ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 230

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
30 juni 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/1068 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1628 wat de overgangsbepalingen ervan betreft voor bepaalde machines die zijn uitgerust met motoren in de vermogensgroep van ten minste 56 kW en minder dan 130 kW, of de vermogensgroep van ten minste 300 kW, met het oog op het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-crisis ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie over de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan inzake de veiligheid van de burgerluchtvaart

4

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/1069 van de Raad van 28 juni 2021 tot wijziging van Verordening (EU) 2020/1579 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/92 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden voor 2021 in Uniewateren en niet-Uniewateren

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1070 van de Commissie van 28 juni 2021 tot vaststelling van bijzondere bestrijdingsmaatregelen voor een beperkte periode in verband met infectie met het nodulaire-dermatosevirus ( 1 )

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1071 van de Commissie van 29 juni 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/521 inzake het mechanisme tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde producten aan de overlegging van een uitvoervergunning

28

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/1072 van de Raad van 28 juni 2021 betreffende een tijdelijke afwijking van Besluit 2013/471/EU betreffende de toekenning van dagvergoedingen en het vergoeden van reiskosten aan de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité, alsmede aan de plaatsvervangers, in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen

30

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1073 van de Commissie van 28 juni 2021 tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat ( 1 )

32

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 230/1


VERORDENING (EU) 2021/1068 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 juni 2021

tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1628 wat de overgangsbepalingen ervan betreft voor bepaalde machines die zijn uitgerust met motoren in de vermogensgroep van ten minste 56 kW en minder dan 130 kW, of de vermogensgroep van ten minste 300 kW, met het oog op het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-crisis

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad (3) legt voorschriften vast met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en EU-typegoedkeuringsprocedures voor verschillende categorieën van motoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines.

(2)

De data die van toepassing zijn op de nieuwe emissiegrenswaarden, “fase V-emissiegrenswaarden” genoemd in Verordening (EU) 2016/1628, zijn vastgesteld om fabrikanten duidelijke en volledige informatie te verschaffen, alsook een passende termijn voor de overgang naar fase V, terwijl tegelijkertijd de administratieve lasten voor de goedkeuringsinstanties aanzienlijk worden verminderd.

(3)

Ingevolge de COVID-19-uitbraak en de daarmee gepaard gaande verstoringen in de toeleveringsketen en de productie hadden fabrikanten van niet voor de weg bestemde mobiele machines — “fabrikanten van originele uitrusting” of “OEM’s” genoemd in Verordening (EU) 2016/1628 — moeite om te voldoen aan de termijnen van 30 juni 2020 en 31 december 2020 die in die verordening waren vastgesteld voor de productie en het in de handel brengen van machines die zijn uitgerust met bepaalde categorieën van motoren die voldoen aan minder strenge emissiegrenswaarden dan die van fase V. Bijgevolg werd Verordening (EU) 2016/1628 gewijzigd bij Verordening (EU) 2020/1040 van het Europees Parlement en de Raad (4) om die termijnen met twaalf maanden te verlengen.

(4)

Aangezien de aanhoudende verstoringen in de toeleveringsketen en de productie als gevolg van de COVID-19-pandemie nog steeds leiden tot vertragingen bij de productie en het in de handel brengen van machines met andere categorieën van motoren (namelijk motoren in de vermogensgroep van ten minste 56 kW en minder dan 130 kW en in de vermogensgroep van ten minste 300 kW) die voldoen aan minder strenge emissiegrenswaarden dan die van fase V, is het zeer waarschijnlijk dat de OEM’s niet zullen kunnen voldoen aan de in Verordening (EU) 2016/1628 vastgestelde termijnen van 30 juni 2021 en 31 december 2021 voor de productie en het in de handel brengen van machines die zijn uitgerust met die motoren, zonder dat zij daarbij ernstige economische schade lijden.

(5)

Gezien de huidige omstandigheden en teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen, rechtszekerheid te bieden en mogelijke marktverstoring te voorkomen, is het nodig de overgangsbepalingen van Verordening (EU) 2016/1628 te verlengen voor die categorieën van motoren.

(6)

Aangezien de verlenging van de overgangsbepalingen geen gevolgen voor het milieu zal hebben omdat de betrokken overgangsmotoren reeds zijn geproduceerd, moeten de desbetreffende perioden met zes maanden worden verlengd voor de productie van de met die motoren uitgeruste machines en met negen maanden voor het in de handel brengen van de met die motoren uitgeruste machines.

(7)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het verlengen van sommige overgangsbepalingen van Verordening (EU) 2016/1628, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(8)

Gezien de urgentie die voortvloeit uit de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge van de COVID-19-pandemie, wordt het passend geacht een uitzondering te maken op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(9)

Verordening (EU) 2016/1628 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Aangezien de in Verordening (EU) 2016/1628 vastgestelde overgangsperiode voor bepaalde subcategorieën van motoren op 31 december 2021 verstrijkt en de OEM’s tot en met 30 juni 2021 de tijd hebben om met overgangsmotoren van die subcategorieën uitgeruste niet voor de weg bestemde mobiele machines te produceren, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 58 van Verordening (EU) 2016/1628 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan lid 5 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Voor motoren van alle subcategorieën waarvoor de in bijlage III genoemde datum voor het in de handel brengen van fase V-motoren 1 januari 2020 is, met uitzondering van de in de tweede en derde alinea bedoelde motoren, wordt de overgangsperiode verlengd met negen maanden en wordt de in de eerste alinea bedoelde periode van 18 maanden verlengd met zes maanden.”.

2)

Aan lid 7 wordt het volgende punt toegevoegd:

“e)

33 maanden na de in bijlage III genoemde toepasselijke datum voor het in de handel brengen van motoren, in het in lid 5, zesde alinea, genoemde geval.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  Advies van 9 juni 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 juni 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 18 juni 2021.

(3)  Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53).

(4)  Verordening (EU) 2020/1040 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1628 wat de overgangsbepalingen ervan betreft met het oog op het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-crisis (PB L 231 van 17.7.2020, blz. 1).


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 230/4


Informatie over de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan inzake de veiligheid van de burgerluchtvaart

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan inzake de veiligheid van de burgerluchtvaart, die op 22 juni 2020 in Brussel werd ondertekend, is op 30 juni 2021 in werking getreden overeenkomstig artikel 20, lid 1, van de Overeenkomst, aangezien de laatste kennisgeving op 30 juni 2021 is neergelegd.


VERORDENINGEN

30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 230/5


VERORDENING (EU) 2021/1069 VAN DE RAAD

van 28 juni 2021

tot wijziging van Verordening (EU) 2020/1579 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/92 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden voor 2021 in Uniewateren en niet-Uniewateren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2020/1579 van de Raad (1) zijn voor 2021 de vangstmogelijkheden vastgesteld voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee. Op 28 mei 2021 heeft de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) een herzien wetenschappelijk vangstadvies voor haring in de Botnische Golf voor 2021 gepubliceerd. In dit document wordt het vangstcijfer geactualiseerd en wordt het advies opgewaardeerd naar advies van categorie 1 betreffende de maximale duurzame opbrengst (“MDO”). De vangstmogelijkheden voor haring in de Botnische Golf moeten dienovereenkomstig worden aangepast, en Verordening (EU) 2020/1579 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(2)

Bij Verordening (EU) 2021/92 van de Raad (2) zijn voor 2021 voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden de vangstmogelijkheden vastgesteld die in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn.

(3)

Volgens het ICES-advies van 13 april 2021 mogen de vangsten van sprot (Sprattus sprattus) in ICES-sector 3a (Kattegat/Skagerrak) en ICES-deelgebied 4 (de Noordzee) in de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022 niet meer dan 106 715 ton bedragen. De vangstmogelijkheden voor sprot voor die periode moeten daarom worden vastgesteld op 87 186 ton in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4, en op 19 529 ton in ICES-sector 3a, in overeenstemming met de maximale duurzame opbrengst.

(4)

Bij Verordening (EU) 2021/92 is de totale toegestane vangst (TAC) voor ansjovis (Engraulis encrasicolus) in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en in de wateren van de Unie van de Visserijcommissie voor het centraaloostelijke deel van de Atlantische Oceaan 34.1.1 voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022 op nul vastgesteld, in afwachting van het wetenschappelijk advies voor die periode. De ICES brengt eind juni 2021 zijn advies voor dit bestand uit. Om ervoor te zorgen dat de visserij kan worden voortgezet totdat de TAC op basis van het meest recente wetenschappelijke advies is vastgesteld, moet een voorlopige TAC van 5 744 ton worden vastgesteld, op basis van de vangsten in het derde kwartaal van 2020.

(5)

De nummers in punt 6 van bijlage VI bij Verordening (EU) 2021/92 moeten worden gewijzigd om rekening te houden met de overeenkomsten die tussen sommige lidstaten zijn gesloten om, uitsluitend voor het jaar 2021, bepaalde hoeveelheden kweek- en inputcapactiteit voor blauwvintonijn tijdelijk onderling over te dragen. Die wijzigingen zijn aan de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) gemeld via een gewijzigd kweekplan van de Unie en hebben geen gevolgen voor de totale kweek- en inputcapaciteit van de Unie in het Iccat-verdragsgebied.

(6)

De in Verordening (EU) 2020/1579 vastgestelde vangstbeperkingen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2021. De bij deze wijzigingsverordening ingevoerde bepalingen betreffende vangstbeperkingen voor haring in de Botnische Golf moeten derhalve eveneens met ingang van die datum van toepassing zijn. Een dergelijke retroactieve toepassing doet geen afbreuk aan de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen aangezien de betrokken vangstmogelijkheden nog niet zijn opgebruikt.

(7)

Teneinde het visseizoen voor sprot en ansjovis op tijd, namelijk op 1 juli 2021, van start te laten gaan, moet deze verordening in werking treden op de dag na de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EU) 2020/1579

Verordening (EU) 2020/1579 wordt gewijzigd overeenkomstig deel A van de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EU) 2021/92

Verordening (EU) 2021/92 wordt gewijzigd overeenkomstig delen B en C van de bijlage bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 2 is van toepassing met ingang van 1 juli 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 28 juni 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

M. do C. ANTUNES


(1)  Verordening (EU) 2020/1579 van de Raad van 29 oktober 2020 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren (PB L 362 van 30.10.2020, blz. 3).

(2)  Verordening (EU) 2021/92 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 31).


BIJLAGE

DEEL A

In de bijlage bij Verordening (EU) 2020/1579 wordt de vangstmogelijkhedentabel voor haring in de ICES-deelsectoren 30-31 vervangen door de volgende tabel:

“Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsectoren 30-31

(HER/30/31.)

Finland

96 321

 

Analytische TAC”

Zweden

21 164

 

 

Unie

117 485

 

 

TAC

117 485

 

DEEL B

Bijlage IA bij Verordening (EU) 2021/92 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De vangstmogelijkhedentabel voor sprot en bijvangsten in de wateren van de Unie van ICES-sector 3a wordt vervangen door de volgende tabel:

“Soort:

Sprot en bijvangsten

Sprattus sprattus

Gebied:

3a

(SPR/03A.)

Denemarken

13 086

 (1)  (2)

Analytische TAC

Duitsland

27

 (1)  (2)

Zweden

4 951

 (1)  (2)

Unie

18 064

 (1)  (2)

 

TAC

19 529

 (2)

2)

De vangstmogelijkhedentabel voor sprot en bijvangsten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van ICES-deelgebied 4 en de wateren van het Verenigd Koninkrijk van ICES-sector 2a wordt vervangen door:

“Soort:

Sprot en bijvangsten

Sprattus sprattus

Gebied:

wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van 4; wateren van het Verenigd Koninkrijk van 2a

SPR/2Ac4-C

België

993

 (3)  (4)

Analytische TAC

Denemarken

78 553

 (3)  (4)

Duitsland

993

 (3)  (4)

Frankrijk

993

 (3)  (4)

Nederland

993

 (3)  (4)

Zweden

1 330

 (3)  (4)  (5)

Unie

83 855

 (3)  (4)

Noorwegen

0

 (3)

Faeröer

0

 (3)  (6)

Verenigd Koningrijk

3 331

 (3)

 

TAC

87 186

 (3)

3)

De tabel met de vangstmogelijkheden voor ansjovis in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en in de wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1 wordt vervangen door de volgende tabel:

“Soort:

Ansjovis

Engraulis encrasicolus

Gebied:

9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

(ANE/9/3411)

Spanje

2 747

 (7)

Voorzorgs-TAC

Portugal

2 997

 (7)

Unie

5 744

 (7)

 

TAC

5 744

 (7)

DEEL C

In bijlage VI bij Verordening (EU) 2021/92 wordt punt 6 wordt vervangen door:

“6.

Maximale capaciteit voor het kweken en mesten van blauwvintonijn voor elke lidstaat, en maximale hoeveelheid in het wild gevangen blauwvintonijn die elke lidstaat over zijn kweek- en mestbedrijven in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee kan verdelen.

Tabel A

Maximale capaciteit voor het kweken en mesten van blauwvintonijn

 

Aantal bedrijven

Capaciteit (in ton)

Spanje

10

11 852

Italië

13

9 564

Griekenland

2

2 100

Cyprus

3

3 000

Kroatië

7

7 880

Malta

6

14 511

Tabel B (8)

Maximale hoeveelheid in het wild gevangen blauwvintonijn (in ton)

Spanje

6 850

Italië

1 739,5

Griekenland

785

Cyprus

2 195

Kroatië

2 947

Malta

10 260,5

Portugal

350


(1)  Maximaal 5 % van het quotum mag bestaan uit bijvangsten van wijting en schelvis (OTH/*03A.). Uit hoofde van deze bepaling op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van wijting en schelvis en overeenkomstig artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van soorten mogen samen niet hoger zijn dan 9 % van het quotum.

(2)  Dit quotum mag alleen worden gevangen van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022. Van deze quota mogen overdrachten plaatsvinden naar wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van 2a en 4. Deze overdrachten worden evenwel vooraf aan de Commissie en het Verenigd Koninkrijk gemeld.”.

(3)  Dit quotum mag alleen worden gevangen van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022.

(4)  Maximaal 2 % van het quotum mag bestaan uit bijvangsten van wijting (OTH/*2AC4C). Uit hoofde van deze bepaling op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van wijting en overeenkomstig artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van soorten mogen samen niet hoger zijn dan 9 % van het quotum.

(5)  Inclusief zandspieringen.

(6)  Mag tot 4 % bijvangsten van haring bevatten.”.

(7)  Dit quotum mag alleen worden gevangen van 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021.”.

(8)  De capaciteit van Portugal van 500 ton voor het kweken wordt gedekt door de onbenutte capaciteit van de Unie die is opgenomen in tabel A.”.


30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 230/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1070 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2021

tot vaststelling van bijzondere bestrijdingsmaatregelen voor een beperkte periode in verband met infectie met het nodulaire-dermatosevirus

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 71, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Infectie met het nodulaire-dermatosevirus, veroorzaakt door het nodulaire-dermatosevirus (lumpy skin disease virus, LSDV), is een vectorziekte van runderen en waterbuffels die aanzienlijke economische verliezen kan veroorzaken, de melkopbrengst kan doen teruglopen, ernstige vermagering, permanente schade aan de huid, diverse bijkomende complicaties en chronische verzwakking kan veroorzaken en tot verplaatsings- of handelsverboden kan leiden. Zij is opgenomen in de lijst van ziekten waarvoor een aangifteplicht bestaat van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) (2).

(2)

Bij Verordening (EU) 2016/429 is een nieuw wetgevingskader vastgesteld voor de preventie en bestrijding van ziekten. Infectie met het nodulaire-dermatosevirus is opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) 2016/429. Zij is derhalve een in de lijst opgenomen ziekte voor de toepassing van die verordening en is onderworpen aan de daarin vastgestelde regels voor de preventie en bestrijding van ziekten. Bovendien is infectie met het LSDV opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie (3) als een ziekte van categorie A, D en E.

(3)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 van de Commissie (4) vult de in Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde voorschriften voor de bestrijding van ziekten van de categorieën A, B en C aan, met inbegrip van ziektebestrijdingsmaatregelen tegen infectie met het LSDV. Verordening (EU) 2016/429, Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 zijn alle van toepassing met ingang van 21 april 2021.

(4)

Eerder zijn in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2008 van de Commissie (5) regels voor diergezondheidsmaatregelen vastgesteld in verband met gevallen van infectie met het LSDV in de lidstaten of delen daarvan zoals vermeld in bijlage I bij dat besluit, met inbegrip van de minimumvereisten voor vaccinatieprogramma’s tegen infectie met het LSDV die de lidstaten ter goedkeuring aan de Commissie hebben voorgelegd. Een dergelijke plaatsing op de lijst had betrekking op Bulgarije en Griekenland. Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2008 is vanaf 20 april 2021 niet langer van toepassing en de in deze verordening vastgestelde voorschriften moeten in de plaats komen van die van dat uitvoeringsbesluit.

(5)

Sinds 2017 zijn in Europa geen uitbraken van infectie met het LSDV gemeld, maar de ziekte komt nog steeds voor in Anatolië, Turkije en Rusland, alsook in Oost-Azië, met name in Bangladesh, China en India. De verspreiding van de ziekte levert dus mogelijk een risico voor de landbouwsector in de Unie op.

(6)

Afgezien van Bulgarije en Griekenland hebben Kroatië en een aanzienlijk aantal aangrenzende derde landen, zoals Bosnië en Herzegovina, Kosovo (6), Montenegro, Noord-Macedonië, Servië en Turkije, de Commissie ervan in kennis gesteld dat vaccinatie tegen infectie met het LSDV is opgenomen in hun ziektebestrijdingsbeleid. De meeste van die derde landen zijn nu gestopt met vaccinatie en handhaven bewakingsmaatregelen.

(7)

De epidemiologische situatie in Oost-Europa en de naburige regio’s laat zien dat er in hogerisicogebieden waar gestopt is met vaccineren tegen infectie met het LSDV, nog steeds een zeker risico bestaat dat de ziekte opnieuw wordt binnengebracht of opnieuw opduikt.

(8)

Op grond van de thans beschikbare epidemiologische informatie, de resultaten van de bewaking van infectie met het LSDV en de vaccinatie tegen die ziekte is het passend in ieder geval in de hoogrisicogebieden van Bulgarije en Griekenland door te gaan met vaccineren tegen infectie met het LSDV. Bovendien moet in alle lidstaten of delen daarvan waar vaccinaties tegen de ziekte zijn teruggelopen of volledig zijn stopgezet, de systematische bewaking — zowel actief als passief — worden voortgezet.

