZVA, elke specifieke doelstelling overeenkomstig punt g), iii), van dat lid; het krijgt niet de vorm van een afzonderlijke prioriteit of van een specifiek programma, behalve voor uit het AMIF, het ISF of het BMVI gesteunde programma’s, waarvoor het bedrag de vorm van een specifieke doelstelling krijgt;

b)

de vergoeding geschiedt door de in de punten i) tot en met vii) genoemde percentages toe te passen op de subsidiabele uitgaven die zijn opgenomen in elke betalingsaanvraag overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt a) of c), — naargelang het geval en uit hetzelfde fonds waaraan de subsidiabele uitgaven worden vergoed — aan één of meer instanties die overeenkomstig artikel 22, lid 3, punt k), betalingen van de Commissie ontvangen;

i)

voor steun uit het EFRO in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”: 3,5 %;

ii)

voor steun uit het Cohesiefonds: 2,5 %;

iii)

voor ESF+-steun: 4 %; en voor programma’s in het kader van artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening: 5 %;

iv)

voor JTF-steun: 4 %;

v)

voor het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds, indien het totale bedrag dat aan een lidstaat in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” wordt toegewezen niet meer dan 1 miljard EUR beloopt, bedraagt het percentage voor vergoeding voor technische bijstand: 6 %;

vi)

voor EFMZVA-, AMIF-, ISF- en BMVI-steun: 6 %;

vii)

voor programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” die alleen betrekking hebben op de ultraperifere regio’s wordt het percentage met 1 procentpunt verhoogd;

c)

de in het programma toegewezen middelen voor technische bijstand stemmen voor elke prioriteit en voor elk fonds overeen met de in punt b, i) tot en met vi), bepaalde percentages.

6.   In de Interreg-verordening worden specifieke regels voor technische bijstand voor Interreg-programma’s vastgelegd.

Artikel 37

Financiering die niet gekoppeld is aan kosten voor technische bijstand aan de lidstaten

Naast artikel 36 kunnen lidstaten nog andere acties voor technische bijstand voorstellen om de capaciteit en efficiëntie van overheidsinstanties en -organen, begunstigden en hun partners, noodzakelijk voor een doeltreffende administratie en een effectief gebruik van de fondsen, te versterken.

Steun voor deze acties wordt verstrekt via financiering die niet gekoppeld is aan kosten als bedoeld artikel 95. Deze steun kan ook de vorm aannemen van een specifiek programma.

TITEL IV

MONITORING, EVALUATIE, COMMUNICATIE EN ZICHTBAARHEID

HOOFDSTUK I

Monitoring

Artikel 38

Monitoringcomité

1.   Binnen drie maanden na de datum waarop een lidstaat in kennis wordt gesteld van het besluit tot goedkeuring van het programma richt deze, na overleg met de beheerautoriteit, een comité op dat de uitvoering van het programma monitort (“monitoringcomité”).

Een lidstaat kan één monitoringcomité voor meerdere programma’s oprichten.

2.   Ieder monitoringcomité stelt zijn reglement van orde vast met inbegrip van bepalingen betreffende het voorkomen van belangenconflicten en de toepassing van het transparantiebeginsel.

3.   Het monitoringcomité komt ten minste één keer per jaar bijeen en evalueert alles wat de voortgang van het programma belemmert om zijn doelstellingen bereiken.

4.   Het reglement van orde van het monitoringcomité en de gegevens en informatie die het monitoringcomité ontvangt, worden onverminderd artikel 69, lid 5, bekendgemaakt op de in artikel 49, lid 1, bedoelde website.

5.   De leden 1 tot en met 4 van dit artikel zijn niet van toepassing op programma’s die beperkt blijven tot de specifieke doelstelling bepaald in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening, noch op de daarmee samenhangende technische bijstand.

Artikel 39

Samenstelling van het monitoringcomité

1.   Elke lidstaat bepaalt de samenstelling van het monitoringcomité en zorgt via een transparant proces voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde lidstaatautoriteiten, intermediaire instanties en de in artikel 8, lid 1, bedoelde partners.

Elk lid van het monitoringcomité heeft een stem. Het reglement van orde regelt de uitoefening van het stemrecht en de bijzonderheden van de procedure in het monitoringcomité overeenkomstig het institutioneel, wettelijk en financieel kader van de betrokken lidstaat.

Het reglement van orde kan toestaan dat niet-leden, waaronder de EIB, deelnemen aan de werkzaamheden van het monitoringcomité.

Het monitoringcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de beheerautoriteit.

De lijst met leden van het monitoringcomité wordt bekendgemaakt op de in artikel 49, lid 1, bedoelde website.

2.   Vertegenwoordigers van de Commissie nemen als toezichthouder met raadgevende stem deel aan de werkzaamheden van het monitoringcomité.

3.   Voor het AMIF, het ISF en het BMVI kunnen de bevoegde gedecentraliseerde agentschappen deelnemen aan de werkzaamheden van het monitoringcomité.

Artikel 40

Taken van het monitoringcomité

1.   Het monitoringcomité onderzoekt:

a)

de vooruitgang bij de uitvoering van het programma en bij het bereiken van de tussen- en einddoelen;

b)

alles wat van invloed is op de prestaties van het programma, en de maatregelen die genomen worden om daar wat aan te doen;

c)

wat het programma kan doen aan de problemen die worden genoemd in de landspecifieke aanbevelingen in verband met de uitvoering van het programma;

d)

de in artikel 58, lid 3, genoemde elementen van de ex-antebeoordeling en het in artikel 59, lid 1, bedoelde strategiedocument;

e)

de vorderingen van evaluaties, samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen van de evaluaties wordt gegeven;

f)

de uitvoering van acties op het gebied van communicatie en zichtbaarheid;

g)

de vorderingen met de uitvoering van concrete acties van strategisch belang, indien van toepassing;

h)

of aan de randvoorwaarden wordt voldaan en of die tijdens de gehele programmeringsperiode in acht genomen worden;

i)

de vorderingen met de opbouw van administratieve capaciteit bij overheidsinstanties, partners en begunstigden, naargelang het geval;

j)

informatie over de bijdrage van het programma aan het InvestEU-programma overeenkomstig artikel 14 of over het gebruik van de overeenkomstig artikel 26 overgedragen middelen, naargelang het geval.

Bij programma’s die steun ontvangen uit het EFMZVA, wordt het monitoringcomité geraadpleegd en brengt het, indien het dit zinvol acht, advies uit over door de beheerautoriteit voorgestelde wijzigingen van het programma.

2.   Het monitoringcomité hecht zijn goedkeuring aan:

a)

de methode en de criteria voor de selectie van concrete acties — inclusief wijzigingen daarvan — onverminderd artikel 33, lid 3, punten b), c) en d); op verzoek van de Commissie worden de voor de selectie van concrete acties gebruikte methode en criteria, inclusief de wijzigingen daarvan, ten minste 15 werkdagen voordat deze bij het monitoringcomité worden ingediend, aan haar voorgelegd;

b)

de jaarlijkse prestatieverslagen van de door het AMIF, het ISF en het BMVI gesteunde programma’s, en het eindverslag over de prestatie van uit het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA gesteunde programma’s;

c)

het evaluatieplan en wijzigingen daarvan;

d)

voorstellen van de beheerautoriteit om een programma te wijzigen, met inbegrip van overdrachten overeenkomstig artikel 24, lid 5, en artikel 26; dit geldt niet voor programma’s die steun ontvangen uit het EFMZVA.

3.   Het monitoringcomité kan aanbevelingen doen aan de beheerautoriteit, onder meer over maatregelen om de administratieve lasten voor begunstigden te verminderen.

Artikel 41

Jaarlijkse prestatie-evaluatie

1.   De Commissie en de lidstaat die de steun ontvangt, komen éénmaal per jaar bijeen om de prestaties van de programma’s te evalueren. De bevoegde beheerautoriteiten nemen aan de evaluatiebijeenkomsten deel.

Een evaluatiebijeenkomst kan meer dan één programma betreffen.

Een evaluatiebijeenkomst wordt voorgezeten door de Commissie of, op verzoek van de lidstaat, door de lidstaat en de Commissie tezamen.

2.   Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI gesteunde programma’s worden, in afwijking van lid 1, eerste alinea, ten minste twee evaluatiebijeenkomsten gehouden tijdens de programmeringsperiode.

3.   Voor door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA, gesteunde programma’s verstrekt de lidstaat de Commissie uiterlijk één maand voor de evaluatiebijeenkomst beknopte informatie over de in artikel 40, lid 1, vermelde elementen. Die informatie is gebaseerd op de meest recente gegevens waarover de lidstaat beschikt.

Voor programma’s die beperkt blijven tot de specifieke doelstelling bepaald in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening wordt de te verstrekken informatie, gebaseerd op de meest recente beschikbare gegevens, beperkt tot artikel 40, lid 1, punten a), b), e), f) en h), van deze verordening.

4.   De lidstaat en de Commissie kunnen overeenkomen geen evaluatiebijeenkomst te houden. In dat geval kan de evaluatie schriftelijk worden verricht.

5.   Het resultaat van de evaluatiebijeenkomst wordt vastgelegd in overeengekomen notulen.

6.   De lidstaat geeft gevolg aan zaken die tijdens een evaluatiebijeenkomst aan de orde worden gesteld en die de uitvoering van het programma beïnvloeden, en stelt de Commissie binnen drie maanden in kennis van de genomen maatregelen.

7.   Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma’s dient de lidstaat in overeenstemming met de fondsspecifieke verordeningen een jaarlijks prestatieverslag in.

Artikel 42

Indiening van gegevens

1.   De lidstaat of de beheerautoriteit dient uiterlijk 31 januari, 30 april, 31 juli, 30 september en 30 november van ieder jaar elektronisch de cumulatieve gegevens voor elk programma in bij de Commissie, met uitzondering van de in lid 2, punt b), en in lid 3 bedoelde gegevens, die uiterlijk 31 januari en 31 juli van ieder jaar elektronisch moeten worden ingediend, en wel volgens het model in bijlage VII.

De gegevens worden uiterlijk 31 januari 2022 voor het eerst en uiterlijk 31 januari 2030 voor het laatst ingediend.

Voor prioriteiten ter ondersteuning van de in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening genoemde specifieke doelstelling worden de gegevens jaarlijks uiterlijk 31 januari ingediend.

In de ESF+-verordening kunnen specifieke regels worden vastgelegd voor de frequentie van het verzamelen en overdragen van langere-termijnresultaatindicatoren.

2.   De gegevens worden voor elke prioriteit uitgesplitst naar specifieke doelstelling en, waar van toepassing, naar regiocategorie, en hebben betrekking op:

a)

het aantal geselecteerde concrete acties, de totale subsidiabele kosten daarvan, de bijdrage uit de fondsen en het totaal van de door de begunstigden aan de beheerautoriteit gedeclareerde subsidiabele uitgaven; al deze gegevens worden uitgesplitst naar interventietype;

b)

de waarden van de output- en resultaatindicatoren voor de geselecteerde concrete acties en de door de acties bereikte waarden.

3.   Voor financieringsinstrumenten worden ook gegevens verstrekt over:

a)

de subsidiabele uitgaven per type financieel product;

b)

de beheerskosten en -vergoedingen die als subsidiabele uitgaven zijn gedeclareerd;

c)

het bedrag van de particuliere en overheidsmiddelen, gespecificeerd per type financieel product, dat naast de fondsen is gebruikt;

d)

de rente en andere financiële voordelen als gevolg van steun uit de fondsen aan financieringsinstrumenten, als bedoeld in artikel 60, en de terugvloeiende middelen die kunnen worden toegerekend aan steun uit de fondsen, als bedoeld in artikel 62;

e)

de totale waarde van leningen aan en investeringen in eigen vermogen of in quasi-eigenvermogen van eindontvangers, beide voor zover door programmamiddelen gegarandeerd en daadwerkelijk uitbetaald aan eindontvangers.

4.   De gegevens die overeenkomstig dit artikel worden ingediend, moeten betrouwbaar zijn en overeenstemmen met de in artikel 72, lid 1, punt e), bedoelde elektronisch opgeslagen gegevens, als bijgewerkt tot het einde van de maand die voorafgaat aan de maand waarin zij worden ingediend.

5.   De lidstaat of de beheerautoriteit maakt alle gegevens die bij de Commissie zijn ingediend, bekend op de in artikel 46, punt b), bedoelde centrale website of op de in artikel 49, lid 1, bedoelde website, of verstrekt een link naar deze gegevens.

Artikel 43

Eindverslag over de prestaties

1.   Voor door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA ondersteunde programma’s dienen beheerautoriteiten uiterlijk 15 februari 2031 bij de Commissie een eindverslag in over de prestaties van het programma.

2.   In het eindverslag wordt beoordeeld in hoeverre de programmadoelstellingen zijn bereikt. Dit geschiedt op basis van de in artikel 40, lid 1, genoemde elementen, met uitzondering van de informatie die uit hoofde van punt d) van dat lid, is verstrekt.

3.   De Commissie onderzoekt het eindverslag en deelt de beheerautoriteit binnen vijf maanden na de datum van ontvangst ervan eventuele opmerkingen mee. Als er dergelijke opmerkingen worden gemaakt, verstrekt de beheerautoriteit alle nodige informatie in verband met die opmerkingen, en stelt zij de Commissie, in voorkomend geval, binnen drie maanden in kennis van de genomen maatregelen. De Commissie stelt de beheerautoriteit binnen twee maanden na ontvangst van de nodige informatie in kennis van de aanvaarding van het verslag. Indien de Commissie de beheerautoriteit niet binnen deze termijn daarvan in kennis stelt, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard.

4.   De beheerautoriteit maakt de eindverslagen over de prestaties bekend op de in artikel 49, lid 1, bedoelde website.

5.   De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast om een model voor het eindverslag over de prestaties vast te leggen, om zo de uniforme toepassing van dit artikel te bewerkstelligen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 115, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK II

Evaluatie

Artikel 44

Evaluaties door de lidstaat

1.   De lidstaat of de beheerautoriteit verricht evaluaties van de programma’s met betrekking tot een of meer van de volgende criteria: effectiviteit, efficiëntie, relevantie, samenhang en Uniemeerwaarde, dit ter verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de programma’s. De evaluaties kunnen ook betrekking hebben op andere relevante criteria, zoals inclusiviteit, non-discriminatie en zichtbaarheid, en op meer dan één programma.

2.   Daarnaast wordt uiterlijk 30 juni 2029 een evaluatie van elk programma verricht ter beoordeling van het effect ervan.

3.   De evaluaties worden verricht door interne of externe deskundigen die functioneel onafhankelijk zijn.

4.   De lidstaat of de beheerautoriteit zorgt voor het opzetten van de nodige procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens.

5.   De lidstaat of de beheerautoriteit stelt een evaluatieplan op dat betrekking kan hebben op meer dan één programma. Voor het AMIF, het ISF en het BMVI houdt dat plan een tussentijdse evaluatie in die uiterlijk 31 maart 2024 moet zijn uitgevoerd.

6.   De lidstaat of de beheerautoriteit dient het evaluatieplan uiterlijk een jaar na de het besluit tot goedkeuring van het programma in bij het monitoringcomité.

7.   Alle evaluaties worden gepubliceerd op de in artikel 49, lid 1, bedoelde website.

Artikel 45

Evaluatie door de Commissie

1.   De Commissie verricht een tussentijdse evaluatie om uiterlijk eind 2024 de effectiviteit, efficiëntie, relevantie, samenhang en Uniemeerwaarde van elk fonds te onderzoeken. De Commissie kan gebruikmaken van alle relevante informatie die al beschikbaar is overeenkomstig artikel 128 van het Financieel Reglement.

2.   De Commissie verricht uiterlijk 31 december 2031 een evaluatie achteraf om de effectiviteit, efficiëntie, relevantie, samenhang en Uniemeerwaarde van elk fonds te onderzoeken. In het geval van het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZVA gaat in die evaluatie de aandacht met name uit naar de sociale, economische en territoriale impact van die fondsen met betrekking tot de in artikel 5, lid 1, bedoelde beleidsdoelstellingen.

3.   De Commissie publiceert de resultaten van de evaluatie achteraf op haar website en deelt die resultaten mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

HOOFDSTUK III

Zichtbaarheid, transparantie en communicatie

Afdeling I

Zichtbaarheid van de steun uit de fondsen

Artikel 46

Zichtbaarheid

Elke lidstaat waarborgt:

a)

de zichtbaarheid van de steunverlening in alle activiteiten in verband met door de fondsen ondersteunde concrete acties, met bijzondere aandacht voor concrete acties van strategisch belang;

b)

de communicatie met de burgers van de Unie over de rol en de verwezenlijkingen van de fondsen via een centrale website die toegang geeft tot alle programma’s waar die lidstaat bij betrokken is.

Artikel 47

Embleem van de Unie

Lidstaten, beheerautoriteiten en begunstigden gebruiken het embleem van de Unie overeenkomstig bijlage IX bij hun activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie.

Artikel 48

Contactpersonen voor communicatie en netwerken

1.   Elke lidstaat wijst een communicatiecoördinator aan voor activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie met betrekking tot steun uit de fondsen, inclusief programma’s in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), indien de beheerautoriteit in de desbetreffende lidstaat gevestigd is. De communicatiecoördinator kan worden benoemd op het niveau van de in artikel 71, lid 6, aangewezen instantie en coördineert de communicatie- en zichtbaarheidsmaatregelen voor de verschillende programma’s.

De communicatiecoördinator betrekt de volgende instanties bij de activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie:

a)

de vertegenwoordigingen van de Europese Commissie en de liaisonbureaus van het Europees Parlement in de lidstaten, evenals de Europe Direct-informatiecentra en andere relevante netwerken, onderwijs- en onderzoeksorganisaties;

b)

andere relevante partners als bedoeld in artikel 8, lid 1.

2.   Elke beheerautoriteit wijst voor elk programma een contactpersoon voor communicatie aan. Een communicatiemedewerker kan voor meerdere programma’s verantwoordelijk zijn.

3.   De Commissie onderhoudt het netwerk van communicatiecoördinatoren, communicatiemedewerkers en vertegenwoordigers van de Commissie om informatie uit te wisselen over zichtbaarheids-, transparantie- en communicatieactiviteiten.

Afdeling II

Transparantie van de uitvoering van de fondsen en communicatie over programma’s

Artikel 49

Functies van de beheerautoriteit

1.   De beheerautoriteit zorgt binnen zes maanden na het besluit tot goedkeuring van het programma voor een website met informatie over de programma’s waarvoor zij verantwoordelijk is, met inbegrip van informatie over de doelstellingen, activiteiten, beschikbare financieringsmogelijkheden en verwezenlijkingen van de programma’s.

2.   De beheerautoriteit zorgt ervoor dat op de in lid 1 bedoelde website of op de in artikel 46, punt b), bedoelde centrale website een tijdsschema van de geplande oproepen tot het indienen van voorstellen wordt gepubliceerd, dat ten minste driemaal per jaar wordt geactualiseerd met de volgende indicatieve gegevens:

a)

geografisch gebied waarop de oproep tot het indienen van voorstellen betrekking heeft;

b)

betrokken beleidsdoelstelling of specifieke doelstelling;

c)

type subsidiabele aanvragers;

d)

totaal bedrag aan steun voor de oproep;

e)

start- en einddatum van de oproep.

3.   De beheerautoriteit stelt de lijst van voor steun uit de fondsen geselecteerde concrete acties openbaar ter beschikking op de website in ten minste een van de officiële talen van de instellingen van de Unie en actualiseert deze lijst ten minste elke vier maanden. Elke concrete actie heeft een unieke code. De lijst bevat de volgende gegevens:

a)

indien het juridische entiteiten betreft, de naam van de begunstigde en, indien het een openbare aanbesteding betreft, de naam van de contractant;

b)

indien de begunstigde een natuurlijke persoon is, diens voor- en achternaam;

c)

voor concrete acties in het kader van het EFMZVA in verband met een vissersvaartuig, het identificatienummer in het vissersvlootregister van de Unie als bedoeld in Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie (47);

d)

naam van de concrete actie;

e)

doel en verwachte of feitelijke resultaten van de concrete actie;

f)

startdatum van de concrete actie;

g)

verwachte of feitelijke einddatum van de concrete actie;

h)

totale kosten van de concrete actie;

i)

betrokken fonds;

j)

betrokken specifieke doelstelling;

k)

medefinancieringspercentage van de Unie;

l)

plaatsbepaling of geolocatie voor het land en de concrete actie;

m)

voor mobiele concrete acties of concrete acties op meerdere locaties, de locatie van de begunstigde indien dat een juridische entiteit is; of de NUTS 2-niveau-regio, indien de begunstigde een natuurlijke persoon is;

n)

interventietype voor de concrete actie overeenkomstig artikel 73, lid 2, punt g).

De in de eerste alinea, punten b) en c), bedoelde gegevens worden twee jaar na hun aanvankelijke publicatie van de website verwijderd.

4.   De in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde gegevens worden op de in lid 1 bedoelde website of op de in artikel 46, punt b), van deze verordening bedoelde centrale website gepubliceerd in open, machinaal leesbare formaten als beschreven in artikel 5, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad (48), waarbij gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd, vergeleken en hergebruikt.

5.   Voordat de gegevens overeenkomstig dit artikel worden gepubliceerd, stelt de beheerautoriteit de begunstigden ervan in kennis dat de gegevens openbaar zullen worden gemaakt.

6.   De beheerautoriteit waarborgt dat communicatie- en zichtbaarheidsmateriaal, ook op het niveau van de begunstigden, op verzoek beschikbaar wordt gesteld aan instellingen, organen of instanties van de Unie, en dat de Unie overeenkomstig bijlage IX een royaltyvrij, niet-exclusief en onherroepelijk recht wordt verleend om dat materiaal en de bijbehorende reeds bestaande rechten erop te gebruiken. Dit brengt voor noch de begunstigden, noch de beheerautoriteit significante meerkosten of administratieve lasten met zich mee.

Artikel 50

Verantwoordelijkheden van begunstigden

1.   Begunstigden en instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, erkennen de steun uit de fondsen, met inbegrip van middelen die overeenkomstig artikel 62 worden hergebruikt, voor de concrete actie door:

a)

op de officiële website van de begunstigde, voor zover die bestaat, en op socialemediasites een korte beschrijving van de concrete actie — in verhouding tot de ontvangen steun — op te nemen, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en daarbij de nadruk te leggen op de financiële steun van de Unie;

b)

te zorgen voor een verklaring waarin op goed zichtbare wijze de aandacht wordt gevestigd op de steun van de Unie op documenten en communicatiemateriaal over de uitvoering van de concrete actie, bedoeld voor het publiek of voor deelnemers;

c)

duidelijk zichtbaar voor het publiek duurzame platen of borden met het embleem van de Unie overeenkomstig de technische kenmerken in bijlage IX te plaatsen, zodra de materiële uitvoering van een met materiële investeringen gepaard gaande concrete actie of de aankoop van materiaal van start gaat, met betrekking tot:

i)

concrete acties met steun uit het EFRO en het Cohesiefonds waarvoor de totale kosten meer bedragen dan 500 000 EUR;

ii)

concrete acties met steun uit het ESF+, het JTF, het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI waarvoor de totale kosten meer bedragen dan 100 000 EUR;

d)

voor concrete acties die niet onder punt c) vallen, ten minste één affiche van minstens A3-formaat of een equivalent elektronisch display duidelijk zichtbaar voor het publiek aan te brengen met informatie over de concrete actie waarbij de aandacht wordt gevestigd op de steun uit de fondsen; Indien de begunstigde een natuurlijke persoon is, zorgt deze er zo veel mogelijk voor dat passende informatie, waarin nadrukkelijk op de steun uit de fondsen wordt gewezen, wordt verstrekt op een plaats die zichtbaar is voor het publiek of via een elektronisch display;

e)

voor concrete acties van strategisch belang en concrete acties waarvan de totale kosten meer bedragen dan 10 000 000 EUR, een communicatie-evenement of -activiteit, naargelang het geval, te organiseren en de Commissie en de verantwoordelijke beheerautoriteit daar tijdig bij te betrekken.

Indien de ESF+-begunstigde een natuurlijke persoon is, of voor concrete acties die worden gesteund in het kader van de in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening beschreven specifieke doelstelling, geldt het in punt d) van de eerste alinea bepaalde vereiste niet.

In afwijking van de eerste alinea, punten c) en d), kunnen, voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde concrete acties, in het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgelegd, specifieke voorschriften voor het afficheren van informatie over de steun uit de fondsen worden opgenomen indien dit gerechtvaardigd is om redenen van veiligheid en openbare orde, overeenkomstig artikel 69, lid 5.

2.   Voor fondsen voor kleinschalige projecten voldoet de begunstigde aan de verplichtingen van artikel 36, lid 5, van de Interreg-verordening.

Voor financieringsinstrumenten zorgt de begunstigde er via de contractuele voorwaarden voor dat de eindontvangers aan de vereisten van lid 1, punt c), voldoen.

3.   Indien de begunstigde de in artikel 47 of in dit artikel, leden 1 en 2, vermelde verplichtingen niet nakomt en er geen corrigerende maatregelen zijn genomen, treft de beheerautoriteit maatregelen, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, door maximaal 3 % van de steun uit de fondsen aan de betrokken concrete actie in te trekken.

TITEL V

FINANCIËLE STEUN UIT DE FONDSEN

HOOFDSTUK I

Vormen van bijdragen van de Unie

Artikel 51

Vormen van bijdragen van de Unie aan programma’s

De bijdragen van de Unie kunnen de volgende vormen aannemen:

a)

financiering die niet gekoppeld is aan kosten van de betrokken concrete acties overeenkomstig artikel 95, en die gebaseerd is op een van de volgende aspecten:

i)

de naleving van voorwaarden;

ii)

het boeken van resultaten;

b)

de vergoeding van de aan begunstigden verstrekte steun overeenkomstig de hoofdstukken II en III van deze titel;

c)

eenheidskosten overeenkomstig artikel 94 die alle of bepaalde van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekken op basis van een vast bedrag per eenheid;

d)

vaste bedragen overeenkomstig artikel 94 die alle of bepaalde van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekken;

e)

financiering op basis van een vast percentage overeenkomstig artikel 94 of artikel 36, lid 5, die, door toepassing van een percentage, van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekt;

f)

een combinatie van de in de punten a) tot en met e) genoemde vormen.

HOOFDSTUK II

Vormen van steun door de lidstaten

Artikel 52

Vormen van steun

De lidstaten gebruiken de bijdrage uit de fondsen om begunstigden steun te verstrekken in de vorm van subsidies, financieringsinstrumenten of prijzen, of een combinatie daarvan.

Afdeling I

Subsidievormen

Artikel 53

Subsidievormen

1.   Door de lidstaten aan begunstigden toegekende subsidies kunnen de volgende vormen aannemen:

a)

vergoeding van subsidiabele kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt door een begunstigde of de particuliere partner van concrete PPP-acties en die zijn betaald voor de uitvoering van concrete acties, bijdragen in natura en afschrijvingskosten;

b)

eenheidskosten;

c)

vaste bedragen;

d)

financiering volgens een vast percentage;

e)

een combinatie van de in de punten a) tot en met d) bedoelde vormen, mits elke vorm verschillende categorieën kosten dekt of mits zij gebruikt worden voor verschillende projecten die deel uitmaken van een concrete actie of voor opeenvolgende fasen van een concrete actie;

f)

financiering die niet gekoppeld is aan kosten, mits die subsidies worden gedekt door een vergoeding van de bijdrage van de Unie krachtens artikel 95.

2.   Indien de totale kostprijs van een concrete actie niet meer bedraagt dan 200 000 EUR, bestaat de bijdrage aan de begunstigde uit het EFRO, het ESF+, het JTF, het AMIF, het ISF of het BMVI uit eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages, behalve voor concrete acties waarvoor de steun staatssteun vormt. Indien gebruik wordt gemaakt van financiering volgens een vast percentage, kunnen alleen de kostencategorieën waarop het vaste percentage van toepassing is, worden vergoed overeenkomstig lid 1, punt a).

In afwijking van lid 1, eerste alinea, kan de beheerautoriteit besluiten bepaalde concrete acties op het gebied van onderzoek en innovatie vrij te stellen van het in die alinea bepaalde vereiste, mits het monitoringcomité hiervoor vooraf toestemming heeft verleend. Daarnaast kunnen de aan deelnemers betaalde vergoedingen en lonen worden vergoed overeenkomstig lid 1, punt a).

3.   De bedragen voor de in lid 1, punten b), c) en d), genoemde vormen van subsidies worden vastgesteld op een van de hierna genoemde manieren:

a)

een eerlijke, rechtvaardige en verifieerbare berekeningsmethode op basis van:

i)

statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundige beoordeling;

ii)

de geverifieerde historische gegevens van individuele begunstigden;

iii)

de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethodes van individuele begunstigden;

b)

een ontwerpbegroting, vastgesteld per individueel geval en van tevoren goedgekeurd door de instantie die de concrete actie selecteert, indien de totale kosten van de concrete actie niet meer bedragen dan 200 000 EUR;

c)

conform de regels voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die van toepassing zijn op beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten concrete acties;

d)

conform de regels voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten concrete acties;

e)

in of op basis van deze verordening of de fondsspecifieke verordeningen vastgelegde vaste percentages en specifieke methoden.

Artikel 54

Financiering volgens een vast percentage voor indirecte kosten in verband met subsidies

Indien een vast percentage wordt gebruikt om de indirecte kosten van een concrete actie te dekken, kan dat worden gebaseerd op een van de volgende mogelijkheden:

a)

maximaal 7 % van de subsidiabele directe kosten; in dat geval hoeft de betrokken lidstaat geen berekening uit te voeren om het toepasselijke percentage te bepalen;

b)

maximaal 15 % van de subsidiabele directe personeelskosten; in dat geval hoeft de betrokken lidstaat geen berekening uit te voeren om het toepasselijke percentage te bepalen;

c)

maximaal 25 % van de subsidiabele directe kosten, mits dat percentage wordt berekend overeenkomstig artikel 53, lid 3, punt a).

Daarnaast kan, indien een lidstaat een vast percentage heeft berekend overeenkomstig artikel 67, lid 5, punt a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, dat vaste percentage worden gebruikt voor een soortgelijke concrete actie voor de toepassing van punt c) van dit artikel.

Artikel 55

Directe personeelskosten in verband met subsidies

1.   De directe personeelskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als vast percentage van maximaal 20 % van de andere directe kosten dan de directe personeelskosten van die concrete actie, zonder verplichting voor de lidstaat om te berekenen welk percentage van toepassing is, mits de directe kosten van de concrete actie geen overheidsopdrachten voor werken of voor leveringen of diensten omvatten waarvan de waarde de drempels overschrijdt die staan vermeld in artikel 4 van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (49) of in artikel 15 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (50).

Indien overeenkomstig de eerste alinea een vast percentage wordt toegepast voor het AMIF, het ISF en het BMVI, geldt dit alleen voor de directe kosten van de concrete actie waarvoor geen overheidsopdracht is uitgeschreven.

2.   Om de directe personeelskosten te bepalen kan een uurtarief worden berekend op een van de volgende manieren:

a)

door de meest recente met documenten gestaafde jaarlijkse bruto arbeidskosten te delen door 1 720 uren voor voltijdse werknemers, of door een evenredig deel van 1 720 uren voor deeltijdse werknemers;

b)

door de meest recente met documenten gestaafde maandelijkse bruto arbeidskosten te delen door de gemiddelde maandelijkse werktijd van de betrokken persoon overeenkomstig de nationale regelgeving waarnaar wordt verwezen in de arbeidsovereenkomst of een benoemingsbesluit (beide “het arbeidsdocument” genoemd).

3.   Bij de toepassing van het overeenkomstig lid 2 berekende uurtarief mag het totale aantal voor een bepaald jaar of een bepaalde maand per persoon gedeclareerde uren niet hoger zijn dan het aantal uren dat voor de berekening van dat uurtarief is gebruikt.

4.   Indien de jaarlijkse bruto arbeidskosten niet bekend zijn, kunnen die kosten worden afgeleid uit de beschikbare met documenten gestaafde bruto arbeidskosten of uit de arbeidsovereenkomst, omgerekend naar een periode van twaalf maanden.

5.   Personeelskosten voor personen die deeltijds aan de concrete actie werken, kunnen worden berekend als een vast percentage van de bruto arbeidskosten, overeenkomstig het vaste percentage van de tijd dat zij per maand aan de concrete actie hebben gewerkt en zonder verplichting om een afzonderlijk arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten. De werkgever stelt voor de werknemers een document op met vermelding van dat vaste percentage.

Artikel 56

Financiering volgens een vast percentage voor andere subsidiabele kosten dan directe personeelskosten in verband met subsidies

1.   Een vast percentage van maximaal 40 % van de subsidiabele directe personeelskosten kan worden gebruikt om de overige subsidiabele kosten van een concrete actie te dekken. De lidstaat is niet verplicht te berekenen welk percentage van toepassing is.

2.   Voor concrete acties die uit het EFRO, het ESF+, het JTF, het AMIF, het ISF en het BMVI worden gesteund, worden lonen en aan deelnemers betaalde vergoedingen beschouwd als extra subsidiabele kosten buiten het vaste percentage.

3.   Het in lid 1 van dit artikel bedoelde vaste percentage wordt niet toegepast op personeelskosten die zijn berekend op basis van een vast percentage als bedoeld in artikel 55, lid 1.

Artikel 57

Subsidies onder voorwaarden

1.   De lidstaten kunnen aan begunstigden subsidies onder voorwaarden toekennen die volledig of gedeeltelijk moeten worden terugbetaald als nader bepaald in het document met de steunvoorwaarden.

2.   Terugbetalingen door de begunstigde worden verricht volgens de tussen de beheerautoriteit en de begunstigde overeengekomen voorwaarden.

3.   De lidstaten hergebruiken middelen die door de begunstigde zijn terugbetaald uiterlijk op 31 december 2030 voor hetzelfde doel of in overeenstemming met de doelstellingen van het betrokken programma, in de vorm van subsidies onder voorwaarden of in de vorm van een financieringsinstrument of in een andere vorm van steun. De terugbetaalde bedragen en de informatie over het hergebruik ervan worden opgenomen in het eindverslag over de prestaties.

4.   De lidstaten stellen de nodige maatregelen vast opdat de middelen in afzonderlijke rekeningen worden aangehouden of onder geëigende boekhoudkundige codes.

5.   Uniemiddelen die te eniger tijd worden terugbetaald door begunstigden, maar uiterlijk op 31 december 2030 niet worden hergebruikt, worden overeenkomstig artikel 88 terugbetaald aan de begroting van de Unie.

Afdeling II

Financieringsinstrumenten

Artikel 58

Financieringsinstrumenten

1.   Beheerautoriteiten kunnen uit een of meer programma’s een programmabijdrage verstrekken aan bestaande of nieuwe financieringsinstrumenten die op nationaal, regionaal, transnationaal of grensoverschrijdend niveau zijn opgezet, rechtstreeks door of onder de verantwoordelijkheid van de beheerautoriteit worden uitgevoerd en aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen bijdragen.

2.   Met financieringsinstrumenten wordt aan eindontvangers uitsluitend steun verstrekt voor investeringen in zowel materiële als immateriële activa en werkkapitaal, die naar verwachting financieel levensvatbaar zijn en waarvoor op de markt niet voldoende financiering te vinden is. Dergelijke steun is in overeenstemming met de toepasselijke staatssteunregels van de Unie.

Dergelijke steun wordt uitsluitend verstrekt voor de onderdelen van de investeringen die op de datum van het investeringsbesluit niet fysiek zijn voltooid of volledig zijn uitgevoerd.

3.   Adequate steun uit de fondsen via financieringsinstrumenten wordt gebaseerd op een onder de verantwoordelijkheid van de beheerautoriteit opgestelde ex-antebeoordeling. De ex-antebeoordeling wordt voltooid voordat de beheerautoriteit programmabijdragen verstrekt aan financieringsinstrumenten.

De ex-antebeoordeling omvat ten minste de volgende elementen:

a)

het voorgestelde bedrag aan programmabijdragen aan een financieringsinstrument en het verwachte hefboomeffect, met een korte motivering;

b)

de voorgestelde financiële producten die zullen worden aangeboden, met inbegrip van de mogelijke noodzaak van een gedifferentieerde behandeling van investeerders;

c)

de voorgestelde doelgroep van eindontvangers;

d)

de verwachte bijdrage van het financieringsinstrument aan het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen.

De ex-antebeoordeling kan worden herzien of geactualiseerd, kan betrekking hebben op een deel of het geheel van het grondgebied van de lidstaat en kan worden gebaseerd op bestaande of geactualiseerde ex-antebeoordelingen.

4.   Steun aan de eindontvangers kan worden gecombineerd met steun uit een fonds of een ander instrument van de Unie en kan betrekking hebben op dezelfde uitgavenpost. In een dergelijk geval wordt de steun van het Fonds uit hoofde van het financieringsinstrument, als onderdeel van een concrete actie van een financieringsinstrument, niet bij de Commissie gedeclareerd om steun te ontvangen in een andere vorm, uit een ander fonds of uit een ander instrument van de Unie.

5.   Financieringsinstrumenten kunnen worden gecombineerd met programmasteun in de vorm van subsidies tot een concrete actie van één financieringsinstrument in het kader van één financieringsovereenkomst, indien de beide vormen van steun worden verstrekt door de instantie die het financieringsinstrument uitvoert. In dat geval gelden de op de financieringsinstrumenten toepasselijke regels voor die concrete actie van één financieringsinstrument. De programmasteun in de vorm van subsidies moet rechtstreeks gekoppeld zijn aan en nodig zijn voor het financieringsinstrument en mag maximaal de waarde hebben van de door het financiële product gesteunde investeringen.

6.   In het geval van gecombineerde steun overeenkomstig de leden 4 en 5 wordt voor elke bron van steun een aparte boekhouding gevoerd.

7.   De som van alle gecombineerde steunvormen overschrijdt het totale bedrag van de uitgavenpost niet. Subsidies worden niet gebruikt om steun uit financieringsinstrumenten terug te betalen. Financieringsinstrumenten worden niet gebruikt voor het voorfinancieren van subsidies.

Artikel 59

Uitvoering van financieringsinstrumenten

1.   Rechtstreeks door de beheerautoriteit uitgevoerde financieringsinstrumenten kunnen alleen leningen of garanties verstrekken. De beheerautoriteit bepaalt de voorwaarden met betrekking tot de programmabijdrage voor het financieringsinstrument in een strategiedocument dat de in bijlage X beschreven elementen bevat.

2.   Financieringsinstrumenten die onder de verantwoordelijkheid van de beheerautoriteit worden uitgevoerd, kunnen de volgende vormen aannemen:

a)

een investering van programmamiddelen in het kapitaal van een juridische entiteit;

b)

afzonderlijke financiële gehelen of fiduciaire rekeningen.

De beheerautoriteit selecteert de instantie die een financieringsinstrument uitvoert.

3.   De beheerautoriteit kan een overeenkomst voor de uitvoering van een financieringsinstrument rechtstreeks gunnen aan:

a)

de EIB;

b)

internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is;

c)

een bank of instelling in handen van de overheid, opgericht als juridische entiteit die op professionele basis financiële activiteiten uitoefent en die aan de volgende voorwaarden voldoet:

i)

er is geen directe participatie van privékapitaal, met uitzondering van krachtens de nationale wet- en regelgeving, in overeenstemming met de Verdragen, vereiste vormen van participatie van privékapitaal die geen zeggenschap of blokkerende macht opleveren en geen beslissende invloed uitoefenen op de betrokken bank of instelling, en met uitzondering van vormen van participatie van privékapitaal die geen invloed hebben op besluiten inzake het dagelijks beheer van het door de fondsen ondersteunde financieringsinstrument;

ii)

zij opereert op grond van een overheidsmandaat, verleend door de bevoegde nationale of regionale autoriteit van een lidstaat, dat onder meer betrekking heeft op het verrichten, als haar enige activiteit of als een van haar activiteiten, van economische-ontwikkelingsactiviteiten die bijdragen tot de doelstellingen van de fondsen;

iii)

zij verricht, uitsluitend of onder meer, economische-ontwikkelingsactiviteiten die bijdragen tot de doelstellingen van de fondsen in regio’s, op beleidsterreinen of in sectoren waarvoor op de markt doorgaans geen of onvoldoende financiering beschikbaar is;

iv)

zij streeft niet in de eerste plaats naar winstmaximalisatie, maar waarborgt de financiële houdbaarheid van haar activiteiten op de lange termijn;

v)

zij waarborgt met passende maatregelen, overeenkomstig het toepasselijke recht, dat de rechtstreekse gunning van een overeenkomst als bedoeld in punt b) geen directe of indirecte voordelen voor commerciële activiteiten oplevert;

vi)

zij staat overeenkomstig het toepasselijk recht onder toezicht van een onafhankelijke autoriteit;

d)

andere instanties die ook onder het toepassingsgebied vallen van artikel 12 van Richtlijn 2014/24/EU.

4.   Wanneer de door de beheerautoriteit geselecteerde instantie een holdingfonds uitvoert, kan die instantie andere instanties selecteren om specifieke fondsen uit te voeren.

5.   De voorwaarden van programmabijdragen aan financieringsinstrumenten die overeenkomstig lid 2 worden uitgevoerd, worden beschreven in financieringsovereenkomsten tussen:

a)

de gemachtigde vertegenwoordigers van de beheerautoriteit en, in voorkomend geval, de instantie die een holdingfonds uitvoert;

b)

de gemachtigde vertegenwoordigers van de beheerautoriteit of, in voorkomend geval, de instantie die een holdingfonds uitvoert en de instantie die een specifiek fonds uitvoert.

Deze financieringsovereenkomsten bevatten de in bijlage X vervatte elementen.

6.   De financiële aansprakelijkheid van de beheerautoriteit is beperkt tot het door de beheerautoriteit in het kader van de financieringsovereenkomsten aan het financieringsinstrument toegewezen bedrag.

7.   De instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren of, bij garanties, de instantie die de onderliggende lening verstrekt, steunen de eindontvangers, daarbij terdege rekening houdend met de programmadoelstellingen en het potentieel voor de financiële levensvatbaarheid van de investering zoals die in het bedrijfsplan of een gelijkwaardig document wordt gemotiveerd. De selectie van de eindontvangers is transparant en geeft geen aanleiding tot een belangenconflict.

8.   Aan een programma kan nationale medefinanciering worden verstrekt door de beheerautoriteit of, overeenkomstig de fondsspecifieke regels, op het niveau van het holdingfonds, de specifieke fondsen of de investeringen in eindontvangers. Wanneer nationale medefinanciering wordt verstrekt op het niveau van investeringen in eindontvangers, bewaart de instantie die de financieringsinstrumenten uitvoert, bewijsstukken die de subsidiabiliteit van de onderliggende uitgaven aantonen.

9.   De beheerautoriteit die het financieringsinstrument rechtstreeks uitvoert overeenkomstig lid 1 van dit artikel, of de instantie die het financieringsinstrument uitvoert overeenkomstig lid 2 van dit artikel, houdt afzonderlijke rekeningen bij of gebruikt een boekhoudkundige code voor elke prioriteit of, voor het EFMZVA, elke specifieke doelstelling en, in voorkomend geval, elke regiocategorie voor elke programmabijdrage, en apart voor middelen als bedoeld in respectievelijk artikel 60 en artikel 62.

Artikel 60

Rente en andere voordelen als gevolg van steun uit de fondsen aan financieringsinstrumenten

1.   Aan financieringsinstrumenten betaalde steun uit de fondsen wordt geplaatst op rekeningen bij in lidstaten gevestigde financiële instellingen en wordt beheerd in overeenstemming met actief kasmiddelenbeheer en volgens het beginsel van goed financieel beheer.

2.   Rente en andere voordelen die kunnen worden toegerekend aan steun uit de fondsen die aan financieringsinstrumenten is betaald, worden tot aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode gebruikt voor dezelfde doeleinden als de oorspronkelijke steun uit de fondsen, onder meer voor de betaling van beheersvergoedingen en de vergoeding van beheerskosten die door de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren, worden gemaakt overeenkomstig artikel 68, lid 1, punt d), hetzij binnen hetzelfde financieringsinstrument, hetzij, na de stopzetting van dat financieringsinstrument, in andere financieringsinstrumenten of andere vormen van steun voor verdere investeringen in eindontvangers.

3.   De in lid 2 bedoelde rente en andere voordelen die niet in overeenstemming met die bepaling zijn gebruikt, worden afgetrokken van de rekeningen die voor het laatste boekjaar worden ingediend.

Artikel 61

Gedifferentieerde behandeling van investeerders

1.   Steun uit de fondsen voor financieringsinstrumenten die in eindontvangers wordt geïnvesteerd en alle soorten door die investeringen gegenereerde inkomsten, waaronder terugbetaalde middelen, die kunnen worden toegerekend aan de steun uit de fondsen, kunnen worden gebruikt voor een gedifferentieerde behandeling van investeerders die volgens het beginsel van de markteconomie werken door de risico’s en de winsten op passende wijze te delen, rekening houdend met het beginsel van goed financieel beheer.

2.   Het niveau van een dergelijke gedifferentieerde behandeling ligt niet hoger dan wat nodig is om stimulansen te creëren voor het aantrekken van particuliere middelen, zoals vastgesteld door een concurrentieprocedure of een onafhankelijke beoordeling.

Artikel 62

Hergebruik van middelen die kunnen worden toegerekend aan de steun uit de fondsen

1.   Middelen die voor het einde van de subsidiabiliteitsperiode aan financieringsinstrumenten worden terugbetaald uit investeringen in eindontvangers of doordat voor garantieovereenkomsten gereserveerde middelen vrijkomen, met inbegrip van terugbetaald kapitaal en andere gegenereerde inkomsten die kunnen worden toegerekend aan de steun uit de fondsen, worden hergebruikt voor dezelfde of andere financieringsinstrumenten voor nieuwe investeringen in eindontvangers, ter dekking van de verliezen op het nominale bedrag van de bijdrage van de fondsen aan het financieringsinstrument als gevolg van negatieve rentevoeten, indien die verliezen zich voordoen ondanks actief kasmiddelenbeheer, of voor beheerskosten en -vergoedingen die met dergelijke nieuwe investeringen samenhangen, rekening houdend met het beginsel van goed financieel beheer.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de in lid 1 bedoelde middelen die aan financieringsinstrumenten worden terugbetaald in een periode van ten minste acht jaar na het verstrijken van de subsidiabiliteitsperiode, worden hergebruikt overeenkomstig de beleidsdoelstellingen van het programma of de programma’s in het kader waarvan zij werden opgezet, binnen hetzelfde financieringsinstrument dan wel, wanneer deze middelen niet meer tot het financieringsinstrument behoren, binnen andere financieringsinstrumenten of andere steunvormen.

HOOFDSTUK III

Subsidiabiliteitsregels

Artikel 63

Subsidiabiliteit

1.   De subsidiabiliteit van de uitgaven wordt op basis van de nationale regels bepaald, tenzij er specifieke regels zijn vastgelegd in of op grond van deze verordening of de fondsspecifieke verordeningen.

2.   Uitgaven komen in aanmerking voor een bijdrage uit de fondsen als zij zijn gedaan door een begunstigde of de particuliere partner van een concrete PPP-actie en zijn betaald voor de uitvoering van concrete acties tussen de datum van indiening van het programma bij de Commissie of, als dat eerder is, 1 januari 2021, en 31 december 2029.

Voor kosten die worden vergoed op grond van artikel 53, lid 1, punten b), c) en f), worden de acties die de basis voor de vergoeding vormen, tussen de datum van indiening van het programma bij de Commissie of, als dat eerder is, 1 januari 2021, en 31 december 2029 uitgevoerd.

3.   Voor het EFRO worden uitgaven die betrekking hebben op concrete acties in meer dan één regiocategorie van een lidstaat als beschreven in artikel 108, lid 2, pro rata aan de desbetreffende regiocategorieën toegewezen, op basis van objectieve criteria.

Voor het ESF+ kunnen uitgaven die verband houden met concrete acties worden toegewezen aan iedere regiocategorie van het programma, mits de concrete actie bijdraagt tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma.

Voor het JTF dragen uitgaven die betrekking hebben op concrete acties bij tot de uitvoering van het territoriale plan voor een rechtvaardige transitie.

4.   Een concrete actie of een deel daarvan kan buiten een lidstaat worden uitgevoerd, ook indien dit buiten het grondgebied van de Unie is, mits de concrete actie bijdraagt tot de doelstellingen van het programma.

5.   Voor subsidies in de vormen bedoeld in artikel 53, lid 1, punten b), c) en d), zijn de uitgaven die voor een bijdrage uit de fondsen in aanmerking komen, gelijk aan de overeenkomstig artikel 53, lid 3, berekende bedragen.

6.   Concrete acties die fysiek voltooid zijn of volledig zijn uitgevoerd voordat de financieringsaanvraag in het kader van het programma is ingediend, worden niet geselecteerd voor steun uit de fondsen, ongeacht of alle betrokken betalingen zijn verricht. Dit lid is niet van toepassing op de vergoeding uit het EFMZVA voor aanvullende kosten in de ultraperifere gebieden op grond van artikel 24 van de EFMZVA-verordening en op de steun uit de aanvullende financiering voor de ultraperifere gebieden uit hoofde van artikel 110, lid 1, punt e), van deze verordening.

7.   Wanneer uitgaven subsidiabel worden doordat een programma wordt gewijzigd, zijn zij subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend.

Voor het EFRO, het Cohesiefonds en het JTF worden uitgaven subsidiabel als gevolg van een programmawijziging wanneer een nieuw interventietype als bedoeld in bijlage I, tabel 1, wordt toegevoegd aan het programma, en voor het EMFZVA, het AMIF, het ISF en het BMVI wanneer een nieuw interventietype als bedoeld in de fondsspecifieke verordeningen wordt toegevoegd aan het programma.

Indien een programma wordt gewijzigd om natuurrampen te bestrijden, kan in het programma worden bepaald dat de uitgaven in verband met die wijziging subsidiabel zijn vanaf de datum waarop de natuurramp plaatsvond.

8.   Indien een nieuw programma wordt goedgekeurd, zijn de uitgaven subsidiabel vanaf de datum waarop het desbetreffende verzoek bij de Commissie is ingediend.

9.   Voor een concrete actie mag steun worden ontvangen uit een of meer fondsen, of uit een of meer programma’s, en uit andere instrumenten van de Unie. In dat geval mogen uitgaven die worden gedeclareerd in een betalingsaanvraag voor een van de fondsen, niet worden gedeclareerd voor een van de onderstaande vormen van steun:

a)

steun uit een ander fonds of instrument van de Unie;

b)

steun uit hetzelfde fonds in het kader van een ander programma.

Het bedrag van de in de betalingsaanvraag voor een fonds op te nemen uitgave kan voor elk fonds en voor het betrokken programma of de betrokken programma’s pro rata worden berekend overeenkomstig het document met de steunvoorwaarden.

Artikel 64

Niet-subsidiabele kosten

1.   De volgende kosten komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit de fondsen:

a)

debetrente, behalve met betrekking tot subsidies verleend in de vorm van een rentesubsidie of een subsidie voor garantievergoedingen;

b)

de aankoop van grond voor een bedrag van meer dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven in verband met de betrokken concrete actie; voor verwaarloosde gebieden en voormalige industriezones met gebouwen wordt die grens verhoogd tot 15 %; voor financieringsinstrumenten gelden deze percentages voor de aan de eindontvanger betaalde programmabijdrage of, in het geval van garanties, voor het bedrag van de onderliggende lening;

c)

belasting over de toegevoegde waarde (btw), behalve:

i)

voor concrete acties waarvan de totale kosten lager zijn dan 5 000 000 EUR (inclusief btw);

ii)

voor concrete acties waarvan de totale kosten ten minste 5 000 000 EUR (inclusief btw) bedragen indien zij krachtens de nationale btw-wetgeving niet terugvorderbaar zijn;

iii)

door de eindontvanger in het kader van financieringsinstrumenten gedane investeringen; indien deze investeringen worden ondersteund door financieringsinstrumenten gecombineerd met programmasteun in de vorm van een subsidie als bedoeld in artikel 58, lid 5, is de btw niet subsidiabel voor het deel van de investeringskosten dat overeenkomt met de programmasteun in de vorm van een subsidie, tenzij de btw voor de investeringskosten krachtens de nationale btw-wetgeving niet terugvorderbaar is of indien het deel van de investeringskosten dat overeenkomt met de programmasteun in de vorm van de subsidie minder dan 5 000 000 EUR (inclusief btw) bedraagt;

iv)

voor fondsen voor kleinschalige projecten en investeringen door eindontvangers in de context van fondsen voor kleinschalige projecten in het kader van Interreg.

Punt b) van de eerste alinea is niet van toepassing op concrete acties ten behoeve van milieubehoud.

2.   In de fondsspecifieke verordeningen kunnen andere kosten worden vermeld die niet in aanmerking komen voor een bijdrage uit het respectieve fonds.

Artikel 65

Duurzaamheid van concrete acties

1.   De lidstaat betaalt de bijdrage uit de fondsen aan een concrete actie, met inbegrip van investeringen in infrastructuur of productieve investeringen, terug indien binnen vijf jaar na de eindbetaling aan de begunstigde of in voorkomend geval binnen de in de staatssteunregels beschreven termijn, een van de volgende gebeurtenissen op de concrete actie van toepassing is:

a)

beëindiging van een productieactiviteit of overbrenging ervan buiten de regio van NUTS-niveau 2 waar ze steun ontving;

b)

eigendomsoverdracht van een infrastructuurvoorziening waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt;

c)

een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden ervan waardoor de oorspronkelijke doelstellingen dreigen te worden ondermijnd.

De lidstaat kan de in de eerste alinea vermelde termijn verkorten tot drie jaar in gevallen betreffende het behoud van investeringen of door kleine en middelgrote ondernemingen gecreëerde banen.

Terugbetalingen door de lidstaat vanwege niet-naleving van dit artikel staan in verhouding tot de periode van niet-nakoming.

2.   Voor uit het ESF+ of uit het JTF overeenkomstig artikel 8, lid 2, punten k), l) en m), van de JTF-verordening ondersteunde concrete acties wordt de steun terugbetaald indien voor die acties een verplichting geldt tot behoud van de investering uit hoofde van staatssteunregels.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op programmabijdragen aan of door financieringsinstrumenten, noch op concrete acties waarvan een productieactiviteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement.

Artikel 66

Verplaatsing

1.   Uitgaven voor verplaatsing komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit de fondsen.

2.   Indien een bijdrage uit de fondsen staatssteun vormt, vergewist de beheerautoriteit zich ervan dat de bijdrage geen steun is voor verplaatsing overeenkomstig artikel 14, lid 16, van Verordening (EU) nr. 651/2014.

Artikel 67

Specifieke subsidiabiliteitsregels voor subsidies

1.   Bijdragen in natura in de vorm van de levering van werken, goederen, diensten, grond en onroerend goed waarvoor geen door facturen of documenten met dezelfde bewijskracht gestaafde betaling is gedaan, kunnen in aanmerking komen mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de overheidssteun die aan de concrete actie is betaald, inclusief bijdragen in natura, is niet hoger dan het totale bedrag aan subsidiabele uitgaven, exclusief bijdragen in natura, aan het einde van de concrete actie;

b)

de waarde die aan bijdragen in natura wordt toegekend, is niet hoger dan de kosten die gewoonlijk op de markt in kwestie worden aanvaard;

c)

de waarde en de uitvoering van de bijdrage in natura kunnen onafhankelijk worden beoordeeld en geverifieerd;

d)

wat de levering van grond of onroerend goed betreft, kan met het oog op een huurovereenkomst een nominaal jaarlijks bedrag van maximaal één valuta-eenheid van de lidstaat worden betaald;

e)

wat bijdragen in natura in de vorm van onbetaalde arbeid betreft, wordt de waarde van die arbeid bepaald aan de hand van de werkelijke, geverifieerde arbeidstijd en de beloning voor soortgelijke arbeid.

De waarde van de grond of het onroerend goed bedoeld in de eerste alinea, punt d), van dit lid wordt gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een bevoegde officiële instantie en ligt niet hoger dan de in artikel 64, lid 1, punt b), bedoelde bovengrens.

2.   Afschrijvingskosten waarvoor geen door facturen gestaafde betaling is gedaan, kunnen als subsidiabel worden beschouwd mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de subsidiabiliteitsregels van het programma staan dit toe;

b)

het bedrag van de uitgaven wordt gestaafd door documenten die dezelfde bewijskracht hebben als facturen voor subsidiabele kosten, voor zover die kosten in de in artikel 53, lid 1, punt a), bedoelde vorm werden vergoed;

c)

de kosten hebben uitsluitend betrekking op de steunperiode voor de concrete actie;

d)

er is geen overheidssubsidie toegekend voor de aanschaf van de afgeschreven activa.

Artikel 68

Specifieke subsidiabiliteitsregels voor financieringsinstrumenten

1.   Voor financieringsinstrumenten zijn de subsidiabele uitgaven het totaalbedrag aan programmabijdragen dat binnen de subsidiabiliteitsperiode is betaald aan het financieringsinstrument of, waar het garanties betreft, voor garantieovereenkomsten is gereserveerd door het financieringsinstrument, voor zover dat bedrag betrekking heeft op:

a)

betalingen aan eindontvangers, in geval van leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen;

b)

middelen die gereserveerd zijn voor garantieovereenkomsten, ongeacht of deze nog uitstaan of reeds verlopen zijn, om aan mogelijke aanspraken op garanties voor verliezen te kunnen voldoen, berekend op grond van een multiplicatorratio die is vastgelegd voor de respectieve onderliggende uitgekeerde nieuwe leningen aan of investeringen in eigen vermogen of quasi-eigenvermogen van eindontvangers;

c)

betalingen aan of ten voordele van eindontvangers, indien financieringsinstrumenten worden gecombineerd met een andere bijdrage van de Unie in een concrete actie in één financieringsinstrument overeenkomstig artikel 58, lid 5;

d)

betalingen van beheersvergoedingen en vergoedingen van beheerskosten die de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren, hebben gemaakt.

2.   Indien een financieringsinstrument wordt uitgevoerd over opeenvolgende programmeringsperiodes heen, kan de steun worden verstrekt aan of ten voordele van eindontvangers, inclusief beheerskosten en -vergoedingen, op basis van overeenkomsten die tijdens de voorgaande programmeringsperiode zijn gesloten, mits die steun voldoet aan de subsidiabiliteitsregels van de daaropvolgende programmeringsperiode. In die gevallen wordt de subsidiabiliteit van in betalingsaanvragen ingediende uitgaven bepaald volgens de regels van de respectieve programmeringsperiode.

3.   Voor de toepassing van lid 1, punt b), worden, indien de entiteit die van de garanties profiteert de geplande hoeveelheid nieuwe leningen aan of investeringen in eigen vermogen of quasi-eigenvermogen van eindontvangers niet in overeenstemming met de multiplicatorratio heeft uitgekeerd, de subsidiabele uitgaven proportioneel verminderd. De multiplicatorratio kan opnieuw worden bezien indien veranderingen van de marktomstandigheden dat rechtvaardigen. Een dergelijke herziening heeft geen terugwerkende kracht.

4.   Voor de toepassing van lid 1, punt d), zijn de beheersvergoedingen op prestaties gebaseerd.

Indien instanties die een holdingfonds uitvoeren, worden geselecteerd middels de onderhandse gunning van een overeenkomst overeenkomstig artikel 59, lid 3, is het bedrag van de aan die instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat als subsidiabele uitgave kan worden gedeclareerd, onderworpen aan een drempel van maximaal 5 % van het totaalbedrag van de programmabijdragen die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van leningen of die voor garantieovereenkomsten zijn gereserveerd, en van maximaal 7 % van het totaalbedrag van de programmabijdragen die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van investeringen in eigen vermogen en quasi-eigenvermogen.

Indien instanties die een specifiek fonds uitvoeren, worden geselecteerd middels de onderhandse gunning van een overeenkomst overeenkomstig artikel 59, lid 3, is het bedrag van de aan die instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat als subsidiabele uitgave kan worden gedeclareerd, onderworpen aan een drempel van maximaal 7 % van het totaalbedrag van de programmabijdragen die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van leningen of die voor garantieovereenkomsten zijn gereserveerd, en van maximaal 15 % van het totaalbedrag van de programmabijdragen die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van investeringen in eigen vermogen of quasi-eigenvermogen.

Indien instanties die een holdingfonds of specifieke fondsen, of beide, uitvoeren worden geselecteerd middels een aanbesteding overeenkomstig het toepasselijke recht, het bedrag van beheerskosten en -vergoedingen vastgelegd in de financieringsovereenkomst en geeft het resultaat weer van de openbare aanbesteding.

5.   Afsluitprovisies die geheel of gedeeltelijk aan de eindontvanger worden berekend, gelden niet als subsidiabele uitgaven.

6.   De overeenkomstig lid 1 gedeclareerde subsidiabele uitgaven mogen de som van het totale steunbedrag uit de fondsen dat voor de toepassing van dat lid is betaald en de bijhorende nationale medefinanciering niet overschrijden.

TITEL VI

BEHEER EN CONTROLE

HOOFDSTUK I

Algemene regels voor beheer en controle

Artikel 69

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.   De lidstaten beschikken over beheer- en controlesystemen voor hun programma’s overeenkomstig deze titel en waarborgen dat die systemen functioneren overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en de in bijlage XI uiteengezette hoofdvereisten.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in de rekeningen opgenomen uitgaven die bij de Commissie worden ingediend wettig en regelmatig zijn en treffen alle nodige maatregelen om onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, te voorkomen, op te sporen en te corrigeren, en daarover te rapporteren. Die acties omvatten het verzamelen van informatie over de uiteindelijk begunstigden van de ontvangers van Uniefinanciering overeenkomstig bijlage XVII. De regels voor het verzamelen en verwerken van die gegevens zijn in overeenstemming met de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften. De Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en de Europese Rekenkamer hebben de nodige toegang tot die informatie.

Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma’s gelden de verplichtingen met betrekking tot het verzamelen van informatie over de uiteindelijk begunstigden van de ontvangers van Uniefinanciering overeenkomstig bijlage XVII, als bepaald in de eerste alinea, vanaf 1 januari 2023.

3.   De lidstaten treffen op verzoek van de Commissie de nodige maatregelen om de effectieve werking van hun beheer- en controlesysteem en de wettigheid en regelmatigheid van de bij de Commissie ingediende uitgaven te waarborgen. Als een dergelijke maatregel een audit is, kunnen ambtenaren van de Commissie of hun gemachtigde vertegenwoordigers daaraan deelnemen.

4.   De lidstaten waarborgen de kwaliteit, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van het monitoringsysteem en van de gegevens over indicatoren.

