ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 202

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
8 juni 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/887 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot oprichting van het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra

1

 

*

Verordening (EU) 2021/888 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van het programma Europees Solidariteitskorps en tot intrekking van Verordeningen (EU) 2018/1475 en (EU) nr. 375/2014  ( 1 )

32

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/1


VERORDENING (EU) 2021/887 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2021

tot oprichting van het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3, en artikel 188, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De meerderheid van de bevolking van de Unie is verbonden met het internet. In het dagelijkse leven van mensen en in onze economieën steunen we steeds meer op digitale technologieën. Burgers en bedrijven worden steeds meer blootgesteld aan ernstige cyberbeveiligingsincidenten en vele bedrijven in de Unie krijgen ieder jaar te maken met ten minste één cyberbeveiligingsincident. Dit onderstreept dat weerbaarheid, grotere technologische en industriële vermogens, hoge cyberbeveiligingsnormen en holistische cyberbeveiligingsoplossingen nodig zijn waarbij mensen, producten, processen en technologie in de Unie betrokken zijn, alsook dat leiderschap van de Unie op het gebied van cyberbeveiliging en digitale autonomie nodig is. Cyberbeveiliging kan ook worden verbeterd door het bewustzijn over cyberdreigingen te verhogen en door in de hele Unie competenties, capaciteiten en vermogens te ontwikkelen, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de maatschappelijke en ethische implicaties en bezwaren.

(2)

De Unie heeft haar activiteiten met betrekking tot de toenemende uitdagingen op het gebied van cyberbeveiliging stelselmatig uitgebreid in aansluiting op de strategie inzake cyberbeveiliging, die de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hoge vertegenwoordiger) hebben gepresenteerd in hun gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 7 februari 2013, getiteld “Strategie inzake cyberbeveiliging van de Europese Unie: een open, veilige en beveiligde cyberspace” (de “cyberbeveiligingsstrategie van 2013”). De cyberbeveiligingsstrategie van 2013 heeft tot doel een betrouwbaar, veilig en open cyber-ecosysteem tot stand te brengen. In 2016 heeft de Unie de eerste maatregelen op het gebied van cyberbeveiliging vastgelegd in Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad (3) betreffende de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen.

(3)

De Commissie en de hoge vertegenwoordiger hebben in september 2017 aan het Europees Parlement en de Raad een gezamenlijke mededeling voorgesteld, getiteld “Weerbaarheid, afschrikking en defensie: bouwen aan sterke cyberbeveiliging voor de EU” om de weerbaarheid, het afschrikkingseffect en het reactievermogen van de Unie ten opzichte van cyberaanvallen verder te versterken.

(4)

De staats- en regeringsleiders hebben op de digitale top van Tallinn in september 2017 opgeroepen om van Europa uiterlijk in 2025 een mondiale leider in cyberbeveiliging te maken, zodat de burgers, consumenten en bedrijven vol vertrouwen online kunnen gaan en bescherming genieten, en zodat een vrij, veiliger en aan het recht onderworpen internet mogelijk wordt, en hebben verklaard dat zij voornemens zijn meer gebruik te maken van open-sourceoplossingen en open normen bij het (om)bouwen van informatie- en communicatietechnologiesystemen en -oplossingen (ICT), met name om afhankelijkheid van één leverancier (vendor lock-in) te voorkomen, met inbegrip van die welke zijn ontwikkeld of bevorderd door programma’s van de Unie voor interoperabiliteit en normalisatie, zoals ISA2.

(5)

Het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging (het “kenniscentrum”) dat bij deze verordening wordt opgericht, moet de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen, met inbegrip van het internet en andere infrastructuur die essentieel is voor de werking van de maatschappij, zoals vervoer, gezondheidszorg, energie, digitale infrastructuur, water, de financiële markten en de banksystemen, helpen vergroten.

(6)

Ernstige verstoringen van netwerk- en informatiesystemen kunnen gevolgen hebben voor individuele lidstaten en voor de Unie als geheel. Een hoge mate van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de hele Unie is daarom essentieel zowel voor de maatschappij als voor de economie. Voor cyberbeveiliging is de Unie momenteel afhankelijk van niet-Europese aanbieders. Het is echter in het strategische belang van de Unie om essentiële onderzoeks- en technologische capaciteiten op het gebied van cyberbeveiliging te behouden en te ontwikkelen voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen van burgers en bedrijven, met name de bescherming van vitale netwerk- en informatiesystemen en de verlening van essentiële diensten op het gebied van cyberbeveiliging.

(7)

In de Unie is er een overvloed aan deskundigheid en ervaring als het gaat om onderzoek, technologie en industriële ontwikkeling op het gebied van cyberbeveiliging, maar de inspanningen van de industrie- en onderzoeksgemeenschappen zijn versnipperd, onvoldoende op elkaar afgestemd en niet gericht op een gezamenlijke missie, hetgeen het concurrentievermogen schaadt en de effectieve bescherming van netwerken en systemen op dat gebied hindert. Dergelijke inspanningen en deskundigheid moeten op een efficiënte manier gebundeld, in een netwerk ondergebracht en gebruikt worden om bestaande capaciteiten op het gebied van onderzoek, technologie en industriële capaciteiten en vaardigheden op Unieniveau en nationaal niveau te vergroten en aan te vullen. Hoewel de ICT-sector voor belangrijke uitdagingen staat, zoals voorzien in zijn behoefte aan bekwame arbeidskrachten, kan hij er baat bij hebben de diversiteit van de samenleving als geheel af te spiegelen, te zorgen voor evenwichtige gendervertegenwoordiging, etnische diversiteit en non-discriminatie van personen met een beperking, en de toegang te faciliteren tot kennis en opleiding voor toekomstige deskundigen op het gebied van cyberbeveiliging, met inbegrip van de opleiding van deze deskundigen in niet-formele contexten, bijvoorbeeld in projecten op het gebied van gratis en opensource-software, civic technology-projecten, start-ups en micro-ondernemingen.

(8)

Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s (mkb)) zijn cruciale stakeholders in de cyberbeveiligingssector van de Unie en kunnen dankzij hun beweeglijkheid de allernieuwste oplossingen bieden. Kmo’s die niet in cyberbeveiliging gespecialiseerd zijn, zijn echter meestal kwetsbaarder voor cyberbeveiligingsincidenten, omdat voor het instellen van effectieve cyberbeveiligingsoplossingen grote investeringen en kennis nodig zijn. Daarom moeten het kenniscentrum en het netwerk van nationale coördinatiecentra (het “netwerk”) kmo’s steun verlenen door de toegang van kmo’s tot kennis te vergemakkelijken en door toegang op maat tot onderzoeks- en ontwikkelingsresultaten te bieden, zodat kmo’s zichzelf voldoende kunnen beveiligen en zodat kmo’s die actief zijn op het gebied van cyberbeveiliging kunnen concurreren en bijdragen tot de leidende positie van de Unie op het gebied van cyberbeveiliging.

(9)

Er bestaat expertise buiten de context van industrie en onderzoek. Niet-commerciële en precommerciële projecten, bekend onder de noemer van “civic technology”, maken gebruik van open normen, open data en gratis en opensource-software, ten dienste van de maatschappij en het algemeen belang.

(10)

Het gebied van cyberbeveiliging is divers. De betrokken stakeholders zijn afkomstig van openbare entiteiten, de lidstaten en de Unie, alsook van het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld, zoals vakbonden, consumentenorganisaties, de gemeenschap voor vrije en opensource-software en de academische wereld en de onderzoeksgemeenschap, en andere entiteiten.

(11)

In de in november 2017 aangenomen conclusies van de Raad werd de Commissie verzocht een snelle effectbeoordeling te maken van de mogelijke opties om een netwerk van kenniscentra voor cyberbeveiliging en een Europees onderzoeks- en kenniscentrum voor cyberbeveiliging op te richten en medio 2018 het relevante rechtsinstrument voor te stellen voor de creatie van een dergelijk netwerk en een dergelijk centrum.

(12)

Het ontbreekt de Unie nog steeds aan voldoende technologische en industriële capaciteiten en vermogens om haar economie en vitale infrastructuur zelfstandig te beveiligen en een wereldleider op het gebied van cyberbeveiliging te worden. Er is een gebrek aan strategische, duurzame coördinatie en samenwerking tussen bedrijfstakken, onderzoeksgemeenschappen op het gebied van cyberbeveiliging en overheden. De Unie ondervindt de nadelen van het feit dat er ontoereikende investeringen en beperkte toegang tot kennis, vaardigheden en faciliteiten op het gebied van cyberbeveiliging zijn, en slechts weinig resultaten van onderzoek en innovatie in de Unie op het gebied van cyberbeveiliging worden vertaald in commercieel interessante oplossingen of op grote schaal in de economie toegepast.

(13)

Het oprichten van het kenniscentrum en van het netwerk, met een mandaat om maatregelen te nemen ter ondersteuning van industriële technologieën en op het gebied van onderzoek en innovatie, is de beste manier om aan de doelstellingen van deze verordening te voldoen en tegelijkertijd optimale economische, maatschappelijke en ecologische effecten te bieden en de belangen van de Unie te beschermen.

(14)

Het kenniscentrum moet het belangrijkste instrument van de Unie zijn om investeringen in onderzoek, technologie en industriële ontwikkeling op het gebied van cyberbeveiliging te bundelen en om samen met het netwerk relevante projecten en initiatieven uit te voeren. Het kenniscentrum moet financiële steun voor cyberbeveiliging beheren uit Horizon Europa, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (4) (“Horizon Europa”), en uit het programma Digitaal Europa, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (5) (het “programma Digitaal Europa”), en in voorkomend geval ook open staan voor andere programma’s. Deze aanpak moet bijdragen tot het creëren van synergieën en tot coördinatie van financiële steun voor initiatieven van de Unie op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, innovatie, technologie en industriële ontwikkeling met betrekking tot cyberbeveiliging en moet vermijden dat er onnodig dubbel werk wordt verricht.

(15)

Het is van belang ervoor te zorgen dat de grondrechten en regels inzake ethisch gedrag worden geëerbiedigd bij onderzoeksprojecten op het gebied van cyberbeveiliging die door het kenniscentrum worden ondersteund.

(16)

Het kenniscentrum mag geen operationele taken op het gebied van cyberbeveiliging uitvoeren, zoals taken die verband houden met Computer Security Incident Response Teams (CSIRT’s), met inbegrip van het monitoren en aanpakken van cyberincidenten. Het kenniscentrum zou echter de ontwikkeling van ICT-infrastructuur ten dienste van het bedrijfsleven, met name kmo’s, onderzoeksgemeenschappen, het maatschappelijk middenveld en de overheidssector, kunnen faciliteren, in overeenstemming met de in deze verordening vastgelegde opdracht en doelstellingen. Wanneer CSIRT’s en andere stakeholders trachten de rapportage en openbaarmaking van kwetsbaarheden te bevorderen, moeten het kenniscentrum en de leden van de Kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging (de “kennisgemeenschap”) deze stakeholders op hun verzoek kunnen ondersteunen binnen de grenzen van hun respectieve taken, en zonder overlapping met het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (“Enisa”) zoals opgericht bij Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(17)

Het is de bedoeling dat het kenniscentrum, de kennisgemeenschap en het netwerk voor het beheer van de kennisgemeenschap en de vertegenwoordiging van de kennisgemeenschap in het kenniscentrum profiteren van de ervaring en de brede vertegenwoordiging van relevante stakeholders, opgebouwd dankzij het contractuele publiek-private partnerschap voor cyberbeveiliging tussen de Commissie en de Europese organisatie voor cyberbeveiliging (ECSO) voor de looptijd van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020), zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7), van de lessen die zijn getrokken uit vier proefprojecten die begin 2019 in het kader van Horizon 2020 zijn gestart, namelijk Concordia, ECHO, Sparta en CyberSec4Europe, en van het proefproject en de voorbereidende actie inzake Free and Open Source Software Audits (EU Fossa).

(18)

Gezien de omvang van de uitdaging op het gebied van cyberbeveiliging en gezien de investeringen in cyberbeveiligingscapaciteiten en -vermogens in andere delen van de wereld, moeten de Unie en de lidstaten worden aangemoedigd hun financiële steun voor onderzoek, ontwikkeling en invoering op dit gebied te vergroten. Om schaalvoordelen te realiseren en een vergelijkbaar beschermingsniveau in de gehele Unie te bereiken, moeten de lidstaten hun inspanningen in een uniaal kader plaatsen door actief bij te dragen aan het werk van het kenniscentrum en het netwerk.

(19)

Ter bevordering van het concurrentievermogen van de Unie en hoge internationale cyberbeveiligingsnormen moeten het kenniscentrum en de kennisgemeenschap streven naar uitwisseling over de ontwikkelingen op het gebied van cyberbeveiliging, ook op het gebied van producten en processen, van normen en van technische normen, met de internationale gemeenschap, indien dit van belang is voor de opdracht, de doelstellingen en de taken van het kenniscentrum. Toepasselijke technische normen kunnen voor de doelstellingen van deze verordening onder meer zijn de creatie van referentie-implementaties, inclusief die welke worden gepubliceerd in het kader van open standaardlicenties.

(20)

De zetel van het kenniscentrum is in Boekarest.

(21)

Het kenniscentrum moet bij het opstellen van zijn jaarlijkse werkprogramma (jaarlijks werkprogramma) de Commissie in kennis stellen van zijn medefinancieringsbehoeften, zulks op basis van de geplande medefinancieringsbijdragen van de lidstaten aan gezamenlijke acties, zodat de Commissie bij het opstellen van het ontwerp van de algemene Uniebegroting voor het daaropvolgende jaar de overeenkomstige Uniebijdrage in aanmerking kan nemen.

(22)

De Commissie moet bij het opstellen van het deel van het werkprogramma van Horizon Europa dat verband houdt met cyberbeveiliging, ook bij de procedure voor raadpleging van stakeholders en in het bijzonder voorafgaand aan de vaststelling van dat werkprogramma, rekening houden met de input van het kenniscentrum en moet die input meedelen aan het programmacomité van Horizon Europa.

(23)

Het kenniscentrum moet worden opgericht als een Unieorgaan met rechtspersoonlijkheid waarop Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie (8) van toepassing is, zodat het zijn rol op het gebied van cyberbeveiliging kan spelen, de betrokkenheid van het netwerk wordt gefaciliteerd, en teneinde ervoor te zorgen dat de lidstaten een sterke rol op het gebied van governance wordt toebedeeld. Het kenniscentrum moet een dubbele rol vervullen, namelijk specifieke taken uitvoeren met betrekking tot industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging, zoals vastgelegd in deze verordening, en tegelijkertijd zorgen voor het beheer van cyberbeveiligingsgerelateerde financiering uit verschillende programma’s, met name uit Horizon Europa en het programma Digitaal Europa, en mogelijk ook uit andere Unieprogramma’s. Dat beheer zou moeten voldoen aan de voor die programma’s geldende regels. Aangezien de werking van het kenniscentrum voornamelijk zal worden gefinancierd uit Horizon Europa en het programma Digitaal Europa, moet het kenniscentrum, wat betreft de uitvoering van de begroting, ook tijdens de programmeringsfase niettemin worden beschouwd als een partnerschap.

(24)

Als gevolg van de bijdrage van de Unie dient de toegang tot de resultaten van de activiteiten en projectresultaten van het kenniscentrum zo open mogelijk en zo gesloten als nodig te zijn, en dient hergebruik van deze resultaten in voorkomend geval mogelijk te zijn.

(25)

Het kenniscentrum moet de werkzaamheden van het netwerk bevorderen en coördineren. Het netwerk moet bestaan uit één nationaal coördinatiecentrum per lidstaat. Nationale coördinatiecentra waarvan de Commissie heeft erkend dat zij over de nodige capaciteit beschikken om middelen te beheren teneinde de in deze verordening vastgelegde opdracht en doelstellingen te verwezenlijken, moeten rechtstreekse financiële steun van de Unie ontvangen, met inbegrip van subsidies die zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend, om hun activiteiten in verband met deze verordening uit te voeren.

(26)

De nationale coördinatiecentra moeten door de lidstaten geselecteerde publiekrechtelijke entiteiten of entiteiten met een overwegend publiekrechtelijk belang zijn, die openbarediensttaken verrichten krachtens het nationale recht, onder meer door middel van bevoegdheidsdelegatie. De taken van een nationaal coördinatiecentrum in een lidstaat moeten kunnen worden uitgevoerd door een entiteit die ook andere taken krachtens het Unierecht verricht, zoals die van een nationaal bevoegde autoriteit, een centraal contactpunt in de zin van Richtlijn (EU) 2016/1148 of een andere verordening van de Unie, of een digitale-innovatiehub als bedoeld in Verordening (EU) 2021/694. Andere publiekrechtelijke entiteiten of entiteiten die in een lidstaat openbarediensttaken verrichten, moeten het nationale coördinatiecentrum in die lidstaat bij de uitoefening van zijn taken kunnen bijstaan.

(27)

De nationale coördinatiecentra moeten de noodzakelijke administratieve capaciteit bezitten, beschikken over, of toegang hebben tot, industriële, technologische en onderzoeksdeskundigheid op het gebied van cyberbeveiliging en effectief in dialoog kunnen gaan en samenwerken met de industrie, de overheidssector en de onderzoeksgemeenschap.

(28)

In het onderwijs in de lidstaten moet het belang van voldoende bekendheid met en het hebben van vaardigheden op het gebied van cyberbeveiliging terug te zien zijn. Daartoe en rekening houdend met de rol van Enisa en onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van onderwijs, moeten de nationale coördinatiecentra, samen met de bevoegde overheidsinstanties en belanghebbenden, bijdragen aan de bevordering en verspreiding van onderwijsprogramma’s op het gebied van cyberbeveiliging.

(29)

De nationale coördinatiecentra moeten subsidies van het kenniscentrum kunnen ontvangen om financiële steun aan derden te verlenen in de vorm van subsidies. De directe kosten die door de nationale coördinatiecentra worden gemaakt voor de verlening en het beheer van financiële steun aan derden moeten in aanmerking komen voor financiering in het kader van de desbetreffende programma’s.

(30)

Het kenniscentrum, het netwerk en de kennisgemeenschap moeten bijdragen tot de bevordering en verspreiding van de nieuwste cyberbeveiligingsproducten, -diensten en -procedures. Tegelijkertijd moeten het kenniscentrum en het netwerk de cyberbeveiligingsvermogens aan de vraagzijde van de industrie bevorderen, met name door ontwikkelaars en exploitanten te ondersteunen in sectoren zoals vervoer, energie, gezondheidszorg, financiën, overheid, telecommunicatie, maakindustrie en ruimtevaart, teneinde deze ontwikkelaars en exploitanten te helpen hun problemen op het gebied van cyberbeveiliging op te lossen, zoals door het toepassen van security by design. Het kenniscentrum en het netwerk moeten ook de standaardisering en de uitrol van cyberbeveiligingsproducten, -diensten en -procedures ondersteunen en, waar mogelijk, de implementatie bevorderen van het Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2019/881.

(31)

Omdat cyberdreigingen en cyberbeveiliging snel veranderen, moet de Unie zich snel en voortdurend kunnen aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen op dit gebied. Het kenniscentrum, het netwerk en de kennisgemeenschap moeten daarom flexibel genoeg zijn om het vereiste reactievermogen inzake dergelijke ontwikkelingen te waarborgen. Zij moeten projecten vergemakkelijken die entiteiten in staat stellen continu vermogens op te bouwen om hun eigen weerbaarheid en die van de Unie te vergroten.

(32)

Het kenniscentrum moet de kennisgemeenschap ondersteunen. Het kenniscentrum moet de relevante met cyberbeveiliging verband houdende delen van Horizon Europa en het programma Digitaal Europa uitvoeren overeenkomstig het meerjarige werkprogramma van het kenniscentrum (“meerjarig werkprogramma”), het jaarlijkse werkprogramma en het strategisch planningsproces van Horizon Europa door subsidies en andere vormen van financiering toe te kennen, voornamelijk na uitschrijving van een oproep tot het indienen van voorstellen. Het kenniscentrum moet ook de overdracht van deskundigheid binnen zowel het netwerk als de kennisgemeenschap faciliteren en gezamenlijke investeringen door de Unie, de lidstaten of de industrie ondersteunen. Daarbij moet het bijzondere aandacht besteden aan het ondersteunen van kmo’s op het gebied van cyberbeveiliging en aan acties die de vaardigheidskloof helpen dichten.

(33)

Technische bijstand voor de voorbereiding van projecten moet op volledig objectieve en transparante wijze worden verleend zodat alle potentiële begunstigden dezelfde informatie ontvangen en dient belangenconflicten te voorkomen.

(34)

Het kenniscentrum moet een stimulans geven en ondersteuning bieden voor langdurige strategische samenwerking en coördinatie van de activiteiten van de kennisgemeenschap, waarbij een grote, open, interdisciplinaire en diverse groep Europese stakeholders die zich met cyberbeveiligingstechnologie bezighouden, wordt betrokken. De kennisgemeenschap moet onderzoeksorganen, industrieën en de publieke sector omvatten. De kennisgemeenschap moet input leveren voor de activiteiten van het kenniscentrum, voor het meerjarige werkprogramma en voor het jaarlijkse werkprogramma, met name via de strategische adviesgroep. De kennisgemeenschap moet ook profiteren van de gemeenschapsvormende activiteiten van het kenniscentrum en het netwerk, maar mag verder geen voorkeursbehandeling krijgen bij oproepen tot het indienen van voorstellen en aanbestedingen. De kennisgemeenschap moet bestaan uit collectieve organen en organisaties. Tegelijkertijd moeten het kenniscentrum en zijn organen, om te kunnen profiteren van alle deskundigheid op het gebied van cyberbeveiliging in de Unie, ook een beroep kunnen doen op de deskundigheid van natuurlijke personen als ad-hocdeskundigen.

(35)

Het kenniscentrum moet samenwerken en zorgen voor synergie met Enisa en moet relevante input krijgen van Enisa bij het bepalen van de financieringsprioriteiten.

(36)

Om tegemoet te komen aan de behoeften zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde van cyberbeveiliging, moet het kenniscentrum zich bij de uitvoering van zijn taak om de industrieën kennis en technische bijstand op het gebied van cyberbeveiliging te verlenen, zowel richten op ICT-producten, -processen en -diensten als op alle andere technologische producten en processen waarin cyberbeveiligingstechnologie wordt ingebouwd. Op zijn verzoek kan de overheidssector ook gebruikmaken van steun van het kenniscentrum.

(37)

Om een duurzame cyberbeveiligingsomgeving tot stand te brengen, is het belangrijk dat security by design als beginsel wordt gebruikt bij het ontwikkelen, onderhouden, exploiteren en actualiseren van infrastructuur, producten en diensten, met name door het ondersteunen van geavanceerde veilige ontwikkelingsmethoden, adequate beveiligingstests en beveiligingsaudits, door het onverwijld beschikbaar stellen van updates om bekende kwetsbaarheden of bedreigingen te verhelpen, en waar mogelijk door derden in staat te stellen updates te creëren en te verstrekken ook na het eind van de levensduur van producten. Security by design moet tijdens de gehele levensduur van ICT-producten, -diensten of -processen worden gewaarborgd door middel van ontwikkelingsprocessen die constant evolueren om het risico op schade door kwaadwillig gebruik te verminderen.

(38)

Terwijl het kenniscentrum en het netwerk moeten streven naar meer synergie en coördinatie tussen de civiele en de militaire cyberbeveiligingsindustrie, moeten de conform deze verordening door Horizon Europa gefinancierde projecten worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) 2021/695, waarin is bepaald dat onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van Horizon Europa exclusief op civiele toepassingen moeten zijn gericht.

(39)

Deze verordening heeft voornamelijk betrekking op civiele aangelegenheden, maar bij de activiteiten van de lidstaten op grond van deze verordening kan rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de lidstaten wanneer het cyberbeveiligingsbeleid wordt gevoerd door autoriteiten die zowel civiele als militaire taken uitvoeren, moet naar complementariteit worden gestreefd en moet overlapping met defensiegerelateerde financieringsinstrumenten worden vermeden.

(40)

Deze verordening moet ervoor zorgen dat de aansprakelijkheid en de transparantie van het kenniscentrum en de ondernemingen die financiering ontvangen wordt gewaarborgd, overeenkomstig de relevante programmaverordeningen.

(41)

De uitvoering van uitrolprojecten, met name uitrolprojecten met betrekking tot infrastructuur en capaciteiten die op Unieniveau of via een gezamenlijke aanbestedingsprocedure worden uitgevoerd, kan in verschillende uitvoeringsfasen worden verdeeld, zoals afzonderlijke aanbestedingen voor het ontwerp van de architectuur van hardware en software, de productie ervan en de werking en het onderhoud ervan, waarbij bedrijven elk slechts in één fase kunnen deelnemen, in voorkomend geval met de eis dat de begunstigden in een of meer van die fasen aan bepaalde voorwaarden wat betreft Europese eigendom of zeggenschap voldoen.