(9)

Volgens het wetenschappelijk verslag van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) over infectie met het LSDV van 30 januari 2020 (7) (hierna “het EFSA-verslag” genoemd) moet een homoloog vaccin worden gebruikt om het risico op verdere verspreiding van infectie met het LSDV naar Zuidoost-Europa te verminderen. Mocht de ziekte na het stoppen met vaccinatie opnieuw opduiken, dan zou er een rampenplan en een vaccinvoorraad, zo nodig zelfs regionaal, moeten klaarliggen om snel met noodvaccinatie te kunnen beginnen.

(10)

De algemene ziektebestrijdingsmaatregelen van Verordening (EU) 2016/429 en de aanvullende voorschriften van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 bestrijken niet alle noodzakelijke aspecten van vaccinatie tegen infectie met het LSDV. Daarom moet deze verordening uniforme uitvoeringsbepalingen op het niveau van de Unie vaststellen die gelden voor bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen voor een beperkte periode, onder voorwaarden die zijn aangepast aan de epidemiologische situatie van de ziekte in de Unie en in aangrenzende derde landen. Bij de in deze verordening vastgestelde bestrijdingsmaatregelen moet rekening worden gehouden met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2008 en met de internationale normen die zijn vastgesteld in hoofdstuk 11.9 (over infectie met het nodulaire-dermatosevirus) van de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE-code) (8).

(11)

De voorschriften van deze verordening moeten voorzien in een regionaliseringsaanpak en moeten worden toegepast in combinatie met de ziektebestrijdingsmaatregelen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687. Bovendien moet in deze verordening een lijst worden opgenomen van de beperkingszones van lidstaten die programma’s voor preventieve vaccinatie met levende verzwakte vaccins uitvoeren waar geen uitbraken van infectie met het LSDV zijn (beperkingszone I), en gebieden met uitbraken van infectie met het LSDV (beperkingszone II). De in beperkingszone I of II ingedeelde gebieden moeten in bijlage I bij deze verordening worden opgenomen, rekening houdend met de door de bevoegde autoriteiten van de door de ziekte getroffen lidstaten verstrekte informatie.

(12)

Gevaccineerde runderen en producten van die runderen kunnen een risico zijn wat de verspreiding van infectie met het LSDV betreft. Daarom moet deze verordening voorzien in bepaalde verbodsbepalingen en specifieke voorwaarden voor verplaatsingen van zendingen runderen of verschillende soorten producten uit de in bijlage I bij deze verordening opgenomen beperkingszones. Om te voorkomen dat de handel onnodig wordt verstoord, moeten bepaalde afwijkingen van die verbodsbepalingen en specifieke voorwaarden worden vastgesteld. Bij die afwijkingen en specifieke voorwaarden moet rekening worden gehouden met de beginselen van de OIE-code wat risicobeperkende maatregelen voor infectie met het LSDV betreft, alsook met de voorschriften voor de preventie en bestrijding van dierziekten van Verordening (EU) 2016/429 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

(13)

Wat het risico van verspreiding van infectie met het LSDV betreft, houden verschillende producten een verschillend risiconiveau in. Zoals aangegeven in het EFSA-verslag, vormen de verplaatsing van levende runderen, rundersperma en ongelooide huiden van besmette runderen een groter risico qua blootstelling en gevolgen dan andere producten zoals melk en zuivelproducten, behandelde huiden of vers vlees, vleesbereidingen en vleesproducten van runderen. Er is echter nog niet voldoende wetenschappelijk of experimenteel bewijs van hun rol bij de overdracht van infectie met het nodulaire-dermatosevirus. Het kan niet worden uitgesloten dat het nodulaire-dermatosevirus wordt overgedragen via sperma, eicellen en embryo’s van runderen. Melk, zuivelproducten en colostrum kunnen een risico van verspreiding van het nodulaire-dermatosevirus vormen, maar enkel indien zij voor vervoedering aan de vatbare diersoorten zijn bestemd.

(14)

Daarom moeten voor deze producten bepaalde beschermende maatregelen worden uitgevaardigd op basis van het EFSA-verslag en de recentst bijgewerkte normen en aanbevelingen ter zake van de OIE.

(15)

Aan verplaatsingen van zendingen dieren voor onmiddellijke slacht is een lager risico op verspreiding van dierziekten verbonden dan aan andere soorten verplaatsingen van dieren, mits risicobeperkingsmaatregelen worden getroffen. Het is daarom passend dat de lidstaten bij wijze van uitzondering afwijkingen van bepaalde verbodsbepalingen van deze verordening kunnen toestaan voor verplaatsingen, met het oog op onmiddellijke slacht, van zendingen runderen vanuit beperkingszones I en II naar een slachthuis buiten beperkingszones I en II in dezelfde lidstaat.

(16)

De afwijkingen voor verplaatsingen van zendingen van bepaalde runderen vanuit beperkingszones I of II naar andere beperkingszones I of II in een andere lidstaat met een vergelijkbare ziektestatus zijn gerechtvaardigd, indien specifieke risicobeperkingsmaatregelen worden toegepast. Dit vereist de totstandbrenging van een veilige kanalisatieprocedure onder strikt toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong, doorgang en bestemming.

(17)

Artikel 143 van Verordening (EU) 2016/429 bepaalt dat bij verplaatsingen van dieren, met inbegrip van runderen, de betrokken dieren vergezeld moeten gaan van diergezondheidscertificaten. Wanneer afwijkingen van het verbod op verplaatsingen van zendingen runderen vanuit beperkingszones I en II worden toegepast op zendingen runderen die bestemd zijn voor verplaatsingen binnen de Unie, moeten die diergezondheidscertificaten een verwijzing naar deze verordening bevatten om te waarborgen dat in die diergezondheidscertificaten adequate en juiste gezondheidsinformatie wordt verstrekt.

(18)

Waar deze verordening voorziet in afwijkingen van de verbodsbepalingen ten aanzien van verplaatsingen van zendingen levende producten vanuit beperkingszones I en II, moeten de vergezellende diergezondheidscertificaten een verwijzing naar deze verordening bevatten om adequate en juiste gezondheidsinformatie te waarborgen overeenkomstig deze verordening en Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 van de Commissie (9).

(19)

Bij het vervoer van runderen en dierlijke bijproducten van die dieren uit beperkingszones I en II moeten maatregelen op het gebied van dierenwelzijn en bioveiligheid worden genomen om de verspreiding van infectie met het LSDV te voorkomen.

(20)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is van toepassing met ingang van 21 april 2021. In het belang van de rechtszekerheid moet de onderhavige verordening derhalve met spoed in werking treden.

(21)

Deze verordening moet van toepassing zijn tot en met 21 april 2023, rekening houdend met de ervaring van de Unie met de bestrijding van infectie met het LSDV, de huidige epidemiologische situatie van die ziekte in de lidstaten en aangrenzende derde landen en eventuele toekomstige regels inzake vaccinatie die worden vastgesteld op grond van artikel 47 van Verordening (EU) 2016/429.

(22)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening worden bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen vastgesteld in verband met infectie met het nodulaire-dermatosevirus (LSDV) die de lidstaten gedurende een beperkte periode moeten toepassen in gebieden op hun grondgebied waar:

a)

een uitbraak van die ziekte is bevestigd;

b)

geen uitbraak van die ziekte is bevestigd, maar waar zij besluiten overeenkomstig de voorschriften van deze verordening tegen die ziekte te vaccineren.

De in deze verordening vastgestelde bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen zijn van toepassing op runderen en bijproducten en levende producten die van dergelijke runderen zijn verkregen, en komen bovenop de ziektebestrijdingsmaatregelen die van toepassing zijn op de beschermings-, bewakings- en extra beperkingszones die door de bevoegde autoriteit van een lidstaat zijn ingesteld naar aanleiding van een uitbraak van infectie met het LSDV, overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

Daarnaast gelden tevens de volgende definities:

1)

“rund”: een dier dat behoort tot de hoefdiersoorten in de geslachten Bison, Bos (met inbegrip van de ondergeslachten Bos, Bibos, Novibos en Poephagus) en Bubalus (met inbegrip van het ondergeslacht Anoa), alsook kruisingen van die soorten;

2)

“beperkingszone I”: een nauwkeurig afgebakend geografisch deel van het grondgebied van een lidstaat:

a)

dat buiten een gebied ligt waar een uitbraak van infectie met het LSDV is bevestigd;

b)

waar overeenkomstig artikel 3, lid 2, wordt gevaccineerd tegen infectie met het LSDV;

c)

dat al dan niet in deel I van bijlage I is opgenomen;

d)

dat onderworpen is aan de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften;

3)

“beperkingszone II”: een nauwkeurig afgebakend geografisch deel van het grondgebied van een lidstaat:

a)

waarbinnen een uitbraak van infectie met het LSDV is bevestigd;

b)

waar overeenkomstig artikel 3, lid 1, wordt gevaccineerd tegen infectie met het LSDV;

c)

dat al dan niet in deel II van bijlage I is opgenomen;

d)

dat onderworpen is aan de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften.

HOOFDSTUK II

BIJZONDERE ZIEKTEBESTRIJDINGSMAATREGELEN TEGEN INFECTIE MET HET LSDV

AFDELING 1

Instelling van beperkingszones en vaccinatie tegen infectie met het LSDV

Artikel 3

Instelling van beperkingszones I en II

1.   In geval van bevestiging van een uitbraak van infectie met het LSDV bij runderen handelt de bevoegde autoriteit als volgt:

a)

zij stelt een beperkingszone II in:

i)

die ten minste de gebieden bestrijkt die zijn opgenomen in de beschermings-, bewakings- en extra beperkingszones die zijn ingesteld na de bevestiging van die ziekte overeenkomstig artikel 21 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687;

ii)

overeenkomstig de criteria van artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429;

b)

zij zorgt ervoor dat in de in punt a) bedoelde beperkingszone II tegen die ziekte wordt gevaccineerd, en wel als volgt:

i)

overeenkomstig de voorschriften voor vaccinatieprogramma’s van bijlage II;

ii)

onder toezicht van de bevoegde autoriteit;

iii)

er wordt prioriteit gegeven aan het gebruik van homologe levende verzwakte vaccins;

iv)

alle runderen en hun nakomelingen die worden gehouden in de zone waar de vaccinatie wordt uitgevoerd, worden ongeacht hun geslacht, leeftijd en drachtigheids- of productiestatus volgens de instructies van de fabrikant gevaccineerd.

Wanneer echter slechts één uitbraak van infectie met het LSDV bij gehouden runderen is bevestigd in een gebied van een lidstaat waar die ziekte vóór die uitbraak niet voorkwam, en wanneer de overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 uitgevoerde maatregelen de verspreiding van de ziekte doeltreffend blijken tegen te gaan, kan de bevoegde autoriteit besluiten geen beperkingszone II in te stellen.

2.   Om de verspreiding van het LSDV te voorkomen kan de bevoegde autoriteit overeenkomstig de criteria van artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 een beperkingszone I instellen in gebieden waar geen uitbraak van infectie met het LSDV is bevestigd. In die beperkingszone I vaccineert de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 1, punt b), van dit artikel tegen die ziekte.

3.   De bevoegde autoriteit van de lidstaten die vaccinatie tegen infectie met het LSDV toepassen, verstrekt de Commissie en de andere lidstaten voor het begin van de vaccinatie en het in lid 1, punt b), i), bedoelde vaccinatieprogramma de in deel III van bijlage II bij deze verordening vermelde informatie.

Artikel 4

Verbod op verplaatsingen in beperkingszones I en II

1.   De bevoegde autoriteit verbiedt verplaatsingen van de volgende zendingen in beperkingszones II:

a)

runderen;

b)

levende producten van runderen;

c)

niet-verwerkte dierlijke bijproducten van runderen, met inbegrip van melk, colostrum, zuivelproducten en producten op basis van colostrum die bestemd zijn voor het voederen van dieren.

2.   De bevoegde autoriteit verbiedt verplaatsingen van de volgende zendingen in beperkingszones I:

a)

runderen;

b)

levende producten van runderen;

c)

niet-verwerkte dierlijke bijproducten van andere runderen dan melk, colostrum, zuivelproducten en producten op basis van colostrum bestemd voor het voederen van dieren.

3.   In afwijking van de verbodsbepalingen van de leden 1 en 2 kan de bevoegde autoriteit een vergunning verlenen voor de in hoofdstuk III bedoelde verplaatsingen onder de daarin vastgestelde voorwaarden.

AFDELING 2

Opneming Van Beperkingszones I En Ii In Bijlage I

Artikel 5

Opneming van beperkingszone II in deel II van bijlage I

Zodra om epidemiologische redenen een gebied van een lidstaat dat geheel of gedeeltelijk door een overeenkomstig artikel 3, lid 1, ingestelde beperkingszone II wordt bestreken, in deel II van bijlage I wordt opgenomen, handelt de bevoegde autoriteit onmiddellijk als volgt:

a)

zij past de grenzen van de initiële beperkingszone II aan, zodat deze overeenstemt met de in die bijlage beschreven beperkingszone II;

b)

zij breidt de in artikel 3, lid 1, punt b), bedoelde vaccinatie en de verbodsbepalingen van artikel 4, lid 1, uit tot de in die bijlage omschreven beperkingszone II.

Artikel 6

Opneming van beperkingszone I in deel I van bijlage I

1.   Wanneer om epidemiologische redenen een gebied van een lidstaat waar geen uitbraak van infectie met het LSDV is bevestigd, overeenkomstig de criteria van artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 in deel I van bijlage I bij deze verordening wordt opgenomen, handelt de bevoegde autoriteit als volgt:

a)

zij zorgt voor vaccinatie overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt b), in de in die bijlage omschreven beperkingszone I;

b)

zij voert in de in die bijlage omschreven beperkingszone I de verbodsbepalingen uit die in artikel 4, lid 2, zijn vastgesteld.

2.   Wanneer de bevoegde autoriteit besluit overeenkomstig artikel 3, lid 2, een beperkingszone I in te stellen, wordt die beperkingszone opgenomen in deel I van bijlage I.

HOOFDSTUK III

VOORWAARDEN VOOR VERPLAATSINGEN IN EN VANUIT GEBIEDEN WAAR BIJZONDERE ZIEKTEBESTRIJDINGSMAATREGELEN IN VERBAND MET INFECTIE MET HET NODULAIRE-DERMATOSEVIRUS WORDEN TOEGEPAST

AFDELING 1

Afwijkingen van de verbodsbepalingen inzake verplaatsingen van zendingen runderen uit beperkingszones i en ii

Artikel 7

Afwijkingen van het verbod op verplaatsingen van zendingen runderen uit beperkingszone I

In afwijking van het verbod van artikel 4, lid 2, punt a), mag de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen runderen uit inrichtingen in beperkingszone I naar:

a)

beperkingszones I of II in dezelfde of een andere lidstaat, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de runderen in de zending zijn ten minste 28 dagen vóór de datum van verzending tegen infectie met het LSDV gevaccineerd en bevinden zich volgens de instructies van de fabrikant van het vaccin op die datum nog in de immuniteitsperiode;

ii)

alle andere runderen die in dezelfde inrichting van oorsprong worden gehouden als de runderen in de zending, zijn ten minste 28 dagen vóór de datum van verzending tegen infectie met het LSDV gevaccineerd en bevinden zich volgens de instructies van de fabrikant van het vaccin op die datum nog in de immuniteitsperiode of bevinden zich op de datum van verzending nog in de immuniteitsperiode als gevolg van een eerdere vaccinatie of maternale immuniteit;

iii)

de runderen in de zending zijn sinds hun geboorte of gedurende een ononderbroken periode van ten minste 28 dagen vóór de datum van verzending in de inrichting van oorsprong gehouden; en

iv)

de bevoegde autoriteit verricht:

een klinisch onderzoek van alle runderen die in de inrichting van oorsprong van dergelijke zendingen worden gehouden, met inbegrip van de runderen in dergelijke zendingen, en het resultaat daarvan is gunstig;

indien nodig, een laboratoriumonderzoek van runderen die worden gehouden in de inrichting van oorsprong van dergelijke zendingen, met inbegrip van de runderen in dergelijke zendingen, en het resultaat daarvan is gunstig;

b)

elke bestemming — met inbegrip van gebieden buiten beperkingszones, andere beperkingszones I of beperkingszones II — in dezelfde lidstaat of in andere lidstaten, indien naast de voorwaarden van punt a), ii), iii) en iv), van dit artikel alle volgende voorwaarden worden vervuld:

i)

de runderen in de zending zijn ten minste 60 dagen vóór de datum van verzending tegen infectie met het LSDV gevaccineerd en bevinden zich volgens de instructies van de fabrikant van het vaccin op de datum van verzending nog in de immuniteitsperiode;

ii)

er hebben zich in een straal van ten minste 20 km rond de inrichting van oorsprong van dergelijke zendingen gedurende een periode van ten minste drie maanden vóór de datum van verzending geen uitbraken van infectie met het LSDV voorgedaan, en

iii)

alle runderen die in een straal van 50 km rond de inrichting van oorsprong van de zending worden gehouden, zijn ten minste 60 dagen vóór de datum van verzending tegen infectie met het LSDV gevaccineerd of gehervaccineerd en bevinden zich op die datum volgens de instructies van de fabrikant van het vaccin nog in de immuniteitsperiode of genieten op die datum nog maternale immuniteit;

c)

elke bestemming — met inbegrip van gebieden buiten beperkingszones, andere beperkingszones I of beperkingszones II — in andere lidstaten of gebieden in derde landen, indien naast de voorwaarden van punt a) van dit artikel de volgende voorwaarden worden vervuld:

i)

de dieren voldoen aan alle diergezondheidsgaranties, gebaseerd op de positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van infectie met het LSDV die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong zijn vereist en door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van doorgang en bestemming vóór de datum van verzending van de dieren zijn goedgekeurd;

ii)

er hebben zich gedurende een periode van ten minste drie maanden vóór de datum van verzending in een straal van ten minste 20 km rond de inrichting van oorsprong van dergelijke zendingen geen bevestigde uitbraken van infectie met het LSDV voorgedaan, en

iii)

alle runderen die in een straal van 50 km rond de inrichting van oorsprong van de zending worden gehouden, zijn ten minste 60 dagen vóór de datum van verzending tegen infectie met het LSDV gevaccineerd of gehervaccineerd en bevinden zich op die datum volgens de instructies van de fabrikant van het vaccin nog in de immuniteitsperiode of genieten op die datum nog maternale immuniteit.

Artikel 8

Afwijkingen van het verbod op verplaatsingen van zendingen runderen uit beperkingszone II

In afwijking van het verbod van artikel 4, lid 1, punt a), mag de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen runderen uit inrichtingen in beperkingszone II naar:

a)

elke bestemming — met inbegrip van gebieden buiten beperkingszones, andere beperkingszones I, andere beperkingszones II in dezelfde lidstaat en in andere lidstaten, indien aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

i)

de runderen in de zending voldoen aan alle diergezondheidsgaranties, gebaseerd op de positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van infectie met het LSDV die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong zijn vereist en vóór de datum van verzending van de dieren met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van doorgang of bestemming zijn overeengekomen;

ii)

de runderen in de zending zijn ten minste 28 dagen vóór de datum van verzending tegen infectie met het LSDV gevaccineerd en bevinden zich op die datum volgens de instructies van de fabrikant van het vaccin nog in de immuniteitsperiode;

iii)

alle andere runderen die in dezelfde inrichting van oorsprong worden gehouden als de runderen in de zending, zijn ten minste 28 dagen vóór de datum van verzending tegen infectie met het LSDV gevaccineerd en bevinden zich volgens de instructies van de fabrikant van het vaccin op die datum nog in de immuniteitsperiode of bevinden zich op die datum nog in de immuniteitsperiode als gevolg van een eerdere vaccinatie of maternale immuniteit;

iv)

de bevoegde autoriteit verricht:

een klinisch onderzoek van alle runderen die in de inrichting van oorsprong van dergelijke zendingen worden gehouden, met inbegrip van de runderen in dergelijke zendingen, en het resultaat daarvan is gunstig;

indien nodig, een laboratoriumonderzoek van runderen die worden gehouden in de inrichting van oorsprong van dergelijke zendingen, met inbegrip van de runderen in dergelijke zendingen, en het resultaat daarvan is gunstig;

v)

de runderen hebben sinds hun geboorte, of gedurende een periode van ten minste 28 dagen vóór de datum van verzending, verbleven in een inrichting waar in de drie maanden voorafgaand aan de datum van verzending in een straal van ten minste 20 km geen uitbraak van infectie met het LSDV is bevestigd;

vi)

alle runderen in een straal van 50 km rond de inrichting van oorsprong van de zending zijn ten minste 60 dagen vóór de datum van verzending tegen infectie met het LSDV gevaccineerd of gehervaccineerd volgens de regels voor vaccinatieprogramma’s van bijlage II en bevinden zich volgens de instructies van de fabrikant van het vaccin nog in de immuniteitsperiode of genieten nog maternale immuniteit;

b)

elke bestemming binnen een andere beperkingszone II in dezelfde lidstaat, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

alle andere runderen die in de inrichting van oorsprong van dergelijke zendingen worden gehouden, zijn ten minste 28 dagen vóór de datum van verzending tegen infectie met het LSDV gevaccineerd en bevinden zich volgens de instructies van de fabrikant van het vaccin op die datum nog in de immuniteitsperiode of bevinden zich op die datum nog in de immuniteitsperiode als gevolg van een eerdere vaccinatie of maternale immuniteit, en

ii)

de runderen zijn ten minste 28 dagen vóór de datum van verzending tegen infectie met het LSDV gevaccineerd en bevinden zich volgens de instructies van de fabrikant van het vaccin op die datum nog in de immuniteitsperiode, of zijn niet-gevaccineerde nakomelingen jonger dan vier maanden van moederdieren die ten minste 28 dagen voor de worp zijn gevaccineerd, en bevonden zich op de datum van de worp nog in de door de fabrikant van het vaccin vermelde immuniteitsperiode, en mogen naar een andere inrichting worden verplaatst.

Artikel 9

Specifieke voorwaarden voor het verlenen van toestemming voor verplaatsingen van zendingen runderen uit beperkingszones I en II naar een slachthuis buiten die zones op het grondgebied van dezelfde lidstaat met het oog op onmiddellijke slacht

In afwijking van de verbodsbepalingen van artikel 4, lid 2, punt a), en artikel 4, lid 1, punt a), van deze verordening kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen runderen uit beperkingszones I en II naar een slachthuis buiten die zones op het grondgebied van dezelfde lidstaat, mits de runderen worden verplaatst met het oog op onmiddellijke slacht overeenkomstig de algemene voorwaarden van artikel 28, lid 2 tot en met lid 5, en artikel 28, lid 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

Artikel 10

Afwijkingen van het verbod op verplaatsingen van zendingen sperma, eicellen en embryo’s van runderen uit beperkingszones I en II

1.   In afwijking van het verbod van artikel 4, lid 2, punt b), mag de bevoegde autoriteit van een lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen sperma, eicellen en embryo’s van runderen uit erkende inrichtingen voor levende producten of andere inrichtingen die zich in beperkingszone I bevinden naar:

a)

beperkingszones I of II in dezelfde lidstaat, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de donordieren zijn hetzij:

gevaccineerd en gehervaccineerd tegen het LSDV volgens de instructies van de fabrikant van het gebruikte vaccin, en de eerste vaccinatie is minstens 60 dagen voorafgaand aan de datum van de winning van het sperma, de eicellen of de embryo’s toegediend; hetzij

onderworpen aan een serologische test voor de opsporing van specifieke antilichamen tegen het LSDV, zowel op de dag van de winning als ten minste 28 dagen na de spermawinningsperiode of na de dag van de winning in het geval van embryo’s en eicellen, met negatief resultaat;

ii)

de donordieren zijn gedurende 60 dagen voorafgaand aan de datum van de winning van het sperma, de eicellen of de embryo’s in een centrum voor kunstmatige inseminatie of een andere geschikte inrichting gehouden waar in een straal van minstens 20 km gedurende drie maanden voorafgaand aan de datum van de winning van het sperma, de eicellen of de embryo’s geen uitbraak van het LSDV is bevestigd;

iii)

de donordieren zijn 28 dagen voorafgaand aan de datum van de winning en gedurende de gehele winningsperiode klinisch onderzocht en vertoonden geen enkel klinisch symptoom van infectie met het LSDV;

b)

elke bestemming in een andere beperkingszone I of II in een andere lidstaat, mits naast de voorwaarden van punt a) ook alle volgende voorwaarden worden vervuld:

i)

de donordieren zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van het LSDV door middel van een polymerasekettingreactie (PCR), die is uitgevoerd op bloedmonsters die zijn verzameld bij aanvang van de winning van het sperma, de eicel of het embryo en ten minste elke 14 dagen daarna tijdens de spermawinningsperiode of op de dag van de winning in het geval van embryo’s en eicellen, met negatief resultaat;

ii)

het sperma is onderworpen aan een test voor de opsporing van het LSDV door middel van PCR, met negatief resultaat;

c)

elke bestemming in dezelfde of een andere lidstaat of, in geval van beperkingszone I, in een derde land, mits de donordieren naast de voorwaarden van punt a) voldoen aan alle andere passende diergezondheidsgaranties, op grond van een positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de effecten van de verzending en van de maatregelen tegen de verspreiding van infectie met het LSDV die vóór de verzending van het sperma, de eicellen of de embryo’s door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de inrichting van oorsprong zijn voorgeschreven en door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de plaatsen van doorgang en bestemming zijn goedgekeurd.

2.   In afwijking van het verbod van artikel 4, lid 1, punt b), mag de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen sperma, eicellen en embryo’s van runderen uit erkende inrichtingen voor levende producten of andere inrichtingen in beperkingszone II naar elke bestemming in een andere beperkingszone II in dezelfde lidstaat.

Artikel 11

Afwijkingen van het verbod op de verplaatsingen van niet-verwerkte dierlijke bijproducten van runderen uit beperkingszones I

In afwijking van het verbod van artikel 4, lid 2, punt c), mag de bevoegde autoriteit van een lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen niet-verwerkte dierlijke bijproducten van runderen uit inrichtingen in beperkingszone I naar:

a)

elke bestemming in dezelfde lidstaat of elke bestemming in beperkingszones I of II in een andere lidstaat;

b)

in het geval van zendingen huiden, elke bestemming in een gebied van dezelfde of een andere lidstaat of een derde land, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de behandelde huiden hebben een van de in punt 28, b) tot en met e), van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (10) bedoelde behandelingen ondergaan, hetzij

ii)

de behandelde huiden hebben een van de in afdeling XIV, hoofdstuk I, punt 4, b), ii), van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (11) vastgestelde behandelingen ondergaan, en na behandeling zijn de nodige voorzorgen genomen om herbesmetting met ziekteverwekkers te voorkomen.

Artikel 12

Afwijking van het verbod op de verplaatsingen van zendingen niet-verwerkte dierlijke bijproducten van runderen uit beperkingszones II

In afwijking van het verbod van artikel 4, lid 1, punt c), mag de bevoegde autoriteit van een lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen niet-verwerkte dierlijke bijproducten van runderen uit inrichtingen in beperkingszone II naar:

a)

in het geval van andere niet-verwerkte dierlijke bijproducten dan huiden, elke bestemming in dezelfde lidstaat of elke bestemming in beperkingszones I of II in een andere lidstaat, mits de niet-verwerkte dierlijke bijproducten onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteiten worden verzonden met het oog op verwerking of verwijdering in een overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12) erkend bedrijf;

b)

in het geval van huiden van runderen:

i)

elke bestemming in beperkingszone II van dezelfde of een andere lidstaat, mits het gaat om voor menselijke consumptie bestemde ongelooide en onbehandelde huiden of om onbehandelde huiden die onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteiten worden verzonden om te worden verwerkt of verwijderd in een erkend bedrijf;

ii)

elke bestemming in dezelfde of een andere lidstaat, mits aan de voorwaarden van artikel 11, punt b), wordt voldaan;

c)

in het geval van colostrum, melk en zuivelproducten, elke bestemming in een gebied in dezelfde of een andere lidstaat, mits zij een risicobeperkende behandeling voor infectie met het LSDV hebben ondergaan, zoals vastgesteld in bijlage VII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

Afdeling 2

Verplichtingen van exploitanten met betrekking tot diergezondheidscertificaten

Artikel 13

Verplichtingen van exploitanten ten aanzien van diergezondheidscertificaten voor verplaatsingen van zendingen runderen uit beperkingszones I en II buiten die zones

Exploitanten verplaatsen zendingen runderen uit beperkingszones I en II, slechts buiten die zones binnen dezelfde lidstaat of naar een andere lidstaat in de gevallen die worden bestreken in de artikelen 7, 8 en 9 van deze verordening, indien de te verplaatsen dieren vergezeld gaan van het diergezondheidscertificaat zoals bedoeld in artikel 73 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie (13), dat ten minste een van de volgende verklaringen bevat dat aan de voorschriften van deze verordening is voldaan:

a)

“Runderen uit beperkingszone I overeenkomstig de bijzondere bestrijdingsmaatregelen tegen infectie met het LSDV, als vastgesteld in artikel 7 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1070 van de Commissie.”;

b)

“Runderen uit beperkingszone II overeenkomstig de bijzondere bestrijdingsmaatregelen tegen infectie met het LSDV, als vastgesteld in artikel 8 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1070 van de Commissie.”;

c)

“Runderen uit beperkingszone I of II overeenkomstig de bijzondere bestrijdingsmaatregelen tegen infectie met het LSDV, als vastgesteld in artikel 9 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1070 van de Commissie.”.

In geval van verplaatsingen van de zendingen zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel binnen dezelfde lidstaat kan de bevoegde autoriteit echter besluiten dat geen diergezondheidscertificaat hoeft te worden uitgereikt, zoals bedoeld in artikel 143, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2016/429.

Artikel 14

Verplichtingen van exploitanten ten aanzien van diergezondheidscertificaten voor verplaatsingen van zendingen levende producten, verkregen van runderen uit inrichtingen in beperkingszones I en II buiten die zones

Exploitanten verplaatsen zendingen levende producten, verkregen van runderen uit beperkingszones I en II, slechts buiten die zones binnen dezelfde lidstaat of naar een andere lidstaat overeenkomstig artikel 10 van deze verordening indien die zendingen vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat zoals bedoeld in artikel 161, lid 4, van Verordening (EU) 2016/429, dat ten minste een van de volgende verklaringen bevat dat aan de voorschriften van deze verordening is voldaan:

a)

“Levende producten … (sperma, eicellen en/of embryo’s, aangeven wat van toepassing is), verkregen van runderen die in beperkingszone I worden gehouden overeenkomstig bijzondere bestrijdingsmaatregelen voor infectie met het LSDV als vastgesteld in artikel 10 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1070 van de Commissie.”;

b)

“Levende producten … (sperma, eicellen en/of embryo’s, aangeven wat van toepassing is), verkregen van runderen die in beperkingszone II worden gehouden overeenkomstig bijzondere bestrijdingsmaatregelen voor infectie met het LSDV als vastgesteld in artikel 10 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1070 van de Commissie.”.

In geval van verplaatsingen van de zendingen zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel binnen dezelfde betrokken lidstaat kan de bevoegde autoriteit echter besluiten dat geen diergezondheidscertificaat hoeft te worden uitgereikt zoals bedoeld in artikel 161, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2016/429.

Artikel 15

Verplichtingen van exploitanten ten aanzien van diergezondheidscertificaten voor verplaatsingen van zendingen niet-verwerkte dierlijke bijproducten van runderen uit beperkingszones I en II buiten die zones

Exploitanten verplaatsen zendingen niet-verwerkte dierlijke bijproducten van runderen uit beperkingszones I en II slechts buiten die zones binnen dezelfde lidstaat of naar een andere lidstaat in de gevallen die worden bestreken door artikel 12 indien die zendingen vergezeld gaan van:

a)

een handelsdocument zoals bedoeld in hoofdstuk III van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011, en

b)

een diergezondheidscertificaat zoals bedoeld in artikel 22, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

In geval van verplaatsingen van de zendingen zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel binnen dezelfde lidstaat kan de bevoegde autoriteit echter besluiten dat geen diergezondheidscertificaat wordt uitgereikt zoals bedoeld in artikel 22, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

AFDELING 3

Specifieke voorwaarden voor het verlenen van toestemming voor verplaatsingen van zendingen van in beperkingszones I en II gehouden runderen buiten die zones en kanalisatieprocedures

Artikel 16

Aanvullende algemene voorwaarden met betrekking tot het vervoermiddel dat wordt gebruikt voor de verplaatsing van zendingen runderen en niet-verwerkte dierlijke bijproducten uit beperkingszones I en II buiten die zones

De bevoegde autoriteit van de lidstaat verleent slechts toestemming voor verplaatsingen van zendingen runderen en niet-verwerkte dierlijke bijproducten uit beperkingszones I en II buiten die zones indien de voor het vervoer van die zendingen gebruikte vervoermiddelen aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

in het geval van het vervoer van runderen geldt dat de vervoermiddelen:

i)

aan de voorschriften van artikel 24, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 voldoen, en

ii)

worden gereinigd en ontsmet overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 onder controle of toezicht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat;

b)

zij bevatten uitsluitend levende dieren, niet-verwerkte dierlijke bijproducten of onbehandelde huiden met dezelfde gezondheidsstatus.

Artikel 17

Verplichtingen van de bevoegde autoriteit van de inrichting van oorsprong met betrekking tot kanalisatieprocedures

1.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van de inrichting van oorsprong zet een kanalisatieprocedure op onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de plaatsen van oorsprong, doorgang en bestemming voor verplaatsingen van zendingen runderen of niet-verwerkte dierlijke bijproducten die onder de afwijkingen van de artikelen 8, 9 en 12 vallen, wanneer de bestemming in een andere lidstaat is gelegen (“de kanalisatieprocedure”).

2.   De bevoegde autoriteit van de inrichting van oorsprong zorgt ervoor dat:

a)

elk vervoermiddel dat wordt gebruikt voor de verplaatsing van de in lid 1 bedoelde zendingen runderen of niet-verwerkte dierlijke bijproducten, door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de inrichting van oorsprong afzonderlijk is geregistreerd voor het vervoer van hetzij runderen hetzij niet-verwerkte dierlijke bijproducten volgens de kanalisatieprocedure, en:

door de officiële dierenarts na het laden voor verzending wordt verzegeld. Alleen een ambtenaar van de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming mag het zegel verbreken en door een nieuw zegel vervangen; elke lading of vervanging van een zegel wordt meegedeeld aan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming, of

afzonderlijk vergezeld gaat van een satellietnavigatiesysteem om in real time de locatie ervan te bepalen, door te geven en te registreren;

b)

het vervoer gebeurt:

i)

onder toezicht van een officiële dierenarts;

ii)

rechtstreeks en zonder haltes, tenzij overeenkomstig hoofdstuk V van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad (14) een rusttijd wordt ingelast op een controlepost.

Wanneer tijdens de verplaatsing van de zending door een beperkingszone II een rusttijd van een of meer dagen in een controlepost is gepland, worden de dieren tegen eventuele vectoren beschermd;

iii)

volgens de route die is toegestaan door de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong.

3.   Met het oog op de kanalisatie zorgt de bevoegde autoriteit van de inrichting van oorsprong ervoor dat vóór de eerste verzending van een zending uit beperkingszones I of II vanwaaruit een kanalisatieprocedure plaatsvindt, de nodige regelingen met de relevante bevoegde autoriteiten van de plaatsen van doorgang en bestemming en de exploitanten zijn getroffen om te zorgen voor:

a)

overeenstemming over een noodplan;

b)

de commandostructuur en de volledige samenwerking tussen diensten en exploitanten in geval van ongevallen tijdens het vervoer, ernstige defecten aan de vervoermiddelen of frauduleus handelen;

c)

onmiddellijke kennisgeving door exploitanten aan de bevoegde autoriteit van elk ongeval of ernstig defect aan het vervoermiddel.

Artikel 18

Verplichtingen van de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming met betrekking tot kanalisatieprocedures

De bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming die een kanalisatieprocedure volgt, handelt als volgt:

a)

zij bevestigt elke aankomst bij de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong;

b)

zij zorgt ervoor dat de runderen ten minste gedurende de in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 vastgestelde monitoringperiode voor infectie met het LSDV in de inrichting van bestemming blijven, behalve wanneer de inrichting van bestemming een slachthuis is;

c)

zij zorgt ervoor dat na het lossen van de levende dieren of niet-verwerkte dierlijke bijproducten het vervoermiddel en de andere uitrusting die voor het vervoer zijn gebruikt, in een afgesloten ruimte van de plaats van bestemming onder toezicht van de officiële dierenarts in hun geheel worden gereinigd, ontsmet en behandeld met toegelaten insecticiden die doeltreffend zijn tegen bekende vectoren van infectie met het LSDV.