5.   De lidstaten zorgen voor de bekendmaking van informatie in overeenstemming met de in deze verordening en in de fondsspecifieke verordeningen vastgelegde vereisten, behalve indien die bekendmaking door het Unierecht of door het nationale recht wordt uitgesloten om redenen van veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek of bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679.

6.   De lidstaten beschikken over systemen en procedures om te waarborgen dat alle voor het in bijlage XIII bedoelde auditspoor benodigde documenten worden bewaard overeenkomstig de voorschriften van artikel 82.

7.   De lidstaten treffen regelingen om ervoor te zorgen dat klachten over de fondsen daadwerkelijk worden onderzocht. De lidstaten zijn, overeenkomstig hun institutioneel en juridisch kader, verantwoordelijk voor het toepassingsgebied, de regels en de procedures betreffende die regelingen. Dit laat de algemene mogelijkheid tot behandeling van de klachten die burgers en belanghebbenden tot de Commissie richten onverlet. De lidstaten onderzoeken op verzoek van de Commissie de bij de Commissie ingediende klachten met betrekking tot hun programma’s en informeren de Commissie over de resultaten van deze onderzoeken.

Voor de toepassing van dit artikel hebben klachten betrekking op elk geschil tussen potentiële en geselecteerde begunstigden over de voorgestelde of geselecteerde concrete actie en alle geschillen met derde partijen over de uitvoering van het programma of de concrete acties daarvan, ongeacht de kwalificatie van rechtsmiddelen krachtens het nationale recht.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat de begunstigden en de programma-autoriteiten alle informatie uitwisselen via elektronische systemen voor gegevensuitwisseling overeenkomstig bijlage XIV.

De lidstaten promoten de voordelen van elektronische gegevensuitwisseling en bieden de begunstigden in dit verband alle nodige steun.

In afwijking van de eerste alinea kan de beheerautoriteit op uitdrukkelijk verzoek van een begunstigde bij wijze van uitzondering aanvaarden dat informatie in papieren vorm wordt uitgewisseld, onverminderd haar verplichting om gegevens vast te leggen en op te slaan overeenkomstig artikel 72, lid 1, punt e).

Voor door het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI ondersteunde programma’s is de eerste alinea van toepassing vanaf 1 januari 2023.

De eerste alinea is niet van toepassing op programma’s of prioriteiten als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening.

9.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle officiële informatie-uitwisselingen met de Commissie geschieden via een elektronisch systeem voor gegevensuitwisseling overeenkomstig bijlage XV.

10.   De lidstaten verstrekken uiterlijk 31 januari en 31 juli een raming van het bedrag van de betalingsaanvragen die zij voor het lopende en het volgende kalenderjaar zullen indienen of zorgen ervoor dat de beheerautoriteiten een dergelijke raming verstrekken, overeenkomstig bijlage VIII.

11.   Elke lidstaat beschikt ten laatste bij de indiening van de aanvraag voor de eindbetaling voor het eerste boekjaar en uiterlijk 30 juni 2023 over een beschrijving van het beheer- en controlesysteem overeenkomstig het in bijlage XVI opgenomen model. Hij past die beschrijving aan latere wijzigingen aan.

12.   De lidstaten rapporteren onregelmatigheden overeenkomstig de criteria voor het bepalen van de te melden onregelmatigheden, de te verstrekken gegevens en het format voor rapportage van bijlage XII.

Artikel 70

Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie

1.   De Commissie vergewist zich ervan dat de lidstaten beheer- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening voldoen en dat deze systemen tijdens de uitvoering van de programma’s effectief en efficiënt functioneren. De Commissie stelt op basis van een risicobeoordeling een auditstrategie en een auditplan op voor haar eigen auditwerkzaamheden.

De Commissie en de auditautoriteiten stemmen hun auditplannen op elkaar af.

2.   De Commissie voert audits uit tot drie kalenderjaren na de goedkeuring van de rekeningen waarin de betrokken uitgave was opgenomen. Die termijn geldt niet voor concrete acties waarbij een vermoeden van fraude bestaat.

3.   Voor het verrichten van hun audits krijgen de ambtenaren van de Commissie of hun gemachtigde vertegenwoordigers inzage in alle noodzakelijke gegevens, documenten en metagegevens — ongeacht de aard van de informatiedrager — over de door de fondsen gesteunde concrete acties of over de beheer- en controlesystemen, en ontvangen zij kopieën in de specifiek gevraagde formaten.

4.   Voor audits ter plaatse geldt tevens het volgende:

a)

behalve in dringende gevallen stelt de Commissie de bevoegde programma-autoriteit ten minste 15 werkdagen van tevoren in kennis van de audit; aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen;

b)

indien door de toepassing van nationale bepalingen bepaalde handelingen voorbehouden zijn aan daartoe door nationale wetgeving specifiek aangewezen functionarissen, krijgen de ambtenaren van de Commissie en hun gemachtigde vertegenwoordigers inzage in de aldus verkregen informatie, onverminderd de bevoegdheden van nationale gerechtelijke instanties en met volledige inachtneming van de grondrechten van de betrokken rechtssubjecten;

c)

de Commissie verstuurt de voorlopige auditbevindingen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat uiterlijk drie maanden na de laatste dag van de audit;

d)

de Commissie verstuurt het auditverslag uiterlijk drie maanden na de dag van ontvangst van een volledig antwoord van de bevoegde autoriteit van de lidstaat op de voorlopige auditbevindingen; het antwoord van de lidstaat wordt als volledig beschouwd indien de Commissie binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het antwoord van de lidstaat geen verzoek om aanvullende informatie of een herzien document heeft ingediend.

Teneinde de in de punten c) en d) van de eerste alinea van dit lid vermelde termijnen in acht te nemen, stelt de Commissie de voorlopige auditbevindingen en het auditverslag in ten minste een van de officiële talen van de instellingen van de Unie beschikbaar.

De in de punten c) en d) van de eerste alinea van dit lid vermelde termijnen kunnen, indien noodzakelijk geacht en met de instemming van de Commissie en de bevoegde autoriteit van de lidstaat, worden verlengd.

Indien er een termijn is vastgesteld voor een antwoord van de lidstaat op de voorlopige auditbevindingen of het auditverslag vermeld in de punten c) en d) van de eerste alinea van dit lid, gaat deze termijn in na ontvangst ervan door de bevoegde autoriteit van de lidstaat in ten minste een van de officiële talen van de betrokken lidstaat.

Artikel 71

Programma-autoriteiten

1.   Voor de toepassing van artikel 63, lid 3, van het Financieel Reglement wijst de lidstaat voor elk programma een beheerautoriteit en een auditautoriteit aan. Wanneer een lidstaat de boekhoudfunctie aan een andere instantie dan de beheerautoriteit toevertrouwt overeenkomstig artikel 72, lid 2, van deze verordening, wordt die instantie eveneens als een programma-autoriteit beschouwd. Deze autoriteiten kunnen voor meerdere programma’s verantwoordelijk zijn.

2.   De auditautoriteit is een overheidsinstantie. Auditwerkzaamheden kunnen, onder verantwoordelijkheid van de auditautoriteit, ook worden uitgevoerd door een andere publieke of private instantie. De auditautoriteit en alle dergelijke instanties die onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit auditwerkzaamheden verrichten, zijn functioneel onafhankelijk van de gecontroleerden.

3.   De beheerautoriteit kan een of meer intermediaire instanties aanwijzen om bepaalde taken onder haar verantwoordelijk uit te voeren. Afspraken tussen de beheerautoriteit en intermediaire instanties worden schriftelijk vastgelegd.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat het beginsel van scheiding van functies tussen en binnen de programma-autoriteiten gerespecteerd wordt.

5.   Indien een programma overeenkomstig zijn doelstellingen voorziet in steun uit het EFRO of het ESF+ voor een programma dat wordt medegefinancierd door Horizon Europa, als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt b), van de Horizon Europa-verordening, wordt de instantie die het door Horizon Europa medegefinancierde programma uitvoert, overeenkomstig lid 3 van dit artikel door de beheerautoriteit van het desbetreffende programma als een intermediaire instantie aangewezen.

6.   De lidstaat kan op eigen initiatief een coördinerende instantie instellen die tot taak heeft contact te houden met en informatie te verstrekken aan de Commissie, en activiteiten van de programma-autoriteiten in die lidstaat te coördineren.

HOOFDSTUK II

Standaardbeheer- en controlesystemen

Artikel 72

Functies van de beheerautoriteit

1.   De beheerautoriteit is verantwoordelijk voor het beheer van het programma met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het programma. Meer bepaald heeft de beheerautoriteit de volgende functies:

a)

concrete acties selecteren overeenkomstig artikel 73, met uitzondering van de in artikel 33, lid 3, punt d), vermelde concrete acties;

b)

programmabeheerstaken uitvoeren overeenkomstig artikel 74;

c)

de werkzaamheden van het monitoringcomité ondersteunen overeenkomstig artikel 75;

d)

toezicht houden op intermediaire instanties;

e)

de gegevens van elke concrete actie elektronisch registreren en overeenkomstig bijlage XVII opslaan voor monitoring, evaluatie, financieel beheer, verificaties en audits, en de beveiliging, integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevens en de authenticatie van gebruikers waarborgen.

2.   De lidstaat kan de in artikel 76 bedoelde boekhoudfunctie toevertrouwen aan de beheerautoriteit of een andere instantie.

3.   Voor door het AMIF, het ISF of het BMVI ondersteunde programma’s wordt de boekhoudfunctie uitgeoefend door of onder de verantwoordelijkheid van de beheerautoriteit.

Artikel 73

Selectie van concrete acties door de beheerautoriteit

1.   Voor de selectie van concrete acties moet de beheerautoriteit criteria en procedures vaststellen en toepassen die niet-discriminerend en transparant zijn, toegankelijkheid voor personen met een handicap en gendergelijkheid waarborgen en rekening houden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het beginsel van duurzame ontwikkeling en het beleid van de Unie op milieugebied overeenkomstig artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU.

De criteria en procedures waarborgen dat de te selecteren concrete acties worden geprioriteerd om de Uniefinanciering maximaal te laten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

2.   Voor de selectie van concrete acties moet de beheerautoriteit:

a)

ervoor zorgen dat de geselecteerde acties in overeenstemming zijn met het programma, daaronder begrepen samenhang vertonen met de desbetreffende strategieën die eraan ten grondslag liggen, en effectief bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma;

b)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties waarvoor een randvoorwaarde geldt, overeenstemmen met de desbetreffende strategieën en planningdocumenten die zijn opgesteld voor de vervulling van die randvoorwaarde;

c)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties de beste verhouding tussen het steunbedrag, de uitgevoerde activiteiten en de verwezenlijking van doelstellingen vertegenwoordigen;

d)

nagaan of de begunstigde over de nodige financiële middelen en mechanismen beschikt om de exploitatie- en onderhoudskosten te dekken voor concrete acties die investeringen in infrastructuur of productieve investeringen omvatten, opdat deze financieel houdbaar zijn;

e)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (51) vallen, worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling of een screeningprocedure en dat terdege rekening is gehouden met de beoordeling van alternatieve oplossingen;

f)

verifiëren dat het toepasselijke recht is nageleefd indien de concrete acties zijn begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheerautoriteit;

g)

waarborgen dat een geselecteerde concrete actie binnen het toepassingsgebied van het betrokken fonds valt en aan een interventietype wordt toegewezen;

h)

waarborgen dat concrete acties geen activiteiten omvatten die deel hebben uitgemaakt van een concrete actie waarbij sprake was van een verplaatsing overeenkomstig artikel 66, of die zouden neerkomen op een overdracht van een productieactiviteit overeenkomstig artikel 65, lid 1, punt a);

i)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties niet rechtstreeks worden beïnvloed door een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot een inbreuk als bedoeld in artikel 258 VWEU die de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van concrete acties in gevaar brengt;

j)

de klimaatbestendigheid waarborgen van investeringen in infrastructuur die een verwachte levensduur van ten minste vijf jaar hebben.

Met betrekking tot punt b) van dit lid, zijn in het geval van de eerste beleidsdoelstelling, als vermeld in artikel 3, lid 1, punt a), van de EFRO- en CF-verordening, alleen concrete acties die overeenstemmen met de in de punten i) en iv) van dat punt bedoelde specifieke doelstellingen consistent met de desbetreffende strategieën voor slimme specialisatie.

3.   De beheerautoriteit waarborgt dat aan de begunstigde een document wordt verstrekt met alle voorwaarden voor steun voor elke concrete actie, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die moeten worden geleverd, het financieringsplan, de uitvoeringstermijn en, indien van toepassing, de toe te passen methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de steun.

4.   Voor concrete acties waaraan een Excellentiekeurmerk is toegekend of die zijn geselecteerd in het kader van een door Horizon Europa medegefinancierd programma, kan de beheerautoriteit besluiten rechtstreeks uit het EFRO of het ESF+ steun te verstrekken, op voorwaarde dat die concrete acties voldoen aan de in lid 2, punten a), b) en g), vermelde vereisten.

Daarnaast kunnen de beheerautoriteiten op de in de eerste alinea bedoelde concrete acties de categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van de subsidiabele kosten toepassen die conform het betrokken Unie-instrument zijn vastgesteld. Deze elementen worden vermeld in het in lid 3 bedoelde document.

5.   Wanneer de beheerautoriteit een concrete actie van strategisch belang selecteert, stelt zij de Commissie daarvan binnen een maand in kennis en verstrekt zij de Commissie alle relevante informatie over die actie.

Artikel 74

Programmabeheer door de beheerautoriteit

1.   De beheerautoriteit:

a)

voert beheersverificaties uit om na te gaan of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd, of de concrete actie voldoet aan het toepasselijke recht, aan het programma en aan de steunvoorwaarden, en:

i)

voor kosten die worden vergoed overeenkomstig artikel 53, lid 1, punt a), of het bedrag van de door de begunstigden met betrekking tot deze kosten gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk is betaald en of de begunstigden een afzonderlijke boekhouding voeren of passende boekhoudkundige codes gebruiken voor alle met die concrete actie samenhangende transacties;

ii)

voor kosten die worden vergoed overeenkomstig artikel 53, lid 1, punten b), c) en d), of is voldaan aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave aan de begunstigde;

b)

waarborgt dat, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van financiering, de begunstigde uiterlijk 80 dagen na de datum waarop hij de betalingsaanvraag heeft ingediend, het verschuldigde totale bedrag ontvangt; de termijn kan worden onderbroken indien het voor de beheerautoriteit niet mogelijk is om op basis van de door de begunstigde verstrekte informatie te bepalen of het bedrag verschuldigd is;

c)

zorgt voor effectieve en proportionele fraudebestrijdingsmaatregelen en -procedures op basis van de vastgestelde risico’s;

d)

voorkomt onregelmatigheden, spoort ze op en corrigeert ze;

e)

bevestigt dat de in de rekeningen opgenomen uitgaven wettig en regelmatig zijn;

f)

stelt de beheersverklaring op overeenkomstig het in bijlage XVIII opgenomen model.

Met betrekking tot punt b) van de eerste alinea mogen er geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die de bedragen verschuldigd aan begunstigden zouden verminderen.

Met betrekking tot concrete PPP-acties stort de beheerautoriteit de betalingen op een geblokkeerde rekening die specifiek daarvoor is geopend op naam van de begunstigde om te worden gebruikt overeenkomstig de PPP-overeenkomst.

2.   De in lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde beheersverificaties zijn risicogebaseerd en proportioneel met de vooraf schriftelijk vastgestelde risico’s.

Beheersverificaties omvatten administratieve verificaties met betrekking tot betalingsaanvragen van begunstigden en verificaties ter plaatse van concrete acties. Die verificaties worden uitgevoerd vóór indiening van de rekeningen overeenkomstig artikel 98.

3.   Indien de beheerautoriteit ook een begunstigde van het programma is, moet de regeling voor de beheersverificaties een scheiding van functies garanderen.

Onverminderd lid 2 kan de Interreg-verordening specifieke voorschriften inzake op Interreg-programma’s toepasselijke beheersverificaties bevatten. De AMIF-, de ISF- en de BMVI-verordeningen kunnen specifieke regels voor beheersverificaties bevatten die van toepassing zijn ingeval een internationale organisatie een begunstigde is.

Artikel 75

Ondersteuning van het werk van het monitoringcomité door de beheerautoriteit

De beheerautoriteit:

a)

verstrekt het monitoringcomité tijdig alle informatie die het nodig heeft om zijn taken uit te voeren;

b)

zorgt ervoor dat gevolg wordt gegeven aan de besluiten en aanbevelingen van het monitoringcomité.

Artikel 76

De boekhoudfunctie

1.   De boekhoudfunctie omvat de volgende taken:

a)

opstellen en bij de Commissie indienen van betalingsaanvragen overeenkomstig de artikelen 91 en 92;

b)

opstellen en indienen van de rekeningen, bevestigen dat ze volledig, juist en waarheidsgetrouw zijn overeenkomstig artikel 98, en elektronisch bijhouden van alle elementen van de rekeningen, inclusief betalingsaanvragen;

c)

omrekenen van de in een andere valuta dan de euro gedane uitgaven aan de hand van de maandelijkse wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin die uitgaven zijn geregistreerd in de boekhoudsystemen van de instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de in dit artikel bepaalde taken.

2.   De boekhoudfunctie houdt geen verificaties op het niveau van begunstigden in.

3.   In afwijking van lid 1, punt c), kan in de Interreg-verordening een andere methode worden vastgelegd voor het omrekenen van uitgaven die in een andere valuta dan de euro worden gedaan.

Artikel 77

Taken van de auditautoriteit

1.   De auditautoriteit is verantwoordelijk voor het uitvoeren van systeemaudits, audits over concrete acties en audits van rekeningen, om zo de Commissie op onafhankelijke wijze waarborgen te bieden over de doeltreffendheid van de beheer- en controlesystemen en de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven die zijn opgenomen in de bij de Commissie ingediende rekeningen.

2.   Auditwerkzaamheden worden verricht overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen.

3.   De auditautoriteit moet de volgende documenten opstellen en bij de Commissie indienen:

a)

een jaarlijks auditadvies overeenkomstig artikel 63, lid 7, van het Financieel Reglement en overeenkomstig het in bijlage XIX bij deze verordening opgenomen model, op basis van alle verrichte auditwerkzaamheden, waarin elk van de volgende aspecten wordt behandeld:

i)

de volledigheid, nauwkeurigheid en waarheidsgetrouwheid van de rekeningen;

ii)

de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven die zijn opgenomen in de bij de Commissie ingediende rekeningen;

iii)

de effectieve werking van het beheer- en controlesysteem;

b)

een jaarlijks controleverslag dat voldoet aan de vereisten van artikel 63, lid 5, punt b), van het Financieel Reglement, overeenkomstig het in bijlage XX bij deze verordening opgenomen model, dat het in punt a) van dit lid bedoelde jaarlijkse auditadvies ondersteunt en dat een samenvatting van de bevindingen bevat, waaronder een analyse van de aard en de omvang van de fouten en tekortkomingen in de systemen en de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen en het daaruit volgende totale foutenpercentage en het resterende foutenpercentage voor de uitgaven die zijn opgenomen in de bij de Commissie ingediende rekeningen.

4.   Indien programma’s worden gegroepeerd voor de audit van concrete acties overeenkomstig artikel 79, lid 2, tweede alinea, kan de uit hoofde van lid 3, punt b), van dit artikel vereiste informatie in één verslag worden opgenomen.

5.   De auditautoriteit zendt de systeemauditverslagen naar de Commissie zodra de contradictoire procedure met de betrokken gecontroleerden is voltooid.

6.   Tenzij anders is overeengekomen, komen de Commissie en de auditautoriteiten regelmatig, en ten minste eenmaal per jaar, bijeen om de auditstrategie, het jaarlijkse controleverslag en het auditadvies te bespreken, hun auditplannen en -methoden op elkaar af te stemmen en van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de beheer- en controlesystemen.

Artikel 78

Auditstrategie

1.   De auditautoriteit stelt, na raadpleging van de beheerautoriteit, een auditstrategie op basis van een risicobeoordeling, rekening houdend met het beheers- en controlesysteem als beschreven in artikel 69, lid 11, betreffende systeemaudits en audits van concrete acties. De auditstrategie omvat systeemaudits van nieuw aangewezen beheerautoriteiten en autoriteiten belast met de boekhoudfunctie. Deze audits worden uitgevoerd binnen 21 maanden na het besluit tot goedkeuring van het programma of de programmawijziging waarbij een dergelijke autoriteit is aangewezen. De auditstrategie wordt opgesteld overeenkomstig het in bijlage XXII opgenomen model en wordt jaarlijks bijgewerkt nadat het eerste jaarlijkse controleverslag en auditadvies bij de Commissie is ingediend. Zij kan betrekking hebben op een of meer programma’s.

2.   Op verzoek wordt de auditstrategie aan de Commissie verstrekt.

Artikel 79

Audits van concrete acties

1.   Audits van concrete acties hebben betrekking op bij de Commissie in het boekjaar gedeclareerde uitgaven, op basis van een steekproef. Die steekproef is representatief en is gebaseerd op statistische steekproefmethodes.

2.   Indien de populatie uit minder dan 300 steekproefeenheden bestaat, kan de auditautoriteit op basis van haar professionele oordeel een niet-statistische steekproefmethode toepassen. In dergelijke gevallen moet de steekproef omvangrijk genoeg zijn om de auditautoriteit in staat te stellen een geldig auditadvies uit te brengen. De niet-statistische steekproefmethode bestrijkt minimaal 10 % van de steekproefeenheden in de populatie van het boekjaar, die op aselecte wijze worden gekozen.

De statistische steekproef kan betrekking hebben op een of meer door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF ondersteunde programma’s en, eventueel met stratificatie, op een of meer programmeringsperiodes, afhankelijk van het professionele oordeel van de auditautoriteit.

De steekproef van door het EFMZVA, het AMIF, het ISF en het BMVI of ondersteunde concrete acties heeft betrekking op door elk fonds apart ondersteunde concrete acties.

3.   Audits van concrete acties omvatten alleen een verificatie ter plaatse van de materiële uitvoering van de concrete actie indien het type concrete actie dat vereist.

De ESF+-verordening kan specifieke bepalingen bevatten voor programma’s of prioriteiten in het kader van artikel 4, lid 1, punt m), van die verordening. De AMIF-, de ISF- en de BMVI-verordeningen kunnen specifieke bepalingen voor de audit van concrete acties bevatten ingeval een internationale organisatie een begunstigde is. De Interreg-verordening kan specifieke regels inzake audits van concrete acties vaststellen die van toepassing zijn op Interreg-programma’s.

De audits worden uitgevoerd op basis van de regels die golden op het ogenblik dat de activiteiten in het kader van de concrete actie werden uitgevoerd.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 114 een gedelegeerde handeling vast te stellen om dit artikel aan te vullen met gestandaardiseerde kant-en-klare steekproefmethoden en -modaliteiten voor een of meer programmeringsperioden.

Artikel 80

Single audit-regelingen

1.   Bij het uitvoeren van audits houden de Commissie en de auditautoriteiten rekening met het single audit-beginsel en het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot de omvang van het risico voor de begroting van de Unie. Dat dient met name om te voorkomen dat nieuwe audits en beheersverificaties van dezelfde bij de Commissie gedeclareerde uitgaven worden uitgevoerd, en zo de kosten voor beheersverificaties en -audits en de administratieve lasten voor de begunstigden tot een minimum te beperken.

De Commissie en de auditautoriteiten gebruiken eerst alle de in artikel 72, lid 1, punt e), bedoelde informatie en registergegevens, met inbegrip van de resultaten van beheersverificaties, en vragen en verkrijgen alleen aanvullende documenten en auditbewijs van de betrokken begunstigden indien zij dit, op basis van hun professionele oordeel, nodig achten om tot betrouwbare auditconclusies te komen.

2.   Voor programma’s waarvoor de Commissie concludeert dat het oordeel van de auditautoriteit betrouwbaar is, en de betrokken lidstaat meedoet aan de nauwere samenwerking inzake de instelling van het Europees Openbaar Ministerie, blijven de audits van de Commissie beperkt tot een audit van de werkzaamheden van de auditautoriteit.

3.   Vóór de indiening van de rekeningen voor het boekjaar waarin de concrete actie is voltooid, verricht de Commissie of de auditautoriteit niet meer dan één audit voor concrete acties waarvan de totale subsidiabele uitgaven niet meer bedragen dan 400 000 EUR voor het EFRO of het Cohesiefonds, 350 000 EUR voor het JTF, 300 000 EUR voor het ESF+, of 200 000 EUR voor het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI.

Andere concrete acties worden vóór de indiening van de rekeningen voor het boekjaar waarin de concrete actie is voltooid, onderworpen aan ten hoogste één audit per boekjaar, die wordt verricht door hetzij de auditautoriteit hetzij de Commissie. Concrete acties worden in een jaar waarin reeds een audit door de Rekenkamer heeft plaatsgevonden, niet meer door de Commissie of de auditautoriteit aan een audit onderworpen, mits zij de resultaten van de audit door de Europese Rekenkamer kunnen gebruiken voor het uitvoeren van hun respectieve taken.

4.   Niettegenstaande lid 3 kan een concrete actie worden onderworpen aan meer dan één audit indien de auditautoriteit op basis van haar professionele oordeel tot de conclusie komt dat er geen geldig auditadvies kan worden uitgebracht.

5.   De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing indien:

a)

er sprake is van een specifiek risico op onregelmatigheden of een vermoeden van fraude;

b)

het werk van de auditautoriteit moet worden overgedaan om de zekerheid te verkrijgen dat deze goed functioneert;

c)

er bewijs bestaat van een ernstige tekortkoming in het werk van de auditautoriteit.

Artikel 81

Beheersverificaties en audits van financieringsinstrumenten

1.   De beheerautoriteit verricht overeenkomstig artikel 74, lid 1, beheersverificaties ter plaatse uitsluitend op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren en, in het kader van garantiefondsen, op het niveau van de instanties die de onderliggende nieuwe leningen verstrekken. De beheerautoriteit kan verificaties door externe instanties laten uitvoeren en geen verificaties ter plaatse verrichten, mits zij over voldoende bewijs beschikt van de bekwaamheid van deze externe instanties.

2.   De beheerautoriteit verricht geen verificaties ter plaatse op het niveau van de EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is.

De EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, bezorgen de beheerautoriteit evenwel bij elke betalingsvordering een controleverslag.

3.   De auditautoriteit verricht overeenkomstig artikel 77, 79 of 83, indien van toepassing, systeemaudits en audits van concrete acties op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren en, in het kader van garantiefondsen, op het niveau van de instanties die de onderliggende nieuwe leningen verstrekken. De resultaten van door externe controleurs uitgevoerde audits van instanties die het financieringsinstrument uitvoeren, kunnen door de auditautoriteit met het oog op algemene zekerheid in aanmerking worden genomen en op basis hiervan kan de auditautoriteit besluiten haar eigen auditwerkzaamheden te beperken.

4.   In het kader van garantiefondsen kunnen voor de audit van programma’s verantwoordelijke instanties alleen audits verrichten van de instanties die onderliggende nieuwe leningen verstrekken in een of meer van de volgende situaties:

a)

er zijn geen bewijsstukken ter staving van de steun uit het financieringsinstrument aan eindontvangers beschikbaar op het niveau van de beheerautoriteit of op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren;

b)

er is bewijs dat de documenten die beschikbaar zijn op het niveau van de beheerautoriteit of op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren, geen waarheidsgetrouwe en nauwkeurige weergave van de verleende steun vormen.

5.   De auditautoriteit verricht geen audits op het niveau van de EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, met betrekking tot financieringsinstrumenten die zij uitvoeren.

De EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, bezorgen de Commissie en de auditautoriteit evenwel een jaarlijks auditverslag dat aan het eind van elk kalenderjaar door hun externe controleurs wordt opgesteld. Dat verslag heeft betrekking op de in bijlage XXI opgenomen elementen, en vormt de basis voor de werkzaamheden van de auditautoriteit.

6.   De EIB en andere internationale financiële instellingen verstrekken de programma-autoriteiten alle documenten die zij nodig hebben om hun verplichtingen na te komen.

Artikel 82

Beschikbaarheid van documenten

1.   Onverminderd de staatssteunregels zorgt de beheerautoriteit ervoor dat alle bewijsstukken met betrekking tot een door de fondsen ondersteunde concrete actie gedurende vijf jaar op het gepaste niveau worden bewaard, gerekend vanaf 31 december van het jaar waarin de beheerautoriteit de laatste betaling aan de begunstigde verricht.

2.   In geval van gerechtelijke procedures of op verzoek van de Commissie wordt de in lid 1 bedoelde termijn onderbroken.

HOOFDSTUK III

Gebruik van nationale beheersystemen

Artikel 83

Verbeterde proportionele regelingen

De lidstaat kan gebruikmaken van de volgende verbeterde proportionele regelingen voor het beheer- en controlesysteem van een programma, mits voldaan is aan de in artikel 84 beschreven voorwaarden:

a)

in afwijking van artikel 74, lid 1, punt a), en lid 2, kan de beheerautoriteit alleen nationale procedures toepassen om beheersverificaties te verrichten;

b)

in afwijking van artikel 77, lid 1, voor systeemaudits, en van artikel 79, leden 1 en 3, voor audits van concrete acties, kan de auditautoriteit haar auditwerkzaamheden met betrekking tot het programma of de groep programma’s beperken tot audits van concrete acties die een statistische steekproef van 30 steekproefeenheden omvatten.

Voor beheersverificaties als bedoeld in punt a) van de eerste alinea kan de beheerautoriteit door externe instanties verrichte verificaties gebruiken mits zij over voldoende bewijs van de bekwaamheid van die instanties beschikt.

Indien de in punt b) van de eerste alinea bedoelde populatie uit minder dan 300 steekproefeenheden bestaat, kan de auditautoriteit een niet-statistische steekproefmethode toepassen overeenkomstig artikel 79, lid 2.

De Commissie beperkt haar audits tot een toetsing van de werkzaamheden van de auditautoriteit door deze uitsluitend op haar niveau over te doen, tenzij de beschikbare informatie duidt op een ernstige tekortkoming in de werkzaamheden van de auditautoriteit.

Artikel 84

Voorwaarden voor de toepassing van verbeterde proportionele regelingen

1.   De lidstaat kan de in artikel 83 bedoelde verbeterde proportionele regelingen tijdens de programmeringsperiode op elk gewenst moment toepassen, mits de Commissie in haar gepubliceerde jaarlijkse activiteitenverslagen voor de laatste twee jaar voorafgaand aan een dergelijk besluit van de lidstaat heeft bevestigd dat het beheer- en controlesysteem van het programma goed functioneert en het totale foutenpercentage voor elk jaar 2 % of minder bedraagt. Wanneer wordt nagegaan of het beheer- en controlesysteem van het programma goed functioneert, houdt de Commissie rekening met de deelname van de betrokken lidstaat aan de nauwere samenwerking inzake de instelling van het Europees Openbaar Ministerie.

Indien een lidstaat besluit de in artikel 83 bedoelde verbeterde proportionele regelingen toe te passen, stelt de lidstaat de Commissie in kennis van de toepassing van dergelijke regelingen. In dat geval is de regeling van toepassing vanaf het begin van het daaropvolgende boekjaar.

2.   De lidstaat kan de in artikel 83 bedoelde verbeterde proportionele regelingen reeds aan het begin van de programmeringsperiode toepassen, mits wordt voldaan aan de in lid 1 van dit artikel beschreven voorwaarden ten aanzien van een soortgelijk programma dat in 2014-2020 is uitgevoerd en mits de voor het programma 2021-2027 vastgestelde beheer- en controleregelingen grotendeels op de regelingen van het vorige programma voortbouwen. In dat geval zijn de verbeterde proportionele regelingen van toepassing vanaf de aanvang van het programma.

3.   De lidstaat zorgt daartoe voor een beschrijving van het beheer- en controlesysteem vastgesteld in artikel 69, lid 11, en van de auditstrategie vastgesteld in artikel 78, of past die dienovereenkomstig aan.

Artikel 85

Aanpassing tijdens de programmeringsperiode

1.   Indien de Commissie of de auditautoriteit op grond van de uitgevoerde audits en het jaarlijkse controleverslag concludeert dat niet meer aan de in artikel 84 beschreven voorwaarden wordt voldaan, verzoekt de Commissie de auditautoriteit aanvullende auditwerkzaamheden te verrichten overeenkomstig artikel 69, lid 3, en zich ervan te vergewissen dat er corrigerende maatregelen worden genomen.

2.   Indien in het daaropvolgende jaarlijkse controleverslag wordt bevestigd dat nog steeds niet wordt voldaan aan de voorwaarden, waardoor de Commissie er minder zeker van is dat de beheer- en controlesystemen goed functioneren en dat de uitgaven wettig en regelmatig zijn, verzoekt de Commissie de auditautoriteit systeemaudits uit te voeren.

3.   Nadat de Commissie de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te formuleren, kan zij de lidstaat meedelen dat de in artikel 83 beschreven verbeterde proportionele regelingen vanaf de start van het volgende boekjaar niet meer worden toegepast.

TITEL VII

FINANCIEEL BEHEER, INDIENING EN ONDERZOEK VAN DE REKENINGEN EN FINANCIËLE CORRECTIES

HOOFDSTUK I

Financieel beheer

Afdeling I

Algemene boekhoudregels

Artikel 86

Budgettaire vastleggingen

1.   Het besluit tot goedkeuring van het programma overeenkomstig artikel 23 vormt een financieringsbesluit in de zin van artikel 110, lid 1, van het Financieel Reglement en de kennisgeving ervan aan de betrokken lidstaat schept een juridische verplichting.

In dat besluit wordt de totale bijdrage van de Unie per fonds en per jaar vermeld. Voor programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” wordt echter per programma in elke lidstaat 50 % van de bijdrage voor de jaren 2026 en 2027 (“flexibiliteitsbedrag”) ingehouden; dat bedrag wordt pas definitief toegewezen aan het programma na de vaststelling van het besluit van de Commissie naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie overeenkomstig artikel 18.

2.   De vastleggingen in de begroting van de Unie voor elk programma worden in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 verricht door de Commissie, in jaarlijkse tranches voor elk fonds.

3.   In afwijking van artikel 111, lid 2, van het Financieel Reglement geschieden de vastleggingen in de begroting voor de eerste tranche nadat de Commissie het programma heeft goedgekeurd.

Artikel 87

Gebruik van de euro

Alle bedragen die worden vermeld in programma’s of door de lidstaten worden gemeld aan of gedeclareerd bij de Commissie, luiden in euro.

Artikel 88

Terugbetaling

1.   Elke aan de begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de overeenkomstig artikel 98 van het Financieel Reglement opgestelde invorderingsopdracht. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2.   Bij een te late terugbetaling is vertragingsrente verschuldigd vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.

Afdeling II

Regels voor betalingen aan de lidstaten

Artikel 89

Soorten betalingen

Betalingen nemen de vorm aan van voorfinanciering, tussentijdse betalingen of betalingen van het saldo van de rekeningen voor het boekjaar.

Artikel 90

Voorfinanciering

1.   De Commissie betaalt voorfinanciering op basis van de totale steun uit de fondsen zoals beschreven in het besluit tot goedkeuring van het programma.

2.   De voorfinanciering voor elk fonds wordt ieder jaar vóór 1 juli betaald in jaarlijkse tranches, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, en wel als volgt:

a)

2021: 0,5 %;

b)

2022: 0,5 %;

c)

2023: 0,5 %;

d)

2024: 0,5 %;

e)

2025: 0,5 %;

f)

2026: 0,5 %.

Indien een programma na 1 juli 2021 wordt goedgekeurd, worden de eerdere tranches in het jaar van goedkeuring betaald.

3.   In afwijking van lid 2 worden in de Interreg-verordening specifieke regels inzake voorfinanciering voor Interreg-programma’s vastgelegd.

4.   In afwijking van lid 2 worden in de fondsspecifieke verordeningen specifieke regels inzake voorfinanciering vastgelegd voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma’s.

5.   Het als voorfinanciering betaalde bedrag voor de jaren 2021 en 2022 wordt jaarlijks in de rekeningen van de Commissie vereffend en, voor de jaren 2023 tot en met 2026, uiterlijk met het laatste boekjaar, overeenkomstig artikel 100.

Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma’s wordt het als voorfinanciering betaalde bedrag uiterlijk in het laatste boekjaar in de rekeningen van de Commissie vereffend.

6.   Eventuele door de voorfinanciering gegenereerde renteopbrengsten worden voor het betrokken programma op dezelfde wijze gebruikt als de fondsen en worden opgenomen in de rekeningen van het laatste boekjaar.

Artikel 91

Betalingsaanvragen

1.   De lidstaat dient maximaal zes betalingsaanvragen in per programma, per fonds en per boekjaar. De lidstaat mag per jaar één betalingsaanvraag indienen, op willekeurig welk moment in elke periode tussen de volgende data: 28 februari, 31 mei, 31 juli, 31 oktober, 30 november en 31 december.

De laatste betalingsaanvraag die uiterlijk 31 juli is ingediend, wordt beschouwd als de laatste betalingsaanvraag voor het boekjaar dat is geëindigd op 30 juni.

De eerste alinea is niet van toepassing op Interreg-programma’s.

2.   Betalingsaanvragen zijn slechts ontvankelijk indien het meest recente verplichte zekerheidspakket als bedoeld in artikel 98 is ingediend.

3.   Betalingsaanvragen worden ingediend bij de Commissie overeenkomstig het in bijlage XXIII vastgelegde model en bevatten voor elke prioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie:

a)

het totaalbedrag van door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld en concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, maar die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het systeem van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent;

b)

in voorkomend geval, het bedrag voor technische bijstand dat is berekend overeenkomstig artikel 36, lid 5, punt b);

c)

het totaalbedrag van geleverde of te leveren overheidsbijdragen in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld en concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, maar die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het systeem van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent;

d)

het totaalbedrag van door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het systeem van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent.

4.   In afwijking van lid 3, punt a), is het volgende van toepassing:

a)

indien de bijdrage van de Unie wordt verstrekt overeenkomstig artikel 51, punt a), bevat een betalingsaanvraag de bedragen die zijn gerechtvaardigd door de vooruitgang met de naleving van de voorwaarden of het boeken van resultaten, overeenkomstig het in artikel 95, lid 2, bedoelde besluit of de in artikel 95, lid 4, bedoelde gedelegeerde handeling;

b)

indien de bijdrage van de Unie wordt verstrekt overeenkomstig artikel 51, punten c), d) en e), bevat een betalingsaanvraag de bedragen die zijn bepaald overeenkomstig het in artikel 94, lid 3, bedoelde besluit of de in artikel 94, lid 4, bedoelde gedelegeerde handeling;

c)

in een betalingsaanvraag voor de in artikel 53, lid 1, eerste alinea, punten b), c) en d), genoemde vormen van subsidies worden de kosten opgenomen als berekend volgens de toepasselijke grondslag.

5.   In geval van staatssteun kan de betalingsaanvraag, in afwijking van lid 3, voorschotten omvatten die door de steunverstrekkende instantie aan de begunstigde zijn betaald onder de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

voor die voorschotten moet er een garantie van een in de lidstaat gevestigde bank of andere financiële instelling worden verstrekt, of zij moeten zijn gedekt door een voorziening die door een overheidsinstantie of door de lidstaat als garantie is verstrekt;

b)

die voorschotten mogen niet meer bedragen dan 40 % van het totaalbedrag van de aan een begunstigde voor een bepaalde concrete actie te verstrekken steun;

c)

die voorschotten moeten worden gebruikt voor de uitgaven van de begunstigden voor de uitvoering van de concrete actie en moeten uiterlijk drie jaar na het jaar waarin het voorschot is betaald, of, indien dit vroeger is, op 31 december 2029 worden verantwoord door vereffende facturen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht; zo niet wordt de volgende betalingsaanvraag dienovereenkomstig gecorrigeerd.

Bij iedere betalingsaanvraag die voorschotten van deze soort omvat, worden het totaalbedrag dat als voorschot uit het programma is betaald, het bedrag dat is gebruikt voor de uitgaven van de begunstigden binnen drie jaar na de betaling van het voorschot overeenkomstig punt c), en het bedrag dat niet is gebruikt voor de uitgaven van de begunstigden en waarvoor de termijn van drie jaar nog niet is verstreken, afzonderlijk vermeld.

6.   In geval van steunregelingen krachtens artikel 107 VWEU moet, in afwijking van lid 3, punt c), van dit artikel, de overheidsbijdrage die overeenkomt met de in een betalingsaanvraag vermelde uitgaven door de steunverstrekkende instantie aan de begunstigden zijn betaald.

Artikel 92

Specifieke elementen voor financieringsinstrumenten in betalingsaanvragen

1.   Bij de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 59, lid 1, bevatten de overeenkomstig bijlage XXIII ingediende betalingsaanvragen de totaalbedragen die de beheerautoriteit heeft uitgekeerd aan of, in het geval van garanties, de bedragen die de beheerautoriteit voor garantieovereenkomsten heeft gereserveerd ten behoeve van eindontvangers, als bedoeld in artikel 68, lid 1, punten a), b) en c).

2.   Bij de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 59, lid 2, worden betalingsaanvragen die uitgaven voor financieringsinstrumenten bevatten, ingediend met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a)

het in de eerste betalingsaanvraag opgenomen bedrag is betaald aan de financieringsinstrumenten en bedraagt ten hoogste 30 % van het totaalbedrag aan programmabijdragen dat is vastgelegd voor de financieringsinstrumenten krachtens de desbetreffende financieringsovereenkomst, in overeenstemming met de betrokken prioriteit en regiocategorie, indien van toepassing;

b)

het bedrag dat is opgenomen in de daaropvolgende betalingsaanvragen die zijn ingediend tijdens de subsidiabiliteitsperiode omvat de in artikel 68, lid 1, genoemde subsidiabele uitgaven.

3.   De Commissie keurt het in lid 2, punt a), bedoelde bedrag in de eerste betalingsaanvraag uiterlijk in het laatste boekjaar goed.

Het bedrag wordt afzonderlijk meegedeeld in de betalingsaanvragen.

Artikel 93

Gemeenschappelijke regels voor betalingen

1.   Onverminderd artikel 15, leden 5 en 6, en afhankelijk van de beschikbare middelen verricht de Commissie tussentijdse betalingen binnen 60 dagen na de datum waarop zij de betalingsaanvraag heeft ontvangen.

2.   Elke betaling wordt toegerekend aan de oudste openstaande vastlegging in de begroting van het fonds en aan de regiocategorie in kwestie. De Commissie vergoedt bij wijze van tussentijdse betaling 95 % van de in de betalingsaanvraag opgenomen bedragen, hetgeen wordt berekend door het medefinancieringspercentage voor elke prioriteit toe te passen op de totale subsidiabele uitgaven of, naargelang het geval, op de overheidsbijdrage. De Commissie bepaalt welke resterende bedragen er worden vergoed of teruggevorderd bij de berekening van het saldo van de rekeningen overeenkomstig artikel 100.

3.   De steun uit de fondsen voor een prioriteit in de vorm van tussentijdse betalingen ligt niet hoger dan het steunbedrag uit de fondsen voor de prioriteit dat is vastgelegd in het besluit tot goedkeuring van het programma.

4.   Indien bijdragen van de Unie een van de in artikel 51 genoemde vormen aannemen, betaalt de Commissie niet meer dan het door de lidstaat gevraagde bedrag.

5.   De steun uit de fondsen voor een prioriteit bij de betaling van het saldo van het laatste boekjaar bedraagt niet meer dan:

a)

de in de betalingsaanvragen gedeclareerde overheidsbijdrage;

b)

de aan de begunstigden betaalde of te betalen steun uit de fondsen;

c)

het door de lidstaat gevraagde bedrag.

Overeenkomstig artikel 36, lid 5, uitgekeerde bedragen worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het in punt b) van de eerste alinea van dit artikel bedoelde maximum.

6.   Op verzoek van een lidstaat kunnen tussentijdse betalingen worden verhoogd met 10 % boven het medefinancieringspercentage dat van toepassing is op elke prioriteit voor de fondsen, mits die lidstaat na 1 juli 2021 [datum van inwerkingtreding van deze verordening] aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

a)

de lidstaat ontvangt een lening van de Unie op grond van Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad (52);

b)

de lidstaat ontvangt financiële bijstand op middellange termijn in het kader van het Europees stabiliteitsmechanisme zoals vastgelegd in het Verdrag tot instelling van het Europees stabiliteitsmechanisme van 2 februari 2012 of zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 332/2002, met als voorwaarde dat er een macro-economisch aanpassingsprogramma wordt uitgevoerd;

c)

aan de lidstaat wordt financiële bijstand beschikbaar gesteld met als voorwaarde dat er een macro-economisch aanpassingsprogramma wordt uitgevoerd als nader omschreven in Verordening (EU) nr. 472/2013.

Het verhoogde percentage, dat niet meer dan 100 % mag bedragen, is van toepassing op de betalingsverzoeken die worden ingediend tot aan het einde van het kalenderjaar waarin de betrokken financiële bijstand wordt stopgezet.

7.   Lid 6 is niet van toepassing op Interreg-programma’s.

Artikel 94

Bijdragen van de Unie op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages

1.   De Commissie kan de bijdrage van de Unie aan een programma vergoeden op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages overeenkomstig artikel 51, en dit op basis van de bedragen en percentages die overeenkomstig lid 3 van dit artikel bij besluit zijn goedgekeurd, of in de in lid 4 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling zijn beschreven.

2.   Om gebruik te maken van een bijdrage van de Unie aan het programma op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages, dienen de lidstaten als onderdeel van de indiening van het programma of van een verzoek tot wijziging daarvan bij de Commissie een voorstel in overeenkomstig de modellen in de bijlagen V en VI.

De door de lidstaat voorgestelde bedragen en percentages worden vastgesteld en door de auditautoriteit beoordeeld op basis van:

a)

een eerlijke, rechtvaardige en controleerbare berekeningsmethode op basis van een van de volgende elementen:

i)

statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundige beoordeling;

ii)

geverifieerde historische gegevens;

iii)

de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethodes;

b)

ontwerpbegrotingen;

c)

de regels voor overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die van toepassing zijn bij beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke concrete acties;

d)

de regels voor overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke concrete acties.

3.   Het besluit tot goedkeuring van het programma of de wijziging ervan beschrijft welke soorten concrete acties in aanmerking komen voor vergoeding op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages, wat en welke bedragen worden gedekt door die eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages en welke methoden er worden gebruikt om de bedragen aan te passen.

De lidstaten vergoeden de begunstigden voor de toepassing van dit artikel. Die vergoeding kan iedere vorm van steun aannemen.

De audits van de Commissie en de lidstaat en de door de lidstaten uitgevoerde beheersverificaties hebben uitsluitend tot doel na te gaan of de voorwaarden voor vergoeding door de Commissie zijn vervuld.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 114 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van dit artikel, om de eenheidskosten, de vaste bedragen, de vaste percentages, de bedragen daarvan en de aanpassingsmethodes op het niveau van de Unie te specificeren op basis van de in lid 2, tweede alinea, punten a) tot en met d), van dit artikel vermelde regels.

5.   Dit artikel is niet van toepassing op de bijdrage van de Unie voor technische bijstand die overeenkomstig artikel 51, punt e), wordt vergoed.

Artikel 95

Bijdragen van de Unie op basis van financiering die niet gekoppeld is aan kosten

1.   De Commissie kan de bijdrage van de Unie aan alle of bepaalde delen van een prioriteit van programma’s overeenkomstig artikel 51 vergoeden door middel van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, op basis van de bedragen die zijn goedgekeurd bij een besluit als bedoeld in lid 2 van dit artikel of staan vermeld in de gedelegeerde handeling bedoeld in lid 4 van dit artikel. Om gebruik te maken van een bijdrage van de Unie aan het programma op basis van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, dienen de lidstaten als onderdeel van het programma of een verzoek tot wijziging daarvan een voorstel bij de Commissie in overeenkomstig de modellen in de bijlagen V en VI. Het voorstel bevat de volgende informatie:

a)

de betrokken prioriteit en het totaalbedrag dat in aanmerking komt voor financiering die niet gekoppeld is aan kosten;

b)

een beschrijving van het deel van het programma en het soort concrete acties die in aanmerking komen voor financiering die niet gekoppeld is aan kosten;

c)

een beschrijving van de te vervullen voorwaarden of de te boeken resultaten en een tijdschema;

d)

tussentijdse verwezenlijkingen die aanleiding geven tot vergoeding door de Commissie;

e)

meeteenheden;

f)

het tijdschema voor de vergoeding door de Commissie en de bijbehorende bedragen die gekoppeld zijn aan de vorderingen met de vervulling van de voorwaarden of het boeken van resultaten;

g)

de regelingen om te verifiëren of de tussentijdse verwezenlijkingen hebben plaatsgevonden, of de voorwaarden zijn vervuld dan wel de resultaten zijn geboekt;

h)

in voorkomend geval, de methoden voor het aanpassen van de bedragen;

i)

de regelingen waarmee overeenkomstig bijlage XIII wordt gezorgd voor het auditspoor waaruit blijkt dat de voorwaarden zijn vervuld of de resultaten zijn geboekt;

j)

de beoogde methode voor vergoeding van de begunstigde of begunstigden in het kader van de prioriteit of delen van een prioriteit van programma’s waarop dit artikel betrekking heeft.

2.   Het besluit tot goedkeuring van het programma of het verzoek tot wijziging ervan bevat alle in lid 1 genoemde elementen.

3.   De lidstaten vergoeden de begunstigden voor de toepassing van dit artikel. Die vergoeding kan iedere vorm van steun aannemen.

De audits van de Commissie en de lidstaat en de door de lidstaten uitgevoerde beheersverificaties hebben uitsluitend tot doel na te gaan of de voorwaarden voor vergoeding door de Commissie zijn vervuld dan wel of de resultaten zijn geboekt.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 114 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van dit artikel teneinde per soort concrete actie de bedragen vast te leggen voor financiering op het niveau van de Unie die niet gekoppeld is aan kosten, evenals de methoden voor het aanpassen van de bedragen en de te vervullen voorwaarden of de te boeken resultaten.

Afdeling III

Onderbrekingen en schorsingen

Artikel 96

Onderbreking van de betalingstermijn

1.   Behalve bij voorfinanciering kan de Commissie de betalingstermijn met maximaal zes maanden onderbreken indien een van de volgende voorwaarden is vervuld:

a)

er zijn aanwijzingen voor een ernstige tekortkoming waartegen geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

b)

de Commissie moet aanvullende verificaties verrichten naar aanleiding van informatie waaruit blijkt dat uitgaven in een betalingsaanvraag mogelijk verband houden met een onregelmatigheid.

2.   De lidstaat kan ermee instemmen dat de onderbreking met drie maanden wordt verlengd.

3.   De Commissie beperkt de onderbreking tot het deel van de uitgaven waarvoor de in lid 1 bedoelde elementen gelden, tenzij niet kan worden vastgesteld om welk deel van de uitgaven het gaat. De Commissie stelt de lidstaat en de beheerautoriteit schriftelijk in kennis van de reden voor de onderbreking en verzoekt hen de situatie recht te zetten. De Commissie heft de onderbreking op zodra er maatregelen zijn genomen om de in lid 1 bedoelde elementen te verhelpen.

4.   De fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZVA kunnen voorzien in specifieke gronden voor de onderbreking van betalingen wegens niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 97

Schorsing van betalingen

1.   Nadat de Commissie de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te formuleren, kan zij de betalingen, behalve bij voorfinanciering, geheel of gedeeltelijk schorsen, indien een van de volgende voorwaarden is vervuld:

a)

de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie die aanleiding geeft tot een onderbreking krachtens artikel 96;

b)

er is sprake van een ernstige tekortkoming;

c)

de uitgaven in de betalingsaanvragen houden verband met een onregelmatigheid waartegen geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

d)

de Commissie heeft een met redenen omkleed advies uitgebracht in verband met een inbreukprocedure als bedoeld in artikel 258 VWEU met betrekking tot een aangelegenheid die de wettigheid en regelmatigheid van die uitgaven in gevaar brengt.

2.   De Commissie heft de schorsing van alle of bepaalde betalingen op wanneer de lidstaat maatregelen heeft genomen om de in lid 1 genoemde elementen te verhelpen.

3.   De fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZVA kunnen voorzien in specifieke gronden voor de schorsing van betalingen wegens niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

HOOFDSTUK II

Indiening en onderzoek van rekeningen

Artikel 98

Inhoud en indiening van rekeningen

1.   Voor elk boekjaar waarvoor betalingsaanvragen zijn ingediend, dient de lidstaat uiterlijk 15 februari bij de Commissie de volgende documenten (“het zekerheidspakket”) in met betrekking tot het voorgaande boekjaar:

a)

de rekeningen overeenkomstig het model in bijlage XXIV;

b)

de in artikel 74, lid 1, punt f), bedoelde beheersverklaring overeenkomstig het model in bijlage XVIII;

c)

het in artikel 77, lid 3, punt a), bedoelde jaarlijkse auditadvies overeenkomstig het model in bijlage XIX;

d)

het in artikel 77, lid 3, punt b), bedoelde jaarlijkse controleverslag overeenkomstig het model in bijlage XX.

2.   De in lid 1 bedoelde termijn kan door de Commissie bij uitzondering worden verlengd tot 1 maart na kennisgeving door de betrokken lidstaat.

3.   De rekeningen omvatten voor elke prioriteit en, voor zover van toepassing, elk fonds en, waar van toepassing, elke regiocategorie:

a)

het totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven die zijn opgenomen in de boekhoudsystemen van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent en in de laatste betalingsaanvraag voor het boekjaar, alsook het totaalbedrag van de overeenkomstige geleverde of te leveren overheidsbijdrage in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld en concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, maar die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden;

b)

de bedragen die tijdens het boekjaar zijn geschrapt;

c)

de bedragen van de overheidsbijdrage die aan financieringsinstrumenten zijn betaald;

d)

voor elke prioriteit een toelichting van eventuele verschillen tussen de bedragen die zijn gedeclareerd overeenkomstig punt a) en de bedragen die zijn gedeclareerd in de betalingsaanvragen voor hetzelfde boekjaar.

4.   Het zekerheidspakket heeft geen betrekking op het totaalbedrag van door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties en de overeenkomstige geleverde of te leveren overheidsbijdrage in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden.

5.   De rekeningen zijn slechts ontvankelijk indien de lidstaten de nodige correcties hebben uitgevoerd om het resterende foutenpercentage voor de wettigheid en regelmatigheid van de in de rekeningen opgenomen uitgaven te verlagen tot 2 % of minder.

6.   De lidstaten brengen met name het volgende in mindering op de rekeningen:

a)

de onregelmatige uitgaven waarop financiële correcties zijn toegepast overeenkomstig artikel 103;

b)

de uitgaven waarvan de wettigheid en regelmatigheid nog worden gecontroleerd;

c)

andere bedragen die nodig zijn om het resterende foutenpercentage van de in de rekeningen gedeclareerde uitgaven terug te brengen tot 2 % of minder.

De lidstaat kan de in de eerste alinea, punt b), bedoelde uitgaven opnemen in een betalingsaanvraag in daaropvolgende boekjaren zodra de wettigheid en regelmatigheid ervan zijn bevestigd.

7.   De lidstaat kan onregelmatige bedragen die hij heeft ontdekt na de indiening van de rekeningen waarin die bedragen zijn opgenomen, corrigeren door de dienovereenkomstige aanpassingen aan te brengen voor het boekjaar waarin de onregelmatigheid aan het licht is gekomen, onverminderd artikel 104.

8.   Als onderdeel van het zekerheidspakket dient de lidstaat voor het laatste boekjaar het in artikel 43 bedoelde eindverslag over de prestaties in of, voor het AMIF, het ISF of het BMVI, het laatste jaarlijkse prestatieverslag.

Artikel 99

Onderzoek van rekeningen

Uiterlijk 31 mei van het jaar volgend op het einde van het boekjaar vergewist de Commissie zich ervan dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarheidsgetrouw zijn, tenzij artikel 102 van toepassing is.

Artikel 100

Berekening van het saldo

1.   Bij het bepalen van het bedrag dat voor het boekjaar ten laste komt van de fondsen en de daaruit volgende aanpassingen met betrekking tot de betalingen aan de lidstaat, houdt de Commissie rekening met:

a)

de in artikel 98, lid 3, punt a), bedoelde bedragen in de rekeningen waarop het medefinancieringspercentage voor elke prioriteit moet worden toegepast;

b)

het totaalbedrag van de tussentijdse betalingen die de Commissie tijdens dat boekjaar heeft verricht;

c)

voor het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA, het bedrag van de voorfinanciering voor de jaren 2021 en 2022.

2.   Indien een bedrag terugvorderbaar is van de lidstaat, wordt dat bedrag voorwerp van een door de Commissie te verstrekken invorderingsopdracht, die indien mogelijk ten uitvoer wordt gelegd door verrekening met de bedragen die aan de lidstaat verschuldigd zijn bij latere betalingen binnen hetzelfde programma. Die terugvordering vormt geen financiële correctie en brengt geen verlaging van de steun uit de fondsen aan het programma met zich mee. Het teruggevorderde bedrag wordt aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 3, van het Financieel Reglement.

Artikel 101

Procedure voor het onderzoek van rekeningen

1.   De in artikel 102 vastgelegde procedure is van toepassing op de volgende gevallen:

a)

de auditautoriteit heeft een auditadvies met voorbehoud of een afkeurend auditadvies uitgebracht om redenen die verband houden met de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen;

b)

de Commissie beschikt over bewijs dat twijfels oproept over de betrouwbaarheid van een auditadvies zonder voorbehoud.

2.   In alle overige gevallen berekent de Commissie de bedragen ten laste van de fondsen overeenkomstig artikel 100 en verricht zij de respectieve betalingen of terugvorderingen vóór 1 juli. Betaling of terugvordering houdt in dat de rekeningen zijn goedgekeurd.

Artikel 102

Contradictoire procedure voor het onderzoek van rekeningen

1.   Indien de auditautoriteit een auditadvies met voorbehoud of een afkeurend auditadvies uitbrengt om redenen die verband houden met de volledigheid, nauwkeurigheid en waarheidsgetrouwheid van de rekeningen, verzoekt de Commissie de lidstaat deze rekeningen te herzien en de in artikel 98, lid 1, bedoelde documenten binnen één maand opnieuw in te dienen.

Indien binnen de in de eerste alinea vastgelegde termijn:

a)

het auditadvies zonder voorbehoud is, is artikel 100 van toepassing en betaalt de Commissie binnen twee maanden eventuele extra verschuldigde bedragen of gaat zij binnen die termijn over tot terugvordering;

b)

het auditadvies nog steeds vergezeld gaat van een voorbehoud of de lidstaat de documenten niet opnieuw heeft ingediend, zijn de leden 2, 3 en 4 van toepassing.

2.   Indien het auditadvies nog steeds vergezeld gaat van een voorbehoud om redenen die verband houden met de volledigheid, nauwkeurigheid en waarheidsgetrouwheid van de rekeningen of indien het auditadvies onbetrouwbaar blijft, stelt de Commissie de lidstaat in kennis van het bedrag dat voor het boekjaar ten laste van de fondsen komt.

3.   Indien de lidstaat binnen één maand instemt met het in lid 2 van dit artikel bedoelde bedrag, betaalt de Commissie binnen twee maanden eventuele extra verschuldigde bedragen of gaat zij binnen die termijn over tot terugvordering, overeenkomstig artikel 100.

4.   Indien de lidstaat niet instemt met het in lid 2 van dit artikel bedoelde bedrag, stelt de Commissie het bedrag vast dat voor het boekjaar ten laste van de fondsen komt. Die handeling vormt geen financiële correctie en brengt geen verlaging van de steun uit de fondsen aan het programma met zich mee. De Commissie betaalt binnen twee maanden eventuele extra verschuldigde bedragen of gaat binnen die termijn over tot terugvordering, overeenkomstig artikel 100.

5.   Uiterlijk twee maanden na de datum van aanvaarding van het in artikel 43 bedoelde eindverslag over de prestaties wordt door de Commissie, wat het laatste boekjaar betreft, het jaarlijkse saldo van de rekeningen voor de programma’s die steun ontvangen uit het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA betaald of teruggevorderd.

HOOFDSTUK III

Financiële correcties

Artikel 103

Financiële correcties door de lidstaten

1.   De lidstaten beschermen de begroting van de Unie en passen financiële correcties toe door de steun uit de fondsen voor een concrete actie of een programma volledig of gedeeltelijk in te trekken indien bij de Commissie gedeclareerde uitgaven onregelmatig worden bevonden.

2.   Financiële correcties worden opgenomen in de rekeningen voor het boekjaar waarin tot de intrekking wordt besloten.

3.   De ingetrokken steun uit de fondsen kan door de lidstaat opnieuw worden gebruikt in het kader van het betrokken programma, behalve voor een concrete actie waarop die correctie is toegepast of, indien er een financiële correctie is toegepast wegens een systemische onregelmatigheid, voor concrete acties waarvoor de systemische onregelmatigheid gevolgen heeft gehad.

4.   De fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZVA kunnen voorzien in specifieke gronden voor financiële correcties door de lidstaten wegens niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

5.   In afwijking van de leden 1, 2 en 3 kan, voor een concrete actie die een financieringsinstrument omvat, een bijdrage die vanwege één enkele onregelmatigheid werd ingetrokken overeenkomstig dit artikel, opnieuw voor die concrete actie worden gebruikt, onder de volgende voorwaarden:

a)

indien de onregelmatigheid die de aanleiding vormde voor de intrekking van de bijdrage werd ontdekt op het niveau van de eindontvanger, uitsluitend ten behoeve van andere eindontvangers binnen hetzelfde financieringsinstrument;

b)

indien een financieringsinstrument wordt uitgevoerd via een structuur met een holdingfonds en de onregelmatigheid die de aanleiding vormde voor de intrekking van de bijdrage werd ontdekt op het niveau van de instantie die het specifieke fonds uitvoert: uitsluitend ten behoeve van andere instanties die specifieke fondsen uitvoeren.

Indien een financieringsinstrument wordt uitgevoerd via een structuur zonder een holdingfonds en de onregelmatigheid die de aanleiding vormde voor de intrekking van de bijdrage werd ontdekt door de instantie die het holdingfonds uitvoert of door de instantie die het specifieke fonds uitvoert, mag de ingetrokken bijdrage niet opnieuw voor dezelfde concrete actie worden gebruikt.

Indien er een financiële correctie is toegepast naar aanleiding van een systemische onregelmatigheid, mag de ingetrokken bijdrage niet opnieuw worden gebruikt voor concrete acties waarvoor de systemische onregelmatigheid gevolgen had.

