ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 205

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
11 juni 2021


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/937 van de Commissie van 4 juni 2021 tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van een geregistreerde geografische aanduiding van een gedistilleerde drank [Hamburger Kümmel]

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/938 van de Commissie van 4 juni 2021 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Cerise des coteaux du Ventoux (BGA))

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/939 van de Commissie van 10 juni 2021 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op monoethyleenglycol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk Saudi-Arabië

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/940 van de Commissie van 10 juni 2021 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland

47

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/941 van de Commissie van 10 juni 2021 tot vaststelling van een specifieke procedure voor de identificatie van zware bedrijfsvoertuigen die als werkvoertuigen zijn gecertificeerd maar niet als zodanig zijn geregistreerd en het aanbrengen van correcties in de jaarlijkse gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant teneinde met die voertuigen rekening te houden ( 1 )

77

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/942 van de Commissie van 10 juni 2021 houdende uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2006/112/EG van de Raad wat betreft de vaststelling van de lijst van derde landen waarmee de Unie een overeenkomst betreffende wederzijdse bijstand heeft gesloten waarvan het toepassingsgebied vergelijkbaar is met Richtlijn 2010/24/EU van de Raad en Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad

80

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/937 VAN DE COMMISSIE

van 4 juni 2021

tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van een geregistreerde geografische aanduiding van een gedistilleerde drank [Hamburger Kümmel]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/787 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de definitie, omschrijving, presentatie en etikettering van gedistilleerde dranken, het gebruik van de namen van gedistilleerde dranken in de presentatie en etikettering van andere levensmiddelen en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken, het gebruik van ethylalcohol en distillaten uit landbouwproducten in alcoholhoudende dranken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 110/2008 (1), en met name artikel 30, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 21 in samenhang met artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Duitsland van 28 september 2017 tot goedkeuring van een wijziging van het technisch dossier betreffende de geografische aanduiding “Hamburger Kümmel”, die is beschermd op grond van Verordening (EG) nr. 110/2008. Die wijziging bestaat er onder meer in dat de naam “Hamburger Kümmel” wordt gewijzigd in “Hamburger Kümmel”/“Hamburg’s Kümmel”.

(2)

Verordening (EU) 2019/787, die Verordening (EG) nr. 110/2008 vervangt, is op 25 mei 2019 in werking getreden. Overeenkomstig artikel 49, lid 1, van die verordening is hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 110/2008, dat betrekking heeft op geografische aanduidingen, ingetrokken met ingang van 8 juni 2019. Op grond van artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) 2019/787 worden technische dossiers die vóór 8 juni 2019 als onderdeel van een aanvraag zijn ingediend krachtens Verordening (EG) nr. 110/2008, geacht productdossiers te zijn.

(3)

Overeenkomstig artikel 50, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/787 heeft de Commissie, nadat zij tot de conclusie was gekomen dat de aanvraag voldoet aan Verordening (EG) nr. 110/2008, de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 17, lid 6, van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3).

(4)

Aangezien bij de Commissie geen aankondigingen van bezwaar zijn ingediend overeenkomstig artikel 27, lid 1, van Verordening (EU) 2019/787, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd op grond van artikel 30, lid 2, van die verordening, dat van overeenkomstige toepassing is op wijzigingen van het productdossier,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier voor de naam “Hamburger Kümmel” wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 juni 2021.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 130 van 17.5.2019, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).

(3)  PB C 46 van 9.2.2021, blz. 14.


11.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/938 VAN DE COMMISSIE

van 4 juni 2021

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (“Cerise des coteaux du Ventoux” (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Frankrijk ingediende aanvraag tot registratie van de naam “Cerise des coteaux du Ventoux” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam “Cerise des coteaux du Ventoux” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam “Cerise des coteaux du Ventoux” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 1.6 (Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 juni 2021.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 61 van 22.2.2021, blz. 27.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


11.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/939 VAN DE COMMISSIE

van 10 juni 2021

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op monoethyleenglycol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk Saudi-Arabië

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Opening van het onderzoek

(1)

Op 14 oktober 2020 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (“de basisverordening”) een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van monoethyleenglycol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (“VS”) en het Koninkrijk Saudi-Arabië (“KSA”) (“de betrokken landen”). De Commissie heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“het bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 31 augustus 2020 was ingediend door het Defence Committee of European MEG Producers (de “klager”). De klacht werd ingediend namens de monoethyleenglycol-bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5 bis, van de basisverordening moet de Commissie de invoer waarop een antidumpingonderzoek betrekking heeft gedurende de periode van voorafgaande kennisgeving registreren, tenzij zij over voldoende bewijs in de zin van artikel 5 beschikt waaruit blijkt dat niet is voldaan aan de voorschriften van artikel 10, lid 4, punt c) of d).

(4)

In het onderhavige geval heeft de klager niet om registratie verzocht en heeft de Commissie vastgesteld dat niet was voldaan aan de voorschriften van punt d), aangezien er bovenop de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, geen verdere aanzienlijke toename van de invoer heeft plaatsgevonden. Volgens gegevens van Eurostat is de gemiddelde maandelijkse invoer van monoethyleenglycol uit de betrokken landen in de eerste vijf maanden na de opening van het onderzoek (d.w.z. van november 2020 tot en met maart 2021) met 15 % gedaald ten opzichte van het gemiddelde maandelijkse invoervolume tijdens het onderzoektijdvak. Op dezelfde basis daalde de invoer uit de VS met 30 % en de invoer uit het KSA met 4 %. Dit was het gevolg van tijdelijke verstoringen 1) bij ondernemingen in de VS als gevolg van extreme weersomstandigheden, en 2) in de Unie wegens een vertragende vraag als gevolg van COVID. Daarom heeft de Commissie de invoer tijdens de periode van voorafgaande kennisgeving niet geregistreerd.

1.2.   Belanghebbenden

(5)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, de autoriteiten van de betrokken landen, de haar bekende importeurs, handelaren en gebruikers specifiek op de hoogte gebracht en hen uitgenodigd mee te werken.

(6)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de opening van het onderzoek en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

(7)

Er heeft een hoorzitting plaatsgevonden met Saudi Basic Industries Corporation (“SABIC”), die aan de hoorzitting heeft deelgenomen samen met Arabian Petrochemical Company (“Petrokemya”), Eastern Petrochemical Company (“SHARQ”), Jubail United Petrochemical Company (“United”), SABIC Italia S.r.l, SABIC Petrochemicals B.V., Saudi Kayan Petrochemical Company (“Saudi Kayan”), Saudi Yanbu Petrochemical Company (“Yanpet”) en Yanbu National Petrochemical Company (“Yansab”).

(8)

Er hebben ook hoorzittingen plaatsgevonden met Arteco NV (“Arteco”), de Indorama-groep, Oxyde Belgium BV (“Oxyde”), Mitsubishi Corporation (“Mitsubishi”), het Committee of PET Manufacturers in Europe (“CPME”) en HELM AG (“Helm”).

1.3.   Opmerkingen bij de opening van het onderzoek

(9)

De Commissie heeft opmerkingen over de opening van het onderzoek ontvangen van:

de Vertegenwoordiging van het KSA,

de klager,

ExxonMobil Petroleum & Chemical BV (“ExxonMobil”),

SABIC, die haar opmerkingen samen met Petrokemya, SHARQ, United, SABIC Italia S.r.l, SABIC Petrochemicals B.V., Saudi-Kayan, Yanpet en Yansab heeft ingediend,

CPME,

de European Man-Made Fiber Association (“CIRFS”),

Mitsubishi,

Helm,

Oxyde,

Proviron Industries nv (“Proviron”), en

Arteco.

1.3.1.   Opmerkingen over dumping

(10)

Wat de beoordeling van dumping betreft, stelde Mitsubishi dat, nu prijsindexen een belangrijke rol spelen in de wijze waarop monoethyleenglycol in de Unie wordt verkocht, de Commissie moet onderzoeken of de vermeende dumping niet hoeft te worden toegeschreven aan een bewust commercieel beleid, maar eenvoudigweg kan worden veroorzaakt door de verschillende ontwikkeling van de indexen van de Unie en die van buiten de Unie. Contractuele prijzen worden overeengekomen door te onderhandelen over kortingen op verschillende indexen, en contracten hebben doorgaans een looptijd van 1 of 2 jaar. Producenten die prijzen overeenkomen in een contract met een looptijd van 1 of 2 jaar weten niet of er uiteindelijk een prijsverschil zal zijn tussen hun contracten in en buiten de Unie totdat het contract is afgewikkeld en de prijzen zijn vastgesteld en betaald.

(11)

De klager antwoordde dat de rol van de gebruikte EU-prijsindicator wordt overschat en verkeerd wordt geïnterpreteerd. Deze index geeft de prijs in de Unie op een bepaald tijdstip weer, die het resultaat is van het evenwicht tussen vraag en aanbod van meerdere kopers en verkopers. Aangezien de klagende producenten in de Unie alleen aan de verkoopzijde staan, kunnen zij deze index niet controleren of manipuleren.

(12)

De klager antwoordde dat dumping wordt vastgesteld door een zuiver objectieve vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs. Het begrip opzet is vreemd aan de regels voor de vaststelling van dumping.

(13)

Uit de analyse van het bewijsmateriaal dat de klagers overeenkomstig de beginselen van artikel 2 van de basisverordening hebben verstrekt, blijkt dat de klacht voldoende bewijs van dumping op de EU-markt bevatte.

(14)

De klager heeft met name voldoende bewijsmateriaal over de uitvoerprijs en de normale waarde verstrekt, waaruit blijkt dat de dumpingmarges aanzienlijk zijn. De cijfers waarop de normale waarde was gebaseerd, werden gestaafd met voldoende bewijsmateriaal, hetgeen bij de analyse door de diensten van de Commissie is bevestigd. Bij de analyse van de dumping door de Commissie werd rekening gehouden met de nodige correcties. Geconcludeerd werd dat de dumpingmarges, op basis van een billijke vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs, aanzienlijk waren.

(15)

In die zin is de Commissie het met de klager eens dat de kwestie van opzet niet aan de orde is bij de zojuist beschreven juridische analyse.

(16)

Het KSA stelde dat de klager de normale waarde voor in Saudi-Arabië geproduceerd monoethyleenglycol onjuist heeft berekend op basis van kostenelementen die geen betrekking hebben op Saudi-Arabië, en geen billijke vergelijking heeft gemaakt tussen de normale waarde en de uitvoerprijs.

(17)

Het stelde ook dat de klager bij de berekening van de normale waarde de feiten onjuist heeft beoordeeld, aangezien i) SABIC geen monoethyleenglycol produceert (de producenten van monoethyleenglycol worden opgesomd in de klacht); ii) SABIC en Saudi Aramco tijdens de in de klacht bedoelde periode niet met elkaar verbonden waren, en iii) Saudische producenten van monoethyleenglycol geen ethyleen betrekken van Saudi Aramco.

(18)

Bovendien heeft de klager niet eens gepoogd om de vervangende waarde voor ethyleen die werd gebruikt voor de berekening van de normale waarde zodanig aan te passen dat deze de werkelijke productiekosten in Saudi-Arabië weergeeft.

(19)

Ook noemde de klager een gemiddelde elektriciteitsprijs van 0,067 EUR/kWh, terwijl het gepubliceerde elektriciteitstarief 0,043 EUR/kWh bedraagt.

(20)

Deze eerste reeks opmerkingen is in de opmerkingen van SABIC herhaald.

(21)

Er zij aan herinnerd dat een klacht overeenkomstig artikel 5, lid 2, van de basisverordening de gegevens moet bevatten waarover de klager redelijkerwijs beschikt. In dit verband zij eraan herinnerd dat uit het juridisch vereiste bewijsniveau voor een klacht (“voldoende voorlopig bewijsmateriaal”) blijkt dat de hoeveelheid en de kwaliteit van de gegevens in de klacht niet dezelfde zijn als die welke aan het einde van een onderzoek beschikbaar zijn. In het stadium van de klacht is het niet noodzakelijk dat de onderzoekende autoriteit (in dit geval de Commissie) beschikt over hetzelfde bewijsmateriaal inzake dumping en schade (in de zin van de artikelen 2 en 3) dat nodig zou zijn voor de instelling van voorlopige of definitieve antidumpingrechten. Een antidumpingonderzoek is een proces waarbij zekerheid over het bestaan van de elementen die nodig zijn om een maatregel vast te stellen of een procedure te beëindigen, wordt verkregen naarmate het onderzoek vordert. Het is niet uitgesloten dat tussen het stadium van de klacht en de afsluiting van het onderzoek wijzigingen optreden. Dergelijke wijzigingen zijn echter niet van invloed op de algemene conclusie dat het dossier onderzoekswaardig is omdat er voldoende bewijs is dat er sprake is van schade veroorzakende dumping.

(22)

In die zin werd de verstrekte informatie over de kosten voldoende geschikt en nauwkeurig geacht om, in de bij de opening van het onderzoek geldende voorlopige context, de normale waarde vast te stellen tegen de achtergrond van het bewijsmateriaal waarover de indiener van het verzoek beschikte.

(23)

Wat de beweringen van het KSA over de feitelijke elementen van de klacht betreft, benadrukt de Commissie dat ethyleen de belangrijkste grondstof voor de productie van monoethyleenglycol is en dat de klager er terecht op gewezen heeft dat de toeleveringsketen van ethyleen in Saudi-Arabië zelfs vóór de overname van SABIC door Saudi Aramco verticaal geïntegreerd was.

(24)

Ten tweede was de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs in de klacht volgens het KSA en SABIC niet billijk omdat de klager deze niet op het niveau af fabriek heeft verricht. Volgens Saoedi-Arabië heeft hij, nu hij alleen de geraamde vrachtkosten op de statistische cif-waarde in mindering heeft gebracht, immers de fob-uitvoerprijs vergeleken met een door berekening vastgestelde normale waarde, die stellig ook de directe verkoopkosten omvatte.

(25)

Wat de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs betreft, herinnert de Commissie eraan dat de in de klacht berekende dumpingmarge niet noodzakelijkerwijs de exacte mate van dumping weergeeft die in het onderzoek per transactie en per soort zal worden berekend.

(26)

In het licht van de beschikbare informatie heeft de klager echter voldoende bewijsmateriaal over de uitvoerprijs en de normale waarde verstrekt, waaruit bleek dat er sprake was van dumping. De cijfers waarop de normale waarde was gebaseerd, werden gestaafd met voldoende bewijsmateriaal, hetgeen bij de analyse door de diensten van de Commissie is bevestigd, en bij de analyse van de dumping door de Commissie werd rekening gehouden met de nodige correcties.

(27)

Net zoals Saudi-Arabië en SABIC maakte ExxonMobil bezwaar tegen de in de klacht beschreven berekening van de productiekosten van monoethyleenglycol in Saudi-Arabië, met name wat de grondstof ethyleen betreft.

(28)

Zij onderstreepte dat de productiekosten van ethyleen in de eerste plaats worden bepaald door het soort grondstof dat in de stoomkraker wordt gebruikt, en dat de kosten van die grondstoffen sterk kunnen verschillen.

(29)

De joint venture van ExxonMobil met SABIC, Saudi Yanbu Petrochemical Company genoemd (“Yanpet”), koopt de grondstof bij Saudi Aramco. De klager verwees echter naar de ethyleenprijs op de Aziatische markt, die niet geschikt is voor de bepaling van de ethyleenprijs in Saudi-Arabië, waar de productiekosten van ethyleen veel lager zijn dan in Azië.

(30)

De stoomkraker van Yanpet gebruikt ethaan als primaire grondstof voor de productie van ethyleen, terwijl stoomkrakers in Azië en de Unie doorgaans nafta gebruiken.

(31)

Daarom is de bewering van de klager dat de productieprocessen in alle landen vergelijkbaar zijn, volgens ExxonMobil misleidend.

(32)

Met name is de productie van ethyleen uit nafta over het algemeen duurder dan die uit ethaan, zodat de productiekosten in de Unie hoger zijn dan die in Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten van Amerika, aangezien beide voornamelijk ethaan als grondstof gebruiken.

(33)

Bovendien houdt het gebruik van de Aziatische prijs geen rekening met de verschillende situatie van een geïntegreerde producent die zowel ethyleen als monoethyleenglycol produceert, zoals Yanpet.

(34)

De Commissie erkende dat er verschillen bestaan in de productie van ethyleen, maar was niet van mening dat een dergelijk verschil in grondstofkosten de situatie van de bedrijfstak van de Unie en die van het KSA radicaal verschillend en niet vergelijkbaar maakte.

(35)

Daarom heeft de klager, gezien de informatie waarover hij beschikte, volgens de Commissie voldoende bewijsmateriaal voor het bestaan van dumping verstrekt, die de opening van een onderzoek rechtvaardigt.

1.3.2.   Opmerkingen inzake schade

(36)

SABIC en de Vertegenwoordiging van het Koninkrijk Saudi-Arabië stelden dat de verzoeken om vertrouwelijke behandeling in de klacht, zoals die betreffende het totale verbruik van monoethyleenglycol in de Unie en de macro-economische indicatoren gebaseerd op de gegevens van 12 producenten van monoethyleenglycol in de Unie, ongegrond zijn. Bovendien betoogden SABIC en de Vertegenwoordiging van het Koninkrijk Saudi-Arabië dat de klager geen niet-vertrouwelijke samenvattingen van de op vertrouwelijke basis verstrekte informatie heeft verstrekt, bijvoorbeeld wat de markt voor intern gebruik betreft. Voorts werd aangevoerd dat de beperkte openbaarmaking van informatie door de klager en het feit dat de Commissie geen duidelijke regels inzake de behandeling van vertrouwelijke informatie toepast, afbreuk doen aan het recht van verweer van het KSA.

(37)

De Commissie oordeelde dat in de versie van de klacht voor controle door belanghebbenden alle essentiële bewijzen en betekenisvolle niet-vertrouwelijke overzichten van als vertrouwelijk verstrekte gegevens waren opgenomen om belanghebbenden in staat te stellen tijdens de hele procedure hun recht van verweer uit te oefenen. Artikel 19 van de basisverordening en artikel 6, lid 5, van de WTO-Antidumpingovereenkomst voorzien in de bescherming van vertrouwelijke inlichtingen wanneer de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven of degene die de inlichtingen heeft verstrekt of van wie hij deze inlichtingen heeft verkregen, ernstig zou benadelen. De als vertrouwelijk verstrekte informatie en de informatie in de “Limited”-bijlagen bij de klacht valt onder deze categorieën. De klager heeft hierover hoe dan ook aanvullende informatie verstrekt.

(38)

De Vertegenwoordiging van het Koninkrijk Saudi-Arabië kwam op tegen de opneming van de invoer in het Verenigd Koninkrijk in de klacht en in het onderzoek.

(39)

Op 31 januari 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk de Unie verlaten. De Unie en het Verenigd Koninkrijk zijn een overgangsperiode overeengekomen waarin het Verenigd Koninkrijk onderworpen bleef aan het Unierecht; deze periode liep af op 31 december 2020 (3). De klacht was gebaseerd op gegevens van de EU-28, aangezien zij voor het eind van de overgangsperiode is ingediend. Sinds 1 januari 2021 komen ondernemingen en verenigingen uit het Verenigd Koninkrijk niet langer in aanmerking als belanghebbenden bij handelsbeschermingsprocedures. Daarom werd het onderzoek uitgevoerd op basis van de EU-27.

(40)

Volgens SABIC bleven er een aantal vragen over de betrouwbaarheid van de berekening van de representativiteit en de algemene representativiteit van de klagers. In dit verband betoogde SABIC dat een van de klagers consequent monoethyleenglycol uit het KSA invoerde en zich daarom niet bij de klacht had mogen aansluiten. Een met een ondersteunende producent in de Unie verbonden onderneming voerde trouwens ook monoethyleenglycol in uit het KSA, zodat, indien deze ondernemingen schade leden, dit door hun eigen toedoen was. SABIC stelde ook dat een andere producent van monoethyleenglycol haar had benaderd om monoethyleenglycol uit het KSA in de Unie op de markt te brengen. Voorts stelde SABIC dat BASF SE en Ineos Lavera geen klagers zijn en dat het beperkte aantal producenten in de Unie dat zich bij de klacht heeft aangesloten vragen deed rijzen over hun representativiteit. SABIC stelde ook dat de Commissie moest onderzoeken waarom IQOXE zich niet bij de klacht had aangesloten, om zich ervan te vergewissen dat IQOXE niet was uitgesloten om andere redenen dan het incident van januari 2020. Oxyde stelde ook de kwestie van de niet-medewerking van de andere producenten in de Unie aan de orde.

(41)

De Commissie herinnert eraan dat zij in het kader van het onderzoek contact heeft opgenomen met alle producenten in de Unie die in de klacht worden genoemd of die haar vóór de opening van het onderzoek bekend waren, om na te gaan in welke mate zij de klacht steunden of daartegen gekant waren. Deze berekening was gebaseerd op de geproduceerde hoeveelheden monoethyleenglycol zoals uiteengezet in individuele verklaringen van die producenten en verenigingen van producenten en op informatie in de klacht, die ook informatie over de totale productie in de Unie omvat. Daarom werd in de openingsfase geconcludeerd dat aan de voorwaarden van artikel 5, lid 4, van de basisverordening was voldaan.

(42)

Overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, van de basisverordening kunnen producenten die verbonden zijn met exporteurs of importeurs en/of zelf importeurs zijn van het product waarvan naar beweren dumping plaatsvindt, van de bedrijfstak van de Unie worden uitgesloten indien zij zich door hun band met de exporteurs of importeurs van het met dumping ingevoerde product en/of hun invoer anders gedragen dan niet verbonden producenten. In de aan de procedure voorafgaande analyse werd geen reden gevonden om de klagende producenten uit te sluiten van de omschrijving van de bedrijfstak van de Unie. Bovendien heeft de Commissie dit aspect tijdens het onderzoek beoordeeld, zoals vermeld in de overwegingen 135 tot en met 140. Het argument dat BASF SE en Ineos Lavera zich niet bij de klacht hebben aangesloten, is feitelijk onjuist. Deze twee producenten hebben zich bij de klacht aangesloten, zoals aangegeven in bijlage A-1 bij de niet-vertrouwelijke versie van de klacht.

(43)

SABIC en de Vertegenwoordiging van het Koninkrijk Saudi-Arabië stelden dat er geen feitelijke of juridische gronden zijn om de invoer uit het KSA en de VS te cumuleren, dat deze invoer werd beïnvloed door een andere dynamiek en in de Unie verschillende trends vertoonde, en dat de prijs van de invoer uit het KSA de prijzen in de Unie niet onderbood maar de invoer uit de VS wel.

(44)

Na de desbetreffende analyse hebben de diensten van de Commissie op basis van de beschikbare informatie en statistieken vastgesteld dat aan de voorwaarden voor cumulatie van de betrokken landen in het stadium van de klacht was voldaan. De dumpingmarges bleken meer dan minimaal te zijn. Zoals uit de beschikbare officiële invoerstatistieken blijkt, was het volume van de invoer met dumping voor alle betrokken landen niet verwaarloosbaar (meer dan minimaal). Bovendien is monoethyleenglycol een grondstof en is de concurrentie tussen uit het KSA en de VS ingevoerde producten en producten van de bedrijfstak van de Unie identiek en strikt gebaseerd op de prijs, ongeacht de verkoopkanalen. Dat in de klacht geen sprake is van prijsonderbieding voor de invoer uit het KSA betekent niet dat er geen weerslag is op de prijzen. Daarom werd in de openingsfase geconcludeerd dat aan de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van de basisverordening was voldaan.

(45)

SABIC en de Vertegenwoordiging van het Koninkrijk Saudi-Arabië stelden dat de klager de schade niet objectief heeft beoordeeld in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening en dat het bestaan van aanmerkelijke schade niet door feitelijke informatie wordt gestaafd. De beoordeling van de schade en het oorzakelijk verband op basis van een vergelijking van gegevens voor verschillende perioden, namelijk januari–december 2017, 2018 en 2019 en april 2019–maart 2020 geeft geen nauwkeurig en onpartijdig beeld van de situatie, aangezien het jaar 2019 en het onderzoektijdvak elkaar grotendeels overlappen; in plaats daarvan hadden de gegevens voor de perioden april–maart 2016/2017, 2017/2018, 2018/2019 en 2019/2020 moeten worden onderzocht om de schade en het oorzakelijk verband te beoordelen. Bovendien werd aangevoerd dat de vergelijking werd verstoord door het seizoensgebonden en cyclische karakter van de verkoop van monoethyleenglycol. Voorts werd betoogd dat uit de door de klager verstrekte macro-economische gegevens voor de gehele interne bedrijfstak bleek dat deze in de beoordelingsperiode goed presteerde, terwijl de micro-indicatoren, die alleen betrekking hebben op de klager, ondermaats presteerden in vergelijking met de andere producenten van monoethyleenglycol in de Unie, wat ook vragen doet rijzen over de representativiteit van de klager. Verder werd gesteld dat de klager geen bewijs heeft geleverd dat zijn winstgevendheid daalde als gevolg van druk van de invoer waardoor de prijzen sneller daalden dan de grondstofkosten. SABIC stelde ook dat de klager geen nauwkeurig beeld van de situatie heeft gegeven, aangezien hij alleen de winstgevendheid van de verkoop aan niet-verbonden afnemers heeft berekend en hij geen afdoende rechtvaardiging heeft verstrekt voor de uitsluiting van de markt voor intern gebruik van het verbruik in de Unie. Bovendien stelde SABIC, zonder daarvoor bewijs te leveren, dat de hoge winstmarges die de bedrijfstak van de Unie in 2017 en 2018 op de binnenlandse verkoop aan niet-verbonden afnemers heeft behaald, mogelijk een gevolg waren van het kartel dat tot 2017 bestond, en dat het derhalve niet passend is een winstmarge van 18 % te gebruiken voor de prijsbederfanalyse, aangezien deze winstgevendheid is gebaseerd op cijfers van 2016, toen het kartel op zijn hoogtepunt was. Ook de Vertegenwoordiging van het Koninkrijk Saudi-Arabië stelde dat de berekening van de prijsbederfmarge op basis van een winst die niet op een redelijke winstgevendheid lijkt te zijn gebaseerd, vragen doet rijzen.

(46)

Ter inleiding wordt eraan herinnerd dat de voorlopige vaststelling van aanmerkelijke schade onder meer een onderzoek van de in artikel 5, lid 2, punt d), van de basisverordening genoemde relevante factoren vereist. Artikel 5, lid 2, van de basisverordening bepaalt immers dat de klacht gegevens moet bevatten omtrent veranderingen in de omvang van de beweerde invoer met dumping, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het soortgelijke product op de markt van de Unie en de daaruit voortvloeiende weerslag daarvan op de bedrijfstak van de Unie, zoals blijkt uit relevante (niet noodzakelijk alle) factoren en indicatoren met betrekking tot de situatie van de bedrijfstak van de Unie, waaronder die welke zijn genoemd in artikel 3, leden 3 en 5. Artikel 3, lid 5, van de basisverordening bepaalt dat de lijst niet uitputtend is en dat geen van deze factoren noodzakelijkerwijs doorslaggevend is. Bijgevolg hoeven niet alle factoren een verslechtering te vertonen om voorlopig aanmerkelijke schade te kunnen vaststellen. Verder impliceert het bestaan van andere factoren die gevolgen kunnen hebben voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie niet noodzakelijk dat de gevolgen van de invoer met dumping voor die bedrijfstak niet aanmerkelijk zijn.

(47)

Uit de specifieke schadeanalyse van de klacht die de Commissie heeft uitgevoerd, bleek dat er voldoende bewijs is van een toegenomen penetratie van de markt van de Unie (zowel in absolute als in relatieve cijfers) door de invoer uit het KSA en de VS tegen prijzen die de eigen prijzen van de bedrijfstak van de Unie (in het geval van de invoer uit de VS) onderbieden en een aanzienlijk prijsbederf opleveren. Dit lijkt aanmerkelijke schade te hebben toegebracht aan de situatie van de bedrijfstak van de Unie, bijvoorbeeld door een daling van de productie, de verkoop en het marktaandeel, een verslechtering van de financiële resultaten of het peil van de door de bedrijfstak van de Unie aangerekende prijzen. Wat het argument inzake de beoordelingsperiode en het onderzoektijdvak betreft, is het de praktijk van de Commissie om een onderzoektijdvak van één jaar en de drie daaraan voorafgaande kalenderjaren te kiezen, ook in het stadium van de klacht. Wat de opmerking van SABIC over de verkoop voor intern gebruik betreft: de klager heeft daarover bewijsmateriaal verstrekt. Als gevolg daarvan werd de gehele markt onderzocht, en voor bepaalde aspecten van de schadeanalyse werd de nadruk gelegd op de vrije markt. De daaropvolgende analyse door de Commissie van de informatie waarover zij beschikte, wees onder meer op een scheiding tussen de vrije markt en de markt voor intern gebruik. Aangaande het argument dat de berekening van de winstgevendheid met betrekking tot prijsbederf niet juist was omdat deze was gebaseerd op een onredelijke winstmarge, wordt opgemerkt dat de Commissie het door de klager aangevoerde bewijs van het prijsbederf toereikend achtte en dit als voldoende voorlopig bewijsmateriaal beschouwde.

(48)

Mitsubishi stelde dat 2017 een uitzonderlijk jaar voor de bedrijfstak van de Unie had kunnen zijn en dat 2017 derhalve geen geschikt referentiejaar kon zijn voor de schadebeoordeling en dat de in de klacht behandelde periode met eerdere jaren had moeten worden verlengd. Voorts werd aangevoerd dat het gebruik van contracten met een looptijd van één tot twee jaar in de bedrijfstak ook een beoordeling over een langere periode kan vergen. Mitsubishi betoogde dat uit de klacht bleek dat er tijdens het onderzoektijdvak geen sprake was van een algemene prijsonderbieding door de invoer uit de VS en het KSA en dat het vereiste van bewijs van aanmerkelijke prijsonderbieding in dit geval van bijzonder belang was, aangezien het merendeel van de verkopen plaatsvindt in het kader van contracten die doorgaans een looptijd van een of twee jaar hebben. De Commissie was van oordeel dat geen van de beweringen van Mitsubishi de conclusie weerlegde dat er voldoende bewijsmateriaal was om een antidumpingprocedure in te leiden. Er was geen uitzonderlijke gebeurtenis die de verlenging van de beoordelingsperiode vóór 1 januari 2017 rechtvaardigt. De beoordelingsperiode maakt het mogelijk rekening te houden met de bijzondere aard van contracten met een looptijd van een of twee jaar. De klacht bevatte immers voldoende bewijsmateriaal waaruit bleek dat de invoer met dumping aanmerkelijke schade had toegebracht aan de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de Commissie was tevreden met het bewijs van de prijsonderbieding dat de indiener van het verzoek heeft aangevoerd, alsook met het bewijs van neerwaartse prijsdruk en verkoop onder de kosten van de bedrijfstak van de Unie.