Artikel 19

Verplichtingen van de lidstaat van de plaats van oorsprong van de zendingen runderen, levende producten of niet-verwerkte dierlijke bijproducten betreffende informatie aan de Commissie en de lidstaten voor op basis van risicobeoordelingen toegestane afwijkingen

Wanneer de bevoegde autoriteit op basis van de positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van infectie met het LSDV als bedoeld in de artikelen 7, 8 of 10 toestemming verleent voor verplaatsingen van zendingen runderen of levende producten, stelt de lidstaat van de plaats van oorsprong de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van de diergezondheidsgaranties en van de goedkeuring door de bevoegde autoriteiten van de plaats van de inrichting van bestemming.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 21 april 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  OIE — Listed diseases, infections and infestations in force in 2021. OIE — Terrestrial Animal Health Code, 28e editie, 2019, ISBN 978-92-95108-85-1 (https://www.oie.int/en/animal-health-in-the-world/oie-listed-diseases-2021/).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie van 3 december 2018 betreffende de toepassing, op de categorieën in de lijst opgenomen ziekten, van bepaalde regels voor de preventie en bestrijding van ziekten en tot vaststelling van een lijst van soorten en groepen soorten die een aanzienlijk risico vormen in verband met de verspreiding van die ziekten (PB L 308 van 4.12.2018, blz. 21).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat regels voor de preventie en bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten betreft (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 64).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2008 van de Commissie van 15 november 2016 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met nodulaire dermatose in sommige lidstaten (PB L 310 van 17.11.2016, blz. 51).

(6)  Deze benaming laat de standpunten over de status onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(7)  EFSA Journal 2020; 18(2):6010.

(8)  OIE — Terrestrial animal health code (2019). OIE — Terrestrial animal health code, 28e editie, 2019, ISBN 978-92-95108-85-1 (www.oie.int/en/standard-setting/terrestrial-code/access-online/).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de erkenning van inrichtingen voor levende producten en de traceerbaarheids- en diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van levende producten van bepaalde gehouden landdieren (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

(11)  Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).

(12)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(13)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 140).

(14)  Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).


BIJLAGE I

BEPERKINGSZONES I EN II

(zoals bedoeld in artikel 3)

DEEL I

Beperkingszone I

1.   Bulgarije:

Het gehele grondgebied van Bulgarije

2.   Griekenland:

A.

De volgende regio’s in Griekenland:

regio Attica

regio Centraal-Griekenland

regio Centraal-Macedonië

regio Kreta

regio Oost-Macedonië en Thracië

regio Epirus

regio Ionische Eilanden, met uitzondering van de regionale eenheid Kerkyra

regio noordelijke Egeïsche Zee, met uitzondering van de regionale eenheid Limnos

regio Peloponnesos

regio zuidelijke Egeïsche Zee

regio Thessalië

regio West-Griekenland

regio West-Macedonië

B.

De volgende regionale eenheden in Griekenland:

regionale eenheid Limnos

regionale eenheid Kerkyra

DEEL II

Beperkingszone II

Geen


BIJLAGE II

VOORSCHRIFTEN VOOR VACCINATIEPROGRAMMA’S IN VERBAND MET INFECTIE MET HET NODULAIRE-DERMATOSEVIRUS

(zoals bedoeld in artikel 3)

DEEL I

Informatie die in het vaccinatieprogramma als bedoeld in artikel 3 moet worden opgenomen

Wanneer een lidstaat vaccineert tegen infectie met het LSDV, moet die vaccinatie worden uitgevoerd volgens een vaccinatieprogramma dat ten minste de volgende informatie bevat:

a)

de beschrijving en de resultaten van de overeenkomstig de criteria van artikel 46, lid 2, van Verordening (EU) 2016/429 uitgevoerde beoordeling, met inbegrip van de epidemiologische situatie en andere relevante informatie die als basis voor de beoordeling is gebruikt;

b)

de belangrijkste doelstellingen en streefcijfers in verband met de gekozen vaccinatiestrategie en het vaccinatieprogramma;

c)

de gedetailleerde geografische beschrijving van het vaccinatiegebied waar vaccinatie moet plaatsvinden en de locatie van de inrichtingen waar runderen worden gehouden die moeten worden gevaccineerd, inclusief kaarten;

d)

de autoriteit die verantwoordelijk is voor het toedienen van het vaccin aan de runderen;

e)

het systeem voor toezicht op de toediening van het vaccin;

f)

het aantal inrichtingen in de beperkingszone waar runderen worden gehouden en, indien verschillend, het aantal inrichtingen waar vaccinatie moet plaatsvinden;

g)

het geschatte aantal runderen en de categorie en leeftijd van de te vaccineren dieren;

h)

de beoogde duur van de vaccinatie, vanaf het begin van de vaccinatie tot het einde van de bewaking die na de vaccinatie zal plaatsvinden;

i)

de samenvatting van de kenmerken van het vaccin, waaronder de naam van het product en de naam van de fabrikant, en de wijzen van toediening;

j)

de vermelding, in voorkomend geval, dat het een vaccin betreft dat krachtens artikel 110, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad (1) wordt gebruikt;

k)

de methoden om de doeltreffendheid van de vaccinatie te beoordelen;

l)

de toe te passen hygiëne- en biobeveiligingsvoorschriften;

m)

het registratiesysteem voor de vaccinatie;

n)

andere aspecten die relevant zijn voor de specifieke situatie.

DEEL II

Minimumvereisten voor vaccinatieprogramma’s tegen infectie met het LSDV als bedoeld in artikel 3

De vaccinatieprogramma’s tegen infectie met het LSDV moeten in overeenstemming zijn met de volgende technische voorschriften:

a)

vaccinatie van alle runderen, ongeacht hun geslacht, leeftijd en drachtigheids- of productiestatus, in de beperkingszones I en II waar vaccinatie moet worden uitgevoerd;

b)

vaccinatie van de nakomelingen van gevaccineerde runderen ouder dan vier maanden volgens de instructies van de fabrikant van het gebruikte vaccin;

c)

hervaccinatie van alle runderen volgens de instructies van de fabrikant;

d)

opname van de gegevens voor elk gevaccineerd rund door de bevoegde autoriteit in het daartoe bestemde onlinegegevensbestand dat met het centrale gegevensbestand is verbonden, overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) 2019/2035 van het Europees Parlement en de Raad (2);

e)

instelling van een gebied met verhoogde bewaking van ten minste 20 km rond de beperkingszones I en II waar vaccinatie plaatsvindt, waar verscherpte bewaking is en de bevoegde autoriteit toezicht houdt op de verplaatsing van runderen;

f)

vaccinatiegraad van ten minste 95 % van de beslagen, die ten minste 75 % van de runderpopulatie vertegenwoordigen.

DEEL III

Voorlopige informatie die aan de Commissie en de andere lidstaten moet worden verstrekt voordat met vaccinatie als bedoeld in artikel 3, lid 3, wordt begonnen

Lidstaten die vaccineren tegen nodulaire dermatose, moeten de Commissie en de andere lidstaten de volgende informatie verstrekken voordat met de vaccinatie wordt begonnen:

a)

een korte uitleg waarom met de vaccinatie wordt begonnen;

b)

de te vaccineren soorten runderen;

c)

het geschatte aantal te vaccineren runderen;

d)

de geschatte duur van de vaccinatie;

e)

het type en de handelsnaam van het gebruikte vaccin, waarbij moet worden aangegeven of het een vaccin betreft dat krachtens artikel 110, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2019/6 zal worden gebruikt;

f)

een beschrijving van het geschatte vaccinatiegebied.


(1)  Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 115).


30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 230/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1071 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2021

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/521 inzake het mechanisme tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde producten aan de overlegging van een uitvoervergunning

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/479 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (1), en met name artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 30 januari 2021 heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/111 (2) vastgesteld, waarbij de uitvoer van COVID-19-vaccins en werkzame stoffen, met inbegrip van de moedercelbanken en werkcelbanken die voor de vervaardiging van dergelijke vaccins worden gebruikt, overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2015/479 gedurende een periode van zes weken afhankelijk wordt gesteld van de overlegging van een uitvoervergunning. Daarna heeft de Commissie op 12 maart 2021 overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2015/479 Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 (3) vastgesteld, waarbij de uitvoer van dezelfde producten tot en met 30 juni 2021 wordt onderworpen aan een uitvoervergunning.

(2)

Op 24 maart 2021 heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/521 (4) vastgesteld, waarbij in het kader van de beoordeling van de verlening van een uitvoervergunning als aanvullende voorwaarde wordt gesteld dat wordt nagegaan of deze vergunning de voorzieningszekerheid in de Unie van de onder Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 vallende goederen niet in gevaar brengt. Bij dezelfde verordening besloot de Commissie tot een tijdelijke opschorting van de vrijstelling van bepaalde landen van bestemming van de werkingssfeer van Uitvoeringserordening (EU) 2021/442.

(3)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/521 van de Commissie werd vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2015/479 en was van toepassing gedurende een periode van zes weken. De bij die verordening ingevoerde maatregelen zijn vervolgens bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/734 van de Commissie (5) verlengd tot en met 30 juni 2021.

(4)

Intussen is er meer productiecapaciteit voor vaccins in de Unie, wat heeft geleid tot een toename van de leveringen van doses COVID-19-vaccin in de Unie. Dit heeft geleid tot een versnelling van de vaccinatiecampagne in de Unie.

(5)

Deze vaccinatiecampagne is echter nog niet afgerond en er blijven onzekere factoren, met name ten aanzien van de opkomst van nieuwe varianten van het COVID-19-virus. Daarom is er nog steeds behoefte aan transparantie op het gebied van leveringen voor de uitvoer en leveringen voor de Unie.

(6)

Ook het risico dat de uitvoer een bedreiging wordt voor de uitvoering van de vroegtijdige aankoopovereenkomsten tussen de Unie en de vaccinfabrikanten, of voor de voorzieningszekerheid in de Unie van COVID-19-vaccins en de werkzame stoffen daarvan, is nog altijd actueel.

(7)

De bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/521 ingevoerde maatregelen moeten derhalve van toepassing blijven tot en met 30 september 2021. Die verordeningen moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2015/479 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Zij is van toepassing tot en met 30 september 2021.”.

Artikel 2

In artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/521 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Zij is van toepassing tot en met 30 september 2021.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 83 van 27.3.2015, blz. 34.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/111 van de Commissie van 29 januari 2021 tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde producten aan de overlegging van een uitvoervergunning (PB L 31 I van 30.1.2021, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 van de Commissie van 11 maart 2021 tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde producten aan de overlegging van een uitvoervergunning (PB L 85 van 12.3.2021, blz. 190).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/521 van de Commissie van 24 maart 2021 houdende specifieke regelingen voor het mechanisme tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde producten aan de overlegging van een uitvoervergunning (PB L 104 van 25.3.2021, blz. 52).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/734 van de Commissie van 5 mei 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/521 houdende specifieke regelingen voor het mechanisme tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde producten aan de overlegging van een uitvoervergunning (PB L 158 van 6.5.2021, blz. 13).


BESLUITEN

30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 230/30


BESLUIT (EU) 2021/1072 VAN DE RAAD

van 28 juni 2021

betreffende een tijdelijke afwijking van Besluit 2013/471/EU betreffende de toekenning van dagvergoedingen en het vergoeden van reiskosten aan de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité, alsmede aan de plaatsvervangers, in het licht van de door de COVID-19-pandemie in de Unie veroorzaakte reisproblemen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 301, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sinds de start van de COVID-19-pandemie is het voor de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité (“het Comité”) en hun plaatsvervangers (samen “de begunstigden” genoemd) door de buitengewone preventie- en inperkingsmaatregelen die de lidstaten hebben genomen, zoals quarantaine, invoering van telewerkbeleid, alsmede verplaatsings- en reisbeperkingen of -verboden, onmogelijk of zeer moeilijk geworden om te reizen teneinde vergaderingen fysiek bij te wonen.

(2)

Gezien die uitzonderlijke omstandigheden en om ervoor te zorgen dat de werkzaamheden van het Comité te allen tijde op passende en houdbare wijze kunnen plaatsvinden met het oog op het waarborgen van de institutionele continuïteit, is het nodig tijdelijk af te wijken van de artikelen 2, 3 en 4 van Besluit 2013/471/EU van de Raad (1) wat betreft de betaling van dagvergoedingen en de vergoeding van reiskosten aan de begunstigden. Die afwijking mag enkel gelden voor de periode van aanhoudende reisproblemen of sanitaire beperkingen ten aanzien van fysieke vergaderingen als gevolg van de COVID-19-pandemie in de Unie.

(3)

De werkelijke administratieve kosten die worden gemaakt door een begunstigde die een vergadering elektronisch op afstand bijwoont, zijn lager dan het tarief van de dagvergoeding dat momenteel geldt voor het fysiek bijwonen van vergaderingen, terwijl de door een begunstigde bestede tijd gelijk blijft. Daarom is het passend dat de dagvergoeding die wordt betaald aan de begunstigden die vergaderingen elektronisch op afstand bijwonen, dienovereenkomstig wordt aangepast.

(4)

Waar passend moet het Comité nadere regels vaststellen voor de toekenning van de dagvergoeding voor het op afstand bijwonen van vergaderingen. In die regels moet met name worden bepaald in welke gevallen COVID-19-gerelateerde reisproblemen of beperkende maatregelen de mogelijkheid bemoeilijken om fysieke vergaderingen te organiseren of vergaderingen fysiek bij te wonen.

(5)

Het Comité moet regelmatig aan de Raad verslag uitbrengen over de toepassing van dit besluit, zodat de Raad de gevolgen ervan kan evalueren en kan nagaan of de voorwaarden waarop de afwijking is gegrond, nog steeds aanwezig zijn. Op basis van die verslagen moet de Raad overwegen passende maatregelen te nemen, met name in het kader van een toekomstige alomvattende herziening van Besluit 2013/471/EU, die vóór het einde van de huidige mandaatsperiode van het Comité moet worden uitgevoerd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van de artikelen 2, 3 en 4 van Besluit 2013/471/EU hebben begunstigden die een vergadering elektronisch op afstand bijwonen, indien COVID-19-gerelateerde beperkende maatregelen de mogelijkheid bemoeilijken om een fysieke vergadering te organiseren of een vergadering fysiek bij te wonen, slechts recht op een dagvergoeding die is vastgesteld op 145 EUR.

Artikel 2

Het Comité stelt uiterlijk op 2 september 2021 nadere bepalingen ter uitvoering van artikel 1 vast.

Artikel 3

Uiterlijk op 2 januari 2022 en vervolgens om de zes maanden dient het Comité bij de Raad een evaluatieverslag in over de toepassing van dit besluit, en met name over de gevolgen ervan voor de begroting en de aanhoudende aanwezigheid van COVID-19-gerelateerde reisproblemen of beperkende maatregelen die de mogelijkheid bemoeilijken om fysieke vergaderingen te organiseren of vergaderingen fysiek bij te wonen.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 28 juni 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

M. do C. ANTUNES


(1)  Besluit 2013/471/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de toekenning van dagvergoedingen en het vergoeden van reiskosten aan de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité, alsmede aan de plaatsvervangers (PB L 253 van 25.9.2013, blz. 22).


30.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 230/32


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/1073 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2021

tot vaststelling van technische specificaties en regels voor de uitvoering van het bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (1), en met name artikel 9, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het bij Verordening (EU) 2021/953 vastgestelde digitale EU-covidcertificaat moet als bewijs dienen dat een persoon gevaccineerd is tegen COVID-19, negatief is getest of van COVID-19 is hersteld.

(2)

Om ervoor te zorgen dat het digitale EU-covidcertificaat in de hele Unie kan worden gebruikt, moeten technische specificaties en regels worden vastgesteld voor het invullen, beveiligd afgeven en verifiëren van de digitale covidcertificaten, de beveiliging van de persoonsgegevens, het vaststellen van de gemeenschappelijke structuur van de unieke certificeringsidentificatiecode en de afgifte van een geldige, beveiligde en interoperabele barcode. Dit vertrouwenskader vormt ook de basis voor het streven naar interoperabiliteit met internationale normen en technologische systemen en zou in die zin als voorbeeld kunnen dienen voor samenwerking op mondiaal niveau.

(3)

Om het digitale EU-covidcertificaat te kunnen lezen en interpreteren is er een gemeenschappelijke datastructuur nodig en moet er overeenstemming zijn over de beoogde betekenis van elk dataveld van de payload en de mogelijke waarden ervan. Om die interoperabiliteit te bevorderen, moet voor het kader van het digitale EU-covidcertificaat een gemeenschappelijke gecoördineerde datastructuur worden vastgesteld. De richtsnoeren voor dit kader zijn ontwikkeld door het bij Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte e-gezondheidsnetwerk. Met deze richtsnoeren moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van de technische specificaties inzake het formaat en het vertrouwensbeheer van het digitale EU-covidcertificaat. De datastructuur en coderingsmechanismen moeten worden gespecificeerd, evenals een transportcoderingsmechanisme in een machineleesbaar optisch formaat (QR), dat op het scherm van een mobiel apparaat kan worden weergegeven of op papier kan worden afgedrukt.

(4)

Naast de technische specificaties inzake het formaat en het vertrouwensbeheer van het digitale EU-covidcertificaat moeten algemene regels voor het invullen van de certificaten worden vastgesteld zodat deze kunnen worden gebruikt voor gecodeerde waarden in de inhoud van het digitale EU-covidcertificaat. De waardereeksen waarmee die regels ten uitvoer worden gelegd, moeten regelmatig door de Commissie worden bijgewerkt en bekendgemaakt, op basis van de desbetreffende werkzaamheden van het e-gezondheidsnetwerk.

(5)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 moeten echte certificaten die het digitaal EU-covidcertificaat vormen, individueel identificeerbaar zijn door middel van een unieke certificaatidentificatiecode, aangezien het mogelijk is dat burgers meer dan één certificaat krijgen zolang Verordening (EU) 2021/953 van kracht blijft. De unieke certificaatidentificatiecode moet bestaan uit een alfanumerieke reeks en de lidstaten moeten ervoor zorgen dat die identificatiecode geen gegevens bevat waarmee een verband met andere documenten of identificatiemiddelen, zoals paspoort- of identiteitskaartnummers, kan worden gelegd, om te voorkomen dat de houder kan worden geïdentificeerd. Om ervoor te zorgen dat de certificaatidentificatiecode uniek is, moeten technische specificaties en regels voor de gemeenschappelijke structuur ervan worden vastgesteld.

(6)

De beveiliging, echtheid, geldigheid en integriteit van de certificaten die het digitaal EU-covidcertificaat vormen, alsmede de conformiteit ervan met de gegevensbeschermingswetgeving van de Unie, zijn van essentieel belang voor de aanvaarding ervan in alle lidstaten. Die doelstellingen worden bereikt door middel van het vertrouwenskader waarin de regels en infrastructuur voor de betrouwbare en beveiligde afgifte en verificatie van de digitale EU-covidcertificaten zijn vastgelegd. Het vertrouwenskader moet onder meer gebaseerd zijn op een publieke-sleutelinfrastructuur met een vertrouwensketen van de gezondheidsautoriteiten of andere vertrouwensautoriteiten van de lidstaten tot de afzonderlijke entiteiten die de digitale EU-covidcertificaten afgeven. Om EU-brede interoperabiliteit te waarborgen, heeft de Commissie daarom een centraal systeem opgezet — de gateway voor digitale EU-covidcertificaten (hierna “gateway” genoemd) — waarin publieke sleutels worden opgeslagen die voor verificatie worden gebruikt. Wanneer het QR-codecertificaat wordt gescand, wordt de digitale handtekening geverifieerd met behulp van de betrokken publieke sleutel die eerder in die centrale gateway is opgeslagen. Er kunnen digitale handtekeningen worden gebruikt om de integriteit en authenticiteit van de gegevens te waarborgen. Publiekesleutelinfrastructuren (PKI’s) zorgen voor vertrouwen omdat ze publieke sleutels verbinden met afgevers van certificaten. In de gateway worden meerdere PKI-certificaten gebruikt om de echtheid te verifiëren. Om tussen de lidstaten een veilige uitwisseling van data voor publiekesleutelmateriaal te waarborgen en brede interoperabiliteit mogelijk te maken, moet worden vastgelegd welke publiekesleutelcertificaten kunnen worden gebruikt en hoe deze moeten worden gegenereerd.

(7)

Dit besluit maakt het mogelijk om aan de eisen van Verordening (EU) 2021/953 te voldoen op een manier die de verwerking van persoonsgegevens beperkt tot wat nodig is om het digitale EU-covidcertificaat operationeel te maken en die ertoe bijdraagt dat de finale verwerkingsverantwoordelijken het beginsel van gegevensbescherming door ontwerp eerbiedigen.

(8)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 zijn de autoriteiten of andere aangewezen instanties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de certificaten, verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 4, punt 7, van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (3) wanneer zij tijdens het afgifteproces persoonsgegevens verwerken. Afhankelijk van de wijze waarop de lidstaten het afgifteproces organiseren, kunnen er één of meer autoriteiten of aangewezen instanties zijn, bijvoorbeeld regionale gezondheidsdiensten. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel wordt die keuze overgelaten aan de lidstaten. Het zijn dan ook de lidstaten die het best in staat zijn om, wanneer er meerdere autoriteiten of andere aangewezen instanties zijn, hun respectieve verantwoordelijkheden duidelijk toe te wijzen, ongeacht of zij afzonderlijke of gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken zijn (zoals regionale gezondheidsdiensten die een gemeenschappelijk patiëntenportaal voor de afgifte van de certificaten opzetten). Wat betreft de verificatie van certificaten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming of doorreis, of door de exploitanten van grensoverschrijdende personenvervoersdiensten die krachtens het nationale recht verplicht zijn om tijdens de COVID-19-pandemie bepaalde volksgezondheidsmaatregelen toe te passen, moeten ook deze verificateurs voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de gegevensbeschermingsregels.

(9)

Er worden geen persoonsgegevens verwerkt via de gateway voor digitale EU-covidcertificaten, aangezien de gateway alleen de publieke sleutels van de ondertekenende autoriteiten bevat. Die sleutels hebben betrekking op de ondertekenende autoriteiten en maken het niet mogelijk natuurlijke personen aan wie een certificaat is afgegeven, direct of indirect te heridentificeren. In haar rol als beheerder van de gateway zou de Commissie dus geen verwerkingsverantwoordelijke en evenmin een verwerker van persoonsgegevens zijn.

(10)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (4) en heeft op 22 juni 2021 een advies uitgebracht.

(11)

Aangezien technische specificaties en regels noodzakelijk zijn voor de toepassing van Verordening (EU) 2021/953 met ingang van 1 juli 2021, is de onmiddellijke toepassing van dit besluit gerechtvaardigd.

(12)

Omdat een snelle invoering van het digitale EU-covidcertificaat noodzakelijk is, moet dit besluit dus in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De technische specificaties voor het digitale EU-covidcertificaat, waarin de algemene datastructuur, de coderingsmechanismen en het transportcoderingsmechanisme in een machineleesbaar optisch formaat worden vastgesteld, zijn opgenomen in bijlage I.

Artikel 2

De regels voor het invullen van de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2021/953 bedoelde certificaten zijn opgenomen in bijlage II bij dit besluit.

Artikel 3

De eisen inzake de gemeenschappelijke structuur van de unieke certificaatidentificatiecode zijn opgenomen in bijlage III.

Artikel 4

De governanceregels voor publiekesleutelcertificaten met betrekking tot de gateway voor digitale EU-covidcertificaten ter ondersteuning van de interoperabiliteitsaspecten van het vertrouwenskader, zijn opgenomen in bijlage IV.

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).

(3)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE I

FORMAAT EN VERTROUWENSBEHEER

Algemene datastructuur, coderingsmechanismen en transportcoderingsmechanisme in een machineleesbaar optisch formaat (hierna “QR” genoemd)

1.   Inleiding

De technische specificaties in deze bijlage omvatten een algemene datastructuur en coderingsmechanismen voor het digitale EU-covidcertificaat (hierna “DCC” genoemd). Zij hebben ook betrekking op een transportcoderingsmechanisme in een machineleesbaar optisch formaat (“QR”), dat op het scherm van een mobiel apparaat kan worden weergegeven of dat kan worden afgedrukt. De containerindelingen van het elektronisch gezondheidscertificaat zijn in deze specificaties generiek, maar worden in dit verband gebruikt om de DCC te dragen.

2.   Terminologie

Voor de toepassing van deze bijlage staat “afgevers” voor organisaties die deze specificaties gebruiken voor de afgifte van gezondheidscertificaten en “verificateurs” voor organisaties die gezondheidscertificaten als bewijs van de gezondheidsstatus aanvaarden. “Deelnemers” zijn afgevers en verificateurs. Sommige aspecten van deze bijlage moeten worden gecoördineerd tussen de deelnemers, zoals het beheer van een naamruimte en de verdeling van cryptografische sleutels. Aangenomen wordt dat een partij, hierna “secretariaat” genoemd, deze taken uitvoert.

3.   Containerindeling van het elektronisch gezondheidscertificaat

De containerindeling van het elektronisch gezondheidscertificaat (Electronic Health Certificate Container Format, hierna “HCERT” genoemd) is ontworpen als een uniform en gestandaardiseerd vehikel voor gezondheidscertificaten van verschillende afgevers (“afgevers”). Het doel van deze specificaties is de wijze waarop deze gezondheidscertificaten worden weergegeven, gecodeerd en ondertekend te harmoniseren en daardoor de interoperabiliteit te bevorderen.

Om een door eender welke afgever afgegeven DCC te kunnen lezen en interpreteren, is er een gemeenschappelijke datastructuur nodig en moet er overeenstemming zijn over de betekenis van elk dataveld van de payload. Met het oog op die interoperabiliteit wordt een gemeenschappelijke gecoördineerde datastructuur gedefinieerd aan de hand van een “JSON”-schema dat het kader van het DCC vormt.

3.1.   Structuur van de payload

De payload is gestructureerd en gecodeerd als een CBOR met een digitale COSE-handtekening. Dit staat algemeen bekend als een “CBOR Web Token” (CWT) en wordt gedefinieerd in RFC 8392 (1). De payload, zoals gedefinieerd in de volgende onderdelen, wordt getransporteerd in een hcert-claim.

De integriteit en authenticiteit van de herkomst van de payloaddata moeten door de verificateur kunnen worden geverifieerd. Om dit mechanisme mogelijk te maken, moet de afgever het CWT ondertekenen met behulp van een asymmetrische methode voor elektronische handtekeningen zoals gedefinieerd in de COSE-specificering (RFC 8152 (2)).

3.2.   CWT-claims

3.2.1.   Overzicht van de CWT-structuur

Beschermde header

Algoritme Handtekening (alg, label 1)

Sleutelidentificatiecode (kid, label 4)

Payload

Afgever (iss, claim key 1, facultatief, ISO 3166-1 alpha-2 van afgever)

Afgegeven op (iat, claim key 6)

Vervaltijd (exp, claim key 4)

Gezondheidscertificaat (hcert, claim key -260)

Digitaal EU-covidcertificaat v1 (eu_DCC_v1, claim key 1)

Handtekening

3.2.2.   Algoritme van de handtekening

De parameter “Algoritme Handtekening” (alg) geeft aan welk algoritme wordt gebruikt voor het aanmaken van de handtekening. Het moet voldoen aan of verder gaan dan de huidige, hieronder samengevatte SOG-IS-richtsnoeren.

Er worden een primair en een secundair algoritme bepaald. Het secundaire algoritme mag alleen worden gebruikt als het primaire algoritme niet aanvaardbaar is binnen de aan de afgever opgelegde regels en voorschriften.

Om de beveiliging van het systeem te waarborgen, moeten alle implementaties het secundaire algoritme omvatten. Om deze reden moeten zowel het primaire als het secundaire algoritme worden toegepast.

De door SOG-IS vastgestelde niveaus voor de primaire en secundaire algoritmen zijn:

Primair algoritme: Het primaire algoritme is een elliptische krommealgoritme voor digitale handtekening (ECDSA), zoals gedefinieerd in (ISO/IEC 14888—3:2006) deel 2.3, waarbij gebruik wordt gemaakt van de P-256-parameters zoals gedefinieerd in aanhangsel D (D.1.2.3) bij (FIPS PUB 186-4) in combinatie met het SHA-256-hash-algoritme zoals gedefinieerd in (ISO/IEC 10118—3:2004) functie 4.

Dit komt overeen met COSE-algoritmeparameter ES256.

Secundair algoritme: Het secundaire algoritme is RSASSA-PSS zoals gedefinieerd in (RFC 8230 (3)) met een modulus van 2048 bits in combinatie met het SHA-256-hash-algoritme zoals gedefinieerd in (ISO/IEC 10118—3:2004) functie 4.

Dit komt overeen met COSE-algoritmeparameter PS256.

3.2.3.   Sleutelidentificatiecode

De claim “sleutelidentificatiecode” (kid) vermeldt in welk documentondertekenaarscertificaat (“Document Signer Certificate” of “DSC”) de publieke sleutel zit die de verificateur moet gebruiken om de juistheid van de digitale handtekening te controleren. Het beheer van publiekesleutelcertificaten, met inbegrip van eisen inzake DSC’s, wordt beschreven in bijlage IV.

De claim “sleutelidentificatiecode” (kid) wordt door verificateurs gebruikt om de juiste publieke sleutel te selecteren uit een lijst van sleutels met betrekking tot de afgever die wordt vermeld in de claim afgever (iss). Verschillende sleutels kunnen om administratieve redenen en bij het uitvoeren van sleutelrollovers parallel worden gebruikt door een afgever. De sleutelidentificatiecode is geen beveiligingskritiek veld. Om die reden kan het, indien nodig, ook in een onbeschermde header worden geplaatst. Verificateurs moeten beide opties aanvaarden. Indien beide opties voorhanden zijn, moet de sleutelidentificatiecode in de beschermde header worden gebruikt.

Door de verkorting van de identificatiecode (omdat de ruimte beperkt is) is er een kleine maar niet onbestaande kans dat de algemene lijst van DSC’s die door een verificateur worden aanvaard, DSC’s met dubbele kid’s bevat. Daarom moet een verificateur alle DSC’s met die kid controleren.

3.2.4.   Afgever

De claim “afgever” (iss) is een tekenreekswaarde die eventueel de ISO 3166-1 alpha-2-landcode kan bevatten van de entiteit die het gezondheidscertificaat afgeeft. Deze claim kan door een verificateur worden gebruikt om te bepalen welke reeks DSC’s moet worden gebruikt voor verificatie. De claim Key 1 wordt gebruikt om deze claim te identificeren.

3.2.5.   Vervaltijd

De claim “vervaltijd” (exp) bevat een tijdstempel in het NumericDate-formaat in gehele getallen (zoals gespecificeerd in RFC 8392 (4), deel 2), waarin wordt aangegeven tot wanneer deze specifieke handtekening voor de payload als geldig wordt beschouwd, waarna een verificateur de payload moet afwijzen omdat deze verlopen is. De parameter “vervaltijd” heeft tot doel de geldigheidstermijn van het gezondheidscertificaat te beperken. De claim Key 4 wordt gebruikt om deze claim te identificeren.

De vervaltijd mag niet langer zijn dan de geldigheidstermijn van het DSC.

3.2.6.   Afgegeven op

De claim “afgegeven op” (iat) bevat een tijdstempel in het NumericDate-formaat in gehele getallen (zoals gespecificeerd in RFC 8392 (5), deel 2), met vermelding van het tijdstip waarop het gezondheidscertificaat is aangemaakt.

De datum in het veld “afgegeven op” mag niet vallen vóór de geldigheidstermijn van het DSC.

Verificateurs kunnen aanvullende beleidslijnen toepassen om de geldigheid van het gezondheidscertificaat te beperken op basis van het tijdstip van afgifte. De claim Key 6 wordt gebruikt om deze claim te identificeren.

3.2.7.   Claim “gezondheidscertificaat”

De claim “gezondheidscertificaat” (hcert) is een JSON-object (RFC 7159 (6)) dat de informatie over de gezondheidsstatus omvat. Er kunnen verschillende soorten gezondheidscertificaten bestaan onder dezelfde claim, waarvan de DCC er één is.

De JSON is uitsluitend bedoeld voor schematische doeleinden. Het weergaveformaat is CBOR, zoals gedefinieerd in (RFC 7049 (7)). Applicatieontwikkelaars mogen in feite nooit het JSON-formaat decoderen of coderen naar en van het JSON-formaat, maar moeten de structuur in het geheugen gebruiken.

De te gebruiken Claim Key voor identificatie van deze claim is -260.

De strings in het JSON-object moeten worden genormaliseerd volgens Normalization Form Canonical Composition (NFC) zoals gedefinieerd in de Unicode-norm. Decodeertoepassingen moeten in deze opzichten echter ruim en robuust zijn, en de aanvaarding van elke redelijke omzetting wordt nadrukkelijk aangemoedigd. Indien tijdens het decoderen, of in latere vergelijkingsfuncties, niet-genormaliseerde data worden gevonden, moeten de implementaties zich gedragen alsof de input genormaliseerd is naar NFC.

4.   Serialisatie en creatie van de DCC-payload

Als serialisatiepatroon wordt het volgende schema gebruikt:

Image 1

Het proces begint met het extraheren van data, bijvoorbeeld uit een opslagplaats voor gezondheidsdata (of een externe gegevensbron), waarbij de geëxtraheerde data worden gestructureerd volgens de gedefinieerde DCC-schema’s. In dit proces kunnen de omzetting naar het gedefinieerde dataformaat en de transformatie met het oog op menselijke leesbaarheid plaatsvinden voordat de serialisatie naar CBOR begint. De acroniemen van de claims worden in elk geval vóór serialisatie en na deserialisatie toegewezen aan de weergavenamen.

Facultatieve nationale data-inhoud is niet toegestaan in certificaten die zijn afgegeven op grond van Verordening (EU) 2021/953 (8). De data-inhoud is beperkt tot de gedefinieerde data-elementen in de minimale dataset zoals gespecificeerd in de bijlage bij Verordening (EU) 2021/953.

5.   Transportcodering

5.1.   Raw

Voor arbitraire data-interfaces mogen de HCERT-container en de payloads ervan ongewijzigd worden overgedragen, met gebruikmaking van elk mogelijk onderliggend, veilig en betrouwbaar 8-bit-datatransport. Deze interfaces kunnen NFC (Near Field Communication), bluetooth of overdracht via een toepassingslaagprotocol omvatten, bijvoorbeeld de overdracht van een HCERT van de afgever naar het mobiele apparaat van de houder.

Als de overdracht van de HCERT van de afgever naar de houder gebaseerd is op een interface voor uitsluitend weergave (bijvoorbeeld sms, e-mail), is de transportcodering Raw uiteraard niet van toepassing.

5.2.   Barcode

5.2.1.   Compressie van de payload (CWT)

Om de grootte te verminderen en de snelheid en betrouwbaarheid van het leesproces van de HCERT te verbeteren, wordt de CWT gecomprimeerd met behulp van ZLIB (RFC 1950 (9)) en het Deflate-compressiemechanisme in het formaat zoals gedefinieerd in RFC 1951 (10).

5.2.2.   QR-2D-barcode

Om ervoor te zorgen dat beter kan worden gewerkt met oude apparatuur die is ontworpen voor ASCII-payloads, wordt de gecomprimeerde CWT gecodeerd als ASCII met gebruikmaking van Base45 alvorens te worden gecodeerd in een 2D-barcode.

Voor het genereren van de 2D-barcode wordt het QR-formaat gebruikt zoals gedefinieerd in (ISO/IEC 18004:2015). Een foutcorrectiepercentage van “Q” (ongeveer 25 %) wordt aanbevolen. Omdat gebruik wordt gemaakt van Base45, moet voor de QR-code alfanumerieke codering worden gebruikt (modus 2, aangegeven door de symbolen 0010).

Om verificateurs in staat te stellen het soort gecodeerde data te detecteren en het juiste decoderings- en verwerkingsschema te kiezen, moeten de met Base45 gecodeerde data (volgens deze specificatie) worden voorafgegaan door de Context-Identifier-string “HC1:”. Bij toekomstige versies van deze specificatie die gevolgen hebben voor de compatibiliteit met oudere systemen, moet een nieuwe context-ID worden gedefinieerd, waarbij “HC” moet worden gevolgd door een teken uit de tekenset [1-9A-Z]. Deze tekens moeten in die volgorde worden bepaald, d.w.z. eerst [1-9] en vervolgens [A-Z].

Er wordt aanbevolen de optische code op het presentatiemedium weer te geven met een diagonaal tussen 35 mm en 60 mm, om het gebruik ervan te vergemakkelijken met lezers met vaste optische onderdelen indien het presentatiemedium op het oppervlak van de lezer moet worden geplaatst.

Indien de optische code op papier wordt gedrukt met behulp van printers met lage resolutie (< 300 dpi), moet erop worden gelet dat elk symbool (punt) van de QR-code precies vierkant worden weergegeven. Niet-proportionele schaalverkleining zal in sommige rijen of kolommen van de QR-code tot rechthoekige symbolen leiden, wat de leesbaarheid in veel gevallen zal bemoeilijken.

6.   Formaat van vertrouwenslijsten (CSCA- en DSC-lijst)

Elke lidstaat moet een lijst van een of meer Country Signing Certificate Authorities (CSCA’s) en een lijst van alle geldige Document Signer Certificates (DSC’s) verstrekken en deze lijsten actueel houden.

6.1.   Vereenvoudigde CSCA/DSC

Vanaf deze versie van de specificaties gaan de lidstaten er niet vanuit dat informatie uit de lijst van ingetrokken certificaten (Certificate Revocation List — CRL) is gebruikt of dat de gebruiksperiode van de persoonlijke sleutel door de uitvoerders is gecontroleerd.