6.   De instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren, vergoeden de lidstaten voor de programmabijdragen waarbij zich onregelmatigheden hebben voorgedaan, daaronder begrepen rente en andere voordelen die door deze bijdragen zijn verkregen.

De instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, vergoeden de lidstaten niet voor de in de eerste alinea bedoelde bedragen, mits ze aantonen dat voor de desbetreffende onregelmatigheid aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

a)

de onregelmatigheid heeft zich voorgedaan op het niveau van de eindbegunstigden of, in het geval van een holdingfonds, op het niveau van de instanties die de specifieke fondsen uitvoeren of de eindontvangers;

b)

de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, zijn ten aanzien van de programmabijdragen in verband waarmee de onregelmatigheid zich heeft voorgedaan, hun verplichtingen overeenkomstig de toepasselijke wetgeving nagekomen en hebben gehandeld met de mate van professionalisme, transparantie en zorgvuldigheid die verwacht mag worden van een professionele instantie die ervaring heeft met de uitvoering van financieringsinstrumenten;

c)

de bedragen waarop de onregelmatigheid betrekking had, konden niet worden teruggevorderd, hoewel de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, met gepaste zorgvuldigheid alle toepasselijke contractuele en wettelijke maatregelen hebben genomen.

Artikel 104

Financiële correcties door de Commissie

1.   De Commissie brengt financiële correcties aan door de steun uit de fondsen aan een programma te verlagen indien zij concludeert dat:

a)

er sprake is van een ernstige tekortkoming die een risico inhoudt voor de reeds aan het programma betaalde steun uit de fondsen;

b)

de uitgaven in goedgekeurde rekeningen onregelmatig zijn en dat dit niet door de lidstaat is ontdekt en gemeld;

c)

de lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 97 heeft voldaan voordat de procedure voor financiële correctie door de Commissie werd ingesteld.

Indien de Commissie financiële correcties toepast volgens een vast percentage of door middel van extrapolatie, worden die uitgevoerd overeenkomstig bijlage XXV.

2.   Voordat de Commissie over een financiële correctie besluit, stelt zij de lidstaat in kennis van haar conclusies en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid binnen twee maanden opmerkingen te formuleren en aan te tonen dat de werkelijke omvang van de onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. De termijn kan in onderling overleg worden verlengd.

3.   Indien de lidstaat de conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt laatstgenoemde de lidstaat uit voor een hoorzitting om te waarborgen dat zij over alle relevante informatie en opmerkingen beschikt als basis voor haar conclusies over de toepassing van de financiële correctie.

4.   De Commissie neemt binnen tien maanden na de hoorzitting of de indiening van de aanvullende informatie waarom zij heeft verzocht, bij uitvoeringshandeling een besluit over een financiële correctie en houdt daarbij rekening met de omvang, de frequentie en de financiële gevolgen van de onregelmatigheden of ernstige tekortkomingen.

De Commissie houdt bij haar besluit over een financiële correctie rekening met alle ingediende informatie en opmerkingen.

Indien een lidstaat vóór de vaststelling van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde besluit instemt met de financiële correctie voor de in lid 1, eerste alinea, punten a) en c), bedoelde gevallen, kan de lidstaat de betrokken bedragen opnieuw gebruiken. Die mogelijkheid geldt niet in geval van een financiële correctie uit hoofde van in lid 1, eerste alinea, punt b).

5.   De fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZVA kunnen voorzien in specifieke gronden voor financiële correcties door de Commissie wegens niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

6.   De fondsspecifieke voorschriften voor het JTF kunnen voorzien in specifieke gronden voor financiële correcties door de Commissie wegens het niet halen van de voor het JTF vastgestelde streefdoelen.

HOOFDSTUK IV

Vrijmaking

Artikel 105

Beginselen en regels voor vrijmaking

1.   Het bedrag van een programma dat op 31 december van het derde kalenderjaar na het jaar van de vastleggingen in de begroting voor de jaren 2021 tot en met 2026 niet is gebruikt voor voorfinanciering, overeenkomstig artikel 90, of waarvoor op diezelfde datum geen betalingsaanvraag, overeenkomstig artikel 91 of 92, is ingediend, wordt door de Commissie vrijgemaakt.

2.   Het deel van de vastleggingen dat op 31 december 2029 nog openstaat, wordt vrijgemaakt indien het zekerheidspakket en het eindverslag over de prestaties voor door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA, ondersteunde programma’s niet binnen de in artikel 43, lid 1, bepaalde termijn bij de Commissie zijn ingediend.

Artikel 106

Uitzonderingen op de regels voor vrijmaking

1.   De vrijmaking wordt verlaagd met de bedragen in de begrotingsvastlegging waarvoor:

a)

de concrete acties zijn geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking, of

b)

er geen betalingsaanvraag kon worden ingediend wegens overmacht, voor zover die ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het programma of een deel daarvan.

Nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen, tonen de rechtstreekse gevolgen van de overmacht voor de uitvoering van het programma of een deel daarvan aan.

2.   De lidstaten sturen de Commissie uiterlijk 31 januari informatie over de in lid 1, eerste alinea, punten a) en b), bedoelde uitzonderingen die van toepassing zijn op de bedragen die uiterlijk 31 december van het voorafgaande jaar moesten worden gedeclareerd.

Artikel 107

Procedure voor vrijmaking

1.   De Commissie informeert de lidstaten op basis van de informatie die zij op 31 januari heeft ontvangen, over de hoogte van het bedrag dat op basis van de informatie wordt vrijgemaakt.

2.   De lidstaten hebben twee maanden de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of opmerkingen te formuleren.

3.   Uiterlijk 30 juni dienen de lidstaten een gewijzigd financieringsplan bij de Commissie in met het voor het betrokken kalenderjaar verlaagde steunbedrag voor een of meer prioriteiten van het programma. Voor programma’s die steun ontvangen uit meer dan één fonds, wordt het steunbedrag per fonds verlaagd naargelang van de bedragen die worden vrijgemaakt en niet zijn gebruikt in het betrokken kalenderjaar.

Indien de lidstaten nalaten een gewijzigd financieringsplan in te dienen, herziet de Commissie het financieringsplan door de bijdrage uit de fondsen voor het betrokken kalenderjaar te verlagen. De verlaging wordt evenredig gespreid over de prioriteiten op basis van de bedragen die worden vrijgemaakt en niet zijn gebruikt in het betrokken kalenderjaar.

4.   Uiterlijk op 31 oktober wijzigt de Commissie het besluit tot goedkeuring van het programma.

TITEL VIII

Financieel kader

Artikel 108

Geografische dekking van de steun voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”

1.   Het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds steunen de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” in alle regio’s die behoren tot niveau 2 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (“regio’s van NUTS-niveau 2”) zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003, als gewijzigd bij Verordening (EU) 2016/2066.

2.   De middelen uit het EFRO en het ESF+ voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” worden aan de volgende drie regiocategorieën van NUTS-niveau 2 toegewezen:

a)

minder ontwikkelde regio’s, waar het bbp per hoofd van de bevolking minder dan 75 % van het gemiddelde bbp per hoofd van de bevolking van de EU-27 bedraagt (“minder ontwikkelde regio’s”);

b)

overgangsregio’s, waar het bbp per hoofd van de bevolking 75 % tot 100 % van het gemiddelde bbp per hoofd van de bevolking van de EU-27 bedraagt (“overgangsregio’s”);

c)

meer ontwikkelde regio’s, waar het bbp per hoofd van de bevolking meer dan 100 % van het gemiddelde bbp per hoofd van de bevolking van de EU-27 bedraagt (“meer ontwikkelde regio’s”).

De regioclassificatie wordt gemaakt aan de hand van het bbp per hoofd van de bevolking, gemeten in koopkrachtstandaarden en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor de periode 2015-2017 ten opzichte van het gemiddelde bbp per hoofd van de bevolking van de EU-27 in dezelfde periode.

3.   Het Cohesiefonds ondersteunt lidstaten waar het bruto nationaal inkomen (bni) per hoofd van de bevolking, gemeten in koopkrachtstandaarden en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor de periode 2015-2017, minder dan 90 % bedraagt van het gemiddelde bni per hoofd van de bevolking van de EU-27 in dezelfde periode.

4.   De Commissie stelt, bij uitvoeringshandeling, een besluit vast met de lijst van de regio’s die aan de criteria voor een van de drie regiocategorieën voldoen, alsmede van de lidstaten die voldoen aan de in lid 3 genoemde criteria. Die lijst geldt van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

Artikel 109

Middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang

1.   De middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang die voor de periode 2021-2027 voor begrotingsvastleggingen beschikbaar zijn binnen het MFK, bedragen 330 234 776 621 EUR (prijspeil 2018) voor het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds, en 7 500 000 000 EUR (prijspeil 2018) voor het JTF.

De in de eerste alinea bedoelde middelen worden voor de toepassing van de JTF-verordening aangevuld met een bedrag van 10 000 000 000 EUR (prijspeil 2018) voor de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (53) bedoelde maatregelen. Dit bedrag wordt aangemerkt als externe bestemmingsontvangst voor de toepassing van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

Ten behoeve van de programmering en de daaropvolgende opvoering in de begroting van de Unie worden de in de eerste en de tweede alinea vermelde bedragen met 2 % per jaar geïndexeerd.

2.   De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling een besluit vast met de jaarlijkse verdeling van de totale middelen voor het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds per lidstaat voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” en, waar van toepassing, per regiocategorie, overeenkomstig de in bijlage XXVI opgenomen methoden.

Dat besluit bevat tevens de jaarlijkse verdeling, per lidstaat, van de totale middelen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg).

3.   Van de in lid 1, eerste en tweede alinea, bedoelde middelen wordt, na aftrek van de steun aan de in artikel 110, lid 3, bedoelde CEF, 0,35 % toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de Commissie.

Artikel 110

Middelen voor de doelstellingen “investeren in werkgelegenheid en groei en “Europese territoriale samenwerking” (Interreg)

1.   De middelen voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” binnen het MFK bedragen 97,6 % van de totale middelen (dat wil zeggen 329 684 776 621 EUR) en zij worden als volgt verdeeld:

a)

61,3 % (d.w.z. 202 226 984 629 EUR) voor minder ontwikkelde regio’s;

b)

14,5 % (d.w.z. 47 771 802 082 EUR) voor overgangsregio’s;

c)

8,3 % (d.w.z. 27 202 682 372 EUR) voor meer ontwikkelde regio’s;

d)

12,9 % (d.w.z. 42 555 570 217 EUR) voor de door het Cohesiefonds ondersteunde lidstaten;

e)

0,6 % (d.w.z. 1 927 737 321 EUR) als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden en de regio’s van NUTS-niveau 2 die voldoen aan de criteria in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994;

f)

0,2 % (d.w.z. 500 000 000 EUR) voor interregionale innovatie-investeringen;

g)

2,3 % (d.w.z. 7 500 000 000 EUR) voor het Fonds voor een rechtvaardige transitie.

2.   De middelen voor het ESF+ in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” bedragen 87 319 331 844 EUR.

Het bedrag van de in lid 1, punt e), genoemde aanvullende financiering voor de regio’s dat wordt toegewezen aan het ESF+, bedraagt 472 980 447 EUR.

3.   De steun uit het Cohesiefonds die moet worden overgedragen naar de CEF, bedraagt 10 000 000 000 EUR. Zij wordt besteed aan vervoersinfrastructuurprojecten, rekening houdend met de behoeften van de lidstaten en regio’s op het gebied van investeringen in infrastructuur, door specifieke oproepen te doen overeenkomstig van de CEF-verordening, uitsluitend in de lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast waarin wordt vastgelegd welk deel van de toewijzing uit het Cohesiefonds aan elke lidstaat moet worden overgedragen naar de CEF en dat voor de gehele periode op pro-ratabasis is vastgelegd.

Dit bedrag wordt afgetrokken van de toewijzing uit het Cohesiefonds aan de lidstaten.

De jaarlijkse kredieten voor de in de eerste alinea genoemde steun uit het Cohesiefonds worden vanaf het begrotingsjaar 2021 opgenomen in de betrokken begrotingsonderdelen van de CEF.

30 % van de naar de CEF overgedragen middelen wordt onmiddellijk na de overdracht beschikbaar gemaakt aan alle lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds, en wel voor de financiering van vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig de CEF-verordening.

Op de in de eerste alinea genoemde specifieke oproepen zijn de regels van toepassing die in uit hoofde van de CEF-verordening gelden voor de vervoerssector. Tot en met 31 december 2023 worden bij de selectie van financierbare projecten de nationale toewijzingen uit het Cohesiefonds aangehouden, en wel ten belope van 70 % van de naar de CEF overgedragen middelen.

Vanaf 1 januari 2024 worden de naar de CEF overgedragen middelen die niet voor een vervoersinfrastructuurproject zijn vastgelegd, beschikbaar gemaakt aan alle lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds om vervoersinfrastructuurprojecten te financieren overeenkomstig de CEF-verordening.

Ter ondersteuning van de lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen en die moeilijkheden zouden kunnen ondervinden om projecten uit te werken die voldoende rijpheid, kwaliteit of beide, en voldoende Uniemeerwaarde hebben, wordt bijzondere aandacht besteed aan technische bijstand die gericht is op het vergroten van de institutionele capaciteit en de doeltreffendheid van overheidsinstellingen en overheidsdiensten met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van de projecten die worden genoemd in de CEF-verordening.

De Commissie doet al het mogelijke om de lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, in staat te stellen om vóór het einde van de periode 2021-2027 zo veel mogelijk van het naar de CEF overgedragen bedrag op te nemen, onder meer door extra oproepen tot het indienen van voorstellen te organiseren.

Bijzondere aandacht en bijzondere steun uit hoofde van de achtste en de negende alinea moeten gaan naar lidstaten waarvan het bni per hoofd van de bevolking, gemeten in koopkrachtstandaarden voor de periode 2015-2017, minder dan 60 % van het gemiddelde bni per hoofd van de bevolking van de EU-27 bedraagt.

Ten aanzien van lidstaten waarvan het bni per hoofd van de bevolking, gemeten in koopkrachtstandaarden voor de periode 2015-2017 minder dan 60 % van het gemiddelde bni per hoofd van de bevolking van de EU-27 bedraagt, wordt 70 % van 70 % van het bedrag dat die lidstaten naar de CEF hebben overgedragen tot en met 31 december 2024 gegarandeerd.

4.   400 000 000 EUR van de middelen voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” wordt toegewezen aan het Stedelijk Europa-initiatief in direct of indirect beheer door de Commissie.

5.   175 000 000 EUR van de middelen uit het ESF+ voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” wordt toegewezen aan transnationale samenwerking ter ondersteuning van innovatieve oplossingen, in direct of indirect beheer.

6.   Het in lid 1, punt f), bedoelde bedrag wordt uit de EFRO-middelen voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” toegewezen voor interregionale innovatie-investeringen in direct of indirect beheer.

7.   De middelen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) bedragen 2,4 % van de totale middelen die uit de fondsen voor de periode 2021-2027 beschikbaar zijn voor begrotingsvastleggingen (d.w.z. 8 050 000 000 EUR).

8.   Het in artikel 109, lid 1, tweede alinea, bedoelde bedrag maakt deel uit van de middelen voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”.

Artikel 111

Overdraagbaarheid van middelen

1.   De Commissie kan een voorstel van een lidstaat aanvaarden ten tijde van de indiening van de partnerschapsovereenkomst of in het kader van de tussentijdse evaluatie, dat het volgende bepaalt:

a)

een overdracht van in totaal niet meer dan 5 % van de initiële toewijzingen voor minder ontwikkelde regio’s naar overgangsregio’s of naar meer ontwikkelde regio’s, en van overgangsregio’s naar meer ontwikkelde regio’s;

b)

een overdracht van de toewijzingen voor meer ontwikkelde regio’s of overgangsregio’s naar minder ontwikkelde regio’s en van meer ontwikkelde regio’s naar overgangsregio’s.

In afwijking van punt a) van de eerste alinea kan de Commissie een aanvullende overdracht van maximaal 10 % van de totale toewijzingen voor minder ontwikkelde regio’s naar overgangsregio’s of meer ontwikkelde regio’s aanvaarden binnen lidstaten waarvan het bni per hoofd van de bevolking, gemeten in koopkrachtstandaarden voor de periode 2015-2017, minder dan 90 % van het gemiddelde bni per hoofd van de bevolking van de EU-27 bedraagt. De middelen van eventuele aanvullende overdrachten worden gebruikt om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 5, lid 1, punten a) en b), bedoelde beleidsdoelstellingen.

2.   De totale toewijzingen die aan de lidstaten voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” en de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) worden toegewezen, zijn niet onderling overdraagbaar.

3.   Om ervoor te zorgen dat de fondsen effectief bijdragen tot de in artikel 5, lid 2, genoemde acties, kan de Commissie, in afwijking van lid 2 van dit artikel, in afdoende gemotiveerde omstandigheden, mits is voldaan aan de voorwaarde neergelegd in lid 4 van dit artikel, door middel van een uitvoeringshandeling een voorstel aanvaarden dat door een lidstaat bij zijn eerste indiening van de partnerschapsovereenkomst wordt ingediend, om een deel van zijn kredieten voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) over te dragen naar de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”.

4.   Het aandeel van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) in de lidstaat die het in lid 3 bedoelde voorstel indient, bedraagt niet minder dan 35 % van het totaal dat aan die lidstaat voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” en de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) is toegewezen, en bedraagt na de overdracht niet minder dan 25 % van dit totaal.

Artikel 112

Bepaling van de medefinancieringspercentages

1.   In het besluit tot goedkeuring van een programma worden voor elke prioriteit het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit de fondsen vastgelegd.

2.   Voor elke prioriteit wordt in het besluit van de Commissie vastgelegd op welke van de volgende elementen het medefinancieringspercentage voor de prioriteit van toepassing is:

a)

de totale bijdrage, inclusief overheids- en particuliere bijdragen;

b)

de overheidsbijdrage.

3.   Voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” mag het medefinancieringspercentage op het niveau van elke prioriteit niet meer bedragen dan:

a)

85 % voor de minder ontwikkelde regio’s;

b)

70 % voor overgangsregio’s die voor de periode 2014-2020 onder de minder ontwikkelde regio’s waren ingedeeld;

c)

60 % voor overgangsregio’s;

d)

50 % voor meer ontwikkelde regio’s die voor de periode 2014-2020 als overgangsregio’s waren aangemerkt of een bbp per hoofd van de bevolking van minder dan 100 % hadden;

e)

40 % voor meer ontwikkelde regio’s.

De in punt a) van de eerste alinea genoemde medefinancieringspercentages zijn ook van toepassing op de ultraperifere gebieden, inclusief de extra toewijzing voor de ultraperifere gebieden.

Voor het Cohesiefonds mag het medefinancieringspercentage op het niveau van elke prioriteit niet meer dan 85 % bedragen.

In de ESF+-verordening kunnen hogere medefinancieringspercentages worden vastgelegd overeenkomstig de artikelen 10 en 14 van die verordening.

Het medefinancieringspercentage, dat van toepassing is op de regio waar zich het gebied bevindt of de gebieden bevinden die worden vermeld in de plannen voor een rechtvaardige transitie, voor de door het JTF ondersteunde prioriteit bedraagt niet meer dan:

a)

85 % voor minder ontwikkelde regio’s;

b)

70 % voor overgangsregio’s;

c)

50 % voor meer ontwikkelde regio’s.

4.   Voor Interreg-programma’s mag het medefinancieringspercentage niet meer dan 80 % bedragen, behalve in de gevallen waarvoor in de Interreg-verordening hogere medefinancieringspercentages zijn vastgelegd voor programma’s van Interreg-onderdeel D en programma’s voor externe grensoverschrijdende samenwerking.

5.   De in de leden 3 en 4 genoemde maximale medefinancieringspercentages worden met tien procentpunten verhoogd voor prioriteiten die volledig worden verwezenlijkt via vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

6.   Maatregelen op het gebied van technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie worden uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden gefinancierd.

TITEL IX

BEVOEGDHEIDSDELEGATIE, UITVOERINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK I

Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringsbepalingen

Artikel 113

Bevoegdheidsdelegatie wat bepaalde bijlagen betreft

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 114 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de bijlagen bij deze verordening te wijzigen, met uitzondering van de bijlagen III, IV, XI, XIII, XIV, XVII en XXVI, om deze aan te passen aan veranderingen die plaatsvinden tijdens de programmeringsperiode.

Artikel 114

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 79, lid 4, artikel 94, lid 4, artikel 95, lid 4, en artikel 113 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 1 juli 2021.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 79, lid 4, artikel 94, lid 4, artikel 95, lid 4, artikel 113 en artikel 117, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 79, lid 4, artikel 94, lid 4, artikel 95, lid 4, artikel 113 of artikel 117, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 115

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK II

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 116

Evaluatie

Het Europees Parlement en de Raad evalueren deze verordening uiterlijk 31 december 2027 overeenkomstig artikel 177 VWEU.

Artikel 117

Overgangsbepalingen

1.   Verordening (EU) nr. 1303/2013 en elke andere handeling die van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020, blijven uitsluitend van toepassing op werkprogramma’s en concrete acties die in deze periode steun ontvangen uit het EFRO, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds of het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij.

2.   De in artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 aan de Commissie toegekende bevoegdheid om een gedelegeerde handeling vast te stellen met het oog op een Europese gedragscode inzake partnerschap blijft van kracht voor de programmeringsperiode 2021-2027. Deze bevoegdheidsdelegatie wordt uitgeoefend overeenkomstig artikel 114 van deze verordening.

Artikel 118

Voorwaarden voor concrete acties waarvoor gefaseerde uitvoering geldt

1.   De beheerautoriteit kan de selectie van een concrete actie ter hand nemen die bestaat uit de tweede fase van een concrete actie welke uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1303/2013 voor steun werd geselecteerd en waarmee uit hoofde van die verordening een begin is gemaakt, mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan:

a)

de concrete actie die voor steun werd geselecteerd op grond van Verordening (EU) nr. 1303/2013, bestaat uit twee fasen die vanuit financieel oogpunt duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, met aparte auditsporen;

b)

de totale kosten van de in punt a) bedoelde concrete actie bedragen meer dan 5 000 000 EUR;

c)

uitgaven in een betalingsaanvraag voor de eerste fase komen niet terug in enige betalingsaanvraag voor de tweede fase;

d)

de tweede fase van de concrete actie stemt overeen met het toepasselijke recht en is subsidiabel uit het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds of het EFMZVA conform de bepalingen van de onderhavige verordening of van de fondsspecifieke verordeningen;

e)

de lidstaat verbindt zich ertoe, in de programmeringsperiode de tweede en laatste fase te voltooien en operationeel te maken, zoals blijkt uit het eindverslag over de uitvoering, dan wel, wat het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij betreft, uit het overeenkomstig artikel 141 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 ingediende laatste jaarverslag over de uitvoering.

2.   De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op de tweede fase van de concrete actie.

Artikel 119

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 83.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 41.

(3)  PB C 17 van 14.1.2019, blz. 1.

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 27 maart 2019 (PB C 108 van 26.3.2021, blz. 638) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 27 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 24 juni 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(5)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(6)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (PB L 74 van 14.3.2014, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(10)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(11)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden (zie blz. 159 van dit Publicatieblad).

(13)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (zie blz. 159 van dit Publicatieblad).

(14)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (zie blz. 159 van dit Publicatieblad).

(15)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (zie blz. 159 van dit Publicatieblad).

(16)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(17)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(18)  Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 53).

(19)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(20)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(21)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(22)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(23)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(24)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(25)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(26)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(27)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(28)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(29)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(30)  Verordening (EU) 2016/2066 van de Commissie van 21 november 2016 tot wijziging van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 322 van 29.11.2016, blz. 1).

(31)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(32)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(33)  Verordening (EU) 2021/1060 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(34)  Verordening (EU) 2021/1060 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(35)  Verordening (EU) 2021/1060 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(36)  Verordening (EU) 2021/1060 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(37)  Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1).

(38)  Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45).

(39)  Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19).

(40)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(41)  Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25).

(42)  Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6).

(43)  Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1).

(44)  Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1).

(45)  Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1).

(46)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(47)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 9).

(48)  Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).

(49)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(50)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(51)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(52)  Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1).

(53)  Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 23).


BIJLAGE I

DIMENSIES EN CODES VOOR DE INTERVENTIETYPES VOOR HET EFRO, HET ESF+, HET COHESIEFONDS EN HET JTF - ARTIKEL 22, LID 5

TABEL 1: DIMENSIES EN CODES VOOR DE INTERVENTIETYPES (1) ,  (2)

INTERVENTIEGEBIED (3)

Coëfficiënt voor de berekening van steun voor klimaatveranderingsdoelstellingen

Coëfficiënt voor de berekening van steun voor milieudoelstellingen

Beleidsdoelstelling 1: een competitiever en slimmer Europa door bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit

001

Investeringen in vaste activa, met inbegrip van onderzoeksinfrastructuur, in micro-ondernemingen die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

0 %

0 %

002

Investeringen in vaste activa, met inbegrip van onderzoeksinfrastructuur, in kleine en middelgrote ondernemingen (met inbegrip van particuliere onderzoekscentra) die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

0 %

0 %

003

Investeringen in vaste activa, met inbegrip van onderzoeksinfrastructuur, in grote ondernemingen (4) die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

0 %

0 %

004

Investeringen in vaste activa, met inbegrip van onderzoeksinfrastructuur, in openbare onderzoekscentra en instellingen voor hoger onderwijs die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

0 %

0 %

005

Investeringen in immateriële activa in micro-ondernemingen die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

0 %

0 %

006

Investeringen in immateriële activa in kmo's (met inbegrip van particuliere onderzoekscentra) die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

0 %

0 %

007

Investeringen in immateriële activa in grote ondernemingen die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

0 %

0 %

008

Investeringen in immateriële activa in openbare onderzoekscentra en instellingen voor hoger onderwijs die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

0 %

0 %

009

Onderzoek en innovatie in micro-ondernemingen, waaronder netwerkactiviteiten (industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, haalbaarheidsstudies)

0 %

0 %

010

Onderzoek en innovatie in kmo's, waaronder netwerkactiviteiten

0 %

0 %

011

Onderzoek en innovatie in grote ondernemingen, waaronder netwerkactiviteiten

0 %

0 %

012

Onderzoek en innovatie in openbare onderzoekscentra, instellingen voor hoger onderwijs en kenniscentra, waaronder netwerkactiviteiten (industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, haalbaarheidsstudies)

0 %

0 %

013

Digitalisering van kleine en middelgrote ondernemingen (met inbegrip van e-commerce, e-business en genetwerkte bedrijfsprocessen, digitale innovatiehubs, levende laboratoria, internetondernemers en ICT-start-ups, b2b)

0 %

0 %

014

Digitalisering van grote ondernemingen (met inbegrip van e-commerce, e-business en genetwerkte bedrijfsprocessen, digitale innovatiehubs, levende laboratoria, internetondernemers en ICT-start-ups, b2b)

0 %

0 %

015

Digitalisering van kleine en middelgrote ondernemingen of grote ondernemingen (met inbegrip van e-commerce, e-business en genetwerkte bedrijfsprocessen, digitale innovatiehubs, levende laboratoria, internetondernemers en ICT-start-ups, b2b), overeenkomstig criteria op het gebied van broeikasgasemissiereductie of energie-efficiëntie (5)

40 %

0 %

016

ICT-oplossingen, e-diensten, toepassingen van de overheid

0 %

0 %

017

ICT-oplossingen, e-diensten, toepassingen van de overheid, overeenkomstig criteria op het gebied van broeikasgasemissiereductie of energie-efficiëntie (6)

40 %

0 %

018

IT-diensten en toepassingen voor digitale vaardigheden en digitale inclusie

0 %

0 %

019

Diensten en toepassingen op het gebied van e-gezondheidszorg (met inbegrip van e-zorg, het internet der dingen voor lichaamsbeweging en omgevingsondersteund wonen)

0 %

0 %

020

Zakelijke infrastructuur voor kmo's (met inbegrip van industrieparken en -sites)

0 %

0 %

021

Bedrijfsontwikkeling en internationalisering van kmo's, met inbegrip van productieve investeringen

0 %

0 %

022

Steun voor grote ondernemingen via financieringsinstrumenten, met inbegrip van productieve investeringen

0 %

0 %

023

Ontwikkeling van vaardigheden voor slimme specialisatie, de industrietransitie, ondernemerschap en het aanpassingsvermogen van ondernemingen

0 %

0 %

024

Geavanceerde ondersteunende diensten voor kmo's en kmo-groepen (waaronder beheer, marketing en design)

0 %

0 %

025

Incubatie, ondersteuning voor spin-offs, spin-outs en start-ups

0 %

0 %

026

Steun voor innovatieclusters, onder meer tussen ondernemingen, onderzoeksinstellingen, overheidsinstanties en bedrijfsnetwerken, voornamelijk ten behoeve van kmo's

0 %

0 %

027

Innovatieprocessen in kmo's (innovatie op basis van processen, organisatie, marketing, co-creatie, gebruikers en vraag)

0 %

0 %.

028

Technologieoverdracht en samenwerking tussen ondernemingen, onderzoekscentra en instellingen voor hoger onderwijs

0 %

0 %

029

Onderzoeks- en innovatieprocessen, technologieoverdracht en samenwerking tussen ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten gericht op de koolstofarme economie, bestendigheid tegen en adaptatie aan klimaatverandering

100 %

40 %

030

Onderzoeks- en innovatieprocessen, technologieoverdracht en samenwerking tussen ondernemingen gericht op de circulaire economie

40 %

100 %

031

Financiering van werkkapitaal in kmo's in de vorm van subsidies om te reageren op noodsituaties (7)

0 %

0 %

032

ICT: breedbandnetwerk met zeer hoge capaciteit (backbone-/backhaul-netwerk)

0 %

0 %

033

ICT: breedbandnetwerk met zeer hoge capaciteit (toegang/aansluitnet waarvan de prestaties overeenkomen met die van een glasvezelkabelinstallatie tot aan het distributiepunt voor woongebouwen met meerdere woningen)

0 %

0 %

034

ICT: breedbandnetwerk met zeer hoge capaciteit (toegang/aansluitnet waarvan de prestaties overeenkomen met die van een glasvezelkabelinstallatie tot aan het distributiepunt voor woningen en bedrijfspercelen)

0 %

0 %

035

ICT: breedbandnetwerk met zeer hoge capaciteit (toegang/aansluitnet waarvan de prestaties overeenkomen met die van een glasvezelkabelinstallatie tot aan het basisstation voor geavanceerde draadloze communicatie)

0 %

0 %

036

ICT: andere soorten ICT-infrastructuur (waaronder grootschalige computervoorzieningen/-apparatuur, datacentra, sensoren en andere draadloze apparatuur)

0 %

0 %

037

ICT: andere soorten ICT-infrastructuur (waaronder grootschalige computervoorzieningen/-apparatuur, datacentra, sensoren en andere draadloze apparatuur), overeenkomstig de criteria op het gebied van broeikasgasemissiereductie en energie-efficiëntie (8)

40 %

0 %

Beleidsdoelstelling 2: een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en risicobeheersing, en duurzame stedelijke mobiliteit

038

Energie-efficiëntie en demonstratieprojecten in kmo's en ondersteunende maatregelen

40 %

40 %

039

Energie-efficiëntie en demonstratieprojecten in grote ondernemingen en ondersteunende maatregelen

40 %

40 %

040

Energie-efficiëntie en demonstratieprojecten in kmo's of grote ondernemingen en ondersteunende maatregelen, overeenkomstig criteria op het gebied van energie-efficiëntie (9)

100 %

40 %

041

Op energie-efficiëntie gerichte renovatie van het bestaande woningenbestand, demonstratieprojecten en ondersteunende maatregelen

40 %

40 %

042

Renovatie ten behoeve van energie-efficiëntie van bestaande woningen, demonstratieprojecten en ondersteunende maatregelen, overeenkomstig criteria op het gebied van energie-efficiëntie (10)

100 %

40 %

043

Bouw van nieuwe, energie-efficiënte gebouwen (11)

40 %

40 %

044

Renovatie ten behoeve van energie-efficiëntie of maatregelen inzake energie-efficiëntie van openbare infrastructuur, demonstratieprojecten en ondersteunende maatregelen

40 %

40 %

045

Renovatie ten behoeve van energie-efficiëntie of maatregelen inzake energie-efficiëntie van openbare infrastructuur, demonstratieprojecten en ondersteunende maatregelen, overeenkomstig criteria op het gebied van energie-efficiëntie (12)

100 %

40 %

046

Steun voor entiteiten die diensten verrichten die bijdragen aan een koolstofarme economie en bestendigheid tegen klimaatverandering, met inbegrip van bewustmakingsmaatregelen

100 %

40 %

047

Hernieuwbare energie: wind

100 %

40 %

048

Hernieuwbare energie: zonne-energie

100 %

40 %

049

Hernieuwbare energie: biomassa (13)

40 %

40 %

050

Hernieuwbare energie: biomassa met grote broeikasgasemissiereductie (14)

100 %

40 %

051

Hernieuwbare energie: zee

100 %

40 %

052

Overige vormen van hernieuwbare energie (waaronder geothermische energie)

100 %

40 %

053

Slimme energiesystemen (met inbegrip van slimme netwerken en ICT-systemen) en de daarmee verbonden opslag

100 %

40 %

054

Hoogefficiënte warmtekrachtkoppeling, stadsverwarming en -koeling

40 %

40 %

055 (15)

Hoogefficiënte warmtekrachtkoppeling, efficiënte stadsverwarming en -koeling met geringe emissies tijdens de levenscyclus (16)

100 %

40 %

056

Vervangen van steenkoolverwarmingssystemen door gasverwarmingssystemen met het oog op klimaatmitigatie

0 %

0 %

057

Distributie en vervoer van aardgas ter vervanging van steenkool

0 %

0 %

058

Maatregelen voor aanpassing aan klimaatverandering en preventie en beheer van aan het klimaat gerelateerde risico's: overstromingen en aardverschuivingen (met inbegrip van bewustmaking, burgerbescherming en rampenbestrijdingssystemen, infrastructuur en ecosysteemgerichte benaderingen)

100 %

100 %

059

Maatregelen voor aanpassing aan klimaatverandering en preventie en beheer van aan het klimaat gerelateerde risico's: branden (met inbegrip van bewustmaking, burgerbescherming en rampenbestrijdingssystemen, infrastructuur en ecosysteemgerichte benaderingen)

100 %

100 %

060

Maatregelen voor aanpassing aan klimaatverandering en preventie en beheer van aan het klimaat gerelateerde risico's: overige, zoals stormen en droogte (met inbegrip van bewustmaking, burgerbescherming en rampenbestrijdingssystemen, infrastructuur en ecosysteemgerichte benaderingen)

100 %

100 %

061

Risicopreventie en -beheer van niet aan het klimaat gerelateerde natuurlijke risico's (bijvoorbeeld aardbevingen) en risico's in verband met menselijke activiteiten (bijvoorbeeld technologische ongevallen), met inbegrip van bewustmaking, burgerbescherming en rampenbestrijdingssystemen, infrastructuur en ecosysteemgerichte benaderingen

0 %

100 %

062

Drinkwatervoorziening (winning, behandeling, opslag en distributie-infrastructuur, efficiëntiemaatregelen, levering van drinkwater)

0 %

100 %

063

Drinkwatervoorziening (winning, behandeling, opslag en distributie-infrastructuur, efficiëntiemaatregelen, levering van drinkwater), overeenkomstig criteria op het gebied van energie-efficiëntie (17)

40 %

100 %

064

Waterbeheer en bescherming van waterreserves (met inbegrip van stroomgebiedbeheer, specifieke maatregelen voor aanpassing aan klimaatverandering, hergebruik, vermindering van lekken)

40 %

100 %

065

Opvang en behandeling van afvalwater

0 %

100 %

066

Opvang en behandeling van afvalwater overeenkomstig criteria op het gebied van energie-efficiëntie (18)

40 %

100 %

067

Beheer van huishoudelijk afval: preventie, minimalisering, sortering, hergebruik en recyclingmaatregelen

40 %

100 %

068

Beheer van huishoudelijk afval: behandeling van restafval

0 %

100 %

069

Beheer van commercieel, industrieel afval: preventie, minimalisering, sortering, hergebruik en recyclingmaatregelen

40 %

100 %

070

Beheer van commercieel en industrieel afval: restafval en gevaarlijk afval

0 %

100 %

071

Bevordering van het gebruik van gerecyclede materialen als grondstof

0 %

100 %

072

Gebruik van gerecyclede materialen als grondstof, overeenkomstig de criteria op het gebied van energie-efficiëntie (19)

100 %

100 %

073

Sanering van bedrijfsterreinen en verontreinigde grond

0 %

100 %

074

Sanering van industrieterreinen en verontreinigde grond overeenkomstig de criteria op het gebied van energie-efficiëntie (20)

40 %

100 %

075

Ondersteuning van milieuvriendelijke productieprocessen en efficiënt gebruik van hulpbronnen in kmo's

40 %

40 %

076

Ondersteuning van milieuvriendelijke productieprocessen en efficiënt gebruik van hulpbronnen in grote ondernemingen

40 %

40 %

077

Maatregelen op het gebied van luchtkwaliteit en geluidsreductie

40 %

100 %

078

Bescherming, herstel en duurzaam gebruik van Natura 2000-gebieden

40 %

100 %

079

Bescherming van natuur, biodiversiteit, natuurlijk erfgoed, hulpbronnen en groene en blauwe infrastructuur

40 %

100 %

080

Andere maatregelen ter vermindering van broeikasgasemissies op het gebied van het behoud en herstel van natuurgebieden met een groot potentieel voor koolstofopname en -opslag, bijvoorbeeld door vernatting van moerasgebieden of de afvang van stortgas

100 %

100 %

081

Infrastructuur voor schoon stadsvervoer (21)

100 %

40 %

082

Rollend materieel voor schoon stadsvervoer (22)

100 %

40 %

083

Fietsinfrastructuur

100 %

100 %

084

Digitalisering van het stadsvervoer

0 %

0 %

085

Digitalisering van het vervoer, mede gericht op broeikasgasemissiereductie: stadsvervoer

40 %

0 %

086

Infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (23)

100 %

40 %

Beleidsdoelstelling 3: een meer verbonden Europa door een betere mobiliteit

087 (24)

Nieuw aangelegde of verbeterde snelwegen en wegen – TEN-T-kernnetwerk

0 %

0 %

088

Nieuw aangelegde of verbeterde snelwegen en wegen – uitgebreid TEN-T-netwerk

0 %

0 %

089

Nieuw aangelegde of verbeterde verbindingen tussen secundaire wegen en TEN-T-wegennet en -knooppunten

0 %

0 %

090

Overige nieuw aangelegde of verbeterde nationale, regionale en lokale toegangswegen

0 %

0 %

091

Heraangelegde of gemoderniseerde snelwegen en wegen – TEN-T-kernnetwerk

0 %

0 %

092

Heraangelegde of gemoderniseerde snelwegen en wegen – uitgebreid TEN-T-netwerk

0 %

0 %

093

Overige heraangelegde of gemoderniseerde wegen (snelweg, nationaal, regionaal of lokaal)

0 %

0 %

094

Digitalisering van het vervoer: wegen

0 %

0 %

095

Digitalisering van het vervoer, mede gericht op broeikasgasemissiereductie: wegen

40 %

0 %

096

Nieuw aangelegde of verbeterde spoorwegen – TEN-T-kernnetwerk

100 %

40 %

097

Nieuw aangelegde of verbeterde spoorwegen – uitgebreid TEN-T-netwerk

100 %

40 %

098

Overige nieuw aangelegde of verbeterde spoorwegen

40 %

40 %

099

Overige nieuw aangelegde of verbeterde spoorwegen – elektrisch/emissievrij (25)

100 %

40 %

100

Heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen – TEN-T-kernnetwerk

100 %

40 %

101

Heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen – uitgebreid TEN-T-netwerk

100 %

40 %

102

Overige heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen

40 %

40 %

103

Overige heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen – elektrisch/emissievrij (26)

100 %

40 %

104

Digitalisering van het vervoer: spoorwegen

40 %

0 %

105

Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS)

40 %

40 %

106

Rollend spoorwegmaterieel

0 %

40 %

107

Emissievrij/elektrisch (26) rollend spoorwegmaterieel

100 %

40 %

108

Multimodaal vervoer (TEN-T)

40 %

40 %

109

Multimodaal vervoer (niet stedelijk)

40 %

40 %

110

Zeehavens (TEN-T)

0 %

0 %

111

Zeehavens (TEN-T), met uitzondering van voorzieningen voor het vervoer van fossiele brandstoffen

40 %

0 %

112

Overige zeehavens

0 %

0 %

113

Overige zeehavens, met uitzondering van voorzieningen voor het vervoer van fossiele brandstoffen

40 %

0 %

114

Binnenwateren en -havens (TEN-T)

0 %

0 %

115

Binnenlandse waterwegen en havens (TEN-T), met uitzondering van voorzieningen voor het vervoer van fossiele brandstoffen

40 %

0 %

116

Binnenwateren en -havens (regionaal en lokaal)

0 %

0 %

117

Binnenlandse waterwegen en havens (regionaal en lokaal), met uitzondering van voorzieningen voor het vervoer van fossiele brandstoffen

40 %

0 %

118

Beveiligings-, veiligheids- en luchtverkeersbeheersystemen voor bestaande luchthavens

0 %

0 %

119

Digitalisering van het vervoer: overige vervoerswijzen

0 %

0 %

120

Digitalisering van het vervoer, mede gericht op broeikasgasemissiereductie: overige vervoerswijzen

40 %

0 %

Beleidsdoelstelling 4: een socialer en inclusiever Europa door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten

121

Infrastructuur voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang

0 %

0 %

122

Infrastructuur voor basis- en secundair onderwijs

0 %

0 %

123

Infrastructuur voor tertiair onderwijs

0 %

0 %

124

Infrastructuur voor beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs

0 %

0 %

125

Huisvestingsinfrastructuur voor migranten, vluchtelingen en personen die internationale bescherming genieten of daarom verzoeken

0 %

0 %

126

Huisvestingsinfrastructuur (andere dan voor migranten, vluchtelingen en personen die internationale bescherming genieten of daarom verzoeken)

0 %

0 %

127

Overige sociale infrastructuur die bijdraagt aan sociale inclusie in de gemeenschap

0 %

0 %

128

Infrastructuur voor gezondheidszorg

0 %

0 %

129

Medische apparatuur

0 %

0 %

130

Rollend medisch materieel

0 %

0 %

131

Digitalisering in de gezondheidszorg

0 %

0 %

132

Kritieke apparatuur en materiaal die nodig zijn om te reageren op noodsituaties

0 %

0 %

133

Infrastructuur voor de tijdelijke opvang van migranten, vluchtelingen en personen die internationale bescherming genieten of daarom verzoeken

0 %

0 %

134

Maatregelen voor betere toegang tot de arbeidsmarkt

0 %

0 %

135

Maatregelen voor betere toegang tot de arbeidsmarkt voor langdurig werklozen

0 %

0 %

136

Specifieke ondersteuning van werkgelegenheid bij jongeren en sociaal-economische integratie van jongeren

0 %

0 %

137

Ondersteuning voor zelfstandigen en startende ondernemingen

0 %

0 %

138

Ondersteuning voor de sociale economie en sociale ondernemingen

0 %

0 %

139

Maatregelen voor de modernisering en versterking van de arbeidsmarktinstellingen en -diensten om de vaardigheidsbehoeften te beoordelen, eraan tegemoet te komen, en voor tijdige en op maat gesneden hulp te zorgen

0 %

0 %

140

Ondersteuning voor aansluiting met en overgangen op de arbeidsmarkt

0 %

0 %

141

Ondersteuning voor arbeidsmobiliteit

0 %

0 %

142

Maatregelen ter bevordering van de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt en ter verkleining van de genderkloof op de arbeidsmarkt

0 %

0 %

143

Maatregelen ter bevordering van het evenwicht tussen werk en privéleven, met inbegrip van toegang tot kinderopvang en zorg voor afhankelijke personen

0 %

0 %

144

Maatregelen voor een gezonde en goed aangepaste werkomgeving om gezondheidsrisico's aan te pakken, met inbegrip van de bevordering van lichaamsbeweging

0 %

0 %

145

Steun voor de ontwikkeling van digitale vaardigheden

0 %

0 %

146

Ondersteuning voor de aanpassing van werknemers, ondernemingen en ondernemers aan veranderingen

0 %

0 %

147

Maatregelen ter bevordering van actief en gezond ouder worden

0 %

0 %

148

Ondersteuning voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang (uitgezonderd infrastructuur)

0 %

0 %

149

Ondersteuning voor basis- en secundair onderwijs (uitgezonderd infrastructuur)

0 %

0 %

150

Ondersteuning voor tertiair onderwijs (uitgezonderd infrastructuur)

0 %

0 %

151

Ondersteuning voor volwassenenonderwijs (uitgezonderd infrastructuur)

0 %

0 %

152

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen en actieve participatie in de samenleving

0 %

0 %

153

Trajecten voor integratie en herintreding van kansarmen in het arbeidsproces

0 %

0 %

154

Maatregelen ter verbetering van de toegang tot onderwijs en de arbeidsmarkt en van de sociale inclusie van gemarginaliseerde groepen zoals de Roma

0 %

0 %

155

Ondersteuning van maatschappelijke organisaties die werken met gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma

0 %

0 %

156

Specifieke acties ter verbetering van de deelname van onderdanen van derde landen aan de arbeidsmarkt

0 %

0 %

157

Maatregelen voor de sociale integratie van onderdanen van derde landen

0 %

0 %

158

Maatregelen ter verbetering van gelijke en tijdige toegang tot kwaliteitsvolle, duurzame en betaalbare diensten

0 %

0 %

159

Maatregelen ter verbetering van zorgverlening in familie- en gemeenschapsverband

0 %

0 %

160

Maatregelen ter verbetering van de toegankelijkheid, doelmatigheid en veerkracht van gezondheidsstelsels (uitgezonderd infrastructuur)

0 %

0 %

161

Maatregelen ter verbetering van de toegang tot langdurige zorg (uitgezonderd infrastructuur)

0 %

0 %

162

Maatregelen ter modernisering van de socialezekerheidsstelsels, met inbegrip van de bevordering van de toegang tot sociale bescherming

0 %

0 %

163

Bevordering van de sociale integratie van mensen voor wie armoede of sociale uitsluiting dreigt, onder wie de meest hulpbehoevenden en kinderen

0 %

0 %

164

Materiële deprivatie aanpakken met voedselhulp en/of materiële bijstand aan de meest hulpbehoevenden, met inbegrip van begeleidende maatregelen

0 %

0 %

Beleidsdoelstelling 5: een Europa dat dichter bij de burger staat door bevordering van de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle soorten gebieden en lokale initiatieven

165

Bescherming, ontwikkeling en bevordering van openbare toeristische activa en toeristische diensten

0 %

0 %

166

Bescherming, ontwikkeling en bevordering van cultureel erfgoed en culturele diensten

0 %

0 %

167

Bescherming, ontwikkeling en bevordering van natuurlijk erfgoed en ecotoerisme behalve Natura 2000-gebieden

0 %

100 %

168

Materiële revitalisering en beveiliging van openbare ruimten

0 %

0 %

169

Initiatieven voor territoriale ontwikkeling, met inbegrip van de opstelling van territoriale strategieën

0 %

0 %

Overige codes met betrekking tot beleidsdoelstellingen 1-5

170

Verbetering van de capaciteit van programma-autoriteiten en -organen in verband met de uitvoering van de fondsen

0 %

0 %

171

Verbetering van de samenwerking met partners binnen en buiten de lidstaat

0 %

0 %

172

Kruisfinanciering in het kader van het EFRO (ondersteuning van activiteiten van het type ESF+ die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het EFRO-deel van de activiteit en er rechtstreeks verband mee houden)

0 %

0 %

173

Verbetering van de institutionele capaciteit van overheidsinstanties en belanghebbenden bij de uitvoering van territoriale samenwerkingsprojecten en -initiatieven in grensoverschrijdend, transnationaal, maritiem en interregionaal verband

0 %

0 %

174

Interreg: beheer van grensoverschrijdingen en beheer van mobiliteit en migratie

0 %

0 %

175

Ultraperifere gebieden: vergoeding van extra kosten als gevolg van ontsluitingsproblemen en territoriale versnippering

0 %

0 %

176

Ultraperifere gebieden: specifieke actie ter vergoeding van extra kosten als gevolg van aan gebiedsomvang gerelateerde marktfactoren

0 %

0 %

177

Ultraperifere gebieden: steun ter vergoeding van extra kosten als gevolg van klimaatomstandigheden en hulpverleningsmoeilijkheden

40 %

40 %

178

Ultraperifere gebieden: luchthavens

0 %

0 %

Technische bijstand

179

Informatie en communicatie

0 %

0 %

180

Voorbereiding, uitvoering, monitoring en controle

0 %

0 %

181

Evaluatie en studies, gegevensverzameling

0 %

0 %

182

Versterking van de capaciteit van autoriteiten van de lidstaten, begunstigden en betrokken partners

0 %

0 %


TABEL 2: CODES VOOR DE DIMENSIE VORM VAN STEUN (27)

VORM VAN STEUN

01

Subsidie

02

Steun via financieringsinstrumenten: eigen vermogen of quasi-eigenvermogen

03

Steun via financieringsinstrumenten: lening

04

Steun via financieringsinstrumenten: garantie

05

Steun via financieringsinstrumenten: subsidies bij een actie in het kader van financieringsinstrumenten

06

Prijs


TABEL 3: CODES VOOR DE DIMENSIE TERRITORIAAL UITVOERINGSMECHANISME EN TERRITORIALE FOCUS

TERRITORIAAL UITVOERINGSMECHANISME EN TERRITORIALE FOCUS

Geïntegreerde territoriale investering

Geïntegreerde territoriale investering gericht op duurzame stadsontwikkeling

01

Stadswijken

x

02

Steden, dorpen en voorsteden

x

03

Functionele stedelijke gebieden

x

04

Plattelandsgebieden

 

05

Berggebieden

 

06

Eilanden en kustgebieden

 

07

Dunbevolkte gebieden

 

08

Andere types beoogde gebieden

 

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling gericht op duurzame stadsontwikkeling

09

Stadswijken

x

10

Steden, dorpen en voorsteden

x

11

Functionele stedelijke gebieden

x

12

Plattelandsgebieden

 

13

Berggebieden

 

14

Eilanden en kustgebieden

 

15

Dunbevolkte gebieden

 

16

Andere types beoogde gebieden

 

Ander type territoriaal instrument

Ander type territoriaal instrument gericht op duurzame stadsontwikkeling

17

Stadswijken

x

18

Steden, dorpen en voorsteden

x

19

Functionele stedelijke gebieden

x

20

Plattelandsgebieden

 

21

Berggebieden

 

22

Eilanden en kustgebieden

 

23

Dunbevolkte gebieden

 

24

Andere types beoogde gebieden

 

Andere benaderingen (28)

25

Stadswijken

26

Steden, dorpen en voorsteden

27

Functionele stedelijke gebieden

28

Plattelandsgebieden

29

Berggebieden

30

Eilanden en kustgebieden

31

Dunbevolkte gebieden

32

Andere types beoogde gebieden

33

Geen territoriale toespitsing


TABEL 4: CODES VOOR DE DIMENSIE ECONOMISCHE ACTIVITEIT

01

Land- en bosbouw

02

Visserij

03

Aquacultuur

04

Andere sectoren van de blauwe economie

05

Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken

06

Vervaardiging van textiel en textielproducten

07

Vervaardiging van transportmiddelen

08

Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten

09

Andere, niet nader gespecificeerde producerende bedrijfstakken

10

Bouwnijverheid

11

Winning van delfstoffen

12

Elektriciteit, gas, stoom, warm water en airconditioning

13

Watervoorziening; afval- en afvalwaterbeheer en sanering

14

Vervoer en opslag

15

Informatie- en communicatieactiviteiten, met inbegrip van telecommunicatie

16

Groot- en detailhandel

17

Activiteiten op het gebied van toerisme, accommodatie en horeca

18

Financiële activiteiten en verzekeringen

19

Activiteiten in verband met onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening

20

Overheid

21

Onderwijs

22

Menselijke gezondheidszorg

23

Maatschappelijke dienstverlening en collectieve, sociale en persoonlijke diensten

24

Activiteiten in verband met het milieu

25

Kunst, entertainment, creatieve bedrijfstakken en recreatie

26

Andere, niet nader genoemde diensten


TABEL 5: CODES VOOR DE DIMENSIE LOCATIE

LOCATIE

Code

Locatie

 

Code van de regio of het gebied waar de actie wordt uitgevoerd, zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) die is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1059/2003.


TABEL 6: CODES VOOR SECUNDAIRE THEMA'S ESF+

SECUNDAIR THEMA ESF+

Coëfficiënt voor de berekening van steun voor klimaatveranderingsdoelstellingen

01

Bijdragen aan groene vaardigheden en banen en de groene economie

100 %

02

Ontwikkeling van digitale vaardigheden en banen

0 %

03

Investeringen in onderzoek en innovatie en slimme specialisatie

0 %

04

Investeringen in kleine en middelgrote bedrijven (kmo's)

0 %

05

Non-discriminatie

0 %

06

Aanpak van kinderarmoede

0 %

07

Capaciteitsopbouw van sociale partners

0 %

08

Bijdragen aan groene vaardigheden en banen en de groene economie

0 %

09

Ontwikkeling van digitale vaardigheden en banen

0 %

10

Investeringen in onderzoek en innovatie en slimme specialisatie (29)

0 %


TABEL 7: CODES VOOR DE GENDERGELIJKHEIDSDIMENSIE ESF+ / EFRO / COHESIEFONDS / JTF

Gendergelijkheidsdimensie ESF+/EFRO/Cohesiefonds/JTF

Coëfficiënt voor de berekening van steun voor gendergelijkheid

01

Genderstreefdoelen

100 %

02

Gendermainstreaming

40 %

03

Genderneutraal

0 %


TABEL 8: CODES VOOR DE MACROREGIONALE EN ZEEGEBIEDSTRATEGIEËN

MACROREGIONALE EN ZEEGEBIEDSTRATEGIEËN

01

Strategie voor de Adriatische en Ionische regio

02

Strategie voor het Alpengebied

03

Strategie voor het Oostzeegebied

04

Strategie voor het Donaugebied

05

Noordelijke IJszee

06

Strategie voor het Atlantisch gebied

07

Zwarte Zee

08

Middellandse Zee

09

Noordzee

10

Strategie voor het westelijke Middellandse Zeegebied

11

Geen bijdrage aan macroregionale of zeegebiedstrategieën


(1)  Voor de door het JTF ondersteunde specifieke doelstelling "regio's en mensen in staat stellen om te gaan met de sociale, werkgelegenheids-, economische en milieueffecten van de transitie naar de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en een klimaatneutrale economie van de Unie in 2050, op basis van de Overeenkomst van Parijs", mogen interventiegebieden in het kader van alle beleidsdoelstellingen worden gebruikt, op voorwaarde dat zij in overeenstemming zijn met de artikelen 8 en 9 van de JTF-verordening en in overeenstemming zijn met het desbetreffende territoriale plan voor een rechtvaardige transitie. Voor die specifieke doelstelling wordt de coëfficiënt voor de berekening van de steun voor de klimaatveranderingsdoelstellingen voor alle gebruikte interventiegebieden op 100 % vastgesteld.

(2)  Indien het opgenomen bedrag van een lidstaat ter ondersteuning van de in zijn herstel- en veerkrachtplan opgenomen klimaatdoelstellingen na de toepassing van artikel 18, lid 4, punt e), van Verordening (EU) 2021/241, is verhoogd, wordt in het kader van het cohesiebeleid ook een identieke evenredige verhoging toegepast op de bijdrage van die lidstaat aan de ondersteuning van de klimaatdoelstellingen.

(3)  De interventiegebieden worden gegroepeerd volgens de beleidsdoelstellingen, maar het gebruik ervan wordt er niet door beperkt. Elk interventiegebied kan onder ongeacht welke beleidsdoelstelling worden gebruikt. Met name voor beleidsdoelstelling 5 mogen, naast de dimensiecodes die in het kader van doelstelling 5 zijn vermeld, alle dimensiecodes van de doelstellingen 1 tot en met 4 worden gekozen.

(4)  Grote ondernemingen zijn ondernemingen die geen kmo's zijn, inclusief kleine midcap-bedrijven.

(5)  Als de maatregel tot doel heeft dat er gegevens worden verwerkt of verzameld met het oog op broeikasgasemissiereducties die een bewezen aanzienlijke besparing op de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus tot gevolg hebben; of als de maatregel vereist dat datacentra zich houden aan de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra.

(6)  Als de maatregel tot doel heeft dat er gegevens worden verwerkt of verzameld met het oog op broeikasgasemissiereducties die een bewezen aanzienlijke besparing op de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus tot gevolg hebben; of als de maatregel vereist dat datacentra zich houden aan de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra.

(7)  Deze code is beschikbaar voor gebruik indien tijdelijke maatregelen worden uitgevoerd voor het gebruik van het EFRO in reactie op de buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 6, van de EFRO en CF-verordening.

(8)  Als de maatregel tot doel heeft dat er gegevens worden verwerkt of verzameld met het oog op broeikasgasemissiereducties die een bewezen aanzienlijke besparing op de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus tot gevolg hebben; of als de maatregel vereist dat datacentra zich houden aan de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra.

(9)  Als de maatregel a) gemiddeld ten minste een middelmatige mate van renovatie tot doel heeft in de zin van Aanbeveling (EU) 2019/786 van de Commissie van 8 mei 2019 betreffende de renovatie van gebouwen (PB L 127 van 16.5.2019, blz. 34), of b) tot doel heeft dat de directe en indirecte uitstoot van broeikasgassen gemiddeld ten minste met 30 % wordt teruggebracht ten opzichte van de uitstoot ex ante.

(10)  Als de maatregel gemiddeld ten minste een middelmatige mate van renovatie tot doel heeft in de zin van Aanbeveling (EU) 2019/786 van de Commissie. De renovatie van gebouwen omvat tevens infrastructuur in de zin van de interventiegebieden 120 t/m 127.

(11)  Als de doelstelling van de maatregelen betrekking heeft op de bouw van nieuwe gebouwen met een primaire energievraag die ten minste 20 % lager ligt dan de vereiste voor bijna-energieneutrale gebouwen (nationale richtlijnen). De bouw van nieuwe, energie-efficiënte gebouwen omvat tevens infrastructuur in de zin van de interventiegebieden 120 t/m 127.

(12)  Als de maatregel a) gemiddeld ten minste een middelmatige mate van renovatie tot doel heeft in de zin van Aanbeveling (EU) 2019/786 van de Commissie, of b) tot doel heeft dat de directe en indirecte uitstoot van broeikasgassen gemiddeld ten minste met 30 % wordt teruggebracht ten opzichte van de uitstoot ex ante. De renovatie van gebouwen omvat tevens infrastructuur in de zin van de interventiegebieden 120 t/m 127.

(13)  Als de doelstelling van de maatregel betrekking heeft op de productie van elektriciteit of warmte op basis van biomassa, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(14)  Als de doelstelling van de maatregel betrekking heeft op de productie van elektriciteit of warmte op basis van biomassa, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001; en als de maatregel een broeikasgasemissiereductie van ten minste 80 % tot doel heeft voor de faciliteit, waarbij biomassa wordt ingezet aan de hand van de methode voor broeikasgasemissiereductie en de relatieve fossiele referentiebrandstof zoals bedoeld in bijlage VI bij Richtlijn (EU) 2018/2001. Als de doelstelling van de maatregel betrekking heeft op de productie van biobrandstoffen op basis van biomassa, voedsel- en voedergewassen uitgezonderd, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001; en als de maatregel een broeikasgasemissiereductie van ten minste 65 % tot doel heeft voor de faciliteit, waarbij biomassa wordt ingezet aan de hand van de methode voor broeikasgasemissiereductie en de relatieve fossiele referentiebrandstof zoals bedoeld in bijlage V bij Richtlijn (EU) 2018/2001.

(15)  Dit gebied kan niet worden gebruikt wanneer er steun aan fossiele brandstoffen wordt verstrekt overeenkomstig artikel 7, lid 1, punt h), van de EFRO- en CF-verordening.

(16)  In het geval van hoogefficiënte warmtekrachtkoppeling, als de maatregel tot doel heeft de emissies tijdens de levenscyclus lager te houden dan 100gCO2e/kWh of warmte/koude te produceren op basis van restwarmte. In het geval van stadsverwarming/-koeling, als de desbetreffende infrastructuur in overeenstemming is met Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1) inzake energie-efficiëntie, of als de bestaande infrastructuur dusdanig wordt vernieuwd dat zij aan de definitie van doeltreffende stadsverwarming/-koeling voldoet, als het project een geavanceerd proefsysteem is (systemen voor controle en energiebeheer, internet der dingen) of als de temperatuur van de stadsverwarming/-koeling blijvend naar beneden kan worden bijgesteld.

(17)  Als de maatregel tot doel heeft dat het geconstrueerde systeem een gemiddeld energieverbruik van <= 0,5 kWh of een infrastructuurlekkage-index van <= 1,5 heeft, en dat het gemiddelde energieverbruik of de lekkage door de renovatie met meer dan 20 % is afgenomen.

(18)  Indien de maatregel voor het geconstrueerde front-to-end waterzuiveringssysteem tot doel heeft dat het netto-energieverbruik tot nul wordt teruggebracht of dat het gemiddelde energieverbruik na vernieuwing van het front-to-end waterzuiveringssysteem met ten minste 10 % afneemt (uitsluitend vanwege energie-efficiëntiemaatregelen en niet vanwege wijzigingen van materialen of capaciteit).

(19)  Als de maatregel tot doel heeft ten minste 50 % van het behandelde, gescheiden ingezamelde ongevaarlijke afval (qua gewicht) te verwerken tot secundaire grondstoffen.

(20)  Als de maatregel tot doel heeft van industrieterreinen en verontreinigde grond natuurlijke koolstofputten te maken.

(21)  Met infrastructuur voor schoon stadsvervoer wordt infrastructuur bedoeld waarmee verkeer van emissievrij rollend materieel mogelijk wordt gemaakt.

(22)  Met rollend materieel voor schoon stadsvervoer wordt emissievrij rollend materieel bedoeld.

(23)  Als de doelstelling van de maatregel in overeenstemming is met Richtlijn (EU) 2018/2001.

(24)  Voor wat betreft de interventiegebieden 087 tot en met 091 kunnen de interventiegebieden 081, 082 en 086 worden gebruikt voor de aspecten van de maatregelen die verband houden met interventie op het gebied van alternatieve brandstoffen, met inbegrip van het opladen van elektrische voertuigen of openbaar vervoer.