(49)

SABIC en de Vertegenwoordiging van het Koninkrijk Saudi-Arabië stelden dat de klager niet het bestaan van een oorzakelijk verband in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft aangetoond, aangezien hij alleen de prijseffecten heeft onderzocht, en niet het verband tussen het volume van de invoer uit het KSA en de VS. Voorts werd aangevoerd dat het volume van de invoer van monoethyleenglycol uit het KSA in de beoordelingsperiode is gedaald en dat de prijzen van de invoer uit het KSA voor de klager geen negatieve gevolgen konden hebben, aangezien er geen sprake was van prijsonderbieding.

(50)

De klager heeft het effect van de gecumuleerde hoeveelheden geanalyseerd, aangezien in dat stadium was voldaan aan de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Dat de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie samenviel met de toegenomen penetratie van de invoer met dumping is een sterke aanwijzing voor het bestaan van een oorzakelijk verband. Het ontbreken van prijsonderbieding betekent niet dat de uitvoerprijzen geen schade kunnen hebben veroorzaakt wanneer de prijzen van de bedrijfstak van de Unie het gevolg waren van de sterke prijsdruk door de laaggeprijsde invoer met dumping. De cruciale factor voor de vaststelling van schade en een oorzakelijk verband is dat de producenten in de Unie geen andere keuze hadden dan hun verkoopprijzen te verlagen om hun marktaandeel te verdedigen en een redelijk productieniveau te handhaven. Bovendien werd de situatie van de bedrijfstak van de Unie nog slechter doordat het met dumping ingevoerde product werd verkocht op een open en transparante markt waar de prijzen algemeen bekend zijn, waardoor de bedrijfstak van de Unie gedwongen werd zijn verkoopprijzen te verlagen om zijn verlies aan marktaandeel te beperken.

(51)

SABIC en de Vertegenwoordiging van het Koninkrijk Saudi-Arabië stelden dat de klager niet heeft onderzocht of de schade andere oorzaken had, zoals de gevolgen van het ethyleenkoperskartel dat ten minste tot maart 2017 bestond en ook daarna waarschijnlijk nog gevolgen had. SABIC wees op andere factoren zoals i) het gebrek aan concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Unie, aangezien de gemiddelde productiekosten in de Unie hoger zijn dan in het Midden-Oosten en Noord-Amerika; ii) het afnemende aandeel ethyleenoxide dat wordt gebruikt voor de productie van monoethyleenglycol, ten voordele van andere ethyleenoxidederivaten; iii) de toename van de invoer van polyethyleentereftalaat (“pet”), die rechtstreeks van invloed was op het verbruik van monoethyleenglycol; iv) door de invoer van monoethyleenglycol uit het KSA aan zichzelf toegebrachte schade. Zij stelde daarom dat de klager de vereisten van artikel 3, lid 7, van de basisverordening niet in acht heeft genomen door zelfs niet de andere bekende oorzaken van de schade bekend te maken en geen niet-toerekeningsanalyse uit te voeren. Mitsubishi betoogde ook dat de vermeende schade te wijten was aan i) de wereldwijde daling van de prijzen van monoethyleenglycol, en ii) het gebrek aan concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Unie eerder dan aan de vermeende dumping. Zij stelde ook dat de niet-klagende producenten in de Unie beter presteerden dan de klagende producenten in de Unie en aan de beterhand zijn.

(52)

De analyse van de Commissie bevestigde dat geen van de genoemde elementen, ongeacht of zij feitelijk juist zijn, de conclusie weerlegt dat er voldoende bewijsmateriaal was om een antidumpingprocedure in te leiden met betrekking tot het feit dat de invoer met dumping aanmerkelijke schadelijke gevolgen had voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(53)

CIRFS betoogde dat de klachten ook de negatieve gevolgen van de COVID-19-pandemie als schadeveroorzakende factor voor 2020 hadden moeten vermelden, op grond van de onjuiste stelling dat het onderzoektijdvak in de klacht liep van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020.

(54)

Het onderzoektijdvak van de klacht begon namelijk op 1 april 2019 en eindigde op 31 maart 2020, zodat de gevolgen van de COVID-19-pandemie door de bedrijfstak van de Unie na het onderzoektijdvak zouden zijn gevoeld.

(55)

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie bevestigd dat de klager voldoende bewijsmateriaal voor de dumping, de schade en het oorzakelijk verband heeft verstrekt, en dus voldeed aan de voorwaarden van artikel 5.2, van de Antidumpingovereenkomst en artikel 5, lid 2, van de basisverordening. De klacht voldeed derhalve aan de vereisten om een onderzoek te openen.

(56)

De Commissie heeft hieronder alle andere relevante opmerkingen in overweging genomen en behandeld.

1.4.   Steekproeven

(57)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

1.4.1.   Steekproef van producenten in de Unie

(58)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Zij had de steekproef samengesteld op basis van de productie- en de verkoophoeveelheden van het soortgelijke product in de Unie zoals door de producenten in de Unie gemeld in het kader van het representativiteitsonderzoek voorafgaand aan de inleiding. De steekproef bestond uit drie producenten in de Unie, waarvan er twee met elkaar verbonden waren. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigden 64,1 % van de totale productie in de Unie en 65 % van de totale verkoop in de Unie. De steekproef werd representatief geacht voor de bedrijfstak van de Unie. De Commissie nodigde de belanghebbenden uit om opmerkingen over de voorlopige steekproef in te dienen. Er zijn geen opmerkingen ontvangen en de steekproef is derhalve bevestigd.

1.4.2.   Steekproef van importeurs

(59)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, verzocht de Commissie niet-verbonden importeurs de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

(60)

Twee niet-verbonden importeurs verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Gezien het geringe aantal reacties heeft de Commissie besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was.

1.4.3.   Steekproef van producenten-exporteurs in de Verenigde Staten van Amerika

(61)

Om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in de Verenigde Staten van Amerika verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Bovendien heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van de Verenigde Staten van Amerika verzocht eventuele andere producenten-exporteurs die in deelname aan het onderzoek geïnteresseerd konden zijn, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

(62)

Vijf producenten-exporteurs uit de Verenigde Staten van Amerika hebben de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van twee groepen producenten-exporteurs samengesteld op basis van het grootste representatieve uitvoervolume naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. De in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs vertegenwoordigden ongeveer 55 % van de invoer uit de Verenigde Staten van Amerika in de EU-27 tijdens het onderzoektijdvak. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening zijn alle bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er zijn geen opmerkingen ontvangen en de steekproef is bevestigd.

1.4.4.   Steekproef van producenten-exporteurs in het KSA

(63)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in het KSA verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van het KSA verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

(64)

Vier producenten in het KSA hebben de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. Eén van hen heeft in het onderzoektijdvak echter geen uitvoer aangegeven, terwijl de andere drie verbonden zijn nu twee van hen in het KSA produceren via een joint-ventureovereenkomst met de derde producent. Gezien het bovenstaande heeft de Commissie besloten geen gebruik te maken van een steekproef van producenten-exporteurs in het KSA.

1.5.   Antwoorden op de vragenlijsten en kruislingse controles op afstand

(65)

De vragenlijsten voor producenten in de Unie, niet-verbonden importeurs, gebruikers en producenten-exporteurs zijn op de dag van de inleiding online ter beschikking gesteld (4).

(66)

De Commissie heeft antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, twee niet-verbonden importeurs (Helm en Oxyde), zeven gebruikers (Arteco, Indorama Group, Neo Group, Novapet, PlastiVerd, Selenis, SIR Industriale) en acht producenten-exporteurs (Lotte Chemical Louisiana LLC, MEGlobal Americas Inc, Saudi Kayan petrochemical Company, Yanbu National Petrochemical Company, Eastern Petrochemical Company, Saudi Yanbu Petrochemical Company, Arabian Petrochemical Company, Jubail United Petrochemical Company).

(67)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de daardoor veroorzaakte schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en kruislings gecontroleerd. Wegens de uitbraak van de COVID-19-pandemie en de maatregelen die daarop werden genomen om de uitbraak het hoofd te bieden (“de COVID-19-mededeling”) (5) kon de Commissie geen controlebezoeken ter plaatse uitvoeren bij de in de steekproef opgenomen ondernemingen en de medewerkende gebruikers. In plaats daarvan heeft de Commissie via videoconferenties kruislingse controles op afstand verricht van de door de volgende ondernemingen verstrekte informatie:

Producenten in de Unie:

BASF Antwerpen N.V., België (en haar verbonden verkoopmaatschappij BASF SE)

INEOS NV, België (en haar verbonden verkoopmaatschappij INEOS Europe AG)

INEOS Manufacturing Deutschland GmbH, Duitsland (en haar verbonden verkoopmaatschappij INEOS Europe AG)

Producenten-exporteurs in de Verenigde Staten van Amerika:

Lotte Chemical Louisiana LLC

MEGlobal Americas Inc

Verbonden handelaren, importeurs en verwerkende bedrijven:

MEGlobal International FZE, Verenigde Arabische Emiraten

MEGlobal Europe GmbH, Zwitserland

Equipolymers GmbH, Duitsland

Producenten-exporteurs in het KSA:

Saudi Kayan petrochemical company (Saudi Kayan)

Yanbu National Petrochemical Company (Yansab)

Eastern Petrochemical Company (Sharq)

Saudi Yanbu Petrochemical Company (Yanpet)

Arabian Petrochemical Company (Petrokemya)

Jubail United Petrochemical Company (United)

Met de producenten-exporteurs in het KSA verbonden handelaren:

Saudi Basic Industries Corporation (SABIC), KSA

Verbonden handelaren, importeurs en verwerkende bedrijven:

SABIC Petrochemicals B.V., Nederland

SABIC Italia Srl, Italië

Exxon Mobil Petroleum & Chemical BV, Nederland

1.6.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(68)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 (“het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot aan het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

(69)

CPME stelde dat het door de Commissie gekozen onderzoektijdvak niet de onmiddellijk aan de opening van het onderzoek voorafgaande periode omvatte, zoals artikel 6, lid 1, van de basisverordening vereist. CPME betoogde dat aangezien het onderzoek is geopend op 14 oktober 2020, de periode juli-september 2020 in het onderzoektijdvak had moeten worden opgenomen. CPME stelde dat de in het onderzoektijdvak vervatte periode van januari 2020 tot en met juni 2020 werd verstoord door de gevolgen van de COVID-19-pandemie. Daarom moet de Commissie volgens CPME met het oog op de beoordeling van de schade en het belang van de Unie gegevens voor de periode na het onderzoektijdvak verzamelen.

(70)

De Commissie beschikt over een beoordelingsmarge bij de keuze van het onderzoektijdvak. In dit geval heeft de gekozen periode het dubbele voordeel dat zij onmiddellijk aan de datum van inleiding van de procedure voorafgaat en gebaseerd is op een periode van een half jaar, hetgeen de medewerking van ondernemingen vergemakkelijkt en dus de juistheid en geschiktheid van de bevindingen vergroot. De gevolgen van de COVID-19-pandemie worden geanalyseerd in het kader van het oorzakelijke verband, als mogelijke factoren die het oorzakelijk verband kunnen verzwakken. Het argument werd derhalve afgewezen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(71)

Het betrokken product is monoethyleenglycol (huidig EG-nummer 203-473-3), van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk Saudi-Arabië, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2905 31 00 (Taric-code 2905310010) (“het betrokken product”).

(72)

Monoethyleenglycol wordt ook aangeduid met de namen ethyleenglycol, etheenglycol en ethaan-1,2-diol.

(73)

Monoethyleenglycol wordt geproduceerd op basis van verschillende grondstoffen (ethaan, propaan, NGL, butaan) waaruit ethyleen wordt gemaakt. Ethyleen wordt dan gemengd met zuurstof om ethyleenoxide te vormen en vervolgens met water om monoethyleenglycol te produceren.

(74)

Monoethyleenglycol is een basisproduct dat in de handel verkrijgbaar is in twee verschillende kwaliteiten: vezelkwaliteit en technische kwaliteit. De vezelkwaliteit wordt gekenmerkt door een hoge zuiverheidsgraad (99,9 %), terwijl de technische kwaliteit minder zuiver is.

(75)

Monoethyleenglycol van vezelkwaliteit wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van pet, polyestervezels, harsen en foliën. Monoethyleenglycol van technische kwaliteit wordt vooral gebruikt in de automobielsector als antivriesmiddel. Andere toepassingen van monoethyleenglycol zijn onder meer warmteoverdrachtsmiddelen, ontdooiingsvloeistoffen, oppervlaktecoatings, onverzadigde polyesterharsen, polyesterpolyolen en aardgasdehydrogenering.

2.2.   Soortgelijk product

(76)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat in de betrokken landen wordt vervaardigd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en

het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde en verkochte product.

(77)

De Commissie heeft in dit stadium geconcludeerd dat die producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(78)

SABIC stelde dat de productomschrijving veel te ruim is en verzocht om “off-spec MEG” van het onderzoek uit te sluiten, nu dit product niet vergelijkbaar is met en niet concurreert met monoethyleenglycol van eerste kwaliteit (“on-spec”). Voorts betoogde SABIC dat indien de Commissie besluit om off-spec MEG niet van het toepassingsgebied van het onderzoek uit te sluiten, zij het productcontrolenummer (“PCN”) zou moeten aanpassen om ook off-spec MEG te bestrijken.

(79)

Off-spec MEG is geen andere productsoort, maar monoethyleenglycol waarvan de kwaliteit door abusieve oxygenatie tijdens het vervoer is verminderd. De producenten van monoethyleenglycol vervaardigen dit product niet met opzet. Afhankelijk van hoeveel minder de kwaliteit is, kan off-spec MEG worden weggegooid of worden gemengd met monoethyleenglycol van eerste kwaliteit en worden gebruikt in bepaalde toepassingen zoals motorkoelvloeistof voor de automobielindustrie. Daarom werd het argument afgewezen en hoefde het PCN niet te worden gewijzigd.

3.   DUMPING

3.1.   KSA

(80)

Voor de producenten-exporteurs in het KSA werd geen steekproef samengesteld. De enige groep ondernemingen, SABIC, heeft zes productie-eenheden; van elk daarvan werden de productiekosten afzonderlijk gecontroleerd. Slechts een van de zes productie-eenheden produceert voor de binnenlandse markt, en daarom werden haar productiekosten gebruikt voor de berekening van de normale waarde. Zowel de binnenlandse verkoop als de uitvoer naar de Unie werd echter onderzocht op het niveau van de groep ondernemingen.

3.1.1.   Normale waarde

(81)

Eerst onderzocht de Commissie of de totale binnenlandse verkoop van de groep producenten-exporteurs representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale hoeveelheid van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van zijn totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product. Op grond daarvan was de totale verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt representatief.

(82)

Aangezien slechts één productsoort op de binnenlandse markt werd verkocht en ook naar de Unie werd uitgevoerd, hoefde de Commissie de representativiteit op productsoortniveau niet te controleren.

(83)

Vervolgens heeft de Commissie het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak bepaald om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoop kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening.

(84)

De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

a)

het verkoopvolume tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van het totale verkoopvolume vertegenwoordigde, en

b)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk is aan of hoger is dan de productiekosten per eenheid.

(85)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen tijdens het onderzoektijdvak.

(86)

De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen tijdens het onderzoektijdvak indien:

a)

de winstgevende verkoop 80 % of minder van de totale verkoop bedraagt, of

b)

de gewogen gemiddelde prijs lager ligt dan de productiekosten per eenheid.

3.1.2.   Correcties van de productiekosten

(87)

De medewerkende producenten-exporteurs kopen de grondstof voor de productie van monoethyleenglycol, en met name propaan, van een verbonden onderneming, de staatsonderneming Saudi Aramco, die in het land een leveringsmonopolie heeft.

(88)

SABIC was eigendom van het Saudische Public Investment Fund (“PIF”), dat in handen was van de overheid tot eind juni 2020, toen haar 70 % -deelneming werd gekocht door Saudi Aramco. De Saudische overheid heeft 95,8 % van Saudi Aramco in handen, en de voorzitter van Aramco sinds 2016, H.E. Yasir O. Al-Rumayyan, is sinds 2015 ook gouverneur en directeur van PIF. Daarom worden de twee ondernemingen geacht verbonden te zijn, aangezien de overheid een gemeenschappelijke aandeelhouder van de ondernemingen is en H.E. Yasir O. AL Rumayyan in beide ondernemingen werkzaam/directeur is.

(89)

Wegens die band kunnen de aankopen van grondstoffen niet worden geacht te zijn verricht in het kader van normale handelstransacties en kunnen zij derhalve niet worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen. In het specifieke geval van propaan (de grondstof voor de productie van ethyleen en daarna monoethyleenglycol) worden de prijzen door de overheid vastgesteld in het licht van de activiteiten van haar verbonden ondernemingen. De prijzen worden door de relatie dus rechtstreeks beïnvloed in de zin van artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

(90)

Daarom heeft de Commissie de aankopen van grondstoffen in detail onderzocht en de hieronder beschreven methode gebruikt om de normale waarde te berekenen. SABIC koopt propaan van Saudi Aramco tegen een door de overheid vastgestelde prijs die 20 % onder de Japanse propaanprijs ligt (6) .

(91)

Artikel 2, lid 5, tweede alinea, van de basisverordening bepaalt dat indien de administratie van de betrokkene geen redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de productie en de verkoop van het betrokken product, deze worden gecorrigeerd of vastgesteld aan de hand van de kosten van producenten of exporteurs in hetzelfde land of, wanneer dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn of niet kunnen worden gebruikt, op een andere redelijke basis, zoals aan de hand van gegevens over andere representatieve markten.

(92)

De Commissie heeft vastgesteld dat de administratie van SABIC wegens haar band met de leverancier geen redelijk beeld geeft van de kosten van de grondstof propaan. Daarom heeft de Commissie de kosten van propaan gecorrigeerd door de prijs die SABIC aan Saudi Aramco betaalde te verhogen om de korting van 20 % te compenseren en de prijs op het niveau van de door de Saudische overheid gebruikte benchmark te brengen.

(93)

Op basis van de correcties van de kosten van propaan heeft de Commissie de kosten van het door SABIC gebruikte ethyleen in de productiekosten van monoethyleenglycol gecorrigeerd.

(94)

Op basis van de gecorrigeerde productiekosten bleek uit de analyse van de binnenlandse verkoop dat minder dan 80 % van de totale binnenlandse verkoop winstgevend was en dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs lager was dan de productiekosten. De normale waarde werd bijgevolg berekend als gewogen gemiddelde van de prijzen van de winstgevende verkoop.

3.1.3.   Uitvoerprijs

(95)

De monoethyleenglycol die uit het KSA naar de Unie werd uitgevoerd, werd vervaardigd door zes producenten-exporteurs, waarvan twee joint ventures met ExxonMobil en SPDC (een met Mitsubishi Corporation verbonden onderneming). De monoethyleenglycol wordt vervolgens uitgevoerd via drie verschillende netwerken van verbonden handelaren en importeurs in de Unie: één voor SABIC, één voor ExxonMobil en één voor SPDC.

(96)

De uitvoerprijs werd vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst werd doorverkocht aan onafhankelijke afnemers in de Unie. In dit geval werden correcties toegepast voor alle tussen invoer en doorverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van VAA-kosten, en voor de gemaakte winst.

(97)

Wat de winstmarge betreft, heeft de Commissie, om redenen van vertrouwelijkheid met betrekking tot de gegevens van de medewerkende niet-verbonden importeurs, voorlopig besloten gebruik te maken van de winstmarge die is gebruikt in een eerdere procedure betreffende een ander chemisch product dat door een soortgelijke bedrijfstak wordt vervaardigd en onder vergelijkbare omstandigheden wordt ingevoerd, namelijk de winstmarge van 6,89 % (7) die in het recente PVA-onderzoek is vastgesteld. In dit stadium is die winstmarge de meest objectieve basis die beschikbaar is om tot een bevredigende raming van een marktconforme uitvoerprijs te komen.

(98)

Tijdens het onderzoek heeft de klager documentatie overgelegd waarin hij de redenen vermeldde om aan te nemen dat Lotte en Mitsubishi zich hadden geassocieerd of een compensatieregeling hadden gesloten met betrekking tot de distributie en verkoop van monoethyleenglycol, ook in de Unie. De klager merkte bijgevolg op dat wanneer blijkt dat de uitvoerprijs onbetrouwbaar is als gevolg van een associatie of een compensatieregeling tussen de exporteur en de importeur of een derde partij, de uitvoerprijs kan worden berekend op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer worden doorverkocht.

(99)

Lotte heeft met klem ontkend dat zij met Mitsubishi een associatie is aangegaan voor de distributie en verkoop van monoethyleenglycol, ook in de Unie. De door de klager verstrekte informatie is achterhaald; zij heeft betrekking op 2015, toen Lotte en Mitsubishi besprekingen voerden over de mogelijkheid om een joint venture op te richten, die echter niet tot een resultaat hebben geleid. Lotte en Mitsubishi zijn dus niet met elkaar verbonden.

(100)

Mitsubishi stelde dat de door de klager genoemde informatie achterhaald is en dat zij niet met Lotte verbonden is in de zin van de basisverordening. Zij verduidelijkte dat er tussen Mitsubishi Corporation en Lotte geen compensatieregelingen bestaan waardoor de prijzen die Lotte bij uitvoer van monoethyleenglycol aanrekent aan Mitsubishi niet in het kader van normale handelstransacties tot stand komen.

(101)

Gezien de termijn voor het onderzoek kon de Commissie deze opmerkingen in dit stadium niet volledig onderzoeken; zij zal deze kwestie met het oog op de definitieve vaststelling verder onderzoeken, ook wat de ontvankelijkheid ervan betreft.

3.1.4.   Vergelijking

(102)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs vergeleken in het stadium af fabriek.

(103)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor binnenlandse verzekeringen, vracht in het KSA, commissies, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten in het KSA, zeevracht, zeeverzekering, douanerechten in de EU, kredietkosten, technische bijstand, bankkosten, kortingen aan het einde van het jaar en andere vergoedingen.

3.1.5.   Dumpingmarge

(104)

De Commissie heeft de gewogen gemiddelde normale waarde van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van het betrokken product, in overeenstemming met artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(105)

Voor alle andere producenten-exporteurs in het KSA heeft de Commissie de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening vastgesteld aan de hand van de beschikbare gegevens. Hiertoe heeft de Commissie de mate van medewerking van de producenten-exporteurs bepaald. De mate van medewerking is het volume van de uitvoer van de medewerkende producenten-exporteurs naar de Unie, uitgedrukt als percentage van de totale invoer uit het KSA in het onderzoektijdvak, vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat.

(106)

In dit geval is er een hoge mate van medewerking, aangezien de uitvoer van de medewerkende producenten-exporteurs 100 % van de totale invoer in het onderzoektijdvak uitmaakte. Op basis daarvan heeft de Commissie besloten de dumpingmarge voor alle andere ondernemingen vast te stellen op het niveau van de onderneming met de hoogste dumpingmarge.

(107)

De voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Saudi Kayan petrochemical company (Saudi Kayan)

11,1 %

Yanbu National Petrochemical Company (Yansab)

11,1 %

Eastern Petrochemical Company (Sharq)

11,1 %

Saudi Yanbu Petrochemical Company (Yanpet)

11,1 %

Arabian Petrochemical Company (Petrokemya)

11,1 %

Jubail United Petrochemical Company (United)

11,1 %

Alle andere ondernemingen

11,1 %

3.2.   Verenigde Staten van Amerika

3.2.1.   Normale waarde

(108)

Eerst heeft de Commissie onderzocht of de totale binnenlandse verkoop van iedere in de steekproef opgenomen producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale hoeveelheid van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van zijn totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product. Op basis hiervan was de totale verkoop op de binnenlandse markt van het soortgelijke product door elke in de steekproef opgenomen producent-exporteur representatief.

(109)

Aangezien slechts één productsoort op de binnenlandse markt werd verkocht en ook naar de Unie werd uitgevoerd, hoefde de Commissie de representativiteit op productsoortniveau niet te controleren.

(110)

Vervolgens heeft de Commissie het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak bepaald om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoop kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening.

(111)

De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

a)

het verkoopvolume tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van het totale verkoopvolume vertegenwoordigde, en

b)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk is aan of hoger is dan de productiekosten per eenheid.

(112)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen tijdens het onderzoektijdvak.

(113)

De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen van de productsoorten tijdens het onderzoektijdvak indien:

a)

de winstgevende verkoop 80 % of minder van de totale verkoop van deze soort bedraagt, of

b)

de gewogen gemiddelde prijs lager ligt dan de productiekosten per eenheid.

3.2.2.   Toerekening van de kosten aan het betrokken product

(114)

Op basis van de toerekening van de kosten die de onderneming in het verleden heeft verricht, bleek uit de analyse van de binnenlandse verkoop dat voor Lotte Chemicals Louisiana LLC minder dan 80 % van de totale binnenlandse verkoop winstgevend was en dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs lager was dan de productiekosten. De normale waarde werd bijgevolg berekend als gewogen gemiddelde van de prijzen van de winstgevende verkoop.

(115)

Voor MEGlobal Americas Inc was minder dan 80 % van alle binnenlandse verkopen winstgevend en was de gewogen gemiddelde verkoopprijs hoger dan de productiekosten. De normale waarde werd bijgevolg berekend als gewogen gemiddelde van de prijzen van de winstgevende verkoop.

3.2.3.   Uitvoerprijs

(116)

De uitvoer naar de Unie door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs vond plaats hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers hetzij via verbonden ondernemingen.

(117)

Voor de producent-exporteur die het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie had uitgevoerd, was de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening de voor het betrokken product met het oog op uitvoer naar de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(118)

Voor de producent-exporteur die het betrokken product via een als importeur optredende verbonden onderneming in Zwitserland naar de Unie uitvoerde, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de Unie werd doorverkocht. In dit geval werden correcties toegepast voor alle tussen invoer en doorverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van VAA-kosten, en voor de gemaakte winst. Wat dit laatste betreft, werd de winstmarge toegepast die is beschreven in het punt betreffende de Saudische uitvoerprijzen.

3.2.4.   Samenstelling van de uitvoerprijs bij verkoop aan een verbonden verwerkend bedrijf in de Unie

(119)

Een deel van de verkoop van de verbonden importeur van MEGlobal Americas in de Unie ging naar niet-verbonden afnemers, en daarom werd de in punt 3.2.3 beschreven methode gebruikt.

(120)

Een deel van de verkoop van haar verbonden importeur in de Unie ging echter naar een verbonden verwerker van monoethyleenglycol, die vervolgens een ander product (pet) produceerde voor verkoop aan andere partijen. Het verbonden verwerkend bedrijf verleende medewerking aan het onderzoek en verstrekte de gevraagde gegevens.

(121)

Aangezien er geen wederverkoopprijs was in de zin van artikel 2, lid 9, van de basisverordening, heeft de Commissie een uitvoerprijs vastgesteld op “een redelijke basis”, namelijk de kostenstructuur van pet.

(122)

De aldus vastgestelde prijs van monoethyleenglycol werd vervolgens gebruikt om de uitvoerprijs te berekenen aan de hand van de in punt 3.2.3 uiteengezette methode, gezien de aanwezigheid van de verbonden importeur.

3.2.5.   Vergelijking

(123)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(124)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor laden en lossen, vracht in het land van uitvoer, zeevracht, zeeverzekering, douanerechten en andere invoerheffingen, vracht in de Unie, kredietkosten en binnenlandse verzekeringen.

3.2.6.   Dumpingmarges

(125)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, lid 11, van de basisverordening.

(126)

Op grond hiervan zijn de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges overeenkomstig artikel 2, lid 12, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Lotte Chemical Louisiana LLC

8,5 %

MEGlobal Americas Inc

38,3 %

(127)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen, heeft de Commissie de gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend op grond van artikel 9, lid 6, van de basisverordening. Die marge werd vastgesteld op basis van de dumpingmarges die waren vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(128)

Dit leidt voor de medewerkende producenten-exporteurs die geen deel uitmaken van de steekproef tot een voorlopige dumpingmarge van 13,5 %.

(129)

Voor alle andere producenten-exporteurs in de VS heeft de Commissie de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening vastgesteld aan de hand van de beschikbare gegevens. Hiertoe heeft de Commissie de mate van medewerking van de producenten-exporteurs bepaald. De mate van medewerking is het volume van de uitvoer van de medewerkende producenten-exporteurs naar de Unie, uitgedrukt als percentage van de totale invoer uit de VS in het onderzoektijdvak, vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat.

(130)

In dit geval vertegenwoordigde de uitvoer van de medewerkende producenten-exporteurs ongeveer 59 % van de totale invoer in het onderzoektijdvak. Op basis daarvan heeft de Commissie besloten de residuele dumpingmarge vast te stellen op het niveau van de marge die is vastgesteld voor de grootste representatieve groep transacties per klant door de medewerkende producent-exporteur met de hoogste dumpingmarge.

(131)

De voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Lotte Chemical Louisiana LLC

8,5 %

MEGlobal Americas Inc

38,3 %

Andere medewerkende ondernemingen

13,5 %

Alle andere ondernemingen

52,0 %

4.   SCHADE

4.1.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie

(132)

Het soortgelijke product werd in het onderzoektijdvak vervaardigd door twaalf producenten of negen groepen van producenten in de Unie. Zij vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(133)

De totale productie in de Unie in het onderzoektijdvak werd vastgesteld op 942 911 ton. De Commissie heeft dat cijfer vastgesteld op basis van alle beschikbare informatie over de bedrijfstak van de Unie, zoals de door de klager verstrekte gegevens die op betrouwbaarheid en volledigheid zijn getoetst aan informatie die is verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De gegevens betreffende de niet-medewerkende producenten in de Unie werden door de klager geraamd op basis van marktonderzoek. Zoals in overweging 58 is vermeld, vertegenwoordigden de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie 64,1 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie.

(134)

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de basisverordening kunnen producenten die verbonden zijn met Saudische en/of Amerikaanse exporteurs of importeurs en/of zelf importeur zijn van het product waarvan naar beweren dumping plaatsvindt, van de bedrijfstak van de Unie worden uitgesloten. Artikel 4, lid 2, bepaalt wanneer producenten geacht moeten worden verbonden te zijn met exporteurs of importeurs.

(135)

SABIC betoogde dat een van de klagers consequent monoethyleenglycol uit het KSA invoerde en daarom niet als een producent in de Unie mag worden beschouwd.

(136)

Uit het onderzoek is gebleken dat niet de producent van monoethyleenglycol zelf monoethyleenglycol uit het KSA invoerde, maar twee verbonden ondernemingen. Deze verbonden ondernemingen voerden tijdens het onderzoektijdvak zeer marginale hoeveelheden monoethyleenglycol uit het KSA in om hun leveringen punctueel aan te vullen. Deze verbonden ondernemingen zijn gebruikers van monoethyleenglycol. Daarom concludeerde de Commissie dat er geen reden was om deze producent van de bedrijfstak van de Unie uit te sluiten.

(137)

Mitsubishi betoogde dat een van de klagers monoethyleenglycol uit de betrokken landen heeft ingevoerd en daarom niet als een producent in de Unie mag worden beschouwd.