(42)

Enisa moet, gezien zijn deskundigheid op het gebied van cyberbeveiliging en zijn mandaat als referentiepunt voor advies en deskundigheid ter zake voor de instellingen, organen en instanties van de Unie en voor betrokken stakeholders in de Unie, en gezien de inputs die het dankzij zijn taken verzamelt, een actieve rol spelen in de activiteiten van het kenniscentrum, waaronder de ontwikkeling van de agenda, en kan daarbij dubbel werk voorkomen, in het bijzonder dankzij zijn rol als permanent waarnemer in de raad van bestuur van het kenniscentrum. Wat de opstelling van de agenda, het jaarlijkse werkprogramma en het meerjarige werkprogramma betreft, moeten de uitvoerend directeur van het kenniscentrum en de raad van bestuur rekening houden met alle strategische adviezen en bijdragen van Enisa in dit verband, overeenkomstig het door de raad van bestuur vastgestelde reglement van orde.

(43)

Indien zij een financiële bijdrage uit de algemene begroting van de Unie ontvangen, moeten de nationale coördinatiecentra en de entiteiten die deel uitmaken van de kennisgemeenschap, bekendmaken dat hun respectieve activiteiten in het kader van deze verordening worden ondernomen.

(44)

De kosten die voortvloeien uit de oprichting en de administratieve en coördinatieactiviteiten van het kenniscentrum moeten door de Unie en door de lidstaten worden gefinancierd, in verhouding tot de vrijwillige bijdragen van de lidstaten aan gemeenschappelijke optredens. Om dubbele financiering te voorkomen, mogen deze activiteiten niet tegelijkertijd in aanmerking komen voor een bijdrage uit andere programma’s van de Unie.

(45)

De raad van bestuur, die moet zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en van de Commissie, moet de algemene richting van de werkzaamheden van het kenniscentrum vaststellen en moet garanderen dat het kenniscentrum zijn taken overeenkomstig deze verordening uitvoert. De Raad van bestuur moet de agenda aannemen.

(46)

De raad van bestuur moet de noodzakelijke bevoegdheden toegewezen krijgen voor de vaststelling van de begroting van het kenniscentrum. Hij moet de uitvoering van de begroting controleren, passende financiële regels vaststellen, en transparante werkprocedures voor besluitvorming door het kenniscentrum opstellen, met inbegrip van de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma en het meerjarige werkprogramma overeenkomstig de agenda. De raad van bestuur moet tevens zijn reglement van orde vaststellen, de uitvoerend directeur benoemen en besluiten nemen over de verlenging of beëindiging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur.

(47)

De raad van bestuur moet toezicht houden op de strategische en de uitvoerende activiteiten van het kenniscentrum en de afstemming daartussen waarborgen. In zijn jaarverslag moet het kenniscentrum speciale aandacht besteden aan de strategische doelstellingen die het heeft gehaald en indien nodig voorstellen doen voor verdere verbeteringen van de verwezenlijking van die strategische doelstellingen.

(48)

Ter wille van de goede en doeltreffende werking van het kenniscentrum moeten de Commissie en de lidstaten erop toezien dat de personen die worden benoemd tot lid van de raad van bestuur over de nodige professionele deskundigheid en ervaring op functionele gebieden beschikken. De Commissie en de lidstaten dienen zich tevens in te spannen om het verloop onder hun respectieve vertegenwoordigers in de raad van bestuur te beperken teneinde de continuïteit van zijn werkzaamheden zeker te stellen.

(49)

Gezien de specifieke status en verantwoordelijkheid van het kenniscentrum voor de uitvoering van de fondsen van de Unie, met name die van Horizon Europa en het programma Digitaal Europa, moet de Commissie in de raad van bestuur 26 % van het totale aantal stemmen hebben wat betreft besluiten die betrekking hebben op Uniemiddelen, teneinde de toegevoegde Uniewaarde van die besluiten te maximaliseren en tegelijkertijd de rechtmatigheid van die besluiten en de afstemming ervan op de prioriteiten van de Unie te waarborgen.

(50)

Voor een goede werking van het kenniscentrum is het noodzakelijk dat de uitvoerend directeur op transparante wijze wordt benoemd op basis van verdiensten, aantoonbare bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, en bekwaamheid en ervaring die relevant is voor cyberbeveiliging; daarnaast dient de uitvoerend directeur zijn taken op volledig onafhankelijke wijze uit te voeren.

(51)

Het kenniscentrum moet beschikken over een strategische adviesgroep als adviesorgaan. De strategische adviesgroep moet advies verstrekken op basis van een regelmatige dialoog tussen het kenniscentrum en de kennisgemeenschap, die moet bestaan uit de vertegenwoordigers van de particuliere sector, consumentenorganisaties, de academische wereld en andere betrokken stakeholders. De strategische adviesgroep moet zich richten op kwesties die relevant zijn voor de stakeholders en deze onder de aandacht van de raad van bestuur en de uitvoerend directeur brengen. De taken van de strategische adviesgroep moeten onder meer bestaan in het verstrekken van advies over de agenda, het jaarlijkse werkprogramma en het meerjarige werkprogramma. De strategische adviesgroep moet een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende stakeholders omvatten, met bijzondere aandacht voor de vertegenwoordiging van kmo’s, om ervoor te zorgen dat stakeholders passend in de werkzaamheden van het kenniscentrum zijn vertegenwoordigd.

(52)

De bijdragen van de lidstaten aan de middelen van het kenniscentrum kunnen financieel of in natura zijn. Financiële bijdragen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een door een lidstaat aan een begunstigde in die lidstaat gegeven subsidie, ter aanvulling van de financiële steun van de Unie aan een project in het kader van het jaarlijkse werkprogramma. Van bijdragen in natura is meestal sprake indien een entiteit van een lidstaat zelf de begunstigde van financiële steun van de Unie is. Indien de Unie bijvoorbeeld een activiteit van een nationaal coördinatiecentrum voor 50 % subsidieert, worden de resterende kosten van de activiteit als een bijdrage in natura geboekt. Ook indien een entiteit van een lidstaat financiële steun van de Unie ontvangt voor het creëren of verbeteren van infrastructuur die door de belanghebbenden zal worden gedeeld overeenkomstig het jaarlijkse werkprogramma, worden de desbetreffende niet-gesubsidieerde kosten als bijdragen in natura geboekt.

(53)

Overeenkomstig de relevante bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 inzake belangenconflicten, moet het kenniscentrum beschikken over regels inzake preventie, vaststelling en oplossing van, alsmede omgang met, belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, organen en personeel, de raad van bestuur, de strategische adviesgroep en de kennisgemeenschap. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat belangenconflicten met betrekking tot de nationale coördinatiecentra worden voorkomen, vastgesteld en opgelost conform nationaal recht. Het kenniscentrum moet verder het desbetreffende recht van de Unie inzake publieke toegang tot documenten toepassen, zoals uiteengezet in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (9). Op de verwerking van persoonsgegevens door het kenniscentrum moet Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (10) van toepassing zijn. Het kenniscentrum moet de bepalingen van Unierecht naleven die van toepassing zijn op de instellingen van de Unie, alsmede het nationaal recht inzake de behandeling van informatie, in het bijzonder de behandeling van gevoelige niet-gerubriceerde informatie en gerubriceerde EU-informatie.

(54)

De financiële belangen van de Unie en de lidstaten moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de gehele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en, voor zover van toepassing, met administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (11) (het “Financieel Reglement”).

(55)

Het kenniscentrum dient op een open en transparante manier te functioneren. Het dient alle relevante informatie tijdig ter beschikking te stellen en dient bekendheid te geven aan zijn activiteiten, onder meer door informatie- en verspreidingsactiviteiten bij het bredere publiek. Het reglement van orde van de raad van bestuur van het kenniscentrum en van de strategische adviesgroep moet openbaar worden gemaakt.

(56)

De intern controleur van de Commissie moet ten aanzien van het kenniscentrum dezelfde bevoegdheden uitoefenen als die welke hij met betrekking tot de Commissie uitoefent.

(57)

De Commissie, de Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding moeten toegang krijgen tot alle nodige informatie en alle locaties van het kenniscentrum om audits en onderzoeken uit te voeren met betrekking tot de subsidies, contracten en overeenkomsten die door het kenniscentrum zijn ondertekend.

(58)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het vergroten van het concurrentievermogen en de capaciteiten van de Unie, het behouden en verder ontwikkelen van de technologische en industriële capaciteiten van de Unie op het gebied van cyberbeveiligingsonderzoek, het concurrerender maken van de cyberbeveiligingsbranche van de Unie en het tot concurrentievoordeel voor andere bedrijfstakken in de Unie maken van cyberbeveiliging, niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt omdat de bestaande, beperkte middelen versnipperd zijn en omdat de benodigde investeringen aanzienlijk zijn, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt omdat zo dubbel werk wordt vermeden, er een kritische massa van investeringen kan worden bereikt, de overheidsfinanciering optimaal wordt benut en een hoog niveau van cyberbeveiliging wordt bevorderd in alle lidstaten, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen en beginselen van het kenniscentrum en het netwerk

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging (het “kenniscentrum”) en het netwerk van nationale coördinatiecentra (het “netwerk”) opgericht. Zij stelt regels vast voor de aanwijzing van nationale coördinatiecentra en regels voor de oprichting van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging (de “kennisgemeenschap”).

2.   Het kenniscentrum speelt een essentiële rol in de uitvoering van het onderdeel cyberbeveiliging van het programma Digitaal Europa, met name wat betreft acties met betrekking tot artikel 6 van Verordening (EU) 2021/694, en draagt bij tot de uitvoering van Horizon Europa, met name wat betreft afdeling 3.1.3. van pijler II van bijlage I bij Besluit (EU) 2021/764 van de Raad (12).

3.   De lidstaten dragen gezamenlijk bij tot de werkzaamheden van het kenniscentrum en het netwerk.

4.   Deze verordening laat de bevoegdheden van de lidstaten betreffende openbare veiligheid, defensie, nationale veiligheid en activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied onverlet.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“cyberbeveiliging”: de activiteiten die nodig zijn om netwerk- en informatiesystemen, de gebruikers van dergelijke systemen, en andere personen die getroffen worden door cyberdreigingen, te beschermen;

2)

“netwerk- en informatiesysteem”: een netwerk- en informatiesysteem als gedefinieerd in artikel 4, punt 1, van Richtlijn (EU) 2016/1148;

3)

“cyberbeveiligingsproducten, -diensten en -processen”: commerciële en niet-commerciële ICT-producten, -diensten of -processen met als specifiek doel netwerk- en informatiesystemen te beschermen of te zorgen voor de vertrouwelijkheid, integriteit en toegankelijkheid van gegevens die worden verwerkt of opgeslagen in netwerk- en informatiesystemen, en voor de cyberbeveiliging van de gebruikers van die systemen, en andere door cyberdreigingen getroffen personen;

4)

“cyberdreiging”: elke potentiële omstandigheid, gebeurtenis of actie die netwerk- en informatiesystemen, de gebruikers van dergelijke systemen en andere personen kan schaden, verstoren of op andere wijze negatief kan beïnvloeden;

5)

“gezamenlijke actie”: een in het jaarlijkse werkprogramma opgenomen actie die financiële steun van de Unie ontvangt uit Horizon Europa, het programma Digitaal Europa of andere Unieprogramma’s, alsmede financiële steun of steun in natura van een of meer lidstaten, en die wordt uitgevoerd via projecten waarbij begunstigden zijn betrokken die zijn gevestigd in en financiële steun of steun in natura ontvangen van die lidstaten;

6)

“bijdrage in natura”: de in aanmerking komende kosten die worden gemaakt door nationale coördinatiecentra en andere publieke entiteiten wanneer zij deelnemen aan projecten die op grond van deze verordening worden gefinancierd, wanneer die kosten niet worden gefinancierd door een bijdrage van de Unie of door financiële bijdragen van de lidstaten;

7)

“Europese digitale-innovatiehub”: een Europese digitale-innovatiehub als gedefinieerd in artikel 2, punt e), van Verordening (EU) 2021/694;

8)

“agenda”: een integrale en duurzame strategie voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging, waarin strategische aanbevelingen voor de ontwikkeling en groei van de Europese industriële, technologische en onderzoekssector op het gebied van cyberbeveiliging en strategische prioriteiten voor de activiteiten van het kenniscentrum zijn opgenomen en die niet bindend is ten aanzien van de besluiten die over de jaarlijkse werkprogramma’s moeten worden genomen;

9)

“technische bijstand”: het bijstaan door het kenniscentrum van de nationale coördinatiecentra of de kennisgemeenschap bij de uitvoering van hun taken, door kennis te verschaffen of de toegang tot deskundigheid op het gebied van onderzoek, technologie en industrie met betrekking tot cyberbeveiliging te vergemakkelijken, netwerkvorming te faciliteren, bewustwording te verhogen en samenwerking te bevorderen, of het bijstaan door het kenniscentrum samen met de nationale coördinatiecentra van stakeholders met betrekking tot de voorbereiding van projecten met betrekking tot de opdracht van het kenniscentrum en het netwerk en de doelstellingen van het kenniscentrum.

Artikel 3

Opdracht van het kenniscentrum en het netwerk

1.   De opdracht van het kenniscentrum en het netwerk is de Unie te helpen:

a)

om haar leiderschap en strategische autonomie op het gebied van cyberbeveiliging te versterken door het behoud en de ontwikkeling van de onderzoeks-, academische, maatschappelijke, technologische en industriële capaciteiten en vermogens van de Unie op het gebied van cyberbeveiliging die nodig zijn om het vertrouwen en de veiligheid te vergroten, met inbegrip van de vertrouwelijkheid, integriteit en toegankelijkheid van gegevens in de digitale eengemaakte markt;

b)

bij het ondersteunen van technologische capaciteiten, vermogens en vaardigheden in de Unie met betrekking tot de weerbaarheid en betrouwbaarheid van de infrastructuur van netwerk- en informatiesystemen, met inbegrip van vitale infrastructuur en algemeen gebruikte hardware en software in de Unie, en

c)

om het mondiale concurrentievermogen van de cyberbeveiligingssector van de Unie te vergroten, te zorgen voor hoge normen op het gebied van cyberbeveiliging in de hele Unie, en van cyberbeveiliging een concurrentievoordeel voor andere industrieën in de Unie te maken.

2.   In voorkomend geval voeren het kenniscentrum en het netwerk hun taken uit in samenwerking met Enisa en de kennisgemeenschap.

3.   Het kenniscentrum gebruikt de betreffende financiële middelen van de Unie op zodanige wijze dat ze bijdragen aan de in lid 1 bedoelde opdracht, in overeenstemming met de wetgevingshandelingen tot vaststelling van de relevante programma’s, met name Horizon Europa en het programma Digitaal Europa.

Artikel 4

Doelstellingen van het kenniscentrum

1.   Het kenniscentrum heeft als algemene doelstelling het bevorderen van onderzoek, innovatie en uitrol op het gebied van cyberbeveiliging teneinde de in artikel 3 opgenomen opdracht te vervullen.

2.   De specifieke doelstellingen van het kenniscentrum zijn:

a)

het verbeteren van de capaciteiten, vermogens, kennis en infrastructuur op het gebied van cyberbeveiliging ten dienste van het bedrijfsleven, met name kmo’s, onderzoeksgemeenschappen, de overheidssector en het maatschappelijk middenveld, voor zover van toepassing;

b)

het bevorderen van de weerbaarheid op het gebied van cyberbeveiliging, de acceptatie van beste praktijken op het gebied van cyberbeveiliging, het beginsel van security by design en de certificering van de beveiliging van digitale producten en diensten, op een manier die de inspanningen van andere publieke entiteiten aanvult;

c)

bijdragen aan een sterk Europees cyberbeveiligingsecosysteem dat alle betrokken stakeholders samenbrengt.

3.   Het kenniscentrum voert de in lid 2 bedoelde specifieke doelstellingen uit door:

a)

het vaststellen van strategische aanbevelingen voor onderzoek, innovatie en uitrol op het gebied van cyberbeveiliging in overeenstemming met het recht van de Unie en het vaststellen van strategische prioriteiten voor de activiteiten van het kenniscentrum;

b)

het uitvoeren van acties in het kader van de betreffende financieringsprogramma’s van de Unie in overeenstemming met de relevante werkprogramma’s en de wetgevingshandelingen van de Unie tot vaststelling van die financieringsprogramma’s;

c)

het bevorderen van samenwerking en coördinatie tussen de nationale coördinatiecentra en met en binnen de kennisgemeenschap, en

d)

indien van toepassing en wenselijk, het verwerven en exploiteren van ICT-infrastructuur en -diensten waar dat nodig is voor de uitvoering van de in artikel 5 vervatte taken en in overeenstemming met de respectieve werkprogramma’s van artikel 5, lid 3, punt b).

Artikel 5

Taken van het kenniscentrum

1.   Ter vervulling van zijn opdracht en doelstellingen voert het kenniscentrum de volgende taken uit:

a)

strategische taken en

b)

uitvoerende taken.

2.   De strategische taken als bedoeld in lid 1, punt a), bestaan uit:

a)

het ontwikkelen van en toezien op de uitvoering van de agenda;

b)

via de agenda en het meerjarige werkprogramma, overlapping van activiteiten met Enisa vermijdend en rekening houdend met de noodzaak om synergie tot stand te brengen tussen cyberbeveiliging en andere onderdelen van Horizon Europa en het programma Digitaal Europa:

i)

het vaststellen van prioriteiten voor het werk van het kenniscentrum inzake:

1)

de bevordering van onderzoek en innovatie op het gebied van cyberbeveiliging gedurende de gehele innovatiecyclus, en de uitrol van dat onderzoek en die innovatie;

2)

de ontwikkeling van capaciteiten, vermogen en infrastructuur op het gebied van industrie, technologie en onderzoek met betrekking tot cyberbeveiliging;

3)

de verbetering van de vaardigheden en competenties op het gebied van cyberbeveiliging en technologie in industrie, technologie en onderzoek en op alle betreffende onderwijsniveaus, waarbij genderevenwicht wordt ondersteund;

4)

de uitrol van cyberbeveiligingsproducten, -diensten en -processen;

5)

de ondersteuning van de acceptatie door de markt van cyberbeveiligingsproducten, -diensten en -processen die bijdragen aan de in artikel 3 bedoelde opdracht;

6)

de ondersteuning van de acceptatie en integratie van geavanceerde cyberbeveiligingsproducten, -diensten en -processen door overheidsinstanties op hun verzoek, door het bedrijfsleven aan de vraagzijde en door andere gebruikers;

ii)

het ondersteunen van de cyberbeveiligingssector, met name kmo’s, met het oog op het vergroten van de excellentie, de capaciteiten en het concurrentievermogen van de Unie op het gebied van cyberbeveiliging, onder meer met het oog op de aansluiting op potentiële markten en uitrolmogelijkheden, en het aantrekken van investeringen, en

iii)

het verlenen van steun en technische bijstand aan starters, kmo’s, micro-ondernemingen, verenigingen, individuele deskundigen en civic technology-projecten op het gebied van cyberbeveiliging;

c)

het zorgen voor synergie tussen en samenwerking met de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie, met name Enisa, waarbij overlapping van activiteiten met die instellingen, organen en instanties van de Unie wordt vermeden;

d)

het coördineren van de nationale coördinatiecentra via het netwerk en het zorgen voor een regelmatige uitwisseling van deskundigheid;

e)

het verstrekken van deskundig advies aan de lidstaten, op hun verzoek, over industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging, onder meer met betrekking tot aanbestedingen en de uitrol van technologieën;

f)

het faciliteren van samenwerking en het delen van deskundigheid tussen alle betrokken stakeholders, met name tussen leden van de kennisgemeenschap;

g)

het bijwonen van uniale, nationale en internationale conferenties, beurzen en fora die verband houden met de opdracht, doelstellingen en taken van het kenniscentrum, met het oog op het delen van standpunten en het uitwisselen van beste praktijken op dit gebied met andere deelnemers;

h)

het faciliteren van het gebruik van de resultaten van onderzoeks- en innovatieprojecten in het kader van acties in verband met de ontwikkeling van cyberbeveiligingsproducten, -diensten en -processen, waarbij ernaar wordt gestreefd versnippering en dubbel werk te voorkomen en goede cyberbeveiligingspraktijken, -diensten en -processen worden verspreid, met name die welke door kmo’s zijn ontwikkeld en die welke gebruikmaken van opensourcesoftware.

3.   De in lid 1, punt b), bedoelde uitvoeringstaken bestaan uit:

a)

het coördineren en beheren van de werkzaamheden van het netwerk en de kennisgemeenschap teneinde de in artikel 3 omschreven opdracht te verwezenlijken, met name door het ondersteunen van starters, kleine en middelgrote ondernemingen, micro-ondernemingen, verenigingen en civic technology-projecten in de Unie op het gebied van cyberbeveiliging, en het vergemakkelijken van hun toegang tot deskundigheid, financiering, investeringen en markten;

b)

het opstellen en uitvoeren, overeenkomstig de agenda en het meerjarige werkprogramma, van het jaarlijkse werkprogramma met betrekking tot de onderdelen cyberbeveiliging van:

i)

het programma Digitaal Europa, met name acties die verband houden met artikel 6 van Verordening (EU) 2021/694;

ii)

gezamenlijke acties die steun ontvangen in het kader van de bepalingen die verband houden met cyberbeveiliging in Horizon Europa, met name wat betreft afdeling 3.1.3. van pijler II van bijlage I bij Besluit (EU) 2021/764, overeenkomstig het meerjarige werkprogramma en het strategische planningsproces van Horizon Europa, en

iii)

andere programma’s indien de relevante wetgevingshandelingen van de Unie daarin voorzien;

c)

het ondersteunen, waar nodig, van de verwezenlijking van specifieke doelstelling 4, “geavanceerde digitale vaardigheden”, als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) 2021/694, in samenwerking met de Europese digitale-innovatiehubs;

d)

het verstrekken van deskundig advies over industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging aan de Commissie wanneer deze de ontwerpwerkprogramma’s opstelt overeenkomstig artikel 13 van Besluit (EU) 2021/764;

e)

het uitvoeren of mogelijk maken van de uitrol van ICT-infrastructuur en het faciliteren van de verwerving van dergelijke infrastructuur, ten behoeve van de samenleving, de industrie en de overheidssector, op verzoek van de lidstaten, onderzoeksgemeenschappen en aanbieders van essentiële diensten, onder meer via bijdragen van de lidstaten en Uniefinanciering voor gezamenlijke acties, in overeenstemming met de agenda, het jaarlijkse werkprogramma en het meerjarige werkprogramma;

f)

het bewustmaken van de opdracht van het kenniscentrum en het netwerk en van de doelstellingen en taken van het kenniscentrum;

g)

zonder afbreuk te doen aan het civiele karakter van de projecten die uit Horizon Europa worden gefinancierd, en in overeenstemming met Verordeningen (EU) 2021/695 en (EU) 2021/694, het versterken van synergie en het verbeteren van coördinatie tussen de civiele en de militaire aspecten van cyberbeveiliging, door het vergemakkelijken van de uitwisseling van:

i)

kennis en informatie met betrekking tot technologieën en toepassingen voor tweeërlei gebruik,

ii)

resultaten, vereisten en beste praktijken, en

iii)

informatie over de prioriteiten van de betreffende programma’s van de Unie.

4.   Het kenniscentrum voert de in lid 1 bedoelde taken uit in nauwe samenwerking met het netwerk.

5.   Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2021/695 en onder voorbehoud van een bijdrageovereenkomst als gedefinieerd in artikel 2, punt 18), van het Financieel Reglement, kan het kenniscentrum worden belast met de uitvoering van de niet door de lidstaten medegefinancierde onderdelen cyberbeveiliging in het kader van Horizon Europa, met name wat betreft afdeling 3.1.3. van pijler II van bijlage I bij Besluit (EU) 2021/764.

Artikel 6

Aanwijzing van nationale coördinatiecentra

1.   Elke lidstaat wijst uiterlijk op 29 december 2021 een entiteit die de in lid 5 vastgestelde criteria vervult aan om op te treden als nationaal coördinatiecentrum voor de toepassing van deze verordening. Elke lidstaat stelt de raad van bestuur onverwijld in kennis van de aanwijzing van die entiteit. Een dergelijke entiteit kan een entiteit zijn die reeds in die lidstaat is gevestigd.

De in de eerste alinea van dit lid bepaalde termijn wordt verlengd met de periode waarin de Commissie het in lid 2 bedoelde advies dient uit te brengen.