(25)  Als de doelstelling van de maatregel betrekking heeft op elektrische baanapparatuur en aanverwante subsystemen, als er elektrificatieplannen zijn of als deze binnen tien jaar kunnen worden ingezet voor treinen zonder uitlaatemissies.

(26)  Eveneens van toepassing op bimodale treinen.

(27)  Deze tabel is van toepassing op het EFMZVA voor de toepassing van tabel 12 in bijlage VII.

(28)  Andere benaderingen gekozen in het kader van andere beleidsdoelstellingen dan beleidsdoelstelling 5 en niet in de vorm van een geïntegreerde territoriale investering of een vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

(29)  Evenals in hun nationale hervormingsprogramma's, en in de relevante, overeenkomstig de artikelen 121, lid 2, en 148, lid 4, VWEU aangenomen, landspecifieke aanbevelingen.


BIJLAGE II

MODEL VOOR DE PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST – ARTIKEL 10, LID 6 (1)

Referentie: artikel 10, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060 (GB-verordening). De motiveringen en tekstvelden onder de punten 1-10 van deze bijlage bedragen maximaal 35 bladzijden, waarbij één bladzijde gemiddeld 3 000 tekens zonder spaties bevat.

CCI

[15] (2)

Titel

[255]

Versie

 

Beginjaar

[4]

Eindjaar

[4]

Nummer Commissiebesluit

 

Datum Commissiebesluit

 

1.   Selectie van beleidsdoelstellingen en de specifieke doelstelling van het JTF

Referentie: artikel 11, lid 1, punt a), van de GB-verordening

Tabel 1: Selectie van beleidsdoelstellingen en specifieke doelstellingen van het JTF met motivering

Geselecteerde doelstelling

Programma

Fonds

Motivering voor de selectie van een beleidsdoelstelling of specifieke doelstelling van het JTF

 

 

 

[3 500 per doelstelling]

2.   Beleidskeuzes, coördinatie en complementariteit (3)

Referentie: artikel 11, lid 1, punt b), i), ii) en iii), van de GB-verordening

Een samenvatting van de beleidskeuzes en de belangrijkste resultaten die voor elk van de onder de partnerschapsovereenkomst vallende fondsen worden verwacht – artikel 11, lid 1, punt b), i), van de GB-verordening

Tekstveld

Coördinatie, afbakening en complementariteit tussen de fondsen en, in voorkomend geval, coördinatie tussen nationale en regionale programma's – artikel 11, lid 1, punt b), ii), van de GB-verordening

Tekstveld

Complementariteit en synergieën tussen de fondsen die onder de partnerschapsovereenkomst vallen, het AMIF, het ISF, het BMVI en andere instrumenten van de Unie – artikel 11, lid 1, punt b), iii), van de GB-verordening

Tekstveld

3.   Bijdrage aan de begrotingsgarantie in het kader van InvestEU met motivering (4)

Referentie: artikel 11, lid 1, punt g), en artikel 14 van de GB-verordening

Tabel 2A: Bijdrage aan InvestEU (uitsplitsing per jaar)

Bijdrage van

Bijdrage aan

Uitsplitsing per jaar

Fonds

Regiocategorie

InvestEU-venster(s)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 2B: Bijdrage aan InvestEU (samenvatting)

 

Regiocategorie

Venster 1 Duurzame infrastructuur

Venster 2 Onderzoek, innovatie en digitalisering

Venster 3 Kmo's

Venster 4

Sociale investeringen en vaardigheden

Totaal

 

 

a)

b)

c)

d)

f = a)+b)+c)+d)

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

Tekstveld [3 500] (motivering, rekening houdend met de wijze waarop deze bedragen bijdragen tot de verwezenlijking van de in de partnerschapsovereenkomst geselecteerde beleidsdoelstellingen overeenkomstig artikel 10, lid 1, van de InvestEU-verordening)

4.   Overdrachten (5)

De lidstaat verzoekt om een

overdracht tussen regiocategorieën

overdracht naar instrumenten in direct of indirect beheer

 

overdracht tussen het EFRO, ESF+ en het Cohesiefonds of naar een ander fonds of andere fondsen

 

overdracht van middelen uit het EFRO en het ESF+ als aanvullende steun voor het JTF

 

overdrachten van Europese territoriale samenwerking naar Investeren in groei en werkgelegenheid

4.1.   Overdracht tussen regiocategorieën

Referentie: artikel 11, lid 1, punt e), en artikel 111 van de GB-verordening

Tabel 3A: Overdrachten tussen regiocategorieën (uitsplitsing per jaar)

Overgedragen van:

Overgedragen aan:

Uitsplitsing per jaar

Regiocategorie

Regiocategorie

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

Meer ontwikkeld

Meer ontwikkeld/

Overgang/

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 3B. Overdracht tussen regiocategorieën (samenvatting)

Regiocategorie

Toewijzing per regiocategorie

Overgedragen aan:

Overgedragen bedrag

Overgedragen deel van de initiële toewijzing

Toewijzing per regiocategorie na de overdracht

Minder ontwikkeld

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

 

 

Meer ontwikkeld

 

Overgang

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

Tekstveld [3 500] (motivering)

4.2.   Overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer

Referentie: artikel 26, lid 1, van de GB-verordening

Tabel 4A: Overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer indien in de basishandeling in die mogelijkheid is voorzien (*1) (uitsplitsing per jaar)

Overgedragen van:

Overgedragen aan:

Uitsplitsing per jaar

Fonds

Regiocategorie

Instrument

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 4B: Overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer indien in de basishandeling in die mogelijkheid is voorzien (*2) (samenvatting)

Fonds

Regiocategorie

Instrument 1

Instrument 2

Instrument 3

Instrument 4

Instrument 5

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

 

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

Tekstveld [3 500] (motivering)

4.3.   Overdrachten tussen het EFRO, ESF+ en het Cohesiefonds of naar een ander fonds of andere fondsen

Referentie: artikel 26, lid 1, van de GB-verordening

Tabel 5A: Overdrachten tussen EFRO, ESF + en Cohesiefonds en naar andere fondsen (*3) (uitsplitsing per jaar)

Overgedragen van

Overgedragen naar

Uitsplitsing per jaar

Fonds

Regiocategorie

Fonds

Regiocategorie (in voorkomend geval)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

EFRO, ESF+ of Cohesiefonds, EFMZVA, AMIF, ISF, BMVI

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 5B: Overdrachten tussen het EFRO, ESF+ en het Cohesiefonds of naar een ander fonds of andere fondsen (samenvatting) (*4)

Overgedragen aan/Overgedragen van

EFRO

ESF+

Cohesiefonds

EFMZVA

AMIF

ISF

BMVI

Totaal

Meer ontwikkeld

Overgang

Minder ontwikkeld

Meer ontwikkeld

Overgang

Minder ontwikkeld

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tekstveld [3 500] (motivering)

4.4.   Overdracht van middelen uit het EFRO en het ESF+ als aanvullende steun voor het JTF, met motivering (6)

Referentie: artikel 27 van de GB-verordening

Tabel 6A: Overdracht van middelen uit het EFRO en het ESF+ als aanvullende steun voor het JTF (uitsplitsing per jaar)

Fonds

Regiocategorie

Fonds

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

JTF (*5)

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

JTF

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 6B: Overdracht van middelen uit het EFRO en het ESF+ als aanvullende steun voor het JTF (samenvatting)

 

toewijzing uit hoofde van artikel 3 van de JTF-verordening voorafgaand aan overdrachten

 

Overdrachten aan het JTF naar het grondgebied in (*6):

Overdracht (aanvullende steun) per regiocategorie van:

 

EFRO

Meer ontwikkeld

 

Overgang

 

Minder ontwikkeld

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

Overgang

 

Minder ontwikkeld

 

Totaal

Meer ontwikkeld

 

 

Overgang

 

 

Minder ontwikkeld

 

Tekstveld [3 500] (motivering)

4.5.   Overdrachten van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) naar de doelstelling "Investeren in werkgelegenheid en groei"

Referentie: artikel 111, lid 3, van de GB-verordening.

Tabel 7: Overdrachten van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) naar de doelstelling "Investeren in werkgelegenheid en groei"

Overdracht van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg)

 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

Grensoverschrijdend

 

 

 

 

 

 

 

 

Transnationaal

 

 

 

 

 

 

 

 

Ultraperifeer

 

 

 

 

 

 

 

 

Overdracht naar de doelstelling "Investeren in werkgelegenheid en groei"

Fonds

Regiocategorie

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

JTF

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

Tekstveld [3 500] (motivering)

5.   De vorm van de Uniebijdrage voor technische bijstand

Referentie: artikel 11, lid 1, punt f), van de GB-verordening

De keuze van de vorm van de Uniebijdrage voor technische bijstand

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 4 (*7)

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5 (*8)

Tekstveld [3 500] (motivering)

6.   Thematische concentratie

6.1.

Referentie: artikel 4, lid 3, van de EFRO- en CF-verordening

De lidstaat besluit om:

aan de thematische concentratie te voldoen op nationaal niveau

aan de thematische concentratie te voldoen op het niveau van de regiocategorieën

rekening te houden met middelen uit het Cohesiefonds ten behoeve van de thematische concentratie

6.2.

Referentie: artikel 11, lid 1, punt c), van de GB-verordening en artikel 7 van de ESF+-verordening

De lidstaat voldoet aan de vereisten inzake thematische concentratie

… % sociale inclusie

Geprogrammeerd in het kader van specifieke doelstellingen h) - l) van artikel 4 van de ESF+-verordening

Geplande ESF+- programma's

1

2

… % steun voor de meest behoeftigen

Geprogrammeerd in het kader van specifieke doelstellingen m) en, in naar behoren gemotiveerde gevallen, l) van artikel 4 van de ESF+-verordening

Geplande ESF+- programma's

1

2

… % steun voor jeugdwerkgelegenheid

Geprogrammeerd in het kader van specifieke doelstellingen a), f) en l) van artikel 4 van de ESF+-verordening

Geplande ESF+- programma's

1

2

 

… % steun voor de bestrijding van kinderarmoede

Geprogrammeerd in het kader van specifieke doelstellingen f), h) - l) van artikel 4 van de ESF+-verordening

Geplande ESF+- programma's

1

2

… % capaciteitsopbouw sociale partners en ngo's

Geprogrammeerd voor alle specifieke doelstellingen, behalve m), van artikel 4 van de ESF+-verordening

Geplande ESF+- programma's

1

2

7.   De voorlopige financiële toewijzing uit elk van de onder de partnerschapsovereenkomst vallende fondsen per beleidsdoelstelling, specifieke doelstelling van het JTF en technische bijstand, op nationaal en, in voorkomend geval, op regionaal niveau

Referentie: artikel 11, lid 1, punt c), van de GB-verordening

Tabel 8: Voorlopige financiële toewijzing uit het EFRO, het Cohesiefonds, het JTF, het ESF+, het EFMZVA per beleidsdoelstelling, specifieke doelstelling van het JTF en technische bijstand (*9)

Beleidsdoelstellingen, specifieke doelstelling van het JTF of technische bijstand

EFRO

Toewijzing Cohesiefonds op nationaal niveau

JTF (*10)

ESF+

Toewijzing EFMZVA op nationaal niveau

Totaal

Toewijzing op nationaal niveau

Regiocategorie

Toewijzing per regiocategorie

Toewijzing op nationaal niveau

Middelen uit hoofde van artikel 3 van de JTF-verordening

Middelen uit hoofde van artikel 4 van de JTF-verordening

Toewijzing op nationaal niveau

Regiocategorie

Toewijzing per regiocategorie

 

 

Beleidsdoelstelling 1

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

Overgang

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Beleidsdoelstelling 2

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

Overgang

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Beleidsdoelstelling 3

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

Overgang

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Beleidsdoelstelling 4

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

Overgang

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Beleidsdoelstelling 5

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

Overgang

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Specifieke JTF-doelstelling

 

 

 

 

 

 

 

 

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 4, van de GB-verordening (indien van toepassing)

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

Overgang

 

Minder ontwikkeld

 

Minder ontwikkeld

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5, van de GB-verordening (indien van toepassing)

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

Overgang

 

Minder ontwikkeld

 

Minder ontwikkeld

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Technische bijstand overeenkomstig artikel 37 van de GB-verordening (indien van toepassing)

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

Overgang

 

Minder ontwikkeld

 

Minder ontwikkeld

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Totaal

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

Overgang

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

Middelen uit hoofde van artikel 7 van de JTF-verordening die verband houden met middelen uit hoofde van artikel 3 van de JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Middelen uit hoofde van artikel 7 van de JTF-verordening die verband houden met middelen uit hoofde van artikel 4 van de JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tekstveld [3 500] (motivering)

8.   Lijst van geplande programma's in het kader van de onder de partnerschapsovereenkomst vallende fondsen met de respectieve voorlopige financiële toewijzingen per fonds en de overeenkomstige nationale bijdrage per regiocategorie

Referentie: artikel 11, lid 1, punt h), en artikel 110 van de GB-verordening

Tabel 9A: Lijst van geplande programma's (7) met voorlopige financiële toewijzingen (*11)

Titel [255]

Fonds

Regiocategorie

Uniebijdrage

Nationale bijdrage

Totaal

Programma (*12) 1

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

Programma 2

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

Programma 3

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

Programma 4

JTF-toewijzing (artikel 3 van de JTF-verordening)

n.v.t.

 

 

 

JTF-toewijzing (artikel 4 van de JTF-verordening)

n.v.t.

 

 

 

Totaal

EFRO, Cohesiefonds, JTF, ESF+

n.v.t.

 

 

 

Programma 5

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 9B. Lijst van geplande programma's (8) met voorlopige financiële toewijzingen (*13)

Titel [255]

Fonds

Regiocategorie

Uniebijdrage

Nationale bijdrage

Totaal

Uniebijdrage zonder technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5, van de GB-verordening

Uniebijdrage voor technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5, van de GB-verordening

 

 

Programma (*14) 1

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

Programma 2

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

Programma 3

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

Programma 4

JTF-toewijzing (artikel 3 van de JTF-verordening)

n.v.t.

 

 

 

 

JTF-toewijzing (artikel 4 van de JTF-verordening)

n.v.t.

 

 

 

 

Totaal

EFRO, Cohesiefonds, ESF+, JTF

 

 

 

 

 

Programma 5

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

Totaal

Alle fondsen

 

 

 

 

 

Referentie: artikel 11 van de GB-verordening

Tabel 10: Lijst van geplande Interreg-programma's

Programma 1

Titel 1 [255]

Programma 2

Titel 1 [255]

9.   Een samenvatting van de geplande acties om de administratieve capaciteit voor het inzetten van de onder de partnerschapsovereenkomst vallende fondsen te versterken

Referentie: artikel 11, lid 1, punt i), van de GB-verordening

Tekstveld [4 500]

10.   Een geïntegreerde benadering om de demografische uitdagingen van regio's en gebieden het hoofd te bieden en/of te voorzien in hun specifieke behoeften (indien van toepassing)

Referentie: Artikel 11, lid 1, punt j), van de GB-verordening en artikel 10 van de EFRO- en CF-verordening

Tekstveld [3 500]

11.   Een samenvatting van de beoordeling van de vraag of aan de in artikel 15 en bijlagen III en IV vermelde relevante randvoorwaarden is voldaan (optioneel)

Referentie: artikel 11 van de GB-verordening

Tabel 11: Randvoorwaarden

Randvoorwaarde

Fonds

Geselecteerde specifieke doelstelling

(n.v.t. op het EFMZVA)

Samenvatting van de beoordeling

 

 

 

[1 000 ]

12.   Voorlopig streefcijfer voor klimaatbijdragen

Referentie: artikel 6, lid 2, en artikel 11, lid 1, punt d), van de GB-verordening

Fonds

Voorlopige klimaatbijdrage (9)

EFRO

 

Cohesiefonds

 


(1)  Wat het EFRO betreft, is alleen tabel 2 van punt 8 van belang voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg), terwijl alle informatie in de overige punten en tabellen alleen betrekking heeft op de doelstelling "Investeren in werkgelegenheid en groei".

(2)  De cijfers tussen vierkante haken geven het aantal tekens aan, spaties niet meegerekend.

(3)  De totale lengte van de tekst die wordt ingevuld in de drie bovengenoemde tekstvelden moet tussen 10 000 en 30 000 tekens bedragen.

(4)  De bijdragen hebben geen invloed op de jaarlijkse verdeling van de financiële middelen op MFK-niveau voor een lidstaat.

(5)  Overdrachten hebben geen invloed op de jaarlijkse verdeling van de financiële middelen op MFK-niveau voor een lidstaat.

(*1)  Overdrachten kunnen worden gedaan naar een ander instrument in direct of indirect beheer, indien in de basishandeling in die mogelijkheid is voorzien. Nummer en namen van de relevante instrumenten van de Unie zullen dienovereenkomstig worden gespecificeerd.

(*2)  Overdrachten kunnen worden gedaan naar een ander instrument in direct of indirect beheer, indien in de basishandeling in die mogelijkheid is voorzien. Nummer en namen van de relevante instrumenten van de Unie zullen dienovereenkomstig worden gespecificeerd.

(*3)  Overdrachten tussen het EFRO en ESF+ kunnen alleen binnen dezelfde regiocategorie plaatsvinden.

(*4)  Overdracht naar andere programma's. Overdrachten tussen het EFRO en ESF+ kunnen alleen binnen dezelfde regiocategorie plaatsvinden.

(6)  Deze overdracht is voorlopig. De overdracht moet bevestigd of gecorrigeerd worden bij de eerste vaststelling van een programma met JTF-toewijzing, zoals vermeld in bijlage V.

(*5)  JTF-middelen moeten worden aangevuld met middelen uit het EFRO of het ESF+ van de regiocategorie waarin het betrokken gebied zich bevindt.

(*6)  JTF-middelen moeten worden aangevuld met middelen uit het EFRO of het ESF+ van de regiocategorie waarin het betrokken gebied zich bevindt.

(*7)  Bij deze keuze moet tabel 1 van punt 8 worden ingevuld.

(*8)  Bij deze keuze moet tabel 2 van punt 8 worden ingevuld.

(*9)  Het bedrag moet de flexibiliteitsbedragen omvatten overeenkomstig artikel 18 van de GB-verordening, die voorlopig zijn toegewezen. De daadwerkelijke toewijzing van de flexibiliteitsbedragen zal pas bij de tussentijdse evaluatie worden bevestigd.

(*10)  JTF-bedragen na de geplande aanvullende steun uit het EFRO en het ESF+.

(*11)  Het bedrag moet de flexibiliteitsbedragen omvatten overeenkomstig artikel 18 van de GB-verordening, die voorlopig zijn toegewezen. De daadwerkelijke toewijzing van de flexibiliteitsbedragen zal pas bij de tussentijdse evaluatie worden bevestigd.

(*12)  De programma's kunnen in overeenstemming met artikel 25, lid 1, van de GB-verordening door fondsen gezamenlijk worden gesteund (zoals prioriteiten ook steun uit een of meerdere fondsen kunnen gebruiken in overeenstemming met artikel 22, lid 2, van de GB-verordening). Wanneer het JTF bijdraagt aan een programma, moet de JTF-toewijzing aanvullende overdrachten omvatten en worden uitgesplitst zodat de bedragen die worden vermeld in overeenstemming zijn met de artikelen 3 en 4 van de JTF-verordening.

(7)  Indien is gekozen voor technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 4, van de GB-verordening.

(*13)  Het bedrag moet de flexibiliteitsbedragen omvatten overeenkomstig artikel 18 van de GB-verordening, die voorlopig zijn toegewezen. De daadwerkelijke toewijzing van de flexibiliteitsbedragen zal pas bij de tussentijdse evaluatie worden bevestigd.

(*14)  De programma's kunnen in overeenstemming met artikel 25, lid 1, van de GB-verordening door fondsen gezamenlijk worden gesteund (zoals prioriteiten ook steun uit een of meerdere fondsen kunnen gebruiken in overeenstemming met artikel 22, lid 2, van de GB-verordening). Wanneer het JTF bijdraagt aan een programma, moet de JTF-toewijzing aanvullende overdrachten omvatten en worden uitgesplitst zodat de bedragen die worden vermeld in overeenstemming zijn met de artikelen 3 en 4 van de JTF-verordening.

(8)  Indien is gekozen voor technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5, van de GB-verordening.

(9)  Betrekking hebbend op informatie die is opgenomen of moet worden opgenomen in de programma's als het resultaat van de interventietypes en de indicatieve financiële verdeling overeenkomstig artikel 22, lid 3, punt d), viii).


BIJLAGE III

HORIZONTALE RANDVOORWAARDEN – ARTIKEL 15, LID 1

Van toepassing op alle specifieke doelstellingen

Naam randvoorwaarden

Nalevingscriteria

Doeltreffende monitoringmechanismen van de markt voor overheidsopdrachten

Overeenkomstig de Uniewetgeving inzake aanbestedingen bestaan er monitoringmechanismen voor alle overheidsopdrachten en de aanbesteding ervan in het kader van de fondsen Dit vereiste omvat:

1.

Regelingen om ervoor te zorgen dat er doeltreffende en betrouwbare gegevens worden vergaard over procedures voor overheidsopdrachten boven de drempels van de Unie overeenkomstig de rapportageverplichtingen van de artikelen 83 en 84 van Richtlijn 2014/24/EU en de artikelen 99 en 100 van Richtlijn 2014/25/EU.

2.

Regelingen om ervoor te zorgen dat de gegevens betrekking hebben op ten minste de volgende elementen:

a)

kwaliteit en intensiteit van de concurrentie: naam van de winnende inschrijver, aantal initiële inschrijvers en waarde van de overeenkomst;

b)

informatie over de definitieve prijs na voltooiing en over de deelname van kmo's als directe inschrijvers, indien de nationale systemen die informatie verstrekken.

3.

Regelingen om te zorgen voor monitoring en analyse van de gegevens door de bevoegde nationale autoriteiten overeenkomstig artikel 83, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 99, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EU.

4.

Regelingen om de resultaten van de analyse publiek beschikbaar te stellen overeenkomstig artikel 83, lid 3, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 99, lid 3, van Richtlijn 2014/25/EU.

5.

Regelingen om ervoor te zorgen dat alle informatie die wijst op vermoedelijke situaties van inschrijvingsvervalsing wordt gemeld aan de bevoegde nationale organen overeenkomstig artikel 83, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 99, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EU.

Instrumenten en capaciteit voor de effectieve toepassing van de staatssteunregels

De beheerautoriteiten hebben de instrumenten en de capaciteit om de naleving van de staatssteunregels te controleren:

1.

met betrekking tot ondernemingen in moeilijkheden en ondernemingen die aan een terugvorderingsverplichting zijn onderworpen;

2.

door toegang tot deskundig advies en richtsnoeren inzake staatssteun die worden verstrekt door deskundigen van lokale of nationale instanties.

Doeltreffende toepassing en uitvoering van het Handvest van de grondrechten

Er is voorzien in doeltreffende mechanismen om de naleving van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) te waarborgen, waaronder:

1.

regelingen om ervoor te zorgen dat de door de fondsen gesteunde programma's en de uitvoering daarvan conform zijn met de relevante bepalingen van het Handvest;

2.

regelingen voor rapportage aan het monitoringcomité over gevallen van door de fondsen gesteunde acties die niet conform zijn met het Handvest en klachten met betrekking tot het Handvest die zijn ingediend volgens de overeenkomstig artikel 69, lid 7, ingestelde regelingen.

Uitvoering en toepassing van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) in overeenstemming met Besluit 2010/48/EG van de Raad (1)

Er is voorzien in een nationaal kader voor de uitvoering van het UNCRPD, met onder meer:

1.

meetbare doelstellingen, gegevensverzameling en monitoringmechanismen;

2.

regelingen om ervoor te zorgen dat het beleid, de wetgeving en de normen inzake toegankelijkheid naar behoren tot uiting komen in de voorbereiding en de uitvoering van de programma's;

3.

regelingen voor rapportage aan het monitoringcomité over gevallen van door de fondsen gesteunde acties die niet conform zijn met het UNCRPD en klachten met betrekking tot het UNCRPD die zijn ingediend volgens de overeenkomstig artikel 69, lid 7, ingestelde regelingen.


(1)  Besluit van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35).


BIJLAGE IV

THEMATISCHE RANDVOORWAARDEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP HET EFRO, HET ESF+ EN HET COHESIEFONDS – ARTIKEL 15, LID 1

Beleidsdoelstelling

Specifieke doelstelling

Naam randvoorwaarde

Criteria voor de vervulling van de randvoorwaarde

1.

Een competitiever en slimmer Europa door bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit

EFRO:

 

ontwikkelen en versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en invoeren van geavanceerde technologieën;

 

ontwikkelen van vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap

1.1.

Goede governance van de nationale of regionale strategie voor slimme specialisatie

Een strategie of strategieën voor slimme specialisatie wordt/worden ondersteund door:

1.

actuele analyse van problemen met de verspreiding van innovatie en met digitalisering;

2.

bestaan van bevoegde regionale of nationale instelling of instantie belast met het beheer van de strategie voor slimme specialisatie;

3.

instrumenten voor monitoring en evaluatie om de voortgang te meten in de richting van de doelstellingen van de strategie;

4.

functioneren van de samenwerking tussen belanghebbenden ("ondernemingsgezind ontdekkingsproces");

5.

acties die nodig zijn voor de verbetering van de nationale of regionale onderzoeks- en innovatiesystemen, waar passend;

6.

waar relevant, acties om de industriële transitie te steunen;

7.

maatregelen met het oog op betere samenwerking met partners buiten een bepaalde lidstaat in prioritaire gebieden die worden gesteund door de strategie voor slimme specialisatie.

EFRO:

verbetering van de digitale connectiviteit

1.2.

Nationaal of regionaal breedbandplan

Er is voorzien in een nationaal of regionaal breedbandplan met de volgende elementen:

1.

een beoordeling van de investeringskloof die moet worden gedicht om ervoor te zorgen dat alle burgers van de Unie toegang hebben tot netwerken met zeer hoge capaciteit (1), op basis van:

a)

een recente inventarisatie (2) van de bestaande particuliere en openbare infrastructuur en de kwaliteit van de dienstverlening op basis van standaardindicatoren voor breedbandinventarisatie;

b)

een raadpleging over geplande investeringen conform de staatssteunverplichtingen;

2.

de motivering van de geplande openbare interventie op basis van duurzame investeringsmodellen die:

a)

de betaalbaarheid en toegang tot open, hoogwaardige en toekomstbestendige infrastructuur en diensten verbeteren;

b)

de vormen van financiële bijstand aanpassen aan de vastgestelde tekortkomingen van de markt;

c)

een complementair gebruik van verschillende vormen van financiering uit Uniebronnen, nationale bronnen of regionale bronnen mogelijk maken.

3.

maatregelen om de vraag te stimuleren, alsook het gebruik van netwerken met zeer hoge capaciteit, met inbegrip van acties om de uitrol ervan te vergemakkelijken, met name door Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) doeltreffend uit te voeren;

4.

mechanismen voor technische bijstand en deskundig advies, zoals een adviesbureau voor breedband, om de capaciteiten van de lokale belanghebbenden te versterken en projectpromotoren te adviseren;

5.

een monitoringmechanisme op basis van standaardindicatoren voor breedbandinventarisatie.

2.

Een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en risicobeheersing, en duurzame stedelijke mobiliteit

EFRO en Cohesiefonds:

bevorderen van energie-efficiëntie en verminderen van de uitstoot van broeikasgassen

2.1.

Strategisch beleidskader ter ondersteuning van op energie-efficiëntie gerichte renovatie van residentiële en niet-residentiële gebouwen

1.

Er is een nationale langetermijnrenovatiestrategie vastgesteld ter ondersteuning van de renovatie van het nationale bestand van residentiële en niet-residentiële gebouwen, in overeenstemming met de eisen van Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad (4). Deze strategie:

a)

bevat indicatieve mijlpalen voor 2030, 2040 en 2050;

b)

biedt een indicatief overzicht van financiële middelen voor de uitvoering van de strategie;

c)

bevat definities van doeltreffende mechanismen voor de bevordering van investeringen in de renovatie van gebouwen.

2.

Maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie om de vereiste energiebesparingen te verwezenlijken.

 

EFRO en Cohesiefonds:

 

bevorderen van energie-efficiëntie en verminderen van de uitstoot van broeikasgassen

 

het bevorderen van hernieuwbare energie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (5), met inbegrip van de daarin vastgelegde duurzaamheidscriteria

2.2.

Governance van de energiesector

Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 2018/1999 en in overeenstemming met de doelstellingen inzake broeikasgasemissiereductie op lange termijn in het kader van de Overeenkomst van Parijs wordt de Commissie in kennis gesteld van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, met onder meer:

1.

alle verplichte elementen van het model in bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1999;

2.

een overzicht van de geplande financiële middelen en mechanismen voor maatregelen ter bevordering van koolstofarme energie.

 

EFRO en Cohesiefonds:

het bevorderen van hernieuwbare energie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001, met inbegrip van de daarin vastgelegde duurzaamheidscriteria

2.3.

Doeltreffende bevordering van het gebruik van hernieuwbare energie in alle sectoren en in de hele Unie

Er is voorzien in maatregelen om te zorgen voor:

1.

het naleven van het bindende nationale streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2020 en handhaving van dit aandeel hernieuwbare energie als referentieaandeel tot 2030, of de vaststelling van extra maatregelen indien het referentieaandeel gedurende een periode van een jaar niet wordt gehandhaafd overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001 en Verordening (EU) 2018/1999;

2.

een toename van het aandeel hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector conform artikel 23 van Richtlijn (EU) 2018/2001, zulks overeenkomstig de vereisten van Richtlijn (EU) 2018/2001 en Verordening (EU) 2018/1999.

 

EFRO en Cohesiefonds:

het bevorderen van aanpassing aan klimaatverandering, rampenrisicopreventie en veerkracht, rekening houdend met op ecosystemen gebaseerde benaderingen

2.4.

Effectief risicobeheerskader voor rampen.

Er is voorzien in een nationaal of regionaal rampenrisicobeheersplan, dat is opgesteld op basis van risicobeoordelingen, terdege rekening houdend met de waarschijnlijke gevolgen van klimaatverandering en de bestaande klimaatadaptatiestrategieën, en dat plan omvat:

1.

een beschrijving van de belangrijkste risico's, beoordeeld in overeenstemming met artikel 6, lid 1, van Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (6), die het huidige en evoluerende risicoprofiel weergeeft binnen een indicatieve tijdsspanne van 25 tot 35 jaar. Voor de beoordeling van de klimaatrisico's zal worden gekeken naar prognoses en scenario's inzake klimaatverandering;

2.

een beschrijving van de maatregelen inzake rampenpreventie, -paraatheid en -respons om de voornaamste risico's te ondervangen. De prioriteitsvolgorde van de maatregelen hangt af van de risico's en de economische gevolgen daarvan, capaciteitstekorten (7), doeltreffendheid en doelmatigheid, waarbij rekening wordt gehouden met mogelijke alternatieven;

3.

informatie over de financiële middelen en mechanismen die voorhanden zijn om de werkings- en onderhoudskosten in verband met preventie, paraatheid en respons te dekken.

 

EFRO en Cohesiefonds:

bevorderen van de toegang tot water en van duurzaam waterbeheer

2.5.

Bijgewerkte planning voor de vereiste investeringen in de water- en afvalwatersectoren

Voor iedere sector apart of voor beide sectoren samen is voorzien in een nationaal investeringsplan en dit omvat:

1.

een beoordeling van de huidige stand van de uitvoering van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (8) en van Richtlijn 98/83/EG van de Raad (9);

2.

de vaststelling en de planning van eventuele overheidsinvesteringen, inclusief een indicatieve financiële raming:

a)

benodigd voor de uitvoering van Richtlijn 91/271/EEG, met inbegrip van een prioritering met betrekking tot de omvang van de agglomeraties en de milieugevolgen, waarbij de investeringen worden uitgesplitst per afvalwateragglomeratie;

b)

benodigd voor de uitvoering van Richtlijn 98/83/EG;

c)

benodigd om te voldoen aan de behoeften die voortvloeien uit Richtlijn (EU) 2020/2184 (10), met name wat betreft de herziene, in bijlage I bij die richtlijn bepaalde kwaliteitsparameters;

3.

een raming van de investeringen die nodig zijn om de bestaande afvalwater- en watervoorzieningsinfrastructuur te vernieuwen, met inbegrip van de netwerken, op basis van hun leeftijd en afschrijvingsplannen;

4.

een indicatie van mogelijke bronnen van overheidsfinanciering, indien dat nodig is ter aanvulling van de gebruikersrechten.

 

EFRO en Cohesiefonds:

bevorderen van de overgang naar een circulaire en hulpbronnenefficiënte economie

2.6.

Bijgewerkte planning voor afvalbeheer

Er is voorzien in één of meer afvalbeheerplannen als bedoeld in artikel 28 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (11); deze hebben betrekking op het hele grondgebied van de lidstaat en bevatten:

1.

een analyse van de bestaande situatie inzake afvalbeheer in het betrokken geografisch gebied, met inbegrip van soort, hoeveelheid en bron van de geproduceerde afvalstoffen en een evaluatie van de ontwikkeling van de afvalstromen in de toekomst, rekening houdend met de verwachte gevolgen van maatregelen in het kader van afvalpreventieprogramma's die zijn opgezet in overeenstemming met artikel 29 van Richtlijn 2008/98/EG;

2.

een beoordeling van de bestaande regelingen voor afvalinzameling, inclusief de materiële en territoriale dekking van gescheiden inzameling en maatregelen om de werking ervan te verbeteren, alsook de behoefte aan nieuwe inzamelingsregelingen;

3.

een beoordeling van de investeringskloof waaruit de noodzaak van de sluiting van bestaande afvalinstallaties en de behoefte aan aanvullende of aangepaste infrastructuur voor afvalbeheer blijken, met informatie over de bronnen van inkomsten ter dekking van de werkings- en onderhoudskosten;

4.

informatie over locatiecriteria voor de keuze van toekomstige locaties en capaciteit van toekomstige afvalverwerkingsinstallaties.

 

EFRO en Cohesiefonds:

het verbeteren van de bescherming en het behoud van natuur, biodiversiteit en groene infrastructuur, ook in stedelijke gebieden, en het verminderen van alle vormen van verontreiniging;

2.7.

Kader voor prioritaire actie voor de nodige instandhoudingsmaatregelen waar medefinanciering van de Unie aan te pas komt.

Voor interventies ter ondersteuning van natuurbeschermingsmaatregelen in verband met Natura 2000-gebieden die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (12) vallen:

Er is voorzien in een prioritair actiekader overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 92/43/EEG dat alle elementen omvat die benodigd zijn conform het door de Commissie en de lidstaten overeengekomen model voor het prioritaire actiekader voor 2021-2027, met inbegrip van de vaststelling van de prioritaire maatregelen en een raming van de financieringsbehoeften.

3.

Een meer verbonden Europa door een betere mobiliteit

EFRO en Cohesiefonds:

 

ontwikkeling van een klimaatbestendige, intelligente, beveiligde, duurzame en intermodale TEN-T

 

Ontwikkelen en versterken van duurzame, klimaatbestendige, intelligente en intermodale nationale, regionale en lokale mobiliteit, met inbegrip van een verbeterde toegang tot TEN-T en grensoverschrijdende mobiliteit

3.1

Uitgebreide vervoersplanning op het passende niveau

Er is voorzien in een multimodale inventarisatie van bestaande en geplande infrastructuur (uitgezonderd infrastructuur op lokaal niveau) tot 2030 die:

1.

een economische beoordeling van de geplande investeringen omvat, op grond van een analyse van de vraag en verkeersmodellering, waarbij rekening moet worden gehouden met het verwachte effect van de openstelling van de markt voor spoorwegdiensten;

2.

aansluit bij de vervoersgerelateerde onderdelen van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan;

3.

investeringen omvat in de TEN-T-kernnetwerkcorridors, als omschreven in de CEF-verordening, conform de diverse werkplannen voor de TEN-T-kernnetwerkcorridors;

4.

ervoor zorgt dat investeringen buiten de TEN-T-kernnetwerkcorridors, onder meer in grensoverschrijdende tracés, complementair zijn door de stedelijke netwerken, regio's en lokale gemeenschappen voldoende connectiviteit met het TEN-T-kernnetwerk en -knooppunten te bieden;

5.

zorgt voor de interoperabiliteit van het spoorwegnet en, waar relevant, voorziet in verslaglegging over de uitrol van ERTMS overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2017/6 (13);

6.

de multimodaliteit bevordert en de behoeften inzake multimodale of overslagterminals voor goederen- en passagiersvervoer in kaart brengt;

7.

voor infrastructuurplanning relevante maatregelen omvat die gericht zijn op het bevorderen van alternatieve brandstoffen, conform de toepasselijke nationale beleidskaders;

8.

de resultaten van de beoordeling van verkeersveiligheidsrisico's presenteert in overeenstemming met de bestaande nationale verkeersveiligheidsstrategieën, waarbij de betrokken wegen en tracés in kaart worden gebracht en de overeenkomstige investeringen worden geprioriteerd;

9.

informatie geeft over de financieringsmiddelen die overeenkomen met de geplande investeringen en die nodig zijn om de werkings- en onderhoudskosten van de bestaande en geplande infrastructuur te dekken.

4.

Een socialer en inclusiever Europa door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten

EFRO:

verbeteren van de doeltreffendheid en inclusiviteit van de arbeidsmarkten en de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid door het ontwikkelen van sociale infrastructuur en het bevorderen van een sociale economie

ESF+:

 

verbeteren van de toegang tot werk en activeringsmaatregelen voor alle werkzoekenden – en vooral jongeren (met name met behulp van de jongerengarantie), voor langdurig werklozen en kansarme groepen op de arbeidsmarkt en voor inactieven alsmede door het bevorderen van zelfstandig ondernemerschap en de sociale economie

 

modernisering van arbeidsmarktinstellingen en -diensten om de behoeften aan vaardigheden te beoordelen en erop te anticiperen, en te zorgen voor tijdige en op maat gesneden hulp en ondersteuning voor aansluiting op de arbeidsmarkt, loopbaanveranderingen en mobiliteit

4.1.

Strategisch beleidskader voor een actief arbeidsmarktbeleid

Er is voorzien in een strategisch beleidskader voor een actief arbeidsmarktbeleid in het licht van de werkgelegenheidsrichtsnoeren; dit omvat:

1.

regelingen voor de profilering van werkzoekenden en de beoordeling van hun behoeften;

2.

informatie over vacatures en arbeidsmogelijkheden, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften op de arbeidsmarkt;

3.

regelingen om te waarborgen dat het ontwerp, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie ervan gebeuren in nauwe samenwerking met relevante belanghebbenden;

4.

regelingen voor monitoring, evaluatie en herziening van actief arbeidsmarktbeleid;

5.

wat werkgelegenheidsmaatregelen voor jongeren betreft, empirisch onderbouwde en gerichte trajecten voor jongeren die geen baan hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, met inbegrip van maatregelen om hen beter te bereiken en op basis van kwaliteitseisen, rekening houdend met criteria voor kwaliteitsvolle leerplaatsen en stages, onder meer in de context van de uitvoering van de jongerengarantieregelingen.

 

EFRO:

verbeteren van de doeltreffendheid en inclusiviteit van de arbeidsmarkten en de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid door het ontwikkelen van sociale infrastructuur en het bevorderen van een sociale economie

ESF+:

bevorderen van een genderevenwichtige arbeidsmarktparticipatie en een betere balans tussen werk en privéleven, onder meer door toegang tot kinderopvang en zorg voor afhankelijke personen

4.2.

Nationaal strategisch kader voor gendergelijkheid

Er is voorzien in een nationaal strategisch beleidskader voor gendergelijkheid en dat omvat:

1.

een empirisch onderbouwd overzicht van de uitdagingen op het gebied van gendergelijkheid;

2.

maatregelen om de genderkloof op het gebied van werkgelegenheid, bezoldiging en pensioenen aan te pakken en een evenwicht tussen werk en privéleven voor vrouwen en mannen te bevorderen, onder meer door betere toegang tot voor- en vroegschoolse educatie en opvang, met streefdoelen, met inachtneming van de rol en de autonomie van de sociale partners;

3.

regelingen voor monitoring, evaluatie en herziening van het strategische beleidskader en de methoden voor gegevensverzameling op basis van naar geslacht uitgesplitste gegevens;

4.

regelingen om te waarborgen dat het ontwerp, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie ervan gebeuren in nauwe samenwerking met relevante belanghebbenden, waaronder organen voor gelijke kansen, sociale partners en maatschappelijke organisaties.

 

EFRO:

verbeteren van gelijke toegang tot inclusieve en hoogwaardige diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren door het ontwikkelen van infrastructuur, onder meer door het vergroten van de veerkracht van onderwijs en opleiding op afstand en online

ESF+:

 

verbeteren van de kwaliteit, de doeltreffendheid en de relevantie voor de arbeidsmarkt van onderwijs- en opleidingsstelsels, onder meer door validatie van niet-formeel en informeel leren om de verwerving van sleutelcompetenties, zoals ondernemers- en digitale vaardigheden, te ondersteunen, alsook het bevorderen van de introductie van duale opleidingsstelsels en leerlingplaatsen

 

bevorderen van een leven lang leren, in het bijzonder flexibele bij- en herscholingsmogelijkheden voor iedereen op het gebied van ondernemers- en digitale vaardigheden, beter anticiperen op veranderingen en nieuwe vereisten inzake vaardigheden op basis van de behoeften van de arbeidsmarkt, versoepelen van loopbaanovergangen en bevorderen van beroepsmobiliteit

 

bevorderen van de gelijke toegang tot en de voltooiing van kwaliteitsvolle en inclusieve educatie en opleiding – in het bijzonder voor kansarme groepen – vanaf voor- en vroegschoolse educatie en opvang via algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding tot tertiair niveau, evenals volwasseneneducatie en -opleiding, onder meer door de leermobiliteit voor iedereen te vergemakkelijken en toegankelijkheid voor personen met een beperking

4.3.

Strategisch beleidskader voor de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus.

Er is voorzien in een nationaal of regionaal strategisch beleidskader voor het onderwijs- en opleidingsstelsel en dit omvat:

1.

empirisch onderbouwde systemen voor het anticiperen op en voorspellen van vaardigheden;

2.

mechanismen voor het volgen van afgestudeerden en diensten voor hoogwaardige en doeltreffende begeleiding voor lerenden van alle leeftijden;

3.

maatregelen om te zorgen voor gelijke toegang tot, deelname aan en voltooiing van kwaliteitsvolle, betaalbare, relevante, niet-gesegregeerde en inclusieve onderwijs- en opleidingstrajecten en de verwerving van sleutelcompetenties op alle niveaus, met inbegrip van het hoger onderwijs;

4.

een coördinatiemechanisme voor alle onderwijs- en opleidingsniveaus, met inbegrip van het hoger onderwijs, en een duidelijke toewijzing van verantwoordelijkheden aan de betrokken nationale en/of regionale instanties;

5.

regelingen voor monitoring, evaluatie en herziening van het strategische beleidskader;

6.

maatregelen gericht op laaggeschoolde en laaggekwalificeerde volwassenen en mensen uit kansarme sociaal-economische milieus, alsook bijscholingstrajecten;

7.

maatregelen om leerkrachten, opleiders en academisch personeel te ondersteunen met passende leermethoden, beoordeling en validering van sleutelcompetenties;

8.

maatregelen ter bevordering van de mobiliteit van lerenden en personeel en van grensoverschrijdende samenwerking tussen aanbieders van onderwijs en opleidingen, onder meer door de erkenning van leerresultaten en kwalificaties.

 

EFRO:

het bevorderen van de sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen, waaronder mensen met speciale behoeften, door middel van geïntegreerde acties met betrekking tot onder meer huisvesting en sociale diensten

ESF+:

het bevorderen van actieve inclusie met het oog op gelijke kansen, non-discriminatie en actieve participatie, en het verbeteren van de inzetbaarheid, met name voor kansarme groepen

4.4.

Nationaal strategisch beleidskader voor sociale inclusie en armoedebestrijding

Er is voorzien in een nationaal of regionaal strategisch beleidskader of wettelijk kader voor sociale inclusie en armoedebestrijding; dit omvat de volgende maatregelen:

1.

een empirisch onderbouwde diagnose van armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van kinderarmoede, met name wat betreft gelijke toegang tot hoogwaardige diensten voor kinderen in kwetsbare situaties, dakloosheid, ruimtelijke segregatie, segregatie in het onderwijs, beperkte toegang tot essentiële diensten en infrastructuur, en de specifieke behoeften van kwetsbare personen van alle leeftijden;

2.

maatregelen ter voorkoming en bestrijding van segregatie op alle gebieden, onder meer sociale bescherming, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige diensten voor kwetsbare personen, onder wie migranten en vluchtelingen;

3.

maatregelen voor de overgang van institutionele zorg naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg;

4.

regelingen om te waarborgen dat het ontwerp, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie ervan gebeuren in nauwe samenwerking met relevante belanghebbenden, waaronder sociale partners en relevante maatschappelijke organisaties.

 

ESF+:

bevorderen van de sociaal-economische integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma

4.5.

Nationaal strategisch beleidskader voor de integratie van de Roma

Er bestaat een nationaal strategisch beleidskader voor de integratie van de Roma, en dat omvat:

1.

maatregelen om de integratie van de Roma te bespoedigen, en segregatie te voorkomen en uit te bannen, rekening houdend met de genderdimensie en de situatie van jonge Roma, waarbij een referentiescenario en meetbare mijlpalen en streefdoelen worden vastgelegd;

2.

regelingen voor monitoring, evaluatie en herziening van de maatregelen voor de integratie van de Roma;

3.

regelingen voor het mainstreamen van de integratie van de Roma op lokaal en regionaal niveau;

4.

regelingen om te waarborgen dat het ontwerp, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie ervan gebeuren in nauwe samenwerking met de maatschappelijke Roma-organisaties en alle andere belanghebbenden, ook op regionaal en lokaal niveau.

 

EFRO:

zorgen voor gelijke toegang tot gezondheidszorg en het vergroten van de veerkracht van gezondheidsstelsels, waaronder eerstelijnshulp en het bevorderen van de overgang van institutionele naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg

ESF+:

 

verbeteren van gelijke en tijdige toegang tot hoogwaardige, duurzame, toegankelijke betaalbare diensten, met inbegrip van diensten die de toegang tot huisvesting en persoonsgerichte zorg waaronder gezondheidszorg bevorderen; moderniseren van socialezekerheidsstelsels, onder meer door de toegang tot sociale bescherming te bevorderen, met bijzondere aandacht voor kinderen en kansarme groepen verbeteren van de toegankelijkheid voor onder meer personen met een handicap, de doeltreffendheid en de veerkracht van de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg

4.6.

Strategisch beleidskader voor gezondheidszorg en langdurige zorg

Er is voorzien in een nationaal of regionaal strategisch beleidskader inzake gezondheid dat het volgende omvat:

1.

inventarisatie van de behoeften inzake gezondheidszorg en langdurige zorg, ook wat betreft medisch personeel en zorgpersoneel, met het oog op duurzame en gecoördineerde maatregelen;

2.

maatregelen om ervoor te zorgen dat gezondheidszorg en langdurige zorg efficiënt, duurzaam, toegankelijk en betaalbaar zijn, met bijzondere nadruk op personen die buiten de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg vallen, onder wie de personen die het moeilijkst te bereiken zijn;

3.

maatregelen ter bevordering van gemeenschaps- en gezinsgebonden zorg door de-institutionalisering, met inbegrip van preventie, eerstelijnszorg, thuiszorg en gemeenschapsgebonden diensten.


(1)  Conform de in artikel 3, lid 2, punt a), omschreven doelstelling in samenhang met overweging (25) van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).

(2)  Overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn (EU) 2018/1972.

(3)  Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PB L 155 van 23.5.2014, blz. 1).

(4)  Richtlijn (EU) 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(5)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(6)  Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 924).

(7)  Zoals beoordeeld in het kader van de beoordeling van het risicobeheersingsvermogen als voorgeschreven krachtens artikel 6, lid 1, punt b), van Besluit nr. 1313/2013.

(8)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(9)  Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).

(10)  Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(12)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(13)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/6 van de Commissie van 5 januari 2017 betreffende het Europees implementatieplan voor ERTMS (PB L 3 van 6.1.2017, blz. 6).


BIJLAGE V

MODEL VOOR PROGRAMMA'S DIE STEUN KRIJGEN VAN HET EFRO (DOELSTELLING "INVESTEREN IN WERKGELEGENHEID EN GROEI"), HET ESF+, HET COHESIEFONDS, HET JTF EN HET EFMZVA – ARTIKEL 21, LID 3

CCI

 

Titel in het Engels

[255] (1)

Titel in nationale taal (talen)

[255]

Versie

 

Beginjaar

[4]

Eindjaar

[4]

Subsidiabel vanaf

 

Subsidiabel tot en met

 

Nummer Commissiebesluit

 

Datum Commissiebesluit

 

Nummer wijzigingsbesluit lidstaat

 

Datum inwerkingtreding wijzigingsbesluit lidstaat

 

Niet-ingrijpende overdracht (artikel 24, lid 5, van de GB-verordening)

Ja/Nee

Onder het programma vallende NUTS-regio's (niet van toepassing op het EFMZVA)

 

Betrokken fonds(en)

EFRO

Cohesiefonds

ESF+

JTF

EFMZVA

Programma

in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" alleen voor de ultraperifere gebieden

1.   Programmastrategie: belangrijkste ontwikkelingsproblemen en beleidsreacties (2)

Referentie: artikel 22, lid 3, punt a), i)-viii) en x), en artikel 22, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060 (GB-verordening)

Tekstveld [30 000 ]

Voor de doelstelling "Investeren in werkgelegenheid en groei":

Tabel 1:

Beleidsdoelstelling of specifieke JTF-doelstelling

Specifieke doelstelling of specifieke prioriteit (*1)

Motivering (samenvatting)

 

 

[2 000 per specifieke doelstelling of specifieke ESF+-prioriteit of specifieke JTF-doelstelling]

Voor het EFMZVA:

Tabel 1A

Beleidsdoelstelling

Prioriteit

SWOT-analyse (voor elke prioriteit)

Motivering (samenvatting)

 

 

Sterke punten

[10 000 per prioriteit]

[20 000 per prioriteit]

Zwakke punten

[10 000 per prioriteit]

Kansen

[10 000 per prioriteit]

Bedreigingen

[10 000 per prioriteit]

Behoeften op basis van de SWOT-analyse, rekening houdend met de elementen van artikel 8, lid 5, van de EFMZVA-verordening

[10 000 per prioriteit]

2.   Prioriteiten

Referentie: artikel 22, lid 2 en lid 3, punt c), van de GB-verordening

2.1.   Prioriteiten, uitgezonderd technische bijstand

2.1.1   Titel van de prioriteit [300] (herhaald voor elke prioriteit)

Deze prioriteit heeft specifiek betrekking op jeugdwerkgelegenheid

Deze prioriteit heeft specifiek betrekking op sociale innovatieve acties

Deze prioriteit heeft specifiek betrekking op het geven van steun aan de meest behoeftige personen in het kader van de specifieke doelstelling van artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening (*2)

Deze prioriteit heeft specifiek betrekking op het geven van steun aan de meest behoeftige personen in het kader van de specifieke doelstelling van artikel 4, lid 1, punt l), van de ESF+-verordening (3)

Deze prioriteit heeft betrekking op de specifieke doelstelling stedelijke mobiliteit, bedoeld in artikel 3, lid 1, punt b), viii), van de EFRO- en Cohesiefondsverordening

Deze prioriteit heeft betrekking op de specifieke doelstelling digitale connectiviteit als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt a), v), van de EFRO- en Cohesiefondsverordening

2.1.1.1.   Specifieke doelstelling (4) (herhalen voor elke geselecteerde specifieke doelstelling, voor alle prioriteiten behalve technische bijstand)

2.1.1.1.1.   Interventies van de fondsen

Referentie: artikel 22, lid 3, punt d), i), iii), iv), v), vi) en vii), van de GB-verordening

Bijbehorende typen acties – artikel 22, lid 3, punt d), i), van de GB-verordening en artikel 6 van de ESF+-verordening

Tekstveld [8 000 ]

Belangrijkste doelgroepen – artikel 22, lid 3, punt d), iii), van de GB-verordening

Tekstveld [1 000 ]

Acties ter waarborging van gelijkheid, inclusie en non-discriminatie – artikel 22, lid 3, punt d), iv), van de GB-verordening en artikel 6 van de ESF+-verordening

Tekstveld [2 000 ]

Beoogde specifieke gebieden, inclusief het geplande gebruik van territoriale instrumenten – artikel 22, lid 3, punt d), v), van de GB-verordening

Tekstveld [2 000 ]

Interregionale, grensoverschrijdende en transnationale acties – artikel 22, lid 3, punt d), vi), van de GB-verordening

Tekstveld [2 000 ]

Gepland gebruik van financieringsinstrumenten – artikel 22, lid 3, punt d), vii), van de GB-verordening

Tekstveld [1 000 ]

2.1.1.1.2.   Indicatoren

Referentie: artikel 22, lid 3, punt d), ii), van de GB-verordening en artikel 8 van de EFRO en CF-verordening

Tabel 2: outputindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Fonds

Regiocategorie

ID [5]

Indicator [255]

Meeteenheid

Mijlpaal (2024)

Streefdoel (2029)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Referentie: artikel 22, lid 3, punt d), ii), van de GB-verordening

Tabel 3: resultaatindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Fonds

Regiocategorie

ID [5]

Indicator [255]

Meeteenheid

Uitgangs- of referentiewaarde

Referentiejaar

Doelstelling (2029)

Bron van gegevens [200]

Opmerkingen [200]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.1.1.1.3.   Indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen (EU) per type interventie (niet van toepassing op het EFMZVA)

Referentie: artikel 22, lid 3, punt d), viii), van de GB-verordening

Tabel 4: dimensie 1 – interventiegebied

Nr. van de prioriteit

Fonds

Regiocategorie

Specifieke doelstelling

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 

 


Tabel 5: dimensie 2 – financieringsvorm

Nr. van de prioriteit

Fonds

Regiocategorie

Specifieke doelstelling

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 

 


Tabel 6: dimensie 3 – territoriale uitvoeringsmechanismen en territoriale focus

Nr. van de prioriteit

Fonds

Regiocategorie

Specifieke doelstelling

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 

 


Tabel 7: dimensie 6 – secundaire thema's ESF+

Nr. van de prioriteit

Fonds

Regiocategorie

Specifieke doelstelling

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 

 


Tabel 8: dimensie 7 – gendergelijkheidsdimensie ESF+ (*3), EFRO, Cohesiefonds en JTF

Nr. van de prioriteit

Fonds

Regiocategorie

Specifieke doelstelling

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 

 

2.1.1.1.4.   Indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen (EU) per interventietype, voor het EFMZVA

Referentie: artikel 22, lid 3, punt c), van de GB-verordening

Tabel 9: Indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen (EU) per interventietype, voor het EFMZVA

Nr. van de prioriteit

Specifieke doelstelling

Interventietype

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 

2.1.1.2.   Specifieke doelstelling aanpak van materiële deprivatie (5)

2.1.1.2.1.   Interventies door de fondsen

Referentie: artikel 22, lid 3, van de GB-verordening en artikel 20 en artikel 23, leden 1 en 2, van de ESF+-verordening

Vormen van ondersteuning

Tekstveld [2 000 ]

Hoofddoelgroepen

Tekstveld [2 000 ]

Beschrijving van de nationale of regionale steunregelingen

Tekstveld [2 000 ]

Criteria voor de selectie van concrete acties (6)

Tekstveld [4 000 ]

2.1.1.2.2.   Indicatoren

Tabel 2: Outputindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Fonds

Regiocategorie

BD [5]

Indicator [255]

Meeteenheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 3: Resultaatindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Fonds

Regiocategorie

BD [5]

Indicator [255]

Meeteenheid

Referentiewaarde

Referentiejaar

Gegevensbron [200]

Opmerkingen [200]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.2.   Prioriteiten technische bijstand

2.2.1   Prioriteit voor technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 4, van de GB-verordening (herhalen voor elke prioriteit voor technische bijstand)

Referentie: artikel 22, lid 3, punt e), van de GB-verordening

2.2.1.1.   Interventie uit de fondsen

Bijbehorende typen acties – artikel 22, lid 3, punt e), i), van de GB-verordening

Tekstveld [8 000 ]

Belangrijkste doelgroepen – artikel 22, lid 3, punt e), iii), van de GB-verordening

Tekstveld [1 000 ]

2.2.1.2.   Indicatoren

Outputindicatoren met bijbehorende mijlpalen en streefdoelen

Referentie: artikel 22, lid 3, punt e), ii), van de GB-verordening

Tabel 2: outputindicatoren

Prioriteit

Fonds

Regiocategorie

ID [5]

Indicator [255]

Meeteenheid

Mijlpaal (2024)

Streefdoel (2029)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.2.1.3.   Indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen (EU) per interventietype

Referentie: artikel 22, lid 3, punt e), iv), van de GB-verordening

Tabel 4: dimensie 1 – interventiegebied

Nr. van de prioriteit

Fonds

Regiocategorie

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 


Tabel 7: dimensie 6 – secundaire thema's ESF+

Nr. van de prioriteit

Fonds

Regiocategorie

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 


Tabel 8: dimensie 7 – gendergelijkheidsdimensie ESF+ (*4), EFRO, Cohesiefonds en JTF

Nr. van de prioriteit

Fonds

Regiocategorie

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 


Tabel 9: Indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen (EU) per interventietype voor het EFMZVA

Nr. van de prioriteit

Specifieke doelstelling

Interventietype

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 

2.2.2   Prioriteit voor technische bijstand overeenkomstig artikel 37 van de GB-verordening (herhalen voor elke prioriteit voor technische bijstand)

Referentie: artikel 22, lid 3, punt f), van de GB-verordening;

2.2.2.1.   Beschrijving van technische bijstand in het kader van financiering die niet gekoppeld is aan kosten – artikel 37 van de GB-verordening

Tekstveld [3 000 ]

2.2.2.2.   Indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen (EU) per interventietype

Referentie: artikel 22, lid 3, punt f), van de GB-verordening;

Tabel 4: dimensie 1 – interventiegebied

Nr. van de prioriteit

Fonds

Regiocategorie

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 


Tabel 7: dimensie 6 – secundaire thema's ESF+

Nr. van de prioriteit

Fonds

Regiocategorie

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 


Tabel 8: dimensie 7 – gendergelijkheidsdimensie ESF+ (*5), EFRO, Cohesiefonds en JTF

Nr. van de prioriteit

Fonds

Regiocategorie

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 


Tabel 9: Indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen (EU) per interventietype voor het EFMZVA

Nr. van de prioriteit

Specifieke doelstelling

Interventietype

Code

Bedrag (in EUR)

 

 

 

 

 

3.   Financieringsplan

Referentie: artikel 22, lid 3, punt g), i), ii) en iii), artikel 112, leden 1, 2, en 3, en de artikelen 14 en 26 van de GB-verordening

3.1.   Overdrachten en bijdragen (7)

Referentie: artikelen 14, 26 en 27 van de GB-verordening

Programmawijziging in verband met

bijdrage aan InvestEU

overdracht naar instrumenten in direct of indirect beheer

overdracht tussen het EFRO, ESF+ en het Cohesiefonds of naar een ander fonds of andere fondsen


Tabel 15A: Bijdrage aan InvestEU (*6) (uitsplitsing per jaar)

Bijdrage van

Bijdrage aan

Uitsplitsing per jaar

Fonds

Regiocategorie

InvestEU-venster(s)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 15B: Bijdragen aan InvestEU (*7) (samenvatting)

 

Regiocategorie

Venster 1 Duurzame infrastructuur

Venster 2 Innovatie en digitalisering

Venster 3 Kmo's

Venster 4 Sociale investeringen en vaardigheden

Totaal

 

 

a)

b)

c)

d)

f = a)+b)+c)+d)

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 


Tekstveld [3 500 ] (motivering), rekening houdend met de wijze waarop dit bedrag bijdraagt tot de verwezenlijking van de in het programma geselecteerde beleidsdoelstellingen overeenkomstig artikel 10, lid 1, van de InvestEU-verordening


Tabel 16A: Overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer (uitsplitsing per jaar)

Overgedragen van:

Overgedragen aan:

Uitsplitsing per jaar

Fonds

Regiocategorie

Instrument

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 16B: Overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer (*8) (samenvatting)

Fonds

Regiocategorie

Instrument 1

Instrument 2

Instrument 3

Instrument 4

Instrument 5 (*9)

Totaal

 

 

a)

b)

c)

d)

e)

f = a)+b)+c)+d)+e)

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 


Tekstveld [3 500 ] (motivering)


Tabel 17A: Overdrachten tussen het EFRO, ESF+ en het Cohesiefonds of naar een ander fonds of andere fondsen (*10) (uitsplitsing per jaar)

Overgedragen van

Overgedragen naar

Uitsplitsing per jaar

Fonds

Regiocategorie

Fonds

Regiocategorie (in voorkomend geval)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

EFRO, ESF+ of Cohesiefonds, EFMZVA, AMIF, ISF, BMVI

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 17B: Overdrachten tussen het EFRO, ESF+ en het Cohesiefonds of naar een ander fonds of andere fondsen (*11) (samenvatting)

 

EFRO

ESF+

Cohesiefonds

EFMZVA

AMIF

ISF

BMVI

Totaal

Meer ontwikkeld

Overgang

Minder ontwikkeld

Meer ontwikkeld

Overgang

Minder ontwikkeld

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tekstveld [3 500 ] (motivering)

3.2.   JTF: toewijzing in het programma en overdrachten (8)

3.2.1.   JTF-toewijzing aan het programma voorafgaand aan overdrachten per prioriteit (indien relevant) (9)

Referentie: artikel 27 van de GB-verordening

Tabel 18: JTF-toewijzing aan het programma overeenkomstig artikel 3 van de JTF-verordening, voorafgaand aan overdrachten

JTF-prioriteit 1

 

JTF-prioriteit 2

 

 

Totaal

3.2.2.   Overdrachten naar het JTF als aanvullende steun (10) (indien van toepassing)

Overdracht aan het JTF

betreft interne overdrachten binnen het programma met JTF-toewijzing

 

betreft overdrachten uit andere programma's naar het programma met JTF-toewijzing

 


Tabel 18A: Overdrachten naar het JTF binnen het programma (uitsplitsing per jaar)

Overgedragen van:

Overgedragen aan:

Uitsplitsing per jaar

Fonds

Regiocategorie

JTF-prioriteit (*12)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

JTF-prioriteit 1

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

JTF-prioriteit 2

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 18B Overdracht van middelen uit het EFRO en het ESF+ naar het JTF binnen het programma

 

JTF-toewijzing in het programma (*13), uitgesplitst naar regiocategorie, waarin het gebied zich bevindt (*14) (naar JTF-prioriteit)

JTF-prioriteit (voor elke JTF-prioriteit)

Bedrag

Overdracht binnen het programma (*13) (aanvullende steun) per regiocategorie

 

 

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

Overgang

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

Overgang

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

Totaal

Meer ontwikkeld

 

 

 

Overgang

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 


Tabel 18C: Overdrachten naar het JTF uit het (de) andere programma('s) (uitsplitsing per jaar)

Overgedragen van:

Overgedragen aan:

Uitsplitsing per jaar

Fonds

Regiocategorie

JTF-prioriteit (*15)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

JTF-prioriteit 1

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

JTF-prioriteit 2

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 18D Overdracht van EFRO- en ESF+-middelen uit een of meer andere programma's naar het JTF binnen dit programma

 

Aanvullende steun voor het JTF binnen dit programma (*16) naar het grondgebied (*18) in een bepaalde regiocategorie (per prioriteit):

JTF-prioriteit

Bedrag

Overdracht(en) van een of meer andere programma's (*17) per regiocategorie

 

 

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

Overgang

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

Overgang

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

Totaal

 

 


Tekstveld [3 000 ] Motivering voor de aanvullende overdracht uit het EFRO en het ESF+ op basis van de geplande interventietypes – artikel 22, lid 3, punt d), ix), van de GB-verordening

3.3.   Overdrachten tussen regiocategorieën als gevolg van de tussentijdse evaluatie

Tabel 19A: Overdrachten tussen regiocategorieën als gevolg van de tussentijdse evaluatie, binnen het programma (uitsplitsing per jaar)

Overgedragen van:

Overgedragen aan:

Uitsplitsing per jaar

Regiocategorie (*19)

Regiocategorie (*19)

2025

2026

2027

Totaal

Meer ontwikkeld

Meer ontwikkeld/

Overgang/

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 


Tabel 19B: Overdrachten tussen regiocategorieën als gevolg van de tussentijdse evaluatie, naar andere programma's (uitsplitsing per jaar)

Overgedragen van:

Overgedragen aan:

Uitsplitsing per jaar

Regiocategorie (*20)

Regiocategorie (*20)

2025

2026

2027

Totaal

Meer ontwikkeld

Meer ontwikkeld/

Overgang/

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

3.4.   Terugboekingen (11)

Tabel 20A: Terugboekingen (uitsplitsing per jaar)

Overgedragen van:

Overgedragen aan:

Uitsplitsing per jaar

InvestEU of ander instrument van de Unie

Fonds

Regiocategorie

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

InvestEU

Venster 1

Venster 2

Venster 3

Venster 4

Instrument 1 van de Unie

Instrument 2 van de Unie

[…]

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t,

 

 

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 20B: Terugboekingen (*21) (samenvatting)

Van - tot

EFRO

ESF+

Cohesiefonds

EFMZVA

Meer ontwikkeld

Overgang

Minder ontwikkeld

Meer ontwikkeld

Overgang

Minder ontwikkeld

 

 

InvestEU

 

 

 

 

 

 

 

 

Venster 1

 

 

 

 

 

 

 

 

Venster 2

 

 

 

 

 

 

 

 

Venster 3

 

 

 

 

 

 

 

 

Venster 4

 

 

 

 

 

 

 

 

Instrument 1

 

 

 

 

 

 

 

 

Instrument 2

 

 

 

 

 

 

 

 

Instrument 3

 

 

 

 

 

 

 

 

Instrument 4 (*22)

 

 

 

 

 

 

 

 

3.5.   Financiële toewijzingen per jaar

Referentie: artikel 22, lid 3, punt g), i), van de GB-verordening en de artikelen 3, 4 en 7 van de JTF-verordening.