(138)

Uit het onderzoek is gebleken dat de onderneming het betrokken product in het onderzoektijdvak niet uit de betrokken landen heeft ingevoerd. De eerdere invoer was zeer marginaal en bedoeld om haar productie punctueel aan te vullen. Daarom concludeerde de Commissie dat er geen reden was om deze producent van de bedrijfstak van de Unie uit te sluiten.

(139)

Ook SABIC stelde dat een met een ondersteunende producent verbonden onderneming ook monoethyleenglycol uit het KSA invoerde. De onderneming heeft geen medewerking verleend en er was geen ander bewijsmateriaal voorhanden op grond waarvan de Commissie kon concluderen dat zij van de omschrijving van de bedrijfstak van de Unie moest worden uitgesloten. Indien deze onderneming zou worden uitgesloten, zou zij, gezien haar geringe omvang, hoe dan ook geen aanmerkelijke invloed hebben gehad op de vaststelling van de schade en het oorzakelijk verband.

(140)

De Commissie heeft ook de bestaande banden van de bedrijfstak van de Unie met exporteurs of importeurs van het betrokken product onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat een van de belangrijkste aandeelhouders van een niet-medewerkende producent in de Unie de Saudische producent van monoethyleenglycol is en dat nog eens twee niet-medewerkende producenten in de Unie in handen zijn van producenten van monoethyleenglycol in de VS. Gezien het gebrek aan medewerking van deze ondernemingen en het gebrek aan ander bewijsmateriaal dienaangaande kon de Commissie niet concluderen dat zij van de omschrijving van bedrijfstak van de Unie moeten worden uitgesloten.

4.2.   Bepaling van de relevante markt van de Unie

(141)

Om vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden en om het verbruik en de verschillende economische indicatoren betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie vast te stellen, heeft de Commissie onderzocht of en in welke mate in de analyse rekening moest worden gehouden met het verdere gebruik van de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie.

(142)

Om een zo volledig mogelijk beeld van de bedrijfstak van de Unie te verkrijgen, heeft de Commissie gegevens verzameld over de volledige activiteit inzake monoethyleenglycol en heeft zij bepaald of de productie voor intern gebruik dan wel voor de vrije markt bestemd was.

(143)

De Commissie heeft geconstateerd dat ongeveer 7 % van het totale verbruik in de Unie in het onderzoektijdvak bestemd was voor intern gebruik, zoals blijkt uit tabel 1. De markt voor intern gebruik is tijdens de beoordelingsperiode met 28 % gekrompen.

(144)

Het onderscheid tussen intern gebruik en de vrije markt is relevant voor de schadeanalyse omdat de voor intern gebruik bestemde producten niet rechtstreeks concurreren met de invoer. De productie voor de verkoop op de vrije markt concurreert daarentegen rechtstreeks met het ingevoerde product.

(145)

Een van de in de steekproef opgenomen producenten van monoethyleenglycol ruilt een deel van zijn productie voor een equivalent volume ethyleenoxide in het kader van een langlopende ruilovereenkomst die ook een omzettingsvergoeding omvat die bij de ondertekening van de ruilovereenkomst is vastgesteld. De onder dit contract vallende hoeveelheid monoethyleenglycol is opgenomen in de beoordeling van de macro-economische indicatoren, maar is uitgesloten van de micro-economische indicatoren, aangezien de omzettingsvergoeding die de in de steekproef opgenomen producent in de Unie ontvangt, niet op marktvoorwaarden is gebaseerd. De inaanmerkingneming van de verkoop in het kader van deze ruilovereenkomst bij de beoordeling van de micro-economische indicatoren zou toch geen invloed hebben gehad op de trend van de winstgevendheid, noch op de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, zoals vermeld in de overwegingen 197 en 206.

(146)

De Commissie heeft bepaalde economische indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak in de Unie onderzocht op basis van gegevens voor de vrije markt. Deze indicatoren zijn: verkochte hoeveelheid en verkoopprijzen op de markt van de Unie, marktaandeel, groei, uitvoervolume en prijzen van de uitvoer, winstgevendheid, rendement van investeringen, en kasstroom. Waar mogelijk en gerechtvaardigd werden de bevindingen van het onderzoek vergeleken met de gegevens voor de markt voor intern gebruik, teneinde een volledig beeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie te schetsen.

(147)

Andere economische indicatoren zouden echter slechts zinvol kunnen worden onderzocht door aan de gehele activiteit, waaronder het interne gebruik van de bedrijfstak van de Unie, te refereren. Het betreft: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, investeringen, voorraden, werkgelegenheid, productiviteit, lonen en het vermogen om kapitaal aan te trekken. Ze zijn afhankelijk van de gehele activiteit, ongeacht of de productie bestemd is voor intern gebruik dan wel voor verkoop op de vrije markt.

4.3.   Verbruik in de Unie

(148)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van de totale verkoop in de Unie zoals vastgesteld door de klager, vermeerderd met de invoer uit alle derde landen, zoals geregistreerd door Eurostat.

(149)

Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (in ton)

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Totaal verbruik in de Unie

1 687 120

1 765 864

1 755 524

1 624 170

Index

100

105

104

96

Markt voor intern gebruik

164 452

163 791

140 637

119 102

Index

100

100

86

72

Vrije markt

1 522 668

1 602 073

1 614 888

1 505 068

Index

100

105

106

99

Bron: Eurostat, klager

(150)

Over het geheel genomen was het verbruik op de vrije markt in de Unie redelijk stabiel; het daalde met 1 %. Van 2017 tot 2019 groeide de markt van de Unie met 6 %, van 1 522 668 ton tot 1 614 888 ton, alvorens in het onderzoektijdvak met 6,8 % te dalen tot 1 505 068 ton, bijna op hetzelfde niveau als in 2017.

4.4.   Invoer uit de betrokken landen

4.4.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen

(151)

De Commissie heeft onderzocht of de invoer van monoethyleenglycol uit de betrokken landen cumulatief moest worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(152)

Volgens die bepaling worden de gevolgen van de invoer uit meer dan één land uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld dat:

a)

de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, en dat de uit elk land ingevoerde hoeveelheden niet te verwaarlozen zijn, en

b)

een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer in het licht van de voorwaarden voor concurrentie tussen de ingevoerde producten en het soortgelijk product van de Unie, opportuun is.

(153)

De dumpingmarges die werden vastgesteld ten aanzien van de invoer uit de VS en het KSA lagen boven de in artikel 9, lid 3, van de basisverordening vastgelegde de-minimisdrempel. De invoer uit elk van de betrokken landen was niet te verwaarlozen in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening. In het onderzoektijdvak bedroeg het marktaandeel namelijk 16,7 % voor de invoer uit de VS en 24,2 % voor de invoer uit het KSA.

(154)

De voorwaarden voor concurrentie tussen de met dumping ingevoerde producten uit de VS en het KSA en tussen de met dumping ingevoerde producten uit de betrokken landen en het soortgelijke product waren vergelijkbaar. Meer in het bijzonder concurreren de ingevoerde producten hevig met elkaar en met de monoethyleenglycol die in de Unie wordt geproduceerd, omdat monoethyleenglycol een zeer prijsgevoelig homogeen product is dat aan vergelijkbare categorieën afnemers wordt verkocht. Hoewel de verkoopkanalen enigszins kunnen verschillen (de bedrijfstak van de Unie verkoopt rechtstreeks aan de niet-verbonden afnemers, de producenten-exporteurs in de VS verkopen hetzij rechtstreeks, hetzij via verbonden importeurs/handelaren, en de Saudische producenten-exporteurs verkopen vooral via verbonden importeurs/handelaren), is de concurrentie voornamelijk gebaseerd op de laagste prijs en niet op die verkoopkanalen.

(155)

Bovendien werd het uit beide landen ingevoerde product verkocht tegen prijzen die duidelijk onder de kosten van de bedrijfstak van de Unie lagen, zoals vermeld in overweging 211, wat op soortgelijke wijze bijdroeg aan de prijsdruk die de bedrijfstak van de Unie heeft ondervonden, zoals beschreven in de overwegingen 188 tot en met 190.

(156)

Aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening werd dus voldaan en de invoer uit de VS en het KSA werd voor de schadevaststelling cumulatief beoordeeld.

(157)

SABIC stelde dat de invoer uit het KSA niet mag worden gecumuleerd met de invoer uit de VS, aangezien i) de invoer uit het KSA en de VS verschillende trends volgden; ii) “de gemiddelde waarde per eenheid van de invoer” uit het KSA 5 % hoger was dan die uit de VS; iii) Saudische en VS-producenten monoethyleenglycol aan de EU verkopen via verschillende kanalen en tegen verschillende prijzen.

(158)

De Commissie heeft die argumenten afgewezen. Een besluit over de vraag of de invoer cumulatief moet worden beoordeeld, moet worden gebaseerd op de criteria zoals uiteengezet in artikel 3, lid 4, van de basisverordening, aan welke criteria is voldaan zoals in de overwegingen 153 tot en met 155 uiteengezet. Geen van de aspecten die door SABIC aan de orde werden gesteld, kon de passendheid van een onderzoek naar de invoer uit het KSA in combinatie met die uit de VS in twijfel trekken.

4.4.2.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen

(159)

De Commissie heeft de omvang van de invoer vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat. Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld door de hoeveelheden van de invoer te vergelijken met het verbruik in de Unie.

(160)

De invoer in de Unie uit de betrokken landen heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Volume (ton) en marktaandeel van de invoer

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Volume van de invoer uit de betrokken landen (ton)

481 466

574 965

703 348

663 835

Index

100

119

146

138

Marktaandeel (%)

31,6

35,9

43,6

44,1

Index

100

114

138

139

Volume van de invoer uit de Verenigde Staten van Amerika (ton)

57 919

73 681

209 013

270 508

Index

100

127

361

467

Marktaandeel (%)

3,8

4,6

12,9

18,0

Index

100

121

340

473

Volume van de invoer uit het Koninkrijk Saudi-Arabië (ton)

423 547

501 284

494 335

393 327

Index

100

118

117

93

Marktaandeel (%)

27,8

31,3

30,6

26,1

Index

100

112

110

94

Bron: Eurostat

(161)

De invoer uit de betrokken landen is tijdens de beoordelingsperiode met 38 % gestegen. Het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen steeg nog sterker, van 31,6 % in 2017 naar 44,1 % in het onderzoektijdvak, ofwel een stijging van 12,5 procentpunten. Aangezien het verbruik in het onderzoektijdvak in vergelijking met 2017 vrij stabiel was, was de sterke groei van het marktaandeel van de betrokken landen duidelijk nadelig voor andere marktdeelnemers, met name de bedrijfstak van de Unie.

4.4.3.   Prijzen van de invoer uit de betrokken landen en prijsonderbieding

(162)

De Commissie heeft de prijzen van de invoer vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat. Het is belangrijk te verduidelijken dat de hoogte van deze statistische prijzen kan verschillen van de daadwerkelijk gecontroleerde prijzen voor meewerkende producenten-exporteurs, aangezien de meeste invoer uit de betrokken landen, met name het KSA, plaatsvindt via verbonden importeurs/handelaren. Informatie over dit laatste bevestigt de hieronder vermelde trends en algemene niveaus.

(163)

De gewogen gemiddelde prijzen van de invoer in de Unie uit de betrokken landen hebben zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 3

Invoerprijzen (euro/ton)

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Verenigde Staten van Amerika

747

775

508

441

Index

100

104

68

59

Koninkrijk Saudi-Arabië

704

746

545

470

Index

100

106

77

67

Betrokken landen

709

749

534

458

Index

100

106

75

65

Bron: Eurostat

(164)

De gemiddelde invoerprijs uit de betrokken landen is tijdens de beoordelingsperiode met 35 % gedaald. Tijdens de beoordelingsperiode daalden de prijzen van de invoer uit beide betrokken landen, namelijk met 41 % uit de VS en met 33 % uit het KSA. Deze daling was vooral duidelijk van 2018 tot 2019, toen de producenten-exporteurs in de VS hun marktaandeel met 8,3 procentpunten vergrootten ten nadele van de bedrijfstak van de Unie, terwijl de Saudische producenten-exporteurs hun marktaandeel handhaafden door ook de prijzen sterk te verlagen.

(165)

De Commissie heeft prijsonderbieding in het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:

de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening werd gebracht aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijzen per productsoort die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in Saudi-Arabië en de VS aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie werden berekend, op cif-basis, met de nodige correcties voor douanerechten en kosten na invoer.

(166)

De prijzen werden vergeleken per productsoort voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, en met aftrek van kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de theoretische omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het onderzoektijdvak. Dit gaf een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van [10,7-13,0] % voor de invoer uit het KSA, terwijl er op basis van een gewogen gemiddelde van alle transacties van de twee betrokken Amerikaanse ondernemingen geen sprake was van onderbieding door de invoer uit de VS.

(167)

Met betrekking tot het onderzoektijdvak blijkt bij een vergelijking van de desbetreffende verkoopprijzen per soort voor transacties in hetzelfde handelsstadium dat de invoer uit de betrokken landen de prijzen van de Unie gemiddeld [7,6 – 9,3] % onderbood.

(168)

Aangezien het betrokken product een basisproduct is en de mededinging goeddeels alleen op de prijs is gebaseerd en de prijzen zeer transparant zijn (d.w.z. bekend zijn op de markt), worden deze marges significant geacht. Reeds door een klein prijsverschil zal de afnemer van leverancier wisselen. Dit werd ook bevestigd door de antwoorden van de gebruikers. Zoals blijkt uit de tabellen 3 en 7, lag de prijs bij invoer uit beide betrokken landen bovendien lager dan de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie tijdens het onderzoektijdvak.

4.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.5.1.   Algemene opmerkingen

(169)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie van de invoer met dumping een evaluatie van alle economische indicatoren die van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode.

(170)

Zoals in overweging 58 is vermeld, is voor de vaststelling van mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef.

(171)

Voor de schadevaststelling maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens in het antwoord van de klager op de vragenlijst. De gegevens hadden betrekking op alle producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. Beide gegevensreeksen bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(172)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping.

(173)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.5.2.   Macro-economische indicatoren

4.5.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(174)

De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 4

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Productievolume (ton)

1 165 543

1 171 349

997 626

942 911

Index

100

100

86

81

Productiecapaciteit (ton)

1 521 000

1 521 000

1 521 000

1 478 500

Index

100

100

100

97

Bezettingsgraad (%)

76,6

77,0

65,6

63,8

Index

100

100

86

83

Bron: gecontroleerde antwoorden van de klager op de vragenlijst

(175)

Het productievolume van de bedrijfstak van de Unie was vrij stabiel tot 2018, waarna het in 2019 daalde met 14,4 % ten opzichte van 2018 en in het onderzoektijdvak met 5,4 % ten opzichte van 2019. Deze daling van het productievolume viel samen met de scherpe stijging van het invoervolume en de daling van de invoerprijzen in 2019, zoals blijkt uit de tabellen 2 en 3. Tijdens de beoordelingsperiode is het productievolume in totaal met 19 % gedaald.

(176)

De productiecapaciteit bleef in de beoordelingsperiode nagenoeg stabiel. Ze is in het onderzoektijdvak licht gedaald, mede als gevolg van een ongeval in de fabriek van een van de producenten in de Unie in januari 2020 (8).

(177)

De bezettingsgraad weerspiegelde de trend van het productievolume en daalde in de beoordelingsperiode met 13 procentpunten.

4.5.2.2.   Verkoop en marktaandeel

(178)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Totale verkochte hoeveelheid op de markt van de Unie — zowel vrij als voor intern gebruik (ton)

1 106 652

1 105 241

972 515

889 779

Index

100

100

88

80

Marktaandeel (%)

65,6

62,6

55,4

54,8

Index

100

95

84

84

Voor intern gebruik (ton)

164 452

163 791

140 637

119 102

Index

100

100

86

72

Marktaandeel van de verkoop op de markt voor intern gebruik (%)

9,7

9,3

8,0

7,3

Index

100

95

82

75

Verkoop op de vrije markt (ton)

942 200

941 449

831 878

770 677

Index

100

100

88

82

Marktaandeel van de verkoop op de vrije markt (%)

61,9

58,8

51,5

51,2

Index

 

 

83

83

Bron: Eurostat, gecontroleerde antwoorden van de klager op de vragenlijst

(179)

De totale verkoop in de Unie is in de beoordelingsperiode met 20 % gedaald. Deze daling, die in 2019 begon, vond plaats tegen de achtergrond van de gelijktijdige aanzienlijke toename van de invoer uit de betrokken landen.

(180)

Ook de verkoop op de markt voor intern gebruik daalde tijdens de beoordelingsperiode met 28 %.

(181)

Tijdens de beoordelingsperiode daalde de totale verkoop op de vrije markt door de bedrijfstak van de Unie met 18 %. De trend in de totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie vertaalde zich in een verlies aan marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van 8,3 procentpunten, van 55,8 % in 2017 tot 47,5 % in het onderzoektijdvak. In dezelfde periode verhoogden de betrokken landen hun marktaandeel van 31,6 % in 2017 tot 44,1 % in het onderzoektijdvak, een stijging met meer dan 12,5 procentpunten, zoals vermeld in overweging 161.

4.5.2.3.   Groei

(182)

De bovenstaande cijfers met betrekking tot de productie, het verkoopvolume en het marktaandeel laten zien dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode niet in staat was te groeien, noch in absolute termen, noch wat het verbruik betreft.

4.5.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(183)

De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 6

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Aantal werknemers

91

91

88

84

Index

100

100

97

92

Productiviteit (ton/werknemer)

12 868

12 907

11 372

11 159

Index

100

100

88

87

Bron: gecontroleerde antwoorden van de klager op de vragenlijst

(184)

Gezien de verslechterende marktomstandigheden nam het aantal werknemers in de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode met 8 % af. Aangezien de productie nog sterker daalde, nam de productiviteit gedurende de beoordelingsperiode bovendien met 13 % af.

4.5.2.5.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(185)

Alle dumpingmarges lagen boven de de-minimisdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit de betrokken landen en de grote prijsgevoeligheid van het betrokken product.

(186)

Dit is het eerste antidumpingonderzoek ten aanzien van het betrokken product. Daarom waren er geen gegevens beschikbaar om de gevolgen van mogelijke dumping in het verleden vast te stellen.

4.5.3.   Micro-economische indicatoren (9)

4.5.3.1.   Prijzen en factoren die prijzen beïnvloeden

(187)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 7

Verkoopprijzen in de Unie

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie op de totale markt (EUR/ton)

[688 - 841]

[722 - 882]

[509 - 622]

[418 - 511]

Index

100

105

74

61

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid op de markt voor intern gebruik (EUR/ton)

[652 - 796]

[706 - 862]

[509 - 623]

[446 - 545]

Index

100

108

78

68

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid op de vrije markt (EUR/ton)

[688 - 841]

[722 - 883]

[508 - 620]

[415 - 507]

Index

100

105

74

60

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

[552 - 675]

[568 - 694]

[557 - 681]

[478 - 584]

Index

100

103

101

87

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

(188)

De gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de producenten in de Unie aan niet-verbonden partijen op de vrije markt daalden in de beoordelingsperiode met 40 %. De prijzen daalden op jaarbasis het meest in 2019, toen de laaggeprijsde invoer uit de betrokken landen met 38 % toenam en het verbruik vrij stabiel was.

(189)

De productiekosten per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten waren vrij stabiel in de periode 2017-2019 en daalden vervolgens in het onderzoektijdvak, zij het minder dan de verkoopprijs, voornamelijk als gevolg van lagere kosten van ethyleen, de belangrijkste grondstof voor de productie van monoethyleenglycol.

(190)

Hieruit blijkt de aanzienlijke prijsdruk die werd veroorzaakt door de sterke toename van de invoer met dumping uit de betrokken landen.

4.5.3.2.   Loonkosten

(191)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 8

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

[94 277 – 115 227 ]

[95 581 – 116 821 ]

[100 232 – 122 506 ]

[98 732 – 120 672 ]

Index

100

101

106

105

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

(192)

De gemiddelde loonkosten per werknemer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie stegen in de beoordelingsperiode met 5 %. Deze stijging is voornamelijk toe te schrijven aan de inflatie en een lichte jaarlijkse stijging van de salarissen van werknemers in de chemische industrie.

4.5.3.3.   Voorraden

(193)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 9

Voorraden

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Eindvoorraden (ton)

[12 167 – 14 871 ]

[29 408 – 35 944 ]

[16 833 – 20 573 ]

[17 231 – 21 060 ]

Index

100

242

138

142

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

[1,7 – 2,0]

[4,0 – 4,9]

[2,6 – 3,2]

[2,7 – 3,3]

Index

100

239

155

162

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

(194)

De eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie stegen in de beoordelingsperiode met 42 %.

(195)

Ook de voorraden als percentage van de productie stegen in de beoordelingsperiode met 62 %.

4.5.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(196)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 10

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

[16,7 – 20,5]

[18,6 – 22,7]

[8,3 – -10,2]

[-10,8 – -13,2]

Index

100

111

-50

-64

Kasstroom (duizend EUR)

[60 866 – 74 392 ]

[60 197 – 73 574 ]

[-7 005 – -8 562 ]

[-16 409 – -20 056 ]

Index

100

99

-12

-27

Investeringen (duizend EUR)

[5 613 – 6 860 ]

[1 316 – 1 609 ]

[1 926 – 2 354 ]

[2 055 – 2 512 ]

Index

100

23

34

37

Rendement van investeringen (%)

[177 – 216]

[194 – 237]

[-34 – -41]

[-27 – -34]

Index

100

110

-19

-16

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

(197)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De winstgevendheid is in de beoordelingsperiode vanaf 2019 drastisch verslechterd als gevolg van de ontwikkeling van de gemiddelde verkoopprijzen en productiekosten zoals beschreven in de overwegingen 188 en 189. Onder druk van de aanzienlijke invoer uit de betrokken landen moest de bedrijfstak van de Unie de verkoopprijzen ver onder de productiekosten laten zakken, waardoor hij tijdens het onderzoektijdvak grote verliezen (tussen 10,8 % en 13,2 %) leed.

(198)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De ontwikkeling van de nettokasstroom stemde grotendeels overeen met de ontwikkeling van de winstgevendheid. Tot 2018 genereerden de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie een positieve kasstroom, terwijl zij vanaf 2019 een steeds groter negatief kassaldo rapporteerden. Tijdens de beoordelingsperiode is de kasstroom in totaal met 127 % gedaald. Dit brengt het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zijn activiteiten te financieren ernstig in gevaar.

(199)

Ook de investeringen daalden in de beoordelingsperiode met ongeveer 67 %. Bijna alle investeringen dienden om verouderde vaste activa te vervangen. De investeringen ter vergroting van de capaciteit of ter verhoging van de efficiëntie waren marginaal en weerspiegelden de verslechterende marktvooruitzichten in het licht van het krimpende marktaandeel en de dalende winstgevendheid.

(200)

Het rendement van de investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Het steeg licht in 2018 en daalde vervolgens sterk tot negatieve waarden tijdens de resterende beoordelingsperiode, parallel met de ontwikkeling van de winstgevendheid.

(201)

De drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie maken deel uit van grote groepen ondernemingen, zodat hun vermogen om kapitaal aan te trekken beter is dan op zichzelf staande ondernemingen die zich in een vergelijkbare financiële situatie bevinden. Aangezien hun financiële situatie echter zo sterk verslechtert, komt hun vermogen om in de toekomst kapitaal aan te trekken duidelijk in het gedrang.

4.5.4.   Conclusie inzake schade

(202)

Tijdens de beoordelingsperiode nam de invoer uit de betrokken landen met 38 % toe. Gezien het vrij stabiele verbruik in de Unie groeide het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen van 31,6 % in 2017 tot 44,1 % in het onderzoektijdvak. Deze groei van het marktaandeel ging ten koste van de bedrijfstak van de Unie, die 10,7 procentpunten van zijn marktaandeel op de vrije markt verloor.

(203)

De groei van het marktaandeel van de betrokken landen op de markt van de Unie was mogelijk door aanzienlijke prijsdruk, aangezien de invoer uit de betrokken landen in het onderzoektijdvak gemiddeld [12-15] % onder de kosten van de bedrijfstak van de Unie geprijsd was. Zo is de invoerprijs uit de betrokken landen tijdens de beoordelingsperiode met 35 % gedaald. Om een redelijk marktaandeel en een redelijk productievolume op economisch niveau te handhaven, had de bedrijfstak van de Unie geen andere keuze dan eveneens de prijzen te verlagen. Hoewel de productiekosten als gevolg van de daling van de ethyleenprijs eveneens daalden, was de door de invoer uitgeoefende prijsdruk zo groot dat de bedrijfstak van de Unie gedwongen werd zijn prijzen tot onder de productiekosten te verlagen, waardoor hij tegen het eind van het onderzoektijdvak aanzienlijke verliezen leed.

(204)

Als gevolg van deze marktsituatie vertoonden alle belangrijke macro-economische schade-indicatoren tijdens de beoordelingsperiode een negatieve trend. Het productievolume en het verkoopvolume op de vrije markt daalden met respectievelijk 19 % en 18 %. De werkgelegenheid en de productiviteit daalden met respectievelijk 7 % en 13 %.

(205)

Ook de belangrijkste micro-economische indicatoren verslechterden. De gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de producenten in de Unie aan niet-verbonden partijen op de vrije markt daalden in de beoordelingsperiode met 40 %, terwijl hun kosten met slechts 13 % verminderden, waardoor hun winstgevendheid sterk verslechterde, van winsten tussen 16,7 en 20,5 % in 2017 tot verliezen tussen 10,8 % en 13,2 % tijdens het onderzoektijdvak. De eindvoorraden stegen met 42 %. De kasstroom en de investeringen daalden met respectievelijk 127 % en 63 %.

(206)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie in dit stadium tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

(207)

CPME stelde dat uit de gegevens van na het onderzoektijdvak bleek dat de bedrijfstak van de Unie zich herstelde van de vermeende schade die hij in de eerste helft van 2020 had geleden, aangezien de prijs van monoethyleenglycol in de periode juli-november 2020 is gestegen.

(208)

Dergelijke informatie valt buiten het onderzoektijdvak en is in ieder geval te fragmentarisch om conclusies te trekken over schade veroorzakende dumping. Het argument werd derhalve afgewezen.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(209)

Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de betrokken landen aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie tevens onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan vergewist dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping uit de betrokken landen, niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Deze factoren zijn: invoer uit derde landen, uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, verkoop voor intern gebruik, andere winstgevender producten dan monoethyleenglycol, afschrijvingskosten, kosten van grondstoffen/gebrek aan concurrentievermogen, de COVID-19-pandemie, monoethyleenglycol als wereldwijd verhandelde grondstof, de olieprijs, de handelsoorlog tussen de VS en China, de wereldwijde prijsdruk tijdens de beoordelingsperiode, door eigen toedoen geleden schade en invoer van pet in de Unie.

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(210)

De invoer uit de betrokken landen steeg in de beoordelingsperiode met 38 %, waardoor het marktaandeel ervan groeide van 31,6 % in 2017 tot 44,1 % in het onderzoektijdvak. Deze ontwikkeling vond plaats ondanks een vrij stabiel verbruik in de beoordelingsperiode.

(211)

De prijzen van de invoer uit de betrokken landen daalden tijdens de beoordelingsperiode met gemiddeld 35 % (41 % voor invoer uit de VS en 33 % voor invoer uit het KSA). Deze daling van de verkoopprijzen was bijzonder duidelijk in 2019, toen tegelijkertijd de hoeveelheden van de invoer uit de betrokken landen met 46 % toenamen ten opzichte van 2017. Tijdens het onderzoektijdvak onderbood de invoer uit de betrokken landen de prijzen van de bedrijfstak van de Unie gemiddeld met [7,6-9,3] % en lagen de invoerprijzen gemiddeld [12-15] % onder de kosten van de bedrijfstak van de Unie.

(212)

Het is duidelijk dat de grote stijging van de invoer tegen dalende prijzen een aanzienlijke rol heeft gespeeld in de snelle verslechtering van de economische indicatoren van de bedrijfstak van de Unie. Monoethyleenglycol is een homogeen product dat bijna uitsluitend op basis van de prijs wordt verkocht aan afnemers. Daarom heeft een klein prijsverschil al grote gevolgen.

(213)

Ongeacht enige prijsonderbieding heeft de Commissie hoe dan ook vastgesteld dat de prijzen van de producenten in de Unie door de invoer met dumping werden gedrukt tot een niveau waarop de producenten in de Unie aanzienlijke verliezen leden. Hoewel de gemiddelde kosten per eenheid van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 13 % daalden, volstond dit niet om de gevolgen van de ernstige prijsdruk als gevolg van de invoer met dumping op te vangen. De gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de producenten in de Unie aan niet-verbonden partijen op de vrije markt daalden in de beoordelingsperiode immers met 40 %, veel meer dan de daling van hun kosten. Als gevolg daarvan werd de bedrijfstak van de Unie, die vóór de instroom van invoer met dumping winst boekte, vanaf 2019 erg onwinstgevend, met verliezen tussen 8,3 % en 10,2 % in 2019 en tussen 10,8 % en 13,2 % in het onderzoektijdvak. Deze aanzienlijke verliezen zetten vraagtekens bij de voortzetting van de activiteiten van de bedrijfstak van de Unie.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   Invoer uit derde landen

(214)

Het volume van de invoer uit andere derde landen heeft zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 11

Invoer uit derde landen

Land

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Rusland

Volume (ton)

20 295

10 113

14 494

20 126

 

Index

100

50

71

99

 

Marktaandeel (%)

1,3

0,6

0,9

1,3

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

727

810

527

394

 

Index

100

111

72

54

Koeweit

Volume (ton)

0

11 820

15 767

9 319

 

Index

 

100

133

79

 

Marktaandeel (%)

0,0

0,7

1,0

0,6

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

 

492

358

320

 

Index

 

100

73

65

Andere derde landen

Volume (ton)

78 707

63 725

49 400

41 110

 

Index

100

81

63

52

 

Marktaandeel (%)

5,2

4,0

3,1

2,7

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

778

878

670

571

 

Index

100

113

86

73

Totaal van alle derde landen behalve de betrokken landen

Volume (ton)

99 002

85 658

79 661

70 556

 

Index

100

87

80

71

 

Marktaandeel (%)

6,5

5,3

4,9

4,7

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

768

817

582

487

 

Index

100

106

76

63

Bron: Eurostat

(215)

De invoer uit de betrokken landen vertegenwoordigde in 2019 en in het onderzoektijdvak ongeveer 90 % van de totale invoer in de Unie. De invoer uit Rusland en Koeweit vertegenwoordigde in het onderzoektijdvak respectievelijk 2,7 % en 1,3 % van de totale invoer in de Unie.

(216)

De invoer uit Rusland daalde in de beoordelingsperiode met 1 % en het marktaandeel ervan kromp in 2018 en 2019 alvorens in het onderzoektijdvak weer te groeien tot het niveau van 2017, namelijk 1,2 %. De gemiddelde prijs bij invoer uit Rusland was in 2017 en 2018 hoger en in 2019 en in het onderzoektijdvak lager dan de prijzen bij invoer uit de betrokken landen.