Het primaire geldigheidsmechanisme is daarentegen de aanwezigheid van het certificaat op de meest recente versie van die certificaatlijst.

6.2.   eMRTD-PKI van de ICAO en trustcentra

De lidstaten kunnen een afzonderlijke CSCA gebruiken, maar kunnen ook hun bestaande CSCA-certificaten en/of DSC’s voor eMRTD indienen, en kunnen er zelfs voor kiezen deze in te kopen bij (commerciële) trustcentra en die vervolgens in te dienen. Een DSC moet echter altijd worden ondertekend door de CSCA die door die lidstaat is aangewezen.

7.   Beveiligingsoverwegingen

Bij het ontwerpen van een regeling aan de hand van deze specificatie bepalen, analyseren en monitoren de lidstaten bepaalde beveiligingsaspecten.

Ten minste met de volgende aspecten moet rekening worden gehouden:

7.1.   Geldigheidstermijn HCERT-handtekening

De uitgever van HCERT’s moet de geldigheidsduur van de handtekening beperken door een termijn voor het verstrijken van de handtekening te specificeren. Dit houdt in dat de houder van een gezondheidscertificaat het periodiek moet vernieuwen.

De aanvaardbare geldigheidsduur kan worden bepaald op basis van praktische beperkingen. Een reiziger heeft bijvoorbeeld niet de mogelijkheid om het gezondheidscertificaat tijdens een buitenlandse reis te verlengen. Het is echter ook mogelijk dat een afgever het mogelijk acht dat de beveiliging op een of andere manier is gecompromitteerd, waardoor de afgever een DSC moet intrekken (waardoor alle gezondheidscertificaten die zijn afgegeven met gebruikmaking van de sleutel die nog binnen de geldigheidsperiode valt, ongeldig worden verklaard). De gevolgen van een dergelijke gebeurtenis kunnen worden beperkt door de sleutels van de afgever regelmatig te vernieuwen en met redelijke intervallen de vernieuwing van alle gezondheidscertificaten te eisen.

7.2.   Sleutelbeheer

Deze specificatie is sterk afhankelijk van sterke cryptografische mechanismen om de integriteit van data en de authenticatie van de oorsprong van de data te beveiligen. Daarom is het noodzakelijk de vertrouwelijkheid van de persoonlijke sleutels te waarborgen.

De vertrouwelijkheid van cryptografische sleutels kan op verschillende manieren in het gedrang komen. Enkele voorbeelden:

Het proces waarbij de sleutel wordt aangemaakt, kan gebreken vertonen, wat leidt tot zwakke sleutels.

De sleutels kunnen worden onthuld door menselijke fouten.

De sleutels kunnen worden gestolen door externe of interne daders.

De sleutels kunnen worden berekend aan de hand van cryptoanalyse.

Om het risico op een zwak ondertekeningsalgoritme te beperken, waardoor de persoonlijke sleutels kunnen worden gecompromitteerd door cryptoanalyse, wordt met deze specificatie aanbevolen dat alle deelnemers voor noodgevallen een secundair ondertekeningsalgoritme toepassen op basis van andere parameters of een ander wiskundig probleem dan het primaire.

Wat de vermelde risico’s in verband met de besturingsomgevingen van de afgevers betreft, moeten risicobeperkende maatregelen worden genomen om een doeltreffende controle te waarborgen, zodat de persoonlijke sleutels worden gegenereerd, opgeslagen en gebruikt in HSM’s (Hardware Security Modules). Het gebruik van HSM’s voor het ondertekenen van gezondheidscertificaten wordt nadrukkelijk aangemoedigd.

Ongeacht of een afgever besluit HSM’s te gebruiken of niet, moet een schema voor sleutelrollovers worden vastgesteld waarbij de frequentie van de sleutelrollovers in verhouding staat tot de blootstelling van de sleutels aan externe netwerken, andere systemen en personeel. Een goed gekozen rolloverschema beperkt ook de risico’s in verband met ten onrechte afgegeven gezondheidscertificaten, waardoor een afgever dergelijke gezondheidscertificaten in batches kan intrekken door zo nodig een sleutel in te trekken.

7.3.   Validatie van inputdata

Deze specificaties kunnen worden gebruikt op een manier die inhoudt dat data van onbetrouwbare bronnen worden ontvangen in systemen die van missiekritische aard kunnen zijn. Om de risico’s in verband met deze aanvalsvector tot een minimum te beperken, moeten alle inputvelden naar behoren worden gevalideerd op basis van datatypes, -lengtes en -inhoud. De handtekening van de afgever wordt ook geverifieerd voordat de inhoud van het HCERT wordt verwerkt. De validatie van de handtekening van de afgever houdt echter in dat eerst de beschermde header van de afgever wordt geparseerd, waarbij een potentiële aanvaller kan proberen zorgvuldig gefabriceerde informatie in te voeren die bedoeld is om de beveiliging van het systeem in gevaar te brengen.

8.   Vertrouwensbeheer

Om de HCERT-handtekening te verifiëren, is een publieke sleutel nodig. De lidstaten maken deze publieke sleutels bekend. Uiteindelijk moet elke verificateur beschikken over een lijst van alle publieke sleutels die hij bereid is te vertrouwen (aangezien de publieke sleutel geen deel uitmaakt van het HCERT).

Het systeem bestaat uit (slechts) twee lagen; voor elke lidstaat een of meer landencertificaten waarmee telkens een of meer DSC’s worden ondertekend die dagelijks worden gebruikt.

De certificaten van de lidstaten worden CSCA’s genoemd (Country Signing Certificate Authority) en zijn (doorgaans) zelfondertekend. De lidstaten kunnen er meer dan één hebben (bijvoorbeeld in het geval van regionale decentralisatie). Deze CSCA-certificaten ondertekenen regelmatig de DSC’s (Document Signer Certificates) die worden gebruikt voor het ondertekenen van HCERT’s.

Het “secretariaat” is een functionele rol. Het verzamelt en publiceert de DSC’s van de lidstaten op regelmatige tijdstippen, nadat het deze heeft geverifieerd aan de hand van de lijst van CSCA-certificaten (die met andere middelen zijn overgedragen en geverifieerd).

De daaruit voortvloeiende lijst van DSC’s bevat dan de geaggregeerde reeks aanvaardbare publieke sleutels (en de bijbehorende sleutelidentificatiecodes) die verificateurs kunnen gebruiken om de handtekeningen via de HCERT’s te valideren. Verificateurs moeten deze lijst regelmatig ophalen en actualiseren.

Dergelijke lidstaatspecifieke lijsten kunnen worden omgezet in het door de lidstaat vastgestelde formaat. Het bestandsformaat van deze vertrouwenslijst kan dus variëren: het kan een ondertekend JWKS zijn (JWK-setindeling volgens RFC 7517 (11), deel 5) of een ander formaat dat specifiek is voor de in die lidstaat gebruikte technologie.

Ter wille van de eenvoud kunnen de lidstaten zowel hun bestaande CSCA-certificaten van hun eMRTD-systemen van de ICAO indienen of, zoals aanbevolen door de WHO, een specifiek certificaat voor dit gezondheidsgebied creëren.

8.1.   De sleutelidentificatiecode

De sleutelidentificatiecode (“key identifier” of “kid”) wordt berekend bij het samenstellen van de lijst van betrouwbare publieke sleutels van DSC’s en bestaat uit een afgekapte (eerste 8 bytes) SHA-256-vingerafdruk van het DSC die is gecodeerd in het DER-formaat (raw).

Verificateurs hoeven de sleutelidentificatiecode niet te berekenen op basis van het DSC en kunnen de sleutelidentificatiecode in het afgegeven gezondheidscertificaat direct matchen met de sleutelidentificatiecode op de vertrouwenslijst.

8.2.   Verschillen met het eMRTD-PKI-vertrouwensmodel van de ICAO

Hoewel er wordt voortgebouwd op beste praktijken van het eMRTD-PKI-vertrouwensmodel van de ICAO, wordt in het belang van de snelheid een aantal vereenvoudigingen aangebracht:

Een lidstaat kan meerdere CSCA-certificaten indienen.

De geldigheidstermijn van het DSC (sleutelgebruik) kan eender welke lengte hebben, zolang deze de geldigheidstermijn van het CSCA-certificaat niet overschrijdt, en mag ontbreken.

Het DSC mag beleidsidentificatiecodes (uitgebreide-sleutelgebruik) bevatten die specifiek zijn voor gezondheidscertificaten.

De lidstaten kunnen ervoor kiezen gepubliceerde intrekkingen nooit te verifiëren, maar uitsluitend gebruik te maken van de DSC-lijsten die zij dagelijks van het secretariaat ontvangen of zelf samenstellen.


(1)  rfc8392 (ietf.org)

(2)  rfc8152 (ietf.org)

(3)  rfc8230 (ietf.org)

(4)  rfc8392 (ietf.org)

(5)  rfc8392 (ietf.org)

(6)  rfc7159 (ietf.org)

(7)  rfc7049 (ietf.org)

(8)  Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-COVID-certificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1).

(9)  rfc1950 (ietf.org)

(10)  rfc1951 (ietf.org)

(11)  rfc7517 (ietf.org)


BIJLAGE II

REGELS VOOR HET INVULLEN VAN HET DIGITALE EU-COVIDCERTIFICAAT

De algemene regels betreffende de in deze bijlage vastgestelde waardereeksen zijn bedoeld om interoperabiliteit op semantisch niveau te waarborgen en moeten uniforme technische implementaties voor het DCC mogelijk maken. De elementen in deze bijlage mogen worden gebruikt voor de drie verschillende certificaten (vaccinatie/test/herstel), zoals vermeld in Verordening (EU) 2021/953. In deze bijlage worden alleen elementen vermeld waarvoor semantische standaardisering door middel van gecodeerde waardereeksen noodzakelijk is.

Voor de vertaling van de gecodeerde elementen in de nationale taal valt zijn de lidstaten verantwoordelijk.

Voor alle datavelden die niet in de volgende omschrijvingen van waardereeksen worden vermeld, wordt codering in UTF-8 aanbevolen (naam, testcentrum, certificaatafgever). Voor datavelden met kalenderdata (geboortedatum, vaccinatiedatum, datum van monsterneming, datum van eerste positieve testresultaat, geldigheidstermijn van het certificaat) wordt codering volgens ISO 8601 aanbevolen.

Indien om welke reden dan ook de hieronder vermelde voorkeurscodesystemen niet kunnen worden gebruikt, mogen andere internationale codesystemen worden gebruikt en moet advies worden gegeven over de wijze waarop de codes van het andere codesysteem aan het voorkeurscodesysteem kunnen worden gekoppeld. In uitzonderlijke gevallen mag als back-upmechanisme tekst (weergavenamen) worden gebruikt wanneer in de gedefinieerde waardereeksen geen geschikte code beschikbaar is.

Lidstaten die andere coderingen in hun systemen gebruiken, moeten deze codes koppelen aan de beschreven waardereeksen. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor dergelijke koppelingen.

De waardereeksen worden regelmatig door de Commissie bijgewerkt met de steun van het e-gezondheidsnetwerk en het Gezondheidsbeveiligingscomité. De bijgewerkte waardereeksen worden gepubliceerd op de desbetreffende website van de Commissie en op de webpagina van het e-gezondheidsnetwerk. Er moet een overzicht van de wijzigingen worden gegeven.

1.   Doelziekte of -ziekteverwekker/ziekte of ziekteverwekker waarvan de houder zich heeft hersteld: COVID-19 (SARS-CoV-2 of een van de varianten daarvan)

Voorkeurscodesysteem: SNOMED CT.

Te gebruiken in de certificaten 1, 2 en 3

De geselecteerde codes verwijzen naar COVID-19 of, indien meer gedetailleerde informatie over de genetische variant van SARS-CoV-2 nodig is, naar deze varianten indien die gedetailleerde informatie om epidemiologische redenen nodig is.

Een voorbeeld van een code die moet worden gebruikt, is SNOMED CT-code 840539006 (COVID-19).

2.   COVID-19-vaccin of -profylaxe;

Voorkeurscodesysteem: SNOMED CT- of ATC-classificatie.

Te gebruiken in certificaat 1.

Voorbeelden van codes die moeten worden gebruikt uit de voorkeurscodesystemen zijn SNOMED CT-code 1119305005 (SARS-CoV-2-antigeenvaccin), 1119349007 (SARS-CoV-2-mRNA-vaccin) of J07BX03 (COVID-19-vaccins). De waardereeks moet worden uitgebreid wanneer nieuwe vaccintypes worden ontwikkeld en in gebruik worden genomen.

3.   COVID-19-vaccin

Voorkeurscodesystemen (in volgorde van voorkeur):

Het geneesmiddelenregister van de EU voor vaccins met EU-brede vergunning (vergunningsnummers)

Een wereldwijd vaccinregister, zoals een register dat door de Wereldgezondheidsorganisatie zou kunnen worden opgesteld

Naam van het vaccin in andere gevallen. Indien de naam spaties bevat, moeten deze worden vervangen door een koppelteken (-).

Naam van de waardereeks: vaccin.

Te gebruiken in certificaat 1.

Een voorbeeld van een code uit de voorkeurscodesystemen die moet worden gebruikt is EU/1/20/1528 (Comirnaty). Een voorbeeld van de naam van het vaccin die als code moet worden gebruikt: Sputnik-V (staat voor Sputnik V).

4.   Handelsvergunninghouder of producent van het COVID-19-vaccin

Voorkeurscodesysteem:

Organisatiecode van het EMA (SPOR-systeem voor ISO IDMP)

Een wereldwijd register van handelsvergunninghouders of producenten van een vaccin, zoals een register dat door de Wereldgezondheidsorganisatie zou kunnen worden opgesteld

Naam van de organisatie in andere gevallen. Indien de naam spaties bevat, moeten deze worden vervangen door een koppelteken (-).

Te gebruiken in certificaat 1.

Een voorbeeld van een code uit het voorkeurscodesysteem die moet worden gebruikt is ORG-100001699 (AstraZeneca AB). Een voorbeeld van de naam van de organisatie die als code moet worden gebruikt: Sinovac-Biotech (staat voor Sinovac Biotech).

5.   Volgnummer in een reeks doses alsook totale aantal doses in de reeks

Te gebruiken in certificaat 1.

Twee velden:

1)

Aantal in een cyclus toegediende dosissen

2)

Aantal verwachte dosissen voor een volledige cyclus (specifiek voor een persoon op het moment van toediening)

Zo zal bij 1/1 of 2/2 de cyclus als voltooid worden voorgesteld, met inbegrip van optie 1/1 voor vaccins met twee dosissen, maar waarvoor het door de lidstaat toegepaste protocol erin bestaat één dosis toe te dienen aan burgers die met COVID-19 zijn gediagnosticeerd vóór hun vaccinatie. Het totale aantal dosissen in de cyclus moet worden aangegeven op basis van de informatie die beschikbaar is op het moment dat de dosis wordt toegediend. Als voor een specifiek vaccin bijvoorbeeld een derde prik (booster) nodig is op het moment van de laatst toegediende prik, moet dit in het tweede veldnummer worden weergegeven (bijvoorbeeld 2/3, 3/3 enz.).

6.   Lidstaat of derde land waar het vaccin werd toegediend/waar de test werd uitgevoerd

Voorkeurscodesysteem: ISO 3166-landcodes.

Te gebruiken in de certificaten 1, 2 en 3

Inhoud van de waardereeks: de volledige lijst van 2-lettercodes, beschikbaar als een in FHIR gedefinieerde waardereeks (http://hl7.org/fhir/ValueSet/iso3166-1-2)

7.   Type test

Voorkeurscodesysteem: LOINC.

Te gebruiken in certificaten 2 en 3 indien ondersteuning voor de afgifte van herstelcertificaten op basis van andere soorten tests dan NAAT wordt ingevoerd bij een gedelegeerde handeling.

De codes in deze waardereeks verwijzen naar de testmethode en moeten worden gekozen om ten minste de NAAT-tests te scheiden van de RAT-tests als bedoeld in Verordening (EU) 2021/953.

Een voorbeeld van een code uit het voorkeurscodesysteem die moet worden gebruikt is LP217198-3 (immunoassay-sneltest).

8.   Fabrikant en handelsnaam van de gebruikte test (facultatief voor NAAT-test)

Voorkeurscodesysteem: Lijst van het Gezondheidsbeveiligingscomité met snelle antigeentests zoals bijgehouden door het JRC (database van middelen voor in-vitrodiagnostiek en testmethoden voor COVID-19).

Te gebruiken in certificaat 2.

De inhoud van de waardereeks omvat de selectie van snelle antigeentests zoals opgenomen in de gemeenschappelijke en geactualiseerde lijst van snelle antigeentests voor COVID-19, vastgesteld op basis van Aanbeveling 2021/C 24/01 van de Raad en goedgekeurd door het Gezondheidsbeveiligingscomité. De lijst wordt door het JRC bijgehouden in de database van middelen voor in-vitrodiagnostiek en testmethoden voor COVID-19 op: https://covid-19-diagnostics.jrc.ec.europa.eu/devices/hsc-common-recognition-rat

Voor dit codesysteem moeten relevante velden, zoals de identificatiecode van het testapparaat, de naam van de test en de fabrikant worden gebruikt volgens het gestructureerde formaat van het JRC dat beschikbaar is op https://covid-19-diagnostics.jrc.ec.europa.eu/devices.

9.   Testresultaat

Voorkeurscodesysteem: SNOMED CT.

Te gebruiken in certificaat 2.

Aan de hand van de gekozen codes moet een onderscheid kunnen worden gemaakt tussen positieve en negatieve testresultaten (al dan niet gedetecteerd). Aanvullende waarden (bijv. onbepaald) kunnen worden toegevoegd indien de gebruiksomstandigheden dit vereisen.

Voorbeelden van codes uit de voorkeurscodesystemen die moeten worden gebruikt, zijn 260415000 (niet gedetecteerd) en 260373001 (gedetecteerd).


BIJLAGE III

GEMEENSCHAPPELIJKE STRUCTUUR VAN DE UNIEKE CERTIFICAATIDENTIFICATIECODE

1.   Inleiding

Elk digitaal EU-covidcertificaat (DCC) bevat een unieke certificeringsidentificatiecode (UCI) ter ondersteuning van de interoperabiliteit van de DCC’s. De UCI kan worden gebruikt om het certificaat te verifiëren. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de implementatie van de UCI. De UCI is een middel om de waarheidsgetrouwheid van het certificaat te verifiëren en, indien van toepassing, te koppelen aan een registratiesysteem (bijvoorbeeld een IIS). Op basis van deze identificatiecodes moeten de lidstaten ook (op papier en digitaal) kunnen vaststellen dat personen gevaccineerd of getest zijn.