Tabel 10: Financiële toewijzingen per jaar

Fonds

Regiocategorie

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2026

alleen voor EFMZVA

2027

2027

alleen voor EFMZVA

Totaal

Financiële toewijzing zonder flexibiliteitsbedrag

Flexibiliteitsbedrag

Financiële toewijzing zonder flexibiliteitsbedrag

Flexibiliteitsbedrag

EFRO (*23)

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+ (*23)

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

JTF (*23)

Middelen artikel 3 JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Middelen artikel 4 JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Middelen Artikel 7 JTF-verordening (verband houdend met middelen artikel 3 JTF-verordening)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Middelen artikel 7 JTF- verordening (verband houdend met middelen artikel 4 JTF- verordening)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

 

 

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EFMZVA

 

 

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.6.   Totale financiële toewijzingen per fonds en nationale medefinanciering

Referentie: artikel 22, lid 3, punt g), ii), en lid 6, en artikel 36 van de GB-verordening

Voor programma's in het kader van de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" waarvoor in de partnerschapsovereenkomst is gekozen voor technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 4, van de GB-verordening.

Tabel 11: Totale financiële toewijzingen per fonds en nationale medefinanciering

Specifieke beleids-/JTF-doelstelling nummer of technische bijstand

Prioriteit

Berekeningsgrondslag voor de steun van de Unie (totale subsidiabele kosten of overheidsbijdrage)

Fonds

Regiocategorie (*24)

Uniebijdrage

a) = g)+h)

Uitsplitsing van de Uniebijdrage

Nationale bijdrage

Indicatieve uitsplitsing van de nationale bijdrage

Totaal

Medefinancieringspercentage

Uniebijdrage, minus het flexibiliteitsbedrag g)

Flexibiliteitsbedrag

h)

publiek

particulier

b)=c)+d)

c)

d)

e)=a)+b)

f)=a)/e)

 

Prioriteit 1

P/T

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioriteit 2

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioriteit 3

 

JTF (*25)

Middelen uit hoofde van artikel 3 van de JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Middelen uit hoofde van artikel 4 van de JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioriteit 4

 

Cohesiefonds

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Technische bijstand

Prioriteit 5

technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 4, van de GB-verordening

 

EFRO of ESF+ of JTF of Cohesiefonds

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Technische bijstand

Prioriteit 6

technische bijstand uit hoofde van artikel 37 van de GB-verordening

 

EFRO of ESF+ of JTF of Cohesiefonds

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

JTF (*25)

Middelen uit hoofde van artikel 3 van de JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Middelen uit hoofde van artikel 4 van de JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal Cohesiefonds

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemeen totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voor de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid": programma's die gebruikmaken van technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 5, van de GB-verordening overeenkomstig de keuze die is gemaakt in de partnerschapsovereenkomst.

Tabel 11: Totale financiële toewijzingen per fonds en nationale bijdrage

Specifieke beleids-/JTF-doelstelling nummer of technische bijstand

Prioriteit

Berekeningsgrondslag voor de steun van de Unie (totale subsidiabele kosten of overheidsbijdrage)

Fonds

Regiocategorie (*26)

Uniebijdrage

a)=b)+c)+i)+j)

Uitsplitsing van de Uniebijdrage

Nationale bijdrage

Indicatieve uitsplitsing van de nationale bijdrage

Totaal

Medefinancieringspercentage

publiek

particulier

 

d)=e)+f)

e)

f)

g)=a)+d)

h)=a)/g)

Uniebijdrage

Flexibiliteitsbedrag

 

 

 

 

 

zonder technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 5

voor technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 5

zonder technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 5

voor technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 5

b)

c)

i)

j)

 

Prioriteit 1

P/T

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioriteit 2

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioriteit 3

 

JTF (*27)

Middelen uit hoofde van artikel 3 van de JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Middelen uit hoofde van artikel 4 van de JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioriteit 4

 

Cohesiefonds

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Technische bijstand

Prioriteit 5

technische bijstand uit hoofde van artikel 37 van de GB-verordening

 

EFRO of ESF+ of JTF of Cohesiefonds

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ultraperifeer en noordelijk dunbevolkt

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

JTF (*27)

Middelen uit hoofde van artikel 3 van de JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Middelen uit hoofde van artikel 4 van de JTF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal Cohesiefonds

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemeen totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voor het EFMZVA:

Referentie: artikel 22, lid 3, punt g), iii), van de GB-verordening

EFMZVA-programma's die gebruikmaken van technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 4, van de GB-verordening overeenkomstig de keuze die is gemaakt in de partnerschapsovereenkomst.

Tabel 11A: Totale financiële toewijzingen per fonds en nationale bijdrage

Prioriteit

Specifieke doelstelling (nomenclatuur opgenomen in de EFMZVA-verordening)

Grondslag voor de berekening van de steun van de Unie

Uniebijdrage

Nationale overheidsbijdrage

Totaal

Medefinancieringspercentage

Prioriteit 1

1.1.1

Publiek

 

 

 

 

1.1.2

Publiek

 

 

 

 

1.2

Publiek

 

 

 

 

1.3

Publiek

 

 

 

 

1.4

Publiek

 

 

 

 

1.5

Publiek

 

 

 

 

1.6

Publiek

 

 

 

 

Prioriteit 2

2.1

Publiek

 

 

 

 

2.2

Publiek

 

 

 

 

Prioriteit 3

3.1

Publiek

 

 

 

 

Prioriteit 4

4.1

Publiek

 

 

 

 

Technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 4, van de GB-verordening

5.1

Publiek

 

 

 

 

Technische bijstand uit hoofde van artikel 37 van de GB-verordening

5.2

Publiek

 

 

 

 

EFMZVA-programma's die gebruikmaken van technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 5, van de GB-verordening overeenkomstig de keuze die is gemaakt in de partnerschapsovereenkomst.

Tabel 11A: Totale financiële toewijzingen per fonds en nationale bijdrage

Prioriteit

Specifieke doelstelling (nomenclatuur opgenomen in de EFMZVA-verordening)

Grondslag voor de berekening van de steun van de Unie

Uniebijdrage

Nationale overheidsbijdrage

Totaal

Medefinancieringspercentage

Uniebijdrage zonder technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 5, van de GB-verordening

Uniebijdrage voor technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 5, van de GB-verordening

Prioriteit 1

1.1.1

Publiek

 

 

 

 

 

1.1.2

Publiek

 

 

 

 

 

1.2

Publiek

 

 

 

 

 

1.3

Publiek

 

 

 

 

 

1.4

Publiek

 

 

 

 

 

1.5

Publiek

 

 

 

 

 

1.6

Publiek

 

 

 

 

 

Prioriteit 2

2.1

Publiek

 

 

 

 

 

2.2

Publiek

 

 

 

 

 

Prioriteit 3

3.1

Publiek

 

 

 

 

 

Prioriteit 4

4.1

Publiek

 

 

 

 

 

Technische bijstand (artikel 37 van de GB-verordening)

5.1

Publiek

 

 

 

 

 

4.   Randvoorwaarden

Referentie: artikel 22, lid 3, punt i), van de GB-verordening

Tabel 1: Randvoorwaarden

Randvoorwaarden

Fonds

Specifieke doelstelling (n.v.t. op het EFMZVA)

Naleving van de randvoorwaarde

Criterium

Naleving van criteria

Verwijzing naar relevante documenten

Motivering

 

 

 

Ja/Nee

Criterium 1

J/N

[500]

[1 000 ]

 

 

 

 

Criterium 2

J/N

 

 

5.   Programma-autoriteiten

Referentie: artikel 22, lid 3, punt k), artikel 71 en artikel 84 van de GB-verordening

Tabel 13: Programma-autoriteiten

Programma-autoriteiten

Naam van de instelling [500]

Naam van de contactpersoon [200]

E-mailadres [200]

Beheerautoriteit

 

 

 

Auditautoriteit

 

 

 

Instantie die betalingen van de Commissie ontvangt

 

 

 

Indien van toepassing, de instantie of instanties waaraan de Commissie betalingen doet in het kader van de technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 5, van de GB-verordening

 

 

 

Boekhoudfunctie indien deze functie is toevertrouwd aan een andere instantie dan de beheerautoriteit

 

 

 

Verdeling van de terugbetaalde bedragen voor technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 5, van de GB-verordening indien meerdere instanties zijn aangewezen om betalingen van de Commissie te ontvangen.

Referentie: artikel 22, lid 3 van de GB-verordening

Tabel 13A: Het aandeel van de in artikel 36, lid 5, punt b), van de GB-verordening vermelde percentages dat zou worden vergoed aan de instanties die betalingen van de Commissie ontvangen indien technische bijstand wordt verstrekt uit hoofde van artikel 36, lid 5, van de GB-verordening (in procentpunten).

Instantie 1

in opdracht van

Instantie 2 (*28)

in opdracht van

6.   Partnerschap

Referentie: artikel 22, lid 3, punt h), van de GB-verordening

Tekstveld [10 000 ]

7.   Communicatie en zichtbaarheid

Referentie: artikel 22, lid 3, punt j), van de GB-verordening

Tekstveld [4 500 ]

8.   Gebruik van eenheidskosten, vaste bedragen, vaste percentages en financiering die niet gekoppeld is aan kosten

Referentie: artikelen 94 en 95 van de GB-verordening

Tabel 14: Gebruik van eenheidskosten, vaste bedragen, vaste percentages en financiering die niet gekoppeld is aan kosten

Beoogd gebruik van de artikelen 94 en 95

JA

NEE

Na goedkeuring zal het programma voorzien in terugbetaling van de Uniebijdrage die is gedaan op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages voor de prioriteit, overeenkomstig artikel 94 van de GB-verordening (zo ja, vul aanhangsel 1 in)

Na goedkeuring zal het programma voorzien in terugbetaling van de Uniebijdrage die is gedaan door middel van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, overeenkomstig artikel 95 van de GB-verordening (zo ja, vul aanhangsel 2 in)

Aanhangsel 1

Uniebijdrage op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages

Model voor de indiening van gegevens voor beoordeling door de Commissie (artikel 94 van de GB-verordening)

Datum van indiening van het voorstel

 

 

 

Dit aanhangsel is niet vereist wanneer gebruik wordt gemaakt van vereenvoudigde kostenopties op Unieniveau die zijn vastgesteld bij de in artikel 94, lid 4, van de GB-verordening bedoelde gedelegeerde handeling.

A.   Samenvatting van de belangrijkste elementen

Prioriteit

Fonds

Specifieke doelstelling

Regiocategorie

Het geraamde aandeel van de totale financiële toewijzing binnen de prioriteit waarop de vereenvoudigde kostenopties worden toegepast in %

Type(s) concrete actie waarvoor steun is aangevraagd

Indicator die aanleiding geeft tot vergoeding

Meeteenheid voor de indicator die aanleiding geeft tot vergoeding

Type vereenvoudigde kostenoptie (standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages)

Bedrag (in EUR) of percentage (in geval van vaste percentages) van de vereenvoudigde kostenoptie

 

 

 

 

 

Code (12)

Beschrijving

Code (13)

Beschrijving

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B.   Toelichting per type concrete actie (in te vullen voor elk type concrete actie)

Heeft de beheerautoriteit steun ontvangen van een extern bedrijf bij het opstellen van de onderstaande vereenvoudigde kosten?

Zo ja, vermeld welk extern bedrijf

:

Ja/Nee – Naam extern bedrijf

1.

Beschrijving van het type concrete actie, met inbegrip van het tijdschema voor de uitvoering (14)

 

2.

Specifieke doelstelling(en)

 

3.

Indicator die aanleiding geeft tot vergoeding (15)

 

4.

Meeteenheid voor de indicator die aanleiding geeft tot vergoeding

 

5.

Standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

 

6.

Bedrag per meeteenheid of percentage (voor vaste percentages) van de vereenvoudigde kostenoptie

 

7.

Categorieën kosten die worden gedekt door de eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

 

8.

Bestrijken deze categorieën kosten alle subsidiabele uitgaven van de concrete actie? (Ja/Nee)

 

9.

Aanpassingsmethode (16)

 

10.

Verificatie van de verwezenlijking van de eenheden

beschrijf welk(e) document(en) zal/zullen worden gebruikt om de verwezenlijking van de geleverde eenheden te verifiëren

beschrijf wat zal worden gecontroleerd en door wie tijdens beheersverificaties

beschrijf welke regelingen zullen worden getroffen om relevante gegevens/documenten te verzamelen en op te slaan

 

11.

Mogelijke averechtse prikkels, risicobeperkende maatregelen (17) en het geschatte risiconiveau (hoog/middelhoog/laag)

 

12.

Totaalbedrag (nationaal en voor de Unie) dat naar verwachting op deze grondslag door de Commissie zal worden vergoed

 

C.   Berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

1.

Gegevensbron die wordt gebruikt voor de berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages (wie heeft de gegevens geproduceerd, verzameld en geregistreerd; waar zijn de gegevens opgeslagen; vervaldata; validering enz.).

 

2.

Geef aan waarom de voorgestelde methode en berekening op basis van artikel 94, lid 2, relevant zijn voor het type concrete actie.

 

3.

Geef aan hoe de berekeningen zijn uitgevoerd, met name door eventuele veronderstellingen ten aanzien van kwaliteit of hoeveelheden te beschrijven. Indien relevant moeten statistische bewijzen en referentiewaarden worden gebruikt en op verzoek worden verstrekt in een formaat dat kan worden gebruikt door de Commissie.

 

4.

Leg uit hoe u ervoor heeft gezorgd dat alleen subsidiabele uitgaven zijn opgenomen in de berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages.

 

5.

Beoordeling door de auditautoriteit(en) van de berekeningsmethode, de bedragen en de regelingen om de verificatie, kwaliteit, verzameling en opslag van gegevens te waarborgen.

 

Aanhangsel 2:

Uniebijdrage door middel van financiering die niet gekoppeld is aan kosten

Model voor de indiening van gegevens voor beoordeling door de Commissie

(artikel 95 van de GB-verordening)

Datum van indiening van het voorstel

 

 

 

Dit aanhangsel is niet vereist wanneer gebruik wordt gemaakt van bedragen voor financiering op Unieniveau die niet gekoppeld is aan kosten die zijn vastgesteld bij de in artikel 95, lid 4, van de GB-verordening bedoelde gedelegeerde handeling.

A.   Samenvatting van de belangrijkste elementen

Prioriteit

Fonds

Specifieke doelstelling

Regiocategorie

Het bedrag dat wordt gedekt door financiering die niet gekoppeld is aan kosten

Type(s) concrete actie waarvoor steun is aangevraagd

Voorwaarden waaraan moet worden voldaan/te behalen resultaten die aanleiding geven tot vergoeding door de Commissie

Indicator

Meeteenheid voor de voorwaarden waaraan moet worden voldaan/te behalen resultaten die aanleiding geven tot vergoeding door de Commissie

Beoogde methode voor vergoeding van de begunstigde(n)

 

 

 

 

 

Code (18)

Beschrijving

 

Code (19)

Beschrijving

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B.   Toelichting per type concrete actie (in te vullen voor elk type concrete actie)

1.

Beschrijving van het type concrete actie

 

2.

Specifieke doelstelling(en)

 

3.

Voorwaarden waaraan moet worden voldaan of te behalen resultaten

 

4.

Termijn om aan de voorwaarden te voldoen of de resultaten te behalen

 

5.

Definitie van indicator

 

6.

Meeteenheid voor voorwaarden waaraan moet worden voldaan/te behalen resultaten die aanleiding geven tot vergoeding door de Commissie

 

7.

Tussentijdse prestaties (indien van toepassing) die aanleiding geven tot vergoeding door de Commissie met tijdschema voor vergoeding

Tussentijdse te behalen prestaties

Geplande datum

Bedragen (in EUR)

 

 

 

 

 

 

8.

Totaalbedrag (met inbegrip van Unie- en nationale financiering)

 

9.

Aanpassingsmethode

 

10.

Verificatie van de verwezenlijking van het resultaat of de voorwaarde (en, waar van toepassing, de tussentijdse prestaties):

beschrijf welk(e) document(en)/systeem zal/zullen worden gebruikt om de verwezenlijking van het resultaat of de voorwaarde te verifiëren (en, waar van toepassing, elk van de tussentijdse prestaties);

beschrijf hoe beheersverificaties (met inbegrip van controles ter plaatse) zullen worden uitgevoerd en door wie;

beschrijf welke regelingen zullen worden getroffen om relevante gegevens/documenten te verzamelen en op te slaan.

 

11.

Gebruik van subsidies in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten

Heeft de door de lidstaat aan de begunstigden verstrekte subsidie de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten? [J/N]

 

12.

Regelingen om het auditspoor te waarborgen

Vermeld de instantie(s) die verantwoordelijk is (zijn) voor deze regelingen.

 

Aanhangsel 3

Lijst met geplande concrete acties van strategisch belang, met een tijdschema

(artikel 22, lid 3, van de GB-verordening)

Tekstveld [2 000 ]

Aanhangsel 4

EFMZVA-actieplan voor elk ultraperifeer gebied

NB: te dupliceren voor elk ultraperifeer gebied

Model voor de indiening van gegevens voor beoordeling door de Commissie

Naam van het ultraperifere gebied

 

A.   Beschrijving van de strategie voor de duurzame exploitatie van de visbestanden en de ontwikkeling van de duurzame blauwe economie

Tekstveld [30 000 ]

B.   Beschrijving van de belangrijkste beoogde acties en de bijbehorende financiële middelen

Beschrijving van de voornaamste acties

Bedrag toegewezen uit het EFMZVA (in EUR)

Structurele steun voor de visserij- en aquacultuursector in het kader van het EFMZVA

Tekstveld [10 000 ]

 

Compensatie voor de extra kosten in het kader van artikel 24 van de EFMZVA-verordening

Tekstveld [10 000 ]

 

Andere investeringen in de duurzame blauwe economie die nodig zijn voor de duurzame ontwikkeling van de kustgebieden

Tekstveld [10 000 ]

 

TOTAAL

 

C.   Beschrijving van de synergie-effecten met andere bronnen van financiering door de Unie

Tekstveld [10 000 ]

D.   Aanvullende financiering voor de uitvoering van de compensatie voor de extra kosten (staatssteun)

Informatie te verschaffen voor iedere beoogde regeling/ad-hocsteun

Regio

Naam van de regio('s) (NUTS) (20)

Steunverstrekkende autoriteit

Naam

Postadres

Webadres

Titel van de steunmaatregel

Nationale rechtsgrondslag (verwijzing naar de relevante nationale officiële bekendmaking)

Weblink naar de volledige tekst van de steunmaatregel

Soort maatregel

Regeling

 

Ad-hocsteun

Naam van de begunstigde en de groep (21) waarvan deze deel uitmaakt

Aanpassing van een bestaande steunregeling of ad-hocsteun

 

Referentie steunmaatregel Commissie

Verlenging

Wijziging

Duur (22)

Regeling

dd/mm/jjjj tot en met dd/mm/jjjj

Datum van toekenning (23)

Ad-hocsteun

dd/mm/jjjj

Betrokken economische sector(en)

Alle economische sectoren komen voor steun in aanmerking

 

Beperkt tot bepaalde sectoren: specificeer op NACE-groepsniveau (24)

Soort begunstigde

Kmo

 

Grote ondernemingen

 

Begroting

Totaal geplande jaarbudget in het kader van de regeling (25)

Nationale valuta … (hele bedragen)

Totaalbedrag van de aan de onderneming verstrekte ad-hocsteun (26)

Nationale valuta … (hele bedragen)

Voor garanties (27)

Nationale valuta … (hele bedragen)

Steuninstrument

Subsidie/rentesubsidie

Lening/terugbetaalbaar voorschot

Garantie (in voorkomend geval met een verwijzing naar het besluit van de Commissie (28)

Belastingvoordeel of belastingvrijstelling

Verstrekking risicofinanciering

Anders (specificeren)

Motivatie

Geef aan waarom een staatssteunregeling is ingesteld of ad-hocsteun is verstrekt, in plaats van bijstand in het kader van het EFMZVA:

maatregel die niet onder het nationale programma valt;

prioriteitstelling in de toewijzing van financiering volgens het nationale programma;

financiering niet langer beschikbaar in het kader van het EFMZVA;

anders (specificeren)


(1)  De cijfers tussen vierkante haken geven het aantal tekens aan, spaties niet meegerekend.

(2)  Voor programma's die beperkt zijn tot het ondersteunen van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening, hoeft de beschrijving van de programmastrategie niet te gaan over de uitdagingen bedoeld in artikel 22, lid 3, punt a), i), ii) en vi), van de GB-verordening.

(*1)  Specifieke prioriteiten volgens de ESF+-verordening.

(*2)  Zo ja, ga naar punt 2.1.1.2

(3)  Indien de middelen in het kader van de doelstelling als vermeld in artikel 4, lid 1, punt l), van de ESF+-verordening in aanmerking worden genomen voor de toepassing van artikel 7, lid 4, van de ESF+-verordening.

(4)  Met uitzondering van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening.

(*3)  In principe draagt 40 % van het ESF+ bij aan gendertracking. Dit percentage bedraagt 100 % wanneer de lidstaat ervoor kiest gebruik te maken van zowel artikel 6 van de ESF+-verordening als programmaspecifieke acties op het gebied van gendergelijkheid.

(5)  Artikel 22, lid 3, punt d), van de GB-verordening is niet van toepassing op de in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening bedoelde specifieke doelstelling.

(6)  Uitsluitend voor programma's die beperkt blijven tot de specifieke doelstelling bepaald in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening.

(*4)  In principe draagt 40 % van het ESF+ bij aan gendertracking. Dit percentage bedraagt 100 % wanneer de lidstaat ervoor kiest gebruik te maken van zowel artikel 6 van de ESF+-verordening als programmaspecifieke acties op het gebied van gendergelijkheid.

(*5)  In principe draagt 40 % van het ESF+ bij aan gendertracking. Dit percentage bedraagt 100 % wanneer de lidstaat ervoor kiest gebruik te maken van zowel artikel 6 van de ESF+-verordening als programmaspecifieke acties op het gebied van gendergelijkheid.

(7)  Alleen van toepassing op programmawijzigingen in overeenstemming met de artikelen 14 en 26, met uitzondering van aanvullende overdrachten naar het JTF in overeenstemming met artikel 27. Overdrachten hebben geen invloed op de jaarlijkse verdeling van de financiële middelen op MFK-niveau voor een lidstaat.

(*6)  Voor elk nieuw verzoek om een bijdrage worden in een programmawijziging de totale bedragen vermeld voor elk jaar per fonds en per regiocategorie.

(*7)  Cumulatieve bedragen voor alle bijdragen die tijdens de programmeringsperiode via programmawijzigingen zijn gedaan. Bij elk nieuw verzoek om een bijdrage worden in een programmawijziging de totale bedragen vermeld voor elk jaar per fonds en per regiocategorie.

(*8)  Cumulatieve bedragen voor alle overdrachten die tijdens de programmeringsperiode via programmawijzigingen zijn gedaan. Bij elk nieuw verzoek om een overdracht worden in een programmawijziging de totale bedragen vermeld die voor elk jaar per fonds en per regiocategorie zijn overgedragen.

(*9)  Overdrachten kunnen worden gedaan naar een ander instrument in direct of indirect beheer, indien in de basishandeling in die mogelijkheid is voorzien. Nummer en namen van de relevante instrumenten van de Unie zullen dienovereenkomstig worden gespecificeerd.

(*10)  Overdracht naar andere programma's. Overdrachten tussen het EFRO en ESF+ kunnen alleen binnen dezelfde regiocategorie plaatsvinden.

(*11)  Cumulatieve bedragen voor alle overdrachten die tijdens de programmeringsperiode via programmawijzigingen zijn gedaan. Bij elk nieuw verzoek om een overdracht worden in een programmawijziging de totale bedragen vermeld die voor elk jaar per fonds en per regiocategorie zijn overgedragen.

(8)  Overdrachten hebben geen invloed op de jaarlijkse verdeling van de financiële middelen op MFK-niveau voor een lidstaat.

(9)  Van toepassing op de eerste vaststelling van programma's met JTF-toewijzing.

(10)  Deel in te vullen door ontvangend programma. Indien een door het JTF ondersteund programma aanvullende steun ontvangt (zie artikel 27 van de GB-verordening) binnen het programma en uit andere programma's, moeten alle tabellen in dit deel worden ingevuld. Bij de eerste vaststelling met JTF-toewijzing moet dit deel de in de partnerschapsovereenkomst voorgestelde voorlopige overdrachten bevestigen of corrigeren.

(*12)  JTF-middelen moeten worden aangevuld met middelen uit het EFRO of het ESF+ van de regiocategorie waarin het betrokken gebied zich bevindt.

(*13)  Programma met de JTF-toewijzing.

(*14)  JTF-middelen moeten worden aangevuld met middelen uit het EFRO of het ESF+ van de regiocategorie waarin het betrokken gebied zich bevindt.

(*15)  JTF-middelen moeten worden aangevuld met middelen uit het EFRO of het ESF+ van de regiocategorie waarin het betrokken gebied zich bevindt.

(*16)  Programma met JTF-toewijzing, dat aanvullende steun ontvangt uit het EFRO en het ESF+.

(*17)  Programma dat voorziet in de aanvullende steun uit het EFRO en het ESF+ (bron).

(*18)  JTF-middelen moeten worden aangevuld met middelen uit het EFRO of het ESF+ van de regiocategorie waarin het betrokken gebied zich bevindt.

(*19)  Alleen van toepassing op het EFRO en het ESF+.

(*20)  Alleen van toepassing op het EFRO en het ESF+.

(11)  Alleen van toepassing op programmawijzigingen voor middelen die zijn teruggeboekt van andere instrumenten van de Unie, met inbegrip van elementen van het AMIF, het ISF en het BMVI, in direct of indirect beheer, of van InvestEU.

(*21)  Cumulatieve bedragen voor alle overdrachten die tijdens de programmeringsperiode via programmawijzigingen zijn gedaan. Bij elk nieuw verzoek om een overdracht worden in een programmawijziging de totale bedragen vermeld die voor elk jaar per fonds en per regiocategorie zijn overgedragen.

(*22)  Overdrachten kunnen worden gedaan naar een ander instrument in direct of indirect beheer, indien in de basishandeling in die mogelijkheid is voorzien. Nummer en namen van de relevante instrumenten van de Unie zullen dienovereenkomstig worden gespecificeerd.

(*23)  Bedragen na de aanvullende overdracht naar het JTF.

(*24)  Voor het EFRO: minder ontwikkeld, overgang en meer ontwikkeld en, in voorkomend geval, speciale toewijzing voor ultraperifere en noordelijke dunbevolkte gebieden. Voor het ESF+: minder ontwikkeld, overgang en meer ontwikkeld en, in voorkomend geval, aanvullende toewijzing voor ultraperifere gebieden. Voor het Cohesiefonds: n.v.t. Voor technische bijstand hangt de toepassing van regiocategorieën af van de selectie van een fonds.

(*25)  Vermeld de totale JTF-middelen, met inbegrip van de aanvullende steun die is overgedragen uit het EFRO en het ESF+. De tabel bevat geen bedragen uit hoofde van artikel 7 van de JTF-verordening. In het geval van uit het JTF gefinancierde technische bijstand moeten de JTF-middelen worden opgesplitst in middelen die verband houden met de artikelen 3 en 4 van de JTF-verordening. Voor artikel 4 van de JTF-verordening is er geen flexibiliteitsbedrag.

(*26)  Voor het EFRO en het ESF+: minder ontwikkeld, overgang en meer ontwikkeld en, in voorkomend geval, speciale toewijzing voor ultraperifere en noordelijke dunbevolkte gebieden. Voor het Cohesiefonds: n.v.t. Voor technische bijstand hangt de toepasselijkheid van de regiocategorieën af van de selectie van een fonds.

(*27)  Vermeld de totale JTF-middelen, met inbegrip van de aanvullende steun die is overgedragen uit het EFRO en het ESF+. De tabel bevat geen bedragen uit hoofde van artikel 7 van de JTF-verordening. In het geval van uit het JTF gefinancierde technische bijstand moeten de JTF-middelen worden opgesplitst in middelen die verband houden met de artikelen 3 en 4 van de JTF-verordening. Voor artikel 4 van de JTF-verordening is er geen flexibiliteitsbedrag.

(*28)  Aantal door een lidstaat aangewezen instanties.

(12)  Dit verwijst naar de code voor de dimensie interventiegebied in tabel 1 van bijlage I bij de GB-verordening en bijlage IV bij de EFMZVA-verordening.

(13)  Dit heeft betrekking op de code van een gemeenschappelijke indicator, indien van toepassing.

(14)  Geplande begindatum van de selectie van concrete acties en geplande einddatum voor de voltooiing ervan (zie artikel 63, lid 5).

(15)  Voor concrete acties die verschillende vereenvoudigde kostenopties omvatten die verschillende kostencategorieën, verschillende projecten of opeenvolgende fasen van een concrete actie bestrijken, moeten de gebieden 3 tot en met 11 worden ingevuld voor elke indicator die aanleiding geeft tot vergoeding.

(16)  Vermeld, indien van toepassing, de frequentie en het tijdstip van de aanpassing en een duidelijke verwijzing naar een specifieke indicator (met inbegrip van een link naar de website waar deze indicator wordt gepubliceerd, indien van toepassing).

(17)  Zijn er mogelijke negatieve gevolgen voor de kwaliteit van de ondersteunde acties en, zo ja, welke maatregelen (bijv. kwaliteitsborging) zullen worden genomen om dit risico te ondervangen?

(18)  Dit verwijst naar de code voor de dimensie interventiegebied in tabel 1 van bijlage I bij de GB-verordening en bijlage IV bij de EFMZVA-verordening.

(19)  Dit heeft betrekking op de code van een gemeenschappelijke indicator, indien van toepassing.

(20)  NUTS – Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek. Meestal wordt de regio op NUTS 2-niveau vermeld. Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2016/2066 van de Commissie tot wijziging van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 322 van 29.11.2016, blz. 1).

(21)  Een onderneming is, in de zin van de mededingingsregels van het Verdrag en voor de toepassing van dit punt, elke entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm ervan en de wijze waarop zij wordt gefinancierd (zie arrest van het Hof van Justitie in zaak C-222/04, Ministerio dell’Economia e delle Finanze tegen Cassa di Risparmio di Firenze SpA et al. [2006] ECR I-289). Het Hof van Justitie heeft bepaald dat entiteiten die (juridisch of feitelijk) onder de zeggenschap staan van dezelfde entiteit, als één onderneming moeten worden beschouwd (zaak C-382/99 Nederland tegen Commissie [2002] ECR I-5163).

(22)  Periode waarin de steunverstrekkende autoriteit zich kan verbinden tot het verstrekken van de steun.

(23)  "Datum van toekenning van de steun": de datum waarop het wettelijke recht om de steun te ontvangen is verleend aan de begunstigde op grond van het toepasselijke nationale rechtsstelsel.

(24)  NACE Rev. 2 – statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Unie. Meestal wordt de sector aangegeven op groepsniveau.

(25)  In het geval van een steunregeling: vermeld voor alle vormen van steun waarin de regeling voorziet, het jaarlijkse totale bedrag van het jaarbudget in het kader van de regeling of het geschatte bedrag van de gederfde fiscale inkomsten per jaar.

(26)  Indien het een verstrekking van ad-hocsteun betreft: geef het totale steunbedrag/de totale gederfde fiscale inkomsten aan.

(27)  Voor garanties: geef het (maximale) bedrag aan gegarandeerde leningen aan.

(28)  In voorkomend geval, de referentie van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de methode voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent.


BIJLAGE VI

MODEL VAN EEN PROGRAMMA VOOR HET AMIF, HET ISF EN HET BMVI – ARTIKEL 21, LID 3

CCI-nummer

 

Titel in het Engels

[255] (1)

Titel in de nationale taal

[255]

Versie

 

Beginjaar

[4]

Eindjaar

[4]

Subsidiabel vanaf

 

Subsidiabel tot en met

 

Nummer Commissiebesluit

 

Datum Commissiebesluit

 

Nummer wijzigingsbesluit lidstaat

 

Datum inwerkingtreding wijzigingsbesluit lidstaat

 

Niet-ingrijpende overdracht (artikel 24, lid 5, van de GB-verordening)

Ja/Nee

1.   Programmastrategie: belangrijkste problemen en beleidsreacties

Referentie: artikel 22, lid 3, punt a), iii), iv), v) en ix), van Verordening (EU) 2021/1060 (GB-verordening)

In deze rubriek wordt toegelicht hoe het programma zal omgaan met de belangrijkste problemen die op nationaal niveau zijn vastgesteld op basis van lokale, regionale en nationale beoordelingen van de behoeften en/of strategieën. Er wordt een overzicht gegeven van de stand van de uitvoering van het relevante acquis van de Unie en de vooruitgang die in het kader van actieplannen van de Unie is geboekt, en er wordt beschreven hoe het fonds de ontwikkeling ervan zal ondersteunen tijdens de programmeringsperiode.


Tekstveld [15 000 ]

2.   Specifieke doelstellingen (herhalen voor elke andere specifieke doelstelling dan de doelstelling technische bijstand)

Referentie: artikel 22, leden 2 en 4, van de GB-verordening

2.1.   Titel van de specifieke doelstelling [300]

2.1.1   Beschrijving van een specifieke doelstelling

In deze rubriek worden voor elke specifieke doelstelling de uitgangssituatie en de belangrijkste uitdagingen beschreven en worden door het fonds ondersteunde reacties voorgesteld. In de rubriek wordt beschreven welke uitvoeringsmaatregelen met de steun van het fonds worden nagestreefd en is een indicatieve lijst van acties in het kader van de artikelen 3 en 5 van de AMIF-, de ISF- en de BMVI-verordening opgenomen.

In het bijzonder: Voor operationele steun wordt een uitleg gegeven conform artikel 21 van de AMIF-verordening, artikel 16 van de ISF-verordening of de artikelen 16 en 17 van de BMVI-verordening. Er wordt een indicatieve lijst ingevoegd van de begunstigden, hun statutaire verantwoordelijkheden, en de belangrijkste taken die moeten worden ondersteund.

Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (indien van toepassing).

Tekstveld [16 000 tekens]

2.1.2   Indicatoren

Referentie: artikel 22, lid 4, punt e), van de GB-verordening

Tabel 1: outputindicatoren

Specifieke doelstelling

ID [5]

Indicator [255]

Meeteenheid

Mijlpaal (2024)

Streefdoel (2029)

 

 

 

 

 

 


Tabel 2: resultaatindicatoren

Specifieke doelstelling

ID [5]

Indicator [255]

Meeteenheid

Uitgangswaarde

Meeteenheid voor uitgangswaarde

Referentieja(a)r(en)

Doelstelling (2029)

Meeteenheid voor doelstelling

Gegevensbron [200]

Opmerkingen [200]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.1.3   Indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen (EU) per interventietype

Referentie: artikel 22, lid 5, van de GB-verordening, en artikel 16, lid 12, van de AMIF-verordening, artikel 13, lid 12, van de ISF-verordening of artikel 13, lid 18, van de BMVI-verordening

Tabel 3: Indicatieve uitsplitsing

Specifieke doelstelling

Interventietype

Code

Indicatief bedrag (in EUR)

 

 

 

 

2.2   Technische bijstand

2.2.1   Omschrijving

Referentie: artikel 22, lid 3, punt f), artikel 36, lid 5, en de artikelen 37 en 95 van de GB-verordening

Tekstveld [5 000 ] (Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5, van de GB-verordening)

Tekstveld [3 000 ] (Technische bijstand overeenkomstig artikel 37 van de GB-verordening)

2.2.2   Indicatieve uitsplitsing van de technische bijstand op grond van artikel 36, lid 5, en artikel 37 van de GB-verordening

Tabel 4: Indicatieve uitsplitsing

Interventietype

Code

Indicatief bedrag (in EUR)

 

 

 

3.   Financieringsplan

Referentie: artikel 22, lid 3, punt g), van de GB-verordening

3.1.   Financiële toewijzingen per jaar

Tabel 5: financiële toewijzingen per jaar

Fonds

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2.   Totale financiële toewijzingen

Tabel 6: totale financiële toewijzingen per fonds en nationale bijdrage

Specifieke doelstelling (SD)

Soort actie

Berekeningsgrondslag voor de steun van de Unie (totaal of publiek)

Uniebijdrage a)

Nationale bijdrage b)=c)+d)

Indicatieve uitsplitsing van de nationale bijdrage

Totaal

e=a)+b)

Medefinancieringspercentage f)=a)/e)

publiek c)

particulier d)

SD 1

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening of artikel 12. lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening of artikel 12. lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (met uitzondering van de bijzondere doorreisregeling) of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (bijzondere doorreisregeling)

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 125 lid 5, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd in overeenstemming met artikel 12, lid 5, van de BMVI-verordening

 

 

 

 

 

 

 

Totaal voor SD 1

 

 

 

 

 

 

 

 

SD 2

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 4, van de BMVI-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 5, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

Totaal voor SD 2

 

 

 

 

 

 

 

 

SD 3

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

Totaal voor SD 3

 

 

 

 

 

 

 

 

SD 4

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 19 van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten in”)

 

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten uit”)

 

 

 

 

 

 

 

Totaal voor SD 4

 

 

 

 

 

 

 

 

Technische bijstand uit hoofde van artikel 36, lid 5, van de GB-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Technische bijstand uit hoofde van artikel 37 van de GB-verordening

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemeen totaal

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 6A: Toezeggingsplan

 

Aantal personen per jaar

Categorie

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Hervestiging

 

 

 

 

 

 

 

Toelating op humanitaire gronden overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

Toelating op humanitaire gronden van kwetsbare personen overeenkomstig artikel 19, lid 3, van de AMIF-verordening

 

 

 

 

 

 

 

Overdracht van verzoekers om of begunstigden van internationale bescherming ("overdrachten in")

 

 

 

 

 

 

 

Overdracht van verzoekers om of begunstigden van internationale bescherming ("overdrachten uit")

 

 

 

 

 

 

 

[andere categorieën]

 

 

 

 

 

 

 

3.3   Overdrachten

Tabel 7: overdrachten tussen fondsen in gedeeld beheer (2)

Ontvangend fonds/instrument

Overdragend fonds/instrument

AMIF

ISF

BMVI

EFRO

ESF+

Cohesiefonds

EFMZVA

Totaal

AMIF

 

 

 

 

 

 

 

 

ISF

 

 

 

 

 

 

 

 

BMVI

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 8: overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer (3)

 

Overgedragen bedrag

Instrument 1 [naam]

 

Instrument 2 [naam]

 

Totaal

 

4.   Randvoorwaarden

Referentie: artikel 22, lid 3, punt i), van de GB-verordening

Tabel 9: Horizontale randvoorwaarden

Randvoorwaarde

Naleving van de randvoorwaarde

Criteria

Naleving van criteria

Verwijzing naar relevante documenten

Motivering

 

 

Criterium 1

J/N

[500]

[1 000 ]

 

 

Criterium 2

 

 

 

5.   Programma-autoriteiten

Referentie: artikel 22, lid 3, punt k), en de artikelen 71 en 84 van de GB-verordening

Tabel 10: Programma-autoriteiten

 

Naam van de instelling [500]

Naam en functie contactpersoon [200]

E-mailadres [200]

Beheerautoriteit

 

 

 

Auditautoriteit

 

 

 

Instantie die betalingen van de Commissie ontvangt

 

 

 

6.   Partnerschap

Referentie: artikel 22, lid 3, punt h), van de GB-verordening

Tekstveld [10 000 ]

7.   Communicatie en zichtbaarheid

Referentie: artikel 22, lid 3, punt j), van de GB-verordening

Tekstveld [4 500 ]

8.   Gebruik van eenheidskosten, vaste bedragen, vaste percentages en financiering die niet gekoppeld is aan kosten

Referentie: artikelen 94 en 95 van de GB-verordening

Beoogd gebruik van de artikelen 94 en 95

JA

NEE

Na goedkeuring zal het programma voorzien in vergoeding van de Uniebijdrage die is gedaan op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages voor de prioriteit, overeenkomstig artikel 94 van de GB-verordening (zo ja, vul aanhangsel 1 in)

Na goedkeuring zal het programma voorzien in vergoeding van de Uniebijdrage die is gedaan door middel van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, overeenkomstig artikel 95 van de GB-verordening (zo ja, vul aanhangsel 2 in).

Aanhangsel 1

Uniebijdrage op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages

Model voor de indiening van gegevens voor beoordeling door de Commissie

(artikel 94 van de GB-verordening)

Datum van indiening van het voorstel

 

 

 

Dit aanhangsel is niet vereist wanneer gebruik wordt gemaakt van vereenvoudigde kostenopties op Unieniveau die zijn vastgesteld bij de in artikel 94, lid 4, van de GB-verordening bedoelde gedelegeerde handeling.

A.   Samenvatting van de belangrijkste elementen

Specifieke doelstelling

Het geraamde aandeel van de totale financiële toewijzing binnen de specifieke doelstelling waarop de vereenvoudigde kostenopties worden toegepast in %

Type(s) concrete actie waarvoor steun is aangevraagd

Indicator die aanleiding geeft tot vergoeding

Meeteenheid voor de indicator die aanleiding geeft tot vergoeding

Type vereenvoudigde kostenoptie (standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages)

Bedrag (in EUR) of percentage (in geval van vaste percentages) van de vereenvoudigde kostenoptie

 

 

Code (4)

Beschrijving

Code (5)

Beschrijving

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B.   Toelichting per type concrete actie (in te vullen voor elk type concrete actie)

Heeft de beheerautoriteit steun ontvangen van een extern bedrijf om de onderstaande vereenvoudigde kosten op te stellen?

Zo ja, vermeld welk extern bedrijf: Ja/Nee — Naam extern bedrijf

1.

Beschrijving van het type concrete actie, met inbegrip van het tijdschema voor de uitvoering (6)

 

2.

Specifieke doelstelling(en)

 

3.

Indicator die aanleiding geeft tot vergoeding (7)

 

4.

Meeteenheid voor de indicator die aanleiding geeft tot vergoeding

 

5.

Standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

 

6.

Bedrag per meeteenheid of percentage (voor vaste percentages) van de vereenvoudigde kostenoptie

 

7.

Categorieën kosten die worden gedekt door de eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

 

8.

Bestrijken deze categorieën kosten alle subsidiabele uitgaven van de concrete actie? (Ja/Nee)

 

9.

Aanpassingsmethode (8)

 

10.

Verificatie van de verwezenlijking van de [geleverde] eenheden

beschrijf welk(e) document(en)/systeem zal/zullen worden gebruikt om de verwezenlijking van de geleverde eenheden te verifiëren?

beschrijf wat zal worden gecontroleerd en door wie tijdens beheersverificaties.

beschrijf welke regelingen zullen worden getroffen om relevante gegevens/documenten te verzamelen en op te slaan

 

11.

Mogelijke averechtse prikkels, risicobeperkende maatregelen (9) en het geschatte risiconiveau (hoog/middelhoog/laag)

 

12.

Totaalbedrag (nationaal en van de Unie) dat naar verwachting op deze grondslag door de Commissie zal worden vergoed

 

C.   Berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

1.

Gegevensbron die wordt gebruikt voor de berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages (wie heeft de gegevens geproduceerd, verzameld en geregistreerd; waar zijn de gegevens opgeslagen; vervaldata; validering enz.).

 

2.

Geef aan waarom de voorgestelde methode en berekening op basis van artikel 94, lid 2, van de GB-verordening relevant zijn voor het type concrete actie.

 

3.

Geef aan hoe de berekeningen zijn uitgevoerd, met name door eventuele veronderstellingen ten aanzien van kwaliteit of hoeveelheden te beschrijven. Indien relevant moeten statistische bewijzen en referentiewaarden worden gebruikt en op verzoek worden verstrekt in een formaat dat kan worden gebruikt door de Commissie.

 

4.

Leg uit hoe u ervoor heeft gezorgd dat alleen subsidiabele uitgaven zijn opgenomen in de berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages.

 

5.

Beoordeling door de auditautoriteit(en) van de berekeningsmethode, de bedragen en de regelingen om de verificatie, kwaliteit, verzameling en opslag van gegevens te waarborgen.

 

Aanhangsel 2

Uniebijdrage door middel van financiering die niet gekoppeld is aan kosten

Model voor de indiening van gegevens voor beoordeling door de Commissie

(artikel 95 van de GB-verordening)

Datum van indiening van het voorstel

 

 

 

Dit aanhangsel is niet vereist wanneer gebruik wordt gemaakt van bedragen voor financiering op Unieniveau die niet gekoppeld is aan kosten die zijn vastgesteld bij de in artikel 95, lid 4, van de GB-verordening bedoelde gedelegeerde handeling.

A.   Samenvatting van de belangrijkste elementen

Specifieke doelstelling

Het bedrag dat wordt gedekt door financiering die niet gekoppeld is aan kosten

Type(s) concrete actie waarvoor steun is aangevraagd

Voorwaarden waaraan moet worden voldaan/te behalen resultaten die aanleiding geven tot vergoeding door de Commissie

Indicator

Meeteenheid voor de voorwaarden waaraan moet worden voldaan/te behalen resultaten die aanleiding geven tot vergoeding door de Commissie

Beoogde methode voor vergoeding van de begunstigde of begunstigden

 

 

Code (10)

Beschrijving

 

Code (11)

Beschrijving

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B.   Toelichting per type concrete actie (in te vullen voor elk type concrete actie)

1.

Beschrijving van het type concrete actie

 

2.

Specifieke doelstelling

 

3.

Voorwaarden waaraan moet worden voldaan of te behalen resultaten

 

4.

Termijn om aan de voorwaarden te voldoen of de resultaten te behalen

 

5.

Definitie van indicator

 

6.

Meeteenheid voor voorwaarden waaraan moet worden voldaan/te behalen resultaten die aanleiding geven tot vergoeding door de Commissie

 

7.

Tussentijdse te behalen prestaties (indien van toepassing) die aanleiding geven tot vergoeding door de Commissie, met tijdschema voor vergoedingen

Tussentijdse te behalen prestaties

Geplande datum

Bedragen (in EUR)

 

 

 

 

 

 

8.

Totaalbedrag (met inbegrip van Unie- en nationale financiering)

 

9.

Aanpassingsmethode

 

10.

Verificatie van de verwezenlijking van het resultaat of de voorwaarde (en, waar van toepassing, de tussentijdse prestaties):

beschrijf welk(e) document(en)/systeem zal/zullen worden gebruikt om de verwezenlijking van het resultaat of de voorwaarde te verifiëren (en, waar van toepassing, elk van de tussentijdse prestaties);

beschrijf wat zal worden gecontroleerd, door wie en hoe tijdens beheersverificaties (met inbegrip van verificaties ter plaatse);

beschrijf welke regelingen zullen worden getroffen om relevante gegevens/documenten te verzamelen en op te slaan.

 

11.

Gebruik van subsidies in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten.

Heeft de door de lidstaat aan de begunstigden verstrekte subsidie de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten? [J/N]

 

12.

Regelingen om het auditspoor te waarborgen

Vermeld de instantie(s) die verantwoordelijk is (zijn) voor deze regelingen.

 

Aanhangsel 3

Thematische faciliteit

Referentie van de procedure

Specifieke doelstelling

Modaliteit: Specifieke actie/noodhulp/hervestiging en toelating op humanitaire gronden/overdracht van verzoekers om internationale bescherming of personen die internationale bescherming genieten

Interventietype

Uniebijdrage (EUR)

Voorfinancieringspercentage

<type='N' input='M'

<type='N' input='M'

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='N' input='M'>

<type='N' input='M'>

Beschrijving van de actie

[tekst]

Lidstaat dient een wijziging van de thematische faciliteit in/wijst af

Datum: <type='N' input='M'>

Indienen/afwijzen: <type='S' input='S'>

Opmerking (als de lidstaat afwijst of als indicatoren, doelstellingen en mijlpalen niet worden bijgewerkt, moet een motivering worden ingevoerd; tabel 1 van punt 2.1.3, tabel 1 van punt 3.1 en tabel 1 van punt 3.2 van deze bijlage moeten worden herzien)

[tekst]


(1)  Het getal tussen vierkante haken geeft het aantal tekens aan, spaties niet meegerekend.

(2)  Cumulatieve bedragen voor alle overdrachten tijdens de programmeringsperiode.

(3)  Cumulatieve bedragen voor alle overdrachten tijdens de programmeringsperiode.

(4)  Dit verwijst naar de code in bijlage VI bij de AMIF-, BMVI- en ISF-verordeningen.

(5)  Dit heeft betrekking op de code van een gemeenschappelijke indicator, indien van toepassing.

(6)  Geplande begindatum van de selectie van concrete acties en geplande einddatum voor de voltooiing ervan (zie artikel 63, lid 5, van de GB-verordening).

(7)  Voor concrete acties die verschillende vereenvoudigde kostenopties omvatten die verschillende kostencategorieën, verschillende projecten of opeenvolgende fasen van een concrete actie bestrijken, moeten de gebieden 3 tot en met 11 worden ingevuld voor elke indicator die aanleiding geeft tot vergoeding.

(8)  Vermeld, indien van toepassing, de frequentie en het tijdstip van de aanpassing en een duidelijke verwijzing naar een specifieke indicator (met inbegrip van een link naar de website waar deze indicator wordt gepubliceerd, indien van toepassing).

(9)  Zijn er mogelijke negatieve gevolgen voor de kwaliteit van de ondersteunde acties en, zo ja, welke maatregelen (bijv. kwaliteitsborging) zullen worden genomen om dit risico te ondervangen?

(10)  Heeft betrekking op de code in bijlage VI bij de AMIF-, BMVI- en ISF-verordeningen.

(11)  Heeft betrekking op de code van een gemeenschappelijke indicator, indien van toepassing.


BIJLAGE VII

MODEL VOOR DE DOORGIFTE VAN GEGEVENS — ARTIKEL 42 (1)

Tabel 1: financiële informatie op het niveau van de prioriteit en op programmaniveau voor het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA (artikel 42, lid 2, punt a))

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10.

11.

12.

13.

De financiële toewijzing van de prioriteit op basis van het programma

Cumulatieve gegevens over de financiële vooruitgang van het programma

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Fonds

Regiocategorie (2)

Grondslag voor de berekening van de Uniebijdrage (*1)

(Totale bijdrage of overheidsbijdrage) (*2)

Totale financiële toewijzing per fonds en nationale bijdrage (EUR)

Medefinancieringspercentage

(%)

Totale subsidiabele kosten van geselecteerde concrete acties (EUR)

Bijdrage uit de fondsen aan geselecteerde concrete acties (EUR)

Deel van de totale financiële toewijzing (3) besteed aan de geselecteerde concrete acties (%)

[kolom 8 / kolom 6 x 100]

Door de begunstigden gedeclareerde totale subsidiabele uitgaven

Deel van de totale financiële toewijzing besteed aan door de begunstigden gedeclareerde subsidiabele uitgaven (%)

[kolom 11/kolom 6 x 100]

Aantal geselecteerde concrete acties

 

 

 

Berekening

 

Berekening

 

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='M'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='M'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='M'>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioriteit 1

SD 1

EFRO

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioriteit 2

SD 2

ESF+

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioriteit 3

SD 3

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioriteit 4

SD JTF

JTF (*1)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

EFRO

Minder ontwikkeld

 

<type='N' input='G'>

 

<type='Cu' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

Totaal

 

EFRO

Overgang

 

<type='N' input='G'>

 

<type='Cu' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

Totaal

 

EFRO

Meer ontwikkeld

 

<type='N' input='G'>

 

<type='Cu' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

Totaal

 

EFRO

Speciale toewijzing voor ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

 

<type='N' input='G'>

 

<type='Cu' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

Totaal

 

ESF+

Minder ontwikkeld

 

<type='N' input='G'>

 

<type='Cu' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

Totaal

 

ESF+

Overgang

 

<type='N' input='G'>

 

<type='Cu' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

Totaal

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

<type='N' input='G'>

 

<type='Cu' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

Totaal

 

ESF+

Speciale toewijzing voor ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

 

<type='N' input='G'>

 

<type='Cu' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

Totaal

 

Cohesiefonds

n.v.t.

 

<type='N' input='G'>

 

<type='Cu' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

Totaal

 

EFMZVA

n.v.t.

 

<type='N' input='G'>

 

<type='Cu' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

Totaal

 

JTF (*1)

Minder ontwikkeld

 

<type='N' input='G'>

 

<type='Cu' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

Algemeen totaal

 

Alle Fondsen

 

 

<type='N' input='G'>

 

<type='N' input='G'>

 

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='P' input='G'>

<type='N' input='G'>


Tabel 2: uitsplitsing van de cumulatieve financiële gegevens naar interventietype voor het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF (artikel 42, lid 2, punt a))

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Kenmerken van de uitgaven

Indeling dimensie

Financiële gegevens

 

 

Fonds

Regiocategorie (4)

1

Interventiegebied

2

Steunvorm

3

Dimensie territoriale uitvoering

4

Dimensie economische activiteit

5

Dimensie plaats van uitvoering

6 Secundair thema ESF+

7

Dimensie gendergelijkheid

8

Macroregionale en zeegebieddimensie

Totale subsidiabele kosten van geselecteerde concrete acties (EUR)

Door de begunstigden gedeclareerde totale subsidiabele uitgaven

Aantal geselecteerde concrete acties

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='Cu' input='M'>

<type='Cu' input='M'>

<type='N' input='M'>


Tabel 3: financiële informatie en uitsplitsing naar interventietype voor het AMIF, het ISF en het BMVI (artikel 42, lid 2, punt a))

Specifieke doelstelling (herhalen voor elke specifieke doelstelling)

Medefinancieringspercentage (bijlage VI)

Indeling dimensie

Financiële gegevens

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

 

 

Interventietype (fondsspecifieke verordening, bijlage VI, tabel 1)

Interventietype (fondsspecifieke verordening, bijlage VI, tabel 2)

Interventietype (fondsspecifieke verordening, bijlage VI, tabel 3)

Interventietype (fondsspecifieke verordening, bijlage VI, tabel 4)

Totale financiële toewijzing (EUR) uit het fonds en nationale bijdrage

Totale subsidiabele kosten van geselecteerde concrete acties (EUR)

Bijdrage uit de fondsen aan geselecteerde concrete acties (EUR)

Deel van de totale financiële toewijzing besteed aan geselecteerde concrete acties (%)

[kolom 8/kolom 7 x 100]

Door de begunstigden gedeclareerde totale subsidiabele uitgaven (EUR)

Deel van de totale financiële toewijzing besteed aan door de begunstigden gedeclareerde subsidiabele uitgaven (%)

[kolom 11/kolom 7 x 100]

Aantal geselecteerde concrete acties

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='N' input='G'>

<type='Cu' input='M'>

<type='Cu' input='M'>

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='M'>

<type='P' input='G'>

<type='Cu' input='M'>

Subtotaal per specifieke doelstelling

SD1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 4: Uitsplitsing van de cumulatieve financiële gegevens per interventietype voor het EFMZVA (artikel 42, lid 2, punt a))

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Interventietype

(Bijlage IV bij de EFMZVA-verordening)

Financiële gegevens

 

 

 

Totale subsidiabele kosten van geselecteerde concrete acties (EUR)

Door de begunstigden gedeclareerde totale subsidiabele uitgaven

Aantal geselecteerde concrete acties

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='S' input='S'>

<type='Cu' input='M'>

<type='Cu' input='M'>

<type='N' input='M'>


Tabel 5: gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren voor het EFRO, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA (artikel 42, lid 2, punt b))

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10.

11.

12.

13.

Gegevens over outputindicatoren uit het programma

[uit tabel 2 van punt 2.1.1.1.2 van Bijlage V]

Voortgang tot op heden ten aanzien van outputindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Fonds

Regiocategorie (5)

ID

Naam indicator

Uitsplitsing indicator (6)

(waarvan:)

Meeteenheid

Mijlpaal (2024)

Streefdoel 2029

Geselecteerde concrete acties [dd/mm/jj]

Uitgevoerde concrete acties [dd/mm/jj]

Opmerkingen

<type='S’ input='G'> (7)

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='N' input='M'>

<type='N' input='M'>

<type='S' input='M'>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 6: gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren voor het ESF+ (artikel 42, lid 2, punt b))

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8 (8).

9.

10.

11.

12.

Gegevens over alle gemeenschappelijke outputindicatoren zoals opgenomen in de bijlagen I, II en III bij de ESF+-verordening en over programmaspecifieke indicatoren [uit tabel 2 van punt 2.1.1.1.2 van bijlage V en tabel 2 van punt 2.1.1.2.2 van bijlage V]

Voortgang ten aanzien van outputindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Fonds

Regiocategorie

ID

Naam indicator

Meeteenheid

Mijlpaal (2024)

Streefdoel 2029 (uitsplitsing naar geslacht optioneel)

Tot op heden behaalde waarden

[dd/mm/jj]

Prestatieverhouding

Opmerkingen

<type='S’ input='G'> (9)

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='N' input='M'>

<type='N' input='G'>

<type='S' input='M'>

 

 

 

 

 

 

 

 

M

F

N

T

M

F

N

T

M

F

N

T

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 7: gemeenschappelijke outputindicatoren voor het AMIF, het ISF en het BMVI (artikel 42, lid 2, punt b))

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10.

Gegevens over alle in bijlage VIII bij de AMIF/ISF/BMVI-verordeningen opgenomen gemeenschappelijke outputindicatoren voor elke specifieke doelstelling [uit tabel 1 van punt 2.1.2 van bijlage VI]

Voortgang tot op heden ten aanzien van outputindicatoren

Specifieke doelstelling

ID

Naam indicator

Uitsplitsing naar indicator (waarvan)

Meeteenheid

Mijlpaal (2024)

Streefdoel (2029)

Geplande waarden in geselecteerde concrete acties (10)

Bereikte waarden (11)

Opmerkingen

[dd/mm/jj]

[dd/mm/jj]

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='N' input='M'>

<type='N' input='M'>

<type='S' input='M'>


Tabel 8: meervoudige steun aan ondernemingen voor het EFRO, het Cohesiefonds en het JTF op programmaniveau (artikel 42, lid 2, punt b))

1.

2.

3.

4.

5.

ID

Naam indicator

Uitsplitsing indicator

(waarvan:)

Aantal ondernemingen zonder meervoudige steun op

[dd/mm/jj]

Opmerkingen

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='N' input='M'>

<type='S' input='M'>

RCO 01

Ondersteunde ondernemingen

Micro

 

 

RCO 01

Ondersteunde ondernemingen

Klein

 

 

RCO 01

Ondersteunde ondernemingen

Middelgroot

 

 

RCO 01

Ondersteunde ondernemingen

Groot

 

 

RCO 01

Ondersteunde ondernemingen

Totaal

<type='N' input='G'>

 


Tabel 9: gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren voor het EFRO, het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA (artikel 42, lid 2, punt b))

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10.

11.

12.

13.

14.

15.