(217)

De invoer uit Koeweit daalde tussen 2018 en het onderzoektijdvak met 21 % (er was in 2017 geen invoer uit Koeweit) en het marktaandeel ervan kromp in dezelfde periode van 0,7 % tot 0,6 %. De gemiddelde prijzen van de invoer uit Koeweit waren lager dan de prijzen van de invoer uit de betrokken landen.

(218)

De invoer uit andere derde landen en het marktaandeel daarvan is in de beoordelingsperiode met bijna de helft gedaald tot een marktaandeel van 2,7 % in het onderzoektijdvak. De prijzen van de invoer uit andere derde landen waren gedurende de hele beoordelingsperiode hoger dan de prijzen van de invoer uit de betrokken landen.

(219)

Op basis hiervan heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de ontwikkeling van de invoer uit andere landen geen of slechts een marginaal effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie heeft kunnen hebben.

5.2.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(220)

Het volume van de uitvoer van de producenten in de Unie heeft zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 12

Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Totaal volume van de uitvoer (ton)

46 427

29 730

23 329

23 743

Index

100

66

48

53

Gemiddelde prijs van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie (EUR/ton)

[681 - 833]

[734 - 898]

[483 - 590]

[343 - 419]

Index

100

108

71

50

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en gecontroleerde antwoorden van de klager op de vragenlijst

(221)

Hun uitvoer vertegenwoordigde in de beoordelingsperiode en in het onderzoektijdvak gemiddeld ongeveer 3 % van de totale productie.

(222)

Over het geheel genomen daalden de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie en de prijs ervan met respectievelijk 47 % en 50 %.

(223)

Gezien het beperkte en krimpende aandeel van de uitvoer in de totale productie van de bedrijfstak van de Unie, heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de uitvoerprestaties niet bijdroegen aan de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

(224)

Mitsubishi Corporation stelde dat de slechte uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie de oorzaak waren van de schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(225)

De Commissie is het daar niet mee eens. De bedrijfstak van de Unie is niet op uitvoer gericht, aangezien de vraag op de markt van de Unie groter is dan de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie. De bedrijfstak van de Unie was ook niet op uitvoer gericht in 2017 en 2018, toen hij positieve winsten boekte.

5.2.3.   Intern gebruik

(226)

Zoals blijkt uit tabel 1, daalde de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt voor intern gebruik in de beoordelingsperiode met 28 %. Hij vertegenwoordigde echter een relatief klein deel van de totale productie van de bedrijfstak van de Unie, namelijk 12,6 %.

(227)

Rekening houdend met de beperkte omvang van de markt voor intern gebruik, dragen de ontwikkelingen ervan niet significant bij tot de verslechtering van de bedrijfstak van de Unie en verklaren zij die niet.

5.2.4.   Andere winstgevender producten dan monoethyleenglycol

(228)

Verschillende belanghebbenden (CPME, Arteco, Helm, Oxyde) stelden dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te wijten was aan zijn besluit om zich te richten op meer winstgevende producten dan monoethyleenglycol, aangezien de monoethyleenglycolproducenten hun productie konden overschakelen van monoethyleenglycol naar andere ethyleenoxidederivaten. Voorts werd aangevoerd dat dit besluit heeft geleid tot een stijging van de vaste kosten per eenheid bij de monoethyleenglycolproductie. Arteco stelde verder dat de productiecapaciteit en bezettingsgraad voor monoethyleenglycol niet los kunnen worden gezien van de toename van de productie van ethyleenoxidederivaten in dezelfde productielijnen. Ook betoogde zij dat de winstgevendheid van monoethyleenglycol evenmin los kan worden gezien van de winstgevendheid van ethyleenoxidederivaten.

(229)

Het onderzoek heeft deze beweringen niet bevestigd. De bedrijfstak van de Unie blijft monoethyleenglycol produceren in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vervaardigen ethyleen binnen de groep en verkopen het niet alleen intern voor de productie van monoethyleenglycol en andere producten, maar ook aan andere partijen. De monoethyleenglycolproducenten hebben dus toegang tot genoeg ethyleenoxide om voldoende monoethyleenglycol en andere ethyleenoxidederivaten te produceren in overeenstemming met hun productiecapaciteit. De bedrijfstak van de Unie is ook van plan de productiecapaciteit van ethyleenoxide te vergroten, zoals ook werd benadrukt door verschillende belanghebbenden waaronder Helm. De bedrijfstak van de Unie was gedwongen minder monoethyleenglycol te produceren, aangezien de verkoopprijs daarvan als gevolg van de prijsdruk door de invoer uit de betrokken landen aanzienlijk lager was dan de productiekosten. Zodra het gelijke speelveld op de markt van de Unie is hersteld, zal de bedrijfstak van de Unie weer meer monoethyleenglycol gaan produceren, zoals vóór de toename van de invoer uit de betrokken landen.

(230)

Dit betekent dat de weerslag op de vaste kosten rechtstreeks voortvloeit uit de negatieve gevolgen van de invoer met dumping en niet uit de productie van ethyleenoxidederivaten.

(231)

Bovendien vervaardigt de bedrijfstak van de Unie andere producten zoals ethyleenoxidederivaten niet op dezelfde productielijn als monoethyleenglycol. De in de overwegingen 174 tot en met 201 beoordeelde schade-indicatoren betreffen enkel de productie en de verkoop van monoethyleenglycol. De winstgevendheid van monoethyleenglycol kan derhalve niet worden gekoppeld aan de winstgevendheid van andere producten, zoals ethyleenoxidederivaten, aangezien die producten niet door het onderzoek bestreken worden. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

5.2.5.   Afschrijvingskosten

(232)

Verschillende belanghebbenden (Arteco, Helm, Oxyde) stelden dat de prestaties van de bedrijfstak van de Unie verslechterden als gevolg van de hoge afschrijvingskosten.

(233)

Uit het onderzoek is gebleken dat de afschrijvingskosten niet hoog zijn, namelijk tussen 1 % en 3 % van de productiekosten. Zij hadden dus geen noemenswaardige invloed op de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie. Derhalve werd het argument afgewezen.

5.2.6.   Kosten van grondstoffen/gebrek aan concurrentievermogen

(234)

Verschillende belanghebbenden (Mitsubishi Corporation, Arteco, Oxyde ) stelden dat de verslechtering van de prestaties van de bedrijfstak van de Unie te wijten was aan hogere productiekosten dan die van producenten in de betrokken landen, aangezien de producenten in de Unie voor de productie van ethyleen duurdere grondstoffen (nafta) gebruiken dan hun concurrenten in de VS en Saudi-Arabië (schaliegas en ethaan) en bijgevolg niet concurrerend zijn. Arteco stelde ook dat het productieproces in de VS en het KSA minder bijproducten oplevert, waardoor de installaties goedkoper kunnen worden gebouwd en minder moeilijk te exploiteren zijn. Voorts stelde zij dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie laag was als gevolg van de hoge energiekosten.

(235)

De Commissie is het hiermee niet eens. Hoewel de producenten in de VS en Saudi-Arabië mogelijk enig kostenvoordeel hebben gehad voor bepaalde grondstoffen, heeft dit de bedrijfstak van de Unie blijkens tabel 10 niet belet om hoge winstmarges te boeken in 2017 en 2018, dat wil zeggen vóór de sterke stijging van de invoer uit de betrokken landen tegen sterk dalende prijzen. Het is dus de invoer met dumping, en niet de verschillende grondstoffen, die heeft bijgedragen tot de schrijnende financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(236)

Wat het argument inzake bijproducten betreft, heeft Arteco haar bewering niet met bewijsmateriaal gestaafd en niet gespecificeerd welke bijproducten zij bedoelde. De Commissie kan slechts veronderstellen dat Arteco het had over de andere glycolen die in het productieproces van monoethyleenglycol worden gegenereerd, zoals diethyleenglycol en triethyleenglycol. Deze producten worden in het productieproces van monoethyleenglycol echter gegenereerd ongeacht welke grondstof wordt gebruikt voor de vervaardiging van ethyleen. Hoewel de hoeveelheden triethyleenglycol en diethyleenglycol van de ene producent tot de andere kunnen variëren, zijn deze variaties beperkt en kunnen zij derhalve geen grote invloed hebben op de prestaties van een producent. Er is echter een markt voor diethyleenglycol en triethyleenglycol, waardoor deze producten voor de ondernemingen inkomsten opleveren. Het betoog betreffende de bouw en de exploitatie van deze installaties heeft Arteco evenmin onderbouwd. Monoethyleenglycolfabrieken in de Unie zijn volledig geautomatiseerd, zodat een minimale betrokkenheid van arbeidskrachten vereist is, aangezien het productieproces van monoethyleenglycol vrij eenvoudig is. Wat ten slotte de energiekosten betreft, bleek uit het onderzoek dat deze ongeveer 3 % van de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie uitmaken en derhalve geen grote invloed kunnen hebben op het concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Unie. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

5.2.7.   COVID-19-pandemie

(237)

Verschillende belanghebbenden (CPME, Arteco, Helm, Oxyde) stelden dat de COVID-19-pandemie in het eerste kwartaal van 2020 en nog meer in het tweede kwartaal van 2020 gevolgen had voor de monoethyleenglycol-bedrijfstak van de Unie. CPME stelde dat de daling van de productie en de verkoop van monoethyleenglycol in de Unie volgde op een daling van de vraag naar monoethyleenglycol in de Unie als gevolg van de COVID-19-pandemie. Zij betoogde met name dat de rem op de verkoop van auto’s (en de autofabricage) en op vluchten tijdens de lockdown in de EU heeft geleid tot een daling van de vraag naar monoethyleenglycol die wordt gebruikt voor de productie van antivries en ijsbestrijdingsvloeistoffen.

(238)

Uit het onderzoek is gebleken dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie reeds aanzienlijk begon te verslechteren in 2019, ruim voordat de COVID-19-pandemie begin 2020 de Unie bereikte. Geen van de producenten in de Unie heeft tijdens de pandemie zijn productielocaties gesloten, tenzij voor onderhoudswerkzaamheden. Bovendien had de pandemie een gemengd effect op het verbruik in de Unie, nu de geringere vraag naar koelvloeistof voor auto’s werd gecompenseerd door een grotere vraag naar pet voor essentiële beschermende verpakkingen voor water, voedsel en handontsmettingsmiddelen tijdens de uitbraak, hetgeen ook door SABIC werd benadrukt.

(239)

Terwijl het verbruik tijdens het onderzoektijdvak dus met slechts 1 % daalde ten opzichte van 2017, daalde de productie van de bedrijfstak van de Unie met 19 %, de bezettingsgraad met bijna 14 procentpunten, de verkoop op de vrije markt met 20 % en het marktaandeel met 10,7 procentpunten.

(240)

Kortom, hoewel niet kan worden uitgesloten dat de COVID-19-pandemie aan het eind van het onderzoektijdvak een zekere invloed had op de situatie van de bedrijfstak van de Unie, was dit niet de belangrijkste oorzaak van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

5.2.8.   Monoethyleenglycol als wereldwijd verhandelde grondstof

(241)

Arteco en Oxyde stelden dat de invoer uit de VS en het KSA in de Unie geen invloed had op het prijsvormingsmechanisme voor monoethyleenglycol, aangezien dit een wereldwijd verhandeld product is en dat de klager de Europese contractuele prijs (“ECP”) vaststelde. Voorts werd aangevoerd dat i) deze prijzen de prijzen op de Aziatische markt weerspiegelen, aangezien China wereldwijd de grootste markt voor monoethyleenglycol is en ii) de prijzen voor monoethyleenglycol de trend van de prijzen voor de belangrijkste grondstof, namelijk ethyleen, op de voet volgen. Verder werd gesteld dat de kloof tussen de ethyleenprijzen en de monoethyleenglycolprijzen tussen maart 2019 en maart 2020 groter werd, naar verluidt als gevolg van de gevolgen van de door China aangestuurde mondiale vraag- en aanbodsituatie voor monoethyleenglycol, en dat de winstgevendheid van de producenten in de Unie door die groeiende kloof negatief werd beïnvloed.

(242)

Dit argument is feitelijk onjuist. De producenten van monoethyleenglycol in de Unie stellen niet de ECP vast. De ECP is een indicatie van een prijs in de EU op een bepaald tijdstip, een index. Op een markt met meerdere kopers en verkopers is de prijs het evenwicht tussen vraag en aanbod op de markt; deze kan door een of meerdere partijen dus niet onafhankelijk van de andere partijen worden vastgesteld. Een verkoper alleen kan de prijs van een transactie niet bepalen. Aangezien de klager alleen aan de verkoopzijde staat, kan hij deze index niet manipuleren. In de praktijk melden verschillende gegevensverstrekkers de ECP. Deze meldingen worden opgesteld en gepubliceerd door onafhankelijke marktadviseurs. Er zijn vier belangrijke verstrekkers: ICIS (10), IHS (11), Wood Mackenzie Chemicals (12) en Tecnon (13). Deze marktadviseurs baseren zich op anonieme enquêtes waarin tussen kopers en verkopers overeengekomen prijzen worden verzameld. Over het algemeen liggen de door deze ondernemingen gerapporteerde ECP’s op hetzelfde niveau. Deelname aan de ECP-enquêtes staat ook open voor alle partijen die monoethyleenglycol op materiële wijze op de markt verkopen of kopen, met inbegrip van de importeurs. De ECP volgt tot op zekere hoogte inderdaad de monoethyleenglycolprijs in Azië en de ontwikkeling van de prijs van ethyleen, de belangrijkste grondstof, heeft invloed op de verkoopprijs van monoethyleenglycol.

(243)

Op de markt van de Unie wordt monoethyleenglycol verkocht in het kader van langetermijncontracten of via eenmalige verkoop (“verkoop op de spotmarkt”). De verkoop op contractbasis vertegenwoordigt naar schatting ongeveer 80 % van de totale verkoop in de Unie en de verkoop op de spotmarkt is goed voor de resterende 20 %. In de contractuele verkopen is de prijsformule gebaseerd op de ECP minus een korting. Terwijl de ECP een maandelijks indexcijfer is dat door marktonderzoekers wordt gepubliceerd, zoals uiteengezet in overweging 242, is de korting vertrouwelijk. De concurrentie tussen verkopers heeft betrekking op de korting. De contractuele prijs wordt maandelijks bepaald en wordt beïnvloed door de spotprijzen, aangezien monoethyleenglycol een grondstof is die wordt verhandeld op een zeer transparante markt waar de marktdeelnemers zich snel aanpassen aan de situatie die door de invoer met dumping is ontstaan. De exporteurs in de VS en Saudi-Arabië hebben, ook al koppelen zij hun verkoopprijs op de markt van de Unie aan de ECP, de verkoopprijs van monoethyleenglycol gedrukt door de aan de kopers geboden korting te verhogen. De schadelijke gevolgen voor de markt van de Unie kunnen derhalve niet aan de ECP-index als zodanig worden toegeschreven. De schade werd veroorzaakt door de instroom van laaggeprijsde invoer op de markt van de Unie, waardoor de prijzen op de spotmarkt en de contractuele prijzen ten gunste van de kopers daalden. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

5.2.9.   Olieprijs

(244)

CPME en CIRFS stelden dat niet de invoer met dumping uit de betrokken landen, maar de daling van de olieprijs in het tweede deel van het onderzoektijdvak de oorzaak was van een daling van de monoethyleenglycolprijs in de Unie.

(245)

Zoals vermeld in overweging 234, is de ethyleenproductie in de Unie gebaseerd op nafta, een product dat wordt verkregen door de raffinage van ruwe olie. De ontwikkeling van de olieprijs is dus van invloed op de kosten en de prijs van ethyleen en op de kosten en de prijs van monoethyleenglycol. Zoals uiteengezet in overweging 205, daalden de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 13 %, terwijl de verkoopprijs van monoethyleenglycol veel meer daalde, namelijk met 40 %. Derhalve werd het argument afgewezen.

5.2.10.   “Handelsoorlog” tussen de VS en China

(246)

In augustus 2018 heeft China aanvullende invoerrechten van 25 % ingesteld op monoethyleenglycol uit de VS, wat de producenten in de VS ertoe zou hebben gebracht de uitvoer te verleggen van China naar de Unie. Zo stelden verschillende belanghebbenden (Mitsubishi Corporation, Arteco, Oxyde) dat de verslechtering van de handelsbetrekkingen tussen China en de VS de belangrijkste oorzaak van de schade was. Zij stelden dat de situatie op de markt van de Unie na de invoering van tijdelijke vrijstellingen van deze rechten in 2020 zou terugkeren naar de status quo ante.

(247)

Deze overwegingen zijn irrelevant, aangezien de in de basisverordening en de WTO-Antidumpingovereenkomst vastgestelde juridische norm het bestaan van schade door invoer met dumping is, en niet de politieke of andere externe overwegingen die met dergelijke praktijken verband kunnen houden. Hoe dan ook merkt de Commissie op dat, hoewel de beperkingen inderdaad zijn versoepeld, de aanvullende rechten in de regel blijven gelden en dat het onduidelijk is hoe de situatie zal evolueren. Bovendien is de Amerikaanse monoethyleenglycolindustrie exportgericht met een toenemende productiecapaciteit. Ook verhoogt de Chinese monoethyleenglycolindustrie haar productiecapaciteit om zelfvoorzienend te worden. Daarom zullen de producenten in de VS, ongeacht het geschil tussen de VS en China, waarschijnlijk groot belang blijven stellen in de markt van de Unie.

5.2.11.   Wereldwijde prijsdaling tijdens de beoordelingsperiode

(248)

Verschillende belanghebbenden (Mitsubishi, CIRFS) stelden dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade samenviel met een van de ernstigste depressies van de wereldmarktprijzen van monoethyleenglycol in de afgelopen tien jaar, die niet alleen de markt van de Unie trof, maar in overeenstemming was met de prijzen op de wereldmarkt. Er werd aangevoerd dat er sprake was van een aanzienlijke toename van de mondiale monoethyleenglycolcapaciteit en het ontbreken van een overeenkomstige mondiale vraag — eind 2018 alleen al is in China een capaciteit van [1,5-2,5] miljoen ton per jaar toegevoegd. In november 2019 bedroeg de totale mondiale monoethyleenglycolcapaciteit ongeveer [37,5-38,5] miljoen ton per jaar, wat neerkomt op een overaanbod van ongeveer [10-20] %, terwijl daar in 2020 nog een aanzienlijke extra capaciteit bij kwam. De schade zou derhalve eerder veroorzaakt worden door de historisch lage prijzen op de wereldmarkten dan door dumping.

(249)

Deze overwegingen kunnen zeer wel verklaren waarom de invoer in de Unie tegen dumpingprijzen werd verkocht. Het blijft echter een feit dat deze invoer met dumping als gevolg van bovengenoemde prijs- en volume-effecten aanmerkelijke schade heeft toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie — de toepasselijke wettelijke norm die is vastgesteld in de basisverordening en de WTO-Antidumpingovereenkomst die niet voorzien in een analyse van de redenen voor het besluit om met dumping te verkopen. Uit het onderzoek is gebleken dat er inderdaad sprake is van een wereldwijde overcapaciteit bij de productie van monoethyleenglycol. De Saudische en de Amerikaanse producenten hebben hun productiecapaciteit aanzienlijk vergroot en naar schatting zullen de exporteurs in de VS hun productiecapaciteit vergroten tot ongeveer 6 miljoen ton per jaar. Als gevolg van deze overcapaciteit zochten de Amerikaanse en de Saudische producenten-exporteurs markten en verkochten zij in het onderzoektijdvak daarom aanzienlijke hoeveelheden monoethyleenglycol op de markt van de Unie tegen dumpingprijzen. Derhalve werd het argument afgewezen.

5.2.12.   Schade door eigen toedoen

(250)

SABIC stelde dat één producent in de Unie contact met haar heeft opgenomen om monoethyleenglycol op de markt van de Unie te verkopen en dat verschillende met producenten in de Unie verbonden ondernemingen (zoals vermeld in overweging 40) monoethyleenglycol uit het KSA invoerden, waardoor zij zichzelf schade toebrachten.

(251)

Met betrekking tot het argument dat één producent in de Unie contact had opgenomen met SABIC om Saudisch monoethyleenglycol op de markt van de Unie te verkopen, bleek uit het onderzoek dat het contract tussen SABIC en de betrokken producent in de Unie nooit is gesloten. Bovendien nam de producent in de Unie in dit verband zelf contact op met SABIC, aangezien hij wegens de prijsdaling op de markt van de Unie waardoor hij aanzienlijke verliezen leed, op zoek was naar andere opties om zijn activiteiten op de monoethyleenglycolmarkt van de Unie voort te zetten. Dit is een aanwijzing te meer voor de moeilijke situatie van de bedrijfstak van de Unie. Derhalve werd het argument afgewezen.

5.2.13.   Invoer van pet in de Unie

(252)

Verschillende belanghebbenden (Arteco, Helm en Oxyde) stelden, zonder daarvoor enig bewijs te leveren, dat de toenemende invoer van pet in de Unie van invloed was op het monoethyleenglycolverbruik.

(253)

Dit argument is feitelijk onjuist. De invoer van pet in de Unie schommelde tijdens de beoordelingsperiode. Zoals vermeld in overweging 150, was het verbruik op de vrije markt aan het eind van het onderzoektijdvak bovendien redelijk stabiel. Het argument wordt derhalve afgewezen.

Tabel 13

Totale invoer van pet

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Volume

706 254 645

704 017 403

877 616 849

797 676 108

Index

100

100

124

113

Bron: Eurostat

5.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(254)

De aanzienlijke toename van de invoer tegen dumpingprijzen en het marktaandeel van de betrokken landen vielen duidelijk samen met de aanzienlijke daling van de verkoop en het marktaandeel van de producenten in de Unie, in combinatie met de neerwaartse prijsdruk, en de verslechterde financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(255)

De Commissie heeft de gevolgen van alle bekende factoren die invloed hebben op de situatie van de bedrijfstak van de Unie afzonderlijk bekeken en deze losgekoppeld van het schadelijke effect van de invoer met dumping. Het effect van alle andere factoren op de negatieve ontwikkelingen van de bedrijfstak van de Unie in termen van dalende productie en verkoop, verlies van marktaandeel, neerwaartse prijsdruk, negatieve winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom was slechts miniem.

(256)

Op basis van het voorgaande heeft de Commissie in dit stadium geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de betrokken landen de bedrijfstak van de Unie materiële schade heeft berokkend en dat de andere factoren, ongeacht of ze nu individueel dan wel collectief werden beschouwd, geen afbreuk deden aan het causale verband tussen de invoer met dumping en de materiële schade. De schade bestaat uit dalende productie en verkoop, verlies van marktaandeel, neerwaartse prijsdruk, en negatieve winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom.

6.   NIVEAU VAN DE MAATREGELEN

(257)

Om het niveau van de maatregelen te bepalen, heeft de Commissie beoordeeld of een recht lager dan de dumpingmarge toereikend zou zijn om de schade voor de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de invoer met dumping op te heffen.

6.1.   Schademarge

(258)

De schade zou worden opgeheven indien de bedrijfstak van de Unie een streefwinst zou kunnen behalen door te verkopen tegen een richtprijs in de zin van artikel 7, lid 2 quater en lid 2 quinquies, van de basisverordening.

(259)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening hield de Commissie bij de bepaling van de nagestreefde winst rekening met de volgende factoren: de mate van winstgevendheid vóór de toename van de invoer uit de betrokken landen, de mate van winstgevendheid die vereist is ter dekking van alle kosten en investeringen, onderzoek en ontwikkeling (O&O) en innovatie, alsmede de onder normale mededingingsvoorwaarden te verwachten mate van winstgevendheid. Die winstmarge mag niet lager zijn dan 6 %.

(260)

De omvang van de invoer uit de betrokken landen nam aanzienlijk toe en de invoerprijzen daalden vanaf 2019 abrupt (zoals blijkt uit de tabellen 2 en 3), waardoor de producenten in de Unie verliesgevend werden. Bijgevolg heeft de Commissie een basiswinst vastgesteld die de volledige kosten onder normale mededingingsvoorwaarden dekt op basis van de winstgevendheid van de producenten in de Unie vóór de sterke stijging van de invoer met dumping, namelijk als gewogen gemiddelde van de winstmarges die de producenten in de Unie in de jaren 2017 en 2018 hebben geboekt. De aldus berekende basiswinst bedraagt [17,5-19,5] %.

(261)

Geen van de in de steekproef opgenomen producenten heeft op grond van artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening verzocht om inaanmerkingneming van gederfde investeringen of O&O- en innovatiekosten.

(262)

Op grond hiervan bedraagt de geen schade veroorzakende prijs [610-746] EUR/ton, het resultaat van de toepassing van bovengenoemde winstmarge van [17,5-19,5] % op de productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het onderzoektijdvak.

(263)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quinquies, van de basisverordening beoordeelde de Commissie de toekomstige kosten voortvloeiend uit multilaterale milieuovereenkomsten en de bijbehorende protocollen waarbij de Unie partij is, en uit de in bijlage I bis vermelde Verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), die de bedrijfstak van de Unie tijdens de periode van toepassing van de maatregel uit hoofde van artikel 11, lid 2, zal maken.

(264)

Deze kosten omvatten de extra toekomstige kosten (d.w.z. na aftrek van de werkelijke kosten die in het onderzoektijdvak zijn gemaakt) ter naleving van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (“EU-ETS”) en de richtlijn industriële emissies. Het EU-ETS is een hoeksteen van het EU-beleid om te voldoen aan multilaterale milieuovereenkomsten. Evenzo is de richtlijn inzake industriële emissies het belangrijkste EU-instrument voor de regulering van verontreinigende emissies van industriële installaties en als zodanig ook een waarborg voor de naleving van multilaterale milieuovereenkomsten.

(265)

De kosten voor de naleving van het EU-ETS werden berekend op basis van de gemiddelde geraamde extra EU-emissierechten die tijdens de periode van toepassing van de maatregelen (2021-2025) zullen moeten worden aangekocht. De voor de berekening gebruikte EU-emissierechten waren exclusief gratis ontvangen emissierechten en hadden uitsluitend betrekking op het betrokken product. De kosten van de EU-emissierechten zijn vastgesteld op basis van gegevens van Bloomberg New Energy Finance (extractie van 7 februari 2021). De gemiddelde geraamde prijs van EU-emissierechten voor de periode 2021-2025 bedraagt 36,24 EUR per ton uitgestoten CO2. De kosten van de naleving van de richtlijn industriële emissies werden berekend op basis van gegevens die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werden gerapporteerd en door de Commissie zijn gecontroleerd. Een aantekening op het dossier over de wijze waarop de Commissie deze extra toekomstige nalevingskosten heeft vastgesteld, is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden.

(266)

De Commissie stelde vast dat deze toekomstige nalevingskosten [0,7-0,9] % van de productiekosten in het onderzoektijdvak bedroegen en voegde ze toe aan de in overweging 262 vermelde geen schade veroorzakende prijs om een totale geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product voor de bedrijfstak van de Unie te verkrijgen, namelijk [616-752] EUR/ton.

(267)

De Commissie heeft vervolgens de prijsbederfmarge bepaald door de gewogen gemiddelde invoerprijs van de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs in de betrokken landen, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de gewogen gemiddelde, geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product dat in het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie werd verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer.

(268)

De schademarge voor “andere medewerkende ondernemingen” en voor “alle andere ondernemingen” wordt op dezelfde manier vastgesteld als de dumpingmarge voor deze ondernemingen (zie overwegingen 127 tot en met 130).

Land

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge (%)

Voorlopige schademarge (%)

Verenigde Staten van Amerika

Lotte Chemical Louisiana LLC

8,5 %

38,5 %

MEGlobal Americas Inc

38,3 %

84,9 %

Andere medewerkende ondernemingen

13,5 %

46,9 %

Alle andere ondernemingen

52,0 %

115,0 %

Koninkrijk Saudi-Arabië

Saudi Kayan petrochemical company (Saudi Kayan)

11,1 %

61,4 %

Yanbu National Petrochemical Company (Yansab)

11,1 %

61,4 %

Eastern Petrochemical Company (Sharq)

11,1 %

61,4 %

Saudi Yanbu Petrochemical Company (Yanpet)

11,1 %

61,4 %

Arabian Petrochemical Company (Petrokemya)

11,1 %

61,4 %

Jubail United Petrochemical Company (United)

11,1 %

61,4 %

Alle andere ondernemingen

11,1 %

61,4 %

6.2.   Conclusie over het niveau van de maatregelen

(269)

Na bovenstaande beoordeling moeten de voorlopige antidumpingrechten overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening als volgt worden vastgesteld:

Land

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht

Verenigde Staten van Amerika

Lotte Chemical Louisiana LLC

8,5 %

MEGlobal Americas Inc

38,3 %

Andere medewerkende ondernemingen

13,5 %

Alle andere ondernemingen

52,0 %

Koninkrijk Saudi-Arabië

Saudi Kayan petrochemical company (Saudi Kayan)

11,1 %

Yanbu National Petrochemical Company (Yansab)

11,1 %

Eastern Petrochemical Company (Sharq)

11,1 %

Saudi Yanbu Petrochemical Company (Yanpet)

11,1 %

Arabian Petrochemical Company (Petrokemya)

11,1 %

Jubail United Petrochemical Company (United)

11,1 %

Alle andere ondernemingen

11,1 %

7.   BELANG VAN DE UNIE

(270)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening onderzocht of zij duidelijk kon concluderen dat het ondanks de vaststelling van schade veroorzakende dumping niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen vast te stellen. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, met inbegrip van die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs/handelaren, de gebruikers en de leveranciers.

(271)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de haar bekende belanghebbenden. Zij ontving antwoorden op de vragenlijst van twee niet-verbonden importeurs (Helm en Oxyde) en zeven gebruikers (Arteco, Indorama Group, Neo Group, Novapet, PlastiVerd, Selenis, SIR Industriale).

7.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(272)

Er zijn in de Unie 12, tot negen groepen behorende producenten van monoethyleenglycol. Het instellen van maatregelen zou de bedrijfstak van de Unie in staat stellen verloren marktaandeel terug te winnen en tegelijkertijd zijn winstgevendheid naar als duurzaam beschouwde niveaus op te trekken.

(273)

De omvang van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade maakt zijn situatie onhoudbaar, gezien de grote verliezen (-10,8 % — 13,2 % in het onderzoektijdvak) die het gevolg zijn van het gelijktijdige effect van abnormaal lage prijzen (een daling met 40 % op de vrije markt) en een daling van de verkoop (-18 % op de vrije markt) en de productie (-19 %), waardoor de kosten onder druk kwamen te staan.

(274)

De instelling van maatregelen is van essentieel belang om de enorme gevolgen van de invoer met dumping te bedwingen en een productie van monoethyleenglycol in de Unie in stand te houden. Zonder maatregelen zou de dubbele druk die wordt uitgeoefend door de neerwaartse druk op de prijzen en de uitholling van de verkoop en de productie de bedrijfstak van de Unie immers beletten winst te maken, waardoor hij geen andere keuze zou hebben dan de productie voor de open markt stop te zetten — leidende tot het nagenoeg verdwijnen van de producenten van de bedrijfstak van de Unie die geen banden hebben met Saudische of Amerikaanse belangen.