2.   Een lidstaat kan de Commissie te allen tijde om advies verzoeken over de vraag of de entiteit die de lidstaat heeft aangewezen of voornemens is aan te wijzen als nationaal coördinatiecentrum de nodige capaciteit heeft om de middelen voor de verwezenlijking van de in deze verordening vastgelegde opdracht en doelstellingen te beheren. De Commissie brengt binnen drie maanden na het verzoek van de lidstaat advies uit aan die lidstaat.

3.   Uiterlijk drie maanden nadat een entiteit als bedoeld in lid 1 door een lidstaat is gemeld, registreert de raad van bestuur deze entiteit op basis van die melding als nationaal coördinatiecentrum. Het kenniscentrum maakt de lijst van aangewezen nationale coördinatiecentra bekend.

4.   Een lidstaat kan voor de toepassing van deze verordening te allen tijde een nieuwe entiteit als nationaal coördinatiecentrum aanwijzen. De leden 1, 2 en 3 zijn van toepassing op de aanwijzing van nieuwe entiteiten.

5.   Het nationale coördinatiecentrum is een openbare instelling of een entiteit waarin de lidstaat een meerderheidsbelang aanhoudt, die openbarediensttaken verricht krachtens het nationale recht, onder meer door middel van bevoegdheidsdelegatie, en beschikt over de capaciteit om het kenniscentrum en het netwerk te ondersteunen bij de uitvoering van hun opdracht als omschreven in artikel 3 van deze verordening. Het beschikt over, of heeft toegang tot, onderzoeks- en technologische deskundigheid op het gebied van cyberbeveiliging. Het beschikt over de capaciteit om effectief in dialoog te gaan en samen te werken met de industrie, de overheidssector, de academische en de onderzoeksgemeenschap, en de burgers, alsook met de overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/1148 aangewezen autoriteiten.

6.   Een nationaal coördinatiecentrum kan te allen tijde verzoeken dat wordt erkend dat het de nodige capaciteit heeft om middelen te beheren teneinde de in deze verordening vastgestelde opdracht en doelstellingen te verwezenlijken, overeenkomstig Verordeningen (EU) 2021/695 en (EU) 2021/694. Binnen drie maanden na een dergelijk verzoek beoordeelt de Commissie of dat nationale coördinatiecentrum over dergelijke capaciteit beschikt en neemt zij een besluit.

Indien de Commissie een lidstaat een positief advies heeft verstrekt overeenkomstig de procedure van lid 2, wordt dat advies beschouwd als een besluit tot erkenning dat de desbetreffende entiteit over de nodige capaciteit beschikt voor de toepassing van dit lid.

Uiterlijk op 29 augustus 2021 stelt de Commissie, na overleg met de raad van bestuur, richtsnoeren vast inzake de beoordeling bedoeld in de eerste alinea, met inbegrip van een specificatie van de voorwaarden voor erkenning en de wijze waarop adviezen worden uitgebracht en beoordelingen worden uitgevoerd.

Vóór het uitbrengen van het in lid 2 bedoelde advies en het nemen van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde besluit houdt de Commissie rekening met de door het verzoekende nationale coördinatiecentrum verstrekte informatie en documentatie.

Elk besluit om een nationaal coördinatiecentrum niet te erkennen als beschikkend over de nodige capaciteit om middelen te beheren teneinde de in deze verordening vastgestelde opdracht en doelstellingen te verwezenlijken wordt afgewezen, wordt afdoende gemotiveerd, met vermelding van de vereisten waaraan het verzoekende nationale coördinatiecentrum nog niet voldoet en die het besluit tot niet-erkenning rechtvaardigen. Elk nationaal coördinatiecentrum waarvan het verzoek tot erkenning is afgewezen, kan zijn verzoek te allen tijde opnieuw indienen met aanvullende informatie.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van wijzigingen inzake het nationale coördinatiecentrum, zoals de samenstelling van het nationale coördinatiecentrum, de juridische vorm van het nationale coördinatiecentrum of andere relevante aspecten die van invloed zijn op zijn vermogen om middelen te beheren teneinde aan de in deze verordening vastgestelde opdracht en doelstellingen te voldoen. Bij ontvangst van dergelijke informatie kan de Commissie een besluit om de erkenning van het nationaal coördinatiecentrum als beschikkend over de nodige capaciteit om middelen te beheren, te verlenen of niet te verlenen, dienovereenkomstig herzien.

7.   Het netwerk bestaat uit alle nationale coördinatiecentra die door de lidstaten bij de raad van bestuur zijn aangemeld.

Artikel 7

Taken van de nationale coördinatiecentra

1.   De nationale coördinatiecentra verrichten de volgende taken:

a)

optreden als contactpunt op nationaal niveau voor de kennisgemeenschap ter ondersteuning van het kenniscentrum bij de verwezenlijking van zijn opdracht en doelstellingen, in het bijzonder bij de coördinatie van de kennisgemeenschap door het coördineren van de leden van de kennisgemeenschap in hun lidstaten;

b)

verstrekken van deskundig advies en actief bijdragen aan de strategische taken als bedoeld in artikel 5, lid 2, rekening houdend met de relevante nationale en regionale uitdagingen op het gebied van cyberbeveiliging in verschillende sectoren;

c)

bevorderen, stimuleren en vergemakkelijken op nationaal niveau van de deelname van het maatschappelijk middenveld, de industrie, met name starters en kmo’s, de academische en onderzoeksgemeenschap en andere stakeholders aan grensoverschrijdende projecten en aan acties op het gebied van cyberbeveiliging die uit de betreffende Unieprogramma’s gefinancierd worden;

d)

verlenen van technische bijstand aan stakeholders door hen te ondersteunen in de aanvraagfase voor door het kenniscentrum beheerde projecten met betrekking tot zijn opdracht en doelstellingen, en met volledige inachtneming van de regels van goed financieel beheer, in het bijzonder wat betreft belangenconflicten;

e)

streven naar synergieën met relevante activiteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau, zoals nationaal beleid inzake onderzoek, ontwikkeling en innovatie op het gebied van cyberbeveiliging, met name het beleid dat in de nationale cyberbeveiligingsstrategieën is uiteengezet;

f)

uitvoeren van specifieke acties waaraan het kenniscentrum subsidies heeft toegekend, onder meer door middel van financiële steun aan derden overeenkomstig artikel 204 van het Financieel Reglement onder de in de betreffende subsidieovereenkomsten genoemde voorwaarden;

g)

onverlet de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van onderwijs en rekening houdend met de betreffende taken van Enisa, overleggen met de nationale autoriteiten over mogelijke bijdragen aan de bevordering en verspreiding van onderwijsprogramma’s op het gebied van cyberbeveiliging;

h)

bevorderen en verspreiden van de betreffende resultaten van de werkzaamheden van het netwerk, de kennisgemeenschap en het kenniscentrum op nationaal, regionaal of lokaal niveau;

i)

beoordelen van verzoeken van een in dezelfde lidstaat als het nationale coördinatiecentrum gevestigde entiteit om deel te gaan uitmaken van de kennisgemeenschap;

j)

pleiten voor en bevorderen van de betrokkenheid van relevante entiteiten bij de activiteiten van het kenniscentrum, het netwerk en de kennisgemeenschap en, indien nodig, toezicht houden op de mate van betrokkenheid bij en het bedrag aan publieke financiële steun voor onderzoek, ontwikkeling en uitrol op het gebied van cyberbeveiliging.

2.   Voor de toepassing van punt f) van lid 1 van dit artikel kan de financiële steun aan derden in een van de in artikel 125 van het Financieel Reglement genoemde vormen van bijdragen van de Unie worden verleend, ook in de vorm van vaste bedragen.

3.   Op basis van een besluit als bedoeld in artikel 6, lid 6, van deze verordening kunnen nationale coördinatiecentra overeenkomstig artikel 195, eerste alinea, punt d), van het Financieel Reglement van de Unie een subsidie ontvangen voor de uitvoering van de in dit artikel omschreven taken.

4.   De nationale coördinatiecentra werken waar nodig samen via het netwerk.

Artikel 8

De kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging

1.   De kennisgemeenschap draagt bij aan de in artikel 3 vastgelegde opdracht van het kenniscentrum en het netwerk, en vergroot, deelt en verspreidt de deskundigheid over cyberbeveiliging in de hele Unie.

2.   De kennisgemeenschap bestaat uit de industrie, ook kmo’s, academische en onderzoeksorganisaties, andere betrokken verenigingen uit het maatschappelijk middenveld en, in voorkomend geval, de betrokken Europese standaardiseringsorganisaties, publieke en andere entiteiten die zich bezighouden met operationele en technische cyberbeveiligingsaangelegenheden, en, in voorkomend geval, uit stakeholders in sectoren die een belang hebben bij cyberbeveiliging en geconfronteerd worden met cyberbeveiligingsuitdagingen. De kennisgemeenschap brengt de voornaamste stakeholders wat betreft technologische, industriële, wetenschappelijke en onderzoekscapaciteiten op het gebied van cyberbeveiliging in de Unie bijeen. Nationale coördinatiecentra, Europese digitale-innovatiehubs indien van toepassing en instellingen, organen en instanties van de Unie met relevante deskundigheid zoals Enisa worden erbij betrokken.

3.   Alleen in de lidstaten gevestigde entiteiten kunnen als lid van de kennisgemeenschap worden geregistreerd. Zij moeten aantonen dat zij kunnen bijdragen aan de opdracht en moeten beschikken over deskundigheid op het gebied van cyberbeveiliging op ten minste een van de volgende terreinen:

a)

wetenschap, onderzoek of innovatie;

b)

industriële of productontwikkeling;

c)

opleiding en onderwijs;

d)

informatiebeveiliging of respons op incidenten;

e)

ethiek;

f)

formele en technische normalisatie en specificaties.

4.   Het kenniscentrum registreert op verzoek entiteiten als lid van de kennisgemeenschap nadat het nationaal coördinatiecentrum van de lidstaat waar die entiteiten zijn gevestigd, een beoordeling heeft verricht om te bevestigen dat die entiteiten voldoen aan de criteria van lid 3 van dit artikel. Bij die beoordeling wordt ook rekening gehouden met elke relevante nationale beoordeling op grond van veiligheidsoverwegingen die is verricht door de bevoegde nationale autoriteiten. Een dergelijke registratie is niet in de tijd beperkt, maar kan te allen tijde door het kenniscentrum worden ingetrokken indien het betrokken nationale coördinatiecentrum van oordeel is dat de betrokken entiteit niet langer aan de criteria van lid 3 van dit artikel voldoet of onder artikel 136 van het Financieel Reglement valt, of om gerechtvaardigde veiligheidsoverwegingen. Indien het lidmaatschap van de kennisgemeenschap om veiligheidsredenen wordt ingetrokken, is het besluit tot intrekking proportioneel en gemotiveerd. De nationale coördinatiecentra streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van stakeholders in de kennisgemeenschap en stimuleren actief de deelname eraan, met name van kmo’s.

5.   De nationale coördinatiecentra worden aangemoedigd om via het netwerk samen te werken ter harmonisering van de wijze waarop zij de in lid 3 bepaalde criteria toepassen en van de procedures voor de beoordeling en registratie van de in lid 4 bedoelde entiteiten.

6.   Het kenniscentrum registreert de bevoegde instellingen, organen en instanties van de Unie als lid van de kennisgemeenschap, nadat het een beoordeling heeft verricht om te bevestigen dat die instelling, dat orgaan of die instantie van de Unie aan de criteria van lid 3 van dit artikel voldoet. Een dergelijke registratie is niet in de tijd beperkt, maar kan te allen tijde door het kenniscentrum worden ingetrokken indien het van oordeel is dat de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie niet langer aan de criteria van lid 3 van dit artikel voldoet of onder artikel 136 van het Financieel Reglement valt.

7.   Vertegenwoordigers van de instellingen, organen en instanties van de Unie kunnen aan de werkzaamheden van de kennisgemeenschap deelnemen.

8.   Een entiteit die als lid van de kennisgemeenschap is geregistreerd, wijst haar respectieve vertegenwoordigers aan om een efficiënte dialoog te waarborgen. Deze vertegenwoordigers beschikken over deskundigheid op het gebied van onderzoek, technologie of industrie met betrekking tot cyberbeveiliging. De vereisten kunnen nader worden gespecificeerd door de raad van bestuur, zonder dat de entiteiten bij de aanwijzing van hun vertegenwoordigers onnodig worden beperkt.

9.   De kennisgemeenschap verstrekt via haar werkgroepen en met name via de strategische adviesgroep aan de uitvoerend directeur en aan de raad van bestuur strategisch advies over de agenda, het jaarlijkse werkprogramma en het meerjarige werkprogramma, overeenkomstig het reglement van orde van de raad van bestuur.

Artikel 9

Taken van de leden van de kennisgemeenschap

De leden van de kennisgemeenschap:

a)

ondersteunen het kenniscentrum bij de verwezenlijking van zijn opdracht en doelstellingen, en werken daartoe nauw samen met het kenniscentrum en de nationale coördinatiecentra;

b)

nemen, waar nodig, deel aan formele of informele activiteiten en aan de werkgroepen bedoeld in artikel 13, lid 3, punt n), voor het uitvoeren van specifieke activiteiten zoals bepaald in het jaarlijkse werkprogramma, en

c)

bieden indien nodig ondersteuning aan het kenniscentrum en de nationale coördinatiecentra bij de promotie van specifieke projecten.

Artikel 10

Samenwerking van het kenniscentrum met andere instellingen, organen en instanties van de Unie en met internationale organisaties

1.   Om samenhang en complementariteit te waarborgen en dubbel werk te voorkomen, werkt het kenniscentrum samen met de bevoegde instellingen, organen en instanties van de Unie, waaronder Enisa, de Europese Dienst voor extern optreden, het directoraat-generaal Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie, het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek, het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid opgericht bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/173 van de Commissie (13), de betreffende Europese digitale innovatiehubs, het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit bij het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, opgericht bij Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (14), het Europees Defensieagentschap met betrekking tot de in artikel 5 van deze verordening genoemde taken, en andere bevoegde entiteiten van de Unie. Het kenniscentrum kan in voorkomend geval ook samenwerken met internationale organisaties.

2.   De samenwerking als bedoeld in lid 1 van dit artikel kan in het kader van werkafspraken geschieden. Deze afspraken worden ter goedkeuring aan de raad van bestuur voorgelegd. Het delen van gerubriceerde informatie vindt plaats in het kader van administratieve regelingen die overeenkomstig artikel 36, lid 3, zijn getroffen.

HOOFDSTUK II

Organisatie van het kenniscentrum

Artikel 11

Lidmaatschap en structuur

1.   De leden van het kenniscentrum zijn de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en de lidstaten.

2.   De structuur van het kenniscentrum zorgt ervoor dat de in artikel 4 omschreven doelstellingen en de in artikel 5 omschreven taken worden verwezenlijkt, en omvat:

a)

een raad van bestuur,

b)

een uitvoerend directeur,

c)

een strategische adviesgroep.

Afdeling I

Raad van bestuur

Artikel 12

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie die optreden namens de Unie.

2.   Elk lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. Die plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid in geval van diens afwezigheid.

3.   De door de lidstaten benoemde leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers zijn personeelsleden van de overheid in hun respectieve lidstaat, en worden benoemd op grond van hun kennis op het gebied van onderzoek, technologie en industrie op het gebied van cyberbeveiliging, hun vermogen om te zorgen voor de coördinatie van acties en standpunten met hun respectieve nationale coördinatiecentrum, of op grond van hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. De Commissie benoemt haar leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers op grond van hun kennis op het gebied van cyberbeveiliging, technologie of hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden, en van hun vermogen te zorgen voor coördinatie, synergieën en, voor zover mogelijk, gezamenlijke initiatieven tussen de verschillende sectorale of horizontale beleidsterreinen van de Unie die te maken hebben met cyberbeveiliging. De Commissie en de lidstaten spannen zich ter wille van de continuïteit van het werk van de raad van bestuur in om het verloop onder hun vertegenwoordigers in de raad van bestuur te beperken. De Commissie en de lidstaten streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

4.   De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar. Die termijn kan worden verlengd.

5.   De leden van de raad van bestuur zorgen er op onafhankelijke en transparante wijze voor dat de doelstellingen, opdracht, identiteit en autonomie van het kenniscentrum worden gewaarborgd en dat de acties van het kenniscentrum consistent zijn met die opdracht en doelstellingen.

6.   De raad van bestuur kan waarnemers uitnodigen om waar dit passend is deel te nemen aan zijn vergaderingen, onder wie vertegenwoordigers van relevante instellingen, organen en instanties van de Unie en de leden van de kennisgemeenschap.

7.   Een vertegenwoordiger van Enisa is een permanente waarnemer in de raad van bestuur. De raad van bestuur kan een vertegenwoordiger van de strategische adviesgroep uitnodigen om zijn vergaderingen bij te wonen.

8.   De uitvoerend directeur neemt deel aan de vergaderingen van de raad van bestuur, maar heeft geen stemrecht.

Artikel 13

Taken van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur draagt de volledige verantwoordelijkheid voor de strategische koers en de werkzaamheden van het kenniscentrum, houdt toezicht op de uitvoering van zijn activiteiten en is verantwoordelijk voor alle taken die niet specifiek aan de uitvoerend directeur zijn toegewezen.

2.   De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast. Dat reglement van orde voorziet in specifieke procedures om belangenconflicten vast te stellen en te voorkomen, en waarborgt de vertrouwelijkheid van gevoelige informatie.

3.   De raad van bestuur neemt de noodzakelijke strategische besluiten, met name met betrekking tot:

a)

het opstellen en aannemen van de agenda en het monitoren van de uitvoering ervan;

b)

de vaststelling, conform de beleidsprioriteiten van de Unie en de agenda, van het meerjarige werkprogramma, dat gemeenschappelijke prioriteiten op het gebied van industrie, technologie en onderzoek omvat, die gebaseerd zijn op de behoeften die de lidstaten in samenwerking met de kennisgemeenschap hebben vastgesteld en waarvoor gerichte financiële steun van de Unie vereist is, met inbegrip van belangrijke technologieën en terreinen voor de ontwikkeling van de eigen vermogens van de Unie op het gebied van cyberbeveiliging;

c)

de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma voor de uitvoering van de desbetreffende fondsen van de Unie, met name de onderdelen cyberbeveiliging van Horizon Europa die vrijwillig medegefinancierd worden door de lidstaten en van het programma Digitaal Europa, overeenkomstig het meerjarige werkprogramma van het kenniscentrum en het strategische planningsproces van Horizon Europa;

d)

de vaststelling, op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur, van de jaarrekeningen, de balans en het jaarlijkse activiteitenverslag van het kenniscentrum;

e)

de vaststelling van de specifieke financiële regels van het kenniscentrum overeenkomstig artikel 70 van het Financieel Reglement;

f)

de toewijzing, als onderdeel van het jaarlijkse werkprogramma, van de begrotingsmiddelen van de Unie aan onderwerpen voor gezamenlijke acties van de Unie en de lidstaten;

g)

de beschrijving, als onderdeel van het jaarlijkse werkprogramma, en overeenkomstig de in punt f) van deze alinea bedoelde besluiten en met inachtneming van Verordeningen (EU) 2021/695 en (EU) 2021/694, van de in punt f) van deze alinea bedoelde gezamenlijke acties en de vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van dergelijke gezamenlijke acties;

h)

de vaststelling van een procedure voor de benoeming van de uitvoerend directeur en de benoeming en het ontslag van de uitvoerend directeur, de verlenging van zijn ambtstermijn, en het geven van sturing aan en toezicht houden op de prestaties van de uitvoerend directeur;

i)

de vaststelling van richtsnoeren voor de beoordeling en de registratie van entiteiten als leden van de kennisgemeenschap;

j)

de vaststelling van de in artikel 10, lid 2, bedoelde werkafspraken;

k)

de benoeming van de rekenplichtige;

l)

de vaststelling van de jaarlijkse begroting van het kenniscentrum, met inbegrip van de overeenstemmende personeelsformatie waarin, uitgedrukt in voltijdequivalenten, het aantal tijdelijke betrekkingen per functiegroep en per rang, het aantal arbeidscontractanten en het aantal gedetacheerde nationale deskundigen is aangegeven;

m)

de vaststelling van transparantieregels voor het kenniscentrum en van regels voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten, ook met betrekking tot de leden van de raad van bestuur, overeenkomstig artikel 42 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715;

n)

de oprichting van werkgroepen binnen de kennisgemeenschap, in voorkomend geval rekening houdend met het advies van de strategische adviesgroep;

o)

de benoeming van leden van de strategische adviesgroep;

p)

de vaststelling van regels inzake de vergoeding van onkosten voor leden van de strategische adviesgroep;

q)

het opzetten van een controlemechanisme om ervoor te zorgen dat de uitvoering van de desbetreffende door het kenniscentrum beheerde fondsen gebeurt in overeenstemming met de agenda, de opdracht, het meerjarige werkprogramma en de regels van de programma’s waaruit de relevante financiering wordt verstrekt;

r)

het zorgen voor regelmatig overleg en het vastleggen van een doeltreffend mechanisme voor samenwerking met de kennisgemeenschap;

s)

het opzetten van het communicatiebeleid van het kenniscentrum op basis van een aanbeveling van de uitvoerend directeur;

t)

in voorkomend geval, de vaststelling van regels ter uitvoering van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EEC, Euratom, ECSC) nr. 259/68 van de Raad (15) (“Statuut” en “Regeling”), overeenkomstig artikel 30, lid 3, van deze verordening;

u)

in voorkomend geval, de vaststelling van regels voor de detachering van nationale deskundigen bij het kenniscentrum en voor het inzetten van stagiairs overeenkomstig artikel 31, lid 2;

v)

de vaststelling van beveiligingsvoorschriften voor het kenniscentrum;

w)

de vaststelling van een strategie voor fraudebestrijding en corruptiebestrijding die in verhouding staat tot de fraude- en corruptierisico’s, alsmede de vaststelling van uitgebreide maatregelen, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de Unie, ter bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden, rekening houdend met een kosten-batenanalyse van de uit te voeren maatregelen;

x)

indien nodig, de vaststelling van de methode voor de berekening van de vrijwillige financiële bijdrage en de bijdrage in natura van de bijdragende lidstaten overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2021/695 en (EU) 2021/694 of andere toepasselijke wetgeving;

y)

het waarborgen, in de context van het jaarlijkse werkprogramma en het meerjarige werkprogramma, van samenhang en synergie met die delen van het programma Digitaal Europa en Horizon Europa die niet door het kenniscentrum worden beheerd, evenals met andere programma’s van de Unie;

z)

de vaststelling van het jaarverslag over de uitvoering van de strategische doelstellingen en prioriteiten van het kenniscentrum, indien nodig met aanbevelingen met het oog op een betere verwezenlijking van deze doelstellingen en prioriteiten.

Voor zover het jaarlijkse werkprogramma gemeenschappelijke acties omvat, bevat het informatie over de vrijwillige bijdragen van de lidstaten aan gezamenlijke acties. In voorkomend geval wordt in de voorstellen, in het bijzonder in de voorstellen voor het jaarlijkse werkprogramma, beoordeeld of het nodig is de beveiligingsregels als bedoeld in artikel 33 van deze verordening toe te passen, met inbegrip van de procedure voor zelfbeoordeling inzake beveiliging overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) 2021/695.

4.   Wat de in lid 3, punten a), b) en c), beschreven besluiten betreft, houden de uitvoerend directeur en de raad van bestuur rekening met alle desbetreffende strategische adviezen en bijdragen van Enisa, overeenkomstig het door de raad van bestuur vastgestelde reglement van orde.

5.   De raad van bestuur draagt de verantwoordelijkheid voor een adequate follow-up van de aanbevelingen in het in artikel 38, lid 2, bedoelde uitvoeringsverslag en in de in artikel 38, lid 4, bedoelde evaluatie.

Artikel 14

Voorzitter en vergaderingen van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest uit zijn leden een voorzitter en een vicevoorzitter voor een periode van drie jaar. De raad van bestuur kan besluiten het mandaat van de voorzitter en de vicevoorzitter eenmaal te verlengen. Indien het lidmaatschap van de raad van bestuur van de voorzitter of de vicevoorzitter echter tijdens hun ambtstermijn afloopt, loopt hun ambtstermijn automatisch op dat tijdstip af. De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn taken te verrichten. De voorzitter neemt aan de stemming deel.

2.   De raad van bestuur belegt ten minste driemaal per jaar een gewone vergadering. De raad van bestuur kan buitengewone vergaderingen beleggen op verzoek van de Commissie, op verzoek van een derde van al zijn leden, op verzoek van de voorzitter of op verzoek van de uitvoerend directeur met het oog op de vervulling van zijn taken.

3.   De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen van de raad van bestuur tenzij de raad van bestuur daar anders over beslist, maar heeft geen stemrecht.