Gegevens over resultaatindicatoren uit het programma [uit tabel 5 van bijlage VII]

Voortgang tot op heden ten aanzien van resultaatindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Fonds

Regiocategorie (12)

ID

Naam indicator

Uitsplitsing indicator (13)

(waarvan:)

Meeteenheid

Uitgangswaarde in het programma

Streefdoel 2029

Geselecteerde concrete acties [dd/mm/jj]

Uitgevoerde concrete acties [dd/mm/jj]

Opmerkingen

Uitgangswaarde

Geplande resultaten

Uitgangswaarde

Behaald

<type='S’ input='G'> (14)

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

 

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='N' input='M'>

<type='N' input='M'>

<type='N' input='M'>

<type='N' input='M'>

<type='S' input='M'>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 10: gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren voor ESF+ (artikel 42, lid 2, punt b))

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10 (15).

11.

12.

13.

Gegevens over alle gemeenschappelijke resultaatindicatoren die zijn opgenomen in de bijlagen I, II en III bij de ESF+-verordening en over programmaspecifieke indicatoren [uit tabel 5 van bijlage VII en tabel 3 van punt 2.1.1.2.2 van bijlage V]

Voortgang ten aanzien van resultaatindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Fonds

Regiocategorie

ID

Naam indicator

Outputindicator die als basis voor het bepalen van het streefdoel is gebruikt

Meeteenheid indicator

Meeteenheid streefdoel

Streefdoel 2029 (uitsplitsing naar geslacht optioneel)

Tot op heden behaalde waarden

[dd/mm/jj]

Prestatieverhouding

Opmerkingen

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='N' input='M'>

<type='N' input='G'>

<type='S' input='M'>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

M

F

N

T

M (*3)

F

N (*3)

T

M

F

N

T

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 11: gemeenschappelijke resultaatindicatoren voor het AMIF, het ISF en het BMVI (artikel 42, lid 2, punt a))

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10.

11.

Gegevens over alle in bijlage VIII bij de AMIF/ISF/BMVI-verordeningen opgenomen gemeenschappelijke resultaatindicatoren voor elke specifieke doelstelling [uit tabel 2 van punt 2.1.2 van bijlage VI]

 

Voortgang tot op heden ten aanzien van resultaatindicatoren

Specifieke doelstelling

ID

Naam indicator

Uitsplitsing naar indicator (waarvan)

Meeteenheid (voor indicatoren en uitgangswaarde)

Uitgangswaarde

Streefdoel 2029

Meeteenheid (voor streefdoel)

Geplande waarden in geselecteerde concrete acties (16)

Bereikte waarden (17)

Opmerkingen

[dd/mm/jj]

[dd/mm/jj]

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='N' input='G'>

<type='S' input='G'>

<type='S' input='M'>


Tabel 12: gegevens over financieringsinstrumenten voor de fondsen (artikel 42, lid 3)

Prioriteit (18)

Kenmerken van de uitgaven

Subsidiabele uitgaven per product

Bedrag van particuliere en overheidsmiddelen die bovenop de bijdrage uit de fondsen zijn gemobiliseerd

Bedrag van de beheerskosten en -vergoedingen gedeclareerd als subsidiabele uitgaven, met inbegrip van (beheerskosten en -vergoedingen moeten afzonderlijk worden gerapporteerd in geval van rechtstreekse gunning en in het geval van een openbare aanbesteding) (19):

Rente en andere voordelen als gevolg van steun uit de fondsen aan financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 60

Teruggevloeide middelen die kunnen worden toegerekend aan steun uit de fondsen als bedoeld in artikel 62

Voor garanties, de totale waarde van leningen aan en investeringen in eigen vermogen of in quasi-eigenvermogen van eindontvangers, gegarandeerd met programmamiddelen en daadwerkelijk uitgekeerd aan eindontvangers

 

Fonds

Specifieke doelstelling

Regiocategorie (20)

Leningen

(code steunvorm voor FI)

Garantie

(code steunvorm voor FI)

Eigen vermogen of quasi-eigenvermogen (code steunvorm voor FI)

Subsidies in het kader van een concrete actie van een financieringsinstrument (code steunvorm voor FI)

Leningen

(code steunvorm voor FI)

Garantie

(code steunvorm voor FI)

Eigen vermogen of quasi-eigenvermogen

(code steunvorm voor FI)

Subsidies in het kader van een concrete actie van een financieringsinstrument

(code steunvorm voor FI)

Beheerskosten en -vergoedingen voor holdingfondsen, afhankelijk van het financiële product in de holdingfondsstructuur

Beheerskosten en -vergoedingen voor specifieke fondsen (met of zonder de holdingfondsstructuur) per financieel product

Leningen

Garanties

Eigen vermogen

Leningen

Garanties

Eigen vermogen

 

 

 

Input = selectie

Input = selectie

Input = selectie

Input = selectie

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel

Input = manueel


(1)  Legenda voor de kenmerken van de velden

type: N = aantal, D = datum, S = string, C = checkbox, P = percentage, B = booleaans, Cu = munteenheid; input: M = manueel, S = selectie, G = gegenereerd door systeem.

(*1)  Bedragen inclusief de uit het EFRO en het ESF+ overgedragen aanvullende steun.

(*2)  Alleen de totale overheidsbijdrage voor het EFMZVA.

(2)  Niet van toepassing op het Cohesiefonds en het EFMZVA.

(3)  Voor de toepassing van deze bijlage worden de gegevens voor de geselecteerde concrete acties gebaseerd op het document waarin de voorwaarden voor de steun overeenkomstig artikel 73, lid 3, zijn vastgesteld.

(4)  Niet van toepassing op het Cohesiefonds en het JTF.

(5)  Niet van toepassing op het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA.

(6)  Enkel van toepassing op sommige indicatoren. Zie de richtsnoeren van de Commissie voor meer details.

(7)  Legenda voor de kenmerken van de velden: type: N = aantal, S = string, C = checkbox; input: M = manueel, S = selectie, G = gegenereerd door systeem.

(8)  De kolommen 8, 9, 10 en 11 zijn niet van toepassing op de indicatoren in bijlage III bij de ESF+-verordening – Gemeenschappelijke indicatoren voor ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie (artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening).

(9)  Legenda voor de kenmerken van de velden: type: N = aantal, S = string, C = checkbox; input: M = manueel, S = selectie, G = gegenereerd door systeem.

(10)  Met inbegrip van uitsplitsing naar geslacht en leeftijd, indien vereist.

(11)  Met inbegrip van uitsplitsing naar geslacht en leeftijd, indien vereist.

(12)  Niet van toepassing op het Cohesiefonds, het JTF en het EFMZVA.

(13)  Enkel van toepassing op sommige indicatoren. Zie de richtsnoeren van de Commissie voor meer details.

(14)  Legenda voor de kenmerken van de velden: type: N = aantal, S = string, C = checkbox; input: M = manueel [en ook automatisch uploaden], S = selectie, G = gegenereerd door systeem.

(*3)  Niet vereist voor specifieke doelstelling in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF +-verordening.

(15)  De kolommen 9, 10 en 12 zijn niet van toepassing op de indicatoren in bijlage III bij de ESF+-verordening – Gemeenschappelijke indicatoren voor ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie (artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening).

(16)  Met inbegrip van uitsplitsing naar geslacht en leeftijd, indien vereist.

(17)  Met inbegrip van uitsplitsing naar geslacht en leeftijd, indien vereist.

(18)  Niet van toepassing op het AMIF, het ISF en het BMVI.

(19)  In het gegevensuitwisselingssysteem SFC2021 moet de kolom afzonderlijk de mogelijkheid bieden om beheerskosten en -vergoedingen te rapporteren die zijn betaald in geval van rechtstreekse gunning van de opdracht en in geval van een openbare aanbesteding.

(20)  Niet van toepassing op het Cohesiefonds, het JTF, het AMIF, het BMVI, het ISF en het EFMZVA


BIJLAGE VIII

EEN PROGNOSE VAN HET BEDRAG WAARVOOR DE LIDSTAAT BETALINGSAANVRAGEN VERWACHT IN TE DIENEN VOOR HET LOPENDE EN HET VOLGENDE KALENDERJAAR (ARTIKEL 69, LID 10)

Dit moet voor ieder programma worden ingevuld voor elk fonds en elke regiocategorie, voor zover van toepassing.

Fonds

Regiocategorie

Verwachte Uniebijdrage

[lopend kalenderjaar]

[volgend kalenderjaar]

januari – oktober

november – december

januari – december

EFRO

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

 

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

 

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

 

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden (1)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Interreg

 

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

ESF+

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

 

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

 

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

 

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden (2)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Cohesiefonds

 

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

JTF (*1)

 

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

EFMZVA

 

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

AMIF

 

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

ISF

 

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

BMVI

 

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">


(*1)  Bedragen inclusief de uit het EFRO en het ESF+ overgedragen aanvullende financiering, naargelang het geval.

(1)  Hier moet alleen de specifieke toewijzing voor ultraperifere en noordelijke dunbevolkte gebieden worden vermeld.

(2)  Hier moet alleen de specifieke toewijzing voor ultraperifere en noordelijke dunbevolkte gebieden worden vermeld.


BIJLAGE IX

COMMUNICATIE EN ZICHTBAARHEID – ARTIKELEN 47, 49 EN 50

1.   

Gebruik en technische kenmerken van het embleem van de Unie (het "embleem")

1.1.   

Het embleem krijgt een prominente plaats op alle communicatiemateriaal, waaronder drukwerk en digitale producten, websites en mobiele versies ervan, in verband met de uitvoering van een concrete actie, gebruikt voor het publiek of voor deelnemers.

1.2.   

Naast het embleem wordt voluit "Gefinancierd door de Europese Unie" of "Medegefinancierd door de Europese Unie" geschreven.

1.3.   

Voor de tekst bij het embleem van de Unie mogen de volgende lettertypes worden gebruikt: Arial, Auto, Calibri, Garamond, Trebuchet, Tahoma, Verdana of Ubuntu. Cursief lettertype, onderstreepte varianten of andere effecten mogen niet worden gebruikt.

1.4.   

De plaatsing van de tekst ten opzichte van het embleem mag op geen enkele wijze overlappen met het embleem.

1.5.   

De gebruikte lettergrootte staat in verhouding tot de grootte van het embleem.

1.6.   

De kleur van het lettertype moet reflex blue, zwart of wit zijn, afhankelijk van de achtergrond.

1.7.   

Het embleem wordt niet gewijzigd of samengevoegd met andere grafische elementen of teksten. Indien behalve het embleem nog andere logo's worden afgebeeld, moet het embleem ten minste even groot zijn, gemeten in de hoogte of de breedte, als het grootste van de andere logo's. Behalve het embleem mag geen enkele andere visuele identiteit en geen enkel ander logo worden gebruikt om de steun van de Unie te benadrukken.

1.8.   

Indien op eenzelfde locatie verschillende concrete acties plaatsvinden die door dezelfde of verschillende financieringsinstrumenten worden ondersteund, of indien voor dezelfde concrete actie op een later tijdstip extra financiering wordt verstrekt, wordt ten minste één plaat of bord geplaatst.

1.9.   

Grafische normen voor het embleem en de definitie van standaardkleuren

A)

SYMBOLISCHE BESCHRIJVING

Tegen een azuurblauwe achtergrond vormen twaalf gouden sterren een cirkel, die de eenheid van de Europese volkeren voorstelt. Het aantal sterren is onveranderlijk vastgesteld op twaalf, omdat dit getal het symbool is van volmaaktheid en volledigheid.

B)

HERALDISCHE BESCHRIJVING

Een cirkel van twaalf vijfpuntige gouden sterren, waarvan de punten elkaar niet raken, tegen een azuurblauwe achtergrond.

C)

GEOMETRISCHE BESCHRIJVING

Image 1

Het embleem heeft de vorm van een blauwe rechthoekige vlag waarvan de lange zijde gelijk is aan anderhalve keer de korte zijde. Twaalf gouden sterren, op regelmatige afstanden geplaatst, vormen een onzichtbare cirkel waarvan het middelpunt op het snijpunt van de diagonalen van de rechthoek ligt. De straal van de cirkel is gelijk aan een derde van de korte zijde van de rechthoek. Elk van de vijfpuntige sterren is in een onzichtbare cirkel gevat, waarvan de straal gelijk is aan 1/18e van de korte zijde van de rechthoek. Alle sterren zijn verticaal geplaatst, d.w.z. dat één punt naar boven is gericht en de twee onderste punten op een onzichtbare lijn rusten die loodrecht op de korte zijde van de rechthoek staat. De sterren bevinden zich op de cirkel zoals de cijfers op de wijzerplaat van een klok. Het aantal sterren blijft onveranderlijk.

D)

KLEURENREGEL

Het embleem is samengesteld uit de volgende kleuren: PANTONE REFLEX BLUE voor het oppervlak van de rechthoek; PANTONE YELLOW voor de sterren.

E)

VIERKLEURENDRUK

Bij vierkleurendruk moeten de twee standaardkleuren op basis van de vier beschikbare kleuren worden aangemaakt.

Voor het PANTONE YELLOW kan 100 % "Process Yellow" worden gebruikt.

PANTONE REFLEX BLUE wordt verkregen door 100 % "Process Cyan" te mengen met 80 % "Process Magenta".

INTERNET

PANTONE REFLEX BLUE komt in het webpalet overeen met de kleur RGB:0/51/153 (hexadecimaal: 003399) en PANTONE YELLOW komt in het webpalet overeen met de kleur RGB: 255/204/0 (hexadecimaal: FFCC00).

AFDRUK IN ÉÉN KLEUR

Indien alleen met zwart wordt gewerkt, worden zwarte sterren tegen een witte achtergrond in een zwart omlijnde rechthoek gezet.

Image 2

Indien alleen met blauw (Reflex Blue) wordt gewerkt, worden de sterren in negatief wit op een achtergrond van 100 % Reflex Blue geplaatst.

Image 3

AFDRUK OP GEKLEURDE ACHTERGROND

Indien een gekleurde achtergrond onvermijdelijk is, moet de rechthoek met een wit kader worden omgeven waarvan de breedte gelijk is aan 1/25e van de korte zijde van de rechthoek.

Image 4

De beginselen voor het gebruik van het embleem van de Unie door derden staan vermeld in een administratieve overeenkomst met de Raad van Europa betreffende het gebruik van het EU-logo door derden (1).

2.   

De in artikel 49, lid 6, bedoelde intellectuele-eigendomsrechten geven de Unie ten minste de volgende rechten:

2.1.   

intern gebruik, d.w.z. het recht om het communicatiemateriaal en materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid te reproduceren, te kopiëren en beschikbaar te stellen aan instellingen en agentschappen van de Unie en autoriteiten van de lidstaten, alsook aan het personeel ervan;

2.2.   

gehele of gedeeltelijke reproductie van het communicatiemateriaal en materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid, met welk middel en in welke vorm dan ook;

2.3.   

communicatie aan het publiek van het communicatiemateriaal en materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid met welk communicatiemiddel dan ook;

2.4.   

verspreiding onder het publiek van het communicatiemateriaal en materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid (of kopieën daarvan) in welke vorm dan ook;

2.5.   

opslag en archivering van het communicatiemateriaal en materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid;

2.6.   

verlening van sublicenties op de rechten op het communicatiemateriaal en materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid aan derden.


(1)  PB C 271 van 8.9.2012, blz. 5.


BIJLAGE X

ELEMENTEN VOOR FINANCIERINGSOVEREENKOMSTEN EN STRATEGIEDOCUMENTEN – ARTIKEL 59, LEDEN 1 EN 5

1.   

Vereiste elementen van de financieringsovereenkomst voor financieringsinstrumenten die worden uitgevoerd krachtens artikel 59, lid 5:

a)

de investeringsstrategie of het investeringsbeleid, met inbegrip van de uitvoeringsregeling, de financiële producten die zullen worden aangeboden, de beoogde eindontvangers, en (in voorkomend geval) de voorgenomen combinatie met subsidiëring;

b)

een ondernemingsplan of soortgelijke documentatie met het oog op de uitvoering van het financieringsinstrument, met name betreffende het in artikel 58, lid 3, punt a), bedoelde geraamde hefboomeffect;

c)

de beoogde resultaten waarvan verwacht wordt dat het financieringsinstrument deze zal halen om bij te dragen tot de specifieke doelstellingen en de resultaten van de relevante prioriteit;

d)

regelingen inzake de voortgangsbewaking van de investeringen en het investeringsaanbod, met inbegrip van rapportage door het financieringsinstrument aan het holdingfonds en de beheerautoriteit in overeenstemming met artikel 42;

e)

auditvoorschriften, bijvoorbeeld minimumvoorschriften inzake de documentatie die op het niveau van het financieringsinstrument (en in voorkomend geval het holdingfonds) moet worden bijgehouden overeenkomstig artikel 82, en (in voorkomend geval) voorschriften inzake het voeren van een afzonderlijke boekhouding voor de verschillende steunvormen in overeenstemming met artikel 58, lid 6, met inbegrip van bepalingen en voorschriften betreffende de toegang tot documentatie door auditautoriteiten van de lidstaten, door controleurs van de Commissie en door de Rekenkamer, om een duidelijk auditspoor te waarborgen;

f)

voorschriften en procedures voor het beheer van de bijdragen die in overeenstemming met artikel 92 door het programma worden verstrekt, alsook voor het verwachte investeringsaanbod, met inbegrip van voorschriften inzake fiduciaire of afzonderlijke boekhouding overeenkomstig artikel 59;

g)

voorschriften en procedures voor het beheer van rente en andere voordelen zoals bedoeld in artikel 60, met inbegrip van aanvaardbare kastransacties en beleggingen, alsmede de taken en verplichtingen van de betrokken partijen;

h)

bepalingen betreffende de berekening en betaling van de gedane beheerskosten en van de vergoedingen voor het beheer van het financieringsinstrument in overeenstemming met artikel 68, lid 1, punt d);

i)

bepalingen betreffende het hergebruik van middelen die kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de fondsen in overeenstemming met artikel 62 en een beëindigingsprocedure voor de bijdrage uit de fondsen van het financieringsinstrument;

j)

voorwaarden voor een eventuele gehele of gedeeltelijke intrekking van de programmabijdragen aan de financieringsinstrumenten, in voorkomend geval met inbegrip van het holdingfonds;

k)

regels die ervoor zorgen dat de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren de financieringsinstrumenten onafhankelijk en in overeenstemming met de geldende beroepscode beheren, en uitsluitend handelen in het belang van de partijen die bijdragen verstrekken aan het financieringsinstrument;

l)

regels inzake de vereffening van het financieringsinstrument;

m)

andere voorwaarden voor het verstrekken van bijdragen uit het programma aan het financieringsinstrument;

n)

voorwaarden om ervoor te zorgen dat eindontvangers door middel van contractuele regelingen voldoen aan de vereisten inzake het plaatsen van duurzame platen of borden overeenkomstig artikel 50, lid 1, punt c), en andere regelingen om de naleving van artikel 50 en bijlage IX te waarborgen voor de erkenning van steun uit de fondsen;

o)

beoordeling en selectie van organen die de financieringsinstrumenten uitvoeren, met inbegrip van oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling of procedures inzake overheidsopdrachten (alleen met betrekking tot instrumenten die via een holdingfonds worden georganiseerd).

2.   

Vereiste elementen van het in artikel 59, lid 1, bedoelde strategiedocument(en)

a)

de investeringsstrategie of het investeringsbeleid van het financieringsinstrument, de algemene voorwaarden inzake de schuldproducten, de doelontvangers en de acties die zullen worden ondersteund;

b)

een ondernemingsplan of soortgelijke documentatie met het oog op de uitvoering van het financieringsinstrument, met name betreffende het in artikel 58 bedoelde geraamde hefboomeffect;

c)

het gebruik en hergebruik van middelen die kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de fondsen, in overeenstemming met de artikelen 60 en 62;

d)

de monitoring van en de rapportage over de uitvoering van het financieringsinstrument met het oog op de naleving van de artikelen 42 en 50.


BIJLAGE XI

HOOFDVEREISTEN VOOR BEHEER- EN CONTROLESYSTEMEN EN DE INDELING ERVAN – ARTIKEL 69, LID 1

Tabel 1 – Hoofdvereisten voor beheer- en controlesystemen

 

Betrokken instanties/autoriteiten

1

Een passende scheiding van functies en schriftelijke regelingen voor rapportage over, toezicht op en monitoring van de taken die zijn gedelegeerd aan een intermediaire instantie

Beheerautoriteit

2

Passende criteria en procedures voor de selectie van concrete acties

Beheerautoriteit (1)

3

Passende informatie voor begunstigden over de toepasselijke voorwaarden voor steun aan de geselecteerde concrete acties

Beheerautoriteit

4

Passende beheersverificaties, met inbegrip van passende procedures voor de controle van de naleving van de voorwaarden voor financiering die niet gekoppeld is aan kosten en voor vereenvoudigde kostenopties

Beheerautoriteit

5

Een doeltreffend systeem om te garanderen dat alle documentatie die nodig is voor het auditspoor, wordt bewaard

Beheerautoriteit

6

Een betrouwbaar elektronisch systeem (met onder meer koppelingen met elektronische systemen voor gegevensuitwisseling met begunstigden) voor de registratie en opslag van gegevens voor monitoring, evaluatie, financieel beheer, verificaties en audits, met inbegrip van passende procedures ter waarborging van de beveiliging, integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevens en de authenticatie van gebruikers

Beheerautoriteit

7

De doeltreffende invoering van proportionele maatregelen tegen fraude

Beheerautoriteit

8

Passende procedures voor het opstellen van de beheersverklaring

Beheerautoriteit

9

Passende procedures om te bevestigen dat de in de rekeningen opgenomen uitgaven wettig en regelmatig zijn

Beheerautoriteit

10

Passende procedures voor het opstellen en indienen van de aanvragen voor betaling en van de rekeningen, en voor het bevestigen van de volledigheid, juistheid en waarheidsgetrouwheid van de rekeningen

Beheerautoriteit of instantie die de boekhoudfunctie uitoefent

11

Passende scheiding van functies en functionele onafhankelijkheid tussen de auditautoriteit (en elk orgaan dat auditwerkzaamheden uitvoert onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit waarop de auditautoriteit steunt en toezicht houdt, indien van toepassing) en de andere programma-autoriteiten en auditwerkzaamheden uitgevoerd in overeenstemming met internationaal aanvaarde auditnormen

Auditautoriteit

12

Passende systeemaudits

Auditautoriteit

13

Passende audits van concrete acties

Auditautoriteit

14

Passende audits van rekeningen

Auditautoriteit

15

Passende procedures voor het verstrekken van een betrouwbaar auditadvies en voor het opstellen van het jaarlijkse controleverslag

Auditautoriteit


Tabel 2 — Classificatie van de beheer- en controlesystemen op basis van de doeltreffendheid van hun werking

Categorie 1

Werkt goed. Geen of alleen kleine verbetering nodig.

Categorie 2

Werkt. Enige verbetering nodig.

Categorie 3

Werkt gedeeltelijk. Aanzienlijke verbetering nodig.

Categorie 4

Werkt in wezen niet.


(1)  Territoriale autoriteiten of instanties op grond van artikel 29, lid 3, van deze verordening en stuurcomité op grond van artikel 22, lid 2, van de Interreg-verordening, waar van toepassing.


BIJLAGE XII

GEDETAILLEERDE REGELS EN HET MODEL VOOR HET MELDEN VAN ONREGELMATIGHEDEN – ARTIKEL 69, LEDEN 2 EN 12

Afdeling 1

Gedetailleerde regels voor het melden van onregelmatigheden

1.1.   Onregelmatigheden die moeten worden gemeld

De volgende onregelmatigheden moeten overeenkomstig artikel 69, lid 2, aan de Commissie worden gemeld:

a)

onregelmatigheden die voorwerp zijn geweest van een eerste schriftelijke beoordeling door een bevoegde administratieve of gerechtelijke autoriteit die op basis van concrete feiten heeft geconcludeerd dat er sprake was van een onregelmatigheid, ongeacht de mogelijkheid dat deze conclusie naderhand, in het licht van de ontwikkelingen in de administratieve of de gerechtelijke procedure, moet worden herzien of ingetrokken;

b)

onregelmatigheden die aanleiding geven tot het inleiden van administratieve of gerechtelijke procedures op nationaal niveau om vast te stellen of er sprake is van fraude of andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 3, lid 2, punten a) en b), en artikel 4, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn (EU) 2017/1371 en artikel 1, lid 1, punt a), van de Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (1) voor de lidstaten die niet gebonden zijn door die richtlijn;

c)

onregelmatigheden voorafgaand aan een faillissement;

d)

specifieke onregelmatigheid of groep onregelmatigheden waarvoor de Commissie na de eerste melding van een lidstaat, een schriftelijk verzoek om informatie bij de lidstaat indient.

1.2.   Onregelmatigheden die zijn vrijgesteld van meldingsplicht

De volgende onregelmatigheden hoeven niet te worden gemeld:

a)

onregelmatigheden voor een bedrag van minder dan 10 000 EUR aan bijdragen uit de fondsen; dit geldt niet voor onregelmatigheden die onderling verband houden en waarvan het totale bedrag meer dan 10 000 EUR aan bijdragen uit de fondsen bedraagt, zelfs indien geen van deze onregelmatigheden afzonderlijk dit maximum overschrijdt;

b)

gevallen waarin de enige onregelmatigheid erin bestaat dat een concrete actie in het medegefinancierde programma geheel of gedeeltelijk niet wordt uitgevoerd wegens het niet-frauduleuze faillissement van de begunstigde;

c)

gevallen die door de begunstigde vrijwillig ter kennis van de beheerautoriteit of de voor de boekhoudfunctie verantwoordelijke autoriteit worden gebracht voordat zij door een van beide autoriteiten worden ontdekt, hetzij vóór, hetzij na betaling van de overheidsbijdrage;

d)

gevallen die door de beheerautoriteit worden ontdekt en gecorrigeerd voordat zij zijn opgenomen in een bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag.

De vrijstellingen in de punten c) en d) van de eerste alinea van dit punt zijn niet van toepassing op onregelmatigheden als bedoeld in punt 1.1, b).

1.3.   Vaststelling van de meldende lidstaat

De lidstaat waar de onregelmatige uitgaven door de begunstigde zijn gedaan en bij het uitvoeren van de concrete actie zijn betaald, is verantwoordelijk voor de melding van de onregelmatigheid overeenkomstig artikel 69, lid 2. Wat programma's in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) betreft, informeert de rapporterende lidstaat de beheerautoriteit en de auditautoriteit over het programma.

1.4.   Tijdschema voor de melding

De lidstaten melden onregelmatigheden binnen twee maanden na het einde van elk kwartaal waarin de onregelmatigheden zijn ontdekt of zodra aanvullende informatie over de gemelde onregelmatigheden beschikbaar komt. Een lidstaat stelt de Commissie echter onverwijld in kennis van geconstateerde of vermoede onregelmatigheden, met opgave van alle eventuele andere betrokken lidstaten, indien de onregelmatigheden gevolgen kunnen hebben buiten het grondgebied van de lidstaat in kwestie.

1.5.   Indiening, gebruik en verwerking van gemelde informatie

Indien de nationale bepalingen voorzien in geheimhouding van de onderzoeken, kan de informatie slechts met toestemming van de bevoegde rechterlijke of andere instantie worden gemeld, in overeenstemming met de nationale voorschriften.

De overeenkomstig deze bijlage gemelde informatie kan worden gebruikt om de financiële belangen van de Unie te beschermen, met name om risicoanalyses uit te voeren en systemen te ontwikkelen om risico's doeltreffender in kaart te brengen.

Deze informatie mag niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, tenzij de autoriteiten die de informatie hebben verstrekt hiervoor hun uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven.

Deze informatie valt onder het beroepsgeheim en mag niet bekend worden gemaakt aan andere personen dan personen in de lidstaten of binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie die op grond van hun functie toegang tot deze informatie moeten hebben.

Afdeling 2

Model voor elektronische melding via het beheerssysteem voor onregelmatigheden (IMS)

 

Identificatie

Fonds

Lidstaat

Meldende autoriteit

Jaar

Volgnummer

Programmeringsperiode

Referentienummer – nationaal

Redactionele informatie

Initiërende autoriteit – volledige naam

Taal van het verzoek

Datum opstelling

Kwartaal

Speciaal verzoek

Noodzaak om andere landen te informeren

Persoon aangetroffen in andere zaak/zaken

Status

Procedures

Sluiting zaak

Sluitingsdatum zaak

Persoonsgegevens

Gegevens van de betrokken personen

Rechtspersoon/natuurlijke persoon

Juridische status

Nummer nationaal identiteitsbewijs

Bedrijfsnaam/familienaam

Handelsnaam/voornaam

Naam moederbedrijf/onafhankelijke titel

Straat

Postcode

Plaats

Territoriale eenheid waar de persoon is ingeschreven

Lidstaat

Relevant NUTS-niveau

Gemarkeerd op grond van het Financieel Reglement (2) (artikelen 135 tot en met 145)

Motivering voor niet-openbaarmaking van persoonsgegevens

 

Omschrijving van de concrete actie

CCI-nummer

Doelstelling – CCI

Regiocategorie indien van toepassing

Doelstelling (Investeren in werkgelegenheid en groei/Europese territoriale samenwerking)

Programma

Sluitingsdatum programma

Commissiebesluit – nummer

Commissiebesluit – datum

Beleidsdoelstelling

Prioriteit

Specifieke doelstelling

Territoriale eenheid waar de concrete actie plaatsvindt

Lidstaat

Relevant NUTS-niveau

Bevoegde autoriteit

Concrete actie – specifiek – project

Project

Project

Project – naam

Project – nummer

Medefinancieringspercentage

Totaalbedrag van de uitgaven

Totaalbedrag van de onregelmatige uitgaven

Onregelmatigheid

Informatie die tot het vermoeden heeft geleid dat er een onregelmatigheid werd begaan

Datum

Bron

Geschonden bepalingen

Bepalingen – Unie: Type, titel, referentie, artikel en lid, voor zover van toepassing

Bepalingen – nationaal – Type, titel, referentie, artikel en lid, voor zover van toepassing

Andere betrokken landen

Lidsta(a)t(en)

Niet-lidsta(a)t(en)

Specifieke informatie over de onregelmatigheid

Startdatum onregelmatigheid

Einddatum onregelmatigheid

Type onregelmatigheid – typologie

Type onregelmatigheid – categorie

Handelwijze

Aanvullende informatie

Beoordelingen van de administratie

Kwalificatie van de onregelmatigheid

 

Strafbare feiten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2017/1371

Opsporing

 

Datum van ontdekking (eerste administratieve of gerechtelijke bevinding)

Reden voor het uitvoeren van een controle (waarom)

Soort en/of methode van de controle (hoe)

Controle uitgevoerd na betaling(en) van overheidsbijdrage

Bevoegde autoriteit

OLAF-zaak

OLAF-nummer – Referentie

OLAF-nummer – Jaar

OLAF-nummer – Volgnummer

Status

Totaalbedragen

Financiële gevolgen

Uitgaven – EU-bijdrage

Uitgaven – Nationale bijdrage

Uitgaven – Overheidsbijdrage

Uitgaven – Particuliere bijdrage

Uitgaven – Totaal

Onregelmatig bedrag – EU-bijdrage

Onregelmatig bedrag – Nationale bijdrage

Onregelmatig bedrag – Overheidsbijdrage

waarvan niet betaald – EU-bijdrage

waarvan niet betaald – Nationale bijdrage

waarvan niet betaald – Overheidsbijdrage

waarvan betaald – EU-bijdrage

waarvan betaald – Nationale bijdrage

waarvan betaald – Overheidsbijdrage

Opmerkingen

Boetes

Procedures

Procedures die zijn ingeleid om boetes op te leggen

Soort procedure

Startdatum van de procedure

(Verwachte) einddatum van de procedure

Status van de procedure

Sancties

Boetes

Boetes – Categorie

Boetes – Type

Toegepaste boetes

Bedragen van de boetes

Einddatum van de procedure

Opmerkingen

Opmerkingen

Opmerkingen – Meldende autoriteit

Bijlagen

Bijlagen

Bijlagen beschrijving

Annuleringsverzoek

Redenen voor annulering

Redenen voor afwijzing


(1)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49.

(2)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


BIJLAGE XIII

ELEMENTEN VOOR HET AUDITSPOOR – ARTIKEL 69, LID 6

Wat betreft Uniebijdragen die de Commissie overeenkomstig artikel 94 heeft betaald op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages en wat betreft de financiering die niet gekoppeld is aan kosten die de Commissie overeenkomstig artikel 95 heeft betaald, zijn alleen de in respectievelijk de afdelingen III en IV vermelde elementen vereist.

I.   

Verplichte elementen van een auditspoor voor subsidies in de in artikel 53, lid 1, punten a) tot en met e), bedoelde vormen:

1.

documentatie op basis waarvan kan worden nagegaan of de beheerautoriteit de selectiecriteria toepast, evenals documentatie met betrekking tot de algemene selectieprocedure en de goedkeuring van concrete acties;

2.

een document (subsidieovereenkomst of gelijkwaardig) waarin de voorwaarden voor de steun worden uiteengezet en dat door de begunstigde en de beheerautoriteit of intermediaire instantie is ondertekend;

3.

boekhoudkundige gegevens van door de begunstigde ingediende betalingsaanvragen, zoals geregistreerd in het elektronische systeem van de beheerautoriteit of intermediaire instantie;

4.

documentatie over verificaties met betrekking tot de in artikel 65, artikel 66, lid 2, en artikel 73, lid 2, punt h), vastgelegde vereisten inzake niet-verplaatsing en duurzaamheid;

5.

bewijs van betaling van de overheidsbijdrage aan de begunstigde en van de datum waarop de betaling is verricht;

6.

documentatie tot staving van de administratieve controles en, in voorkomend geval, controles ter plaatse die door de beheerautoriteit of intermediaire instantie zijn uitgevoerd;

7.

informatie over uitgevoerde audits;

8.

documentatie met betrekking tot de follow-up door de beheerautoriteit of intermediaire instantie met het oog op beheersverificaties en auditbevindingen;

9.

documentatie waaruit blijkt dat de naleving van de geldende wetgeving is geverifieerd;

10.

gegevens met betrekking tot output- en resultaatindicatoren om deze te kunnen afstemmen op de overeenkomstige streefdoelen en gerapporteerde mijlpalen;

11.

documentatie met betrekking tot financiële correcties en kortingen op bij de Commissie gedeclareerde uitgaven in overeenstemming met artikel 98, lid 6, die de beheerautoriteit, intermediaire instantie of instantie waaraan de boekhoudfunctie is toevertrouwd, heeft uitgevoerd;

12.

in geval van subsidies in de in artikel 53, lid 1, punt a), bedoelde vorm, de facturen (of documenten met gelijkwaardige bewijskracht) en het bewijs van betaling ervan door de begunstigde, alsmede de boekhoudkundige gegevens van de begunstigde met betrekking tot de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven;

13.

in geval van subsidies in de in artikel 53, lid 1, punten b), c) en d), bedoelde vormen en, in voorkomend geval, documentatie tot staving van de methode voor de vaststelling van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages; de kostencategorieën die de grondslag vormen voor de berekening; documentatie tot staving van kosten die zijn gedeclareerd onder andere kostencategorieën waarop een vast percentage van toepassing is; de uitdrukkelijke instemming van de beheerautoriteit met de ontwerpbegroting op het document waarin de voorwaarden voor de steun zijn vastgesteld; documentatie over de bruto arbeidskosten en de berekening van het uurtarief; indien vereenvoudigde kostenopties worden gebruikt op basis van bestaande methoden, documentatie waaruit de overeenstemming met soortgelijke concrete acties en met de voor de bestaande methode vereiste documenten blijkt, indien van toepassing.

II.   

Verplichte elementen van een auditspoor voor financieringsinstrumenten:

1.

documentatie over de vaststelling van het financieringsinstrument, zoals financieringsovereenkomsten enz.;

2.

documentatie waarin de bedragen zijn vastgelegd die door elk programma en voor elke prioriteit aan het financieringsinstrument zijn bijgedragen, alsook de uitgaven die subsidiabel zijn in het kader van ieder programma en de rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun uit de fondsen en het hergebruik van de middelen die kunnen worden toegerekend aan de fondsen, overeenkomstig de artikelen 60 en 62;

3.

documentatie over de werking van het financieringsinstrument, waaronder die met betrekking tot monitoring, rapportages en verificaties;

4.

documentatie over de beëindiging van programmabijdragen en de afwikkeling van het financieringsinstrument;

5.

documenten over de beheerskosten en -vergoedingen;

6.

aanvraagformulieren of soortgelijke formulieren, die door de eindontvangers zijn ingediend met bewijsstukken, zoals bedrijfsplannen en, indien relevant, eerdere jaarrekeningen;

7.

checklists en verslagen van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren;

8.

verklaringen met betrekking tot de-minimissteun;

9.

overeenkomsten die met het oog op de steun van het financieringsinstrument zijn ondertekend, met inbegrip van investeringen in eigen vermogen, kredieten, garanties of andere vormen van investering die aan eindontvangers worden verstrekt;

10.

bewijs dat de via het financieringsinstrument verstrekte steun voor het beoogde doel zal worden ingezet;

11.

bescheiden van de geldstromen tussen de beheerautoriteit en het financieringsinstrument, en binnen het financieringsinstrument op alle niveaus tot aan de eindontvangers, en, wat betreft garanties, het bewijs dat de onderliggende leningen werden uitgekeerd;

12.

een afzonderlijke boekhouding of afzonderlijke boekhoudkundige codes voor een door het financieringsinstrument betaalde programmabijdrage of gegeven garantie ten behoeve van de eindontvangers.

III.   

Verplichte elementen van een auditspoor voor de vergoeding van de Uniebijdrage door de Commissie overeenkomstig artikel 94, te bewaren door de beheerautoriteit of intermediaire instantie:

1.

documentatie tot staving van de voorafgaande instemming van de Commissie met de soorten concrete acties die in aanmerking komen voor vergoeding op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages, alsook de vaststelling van de corresponderende bedragen en percentages, en de methoden voor de aanpassing van de bedragen (goedkeuring of wijziging van programma's);

2.

documentatie tot staving van de kostencategorieën en de bedragen die de grondslag vormen voor de berekening waarop het vaste percentage van toepassing is;

3.

documentatie tot staving van de vervulling van de voorwaarden voor vergoeding door de Commissie;

4.

documentatie tot staving van de aanpassing van de bedragen, indien van toepassing;

5.

documentatie tot staving van de berekeningsmethode indien artikel 94, lid 2, tweede alinea, punt a), wordt toegepast;

6.

documentatie over de selectie en goedkeuring van concrete acties die in aanmerking komen voor vergoeding van de Uniebijdrage door de Commissie op basis van vereenvoudigde kostenopties;

7.

document met de steunvoorwaarden, ondertekend door de begunstigde en de beheerautoriteit of intermediaire instantie, waarin de vorm van de aan de begunstigden verstrekte steun wordt vermeld;

8.

documentatie tot staving van beheersverificaties en audits uitgevoerd overeenkomstig artikel 94, lid 3, derde alinea;

9.

bewijs van betaling van de overheidsbijdrage aan de begunstigde en van de datum waarop de betaling is verricht.

IV.   

Verplichte elementen van een auditspoor voor de vergoeding van de Uniebijdrage door de Commissie overeenkomstig artikel 95, te bewaren door de beheerautoriteit of intermediaire instantie:

1.

documentatie tot staving van de voorafgaande instemming van de Commissie met de voorwaarden waaraan moet worden voldaan of met de resultaten die moeten worden behaald, en de overeenkomstige bedragen (goedkeuring of wijziging van programma's);

2.

documentatie over de selectie en goedkeuring van concrete acties die in aanmerking komen voor vergoeding van de Uniebijdrage door de Commissie overeenkomstig artikel 95 (financiering die niet gekoppeld is aan kosten);

3.

document met de steunvoorwaarden, ondertekend door de begunstigde en de beheerautoriteit of intermediaire instantie, waarin de vorm van de aan de begunstigden verstrekte steun wordt vermeld;

4.

documentatie tot staving van beheersverificaties en audits uitgevoerd overeenkomstig artikel 95, lid 3, tweede alinea;

5.

bewijs van betaling van de overheidsbijdrage aan de begunstigde en van de datum waarop de betaling is verricht;

6.

documentatie tot staving van de naleving van de voorwaarden of de verwezenlijking van resultaten in elk stadium indien in stappen wordt gewerkt, alsmede vóór de definitieve uitgaven bij de Commissie worden gedeclareerd.


BIJLAGE XIV

ELEKTRONISCHE SYSTEMEN VOOR GEGEVENSUITWISSELING TUSSEN PROGRAMMA-AUTORITEITEN EN BEGUNSTIGDEN – ARTIKEL 69, LID 8

1.   

Verantwoordelijkheden van de programma-autoriteiten met betrekking tot de kenmerken van de systemen voor elektronische gegevensuitwisseling

1.1.   

Zorgen voor de beveiliging, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens en de authenticatie van de verzender overeenkomstig artikel 69, leden 6 en 8, artikel 72, lid 1, punt e), en artikel 82.

1.2.   

Zorgen voor de beschikbaarheid en werking van de systemen tijdens en buiten de gebruikelijke kantoortijden (behalve bij technisch onderhoud).

1.3.   

Garanderen dat het systeem gericht is op het gebruik van logische, eenvoudige en intuïtieve functies en interface.

1.4.   

Gebruik van functies in het systeem die voorzien in:

a)

interactieve formulieren en/of formulieren die automatisch door het systeem worden ingevuld aan de hand van de gegevens die tijdens de verschillende stappen in procedures worden opgeslagen;

b)

automatische berekeningen, indien van toepassing;

c)

automatische ingebedde controles die de herhaaldelijke uitwisseling van documenten of informatie beperken;

d)

door het systeem gegenereerde waarschuwingen om begunstigden te informeren dat bepaalde handelingen kunnen worden uitgevoerd;

e)

onlinetracering van de status, die begunstigden de mogelijkheid biedt de actuele status van het project te volgen;

f)

alle voorheen beschikbare gegevens en documenten die door het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling zijn verwerkt.

1.5.   

Zorgen voor de registratie en opslag van gegevens in het systeem waardoor audits kunnen worden uitgevoerd, alsook administratieve controles van betalingsaanvragen die door de begunstigden worden ingediend overeenkomstig artikel 74, lid 2.

2.   

Verantwoordelijkheden van de programma-autoriteiten met betrekking tot de modaliteiten voor de indiening van documenten en gegevens voor alle uitwisselingen

2.1.   

Zorgen voor het gebruik van een elektronische handtekening die overeenkomt met een van de drie typen elektronische handtekening die in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad zijn gedefinieerd (1).

2.2.   

Ervoor zorgen dat de datum van doorgifte van de documenten en gegevens door de begunstigde aan de autoriteiten, en omgekeerd, wordt opgeslagen.

2.3.   

Zorgen voor rechtstreekse toegankelijkheid via een interactieve gebruikersinterface (webtoepassing) of via een technische interface die de automatische synchronisatie en indiening van gegevens tussen de systemen van de begunstigden en de lidstaten mogelijk maakt.

2.4.   

Toezien op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonsgegevens van natuurlijke personen, en op bedrijfsvertrouwelijkheid voor rechtspersonen overeenkomstig Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), en Verordening (EU) 2016/679.


(1)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(2)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).


BIJLAGE XV

SFC2021: ELEKTRONISCH SYSTEEM VOOR GEGEVENSUITWISSELING TUSSEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE – ARTIKEL 69, LID 9

1.   Verantwoordelijkheden van de Commissie

1.1.

Zorgen voor de werking van een systeem voor elektronische gegevensuitwisseling (hierna het "SFC2021" genoemd) voor alle officiële uitwisselingen van informatie tussen de lidstaten en de Commissie. Het SFC2021 bevat ten minste de informatie die is gespecificeerd in de overeenkomstig deze verordening vastgestelde modellen.

1.2.

Ervoor zorgen dat het SFC2021 over de volgende kenmerken beschikt:

a)

interactieve formulieren of formulieren die reeds door het systeem zijn ingevuld op basis van eerder in het systeem geregistreerde gegevens;

b)

automatische berekeningen, wanneer deze de invoerinspanningen van gebruikers verminderen;

c)

automatische ingebedde controles om de interne samenhang van de verstrekte gegevens en de consistentie van deze gegevens met de toepasselijke voorschriften te verifiëren;

d)

door het systeem gegenereerde signalen om de gebruikers van het SFC2021 te waarschuwen dat bepaalde acties al dan niet kunnen worden uitgevoerd;

e)

online tracering van de status van de behandeling van de in het systeem ingevoerde informatie;

f)

beschikbaarheid van historische gegevens betreffende alle ingevoerde gegevens voor een programma;

g)

beschikbaarheid van een verplichte elektronische handtekening in de zin van Verordening (EU) nr. 910/2014 die als bewijs zal worden erkend in gerechtelijke procedures.

1.3.

Zorgen voor een beveiligingsbeleid inzake informatietechnologie voor het SFC2021 dat van toepassing is op het personeel dat het systeem gebruikt overeenkomstig de desbetreffende voorschriften van de Unie, met name Besluit (EU, Euratom) 2017/46 van de Commissie (1) en de uitvoeringsbepalingen daarvan.

1.4.

Aanwijzen van een persoon of personen belast met het vaststellen, handhaven en waarborgen van de correcte toepassing van het veiligheidsbeleid op het SFC2021.

2.   Verantwoordelijkheden van de lidstaten

2.1.

Ervoor zorgen dat de overeenkomstig artikel 71, lid 1, aangewezen programma-autoriteiten van de betrokken lidstaat evenals de organen die zijn aangewezen om bepaalde taken uit te voeren die vallen onder de verantwoordelijkheid van de beheerautoriteit of de auditautoriteit in overeenstemming met artikel 71, leden 2 en 3, in het SFC2021 de gegevens indienen waarvoor zij verantwoordelijk zijn, alsook eventuele aanvullingen daarop.

2.2.

Toezien op de verificatie van informatie die wordt ingevoerd door een andere persoon dan degene die de gegevens voor die indiening heeft ingevoerd.

2.3.

Regelingen treffen voor de scheiding van de hierboven beschreven taken via de beheers- en controlesystemen van de lidstaat die in automatische verbinding staan met het SFC2021.

2.4.

Benoemen van een persoon of personen belast met het beheer van de toegangsrechten om de volgende taken uit te voeren:

a)

de gebruikers identificeren die om toegang vragen, waarbij wordt gecontroleerd of zij inderdaad in dienst zijn van de organisatie;

b)

de gebruikers inlichten over hun verplichtingen om de veiligheid van het systeem te waarborgen;

c)

verifiëren of de gebruikers aanspraak kunnen maken op het vereiste privilegeniveau in verband met hun taken en hun hiërarchische positie;

d)

verzoeken om intrekking van de toegangsrechten, indien die toegangsrechten niet langer benodigd of gerechtvaardigd zijn;

e)

verdachte gebeurtenissen die de veiligheid van het systeem in gevaar kunnen brengen, snel melden;

f)

zorgen voor de voortdurende juistheid van de identificatiegegevens van de gebruikers door het melden van alle wijzigingen;

g)

de nodige voorzorgsmaatregelen nemen met betrekking tot bescherming van gegevens en bedrijfsvertrouwelijkheid in overeenstemming met de Unie- en nationale voorschriften;

h)

de Commissie in kennis stellen van alle wijzigingen die invloed hebben op de capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten of gebruikers van het SFC2021 om de in punt 2.1 bedoelde verplichtingen of hun persoonlijke capaciteit om de in de punten a) tot en met g) bedoelde verantwoordelijkheden uit te voeren.

2.5.

Regelingen treffen voor de eerbiediging van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonsgegevens van natuurlijke personen, en van bedrijfsvertrouwelijkheid voor rechtspersonen overeenkomstig Richtlijn 2002/58/EG, Verordening (EU) 2016/679 en Verordening (EU) 2018/1725.

2.6.

Op basis van een risicobeoordeling nationaal, regionaal of lokaal beleid inzake toegang tot SFC2021 vaststellen dat van toepassing is op alle instanties die het SFC2021 gebruiken, met aandacht voor de volgende aspecten:

a)

de IT-beveiligingsaspecten van de werkzaamheden van de persoon of personen verantwoordelijk voor het beheer van de toegangsrechten als bedoeld in afdeling II, punt 2.4, bij rechtstreeks gebruik;

b)

voor nationale, regionale of lokale computersystemen die met het SFC2021 zijn verbonden door middel van een in punt 2.3 bedoelde technische interface, de beveiligingsmaatregelen waarmee deze systemen kunnen worden afgestemd op beveiligingsvoorschriften van het SFC2021 en die betrekking hebben op:

i)

fysieke beveiliging;

ii)

controle van toegang en gegevensdragers;

iii)

controle van opslag;

iv)

toegangs- en wachtwoordcontrole;

v)

monitoring;

vi)

koppeling met het SFC2021;

vii)

communicatie-infrastructuur;

viii)

personeelsbeheer vóór, tijdens en na het dienstverband;

ix)

incidentbeheer.

2.7.

Het in punt 2.6 bedoelde document op verzoek ter beschikking stellen aan de Commissie.

2.8.

Benoemen van een persoon of personen belast met de handhaving en waarborging van de toepassing van het nationale, regionale of lokale beleid inzake IT-beveiliging en fungeren als contactpunt voor de door de Commissie aangewezen persoon of personen naar wie wordt verwezen in punt 1.4.

3.   Gezamenlijke verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten

3.1.

Zorgen voor toegankelijkheid, hetzij rechtstreeks via een interactieve gebruikersinterface (d.w.z. een webtoepassing), hetzij via een technische interface met vooraf vastgestelde protocollen (d.w.z. webdiensten) waardoor de gegevens automatisch kunnen worden gesynchroniseerd en doorgegeven tussen informatiesystemen van de lidstaten en het SFC2021.

3.2.

Vaststellen van de datum van doorgifte, via elektronische gegevensuitwisseling, van de informatie door de lidstaat aan de Commissie en vice versa, die geldt als datum van indiening van het desbetreffende document.

3.3.

Ervoor zorgen dat officiële gegevens uitsluitend worden uitgewisseld via het SFC2021, behalve in geval van overmacht, en dat de informatie die in de in het SFC2021 ingebedde elektronische formulieren wordt verstrekt (hierna "gestructureerde gegevens" genoemd) niet door niet-gestructureerde gegevens worden vervangen en dat, in het geval van inconsistenties, gestructureerde gegevens voorrang genieten op niet-gestructureerde gegevens.

In geval van overmacht, een storing in het SFC2021 of het ontbreken van een verbinding met het SFC2021 die langer duurt dan één werkdag in de laatste week vóór een voorgeschreven termijn voor de indiening van informatie of in de periode van 18 tot en met 26 december, of vijf werkdagen in andere omstandigheden, kan de uitwisseling van informatie tussen de lidstaat en de Commissie in papieren vorm plaatsvinden met gebruikmaking van de in deze verordening vastgestelde modellen; de datum van indiening van het document is in dat geval de datum van het poststempel. Zodra er niet langer sprake is van overmacht, voert de betrokken partij zo snel mogelijk de reeds in papieren vorm verstrekte informatie in het SFC2021 in.

3.4.

Ervoor zorgen dat de in het SFC2021-portaal gepubliceerde voorwaarden inzake IT-beveiliging worden nageleefd, alsook de maatregelen die door de Commissie in het SFC2021 worden genomen om de indiening van gegevens te beveiligen, met name wat betreft het gebruik van de in punt 2.3 bedoelde technische interface.

3.5.

Uitvoering geven aan de beveiligingsmaatregelen ter bescherming van de opgeslagen en via het SFC2021 ingediende gegevens, en de doeltreffendheid van deze maatregelen verzekeren.

3.6.

Jaarlijks het IT-veiligheidsbeleid van het SFC2021 en het desbetreffende nationale, regionale en lokale IT-veiligheidsbeleid bijwerken en herzien in geval van technologische veranderingen, de vaststelling van nieuwe bedreigingen of andere relevante ontwikkelingen.

(1)  Besluit (EU, Euratom) 2017/46 van de Commissie van 10 januari 2017 over de beveiliging van communicatie- en informatiesystemen binnen de Europese Commissie (PB L 6 van 11.1.2017, blz. 40).


BIJLAGE XVI

Model voor de beschrijving van het beheer- en controlesysteem – artikel 69, lid 11

1.   ALGEMEEN

1.1.

Informatie ingediend door:

Lidstaat:

Titel van het programma/ de programma's en CCI-nummer(s): (alle programma’s onder verantwoordelijkheid van de beheerautoriteit met een gemeenschappelijk beheer- en controlesysteem):

Naam en e-mailadres van de voornaamste contactpersoon: (instantie die verantwoordelijk is voor de beschrijving):

1.2.

De verstrekte informatie beschrijft de situatie op: (dd/mm/jj).

1.3

Systeemstructuur (algemene informatie en stroomschema met de organisatorische verhouding tussen de autoriteiten/instanties die bij het beheer- en controlesysteem betrokken zijn).

1.3.1.

Beheerautoriteit (naam, adres en contactpersoon bij de beheerautoriteit).

1.3.2.

Intermediaire instanties (naam, adres en contactpersoon bij de intermediaire instanties):

1.3.3.

De instantie die de boekhoudfunctie uitoefent (naam, adres en contactpersonen bij de beheerautoriteit of de programma-autoriteit die de boekhoudfunctie uitoefent).

1.3.4

Geef aan hoe het beginsel van scheiding van functies tussen en binnen de programma-autoriteiten in acht wordt genomen.

2.   BEHEERAUTORITEIT

2.1

Beheerautoriteit – beschrijving van de organisatie en de procedures met betrekking tot haar functies en taken als bedoeld in de artikelen 72 tot en met 75.

2.1.1.

Statuut van de beheerautoriteit (nationale, regionale of lokale overheidsinstantie of particuliere instantie) en de instantie waar deze deel van uitmaakt.

2.1.2.

Specificatie van de rechtstreeks door de beheerautoriteit uitgeoefende functies en taken.

2.1.3.

Indien van toepassing, specificatie per intermediaire instantie van elk van de functies en taken die door de beheerautoriteit zijn gedelegeerd, identificatie van de intermediaire instanties en de wijze van delegatie. Er moet worden verwezen naar de relevante documenten (schriftelijke overeenkomsten).

2.1.4.

Procedures voor het toezicht op de door de beheerautoriteit gedelegeerde functies en taken, in voorkomend geval

2.1.5.

Kader om ervoor te zorgen dat indien nodig de juiste risicobeheersmaatregelen worden genomen, met name in het geval van belangrijke wijzigingen in het beheer- en controlesysteem.

2.1.6

Organogram van de beheerautoriteit en informatie over hoe deze in relatie staat met alle andere instanties of afdelingen (intern of extern) die functies en taken verrichten als bedoeld in de artikelen 72 tot en met 75.

2.1.7.

Indicatie van de geplande middelen die zullen worden toegewezen met betrekking tot de verschillende functies van de beheerautoriteit (met inbegrip van informatie over alle geplande uitbestedingen en hun toepassingsgebied, indien van toepassing).

3.   INSTANTIE DIE DE BOEKHOUDFUNCTIE UITOEFENT

3.1.

Status en beschrijving van de organisatie en de procedures die verband houden met de functies van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent

3.1.1.

Status van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent (nationaal, regionaal of lokaal overheids- of particulier orgaan) en de instelling waar deze deel van uitmaakt, in voorkomend geval.

3.1.2.

Beschrijving van de functies en taken van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent, zoals beschreven in artikel 76.

3.1.3.

Beschrijving van de wijze waarop de werkzaamheden worden georganiseerd (werkstromen, processen, interne afdelingen), welke procedures wanneer van toepassing zijn en hoe hierop toezicht wordt gehouden enz.

3.1.4.

Indicatie van de geplande middelen die zullen worden toegewezen met betrekking tot de verschillende boekhoudfuncties.

4.   ELEKTRONISCH SYSTEEM

4.1.

Beschrijving van het elektronische systeem of de elektronische systemen, inclusief stroomschema (centraal of gemeenschappelijk netwerksysteem of gedecentraliseerd systeem met koppelingen tussen de systemen) voor:

4.1.1

De registratie en opslag in elektronische vorm van gegevens over elke concrete actie, inclusief, in voorkomend geval, gegevens over afzonderlijke deelnemers en een uitsplitsing van gegevens over indicatoren als hierin is voorzien in deze verordening;

4.1.2

De waarborging dat de boekhoudkundige gegevens of codes over elke concrete actie worden geregistreerd en opgeslagen, en dat deze gegevens of codes de voor de opstelling van betalingsaanvragen en rekeningen benodigde gegevens ondersteunen;

4.1.3

Het bijhouden van boekhoudkundige gegevens of afzonderlijke boekhoudkundige codes over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven en de overheidsbijdrage die hiervoor aan de begunstigden is betaald;

4.1.4

De registratie van alle bedragen die overeenkomstig artikel 98, lid 3, punt b), tijdens het boekjaar worden geschrapt en overeenkomstig artikel 98, lid 6, op de rekeningen in mindering worden gebracht, en de redenen voor deze schrappingen en inhoudingen;

4.1.5

De vermelding dat de systemen doeltreffend functioneren en de vermelde gegevens betrouwbaar kunnen vastleggen op de datum waarop deze beschrijving wordt opgesteld zoals aangegeven in punt 1.2;

4.1.6

De beschrijving van de procedures ter waarborging van de beveiliging, integriteit en vertrouwelijkheid van de elektronische systemen.

BIJLAGE XVII

OVER IEDERE OPERATIE TE REGISTREREN EN ELEKTRONISCH TE BEWAREN GEGEVENS – ARTIKEL 72, LID 1, PUNT E)

In deze bijlage worden de te registreren gegevens vastgesteld zonder dat een specifieke structuur voor het elektronische systeem wordt voorgeschreven (bijvoorbeeld informatie die voor de toepassing van deze bijlage in een regel is opgenomen, kan in de desbetreffende elektronische systemen in verscheidene gegevensvelden worden uitgesplitst).

De in de eerste kolom van de tabel vermelde gegevens zijn vereist voor concrete acties waarvoor steun wordt verstrekt uit een van de onder deze verordening vallende fondsen, tenzij anders vermeld in de tweede kolom. Alleen gegevensvelden die relevant zijn voor de betrokken concrete actie moeten worden ingevuld. Voor transacties met financieringsinstrumenten wordt informatie in afdelingen waarin expliciet naar financieringsinstrumenten wordt verwezen, eveneens geregistreerd en bewaard.

Indien een concrete actie door meer dan één programma, prioriteit of fonds, of onder meer dan één regiocategorie wordt ondersteund, wordt de informatie als omschreven in de velden 28-123 van deze bijlage zodanig geregistreerd dat de gegevens per programma, prioriteit, fonds en regiocategorie opvraagbaar zijn.

Daarnaast worden de gegevens in de velden 46-152 van deze bijlage (gegevens met betrekking tot rapportagevereisten uit hoofde van artikel 42 en bijlage VII) geregistreerd op een wijze die het mogelijk maakt per specifieke doelstelling gegevens op te vragen.

Gegevensvelden

Fondsen waarvoor geen gegevens vereist zijn

Gegevens over de begunstigde (1)  (2)

1.

naam en unieke identificatiecode, indien van toepassing, van elke begunstigde

 

2.

vermelden of de begunstigde een publiek- of privaatrechtelijke instantie is, dan wel een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid, dan wel een natuurlijke persoon. Indien de begunstigde een natuurlijke persoon is, geboortedatum en nationaal identiteitsnummer opgeven. Indien de begunstigde een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instantie, of een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid is, btw-nummer of fiscaal identificatienummer opgeven

 

3.

opgave doen van alle uiteindelijk begunstigden van de begunstigde, indien van toepassing, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 6, van Richtlijn (EU) 2015/849, met vermelding van voornaam of voornamen en achternaam of achternamen, geboortedatum en btw-registratienummer(s) of fiscaal identificatienummer(s)

De lidstaten kunnen aan dit voorschrift voldoen door gebruik te maken van de gegevens die zijn opgeslagen in de registers als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn (EU) 2015/849, mits er een uniek identificatienummer is opgenomen.

 

4.

Vermelden of de begunstigde de instantie is die de steun ontvangt (in het kader van staatssteun), dan wel de steun verstrekt (in het kader van de-minimissteun);

 

5.

Alleen voor concrete PPP-acties, opgeven of de begunstigde de overheidsinstantie is die het PPP initieert of de private partner die is geselecteerd voor de uitvoering ervan

 

6.

Alleen voor fondsen voor kleinschalige projecten (Interreg), opgeven of de begunstigde van een fonds voor kleinschalige projecten een grensoverschrijdende juridische entiteit, een Europese groepering voor territoriale samenwerking of een entiteit met rechtspersoonlijkheid is

Niet van toepassing op het EFRO in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF, het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI

7.

Contactgegevens van de begunstigde

 

Gegevens over de begunstigde in het kader van financieringsinstrumenten

8.

Opgeven of de begunstigde:

a)

de instantie is die een holdingfonds opzet, of

b)

indien er geen holdingfondsstructuur is, de instantie die een specifiek fonds opzet, of

c)

indien de beheerautoriteit het financieringsinstrument rechtstreeks opzet, informatie over de beheerautoriteit

Gegevens over de concrete actie

9.

Naam en unieke identificatiecode van de concrete actie

 

10.

Korte beschrijving van de concrete actie. Omschrijving van hetgeen wordt gefinancierd en de belangrijkste doelstellingen

 

11.

Vermelden of de concrete actie onder artikel 94 of 95 valt

 

12.

Vermelden of de concrete actie een concrete actie van strategisch belang is.

 

13.

Vermelden of de concrete actie op grond van artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening, artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening en artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening, dan wel een specifieke actie, of een in bijlage IV bij die verordeningen vermelde actie, dan wel operationele steun of noodhulp is

Niet van toepassing op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF of het EFMZVA

14.

Datum van indiening van de aanvraag voor de concrete actie

 

15.

Startdatum zoals aangegeven in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

16.

Einddatum zoals aangegeven in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

17.

Feitelijke datum waarop de concrete actie fysiek is voltooid of volledig is uitgevoerd

 

18.

Orgaan dat het document uitgeeft waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

19.

Datum van het document met de voorwaarden voor steunverstrekking en de datum van eventuele wijzigingen ervan

 

20.

Vermelden of de overheidssteun voor de concrete actie zal gelden als staatssteun

 

21.

Vermelden of de overheidssteun voor de concrete actie zal gelden als de-minimissteun

 

22.

Vermelden of de concrete actie een PPP-actie is

 

23.

Vermelden of de begunstigde of andere entiteiten die de concrete actie overeenkomstig de aanbestedingsregels van de Unie uitvoeren, gebruikmaken van contractanten en zo ja, zodra de desbetreffende contracten zijn ondertekend, opgave doen van:

a)

alle contractanten, met vermelding van naam en btw-nummer of fiscaal registratienummer van de contractant(en);

b)

en de uiteindelijk begunstigden van de contractant, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 6, van Richtlijn (EU) 2015/849, met vermelding van voornaam of voornamen en achternaam of achternamen, geboortedatum en btw-registratienummer(s) of fiscaal identificatienummer(s) van deze uiteindelijk begunstigden; en

c)

contracten (datum van het contract, naam, referentie en contractbedrag)

 

De lidstaten kunnen aan het voorschrift van punt b) voldoen door gebruik te maken van de gegevens die zijn opgeslagen in de registers als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn (EU) 2015/849, mits er een uniek identificatienummer is opgenomen.

De gegevens in dit veld dienen alleen te worden ingevuld wanneer het procedures voor overheidsopdrachten boven de Uniedrempels betreft.

 

24.

Vermelden (3) of de contractant, bedoeld in veld 23, gebruikmaakt van subcontractanten en zo ja, zodra de desbetreffende subcontracten zijn ondertekend, vermelden van alle in de aanbestedingsstukken vermelde subcontractanten (van de contractant), met vermelding van naam en btw-nummer of fiscaal registratienummer en gegevens over de subcontracten (datum van het contract, naam, referentie en contractbedrag)

De verplichting om de gegevens in dit veld te registreren, wordt één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

 

25.

Vermelden of de begunstigde de subsidie voor de uitvoering van de concrete actie verder doorgeeft aan andere entiteiten. Zo ja, opgave doen van hun naam, btw-nummer of fiscaal registratienummer en informatie over overeenkomsten tussen hen en de begunstigde (datum van overeenkomst, referentie en bedrag van de overeenkomst)

 

26.

Alleen wanneer de totale kostprijs van de concrete actie (inclusief btw) meer dan 5 miljoen EUR bedraagt, vermelden of de btw op door de begunstigde gedane uitgaven krachtens de nationale btw-wetgeving niet terugvorderbaar is (artikel 64, lid 1, punt c));

 

27.

Valuta waarin de concrete actie geschiedt (zoals aangegeven in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld)

 

28.

CCI-nummer van programma('s) op grond waarvan de concrete actie wordt ondersteund

 

29.

Prioriteit(en) van het (de) programma('s) op grond waarvan de concrete actie wordt ondersteund

 

30.

Fonds(en) waaruit de concrete actie wordt ondersteund. Indien er meerdere fondsen of andere instrumenten van de Unie zijn waaruit de concrete actie wordt ondersteund, informatie over de uitsplitsing, de pro-rata-bedragen, enz.

 

31.

Vermelden of de operatie met deelname van een derde land of in een derde land plaatsvindt. Zo ja, dat derde land vermelden

Niet van toepassing op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds of het JTF

32.

Uitsluitend voor ESF+-steun die wordt verstrekt in het kader van de specifieke doelstelling in artikel 4, lid 1, punt m), hoeveelheid voedselhulp:

a)

aangekocht door de begunstigde;

b)

verkregen overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de ESF+-verordening;

c)

geleverd aan de instanties die de voedselhulp aan de eindontvangers distribueren; en

d)

verstrekt aan eindontvangers

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds, het JTF, het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI

33.

Uitsluitend voor ESF+-steun die wordt verstrekt in het kader van de specifieke doelstelling in artikel 4, lid 1, punt m), hoeveelheid materiële basishulp:

a)

aangekocht door de begunstigde;

b)

geleverd aan de instanties die de hulp aan eindontvangers verstrekken; en

c)

verstrekt aan eindontvangers

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds, het JTF, het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI

34.

Alleen voor ESF+-steun in het kader van de specifieke doelstelling van artikel 4, lid 1, punt m), aantal vouchers of kaarten (of andere instrumenten voor indirecte levering) die zijn uitgegeven en aan eindontvangers zijn geleverd en door eindontvangers worden gebruikt, alsmede informatie over het totale bedrag van de uitgaven die zijn geladen op vouchers of kaarten (of andere instrumenten voor indirecte levering) die aan eindontvangers zijn geleverd en door eindontvangers worden gebruikt

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds, het JTF, het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI

35.

Regiocategorie(ën) waarop de concrete actie betrekking heeft

Niet van toepassing op het Cohesiefonds, het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI

Gegevens die specifiek zijn voor concrete acties die financieringsinstrumenten omvatten

36.

Vermelden of het financieringsinstrument wordt gecombineerd met programmasteun in de vorm van subsidies in de zin van artikel 58, lid 5

 

37.

Vermelden of de concrete actie die een financieringsinstrument omvat, rechtstreeks door de beheerautoriteit wordt uitgevoerd of wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de beheerautoriteit, in de zin van artikel 59, leden 1 en 2

 

38.

Vermelden of de concrete actie die een financieringsinstrument omvat, over opeenvolgende tijdvakken heen wordt uitgevoerd, en zo ja, vermelding van onderstaande betrokken tijdvakken:

a)

2014-2020 en 2021-2027

b)

2021-2027 en na 2027

 

39.

Indien het financieringsinstrument wordt georganiseerd via een holdingfonds, de instantie vermelden die een specifiek fonds in het kader van het holdingfonds uitvoert

 

40.

Procedure voor de selectie van de instantie die het financieringsinstrument uitvoert

 

41.

Juridische status van het financieringsinstrument, hetzij:

a)

een investering van programmamiddelen in het kapitaal van een juridische entiteit; of

b)

afzonderlijke financiële gehelen of fiduciaire rekeningen.

 

42.

Contactgegevens van de begunstigde en, indien het financieringsinstrument is opgezet met een holdingfonds, contactgegevens van de instantie die een specifiek fonds in het kader van het holdingfonds uitvoert

 

43.

Datum van ondertekening van de financieringsovereenkomst tussen de beheerautoriteit en de instantie die een holdingfonds uitvoert, of een specifiek fonds zonder holdingfonds

 

44.

Datum van ondertekening van de financieringsovereenkomst tussen de instantie die een holdingfonds uitvoert en de instantie die een specifiek fonds uitvoert;

 

45.

Datum van voltooiing van de in artikel 58, lid 3, bedoelde ex-antebeoordeling

 

Gegevens over soorten interventies

46.

Codes voor de dimensie interventiegebied, voor de dimensie vorm van steun, voor de dimensie territoriaal uitvoeringsmechanisme en territoriale focus, voor de dimensie economische activiteit, voor de dimensie locatie, voor gender tracking en voor macroregionale en zeegebiedstrategieën, indien van toepassing, overeenkomstig bijlage I bij deze verordening en bijlage VII bij de EFRO- en CF-verordening, alsook bijlage VI bij de AMIF-verordening, de ISF-verordening en de BMVI-verordening

Niet van toepassing op het EFMZVA

47.

Code(s) voor de dimensie secundair thema ESF+, overeenkomstig bijlage I bij deze verordening

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds, het JTF, het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI

48.

Codes voor de dimensies voor het type actie, uitvoering en bepaalde thema's op grond van bijlage VI bij de AMIF-verordening, de ISF-verordening en de BMVI- verordening

Niet van toepassing op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF of het EFMZVA

Gegevens over indicatoren voor alle concrete acties (daaronder begrepen concrete acties die financieringsinstrumenten omvatten)

49.

Unieke identificatiecode en naam van de indicator voor elk van de gemeenschappelijke en/of programmaspecifieke outputindicatoren die relevant zijn voor de concrete actie

 

50.

Voor elke outputindicator:

a)

meeteenheid,

b)

streefwaarde voor de concrete actie, indien van toepassing, uitgesplitst naar geslacht, indien van toepassing,

c)

tot op heden bereikte cumulatieve waarden, indien van toepassing, uitgesplitst naar geslacht, indien van toepassing;

d)

prestatieverhouding (bereikte waarde/streefwaarde), indien van toepassing

Niet van toepassing op het EFMZVA

51.

Intermediaire mijlpaal voor elke outputindicator, indien van toepassing, uitgesplitst naar geslacht, indien van toepassing,

Niet van toepassing op ESF+-steun verstrekt in het kader van de specifieke doelstelling in artikel 4, lid 1, punt m), van de ESF+-verordening of het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI

52.

Unieke identificatiecode en naam van de indicator voor elk van de gemeenschappelijke en/of programmaspecifieke resultaatindicatoren die relevant zijn voor de concrete actie

 

53.

Uitsplitsing naar indicator, indien specifiek vereist in de fondsspecifieke verordeningen

Niet van toepassing op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF of het EFMZVA

54.

Meeteenheid voor elke resultaatindicator, indien van toepassing

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds, het JTF of het EFMZVA

55.

Uitgangswaarden en streefcijfers voor elke resultaatindicator voor de concrete actie, indien van toepassing en uitgesplitst naar geslacht, indien van toepassing, alsmede de tot op heden behaalde waarden en de prestatieverhouding van de resultaatindicator (bereikte waarde/streefwaarde)

Niet van toepassing op het EFMZVA.

Uitgangswaarde niet van toepassing op het ESF+, het AMIF, het ISF of het BMVI

Financiële gegevens die specifiek zijn voor concrete acties (in de valuta die op de concrete actie van toepassing is

56.

Bedrag van de totale subsidiabele kosten van de concrete actie in de laatste versie van het document waarin de voorwaarden voor de steun zijn vastgesteld

 

57.

Bedrag van de totale subsidiabele kosten waarvoor een overheidsbijdrage wordt verstrekt

 

58.

Bedrag van de betaalde of te betalen steun uit de fondsen

 

Financiële gegevens die specifiek zijn voor concrete acties die financieringsinstrumenten omvatten (in de valuta die voor de concrete actie wordt gebruikt)

59.

Bedrag van de programmabijdrage, toegewezen aan een financieringsinstrument en goedgekeurd in een document met de voorwaarden voor steun (financieringsovereenkomst), waarvan:

a)

bedrag van de overheidsbijdrage;

b)

bedrag van de bijdrage uit de fondsen, uitgesplitst naar fonds

 

60.

Bedrag van particuliere en overheidsmiddelen die bovenop de fondsen zijn gemobiliseerd: garanties; eigen vermogen of quasi-eigenvermogen; subsidies in het kader van een concrete actie die een financieringsinstrument omvat

 

61.

Rente en andere baten gegenereerd door de steun die door de fondsen aan financieringsinstrumenten wordt uitgekeerd

 

62.

Bedrag aan rente en andere aan de fondsen toe te rekenen baten dat tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode voor kapitaalinvesteringen is gebruikt, alsmede betalingen van beheersvergoedingen en terugbetaling van beheerskosten

 

63.

Aan de fondsen toe te rekenen bedragen aan rente en andere baten die niet zijn gebruikt tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode

 

64.

Steun uit de fondsen gebruikt voor een gedifferentieerde behandeling van investeerders die volgens het beginsel van de markteconomie werken door het op passende wijze delen van de risico's en de baten

 

65.

Aan steun uit de fondsen toe te rekenen teruggestorte middelen, waaronder kapitaalaflossingen, of baten, of andere inkomsten en opbrengsten

 

66.

Informatie over het hergebruik binnen de subsidiabiliteitsperiode van teruggestorte middelen die aan steun uit de fondsen kunnen worden toegerekend, met aparte rubrieken voor de bedragen:

a)

hergebruikt voor dezelfde of andere financieringsinstrumenten voor nieuwe investeringen in eindontvangers,

b)

ter dekking van de verliezen op het nominale bedrag van de bijdrage uit de fondsen aan het financieringsinstrument als gevolg van negatieve rente, en/of

c)

voor eventuele beheerskosten en -vergoedingen in verband met dergelijke bijkomende investeringen

 

67.

Hergebruik binnen een periode van 8 jaar na het einde van de subsidiabiliteitsperiode van aan de steun uit de fondsen toe te rekenen terugbetaalde middelen

 

68.

Totale waarde van leningen aan en investeringen in eigen vermogen of in quasi-eigenvermogen van eindontvangers, gegarandeerd met programmamiddelen en daadwerkelijk uitgekeerd aan eindontvangers

 

69.

Informatie over:

a)

de eindontvanger van de steun uit de fondsen, naam (namen) en identificatienummer,

b)

alle uiteindelijk begunstigden van de uiteindelijke ontvanger, indien van toepassing, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 6, van Richtlijn (EU) 2015/849, met vermelding van voornaam of voornamen en achternaam of achternamen, geboortedatum en btw-registratienummer(s) of fiscaal identificatienummer(s),

c)

bedrag van de ontvangen steun (subsidie, lening, gegarandeerde lening, eigen vermogen)

De lidstaten kunnen aan het voorschrift van punt b) voldoen door gebruik te maken van de gegevens die zijn opgeslagen in de registers als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn (EU) 2015/849, mits daarin een uniek identificatienummer is opgegeven.

 

Gegevens over betalingsaanvragen van de begunstigde

70.

Datum van ontvangst van elk verzoek tot uitbetaling door de begunstigde

 

71.

Datum van de laatste betaling aan de begunstigde (voor de begindatum van de bewaartermijn van het document)

 

72.

Bedrag van de subsidiabele uitgaven in elke betalingsaanvraag zoals aan de begunstigde betaald, alsmede de datum van betaling aan de begunstigde

 

73.

Totaalbedrag van in het boekhoudsysteem of de boekhoudsystemen ingevoerde subsidiabele uitgaven die zijn opgenomen in de laatste betalingsaanvraag voor het boekjaar en totaalbedrag van de overeenkomstige geleverde of te leveren overheidsbijdrage

 

74.

Alleen voor concrete acties waarvoor de uitgaven betrekking hebben op concrete acties in meer dan één regiocategorie, evenredige toewijzing van de uitgaven aan de regiocategorieën

Niet van toepassing op het ESF+, het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI

75.

Alleen voor concrete acties met uitgaven in verband met concrete acties waarvoor steun wordt ontvangen uit een of meer fondsen of een of meer programma's en uit andere instrumenten van de Unie, evenredige toewijzing van de uitgaven aan elk fonds en voor het (de) programma('s)

 

76.

Data en korte beschrijving van de resultaten van de beheersverificaties van de concrete actie

 

77.

Data en korte beschrijving van de resultaten van de ter plaatse verrichte audits van de concrete actie

 

78.

Instantie die de audits of verificaties uitvoert

 

Gegevens over de door de begunstigde in de betalingsaanvraag gedeclareerde uitgaven – alleen voor uitgaven op basis van de werkelijke kosten

79.

Bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte en betaalde kosten, vermeerderd met bijdragen in natura en afschrijvingen, indien van toepassing

 

80.

Overheidsbijdrage die overeenstemt met de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van de werkelijk terugbetaalde en betaalde kosten, gecombineerd met bijdragen in natura en afschrijvingen, indien van toepassing

 

81.

Type contract en bedrag van het contract indien het contract onderworpen is aan de bepalingen van Richtlijn 2014/23/EU (4), 2014/24/EU (5) of 2014/25/EU (6) van het Europees Parlement en de Raad

 

82.

Subsidiabele uitgaven die zijn gedaan op basis van een contract als voor de gunning van de opdracht de bepalingen van Richtlijn 2014/23/EU, Richtlijn 2014/24/EU of Richtlijn 2014/25/EU gelden

 

83.

De gevolgde aanbestedingsprocedure als voor de gunning van de opdracht de bepalingen van Richtlijn 2014/23/EU, Richtlijn 2014/24/EU of Richtlijn 2014/25/EU gelden

 

84.

Naam en btw-nummer of fiscaal registratienummer van de contractant(en) en subcontractant(en) indien de gunning van de opdracht valt onder Richtlijn 2014/23/EU, Richtlijn 2014/24/EU of Richtlijn 2014/25/EU of nationale bepalingen inzake overheidsopdrachten (7)

 

85

De gevolgde aanbestedingsprocedure, het bedrag van de opdracht en de subsidiabele uitgaven die op basis van een contract zijn gedaan en betaald, indien de gunning van de opdracht onderworpen is aan de bepalingen van Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad (8)

Niet van toepassing op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF of het EFMZVA

Gegevens over de door de begunstigde ingediende uitgaven in de betalingsaanvragen – alleen voor uitgaven op basis van eenheidskosten

86.

Bedrag van de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven op basis van eenheidskosten

 

87.

Overheidsbijdrage die overeenstemt met de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van eenheidskosten

 

88.

Definitie van een eenheid die voor elke kostprijs per eenheid moet worden gebruikt

 

89.

Aantal geleverde eenheden, zoals aangegeven in de betalingsaanvraag voor elke eenheidspost voor elke eenheidskostprijs

 

90.

Kostprijs van één enkele eenheid

 

Gegevens over de door de begunstigde gedeclareerde uitgaven in de betalingsaanvragen – alleen voor uitgaven op basis van vaste bedragen

91.

Bedrag van de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven op basis van vaste bedragen

 

92.

Overheidsbijdrage die overeenstemt met de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van vaste bedragen

 

93.

Voor elk vast bedrag, geleverde prestaties (output of resultaten) overeenkomstig het document waarin de voorwaarden voor de steun als grondslag van de uitbetaling van vaste betalingen worden vastgesteld

 

94.

Voor elk vast bedrag, het overeenkomstige bedrag overeenkomstig het document waarin de voorwaarden voor de steun zijn vastgesteld

 

Gegevens over de door de begunstigde ingediende uitgaven in de betalingsaanvragen – alleen voor uitgaven op basis van vaste percentages

95.

Bedrag van de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, alsook het vaste percentage in het document waarin de voorwaarden voor de steun zijn vastgesteld

 

96.

Overheidsbijdrage die overeenstemt met de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van vaste percentages

 

Gegevens over uitgaven van financieringsinstrumenten in de betalingsaanvragen van begunstigden

97.

Totaal bedrag van de programmabijdrage betaald aan eindontvangers in geval van leningen, eigen vermogen of quasi-eigenvermogen, per product:

a)

waarvan het totale bedrag van de bijdrage uit de fondsen, uitgesplitst naar fonds

b)

waarvan het totaalbedrag aan nationale publieke medefinanciering

c)

waarvan het totaalbedrag aan nationale private medefinanciering

 

98.

Totaalbedrag van de programmabijdragen die overeenkomstig artikel 68, lid 1, punt b), voor garantieovereenkomsten zijn gereserveerd:

a)

waarvan het totale bedrag van de bijdrage uit de fondsen, uitgesplitst naar fonds

b)

waarvan het totaalbedrag aan nationale publieke medefinanciering

 

99.

Totaalbedrag van de programmabijdrage die overeenstemt met de betalingen aan of ten voordele van eindontvangers, indien financieringsinstrumenten met een andere Uniebijdrage worden gecombineerd in één enkele concrete actie die een financieringsinstrument omvat:

a)

waarvan het totale bedrag van de bijdrage uit de fondsen, uitgesplitst naar fonds

b)

waarvan het totaalbedrag aan nationale publieke medefinanciering

c)

waarvan het totaalbedrag aan nationale private medefinanciering

 

100.

Informatie over het bedrag van de beheerskosten en -vergoedingen wanneer instanties die een holdingfonds en/of specifieke fondsen uitvoeren, worden geselecteerd door middel van onderhandse gunning, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

a)

een holdingfonds: per financieel product dat binnen de holdingfondsstructuur functioneert

b)

specifieke fondsen (opgericht met of zonder holdingfondsstructuur): per financieel product

 

101.

Bedrag van de beheerskosten en -vergoedingen wanneer instanties die een holdingfonds en/of specifieke fondsen uitvoeren, worden geselecteerd door middel van een openbare aanbesteding

 

Gegevens over op de rekeningen in mindering gebrachte bedragen

102.

Datum en reden voor elke aftrek overeenkomstig artikel 98, lid 6, alsook informatie over het type aftrek

 

103.

Bedragen van de totale subsidiabele uitgaven waarop elke aftrek van invloed is (waarvan bedrag gecorrigeerd ten gevolge van de audit)

 

104.

Bedragen van de overheidsbijdrage waarop elke aftrek van invloed is (waarvan bedrag gecorrigeerd ten gevolge van de audit)

 

Gegevens over betalingsaanvragen aan de Commissie (in EUR)

105.

Datum van indiening van elke betalingsaanvraag, inclusief subsidiabele uitgaven van de concrete actie

 

106.

Totaalbedrag van subsidiabele uitgaven die de begunstigde heeft gedaan en betaald in het kader van de uitvoering van de concrete actie, zoals vermeld in elke betalingsaanvraag

 

107.

Totaalbedrag van de overheidsbijdrage voor de concrete actie opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

108.

Alleen voor staatssteun waarbij voorschotten worden betaald overeenkomstig artikel 91, lid 5, het bedrag dat in het kader van de concrete actie als voorschot aan de begunstigde is betaald en in een betalingsaanvraag is opgenomen (datum en bedrag)

 

109.

Alleen voor staatssteun waarbij voorschotten worden betaald overeenkomstig artikel 91, lid 5, het bedrag van het voorschot, zoals opgenomen in een betalingsaanvraag, dat is gedekt door uitgaven van de begunstigde binnen drie jaar na de betaling van het voorschot

 

110.

Alleen voor de gevallen van staatssteun waarin voorschotten worden betaald overeenkomstig artikel 91, lid 5, het bedrag dat aan de begunstigde op grond van de concrete actie als voorschot is betaald, zoals opgenomen in een betalingsaanvraag, dat niet is gedekt door uitgaven van de begunstigde waarvoor de driejarige periode nog niet is verstreken

 

111.

Alleen voor steunregelingen op grond van artikel 107 VWEU, het bedrag van de overheidsbijdrage die aan de begunstigde is betaald in het geval van steunregelingen, overeenkomstig artikel 91, lid 6, van deze verordening

 

Gegevens over de uitgaven in elke betalingsaanvraag van de lidstaat – alleen voor uitgaven waarvoor is voorzien in een Uniebijdrage uit hoofde van artikel 94

112.

Voor elk type uitgave in een betalingsaanvraag: datum waarop deze is betaald en soort terugbetaling door de lidstaat aan de begunstigde

 

113.

Datum en korte beschrijving van de door de lidstaat verrichte audits en beheersverificaties die tot doel hebben na te gaan of de voorwaarden voor terugbetaling door de Commissie zijn nagekomen

 

114.

Uitsluitend voor de terugbetaling van subsidiabele uitgaven op grond van artikel 94, het bedrag van de subsidiabele uitgaven overeenkomstig het in artikel 94, lid 2, bedoelde besluit of de in artikel 94, lid 4, bedoelde gedelegeerde handeling, zoals opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

Gegevens over de uitgaven in elke betalingsaanvraag van de lidstaat – alleen voor uitgaven waarvoor de Unie voorziet in een bijdrage uit hoofde van artikel 95

115.

Informatie over het type terugbetaling door de lidstaat aan de begunstigde en het type steun dat de begunstigde nodig heeft, alsmede de datum van terugbetaling

 

116.

Datum en korte beschrijving van de door de lidstaat verrichte audits en beheersverificaties die tot doel hebben na te gaan of de voorwaarden voor terugbetaling door de Commissie zijn nagekomen

 

117.

Uitsluitend voor de terugbetaling van uitgaven die in aanmerking komen voor subsidie uit hoofde van artikel 95, het bedrag van de subsidiabele uitgaven overeenkomstig het in artikel 95, lid 2, bedoelde besluit of de in artikel 95, lid 4, bedoelde gedelegeerde handeling, zoals opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

Specifieke gegevens over betalingsaanvragen (in EUR) die bij de Commissie zijn ingediend in het kader van de financieringsinstrumenten

118.

Totaalbedrag van programmabijdragen die daadwerkelijk zijn betaald, of, in geval van garanties, die zijn gereserveerd voor de garantieovereenkomsten, als subsidiabele uitgave overeenkomstig artikel 92, lid 1

 

119.

Bedrag van de daadwerkelijk betaalde overheidsbijdrage of, in het geval van garanties, van het bedrag dat is gereserveerd voor de garantieovereenkomsten, als subsidiabele uitgave overeenkomstig artikel 92, lid 1

 

120.

Totaalbedrag van de aan het financieringsinstrument betaalde programmabijdragen die in de eerste betalingsaanvraag zijn opgenomen

 

121.

Bedrag van de aan het financieringsinstrument betaalde overheidsbijdrage dat in de eerste betalingsaanvraag is opgenomen

 

122.

Totaalbedrag van programmabijdragen die daadwerkelijk zijn betaald of, in geval van garanties, die zijn gereserveerd voor de garantieovereenkomst, als subsidiabele uitgaven en opgenomen in de betalingsaanvragen overeenkomstig artikel 92, lid 2, punt b)

 

123.

Bedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage, daadwerkelijk betaald of, in het geval van garanties, gereserveerd voor de garantieovereenkomst, als subsidiabele uitgaven en opgenomen in de betalingsaanvragen overeenkomstig artikel 92, lid 2, punt b)

 

Gegevens over de rekeningen die op grond van artikel 98, lid 1, punt a), bij de Commissie zijn ingediend (in EUR)

124.

Datum van indiening van elk stel rekeningen, inclusief uitgaven die gekoppeld zijn aan een concrete actie

 

125.

Totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven in het kader van de concrete actie, opgenomen in de boekhoudsystemen van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent, zoals opgenomen in de rekeningen

 

126.

Totaalbedrag van de overheidsbijdrage die is geleverd of moet worden geleverd voor de uitvoering van de concrete actie, dat overeenkomt met het totale bedrag aan subsidiabele uitgaven dat in de boekhoudsystemen van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent is opgenomen, zoals opgenomen in de rekeningen

 

127.

Totaalbedrag van de betalingen die aan de begunstigde zijn verricht, en die overeenstemmen met het totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven dat is opgenomen in de boekhoudsystemen van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent, zoals opgenomen in de rekeningen

 

128.

Totale subsidiabele uitgaven van de concrete actie, ingetrokken tijdens het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

129.

Totaalbedrag van de overheidsbijdrage die is geleverd of moet worden geleverd voor de uitvoering van de concrete actie, dat overeenkomt met het totale bedrag aan subsidiabele uitgaven van de concrete actie, ingetrokken tijdens het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

130.

Totaalbedrag van de uitgaven van de concrete actie dat overeenkomstig artikel 98, lid 6, punten a), b) en c), in de loop van het boekjaar van de rekeningen is afgetrokken, zoals weergegeven in de rekeningen (waarvan bedragen die ten gevolge van audits zijn gecorrigeerd)

 

Gegevens die specifiek zijn voor de financieringsinstrumenten betreffende de rekeningen die uit hoofde van artikel 98, lid 1, punt a), bij de Commissie zijn ingediend (in EUR)

131.

Totaalbedrag van de programmabijdragen die daadwerkelijk aan de financieringsinstrumenten zijn betaald, zoals opgenomen in de eerste betalingsaanvraag

 

132.

Bedrag van de overheidsbijdrage betaald aan het financieringsinstrument, zoals opgenomen in de eerste betalingsaanvraag

 

133.

Totaalbedrag van programmabijdragen die daadwerkelijk zijn betaald, of, in het geval van garanties, zijn gereserveerd voor de garantieovereenkomst, als subsidiabele uitgave, zoals opgenomen in de rekeningen

 

134.

Bedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage, dat daadwerkelijk is betaald, of, in het geval van garanties, is gereserveerd voor de garantieovereenkomst, als subsidiabele uitgave, zoals opgenomen in de rekeningen

 

Gegevens over specifieke soorten uitgaven

135.

Uit hoofde van artikel 20, lid 2, door het ESF+ medegefinancierde uitgaven van het type EFRO, betaald of nog te betalen

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds, het JTF, het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI

136.

Bedrag aan ESF+-type uitgaven die uit hoofde van artikel 20, lid 2, door het EFRO medegefinancierd worden, betaald of nog te betalen

Niet van toepassing op het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF, het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI

137.

Bedrag van de gedane en betaalde uitgaven voor de aankoop van grond overeenkomstig artikel 64, lid 1, punt b), en bedrag in verband met de aankoop van grond overeenkomstig artikel 64, lid 1, en, indien van toepassing, de redenen voor het overschrijden van de maxima

 

138.

Bedrag van de bijdragen in natura aan de concrete actie

 

139.

Bedrag van de afschrijvingskosten waarvoor geen met facturen gestaafde betaling voor de concrete actie is verricht

 

140.

Bedrag van de bijdrage uit het EFRO of, indien van toepassing, een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie aan een fonds voor kleinschalige projecten binnen een Interreg-programma

Niet van toepassing op het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF, het EFMZVA, het AMIF, het ISF of het BMVI

141.

Bedrag van de gedane en betaalde uitgaven voor operationele steun uit hoofde van artikel 16, lid 1, van de BMVI-verordening (en alleen voor LT artikel 17, lid 3, van de BMVI-verordening), artikel 16, lid 1, van de ISF-verordening of artikel 21, lid 1, van de AMIF-verordening.

Niet van toepassing op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF of het EFMZVA

142.

Bedrag van de gedane en betaalde uitgaven voor uitrusting, vervoermiddelen of de bouw van veiligheidsrelevante faciliteiten overeenkomstig artikel 13, lid 7, van de ISF-verordening

Niet van toepassing op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het JTF, het EFMZVA, het AMIF of het BMVI


(1)  In het geval van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) moeten in het veld begunstigden de hoofdbegunstigde en de andere begunstigden vermeld staan.

(2)  Waar van toepassing omvat het veld begunstigde ook andere instanties die uitgaven doen in het kader van de concrete actie, hetgeen wordt behandeld als uitgaven die zijn gedaan door de begunstigde.

(3)  De gegevens in dit veld zijn alleen nodig op het eerste niveau van onderaanneming, alleen wanneer gegevens over een aannemer worden geregistreerd in veld 23, en alleen voor overeenkomsten van onderaanneming met een totale waarde van meer dan 50 000 EUR.

(4)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2914, blz. 65).

(6)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(7)  Dit veld moet alleen worden ingevuld indien er in veld 23 of 24 informatie wordt geregistreerd.

(8)  Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).


BIJLAGE XVIII

MODEL VOOR DE BEHEERSVERKLARING – ARTIKEL 74, LID 1, PUNT F)

Ik/wij, ondergetekende(n) (na(a)m(en), voorna(a)m(en), titel(s) of functie(s)), hoofd(en) van de beheerautoriteit voor het programma (naam van het programma, CCI), verklaar/verklaren hierbij

op basis van de uitvoering van (naam van het programma) in het boekjaar dat eindigde op 30 juni (jaar), op basis van mijn/ons eigen oordeel en van alle informatie die tot mijn/onze beschikking stond op de datum waarop de rekeningen bij de Commissie zijn ingediend, waaronder de resultaten van overeenkomstig artikel 74 van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (1) uitgevoerde beheersverificaties en audits met betrekking tot de uitgaven in de betalingsaanvragen die bij de Commissie zijn ingediend voor het boekjaar dat eindigde op 30 juni ... (jaar),

en rekening houdend met mijn/onze verplichtingen krachtens Verordening (EU) 2021/1060,

dat:

a)

de informatie in de jaarrekening naar behoren wordt weergegeven en volledig en accuraat is, overeenkomstig artikel 98 van Verordening (EU) 2021/1060,

b)

de in de rekeningen opgenomen uitgaven in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht en werden gebruikt voor het beoogde doel,

Ik bevestig/wij bevestigen dat de onregelmatigheden die zijn vastgesteld in de definitieve audit- en controleverslagen met betrekking tot het boekjaar op passende wijze in de rekeningen zijn behandeld, met name om te voldoen aan artikel 98 voor de indiening van rekeningen. Ook verklaar ik/verklaren wij dat uitgaven waarvan de wettigheid en regelmatigheid nog worden gecontroleerd, buiten de jaarrekening zijn gehouden, in afwachting van de conclusie van de beoordeling, waarbij deze eventueel worden opgenomen in een betalingsaanvraag in een volgend boekjaar.

Voorts bevestig ik/bevestigen wij de betrouwbaarheid van de gegevens over indicatoren, mijlpalen en de vorderingen van het programma.

Ik bevestig/wij bevestigen ook dat doeltreffende en proportionele fraudepreventiemaatregelen zijn ingevoerd en dat deze rekening houden met de in dat verband vastgestelde risico’s.

Tot slot bevestig ik/bevestigen wij niet op de hoogte te zijn van niet-meegedeelde reputatiegerelateerde zaken met betrekking tot de uitvoering van het programma.


(1)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visabeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).


BIJLAGE XIX

MODEL VOOR HET JAARLIJKS AUDITADVIES – ARTIKEL 77, LID 3, PUNT A)

Aan de Europese Commissie, directoraat-generaal [naam van het (de) betrokken directora(a)t(en)-generaal]

1.   INLEIDING

Ik, ondergetekende, vertegenwoordiger van [naam van de auditautoriteit], onafhankelijk in de zin van artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (1), heb een audit verricht met betrekking tot

i)

de rekeningen voor het boekjaar dat is begonnen op 1 juli … [jaar] en is geëindigd op 30 juni … [jaar+1], gedateerd … [datum van de bij de Commissie ingediende rekeningen] (hierna "de jaarrekening” genoemd),

ii)

de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven in dat boekjaar, waarvoor bij de Commissie om vergoeding is verzocht (en die in de jaarrekening zijn opgenomen), en

iii)

de werking van het beheer- en controlesysteem en de beheersverklaring met betrekking tot het programma [naam van het programma, CCI-nummer] (hierna "het programma" genoemd),

teneinde een auditadvies te kunnen afgeven overeenkomstig artikel 77, lid 3, punt a).

2.   VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE BEHEERAUTORITEIT

[Naam van de beheerautoriteit], aangewezen als de beheerautoriteit van het programma, is verantwoordelijk voor de behoorlijke werking van het beheer- en controlesysteem wat betreft de bij de artikelen 72 tot en met 75 vastgestelde functies en taken.

Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van [naam van de beheerautoriteit of instantie die de boekhoudfunctie uitoefent, in voorkomend geval] te bevestigen dat de jaarrekening volledig, juist en waarheidsgetrouw is, zoals voorgeschreven in artikel 76 van Verordening (EU) 2021/1060 (en artikel 46 van Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad (2) (3).

Voorts is het overeenkomstig artikel 74 van Verordening (EU) 2021/1060 de verantwoordelijkheid van de beheerautoriteit te bevestigen dat de in de jaarrekening opgenomen uitgaven wettig, regelmatig en in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving zijn.

3.   VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE AUDITAUTORITEIT

Zoals vastgesteld bij artikel 77 van Verordening (EU) 2021/1060 is het mijn verantwoordelijkheid om onafhankelijk te oordelen of de jaarrekening volledig, juist en waarheidsgetrouw is, of de uitgaven waarvoor bij de Commissie om vergoeding is verzocht en die in de jaarrekening zijn opgenomen, wettig en regelmatig zijn, en of het ingevoerde beheer- en controlesysteem naar behoren functioneert.

Het is tevens mijn verantwoordelijkheid in het advies vast te stellen of beweringen in de beheersverklaring in twijfel worden getrokken door de auditwerkzaamheden.

De audits met betrekking tot het programma zijn uitgevoerd in overeenstemming met de auditstrategie en voldeden aan de internationaal aanvaarde auditnormen. Die normen vereisen dat de auditautoriteit voldoet aan ethische voorschriften en de auditwerkzaamheden zodanig plant en uitvoert dat redelijke zekerheid wordt verkregen voor het opstellen van het auditadvies.

Een audit houdt in dat procedures worden uitgevoerd om voldoende en geschikte informatie te verkrijgen ter ondersteuning van onderstaand advies. De gevolgde procedures hangen af van het professionele oordeel van de controleur, met inbegrip van de beoordeling van het risico van wezenlijke niet-naleving, te wijten aan fraude of aan fouten. De gevolgde auditprocedures zijn naar mijn mening passend gezien de omstandigheden en in overeenstemming met de voorschriften van Verordening (EU) 2021/1060.

Ik geloof dat het verzamelde auditbewijs voldoende en geschikt is om als basis voor mijn advies te dienen, [indien er beperking van de reikwijdte is:] behalve voor het genoemde in punt 4, "Beperking van de reikwijdte".

De samenvatting van de voornaamste auditbevindingen met betrekking tot het programma staat in het bijgevoegde jaarlijkse controleverslag overeenkomstig artikel 77, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060.

4.   BEPERKING VAN DE REIKWIJDTE

Hetzij

Er waren geen beperkingen ten aanzien van de reikwijdte van de audit.

Hetzij

De reikwijdte van de audit werd beperkt door de volgende factoren:

a)

b)

c)

[N.B. Vermeld eventuele beperkingen ten aanzien van de reikwijdte van de audit, bijvoorbeeld een gebrek aan bewijsstukken of lopende rechtszaken, en geef onder de rubriek "Advies met beperking" een schatting van de uitgaven en bijdragen van de steun uit de Fondsen waarvoor dit gevolgen had, en het effect van de beperking van de reikwijdte op het auditadvies. Nadere toelichting zal, indien nodig, in het jaarlijkse controleverslag worden gegeven.]

5.   ADVIES

Hetzij

(Advies zonder voorbehoud)

Afgaande op de uitgevoerde auditwerkzaamheden is mijn mening als volgt:

1)

Jaarrekening

de jaarrekening geeft een juist en getrouw beeld;

2)

Wettigheid en regelmatigheid van de in de jaarrekening opgenomen uitgaven

de in de jaarrekening opgenomen uitgaven zijn wettig en regelmatig (4).

3)

Beheer- en controlesysteem op de datum van dit auditadvies

het beheer- en controlesysteem functioneert naar behoren.

De beweringen in de beheersverklaring worden in de uitgevoerde auditwerkzaamheden niet in twijfel getrokken.

Hetzij

(Advies met beperking)

Afgaande op de uitgevoerde auditwerkzaamheden is mijn mening als volgt:

1)

Jaarrekening

de jaarrekening geeft een juist en getrouw beeld [indien de beperking betrekking heeft op de jaarrekening, wordt de volgende tekst toegevoegd:] behalve wat de volgende materiële punten betreft: …

2)

Wettigheid en regelmatigheid van de in de jaarrekening opgenomen uitgaven

de in de jaarrekening opgenomen uitgaven zijn wettig en regelmatig [indien de beperking betrekking heeft op de jaarrekening, wordt de volgende tekst toegevoegd:] behalve wat de volgende punten betreft: …

De gevolgen van de beperking zijn beperkt [of aanzienlijk] en komen overeen met … (bedrag in EUR van de totale in de jaarrekening opgenomen uitgaven).

3)

Beheer- en controlesysteem op de datum van dit auditadvies

het ingevoerde beheer- en controlesysteem functioneert naar behoren [indien de beperking betrekking heeft op het beheer- en controlesysteem, wordt de volgende tekst toegevoegd:] behalve wat de volgende punten betreft (5): …

De gevolgen van de beperking zijn beperkt [of aanzienlijk] en komen overeen met … (bedrag in EUR van het totaalbedrag van de in de jaarrekening opgenomen uitgaven)

De beweringen in de beheersverklaring zijn in de uitgevoerde auditwerkzaamheden niet / wel [doorhalen wat niet van toepassing is] in twijfel getrokken.

[Indien de beweringen in de beheersverklaring in de uitgevoerde auditwerkzaamheden in twijfel worden getrokken, vermeldt de auditautoriteit in deze alinea welke factoren tot deze conclusie hebben geleid.]

Hetzij

(Afkeurend advies)

Afgaande op de uitgevoerde auditwerkzaamheden is mijn mening als volgt:

i)

de jaarrekening geeft een / geen [doorhalen wat niet van toepassing is] juist en getrouw beeld; en/of

ii)

de in de jaarrekening opgenomen uitgaven waarvoor bij de Commissie om vergoeding is verzocht, zijn wettig en regelmatig / niet wettig en regelmatig [doorhalen wat niet van toepassing is]; en/of

iii)

het toegepaste beheer- en controlesysteem functioneert naar behoren / niet naar behoren [doorhalen wat niet van toepassing is].

Dit afkeurend advies is gebaseerd op de volgende aspecten:

met betrekking tot zaken van materieel belang in verband met de jaarrekening:

en/of [doorhalen wat niet van toepassing is]

met betrekking tot zaken van materieel belang in verband met de wettigheid en regelmatigheid van de in de jaarrekening opgenomen uitgaven waarvoor bij de Commissie om vergoeding is verzocht:

en/of [doorhalen wat niet van toepassing is]

met betrekking tot zaken van materieel belang in verband met het functioneren van het beheer- en controlesysteem (6):

De beweringen in de beheersverklaring worden in de uitgevoerde auditwerkzaamheden in twijfel getrokken wat betreft de volgende aspecten:

[De auditautoriteit kan ook een toelichtende paragraaf toevoegen, zoals vastgesteld krachtens internationaal aanvaarde controlenormen, die haar advies niet aantast. Een adviesonthouding kan worden overwogen in uitzonderlijke gevallen (7).]

Datum:

Handtekening:

______________


(1)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visabeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(2)  Verordening (EU) 2021/1059 van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 94).

(3)  Van toepassing bij Interreg-programma's.

(4)  Met uitzondering van de Interreg-programma’s die vallen onder de door de Commissie te nemen jaarlijkse steekproef voor audits van concrete acties, zoals bedoeld in artikel 48 van de Interreg-verordening.

(5)  Ingeval het beheer- en controlesysteem gebreken vertoont, vermeld dan in het advies de instantie(s) en het aspect of de aspecten van hun systemen die niet hebben voldaan aan de eisen en/of die niet naar behoren hebben gefunctioneerd, tenzij deze informatie in het jaarlijkse controleverslag al duidelijk is vermeld en in het deel met het advies wordt verwezen naar de specifieke delen van dat verslag waar die informatie is vermeld.

(6)  Ingeval het beheer- en controlesysteem gebreken vertoont, vermeld dan in het advies de instantie(s) en het aspect of de aspecten van hun systemen die niet hebben voldaan aan de eisen en/of die niet naar behoren hebben gefunctioneerd, tenzij deze informatie in het jaarlijkse controleverslag al duidelijk is vermeld en in het deel met het advies wordt verwezen naar de specifieke delen van dat verslag waar die informatie is vermeld.

(7)  Deze uitzonderlijke gevallen moeten gerelateerd zijn aan onvoorzienbare, externe factoren buiten het werkterrein van de auditautoriteit.


BIJLAGE XX

MODEL VOOR HET JAARLIJKSE CONTROLEVERSLAG – ARTIKEL 77, LID 3, PUNT B)

1.   Inleiding

1.1

Identificatie van de auditautoriteit en andere instanties die betrokken zijn geweest bij de voorbereiding van het verslag.

1.2

Referentieperiode (d.w.z. het boekjaar)

1.3

Auditperiode (waarin de auditwerkzaamheden hebben plaatsgevonden).

1.4

Identificatie van het (de) programma('s) waarop het verslag betrekking heeft en van de desbetreffende beheerautoriteit(en). Indien het verslag betrekking heeft op meer dan één programma of fonds, wordt de informatie voor elk programma en fonds afzonderlijk vermeld, en wordt in elk deel de informatie vermeld die specifiek is voor dat programma en/of fonds.

1.5

Beschrijving van de maatregelen die zijn genomen bij de voorbereiding van het verslag en de opstelling van het bijbehorende auditadvies.

Deel 1.5 moet worden aangepast voor Interreg-programma’s met het oog op de omschrijving van de maatregelen die bij de opstelling van het verslag zijn genomen op basis van de in artikel 49 van Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad (1) (de Interreg-verordening) vastgelegde specifieke regels voor audits van concrete acties die gelden voor Interreg-programma’s.

2.   Belangrijke wijzigingen in beheer- en controlesystemen

2.1

Nadere gegevens van belangrijke wijzigingen in de beheer- en controlesystemen met betrekking tot de verantwoordelijkheden van de beheerautoriteit, met name ten aanzien van het delegeren van taken aan intermediaire instanties, aan de instantie waaraan de boekhoudfunctie is toevertrouwd, en bevestiging dat zij de artikelen 72 tot en met 76 en 81 naleven op basis van de auditwerkzaamheden die zijn uitgevoerd door de auditautoriteit.

2.2

Informatie over de toepassing van verbeterde evenredige regelingen overeenkomstig de artikelen 83, 84 en 85.

3.   Wijzigingen van de auditstrategie

3.1

Nadere gegevens van alle wijzigingen van de auditstrategie en bijbehorende toelichtingen. Vermeld met name wijzigingen in de steekproefmethode die wordt gebruikt voor de audit van concrete acties (zie deel 5) en of de strategie is gewijzigd als gevolg van verbeterde proportionele regelingen overeenkomstig de artikelen 83, 84 en 85.

3.2

Deel 1 moet worden aangepast voor Interreg-programma’s met het oog op de omschrijving van wijzigingen van de auditstrategie op basis van de specifieke regels voor audits van concrete acties die gelden voor Interreg-programma's, overeenkomstig artikel 49 van de Interreg-verordening.

4.   Systeemaudits (indien van toepassing (2)

4.1

Nadere gegevens van de organen (met inbegrip van de auditautoriteit zelf) die audits hebben uitgevoerd van de goede werking van het beheer- en controlesysteem van het programma ("systeemaudits").

4.2

Beschrijving van de grondslag voor de uitgevoerde audits, inclusief een verwijzing naar de toepasselijke auditstrategie, met name naar de risicobeoordelingsmethode en de resultaten die hebben geleid tot de vaststelling van het plan voor de systeemaudits. Indien de risicobeoordeling is bijgewerkt, moeten de wijzigingen in de auditstrategie worden beschreven in deel 3.

4.3

Met betrekking tot de tabel in deel 9.1, een beschrijving van de belangrijkste bevindingen en conclusies van systeemaudits, met inbegrip van de audits die gericht zijn op specifieke thematische gebieden.

4.4

Vermelding of sommige van de geconstateerde onregelmatigheden als systemisch werden beschouwd, en nadere gegevens over de genomen maatregelen, met inbegrip van een kwantificering van de onregelmatige uitgaven en daarmee samenhangende financiële correcties die zijn doorgevoerd, overeenkomstig artikel 77, lid 3, punt b), en artikel 103.

4.5

Informatie over de follow-up van auditaanbevelingen naar aanleiding van systeemaudits in voorgaande boekjaren.

4.6

Beschrijving van onregelmatigheden of tekortkomingen die specifiek zijn voor financieringsinstrumenten of andere soorten uitgaven of kosten waarop specifieke regels van toepassing zijn (bv. staatssteun, overheidsopdrachten, vereenvoudigde kostenopties, financiering die geen verband houdt met kosten) en die bij systeemaudits aan het licht zijn gekomen, en van het vervolg dat de beheerautoriteit heeft gegeven om deze onregelmatigheden of tekortkomingen te verhelpen.

4.7

Mate van betrouwbaarheid die wordt verkregen na de systeemaudits (laag/gemiddeld/hoog) en een motivering.

5.   Audits van concrete acties

De delen 5.1 tot en met 5.10 moeten worden aangepast voor Interreg-programma’s met het oog op de omschrijving van de maatregelen die bij de opstelling van het verslag zijn genomen op basis van de in artikel 49 van de Interreg-verordening vastgelegde specifieke regels voor audits van concrete acties die gelden voor Interreg-programma’s.

5.1

Identificatie van de instanties (met inbegrip van de auditautoriteit) die audits van concrete acties hebben uitgevoerd (zoals beoogd in artikel 79).

5.2

Beschrijving van de toegepaste steekproefmethodologie en de informatie of de methodologie overeenkomstig de auditstrategie is.

5.3

Vermelding van de steekproefparameters en andere informatie voor statistische of niet-statistische steekproefprocedures, alsook toelichting bij de onderliggende berekeningen en het toegepaste professionele oordeel. Deze informatie moet het volgende omvatten: materialiteitsniveau, betrouwbaarheidsniveau, steekproefeenheid, verwacht foutenpercentage, streekproefinterval, standaardafwijking, populatiewaarde, populatieomvang, steekproefomvang en informatie over de stratificatie. De onderliggende berekeningen voor de selectie van een steekproef, het totale foutenpercentage en het resterende foutenpercentage worden vermeld in deel 9.3, in een formaat dat inzicht geeft in de basisstappen, overeenkomstig de specifieke steekproefmethode die is gebruikt.

5.4

Afstemming van de in de jaarrekening opgenomen bedragen en de bedragen die zijn gedeclareerd in betalingsaanvragen in het boekjaar, op de populatie waarvan de willekeurige steekproef was genomen (kolom "A" van de tabel in deel 9.2). Het afstemmen van de posten betreft ook negatieve steekproefeenheden indien financiële correcties zijn aangebracht.

5.5

Indien er negatieve steekproefeenheden zijn, bevestiging dat deze zijn behandeld als een afzonderlijke populatie. Analyse van de belangrijkste resultaten van de audits van deze eenheden, met de nadruk op het verifiëren of de besluiten tot toepassing van financiële correcties (genomen door de lidstaten of de Commissie) in de jaarrekening als geschrapte bedragen zijn geboekt.

5.6

Wanneer een niet-statistische steekproefmethode wordt gebruikt, geef dan de redenen voor het gebruik van de methode, het percentage van de steekproefeenheden die aan audits worden onderworpen, de maatregelen die zijn genomen om de willekeurigheid van de steekproef te garanderen, rekening houdend met het feit dat de steekproef representatief moet zijn.

Specificeer ook de maatregelen die zijn genomen om voor een voldoende grote steekproef te zorgen zodat de auditautoriteit een geldig auditadvies kan uitbrengen. Een totaal (geraamd) foutenpercentage wordt eveneens berekend indien een niet-statistische steekproefmethode is gebruikt.

5.7

Analyse van de belangrijkste bevindingen van de audits van concrete acties, met een vermelding van:

a)

het aantal geaudite steekproefeenheden, het respectieve bedrag;

b)

het soort fout per steekproefeenheid (3);

c)

de aard van de vastgestelde fouten (4);

d)

het foutenpercentage (5) voor elk stratum en de overeenkomstige ernstige tekortkomingen of onregelmatigheden, de bovengrens van het foutenpercentage, onderliggende oorzaken, voorgestelde corrigerende maatregelen (met inbegrip van die ter verbetering van het beheer- en controlesysteem) en het effect ervan op het auditadvies.

Er wordt verdere toelichting gegeven bij de in de delen 9.2 en 9.3 vermelde gegevens, in het bijzonder met betrekking tot het totale foutenpercentage.

5.8

Nadere gegevens over alle financiële correcties in verband met het boekjaar die door de beheerautoriteit worden uitgevoerd vóór het indienen van de jaarrekening bij de Commissie, en het gevolg zijn van de audits van concrete acties, waaronder forfaitaire of geëxtrapoleerde correcties die ertoe leiden dat het resterende foutenpercentage van de in de jaarrekening opgenomen uitgaven wordt verlaagd tot 2 % overeenkomstig artikel 98.

5.9

Vergelijking van het totale foutenpercentage en het resterende foutenpercentage (zoals vermeld in deel 9.2) met de materialiteitsdrempel van 2 %, om na te gaan of de populatie materieel onjuist is opgegeven en om het effect op het auditadvies na te gaan.

5.10

Nadere gegevens over de vraag of sommige van de geconstateerde onregelmatigheden als systemisch werden beschouwd, en over de genomen maatregelen, met inbegrip van een kwantificering van de onregelmatige uitgaven en daarmee samenhangende financiële correcties.

5.11

Informatie over de follow-up van audits van concrete acties die zijn uitgevoerd op de gemeenschappelijke steekproef voor Interreg-programma’s op basis van de specifieke regels voor audits van concrete acties die gelden voor Interreg-programma’s, overeenkomstig artikel 49 van de Interreg-verordening.

5.12

Informatie over de follow-up van audits van concrete acties uit voorgaande boekjaren, met name met betrekking tot ernstige tekortkomingen van systemische aard.

5.13

Een tabel met een indeling van de fouten naar soort.

5.14

Conclusies van de voornaamste resultaten van de audits van concrete acties met betrekking tot de goede werking van het beheer- en controlesysteem.

Deel 5.14 moet worden aangepast voor Interreg-programma’s met het oog op de omschrijving van de maatregelen die bij de opstelling van de conclusies zijn genomen op basis van de in artikel 49 van de Interreg-verordening vastgelegde specifieke regels voor audits van concrete acties die gelden voor Interreg-programma’s.

6.   Audits van de jaarrekening

6.1

Identificatie van de autoriteiten/instanties die audits van de jaarrekening hebben uitgevoerd.

6.2

Beschrijving van de auditaanpak die is gebruikt om na te gaan of de rekeningen volledig, nauwkeurig en juist zijn. Dit omvat ook een verwijzing naar de auditwerkzaamheden die zijn uitgevoerd in het kader van systeemaudits, audits van concrete acties die relevant zijn voor de betrouwbaarheid van de jaarrekening en aanvullende verificaties van het ontwerp van jaarrekening die moeten worden uitgevoerd voordat dit aan de Commissie wordt toegezonden.

6.3

Conclusies van de audits met betrekking tot de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de jaarrekening, onder vermelding van de bijbehorende financiële correcties die zijn doorgevoerd en hun weerslag kennen in de jaarrekening als gevolg van deze conclusies.

6.4

Vermelding of sommige geconstateerde onregelmatigheden als systemisch werden beschouwd, en vermelding van de genomen maatregelen.

7.   Overige informatie

7.1

Beoordeling door de auditautoriteit van verdenkingen van fraude die zijn geconstateerd in het kader van hun audits (en van de gevallen die door andere nationale of Unie-instanties zijn gemeld en betrekking hebben op concrete acties die door de auditautoriteit zijn gecontroleerd), samen met de genomen maatregelen. Informatie over het aantal gevallen, de ernst ervan en de betrokken bedragen, indien bekend.

7.2

Gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan na de indiening van de jaarrekening bij de auditautoriteit en vóór indiening van het jaarlijkse controleverslag bij de Commissie en waarmee rekening is gehouden bij de vaststelling van de mate van betrouwbaarheid en het advies van de auditautoriteit.

8.   Algehele mate van betrouwbaarheid

8.1

Vermelding van de algehele mate van betrouwbaarheid ten aanzien van de goede werking van het beheer- en controlesysteem en toelichting over de manier waarop die mate van betrouwbaarheid is verkregen uit de combinatie van de resultaten van de systeemaudits en de audits van concrete acties. De auditautoriteit houdt, indien relevant, ook rekening met de resultaten van andere nationale of EU-auditwerkzaamheden.

8.2

Beoordeling van verzachtende maatregelen die geen verband houden met financiële correcties en van financiële correcties, en beoordeling van de behoefte aan aanvullende corrigerende maatregelen, zowel vanuit het oogpunt van verbetering van de beheer- en controlesystemen als vanuit het oogpunt van impact op de Uniebegroting.

9.   BIJLAGEN BIJ HET JAARLIJKSE CONTROLEVERSLAG

9.1

Resultaten van systeemaudits.

Geaudite entiteit

Fonds (programma dat door meerdere fondsen wordt gefinancierd)

Titel van de audit

Datum definitieve auditverslag

Programma: [CCI en naam programma]

Algehele beoordeling (categorie 1, 2, 3, 4)

[zoals gedefinieerd in tabel 2 van bijlage XI bij de verordening]

Opmerkingen

Hoofdvereisten (HV) (indien van toepassing)

[zoals gedefinieerd in tabel 1 van bijlage XI]

 

 

 

 

HV 1

HV 2

HV 3

HV 4

HV 5

HV 6

HV 7

HV 8

HV 9

HV 10

 

 

Beheerautoriteit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Intermediaire instantie(s)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Boekhoudfunctie (indien niet uitgeoefend door beheerautoriteit)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opmerking: de lege vakken in bovenstaande tabel betreffen hoofdvereisten die niet van toepassing zijn op de geaudite entiteit.

9.2

Resultaten van audits van concrete acties

Fonds

CCI-nummer programma

Titel programma

A

B

C

D

E

F

G

H

Bedrag in EUR dat overeenkomt met de populatie waarvan de steekproef werd genomen (*)

Uitgaven met betrekking tot het boekjaar dat in het kader van de willekeurige steekproef is geaudit

Bedrag aan onregelmatige uitgaven in willekeurige steekproef

Totaal foutenpercentage (**)

Correcties uitgevoerd als gevolg van het totale foutenpercentage

Resterend foutenpercentage

Overige geaudite uitgaven (***)

Bedrag aan onregelmatige uitgaven in andere geaudite uitgaven

Bedrag (****)

% (*****)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9.3

Berekeningen die hebben geleid tot de vaststelling van de willekeurige steekproef, het totale foutenpercentage en het resterende foutenpercentage

(1)  Verordening (EU) 2021/1059 van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 94).

(2)  Dit deel is facultatief voor programma's die vallen onder de "verbeterde proportionele regelingen" voor het betrokken boekjaar.

(3)  Toevallig, systemisch of afwijkend.

(4)  Bijvoorbeeld: subsidiabiliteit, openbare aanbesteding of staatssteun.

(5)  Het foutenpercentage moet voor elk stratum worden vermeld bij stratificatie naar subpopulaties met vergelijkbare kenmerken zoals concrete acties die bestaan uit financiële bijdragen van een programma aan financieringsinstrumenten, waardevolle elementen, fondsen (bij programma's die door meerdere fondsen worden gefinancierd).

(*)  Kolom A heeft betrekking op de positieve populatie waaruit de willekeurige steekproef is genomen, d.w.z. het totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven die zijn opgenomen in het boekhoudsysteem van de beheerautoriteit/of instantie die de boekhoudfunctie uitoefent, en die zijn opgenomen in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvragen, minus negatieve steekproefeenheden, indien van toepassing. In voorkomend geval wordt in deel 5.4 een toelichting gegeven.

(**)  Het totale foutenpercentage wordt berekend vóór financiële correcties worden toegepast met betrekking tot de gecontroleerde steekproef of de populatie waarvan de willekeurige steekproef was genomen. Indien de willekeurige steekproef betrekking heeft op meer dan één fonds of programma, heeft het (berekende) totale foutenpercentage dat is vermeld in kolom D, betrekking op de hele populatie. Bij stratificatie wordt voor elk stratum nadere informatie verstrekt in deel 5.7.

(***)  Kolom G verwijst naar de gecontroleerde uitgaven in het kader van een aanvullende steekproef.

(****)  Bedrag aan gecontroleerde uitgaven (indien substeekproeven zijn gehanteerd, wordt alleen het bedrag van de uitgavenposten die daadwerkelijk zijn gecontroleerde in deze kolom opgenomen).

(*****)  Percentage van de gecontroleerde uitgaven in verhouding tot de populatie.


BIJLAGE XXI

MODEL VOOR HET JAARLIJKSE AUDITVERSLAG – ARTIKEL 81, LID 5

1.   Inleiding

1.1

Contactgegevens van het externe auditkantoor dat betrokken was bij de opstelling van het verslag.

1.2

Referentieperiode (bijvoorbeeld 1 juli N-1 tot en met 30 juni N).

1.3

Financieringsinstrument(en)/manda(a)t(en) en programma('s) waarop het auditverslag betrekking heeft. Financieringsovereenkomst waarop het verslag betrekking heeft (de "financieringsovereenkomst").

2.   Audit van de internecontrolesystemen die worden toegepast door de EIB/het EIF of andere internationale financiële instellingen

Resultaten van de externe audit van het interne controlesysteem van de EIB of andere internationale financiële instellingen (IFI's) waarvan een lidstaat aandeelhouder is, waarin de opzet en doeltreffendheid van dit interne controlesysteem zijn beoordeeld en de volgende elementen zijn opgenomen:

2.1

Procedure voor mandaataanvaarding

2.2

Procedure voor de beoordeling en selectie van financiële intermediairs: formele en kwaliteitsbeoordeling.

2.3

Procedure voor de goedkeuring van transacties met financiële intermediairs en de ondertekening van financieringsovereenkomsten ter zake.

2.4

Procedure voor het toezicht op financiële intermediairs in verband met:

2.4.1

rapportage door financiële intermediairs;

2.4.2

bijhouden van gegevens;

2.4.3

betalingen aan eindontvangers;

2.4.4

subsidiabiliteit van eindontvangers;

2.4.5

door de financiële intermediairs aangerekende vergoedingen en kosten;

2.4.6

voorschriften betreffende zichtbaarheid, transparantie en communicatie;

2.4.7

toepassing van de voorschriften inzake staatssteun door de financiële intermediairs;

2.4.8

gedifferentieerde behandeling van investeerders, in voorkomend geval;

2.4.9

naleving van het toepasselijke Unierecht inzake witwassen van geld, terrorismefinanciering, belastingontwijking, belastingfraude of belastingontduiking.

2.5

Systemen voor het verwerken van door de beheerautoriteit ontvangen betalingen.

2.6

Systemen voor de berekening en betaling van bedragen in verband met beheerskosten en -vergoedingen.

2.7

Systemen voor de verwerking van betalingen aan financiële intermediairs.

2.8

Systemen voor de verwerking van rente en andere voordelen als gevolg van steun uit de fondsen aan financieringsinstrumenten

Voor de punten 2.1, 2.2 en 2.3 hoeft na de indiening van het eerste jaarlijkse auditverslag alleen informatie te worden verstrekt over de actualiseringen of wijzigingen van de bestaande procedures of regelingen.

2.9

In het jaarlijkse auditverslag betreffende het laatste boekjaar moet naast de informatie in de punten 2.1 tot en met 2.8 ook informatie over de volgende punten worden opgenomen:

2.9.1

Gedifferentieerde behandeling van investeerders

2.9.2

Bereikte multiplicatorratio in vergelijking met de overeengekomen multiplicatorratio in de garantieovereenkomsten voor financieringsinstrumenten die garanties verstrekken;

2.9.3

Gebruik van rente en andere voordelen die kunnen worden toegeschreven aan steun uit de fondsen aan financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 60;

2.9.4

Gebruik van middelen die aan financieringsinstrumenten zijn terugbetaald en die kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de fondsen, tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode en regelingen voor het gebruik van die middelen na afloop van de subsidiabiliteitsperiode overeenkomstig artikel 62.

3.   Conclusies van de audit

3.1

Conclusie over de vraag of het externe auditkantoor redelijke zekerheid kan bieden over de opzet en doeltreffendheid van het door de EIB of andere IFI's ingestelde internecontrolesysteem waarvan een lidstaat aandeelhouder is, overeenkomstig de toepasselijke regels, aan de hand van de in deel 2 bedoelde elementen.

3.2

Bevindingen en aanbevelingen die het resultaat zijn van de verrichte auditwerkzaamheden.

Bij de punten 3.1 en 3.2 moet worden uitgegaan van de resultaten van de auditwerkzaamheden bedoeld in deel 2, en in voorkomend geval moet rekening worden gehouden met de resultaten van andere nationale of Unie-auditwerkzaamheden die zijn verricht met betrekking tot dezelfde instantie die financieringsinstrumenten of hetzelfde mandaat voor de financieringsinstrumenten uitvoert.