(275)

Volgens gespecialiseerde consultants die de markt nauwgezet volgen, zoals Wood Mackenzie en ISIC, zal deze druk nog toenemen naarmate de wereldwijde overcapaciteit groeit. Onder impuls van China en de VS zal de capaciteitsuitbreiding in 2021-2022 de vraag met miljoenen tonnen overtreffen. Grote Chinese capaciteitsuitbreidingen zullen de mogelijkheden voor uitvoer uit de VS naar dat land geleidelijk verminderen, waardoor deze laatste meer zullen worden gestimuleerd om elders afzetmogelijkheden te vinden. Dit zal voornamelijk op het exportfront zijn, met inbegrip van de Unie, aangezien de vraag in de VS slechts marginaal zal toenemen. In combinatie met de aanpak van Saudi-Arabië om de prijzen neerwaarts te volgen (de belangrijkste manier om zijn aanwezigheid op deze prijsgedreven markt veilig te stellen), lijkt een constante prijsdruk waarschijnlijk. De gecombineerde aanwezigheid van de VS en Saudi-Arabië zal dus waarschijnlijk nog meer schade toebrengen aan de zich reeds in een verslechterde situatie bevindende bedrijfstak van de Unie.

(276)

De maatregelen zouden een groot deel van de dubbele druk als gevolg van de invoer met dumping tenietdoen, waardoor de bedrijfstak zowel zijn prijzen als volumes (verkoop, productie en bezettingsgraad) zou kunnen verhogen. Het niveau van de maatregelen zou het mogelijk maken de financiële verliezen weg te nemen die de onmiddellijke toekomst van de bedrijfstak van de Unie in gevaar brengen.

(277)

Derhalve wordt geconcludeerd dat de instelling van voorlopige maatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Unie zou zijn.

7.2.   Belang van niet-verbonden importeurs/handelaren, gebruikers en leveranciers

7.2.1.   Algemeen

(278)

Uit het onderzoek is gebleken dat ongeveer 55 % van het verbruik in de Unie van organische chemische monoethyleenglycol dient als input voor polyethyleentereftalaat (“pet” voor de vervaardiging van plastic flessen); iets minder dan 25 % van de monoethyleenglycol wordt gebruikt voor de productie van motorkoelvloeistof voor auto’s, en het resterende kwart een grondstof voor andere industriële producten is.

(279)

Drie punten zijn belangrijk voor de analyse van de belangen van de importeurs/handelaren en gebruikers in de Unie.

(280)

Ten eerste zou het niet instellen van maatregelen ertoe leiden dat de klagers hun productie voor de open markt stopzetten, waardoor de beschikbare bevoorradingsbronnen op de markt van de Unie zouden afnemen. De Unie zou dan afhankelijk zijn van invoer uit derde landen — voornamelijk uit het KSA en de VS. Dit zou ongewenst zijn voor de gebruikers, niet alleen in termen van concurrentie, maar ook voor de voorzieningszekerheid van importeurs/handelaren en gebruikers.

(281)

Ten tweede zijn Taiwan, Singapore en Korea beschikbaar als alternatieve bevoorradingsbronnen, wier onbenutte capaciteit volgens gespecialiseerde consultants de invoer uit het KSA en de VS volledig kan vervangen in het onwaarschijnlijke geval dat deze zou wegvallen. Er zij echter aan herinnerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen niet tot doel heeft de invoer te stoppen, maar het gelijke speelveld op de markt van de Unie te herstellen.

(282)

Ten derde bevinden de voorgestelde maatregelen zich meestal in de orde van grootte van 8,5 % tot 13,5 %, wat aanzienlijk maar nog niet prohibitief is.

7.3.   Belang van niet-verbonden importeurs/handelaren

(283)

De mate van medewerking van niet-verbonden importeurs/handelaren was hoog, waarbij de twee belangrijkste ondernemingen in deze sterk geconcentreerde sector deelnamen. Zij zijn goed voor het overgrote deel van de invoer uit de VS. Deze ondernemingen importeren ook uit het KSA, hoewel veel minder nu de met SABIC verbonden importeurs het grootste deel van de invoer uit het KSA op de markt van de Unie kanaliseren.

(284)

Hoewel beide niet-verbonden importeurs/handelaren tegen maatregelen zijn, zouden de gevolgen daarvan niet onevenredig zijn. Een deel van deze rechten kan worden doorberekend aan de gebruikers (met name in de segmenten koelmiddelen en andere industriële toepassingen — zie hieronder). In het geval van één importeur vertegenwoordigen zijn activiteiten inzake monoethyleenglycol in de Unie geen aanzienlijk deel van zijn omzet, zodat zelfs volledige rechten slechts een marginaal effect op zijn activiteiten zouden hebben. Voor de andere zijn de activiteiten inzake monoethyleenglycol op de markt van de Unie belangrijker, zodat het effect groter kan zijn. Dit zal afhangen van het vermogen om zich te richten op het segment waar prijsstijgingen gemakkelijker gedeeltelijk of volledig kunnen worden doorberekend. Uit het onderzoek is hoe dan ook gebleken dat de financiële situatie van de onderneming niet noodzakelijkerwijs wordt bepaald door omstandigheden die verband houden met monoethyleenglycol.

(285)

In ieder geval staan alle importeurs/handelaren andere bevoorradingsbronnen ter beschikking, waardoor de gevolgen van de maatregelen worden verzacht.

(286)

Om deze redenen wordt vastgesteld dat de gevolgen van maatregelen voor de importeurs/handelaren niet onevenredig zouden zijn.

7.4.   Belang van de gebruikers

(287)

Er werden antwoorden ontvangen van gebruikers uit de drie segmenten van de downstreamproductie die monoethyleenglycol gebruiken, en die zich tegen maatregelen keerden.

(288)

De koelmiddellensector, waarvoor monoethyleenglycol een belangrijke grondstof is, bestaat uit twee belangrijke subsegmenten. Automobielbedrijven (tot de helft van de koelmiddelensector) hebben behoefte aan specifieke, gecertificeerde productformules en een gegarandeerd, stabiel aanbod. Zoals in overweging 274 is uiteengezet, zouden maatregelen, door de instandhouding van de binnenlandse productie, bijdragen tot het waarborgen van een stabiel aanbod. Gezien het marginale effect van koelmiddelen op de kosten van auto’s, kunnen de rechten in dit subsegment naar alle waarschijnlijkheid ook grotendeels worden doorberekend. Het effect van eventuele maatregelen op gebruikers in dit segment zou dus niet onevenredig zijn.

(289)

Anderzijds omvat het aansluitmarkt-subsegment basisproducten waarvoor het moeilijker is om prijzen door te berekenen. De situatie van de medewerkende gebruiker in dit segment wijst er niet op dat de gevolgen van maatregelen onevenredig zouden zijn. In ieder geval staan alle importeurs/handelaren andere bevoorradingsbronnen ter beschikking, waardoor de gevolgen van de maatregelen worden verzacht.

(290)

Drie gebruikers uit het segment andere industriële producten (vezels, films, harsen) hebben medewerking verleend. Er zit geen duidelijk patroon in het effect van maatregelen, dat varieert van marginaal tot aanzienlijk. Dit gemengde beeld wijst op het bestaan van ondernemingsspecifieke situaties die geen verband houden met het niveau van de prijs van monoethyleenglycol, maar met andere factoren. Maatregelen zouden dus niet doorslaggevend zijn voor de toekomstige activiteiten van deze ondernemingen. Dit wijst niet op onevenredige gevolgen voor die gebruikers, met name wanneer deze worden afgewogen tegen de voordelen op langere termijn van de diversiteit en de stabiliteit van het aanbod die de bedrijfstak van de Unie oplevert, en die zonder maatregelen niet zouden bestaan.

(291)

Het pet-segment is goed voor bijna 55 % van het totale gebruik van monoethyleenglycol. Monoethyleenglycol draagt ongeveer een vijfde bij aan de volledige kosten van pet, een product dat onder grote prijsdruk staat en waarvoor de winst doorgaans gering is. Daarom kan het effect van één tot twee procentpunten in termen van winstgevendheid aanzienlijk zijn.

(292)

Zeven ondernemingen die tot vier groepen behoren, hebben aan het onderzoek deelgenomen. De situatie verschilt per onderneming. Voor sommige ondernemingen zouden de winsten dalen, maar nog steeds positief zijn; andere ondernemingen met een lage rentabiliteit zouden het break-evenniveau bereiken; voor de slechtst presterende ondernemingen zouden de reeds zware verliezen nog toenemen, zij het met verhoudingsgewijs geringe bedragen.

(293)

De situatie van de slechtst presterende ondernemingen wordt structureel bepaald door andere factoren en hun activiteiten en de honderden banen die zij ondersteunen worden dus uiteindelijk niet bepaald door de voorgestelde maatregelen, waarvan de impact dus niet onevenredig zou zijn.

(294)

Voor de ondernemingen waarvan de winsten schommelen rond het break-evenniveau zouden de maatregelen niet leiden tot een fundamentele verandering in hun situatie. Dit zou kunnen vragen om exogene maatregelen (bv. handelsbeschermingsmaatregelen in geval van schade veroorzakende oneerlijke handel) of endogene aanpassingen van hun bedrijfsmodel om het concurrentievermogen te versterken. Hoewel het effect van maatregelen misschien niet doorslaggevend is, kunnen enkele honderden banen op het spel staan.

(295)

Ondernemingen met aanhoudende winsten kunnen door maatregelen in enige mate worden getroffen, maar niet onevenredig.

(296)

In ieder geval zouden de bovengenoemde mogelijke gevolgen op korte termijn moeten worden afgewogen tegen drie risico’s op middellange termijn die voortvloeien uit het niet instellen van maatregelen (en de waarschijnlijke stopzetting van de activiteiten van de bedrijfstak van de Unie nu de huidige situatie niet houdbaar is): minder voorzieningsbronnen, een minder stabiel aanbod en hogere prijzen van monoethyleenglycol. Dit laatste kan gemakkelijk het gematigde niveau van de voorgestelde maatregelen bereiken, met negatieve effecten die even groot, zo niet groter kunnen zijn dan de effecten van de voorgestelde maatregelen zelf.

(297)

Al met al worden de mogelijke negatieve gevolgen die zich jammer genoeg op korte termijn voor pet-producenten kunnen voordoen, over het geheel genomen niet voldoende geacht om de instelling van maatregelen tegen te houden.

(298)

Het geaggregeerde beeld van alle gebruikerssegmenten laat enkele negatieve effecten zien, maar niet in wanverhouding tot de voordelen die de maatregel zou opleveren. Aan deze kwestie zal ook in het definitieve stadium van het onderzoek aandacht worden besteed.

7.5.   Belang van de leveranciers

(299)

ExxonMobil, fabrikant van paraxyleen (grondstof voor de vervaardiging van tereftaalzuur, dat vervolgens wordt gebruikt voor de vervaardiging van pet), heeft als enige leverancier opmerkingen ingediend. Hij stelde dat de negatieve gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor pet-producenten ook negatieve gevolgen zullen hebben voor de leveranciers van paraxyleen in de Unie, die afzet op de markt van de Unie zouden verliezen, aangezien de pet-producenten in de Unie niet in staat zouden zijn te concurreren met de invoer van pet uit andere regio’s. Voorts werd aangevoerd dat de producenten van paraxyleen in de Unie reeds met problemen kampen als gevolg van een overcapaciteit op de wereldmarkt en een toenemende invoer. Ook werd betoogd dat paraxyleenproducenten geïntegreerd zijn met raffinaderijen en dat eventuele negatieve gevolgen voor paraxyleen derhalve ook een weerslag zouden hebben voor de raffinagebedrijven in de Unie, die reeds te kampen hebben met uitdagingen als gevolg van overcapaciteit op de wereldmarkt, verschuivingen in de vraag naar brandstoffen en hoge kosten.

(300)

Deze argumenten waren niet onderbouwd en kunnen in dit stadium niet worden aanvaard. Voorts wordt verwezen naar de analyse betreffende de gebruikers die pet vervaardigen, waarvan de uitkomst luidt dat de mogelijke negatieve gevolgen slechts een weerslag kunnen hebben op bepaalde producenten wier situatie niet fundamenteel afhankelijk is van het ontbreken van maatregelen ten aanzien van monoethyleenglycol. Bijgevolg kan niet worden geconcludeerd dat de gevolgen van dergelijke maatregelen onevenredig zouden zijn voor leveranciers.

7.6.   Ontvangen opmerkingen

(301)

Verschillende belanghebbenden (CPME, CIFRS, Mitsubishi, Arteco, Proviron, Oxyde, Helm, NEO-groep) betoogden dat de instelling van antidumpingmaatregelen niet in het belang van de Unie zou zijn omdat de producenten in de Unie niet kunnen voldoen aan de vraag van de gebruikers van monoethyleenglycol in de Unie en invoer derhalve noodzakelijk is. Bovendien werd aangevoerd dat de seizoensgebondenheid van de monoethyleenglycolmarkt het onmogelijk maakte om altijd de volledige productiecapaciteit te benutten. Verder werd gesteld dat de invoer van monoethyleenglycol uit de VS en Saudi-Arabië niet kan worden vervangen door invoer uit andere derde landen, zoals Canada, China, Koeweit, India, Mexico, Rusland en Turkije, gezien de ontoereikende productiecapaciteit, de hoge transportkosten en de toenemende binnenlandse vraag die kenmerkend zijn voor andere exporterende landen. Arteco voerde aan dat zij, om de levensvatbaarheid van haar motorkoelactiviteiten in de Unie te waarborgen, een veilige voorziening van monoethyleenglycol nodig heeft die wordt gewaarborgd door de mogelijkheid om af te nemen bij meerdere leveranciers. Helm stelde dat hoewel de producenten van monoethyleenglycol in de Unie de productiecapaciteit van ethyleenoxide willen vergroten, er geen plannen zijn om de productiecapaciteit van monoethyleenglycol te vergroten.

(302)

Zoals in overweging 274 reeds is gezegd, is de instelling van maatregelen van essentieel belang om de enorme gevolgen van de invoer met dumping te bedwingen en de productie van monoethyleenglycol in de Unie in stand te houden. Zonder een bedrijfstak van de Unie zullen de gebruikers van monoethyleenglycol afhankelijk zijn van invoer en zullen zij derhalve geen betrouwbaar aanbod van monoethyleenglycol uit meerdere bronnen hebben. Bovendien heeft de instelling van antidumpingmaatregelen niet tot doel de invoer te stoppen, maar het gelijke speelveld op de markt van de Unie te herstellen. Niettemin zijn er, zoals vermeld in overweging 281, andere bevoorradingsbronnen dan het KSA en de VS, zoals Taiwan, Singapore en Korea. Hoewel uit het onderzoek is gebleken dat de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie inderdaad niet van plan zijn de productiecapaciteit in de Unie in de nabije toekomst te vergroten, wordt eraan herinnerd dat er, zoals vermeld in overweging 249, op wereldvlak sprake is van overcapaciteit van monoethyleenglycol. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

(303)

CPME betoogde dat de instelling van antidumpingrechten niet in het belang van de Unie is en ernstige gevolgen zou hebben voor de pet-industrie, waardoor de producenten van pet van de markt zouden worden verdrongen.

(304)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 290 tot en met 297, worden de mogelijke negatieve gevolgen die zich jammer genoeg op korte termijn voor pet-producenten kunnen voordoen, over het geheel genomen niet voldoende geacht om geen maatregelen in te stellen. Derhalve werd het argument afgewezen.

(305)

Mitsubishi betoogde dat het niet in het belang van de Unie is antidumpingmaatregelen in te stellen, aangezien de handelsbetrekkingen tussen de VS en China onder een nieuwe Amerikaanse regering naar verwachting zullen verbeteren en de oorzaak van de dumping en de schade derhalve niet langer relevant zal zijn.

(306)

Zoals in overweging 247 reeds is gesteld, blijven de aanvullende rechten, hoewel de beperkingen inderdaad zijn versoepeld, in de regel gelden en is het onduidelijk hoe de situatie zal evolueren. Ondanks de ontwikkeling van de handelsbetrekkingen tussen de VS en China is de monoethyleenglycolbedrijfstak van de VS bovendien exportgericht met een toenemende productiecapaciteit, waardoor de producenten in de VS waarschijnlijk grote belangstelling voor de markt van de Unie zullen blijven hebben, met name nu China zijn eigen monoethyleenglycolcapaciteit uitbreidt. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(307)

Arteco betoogde dat de instelling van maatregelen slechts de belangen zou dienen van twee grote ondernemingen, waarvan een haar belangrijkste concurrent op de downstreammarkt voor koelmiddelen is. Evenzo voerde Oxyde aan dat, aangezien BASF een zeer grote antivriesproducent is die zijn eigen monoethyleenglycol gebruikt, hij een concurrentievoordeel zou hebben ten opzichte van zijn concurrenten Arteco, HVL en Solventis, die antidumpingrechten op de invoer van monoethyleenglycol zouden moeten betalen.

(308)

De Commissie is het met deze argumenten niet eens. De instelling van maatregelen zal niet slechts aan twee producenten, maar aan de hele bedrijfstak van de Unie ten goede komen. Een van de entiteiten binnen de BASF-groep produceert inderdaad koelmiddelen. Uit het onderzoek is echter gebleken dat deze onderneming monoethyleenglycol van haar verbonden onderneming betrekt tegen marktprijzen, net als Arteco en andere gebruikers.

(309)

Arteco stelde dat, aangezien monoethyleenglycol een product is dat wereldwijd wordt verhandeld en vervoerd, na de instelling van maatregelen een aanzienlijke verschuiving van de handelsstromen en een toename van het vervoer zal plaatsvinden, wat zal leiden tot hogere emissies van de transportsector op wereldschaal, hetgeen de lopende inspanningen om de klimaatverandering te beperken tenietdoet.

(310)

De Commissie is het ook met dit argument niet eens. De verschuiving in de handel vond al plaats in de beoordelingsperiode, toen de invoer uit de betrokken landen een aanzienlijk deel van de binnenlandse productie verving. Als geen maatregelen worden ingesteld, zal de binnenlandse productie volledig worden vervangen door invoer, waardoor de verschuiving in de handel nog meer zal toenemen.

7.7.   Conclusie inzake belang van de Unie

(311)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen zijn om te besluiten dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om in dit stadium van het onderzoek maatregelen in te stellen op de invoer van monoethyleenglycol van oorsprong uit de betrokken landen.

8.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(312)

Op basis van de conclusies van de Commissie inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

(313)

Er moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld op monoethyleenglycol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk Saudi-Arabië, overeenkomstig de regel van het laagste recht in artikel 7, lid 2, van de basisverordening. De Commissie heeft de prijsbederfmarges en de dumpingmarges vergeleken. Het bedrag van de rechten werd vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, of van de schademarge indien deze lager is.

(314)

Op basis van het voorgaande moeten de voorlopige antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt worden vastgesteld:

Land

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht

Koninkrijk Saudi-Arabië

Saudi Kayan petrochemical company (Saudi Kayan)

11,1 %

 

Yanbu National Petrochemical Company (Yansab)

11,1 %

 

Eastern Petrochemical Company (Sharq)

11,1 %

 

Saudi Yanbu Petrochemical Company (Yanpet)

11,1 %

 

Arabian Petrochemical Company (Petrokemya)

11,1 %

 

Jubail United Petrochemical Company (United)

11,1 %

 

Alle andere ondernemingen

11,1 %

Verenigde Staten van Amerika

Lotte Chemical Louisiana LLC

8,5 %

 

MEGlobal Americas Inc

38,3 %

 

Andere medewerkende ondernemingen

13,5 %

 

Alle andere ondernemingen

52,0 %

(315)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de voorlopige bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen en geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Op het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen verbonden zijn, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(316)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen in de VS vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in de VS in dit onderzoek, maar ook voor de producenten in de VS die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

9.   INFORMATIE OVER VOORLOPIGE MAATREGELEN

(317)

Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de belanghebbenden op de hoogte gebracht van de beoogde instelling van voorlopige rechten. Deze informatie is ook openbaar gemaakt op de website van DG Handel. Belanghebbenden hebben drie werkdagen de tijd gekregen om opmerkingen in te dienen over de juistheid van de berekeningen die specifiek aan hen zijn meegedeeld.

(318)

De Commissie heeft geen opmerkingen over de juistheid van de berekeningen ontvangen.

10.   SLOTBEPALINGEN

(319)

Met het oog op een behoorlijk bestuur nodigt de Commissie de belanghebbenden uit schriftelijk te reageren en/of binnen een vaste termijn een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

(320)

De bevindingen betreffende de instelling van voorlopige rechten zijn voorlopig en kunnen in het definitieve stadium van het onderzoek worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op monoethyleenglycol (huidig EG-nummer 203-473-3), momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2905 31 00 (Taric-code 2905310010), van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk Saudi-Arabië.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hierna vermelde ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

Land

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Koninkrijk Saudi-Arabië

Saudi Kayan petrochemical company (Saudi Kayan)

11,1 %

C674

Koninkrijk Saudi-Arabië

Yanbu National Petrochemical Company (Yansab)

11,1 %

C675

Koninkrijk Saudi-Arabië

Eastern Petrochemical Company (Sharq)

11,1 %

C676

Koninkrijk Saudi-Arabië

Saudi Yanbu Petrochemical Company (Yanpet)

11,1 %

C677

Koninkrijk Saudi-Arabië

Arabian Petrochemical Company (Petrokemya)

11,1 %

C678

Koninkrijk Saudi-Arabië

Jubail United Petrochemical Company (United)

11,1 %

C679

Koninkrijk Saudi-Arabië

Alle andere ondernemingen

11,1 %

C999

Verenigde Staten van Amerika

Lotte Chemical Louisiana LLC

8,5 %

C684

Verenigde Staten van Amerika

MEGlobal Americas Inc

38,3 %

C680

Verenigde Staten van Amerika

Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in bijlage I

13,5 %

 

Verenigde Staten van Amerika

Alle andere ondernemingen

52,0 %

C999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die als volgt luidt: Ondergetekende verklaart dat de [hoeveelheid] [betrokken product] die naar de Europese Unie is uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door [naam en adres van de onderneming] [aanvullende Taric-code] in [betrokken land]. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Bij het in de Unie in het vrije verkeer brengen van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Belanghebbenden moeten hun schriftelijke opmerkingen inzake deze verordening binnen 15 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening bij de Commissie indienen.

2.   Belanghebbenden die om een hoorzitting bij de Commissie willen verzoeken, moeten dit binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening doen.

3.   Belanghebbenden die willen worden gehoord door de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures, moeten hiertoe binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening een verzoek indienen. De raadadviseur-auditeur beoordeelt buiten deze termijn ingediende verzoeken en kan in voorkomend geval besluiten die verzoeken te aanvaarden.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 juni 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van monoethyleenglycol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk Saudi-Arabië (PB C 342 van 14.10.2020, blz. 12).

(3)  Besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 29 van 31.1.2020, blz. 1).

(4)  http://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?ref=ong&id=2485

(5)  Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (PB C 86 van 16.3.2020, blz. 6).

(6)  http://www.jadwa.com/en/download/petrochemicals-and-the-vision-2030/research-13-1-1-1-1-1-1 (geraadpleegd op 11 mei 2021).

(7)  Overweging 352 van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1336 van de Commissie van 25 september 2020 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde soorten polyvinylalcohol van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 315 van 29.9.2020, blz. 1).

(8)  https://www.icis.com/explore/resources/news/2020/01/16/10459681/explosion-at-reactor-caused-iqoxe-s-blast-death-toll-rises-to-three

(9)  De gegevens van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in de Unie worden in deze verordening in orden van grootte gepresenteerd wegens het risico dat een in de steekproef opgenomen onderneming de gegevens van haar concurrenten kan berekenen, met name nu twee van de drie in de steekproef opgenomen ondernemingen met elkaar verbonden zijn.

(10)  https://www.icis.com/explore/

(11)  https://ihsmarkit.com/index.html

(12)  https://www.woodmac.com/research/products/chemicals-polymers-fibres/

(13)  https://www.orbichem.com/chemical-data-portfolio/ethylene-glycol-ethylene-oxide


BIJLAGE

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs in de Verenigde Staten

Land

Naam

Aanvullende Taric-code

Verenigde Staten van Amerika

Indorama Ventures Oxides LLC

C681

Verenigde Staten van Amerika

Equistar Chemicals, LP

C682

Verenigde Staten van Amerika

Sasol Chemicals North America LLC

C683


11.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/47


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/940 VAN DE COMMISSIE

van 10 juni 2021

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 7,

Na raadpleging van de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Opening van het onderzoek

(1)

Op 14 oktober 2020 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (“de basisverordening”) een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland (“het betrokken land”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“het bericht van inleiding”).

(2)

Het onderzoek is door de Commissie geopend naar aanleiding van een klacht die op 31 augustus 2020 werd ingediend door het Woodstock Consortium (“de klager”). De klacht is ingediend door de bedrijfstak van de Unie voor berkentriplex en -multiplex in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om het onderzoek te openen.

1.2.   Wijziging van het bericht van inleiding

(3)

In het bericht van inleiding was abusievelijk een punt over de procedure voor de beoordeling van het belang van de Unie weggevallen. Hoewel deze omissie geen afbreuk deed aan het recht van belanghebbenden om opmerkingen met betrekking tot het belang van de Unie in te dienen, werd het om redenen van procedurele transparantie passend geacht deze omissie te herstellen. Het bericht van inleiding werd derhalve op 11 december 2020 gewijzigd. (3)

1.3.   Registratie

(4)

Op grond van artikel 14, lid 5 bis, van de basisverordening moet de Commissie de aan een antidumpingonderzoek onderworpen invoer registreren gedurende de periode van voorafgaande kennisgeving, tenzij zij over voldoende bewijs in de zin van artikel 5 beschikt dat niet aan de vereisten van artikel 10, lid 4, punten c) of d), is voldaan. Eén van deze vereisten, als aangegeven in artikel 10, lid 4, punt d), van de basisverordening, behelst dat er sprake moet zijn van een aanzienlijk toegenomen invoer naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt. De Commissie heeft de ontwikkeling van de invoer geanalyseerd en daarbij geen aanzienlijke toename van invoer vastgesteld.

(5)

Bijgevolg heeft de Commissie de invoer van berkentriplex en -multiplex uit Rusland, zoals omschreven in punt 2, niet onderworpen aan registratie overeenkomstig artikel 14, lid 5 bis, van de basisverordening.

1.4.   Belanghebbenden

(6)

In het bericht van inleiding, zoals gewijzigd, heeft de Commissie belanghebbenden uitgenodigd contact met haar op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie specifiek de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs en de Russische autoriteiten, de haar bekende importeurs, leveranciers en gebruikers, handelaren, alsmede de haar bekende betrokken verenigingen op de hoogte gebracht van de opening van het onderzoek en hen verzocht daaraan mee te werken.

(7)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de opening van het onderzoek en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen. Verschillende partijen verzochten om door de Commissie te worden gehoord. De Commissie heeft hoorzittingen gehouden met het Woodstock Consortium, UPM Plywood Oy, UPM Kymmene Otepää OÜ en de Russische producent UPM Kymmene Chudovo LLC.

1.5.   Opmerkingen bij de opening van het onderzoek

1.5.1.   Ontoereikende openbare versie

(8)

Volgens verscheidene partijen bevatte de klacht onvoldoende informatie in haar openbare versie.

(9)

Naar het oordeel van de Commissie bevatte de voor belanghebbenden toegankelijke versie van de klacht voldoende essentieel bewijsmateriaal en niet-vertrouwelijke overzichten van gegevens die anders vertrouwelijk zouden zijn geweest om belanghebbenden in staat te stellen hun recht van verdediging tijdens de hele procedure uit te oefenen.

1.5.2.   Geen bewijs inzake schade

(10)

Volgens verscheidene partijen boden bepaalde in de klacht aangevoerde schade-indicatoren, zoals productiecapaciteit, prijzen in de Unie en verbruik in de Unie, geen steun voor de vaststelling van het bestaan van schade tijdens het onderzoektijdvak.

(11)

De Commissie wijst erop dat voor een voorlopige vaststelling van aanmerkelijke schade, die noodzakelijk is voor de opening van een onderzoek, onder meer de in de basisverordening beschreven relevante factoren moeten worden beoordeeld. In artikel 5 van de basisverordening wordt echter niet specifiek vereist dat alle in artikel 3, lid 5, genoemde schadefactoren een verslechtering te zien geven om te kunnen spreken van voldoende gestaafde aanmerkelijke schade met het oog op de opening van een onderzoek. Artikel 5, lid 2, van de basisverordening bepaalt immers dat de klacht gegevens moet bevatten omtrent veranderingen in de omvang van de beweerde invoer met dumping, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het soortgelijke product op de markt van de Unie en de weerslag van de invoer op de bedrijfstak van de Unie, zoals blijkt uit relevante (maar niet noodzakelijk alle) factoren. De klacht bevatte deze gegevens, die wezen op het bestaan van schade. De Commissie was derhalve van oordeel dat de klacht voldoende bewijs inzake schade bevatte.

1.6.   Steekproeven

(12)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk steekproeven van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

1.6.1.   Steekproef van producenten in de Unie

(13)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Deze voorlopige steekproef bestond uit drie producenten in de Unie, die in drie verschillende lidstaten gevestigd zijn en bijna 40 % van de geraamde totale productie en 35 % van de geraamde totale verkoop van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigen. Deze drie ondernemingen zijn geselecteerd op basis van het grootste volume van de productie en verkoop van het soortgelijke product in de Unie tussen juli 2019 en juni 2020 dat redelijkerwijs kon worden onderzocht; daarbij is ook rekening gehouden met de geografische spreiding. De Commissie heeft de belanghebbenden om opmerkingen ten aanzien van de voorlopige steekproef verzocht.

(14)

Daarop heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van een groep verbonden producenten in de Unie, UPM, die verzocht om in de steekproef te worden opgenomen. Na een zorgvuldige analyse van de verstrekte informatie heeft de Commissie echter geen dwingende reden gevonden om de voorlopig samengestelde steekproef te wijzigen. Om te beginnen zou de toevoeging aan of opneming in de steekproef van een van beide ondernemingen, vanwege de ondernemingsstructuur en de verkoopkanalen van de groep, door de aanzienlijk toegenomen werklast afbreuk doen aan het vermogen van de Commissie om haar onderzoek binnen de wettelijke termijnen uit te voeren. Bovendien zou de opneming van een van beide ondernemingen in de steekproef de representativiteit van de voorlopig samengestelde steekproef qua productie- of verkoopvolume in de Unie of geografische spreiding slechts marginaal wijzigen. De Commissie heeft daarom besloten de voorlopig geselecteerde ondernemingen in de definitieve steekproef te handhaven.