4.   De raad van bestuur kan per geval andere personen uitnodigen om de vergaderingen als waarnemer bij te wonen.

5.   De voorzitter kan vertegenwoordigers van de kennisgemeenschap uitnodigen om deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur, maar zij hebben geen stemrecht.

6.   De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers kunnen zich, onder voorbehoud van de bepalingen van het reglement van orde, tijdens de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.

7.   Het kenniscentrum vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.

Artikel 15

Stemregels in de raad van bestuur

1.   Bij zijn besprekingen streeft de raad van bestuur consensus na. Er wordt een stemming gehouden indien de leden van de raad van bestuur geen consensus hebben bereikt.

2.   Indien de raad van bestuur geen consensus over een aangelegenheid bereikt, neemt hij zijn besluiten met een meerderheid van ten minste 75 % van de stemmen van al zijn leden, waarbij de vertegenwoordigers van de Commissie voor dit doel één enkel lid vormen. Een afwezig lid van de raad van bestuur kan zijn stemrecht overdragen aan zijn plaatsvervanger of, in afwezigheid van zijn plaatsvervanger, aan een ander lid. Een lid van de raad van bestuur mag niet meer dan één ander lid vertegenwoordigen.

3.   De in de punten f) en g) van artikel 13, lid 3, genoemde besluiten van de raad van bestuur betreffende de gezamenlijke acties en het beheer ervan worden als volgt vastgesteld:

a)

besluiten om middelen uit de begroting van de Unie toe te wijzen aan gezamenlijke acties als bedoeld in artikel 13, lid 3, punt f), en besluiten tot het opnemen van dergelijke gezamenlijke acties in het jaarlijkse werkprogramma, worden genomen overeenkomstig lid 2 van dit artikel;

b)

besluiten met betrekking tot de beschrijving van gezamenlijke acties en de vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering ervan als bedoeld in artikel 13, lid 3, punt g), worden genomen door de deelnemende lidstaten en de Commissie, waarbij het stemrecht van de leden in verhouding dient te staan tot hun respectieve bijdragen aan die gezamenlijke actie, berekend overeenkomstig de krachtens artikel 13, lid 3, punt x), vastgestelde methode.

4.   Voor besluiten die worden genomen op grond van artikel 13, lid 3, punten b), c), d), e), f), k), l), p), q), t), u), w), x) en y), heeft de Commissie 26 % van het totale aantal stemmen in de raad van bestuur.

5.   Voor andere besluiten dan die bedoeld in lid 3, punt b), en lid 4 krijgt elke lidstaat alsook de Unie één stem. De stem van de Unie wordt door de twee vertegenwoordigers van de Commissie gezamenlijk uitgebracht.

6.   De voorzitter neemt deel aan de stemming.

Afdeling II

Uitvoerend directeur

Artikel 16

Benoeming, ontslag en verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur beschikt over deskundigheid en heeft een sterke reputatie op de gebieden waarop het kenniscentrum opereert.

2.   De uitvoerend directeur wordt in dienst genomen als een tijdelijke functionaris van het kenniscentrum overeenkomstig artikel 2, punt a), van de Regeling.

3.   De uitvoerend directeur wordt na een open, transparante en niet-discriminerende selectieprocedure door de raad van bestuur aangesteld uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten.

4.   Voor de sluiting van het contract met de uitvoerend directeur wordt het kenniscentrum vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

5.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vier jaar. Vóór het eind van deze termijn voert de Commissie een beoordeling uit waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de prestaties van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en opgaven van het kenniscentrum.

6.   Op voorstel van de Commissie, die rekening houdt met de in lid 5 bedoelde beoordeling, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vier jaar.

7.   Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, mag niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde betrekking.

8.   De uitvoerend directeur wordt uitsluitend uit zijn functie ontheven bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie of van ten minste 50 % van de lidstaten.

Artikel 17

Taken van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de werkzaamheden en de dagelijkse leiding en is de wettelijke vertegenwoordiger van het kenniscentrum. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur en verricht zijn taken in alle onafhankelijkheid binnen de grenzen van de hem verleende bevoegdheden. De uitvoerend directeur wordt ondersteund door het personeel van het kenniscentrum.

2.   De uitvoerend directeur voert op onafhankelijke wijze ten minste de volgende taken uit:

a)

de besluiten van de raad van bestuur uitvoeren;

b)

de werkzaamheden van de raad van bestuur ondersteunen, het secretariaat van zijn vergaderingen verzorgen en alle informatie verstrekken die voor de uitvoering van zijn taken nodig is;

c)

na overleg met de raad van bestuur en de Commissie en rekening houdend met de bijdragen van de nationale coördinatiecentra en de kennisgemeenschap, de agenda alsook, in overeenstemming met de agenda, het ontwerp van het jaarlijkse werkprogramma en het ontwerp van het meerjarige werkprogramma van het kenniscentrum opstellen en ter goedkeuring aan de raad van bestuur voorleggen, met inbegrip van de reikwijdte van de oproepen tot het indienen van voorstellen, van de oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling en van de aanbestedingen die nodig zijn voor de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma, en de bijbehorende uitgavenramingen, zoals voorgesteld door de lidstaten en de Commissie;

d)

het ontwerp van de jaarbegroting opstellen en ter goedkeuring aan de raad van bestuur voorleggen; dit omvat ook de in artikel 13, lid 3, punt l), bedoelde bijbehorende personeelsformatie waarin, uitgedrukt in voltijdequivalenten, het aantal tijdelijke betrekkingen per rang en per functiegroep, het aantal arbeidscontractanten en het aantal gedetacheerde nationale deskundigen wordt vermeld;

e)

het jaarlijkse werkprogramma en het meerjarige werkprogramma uitvoeren en daarover verslag uitbrengen aan de raad van bestuur;

f)

het ontwerp van jaarlijks activiteitenverslag van het kenniscentrum opstellen, met daarin de informatie over de overeenkomstige uitgaven en de verwezenlijking van de agenda en het meerjarige werkprogramma; indien nodig gaat dat verslag vergezeld van voorstellen voor verdere verbeteringen bij de verwezenlijking of de herformulering van de strategische doelstellingen en prioriteiten;

g)

zorgen voor de uitvoering van doeltreffende toezichts- en evaluatieprocedures met betrekking tot de prestaties van het kenniscentrum;

h)

een actieplan opstellen waarmee uitvoering wordt gegeven aan de conclusies van het in artikel 38, lid 2, bedoelde uitvoeringsverslag en de in artikel 38, lid 4, bedoelde evaluatie, en om de twee jaar een verslag indienen over de geboekte vooruitgang bij het Europees Parlement en de Commissie;

i)

overeenkomsten met de nationale coördinatiecentra opstellen en sluiten;

j)

de verantwoordelijkheid dragen voor administratieve, financiële en personeelsaangelegenheden, met inbegrip van de uitvoering van de begroting van het kenniscentrum, waarbij terdege rekening wordt gehouden met het advies van de relevante interneauditfunctie, binnen de grenzen van de in artikel 13, lid 3, punten e), l), t), u), v) en w), bedoelde besluiten;

k)

de uitschrijving van oproepen tot het indienen van voorstellen goedkeuren en beheren in overeenstemming met het jaarlijkse werkprogramma, en de daaruit resulterende subsidieovereenkomsten en -besluiten beheren;

l)

de lijst goedkeuren van acties die voor financiering zijn geselecteerd op basis van een door een panel van onafhankelijke deskundigen opgestelde ranglijst;

m)

de uitschrijving van aanbestedingen goedkeuren en beheren in overeenstemming met het jaarlijkse werkprogramma, en de daaruit resulterende contracten beheren;

n)

de voor financiering geselecteerde offertes goedkeuren;

o)

het ontwerp van jaarrekening en jaarbalans voorleggen aan de relevante interneauditfunctie, en vervolgens aan de raad van bestuur;

p)

zorgen voor risicoanalyses en risicobeheer;

q)

afzonderlijke subsidieovereenkomsten, -besluiten en -contracten ondertekenen;

r)

contracten voor opdrachten ondertekenen;

s)

een actieplan opstellen waarmee uitvoering wordt gegeven aan de conclusies van interne of externe auditverslagen, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), opgericht bij Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (16) en tweemaal per jaar aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van bestuur verslag uitbrengen over de geboekte vooruitgang;

t)

een ontwerp van financiële regeling opstellen die van toepassing is op het kenniscentrum;

u)

een doeltreffend en doelmatig internecontrolesysteem instellen, toezien op de werking ervan en elke ingrijpende wijziging daarin aan de raad van bestuur melden;

v)

zorgen voor doeltreffende communicatie met de instellingen van de Unie en op verzoek verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad;

w)

alle andere maatregelen nemen die nodig zijn voor de beoordeling of het kenniscentrum succes boekt bij de verwezenlijking van zijn opdracht en doelstellingen;

x)

alle andere taken uitvoeren die de raad van bestuur aan hem heeft toevertrouwd of gedelegeerd.

Afdeling III

Strategische adviesgroep

Artikel 18

Samenstelling van de strategische adviesgroep

1.   De strategische adviesgroep bestaat uit maximaal twintig leden. De leden worden op voordracht van de uitvoerend directeur door de raad van bestuur benoemd uit de vertegenwoordigers van de leden van de kennisgemeenschap die geen vertegenwoordigers van instellingen, organen of instanties van de Unie zijn. Alleen vertegenwoordigers van leden die niet onder de zeggenschap vallen van een derde land of een in een derde land gevestigde entiteit, komen in aanmerking. De benoeming geschiedt volgens een open, transparante en niet-discriminerende procedure. De raad van bestuur streeft ernaar de strategische adviesgroep zo samen te stellen dat de kennisgemeenschap evenwichtig vertegenwoordigd is, waarbij er niet alleen een evenwicht is tussen wetenschappelijke, industriële en maatschappelijke entiteiten, bedrijfstakken aan de vraag- en aanbodzijde, grote ondernemingen en kmo’s, maar ook qua geografische herkomst en geslacht. Hij streeft ook naar een evenwichtige samenstelling tussen sectoren, rekening houdend met de cohesie van de Unie en alle lidstaten op het gebied van onderzoek, industrie en technologie op het gebied van cyberbeveiliging. De strategische adviesgroep wordt zo samengesteld dat er een integrale, continue en permanente dialoog tussen de kennisgemeenschap en het kenniscentrum mogelijk is.

2.   De leden van de strategische adviesgroep beschikken over deskundigheid met betrekking tot onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging, industriële ontwikkeling en het aanbieden, uitvoeren of inzetten van professionele diensten of producten. De vereisten met betrekking tot dergelijke deskundigheid worden nader gespecificeerd door de raad van bestuur.

3.   De procedures voor de benoeming van de leden van de strategische adviesgroep en de werking van de strategische adviesgroep worden vastgelegd in het reglement van orde van de raad van bestuur en worden openbaar gemaakt.

4.   De ambtstermijn van de leden van de strategische adviesgroep bedraagt twee jaar. Deze termijn kan eenmaal worden verlengd.

5.   Vertegenwoordigers van de Commissie en van andere instellingen, organen en instanties van de Unie, met name Enisa, kunnen door de strategische adviesgroep worden uitgenodigd om deel te nemen aan haar werkzaamheden en die te ondersteunen. De strategische adviesgroep kan per geval extra vertegenwoordigers van de kennisgemeenschap uitnodigen als waarnemer, adviseur of deskundige, al naargelang, om rekening te houden met de dynamiek van ontwikkelingen op het gebied van cyberbeveiliging. De leden van de raad van bestuur kunnen als waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van de strategische adviesgroep.

Artikel 19

Werking van de strategische adviesgroep

1.   De strategische adviesgroep komt ten minste driemaal per jaar bijeen.

2.   De strategische adviesgroep geeft de raad van bestuur advies over de oprichting van werkgroepen binnen de kennisgemeenschap overeenkomstig artikel 13, lid 3, punt n), in verband met specifieke kwesties die van belang zijn voor de werkzaamheden van het kenniscentrum, wanneer deze kwesties direct verband houden met de in artikel 20 genoemde taken en bevoegdheden. Indien nodig vallen dergelijke werkgroepen onder de algemene coördinatie van een of meer leden van de strategische adviesgroep.

3.   De strategische adviesgroep kiest haar voorzitter bij gewone meerderheid van de leden.

4.   Het secretariaat van de strategische adviesgroep wordt verzorgd door de uitvoerend directeur en het personeel van het kenniscentrum, met gebruikmaking van de bestaande middelen, met inachtneming van de totale werklast van het kenniscentrum. De middelen bestemd voor de ondersteuning van de strategische adviesgroep worden vermeld in de ontwerpbegroting.

5.   De strategische adviesgroep neemt zijn reglement van orde aan bij gewone meerderheid van haar leden.

Artikel 20

Taken van de strategische adviesgroep

De strategische adviesgroep adviseert het kenniscentrum regelmatig over de uitvoering van de activiteiten van het kenniscentrum en zorgt voor communicatie met de kennisgemeenschap en andere betrokken belanghebbenden. De strategische adviesgroep doet ook het volgende:

a)

zij verstrekt, rekening houdend met bijdragen van de kennisgemeenschap en, in voorkomend geval, van de in artikel 13, lid 3, punt n), bedoelde werkgroepen, binnen de door de raad van bestuur vastgestelde termijnen, de uitvoerend directeur en de raad van bestuur strategisch advies en input met betrekking tot de agenda en de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s, en werkt dit voortdurend bij;

b)

zij adviseert de raad van bestuur over het instellen van werkgroepen binnen de kennisgemeenschap overeenkomstig artikel 13, lid 3, punt n), over specifieke kwesties die van belang zijn voor de werkzaamheden van het kenniscentrum;

c)

zij neemt, na goedkeuring door de raad van bestuur, een besluit over en organiseert openbare raadplegingen waaraan alle publieke en private stakeholders die een belang hebben op het gebied van cyberbeveiliging kunnen deelnemen, teneinde de input voor het in punt a) bedoelde strategische advies te verzamelen.

HOOFDSTUK III

Financiële bepalingen

Artikel 21

Financiële bijdrage van de Unie en de lidstaten

1.   Het kenniscentrum wordt gefinancierd door de Unie en gezamenlijke acties worden gefinancierd door de Unie en met vrijwillige bijdragen van de lidstaten.

2.   De administratieve en operationele kosten van gezamenlijke acties worden gedragen door de Unie en de lidstaten die bijdragen aan de gezamenlijke acties, in overeenstemming met de verordeningen (EU) 2021/695 en (EU) 2021/694.

3.   De bijdrage van de Unie voor de administratieve en operationele kosten van het kenniscentrum omvat:

a)

tot 1 649 566 000 EUR uit het programma Digitaal Europa, waaronder tot maximaal 32 000 000 EUR voor administratieve kosten;

b)

een bedrag uit Horizon Europa, onder meer voor administratieve kosten, voor gezamenlijke acties, waarbij dat bedrag gelijk is aan het bedrag dat de lidstaten overeenkomstig lid 7 van dit artikel hebben bijgedragen, maar niet groter is dan het bedrag dat is vastgelegd in het strategische planningsproces van Horizon Europa dat moet worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 6, lid 6, van Verordening (EU) 2021/695, in het jaarlijkse werkprogramma of in het meerjarige werkprogramma;

c)

een bedrag uit de andere desbetreffende programma’s van de Unie dat nodig is voor de uitvoering van de taken of de verwezenlijking van de doelstellingen van het kenniscentrum, onder voorbehoud van besluiten die worden genomen overeenkomstig de rechtshandelingen van de Unie tot vaststelling van die programma’s.

4.   De maximale bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten van de algemene begroting van de Unie die zijn toegewezen aan het programma Digitaal Europa, het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa vastgesteld bij Besluit (EU) 2021/764 en andere programma’s en projecten die tot het activiteitengebied van het kenniscentrum of het netwerk behoren.

5.   Het kenniscentrum voert overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), iv), van het Financieel Reglement maatregelen uit van het programma Digitaal Europa en Horizon Europa op het gebied van cyberbeveiliging.

6.   Bijdragen uit andere dan de in de leden 3 en 4 bedoelde programma’s van de Unie die onderdeel zijn van de medefinanciering door de Unie van een programma dat door een van de lidstaten wordt uitgevoerd, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de in die leden bedoelde maximale financiële bijdrage van de Unie.

7.   De lidstaten nemen vrijwillig deel aan gezamenlijke acties door middel van vrijwillige financiële bijdragen en/of bijdragen in natura. Indien een lidstaat deelneemt aan een gezamenlijke actie, dekt de financiële bijdrage van die lidstaat de administratieve kosten in verhouding tot zijn bijdrage aan die gezamenlijke actie. De administratieve kosten van gezamenlijke acties worden betaald met financiële bijdragen. De operationele kosten van gezamenlijke acties kunnen worden betaald met financiële bijdragen of bijdragen in natura, zoals bepaald in Horizon Europa en het programma Digitaal Europa. De bijdragen van een lidstaat kunnen de vorm aannemen van steun die de lidstaat levert in het kader van een gezamenlijke actie aan in die lidstaat gevestigde begunstigden. Bijdragen in natura van de lidstaten worden gevormd door de subsidiabele kosten die worden gemaakt door de nationale coördinatiecentra en andere publieke entiteiten wanneer zij deelnemen aan projecten die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd, verminderd met een eventuele bijdrage van de Unie aan die kosten. Voor projecten die uit Horizon Europa worden gefinancierd, worden de subsidiabele kosten berekend overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) 2021/695. Voor projecten die uit het programma Digitaal Europa worden gefinancierd, worden de subsidiabele kosten berekend overeenkomstig het Financieel Reglement.

Het beoogde bedrag van de totale vrijwillige bijdragen van de lidstaten aan gezamenlijke acties in het kader van Horizon Europa, onder meer financiële bijdragen voor administratieve kosten, wordt vastgelegd teneinde in aanmerking te worden genomen in het strategische planningsproces van Horizon Europa dat overeenkomstig artikel 6, lid 6, van Verordening (EU) 2021/695 moet worden uitgevoerd, met inbreng van de raad van bestuur. Voor acties in het kader van het programma Digitaal Europa kunnen de lidstaten, niettegenstaande artikel 15 van Verordening (EU) 2021/694, een bijdrage leveren aan de kosten van het kenniscentrum die worden medegefinancierd uit het programma Digitaal Europa die lager is dan de in lid 3, punt a), van dit artikel vermelde bedragen.

8.   De nationale medefinanciering door de lidstaten van acties die door andere programma’s van de Unie dan Horizon Europa en het programma Digitaal Europa worden ondersteund, wordt beschouwd als nationale bijdragen van de lidstaten voor zover deze bijdragen deel uitmaken van gezamenlijke acties en zijn opgenomen in het werkprogramma van het kenniscentrum.

9.   Voor de beoordeling van de in lid 3 van dit artikel en in artikel 22, lid 2, punt b), bedoelde bijdragen worden kosten vastgesteld overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de desbetreffende lidstaten, overeenkomstig de in die lidstaat toepasselijke boekhoudkundige normen en overeenkomstig de toepasselijke internationale boekhoudkundige normen en internationale normen voor financiële verslaglegging. Kosten worden gecertificeerd door een onafhankelijke externe auditor die is aangewezen door de betrokken lidstaat. De waarderingsmethode van de bijdragen kan door het kenniscentrum worden geverifieerd indien er onduidelijkheid is ontstaan door de certificering.

10.   Indien een lidstaat zijn verplichtingen in verband met zijn financiële bijdrage of bijdrage in natura aan gezamenlijke acties niet nakomt, maakt de uitvoerend directeur daarvan schriftelijk melding aan de betrokken lidstaat en stelt hij een redelijke termijn vast waarbinnen die niet-nakoming dient te worden verholpen. Indien dit niet binnen die termijn is gebeurd, roept de uitvoerend directeur een vergadering van de raad van bestuur bijeen om te besluiten of het stemrecht van de in gebreke blijvende deelnemende lidstaat moet worden ingetrokken, dan wel of andere maatregelen moeten worden genomen totdat die lidstaat zijn verbintenissen is nagekomen. Het stemrecht betreffende gezamenlijke acties van de in gebreke blijvende lidstaat wordt opgeschort totdat hij zijn verplichtingen nakomt.

11.   De Commissie kan de financiële bijdrage van de Unie aan gezamenlijke acties beëindigen, proportioneel verlagen of schorsen, indien de bijdragende lidstaten de in lid 3, punt b), bedoelde bijdragen niet, slechts gedeeltelijk of te laat verstrekken. De beëindiging, verlaging of schorsing door de Commissie van de financiële bijdrage van de Unie is qua bedrag en duur proportioneel met de niet-verstrekking, de slechts gedeeltelijke verstrekking of de te late verstrekking van de bijdragen door de lidstaat.

12.   De bijdragende lidstaten brengen jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan de raad van bestuur verslag uit over de hoogte van de bijdragen die zij in het voorgaande begrotingsjaar overeenkomstig lid 7 voor gezamenlijke acties met de Unie hebben gedaan.

Artikel 22

Kosten en middelen van het kenniscentrum

1.   De administratieve kosten van het kenniscentrum worden in beginsel gefinancierd uit financiële bijdragen op jaarbasis van de Unie. Extra financiële bijdragen worden geleverd door bijdragende lidstaten in verhouding tot hun vrijwillige bijdrage aan gezamenlijke acties. Indien een deel van de bijdragen voor de administratieve kosten niet wordt gebruikt, kan het ter beschikking worden gesteld om de operationele kosten van het kenniscentrum te dekken.

2.   De operationele kosten van het kenniscentrum worden gedekt door:

a)

de financiële bijdrage van de Unie;

b)

vrijwillige financiële bijdragen of bijdragen in natura van de bijdragende lidstaten, bij gezamenlijke acties.

3.   De in de begroting van het kenniscentrum opgenomen middelen bestaan uit de volgende bijdragen:

a)

de financiële bijdragen van de Unie aan de operationele en administratieve kosten;

b)

vrijwillige financiële bijdragen van de bijdragende lidstaten voor de administratieve kosten bij gezamenlijke acties;

c)

vrijwillige financiële bijdragen van de bijdragende lidstaten voor de operationele kosten bij gezamenlijke acties;

d)

alle inkomsten die door het kenniscentrum worden gegenereerd;

e)

alle andere financiële bijdragen, middelen of inkomsten.

4.   Intresten op de bijdragen die door de bijdragende lidstaten aan het kenniscentrum worden betaald, gelden als inkomsten van het kenniscentrum.

5.   Alle middelen van het kenniscentrum en zijn activiteiten worden aangewend om zijn doelstellingen te bereiken.

6.   Het kenniscentrum is eigenaar van alle activa die het genereert of die eraan zijn overgedragen voor de verwezenlijking van zijn doelstellingen. Onverminderd de toepasselijke regels van het desbetreffende financieringsprogramma wordt de eigendom van activa die zijn gegenereerd of verworven in het kader van gezamenlijke acties, vastgesteld overeenkomstig artikel 15, lid 3, punt b).

7.   Behalve bij ontbinding van het kenniscentrum blijven de inkomsten, voor zover zij meer bedragen dan de uitgaven, in handen van het kenniscentrum en worden zij niet aan de bijdragende leden van het kenniscentrum uitbetaald.

8.   Het kenniscentrum werkt nauw samen met andere instellingen, organen en instanties van de Unie, met inachtneming van hun respectieve mandaten en zonder overlapping met bestaande samenwerkingsmechanismen, teneinde synergie met hen te benutten en, waar mogelijk en dienstig, de administratieve kosten te verminderen.

Artikel 23

Financieringsinstrumenten

De financiële verbintenissen van het kenniscentrum mogen het bedrag van de beschikbare of door zijn leden voor zijn begroting vastgelegde financiële middelen niet overschrijden.

Artikel 24

Financieringsinstrumenten

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.

Artikel 25

Vaststelling van de begroting

1.   De uitvoerend directeur stelt jaarlijks een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het kenniscentrum voor het volgende begrotingsjaar en zendt die, samen met het in artikel 13, lid 3, punt l), bedoelde ontwerpoverzicht van de personeelsformatie, aan de raad van bestuur. De ontvangsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn. De uitgaven van het kenniscentrum omvatten de personele, administratieve, infrastructurele en operationele uitgaven. De administratieve uitgaven worden tot een minimum beperkt, onder meer door herschikking van personeel of betrekkingen.

2.   De raad van bestuur stelt jaarlijks de raming van de ontvangsten en uitgaven van het kenniscentrum voor het volgende begrotingsjaar vast op basis van de in lid 1 bedoelde ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven.

3.   Uiterlijk 31 januari van elk jaar stuurt de raad van bestuur de in lid 2 van dit artikel bedoelde raming, die deel uitmaakt van het ontwerp van enig programmeringsdocument bedoeld in artikel 32, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715, naar de Commissie.