BIJLAGE XXII

MODEL VOOR DE AUDITSTRATEGIE – ARTIKEL 78

1.   INLEIDING

a)

Vermelding van het (de) programma('s) (titel(s) en CCI-nummer(s) (1), de fondsen en periode die onder de auditstrategie vallen.

b)

Vermelding van de auditautoriteit die verantwoordelijk is voor de opstelling van, het toezicht op en de bijwerking van de auditstrategie, en van andere instanties die aan dit document hebben bijgedragen.

c)

Verwijzing naar de status van de auditautoriteit (nationale, regionale of lokale overheidsinstantie) en de instantie waar deze deel van uitmaakt.

d)

Verwijzing naar de beleidsverklaring, het audithandvest of de nationale wetgeving (indien van toepassing), met uitleg over de functies en verantwoordelijkheden van de auditautoriteit en andere instanties die controles uitvoeren onder haar verantwoordelijkheid.

e)

Bevestiging door de auditautoriteit dat de instanties die audits uitvoeren, over de nodige functionele en organisatorische onafhankelijkheid beschikken.

2)   RISICOBEOORDELING

a)

uitleg over de gebruikte risicobeoordelingsmethode; en

b)

interne procedures voor het bijwerken van de risicobeoordeling.

3   METHODOLOGIE

3.1   Overzicht

a)

Verwijzing naar de internationaal aanvaarde auditnormen die de auditautoriteit zal toepassen bij haar auditwerkzaamheden.

b)

Informatie over de wijze waarop de auditautoriteit haar zekerheid zal verkrijgen met betrekking tot programma's in het standaard beheer- en controlesysteem en voor programma’s met verbeterde evenredige regelingen (beschrijving van de belangrijkste bouwstenen – soorten audits en hun toepassingsgebied).

c)

Verwijzing naar de bestaande procedures voor het opstellen van het jaarlijkse controleverslag en auditadvies die moeten worden ingediend bij de Commissie overeenkomstig artikel 77, lid 3, van deze verordening, met de nodige uitzonderingen voor Interreg-programma's op basis van de specifieke regels voor audits van concrete acties die gelden voor Interreg-programma's, overeenkomstig artikel 49 van de Interreg-verordening.

d)

Verwijzing naar audithandleidingen of -procedures die een beschrijving bevatten van de belangrijkste stappen van de auditwerkzaamheden, waaronder de indeling en behandeling van de geconstateerde fouten bij de voorbereiding van het jaarlijkse controleverslag dat bij de Commissie moet worden ingediend overeenkomstig artikel 77, lid 3, punt b).

e)

In het geval van Interreg-programma's, verwijzing naar specifieke auditregelingen en uitleg over de manier waarop de auditautoriteit wil zorgen voor samenwerking met de Commissie met betrekking tot de audits van concrete acties in het kader van de gemeenschappelijke Interreg-steekproef die de Commissie moet nemen overeenkomstig artikel 49 van de Interreg-verordening.

f)

In het geval van Interreg-programma's, wanneer aanvullende auditwerkzaamheden nodig kunnen zijn overeenkomstig artikel 49 van de Interreg-verordening, verwijzing naar specifieke auditregelingen in dat verband en naar de follow-up van die aanvullende auditwerkzaamheden.

3.2   Audits van de goede werking van beheer- en controlesystemen (systeemaudits)

Naam van de instanties/structuren die moeten worden geaudit en vermelding van de hoofdvereisten in het kader van systeemaudits. De lijst omvat alle instanties die in de voorbije twaalf maanden zijn aangewezen.

Indien van toepassing, verwijzing naar de auditinstantie waar de auditautoriteit bij de uitvoering van deze audits op vertrouwt.

Vermelding van alle systeemaudits die gericht zijn op specifieke thematische gebieden of instanties, zoals:

a)

de kwaliteit en de kwantiteit van de administratieve beheersverificaties en de beheersverificaties ter plaatse met betrekking tot toepasselijke wetgeving zoals de regels inzake overheidsopdrachten, staatssteunregels of milieuvoorschriften;

b)

de kwaliteit van de projectselectie en van de beheersverificaties op het niveau van de beheerautoriteit of de intermediaire instantie;

c)

de opzet en de uitvoering van financieringsinstrumenten op het niveau van de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren;

d)

de werking en de beveiliging van elektronische systemen, en hun koppeling met het elektronisch systeem voor gegevensuitwisseling van de Commissie;

e)

de betrouwbaarheid van gegevens met betrekking tot streefdoelen en mijlpalen en met betrekking tot de voortgang van het programma in de richting van de doelstellingen, zoals verstrekt door de beheerautoriteit;

f)

financiële correcties (en inhoudingen op de rekeningen);

g)

de uitvoering van doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen, onderbouwd door een frauderisicobeoordeling.

3.3   Audits van concrete acties

3.3.1   Voor alle programma's behalve Interreg-programma's

a)

Beschrijving van de steekproefmethode (of verwijzing naar een intern document waarin de methode wordt beschreven) die wordt gebruikt overeenkomstig artikel 79 (en andere specifieke bestaande procedures voor audits van concrete acties, met name met betrekking tot de classificatie en behandeling van de vastgestelde fouten, met inbegrip van vermoedens van fraude).

b)

Er wordt een afzonderlijke beschrijving voorgesteld voor de jaren waarin de lidstaat de verbeterde evenredige regeling wenst toe te passen voor een of meer programma als bedoeld in artikel 83.

3.3.2   Voor Interreg-programma's

a)

Beschrijving van de behandeling van bevindingen en fouten (of verwijzing naar een intern document waarin deze behandeling wordt beschreven) die wordt gebruikt overeenkomstig artikel 49, lid 1, van de Interreg-verordening, en andere specifieke bestaande procedures voor audits van concrete acties, met name met betrekking tot de gemeenschappelijke Interreg-steekproef die de Commissie ieder jaar moet nemen.

b)

Er wordt een afzonderlijke beschrijving voorgesteld voor de jaren waarin de gemeenschappelijke steekproef voor audits van concrete acties voor Interreg-programma's geen concrete acties of steekproefeenheden van het programma in kwestie bevat en wanneer de auditautoriteit een steekproef verricht overeenkomstig artikel 49, lid 10, van de Interreg-verordening.

In het in punt b) bedoelde geval van een steekproef wordt een beschrijving gegeven van de steekproefmethode die door de auditautoriteit wordt gebruikt en van andere bestaande specifieke procedures voor audits van concrete acties, met name met betrekking tot de indeling en behandeling van vastgestelde fouten enz.

3.4   Audits van de jaarrekening

Beschrijving van de auditaanpak voor audits van de jaarrekening.

3.5   Verificatie van de beheersverklaring

Verwijzing naar de interne procedures die een overzicht geven van de werkwijze bij de verificatie, in het kader van het auditadvies, van de beweringen in de door de beheerautoriteit opgestelde beheersverklaring.

4.   GEPLANDE AUDITWERKZAAMHEDEN

a)

beschrijving en motivering van de auditprioriteiten en -doelstellingen met betrekking tot het lopende boekjaar en de twee daaropvolgende boekjaren, en een toelichting bij de koppeling van de resultaten van de risicobeoordeling met de geplande auditwerkzaamheden;

b)

een indicatieve lijst van systeemaudits, waaronder audits gericht op specifieke thematische gebieden, voor het lopende boekjaar en de twee daaropvolgende boekjaren, als volgt:

Autoriteiten/instanties of specifieke thematische gebieden die moeten worden geaudit

CCI

Titel van het programma

Instantie verantwoordelijk voor de audit

Resultaat risicobeoordeling

20xx

Doelstelling en reikwijdte audit

20xx

Doelstelling en reikwijdte audit

20xx

Doelstelling en reikwijdte audit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5)   MIDDELEN

a)

Organogram van de auditautoriteit.

b)

Vermelding van de geplande middelen die zullen worden toegewezen met betrekking tot het lopende boekjaar en de twee daaropvolgende boekjaren (waaronder informatie over alle geplande uitbestedingen en hun toepassingsgebied, indien van toepassing).


(1)  Vermeld de programma's die onder een gemeenschappelijk beheer- en controlesysteem vallen, indien één auditstrategie wordt opgesteld voor meerdere programma's.


BIJLAGE XXIII

MODEL VOOR BETALINGSAANVRAGEN – ARTIKEL 91, LID 3

BETALINGSAANVRAAG

EUROPESE COMMISSIE

 

 

Betrokken fonds (1):

<type="S" input="S"> (2)

Referentie van de Commissie (CCI):

<type="S" input="S">

Naam van het programma:

<type="S" input="G">

Besluit van de Commissie:

<type="S" input="G">

Datum van het besluit van de Commissie:

<type="D" input="G">

Nummer van de betalingsaanvraag:

<type="N" input="G">

Datum van indiening van de betalingsaanvraag:

<type="D" input="G">

Nationaal referentienummer (optioneel):

<type="S" maxlength="250" input="M">

 

 

Overeenkomstig artikel 91 heeft deze betalingsaanvraag betrekking op het boekjaar:

Van (3)

<type="D" input="G">

tot:

<type="D" input="G">

Uitgaven uitgesplitst naar prioriteit en, indien relevant, naar regiocategorie, zoals opgenomen in de rekeningen van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent

(Inclusief programmabijdragen aan financieringsinstrumenten (artikel 92) en in de context van staatssteun betaalde voorschotten (artikel 91, lid 5)

Deze tabel mag geen uitgaven bevatten in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Prioriteit

Berekeningsgrondslag (publiek of totaal) (4)

Totaalbedrag van door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt a), en lid 4, punt c)

Totaalbedrag van de Uniebijdrage overeenkomstig artikel 91, lid 4, punten a) en b)

Bedrag voor technische bijstand overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt b)

Totaalbedrag van de geleverde of te leveren overheidsbijdrage overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt c)

(A)

(B)

(C)

(D)

(E)

Prioriteit 1

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

 

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

OF

Uitgaven uitgesplitst naar specifieke doelstelling, zoals opgenomen in de rekeningen van de beheerautoriteit

Toepasselijk op het AMIF, het ISF en het BMVI

Deze tabel mag geen uitgaven bevatten in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Specifieke doelstelling

Berekeningsgrondslag (publiek of totaal)

Totaalbedrag van door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt a), en lid 4, punt c)

Totaalbedrag van de Uniebijdrage overeenkomstig artikel 91, lid 4, punten a) en b)

Totaalbedrag van de geleverde of te leveren overheidsbijdrage overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt c)

(A)

(B)

(C)

(D)

Specifieke doelstelling 1

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (met uitzondering van de bijzondere doorreisregeling) of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (bijzondere doorreisregeling)

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de BMVI-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 2

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 3

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 4 (AMIF)

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 19 van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten in”)

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten uit”)

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling technische bijstand

 

 

 

 

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 37

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

 

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Het model wordt automatisch aangepast op basis van het CCI. Bijvoorbeeld: in het geval van programma's zonder regiocategorieën (Cohesiefonds, JTF, doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), EFMZVA indien van toepassing) of programma's zonder differentiëring van de medefinancieringspercentages binnen een prioriteit (specifieke doelstelling), ziet de tabel er als volgt uit:

Deze tabel mag geen uitgaven bevatten in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Prioriteit

Berekeningsgrondslag (publiek of totaal) (')

Totaalbedrag van door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt a), en lid 4, punt c)

Totaalbedrag van de Uniebijdrage overeenkomstig artikel 91, lid 4, punten a) en b)

Bedrag voor technische bijstand overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt b)

Totaalbedrag van de geleverde of te leveren overheidsbijdrage overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt c)

 

(A)

(B)

(C)

(D)

(E)

Prioriteit 1

<type="S" input="C">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

<type="S" input="C">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

<type="S" input="C">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

VERKLARING

Door deze betalingsaanvraag te valideren verzoekt de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent/beheerautoriteit om betaling van de hieronder vermelde bedragen.

Namens de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent:

of

Namens de beheerautoriteit die verantwoordelijk is voor de boekhoudfunctie:

<type="S" input="G">

BETALINGSAANVRAAG

FONDS

 

 

Minder ontwikkelde regio's

Overgangsregio's

Meer ontwikkelde regio's

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

 

(A)

(B)

(C)

(D)

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

OPMERKINGEN

 

Het model wordt automatisch aangepast op basis van het CCI. Bijvoorbeeld: in het geval van programma's zonder regiocategorieën (Cohesiefonds, JTF, doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), EFMZVA indien van toepassing) of programma's zonder differentiëring van de medefinancieringspercentages binnen een prioriteit (specifieke doelstelling), ziet de tabel er als volgt uit:

FONDS

BEDRAG

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="G">

Of

Toepasselijk op het AMIF, het ISF en het BMVI

Fonds

 

Bedragen

<type="S" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="S" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="S" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="S" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (met uitzondering van de bijzondere doorreisregeling) of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="S" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (bijzondere doorreisregeling)

<type="Cu" input="G">

<type="S" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="S" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de BMVI-verordening

<type="S" input="G">

<type="S" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 19 van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="S" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="S" input="G">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5

<type="Cu" input="G">

<type="S" input="G">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 37

<type="Cu" input="G">

OPMERKINGEN

 

Betaling zal plaatsvinden op de volgende bankrekening:

Aangewezen instantie

<type="S" maxlength="150" input="G">

Bank

<type="S" maxlength="150" input="G">

BIC-code

<type="S" maxlength="11" input="G">

IBAN-code bankrekening

<type="S" maxlength="34" input="G">

Rekeninghouder (indien deze niet de aangewezen instantie is)

<type="S" maxlength="150" input="G">

Aanhangsel 1

Informatie over programmabijdragen aan financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 92, die zijn opgenomen in de betalingsaanvragen (cumulatief vanaf de aanvang van het programma)

Prioriteit

Bedrag dat in de eerste betalingsaanvraag is opgenomen en aan het financieringsinstrument is betaald overeenkomstig artikel 92 (maximaal 30 % van het totaalbedrag aan programmabijdragen dat in het kader van de desbetreffende financieringsovereenkomst is vastgelegd voor [het/de] financieringsinstrument[en])

Overeenkomstige goedgekeurde bedrag als bedoeld in artikel 92, lid 3 (5)

(A)

(B)

(C)

(D)

Totaalbedrag van aan financieringsinstrumenten betaalde programmabijdragen

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Totaalbedrag van de programmabijdragen overeenkomstig artikel 92, lid 2, punt b)

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Prioriteit 1

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Het model wordt automatisch aangepast op basis van het CCI. Bijvoorbeeld: in het geval van programma's zonder regiocategorieën (Cohesiefonds, JTF, doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), EFMZVA indien van toepassing) of programma's zonder differentiëring van de medefinancieringspercentages binnen een prioriteit (specifieke doelstelling), ziet de tabel er als volgt uit:

Prioriteit

Bedrag dat in de eerste betalingsaanvraag is opgenomen en aan het financieringsinstrument is betaald overeenkomstig artikel 92 (maximaal 30 % van het totaalbedrag aan programmabijdragen dat in het kader van de desbetreffende financieringsovereenkomst is vastgelegd voor [het/de] financieringsinstrument[en])

Overeenkomstige goedgekeurde bedrag als bedoeld in artikel 92, lid 3 (6)

(A)

(B)

(C)

(D)

Totaalbedrag van aan financieringsinstrumenten betaalde programmabijdragen

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Totaalbedrag van de programmabijdragen overeenkomstig artikel 92, lid 2, punt b)

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Prioriteit 1

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Of

Toepasselijk op het AMIF, ISF en het BMVI

Specifieke doelstelling

Bedrag dat in de eerste betalingsaanvraag is opgenomen en aan het financieringsinstrument is betaald overeenkomstig artikel 92 (maximaal 30 % van het totaalbedrag aan programmabijdragen dat in het kader van de desbetreffende financieringsovereenkomst is vastgelegd voor [het/de] financieringsinstrument[en])

Overeenkomstige goedgekeurde bedrag als bedoeld in artikel 92, lid 3 (7)

(A)

(B)

(C)

(D)

Totaalbedrag van aan financieringsinstrumenten betaalde programmabijdragen

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Totaalbedrag van de programmabijdragen overeenkomstig artikel 92, lid 2, punt b)

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Specifieke doelstelling 1

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 2

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 3

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 4 (AMIF)

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Aanhangsel 2

Informatie over uitgaven in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden (cumulatief vanaf het begin van de programmeringsperiode)

Prioriteit

Berekeningsgrondslag (publiek of totaal) (8)

Bedrag aan door begunstigen gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties in de zin van artikel 91, lid 3, punt a) of c), of bijdrage van de Unie overeenkomstig artikel 91, lid 4, in verband met niet-vervulde randvoorwaarden in de zin van artikel 15, lid 5 of 6, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Bedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties in de zin van artikel 91, lid 3, punt a) of c), of bijdrage van de Unie overeenkomstig artikel 91, lid 4, in verband met vervulde randvoorwaarden in de zin van artikel 15, lid 5 of 6, of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden (9)

Totaal

Publiek

Totaal

Publiek

(A)

(B)

(C)

(D)

(E)

Prioriteit 1

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

 

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Aanhangsel 3

Informatie over uitgaven in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden (cumulatief vanaf het begin van de programmeringsperiode) voor het AMIF, het ISF en het BMVI

Specifieke doelstelling

Berekeningsgrondslag (publiek of totaal)

Bedrag aan door begunstigen gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties in de zin van artikel 91, lid 3, punt a) of c), of bijdrage van de Unie overeenkomstig artikel 91, lid 4, in verband met niet-vervulde randvoorwaarden in de zin van artikel 15, lid 5 of 6, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Bedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties in de zin van artikel 91, lid 3, punt a) of c), of bijdrage van de Unie overeenkomstig artikel 91, lid 4, in verband met vervulde randvoorwaarden in de zin van artikel 15, lid 5 of 6, of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden (10)

(A)

Totaal

(B)

Publiek

(C)

Totaal

(D)

Publiek

(E)

Specifieke doelstelling 1

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (met uitzondering van de bijzondere doorreisregeling) of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (bijzondere doorreisregeling)

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de BMVI-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 2

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 4 van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 3

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 4 (AMIF)

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 19 van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten in”)

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten uit”)

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 37

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

 

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="M">

Aanhangsel 4

Voorschotten betaald in het kader van staatssteun (artikel 91, lid 5), die in de betalingsaanvraag zijn opgenomen (cumulatief vanaf de aanvang van het programma)

Prioriteit

Aan voorschotten betaald totaalbedrag (11)

Bedrag dat is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden binnen drie jaar na het jaar van betaling van de voorschotten

Bedrag dat niet is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden en waarvoor de periode van drie jaar nog niet is verlopen

(A)

(B)

(C)

Prioriteit 1

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Totaal

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Het model wordt automatisch aangepast op basis van het CCI. Bijvoorbeeld: in het geval van programma's zonder regiocategorieën (Cohesiefonds, JTF, doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), EFMZVA) ziet de tabel er als volgt uit:

Prioriteit

Aan voorschotten betaald totaalbedrag (12)

Bedrag dat is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden binnen drie jaar na betaling van de voorschotten

Bedrag dat niet is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden en waarvoor de periode van drie jaar nog niet is verlopen

(A)

(B)

(C)

Prioriteit 1

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Of

Toepasselijk op het AMIF, het ISF en het BMVI

Specifieke doelstelling

Aan voorschotten betaald totaalbedrag (13)

Bedrag dat is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden binnen drie jaar na betaling van de voorschotten

Bedrag dat niet is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden en waarvoor de periode van drie jaar nog niet is verlopen

(A)

(B)

(C)

Specifieke doelstelling 1

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 2

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 3

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 4 (AMIF)

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">


(1)  Indien een programma betrekking heeft op meer dan één fonds, moet voor elk fonds afzonderlijk een betalingsaanvraag worden ingediend.

(2)  Legenda:

type: N = aantal, D = datum, S = string, C = checkbox, P = percentage, B = booleaans, Cu = munteenheid

input: M = manueel, S = selectie, G = gegenereerd door systeem

(3)  Eerste dag van het boekjaar, die automatisch door het elektronische systeem wordt vermeld.

(4)  In geval van medefinanciering uit het EFMZVA zijn alleen "totale subsidiabele overheidsuitgaven" van toepassing. In dat geval wordt de berekeningsgrondslag in dit model daarom automatisch beperkt tot "publiek".

(5)  Dit bedrag wordt niet opgenomen in de betalingsaanvraag.

(6)  Dit bedrag wordt niet opgenomen in de betalingsaanvraag.

(7)  Dit bedrag wordt niet opgenomen in de betalingsaanvraag.

(8)  In geval van medefinanciering uit het EFMZVA zijn alleen "totale subsidiabele overheidsuitgaven" van toepassing. In dat geval wordt de berekeningsgrondslag in dit model daarom automatisch beperkt tot "publiek".

(9)  De bedragen in deze kolom moeten identiek zijn aan de bedragen in de eerste tabel van bijlage XXIII.

(10)  De bedragen in deze kolom moeten identiek zijn aan de bedragen in de eerste tabel van bijlage XXIII.

(11)  Dit bedrag wordt opgenomen in het totaalbedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties, zoals vermeld in de betalingsaanvraag. Aangezien staatssteun per definitie behoort tot de overheidsuitgaven, is dit totaalbedrag gelijk aan de overheidsuitgaven.

(12)  Dit bedrag wordt opgenomen in het totaalbedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties, zoals vermeld in de betalingsaanvraag. Aangezien staatssteun per definitie behoort tot de overheidsuitgaven, is dit totaalbedrag gelijk aan de overheidsuitgaven.

(13)  Dit bedrag wordt opgenomen in het totaalbedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties, zoals vermeld in de betalingsaanvraag. Aangezien staatssteun per definitie behoort tot de overheidsuitgaven, is dit totaalbedrag gelijk aan de overheidsuitgaven.


BIJLAGE XXIV

MODEL VOOR DE REKENINGEN – ARTIKEL 98, LID 1, PUNT A)

REKENINGEN VOOR BOEKJAAR

<type="D" – type="D" input="S">

EUROPESE COMMISSIE

 

 

Betrokken fonds (1):

<type="S" input="S"> (2)

Referentie van de Commissie (CCI):

<type="S" input="S">

Naam van het programma:

<type="S" input="G">

Besluit van de Commissie:

<type="S" input="G">

Datum van het besluit van de Commissie:

<type="D" input="G">

Versie van de rekeningen:

<type="S" input="G">

Datum van indiening van de rekeningen:

<type="D" input="G">

Nationaal referentienummer (optioneel):

<type="S" maxlength="250" input="M">

 

 

VERKLARINGEN

De beheerautoriteit / de instantie die de boekhoudfunctie voor het programma uitoefent, bevestigt hierbij dat:

1)

de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn;

2)

voldaan is aan de bepalingen in artikel 76, lid 1, punten b) en c).

Namens de beheerautoriteit / instantie die de boekhoudfunctie uitoefent:

<type="S" input="G">

De beheerautoriteit die verantwoordelijk is voor het programma, bevestigt hierbij dat:

1)

de in de rekeningen opgenomen uitgaven in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht en wettig en regelmatig zijn;

2)

voldaan is aan de bepalingen van de fondsspecifieke verordeningen, van artikel 63, lid 5, van het Financieel Reglement en van artikel 74, lid 1, punten a) tot en met e), van onderhavige verordening;

3)

voldaan is aan de bepalingen van artikel 82 met betrekking tot de beschikbaarheid van documenten.

Namens de beheerautoriteit

<type="S" input="G">

Aanhangsel 1

In de boekhoudsystemen van de boekhoudfunctie opgenomen bedragen – artikel 98, lid 3, punt a)

Deze tabel mag geen uitgaven bevatten in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Prioriteit

Totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven die zijn opgenomen in de boekhoudsystemen van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent en die zijn opgenomen in betalingsaanvragen voor het boekjaar overeenkomstig artikel 98, lid 3, punt a)

Bedrag voor technische bijstand overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt b)

Totaalbedrag van de overeenkomstige geleverde of te leveren overheidsbijdrage overeenkomstig artikel 98, lid 3, punt a)

(A)

(B)

(C)

Prioriteit 1

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Totaal

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Of

Toepasselijk op het AMIF, het ISF en het BMVI

Deze tabel mag geen uitgaven bevatten in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Specifieke doelstelling

Totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven die zijn opgenomen in de boekhoudsystemen van de beheerautoriteit en die zijn opgenomen in de betalingsaanvraag voor het boekjaar overeenkomstig artikel 98, lid 3, punt a)

Totaalbedrag van de overeenkomstige geleverde of te leveren overheidsbijdrage overeenkomstig artikel 98, lid 3, punt a)

(A)

(B)

Specifieke doelstelling 1

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (met uitzondering van de bijzondere doorreisregeling) of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (bijzondere doorreisregeling)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de BMVI-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 2

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 3

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 4 (AMIF)

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 19 van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten in”)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten uit”)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 37

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Totaal

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (met uitzondering van de bijzondere doorreisregeling) of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (bijzondere doorreisregeling)

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de BMVI-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 19 van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 37

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Het model wordt automatisch aangepast op basis van het CCI. Bijvoorbeeld: in het geval van programma's zonder regiocategorieën (Cohesiefonds, JTF, doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), EFMZVA indien van toepassing) of programma's zonder differentiëring van de medefinancieringspercentages binnen een prioriteit (specifieke doelstelling), ziet de tabel er als volgt uit:

Deze tabel mag geen uitgaven bevatten in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Prioriteit

Totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven die zijn opgenomen in de boekhoudsystemen van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent en die zijn opgenomen in betalingsaanvragen voor het boekjaar overeenkomstig artikel 98, lid 3, punt a)

Bedrag voor technische bijstand overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt b)

Totaalbedrag van de overeenkomstige geleverde of te leveren overheidsbijdrage overeenkomstig artikel 98, lid 3, punt a)

(A)

(B)

(C)

Prioriteit 1

<type="Cu" input="M">

 

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

<type="Cu" input="M">

 

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

<type="Cu" input="M">

 

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

 

<type="Cu" input="G">

Aanhangsel 2

Tijdens het boekjaar geschrapte bedragen – artikel 98, lid 3, punt b), en lid 7

Prioriteit

Geschrapte bedragen

Totaalbedrag aan in de betalingsaanvragen opgenomen uitgaven

Overeenkomstige overheidsbijdrage

(A)

(B)

Prioriteit 1

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Totaal

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Tijdens het boekjaar geschrapte bedragen, uitgesplitst naar de boekjaren waarin de overeenkomstige uitgaven zijn gedeclareerd

Met betrekking tot het boekjaar dat afloopt op 30 juni XX... (totaal)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Waarvan met name de bedragen die zijn gecorrigeerd naar aanleiding van audits

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Met betrekking tot het boekjaar dat afloopt op 30 juni XX... (totaal)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Waarvan met name de bedragen die zijn gecorrigeerd naar aanleiding van audits

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Het model wordt automatisch aangepast op basis van het CCI. Bijvoorbeeld: in het geval van programma's zonder regiocategorieën (Cohesiefonds, JTF, doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), EFMZVA indien van toepassing) of programma's zonder differentiëring van de medefinancieringspercentages binnen een prioriteit (specifieke doelstelling), ziet de tabel er als volgt uit:

Prioriteit

Geschrapte bedragen

Totaalbedrag aan in de betalingsaanvragen opgenomen uitgaven

Overeenkomstige overheidsbijdrage

(A)

(B)

Prioriteit 1

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Tijdens het boekjaar geschrapte bedragen, uitgesplitst naar de boekjaren waarin de overeenkomstige uitgaven zijn gedeclareerd

Met betrekking tot het boekjaar dat afloopt op 30 juni XX ... (totaal)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Waarvan met name de bedragen die zijn gecorrigeerd naar aanleiding van audits

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Met betrekking tot het boekjaar dat afloopt op 30 juni XX... (totaal)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Waarvan met name de bedragen die zijn gecorrigeerd naar aanleiding van audits

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Of

Toepasselijk op het AMIF, het ISF en het BMVI

Specifieke doelstelling

Geschrapte bedragen

Totaalbedrag aan in de betalingsaanvragen opgenomen uitgaven

Overeenkomstige overheidsuitgaven

(A)

(B)

Specifieke doelstelling 1

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (met uitzondering van de bijzondere doorreisregeling) of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (bijzondere doorreisregeling)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de BMVI-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 2

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 3

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 4

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 19 van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten in”)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten uit”)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 37

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Totaal

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (met uitzondering van de bijzondere doorreisregeling) of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (bijzondere doorreisregeling)

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de BMVI-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 19 van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 37

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Tijdens het boekjaar geschrapte bedragen, uitgesplitst naar de boekjaren waarin de overeenkomstige uitgaven zijn gedeclareerd

Met betrekking tot het boekjaar dat afloopt op 30 juni XX... (totaal)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Waarvan met name de bedragen die zijn gecorrigeerd naar aanleiding van audits

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Met betrekking tot het boekjaar dat afloopt op 30 juni XX... (totaal)

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Waarvan met name de bedragen die zijn gecorrigeerd naar aanleiding van audits

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Aanhangsel 3

Bedragen van aan financieringsinstrumenten betaalde programmabijdragen

(cumulatief vanaf de aanvang van het programma) – artikel 98, lid 3, punt c)

Prioriteit

Bedrag dat in de eerste betalingsaanvraag is opgenomen en aan het financieringsinstrument is betaald overeenkomstig artikel 92 (maximaal 30 % van het totaalbedrag aan programmabijdragen dat in het kader van de desbetreffende financieringsovereenkomst is vastgelegd voor [het/de] financieringsinstrument[en])

Overeenkomstige goedgekeurde bedrag als bedoeld in artikel 92, lid 3 (3)

(A)

(B)

(C)

(D)

Totaalbedrag van aan financieringsinstrumenten betaalde programmabijdragen

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Totaalbedrag van de programmabijdragen overeenkomstig artikel 92, lid 2, punt b)

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Prioriteit 1

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Totaal

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Het model wordt automatisch aangepast op basis van het CCI. Bijvoorbeeld: in het geval van programma's zonder regiocategorieën (Cohesiefonds, JTF, doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), EFMZVA indien van toepassing) of in het geval van programma's zonder differentiëring van de medefinancieringspercentages binnen een prioriteit (specifieke doelstelling), ziet de tabel er als volgt uit:

Prioriteit

Bedrag dat in de eerste betalingsaanvraag is opgenomen en aan het financieringsinstrument is betaald overeenkomstig artikel 92 (maximaal 30 % van het totaalbedrag aan programmabijdragen dat in het kader van de desbetreffende financieringsovereenkomst is vastgelegd voor [het/de] financieringsinstrument[en])

Overeenkomstige goedgekeurde bedrag als bedoeld in artikel 92, lid 3 (4)

(A)

(B)

(C)

(D)

Totaalbedrag van aan financieringsinstrumenten betaalde programmabijdragen

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Totaalbedrag van de programmabijdragen overeenkomstig artikel 92, lid 2, punt b)

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Prioriteit 1

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Of

Toepasselijk op het AMIF, het ISF en het BMVI

Specifieke doelstelling

Bedrag dat in de eerste betalingsaanvraag is opgenomen en aan het financieringsinstrument is betaald overeenkomstig artikel 92 (maximaal 30 % van het totaalbedrag aan programmabijdragen dat in het kader van de desbetreffende financieringsovereenkomst is vastgelegd voor [het/de] financieringsinstrument[en])

Overeenkomstige goedgekeurde bedrag als bedoeld in artikel 92, lid 3 (5)

(A)

(B)

(C)

(D)

Totaalbedrag van aan financieringsinstrumenten betaalde programmabijdragen

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Totaalbedrag van de programmabijdragen overeenkomstig artikel 86, lid 2, punt b)

Totaalbedrag van de overeenkomstige overheidsbijdrage

Specifieke doelstelling 1

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 2

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 3

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 4

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Aanhangsel 4

Afstemming van uitgaven – artikel 98, lid 3, punt d), en artikel 98, lid 7

Prioriteit

Totaalbedrag aan subsidiabele uitgaven opgenomen in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvragen

Overeenkomstig artikel 98 van de verordening gedeclareerde uitgaven

Verschil

Toelichting (verplicht in geval van verschillen voor elke methode van in mindering brengen overeenkomstig artikel 98, lid 6)

Totaalbedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het systeem van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent

Totaalbedrag van de geleverde of te leveren overheidsbijdrage aan de uitvoering van concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het systeem van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent

Totaalbedrag aan subsidiabele uitgaven dat is opgenomen in de boekhoudsystemen van de boekhoudfunctie en in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvragen in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Totaalbedrag van de overeenkomstige geleverde of te leveren overheidsbijdrage voor de uitvoering van concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

(E=A-C)

(F=B-D)

 

(A)

(B)

(C)

(D)

(E)

(F)

(G)

Prioriteit 1

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Prioriteit 2

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Prioriteit 3

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Overgangsregio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Waarvan bedragen die in de lopende rekeningen zijn gecorrigeerd naar aanleiding van audits

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

 

Of

Toepasselijk op het AMIF, het ISF en het BMVI

Specifieke doelstelling

Totaalbedrag aan subsidiabele uitgaven opgenomen in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvragen

Overeenkomstig artikel 98 van de verordening gedeclareerde uitgaven

Verschil

Toelichting (verplicht in geval van verschillen voor elke methode van in mindering brengen overeenkomstig artikel 98, lid 6)

Totaalbedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het systeem van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent

Totaalbedrag van de geleverde of te leveren overheidsbijdrage aan de uitvoering van concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het systeem van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent

Totaalbedrag aan subsidiabele uitgaven dat is opgenomen in de boekhoudsystemen van de beheerautoriteit en in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvragen in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Totaalbedrag van de overeenkomstige geleverde of te leveren overheidsbijdrage voor de uitvoering van concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

(E=A-C)

(F=B-D)

 

(A)

(B)

(C)

(D)

(E)

(F)

(G)

Specifieke doelstelling 1

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (met uitzondering van de bijzondere doorreisregeling) of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (bijzondere doorreisregeling)

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de BMVI-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Specifieke doelstelling 2

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Specifieke doelstelling 3

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Specifieke doelstelling 4 (AMIF)

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 19 van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten in”)

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten uit”)

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 37

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (met uitzondering van de bijzondere doorreisregeling) of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (bijzondere doorreisregeling)

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 19 van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Technische bijstand overeenkomstig artikel 37

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Waarvan bedragen die in de lopende rekeningen zijn gecorrigeerd naar aanleiding van audits

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

 

Het model wordt automatisch aangepast op basis van het CCI. Bijvoorbeeld: in het geval van programma's zonder regiocategorieën (Cohesiefonds, JTF, doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), EFMZVA indien van toepassing) of programma's zonder differentiëring van de medefinancieringspercentages binnen een prioriteit (specifieke doelstelling), ziet de tabel er als volgt uit:

Prioriteit

Totaalbedrag aan subsidiabele uitgaven opgenomen in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvragen

Overeenkomstig artikel 98 van de verordening gedeclareerde uitgaven

Verschil

Toelichting (verplicht in geval van verschillen)

Totaalbedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het systeem van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent

Totaalbedrag van de geleverde of te leveren overheidsbijdrage aan de uitvoering van concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het systeem van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent

Totaalbedrag aan subsidiabele uitgaven dat is opgenomen in de boekhoudsystemen van de boekhoudfunctie en in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvragen in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Totaalbedrag van de overeenkomstige geleverde of te leveren overheidsbijdrage voor de uitvoering van concrete acties in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden zijn vervuld of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

(E=A-C)

(F=B-D)

 

(A)

(B)

(C)

(D)

(E)

(F)

(G)

Prioriteit 1

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

Prioriteit 2

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="S" maxlength="500" input="M">

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Waarvan bedragen die in de lopende rekeningen zijn gecorrigeerd naar aanleiding van audits

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

 

Aanhangsel 5

Informatie over uitgaven in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld

(cumulatief vanaf het begin van de programmeringsperiode)

Prioriteit

Berekeningsgrondslag (publiek of totaal) (6)

Bedrag aan door begunstigen gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt a) of c), of bijdrage van de Unie overeenkomstig artikel 91, lid 4, in verband met niet-vervulde randvoorwaarden in de zin van artikel 15, lid 5 of 6, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Bedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties overeenkomstig artikel 91, lid 3, punt a) of c), of bijdrage van de Unie overeenkomstig artikel 91, lid 4, in verband met vervulde randvoorwaarden in de zin van artikel 15, lid 5 of 6, of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden (7)

Totaal

Publiek

Totaal

Publiek

(A)

(B)

(C)

(D)

(E)

Prioriteit 1

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

 

 

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

 

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Aanhangsel 6

Informatie over uitgaven in verband met specifieke doelstellingen waarvoor de randvoorwaarden niet zijn vervuld

(cumulatief vanaf het begin van de programmeringsperiode) voor het AMIF, het ISF en het BMVI

Specifieke doelstelling

Berekeningsgrondslag (publiek of totaal)

Bedrag aan door begunstigen gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties in de zin van artikel 91, lid 3, punt a) of c), of bijdrage van de Unie overeenkomstig artikel 91, lid 4, in verband met niet-vervulde randvoorwaarden in de zin van artikel 15, lid 5 of 6, met uitzondering van concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden

Bedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties in de zin van artikel 91, lid 3, punt a) of c), of bijdrage van de Unie overeenkomstig artikel 91, lid 4, in verband met vervulde randvoorwaarden in de zin van artikel 15, lid 5 of 6, of concrete acties die bijdragen tot de vervulling van de randvoorwaarden (8)

(A)

Totaal

(B)

Publiek

(C)

Totaal

(D)

Publiek

(E)

Specifieke doelstelling 1

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (met uitzondering van de bijzondere doorreisregeling) of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening (bijzondere doorreisregeling)

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de BMVI-verordening

<type="S" input="G">

<type="S" input="M">

<type="S" input="M">

<type="S" input="M">

<type="S" input="M">

Specifieke doelstelling 2

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 2, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 3, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 12, lid 4, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 6, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 3

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 5, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 4 (AMIF)

 

 

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 4, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden gefinancierd overeenkomstig artikel 19 van de AMIF-verordening

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden gefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten in”)

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden gefinancierd overeenkomstig artikel 20 van de AMIF-verordening (“overdrachten uit”)

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 36, lid 5

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Technische bijstand overeenkomstig artikel 37

<type="S" input="G">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

 

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

 

Aanhangsel 7

Voorschotten betaald in het kader van staatssteun op grond van artikel 91, lid 5 (cumulatief vanaf de aanvang van het programma)

Prioriteit

Aan voorschotten betaald totaalbedrag (9)

Bedrag dat is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden binnen drie jaar na het jaar van betaling van de voorschotten

Bedrag dat niet is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden en waarvoor de periode van drie jaar nog niet is verlopen

(A)

(B)

(C)

Prioriteit 1

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Totaal

 

 

 

Minder ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Overgangsregio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Meer ontwikkelde regio's

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte gebieden

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Het model wordt automatisch aangepast op basis van het CCI. Bijvoorbeeld: in het geval van programma's zonder regiocategorieën (Cohesiefonds, JTF, doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), EFMZVA) ziet de tabel er als volgt uit:

Prioriteit

Uit het programma betaald totaalbedrag aan voorschotten (10)

Bedrag dat is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden binnen drie jaar na betaling van de voorschotten

Bedrag dat niet is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden en waarvoor de periode van drie jaar nog niet is verlopen

(A)

(B)

(C)

Prioriteit 1

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 2

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Prioriteit 3

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

Of

Toepasselijk op het AMIF, het ISF en het BMVI

Specifieke doelstelling

Uit het programma betaald totaalbedrag aan voorschotten (11)

Bedrag dat is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden binnen drie jaar na betaling van de voorschotten

Bedrag dat niet is gebruikt voor uitgaven door de begunstigden en waarvoor de periode van drie jaar nog niet is verlopen

(A)

(B)

(C)

Specifieke doelstelling 1

 

 

 

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 2

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening, artikel 12, lid 1, van de BMVI-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 3

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ISF-verordening of artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Specifieke doelstelling 4

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Acties die worden medegefinancierd overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de AMIF-verordening

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

<type="Cu" input="M">

Algemeen totaal

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">

<type="Cu" input="G">


(1)  Indien een programma betrekking heeft op meer dan één fonds, moeten de rekeningen voor elk fonds afzonderlijk worden ingediend.

(2)  Legenda: type: N = aantal, D = datum, S = string, C = checkbox, P = percentage, B = booleaans, Cu = munteenheid

input: M = manueel, S = selectie, G = gegenereerd door systeem

(3)  Dit bedrag wordt niet opgenomen in betalingsaanvragen.

(4)  Dit bedrag wordt niet opgenomen in betalingsaanvragen.

(5)  Dit bedrag wordt niet opgenomen in de betalingsaanvraag.

(6)  In geval van medefinanciering uit het EFMZVA zijn alleen "totale subsidiabele overheidsuitgaven" van toepassing. In dat geval wordt de berekeningsgrondslag in dit model daarom automatisch beperkt tot "publiek".

(7)  De bedragen in deze kolom moeten identiek zijn aan de bedragen in de eerste tabel van aanhangsel 1 bij bijlage XXIV.

(8)  De bedragen in deze kolom moeten identiek zijn aan de bedragen in de eerste tabel van bijlage XXIV.

(9)  Dit bedrag wordt opgenomen in het totaalbedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties, zoals vermeld in de betalingsaanvraag. Aangezien staatssteun per definitie behoort tot de overheidsuitgaven, is dit totaalbedrag gelijk aan de overheidsuitgaven.

(10)  Dit bedrag wordt opgenomen in het totaalbedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties, zoals vermeld in de betalingsaanvraag. Aangezien staatssteun per definitie behoort tot de overheidsuitgaven, is dit totaalbedrag gelijk aan de overheidsuitgaven.

(11)  Dit bedrag wordt opgenomen in het totaalbedrag aan door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties, zoals vermeld in de betalingsaanvraag. Aangezien staatssteun per definitie behoort tot de overheidsuitgaven, is dit totaalbedrag gelijk aan de overheidsuitgaven.


BIJLAGE XXV

VASTSTELLING VAN DE HOOGTE VAN DE FINANCIËLE CORRECTIES: FINANCIËLE CORRECTIES VOLGENS EEN VAST PERCENTAGE EN DOOR MIDDEL VAN EXTRAPOLATIE – ARTIKEL 104, LID 1

1.   Elementen voor de toepassing van een geëxtrapoleerde correctie

Indien geëxtrapoleerde financiële correcties moeten worden toegepast, worden voor de bepaling van de financiële correctie de resultaten van het onderzoek van de representatieve steekproef geëxtrapoleerd naar de rest van de populatie waaruit de steekproef werd genomen.

2.   In overweging te nemen elementen bij de toepassing van een forfaitaire correctie

a)

de zwaarte van de ernstige tekortkoming(en) in de context van het beheer- en controlesysteem als geheel;

b)

de frequentie en omvang van de ernstige tekortkoming(en);

c)

de omvang van de financiële schade voor de begroting van de Unie.

3.   De hoogte van de forfaitaire financiële correctie wordt als volgt bepaald:

a)

indien de ernstige tekortkoming(en) dusdanig fundamenteel, frequent of wijdverbreid is/zijn dat dit tot volledig falen van het systeem leidt, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van alle betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 100 % toegepast;

b)

indien de ernstige tekortkoming(en) dusdanig frequent en wijdverbreid is/zijn dat dit tot zeer ernstig falen van het systeem leidt, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van een zeer groot deel van de betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 25 % toegepast;

c)

indien de ernstige tekortkoming(en) het gevolg is/zijn van een niet volwaardig, of slecht of onregelmatig functionerend systeem, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van een groot deel van alle betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 10 % toegepast;

d)

indien de ernstige tekortkoming(en) het gevolg is/zijn van een niet consistent functionerend systeem, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van een aanzienlijk deel van alle betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 5 % toegepast.

Indien een verantwoordelijke autoriteit nalaat corrigerende maatregelen te treffen naar aanleiding van een financiële correctie tijdens een boekjaar, en dezelfde ernstige tekortkoming(en) in een volgend boekjaar opnieuw vastgesteld word(t)en, kan het correctiepercentage, vanwege de aanhoudende ernstige aard van de tekortkoming(en), worden verhoogd tot een niveau dat niet hoger is dan dat van de naasthogere categorie.

Indien het niveau van het vaste percentage na beoordeling van de in punt 2 vervatte elementen onevenredig blijkt, kan het correctiepercentage worden verlaagd.


BIJLAGE XXVI

METHODE VOOR DE TOEWIJZING VAN DE TOTALE MIDDELEN PER LIDSTAAT – ARTIKEL 109, LID 2

Toewijzingsmethode voor de minder ontwikkelde regio's die onder de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" vallen – artikel 108, lid 2, punt a)

1.

De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn afzonderlijke in aanmerking komende regio's, die wordt berekend volgens de hiernavolgende stappen:

a)

er wordt een absoluut bedrag per jaar (in EUR) bepaald door de bevolking van de betrokken regio te vermenigvuldigen met het verschil tussen het bbp per hoofd van de bevolking van die regio, gemeten in KKS, en het gemiddelde bbp per hoofd van de bevolking van de EU-27 (in KKS);

b)

op het bovengenoemde absolute bedrag wordt een percentage toegepast om de financiële toewijzing voor de betrokken regio te bepalen; dat percentage wordt naargelang van de relatieve welvaart, gemeten in KKS, ten opzichte van het gemiddelde van de EU-27, van de lidstaat waar de in aanmerking komende regio ligt, als volgt gedifferentieerd:

i)

voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per hoofd van de bevolking minder dan 82 % van het gemiddelde van de EU-27 bedraagt: 2,85 %;

ii)

voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per hoofd van de bevolking tussen de 82 % en 99 % van het gemiddelde van de EU-27 ligt: 1,25 %;

iii)

voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per hoofd van de bevolking meer dan 99 % van het gemiddelde van de EU-27 bedraagt: 0,75 %;

c)

aan het overeenkomstig punt b) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 570 EUR per werkloze per jaar, die geldt voor het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;

d)

aan het overeenkomstig punt c) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 570 EUR per jonge werkloze (in de leeftijdsgroep 15-24) per jaar, die geldt voor het aantal jonge werklozen in die regio boven het aantal jonge werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde jeugdwerkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;

e)

aan het overeenkomstig punt d) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 270 EUR per persoon (in de leeftijdsgroep 25-64) per jaar, die geldt voor het aantal laaggeschoolden in die regio boven het aantal laaggeschoolden dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde percentage laaggeschoolden (lager dan basisonderwijs, basisonderwijs en lager secundair onderwijs) van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;

f)

aan het overeenkomstig punt e) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag van 1 EUR per ton CO2-equivalent per jaar toegevoegd, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio in het aantal ton CO2-equivalent dat is teruggedrongen bovenop het voor 2030 vastgestelde streefdoel van de lidstaat inzake de terugdringing van broeikasgassen buiten het emissiehandelssysteem, zoals door de Commissie is voorgesteld in 2016;

g)

aan het overeenkomstig punt f) verkregen bedrag wordt een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 405 EUR per persoon per jaar, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio's in de netto-immigratie van buiten de Unie in de lidstaat sinds 1 januari 2014.

Toewijzingsmethode voor overgangsregio's die onder de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" vallen – artikel 108, lid 2, punt b)

2.

De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn afzonderlijke in aanmerking komende regio's, die wordt berekend volgens de hiernavolgende stappen:

a)

voor elke in aanmerking komende overgangsregio wordt de minimale en maximale theoretische steunintensiteit bepaald. Het minimumniveau van de steun wordt bepaald op basis van de initiële gemiddelde steunintensiteit per hoofd van de bevolking van alle meer ontwikkelde regio's, d.w.z. 15,2 EUR per hoofd van de bevolking en per jaar. Het maximumniveau van de steun heeft betrekking op een theoretische regio met een bbp per hoofd van de bevolking van 75 % van het gemiddelde van de EU-27 en wordt berekend volgens de in punt 1, a) en b), beschreven methode. Van het volgens die methode verkregen bedrag wordt 60 % meegeteld;

b)

er worden initiële regionale toewijzingen berekend, rekening houdend met het regionale bbp per hoofd van de bevolking (in KKS) door een lineaire interpolatie van het relatieve bbp per hoofd van de bevolking van de regio ten opzichte van de EU-27;

c)

aan het overeenkomstig punt b) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 560 EUR per werkloze per jaar, die geldt voor het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;

d)

aan het overeenkomstig punt c) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 560 EUR per jonge werkloze (in de leeftijdsgroep 15-24) per jaar, die geldt voor het aantal jonge werklozen in die regio boven het aantal jonge werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde jeugdwerkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;

e)

aan het overeenkomstig punt d) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 250 EUR per persoon (in de leeftijdsgroep 25-64) per jaar, die geldt voor het aantal laaggeschoolden in die regio boven het aantal laaggeschoolden dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde percentage laaggeschoolden (lager dan basisonderwijs, basisonderwijs en lager secundair onderwijs) van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben;

f)

aan het overeenkomstig punt e) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag van 1 EUR per ton CO2-equivalent per jaar toegevoegd, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio in het aantal ton CO2-equivalent dat is teruggedrongen bovenop het voor 2030 vastgestelde streefdoel van de lidstaat inzake de terugdringing van broeikasgassen buiten het emissiehandelssysteem, zoals door de Commissie is voorgesteld in 2016;

g)

aan het overeenkomstig punt f) verkregen bedrag wordt een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 405 EUR per persoon per jaar, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio's in de netto-immigratie van buiten de Unie in de lidstaat sinds 1 januari 2014.

Toewijzingsmethode voor de meer ontwikkelde regio's die onder de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" vallen – artikel 108, lid 2, punt c)

3.

De totale initiële theoretische toewijzing wordt verkregen door de steunintensiteit per hoofd van de bevolking en per jaar van 15,2 EUR te vermenigvuldigen met de in aanmerking komende bevolking.

4.

Het aandeel van elke betrokken lidstaat is de som van de aandelen van zijn in aanmerking komende regio's, die worden bepaald volgens de onderstaande criteria, gewogen zoals vermeld:

a)

totale regionale bevolking (weging 20 %);

b)

aantal werklozen in regio's van NUTS-niveau 2 met een werkloosheidspercentage boven het gemiddelde van alle meer ontwikkelde regio's (weging 12,5 %);

c)

extra werkgelegenheid die nodig is om de gemiddelde arbeidsparticipatiegraad (in de leeftijdsgroep van 20 tot en met 64 jaar) van alle meer ontwikkelde regio’s te bereiken (weging 20 %);

d)

extra aantal hoger opgeleiden van 30 tot en met 34 jaar oud dat nodig is om het gemiddelde percentage hoger opgeleiden (in de leeftijdsgroep van 30 tot en met 34 jaar) van alle meer ontwikkelde regio's te bereiken (weging 22,5 %);

e)

het aantal voortijdige schoolverlaters (in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 24 jaar) bovenop het gemiddelde percentage voortijdige schoolverlaters (in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 24 jaar) van alle meer ontwikkelde regio's (weging 15 %);

f)

het verschil tussen het waargenomen bbp van de regio (gemeten in KKS) en het theoretische regionale bbp indien de regio hetzelfde bbp per hoofd van de bevolking zou hebben als de meest welvarende regio van NUTS-niveau 2 (weging 7,5 %);

g)

bevolking van regio's van NUTS-niveau 3 met een bevolkingsdichtheid onder 12,5 inwoners per km2 (weging 2,5 %).

5.

Aan de overeenkomstig punt 4) verkregen bedragen per regio van NUTS-niveau 2 wordt, in voorkomend geval, een bedrag van 1 EUR per ton CO2-equivalent per jaar toegevoegd, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio in het aantal ton CO2-equivalent dat is teruggedrongen bovenop het voor 2030 vastgestelde streefdoel van de lidstaat inzake de terugdringing van broeikasgassen buiten het emissiehandelssysteem, zoals door de Commissie is voorgesteld in 2016.

6.

Aan de overeenkomstig punt 5) verkregen bedragen per regio van NUTS-niveau 2 wordt een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 405 EUR per persoon per jaar, toegepast op het bevolkingsaandeel van de regio in de netto-immigratie van buiten de Unie in de lidstaat sinds 1 januari 2014.

Toewijzingsmethode voor de lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds – artikel 108, lid 3

7.

De toewijzing wordt verkregen door de gemiddelde steunintensiteit per hoofd van de bevolking en per jaar van 62,9 EUR te vermenigvuldigen met de in aanmerking komende bevolking. De toewijzing uit deze theoretische totale toewijzing waarop iedere in aanmerking komende lidstaat recht heeft, komt overeen met een percentage dat is gebaseerd op zijn bevolking, oppervlakte en nationale welvaart, en dat is verkregen door toepassing van de volgende stappen:

a)

er wordt een rekenkundig gemiddelde berekend van het aandeel van de bevolking en de oppervlakte van de betrokken lidstaat in de totale bevolking en oppervlakte van alle in aanmerking komende lidstaten. Indien evenwel het aandeel van een lidstaat in de totale bevolking zijn aandeel in de totale oppervlakte met een factor vijf of meer overschrijdt, dat wil zeggen indien die lidstaat een uiterst hoge bevolkingsdichtheid heeft, wordt voor deze stap alleen het aandeel in de totale bevolking gebruikt;

b)

op de aldus verkregen percentages wordt een coëfficiënt toegepast gelijk aan een derde van het percentage waarmee het bni per hoofd van de bevolking (in KKS) van de betrokken lidstaat voor de periode 2015-2017 boven of onder het gemiddelde bni per hoofd van de bevolking van alle in aanmerking komende lidstaten ligt (welk gemiddelde wordt weergegeven als 100 %).

Voor iedere in aanmerking komende lidstaat is het aandeel van het Cohesiefonds niet hoger dan een derde van de totale toewijzing min de toewijzing voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) na toepassing van de punten 10 tot en met 16. Door deze aanpassing nemen alle andere overdrachten die voortvloeien uit de punten 1 tot en met 6 op evenredige wijze toe.

Toewijzingsmethode voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) – artikel 12

8.

De toewijzing van middelen per lidstaat voor grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking en samenwerking tussen ultraperifere gebieden is gelijk aan de gewogen som van de aandelen die worden bepaald volgens de onderstaande criteria, gewogen zoals vermeld:

a)

de totale bevolking van alle grensregio's van NUTS-niveau 3 en van andere regio's van NUTS-niveau 3 waarvan ten minste de helft van de bevolking binnen 25 kilometer van de grens woont (weging 45,8 %);

b)

de bevolking die binnen 25 kilometer van de grenzen woont (weging 30,5 %);

c)

de totale bevolking van de lidstaten (weging 20 %);

d)

de totale bevolking van de ultraperifere gebieden (weging 3,7 %).

Het aandeel van het grensoverschrijdende onderdeel komt overeen met de som van de gewichten van de criteria a) en b). Het aandeel van het transnationale onderdeel komt overeen met het gewicht van criterium c). Het aandeel van de samenwerking tussen ultraperifere gebieden komt overeen met het gewicht van criterium d).

Toewijzingsmethode voor de aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994 voldoen – artikel 110, lid 1, punt e)

9.

Aan de ultraperifere regio's van NUTS-niveau 2 en de noordelijke dunbevolkte regio's van NUTS-niveau 2 wordt een extra speciale toewijzing met een steunintensiteit van 40 EUR per hoofd van de bevolking per jaar toegekend. Deze toewijzing zal per regio en per lidstaat evenredig aan de totale bevolking van die regio's worden verstrekt.

Minimum- en maximumniveaus van overdrachten uit de fondsen ter ondersteuning van de economische, sociale en territoriale samenhang

10.

Om bij te dragen tot een passende concentratie van middelen uit het Cohesiefonds op de minst ontwikkelde regio's en lidstaten, en tot de verkleining van de verschillen in de gemiddelde steunintensiteit per hoofd van de bevolking, wordt het maximumniveau voor overdrachten (plafonnering) uit de fondsen aan elke afzonderlijke lidstaat bepaald op basis van een percentage van het bbp van de lidstaat, waarbij volgende percentages gelden:

a)

voor lidstaten met een gemiddeld bni per hoofd van de bevolking (in KKS) voor de periode 2015-2017 van minder dan 55 % van het gemiddelde per hoofd van de bevolking van de EU-27: 2,3 % van het bbp;

b)

voor lidstaten met een gemiddeld bni per hoofd van de bevolking (in KKS) voor de periode 2015-2017 van 68 % of meer van het gemiddelde per hoofd van de bevolking van de EU-27: 1,5 % van het bbp;

c)

voor lidstaten met een gemiddeld bni per hoofd van de bevolking (in KKS) voor de periode 2015-2017 van minimaal 55 % en minder dan 68 % van het gemiddelde per hoofd van de bevolking van de EU-27: het percentage wordt verkregen door een lineaire interpolatie tussen 2,3 % en 1,5 % van hun bbp, resulterend in een proportionele reductie van het plafonneringspercentage naargelang de toename van de welvaart.

De plafonnering wordt op jaarbasis toegepast op de bbp-prognoses van de Commissie en vermindert in voorkomend geval alle overdrachten aan de betrokken lidstaat (behalve voor de meer ontwikkelde regio's en de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg)) evenredig om uit te komen op de maximumoverdracht.

11.

De in punt 10 beschreven regels mogen er niet toe leiden dat de toewijzingen per lidstaat hoger zijn dan 107 % van hun niveau in reële termen voor de programmeringsperiode 2014-2020. Die correctie wordt evenredig toegepast op alle overdrachten aan de betrokken lidstaat (behalve voor de doelstelling "Europese territoriale ontwikkeling" (Interreg)) om uit te komen op de maximumoverdracht.

12.

De minimale totale toewijzing uit de fondsen aan een lidstaat komt overeen met 76 % van zijn individuele totale toewijzing voor 2014-2020. De minimale totale toewijzing uit de fondsen voor een lidstaat waar ten minste een derde van de bevolking in regio's van NUTS-niveau 2 met een bbp per hoofd van de bevolking (in KKS) van minder dan 50 % van het gemiddelde van de EU-27 leeft, komt overeen met 85 % van zijn individuele totale toewijzing voor 2014-2020. De aanpassingen die nodig zijn om aan dit voorschrift te voldoen, worden evenredig toegepast op de toewijzingen van de fondsen, met uitzondering van de toewijzingen in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg).

13.

De maximale totale toewijzing uit de fondsen aan een lidstaat met een bni per hoofd van de bevolking (in KKS) van minimaal 120 % van het gemiddelde van de EU-27 komt overeen met 80 % van zijn individuele totale toewijzing voor 2014-2020. De maximale totale toewijzing uit de fondsen aan een lidstaat met een bni per hoofd van de bevolking (in KKS) van minimaal 110 % en minder dan 120 % van het gemiddelde van de EU-27, komt overeen met 90 % van zijn individuele totale toewijzing voor 2014-2020. De aanpassingen die nodig zijn om aan dit voorschrift te voldoen, worden evenredig toegepast op de toewijzingen uit de fondsen, met uitzondering van de toewijzingen in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg). Indien een lidstaat overgangsregio's heeft waarvoor punt 16 geldt, wordt 25 % van de toewijzing voor de meer ontwikkelde regio's van die lidstaat overgedragen naar de toewijzing voor de overgangsregio's van die lidstaat.

Aanvullende bepalingen

14.

Voor alle regio's die zijn ingedeeld als minder ontwikkelde regio’s voor de programmeringsperiode 2014-2020, maar waarvan het bbp per hoofd van de bevolking meer dan 75 % van het gemiddelde per hoofd van de bevolking van de EU-27 bedraagt, komt het jaarlijkse minimumniveau van de steun in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" overeen met 60 % van hun vroegere indicatieve gemiddelde jaarlijkse toewijzing in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei", berekend door de Commissie binnen het meerjarig financieel kader voor 2014-2020.

15.

Geen overgangsregio mag minder ontvangen dan zij ontvangen zou hebben als zij een meer ontwikkelde regio zou zijn geweest.

16.

De minimale totale toewijzing aan een lidstaat voor zijn overgangsregio's, die al overgangsregio's waren in de periode 2014-2020, komt overeen met een toewijzing van ten minste 65 % van de totale toewijzing voor deze regio's in die lidstaat voor 2014-2020.

17.

Onverminderd de punten 10 tot en met 13 gelden de extra toewijzingen als beschreven in de punten 18 tot en met 23.

18.

In totaal 120 000 000 EUR wordt toegewezen aan het Peace Plus-programma wanneer het optreedt ter ondersteuning van vrede en verzoening en de voortzetting van de grensoverschrijdende Noord-Zuidsamenwerking. Daarnaast wordt ten minste 60 000 000 EUR toegewezen aan het Peace-Plus-programma uit de toewijzing voor Ierland in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg).

19.

Indien de bevolking van een lidstaat jaarlijks gemiddeld met meer dan 1 % is afgenomen tussen de perioden 2007-2009 en 2016-2018, ontvangt die lidstaat een extra toewijzing die overeenkomt met de totale afname van zijn bevolking tussen die twee perioden, vermenigvuldigd met 500 EUR. Waar van toepassing is die extra toewijzing bestemd voor de minder ontwikkelde regio's in de betrokken lidstaat.

20.

De minder ontwikkelde regio's van de lidstaten die pas in de programmeringsperiode 2014-2020 voor het eerst steun uit de fondsen hebben ontvangen, ontvangen een extra toewijzing van 400 000 000 EUR.

21.

Om rekening te houden met de moeilijke situatie van insulaire lidstaten en de afgelegen ligging van bepaalde delen van de Unie, ontvangen Malta en Cyprus voor de structuurfondsen in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" elk een extra bedrag van 100 000 000 EUR. De noordelijke dunbevolkte gebieden van Finland krijgen een extra toewijzing van 100 000 000 EUR bovenop het in punt 9 bedoelde bedrag.

22.

Om het concurrentievermogen, de groei en het scheppen van banen in sommige lidstaten te stimuleren, wordt in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" in de volgende extra toewijzingen uit de fondsen voorzien:

a)

200 000 000 EUR voor de overgangsregio's in België;

b)

200 000 000 EUR voor de minder ontwikkelde regio's in Bulgarije;

c)

1 550 000 000 EUR voor Tsjechië in het kader van het Cohesiefonds;

d)

100 000 000 EUR voor Cyprus in het kader van de structuurfondsen;

e)

50 000 000 EUR voor Estland in het kader van de structuurfondsen;

f)

650 000 000 EUR voor de overgangsregio's van Duitsland die onder punt 16 vallen;

g)

50 000 000 EUR voor Malta in het kader van de structuurfondsen;

h)

600 000 000 EUR voor de minder ontwikkelde regio's in Polen;

i)

300 000 000 EUR voor de overgangsregio's in Portugal;

j)

350 000 000 EUR voor de meer ontwikkelde regio van Slovenië.

23.

Een extra bedrag van 100 miljoen EUR dient ter ondersteuning van grensoverschrijdende samenwerking. Dit vormt een aanvulling op de toewijzingen van middelen per lidstaat volgens de gewogen criteria van punt 8, a) en b).