(15)

Na de kennisgeving van de samenstelling van de definitieve steekproef heeft een van de ondernemingen, UPM, aangevoerd dat andere in de steekproef opgenomen producenten even complexe of complexere ondernemingsstructuren en verkoopkanalen hebben. Evenzo voerde UPM aan dat de opneming in de steekproef en de verificatie van een van haar entiteiten, UPM-Kymmene Otepää OÜ, niet belastend zou zijn en dat het controlebezoek, aangezien dit op afstand zou plaatsvinden, geen belemmering zou vormen voor het vermogen van de Commissie om het onderzoek uit te voeren.

(16)

De Commissie merkte op dat de steekproef reeds ondernemingen met complexe structuren omvatte en dat de opneming van nog een onderneming met een complexe structuur dus de werklast aanzienlijk zou verhogen en derhalve afbreuk zou doen aan het vermogen van de Commissie om haar onderzoek binnen de wettelijke termijnen uit te voeren. In dat opzicht zou de opneming van UPM-Kymmene Otepää OÜ, wegens de verkooporganisatie ervan, ertoe hebben geleid dat verscheidene andere juridische entiteiten van de UPM-groep, waaronder verkoop- en productie-eenheden, moesten worden gecontroleerd. Deze entiteiten konden binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs niet worden onderzocht.

(17)

De Commissie heeft derhalve haar besluit gehandhaafd om UPM niet in de uiteindelijk samengestelde steekproef op te nemen. De voorlopige steekproef werd bevestigd als de definitieve steekproef en is representatief voor de bedrijfstak van de Unie.

1.6.2.   Steekproef van niet-verbonden importeurs

(18)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken.

(19)

Dertien niet-verbonden importeurs hebben de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van drie importeurs samengesteld op basis van het grootste volume van de verkoop van het onderzochte product in de Unie. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening zijn alle bekende betrokken importeurs in kennis gesteld van de samenstelling van de steekproef, maar er zijn geen opmerkingen gemaakt.

1.6.3.   Steekproef van producenten-exporteurs in Rusland

(20)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in Rusland verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de vertegenwoordiging van de Russische Federatie bij de Europese Unie verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek aan te wijzen en/of contact met hen op te nemen.

(21)

Vijftien producenten-exporteurs/groepen van producenten-exporteurs in het betrokken land verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van drie groepen ondernemingen (waarvan één groep uit zeven verbonden producenten-exporteurs bestaat) samengesteld op basis van het grootste representatieve uitvoervolume naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening zijn alle bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van het betrokken land over de samenstelling van de steekproef geraadpleegd. De steekproef vertegenwoordigde ongeveer 47 % van de totale uitvoer naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak.

(22)

Twee niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs voerden aan dat ook zij in de steekproef moesten worden opgenomen. De eerste medewerkende producent-exporteur voerde aan dat hij in de steekproef moest worden opgenomen omdat zijn verkoopvolume naar de Unie ongeveer even hoog was als dat van de derde in de steekproef opgenomen producent-exporteur. De tweede voerde aan dat de Commissie in het verleden een aanzienlijk groter aantal producenten-exporteurs had onderzocht en dat indien hij aan de steekproef zou worden toegevoegd, dit de capaciteit en de middelen van de Commissie dus niet op onredelijke wijze zou belasten. Bovendien stelde dezelfde producent-exporteur dat het feit dat hij verbonden is met een groep van producenten in de Unie, hem onderscheidt van de andere producenten-exporteurs. Hij voerde met name aan dat zijn bedrijfsvoering, verkoopstructuur en logistieke organisatie hem onderscheiden van sommige of alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs (4).

(23)

Zoals reeds vermeld in overweging 21 heeft de Commissie drie ondernemingen/groepen ondernemingen in de steekproef opgenomen. Aangezien een van de groepen uit zeven producenten-exporteurs bestaat, was het aantal te onderzoeken entiteiten echter veel groter. Bovendien hadden de ondernemingen/groepen ook verbonden handelaren en een verbonden importeur die betrokken waren bij de verkoop van het betrokken product. Het argument van de eerste producent-exporteur over het verkoopvolume was gebaseerd op de voor alle medewerkende producenten-exporteurs beschikbare niet-vertrouwelijke versie van het ingevulde steekproefformulier, terwijl het besluit over de samenstelling van de steekproef was gebaseerd op het werkelijke volume dat door alle producenten-exporteurs was gerapporteerd. Wanneer de door de twee betrokken producenten-exporteurs gerapporteerde verkoopvolumes in aanmerking worden genomen, heeft de derde producent-exporteur een verkoopvolume gerapporteerd dat [5 %-10 %] hoger lag ten opzichte van dat van de vierde producent-exporteur. Bovendien zijn de argumenten van de tweede producent-exporteur geen relevant criterium voor de samenstelling van de steekproef overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening. Bijgevolg heeft de Commissie geconcludeerd dat de samengestelde steekproef representatief is volgens de in artikel 17, lid 1, vermelde criteria en dat de twee betrokken partijen geen relevante gegevens hebben verstrekt die deze conclusie in twijfel zouden trekken. De verzoeken werden derhalve afgewezen.

1.7.   Individueel onderzoek

(24)

Tien producenten-exporteurs in Rusland hebben op grond van artikel 17, lid 3, van de basisverordening om een individueel onderzoek verzocht. Slechts drie producenten-exporteurs hebben echter binnen de termijn volledige vragenlijsten ingediend. Het zou onnodig belastend zijn geweest om deze verzoeken in de voorlopige fase van het onderzoek te beoordelen. De Commissie zal derhalve in het slotstadium van het onderzoek beslissen of zij tot een individueel onderzoek zal overgaan.

1.8.   Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken

(25)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de drie in de steekproef opgenomen Russische producenten-exporteurs/groepen van producenten-exporteurs, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs. De vragenlijsten zijn op de dag van de opening van het onderzoek ook online (5) beschikbaar gesteld.

(26)

De Commissie heeft ingevulde vragenlijsten ontvangen van de drie in de steekproef opgenomen Russische producenten-exporteurs/groepen van producenten-exporteurs, van drie medewerkende Russische producenten-exporteurs, van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, van de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs en van negen gebruikers.

(27)

Gezien de uitbraak van COVID-19 en de beperkende maatregelen die door verschillende lidstaten en door verschillende derde landen zijn genomen, kon de Commissie in de voorlopige fase geen controlebezoeken op grond van artikel 16 van de basisverordening verrichten. In plaats daarvan heeft de Commissie alle informatie die zij voor haar voorlopige vaststellingen nodig achtte, op afstand getoetst in overeenstemming met haar mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (6). De Commissie heeft controles op afstand verricht bij de volgende ondernemingen/partijen:

producenten in de Unie:

Latvijas Finieris AS, Letland en verbonden verkoopondernemingen,

Paged Pisz sp. z o.o., Polen en verbonden verkoopondernemingen,

Metsä Wood, Finland en verbonden verkoopondernemingen;

importeurs:

Orlimex CZ s.r.o., Osik, Tsjechië,

Robert Neudeck GmbH &Co KG, Germersheim, Duitsland,

Groupe ISB, Pacé, Frankrijk;

producenten-exporteurs in Rusland:

Sveza-groep, bestaande uit zeven producenten-exporteurs: JSC “SVEZA Manturovo”, JSC “SVEZA Novator”, Tyumen Plywood Plant Limited, JSC “SVEZA Ust-Izhora”, JSC “SVEZA Uralskiy”, JSC “SVEZA Kostroma”, JSC “SVEZA Verhnaya Sinyachiha” (“Sveza-groep”),

Zheshartsky LРK LLC (“UPG”),

Syktyvkar Plywood Mill Ltd.

1.9.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(28)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 (“het onderzoektijdvak” of “OT”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

1.10.   Terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU

(29)

Deze zaak is ingeleid op 14 oktober 2020, dat wil zeggen tijdens de tussen het Verenigd Koninkrijk (“VK”) en de Unie overeengekomen overgangsperiode waarin het VK onderworpen bleef aan het Unierecht. Deze periode is op 31 december 2020 afgelopen. Bijgevolg komen ondernemingen en verenigingen uit het VK sinds 1 januari 2021 niet langer in aanmerking als belanghebbenden bij deze procedure.

(30)

In een mededeling bij het dossier (7) van 19 januari 2021 heeft de Commissie marktdeelnemers uit het VK die van mening waren dat zij nog steeds als belanghebbende in aanmerking kwamen, verzocht contact met haar op te nemen. Er hebben zich geen ondernemingen gemeld.

(31)

Om de van belanghebbenden verkregen gegevens in overeenstemming te brengen met het feit dat de overgangsperiode was afgelopen en het VK niet langer onderworpen was aan het Unierecht, werd de betrokken belanghebbenden verzocht een herziene vragenlijst op EU-27-basis in te vullen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(32)

Bij het betrokken product gaat het om triplex en multiplex dat uitsluitend bestaat uit houten platen met een dikte van niet meer dan 6 mm, met buitenste lagen hout die onder onderverdeling 4412 33 vallen, met ten minste één buitenste laag van berkenhout, al dan niet voorzien van een deklaag (“berkentriplex en -multiplex” of “het onderzochte product”) van oorsprong uit Rusland, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 4412 33 00 (Taric-code 4412330010) (“het betrokken product”).

(33)

Berkentriplex en -multiplex is een houten plaatmateriaal dat bestaat uit lagen of stroken fineerhout die worden verlijmd en tot grote, vlakke platen worden samengeperst. Het wordt gebruikt voor een breed scala van toepassingen, zoals in de bouw, de verpakkingssector en de meubelsector.

2.2.   Soortgelijk product

(34)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat in Rusland wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en

het product dat in de Unie door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en aldaar wordt verkocht.

(35)

De Commissie heeft in dit stadium beslist dat die producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

2.3.1.   Uitsluiting van producten

(36)

Eén gebruiker, Emiliana Imballaggi S.p.A., en twee Russische producenten-exporteurs, Sveza en Vlas Truda, verzochten om vierkant berkentriplex en -multiplex met een afmeting van vijf bij vijf voet (1 525 mm × 1 525 mm) van het onderzoek uit te sluiten wegens verschillen op het gebied van: i) fysische, technische en chemische eigenschappen, alsmede geometrische kenmerken; ii) gebruiksdoeleinden en onderlinge uitwisselbaarheid; iii) kwaliteit van het product; iv) perceptie van de consument en prijzen, en v) de afwezigheid van concurrentie tussen rechthoekig en vierkant berkentriplex en -multiplex.

(37)

De Commissie heeft de verzoeken geanalyseerd en geconcludeerd dat vierkant triplex en multiplex niet van de productomschrijving kan worden uitgesloten, en wel om de volgende redenen: het heeft dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen als rechthoekig triplex en multiplex. Evenzo oefent vierkant berkentriplex en -multiplex concurrentiedruk uit op rechthoekig berkentriplex en -multiplex, aangezien er een zekere mate van substitueerbaarheid is en het mogelijk is dat vierkant berkentriplex en -multiplex na invoer in de Unie verder wordt verwerkt tot rechthoekig berkentriplex en -multiplex, hetgeen vervolgens een risico van ontwijking inhoudt. Bovendien produceert de bedrijfstak van de Unie vierkant berkentriplex en -multiplex en beschikt hij over de nodige uitrusting om zich aan te passen aan de specifieke behoeften van de afnemers. De Commissie heeft de verzoeken om uitsluiting derhalve afgewezen.

2.3.2.   Productomschrijving

(38)

Een Russische producent, Segezha, voerde aan dat de productomschrijving moet worden uitgebreid en niet alleen berkentriplex en -multiplex, maar ook triplex en multiplex van grenen-, populieren-, okoumé- en beukenhout moet omvatten. Volgens deze producent is er sprake van rechtstreekse concurrentie en onderlinge uitwisselbaarheid tussen triplex en multiplex van de genoemde houtsoorten en berkentriplex en -multiplex, en vormen zij samen één enkel product.

(39)

De Commissie heeft dit argument verworpen omdat triplex en multiplex van grenen-, populieren-, okoumé- en beukenhout niet dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen heeft als berkentriplex en -multiplex. Het feit dat voor sommige gebruiksdoeleinden, die in het argument niet nader zijn toegelicht of vermeld, alternatieve producten en materialen kunnen worden gebruikt (waarbij de mate van substitueerbaarheid niet is bepaald), verandert niets aan de aard van de fysische, technische en chemische verschillen tussen het betrokken product en de genoemde producten.

3.   DUMPING

3.1.   Inleidende opmerkingen

(40)

In de steekproef zijn drie groepen van producenten-exporteurs opgenomen.

(41)

De Sveza-groep bestond uit zeven producenten en één handelaar, die allemaal rechtstreeks betrokken waren bij de productie en verkoop van het betrokken product. De zeven producenten verkochten producten via een verbonden handelaar op de binnenlandse markt en voerden rechtstreeks uit naar de Unie.

(42)

Zheshartsky LРK LLC maakt deel uit van een groep van ondernemingen met de naam UPG. Deze producent voerde zowel rechtstreeks als via een in Letland gevestigde verbonden onderneming uit.

(43)

Syktyvkar Plywood Mill Ltd maakt deel uit van een groep van ondernemingen die rechtstreeks betrokken was bij de productie en de verkoop van het betrokken product. Deze groep omvatte vier verbonden handelaren die op de binnenlandse markt actief zijn.

3.2.   Normale waarde

(44)

Om de normale waarde vast te stellen, heeft de Commissie alle in de steekproef opgenomen producenten die het betrokken product vervaardigen, verzocht de vragenlijst in te vullen.

(45)

Eerst heeft de Commissie onderzocht of de totale binnenlandse verkoop van iedere in de steekproef opgenomen medewerkende producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak goed is voor ten minste 5 % van zijn totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product.

(46)

Op basis hiervan was de totale verkoop op de binnenlandse markt van het soortgelijke product door elke in de steekproef opgenomen producent-exporteur representatief.

(47)

Vervolgens heeft de Commissie voor de producenten-exporteurs met een representatieve binnenlandse verkoop nagegaan welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde productsoorten.

(48)

Daarna heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop door iedere in de steekproef opgenomen producent-exporteur op zijn binnenlandse markt voor elke productsoort die identiek is aan of vergelijkbaar is met een productsoort die wordt uitgevoerd naar de Unie, representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale uitvoer van de identieke of vergelijkbare productsoort naar de Unie.

(49)

Voor de drie producenten-exporteurs/groepen van producenten-exporteurs was er voor sommige productsoorten die tijdens het onderzoektijdvak naar de Unie werden uitgevoerd ofwel helemaal geen binnenlandse verkoop, ofwel bedroeg de binnenlandse verkoop van die productsoort minder dan 5 % en was deze verkoop dus niet representatief.

(50)

Vervolgens heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak bepaald om vast te stellen of zij de werkelijke binnenlandse verkoop kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde.

(51)

De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

a)

het verkoopvolume van de productsoort, verkocht tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van het totale verkoopvolume van deze productsoort vertegenwoordigde, en

b)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort ten minste gelijk is aan de productiekosten per eenheid.

(52)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van de hele binnenlandse verkoop van die productsoort tijdens het onderzoektijdvak.

(53)

Anderzijds is de normale waarde gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkoop van de productsoorten tijdens het onderzoektijdvak indien:

a)

de winstgevende verkoop van de productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedraagt, of

b)

de gewogen gemiddelde prijs van deze productsoort lager ligt dan de productiekosten per eenheid.

(54)

Uit de analyse van de binnenlandse verkoop bleek dat tussen de 28 en 93 % van alle binnenlandse verkooptransacties winstgevend was en dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs hoger was dan de productiekosten. Bijgevolg werd de normale waarde, afhankelijk van de productsoort, berekend als een gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkooptransacties tijdens het onderzoektijdvak in de situatie zoals beschreven in overweging 51 of, in de in bovenstaande overweging beschreven situatie, als een gewogen gemiddelde van uitsluitend de winstgevende verkooptransacties.

(55)

Wanneer er geen of onvoldoende verkoop van een productsoort van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden of een productsoort niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt was afgezet, berekende de Commissie de normale waarde overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(56)

De normale waarde werd door berekening vastgesteld door de gemiddelde productiekosten van het soortgelijke product van de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak te vermeerderen met:

a)

het gewogen gemiddelde van de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (“VAA”) die door de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs in verband met de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak werden gemaakt, en

b)

de gewogen gemiddelde winst die door de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak werd gemaakt.

(57)

Voor productsoorten waarvan de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden niet representatief waren, werden de gemiddelde VAA-kosten en de winst op transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt voor die soorten in de normale waarde opgenomen. Voor productsoorten die in het geheel niet waren verkocht op de binnenlandse markt, werden de gewogen gemiddelde VAA-kosten en de winst op alle transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt in de normale waarde opgenomen.

3.2.1.   Uitvoerprijs

(58)

De uitvoer naar de Unie door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs vond plaats hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers, hetzij via een verbonden onderneming, zoals beschreven in de overwegingen 40 en 43.

(59)

In de gevallen waarin de producenten-exporteurs het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie hadden uitgevoerd, was de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening de voor het betrokken product met het oog op uitvoer naar de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(60)

In de gevallen waarin de producenten-exporteurs het betrokken product via een als importeur optredende verbonden onderneming naar de Unie hadden uitgevoerd, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de Unie werd doorverkocht. In dit geval werden correcties toegepast voor alle tussen invoer en doorverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van VAA-kosten, en voor de gemaakte winst.

3.2.2.   Vergelijking

(61)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek.

(62)

Waar dat voor een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing, verpakking, kredietkosten, bankkosten, douanerechten van de Unie, andere invoerrechten en commissies.

(63)

Volgens de producent-exporteur UPG betaalde de overheid van de Russische Federatie tot 80 % van de vervoerskosten die de producenten maakten bij het vervoer van hun producten naar buitenlandse markten, terug. Deze producent-exporteur voerde aan dat de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 10, punten e) en k), van de basisverordening naar boven moest worden gecorrigeerd, aangezien een soortgelijke terugbetaling bij verkoop op de binnenlandse markt niet werd toegekend.

(64)

Overeenkomstig artikel 2, lid 10, punt k), van de basisverordening kunnen ook correcties worden toegepast voor verschillen in andere dan de in de punten a) tot en met j) vermelde factoren, indien wordt aangetoond dat deze van invloed zijn op de prijsvergelijking als bedoeld in dit lid, met name wanneer afnemers als gevolg van de verschillen in die factoren bij voortduring verschillende prijzen op de binnenlandse markt betalen. De producent-exporteur heeft echter geen bewijzen voorgelegd om aan te tonen dat deze subsidieregeling van invloed was op de prijzen. De producent-exporteur die om de correctie verzocht, heeft met name geen bewijzen aangedragen waaruit blijkt dat zijn afnemers bij voortduring verschillende prijzen op de binnenlandse markt betaalden als gevolg van het beweerde verschil tussen de binnenlandse verkoop en de uitvoer bij de terugbetaling van vervoerskosten door de overheid van de Russische Federatie. Onverminderd het bovenstaande merkte de Commissie ook op dat de terugbetaling van vervoerskosten voor verkooptransacties naar buitenlandse markten, waarvan de binnenlandse verkoop is uitgesloten, naar alle waarschijnlijkheid een uitvoersubsidie is in de zin van artikel 4, lid 4, punt a), van Verordening (EU) 2016/1037. Door dergelijke regelingen is het voor exporteurs makkelijker om oneerlijk te concurreren op buitenlandse markten en met name om dumpingpraktijken financieel in stand te houden. Als zodanig vormen zij geen factor die in aanmerking komt voor een correctie op grond van artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Indien een correctie zou worden toegestaan voor factoren die het voor een exporteur gemakkelijker maken om dumpingpraktijken toe te passen, zou dat er immers toe leiden dat de omvang van de werkelijk toegepaste dumping wordt verhuld. Daarom heeft de Commissie het argument afgewezen.

(65)

Dezelfde producent-exporteur verzocht ook om een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, punt i), van de basisverordening voor commissies die aan een verbonden handelaar zijn betaald voor de verkooptransacties op de binnenlandse markt. De producent-exporteur heeft echter ook informatie verstrekt waaruit blijkt dat de betaalde commissies betrekking hebben op zowel de binnenlandse verkoop als de uitvoer naar de Unie. Bijgevolg heeft de Commissie het bedrag van de aan de verbonden handelaar betaalde commissies aan zowel de binnenlandse verkoop als de uitvoer toegewezen op basis van de omvang van die verkoop.

(66)

Alle producenten-exporteurs van de in de steekproef opgenomen Sveza-groep voerden het betrokken product naar de Unie uit via een verbonden binnenlandse onderneming, namelijk Sveza-Les LLC (“Sveza-Les”), gevestigd in Sint-Petersburg. Alle producenten-exporteurs van de Sveza-groep hebben een commissieovereenkomst gesloten met de betrokken verbonden handelaar. Alle producenten-exporteurs binnen de groep zijn ofwel direct, ofwel indirect met die onderneming verbonden. Zij voerden aan dat de aan de handelaar betaalde commissies niet van de uitvoerprijs mogen worden afgetrokken aangezien zij geen invloed hebben op de vergelijkbaarheid van de prijzen. De verbonden handelaar vervulde immers precies dezelfde functies bij de uitvoer en de binnenlandse verkoop. Het enige verschil zou betrekking hebben op de vergoeding voor de activiteiten van de verbonden handelaar: de binnenlandse verkoop wordt gedekt door een marge, terwijl voor de uitvoer een commissie wordt aangerekend op basis van commissieovereenkomsten. Voorts voerden de producenten-exporteurs aan dat zij met de handelaar één enkele economische eenheid vormen, wat van invloed is op zowel de binnenlandse verkoop als de uitvoer.

(67)

Daarop herinnerde de Commissie eraan dat alle zeven producerende ondernemingen van de groep een overeenkomst hadden ondertekend die voorzag in een duidelijk omschreven commissie op elke daadwerkelijk betaalde uitvoertransactie. Dit was niet het geval voor transacties op de binnenlandse markt. Hierdoor ontstaat tussen de uitvoerprijs en de normale waarde een probleem met de vergelijkbaarheid van de prijzen in de zin van artikel 2, lid 10, en derhalve heeft de Commissie de betaalde commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, punt i), in mindering gebracht.

(68)

Met betrekking tot het bestaan van één enkele economische eenheid herinnerde de Commissie er bovendien aan dat volgens de rechtspraak van de Unie het bestaan van een schriftelijke commissieovereenkomst die alleen betrekking heeft op de uitvoer, een belangrijk element is dat erop wijst dat de handelaar, wat de uitvoer betreft, geen bedrijfsinterne verkoopafdeling van de producenten-exporteurs is (8). De overeenkomst bevat ook een groot aantal clausules, zoals een arbitrageclausule, wat wijst op een gebrek aan solidariteit tussen de ondernemingen. Deze clausules waren moeilijk te verenigen met de stelling dat de producenten-exporteurs en de verbonden handelaar als één enkele economische eenheid moeten worden behandeld, hoewel het juridisch gezien om afzonderlijke ondernemingen gaat. Ook bleek dat sommige verkoopfuncties bij de producenten-exporteurs zijn gebleven, gezien hun VAA-kosten in dit verband. Ten slotte merkte de Commissie op dat de verbonden handelaar de facturen aan de eerste onafhankelijke afnemers in de Unie op naam van de producent-exporteur uitschreef. Gezien het bovenstaande heeft de Commissie voorlopig het argument afgewezen dat de handelaar en de producenten-exporteurs met het oog op de uitvoer één enkele economische eenheid vormen.

(69)

Uit het onderzoek bleek voorts dat in de Unie gevestigde niet-verbonden agenten ook betrokken waren bij een deel van de uitvoer van de Sveza-groep. Deze agenten ontvingen een commissie, die in de rekeningen van Sveza-Les was opgenomen als onderdeel van de VAA-kosten. Daarom heeft de Commissie de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 10, punt i), van de basisverordening gecorrigeerd voor de commissie die aan de niet-verbonden agenten is betaald voor de uitvoer. De correctie kwam overeen met de commissie bestaande uit de honoraria van de agent zoals opgenomen in de rekeningen van Sveza-Les.

(70)

Ten slotte voerde dezelfde groep aan dat indien de Commissie de uitvoerprijs zou corrigeren, dit zou impliceren dat de Commissie van oordeel was dat de producenten-exporteurs en de verbonden handelaar niet één enkele economische eenheid vormden. Bijgevolg zouden dan ook de VAA-kosten en de winst in verband met de doorverkoop van het op de binnenlandse markt verkochte soortgelijke product in mindering moeten worden gebracht.

(71)

De Commissie herinnerde eraan dat, in tegenstelling tot de situatie van de uitvoer waarbij de fabrieken de facturen rechtstreeks aan de eerste onafhankelijke afnemers in de Unie uitschreven, de binnenlandse verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemers via Sveza-Les verloopt. Met andere woorden, Sveza-Les koopt het betrokken product eerst bij de verschillende fabrieken van de groep en verkoopt het vervolgens door. Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening moet de normale waarde juist aan de hand van de prijs van die binnenlandse verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer worden vastgesteld. Bij een correctie voor een marge overeenkomstig artikel 2, lid 10, punt i), zou ervan worden uitgegaan dat de desbetreffende verkoop voor de vaststelling van de normale waarde veeleer de verkoop tussen de fabrieken en Sveza-Les zou zijn, waarvoor een prijs zou worden bepaald na aftrek van de gestelde marge die Sveza-Les bij de doorverkoop van het product in rekening heeft gebracht. De verkoop door de fabrieken aan Sveza-Les vormt echter geen verkoop aan een eerste onafhankelijke afnemer. In deze omstandigheden zou een aftrek van de door Sveza-Les in rekening gebrachte marge niet in overeenstemming zijn met artikel 2, lid 1, van de basisverordening. Overeenkomstig de bewoordingen van artikel 2, lid 10, punt i), zou voor een correctie voor de door een handelaar ontvangen marge bovendien ook moeten worden aangetoond dat Sveza-Les met betrekking tot de binnenlandse verkoop functies vervult die vergelijkbaar zijn met die van een op commissiebasis werkende agent. Het dossier bevat dergelijke bewijzen niet. Op basis van de bovenstaande overwegingen verwierp de Commissie voorlopig het argument dat een correctie voor de marge voor de binnenlandse verkoop gerechtvaardigd was.

3.2.3.   Dumpingmarges

(72)

Voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(73)

Voor de producenten-exporteurs binnen de Sveza-groep heeft de Commissie eerst een individuele dumpingmarge voor elke producent-exporteur berekend en vervolgens een gewogen dumpingmarge voor de hele Sveza-groep.

(74)

Op grond hiervan bedragen de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Sveza-groep

15,9 %

Syktyvkar Plywood Mill Ltd.

15,0 %

Zheshartsky LРK LLC

15,3 %

(75)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen, heeft de Commissie de gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend op grond van artikel 9, lid 6, van de basisverordening. Die marge werd dus vastgesteld op basis van de dumpingmarges die waren vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(76)

Dit leidt voor de medewerkende producenten-exporteurs die geen deel uitmaken van de steekproef tot een voorlopige dumpingmarge van 15,7 %.

(77)

Wat alle andere producenten-exporteurs in Rusland betreft, werd de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens. Hiertoe bepaalde de Commissie de mate van medewerking van de producenten-exporteurs. De mate van medewerking komt overeen met het volume van de uitvoer naar de Unie van de medewerkende producenten-exporteurs, uitgedrukt als percentage van de totale invoer — volgens de gegevens van Eurostat — uit het betrokken land naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak.

(78)

De mate van medewerking is in dit geval hoog, aangezien de uitvoer van de medewerkende producenten-exporteurs goed was voor ongeveer 81 % van de totale invoer tijdens het onderzoektijdvak. Op basis hiervan heeft de Commissie besloten de dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten-exporteurs vast te stellen op het niveau van de medewerkende individueel onderzochte onderneming met de hoogste dumpingmarge.

(79)

Onderstaande tabel bevat de voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Sveza-groep

15,9 %

Syktyvkar Plywood Mill Ltd.

15,0 %

Zheshartsky LРK LLC

15,3 %

Andere medewerkende ondernemingen

15,7 %

Alle andere ondernemingen

15,9 %

4.   SCHADE

4.1.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie

(80)

Tijdens het onderzoektijdvak werd het soortgelijke product door vijftien bekende producenten in de Unie vervaardigd. Zij vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(81)

De totale productie in de Unie tijdens het onderzoektijdvak werd geraamd op ongeveer 849 000 kubieke meter. De Commissie bepaalde dit cijfer op basis van alle beschikbare informatie met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, zoals de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Zoals aangegeven in punt 1.6 vertegenwoordigden de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie 39 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie.

(82)

De productie in de Unie voor intern verbruik werd op minder dan 0,5 % geraamd. Het interne verbruik wordt wegens de te verwaarlozen omvang niet relevant geacht voor de schadeanalyse in deze zaak.

4.2.   Verbruik in de Unie

(83)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van a) door de klager verstrekte gegevens over de verkoop van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie, zoals getoetst aan de hand van de verkoophoeveelheden die zijn gerapporteerd door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie; b) de invoer van het onderzochte product uit alle derde landen zoals gerapporteerd in Eurostat (9).

(84)

Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 1

Verbruik in de Unie in kubieke meter (m3)

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Totaal verbruik in de Unie

1 874 725

2 000 293

2 080 786

2 130 325

Index

100

107

111

114

Bron: klager, in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en Eurostat.

(85)

Het verbruik in de Unie is in de beoordelingsperiode met 14 % gestegen. Uit een gedetailleerde analyse blijkt een gestage stijging van jaar tot jaar, waarbij de sterkste stijging zich voordeed van 2017 tot 2018 (7 %). In de daaropvolgende jaren lag dat cijfer lager, maar was er wel sprake van een constante groei.

4.3.   Invoer uit het betrokken land

4.3.1.   Methode voor de identificatie van de invoer van het betrokken product

(86)

Vóór de inleiding van de procedure en de daaropvolgende instelling van een specifieke Taric-code (10) werd de invoer van het betrokken product geregistreerd op GN-niveau (11), waarmee ook andere producten dan het betrokken product werden meegeteld. Om het volume van de invoer van het betrokken product tijdens de beoordelingsperiode te ramen, heeft de Commissie dezelfde ratio (Taric/GN) toegepast die na de opening van het onderzoek is waargenomen tussen het invoervolume voor de volledige GN-code en de invoer van het betrokken product op basis van de Taric-gegevens. Voor de invoer uit het betrokken land werd deze ratio vastgesteld op 78 %.

(87)

De resultaten van deze methode bevestigen de in de klacht geschetste tendens in de invoer.

4.3.2.   Volume en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

(88)

Aan de hand van de hierboven uiteengezette methode heeft de Commissie het volume van de invoer op basis van de gegevens van Eurostat vastgesteld. Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld door de hoeveelheden van de invoer te vergelijken met het verbruik in de Unie.

(89)

De invoer uit het betrokken land heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Invoervolume en marktaandeel

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Volume van de invoer uit Rusland (m3)

871 050

933 329

1 081 937

1 192 712

Index

100

107

124

137

Marktaandeel

46 %

47 %

52 %

56 %

Index

100

100

112

120

Bron: Eurostat.