4.   Op basis van de raming bedoeld in lid 2 van dit artikel, neemt de Commissie in het ontwerp van algemene begroting van de Unie de ramingen op die zij nodig acht voor de personeelsformatie bedoeld in artikel 13, lid 3, punt l), van deze verordening alsook het bedrag van de bijdrage ten laste van de algemene begroting, die zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bij het Europees Parlement en de Raad indient.

5.   Het Europees Parlement en de Raad keuren de kredieten voor de bijdrage aan het kenniscentrum goed.

6.   Het Europees Parlement en de Raad stellen de in artikel 13, lid 3, punt l), bedoelde personeelsformatie vast.

7.   De raad van bestuur stelt samen met het jaarlijkse werkprogramma en het meerjarige werkprogramma de begroting van het kenniscentrum vast. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. Indien nodig past de raad van bestuur de begroting en het jaarlijkse werkprogramma van het kenniscentrum aan in overeenstemming met de algemene begroting van de Unie.

Artikel 26

Indiening van de rekeningen van het kenniscentrum en kwijting

De indiening van de voorlopige en de definitieve rekeningen van het kenniscentrum en de kwijting verlopen volgens de regels en het tijdschema van het Financieel Reglement en van de financiële regels van het kenniscentrum.

Artikel 27

Operationele en financiële verslaglegging

1.   De uitvoerend directeur brengt jaarlijks verslag uit aan de raad van bestuur over de uitvoering van zijn taken in overeenstemming met de financiële regels van het kenniscentrum.

2.   Binnen twee maanden na het einde van het begrotingsjaar legt de uitvoerend directeur de raad van bestuur ter goedkeuring een jaarlijks activiteitenverslag voor over de door het kenniscentrum in het voorafgaande kalenderjaar gemaakte vorderingen, met name ten aanzien van het jaarlijkse werkprogramma voor dat jaar, en de verwezenlijking van zijn strategische doelstellingen en prioriteiten. Dit verslag bevat onder meer informatie over het volgende:

a)

uitgevoerde operationele acties en de daarmee verband houdende uitgaven;

b)

de ingediende acties, met inbegrip van een opsplitsing per soort deelnemer, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen, en per lidstaat;

c)

de voor financiering aangewezen acties, met inbegrip van een opsplitsing per soort deelnemer, waaronder kmo’s, en per lidstaat, met vermelding van de bijdrage van het kenniscentrum aan de afzonderlijke deelnemers en acties;

d)

de verwezenlijking van de in deze verordening vastgestelde opdracht en doelstellingen, en voorstellen voor verdere noodzakelijke werkzaamheden ter verwezenlijking van die opdracht en die doelstellingen;

e)

de samenhang van de uitvoeringstaken met de agenda en het meerjarige werkprogramma.

3.   Na goedkeuring door de raad van bestuur wordt het jaarlijkse activiteitenverslag openbaar gemaakt.

Artikel 28

Financiële regels

Het kenniscentrum stelt zijn specifieke financiële regels vast overeenkomstig artikel 70 van het Financieel Reglement.

Artikel 29

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   Het kenniscentrum neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd met preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, met regelmatige en doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, terugvordering van de onterecht betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, met doeltreffende, evenredige en afschrikkende bestuurlijke sancties.

2.   Het kenniscentrum verleent personeelsleden van de Commissie en andere door haar gemachtigde personen alsmede de Rekenkamer toegang tot de terreinen en gebouwen van het kenniscentrum en tot alle informatie, ook in elektronisch formaat, die benodigd is voor het verrichten van hun controles.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (17) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (18) onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of een direct of indirect uit hoofde van deze verordening gefinancierd contract, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 bevatten de contracten en subsidieovereenkomsten die uit de toepassing van deze verordening voortvloeien, bepalingen die de Commissie, het kenniscentrum, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid geven dergelijke controles en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten. Indien de uitvoering van een actie geheel of gedeeltelijk uitbesteed of verder gedelegeerd wordt, of indien hiervoor een overheidsopdracht moet worden geplaatst of financiële steun moet worden verleend aan een derde, wordt in het contract of de subsidieovereenkomst bepaald dat de contractant of de begunstigde ervan verplicht is van elke betrokken derde te verlangen dat deze uitdrukkelijk de bevoegdheid van de Commissie, het kenniscentrum, de Rekenkamer en OLAF aanvaardt.

HOOFDSTUK IV

Personeel van het kenniscentrum

Artikel 30

Personeel

1.   Het Statuut en de Regeling en de door de instellingen van de Unie gezamenlijk vastgestelde regelingen ter uitvoering van het Statuut en de Regeling, zijn van toepassing op het personeel van het kenniscentrum.

2.   De raad van bestuur oefent met betrekking tot het personeel van het kenniscentrum de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend en de bevoegdheden die krachtens de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag (de “bevoegdheden tot aanstelling”).

3.   Overeenkomstig artikel 110 van het Statuut stelt de raad van bestuur, op grond van artikel 2, lid 1, van het Statuut en van artikel 6 van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit vast om de bevoegdheden tot aanstelling te delegeren aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheid subdelegeren.

4.   Indien uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, kan de raad van bestuur een besluit nemen om de delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en elke door deze laatste verleende subdelegatie te schorsen. De raad van bestuur oefent in een dergelijk geval de bevoegdheden tot aanstelling zelf uit of delegeert deze aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid van het kenniscentrum dan de uitvoerend directeur.

5.   De raad van bestuur stelt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut bepalingen vast voor de tenuitvoerlegging van het Statuut en de Regeling.

6.   De personele middelen worden vastgelegd in de in artikel 13, lid 3, punt l), bedoelde personeelsformatie waarin, uitgedrukt in voltijdequivalenten en in overeenstemming met de jaarbegroting van het kenniscentrum, het aantal tijdelijke betrekkingen per functiegroep en per rang evenals het aantal arbeidscontractanten worden vermeld.

7.   In de benodigde personele middelen van het kenniscentrum wordt in eerste instantie voorzien door herschikking van personeel of betrekkingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook door de aanwerving van extra personeel. Het personeel van het kenniscentrum kan bestaan uit tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten.

8.   Alle personeelskosten zijn ten laste van het kenniscentrum.

Artikel 31

Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1.   Het kenniscentrum kan gebruikmaken van gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van het kenniscentrum.

2.   In overleg met de Commissie stelt de raad van bestuur een besluit vast met regels voor de detachering van nationale deskundigen bij het kenniscentrum.

Artikel 32

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het VEU en aan het VWEU is gehecht, is van toepassing op het kenniscentrum en zijn personeelsleden.

HOOFDSTUK V

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 33

Veiligheidsregels

1.   Artikel 12 van Verordening (EU) 2021/694 is van toepassing op de deelname aan alle door het kenniscentrum gefinancierde acties.

2.   Voor uit Horizon Europa gefinancierde acties gelden de volgende specifieke veiligheidsvoorschriften:

a)

voor de toepassing van artikel 38, lid 1, van Verordening (EU) 2021/695 kan, indien het jaarlijkse werkprogramma hierin voorziet, de verlening van niet-exclusieve licenties worden beperkt tot derden die zijn gevestigd of geacht worden te zijn gevestigd in een lidstaat en waarover die lidstaat of onderdanen van die lidstaat zeggenschap uitoefenen;

b)

voor de toepassing van artikel 40, lid 4, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) 2021/695 is de overdracht of licentieverlening aan een in een geassocieerd land gevestigde juridische entiteit of aan een in de Unie gevestigde juridische entiteit waarover vanuit derde landen zeggenschap wordt uitgeoefend, een grond voor bezwaar tegen de overdracht van de eigendom van resultaten of tegen de verlening van een exclusieve licentie voor resultaten;

c)

voor de toepassing van artikel 41, lid 7, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/695 kan, indien het jaarlijkse werkprogramma hierin voorziet, de verlening van in artikel 2, punt 9, van die verordening bedoelde toegangsrechten worden beperkt tot uitsluitend juridische entiteiten die zijn gevestigd of geacht worden te zijn gevestigd in een lidstaat en waarover die lidstaat of onderdanen van die lidstaat zeggenschap uitoefenen.

Artikel 34

Transparantie

1.   Het kenniscentrum verricht zijn werkzaamheden met een hoge mate van transparantie.

2.   Het kenniscentrum ziet erop toe dat het publiek en alle belanghebbenden tijdig van passende, objectieve, betrouwbare en gemakkelijk toegankelijke informatie worden voorzien, in het bijzonder met betrekking tot de resultaten van zijn werkzaamheden. Tevens maakt het de overeenkomstig artikel 43 afgelegde belangenverklaringen openbaar. Deze vereisten gelden ook voor de nationale coördinatiecentra, de kennisgemeenschap en de strategische adviesgroep overeenkomstig het desbetreffende recht.

3.   De raad van bestuur kan op voorstel van de uitvoerend directeur belanghebbenden toestemming geven om de uitvoering van activiteiten van het kenniscentrum te observeren.

4.   Het kenniscentrum legt in het reglement van orde van de raad van bestuur van het kenniscentrum en van de strategische adviesgroep de praktische regelingen voor de toepassing van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde transparantiebepalingen vast. Voor uit Horizon Europa gefinancierde acties houden deze regels en regelingen terdege rekening met Verordening (EU) 2021/695.

Artikel 35

Genderevenwicht

Bij de tenuitvoerlegging van deze verordening kiezen de Commissie, de lidstaten en andere stakeholders uit de instellingen en de particuliere sector bij het benoemen van kandidaten of het voordragen van vertegenwoordigers, waar mogelijk en met het oog op genderevenwicht, vertegenwoordigers uit verschillende kandidaten.

Artikel 36

Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

1.   De raad van bestuur stelt, na goedkeuring door de Commissie, de veiligheidsregels van het kenniscentrum vast. In deze veiligheidsregels worden de beginselen en regels die zijn vastgelegd in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 (19) en (EU, Euratom) 2015/444 (20) van de Commissie, toegepast.

2.   De leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur, de externe deskundigen die deelnemen aan ad-hocwerkgroepen en de personeelsleden van het kenniscentrum houden zich ook na het beëindigen van hun functie aan de geheimhoudingsplicht uit hoofde van artikel 339 VWEU.

3.   Het kenniscentrum kan de nodige maatregelen nemen om de uitwisseling van voor zijn taken relevante informatie met de Commissie en de lidstaten en, indien van toepassing, de relevante instellingen, organen en instanties van de Unie, te vergemakkelijken. Voor elke daartoe gesloten administratieve regeling inzake het delen van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) of, bij het ontbreken van een dergelijke regeling, voor elke uitzonderlijke ad-hocvrijgave van EUCI, is voorafgaande toestemming van de Commissie vereist.

Artikel 37

Toegang tot documenten

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die bij het kenniscentrum berusten.

2.   De raad van bestuur stelt uiterlijk op 29 december 2021 regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

3.   Tegen besluiten van het kenniscentrum uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht bij de Europese Ombudsman worden ingediend op grond van artikel 228 VWEU of een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie worden ingesteld uit hoofde van artikel 263 VWEU.

Artikel 38

Verslaglegging, evaluatie en toetsing

1.   Het kenniscentrum zorgt ervoor dat zijn activiteiten, met inbegrip van de activiteiten die door de nationale coördinatiecentra en het netwerk worden beheerd, onderworpen zijn aan permanent en systematisch toezicht en periodieke evaluatie. Het kenniscentrum zorgt ervoor dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van de in artikel 4, lid 3, punt b), bedoelde financieringsprogramma’s van de Unie efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld, en legt proportionele verslagleggingsvereisten op aan ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten. De conclusies van die evaluatie worden bekendgemaakt.

2.   Zodra er voldoende informatie beschikbaar is over de uitvoering van deze verordening, maar in ieder geval uiterlijk 30 maanden na de in artikel 46, lid 4, bepaalde datum, stelt de Commissie een uitvoeringsverslag op met betrekking tot de activiteiten van het kenniscentrum, rekening houdend met de voorafgaande input van de raad van bestuur, de nationale coördinatiecentra en de kennisgemeenschap. De Commissie zendt dat uitvoeringsverslag uiterlijk op 30 juni 2024 aan het Europees Parlement en de Raad toe. Het kenniscentrum en de lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die zij voor de opstelling van dat verslag nodig heeft.

3.   Het in lid 2 bedoelde uitvoeringsverslag omvat een beoordeling van:

a)

de prestatiecapaciteit van het kenniscentrum met betrekking tot zijn doelstellingen, mandaat en taken, en de samenwerking en coördinatie met andere stakeholders, in het bijzonder de nationale coördinatiecentra, de kennisgemeenschapen Enisa;

b)

de door het kenniscentrum bereikte resultaten ten aanzien van zijn opdracht, doelstellingen, mandaat en taken, en met name de efficiëntie van het kenniscentrum bij het coördineren van de middelen van de Unie en het bundelen van deskundigheid;

c)

de samenhang van de uitvoeringstaken met de agenda en het meerjarige werkprogramma;

d)

de coördinatie en samenwerking van het kenniscentrum met de programmacomités van Horizon Europa en het programma Digitaal Europa, met name voor het versterken van de samenhang en de synergie met de agenda, het jaarlijkse werkprogramma, het meerjarige werkprogramma, Horizon Europa en het programma Digitaal Europa;

e)

gezamenlijke acties.

4)   Na de indiening van het in lid 2 bedoelde uitvoeringsverslag verricht de Commissie, rekening houdend met de voorafgaande input van de raad van bestuur, de nationale coördinatiecentra en de kennisgemeenschap, een evaluatie van het kenniscentrum. Die evaluatie verwijst naar of actualiseert, naargelang het geval, de in lid 3 van dit artikel bedoelde beoordelingen, en wordt verricht vóór het einde van de in artikel 47, lid 1, gespecificeerde periode, teneinde tijdig te bepalen of het aangewezen is de looptijd van het mandaat van het kenniscentrum na die periode te verlengen. Bij die evaluatie worden de juridische en administratieve aspecten van het mandaat van het kenniscentrum beoordeeld, evenals het potentieel om synergieën tot stand te brengen en versnippering over andere instellingen, organen en instanties van de Unie te vermijden.

Indien de Commissie van oordeel is dat de voortzetting van het kenniscentrum gezien zijn opdracht, doelstellingen, mandaat en taken gerechtvaardigd is, kan zij een wetgevingsvoorstel indienen om de in artikel 47 vastgelegde duur van het mandaat van het kenniscentrum te verlengen.

5.   Op grond van de conclusies van het in lid 2 bedoelde uitvoeringsverslag kan de Commissie passende maatregelen treffen.

6.   Het toezicht, de evaluatie, de uitfasering en de verlenging van de bijdrage uit Horizon Europa gebeuren overeenkomstig de artikelen 10, 50 en 52 van Verordening (EU) 2021/695 en de overeengekomen uitvoeringsregelingen.

7.   Het toezicht, de verslaglegging en de evaluatie van de bijdrage uit het programma Digitaal Europa gebeuren overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 24 en 25 van Verordening (EU) 2021/694.

8.   In geval van ontbinding van het kenniscentrum verricht de Commissie binnen zes maanden na die ontbinding, en in ieder geval uiterlijk twee jaar na de start van de in artikel 47 bedoelde ontbindingsprocedure, een eindevaluatie van het kenniscentrum. De resultaten van die eindevaluatie worden bij het Europees Parlement en bij de Raad ingediend.

Artikel 39

Rechtspersoonlijkheid van het kenniscentrum

1.   Het kenniscentrum heeft rechtspersoonlijkheid.

2.   In elke lidstaat bezit het kenniscentrum de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

Artikel 40

Aansprakelijkheid van het kenniscentrum

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het kenniscentrum valt onder het recht dat van toepassing is op de overeenkomst, het besluit of het contract in kwestie.

2.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het kenniscentrum alle schade die door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben.

3.   Elke betaling door het kenniscentrum in verband met de aansprakelijkheid als bedoeld in de leden 1 en 2 en de daarmee verband houdende kosten en uitgaven worden beschouwd als uitgaven van het kenniscentrum en worden door zijn middelen gedekt.

4.   Het kenniscentrum is als enige verantwoordelijk voor het nakomen van zijn verplichtingen.

Artikel 41

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie en toepasselijk recht

1.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen:

a)

krachtens een arbitragebeding in door het kenniscentrum genomen besluiten of door het kenniscentrum aangegane overeenkomsten of contracten;

b)

in geschillen over de vergoeding van schade die door personeelsleden van het kenniscentrum wordt veroorzaakt bij de uitoefening van hun taken;

c)

in elk geschil tussen het kenniscentrum en zijn personeelsleden binnen de grenzen van en onder de voorwaarden vastgelegd in het Statuut.

2.   In alle aangelegenheden die niet bij deze verordening of bij andere rechtshandelingen van de Unie zijn geregeld, is het recht van de lidstaat waar de zetel van het kenniscentrum zich bevindt, van toepassing.

Artikel 42

Aansprakelijkheid van de Unie en de lidstaten en verzekering

1.   De financiële aansprakelijkheid van de Unie en de lidstaten voor de schulden van het kenniscentrum is beperkt tot de door hen reeds betaalde bijdrage aan de administratieve kosten.

2.   Het kenniscentrum sluit de nodige verzekeringen af en houdt deze aan.

Artikel 43

Belangenconflicten

De raad van bestuur stelt regels vast om belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, zijn organen en zijn personeel, inclusief de uitvoerend directeur, te voorkomen, vast te stellen en op te lossen. Deze regels omvatten de bepalingen ter voorkoming van belangenconflicten met betrekking tot de vertegenwoordigers van de leden die zitting hebben in de raad van bestuur en de strategische adviesgroep, overeenkomstig het Financieel Reglement, waaronder bepalingen betreffende belangenverklaringen. Voor de nationale coördinatiecentra geldt wat betreft belangenconflicten het nationale recht.

Artikel 44

Bescherming van persoonsgegevens

1.   Op de verwerking van persoonsgegevens door het kenniscentrum is Verordening (EU) 2018/1725 van toepassing.

2.   De raad van bestuur stelt uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in artikel 45, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1725 vast. De raad van bestuur kan aanvullende maatregelen vaststellen met het oog op de toepassing van die verordening door het kenniscentrum.

Artikel 45

Ondersteuning door de gastlidstaat

Tussen het kenniscentrum en de gastlidstaat waar zich de zetel van het centrum bevindt, kan een administratieve overeenkomst worden gesloten betreffende voorrechten, immuniteiten en andere ondersteuning die door die lidstaat aan het kenniscentrum worden verleend.

HOOFDSTUK VI

Slotbepalingen

Artikel 46

Initiële acties

1.   De Commissie is belast met de oprichting en de initiële werking van het kenniscentrum totdat het over voldoende operationele capaciteit beschikt om zijn eigen begroting uit te voeren. Overeenkomstig het recht van de Unie betrekt de Commissie de bevoegde organen van het kenniscentrum bij de uitvoering van alle nodige maatregelen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel kan de Commissie een tijdelijke uitvoerend directeur aanstellen, totdat de uitvoerend directeur zijn taken opneemt na zijn benoeming door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 16. De tijdelijk uitvoerend directeur voert de taken van de uitvoerend directeur uit en kan worden bijgestaan door een beperkt aantal personeelsleden van de Commissie. De Commissie kan tijdelijk een beperkt aantal van haar personeelsleden aan het kenniscentrum toewijzen.

3.   De tijdelijk uitvoerend directeur kan alle betalingen binnen de kredieten van de jaarbegroting van het kenniscentrum goedkeuren wanneer deze is aangenomen door de raad van bestuur, en kan overeenkomsten en contracten sluiten, met inbegrip van personeelscontracten, en besluiten aannemen, nadat de in artikel 13, lid 3, punt l), bedoelde personeelsformatie is vastgesteld.

4.   De tijdelijk uitvoerend directeur bepaalt in samenspraak met de uitvoerend directeur en na goedkeuring door de raad van bestuur vanaf welke datum het kenniscentrum de capaciteit zal hebben om zijn begroting uit te voeren. Vanaf dat moment onthoudt de Commissie zich van het aangaan van verbintenissen en het uitvoeren van betalingen voor de activiteiten van het kenniscentrum.

Artikel 47

Duur

1.   Het kenniscentrum wordt opgericht voor de periode van 28 juni 2021 tot en met 31 december 2029.

2.   Tenzij het mandaat van het kenniscentrum overeenkomstig artikel 38, lid 4, wordt verlengd, wordt de ontbindingsprocedure automatisch gestart aan het einde van de in lid 1 van dit artikel bedoelde periode.

3.   Voor de uitvoering van de procedure tot ontbinding van het kenniscentrum benoemt de raad van bestuur een of meer vereffenaars die handelen volgens de besluiten van de raad van bestuur.

4.   Wanneer het kenniscentrum wordt ontbonden, worden zijn activa gebruikt ter voldoening van zijn verplichtingen en voor de uitgaven in verband met zijn ontbinding. Een eventueel overschot wordt verdeeld over de Unie en de bijdragende lidstaten in verhouding tot hun financiële bijdragen aan het kenniscentrum. Een eventueel overschot dat de Unie toevalt, wordt teruggeboekt naar de begroting van de Unie.

Artikel 48

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitster

A.P. ZACARIAS


(1)  PB C 159 van 10.5.2019, blz. 63.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 20 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 19 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het programma Digitaal Europa, en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (de cyberbeveiligingsverordening) (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 15).

(7)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(10)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(11)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(12)  Besluit (EU) 2021/764 van de Raad van 10 mei 2021 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU (PB L 167 I van 12.5.2021, blz. 1).

(13)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/173 van de Commissie van 12 februari 2021 tot oprichting van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, milieu en infrastructuur, het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid, het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek, het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb, het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en het Europees Uitvoerend Agentschap voor onderwijs en culturen tot intrekking van de Uitvoeringsbesluiten 2013/801/EU, 2013/771/EU, 2013/778/EU, 2013/779/EU, 2013/776/EU en 2013/770/EU (PB L 50 van 15.2.2021, blz. 9).

(14)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).

(15)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(16)  Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 20).

(17)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(18)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(19)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(20)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).


8.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/32


VERORDENING (EU) 2021/888 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2021

tot vaststelling van het programma “Europees Solidariteitskorps” en tot intrekking van Verordeningen (EU) 2018/1475 en (EU) nr. 375/2014

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 165, lid 4, artikel 166, lid 4, en artikel 214, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie is gebouwd op solidariteit, zowel tussen burgers als tussen lidstaten. Die universele en gemeenschappelijke waarde geeft richting aan de handelingen van de Unie en zorgt voor de eenheid die nodig is om het hoofd te bieden aan de huidige en toekomstige maatschappelijke uitdagingen. Jonge Europeanen willen daarbij helpen door hun solidariteit in de praktijk te brengen. In artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) wordt benadrukt dat solidariteit een van de beginselen is die essentieel zijn voor de Europese Unie. Ook artikel 21, lid 1, VEU verwijst naar het beginsel van solidariteit als een van de grondslagen van de externe actie van de Unie.

(2)

Rekening houdend met de forse toename van de wereldwijde humanitaire behoeften, moet solidariteit worden bevorderd tussen lidstaten en met derde landen die getroffen zijn door natuurrampen of door de mens veroorzaakte crises, mede om solidariteit nog meer te propageren en humanitaire hulp zichtbaarder te maken bij de burgers van de Unie.

(3)

Humanitair vrijwilligerswerk moet bijdragen tot een op behoeften gebaseerde humanitaire respons en aangestuurd worden door de Europese consensus over humanitaire hulp die is uiteengezet in de Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Europese Commissie, getiteld “De Europese consensus betreffende humanitaire hulp” (4). Het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten moeten worden bevorderd.

(4)

Waar passend moet rekening worden gehouden met de centrale en algemene coördinerende rol van het Bureau van de Verenigde Naties (VN) voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden bij het bevorderen van een samenhangende internationale respons op humanitaire crises.

(5)

Humanitair vrijwilligerswerk moet bijdragen tot een adequate humanitaire respons die het genderperspectief in het humanitaire beleid van de Unie versterkt en passende responsen op de specifieke behoeften van vrouwen en mannen van alle leeftijden bevordert. Humanitair vrijwilligerswerk moet rekening houden met de behoeften en capaciteiten van mensen die zich in de meest kwetsbare situaties bevinden, zoals vrouwen en kinderen, en de mensen die het meeste risico lopen.

(6)

Bij humanitair vrijwilligerswerk moet gestreefd worden naar effectievere en efficiëntere humanitaire hulp van de Unie, in overeenstemming met de beginselen van goed humanitair donorschap.

(7)

In de toespraak over de staat van de Unie van 14 september 2016 werd benadrukt dat Europa moet investeren in jongeren en werd de oprichting aangekondigd van een Europees Solidariteitskorps, dat voor jongeren in de hele Unie mogelijkheden moet scheppen om een betekenisvolle bijdrage te leveren aan de samenleving, solidariteit te tonen en hun vaardigheden te ontwikkelen, waardoor zij niet alleen werkervaring kunnen opdoen, maar ook een uiterst waardevolle persoonlijke ervaring opdoen.