2.   Samenstelling van de unieke certificaatidentificatiecode

De UCI volgt een gemeenschappelijke structuur en een gemeenschappelijk formaat die de menselijke en/of machinale interpretatie van informatie vergemakkelijken en kan betrekking hebben op elementen zoals de lidstaat van vaccinatie, het vaccin zelf en een lidstaatspecifieke identificatiecode. De UCI biedt de lidstaten flexibiliteit bij het opstellen ervan, met volledige inachtneming van de wetgeving inzake gegevensbescherming. De volgorde van de afzonderlijke elementen volgt een vastgestelde hiërarchie die toekomstige wijzigingen van de blokken mogelijk maakt met behoud van de structurele integriteit ervan.

De mogelijke oplossingen voor de samenstelling van de UCI vormen een spectrum waarin de twee belangrijkste onderscheidende parameters de moduleerbaarheid en de menselijke interpreteerbaarheid zijn en er één fundamenteel kenmerk is:

Moduleerbaarheid: de mate waarin de code is samengesteld uit afzonderlijke bouwstenen die semantisch verschillende informatie bevatten;

Menselijke interpreteerbaarheid: de mate waarin de code betekenisvol is voor of geïnterpreteerd kan worden door de menselijke lezer;

Wereldwijd uniek; de identificatiecode van het land of de autoriteit wordt goed beheerd; en van elk land (elke autoriteit) wordt verwacht dat het zijn segment van de namespace goed beheert door nooit identificatiecodes te hergebruiken of opnieuw af te geven. De combinatie daarvan zorgt ervoor dat elke identificatiecode wereldwijd uniek is.

3.   Algemene eisen

Met betrekking tot de UCI moet aan de volgende overkoepelende eisen worden voldaan:

1)

Tekenset: alleen US-ASCII-alfanumerieke tekens in hoofdletters (“A” tot en met “Z”, “0” tot en met “9”) zijn toegestaan; met extra speciale tekens voor scheiding van RFC3986 (1) (2), namelijk {“/”, “#”, “:”};

2)

Maximumlengte: ontwerpers moeten streven naar een lengte van 27-30 tekens (3);

3)

Versieprefix: dit verwijst naar de versie van het UCI-schema. Het versieprefix is “01” voor deze versie van het document; het versieprefix bestaat uit twee cijfers;

4)

Landprefix: de landcode is gespecificeerd volgens ISO 3166-1. Langere codes (bv. 3 tekens en meer (bijvoorbeeld “UNHCR”) zijn gereserveerd voor toekomstig gebruik;

5)

Suffix/checksum van de code:

5.1.

De lidstaten moeten een checksum gebruiken wanneer het waarschijnlijk is dat verzending, (menselijke) transcriptie of andere corrupties zich kunnen voordoen (d.w.z. bij gebruik in gedrukte vorm).

5.2.

De checksum mag niet worden gebruikt voor de validatie van het certificaat en maakt technisch gezien geen deel uit van de identificatiecode, maar wordt gebruikt om de integriteit van de code te verifiëren. Deze checksum moet de samenvatting volgens ISO-7812-1 (LUHN-10) (4) zijn van de volledige UCI in digitaal/draadformaat. De checksum wordt van de rest van de UCI gescheiden door een #-teken.

Er moet worden gezorgd voor compatibiliteit met oudere systemen: lidstaten die na verloop van tijd de structuur van hun identificatiecodes wijzigen (in de hoofdversie, momenteel vastgesteld op v1), zorgen ervoor dat twee identieke identificatiecodes voor hetzelfde vaccinatiecertificaat/dezelfde verklaring staan. Of, met andere woorden, de lidstaten kunnen identificatiecodes niet hergebruiken.

4.   Opties voor unieke identificatiecodes voor vaccinatiecertificaten

De richtsnoeren van het e-gezondheidsnetwerk inzake verifieerbare vaccinatiecertificaten en basisinteroperabiliteitselementen (5) biedt de lidstaten en andere partijen verschillende opties die mogelijk naast elkaar kunnen bestaan. De lidstaten kunnen dergelijke verschillende opties gebruiken in verschillende versies van het UCI-schema.


(1)  rfc3986 (ietf.org)

(2)  Velden zoals geslacht, identificatienummer van de batch/partij, vaccinatiecentrum, identificatiecode gezondheidswerker, volgende vaccinatiedatum zijn mogelijk niet nodig voor andere doeleinden dan medisch gebruik.

(3)  Voor de implementatie met QR-codes kunnen de lidstaten overwegen een extra reeks tekens met een totale lengte van 72 tekens (met inbegrip van de 27-30 van de identificatiecode zelf) te gebruiken om andere informatie over te brengen. Het is aan de lidstaten om deze informatie nader te omschrijven.

(4)  Het “Luhn mod N”-algoritme is een uitbreiding van het Luhn-algoritme (ook bekend als het mod 10-algoritme), dat voor numerieke codes werkt en bijvoorbeeld wordt gebruikt voor de berekening van de checksum van kredietkaarten. Met de extensie kan het algoritme werken met sequenties van waarden in om het even welke basis (in dit geval alfanumerieke tekens).

(5)  https://ec.europa.eu/health/sites/default/files/ehealth/docs/vaccination-proof_interoperability-guidelines_en.pdf


BIJLAGE IV

BEHEER VAN PUBLIEKESLEUTELCERTIFICATEN

1.   Inleiding

De beveiligde en betrouwbare uitwisseling van handtekeningsleutels voor digitale EU-covidcertificaten (DCC’s) tussen de lidstaten gebeurt via de gateway voor digitale EU-covidcertificaten (DCCG), die fungeert als centraal register voor de publieke sleutels. Met de DCCG kunnen de lidstaten de publieke sleutels publiceren die overeenkomen met de persoonlijke sleutels die zij gebruiken om digitale EU-covidcertificaten te ondertekenen. De lidstaten kunnen de DCCG gebruiken om tijdig actueel publiekesleutelmateriaal op te halen. Later kan de DCCG worden uitgebreid om betrouwbare aanvullende informatie uit te wisselen die de lidstaten verstrekken, zoals validatieregels voor DCC’s. Het vertrouwensmodel van het DCC-kader is een publiekesleutelinfrastructuur (Public Key Infrastructure, PKI). Elke lidstaat heeft een of meer Country Signing Certificate Authorities (CSCA’s), waarvan de certificaten relatief lang blijven bestaan. De lidstaten kunnen beslissen of de CSCA gelijk is aan of verschillend is van de CSCA die voor machineleesbare reisdocumenten wordt gebruikt. De CSCA geeft publiekesleutelcertificaten af voor de nationale, tijdelijke documentondertekenaars (d.w.z. ondertekenaars voor DCC’s), die Document Signer Certificates (DSC’s) worden genoemd. De CSCA fungeert als een vertrouwensanker zodat de lidstaten de CSCA kunnen gebruiken om de authenticiteit en integriteit van de regelmatig veranderende DSC’s te valideren. Na validatie kunnen de lidstaten hun DCC-validatietoepassingen voorzien van deze certificaten (of alleen de daarin vervatte publieke sleutels). Naast de CSCA’s en DSC’s vertrouwt de DCCG ook op PKI om transacties te authenticeren, data te ondertekenen, als basis voor authenticatie en als middel om de integriteit van de communicatiekanalen tussen de lidstaten en de DCCG te waarborgen.

Digitale handtekeningen kunnen worden gebruikt voor de integriteit en authenticiteit van de gegevens. Publiekesleutelinfrastructuren zorgen voor vertrouwen omdat ze publieke sleutels koppelen aan geverifieerde afgevers. Dit is noodzakelijk om andere deelnemers in staat te stellen de herkomst van de data en de identiteit van de communicatiepartner te controleren en te beslissen of deze te vertrouwen zijn. In de DCCG worden meerdere PKI-certificaten gebruikt om de authenticiteit te verifiëren. In deze bijlage wordt bepaald welke publiekesleutelcertificaten worden gebruikt en hoe deze moeten worden ontworpen om een brede interoperabiliteit tussen de lidstaten mogelijk te maken. Deze bijlage biedt meer details over de noodzakelijke publiekesleutelcertificaten en bevat richtsnoeren over certificaatmodellen en geldigheidstermijnen voor lidstaten die hun eigen CSCA willen exploiteren. Aangezien DCC’s voor een bepaald tijdsbestek verifieerbaar zijn (vanaf het moment van de afgifte tot wanneer ze na een bepaalde tijd vervallen), moet een verificatiemodel worden vastgesteld voor alle handtekeningen die op de publiekesleutelcertificaten en de DCC’s worden toegepast.

2.   Terminologie

De volgende tabel bevat de in deze bijlage gebruikte afkortingen en terminologie.

Begrip

Definities

Certificaat

Of publiekesleutelcertificaat. Een X.509-v3-certificaat dat de publieke sleutel van een entiteit bevat

CSCA

Country Signing Certificate Authority (nationale ondertekenende certificeringsautoriteit)

DCC

Digitaal EU-covidcertificaat Een ondertekend digitaal document met vaccinatie-, test- of herstelinformatie

DCCG

Gateway voor digitale EU-covidcertificaten. Dit systeem wordt gebruikt voor de uitwisseling van DSC’s tussen de lidstaten.

DCCGTA

Het vertrouwensankercertificaat van de DCCG. De overeenkomstige persoonlijke sleutel wordt gebruikt om de lijst van alle CSCA-certificaten offline te ondertekenen.

DCCGTLS

Het TLS-servercertificaat van de DCCG.

DSC

Document Signer Certificate (documentondertekenaarscertificaat). Het publiekesleutelcertificaat van de lidstaatautoriteit die documenten ondertekent (bijvoorbeeld een systeem dat DCC’s mag ondertekenen). Dit certificaat wordt afgegeven door de CSCA van de lidstaat.

EC-DSA

Elliptische krommealgoritme voor digitale handtekening. Een cryptografisch handtekeningalgoritme op basis van elliptische krommen

Lidstaat

Lidstaat van de Europese Unie

mTLS

Wederzijdse TLS. Het protocol inzake beveiliging op het niveau van de vervoerslaag (“Transport Layer Security Protocol”) met wederzijdse authenticatie

NB

Nationale backend van een lidstaat

NBCSCA

Het CSCA-certificaat van een lidstaat (kan meer dan één zijn)

NBTLS

Het TLS-cliëntauthenticatiecertificaat van een nationaal backend

NBUP

Het certificaat dat een nationale backend gebruikt om naar de DCCG geüploade datapakketten te ondertekenen

PKI

Publiekesleutelinfrastructuur. Vertrouwensmodel op basis van publiekesleutelcertificaten en certificeringsautoriteiten

RSA

Asymmetrisch cryptografisch algoritme op basis van ontbinding in gehele getallen dat wordt gebruikt voor digitale handtekeningen of asymmetrische versleuteling

3.   DCCG-communicatiestromen en -beveiligingsdiensten

In dit deel wordt een overzicht gegeven van de communicatiestromen en beveiligingsdiensten in het DCCG-systeem. Hier wordt ook bepaald welke sleutels en certificaten worden gebruikt om de communicatie, de geüploade informatie, de DCC’s en een ondertekende vertrouwenslijst met alle geïntroduceerde CSCA-certificaten te beschermen. De DCCG fungeert als dataknooppunt dat de uitwisseling van ondertekende datapakketten door de lidstaten mogelijk maakt.

Geüploade datapakketten worden ongewijzigd door de DCCG verstrekt, wat betekent dat de DCCG geen DSC’s toevoegt of verwijdert uit de pakketten die hij ontvangt. De nationale backend (NB) van de lidstaten wordt in staat gesteld de integriteit en authenticiteit van de geüploade gegevens end-to-end te verifiëren. Daarnaast zullen nationale backends en de DCCG gebruikmaken van wederzijdse TLS-authenticatie om een beveiligde verbinding tot stand te brengen. Dit komt bovenop de handtekeningen in de uitgewisselde data.

3.1.   Authenticatie en maken van verbinding

De DCCG maakt gebruik van Transport Layer Security (TLS) met wederzijdse authenticatie om een geauthenticeerd versleuteld kanaal tot stand te brengen tussen de nationale backend (NB) van de lidstaat en de gatewayomgeving. De DCCG beschikt derhalve over een TLS-servercertificaat, afgekort DCCGTLS, en de nationale backends hebben een TLS-cliëntcertificaat, afgekort NBTLS. De modellen voor de certificaten zijn opgenomen in deel 5. Elke nationale backend kan zijn eigen TLS-certificaat verstrekken. Dit certificaat wordt uitdrukkelijk op de whitelist geplaatst en kan dus worden afgegeven door een openbaar vertrouwde certificeringsautoriteit (bijvoorbeeld een certificeringsautoriteit die voldoet aan de basisvereisten van het CA Browser Forum), door een nationale certificeringsautoriteit of door zelfondertekening. Elke lidstaat is verantwoordelijk voor zijn nationale gegevens en voor de bescherming van de persoonlijke sleutel die wordt gebruikt om de verbinding met de DCCG tot stand te brengen. Voor de BYOC-aanpak (“bring your own certificate”) is een duidelijk omschreven registratie- en identificatieprocedure nodig, evenals intrekkings- en hernieuwingsprocedures, zoals beschreven in delen 4.1, 4.2 en 4.3. De DCCG gebruikt een whitelist waaraan de TLS-certificaten van NB’s worden toegevoegd nadat ze succesvol geregistreerd zijn. Alleen NB’s die zichzelf authenticeren met een persoonlijke sleutel die overeenkomt met een certificaat op de whitelist, kunnen een beveiligde verbinding met de DCCG tot stand brengen. De DCCG zal ook een TLS-certificaat gebruiken dat de NB’s in staat stelt na te gaan of zij daadwerkelijk een verbinding met de “echte” DCCG tot stand brengen en niet met een kwaadwillige entiteit die zich als DCCG voordoet. Het certificaat van de DCCG wordt na succesvolle registratie aan de NB’s verstrekt. Het DCCGTLS-certificaat wordt afgegeven door een openbaar vertrouwde CA (opgenomen in alle belangrijke browsers). Het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten om na te gaan of hun verbinding met de DCCG beveiligd is (bijvoorbeeld door de vingerafdruk van het DCCGTLS-certificaat van de server waarmee verbinding is gemaakt, te vergelijken met het certificaat dat na registratie werd verstrekt).

3.2.   CSCA’s en validatiemodel

De lidstaten die deelnemen aan het DCCG-kader moeten een CSCA gebruiken om de DSC’s af te geven. De lidstaten kunnen meer dan één CSCA hebben (bijvoorbeeld in het geval van regionale decentralisatie). Elke lidstaat kan gebruikmaken van bestaande certificeringsautoriteiten of speciaal voor het DCC-systeem een (eventueel zelfondertekende) certificeringsautoriteit opzetten.

De lidstaten moeten hun CSCA-certificaat/-certificaten aan de DCCG-exploitant overleggen in het kader van de officiële onboardingprocedure. Na succesvolle registratie van de lidstaat (zie deel 4.1 voor meer informatie) werkt de DCCG-exploitant een ondertekende vertrouwenslijst bij met alle CSCA-certificaten die actief zijn in het DCC-kader. De DCCG-exploitant gebruikt een specifiek asymmetrisch sleutelpaar om de vertrouwenslijst en de certificaten in een offline omgeving te ondertekenen. De persoonlijke sleutel wordt niet opgeslagen in het online DCCG-systeem, zodat een aanvaller die het onlinesysteem binnendringt de vertrouwenslijst niet in gevaar kan brengen. Het overeenkomstige vertrouwensankercertificaat DCCGTA wordt tijdens het onboardingproces aan de nationale backends verstrekt.

De lidstaten kunnen voor hun verificatieprocedures de vertrouwenslijst opvragen bij de DCCG. De CSCA wordt gedefinieerd als de certificeringsautoriteit die DSC’s afgeeft; daarom moeten lidstaten die gebruikmaken van een meerlagige CA-hiërarchie (bijvoorbeeld basis-CA -> CSCA -> DSC’s) zorgen voor de ondergeschikte certificeringsautoriteit die de DSC’s afgeeft. Als een lidstaat in dat geval gebruikmaakt van een bestaande certificeringsautoriteit, zal het DCC-systeem alles boven de CSCA negeren en alleen de CSCA als vertrouwensanker toestaan (ook al is het een ondergeschikte CA). Dit is zo omdat het ICAO-model slechts precies 2 niveaus toestaat — een basis-CSCA (“root”) en een eind-DSC (“leaf”), ondertekend door alleen die CSCA.

Indien een lidstaat zijn eigen CSCA exploiteert, is de lidstaat verantwoordelijk voor de beveiligde werking en het beveiligde sleutelbeheer van deze CA. De CSCA fungeert als vertrouwensanker voor DSC’s, en daarom is het beschermen van de persoonlijke sleutel van de CSCA van essentieel belang voor de integriteit van de DCC-omgeving. Het verificatiemodel in de DCC-PKI volgt het shell-model, dat bepaalt dat alle certificaten bij de validatie van het certificaatpad op een bepaald tijdstip geldig moeten zijn (d.w.z. het moment van validatie van de handtekening). Daarom zijn de volgende beperkingen van toepassing:

De CSCA geeft geen certificaten af die langer geldig zijn dan het CA-certificaat zelf;

De ondertekenaar van het document mag geen documenten ondertekenen die langer geldig zijn dan het DSC zelf;

De lidstaten die hun eigen CSCA exploiteren, moeten de geldigheidstermijn voor hun CSCA en alle afgegeven certificaten vaststellen en zorgen voor de vernieuwing van certificaten.

Deel 4.2 bevat aanbevelingen voor geldigheidstermijnen.

3.3.   Integriteit en authenticiteit van geüploade data

Nationale backends kunnen de DCCG gebruiken om digitaal ondertekende datapakketten na succesvolle wederzijdse authenticatie te uploaden en te downloaden. In het begin bevatten deze datapakketten de DSC’s van de lidstaten. Het sleutelpaar dat door de nationale backend wordt gebruikt voor het digitaal ondertekenen van geüploade datapakketten in het DCCG-systeem, wordt het uploadsleutelpaar van de nationale backend genoemd en het bijbehorende publiekesleutelcertificaat wordt afgekort tot NBUP-certificaat. Elke lidstaat brengt zijn eigen NBUP-certificaat mee, dat zelf kan worden ondertekend of dat kan worden afgegeven door een bestaande certificeringsautoriteit, bijvoorbeeld een openbare certificeringsautoriteit (d.w.z. een certificeringsautoriteit die een certificaat afgeeft in overeenstemming met de basisvereisten van het CAB-Forum). Het NBUP-certificaat is verschillend van alle andere door de lidstaat gebruikte certificaten (d.w.z. CSCA, TLS-cliënt of DSC’s).