(90)

De invoer uit het betrokken land steeg in de beoordelingsperiode van ongeveer 871 050 kubieke meter naar ongeveer 1 192 712 kubieke meter; dit was een stijging van 37 %. Het marktaandeel van deze invoer steeg in de beoordelingsperiode van 46 % tot 56 %; dit was een stijging van 20 %.

4.3.3.   Prijzen van de invoer uit het betrokken land en prijsonderbieding

(91)

De Commissie heeft de prijzen van de invoer vastgesteld op basis van de Eurostat-statistieken op GN-niveau (EUR/ton). Hoewel de invoer van het betrokken product als deel van een grotere verzameling aan producten werd geregistreerd — zoals uiteengezet in punt 4.3.1 — levert deze methode een betrouwbare raming op van de prijzen en de ontwikkeling daarvan in de tijd, aangezien het betrokken product het overgrote deel van de invoer onder deze GN-code vertegenwoordigde. Deze methode maakt het voorts mogelijk de prijsontwikkeling tussen verschillende landen van uitvoer te vergelijken.

(92)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit het betrokken land hebben zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 3

Invoerprijzen (EUR/ton)

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Rusland

646

681

608

584

Index

100

105

94

90

Bron: Eurostat.

(93)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit Rusland daalden van 646 EUR/ton in 2017 tot 584 EUR/ton tijdens het onderzoektijdvak; dit was een daling van 10 %. De gemiddelde invoerprijs steeg in 2018 met 5 % en daalde in de daaropvolgende perioden met 15 %.

(94)

Dezelfde trend kan worden waargenomen wanneer gebruik wordt gemaakt van de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zijn gerapporteerd: daaruit blijkt een prijs van 434 EUR/m3 in het OT voor het onderzochte product. De invoerprijzen lagen dus consequent onder de verkoopprijzen van de producenten in de Unie (zie tabel 7), waarbij het prijsverschil tijdens het OT 38 % bedroeg.

(95)

Berkentriplex en -multiplex wordt verkocht in een grote verscheidenheid aan afmetingen en kwaliteitscategorieën en volgens specifieke eisen van de afnemer. Wegens de grote verscheidenheid aan productsoorten die door de bedrijfstak van de Unie en de Russische producenten-exporteurs worden verkocht, maakte het gedetailleerde PCN-systeem dat bij de opening van het onderzoek werd opgezet het moeilijk om een hoge mate van overeenstemming tussen identieke producten te bereiken. Met het oog op de prijsvergelijking heeft de Commissie daarom een redelijke en technisch solide onderlinge aanpassing toegepast door een aantal sterk op elkaar lijkende productsoorten te groeperen, zodat een deugdelijke vergelijking kon worden gemaakt tussen de door de bedrijfstak van de Unie verkochte producten en de equivalente door de Russische producenten-exporteurs verkochte productsoorten. Op basis hiervan bedroeg de overeenstemming tussen de verschillende door de bedrijfstak van de Unie verkochte productsoorten en de door de Russische producenten-exporteurs verkochte productsoorten meer dan 68 % van het door de in de steekproef opgenomen Russische producenten-exporteurs ingevoerde volume.

(96)

De Commissie stelde de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vast aan de hand van een vergelijking van:

(97)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening werd gebracht aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie. Aangezien de producenten in de Unie het betrokken product zowel rechtstreeks als via verbonden verkoopondernemingen verkochten, werd de verkoopprijs zo nodig voor de kosten van vervoer, verzekering en overlading gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

(98)

de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs per productsoort van de invoer van de in de steekproef opgenomen Russische producenten aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau grens Unie. Voor de verkooptransacties via een verbonden importeur werd een verdere correctie toegepast overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Vervolgens werd een bedrag voor kosten na invoer en douanerechten opgeteld bij de vastgestelde prijs op het niveau grens Unie. Deze verkooptransacties vertegenwoordigden minder dan 5 % van de totale verkoop van de in de steekproef opgenomen Russische producenten.

(99)

De prijzen werden per productsoort vergeleken voor transacties, zo nodig na correctie voor kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de theoretische omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het onderzoektijdvak.

(100)

Op basis van het bovenstaande vertoonde de invoer met dumping van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 12,6 % (variërend tussen 9,5 % en 18,5 %). De prijsonderbiedingsmarges worden als aanzienlijk beschouwd.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(101)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(102)

Zoals in punt 1.6.1 is vermeld, is voor de vaststelling van de mogelijk door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef.

(103)

Voor de schadevaststelling heeft de Commissie een onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van gegevens uit het antwoord op de vragenlijst van de klager met betrekking tot alle producenten in de Unie, waar nodig getoetst aan de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren onderzocht op basis van de gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, die op afstand waren getoetst. Beide gegevensreeksen bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(104)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping.

(105)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

4.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(106)

De totale productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 4

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Productievolume (m3)

982 658

1 009 772

879 540

848 900

Index

100

103

90

86

Productiecapaciteit (m3)

1 244 310

1 296 650

1 328 000

1 203 000

Index

100

104

107

97

Bezettingsgraad

79 %

78 %

66 %

71 %

Index

100

99

84

89

Bron: klager en in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(107)

Tijdens de beoordelingsperiode daalde het productievolume van de bedrijfstak van de Unie met 14 % of ongeveer 140 000 kubieke meter. Van 2017 tot 2018 was er een lichte stijging, gevolgd door een aanzienlijke daling in de daaropvolgende perioden.

(108)

De productiecapaciteit in de Unie daalde tijdens de beoordelingsperiode met in totaal 3 %. De productiecapaciteit in de Unie steeg in 2018 en 2019 licht, wat wordt verklaard door het tijdsverloop tussen het besluit om de capaciteit te verhogen en het effect daarvan. Tijdens het OT kromp de bedrijfstak van de Unie echter met 10 % ten opzichte van 2019.

(109)

Tijdens de beoordelingsperiode daalde de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie met 11 %, aangezien de producenten in de Unie niet in staat waren hun productie parallel aan de marktgroei te verhogen. Van 2017 tot 2019 daalde de bezettingsgraad met 16 %, waarna de bezettingsgraad tijdens het OT met 5 % steeg als gevolg van de desinvestering en de sluiting van productievestigingen.

4.4.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(110)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Totaal verkoopvolume op de markt van de Unie (m3)

821 341

818 621

757 103

680 243

Index

100

100

92

83

Marktaandeel

44 %

41 %

36 %

32 %

Index

100

93

83

73

Bron: klager, in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en Eurostat.

(111)

Gedurende de beoordelingsperiode daalde het totale verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk met 17 %. Het verkoopvolume in de Unie bleef van 2017 tot 2018 op hetzelfde niveau, maar vertoonde in 2019 een afname met 8 %, en tussen 2019 en het OT een verdere afname met 9 %.

(112)

In combinatie met de daling van de verkoop nam het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 27 % af, terwijl een onveranderlijk dalende trend de marktpositie van de bedrijfstak van de Unie deed slinken van een marktaandeel van 44 % in 2017 tot 32 % in het onderzoektijdvak.

4.4.2.3.   Groei

(113)

Hoewel er sprake was van een marktexpansie, met een toenemend verbruik in de Unie, blijkt uit de bovenstaande cijfers dat de bedrijfstak van de Unie aanzienlijke dalingen heeft gekend op het gebied van productie, verkoopvolume en marktaandeel.

4.4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(114)

De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 6

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Aantal werknemers

6 039

5 960

5 325

5 308

Index

100

99

88

88

Productiviteit (m3/werknemer)

163

169

165

160

Index

100

104

102

98

Bron: klager en in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(115)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie nam in de beoordelingsperiode met 12 % af. De werkgelegenheid is van 2017 tot 2018 relatief stabiel gebleven, hoewel zelfs in deze relatief stabiele periode het aantal werknemers met 79 afnam. De werkgelegenheid is in 2019 verder aanzienlijk teruggelopen en heeft zich in het onderzoektijdvak niet meer hersteld, maar is in mindere mate blijven dalen.

(116)

Gezien de afname van de productie en de werkgelegenheid is de productiviteit van de arbeidskrachten in de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt in per werknemer geproduceerde ton per jaar, in de beoordelingsperiode met 2 % gedaald. Dit cijfer steeg van 2017 tot 2018 met 4 % en daalde in de daaropvolgende perioden.

4.4.2.5.   Hoogte van dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(117)

Alle dumpingmarges lagen aanzienlijk boven de de-minimisdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit het betrokken land.

(118)

Dit is het eerste antidumpingonderzoek ten aanzien van het betrokken product. Daarom waren er geen gegevens beschikbaar om de gevolgen van mogelijke eerdere dumping vast te stellen.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

4.4.3.1.   Prijzen en factoren die prijzen beïnvloeden

(119)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 7

Verkoopprijzen in de Unie

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie op de totale markt (EUR/m3)

717

746

732

694

Index

100

104

102

97

Productiekosten per eenheid (EUR/m3)

629

670

713

692

Index

100

107

113

110

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(120)

De verkoopprijzen op de markt van de Unie voor verkoop aan niet-verbonden partijen daalden tijdens de beoordelingsperiode van 717 EUR/m3 tot 694 EUR/m3; dit is een daling met 3 %. In 2018 kende het prijsniveau een lichte, maar tijdelijke stijging van 4 %, die in de daaropvolgende perioden afzwakte.

(121)

In dezelfde periode stegen de productiekosten per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie met 10 %. De productiekosten werden beïnvloed door de prijsontwikkeling van de voornaamste grondstof, fineer van berkenstammen, en de moeilijkheden om ten volle te profiteren van schaalvoordelen wegens de vermindering van de verkoop en de productie.

4.4.3.2.   Loonkosten

(122)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 8

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

23 474

23 542

23 733

23 690

Index

100

100

101

101

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(123)

De gemiddelde loonkosten per werknemer stegen in de beoordelingsperiode met 1 %.

4.4.3.3.   Voorraden

(124)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 9

Voorraden

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Eindvoorraden (m3)

30 894

43 550

35 706

37 685

Index

100

141

116

122

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

3,1 %

4,3 %

4,1 %

4,4 %

Index

100

137

129

141

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(125)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie stegen in de beoordelingsperiode met 22 %. De sterke stijging met 41 % deed zich voor tussen 2017 en 2018, waarbij de voorraden in 2018 hun maximumniveau bereikten. Daarna slaagde de bedrijfstak van de Unie erin de voorraden in 2019 met 25 % te verminderen door de productie aan te passen. Van 2019 tot het eind van het OT namen de voorraden echter weer met 6 % toe als gevolg van de voortdurende daling van de verkoop in de Unie. De eindvoorraden, uitgedrukt als percentage van de productie, namen toe van 3,1 % in 2017 tot 4,4 % in het OT.

4.4.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(126)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 10

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

9,7 %

7,4 %

0,2 %

– 2,8 %

Index

100

76

2

– 28

Kasstroom (EUR)

191 991 172

187 065 363

175 135 121

165 108 224

Index

100

97

91

86

Investeringen (EUR)

14 326 493

12 473 095

11 169 293

14 237 597

Index

100

87

78

99

Rendement van investeringen

20 %

11 %

0 %

– 2 %

Index

100

55

2

– 10

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(127)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen uit de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten is tijdens de gehele beoordelingsperiode ingezakt en daalde van bijna 10 % in 2017 tot – 3 % in het onderzoektijdvak.

(128)

Zoals in punt 4.4.3.1 is uiteengezet, zijn de kosten van de producenten in de Unie aanzienlijk sterker gestegen dan hun prijzen. Vanwege de neerwaartse druk veroorzaakt door de invoer met dumping uit Rusland, zowel qua volume als qua prijsniveau, kon de bedrijfstak van de Unie de prijzen niet in dezelfde mate verhogen als de mate waarin de kosten stegen. Gedurende de beoordelingsperiode werden immers grote en gestaag toenemende volumes uit Rusland ingevoerd tegen prijzen die tijdens de beoordelingsperiode voortdurend laag waren en een duidelijk dalende trend volgden. De gemiddelde prijs van de Russische invoer lag aanzienlijk onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Dit beperkte de mogelijkheden om een prijsverhoging door te voeren, wat gezien de stijgende grondstofkosten en de groeiende vraag te verwachten zou zijn geweest. Dit heeft de winstgevendheid zodanig gedrukt en doen dalen dat de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak verlies leed.

(129)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De trend in de nettokasstroom vertoonde tijdens het onderzoektijdvak een negatieve ontwikkeling, met jaarlijkse dalingen die leidden tot een totale daling van 14 % tussen 2017 en het OT. Het vermogen om kapitaal aan te trekken werd negatief beïnvloed door de daling van de winst.

(130)

Het niveau van jaarlijkse investeringen daalde in de beoordelingsperiode met 1 %, maar kromp tussen 2018 en 2019 met 22 % om in het OT nog maar net tot het niveau van 2017 terug te komen. Terwijl de aanvankelijke dalingen worden verklaard door de ontwikkeling van de markt en de gevolgen daarvan voor de verkoop en de winstgevendheid, was de recente stijging in het OT gericht op het behoud van de bestaande capaciteit en de geplande vervanging van noodzakelijke productiemiddelen.

(131)

Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Dit rendement vertoonde tijdens de beoordelingsperiode een dalende lijn en verdampte van 20 % in 2017 tot – 2 % in het OT. Ondanks het feit de men is blijven investeren om het concurrentievermogen op peil te houden, blijkt uit de negatieve ontwikkeling dat het rendement van die investeringen tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk is gedaald.

4.4.4.   Conclusie inzake schade

(132)

Tegen de achtergrond van een aanzienlijke toename van het verbruik in de Unie (+ 14 %) nam de invoer uit Rusland in de beoordelingsperiode nog sterker toe (+ 37 %), tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderboden. Hierdoor konden de Russische producenten-exporteurs in het OT een marktaandeel van 56 % verwerven (tegenover 46 % in 2017).

(133)

In deze omstandigheden kon de bedrijfstak van de Unie niet alleen niet profiteren van een groeiende markt, maar verslechterde ook zijn economische situatie, zoals blijkt uit de negatieve ontwikkeling van alle belangrijke macro-indicatoren: productie (– 14 %), verkoop in de Unie (– 17 %) en een aanzienlijke vermindering van het marktaandeel (van 44 % tot 32 %) in de beoordelingsperiode.

(134)

Om het hoofd te bieden aan de druk van de lage Russische prijzen trachtte de bedrijfstak van de Unie de kosten te verlagen en werden er aanpassingen in het personeelsbestand (– 12 %) doorgevoerd. Als gevolg van de druk door de invoer met dumping uit Rusland in de vorm van stijgende hoeveelheden en lage prijzen, daalde de verkoop in de Unie echter en namen de voorraden in de beoordelingsperiode snel toe (+ 22 %), waarbij in 2018 het maximale niveau (+ 41 %) werd bereikt.

(135)

De productiekosten van de bedrijfstak van de Unie namen tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk toe (+ 10 %), voornamelijk als gevolg van een sterke stijging van de grondstoffenprijzen.

(136)

De kosten van de bedrijfstak van de Unie stegen sterker dan de verkoopprijzen, met als gevolg dat de winstgevendheid in de beoordelingsperiode instortte en omsloeg van een gezonde situatie (+ 10 %) in 2017 tot een onhoudbare verliesgevende situatie (– 3 %) in het OT.

(137)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie in dit stadium tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

5.1.   Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit het betrokken land aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie tevens onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping uit het betrokken land, niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Deze factoren zijn: invoer uit derde landen, uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, verbruik, concurrentienadeel bij de toegang tot de belangrijkste grondstof, schade door eigen toedoen, stakingen in Finland, gevolgen van de COVID-19-crisis, vergelijkbaarheid van producten.

5.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(138)

De verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie viel samen met een aanzienlijke en stijgende marktpenetratie van de toegenomen invoer uit Rusland, waarmee de prijzen van de bedrijfstak van de Unie voortdurend werden onderboden en in elk geval de prijzen werden gedrukt. In dit opzicht heeft de ontwikkeling van de invoervolumes en -prijzen, zoals weergegeven in de tabellen 2 en 3, de prijsniveaus van de bedrijfstak van de Unie gedrukt, zodat er sprake is van een oorzakelijk verband tussen beide.

(139)

De invoer uit Rusland steeg tijdens de beoordelingsperiode met 37 %: van ongeveer 870 050 m3 in 2017 (goed voor een marktaandeel van 46 %) tot 1 192 712 m3 tijdens het OT (goed voor een marktaandeel van 56 %). Deze stijgende invoer vond gedurende de beoordelingsperiode plaats tegen prijzen die lager waren dan die van de bedrijfstak van de Unie en in elk geval tegen prijsniveaus die leidden tot een verhindering van prijsverhogingen. De bedrijfstak van de Unie kon zijn prijzen immers niet verhogen om gelijke tred te houden met de stijging van de productiekosten.

(140)

Dit had in het OT een sterk negatief effect op de bedrijfstak van de Unie. Gezien de stijgende kosten en de prijsdruk door de invoer met dumping uit Rusland kon de bedrijfstak van de Unie geen houdbare prijzen vaststellen, waardoor de winstgevendheid zeer sterk daalde en van 10 % tot onder de nul dook (– 3 %), met een verslechtering van de financiële indicatoren tot gevolg.

(141)

Daarom werd voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit Rusland aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht op het gebied van prijs en volume.

5.3.   Gevolgen van andere factoren

5.3.1.   Invoer uit derde landen

(142)

Om het volume van de invoer uit derde landen te bepalen, heeft de Commissie, zoals uiteengezet in punt 4.3.1, dezelfde ratio (Taric/GN) toegepast die na de opening van het onderzoek is waargenomen tussen het invoervolume voor de volledige GN-code en de invoer van het betrokken product op basis van de Taric-gegevens. De enige derde landen van waaruit aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie werden ingevoerd, waren Belarus en Oekraïne. Voor Belarus is de ratio vastgesteld op 43 %.

(143)

Voor Oekraïne trof de Commissie in de gerapporteerde statistieken vertekende gegevens aan op het niveau van de aanvullende eenheid (in dit geval kubieke meter). Om een correcte vergelijking mogelijk te maken, heeft de Commissie daarom besloten het gerapporteerde gewicht (ton), een betrouwbaardere en stabielere reeks gegevens, om te rekenen in kubieke meter.

(144)

Voor de omrekening van ton in kubieke meter heeft de Commissie gebruikgemaakt van een omrekeningssleutel, namelijk de “modus” van Rusland en Belarus voor volume en gewicht op Taric-niveau na de opening van het onderzoek (modus wordt gedefinieerd als de waarde die het vaakst voorkomt in een reeks gegevenswaarden). De omrekeningssleutel voor de omrekening van het aantal ingevoerde ton uit Oekraïne in kubieke meter werd vastgesteld op 0,69.

(145)

De Commissie heeft de prijzen van de invoer vastgesteld op basis van de gegevens op GN-niveau (EUR/ton), zoals uiteengezet in punt 4.3.3.

(146)

Het volume van de invoer uit andere derde landen heeft zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 11

Invoer uit derde landen

Land

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Oekraïne

Volume (m3)

82 029

100 935

104 962

106 785

 

Index

100

123

128

130

 

Marktaandeel

4 %

5 %

5 %

5 %

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

651

725

641

616

 

Index

100

111

98

95

Belarus

Volume (m3)

81 638

112 922

75 961

93 231

 

Index

100

138

93

114

 

Marktaandeel

4 %

6 %

4 %

4 %

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

403

481

387

363

 

Index

100

119

96

90

Andere derde landen (12)

Volume (m3)

18 668

34 486

60 822

57 354

 

Index

100

185

326

307

 

Marktaandeel

1 %

2 %

3 %

3 %

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

566

576

565

561

 

Index

100

102

100

99

Totaal van alle derde landen behalve Rusland

Volume (m3)

182 335

248 344

241 746

257 371

 

Index

100

136

133

141

 

Marktaandeel

10 %

12 %

12 %

12 %

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

537

574

535

520

 

Index

100

107

100

97

Bron: Eurostat.

(147)

In vergelijking met Rusland hebben Belarus en Oekraïne slechts een beperkte marktpositie in de Unie. In de beoordelingsperiode bleef hun marktaandeel stabiel, met geen of minimale schommelingen, op een niveau van respectievelijk 4 % en 5 %. Alle andere derde landen hebben hun marktpositie licht verhoogd van een marktaandeel van 1 % tot een nog steeds zeer laag marktaandeel van 3 %. Het gecombineerde marktaandeel van de invoer uit alle derde landen behalve Rusland steeg van 2017 tot 2018 met 2 %, en bleef daarna stabiel op een niveau van 12 %.

(148)

Wat de prijzen tijdens de beoordelingsperiode betreft, verkocht Oekraïne het betrokken product tegen iets hogere prijzen dan Rusland, terwijl Belarus het betrokken product tegen lagere prijzen verkocht. De lagere prijzen uit Belarus zijn te verklaren door de beperkte technologie van het land, waardoor slechts zeer specifieke producten en producten van goedkopere kwaliteit op de markt kunnen worden gebracht. In tegenstelling tot Belarus heeft de invoer uit Rusland betrekking op berkentriplex en -multiplex van hogere kwaliteit, waardoor de gemiddelde prijzen hoger liggen.

(149)

Op basis daarvan kwam de Commissie tot de voorlopige conclusie dat het effect van de invoer uit andere landen geen afbreuk doet aan het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit Rusland en de materiële schade die de producenten in de Unie hebben geleden.

5.3.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(150)

De uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 12

Uitvoerprestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

 

2017

2018

2019

Onderzoektijdvak

Uitvoervolume (m3)

98 324

96 327

93 892

101 866

Index

100

98

95

104

Gemiddelde prijs (EUR/m3)

689

755

752

705

Index

100

110

109

102

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(151)

Het uitvoervolume van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie steeg in de beoordelingsperiode met 4 %. Van 2017 tot 2019 daalde de uitvoer met 5 %, gevolgd door een stijging met 9 % in het OT. De gemiddelde prijzen van de uitvoer stegen in de beoordelingsperiode met 2 %. De gemiddelde prijzen stegen van 2017 tot 2018 met 10 % en daalden in de daaropvolgende perioden.

(152)

Gezien de positieve ontwikkeling van zowel het uitvoervolume als de gemiddelde prijzen tijdens de beoordelingsperiode heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat het effect van de uitvoerprestaties niet kon hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

5.3.3.   Concurrentienadeel bij de toegang tot de belangrijkste grondstof

(153)

Sommige partijen stelden dat de bedrijfstak van de Unie in vergelijking met Rusland te lijden heeft onder een beperkte beschikbaarheid van de belangrijkste grondstof, namelijk berkenstammen. Deze beperkte beschikbaarheid van grondstoffen zou de oorzaak zijn van de lagere productievolumes, de kostenstijgingen en derhalve van de schade.

(154)

Aangezien de producenten in de Unie voldoende toegang hebben tot berkenstammen, verklaart de toegang tot de belangrijkste grondstof, berkenstammen, de schade niet. De toename van de voorraden bewijst dat het probleem niet bij de productie ligt, maar eerder bij de commercialisering ervan. De daling van de productie tijdens de beoordelingsperiode kan derhalve niet worden verklaard door de beschikbaarheid van hout.

(155)

Wat het gestelde kostennadeel betreft, heeft het onderzoek uitgewezen dat de prijs van berkenstammen een belangrijke factor is die invloed heeft op de stijging van de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie. De kosten van grondstoffen en het effect daarvan op de totale stijging van de productiekosten voor de bedrijfstak van de Unie doen echter niets af aan het oorzakelijk verband. Dit blijkt met name uit het feit dat de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie tussen 2019 en het OT zijn gedaald, terwijl dit niet tot een verbetering van de winstgevendheid heeft geleid.

5.3.4.   Schade door eigen toedoen

(156)

Sommige partijen voerden aan dat de bedrijfstak van de Unie ongerechtvaardigde investeringen in capaciteitsuitbreiding heeft gedaan toen de verkoop terugliep, en dat dit een bron van de schade vormde.

(157)

De productiecapaciteit van de Unie is in de beoordelingsperiode echter in totaal met 3 % gedaald. De productiecapaciteit van de Unie is in 2018 en 2019 licht gestegen, maar over de gehele beoordelingsperiode gezien is de bedrijfstak van de Unie gekrompen. De stelling dat investeringen in capaciteitsuitbreiding een bron van schade vormden, is derhalve ongegrond.

5.3.5.   Stakingen in Finland

(158)

Volgens sommige partijen zou de daling van de productie te wijten zijn aan een aantal stakingen die in december 2019 en begin 2020 in Finse fabrieken hebben plaatsgevonden.

(159)

De Commissie heeft voorlopig geconcludeerd dat de stakingen in de fabrieken in Finland het oorzakelijk verband niet afzwakken; de impact ervan was namelijk beperkt, zowel geografisch (Finland) als in de tijd (de stakingen vonden plaats tussen december 2019 en januari 2020).

5.3.6.   Gevolgen van de COVID-19-crisis

(160)

Sommige partijen voerden aan dat de Commissie de gegevens over eind 2019 en de eerste helft van 2020 met bijzondere voorzichtigheid moet bekijken, teneinde de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de economie te onderscheiden van de gevolgen van de vermeende invoer met dumping.

(161)

Uit het onderzoek is gebleken dat de vraag naar berkentriplex en -multiplex in het tweede kwartaal van 2020 relatief stabiel is gebleven. Bovendien waren er geen grote verstoringen in de bevoorradingsketen en werd ook de uitvoer in deze periode voortgezet. De Commissie concludeerde derhalve dat de gevolgen van de COVID-19-crisis het oorzakelijk verband niet afzwakken.

5.3.7.   Vergelijkbaarheid van het product

(162)

Sommige partijen voerden aan dat het door de Russische bedrijfstak vervaardigde berkentriplex en -multiplex niet concurreert met het door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde triplex en multiplex, aangezien zij verschillende kwaliteiten zouden vervaardigen die voor verschillende segmenten bestemd zijn, en dat de invoer uit Rusland derhalve niet de oorzaak van de schade is.

(163)

Uit de vergelijking van de verschillende productsoorten die door de bedrijfstak van de Unie worden verkocht en de productsoorten die door de Russische producenten-exporteurs worden verkocht, blijkt echter dat de productsoorten sterk op elkaar lijken en vaak zelfs identiek zijn, en dat zij voorts in hoge mate onderling uitwisselbaar zijn. Bovendien heeft het onderzoek uitgewezen dat zowel de bedrijfstak van de Unie als de Russische producenten de belangrijkste sectoren beleveren die berkentriplex en -multiplex gebruiken. Zoals uiteengezet in punt 2, is uit het onderzoek in elk geval gebleken dat het bij de producten die door de bedrijfstak van de Unie en de Russische producent-exporteurs worden verkocht om soortgelijke producten gaat, aangezien zij dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt. Derhalve wordt het argument niet gegrond geacht.

5.4.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(164)

In het licht van de bovenstaande overwegingen heeft de Commissie voorlopig een oorzakelijk verband vastgesteld tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit Rusland. Als gevolg van de aanzienlijke toename van de invoer met dumping uit Rusland kon de bedrijfstak van de Unie geen houdbare prijzen vaststellen, wat heeft geleid tot een sterke verslechtering van zijn economische situatie.

(165)

De Commissie heeft een onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en het schadelijke effect van de invoer met dumping.

(166)

Op basis van het voorgaande heeft de Commissie in dit stadium geconcludeerd dat de invoer met dumping uit het betrokken land de bedrijfstak van de Unie materiële schade heeft berokkend en dat de andere factoren, ongeacht of ze nu individueel dan wel collectief werden beschouwd, geen afbreuk deden aan het causale verband tussen de invoer met dumping en de materiële schade.

6.   NIVEAU VAN DE MAATREGELEN

(167)

Om het niveau van de maatregelen te bepalen, heeft de Commissie beoordeeld of een recht lager dan de dumpingmarge toereikend zou zijn om de schade voor de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de invoer met dumping op te heffen.

6.1.   Schademarge

(168)

De schade zou worden weggenomen indien de bedrijfstak van de Unie een nagestreefde winst zou kunnen behalen door tegen een richtprijs te verkopen in de zin van artikel 7, leden 2 quater en 2 quinquies, van de basisverordening.

(169)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening hield de Commissie bij de bepaling van de nagestreefde winst rekening met de volgende factoren: de mate van winstgevendheid vóór de toename van de invoer uit het betrokken land, de mate van winstgevendheid die vereist is ter dekking van alle kosten en investeringen, onderzoek en ontwikkeling (O & O) en innovatie, alsmede de onder normale mededingingsvoorwaarden te verwachten mate van winstgevendheid. Die winstmarge mag niet lager zijn dan 6 %.

(170)

In eerste instantie heeft de Commissie een basiswinst vastgesteld die alle kosten onder normale mededingingsvoorwaarden dekt. De Commissie heeft de winsten in aanmerking genomen die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie behaalden voordat de oneerlijke invoer uit Rusland toenam en de bedrijfstak van de Unie begon te schaden. Die winstmarge werd vastgesteld op 9,7 %, wat overeenstemt met het winstniveau van de bedrijfstak van de Unie in 2017.

(171)

Sommige producenten in de Unie stelden dat hun niveau van investeringen, onderzoek en ontwikkeling (O & O) en innovatie tijdens de beoordelingsperiode onder normale mededingingsvoorwaarden hoger zou zijn geweest.

(172)

De Commissie heeft dit argument in overweging genomen, maar merkte op dat het niveau van de investeringen tijdens het OT ondanks een dalende omzet hoger was dan in de twee voorgaande jaren en zeer dicht bij het niveau van de investeringen in 2017 lag, toen de bedrijfstak van de Unie een gemiddelde winst van 9,7 % behaalde. Op grond hiervan, en ook omdat investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O & O) en innovatie een prospectief karakter hebben en worden gebaseerd op investeringsplannen, heeft de Commissie deze argumenten voorlopig niet aanvaard.

(173)

Op basis hiervan is een geen schade veroorzakende prijs van 766,33 EUR/kubieke meter berekend door de bovengenoemde winstmarge van 9,7 % op te tellen bij de productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gedurende het OT.

(174)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quinquies, van de basisverordening beoordeelde de Commissie als laatste stap de toekomstige kosten voortvloeiend uit multilaterale milieuovereenkomsten en de bijbehorende protocollen waarbij de Unie partij is en uit de in bijlage I bis vermelde IAO-verdragen, die de bedrijfstak van de Unie tijdens de periode van toepassing van de maatregel uit hoofde van artikel 11, lid 2, zal maken. Op basis van de op afstand getoetste antwoorden op de vragenlijst en het beschikbare bewijsmateriaal dat door sommige van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is verstrekt, heeft de Commissie extra kosten van 6,68 EUR/kubieke meter vastgesteld. Daarvan heeft zij de werkelijke kosten voor de naleving van dergelijke verdragen tijdens het OT afgetrokken, namelijk 5,28 EUR/meeteenheid, wat een resultaat van 1,40 EUR/kubieke meter oplevert. Dit verschil is toegevoegd aan de geen schade veroorzakende prijs.