(8)

In haar mededeling “Een Europees Solidariteitskorps” van 7 december 2016 benadrukte de Commissie dat het nodig is de basis voor solidair werk in heel Europa te versterken, jongeren meer en betere mogelijkheden te bieden voor solidariteitsactiviteiten op een groot aantal gebieden, en nationale, regionale en lokale actoren te ondersteunen bij het aanpakken van verscheidene uitdagingen en crises. Met de mededeling nam een eerste fase van het Europees Solidariteitskorps een aanvang; daarbij werden financiële middelen krachtens verschillende programma’s van de Unie ingeschakeld om jongeren in de hele Unie mogelijkheden te bieden voor vrijwilligerswerk, stages of banen.

(9)

In het kader van deze verordening wordt solidariteit opgevat als een individueel en collectief gevoel van verantwoordelijkheid voor het algemeen belang, dat wordt geuit door middel van concrete activiteiten.

(10)

Humanitaire hulp verstrekken aan noodlijdende mensen en gemeenschappen buiten de Unie, op basis van de grondbeginselen van menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid, is een belangrijke uiting van solidariteit.

(11)

De solidariteit met slachtoffers van crises en rampen in derde landen moet verder worden ontwikkeld. Daarnaast moeten humanitaire hulp en vrijwilligerswerk als levenslange activiteiten meer onder de aandacht worden gebracht en zichtbaarheid krijgen bij de burgers van de Unie.

(12)

De Unie en de lidstaten hebben zich ertoe verbonden de VN-Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de daaraan verbonden duurzameontwikkelingsdoelen te implementeren, zowel bij intern als bij extern optreden.

(13)

In zijn conclusies van 19 mei 2017 over het operationeel maken van de koppeling tussen humanitaire en ontwikkelingshulp, erkende de Raad dat de veerkracht moet worden vergroot door humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking beter aan elkaar te koppelen, en door de operationele verbanden tussen de complementaire benaderingen van humanitaire hulp, ontwikkelingssamenwerking en conflictpreventie verder te versterken.

(14)

Jongeren moeten laagdrempelige en inclusieve kansen krijgen om deel te nemen aan solidariteitsactiviteiten. Die kunnen hun de mogelijkheid bieden hun betrokkenheid bij de gemeenschappen uit te drukken en tegelijkertijd nuttige ervaring en kennis op te doen, alsook vaardigheden en competenties te verwerven voor hun persoonlijke, educatieve, sociale en professionele ontwikkeling en hun ontwikkeling als burger, waardoor hun inzetbaarheid verbetert. Die solidariteitsactiviteiten moeten ook de mobiliteit van jonge vrijwilligers, hun intercultureel bewustzijn en de interculturele dialoog ondersteunen.

(15)

De solidariteitsactiviteiten moeten van hoge kwaliteit zijn en jongeren de mogelijkheid bieden een concrete en positieve bijdrage te leveren. Solidariteitsactiviteiten moeten tegemoetkomen aan onvervulde behoeften van de samenleving en bijdragen tot de versterking van gemeenschappen en burgerparticipatie. Solidariteitsactiviteiten moeten jongeren de kans geven waardevolle kennis, vaardigheden en competenties te verwerven. Solidariteitsactiviteiten moeten financieel toegankelijk zijn voor jongeren en worden uitgevoerd in veilige en gezonde omstandigheden.

(16)

Het programma “Europees Solidariteitskorps” (het “programma”) biedt één contactpunt voor solidariteitsactiviteiten in de hele Unie en daarbuiten. Om de doeltreffendheid van Uniefinanciering en het effect van het programma te maximaliseren, moet de Commissie ernaar streven op coherente wijze synergieën tot stand te brengen tussen alle relevante programma’s, zonder dat dergelijke synergieën er evenwel toe leiden dat middelen worden ingezet voor andere dan de in deze verordening vastgestelde doelstellingen. Er moet worden gezorgd voor samenhang en complementariteit met andere relevante beleidsmaatregelen van de Unie, waaronder de EU-strategie voor jongeren 2019-2027 (5), en andere relevante programma’s van de Unie, met name het Erasmus+-programma, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad (6). Het programma bouwt voort op de sterke punten en synergieën van vorige en bestaande programma’s, met name het Europees vrijwilligerswerk vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) en het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 375/2014 van het Europees Parlement en de Raad (8). Daarnaast moet worden gezorgd voor complementariteit met bestaande netwerken op Unieniveau die betrekking hebben op programma-activiteiten, zoals het Eurodesk-netwerk. Bovendien moet worden gezorgd voor complementariteit tussen bestaande regelingen, in het bijzonder nationale solidariteitsregelingen zoals vrijwilligerswerk, burgerdienst en mobiliteitsprogramma’s voor jongeren, en het programma om de impact en de sterke punten van dergelijke regelingen wederzijds te versterken en, waar passend, voort te bouwen op goede praktijken. Het programma mag niet in de plaats komen van soortgelijke nationale regelingen. Alle jongeren moeten gelijke toegang krijgen tot nationale solidariteitsactiviteiten.

(17)

Om de looptijd ervan af te stemmen op die van het meerjarig financieel kader voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 (“MFK 2021-2027”), dat is opgenomen in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (9), moet het programma een looptijd krijgen van zeven jaar.

(18)

Wat de uitlegging van gerelateerde rechtshandelingen van de Unie betreft, is het passend dat zowel grensoverschrijdende vrijwilligersactiviteiten als vrijwilligersactiviteiten die nog steeds worden ondersteund in het kader van Verordening (EU) nr. 1288/2013, worden beschouwd als gelijkwaardig met de vrijwilligersactiviteiten die in het kader van het Europees vrijwilligerswerk worden uitgevoerd.

(19)

Het programma is ontworpen om jongeren nieuwe mogelijkheden te bieden deel te nemen aan vrijwilligersactiviteiten in solidariteitsgerelateerde gebieden en om op eigen initiatief solidariteitsprojecten te bedenken en te ontwikkelen. Die mogelijkheden dragen bij aan de persoonlijke, educatieve, sociale en professionele ontwikkeling van jongeren en aan hun ontwikkeling als burger. Het programma moet ook netwerkactiviteiten ondersteunen voor de deelnemende personen en organisaties, alsmede maatregelen om de kwaliteit van de ondersteunde activiteiten te waarborgen en de validatie van de leerresultaten van deelnemers te verbeteren. Daarmee strekt het programma er ook toe een bijdrage te leveren aan Europese samenwerking gericht op jongeren, en de positieve effecten ervan onder de aandacht te brengen. Het is wenselijk de aangeboden solidariteitsactiviteiten een duidelijke en gedetailleerde procedure te laten volgen die is bedoeld voor de deelnemende personen en organisaties en waarin de stappen in elke fase van de solidariteitsactiviteiten worden beschreven.

(20)

Solidariteitsactiviteiten moeten een potentiële Europese meerwaarde bieden en moeten ten goede komen aan gemeenschappen en bijdragen aan de persoonlijke, educatieve, sociale en professionele ontwikkeling van de deelnemers en aan hun ontwikkeling als burger. Solidariteitsactiviteiten moeten worden ontwikkeld met betrekking tot verschillende gebieden zoals onderwijs en opleiding, jeugdwerk, werkgelegenheid, gendergelijkheid, ondernemerschap (in het bijzonder sociaal ondernemerschap), burgerschap en democratische participatie, intercultureel bewustzijn en interculturele dialoog, sociale inclusie, inclusie van personen met een handicap, milieu- en natuurbescherming, klimaatactie, rampenpreventie, -paraatheid en hersteloperaties, landbouw en plattelandsontwikkeling, het verstrekken van levensmiddelen en non-foodartikelen, gezondheid en welzijn, cultuur (met inbegrip van cultureel erfgoed), creativiteit, lichamelijke opvoeding en sport, sociale bijstand en welzijnszorg, de opvang en integratie van onderdanen van derde landen (waarbij rekening wordt gehouden met de problemen waarmee personen met een migratieachtergrond worden geconfronteerd), territoriale samenwerking en cohesie, en grensoverschrijdende samenwerking. Solidariteitsactiviteiten moeten een solide leer- en opleidingsbasis omvatten, die wordt gelegd via zinvolle activiteiten die vóór, tijdens en na de solidariteitsactiviteit aan de deelnemers worden aangeboden.

(21)

Vrijwilligersactiviteiten (zowel binnen als buiten de Unie) vormen een rijke ervaring in een niet-formele en informele leeromgeving, dragen bij tot de persoonlijke, sociaal-educatieve en professionele ontwikkeling van de jongeren en vergroten hun actieve burgerschap, burgerparticipatie en inzetbaarheid. Vrijwilligersactiviteiten mogen geen negatieve gevolgen hebben voor potentiële of bestaande banen en mogen niet als vervanging daarvan worden beschouwd. De Commissie en de lidstaten moeten via de open coördinatiemethode samenwerken bij beleid inzake vrijwilligerswerk voor jongeren.

(22)

De zin voor initiatief van jongeren is een belangrijke troef voor de maatschappij en de arbeidsmarkt. Het programma helpt die zin voor initiatief te bevorderen door jongeren de kans te bieden hun eigen solidariteitsprojecten voor het aanpakken van specifieke uitdagingen ten bate van hun lokale gemeenschappen te bedenken en uit te voeren. Solidariteitsprojecten zijn een gelegenheid om ideeën in verband met en innovatieve oplossingen voor veelvoorkomende uitdagingen uit te proberen door middel van een bottom-up-benadering en zij helpen jongeren om zelf de drijvende kracht achter solidariteitsactiviteiten te zijn. Solidariteitsprojecten dienen ook als springplank naar verdere betrokkenheid bij solidariteitsactiviteiten en zijn een eerste stap om de deelnemers aan te moedigen als zelfstandige aan de slag te gaan en actieve burgers te blijven als vrijwilliger, stagiair of werknemer bij verenigingen, ngo’s of andere organisaties in de solidariteitsgerelateerde, non-profit- en jeugdsector.

(23)

Deelnemers aan vrijwilligerswerk (“vrijwilligers”) kunnen de capaciteit van de Unie vergroten bij het leveren van op behoeften gebaseerde en principiële humanitaire hulp en bijdragen aan de totstandbrenging van een effectievere humanitaire sector op voorwaarde dat zij op de juiste wijze worden geselecteerd, opgeleid en voorbereid om te worden ingezet, zodat zij over de nodige vaardigheden en competenties beschikken om mensen in nood zo goed mogelijk te helpen, en zij op de plaats waar zij hun vrijwilligerswerk verrichten de juiste ondersteuning of begeleiding ontvangen. Daarom spelen hooggekwalificeerde, goed opgeleide en ervaren coaches, mentoren en deskundigen een belangrijke rol doordat zij de doeltreffendheid van de humanitaire respons ter plaatse helpen verbeteren en vrijwilligers ondersteunen als onderdeel van de vrijwilligersactiviteiten. Deze coaches, mentoren en deskundigen kunnen bij vrijwilligerswerk worden betrokken om de vrijwilligers aan te sturen en te begeleiden en de aspecten van de vrijwilligersactiviteiten in verband met ontwikkeling en capaciteitsopbouw te helpen ondersteunen, en daardoor lokale netwerken en gemeenschappen te versterken. Er is speciale aandacht nodig voor de capaciteit van ontvangende organisaties in derde landen en de noodzaak om vrijwilligersactiviteiten binnen de lokale context te verankeren en de interactie van vrijwilligers met lokale humanitaire actoren, de ontvangende gemeenschap en het maatschappelijk middenveld te bevorderen.

(24)

Het is belangrijk dat deelnemende personen en organisaties voelen dat zij deel uitmaken van een gemeenschap van personen en entiteiten die zich inzetten voor meer solidariteit in heel Europa. Tegelijkertijd hebben de deelnemende organisaties behoefte aan ondersteuning om hun capaciteit te versterken zodat zij hoogwaardige solidariteitsactiviteiten kunnen aanbieden aan een toenemend aantal deelnemers. Het programma moet ondersteuning bieden aan netwerkactiviteiten die erop gericht zijn de betrokkenheid van de deelnemende personen en organisaties bij een dergelijke gemeenschap te verstevigen, het teamgevoel binnen het programma te bevorderen en de uitwisseling van nuttige ervaringen en praktijken aan te moedigen. Netwerkactiviteiten moeten er ook toe bijdragen dat het programma meer bekendheid vergaart onder openbare en particuliere actoren, en dat er gemakkelijker feedback van deelnemende personen en organisaties kan worden verzameld over de uitvoering van het programma.

(25)

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de kwaliteit van solidariteitsactiviteiten en de mogelijkheden die in het kader van het programma worden aangeboden, met name door deelnemers vóór, tijdens en na de betrokken solidariteitsactiviteit online- of offlineopleiding, taalondersteuning en administratieve ondersteuning te bieden, alsook een verzekering, onder meer tegen ongevallen, ziekte en voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid. De validatie van de kennis, vaardigheden en competenties die de deelnemers door hun ervaring in het kader van het programma hebben opgedaan, moet worden gewaarborgd. De beveiliging en veiligheid van de deelnemende personen en organisaties en beoogde begunstigden blijven van het grootste belang. Deze beveiliging en veiligheid moeten onder meer passende toelatingsvoorwaarden omvatten voor deelnemers die werken met kwetsbare groepen, in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht. Alle solidariteitsactiviteiten moeten in overeenstemming zijn met het “berokken geen schade”-beginsel en moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de gevolgen van onvoorziene omstandigheden zoals milieucrises, conflicten of pandemieën. Vrijwilligers mogen niet worden ingezet bij operaties die plaatsvinden in gebieden waar zich internationale en niet-internationale gewapende conflicten afspelen, noch in faciliteiten die niet in overeenstemming zijn met de internationale mensenrechtennormen.

(26)

Het programma moet sporen met de beginselen die zijn vastgelegd in de Unierichtsnoeren van 2017 voor de bevordering en bescherming van de rechten van het kind en artikel 9 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

(27)

Om ervoor te zorgen dat de activiteiten in het kader van het programma daadwerkelijk een impact hebben op de persoonlijke, educatieve, sociale, culturele en professionele ontwikkeling van de deelnemers en op hun ontwikkeling als burger, moeten de kennis, vaardigheden en competenties die het leerresultaat van de betrokken activiteit vormen, duidelijk in kaart worden gebracht en gedocumenteerd. Hiertoe moet het gebruik van effectieve instrumenten op het niveau van de Unie en de lidstaten voor de erkenning van niet-formeel en informeel leren, zoals Youthpass en Europass, worden gestimuleerd, al naargelang de nationale omstandigheden en bijzonderheden, zoals aanbevolen in de Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 (10).

(28)

De Commissie en de nationale agentschappen moeten voormalige deelnemers ook aanmoedigen om hun ervaringen te delen via jeugdnetwerken, onderwijsinstellingen en workshops, als ambassadeurs of leden van een netwerk. Voormalige deelnemers kunnen ook bijdragen aan de opleiding van deelnemers.

(29)

Met behulp van een kwaliteitskeurmerk moet worden gewaarborgd dat de deelnemende organisaties, wat hun rechten en verantwoordelijkheden gedurende alle fasen van de solidariteitservaring betreft, voldoen aan de beginselen en vereisten van het programma.

(30)

Elke entiteit die wil deelnemen aan het programma, moet een kwaliteitskeurmerk ontvangen als zij aan de voorwaarden daarvoor voldoet. De instanties die het programma uitvoeren, moeten het proces waarmee het kwaliteitskeurmerk wordt toegekend, ononderbroken verrichten. De instanties die het programma uitvoeren moeten op gezette tijden opnieuw beoordelen of de entiteiten blijven voldoen aan de voorwaarden op grond waarvan aan hen kwaliteitskeurmerken werden toegekend. Een kwaliteitskeurmerk moet worden ingetrokken als bij een controle door de instanties die het programma uitvoeren wordt vastgesteld dat de betrokken entiteit niet langer aan die voorwaarden voldoet. Het administratieve proces voor het toekennen van een kwaliteitskeurmerk moet tot een minimum worden beperkt om te voorkomen dat kleinere organisaties worden afgeschrikt.

(31)

Een entiteit die een financieringsaanvraag wil doen voor het aanbieden van solidariteitsactiviteiten in het kader van het programma, moet eerst een kwaliteitskeurmerk hebben ontvangen. Die voorwaarde mag niet gelden voor natuurlijke personen die namens een informele groep deelnemers financiële steun aanvragen voor hun solidariteitsprojecten. Het verkrijgen van een kwaliteitskeurmerk mag echter niet automatisch leiden tot financiering krachtens het programma.

(32)

Als algemene regel geldt dat subsidieaanvragen moeten worden ingediend bij het nationale agentschap van het land waar de deelnemende organisatie is gevestigd. Subsidieaanvragen voor activiteiten met een Unie- of internationale dimensie, met inbegrip van solidariteitsactiviteiten van vrijwilligersteams op prioritaire gebieden die op Unieniveau zijn vastgesteld, en solidariteitsactiviteiten ter ondersteuning van humanitaire hulpoperaties in derde landen, kunnen waar passend centraal worden aangestuurd.

(33)

Deelnemende organisaties kunnen in het kader van het programma meerdere functies vervullen. In de hoedanigheid van gastheer moeten deelnemende organisaties actief zijn bij het ontvangen van de deelnemers; hieronder vallen zaken als de organisatie van activiteiten en het verstrekken van voorlichting en ondersteuning van de deelnemers tijdens de activiteit, voor zover van toepassing. In een ondersteunende hoedanigheid moeten zij actief zijn bij het uitzenden van de deelnemers en het voorbereiden en begeleiden van de deelnemers vóór, tijdens en na de solidariteitsactiviteit; hieronder vallen opleiding en het begeleiden van deelnemers naar lokale organisaties na afloop van de solidariteitsactiviteit, teneinde de kans op verdere ervaringen op het gebied van solidariteit te vergroten. Het feit dat de specifieke vereisten verschillen naargelang van het type solidariteitsactiviteit dat wordt aangeboden, moet tot uiting komen in het kwaliteitskeurmerk, dat een officiële bevestiging moet vormen van het feit dat de organisatie in staat is toe te zien op de kwaliteit van de solidariteitsactiviteiten in alle fasen van de solidariteitservaring, overeenkomstig de beginselen en doelstellingen van het programma. Een entiteit die haar activiteiten ingrijpend verandert, moet de bevoegde instantie die het programma uitvoert daarvan in kennis stellen; deze instantie kan dan opnieuw beoordelen of die entiteit blijft voldoen aan de voorwaarden op grond waarvan het kwaliteitskeurmerk werd toegekend.

(34)

Ter ondersteuning van solidariteitsactiviteiten van jongeren kunnen de deelnemende organisaties publieke of particuliere organisaties of internationale organisaties met of zonder winstoogmerk zijn, en kunnen zij jeugdorganisaties, religieuze instellingen, liefdadigheidsorganisaties, seculiere humanistische organisaties, niet-gouvernementele organisaties of andere actoren uit het maatschappelijk middenveld omvatten.

(35)

Schaalvergroting van projecten van het programma moet worden vergemakkelijkt. Er moeten specifieke maatregelen worden genomen om de initiatiefnemers van projecten in het kader van het programma te helpen om subsidies aan te vragen of om synergieën tot stand te brengen door middel van ondersteuning van de Europese structuur- en investeringsfondsen en de Unieprogramma’s op het gebied van migratie, veiligheid, justitie en burgerschap, gezondheid en cultuur.

(36)

De instanties die het programma uitvoeren en de deelnemende organisaties en personen moeten door kenniscentra van het Europees Solidariteitskorps worden bijgestaan om de kwaliteit van de uitvoering en de activiteiten van het programma te verhogen en de via de desbetreffende activiteiten verworven vaardigheden beter in kaart te brengen en te valideren, onder meer door het verstrekken van Youthpass.

(37)

De portaalsite van het Europees Solidariteitskorps moet voortdurend verder worden ontwikkeld om het programma gemakkelijk toegankelijk te houden, in overeenstemming met de normen van Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad (11), en te zorgen voor een centraal contactpunt, zowel voor geïnteresseerde personen als organisaties, onder meer in verband met de inschrijving, identificatie en afstemming van profielen en mogelijkheden, netwerkactiviteiten en virtuele uitwisselingen, onlineopleiding, taalondersteuning en ondersteuning na afloop van de activiteit, en eventuele andere nuttige functies die in de toekomst kunnen worden toegevoegd.

(38)

De portaalsite van het Europees Solidariteitskorps moet verder worden ontwikkeld in overeenstemming met het Europees interoperabiliteitskader, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 23 maart 2017 getiteld “Europees interoperabiliteitskader — Implementatiestrategie”, dat specifieke richtsnoeren bevat over het opzetten van interoperabele digitale openbare diensten en dat in de lidstaten en andere leden van de Europese Economische Ruimte via nationale interoperabiliteitskaders in praktijk wordt gebracht. Het Europees interoperabiliteitskader geeft overheidsdiensten 47 concrete aanbevelingen met betrekking tot het verbeteren van de governance van hun interoperabiliteitsactiviteiten, het opzetten van organisatieoverschrijdende verbanden, het stroomlijnen van processen ter ondersteuning van digitale eind-tot-einddiensten en het waarborgen dat noch bestaande noch nieuwe rechtshandelingen afbreuk doen aan de interoperabiliteitsinspanningen.

(39)

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (12) (het “Financieel Reglement”) is op het programma van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

(40)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (14), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (15) en (EU) 2017/1939 (16) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, onder meer op het gebied van preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, voor zover van toepassing, met administratieve sancties. Met name het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) heeft overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (17). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking uit hoofde van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(41)

Het programma richt zich op jongeren in de leeftijd tussen 18 en 30 jaar. Om te kunnen deelnemen aan de door het programma aangeboden activiteiten, moeten deze jongeren eerst zijn ingeschreven op de portaalsite van het Europees Solidariteitskorps.

(42)

Gezien de specifieke uitdagingen die gepaard gaan met humanitaire actie, moeten deelnemers aan vrijwilligerswerk ter ondersteuning van humanitaire hulpoperaties ten minste 18 jaar zijn en niet ouder zijn dan 35 jaar.

(43)

In het bijzonder moet erop worden gelet dat de solidariteitsactiviteiten toegankelijk zijn voor alle jongeren, en vooral voor jongeren met minder kansen. Er moeten bijzondere maatregelen worden getroffen om de sociale inclusie en met name de deelname van kansarme jongeren te bevorderen, waaronder zorgen voor redelijke voorzieningen zodat personen met een handicap daadwerkelijk aan solidariteitsactiviteiten kunnen deelnemen op voet van gelijkheid met anderen, overeenkomstig artikel 27 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en Richtlijn 2000/78/EG van de Raad (18). Deze bijzondere maatregelen moeten rekening houden met problemen in verband met de afgelegenheid van een aantal landelijke gebieden, van de ultraperifere gebieden van de Unie en de landen en gebieden overzee, alsmede in verband met armoede in bepaalde voorstedelijke gebieden. De lidstaten, de landen en gebieden overzee en de met het programma geassocieerde derde landen moeten er ook naar streven alle nodige maatregelen te treffen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen. Die maatregelen moeten — indien mogelijk en onverminderd het Schengenacquis en het Unierecht inzake de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen — de administratieve kwesties oplossen die problemen veroorzaken bij het verkrijgen van visa en verblijfsvergunningen en, in het geval van grensoverschrijdende activiteiten binnen de Unie, bij het verkrijgen van een Europese ziekteverzekeringskaart.

(44)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs uit te voeren die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN te verwezenlijken, heeft het programma ten doel bij te dragen tot het mainstreamen van klimaatacties en het verwezenlijken van de algemene doelstelling 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie aan klimaatdoelen te besteden. In overeenstemming met de Europese Green Deal als blauwdruk voor duurzame groei moeten de acties in het kader van deze verordening in overeenstemming zijn met het “berokken geen schade”-beginsel zonder het fundamentele karakter van het programma te veranderen. Tijdens de uitvoering van het programma, moeten acties op dit gebied in kaart worden gebracht en opgezet en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de toepasselijke evaluaties en toetsingsprocessen. Het is ook passend om relevante acties die bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen te meten, daaronder begrepen acties die bedoeld zijn om de milieueffecten van het programma te verminderen.

(45)

Bij deze verordening worden de financiële middelen voor het programma vastgesteld die voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormen binnen de jaarlijkse begrotingsprocedure, in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsook nieuwe eigen middelen, inclusief een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (19).

(46)

De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening moeten worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te behalen, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Wanneer deze keuze wordt gemaakt in verband met subsidies, moet het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en schalen van eenheidskosten worden overwogen.