De lidstaten moeten het uploadcertificaat aan de DCCG-operator verstrekken tijdens de eerste registratieprocedure (zie deel 4.1voor meer informatie). Elke lidstaat is verantwoordelijk voor zijn nationale gegevens en voor de bescherming van de persoonlijke sleutel die wordt gebruikt voor het ondertekenen van de uploads.

Andere lidstaten kunnen de ondertekende datapakketten verifiëren met behulp van de door de DCCG verstrekte uploadcertificaten. De DCCG verifieert de authenticiteit en integriteit van de geüploade data aan de hand van het uploadcertificaat van de NB alvorens deze aan andere lidstaten te verstrekken.

3.4.   Eisen inzake de technische DCCG-architectuur

Dit zijn de eisen inzake de technische DCCG-architectuur:

De DCCG maakt gebruik van wederzijdse TLS-authenticatie om een geauthenticeerde versleutelde verbinding met de NB’s tot stand te brengen. De DCCG onderhoudt daarom een whitelist van geregistreerde NBTLS-cliëntcertificaten;

De DCCG gebruikt twee digitale certificaten (DCCGTLS en DCCGTA) met twee verschillende sleutelparen. De persoonlijke sleutel van het DCCGTA-sleutelpaar wordt offline bewaard (niet op de onlinecomponenten van de DCCG);

De DCCG onderhoudt een vertrouwenslijst van de NBCSCA-certificaten die is ondertekend met de persoonlijke sleutel van de DCCGTA;

De gebruikte cijfers moeten voldoen aan de eisen van deel 5.1.

4.   Beheer van de certificatenlevenscyclus

4.1.   Registratie van nationale backends

De lidstaten moeten zich registreren bij de DCCG-exploitant om aan het DCCG-systeem deel te nemen. In dit deel wordt de technische en operationele procedure beschreven die moet worden gevolgd om een nationale backend te registreren.

De DCCG-exploitant en de lidstaat moeten informatie uitwisselen over technische contactpersonen voor het onboardingproces. Aangenomen wordt dat de technische contactpersonen geautoriseerd worden door hun lidstaat en dat identificatie/authenticatie via andere kanalen plaatsvindt. De authenticatie kan bijvoorbeeld worden bereikt wanneer de technische contactpersoon van een lidstaat de certificaten als met een wachtwoord versleutelde bestanden via e-mail verstrekt en het bijbehorende wachtwoord telefonisch met de DCCG-operator deelt. Ook andere door de DCCG-exploitant gedefinieerde beveiligde kanalen mogen worden gebruikt.

De lidstaat moet drie digitale certificaten verstrekken tijdens het registratie- en identificatieproces:

Het TLS-certificaat NBTLS van de lidstaat

Het uploadcertificaat NBUP van de lidstaat

Het CSCA-certificaat/de CSCA-certificaten NBCSCA van de lidstaat

Alle verstrekte certificaten moeten voldoen aan de eisen van deel 5. De DCCG-exploitant controleert of het verstrekte certificaat voldoet aan de eisen van deel 5. Na de identificatie en registratie moet de DCCG-exploitant:

het NBCSCA-certificaat/de NBCSCA-certificaten toevoegen aan de vertrouwenslijst die is ondertekend met de persoonlijke sleutel die overeenstemt met de publieke sleutel van de DCCGTA;

het NBTLS-certificaat toevoegen aan de whitelist van het TLS-eindpunt van de DCCG;

het NBUP-certificaat toevoegen aan het DCCG-systeem;

de publiekesleutelcertificaten van de DCCGTA en DCCGTLS aan de lidstaat verstrekken.

4.2.   Certificeringsautoriteiten, geldigheidstermijnen en vernieuwing

Indien een lidstaat zijn eigen CSCA wil exploiteren, kunnen de CSCA-certificaten zelfondertekende certificaten zijn. Zij fungeren als vertrouwensanker van de lidstaat en daarom moet de lidstaat de persoonlijke sleutel die overeenkomt met de publieke sleutel van de CSCA degelijk beschermen. Het strekt tot aanbeveling dat de lidstaten voor hun CSCA een offlinesysteem gebruiken, d.w.z. een computersysteem dat op geen enkel netwerk is aangesloten. Voor de toegang tot het systeem moet gebruik worden gemaakt van meerpersoonscontrole (bijvoorbeeld volgens het twee-paar-ogenprincipe). Na het ondertekenen van DSC’s moeten operationele controles worden uitgevoerd en moet het systeem dat de persoonlijke sleutel van de CSCA bevat veilig worden opgeslagen met strenge toegangscontroles. Hardwarebeveiligingsmodules of smartcards kunnen worden gebruikt om de persoonlijke sleutel van de CSCA verder te beschermen. Digitale certificaten omvatten een geldigheidstermijn waardoor vernieuwing van de certificaten nodig is. Vernieuwing is noodzakelijk om nieuwe cryptografische sleutels te gebruiken en de omvang van de sleutels aan te passen wanneer nieuwe berekeningsmethoden of nieuwe aanvallen een bedreiging vormen voor de beveiliging van het gebruikte cryptografische algoritme. Het shell-model is van toepassing (zie deel 3.2).

De volgende geldigheidstermijnen worden aanbevolen, gezien de geldigheidsduur van één jaar voor digitale EU-covidcertificaten:

CSCA: 4 jaar

DSC: 2 jaar

Upload: 1-2 jaar

TLS-cliëntauthenticatie: 1-2 jaar

Voor een tijdige vernieuwing worden voor de persoonlijke sleutels de volgende gebruiksperioden aanbevolen:

CSCA: één jaar

DSC: zes maanden

Voor een vlotte werking moeten de lidstaten tijdig nieuwe uploadcertificaten en TLS-certificaten creëren, bijvoorbeeld één maand voor de vervaldatum. CSCA-certificaten en DSC’s moeten ten minste één maand voor het einde van het gebruik van de persoonlijke sleutel worden vernieuwd (rekening houdend met de noodzakelijke operationele procedures). De lidstaten moeten geactualiseerde CSCA-, upload- en TLS-certificaten verstrekken aan de DCCG-exploitant. Verlopen certificaten worden van de whitelist en de vertrouwenslijst verwijderd.

De lidstaten en de DCCG-exploitant moeten de geldigheid van hun eigen certificaten bijhouden. Er is geen centrale entiteit die de geldigheid van het certificaat bijhoudt en de deelnemers informeert.

4.3.   Intrekking van certificaten

In het algemeen kunnen digitale certificaten door de afgevende CA worden ingetrokken met behulp van certificaatintrekkingslijsten of een OCSP-responder (Online Certificate Status Protocol). CSCA’s voor het DCC-systeem moeten certificaatintrekkingslijsten (CRL’s) verstrekken. Ook als andere lidstaten deze CRL’s momenteel niet gebruiken, moeten zij voor toekomstige toepassingen worden geïntegreerd. Indien een CSCA beslist geen CRL’s te verstrekken, moeten de DSC’s van deze CSCA worden vernieuwd zodra CRL’s verplicht worden. Verificateurs dienen voor de validatie van de DSC’s niet OCSP, maar CRL’s te gebruiken. Het strekt tot aanbeveling dat de nationale backend de noodzakelijke validatie van uit de DCCG gedownloade DSC’s uitvoert, en alleen een reeks betrouwbare en gevalideerde DSC’s doorstuurt naar nationale DSC-validators. DCC-validators mogen in hun validatieproces geen intrekkingscontroles uitvoeren op DSC’s. Eén reden hiervoor is dat op die manier de privacy van DCC-houders wordt beschermd door elke kans te vermijden dat het gebruik van een bepaalde DSC kan worden gecontroleerd door de bijbehorende OCSP-responder.

De lidstaten kunnen hun DSC’s uit de DCCG verwijderen met behulp van hun eigen geldige upload- en TLS-certificaten. Het verwijderen van een DSC betekent dat alle DCC’s die met de DSC in kwestie zijn afgegeven, ongeldig worden wanneer de lidstaten de bijgewerkte DSC-lijsten ophalen. Het is cruciaal dat persoonlijkesleutelmaterialen die overeenkomen met DSC’s worden beschermd. De lidstaten moeten de DCCG-exploitant ervan in kennis stellen wanneer zij upload- of TLS-certificaten moeten intrekken, bijvoorbeeld omdat de nationale backend gecompromitteerd is. De DCCG-exploitant kan dan de vertrouwensrelatie voor het betrokken certificaat verwijderen, bijvoorbeeld door deze van de TLS-whitelist te schrappen. De DCCG-exploitant kan de uploadcertificaten uit de DCCG-databank verwijderen. Pakketten die zijn ondertekend met de persoonlijke sleutel die met dit uploadcertificaat overeenstemt, worden ongeldig wanneer nationale backends de vertrouwensrelatie van het ingetrokken uploadcertificaat verwijderen. Indien een CSCA-certificaat moet worden ingetrokken, stellen de lidstaten de DCCG-exploitant en andere lidstaten waarmee zij een vertrouwensrelatie hebben, hiervan in kennis. De DCCG-exploitant stelt dan een nieuwe vertrouwenslijst op waarin het betrokken certificaat niet meer is opgenomen. Alle door deze CSCA afgegeven DSC’s worden ongeldig wanneer de lidstaten hun nationale backendvertrouwensarchief updaten. Indien het DCCGTLS-certificaat of het DCCGTA-certificaat moet worden ingetrokken, moeten de DCCG-exploitant en de lidstaten samenwerken om een nieuwe vertrouwde TLS-verbinding en vertrouwenslijst tot stand te brengen.

5.   Certificaatmodellen

In dit deel worden de cryptografische eisen en richtsnoeren uiteengezet, alsmede de eisen inzake certificaatmodellen. Met betrekking tot de DCCG-certificaten worden in dit deel de certificaatmodellen gedefinieerd.

5.1.   Cryptografische eisen

Cryptografische algoritmen en TLS-coderingssuites worden gekozen op basis van de huidige aanbeveling van het Duitse federale bureau voor informatiebeveiliging (BSI) of SOG-IS. Deze aanbevelingen zijn vergelijkbaar met die van andere instellingen en normalisatie-organisaties. De aanbevelingen staan in de technische richtsnoeren TR 02102-1 en TR 02102-2 (1) of SOG-IS Agreed Cryptographic Mechanisms (2).

5.1.1.   Eisen inzake de DSC

De eisen van bijlage I, deel 3.2.2, zijn van toepassing. Daarom wordt ten zeerste aanbevolen dat documentondertekenaars gebruikmaken van het elliptische krommealgoritme voor digitale handtekening (ECDSA) met NIST-p-256 (zoals gedefinieerd in aanhangsel D bij FIPS PUB 186-4). Andere elliptische krommen worden niet ondersteund. Vanwege de beperkte ruimte van de DCC mogen de lidstaten geen RSA-PSS gebruiken, zelfs niet als reservealgoritme. Indien lidstaten RSA-PSS gebruiken, moeten zij een modulusgrootte van 2048 of maximaal 3072 bit gebruiken. SHA-2 met een outputlengte van ≥ 256 bits wordt gebruikt als cryptografische hashfunctie (zie ISO/IEC 10118-3:2004) voor de DSC-handtekening.

5.1.2.   Eisen inzake TLS-, upload- en CSCA-certificaten

Voor digitale certificaten en cryptografische handtekeningen in de context van DCCG zijn de belangrijkste eisen inzake cryptografische algoritmen en sleutellengte samengevat in de volgende tabel (vanaf 2021):

Algoritme van de handtekening

Grootte van de sleutel

Hashfunctie

EC-DSA

Min. 250 bit

SHA-2 met een outputlengte ≥ 256 bit

RSA-PSS (aanbevolen opvulling) RSA-PKCS#1 v1.5 (oude opvulling)

Min. 3000 bit RSA Modulus (N) met een publieke exponent e > 2^16

SHA-2 met een outputlengte ≥ 256 bit

DSA

Min. 3000 bit prime p, 250 bit sleutel q

SHA-2 met een outputlengte ≥ 256 bit

De aanbevolen elliptische kromme voor EC-DSA is NIST-p-256 vanwege de wijdverbreide toepassing ervan.

5.2.   CSCA-certificaat (NBCSCA)

De volgende tabel bevat richtsnoeren voor het model van het NBCSCA-certificaat voor het geval dat een lidstaat besluit zijn eigen CSCA voor het DCC-systeem te exploiteren.

Vetgedrukte delen zijn verplicht (moeten in het certificaat worden opgenomen), cursieve delen worden aanbevolen (zouden erin moeten worden opgenomen). Voor ontbrekende velden zijn geen aanbevelingen vastgesteld.

Veld

Waarde

Subject

cn=<niet lege en unieke algemene naam>, o=<Provider>, c=<lidstaat die de CSCA exploiteert>

Key usage

certificate signing, CRL signing (minimaal)

Basic Constraints

CA = true, path length constraints = 0

Het subject-veld mag niet leeg zijn en moet uniek zijn binnen de gespecificeerde lidstaat. De landcode (c) moet overeenkomen met de lidstaat die dit CSCA-certificaat zal gebruiken. Het certificaat moet een unieke subject key identifier (SKI) bevatten overeenkomstig RFC 5280 (3).

5.3.   Document Signer Certificate (DSC)

De volgende tabel bevat richtsnoeren voor het DSC. Vetgedrukte delen zijn verplicht (moeten in het certificaat worden opgenomen), cursieve delen worden aanbevolen (zouden erin moeten worden opgenomen). Voor ontbrekende velden zijn geen aanbevelingen vastgesteld.

Veld

Waarde

Serial Number

uniek serienummer

Subject

cn=<niet lege en unieke algemene naam>, o=<Provider>, c=<lidstaat die de DSC gebruikt>

Key Usage

digital signature (minimaal)

De DSC moet worden ondertekend met de persoonlijke sleutel die overeenstemt met een CSCA-certificaat dat door de lidstaat wordt gebruikt.

De volgende extensies moeten worden gebruikt:

Het certificaat moet een Authority Key Identifier (AKI) bevatten die overeenstemt met de Subject Key Identifier (SKI) van het certificaat dat de CSCA afgeeft.

Het certificaat moet een unieke subject key identifier bevatten (overeenkomstig RFC 5280 (4)).

Bovendien moet het certificaat de extensie voor CRL-distributiepunten bevatten die verwijst naar de certificaatintrekkingslijst (CRL) die wordt verstrekt door de CSCA die de DSC heeft afgegeven.

De DSC kan een extensie voor uitgebreide-sleutelgebruik met nul of meer identificatiecodes voor sleutelgebruiksbeleid bevatten die de soorten HCERT’s die dit certificaat mag verifiëren, beperken. Indien een of meer verificateurs aanwezig zijn, verifiëren zij het sleutelgebruik aan de hand van het opgeslagen HCERT. Hiervoor zijn de volgende extendedKeyUsage-waarden gedefinieerd:

Veld

Waarde

extendedKeyUsage

1.3.6.1.4.1.1847.2021.1.1 voor afgevers van testcertificaten

extendedKeyUsage

1.3.6.1.4.1.1847.2021.1.2 voor afgevers van vaccinatiecertificaten

extendedKeyUsage

1.3.6.1.4.1.1847.2021.1.3 voor afgevers van herstelcertificaten

Bij ontbreken van een extensie voor uitgebreide-sleutelgebruik (d.w.z. geen uitbreidingen of nuluitbreidingen), kan dit certificaat worden gebruikt om elk type HCERT te valideren. In andere documenten kunnen relevante aanvullende beleidsidentificatiecodes voor uitgebreide-sleutelgebruik worden gedefinieerd die worden gebruikt bij de validatie van HCERT’s.

5.4.   Uploadcertificaten (NBUP)

De volgende tabel bevat richtsnoeren voor het uploadcertificaat van nationale backends. Vetgedrukte delen zijn verplicht (moeten in het certificaat worden opgenomen), cursieve delen worden aanbevolen (zouden erin moeten worden opgenomen). Voor ontbrekende velden zijn geen aanbevelingen vastgesteld.

Veld

Waarde

Subject

cn=<niet lege en unieke algemene naam>, o=<Provider>, c=<lidstaat die dit uploadcertificaat gebruikt>

Key Usage

digital signature (minimaal)

5.5.   TLS-cliëntauthenticatiecertificaat van nationale backends (NBTLS)

De volgende tabel bevat richtsnoeren voor het TLS-cliëntauthenticatiecertificaat van nationale backends. Vetgedrukte delen zijn verplicht (moeten in het certificaat worden opgenomen), cursieve delen worden aanbevolen (zouden erin moeten worden opgenomen). Voor ontbrekende velden zijn geen aanbevelingen vastgesteld.

Veld

Waarde

Subject

cn=<niet lege en unieke algemene naam>, o=<Provider>, c=<lidstaat aan de NB>

Key Usage

digital signature (minimaal)

Extended key usage

cliëntauthenticatie (1.3.6.1.5.5.7.3.2)

Het certificaat kan ook het uitgebreide-sleutelgebruik server authentication (1.3.6.1.5.5.7.3.1) bevatten, maar dit is niet vereist.

5.6.   Handtekeningcertificaat voor vertrouwenslijst (DCCGTA)

In de volgende tabel wordt het DCCG-vertrouwensankercertificaat gedefinieerd.

Veld

Waarde

Subject

cn = Digital Green Certificate Gateway  (5) , o=<Provider>, c=<land>

Key Usage

digital signature (minimaal)

5.7.   DCCG-TLS-servercertificaten (DCCGTLS)

In de volgende tabel wordt het DCCG-TLS-certificaat gedefinieerd.

Veld

Waarde

Subject

cn=<FQDN of IP-adres van de DCCG>, o=<Provider>, c= <land>

SubjectAltName

dNSName: <naam DCCG DNS> of iPAddress: <IP-adres DCCG>

Key Usage

digital signature (minimaal)

Extended key usage

server authentication (1.3.6.1.5.5.7.3.1)

Het certificaat kan ook het uitgebreide-sleutelgebruik client authentication (1.3.6.1.5.5.7.3.2) bevatten, maar dit is niet vereist.

Het TLS-certificaat van de DCCG wordt afgegeven door een algemeen betrouwbare certificeringsautoriteit (opgenomen in alle belangrijke browsers en besturingssystemen, volgens de basisvereisten van het CAB-forum).


(1)  BSI - Technical Guidelines TR-02102 (bund.de)

(2)  SOG-IS - Supporting documents (sogis.eu)

(3)  rfc5280 (ietf.org)

(4)  rfc5280 (ietf.org)

(5)  De terminologie van “Digital Green Certificate” in plaats van “EU Digital COVID Certificate” is in dit verband gehandhaafd omdat dit de terminologie is die in de broncode is opgenomen en in het certificaat is gebruikt voordat de medewetgevers nieuwe terminologie hebben vastgesteld.