(175)

Op basis hiervan berekende de Commissie een geen schade veroorzakende prijs van 767,73 EUR/kubieke meter voor het soortgelijke product van de bedrijfstak van de Unie door de bovengenoemde streefwinstmarge toe te passen op de productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak en vervolgens per productsoort de correcties op grond van artikel 7, lid 2 quinquies, toe te passen.

(176)

De Commissie heeft vervolgens het niveau van de prijsbederfmarge bepaald door de gewogen gemiddelde invoerprijs van de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs in het betrokken land, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de gewogen gemiddelde, geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product dat in het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie werd verkocht. Als uit deze vergelijking een verschil naar voren kwam, werd dit uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer.

(177)

Het schadeopheffende prijsniveau voor “andere medewerkende ondernemingen” en voor “alle andere ondernemingen” wordt op dezelfde manier vastgesteld als de dumpingmarge voor deze ondernemingen.

Onderneming

Dumpingmarge (%)

Schademarge (%)

Sveza-groep

15,9 %

30,9 %

Syktyvkar Plywood Mill Ltd.

15,0 %

43,8 %

Zheshartsky LРK LLC

15,3 %

54,0 %

Andere medewerkende ondernemingen

15,7 %

38,1 %

Alle andere ondernemingen

15,9 %

54,0 %

7.   BELANG VAN DE UNIE

(178)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of zij duidelijk kon concluderen dat het niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen vast te stellen, ondanks de vaststelling van schade veroorzakende dumping. Het belang van de Unie is vastgesteld aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

7.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(179)

De bedrijfstak van de Unie bestaat uit een vijftiental ondernemingen. Deze ondernemingen liggen geografisch gezien meestal in de nabijheid van de berkenbosgebieden in Noordoost-Europa (Finland, de Baltische landen en Polen) en stellen rechtstreeks meer dan 5 000 werknemers tewerk. De meerderheid van de producenten in de Unie steunde de klacht, twee namen een neutraal standpunt in en geen van hen was tegen de opening van het onderzoek.

(180)

De huidige niveaus van winstgevendheid zijn onhoudbaar. Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat zal stellen een deel van het verloren marktaandeel terug te winnen en prijzen vast te stellen op een niveau dat ten minste de kosten dekt.

(181)

Het uitblijven van maatregelen zal waarschijnlijk aanzienlijke negatieve gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de Unie in de vorm van een verdere verhindering van prijsverhogingen en een verdere daling van de verkoop; dat vertaalt zich in meer verliezen en waarschijnlijk de sluiting van productievestigingen en ontslagen.

(182)

Derhalve concludeert de Commissie dat de instelling van voorlopige maatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

7.2.   Belang van de niet-verbonden importeurs en handelaren

(183)

29 importeurs hebben zich kenbaar gemaakt en er zijn een aantal standpunten en opmerkingen ontvangen. Zoals in punt 1.6.2 is vermeld, heeft de Commissie een steekproef samengesteld van drie importeurs, die de vragenlijsten hebben ingevuld.

(184)

Verschillende importeurs voerden aan dat de instelling van antidumpingrechten de materiaalkosten voor hen en voor hun afnemers zou doen stijgen. Deze extra kosten zouden moeilijk te dekken zijn en derhalve een bedreiging vormen voor hun winstgevendheid en concurrentievermogen. Voorts werd aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie onvoldoende capaciteit heeft om te voldoen aan de vraag in de Unie, die op ongeveer 2,1 miljoen m3 wordt geraamd, zodat de maatregelen volgens hen tot een tekort op de markt zouden leiden. Voorts werden er argumenten aangevoerd betreffende het feit dat de producenten in de Unie geen belangstelling hebben om kleine ondernemingen te beleveren en weigeren bepaalde materialen te leveren.

(185)

Wat de economische gevolgen voor de importeurs betreft, is uit het onderzoek gebleken dat de in de steekproef opgenomen importeurs een gewogen winst van 4,7 % behalen, met een verschillend aandeel berkentriplex en -multiplex in hun productassortimenten. Hoewel het door de importeurs gedistribueerde aandeel van Russisch triplex en multiplex zou kunnen dalen indien de maatregelen worden ingesteld, wordt bovendien niet verwacht dat het niveau van de maatregelen zal leiden tot een volledige stopzetting van de Russische invoer. Aangezien er ook alternatieve bevoorradingsbronnen zijn in de buurlanden, zoals Oekraïne en Belarus, zal het effect van de maatregelen op de winstgevendheid en het concurrentievermogen van de importeurs naar verwachting beperkt zijn. Op het belang van de gebruikers wordt in punt 7.3 ingegaan.

(186)

Wat het toeleveringsrisico betreft, zal het niveau van de maatregelen er waarschijnlijk niet toe leiden dat de invoer uit Rusland wordt stopgezet, maar er veeleer voor zorgen dat berkentriplex en -multiplex verder tegen billijke prijzen uit Rusland kan worden betrokken. Bovendien kan berkentriplex en -multiplex nog steeds worden ingevoerd uit andere derde landen, zoals Oekraïne en Belarus.

(187)

Wat de levering van kleine hoeveelheden aan consumenten betreft, is uit het onderzoek gebleken dat de bedrijfstak van de Unie een uitgebreid netwerk van verbonden en niet-verbonden detailhandelaren heeft ontwikkeld, waardoor kleine afnemers kunnen worden bereikt die niet de capaciteit hebben om hele containers te kopen. Bovendien kan, zoals hierboven vermeld, elke consument het betrokken product bij Russische producenten blijven betrekken.

(188)

Uit het onderzoek is ook gebleken dat de bedrijfstak van de Unie over de nodige uitrusting en capaciteit beschikt om zich aan te passen aan de specifieke productvereisten van afnemers en dus in staat is alle vereiste productsoorten te produceren.

(189)

Er kan worden geconcludeerd dat de antidumpingmaatregelen op het vastgestelde niveau negatieve gevolgen kunnen hebben voor sommige niet-verbonden importeurs. Die gevolgen hoeven over het algemeen echter niet ingrijpend te zijn en zullen grotendeels afhankelijk zijn van het bedrijfsmodel van de importeurs, de verscheidenheid van hun toeleveringsbronnen en de mate waarin toegenomen kosten aan hun afnemers worden doorberekend.

(190)

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie voorlopig vastgesteld dat eventuele negatieve gevolgen van de maatregelen voor de niet-verbonden importeurs als geheel naar verwachting beperkt zullen zijn en niet zullen opwegen tegen de positieve gevolgen van de maatregelen voor de producenten in de Unie.

7.3.   Belang van de gebruikers

(191)

Dertien gebruikers hebben zich kenbaar gemaakt. Negen gebruikers hebben opmerkingen en/of antwoorden op de vragenlijst ingediend.

(192)

Gezien het gebrek aan versies voor raadpleging door belanghebbenden, heeft de Commissie de meeste gebruikers die een ingevulde vragenlijst hebben ingediend, aangemaand om ontbrekende gegevens te verstrekken. In dit stadium is bij slechts één ingevulde vragenlijst een niet-vertrouwelijke versie gevoegd, namelijk die van Emiliana Imballaggi S.p.A., een bedrijf dat berkentriplex en -multiplex voor de verpakkingssector betrekt.

(193)

Er werden argumenten aangevoerd dat de instelling van antidumpingrechten de kosten voor gebruikers zou verhogen en dat die kosten moeilijk aan afnemers zouden kunnen worden doorberekend, waardoor hun winstgevendheid en concurrentievermogen in het gedrang zouden komen.

(194)

Berkentriplex en -multiplex wordt in verschillende sectoren gebruikt. Afhankelijk van het kostenaandeel van berkentriplex en -multiplex in de totale kosten voor die sector en het vermogen om de kosten door te berekenen aan de downstreamconsument, zal de instelling van maatregelen waarschijnlijk verschillende gevolgen hebben voor de gebruikers. Gedetailleerde informatie van gebruikers en een niet-vertrouwelijke versie werden verstrekt door slechts één onderneming die triplex en multiplex gebruikt voor de verpakkingssector. Bovendien heeft de klager een onafhankelijke studie voorgelegd waarin het verwachte effect van de maatregelen op de gebruikers wordt geanalyseerd en waarbij werd uitgegaan van theoretische rechten van 20 % tot 30 %.

(195)

De voornaamste sectoren in de Unie die berkentriplex en -multiplex gebruiken zijn, gerangschikt naar verbruik: de bouw (39 %), de transportsector (27 %), de meubelsector (10 %) en de verpakkingssector (8 %). Op basis van de beschikbare informatie werden de gevolgen van de maatregelen voor de sectoren die het grootste deel van het verbruik van berkentriplex en -multiplex voor hun rekening nemen, voorlopig beoordeeld als beperkt of verwaarloosbaar. Degenen die mogelijk de grootste gevolgen van de rechten zullen ondervinden, zijn de producenten van verpakkingen en parket. Maar zelfs in deze sectoren zijn de gevolgen van de maatregelen beperkt. Voor de verpakkingssector worden de gevolgen voor de kostenstructuur geraamd op ongeveer 2 % tot 4 %, wat naar verwachting aan de afnemers zal kunnen worden doorberekend. Wat de sector parket en vloerbedekking betreft, zijn er voor berkentriplex en -multiplex diverse vervangingsproducten, zoals andere houtsoorten en alternatieve materialen. Ook daarom zullen de gevolgen van een mogelijk licht hogere kostprijs van berkentriplex en -multiplex naar verwachting beperkt zijn.

(196)

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie voorlopig vastgesteld dat eventuele negatieve gevolgen van de maatregelen voor de gebruikers naar verwachting beperkt zullen zijn en niet zullen opwegen tegen de positieve gevolgen van de maatregelen voor de producenten in de Unie.

7.4.   Belang van de leveranciers

(197)

Drie leveranciers hebben zich als belanghebbende gemeld.

(198)

Alle drie ondernemingen leveren machines, houtbewerkingsuitrusting of materialen voor de productie van berkentriplex en -multiplex aan Russische producenten-exporteurs. De ondernemingen voerden aan dat de instelling van maatregelen zou leiden tot een daling van de invoer uit Rusland, waardoor de Russische producenten-exporteurs minder zouden investeren in uitrusting, wat op zijn beurt dan weer negatieve gevolgen zou hebben voor hun activiteiten.

(199)

De Commissie verwacht dat Russische investeringen in uitrusting geen noemenswaardige gevolgen zullen ondervinden, aangezien het niveau van de maatregelen naar verwachting geen stopzetting van de Russische invoer tot gevolg zal hebben. Anderzijds zullen de maatregelen de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk in staat stellen in uitrusting te investeren en dus positieve gevolgen hebben voor de leveranciers van houtbewerkingsuitrusting in de Unie.

(200)

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie voorlopig vastgesteld dat eventuele negatieve gevolgen van de maatregelen voor leveranciers als geheel naar verwachting beperkt zullen zijn en niet zullen opwegen tegen de positieve gevolgen van de maatregelen voor de producenten in de Unie.

7.5.   Overige belanghebbenden: producenten van triplex en multiplex van andere houtsoorten, milieubelangen en COVID-19

(201)

Drie nationale verenigingen (uit Frankrijk, Italië en Spanje) die producenten van triplex en multiplex van populier, grenen en andere houtsoorten vertegenwoordigen, hebben zich als belanghebbenden gemeld. Volgens hen zijn het betrokken product en hun producten weliswaar verschillende producten, maar zou er toch sprake kunnen zijn van een zekere mate van vervanging. Zij stellen dat de prijzen van berkentriplex en -multiplex van oudsher hoger lagen, maar dat een deel van de vraag waarin van oudsher werd voorzien door andere houtsoorten, zoals populier, grenen en okoumé, door de dumpingprijzen van berkentriplex en -multiplex uit Rusland is weggeleid en dat die dumpingprijzen dus een bedreiging vormden voor de waardeketen die tot stand is gebracht in andere houtsectoren. Daarom steunen zij de instelling van maatregelen.

(202)

Verscheidene partijen voerden aan dat de instelling van rechten koolstoflekkage zou kunnen veroorzaken doordat Russisch berkentriplex en -multiplex wordt vervangen door Chinees populierentriplex en -multiplex of triplex en multiplex uit andere landen die verder van Europa liggen, waardoor de vervoersemissies zouden toenemen en het risico zou ontstaan dat vervangingsproducten minder duurzaam zijn dan Russisch berkentriplex en -multiplex. De Commissie merkte op dat het niveau waarop de maatregelen zullen worden ingesteld naar verwachting niet tot een stopzetting van de Russische invoer zal leiden. Bovendien werd niet aangetoond dat, indien de invoer uit Rusland zou worden vervangen door invoer uit een ander derde land, deze invoer uit China zou komen, noch dat een andere soort houtproductie minder duurzaam zou zijn dan de productie van Russisch berkenhout. Het argument werd derhalve afgewezen.

(203)

De partijen hebben aangevoerd dat rechten de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de gebruikers zouden verergeren. Zoals hierboven uiteengezet, zullen de gevolgen van de maatregelen naar verwachting echter beperkt zijn voor de belangrijkste sectoren die berkentriplex en -multiplex gebruiken. Bovendien beschikt de Commissie op dit ogenblik niet over bewijzen waaruit blijkt welke gevolgen de pandemie zal hebben voor de verschillende sectoren van gebruikers, of dat de gevolgen voor de producenten zouden verschillen van de gevolgen voor de gebruikers. Bij gebrek aan dergelijke bewijzen wordt de COVID-19-crisis beschouwd als een neutrale factor bij de beoordeling van het belang van de Unie.

7.6.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(204)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen zijn om vast te stellen dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om in dit stadium van het onderzoek maatregelen in te stellen op de invoer van berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland.

8.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(205)

Op basis van de conclusies van de Commissie inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

(206)

Er moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld op berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland, en daarbij moet de regel van het laagste recht uit artikel 7, lid 2, van de basisverordening worden gevolgd. De Commissie heeft de prijsbederfmarges en de dumpingmarges vergeleken. Het bedrag van de rechten werd vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, of van de prijsbederfmarge indien deze lager is.

(207)

Gezien het voorgaande moeten de voorlopige antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt worden vastgesteld:

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht

Sveza-groep

15,9 %

Syktyvkar Plywood Mill Ltd.

15,0 %

Zheshartsky LРK LLC

15,3 %

Andere medewerkende ondernemingen

15,7 %

Alle andere ondernemingen

15,9 %

(208)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land en geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Op de invoer van het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen verbonden zijn, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet aan de individuele antidumpingrechten worden onderworpen.

(209)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

(210)

Om het risico op ontwijking als gevolg van het verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur overleggen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. Deze factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vastgestelde vereisten. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, wordt onderworpen aan het antidumpingrecht dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen”.

(211)

Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over de factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele antidumpingrechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en kunnen zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte te controleren en te waarborgen dat het lagere recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving.

9.   INFORMATIE OVER VOORLOPIGE MAATREGELEN

(212)

Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de belanghebbenden op de hoogte gebracht van de beoogde instelling van voorlopige rechten. Deze informatie is ook openbaar gemaakt op de website van DG Handel. Belanghebbenden hebben drie werkdagen de tijd gekregen om opmerkingen in te dienen over de juistheid van de berekeningen die specifiek aan hen zijn meegedeeld.

(213)

Er zijn opmerkingen ontvangen over de nauwkeurigheid van de berekeningen. UPG heeft relevante opmerkingen ingediend die in aanmerking zijn genomen, terwijl de opmerkingen van Sveza Group en Syktyvkar Plywood Mill Ltd niet van invloed waren op de nauwkeurigheid van de berekeningen. De Russische autoriteiten hebben opmerkingen ingediend tegen de instelling van voorlopige maatregelen, maar verstrekten geen specifieke gegevens over de nauwkeurigheid van de berekeningen.

10.   SLOTBEPALINGEN

(214)

Met het oog op een behoorlijk bestuur nodigt de Commissie de belanghebbenden uit schriftelijk te reageren en/of binnen een vaste termijn een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

(215)

De bevindingen betreffende de instelling van voorlopige rechten zijn voorlopig en kunnen in het definitieve stadium van het onderzoek worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van triplex en multiplex dat uitsluitend bestaat uit houten platen met een dikte van niet meer dan 6 mm, met buitenste lagen hout die onder onderverdeling 4412 33 vallen, met ten minste één buitenste laag van berkenhout, al dan niet voorzien van een deklaag, van oorsprong uit Rusland, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 4412 33 00 (Taric-code 4412330010).

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hierna vermelde ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Sveza-groep, bestaande uit zeven producenten-exporteurs: JSC “SVEZA Manturovo”, JSC “SVEZA Novator”, Tyumen Plywood Plant Limited, JSC “SVEZA Ust-Izhora”, JSC “SVEZA Uralskiy”, JSC “SVEZA Kostroma”, JSC “SVEZA Verhnaya Sinyachiha”

15,9 %

C659

Syktyvkar Plywood Mill Ltd.

15,0 %

C660

Zheshartsky LРK LLC

15,3 %

C661

Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in de bijlage

15,7 %

 

Alle andere ondernemingen

15,9 %

C999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die als volgt luidt: “Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) berkentriplex en -multiplex die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in Rusland. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Bij het in de Unie in het vrije verkeer brengen van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Belanghebbenden moeten hun schriftelijke opmerkingen inzake deze verordening binnen 15 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening bij de Commissie indienen.

2.   Belanghebbenden die om een hoorzitting bij de Commissie willen verzoeken, moeten dit binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening doen.

3.   Belanghebbenden die om een hoorzitting bij de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures willen verzoeken, wordt verzocht dit binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening doen. De raadadviseur-auditeur beoordeelt buiten deze termijn ingediende verzoeken en kan in voorkomend geval besluiten die verzoeken te aanvaarden.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 juni 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  PB C 342 van 14.10.2020, blz. 2.

(3)  PB C 428 van 11.12.2020, blz. 27.

(4)  Tron-documenten t20.006971 en t20.006972, beide op datum van 2 november 2020.

(5)  De respectieve vragenlijsten en de vragenlijst van de gebruikers waren op de dag van de opening online beschikbaar op https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2486

(6)  Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (PB C 86 van 16.3.2020, blz. 6).

(7)  Tron-document t21.000594.

(8)  Arrest van het Gerecht van 25 juni 2015, PT Musim Mas, T-26/12, ECLI:EU:T:2015:437, punt 50, zoals in hogere voorziening bevestigd bij arrest van het Hof van Justitie van 26 oktober 2016, PT Musim Mas, C-468/15 P, ECLI:EU:C:2016:803, punten 43 en 44.

(9)  Gegevens afkomstig van Eurostat, gecorrigeerd door toepassing van de in punt 4.3.1 uiteengezette methode.

(10)  Taric-code: 4412330010.

(11)  GN-code: 4412 33 00.

(12)  De ratio (Taric/GN) na de opening van het onderzoek tussen het invoervolume voor de volledige GN-code en de invoer van het betrokken product op basis van de Taric-gegevens, is voor “Andere derde landen” vastgesteld op 3 %.


BIJLAGE

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs

Naam

Aanvullende Taric-code

Arkhangelsk Plywood Plant JSC

C662

CJSC Murom

C663

LLC InvestForest

C664

Joint Stock Company Bryansk Plywood Mill

C665

Joint-Stock Company Krasnyi Yakor

C666

Limited Liability Company Fanernyiy Zavod

C667

Limited Liability Company UPM-Kymmene Chudovo

C668

Murashi Plywood Factory

C669

Parfino Plywood Factori

C670

ZAO Plyterra

C671

Plywood Plant Vlast Truda JSC

C672

Limited Liability Company Vyatsky Plywood Mill

C673


11.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/77


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/941 VAN DE COMMISSIE

van 10 juni 2021

tot vaststelling van een specifieke procedure voor de identificatie van zware bedrijfsvoertuigen die als werkvoertuigen zijn gecertificeerd maar niet als zodanig zijn geregistreerd en het aanbrengen van correcties in de jaarlijkse gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant teneinde met die voertuigen rekening te houden

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad (1), en met name artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om zware bedrijfsvoertuigen die als werkvoertuigen zijn gecertificeerd maar niet als zodanig zijn geregistreerd te identificeren, moeten de gegevens worden gebruikt die door de fabrikanten en de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad (2) zijn gerapporteerd.

(2)

Om de discrepanties in de overeenkomstig Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde gegevens over certificatie en registratie op te lossen, moeten de lidstaten en de fabrikanten opmerkingen kunnen plaatsen bij informatie of in voorkomend geval nieuwe informatie kunnen verstrekken om de eerder gerapporteerde informatie te corrigeren.

(3)

Deze correcties, die voortvloeien uit situaties waarin zware bedrijfsvoertuigen als werkvoertuigen zijn gecertificeerd maar niet als zodanig zijn geregistreerd, en die worden toegepast op de jaarlijkse gemiddelde specifieke CO2-emissies van fabrikanten, moeten evenredig en afschrikkend zijn om juiste en nauwkeurige gegevensverwerking te stimuleren en een foutieve toewijzing van CO2-emissies van dergelijke voertuigen, zij het opzettelijk of als gevolg van nalatigheid, te voorkomen.

(4)

Indien de Commissie van oordeel is dat een voertuig als werkvoertuig had moeten worden geregistreerd, moet zij de door de lidstaten gerapporteerde gegevens dienovereenkomstig corrigeren en het voertuig voor de toepassing van artikel 2, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1242 als werkvoertuig beschouwen.

(5)

Voor de berekening van de jaarlijkse gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant worden foutief ingedeelde zware bedrijfsvoertuigen daarom in aanmerking genomen met de CO2-emissies die zijn bepaald op basis van de missieprofielen bij gebruik als werkvoertuig, die hoger zijn dan de CO2-emissies die zijn bepaald op basis van missieprofielen bij gebruik als voertuig voor bezorgingen en dus minder gunstig zijn voor de fabrikant, alsof het voertuig van begin af aan juist was gecertificeerd als een bezorgingsvoertuig.

(6)

De maatregelen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Identificatie van zware bedrijfsvoertuigen die als werkvoertuigen zijn gecertificeerd maar niet als zodanig zijn geregistreerd

1.   De Commissie stelt een lijst op van zware bedrijfsvoertuigen die op basis van de door de fabrikant krachtens artikel 5 van Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde gegevens als werkvoertuigen zijn gecertificeerd in de zin van artikel 2, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1242, maar die niet als werkvoertuig zijn geregistreerd op basis van de door de lidstaten krachtens artikel 4 van Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde gegevens.

2.   De Commissie verstrekt de relevante delen van de in lid 1 bedoelde lijst aan de in artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2018/956 bedoelde bevoegde instanties en aan de overeenkomstig artikel 5, lid 2, van die verordening door de fabrikant aangewezen contactpunten.

3.   De bevoegde instanties en de fabrikanten kunnen de Commissie binnen een maand nadat zij de lijst overeenkomstig lid 2 hebben ontvangen, verduidelijkingen verstrekken over de juistheid van de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde gegevens.

4.   Nadat de Commissie de verduidelijkingen heeft ontvangen of nadat de in lid 3 bedoelde periode van een maand is verstreken, beoordeelt zij de in lid 1 bedoelde lijst van zware bedrijfsvoertuigen op basis van de overeenkomstig lid 3 verstrekte verduidelijking, de argumenten van de partijen en eventueel nader onderzoek.

5.   Indien de Commissie op basis van het resultaat van de in lid 4 bedoelde beoordeling concludeert dat overeenkomstig lid 1 geïdentificeerde zware bedrijfsvoertuigen terecht niet als werkvoertuigen zijn geregistreerd, brengt zij overeenkomstig artikel 2 correcties aan in de jaarlijkse gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant teneinde met die voertuigen rekening te houden.

6.   De Commissie kan op basis van de technische kenmerken van de desbetreffende voertuigen de aanvankelijk gerapporteerde certificering als werkvoertuig vervangen door een certificering van hetzelfde zware bedrijfsvoertuig in voertuiggroep 4, 5, 9 of 10 van tabel 1 in bijlage I bij Verordening (EU) 2017/2400 van de Commissie (3), die door de fabrikant opnieuw wordt berekend op basis van de technische kenmerken ervan. In dat geval brengt de Commissie de correcties als bedoeld van de jaarlijkse gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant teneinde met die voertuigen rekening te houden, zoals bedoeld in artikel 2, niet aan, maar worden de voertuigen meegenomen in de bepaling van de specifieke CO2-emissies van een fabrikant volgens de bepalingen van Verordening (EU) 2019/1242, met name als de fabrikant op basis van de informatie die op het tijdstip van de verklaring beschikbaar was de redelijkerwijs te verwachten maatregelen heeft genomen om het voertuig op correcte wijze als werkvoertuig aan te duiden.

7.   Indien de Commissie op basis van het resultaat van de in lid 4 bedoelde beoordeling concludeert dat overeenkomstig lid 1 geïdentificeerde zware bedrijfsvoertuigen als werkvoertuigen hadden moeten worden geregistreerd, brengt zij correcties aan in de door de lidstaten krachtens artikel 4 van Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde gegevens en stelt zij de lidstaat waar die zware bedrijfsvoertuigen zijn geregistreerd, van die correctie op de hoogte.

Artikel 2

Aanbrengen van correcties in de gemiddelde specifieke CO2 -emissies

Indien zware bedrijfsvoertuigen overeenstemmen met de bepalingen van artikel 1, lid 5, worden de jaarlijkse gemiddelde specifieke CO2-emissies van de fabrikant als volgt gecorrigeerd:

(avgCO2sg)corr = (Vsg × avgCO2sg + Σv CO2Vv ) / (Vsg + Vocsg),

waarbij:

avgCO2sg = de gemiddelde specifieke CO2-emissies van de fabrikant als gedefinieerd in punt 2.2 van bijlage I bij Verordening (EU) 2019/1242;

Vsg = het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant in de voertuigsubgroep (sg), met uitzondering van werkvoertuigen, overeenkomstig artikel 4, punt a), van Verordening (EU) 2019/1242;

Σv = de som van alle zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant in de voertuigsubgroep (sg) die overeenstemmen met de bepalingen van artikel 1, lid 5;

CO2Vv = het gemiddelde van de CO2-emissies in g/tkm van het werkvoertuig in alle verschillende combinaties van missieprofielen, belastingstoestanden en brandstoftypen, gerapporteerd overeenkomstig Verordening (EU) 2018/956;

Vocsg = het aantal zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant in de voertuigsubgroep (sg) die overeenstemmen met de bepalingen van artikel 1, lid 5.

De gecorrigeerde gemiddelde specifieke CO2-emissies van de fabrikant ((avgCO2sg)corr ) vervangen de gemiddelde specifieke CO2-emissies van de fabrikant (avgCO2sg ) voor de toepassing van Verordening (EU) 2019/1242.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 juni 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 198 van 25.7.2019, blz. 202.

(2)  Verordening (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende de monitoring en de rapportering van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2017/2400 van de Commissie van 12 december 2017 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de bepaling van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen betreft, en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie (PB L 349 van 29.12.2017, blz. 1).


BESLUITEN

11.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/80


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/942 VAN DE COMMISSIE

van 10 juni 2021

houdende uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2006/112/EG van de Raad wat betreft de vaststelling van de lijst van derde landen waarmee de Unie een overeenkomst betreffende wederzijdse bijstand heeft gesloten waarvan het toepassingsgebied vergelijkbaar is met Richtlijn 2010/24/EU van de Raad en Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 369 quaterdecies, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De werking van de interne markt, de mondialisering en de technologische veranderingen hebben geleid tot een explosieve groei van de e-commerce en daarmee ook van de levering van goederen en diensten op afstand in de lidstaten, zowel door bedrijven uit andere lidstaten als bedrijven uit derdelandsgebieden of derde landen.

(2)

Richtlijn 2006/112/EG is bij Richtlijnen (EU) 2017/2455 (2) en (EU) 2019/1995 (3) gewijzigd om het btw-stelsel toe te rusten op de e-commerce, waarbij de administratieve lasten voor de belastingplichtigen en de belastingdiensten zoveel mogelijk zijn verlaagd en het btw-rechtskader voor grensoverschrijdende b2c-e-commerce is gemoderniseerd zodat de btw effectief en efficiënt kan worden geïnd.

(3)

Overeenkomstig artikel 369 quaterdecies, lid 1, punt c), moeten de lidstaten elke belastingplichtige die gevestigd is in een derde land waarmee de Unie een overeenkomst betreffende wederzijdse bijstand heeft gesloten waarvan het toepassingsgebied vergelijkbaar is met Richtlijn 2010/24/EU van de Raad (4) en Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad (5), toestaan om gebruik te maken van de bijzondere regeling wanneer hij afstandsverkopen van goederen vanuit dat derde land verricht, zonder dat hij door een in de Unie gevestigde tussenpersoon vertegenwoordigd hoeft te zijn.

(4)

Op 1 september 2018 is een overeenkomst (6) tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw in werking getreden.

(5)

Het toepassingsgebied van die overeenkomst is vergelijkbaar met Richtlijn 2010/24/EU en Verordening (EU) nr. 904/2010, omdat er een gemeenschappelijk systeem voor samenwerking wordt opgezet, met name wat de uitwisseling van inlichtingen betreft, zodat de autoriteiten die belast zijn met de toepassing van de btw-wetgeving, elkaar bijstand kunnen verlenen bij het waarborgen van de naleving van die wetgeving en het beschermen van de btw-inkomsten. De overeenkomst voorziet ook in bijstand ten behoeve van de juiste heffing van de btw, de bestrijding van btw-fraude en de invordering van schuldvorderingen met betrekking tot de btw. Zij bevat regels en procedures voor administratieve samenwerking en invorderingsbijstand die vergelijkbaar zijn met de in Richtlijn 2010/24/EU en Verordening (EU) nr. 904/2010 vastgestelde regels en procedures, en brengt voor de bevoegde autoriteiten bijstandsverplichtingen met zich mee op een niveau dat gelijkwaardig is aan dat van Richtlijn 2010/24/EU en Verordening (EU) nr. 904/2010.

(6)

Het Koninkrijk Noorwegen moet daarom worden opgenomen in de lijst van derde landen waarmee de Unie een overeenkomst betreffende wederzijdse bijstand heeft gesloten als bedoeld in artikel 369 quaterdecies, lid 1, punt c), van Richtlijn 2006/112/EG.

(7)

Aangezien de desbetreffende materiële bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG toepassing vinden vanaf 1 juli 2021, is het passend dat ook dit besluit vanaf die datum van toepassing is.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Koninkrijk Noorwegen is een derde land waarmee de Unie een overeenkomst betreffende wederzijdse bijstand heeft gesloten waarvan het toepassingsgebied vergelijkbaar is met Richtlijn 2010/24/EU en Verordening (EU) nr. 904/2010.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 juli 2021.

Gedaan te Brussel, 10 juni 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen (PB L 348 van 29.12.2017, blz. 7).

(3)  Richtlijn (EU) 2019/1995 van de Raad van 21 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de bepalingen inzake afstandsverkopen en bepaalde binnenlandse leveringen van goederen (PB L 310 van 2.12.2019, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).

(6)  PB L 195 van 1.8.2018, blz. 3.