(47)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), kunnen aan de programma’s van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (20), waarin is bepaald dat die programma’s worden uitgevoerd op basis van een uit hoofde van die overeenkomst genomen besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op basis van andere rechtsinstrumenten. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. De volledige deelneming van derde landen aan het programma moet afhankelijk worden gesteld van de voorwaarden in specifieke overeenkomsten betreffende de deelneming van het betrokken derde land aan het programma. Volledige deelname brengt bovendien de verplichting mee om een nationaal agentschap op te richten en sommige acties van het programma onder indirect beheer te plaatsen. Juridische entiteiten uit niet met het programma geassocieerde derde landen moeten kunnen deelnemen aan sommige acties van het programma, zoals omschreven in het werkprogramma en de door de Commissie gepubliceerde oproepen tot het indienen van voorstellen. Voor de uitvoering van het programma kunnen specifieke regelingen worden getroffen met betrekking tot de deelname van juridische entiteiten uit Andorra, Liechtenstein, Monaco, San Marino en de Heilige Stoel.

(48)

Om het grootst mogelijke effect uit het programma te halen, moeten regelingen worden getroffen om het voor de lidstaten en met het programma of andere programma’s van de Unie geassocieerde derde landen mogelijk te maken aanvullende financiering ter beschikking te stellen overeenkomstig de regels van het programma.

(49)

Uit hoofde van Besluit 2013/755/EU van de Raad (21) komen personen en entiteiten die zijn gevestigd in landen en gebieden overzee, in aanmerking voor financiering overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betrokken land of gebied overzee banden heeft.

(50)

Gelet op artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 getiteld “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU” moet het programma rekening houden met de specifieke situatie van de in dat artikel bedoelde perifere gebieden. Er moeten maatregelen worden genomen om de deelname van de ultraperifere gebieden aan alle acties te vergroten, onder meer door middel van, in voorkomend geval, financiële steun voor mobiliteitsacties te verstrekken. Mobiliteitsuitwisselingen en samenwerking tussen mensen en organisaties uit die gebieden en derde landen, met name hun buren, moeten worden bevorderd. Dergelijke maatregelen moeten worden gemonitord en regelmatig worden geëvalueerd.

(51)

Overeenkomstig het Financieel Reglement moet de Commissie werkprogramma’s vaststellen en het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis stellen. Werkprogramma’s moeten de nodige maatregelen bevatten voor de uitvoering ervan in overeenstemming met de algemene en specifieke doelstellingen van het programma, de selectie- en gunningscriteria voor subsidies en alle andere noodzakelijke elementen. De werkprogramma’s en de wijzigingen daarvan moeten door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig de onderzoeksprocedure worden vastgesteld.

(52)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (22) moet het programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij echter administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten in voorkomend geval meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma — onder meer wat betreft sociale en humanitaire uitdagingen — in de praktijk te evalueren.

(53)

Er moet op lokaal, nationaal en Europees niveau worden gezorgd voor passende voorlichting, bekendmaking en verspreiding van de mogelijkheden en resultaten van de door het programma ondersteunde acties. Sociale ondernemingen moeten bijzondere aandacht krijgen en worden aangemoedigd om de activiteiten van het programma te ondersteunen. De activiteiten inzake voorlichting, bekendmaking en verspreiding moeten uitgaan van de instanties die het programma uitvoeren, en in voorkomend geval steun krijgen van andere centrale belanghebbenden. Voorts moet de Commissie gedurende de gehele levenscyclus van het programma regelmatig overleg plegen met een breed scala van belanghebbenden, met inbegrip van deelnemende organisaties, om de uitwisseling van goede praktijken en projectresultaten te vergemakkelijken en feedback over het programma te verzamelen. De nationale agentschappen moeten worden uitgenodigd om aan dat proces deel te nemen.

(54)

Om de doelstellingen van het programma beter te kunnen verwezenlijken, is het wenselijk dat de Commissie, nationale autoriteiten en de nationale agentschappen nauw samenwerken en, in voorkomend geval, in partnerschap met niet-gouvernementele organisaties, sociale ondernemingen, jeugdorganisaties, organisaties die mensen met een handicap vertegenwoordigen en lokale belanghebbenden die ervaring hebben met solidariteitsacties.

(55)

Om te zorgen voor een efficiëntere communicatie met het grote publiek en sterkere synergieën tussen de op initiatief van de Commissie ondernomen communicatieactiviteiten, moeten de bij deze verordening voor communicatie toegewezen financiële middelen ook worden gebruikt voor institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de algemene doelstelling van dit programma.

(56)

Om te zorgen voor een efficiënte en doeltreffende uitvoering van deze verordening, moet het programma maximaal gebruikmaken van de al bestaande beheersregelingen. De algehele uitvoering van het programma moet daarom worden toevertrouwd aan bestaande structuren, namelijk de Commissie en de nationale agentschappen die zijn aangewezen voor het beheer van de acties als bedoeld in het hoofdstuk van Verordening (EU) 2021/817 over jeugd. Acties in het kader van het onderdeel “deelname van jongeren aan solidariteitsactiviteiten die verband houden met humanitaire hulp”, moeten echter voornamelijk direct worden beheerd. De Commissie moet regelmatig overleg plegen met de belangrijkste belanghebbenden, waaronder deelnemende organisaties, over de uitvoering van het programma.

(57)

Om te zorgen voor een gezond financieel beheer en rechtszekerheid in de lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen, moet elke nationale autoriteit een onafhankelijk auditorgaan aanwijzen. Waar mogelijk en om de efficiëntie te vergroten, moeten de onafhankelijke auditorganen dezelfde zijn als die welke zijn aangewezen voor de acties bedoeld in het hoofdstuk van Verordening (EU) 2021/817 over jeugd.

(58)

De lidstaten moeten ernaar streven alle nodige maatregelen te treffen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen. Dat houdt in dat, waar mogelijk en onverminderd het Unierecht inzake de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen, kwesties die problemen veroorzaken bij het verkrijgen van visa en verblijfsvergunningen moeten worden opgelost.

(59)

Het prestatieverslagleggingssysteem moet waarborgen dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en voor de evaluatie van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig en op het juiste niveau van detail worden verzameld. Die gegevens moeten aan de Commissie worden meegedeeld op een wijze die strookt met de desbetreffende voorschriften inzake gegevensbescherming.

(60)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (23).

(61)

Om de vereisten waaraan de begunstigden moeten voldoen te vereenvoudigen, moet zo veel mogelijk worden gebruikgemaakt van vereenvoudigde subsidies in de vorm van vaste bedragen, financiering volgens een vast percentage en eenheidskosten. De vereenvoudigde subsidies ter ondersteuning van de mobiliteitsacties krachtens het programma, zoals door de Commissie gedefinieerd, moeten rekening houden met de kosten van levensonderhoud in het gastland. De lidstaten moeten voorts worden aangespoord die subsidies vrij te stellen van belasting en sociale premies, overeenkomstig het nationale recht; subsidies die door publieke of particuliere juridische entiteiten zijn toegekend aan individuen moeten op dezelfde manier worden behandeld.

(62)

Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen, om de bijlage te wijzigen met betrekking tot de prestatie-indicatoren van het programma. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(63)

Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en de beginselen die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”). Deze verordening beoogt met name de volledige eerbiediging te waarborgen van het recht op gelijkheid tussen mannen en vrouwen en het recht op non-discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, sociaal-economische achtergrond en de toepassing van de artikelen 21 en 23 van het Handvest.

(64)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(65)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het betrekken van jongeren en organisaties bij toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige solidariteitsactiviteiten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(66)

Overeenkomstig het Financieel Reglement kan subsidiëring van reeds begonnen acties slechts worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. In die gevallen komen de kosten die vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag zijn gemaakt, evenwel niet in aanmerking voor Uniefinanciering, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Teneinde een onderbreking in de steun van de Unie te voorkomen, wat de belangen van de Unie zou kunnen schaden, moet in het financieringsbesluit, gedurende een beperkte periode aan het begin van het MFK 2021-2027, en slechts in naar behoren gemotiveerde gevallen, kunnen worden bepaald dat activiteiten en kosten vanaf 1 januari 2021 subsidiabel zijn, zelfs indien die activiteiten zijn uitgevoerd en die kosten zijn gemaakt vóór de indiening van de subsidieaanvraag.

(67)

Acties of activiteiten die niet uit hoofde van deze verordening worden ondersteund, kunnen niet in de werkprogramma’s worden opgenomen.

(68)

Om een maximale meerwaarde van gedeeltelijk of geheel uit de begroting van de Unie gefinancierde investeringen te genereren, moet naar synergie worden gestreefd, met name tussen het programma en andere programma’s van de Unie, waaronder middelen die zijn uitgevoerd in gedeeld beheer. Om deze synergie zo groot mogelijk te maken, moeten belangrijke faciliteringsmechanismen worden gewaarborgd, met inbegrip van cumulatieve financiering van een actie uit hoofde van het programma en een ander programma van de Unie, voor zover die cumulatieve financiering de totale subsidiabele kosten van de actie niet overschrijdt. Daartoe moeten in deze verordening passende regels worden vastgelegd, met name betreffende de mogelijkheid om dezelfde kosten of uitgaven pro rata te laten financieren door het programma en een ander programma van de Unie.

(69)

Verordening (EU) 2018/1475 van het Europees Parlement en de Raad (24) moet met ingang van 1 januari 2021 worden ingetrokken.

(70)

Om te zorgen voor continuïteit in de steunverlening op het desbetreffende beleidsterrein en opdat er vanaf het begin van het MFK 2021-2027 kan worden begonnen met de uitvoering van het programma, dient deze verordening met spoed in werking te treden en met terugwerkende kracht van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Voorwerp

1.   Bij deze verordening wordt het programma “Europees Solidariteitskorps” (“het programma”) vastgesteld voor de looptijd van het MFK 2021-2027.

2.   Het programma omvat de volgende twee onderdelen:

a)

het onderdeel “deelname van jongeren aan solidariteitsactiviteiten”, en

b)

het onderdeel “deelname van jongeren aan solidariteitsactiviteiten die verband houden met humanitaire hulp” (het “Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening”).

3.   In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“solidariteitsactiviteit”: een inclusieve, kwalitatief hoogwaardige activiteit waarbij belangrijke maatschappelijke uitdagingen worden aangepakt, die bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, die de vorm aanneemt van vrijwilligerswerk, een solidariteitsproject of een netwerkactiviteit op verschillende gebieden, onder andere op het gebied van de humanitaire hulp, die Europese meerwaarde waarborgt en die voldoet aan de voorschriften voor gezondheid en veiligheid op het werk en de toepasselijke beveiligingsvoorschriften;

2)

“ingeschreven kandidaat”: een persoon van 17 tot 30 jaar oud of, in het geval van vrijwilligerswerk uit hoofde van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening, van 17 tot 35 jaar oud, die legaal verblijft in een lidstaat, in een met het programma geassocieerd derde land, of in een ander deelnemend land als bedoeld in de onderhavige verordening en die zich op de portaalsite van het Europees Solidariteitskorps heeft ingeschreven om blijk te geven van zijn belangstelling om mee te doen aan een solidariteitsactiviteit, maar nog niet aan zo'n activiteit deelneemt;

3)

“deelnemer”: een persoon van 18 tot 30 jaar oud of, in het geval van vrijwilligerswerk uit hoofde van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening, van 18 tot 35 jaar oud, die legaal verblijft in een lidstaat, in een met het programma geassocieerd derde land, of in een ander deelnemend land als bedoeld in de onderhavige verordening en die zich op de portaalsite van het Europees Solidariteitskorps heeft ingeschreven en deelneemt aan een solidariteitsactiviteit;

4)

“kansarme jongeren”: jongeren die om economische, sociale, culturele, geografische of gezondheidsredenen, wegens een migratieachtergrond, een handicap of onderwijsproblemen, of om enige andere reden, met inbegrip van een reden die aanleiding kan geven tot discriminatie in de zin van artikel 21 van het Handvest, kampen met belemmeringen die hen beletten daadwerkelijk toegang te krijgen tot de mogelijkheden die het programma biedt;

5)

“deelnemende organisatie”: een lokale, regionale, nationale of internationale publieke of private entiteit, met of zonder winstoogmerk, die een kwaliteitskeurmerk heeft gekregen;

6)

“vrijwilligerswerk”: een solidariteitsactiviteit die gedurende een periode van maximaal twaalf maanden plaatsvindt als vrijwillige onbetaalde activiteit en bijdraagt tot de verwezenlijking van het algemeen belang;

7)

“solidariteitsproject”: een onbetaalde solidariteitsactiviteit die voor een periode van maximaal twaalf maanden plaatsvindt, die wordt uitgevoerd door groepen van ten minste vijf deelnemers en die erop gericht is belangrijke uitdagingen in hun gemeenschappen aan te pakken en een duidelijke Europese meerwaarde te bieden;

8)

“kwaliteitskeurmerk”: de certificering die wordt toegekend, op basis van diverse specifieke vereisten die afhankelijk zijn van het type solidariteitsactiviteit dat wordt aangeboden, aan een deelnemende organisatie die in het kader van het programma solidariteitsactiviteiten wil aanbieden in de rol van gastheer, in een ondersteunende functie, of in beide hoedanigheden;

9)

“kenniscentra van het Europees Solidariteitskorps”: de aanvullende functies die worden uitgeoefend door aangewezen nationale agentschappen ter ondersteuning van de ontwikkeling, de uitvoering en de kwaliteit van solidariteitsactiviteiten in het kader van het programma, alsmede het in kaart brengen van de door de deelnemers via hun solidariteitsactiviteiten verworven competenties;

10)

“portaalsite van het Europees Solidariteitskorps”: een onder de verantwoordelijkheid van de Commissie beheerd interactief webinstrument in alle officiële talen van de Unie dat relevante onlinediensten biedt ter ondersteuning van de kwaliteitsvolle uitvoering van het programma, dat de activiteiten van de deelnemende organisaties aanvult, waaronder de verstrekking van informatie over het programma, dat deelnemers inschrijft, dat naar deelnemers zoekt, dat naar solidariteitsactiviteiten zoekt en ze adverteert, dat naar mogelijke projectpartners zoekt, dat contacten en aanbiedingen voor solidariteitsactiviteiten ondersteunt, alsook opleiding en communicatie- en netwerkactiviteiten ondersteunt, dat informatie verstrekt over mogelijkheden en deze aankondigt, dat een feedbackmechanisme betreffende de kwaliteit van solidariteitsactiviteiten aanbiedt, en dat het mogelijk maakt dat andere functies worden toegevoegd in antwoord op relevante ontwikkelingen met betrekking tot het programma;

11)

“instrument van de Unie voor transparantie en erkenning”: een instrument dat belanghebbenden in de Unie helpt om niet-formele en informele leerresultaten te begrijpen, op waarde te schatten en, voor zover van toepassing, te erkennen;

12)

“humanitaire hulpactiviteit”: een activiteit ter ondersteuning van humanitaire hulpoperaties na een crisis en op lange termijn in derde landen waarmee op behoeften gebaseerde hulp wordt verleend die gericht is op het redden van levens, het voorkomen en verlichten van menselijk leed en het behoud van de menselijke waardigheid tijdens door de mens veroorzaakte crises of natuurrampen, met inbegrip van bijstands-, hulpverlenings- en beschermingsoperaties in bestaande humanitaire crises of in de nasleep daarvan, ondersteunende maatregelen om de toegang tot mensen in nood en de vrije aanvoer van hulpverlening te vergemakkelijken, alsmede maatregelen gericht op versterking van de paraatheid bij rampen en rampenrisicovermindering, het koppelen van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling, en op het helpen versterken van de weerbaarheid en de capaciteit van kwetsbare of door rampen getroffen gemeenschappen om het hoofd te bieden aan en te herstellen van crisissituaties;

13)

“derde land”: een land dat geen lid van de Unie is.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstelling van het programma is het vergroten van de inzet van jongeren en organisaties bij toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige solidariteitsactiviteiten, voornamelijk vrijwilligerswerk, als middel om de cohesie, de solidariteit, democratie, Europese identiteit en actief burgerschap in de Unie en daarbuiten te versterken en daarbij concrete maatschappelijke en humanitaire uitdagingen in de praktijk aan te pakken, met een bijzondere nadruk op het bevorderen van duurzame ontwikkeling, sociale inclusie en gelijke kansen.

2.   De specifieke doelstelling van het programma is om aan jongeren, onder wie ook kansarme jongeren, laagdrempelige mogelijkheden te bieden om deel te nemen aan solidariteitsactiviteiten die leiden tot positieve maatschappelijke veranderingen in de Unie en daarbuiten, en daarbij hun competenties te verbeteren en naar behoren te valideren, alsook hun voortdurende betrokkenheid als actieve burgers te vergemakkelijken.

3.   De doelstellingen van het programma worden gerealiseerd binnen de in artikel 1, lid 2, genoemde onderdelen.

HOOFDSTUK II

Acties van het programma

Artikel 4

Acties van het programma

1.   Het programma ondersteunt de volgende acties:

a)

vrijwilligerswerk, als bepaald in de artikelen 7 en 10;

b)

solidariteitsprojecten, als bepaald in artikel 8;

c)

netwerkactiviteiten, als bepaald in artikel 5, lid 1, en

d)

kwaliteits- en ondersteuningsmaatregelen, als bepaald in artikel 5, lid 2.

2.   Het programma ondersteunt solidariteitsactiviteiten die een duidelijke Europese meerwaarde hebben, bijvoorbeeld vanwege hun:

a)

transnationale karakter, met name wat betreft leermobiliteit en samenwerking;

b)

potentieel voor complementariteit met andere programma’s en beleid op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau en op Unieniveau;

c)

Europese dimensie van hun thema’s en doelstellingen, aanpak, verwachte resultaten en andere aspecten van die solidariteitsactiviteiten;

d)

manier waarop ze jongeren met verschillende achtergronden erbij betrekken;

e)

bijdrage aan een doeltreffend gebruik van instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning.

3.   Solidariteitsactiviteiten zullen worden uitgevoerd overeenkomstig de specifieke voorschriften voor elk type activiteit in het kader van het programma zoals bedoeld in de artikelen 5, 7, 8 en 10, en overeenkomstig de toepasselijke regelgevingskaders in de lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen.

4.   Onder verwijzingen naar het Europees vrijwilligerswerk in de rechtshandelingen van de Unie worden ook verwijzingen naar vrijwilligerswerk uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1288/2013 en van deze verordening verstaan.

Artikel 5

Acties die gemeenschappelijk zijn aan beide onderdelen

1.   Netwerkactiviteiten worden in eigen land of in het buitenland uitgevoerd en strekken ertoe:

a)

de capaciteit van de deelnemende organisaties te versterken om kwalitatief hoogwaardige, laagdrempelige projecten aan te bieden aan een toenemend aantal deelnemers;

b)

nieuwe deelnemers en nieuwe deelnemende organisaties aan te trekken;

c)

deelnemende personen en organisaties de gelegenheid te bieden tot het geven van feedback over solidariteitsactiviteiten en het programma te bevorderen, en

d)

bij te dragen aan de uitwisseling van ervaringen en de versterking van een gevoel van saamhorigheid onder de aan het programma deelnemende personen en organisaties en daarmee de bredere positieve invloed van het programma te ondersteunen, onder meer door de uitwisseling van beste praktijken en de oprichting van netwerken.

2.   Onder kwaliteits- en ondersteuningsmaatregelen vallen:

a)

passende maatregelen voor het opstellen van toelatingsvoorwaarden overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving;

b)

maatregelen die worden getroffen vóór, tijdens of na de solidariteitsactiviteiten en die erop gericht zijn de kwaliteit en toegankelijkheid van die activiteiten te waarborgen, met inbegrip van online- en offlineopleiding, waar passend aangepast aan de betrokken solidariteitsactiviteit en de context ervan; taalondersteuning; verzekering, onder meer tegen ongevallen en ziekte; verder gebruik van Youthpass, waarmee de tijdens de solidariteitsactiviteiten verworven competenties in kaart worden gebracht en worden gedocumenteerd; capaciteitsopbouw, en administratieve ondersteuning van deelnemende organisaties;

c)

het ontwikkelen en onderhouden van een kwaliteitskeurmerk;

d)

de activiteiten van kenniscentra van het Europees Solidariteitskorps om de kwaliteit van de uitvoering van de acties van het programma te ondersteunen en te verbeteren en de validatie van de resultaten ervan te versterken, en

e)

het opzetten, onderhouden en actualiseren van een toegankelijke portaalsite van het Europees Solidariteitskorps en andere relevante onlinediensten, alsook de nodige ondersteunende computersystemen en webinstrumenten.

HOOFDSTUK III

Deelname van jongeren aan solidariteitsactiviteiten

Artikel 6

Doel en soorten acties

1.   Acties in het kader van het onderdeel “deelname van jongeren aan solidariteitsactiviteiten” dragen met name bij tot de versterking van de cohesie, solidariteit, actief burgerschap en democratie in de Unie en daarbuiten en spelen in op maatschappelijke uitdagingen, met bijzondere nadruk op het bevorderen van sociale inclusie en gelijke kansen.

2.   Het onderdeel “deelname van jongeren aan solidariteitsactiviteiten” ondersteunt de volgende acties:

a)

vrijwilligerswerk, als bedoeld in artikel 7;

b)

solidariteitsprojecten, als bedoeld in artikel 8;

c)

netwerkactiviteiten voor personen en organisaties die deelnemen aan dit onderdeel als bepaald in artikel 5, lid 1;

d)

kwaliteits- en ondersteuningsmaatregelen als bepaald in artikel 5, lid 2.

Artikel 7

Vrijwilligerswerk in het kader van het onderdeel“deelname van jongeren aan solidariteitsactiviteiten”

1.   Vrijwilligerswerk:

a)

omvat een leer- en opleidingscomponent;

b)

komt niet in de plaats van stages of banen;

c)

mag niet worden gelijkgesteld aan een baan, en

d)

is gebaseerd op een schriftelijke overeenkomst voor vrijwilligerswerk.

In de in punt d) van de eerste alinea bedoelde overeenkomst worden de rechten en plichten van de partijen bij die overeenkomst, de duur en de locatie van inzet, alsook een beschrijving van de desbetreffende taken vastgesteld. In die overeenkomst worden de voorwaarden van de verzekeringsdekking van de deelnemers en, in voorkomend geval, de relevante toelatingsvoorwaarden, in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht, vermeld.

2.   Vrijwilligerswerk kan plaatsvinden in een ander land dan het land van verblijf van de deelnemer (grensoverschrijdend vrijwilligerswerk) of in het land van verblijf van de deelnemer (vrijwilligerswerk in eigen land). Vrijwilligerswerk in eigen land staat open voor deelname van alle jongeren, in het bijzonder kansarme jongeren.

Artikel 8

Solidariteitsprojecten

Solidariteitsprojecten komen niet in de plaats van stages of banen.

HOOFDSTUK IV

Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening

Artikel 9

Doelen, beginselen en soorten van acties

1.   Acties in het kader van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening dragen in het bijzonder bij tot het verstrekken van op behoeften gebaseerde humanitaire hulp die gericht is op het redden van levens, het voorkomen en verlichten van menselijk leed en het behoud van de menselijke waardigheid, en aan de versterking van de capaciteit en de weerbaarheid van kwetsbare of door rampen getroffen gemeenschappen.

2.   De acties in het kader van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening:

a)

worden uitgevoerd in overeenstemming met de humanitaire beginselen van menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid, en het “berokken geen schade”-beginsel;

b)

komen tegemoet aan de humanitaire behoeften van lokale gemeenschappen die in samenwerking met humanitaire en andere relevante partners in het ontvangende land of de ontvangende regio in kaart zijn gebracht;

c)

worden gepland op basis van risicobeoordelingen en zodanig uitgevoerd dat een hoog niveau van veiligheid en beveiliging van de vrijwilligers wordt gewaarborgd;

d)

faciliteren, in voorkomend geval, de transitie van humanitaire respons naar duurzame en inclusieve ontwikkeling op lange termijn;

e)

faciliteren de actieve betrokkenheid van lokale medewerkers en vrijwilligers van de landen en gemeenschappen waarin de acties worden uitgevoerd;

f)

houden, waar dat relevant is, rekening met de specifieke behoeften van vrouwen en streven ernaar vrouwen en vrouwengroepen en -netwerken bij de acties te betrekken, en

g)

dragen bij aan de inspanningen om de plaatselijke paraatheid of de respons op humanitaire crises te versterken.

3.   Het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening ondersteunt de volgende acties:

a)

vrijwilligerswerk, als bedoeld in artikel 10;

b)

netwerkactiviteiten voor personen en organisaties die deelnemen aan het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening als bepaald in artikel 5, lid 1;

c)

kwaliteits- en ondersteuningsmaatregelen als bepaald in artikel 5, lid 2, met bijzondere nadruk op maatregelen om de veiligheid en de beveiliging van de deelnemers te waarborgen.

Artikel 10

Vrijwilligerswerk in het kader van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening

1.   Vrijwilligerswerk in het kader van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening:

a)

omvat een leer- en opleidingscomponent, onder meer wat betreft de beginselen in artikel 10, lid 2, en waar passend de aspecten in verband met ontwikkeling en capaciteitsopbouw, waarbij hooggekwalificeerde, hoogopgeleide en ervaren coaches, mentoren en deskundigen zijn betrokken;

b)

komt niet in de plaats van stages of banen;

c)

mag niet worden gelijkgesteld aan een baan, en

d)

is gebaseerd op een schriftelijke overeenkomst voor vrijwilligerswerk.

In de in punt d) van de eerste alinea bedoelde overeenkomst worden de rechten en plichten van de partijen bij die overeenkomst, de duur en de locatie van inzet, alsook een beschrijving van de desbetreffende taken vastgesteld. In die overeenkomst worden de voorwaarden van de verzekeringsdekking van de deelnemers en, in voorkomend geval, de relevante toelatingsvoorwaarden, in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht, vermeld.

2.   Vrijwilligerswerk in het kader van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening mag alleen plaatsvinden in de regio’s in derde landen waar:

a)

humanitaire hulpactiviteiten en -operaties plaatsvinden, en

b)

zich geen internationale of niet-internationale gewapende conflicten afspelen.

HOOFDSTUK V

Financiële bepalingen

Artikel 11

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma over de periode 2021-2027 bedragen 1 009 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.   Met een maximum van 20 % voor vrijwilligerswerk in eigen land bedraagt de indicatieve verdeling van het in lid 1 genoemde bedrag voor de acties bedoeld in artikel 4, lid 1, punten a), b) en c):

a)

94 % voor vrijwilligerswerk als bedoeld in artikel 7 en solidariteitsprojecten;

b)

6 % voor vrijwilligerswerk als bedoeld in artikel 10.

3.   Het in lid 1 bedoelde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.

4.   De aan de lidstaten in gedeeld beheer toegewezen middelen kunnen op verzoek van de betrokken lidstaat worden overgeschreven naar het programma, onder de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 26 van een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (de “verordening gemeenschappelijke bepalingen 2021-2027”). De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig punt c) van die alinea op indirecte wijze uit. Deze middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Artikel 12

Vormen van Uniefinanciering en uitvoeringsmethoden

1.   Het programma wordt op consistente wijze uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van dat Reglement.

2.   In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen.

3.   Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen dienen ter dekking van het risico in verband met de invordering van door begunstigden verschuldigde middelen en worden beschouwd als een toereikende garantie in de zin van het Financieel Reglement. Artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (25) is van toepassing.

4.   Voor selecties in het kader van zowel direct als indirect beheer kunnen de leden van het evaluatiecomité externe deskundigen zijn overeenkomstig artikel 150, lid 3, derde alinea, van het Financieel Reglement.

HOOFDSTUK VI

Deelname aan het programma

Artikel 13

Met het programma geassocieerde derde landen

1.   Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:

a)

landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte, in overeenstemming met de in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte vastgestelde voorwaarden;

b)

toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

c)

landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

d)

andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma’s van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:

i)

een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma’s van de Unie deelneemt;

ii)

de voorwaarden voor deelname aan de programma’s vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma’s en de administratieve kosten ervan;

iii)

het derde land geen enkele beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het Unieprogramma verleent, en

iv)

de rechten van de Unie waarborgt om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

De in punt d), ii), van de eerste alinea bedoelde bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

2.   De in lid 1 genoemde landen mogen alleen aan het programma in zijn geheel deelnemen en op voorwaarde dat zij voldoen aan alle verplichtingen die deze verordening oplegt aan de lidstaten.

Artikel 14

Andere deelnemende landen

1.   Het programma staat open voor deelname van landen en gebieden overzee.

2.   In naar behoren gemotiveerde gevallen in het belang van de Unie, kunnen de in de artikelen 5 en 7 bedoelde acties en het in artikel 7 genoemde vrijwilligerswerk openstaan voor deelname van juridische entiteiten van niet met het programma geassocieerde derde landen.

Artikel 15

Deelname van personen

1.   Jongeren tussen 17 en 30 jaar of, in het geval van vrijwilligerswerk uit hoofde van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening als omschreven in artikel 10, tussen 17 en 35 jaar, die aan het programma willen deelnemen, schrijven zich daarvoor in op de portaalsite van het Europees Solidariteitskorps.

2.   Op het moment waarop het vrijwilligerswerk of het solidariteitsproject uit hoofde van het onderdeel “deelname van jongeren aan solidariteitsactiviteiten” begint, moet een deelnemer de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en mag hij niet ouder zijn dan 30 jaar. Op het moment waarop het vrijwilligerswerk uit hoofde van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening als omschreven in artikel 10 begint, moet een deelnemer de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en mag hij niet ouder zijn dan 35 jaar.

Artikel 16

Inclusie van kansarme jongeren

1.   Bij de uitvoering van deze verordening zorgen de Commissie, de lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen ervoor dat specifieke en effectieve maatregelen worden getroffen om sociale inclusie en gelijke toegangsvoorwaarden, en met name deelname van kansarme jongeren, te bevorderen.

2.   De Commissie stelt uiterlijk op 9 december 2021 een kader op voor inclusiemaatregelen om de participatiegraad van kansarme personen te verhogen, alsook richtsnoeren voor de uitvoering van die maatregelen. De richtsnoeren worden tijdens de looptijd van het programma indien nodig geactualiseerd. Op basis van het kader voor inclusiemaatregelen worden, met bijzondere aandacht voor de specifieke uitdagingen die zich in de nationale context voordoen wat betreft de toegang tot het programma, actieplannen voor inclusie opgesteld die integraal deel uitmaken van de werkprogramma’s van de nationale agentschappen. De Commissie monitort de uitvoering van die inclusieplannen op regelmatige basis.

3.   Voor zover relevant en met het oog op goed financieel beheer, zorgt de Commissie ervoor dat financiële steunmaatregelen, met inbegrip van voorfinanciering, worden getroffen om de deelname van kansarme jongeren aan het programma te faciliteren. Het steunniveau wordt gebaseerd op objectieve criteria.

Artikel 17

Deelnemende organisaties

1.   Het programma staat open voor deelname van publieke en private entiteiten, met of zonder winstoogmerk, en internationale organisaties, op voorwaarde dat zij een kwaliteitskeurmerk hebben ontvangen.

2.   De bevoegde instantie die het programma uitvoert, beoordeelt een aanvraag van een entiteit voor deelname op basis van de beginselen van:

a)

gelijke behandeling;

b)

gelijke kansen en non-discriminatie;

c)

vermijding van vervanging van werkgelegenheid;

d)

vermijding van schadelijke activiteiten;

e)

verstrekking van kwalitatief hoogwaardige, laagdrempelige en inclusieve activiteiten met een leerdimensie die gericht is op persoonlijke, sociaal-educatieve en professionele ontwikkeling;

f)

passende regelingen voorvrijwilligerswerk;

g)

veilige en geschikte omgevingsvoorwaarden en omstandigheden, met interne mechanismen voor conflictoplossing om de deelnemer te beschermen, en

h)

het winstverbod in overeenstemming met het Financieel Reglement.

De bevoegde instantie die het programma uitvoert, gebruikt de in de eerste alinea genoemde beginselen om te beoordelen of de activiteiten van de entiteit die een aanvraag indient om een deelnemende organisatie te worden, aan de vereisten en doelstellingen van het programma voldoen.

3.   Op grond van in lid 2 bedoelde beoordeling kan aan de entiteit een kwaliteitskeurmerk worden toegekend. De bevoegde instantie die het programma uitvoert beoordeelt op gezette tijden of de entiteit blijft voldoen aan de voorwaarden op grond waarvan haar een kwaliteitskeurmerk werd toegekend. Indien de entiteit niet langer voldoet aan die voorwaarden, neemt de bevoegde instantie die het programma uitvoert corrigerende maatregelen totdat aan de voorwaarden en kwaliteitseisen is voldaan. Bij voortdurende niet-naleving van die voorwaarden en kwaliteitseisen wordt het kwaliteitskeurmerk ingetrokken.

4.   Elke entiteit die een kwaliteitskeurmerk heeft ontvangen, krijgt in de rol van gastheer, in een ondersteunende functie of in beide hoedanigheden toegang tot de portaalsite van het Europees Solidariteitskorps en kan solidariteitsactiviteiten aanbieden aan ingeschreven kandidaten.

5.   Het kwaliteitskeurmerk leidt niet automatisch tot financiering uit hoofde van het programma.

6.   De solidariteitsactiviteiten en daarmee gepaard gaande kwaliteits- en ondersteuningsmaatregelen die door een deelnemende organisatie worden aangeboden, kunnen in aanmerking komen voor subsidies uit hoofde van het programma of uit andere financieringsbronnen die losstaan van de begroting van de Unie.

7.   Voor organisaties die deelnemen in het kader van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening, zijn de veiligheid en beveiliging van de vrijwilligers, gebaseerd op risicobeoordelingen, een prioriteit.

8.   Na de voltooiing van de solidariteitsactiviteit zal een deelnemende organisatie aan de deelnemer, indien deze daarom verzoekt, een certificaat uitreiken waarop vermeld staat wat de leerresultaten van de solidariteitsactiviteit zijn en welke vaardigheden tijdens die activiteit werden verworven, zoals Youthpass of Europass.

Artikel 18

Toegang tot financiering uit hoofde van het programma

Publieke of private entiteiten die zijn gevestigd in een lidstaat, een land of gebied overzee, of een met het programma geassocieerd derde land, evenals internationale organisaties kunnen een aanvraag indienen voor financiering uit hoofde van het programma. In het geval van vrijwilligerswerk als bedoeld in de artikelen 7 en 10 kan de deelnemende organisatie slechts financiering uit hoofde van het programma verkrijgen indien zij vooraf het kwaliteitskeurmerk heeft behaald. In het geval van solidariteitsprojecten als bedoeld in artikel 8 kunnen ook natuurlijke personen een aanvraag voor financiering indienen namens informele groepen van deelnemers. Als algemene regel geldt dat de subsidieaanvraag moet worden ingediend bij het nationale agentschap van het land waar de entiteit, organisatie of persoon is gevestigd.

HOOFDSTUK VII

Programmering, monitoring en evaluatie

Artikel 19

Werkprogramma

Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma’s als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement. Bovendien bevatten werkprogramma’s een indicatie van het voor elke actie toegewezen bedrag en van de verdeling van de middelen tussen de lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen voor de acties die worden beheerd door het nationale agentschap. De werkprogramma’s worden door de Commissie bij uitvoeringshandeling vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 31 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 20

Monitoring en verslaglegging

1.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 3 vastgelegde algemene en specifieke doelstellingen zijn in de bijlage opgenomen.

2.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen met betrekking tot de indicatoren, indien dit nodig wordt geacht, en om deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

3.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig alsook op voldoende gedetailleerde wijze worden verzameld.

Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie alsmede, waar passend, aan de lidstaten.

Artikel 21

Evaluatie

1.   De Commissie voert tijdig evaluaties uit zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.   Zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch in ieder geval uiterlijk op 31 december 2024, voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van het programma uit. Die tussentijdse evaluatie gaat tevens vergezeld van een eindevaluatie van het programma Europees Solidariteitskorps 2018-2020, waarmee in de tussentijdse evaluatie rekening wordt gehouden. In de tussentijdse evaluatie van het programma worden de algehele doeltreffendheid en prestaties van het programma beoordeeld, alsook de resultaten van de inclusiemaatregelen.

3.   Onverminderd de vereisten van hoofdstuk IX en de in artikel 24 bepaalde verplichtingen van de nationale agentschappen dienen de lidstaten uiterlijk op 31 mei 2024 bij de Commissie een verslag in over de uitvoering en de impact van het programma op hun respectieve grondgebied.

4.   De Commissie dient, waar passend en op basis van de tussentijdse evaluatie, een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van deze verordening.

5.   Na 31 december 2027, doch in ieder geval uiterlijk op 31 december 2031, voert de Commissie een eindevaluatie van de resultaten en het effect van het programma uit.

6.   De Commissie zendt de in het kader van dit artikel uitgevoerde evaluaties, ook de tussentijdse, samen met haar opmerkingen toe aan het Europees Parlement, aan de Raad, aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio’s.

HOOFDSTUK VIII

Informatie, communicatie en verspreiding

Artikel 22

Informatie, communicatie en verspreiding

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze doelgericht te informeren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de op grond van het programma ondernomen acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

3.   In samenwerking met de Commissie ontwikkelen de nationale agentschappen een consistente strategie voor een doeltreffende voorlichting en voor de verspreiding en benutting van de resultaten van activiteiten die worden gesteund in verband met de door hen in het kader van het programma beheerde acties. De nationale agentschappen assisteren de Commissie bij haar algemene taak informatie over het programma te verspreiden, met inbegrip van informatie over de op nationaal en Unieniveau beheerde acties en activiteiten, en de resultaten ervan. De nationale agentschappen informeren de betrokken doelgroepen over de acties en activiteiten die in hun respectieve landen worden ondernomen.

4.   Deelnemende organisaties gebruiken de naam “Europees Solidariteitskorps” ten behoeve van communicatie en verspreiding van informatie met betrekking tot het programma.

HOOFDSTUK IX

Beheer- en auditsysteem

Artikel 23

Nationale autoriteit

In elke lidstaat en elk met het programma geassocieerd derde land dat deelneemt aan het programma, treden de nationale autoriteiten die zijn aangewezen voor het beheer van de acties als bedoeld in hoofdstuk III van Verordening (EU) 2021/817 ook op als nationale autoriteiten in het kader van het programma. Artikel 26, leden 1, 2, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 13 en 14, van Verordening (EU) 2021/817 is van overeenkomstige toepassing op de nationale autoriteiten in het kader van het programma.

Artikel 24

Nationaal agentschap

1.   In elke lidstaat en elk met het programma geassocieerd derde land dat deelneemt aan het programma, treden de nationale agentschappen die zijn aangewezen voor het beheer van de acties als bedoeld in hoofdstuk III van Verordening (EU) 2021/817, in hun respectieve landen ook op als nationale agentschappen in het kader van het programma. Artikel 27, leden 1, 2 en 4 tot en met 8, van Verordening (EU) 2021/817 is van overeenkomstige toepassing op de nationale agentschappen in het kader van het programma.

2.   Onverminderd artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) 2021/817 is het nationale agentschap, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement ook verantwoordelijk voor het beheer van alle fasen van de projectcyclus van de acties in het kader van het programma die zijn opgenomen in de in artikel 19 van deze verordening bedoelde uitvoeringshandelingen.

3.   Indien er voor een derde land zoals bedoeld in artikel 13, lid 1, van deze verordening geen nationaal agentschap is aangewezen, wordt dit vastgesteld overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EU) 2021/817.

Artikel 25

Europese Commissie

1.   De regels die van toepassing zijn op de betrekkingen tussen de Commissie en een nationaal agentschap, worden in overeenstemming met artikel 27 van Verordening (EU) 2021/817 vastgelegd in een schriftelijk document dat de volgende elementen bevat:

a)

nadere bepalingen inzake de interne controlenormen voor het betrokken nationale agentschap en de voorschriften voor het beheer van financiële middelen van de Unie door nationale agentschappen voor het verlenen van subsidies;

b)

het werkprogramma van het nationale agentschap, waaronder een omschrijving van de beheerstaken van het nationale agentschap waaraan steun door de Unie wordt verstrekt, en

c)

een specificatie van de verslagleggingsvereisten voor het nationale agentschap.

2.   De Commissie stelt jaarlijks de volgende financiële middelen beschikbaar aan het nationale agentschap:

a)

middelen voor subsidieverlening in de lidstaten of met het programma geassocieerde derde landen voor acties van het programma waarvan het beheer is opgedragen aan het nationaal agentschap;

b)

een financiële bijdrage ter ondersteuning van de beheerstaken van het nationale agentschap, die worden bepaald volgens de in artikel 28, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2021/817 beschreven uitvoeringsbepalingen.

3.   De Commissie stelt de vereisten voor het werkprogramma van het nationale agentschap vast. De Commissie stelt geen financiële middelen van het programma beschikbaar aan het nationale agentschap voor zij het werkprogramma van het nationale agentschap formeel heeft goedgekeurd.

4.   Op basis van de in artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) 2021/817 bedoelde nalevingsvoorschriften voor nationale agentschappen beoordeelt de Commissie de nationale beheer- en controlesystemen, de jaarlijkse beheersverklaring van het nationale agentschap en de verklaring van het onafhankelijke auditorgaan daarover, naar behoren rekening houdend met de informatie die door de nationale autoriteit over zijn monitoring- en supervisieactiviteiten betreffende het programma is verstrekt.

5.   Na de beoordeling van de jaarlijkse beheersverklaring en de verklaring van het onafhankelijke auditorgaan daarover verstrekt de Commissie haar advies en opmerkingen aan het nationale agentschap en de nationale autoriteit.

6.   Indien de Commissie de jaarlijkse beheersverklaring of de onafhankelijke auditverklaring daarover niet kan aanvaarden of indien het nationaal agentschap geen bevredigend gevolg geeft aan de opmerkingen van de Commissie, kan de Commissie voorzorgs- of corrigerende maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de financiële belangen van de Unie te waarborgen overeenkomstig artikel 131, lid 3, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement.

Artikel 26

Onafhankelijk auditorgaan

1.   Het onafhankelijk auditorgaan geeft een auditverklaring af over de in artikel 155, lid 1, punt c), van het Financieel Reglement bedoelde jaarlijkse beheersverklaring. Die verklaring vormt de basis van de algemene zekerheid uit hoofde van artikel 127 van het Financieel Reglement.

2.   Het onafhankelijk auditorgaan:

a)

beschikt over de noodzakelijke beroepsbekwaamheid om audits in de publieke sector te verrichten;

b)

zorgt ervoor dat bij de auditwerkzaamheden internationaal aanvaarde auditnormen in acht worden genomen, en

c)

verkeert niet in een belangenconflict met betrekking tot de juridische entiteit waarvan het nationale agentschap deel uitmaakt en is, wat zijn functies betreft, onafhankelijk van de juridische entiteit waarvan het nationale agentschap deel uitmaakt.

3.   Het onafhankelijk auditorgaan verschaft de Commissie en haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer volledige toegang tot alle documenten en rapporten ter staving van de auditverklaring die het afgeeft over de beheersverklaring van het nationaal agentschap.

HOOFDSTUK X

Controlesysteem

Artikel 27

Beginselen van het controlesysteem

1.   De Commissie is verantwoordelijk voor de uitoefening van toezichtscontroles met betrekking tot de acties van het programma die door de nationale agentschappen worden beheerd. Zij stelt minimumeisen vast voor de controles door het nationale agentschap en het onafhankelijke auditorgaan.

2.   Het nationale agentschap is verantwoordelijk voor de primaire controle van de begunstigden van subsidies voor de acties van het programma die aan hen worden toevertrouwd. Die controles bieden een redelijke zekerheid dat de verleende subsidies worden besteed voor de doeleinden waarvoor zij bestemd zijn en in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften van de Unie.

3.   Met betrekking tot de financiële middelen van het programma die aan de nationale agentschappen worden overgemaakt, zorgt de Commissie voor een goede coördinatie van haar controles met de nationale autoriteiten en de nationale agentschappen, op basis van het beginsel van één enkele audit en volgens een risicoanalyse. Dit lid is niet van toepassing op onderzoeken door OLAF.

Artikel 28

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land aan het programma deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van het OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

HOOFDSTUK XI

Complementariteit

Artikel 29

Complementariteit met het optreden van de Unie

1.   De acties van het programma zijn consistent en complementair met de relevante beleidslijnen, instrumenten en programma’s op het niveau van de Unie, in het bijzonder het Erasmus+ programma, en met bestaande netwerken op het niveau van de Unie die relevant zijn voor de activiteiten van het programma.

2.   De acties van het programma zijn tevens consistent en complementair met de relevante beleidslijnen, programma’s en instrumenten op nationaal niveau in de lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen. Daartoe wisselen de Commissie, de nationale autoriteiten en de nationale agentschappen informatie uit over bestaande regelingen en prioriteiten in verband met solidariteit en jeugd enerzijds en acties in het kader van het programma anderzijds, teneinde voort te bouwen op relevante goede praktijken en efficiëntie en doeltreffendheid te verwezenlijken.

3.   Vrijwilligerswerk als bepaald in artikel 10 is met name consistent en complementair met andere gebieden van het extern optreden van de Unie, in het bijzonder het beleid voor humanitaire hulp, het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, het uitbreidingsbeleid, het nabuurschapsbeleid en het Uniemechanisme voor civiele bescherming.

4.   Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het programma is toegekend, kan ook een bijdrage uit een ander programma van de Unie worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

5.   Aan projectvoorstellen kan steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling of het Europees Sociaal Fonds Plus worden verleend, overeenkomstig artikel 73, lid 4, van de verordening voorlopige bepalingen 2021-2027, indien aan deze voorstellen in het kader van dit programma een Excellentiekeurmerk is toegekend omdat ze voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

ze zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;

b)

ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen, en

c)

ze kunnen wegens budgetbeperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.

HOOFDSTUK XII

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 30

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 20 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de duur van het programma.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 20 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 20 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 31

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 32

Intrekking

Verordeningen (EU) 2018/1475 en (EU) nr. 375/2014 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 33

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) 2018/1475 of Verordening (EU) nr. 375/2014, die op die acties van toepassing blijven tot die acties worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het programma kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) 2018/1475 of Verordening (EU) nr. 375/2014.

3.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement, en in afwijking van artikel 193, lid 4, van dat Reglement, kunnen in naar behoren gemotiveerde gevallen als in het financieringsbesluit bepaald, in het kader van deze verordening ondersteunde activiteiten en de in 2021 gemaakte onderliggende kosten als subsidiabel worden beschouwd vanaf 1 januari 2021, zelfs als die activiteiten werden verricht en die kosten werden gemaakt vóór de indiening van de subsidieaanvraag.

4.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties en activiteiten die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 11, lid 3, bedoelde uitgaven in de Uniebegroting worden opgenomen.

5.   De lidstaten zorgen op nationaal niveau voor een soepele overgang tussen de in het kader van het programma Europees Solidariteitskorps 2018-2020 uitgevoerde acties en die welke uit hoofde van het programma zullen worden uitgevoerd.

Artikel 34

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitster

A.P. ZACARIAS


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 201.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 282.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2019 (PB C 23 van 21.1.2021, blz. 218) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 20 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 18 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB C 25 van 30.1.2008, blz. 1.

(5)  PB C 456 van 18.12.2018, blz. 1.

(6)  Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

(8)  Verordening (EU) nr. 375/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot oprichting van het Europese vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening (“EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp”) (PB L 122 van 24.4.2014, blz. 1).

(9)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(10)  Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1).

(11)  Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties (PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1).

(12)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(15)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(16)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(17)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(18)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16).

(19)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(20)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(21)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(22)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(23)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(24)  Verordening (EU) 2018/1475 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot vaststelling van het rechtskader van het Europees Solidariteitskorps en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1288/2013, Verordening (EU) nr. 1293/2013 en Besluit nr. 1313/2013/EU (PB L 250 van 4.10.2018, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).


BIJLAGE

De meetresultaten van kwantitatieve indicatoren worden in voorkomend geval uitgesplitst per land, professionele achtergrond, opleidingsniveau, gender, soort actie en activiteit.

De volgende gebieden moeten worden gemonitord:

a)

het aantal deelnemers aan solidariteitsactiviteiten;

b)

het percentage kansarme deelnemers;

c)

het aantal organisaties met een kwaliteitskeurmerk;

d)

het aantal deelnemers die kansarme jongeren zijn;

e)

het percentage deelnemers met positieve leerresultaten;

f)

het percentage deelnemers van wie de leerresultaten gedocumenteerd zijn door middel van een instrument van de Unie voor transparantie en erkenning zoals Youthpass, Europass of een nationaal instrument;

g)

de algehele tevredenheid van de deelnemers met betrekking tot de kwaliteit van de activiteiten;

h)

het percentage activiteiten dat gericht is op klimaatdoelstellingen;

i)

de tevredenheid van de vrijwilligers die worden ingezet voor humanitaire hulp en van de deelnemende organisaties met betrekking tot de effectieve humanitaire bijdrage van de activiteiten ter plaatse;

j)

het aantal activiteiten in derde landen dat bijdraagt tot de versterking van lokale actoren en gemeenschappen en ter aanvulling van de vrijwilligersactiviteiten in het kader van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening.