ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 188

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
28 mei 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1286/2013

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/848 van de Raad van 27 mei 2021 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië

18

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/849 van de Commissie van 11 maart 2021 tot wijziging van deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing ervan aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang ( 1 )

27

 

*

Verordening (EU) 2021/850 van de Commissie van 26 mei 2021 tot wijziging en rectificatie van bijlage II en tot wijziging van de bijlagen III, IV en VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten ( 1 )

44

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/851 van de Commissie van 26 mei 2021 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de vaststelling van de representatieve prijzen voor de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine

52

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/852 van de Commissie van 27 mei 2021 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad en Verordening (EG) nr. 847/2006 van de Commissie wat betreft de uitsluiting van de invoer van producten van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk van tariefcontingenten

54

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/853 van de Commissie van 27 mei 2021 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof Streptomyces stam K61 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

56

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/854 van de Commissie van 27 mei 2021 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië

61

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2021/855 van de Raad van 27 mei 2021 tot wijziging van Besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

90

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/856 van de Commissie van 25 mei 2021 tot vaststelling van de datum waarop het Europees Openbaar Ministerie zijn taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging opneemt

100

 

*

Besluit (EU) 2021/857 van de Commissie van 27 mei 2021 tot wijziging van Besluit (EU, Euratom) 2021/625 wat betreft de opname van bepaalde beleggingsondernemingen in de criteria om in aanmerking te komen voor lidmaatschap van het netwerk van primary dealers van de Unie

103

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/858 van de Commissie van 27 mei 2021 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/253 wat betreft alarmmeldingen als gevolg van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en voor de opsporing van contacten van passagiers die zijn geïdentificeerd met behulp van traceringsformulieren voor passagiers ( 1 )

106

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/1


VERORDENING (EU) 2021/847 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2021

tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1286/2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 197,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Fiscalis 2020-programma, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) en wordt uitgevoerd door de Commissie in samenwerking met de lidstaten en geassocieerde landen, alsmede de voorlopers van dat programma, hebben de samenwerking tussen de belastingautoriteiten in de Unie aanzienlijk vergemakkelijkt en versterkt. De meerwaarde van die programma’s, onder meer voor de bescherming van de financiële en economische belangen van de lidstaten en de belastingplichtigen, wordt door de belastingautoriteiten van de deelnemende landen onderkend. Aan de uitdagingen van het komende decennium kan slechts het hoofd worden geboden als de lidstaten verder kijken dan de grenzen van hun eigen bestuursgebieden en nauw samenwerken met hun tegenhangers.

(2)

Het Fiscalis 2020-programma biedt de lidstaten een Uniekader waarbinnen zij samenwerkingsactiviteiten kunnen ontplooien. Dat kader is kosteneffectiever dan wanneer elke lidstaat afzonderlijk zijn eigen samenwerkingskader op bilaterale of multilaterale basis zou opzetten. Het is derhalve passend de voortzetting van het Fiscalis 2020-programma te waarborgen door op hetzelfde gebied een nieuw programma, het Fiscalis-programma (het “programma”), vast te stellen.

(3)

Door te voorzien in een actiekader dat de interne markt ondersteunt, het concurrentievermogen van de Unie bevordert en de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten beschermt, moet het programma helpen om: het belastingbeleid en de uitvoering van het Unierecht met betrekking tot belastingen te ondersteunen; belastingfraude, belastingontduiking, agressieve belastingplanning en dubbele niet-belastingheffing te voorkomen en te bestrijden; onnodige administratieve lasten voor burgers en bedrijven bij grensoverschrijdende transacties te voorkomen en te beperken; rechtvaardigere en efficiëntere belastingstelsels te bevorderen; de mogelijkheden van de interne markt optimaal te benutten en eerlijke concurrentie in de Unie te bevorderen; een gemeenschappelijk optreden van de Unie in internationale fora te ondersteunen; de opbouw van de bestuurlijke capaciteit van de belastingautoriteiten te ondersteunen, onder meer door de rapportage- en audittechnieken te moderniseren, en de training van het personeel van de belastingautoriteiten op dat gebied te ondersteunen.

(4)

In deze verordening worden voor het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4).

(5)

Ter ondersteuning van het toetredings- en associatieproces van derde landen moet deelname aan het programma ook openstaan voor toetredingslanden en kandidaat-lidstaten alsmede voor potentiële kandidaten en partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De deelname zou ook kunnen openstaan voor andere derde landen, overeenkomstig de voorwaarden die in specifieke overeenkomsten tussen de Unie en die landen zijn vastgesteld met betrekking tot hun deelname aan programma’s van de Unie.

(6)

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (5) (het “Financieel Reglement”) is op dit programma van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

(7)

De acties in het kader van het Fiscalis 2020-programma dienen te worden behouden omdat zij hun waarde hebben bewezen. Om de uitvoering van het programma eenvoudiger en flexibeler te maken en zo de doelstellingen ervan beter te kunnen verwezenlijken, mogen de acties alleen worden gedefinieerd in de vorm van algemene categorieën, met een lijst van voorbeelden ter illustratie van concrete activiteiten, zoals bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen, met inbegrip van, in voorkomend geval, aanwezigheid in de administratieve bureaus en deelname aan administratieve onderzoeken, op projecten gebaseerde gestructureerde samenwerking, met inbegrip van, in voorkomend geval, gezamenlijke audits, en IT-capaciteitsopbouw, met inbegrip van, in voorkomend geval, toegang van belastingautoriteiten tot onderling gekoppelde registers. In voorkomend geval moeten de acties ook gericht zijn op het aanpakken van prioritaire thema’s om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken. Door middel van samenwerking en capaciteitsopbouw moet het programma tevens de benutting en hefboomwerking van innovatie bevorderen en ondersteunen om de kernprioriteiten inzake belastingen nog beter te kunnen verwezenlijken.

(8)

Gelet op de toenemende mobiliteit van belastingplichtigen, het aantal grensoverschrijdende transacties, de internationalisering van financiële instrumenten en het daaruit voortvloeiende verhoogde risico op belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning, die de grenzen van de Unie allemaal ruim overstijgen, kunnen aanpassingen of uitbreidingen van Europese elektronische systemen voor samenwerking met derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, en met internationale organisaties, van belang zijn voor de Unie of de lidstaten. Dergelijke aanpassingen of uitbreidingen zouden met name de administratieve lasten en de kosten vermijden die gepaard gaan met de ontwikkeling en exploitatie van twee soortgelijke elektronische systemen voor de uitwisseling van inlichtingen binnen de Unie en internationaal. Daarom moeten kosten voor dergelijke aanpassingen of uitbreidingen, indien dat belang voldoende onderbouwd is, in aanmerking komen voor financiering uit het programma.

(9)

Gelet op het belang van de mondialisering en van de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning moet het programma de mogelijkheid bieden om een beroep te doen op externe deskundigen in de zin van artikel 238 van het Financieel Reglement. Dergelijke externe deskundigen moeten voornamelijk vertegenwoordigers zijn van overheidsinstanties, ook van niet-geassocieerde derde landen, waaronder de minst ontwikkelde landen, alsmede vertegenwoordigers van internationale organisaties, van marktdeelnemers, van belastingplichtigen en van het maatschappelijk middenveld. In die context moet onder “minst ontwikkeld land” worden verstaan een derde land of een gebied buiten de EU dat in aanmerking komt voor officiële ontwikkelingshulp overeenkomstig de relevante lijst die openbaar is gemaakt door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en op basis van de definitie van “minst ontwikkelde landen” van de Verenigde Naties. De selectie van deskundigen in deskundigengroepen moet worden gebaseerd op het besluit van de Commissie van 30 mei 2016 tot vaststelling van horizontale regels voor de oprichting en het functioneren van haar deskundigengroepen. Wat betreft deskundigen die op persoonlijke titel worden benoemd om onafhankelijk en in het algemeen belang te kunnen optreden, moet de Commissie waarborgen dat die deskundigen onpartijdig zijn, dat zij geen mogelijke belangenconflicten hebben met hun beroepsverantwoordelijkheden en dat informatie over hun selectie en deelname openbaar is.

(10)

In overeenstemming met de toezegging van de Commissie om te zorgen voor de samenhang en vereenvoudiging van de financieringsprogramma’s, vervat in haar mededeling van 19 oktober 2010 De evaluatie van de EU-begroting, moeten de middelen worden gedeeld met andere financieringsinstrumenten van de Unie indien de beoogde acties in het kader van het programma doelstellingen nastreven die gemeen zijn aan verschillende financieringsinstrumenten, zonder dat deze activiteiten dubbel kunnen worden gefinancierd. Acties uit hoofde van het programma moeten zorgen voor samenhang in het gebruik van de middelen van de Unie ter ondersteuning van het fiscaal beleid en de belastingautoriteiten.

(11)

Met het oog op kosteneffectiviteit moet het programma mogelijke synergieën met andere Uniemaatregelen op verwante terreinen, zoals het bij Verordening (EU) 2021/444 van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde douaneprogramma, het bij Verordening (EU) 2021/785 van het Europees Parlement en de Raad (7) vastgestelde fraudebestrijdingsprogramma van de Unie, het bij Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde programma voor de interne markt, de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (9) vastgestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit en het bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad (10) vastgestelde instrument voor technische ondersteuning, benutten.

(12)

Het grootste deel van de begroting van het programma zal worden besteed aan acties ten behoeve van capaciteitsopbouw op het gebied van informatietechnologie (IT). Daarom moeten de gemeenschappelijke en de nationale componenten van de Europese elektronische systemen in specifieke bepalingen worden beschreven en onderscheiden. Bovendien moeten de reikwijdte van de acties en de verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten duidelijk worden omschreven. Voor zover mogelijk moet er interoperabiliteit zijn tussen de gemeenschappelijke en de nationale componenten van de Europese elektronische systemen, en moet sprake zijn van synergieën met andere elektronische systemen van relevante Unieprogramma’s.

(13)

Momenteel bestaat er geen verplichting om een strategisch meerjarenplan voor belastingen op te stellen voor de totstandbrenging van een samenhangende en interoperabele elektronische omgeving voor belastingen in de Unie. Om ervoor te zorgen dat de acties ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw samenhangend zijn en gecoördineerd verlopen, moet het programma voorzien in de verplichting om een dergelijk plan op te stellen, te weten een planningsinstrument dat moet voldoen aan en niet verder mag gaan dan de verplichtingen die voortvloeien uit de desbetreffende rechtshandelingen van de Unie.

(14)

Deze verordening dient door middel van werkprogramma’s te worden uitgevoerd. Gelet op het middellange- tot langetermijnkarakter van de nagestreefde doelstellingen en voortbouwend op de in de loop der tijd opgedane ervaring moeten de werkprogramma’s meerdere jaren kunnen bestrijken. Een overschakeling van jaarlijkse naar meerjarige werkprogramma’s, die elk niet meer dan drie jaar mogen bestrijken, zou de administratieve lasten voor zowel de Commissie als de lidstaten verlichten.

(15)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(16)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma in de praktijk te evalueren. De tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie, die uiterlijk vier jaar na de aanvang van uitvoering respectievelijk na de voltooiing van het programma moeten worden verricht, moeten bijdragen aan het besluitvormingsproces van de volgende meerjarige financiële kaders. In de tussentijdse en eindevaluaties moet ook aandacht worden besteed aan de resterende belemmeringen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en moeten voorstellen voor beste praktijken worden gedaan. Naast de tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie, als onderdeel van het prestatieverslagleggingssysteem, moeten er jaarlijkse voortgangsverslagen worden opgesteld om de geboekte vooruitgang te volgen. Die verslagen moeten een samenvatting bevatten van de lessen die zijn geleerd en, in voorkomend geval, van de belemmeringen die zijn ondervonden in het kader van de activiteiten van het programma die in het betrokken jaar hebben plaatsgevonden.

(17)

De Commissie moet regelmatig seminars voor belastingautoriteiten organiseren waarbij vertegenwoordigers van de begunstigde lidstaten actuele kwesties bespreken en mogelijke verbeteringen voorstellen met betrekking tot de doelstellingen van het programma, waaronder de uitwisseling van informatie tussen belastingautoriteiten.

(18)

Teneinde op passende wijze in te spelen op veranderingen in de fiscale beleidsprioriteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen om de lijst van indicatoren te wijzigen waarmee de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma moet worden gemeten en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de opstelling van een monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(19)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en Raad (13) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (14), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (15) en (EU) 2017/1939 (16) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (17). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(20)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), kunnen aan programma’s van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (18), waarin is bepaald dat de programma’s worden uitgevoerd op basis van een uit hoofde van die overeenkomst vastgesteld besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op basis van andere rechtsinstrumenten. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(21)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor de opstelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(22)

De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden uit hoofde van deze verordening dienen te worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te behalen, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Bij het maken van die keuze moet het gebruik van vaste bedragen, van financiering volgens een vast percentage en van eenheidskosten in overweging worden genomen, alsook van financiering die niet gekoppeld is aan kosten zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. De in aanmerking komende kosten moeten worden bepaald aan de hand van de aard van de in aanmerking komende acties. Het dekken van de reis-, accommodatie- en verblijfkosten van deelnemers aan bijeenkomsten en vergelijkbare ad-hocevenementen alsmede van de kosten in verband met de organisatie van evenementen is uiterst belangrijk teneinde de deelname van nationale deskundigen en belastingautoriteiten aan gezamenlijke acties te waarborgen.

(23)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement kan subsidiëring van reeds begonnen acties slechts worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten zijn evenwel niet subsidiabel, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat Uniefinanciering onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk worden geschaad, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, en uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen, bij financieringsbesluit te voorzien in subsidiabiliteit van activiteiten en kosten vanaf het begin van het begrotingsjaar 2021, zelfs indien deze activiteiten verricht werden en deze kosten gemaakt werden vóór indiening van de subsidieaanvraag.

(24)

Daar de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(25)

Verordening (EU) nr. 1286/2013 moet daarom worden ingetrokken.

(26)

Om ervoor te zorgen dat de steun op het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen (het “programma”) vastgesteld voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting van het programma voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“belastingen”: aangelegenheden, waaronder de inrichting, administratie, handhaving en naleving, met betrekking tot de volgende belastingen en rechten:

a)

belasting over de toegevoegde waarde zoals bepaald in Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (19);

b)

accijnzen op alcohol zoals bepaald in Richtlijn 92/83/EEG van de Raad (20);

c)

accijnzen op tabaksproducten zoals bepaald in Richtlijn 2011/64/EU van de Raad (21);

d)

belastingen op energieproducten en elektriciteit zoals bepaald in Richtlijn 2003/96/EG van de Raad (22);

e)

andere belastingen en rechten zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, punt a), van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad (23), voor zover zij van belang zijn voor de interne markt en de administratieve samenwerking tussen de lidstaten;

2)

“belastingautoriteiten”: voor belastingheffing of belastinggerelateerde activiteiten bevoegde overheden en andere organen;

3)

“Europees elektronisch systeem”: een elektronisch systeem dat noodzakelijk is voor belastingheffing en voor de uitvoering van de missie van de belastingautoriteiten.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstellingen van het programma bestaan erin de belastingautoriteiten en de belastingheffing te ondersteunen om de werking van de interne markt te verbeteren, het concurrentievermogen van de Unie en eerlijke concurrentie in de Unie te bevorderen, de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen, onder meer tegen belastingfraude, belastingontduiking en belastingontwijking, en de belastinginning te verbeteren.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma bestaan erin het fiscale beleid en de tenuitvoerlegging van het Unierecht met betrekking tot belastingen te ondersteunen, de samenwerking tussen belastingautoriteiten — waaronder de uitwisseling van fiscale informatie — te bevorderen, en de bestuurlijke capaciteitsopbouw — ook ten aanzien van competentieontwikkeling en de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen — te ondersteunen.

Artikel 4

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 269 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.   Het in lid 1 bedoelde bedrag kan ook uitgaven dekken voor werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit en evaluatie alsmede andere werkzaamheden voor het beheer van het programma en de beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Het kan bovendien uitgaven dekken met betrekking tot studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma.

Artikel 5

Met het programma geassocieerde derde landen

Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:

a)

toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

b)

landen van het Europees nabuurschapsbeleid, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen, mits de toepasselijke wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn aangepast aan die in de Unie;

c)

andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma’s van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:

i)

zorgt voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan de programma’s van de Unie deelneemt;

ii)

de voorwaarden voor deelname aan de programma’s, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma’s en de administratieve kosten ervan vaststelt;

iii)

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;

iv)

de rechten van de Unie waarborgt om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

De in de eerste alinea, punt c), ii), bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

Artikel 6

Uitvoering en vormen van financiering door de Unie

1.   Het programma wordt overeenkomstig het Financieel Reglement uitgevoerd in direct beheer.

2.   Uit hoofde van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen die zijn vastgesteld in het Financieel Reglement, met name door middel van subsidies, prijzen, aanbestedingen en de vergoeding van reis- en verblijfkosten van externe deskundigen.

HOOFDSTUK II

Subsidiabiliteit

Artikel 7

Subsidiabele acties

1.   Alleen acties die worden uitgevoerd ter verwezenlijking van de in artikel 3 bepaalde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

2.   De in lid 1 bedoelde acties omvatten:

a)

bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen;

b)

op projecten gebaseerde gestructureerde samenwerking;

c)

acties ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw, met name de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen;

d)

acties ten behoeve van competentieontwikkeling en capaciteitsopbouw;

e)

ondersteunende acties en andere acties, waaronder:

i)

de voorbereiding van studies en ander relevant schriftelijk materiaal;

ii)

innoverende activiteiten, met name proof-of-concepts, proefprojecten en initiatieven inzake prototypeontwikkeling;

iii)

gezamenlijk ontwikkelde communicatieacties;

iv)

andere relevante acties waarin de in artikel 13 bedoelde werkprogramma’s voorzien, die nodig zijn ter verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen of die doelstellingen ondersteunen.

Bijlage I bevat een niet-uitputtende lijst van mogelijke vormen van relevante acties als bedoeld in de punten a), b) en d) van de eerste alinea.

Bijlage III bevat een niet-uitputtende lijst van prioritaire thema’s voor acties.

3.   Acties bestaande in de ontwikkeling en exploitatie van aanpassingen of uitbreidingen van de gemeenschappelijke componenten van de Europese elektronische systemen voor samenwerking met derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, of met internationale organisaties, komen in aanmerking voor financiering indien zij van belang zijn voor de Unie of voor de lidstaten. De Commissie treft de nodige administratieve regelingen, die kunnen bepalen dat de betrokken derde partijen financieel moeten bijdragen aan die acties.

4.   Indien een actie ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw als bedoeld in lid 2, eerste alinea, punt c), van dit artikel betrekking heeft op de ontwikkeling en exploitatie van een Europees elektronisch systeem, komen uitsluitend de kosten in verband met de krachtens artikel 11, lid 2, aan de Commissie toegekende verantwoordelijkheden in aanmerking voor financiering uit het programma. De lidstaten dragen de kosten in verband met de krachtens artikel 11, lid 3, aan hen toegekende verantwoordelijkheden.

Artikel 8

Deelname van externe deskundigen

1.   Indien dit ten goede komt aan de voltooiing van een actie waarmee de in artikel 3 bepaalde doelstellingen van het programma worden uitgevoerd, kunnen vertegenwoordigers van overheidsinstanties, ook van derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, waaronder van minst ontwikkelde landen en, in voorkomend geval, vertegenwoordigers van internationale en andere relevante organisaties, vertegenwoordigers van marktdeelnemers, vertegenwoordigers van organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigen, en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld als externe deskundigen deelnemen aan een dergelijke actie.

2.   De kosten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde externe deskundigen komen in aanmerking voor vergoeding uit hoofde van het programma overeenkomstig artikel 238 van het Financieel Reglement.

3.   De in lid 1 bedoelde externe deskundigen worden door de Commissie op ad-hocbasis en op basis van de behoeften geselecteerd, onder meer uit deskundigen die worden voorgesteld door de lidstaten, op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis met betrekking tot de specifieke actie.

De Commissie beoordeelt onder meer de onafhankelijkheid van die externe deskundigen, en ziet erop toe dat geen sprake is van belangenconflicten met hun beroepsverantwoordelijkheden.

HOOFDSTUK III

Subsidies

Artikel 9

Toekenning, complementariteit en gecombineerde financiering

1.   Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

2.   Aan een actie waaraan in het kader van een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit hoofde van dit programma, op voorwaarde dat de verschillende bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van elk programma van de Unie waaruit een bijdrage wordt ontvangen, zijn van toepassing op de desbetreffende bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale in aanmerking komende kosten van de actie en de steun uit verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

3.   Overeenkomstig artikel 195, eerste alinea, punt f), van het Financieel Reglement worden subsidies toegekend zonder oproep tot indiening van voorstellen indien de in aanmerking komende entiteiten belastingautoriteiten zijn van de lidstaten en van derde landen die met het programma zijn geassocieerd als bedoeld in artikel 5 van deze verordening, mits aan de in artikel 5 van deze verordening gestelde voorwaarden is voldaan.

4.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen uit hoofde van deze verordening ondersteunde activiteiten en de daarmee gemoeide kosten, in naar behoren gemotiveerde en in het financieringsbesluit gespecificeerde gevallen en gedurende een beperkte periode als subsidiabel per 1 januari 2021 worden beschouwd, zelfs indien deze activiteiten verricht werden en deze kosten gemaakt werden vóór indiening van de subsidieaanvraag.

Artikel 10

Medefinancieringspercentage

1.   In afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement kan het programma tot 100 % van de in aanmerking komende kosten van een actie financieren.

2.   Indien voor acties subsidieverlening vereist is, wordt het toepasselijke medefinancieringspercentage vastgesteld in de in artikel 13 bedoelde meerjarige werkprogramma’s.

HOOFDSTUK IV

Specifieke bepalingen betreffende acties ten behoeve van it-capaciteitsopbouw

Artikel 11

Verantwoordelijkheden

1.   De Commissie en de lidstaten dragen samen zorg voor de ontwikkeling en de exploitatie van de Europese elektronische systemen die in het in artikel 12 bedoelde strategische meerjarenplan voor belastingen (het “MASP-T”) worden vermeld, met inbegrip van het ontwerp, de specificatie, de conformiteitsbeoordeling, de uitrol, het onderhoud, de verdere ontwikkeling, de beveiliging, de kwaliteitsborging en de kwaliteitsbewaking van die systemen.

2.   De Commissie draagt met name zorg voor:

a)

de ontwikkeling en exploitatie van de in het MASP-T vastgestelde gemeenschappelijke componenten;

b)

de algehele coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen met het oog op de werking, interconnectiviteit en voortdurende verbetering alsook de synchrone implementatie ervan;

c)

de coördinatie van Europese elektronische systemen op Unieniveau met het oog op de bevordering en uitvoering ervan op nationaal niveau;

d)

de coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen wat betreft de interacties met derde landen, met uitzondering van acties die worden opgezet om aan nationale vereisten te voldoen;

e)

de coördinatie van Europese elektronische systemen met andere relevante acties op Unieniveau die verband houden met e-government.

3.   Elke lidstaat draagt met name zorg voor:

a)

de ontwikkeling en exploitatie van in het MASP-T vastgestelde nationale componenten;

b)

de coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van de nationale componenten van Europese elektronische systemen op nationaal niveau;

c)

de coördinatie van Europese elektronische systemen met andere relevante acties op nationaal niveau die verband houden met e-government;

d)

de regelmatige verstrekking aan de Commissie van informatie over de maatregelen die de lidstaat heeft genomen om zijn autoriteiten en marktdeelnemers in staat te stellen ten volle gebruik te maken van de Europese elektronische systemen;

e)

de implementatie van Europese elektronische systemen op nationaal niveau.

Artikel 12

Strategisch meerjarenplan voor belastingen

1.   De Commissie en de lidstaten stellen een strategisch meerjarenplan voor belastingen (MASP-T) op en werken dit regelmatig bij. Het MASP-T wordt afgestemd op de relevante rechtshandelingen van de Unie. Het vermeldt alle taken die van belang zijn voor de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen en deelt elk Europees elektronisch systeem of onderdeel van een dergelijk Europees elektronisch systeem in als:

a)

een gemeenschappelijke component, dat wil zeggen een component van de Europese elektronische systemen die op Unieniveau ontwikkeld is en die voor alle lidstaten beschikbaar is dan wel door de Commissie als gemeenschappelijk is aangemerkt om redenen van efficiency, veiligheid en rationalisering;

b)

een nationale component, dat wil zeggen een component van de Europese elektronische systemen die op nationaal niveau ontwikkeld is en die beschikbaar is in de lidstaat die deze heeft gecreëerd of aan de gemeenschappelijke creatie ervan heeft bijgedragen, of

c)

een combinatie van de in de punten a) en b) bedoelde componenten.

2.   Het MASP-T omvat tevens innovatie- en proefprojecten alsmede de ondersteunende methodologieën en instrumenten met betrekking tot de Europese elektronische systemen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de voltooiing van elke taak die hun uit hoofde van het MASP-T is toevertrouwd. Zij brengen ook regelmatig verslag uit aan de Commissie over de vorderingen die zij met hun taken maken.

4.   De lidstaten doen de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 maart een jaarlijks voortgangsverslag toekomen over de uitvoering van het MASP-T binnen de periode van 1 januari tot en met 31 december van het voorgaande jaar. Die jaarlijkse verslagen worden gebaseerd op een vooraf vastgesteld model.

5.   Uiterlijk op 31 oktober van elk jaar stelt de Commissie op basis van de in lid 4 bedoelde jaarlijkse verslagen een geconsolideerd verslag op met een evaluatie van de door de Commissie en de lidstaten gemaakte vorderingen bij de uitvoering van het MASP-T, en maakt dat verslag openbaar.

HOOFDSTUK V

Programmering, monitoring, evaluatie en controle

Artikel 13

Werkprogramma

1.   Het programma wordt uitgevoerd door middel van meerjarig werkprogramma’s als bedoeld in artikel 110, lid 2, van het Financieel Reglement.

2.   De meerjarige werkprogramma’s worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 14

Monitoring en verslaglegging

1.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, vastgelegde specifieke doelstellingen zijn in bijlage II opgenomen.

2.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II te wijzigen teneinde de indicatoren indien nodig te herzien of aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

3.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie.

Artikel 15

Evaluatie

1.   Evaluaties van het programma worden verricht opdat zij tijdig in de besluitvorming kunnen worden meegenomen. De Commissie maakt de evaluaties openbaar.

2.   Zodra er voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering ervan is begonnen, verricht de Commissie een tussentijdse evaluatie van het programma.

3.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van het programma.

4.   De Commissie deelt de conclusies van de tussentijdse en de eindevaluatie, met inbegrip van haar opmerkingen, mee aan het Europees Parlement, aan de Raad, aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio’s.

Artikel 16

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land aan het programma deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van het OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

HOOFDSTUK VI

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie en comitéprocedure

Artikel 17

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 14, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 18

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, genaamd “Comité Fiscalis-programma”. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VII

Informatie, communicatie en publiciteit

Artikel 19

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan te promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de op grond van het programma ondernomen acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

HOOFDSTUK VIII

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

Intrekking

Verordening (EU) nr. 1286/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 21

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) nr. 1286/2013, die op die acties van toepassing blijft tot die acties worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het programma kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 1286/2013.

3.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 4, lid 2, bedoelde uitgaven in de Uniebegroting worden opgenomen.

Artikel 22

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 118.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 10 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 19 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Fiscalis 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 1482/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 25).

(4)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(5)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2021/444 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2021 tot vaststelling van een programma voor douanesamenwerking en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1294/2013 (PB L 87 van 15.3.2021, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2021/785 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 250/2014 (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 110).

(8)  Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014 en (EU) nr. 652/2014 (PB L 153 van 3.5.2021, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(10)  Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(15)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(16)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(17)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(18)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(19)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(20)  Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21).

(21)  Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabricaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24).

(22)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).

(23)  Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).


BIJLAGE I

NIET-UITPUTTENDE LIJST VAN MOGELIJKE VORMEN VAN ACTIES BEDOELD IN ARTIKEL 7, LID 2, EERSTE ALINEA, PUNTEN A), B) EN D)

Acties bedoeld in artikel 7, lid 2, eerste alinea, punten a), b) en d), kunnen onder meer de volgende vorm aannemen:

1.

wat bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen betreft:

seminars en workshops, waaraan doorgaans deelnemers van alle deelnemende landen deelnemen, met presentaties en intensieve discussies over en activiteiten met betrekking tot een specifiek onderwerp;

werkbezoeken die worden opgezet om ambtenaren in staat te stellen deskundigheid of kennis inzake fiscaal beleid te verwerven of hun deskundigheid of kennis inzake dat beleid te vergroten;

aanwezigheid in de administratieve bureaus en deelname aan administratieve onderzoeken;

2.

wat op projecten gebaseerde gestructureerde samenwerking betreft:

projectgroepen die gewoonlijk bestaan uit vertegenwoordigers van een beperkt aantal deelnemende landen en die actief zijn gedurende een beperkte tijd om te streven naar een vooraf bepaald doel met een welomschreven resultaat, waaronder coördinatie of benchmarking;

taakgroepen, te weten gestructureerde vormen van samenwerking die een permanent of tijdelijk karakter hebben en waarin deskundigheid wordt samengebracht om taken op specifieke terreinen uit te voeren of operationele activiteiten te verrichten, eventueel met de steun van onlinesamenwerkingsdiensten, administratieve bijstand en faciliteiten op het gebied van infrastructuur en apparatuur;

multilaterale of gelijktijdige controle, bestaande in de gecoördineerde controle van de belastingsituatie van een of meer verbonden belastingplichtigen, die wordt georganiseerd door twee of meer deelnemende landen — waaronder ten minste twee lidstaten — met gemeenschappelijke of complementaire belangen;

gezamenlijke audits, bestaande in administratieve onderzoeken naar de belastingsituatie van een of meer verbonden belastingplichtigen door één controleteam samengesteld uit twee of meer deelnemende landen — waaronder ten minste twee lidstaten — met gemeenschappelijke of complementaire belangen;

iedere andere vorm van administratieve samenwerking vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 904/2010 (1) of (EU) nr. 389/2012 (2) van de Raad of bij Richtlijn 2010/24/EU of 2011/16/EU (3) van de Raad;

3.

wat acties ten behoeve van competentieontwikkeling en andere capaciteitsopbouw betreft:

gemeenschappelijke opleiding of ontwikkeling van e-learning ter ondersteuning van de vereiste beroepsbekwaamheid en vakkennis met betrekking tot belastingen;

technische ondersteuning die ertoe strekt de administratieve procedures te verbeteren, de bestuurlijke capaciteit te versterken en de werkwijzen en activiteiten van de belastingdiensten te verbeteren door goede praktijken op te zetten en uit te wisselen.


(1)  Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad van 2 mei 2012 betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004 (PB L 121 van 8.5.2012, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).


BIJLAGE II

INDICATOREN BEDOELD IN ARTIKEL 14, LID 1

Om verslag te leggen over de vooruitgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, bepaalde specifieke doelstellingen worden de volgende indicatoren gebruikt:

A.   Capaciteitsopbouw (bestuurlijke capaciteit, competenties en IT-capaciteit)

1)

de index van de toepassing en uitvoering van Unierecht en -beleid (het aantal uit hoofde van het programma georganiseerde acties in het kader van de toepassing en uitvoering van Unierecht en -beleid met betrekking tot belastingen en het aantal naar aanleiding van die acties geformuleerde aanbevelingen);

2)

de leerindex (het aantal gebruikte e-learningmodules, het aantal opgeleide ambtenaren en de door de deelnemers gegeven kwaliteitsscore);

3)

de beschikbaarheid van Europese elektronische systemen (uitgedrukt in tijdspercentage);

4)

de beschikbaarheid van het gemeenschappelijk communicatienetwerk (uitgedrukt in tijdspercentage);

5)

een index van vereenvoudigde IT-procedures voor de belastingautoriteiten en de marktdeelnemers (het aantal geregistreerde marktdeelnemers, het aantal aanvragen en het aantal raadplegingen in de verschillende door het programma gefinancierde elektronische systemen);

B.   Kennisuitwisseling en netwerken

6)

de index van de degelijkheid van de samenwerking (de mate waarin is genetwerkt, het aantal fysieke bijeenkomsten en het aantal onlinesamenwerkingsgroepen);

7)

de index van beste praktijken en richtsnoeren (het aantal uit hoofde van het programma op dit gebied georganiseerde acties en het percentage belastingautoriteiten dat heeft gebruikgemaakt van een met steun van het programma ontwikkelde werkpraktijk/richtsnoer).

BIJLAGE III

NIET-UITPUTTENDE LIJST VAN MOGELIJKE PRIORITAIRE THEMA’S VOOR ACTIES BEDOELD IN ARTIKEL 7

In overeenstemming met de specifieke en algemene doelstellingen van het programma kunnen de in artikel 7 bedoelde acties onder meer gericht zijn op de volgende prioritaire thema’s:

1)

ondersteunen van de tenuitvoerlegging van het Unierecht met betrekking tot belastingen, met inbegrip van de opleiding van personeel op dat gebied, en in kaart helpen brengen van mogelijke manieren om de administratieve samenwerking tussen belastingautoriteiten te verbeteren, met inbegrip van bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen;

2)

ondersteunen van een doeltreffende uitwisseling van gegevens, met inbegrip van groepsverzoeken, ontwikkelen van standaard IT-modellen, de toegang van belastingautoriteiten tot informatie over uiteindelijk begunstigden en verbeteren van het gebruik van de ontvangen informatie;

3)

ondersteunen van een doeltreffende werking van mechanismen voor administratieve samenwerking en uitwisselen van beste praktijken tussen belastingautoriteiten, onder meer inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen;

4)

ondersteunen van de digitalisering en actualiseren van de methodologieën van belastingautoriteiten;

5)

ondersteunen van de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van de bestrijding van btw-fraude.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/848 VAN DE RAAD

van 27 mei 2021

tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 442/2011 (1), en met name artikel 32,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 18 januari 2012 Verordening (EU) nr. 36/2012 vastgesteld.

(2)

Op basis van een evaluatie van de maatregelen in Verordening (EU) nr. 36/2012 moeten de vermeldingen betreffende 25 natuurlijke personen en drie entiteiten in de lijst van natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten of lichamen in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012 worden geactualiseerd.

(3)

De vermeldingen betreffende vijf overleden personen moeten worden geschrapt van de lijst van natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten of lichamen in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012.

(4)

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

P. SIZA VIEIRA


(1)  PB L 16 van 19.1.2012, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In afdeling A (Personen) worden de volgende vermeldingen geschrapt:

115.

Generaal Ali Habib MAHMOUD;

153.

Waleed AL MO’ALLEM;

180.

Ahmad AL-QADRI;

274.

Nader QALEI;

281.

Mohammad Maen Zein Jazba AL-ABIDIN.

2)

In afdeling A (Personen) vervangen de volgende vermeldingen de overeenkomstige vermeldingen in de lijst:

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van opneming op de lijst

“14.

Brigadegeneraal Mohammed BILAL

(ook bekend als luitenant-kolonel Muhammad Bilal)

Geslacht: mannelijk

Verleent als hoge functionaris van de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht steun aan het Syrische regime en is verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking. Hij heeft ook banden met het Scientific Studies Research Centre (SSRC).

21.10.2014

22.

Ihab MAKHLOUF

(ook bekend als Ehab, Iehab)

(ايهاب مخلوف)

Geboortedatum: 21.1.1973;

Geboorteplaats: Damascus, Syrië;

Paspoortnummer: N002848852;

Geslacht: mannelijk

Belangrijk zakenman in Syrië. Hij heeft zakenbelangen in diverse Syrische ondernemingen en entiteiten, onder meer Ramak Construction Co en Syrian International Private University for Science and Technology (SIUST).

Hij is een invloedrijk lid van de familie Makhlouf en heeft nauwe banden met de familie Assad; neef van president Bashar al-Assad. In 2020 nam Ihab Makhlouf de bedrijfsactiviteiten van Rami Makhlouf over en verleende de Syrische regering hem de contracten om de taxfreemarkten in het hele land te exploiteren en te beheren.

23.5.2011

48.

Samir HASSAN

(سمير حسن)

Geslacht: mannelijk

Vooraanstaand zakenman in Syrië met belangen en/of activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie. Hij heeft belangen en/of grote invloed in Amir Group en Cham Holding, twee conglomeraten met belangen in de sectoren vastgoed, toerisme, transport en financiën. Voorzitter van de Syrian-Russian business council.

Samir Hassan steunt door middel van donaties in contant geld de oorlogsinspanningen van het Syrische regime.

Samir Hassan heeft banden met personen die profiteren van of steun verlenen aan het regime. Hij heeft met name banden met Rami Makhlouf en Issam Anbouba, die door de Raad op de lijst zijn geplaatst en profiteren van het Syrische regime.

27.9.2014

61.

George CHAOUI

(جورج شاوي)

Geslacht: mannelijk

Lid van het elektronisch leger van Syrië (inlichtingendienst van de landmacht). Betrokken bij het gewelddadige optreden en de aanmoediging tot geweld tegen de burgerbevolking in heel Syrië.

14.11.2011

78.

Ali BARAKAT

(ook bekend als Barakat Ali Barakat)

( علي بركات; بركات علي بركات)

Geslacht: mannelijk

Als militair betrokken bij de geweldplegingen in Homs. Dient momenteel in de 30e mobiele-infanteriedivisie van de Republikeinse Garde.

1.12.2011

96.

Brigadegeneraal Jamal YUNES

(ook bekend als Younes)

(جمال يونس)

Functie: bevelhebber van het 555e regiment;

Geslacht: mannelijk

Gaf militairen het bevel te schieten op demonstranten in Mo’adamiyeh.

Hoofd van het militair veiligheidscomité in Hama in 2018.

23.1.2012

114.

Emad Abdul-Ghani SABOUNI

(ook bekend als Imad Abdul Ghani Al Sabuni)

(عماد عبدالغني صابوني)

Geboortedatum: 1964;

Geboorteplaats: Damascus, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Was tot ten minste april 2014 minister van Telecommunicatie en Technologie. Als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het Syrische regime. In juli 2016 benoemd als hoofd van het bureau planning en internationale samenwerking (PICC). Het PICC is een regeringsinstantie die bij het kabinet van de premier hoort en met name de vijfjarenplannen opstelt die de algemene richtsnoeren voor het economisch en ontwikkelingsbeleid van de regering bevatten.

27.2.2012

117.

Adnan Hassan MAHMOUD

(عدنان حسن محمود)

Geboortedatum: 1966;

Geboorteplaats: Tartous, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Voormalig ambassadeur van Syrië in Iran tot 2020. Voormalig minister van Informatie, in functie na mei 2011. Als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het Syrische regime.

23.9.2011

132.

Brigadegeneraal Abdul-Salam Fajr MAHMOUD

(عبدالسلام فجر محمود)

Geboortedatum: 1959;

Geslacht: mannelijk

Sinds december 2020 hoofd van het veiligheidscomité van de zuidelijke regio. Voormalig hoofd van de afdeling Bab Touma (Damascus) van de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht. Voormalig hoofd van de afdeling onderzoek van inlichtingen van de militaire luchthaven van Mezze. Verantwoordelijk voor de foltering van in hechtenis gehouden opponenten. Voorwerp van een internationaal aanhoudingsbevel voor “medeplichtigheid aan foltering”, “medeplichtigheid aan misdaden tegen de menselijkheid” en “medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden”.

24.7.2012

134.

Kolonel Qusay Ibrahim MIHOUB

(قصي إبراهيم ميهوب )

Geboortedatum: 1961;

Geboorteplaats: Derghamo, Jableh, Latakia, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Hoge officier bij de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht. Voormalig hoofd van de afdeling Dera’a van de inlichtingendienst van de luchtmacht (van Damascus naar Dera’a gestuurd bij het begin van de betogingen in Dera’a). Verantwoordelijk voor de foltering van in hechtenis gehouden opponenten en de gewelddadige onderdrukking van vreedzame demonstraties in de zuidelijke regio.

24.7.2012

137.

Brigadegeneraal Ibrahim MA’ALA

(ook bekend als Maala, Maale, Ma’la)

( معلى;معلا (ابراهيم

Geslacht: mannelijk

Hoofd van afdeling 285 (Damascus) van het directoraat algemene inlichtingen (heeft eind 2011 brigadegeneraal Hussam Fendi vervangen). Verantwoordelijk voor de foltering van in hechtenis gehouden opponenten.

24.7.2012

139.

Generaal-majoor Hussam LUQA

(ook bekend als Husam, Housam, Houssam; Louqa, Louca, Louka, Luka)

(حسام لوقا)

Geboortedatum: 1964;

Geboorteplaats: Damascus, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Voormalig hoofd van het veiligheidscomité van de zuidelijke regio (2018-2020). Voormalig hoofd van het directoraat algemene veiligheid. Generaal-majoor. Was van april 2012 tot en met 2 december 2018 hoofd van de afdeling Homs van het directoraat politieke veiligheid (opvolger van brigadegeneraal Nasr al-Ali). Sinds 3 december 2018 hoofd van het directoraat politieke veiligheid. Verantwoordelijk voor de foltering van in hechtenis gehouden opponenten.

24.7.2012

140.

Brigadegeneraal Taha TAHA

(طه طه)

Geslacht: mannelijk

Adjunct-assistent van het hoofd van de divisie politieke veiligheid. Voormalige verantwoordelijke voor de standplaats Latakia van het directoraat politieke veiligheid. Verantwoordelijk voor de foltering van in hechtenis gehouden opponenten.

24.7.2012

144.

Generaal-majoor Ahmed AL-JARROUCHEH (ook bekend als Ahmad; al-Jarousha, al-Jarousheh, al-Jaroucha, al-Jarouchah, al-Jaroucheh)

(احمد الجروشة)

Geboortedatum: 1957;

Geslacht: mannelijk

Voormalig hoofd van de externe afdeling van de algemene inlichtingendienst (afdeling 279). In die hoedanigheid verantwoordelijk voor het apparaat van de algemene inlichtingendienst in Syrische ambassades.

24.7.2012

146.

Generaal Ghassan Jaoudat ISMAIL

(ook bekend als Ismael)

(غسان جودت اسماعيل)

Geboortedatum: 1960;

Geboorteplaats: Junaynat Ruslan — Darkouch, regio Tartous, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Sinds 2019 hoofd van de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht. Voormalig adjunct-directeur van het directoraat inlichtingen van de luchtmacht en voorheen verantwoordelijk voor de afdeling missies van de inlichtingendienst van de luchtmacht, die, in samenwerking met de afdeling bijzondere operaties, de elitetroepen van de inlichtingendiensten van de luchtmacht beheert; die troepen spelen een belangrijke rol in de onderdrukking door het Syrische regime. In die hoedanigheid behoort Ghassan Jaoudat Ismail tot de hoogste militaire verantwoordelijken die rechtstreeks uitvoering geven aan de gewelddadige onderdrukking van opponenten door het Syrische regime en aan praktijken om burgers te laten verdwijnen.

24.7.2012

147.

Generaal-majoor Amer AL-ACHI

(ook bekend als Amer Ibrahim al-Achi; Amis al Ashi; Ammar Aachi; Amer Ashi)

(عامر ابراهيم العشي)

Geslacht: mannelijk

Voormalig gouverneur van het gouvernement Sweida, benoemd door president Bashar al-Assad in juli 2016. Voormalig hoofd van de afdeling inlichtingen van de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht (2012-2016). Door zijn functies in de inlichtingendienst van de luchtmacht is Amer al-Achi betrokken bij de onderdrukking van Syrische opponenten.

24.7.2012

156.

Hala Mohammad

(ook bekend als Mohamed, Muhammad, Mohammed) AL NASSER

(هاله محمد الناصر)

Geboortedatum: 1964;

Geboorteplaats: Raqqa, Syrië;

Geslacht: vrouwelijk

Voormalig minister van Toerisme. Als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het Syrische regime.

16.10.2012

172.

Ali HADAR (ook bekend als HAIDAR)

Geboortedatum: 1962;

Geslacht: mannelijk

Hoofd van het Agentschap voor Nationale Verzoening en voormalig viceminister voor Nationale Verzoening. Voorzitter van de Intifada-vleugel van de Syrische Nationaal-Socialistische Partij. Als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het Syrische regime.

16.10.2012

204.

Emad HAMSHO

(ook bekend als Imad Hmisho; Hamchu; Hamcho; Hamisho; Hmeisho; Hemasho, حميشو)

(حمشو عماد)

Adres: Hamsho Building 31 Baghdad Street, Damascus, Syria;

Geslacht: mannelijk

Vervult een hoge managementfunctie bij Hamsho Trading. Gezien zijn leidinggevende positie in een dochteronderneming van Hamsho International, die door de Raad op de lijst is geplaatst, verleent hij steun aan het Syrische regime. Hij heeft ook banden met een op de lijst geplaatste entiteit, Hamsho International. Hij is tevens vicevoorzitter van de Syrian Council of Iron and Steel, naast op de lijst geplaatste zakenlieden zoals Ayman Jaber. Hij is ook een bondgenoot van president Bashar al-Assad.

7.3.2015

241.

Salam Mohammad AL-SAFFAF

Geboortedatum: 1979;

Geslacht: vrouwelijk

Minister van Bestuurlijke Ontwikkeling. In maart 2017 benoemd.

30.5.2017

265.

Mohamad Amer MARDINI

(ook bekend als Mohammad Amer MARDINI, Mohamed Amer MARDINI, Mohamad Amer AL-MARDINI, Mohamed Amer AL-MARDINI, Mohammad Amer AL-MARDINI)

Geboortedatum: 1959;

Geboorteplaats: Damascus, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Voormalig minister van Hoger Onderwijs, in functie na mei 2011 (benoemd op 27.8.2014). Als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het Syrische regime.

21.10.2014

268.

Ghassan Ahmed GHANNAM

(ook bekend als generaal-majoor Ghassan Ghannan; brigadegeneraal Ghassan Ahmad Ghanem)

Rang: generaal-majoor;

Functie: bevelhebber van de 155e raketbrigade;

Geslacht: mannelijk

Lid van de Syrische strijdkrachten met de rang van kolonel en een gelijkwaardige of hogere functie na mei 2011. Generaal-majoor en bevelhebber van de 155e raketbrigade. Heeft banden met Maher al-Assad door zijn rol in de 155e raketbrigade. Als bevelhebber van de 155e raketbrigade steunt hij het Syrische regime en is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking. Verantwoordelijk voor het afvuren van scudraketten op diverse burgerdoelwitten tussen januari en maart 2013.

21.10.2014

285.

Samer FOZ

(alias Samir Foz/Fawz; Samer Zuhair Foz; Samer Foz bin Zuhair)

(سامر فوز)

Geboortedatum: 20.5.1973;

Geboorteplaats: Homs, Syrië/Latakia, Syrië;

Nationaliteiten: Syrisch en Turks;

Turks paspoortnummer: U 09471711 (plaats van afgifte: Turkije); vervaldatum: 21.7.2024;

Syrisch nationaal nummer: 06010274705;

Adres: Platinum Tower, office no. 2405, Jumeirah Lake Towers, Dubai, UAE

Functie: algemeen directeur van de Aman-groep;

Geslacht: mannelijk

Vooraanstaand zakenman in Syrië met belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie, zoals een door het Syrische regime gesteunde joint venture die betrokken is bij de bouw van Marota City, een project voor luxewoningen en -bedrijven. Samer Foz biedt financiële en andere steun aan het regime, onder meer door financiering van de Military Security Shield Forces in Syrië en als makelaar voor graanhandel. Als gevolg van zijn banden met het regime profiteert hij ook financieel van toegang tot commerciële mogelijkheden via tarwehandel en wederopbouwprojecten.

21.1.2019

 

 

Overige informatie:

Uitvoerend directeur van de Aman Group. Dochterondernemingen: Foz for Trading, Al-Mohaimen for Transportation & Contracting. De Aman Group is de partner uit de particuliere sector in joint venture Aman Damascus JSC met Damascus Cham Holding, waarvoor Foz de individuele aandeelhouder is. Emmar Industries Aman is een joint venture tussen de Aman Group en de Hamisho Group, waarin Foz het meerderheidsbelang heeft en waarvan hij voorzitter is.

 

 

291.

Amer FOZ

(ook bekend als Amer Zuhair Fawz)

(عامر فوز)

Geboortedatum: 11.3.1976;

Nationaliteit: Syrisch; Saint Kitts en Nevis;

Nationaal nummer: 06010274747;

Paspoortnummer: 002-14-L169340;

Verblijfskaart VAE: 784-1976-7135283-5

Vooraanstaand zakenman met persoonlijke en familiale zakelijke belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie. Hij profiteert financieel van de toegang tot commerciële opportuniteiten en steunt het Syrische regime. Tussen 2012 en 2019 was hij algemeen directeur van ASM International Trading LLC.

Hij heeft ook banden met zijn broer Samer Foz, die in januari 2019 door de Raad op de lijst is geplaatst als vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is en omdat hij steun verleent aan en profiteert van het regime. Samen met zijn broer voert hij een aantal commerciële projecten uit, met name in het gebied Adra al-Ummaliyya (voorstedelijk gebied van Damascus). Het gaat daarbij om een fabriek die kabels en kabelaccessoires produceert en een project voor de productie van elektriciteit met zonne-energie. Zij hebben namens het Assad-regime ook diverse activiteiten met IS (Da’esh) ondernomen, waaronder de levering van wapens en munitie in ruil voor tarwe en olie.

17.2.2020

 

 

Functie: Stichter van District 6 Company; Vennoot-oprichter van Easy life Company;

Verwanten/zakenpartners/entiteiten of partners/banden: Samer Foz; vicevoorzitter van Asas Steel Company; Aman Holding;

Geslacht: mannelijk

 

 

295.

Adel Anwar AL-OLABI

(ook bekend als Adel Anouar el-Oulabi; Adil Anwar al-Olabi)

(عادل أنور العلبي)

Geboortedatum: 1976;

Nationaliteit: Syrisch;

Functie: voorzitter van Damascus Cham Holding Company (DCHC); gouverneur van Damascus;

Geslacht: mannelijk

Vooraanstaand zakenman die profiteert van en steun verleent aan het Syrische regime. Voorzitter van Damascus Cham Holding Company (DCHC), de investeringstak van het gouvernement van Damascus die de eigendommen van het gouvernement Damascus beheert en het project Marota City uitvoert.

Adel Anwar al-Olabi is tevens de gouverneur van Damascus, in november 2018 door president Bashar al-Assad benoemd. Als gouverneur van Damascus en voorzitter van de DCHC verleent hij medewerking aan de uitvoering van het beleid van het ontwikkelen van onteigende grond in Damascus (onder meer via Decreet nr. 66 en Wet nr. 10), meer bepaald via het project Marota City.

17.2.2020”;

3)

in afdeling B (Entiteiten) vervangen de volgende vermeldingen de overeenkomstige vermeldingen in de lijst:

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van opneming op de lijst

“1.

Bena Properties

Cham Holding Building, Daraa Highway, Ashrafiyat Sahnaya Rif Dimashq, Syria, P.O.Box 9525

Onder zeggenschap van Rami Makhlouf; grootste vastgoedmaatschappij van Syrië en de vastgoed- en investeringstak van Cham Holding; financieringsbron van het Syrische regime.

23.6.2011

77.

Al Qatarji Company

(ook bekend als Qatarji International Group; Al-Sham and Al-Darwish Company; Qatirji/Khatirji/Katarji/Katerji Group)

(مجموعة/شركة قاطرجي)

Soort entiteit: particuliere onderneming;

Bedrijfssector: invoer/uitvoer; vervoer per vrachtwagen; levering van olie en grondstoffen;

Naam van de directeur/Directie: Hussam al-Qatirji, algemeen directeur (door de Raad op de lijst geplaatst);

Prominente onderneming die actief is in meerdere sectoren van de Syrische economie. Door het faciliteren van de handel in brandstoffen, wapens en munitie tussen het regime en verschillende actoren, waaronder IS (Da’esh), onder het voorwendsel van de invoer en uitvoer van levensmiddelen, door steun te verlenen aan de milities die aan de zijde van het regime vechten, en door gebruik te maken van haar banden met het regime om haar commerciële activiteiten uit te breiden, verleent Al Qatarji Company — waarvan de raad van bestuur wordt geleid door de op de lijst geplaatste Hussam al-Qatirji, een lid van de Syrische volksvergadering — steun aan en profiteert zij van het Syrische regime.

17.2.2020

 

 

Uiteindelijke begunstigde: Hussam al-Qatirji (door de Raad op de lijst geplaatst);

Geregistreerd adres: Mazzah, Damascus, Syria;

Verwanten/zakenpartners/entiteiten of partners/banden: Arvada/Arfada Petroleum Company JSC

 

 

78.

Damascus Cham Holding Company

(ook bekend als Damascus Cham Private Joint Stock Company)

(القابضة الشام دمشق)

Soort entiteit: privaatrechtelijke vennootschap met overheidskapitaal;

Bedrijfstak: vastgoedontwikkeling;

Naam van de directeur/Directie: Adel Anwar al-Olabi, voorzitter van de raad van bestuur en gouverneur van Damascus (door de Raad op de lijst geplaatst);

Uiteindelijke begunstigde: Gouvernement van Damascus;

De Damascus Cham Holding Company werd door het regime opgericht als de investeringstak van het gouvernement van Damascus met het oog op het beheer van de eigendommen van het gouvernement van Damascus en de uitvoering van het project Marota City, een project voor luxevastgoed op gronden die zijn onteigend uit hoofde van met name Decreet nr. 66 en Wet nr. 10.

Door het beheer van de uitvoering van het project Marota City verleent Damascus Cham Holding (waarvan de voorzitter de gouverneur van Damascus is) steun aan en profiteert het van het Syrische regime, en biedt zij voordelen aan de zakenlieden met nauwe banden met het regime die met deze entiteit lucratieve afspraken hebben gemaakt via publiek-private partnerschappen.

17.2.2020”

 

 

Verwanten/zakenpartners/entiteiten of partners/banden: Rami Makhlouf (door de Raad op de lijst geplaatst); Samer Foz (door de Raad op de lijst geplaatst); Mazen Tarazi (door de Raad op de lijst geplaatst); Talas Group, eigendom van zakenman Anas Talas (door de Raad op de lijst geplaatst);

Khaled al-Zubaidi (door de Raad op de lijst geplaatst); Nader Qalei (door de Raad op de lijst geplaatst)

 

 


28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/27


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/849 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2021

tot wijziging van deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing ervan aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (1), en met name artikel 37, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage VI, deel 3, tabel 3, bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 bevat de lijst van gevaarlijke stoffen met hun geharmoniseerde indeling en etikettering op basis van de criteria in bijlage I, delen 2 tot en met 5, bij die verordening.

(2)

Op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) voorstellen ingediend om met betrekking tot bepaalde stoffen de geharmoniseerde indeling en etikettering op te nemen en met betrekking tot bepaalde andere stoffen de geharmoniseerde indeling en etikettering bij te werken of te schrappen. Het Comité risicobeoordeling van het ECHA (RAC) heeft adviezen over deze voorstellen (2) uitgebracht, waarbij rekening is gehouden met de opmerkingen van de betrokken partijen. Deze adviezen van het RAC zijn:

Opinion of 15 March 2019 concerning 1,2,4-triazole;

Opinion of 15 March 2019 concerning 1,4-dioxane;

Opinion of 15 March 2019 concerning benzyl salicylate;

Opinion of 15 March 2019 concerning flumioxazin (ISO);

Opinion of 15 March 2019 concerning mancozeb (ISO);

Opinion of 15 March 2019 concerning M-factors for long-term aquatic hazard for the copper substances listed in Commission Regulation (EU) 2016/1179;

Opinion of 15 March 2019 concerning N-{2-[[1,1’-bi(cyclopropyl)]-2-yl]phenyl}-3-(difluoromethyl)-1-methyl-1H-pyrazole-4-carboxamide; sedaxane;

Opinion of 15 March 2019 concerning N-methoxy-N-[1-methyl-2-(2,4,6-trichlorophenyl)-ethyl]-3-(difluoromethyl)-1-methylpyrazole-4-carboxamide; pydiflumetofen;

Opinion of 15 March 2019 concerning p-cymene; 1-isopropyl-4-methylbenzene;

Opinion of 15 March 2019 concerning p-mentha-1,3-diene; alpha-terpinene; 1-isopropyl-4-methylcyclohexa-1,3-diene;

Opinion of 15 March 2019 concerning prothioconazole;

Opinion of 15 March 2019 concerning (R)-p-mentha-1,8-diene;d-limonene;

Opinion of 15 March 2019 concerning thiophanate-methyl;

Opinion of 15 March 2019 concerning tolclofos-methyl (ISO); O-(2,6-dichloro-p-tolyl) O,O-dimethyl thiophosphate;

Opinion of 15 March 2019 concerning tolpyralate;

Opinion of 15 March 2019 concerning trinickel disulphide;

Opinion of 13 June 2019 concerning azamethiphos;

Opinion of 13 June 2019 concerning 2-phenoxyethanol;

Opinion of 13 June 2019 concerning 2,2-dibromo-2-cyanoacetamide;

Opinion of 13 June 2019 concerning 3-aminomethyl-3,5,5-trimethylcyclohexylamine;

Opinion of 13 June 2019 concerning 6,6’-di-tert-butyl-2,2’-methylenedi-p-cresol;

Opinion of 13 June 2019 concerning diflufenican (ISO) N-(2,4-difluorophenyl)-2-[3-(trifluoromethyl)phenoxy]-3-pyridinecarboxamide;

Opinion of 13 June 2019 concerning imidacloprid (ISO); 1-(6-chloropyridin-3-ylmethyl)-N-nitroimidazolidin-2-ylidenamine;

Opinion of 13 June 2019 concerning pyriofenone;

Opinion of 13 June 2019 concerning S-abscisic acid;

Opinion of 13 June 2019 concerning tetrakis(2,6-dimethylphenyl)-m-phenylene biphosphate.

Opinion of 20 september 2019 concerning 1,2-epoxy-4-epoxyethylcyclohexane;

Opinion of 20 september 2019 concerning 4-methylpentan-2-one;

Opinion of 20 september 2019 concerning boric acid; diboron trioxide; tetraboron disodium heptaoxide hydrate; disodium tetraborate anhydrous; orthoboric acid sodium salt; disodium tetraborate decahydrate; disodium tetraborate pentahydrate;

Opinion of 20 september 2019 concerning citric acid;

Opinion of 20 september 2019 concerning clomazone;

Opinion of 20 september 2019 concerning desmedipham;

Opinion of 20 september 2019 concerning dimethomorph;

Opinion of 20 september 2019 concerning emamectin benzoate;

Opinion of 20 september 2019 concerning esfenvalerate (ISO) (S)-α-cyano-3-phenoxybenzyl (S)-2-(4-chlorophenyl)-3-methylbutyrate;

Opinion of 20 september 2019 concerning ethametsulfuron-methyl (ISO);

Opinion of 20 september 2019 concerning mecoprop-P (ISO); (R)-2-(4-chloro-2-methylphenoxy)propionic acid and its salts;

Opinion of 20 september 2019 concerning methyl salicylate;

Opinion of 20 september 2019 concerning phenmedipham (ISO);

Opinion of 20 september 2019 concerning trifloxystrobin (ISO);

Opinion of 20 september 2019 concerning triticonazole;

Opinion of 5 december 2019 concerning 1,4-dimethylnaphthalene;

Opinion of 5 december 2019 concerning (3aS,5S,6R,7aR,7bS,9aS,10R,12aS,12bS)-10-[(2S,3R,4R,5R)-3,4-dihydroxy-5,6-dimethylheptan-2-yl]-5,6-dihydroxy-7a,9a-dimethylhexadecahydro-3H-benzo[c]indeno[5,4-e]oxepin-3-one; 24-epibrassinolide;

Opinion of 5 december 2019 concerning 3-methylpyrazole;

Opinion of 5 december 2019 concerning carbendazim (ISO); methyl benzimidazol-2-ylcarbamate;

Opinion of 5 december 2019 concerning cypermethrin cis/trans +/- 40/60; (RS)-α-cyano-3-phenoxybenzyl (1RS,3RS;1RS,3SR)-3-(2,2-dichlorovinyl)-2,2-dimethylcyclopropanecarboxylate;

Opinion of 5 december 2019 concerning imazamox (ISO); (RS)-2-(4-isopropyl-4-methyl-5-oxo-2-imidazolin-2-yl)-5-methoxymethylnicotinic acid;

Opinion of 5 december 2019 concerning tetrafluoroethylene;

Opinion of 5 december 2019 concerning thiamethoxam (ISO); 3-(2-chloro-thiazol-5-ylmethyl)-5-methyl[1,3,5]oxadiazinan-4-ylidene-N-nitroamine;

Opinion of 5 december 2019 concerning trinexapac-ethyl (ISO); ethyl 4-[cyclopropyl(hydroxy)methylene]-3,5-dioxocyclohexanecarboxylate.

(3)

Acute toxiciteitsschattingen (ATE’s) worden voornamelijk gebruikt met het oog op de indeling voor acute toxiciteit voor de mens van mengsels die stoffen bevatten die zijn ingedeeld voor acute toxiciteit. De opneming van geharmoniseerde ATE-waarden in de vermeldingen in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 komt de harmonisatie van de indeling van mengsels ten goede en ondersteunt de handhavingsautoriteiten. Na verdere wetenschappelijke beoordelingen van sommige stoffen heeft het ECHA ATE-waarden afgeleid voor dikoperoxide, dikoperchloridetrihydroxide, tetrakoperhexahydroxidesulfaat en tetrakoperhexahydroxidesulfaathydraat, koperschilfers (gecoat met alifatisch zuur), koper(II)carbonaat--koper(II)hydroxide (1:1), koperdihydroxide; koper (II)hydroxide, Bordeauxse pap; reactieproducten van kopersulfaat met calciumdihydroxide en kopersulfaat-pentahydraat, naast de waarden die worden voorgesteld in de adviezen van het RAC voor andere stoffen. Die ATE-waarden moeten in bijlage VI, deel 3, tabel 3, voorlaatste kolom, bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 worden toegevoegd.

(4)

De Commissie heeft aanvullende informatie ontvangen als weerwoord op de wetenschappelijke beoordeling zoals uiteengezet in de adviezen van het RAC van 15 maart 2019 over mancozeb, van 20 september 2019 over 4-methylpentaan-2-on en van 20 september 2019 betreffende dimethomorf. Deze informatie is door de Commissie beoordeeld en ontoereikend bevonden om twijfel te doen rijzen over de wetenschappelijke analyse in de adviezen van het RAC.

(5)

De Commissie acht het daarom passend de geharmoniseerde indeling en etikettering van bepaalde stoffen in te voeren, bij te werken of te schrappen.

(6)

Verordening (EG) nr. 1272/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Naleving van de nieuwe of bijgewerkte geharmoniseerde indelingen mag niet onmiddellijk verplicht worden gesteld, aangezien er een bepaalde tijd nodig zal zijn om leveranciers in staat te stellen de etikettering en verpakking van stoffen en mengsels aan de nieuwe of herziene indelingen aan te passen en bestaande voorraden, waarop de vorige wettelijke voorschriften van toepassing waren, te verkopen. Die periode is ook noodzakelijk om de leveranciers voldoende tijd te gunnen zodat ze de nodige maatregelen kunnen nemen om te blijven voldoen aan andere wettelijke vereisten ingevolge de wijzigingen krachtens deze verordening. De vereisten van artikel 22, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3) en van artikel 50 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn voorbeelden van die andere wettelijke vereisten. Leveranciers moeten echter de mogelijkheid hebben om de nieuwe of bijgewerkte geharmoniseerde indelingen toe te passen en de etikettering en verpakking dienovereenkomstig aan te passen, op vrijwillige basis vóór de datum van toepassing van deze verordening en vanaf de datum van inwerkingtreding, teneinde een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu te waarborgen en leveranciers voldoende flexibiliteit te bieden.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008

Bijlage VI, deel 3, tabel 3, bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 17 december 2022.

In afwijking van de tweede alinea van dit artikel mogen stoffen en mengsels vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig deze verordening worden ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(2)  De adviezen kunnen via de volgende website worden geraadpleegd: https://echa.europa.eu/registry-of-clh-intentions-until-outcome/-/dislist/name/-/ecNumber/-/casNumber/-/dte_receiptFrom/-/dte_receiptTo/-/prc_public_status/Opinion+Adopted/dte_withdrawnFrom/-/dte_withdrawnTo/-/sbm_expected_submissionFrom/-/sbm_expected_submissionTo/-/dte_finalise_deadlineFrom/-/dte_finalise_deadlineTo/-/haz_addional_hazard/-/lec_submitter/-/dte_assessmentFrom/-/dte_assessmentTo/-/prc_regulatory_programme/-/

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 wordt tabel 3 van deel 3 als volgt gewijzigd:

1)

De volgende vermeldingen worden ingevoegd:

Catalogusnummer

Chemische naam

EG-nr.

CAS-nr.

Indeling

Etikettering

Specifieke concentratiegrenzen, M-factoren en ATE’s

Opmerkingen

Gevarenklasse en -categorie

Gevarenaanduiding

Pictogram, signaalwoord

Gevarenaanduiding

Aanvullende gevarenaanduiding

“601-093-00-6

1,4-dimethylnaftaleen

209-335-9

571-58-4

Acute Tox. 4

Asp. Tox. 1

Eye Irrit. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 3

H302

H304

H319

H400

H412

GHS07

GHS08

GHS09

Dgr

H302

H304

H319

H410

 

oraal: ATE = 1 300 mg/kg lichaamsgewicht

M = 1”

 

“601-094-00-1

1-isopropyl-4-methylbenzeen;

p-cymeen

202-796-7

99-87-6

Flam. Liq. 3

Acute Tox. 3

Asp. Tox. 1

Aquatic Chronic 2

H226

H331

H304

H411

GHS02

GHS06

GHS08

GHS09

Dgr

H226

H331

H304

H411

 

inademing: ATE = 3 mg/l (dampen)”

 

“601-095-00-7

p-menta-1,3-dieen; 1-isopropyl-4-methylcyclohexa-1,3-dieen;

alfa-terpineen

202-795-1

99-86-5

Flam. Liq. 3

Acute Tox. 4

Skin Sens. 1

Asp. Tox. 1

Aquatic Chronic 2

H226

H302

H317

H304

H411

GHS02

GHS07

GHS08

GHS09

Dgr

H226

H302

H317

H304

H411

 

oraal: ATE = 1 680 mg/kg lichaamsgewicht”

 

“602-110-00-X

tetrafluorethyleen

204-126-9

116-14-3

Carc. 1B

H350

GHS08

Dgr

H350”

 

 

 

“604-095-00-5

6,6’-di-tert-butyl-2,2’-methyleendi-p-cresol;

[DBMC]

204-327-1

119-47-1

Repr. 1B

H360F

GHS08

Dgr

H360F”

 

 

 

“606-152-00-X

(5-chloor-2-methoxy-4-methyl-3-pyridyl)(4,5,6-trimethoxy-o-tolyl)methanone; pyriofenon

688046-61-9

Carc. 2

Aquatic Chronic 1

H351

H410

GHS08

GHS09

Wng

H351

H410

 

M = 1”

 

“607-747-00-7

2,2-dibroom-2-cyaanaceetamide; [DBNPA]

233-539-7

10222-01-2

Acute Tox. 2

Acute Tox. 3

STOT RE 1

Skin Irrit. 2

Eye Dam. 1

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H330

H301

H372 (ademhalingswegen, inademing)

H315

H318

H317

H400

H410

GHS06

GHS08

GHS05

GHS09

Dgr

H330

H301

H372 (ademhalingswegen, inademing)

H315

H318

H317

H410

 

inademing: ATE = 0,24 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

oraal: ATE = 118 mg/kg lichaamsgewicht

M = 1

M = 1”

 

“607-748-00-2

[S-(Z,E)]-5-(1-hydroxy-2,6,6-trimethyl-4-oxocyclohex-2-een-1-yl)-3-methylpenta-2,4-dieenzuur;

S-abscisinezuur

244-319-5

21293-29-8

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H400

H410

GHS09

Wng

H410

 

M = 1

M = 1”

 

“607-749-00-8

methylsalicylaat

204-317-7

119-36-8

Repr. 2

Acute Tox. 4

Skin Sens. 1B

Aquatic Chronic 3

H361d

H302

H317

H412

GHS07

GHS08

Wng

H361d

H302

H317

H412

 

oraal: ATE = 890 mg/kg lichaamsgewicht”

 

“607-750-00-3

citroenzuur

201-069-1

77-92-9

Eye Irrit. 2

STOT SE 3

H319

H335

GHS07

Wng

H319

H335”

 

 

 

“607-751-00-9

ethametsulfuron-methyl (ISO);

methyl 2-({[4-ethoxy-6-(methylamino)-1,3,5-triazine-2-yl]carbamoyl}sulfamoyl)benzoaat

97780-06-8

Eye Irrit. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H319

H400

H410

GHS07

GHS09

Wng

H319

H410

 

M = 1 000

M = 100”

 

“607-752-00-4

trinexapac-ethyl (ISO);

ethyl 4-[cyclopropyl(hydroxy)methyleen]-3,5-dioxocyclohexaancarboxylaat

95266-40-3

STOT RE 2

Skin Sens. 1B

Aquatic Chronic 1

H373 (spijsverteringskanaal)

H317

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Wng

H373 (spijsverteringskanaal)

H317

H410

 

M = 1”

 

“607-753-00-X

(3aS,5S,6R,7aR,7bS,9aS,10R,12aS,12bS)-10-[(2S,3R,4R,5R)-3,4-dihydroxy-5,6-dimethylheptaan-2-yl]-5,6-dihydroxy-7a,9a-dimethylhexadecahydro-3H-benzo[c]indeno[5,4-e]oxepin-3-on; 24-epibrassinolide

78821-43-9

Aquatic Chronic 4

H413

 

H413”

 

 

 

“607-754-00-5

benzylsalicylaat

204-262-9

118-58-1

Skin Sens. 1B

H317

GHS07

Wng

H317”

 

 

 

“607-755-00-0

(RS)-1-{1-ethyl-4-[4-mesyl-3-(2-methoxyethoxy)-o-toluoyl]pyrazool-5-yloxy}ethylmethylcarbonaat;

tolpyralaat

1101132-67-5

Carc. 2

Repr. 2

STOT RE 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H351

H361fd

H373 (oog)

H400

H410

GHS08

GHS09

Wng

H351

H361fd

H373 (oog)

H410

 

M = 10

M = 100”

 

“613-337-00-9

prothioconazool (ISO);

2-[2-(1-chloorcyclopropyl)-3-(2-chloorfenyl)-2-hydroxypropyl]-2,4-dihydro-3H-1,2,4-triazool-3-thion

178928-70-6

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H400

H410

GHS09

Wng

H410

 

M = 10

M = 1”

 

“613-338-00-4

azamethifos (ISO); S-[(6-chloor-2-oxooxazolo[4,5-b]pyridine-3(2H)-yl)methyl] O,O-dimethylthiofosfaat

252-626-0

35575-96-3

Carc. 2

Acute Tox. 3

Acute Tox. 4

STOT SE 1

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H351

H331

H302

H370 (zenuwstelsel)

H317

H400

H410

GHS06

GHS08

GHS09

Dgr

H351

H331

H302

H370 (zenuwstelsel)

H317

H410

 

inademing: ATE = 0,5 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

oraal: ATE = 500 mg/kg lichaamsgewicht

M = 1 000

M = 1 000 ”

 

“613-339-00-X

3-methylpyrazool

215-925-7

1453-58-3

Repr. 1B

Acute Tox. 4

STOT RE 2

Skin Corr. 1

Eye Dam. 1

H360D

H302

H373 (longen)

H314

H318

GHS08

GHS07

GHS05

Dgr

H360D

H302

H373 (longen)

H314

 

oraal: ATE = 500 mg/kg lichaamsgewicht”

 

“613-340-00-5

clomazon (ISO); 2-(2-chloorbenzyl)-4,4-dimethyl-1,2-oxazolidine-3-on

81777-89-1

Acute Tox. 4

Acute Tox. 4

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H332

H302

H400

H410

GHS07

GHS09

Wng

H332

H302

H410

 

inademing: ATE = 4,85 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

oraal: ATE = 768 mg/kg lichaamsgewicht

M = 1

M = 1”

 

“614-030-00-2

emamectinebenzoaat (ISO); (4”R)-4”-deoxy-4”-(methylamino)avermectine B1 benzoaat

155569-91-8

Acute Tox. 3

Acute Tox. 3

Acute Tox. 3

STOT SE 1

STOT RE 1

Eye Dam. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H331

H311

H301

H370 (zenuwstelsel)

H372 (zenuwstelsel)

H318

H400

H410

GHS06

GHS05

GHS08

GHS09

Dgr

H331

H311

H301

H370 (zenuwstelsel)

H372 (zenuwstelsel)

H318

H410

 

inademing:

ATE = 0,663 mg/l

(stofdeeltjes of nevels)

dermaal:

ATE = 300 mg/kg

lichaamsgewicht

oraal: ATE =60 mg/kg

lichaamsgewicht

STOT RE 1; H372: C ≥ 5 %; STOT RE 2; H373: 0,5 % ≤ C < 5 %

M = 10 000

M = 10 000 ”

 

“616-234-00-7

N-methoxy-N-[1-methyl-2-(2,4,6-trichloorfenyl)-ethyl]-3-(difluormethyl)-1-methylpyrazool-4-carboxamide; pydiflumetofen

1228284-64-7

Carc. 2

Repr. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H351

H361f

H400

H410

GHS08

GHS09

Wng

H351

H361f

H410

 

M = 1

M = 1”

 

“616-235-00-2

N-{2-[[1,1’-bi(cyclopropyl)]-2-yl]fenyl}-3-(difluormethyl)-1-methyl-1H-pyrazool-4-carboxamide; sedaxaan

874967-67-6

Carc. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 2

H351

H400

H411

GHS08

GHS09

Wng

H351

H410

 

M = 1”

 

2)

De vermeldingen voor catalogusnummers 005-007-00-2; 005-008-00-8; 005-011-00-4; 005-011-01-1; 005-011-02-9; 006-069-00-3; 006-076-00-1; 015-113-00-0; 028-007-00-4; 029-002-00-X; 029-015-00-0; 029-016-00-6; 029-017-00-1; 029-018-00-7; 029-019-01-X; 029-020-00-8; 029-021-00-3; 029-022-00-9; 029-023-00-4; 601-029-00-7; 601-096-00-2; 603-024-00-5; 603-066-00-4; 603-098-00-9; 606-004-00-4; 607-421-00-4; 607-424-00-0; 607-434-00-5; 608-058-00-4; 612-067-00-9; 612-252-00-4; 613-048-00-8; 613-102-00-0; 613-111-00-X; 613-166-00-X; 613-208-00-7; 613-267-00-9; 613-282-00-0; 616-032-00-9; 616-106-00-0 en 616-113-00-9 worden vervangen door respectievelijk de volgende vermeldingen:

Catalogusnummer

Chemische naam

EG-nr.

CAS-nr.

Indeling

Etikettering

Specifieke concentratiegrenzen, M-factoren en ATE’s

Opmerkingen

Gevarenklasse en -categorie

Gevarenaanduiding

Pictogram, signaalwoord

Gevarenaanduiding

Aanvullende gevarenaanduiding

“005-007-00-2

boorzuur [1]

boorzuur [2]

233-139-2 [1]

234-343-4 [2]

10043-35-3 [1]

11113-50-1 [2]

Repr. 1B

H360FD

GHS08

Dgr

H360FD”

 

 

 

“005-008-00-8

diboortrioxide

215-125-8

1303-86-2

Repr. 1B

H360FD

GHS08

Dgr

H360FD”

 

 

 

“005-011-00-4

tetraboordinatriumheptaoxide, hydraat; [1]

dinatriumtetraboraat, watervrij; [2]

orthoboorzuur, natriumzout [3]

dinatriumtetraboraat-decahydraat [4]

dinatriumtetraboraat-pentahydraat [5]

235-541-3 [1]

215-540-4 [2]

237-560-2 [3]

215-540-4 [4]

215-540-4 [5]

12267-73-1 [1]

1330-43-4 [2]

13840-56-7 [3]

1303-96-4 [4]

12179-04-3 [5]

Repr. 1B

H360FD

GHS08

Dgr

H360FD”

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

“006-069-00-3

thiofanaat-methyl (ISO);

dimethyl(1,2-fenyleendicarbamothioyl)biscarbamaat;

dimethyl 4,4′-(o-fenyleen)bis(3-thioallofanaat)

245-740-7

23564-05-8

Carc. 2

Muta. 2

Acute Tox. 4

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H351

H341

H332

H317

H400

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Wng

H351

H341

H332

H317

H410

 

inademing: ATE = 1,7 mg/l

(stofdeeltjes en nevels)

M = 10

M = 10”

 

“006-076-00-1

mancozeb (ISO); mangaanethyleenbis(dithiocarbamaat)(polymeer)complex met zinkzout

8018-01-7

Carc. 2

Repr. 1B

STOT RE 2

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H351

H360D

H373 (schildklier, zenuwstelsel)

H317

H400

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Dgr

H351

H360D

H373 (schildklier, zenuwstelsel)

H317

H410

 

M = 10

M = 10”

 

“015-113-00-0

tolclofos-methyl (ISO);

O-(2,6-dichloor-p-tolyl) O,O-dimethylthiofosfaat

260-515-3

57018-04-9

Skin Sens. 1B

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H317

H400

H410

GHS07

GHS09

Wng

H317

H410

 

M = 1

M = 1”

 

“028-007-00-4

trinikkeldisulfide;

nikkelsubsulfide; [1]

heazlewoodiet [2]

234-829-6 [1]

— [2]

12035-72-2 [1]

12035-71-1 [2]

Carc. 1A

Muta. 2

Acute Tox. 3

STOT RE 1

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H350i

H341

H331

H372**

H317

H400

H410

GHS08

GHS06

GHS09

Dgr

H350i

H341

H331

H372**

H317

H410

 

inademing:

ATE = 0,92 mg/l

(stofdeeltjes of nevels)”

 

“029-002-00-X

dikoperoxide;

koper(I)oxide

215-270-7

1317-39-1

Acute Tox. 4

Acute Tox. 4

Eye Dam. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H332

H302

H318

H400

H410

GHS07

GHS05

GHS09

Dgr

H332

H302

H318

H410

 

inademing: ATE = 3,34 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

oraal: ATE = 500 mg/kg lichaamsgewicht

M = 100

M = 10”

 

“029-015-00-0

koperthiocyanaat

214-183-1

1111-67-7

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H400

H410

GHS09

Wng

H410

EUH032

M = 10

M = 10”

 

“029-016-00-6

koper(II)oxide

215-269-1

1317-38-0

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H400

H410

GHS09

Wng

H410

 

M = 100

M = 10”

 

“029-017-00-1

dikoperchloridetrihydroxide

215-572-9

1332-65-6

Acute Tox. 4

Acute Tox. 3

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H332

H301

H400

H410

GHS06

GHS09

Dgr

H332

H301

H410

 

inademing: ATE = 2,83 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

oraal: ATE = 299 mg/kg lichaamsgewicht

M = 10

M = 10”

 

“029-018-00-7

tetrakoperhexahydroxidesulfaat; [1]

tetrakoperhexahydroxidesulfaathydraat [2]

215-582-3 [1]

215-582-3 [2]

1333-22-8 [1]

12527-76-3 [2]

Acute Tox. 4

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H302

H400

H410

GHS07

GHS09

Wng

H302

H410

 

oraal: ATE = 500 mg/kg lichaamsgewicht

M = 10

M = 10”

 

“029-019-01-X

koperschilfers (gecoat met alifatisch zuur)

Acute Tox. 3

Acute Tox. 4

Eye Irrit. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H331

H302

H319

H400

H410

GHS06

GHS09

Dgr

H331

H302

H319

H410

 

inademing: ATE = 0,733 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

oraal: ATE = 500 mg/kg lichaamsgewicht

M = 10

M = 10”

 

“029-020-00-8

koper(II)carbonaat--koper(II)hydroxide (1:1)

235-113-6

12069-69-1

Acute Tox. 4

Acute Tox. 4

Eye Irrit. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H332

H302

H319

H400

H410

GHS07

GHS09

Wng

H332

H302

H319

H410

 

inademing: ATE = 1,2 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

oraal: ATE = 500 mg/kg lichaamsgewicht

M = 10

M = 10”

 

“029-021-00-3

koperdihydroxide;

koper(II)hydroxide

243-815-9

20427-59-2

Acute Tox. 2

Acute Tox. 4

Eye Dam. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H330

H302

H318

H400

H410

GHS06

GHS05

GHS09

Dgr

H330

H302

H318

H410

 

inademing: ATE = 0,47 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

oraal: ATE = 500 mg/kg lichaamsgewicht

M = 10

M = 10”

 

“029-022-00-9

Bordeauxse pap;

reactieproducten van kopersulfaat met calciumdihydroxide

8011-63-0

Acute Tox. 4

Eye Dam. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H332

H318

H400

H410

GHS07

GHS05

GHS09

Dgr

H332

H318

H410

 

inademing: ATE = 1,97 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

M = 10

M = 1”

 

“029-023-00-4

kopersulfaat-pentahydraat

231-847-6

7758-99-8

Acute Tox. 4

Eye Dam. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H302

H318

H400

H410

GHS07

GHS05

GHS09

Dgr

H302

H318

H410

 

oraal: ATE = 481 mg/kg lichaamsgewicht

M = 10

M = 1”

 

“601-029-00-7

dipenteen;

limoneen [1]

(S)-p-mentha-1,8-dieen; l-limoneen [2]

trans-1-methyl-4-(1-methylvinyl)cyclohexeen; [3]

(±)-1-methyl-4-(1-methylvinyl)cyclohexeen [4]

205-341-0 [1]

227-815-6 [2]

229-977-3 [3]

231-732-0 [4]

138-86-3 [1]

5989-54-8 [2]

6876-12-6 [3]

7705-14-8 [4]

Flam. Liq. 3

Skin Irrit. 2

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H226

H315

H317

H400

H410

GHS02

GHS07

GHS09

Wng

H226

H315

H317

H410

 

 

C”

“601-096-00-2

(R)-p-mentha-1,8-dieen;

d-limoneen

227-813-5

5989-27-5

Flam. Liq. 3

Skin Irrit. 2

Skin Sens. 1B

Asp. Tox. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 3

H226

H315

H317

H304

H400

H412

GHS02

GHS07

GHS08

GHS09

Dgr

H226

H315

H317

H304

H410

 

M = 1”

 

“603-024-00-5

1,4-dioxaan

204-661-8

123-91-1

Flam. Liq. 2

Carc. 1B

STOT SE 3

Eye Irrit. 2

H225

H350

H335

H319

GHS02

GHS08

GHS07

Dgr

H225

H350

H335

H319

EUH019

EUH066

 

D”

“603-066-00-4

7-oxa-3-oxiranylbicyclo[4.1.0]heptaan; 1,2-epoxy-4-epoxyethylcyclohexaan; 4-vinylcyclohexeendiëpoxide

203-437-7

106-87-6

Carc. 1B

Muta. 2

Repr. 1B

Acute Tox. 3

Acute Tox. 4

H350

H341

H360F

H331

H302

GHS08

GHS06

Dgr

H350

H341

H360F

H331

H302

 

inademing: ATE = 0,5 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

oraal: ATE = 1 847 mg/kg lichaamsgewicht”

 

“603-098-00-9

2-fenoxyethanol

204-589-7

122-99-6

Acute Tox. 4

STOT SE 3

Eye Dam. 1

H302

H335

H318

GHS05

GHS07

Dgr

H302

H335

H318

 

oraal:

ATE = 1 394 mg/kg lichaamsgewicht”

 

“606-004-00-4

4-methylpentaan-2-on; isobutylmethylketone

203-550-1

108-10-1

Flam. Liq. 2

Carc. 2

Acute Tox. 4

STOT SE 3

Eye Irrit. 2

H225

H351

H332

H336

H319

GHS02

GHS07

GHS08

Dgr

H225

H351

H332

H336

H319

EUH066

inademing: ATE = 11 mg/l (dampen)”

 

“607-421-00-4

cypermethrin (ISO);

α-cyaan-3-fenoxybenzyl 3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaan-carboxylaat; cypermethrin cis/trans +/- 40/60

257-842-9

52315-07-8

Acute Tox. 4

Acute Tox. 4

STOT SE 3

STOT RE 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H332

H302

H335

H373 (zenuwstelsel)

H400

H410

GHS07

GHS08

GHS09

Wng

H332

H302

H335

H373 (zenuwstelsel)

H410

 

oraal; ATE = 500 mg/kg lichaamsgewicht

inademing; ATE = 3,3 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

M = 100000

M = 100000”

 

“607-424-00-0

trifloxystrobin (ISO); methyl(E)-methoxyimino-{(E)-α-[1-(α,α,α-trifluor-m-tolyl)ethylidwenaminooxy]-o-tolyl}acetaat

141517-21-7

Lact.

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H362

H317

H400

H410

GHS07

GHS09

Wng

H362

H317

H410

 

M = 100

M = 10”

 

“607-434-00-5

mecoprop-P (ISO) [1] en zouten daarvan;

(R)-2-(4-chloor-2-methylfenoxy)propionzuur [1] en zouten daarvan

240-539-0 [1]

16484-77-8 [1]

Acute Tox. 4

Eye Dam. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H302

H318

H400

H410

GHS07

GHS05

GHS09

Dgr

H302

H318

H410

 

oraal: ATE = 431 mg/kg lichaamsgewicht

M = 10

M = 10”

 

“608-058-00-4

esfenvaleraat (ISO);

(S)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(S)-2-(4-chloorfenyl)-3-methylbutyraat

66230-04-4

Acute Tox. 3

Acute Tox. 3

STOT SE 1

STOT RE 2

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H331

H301

H370 (zenuwstelsel)

H373

H317

H400

H410

GHS06

GHS08

GHS09

Dgr

H331

H301

H370 (zenuwstelsel)

H373

H317

H410

 

oraal; ATE = 88,5 mg/kg lichaamsgewicht

inademing; ATE = 0,53 mg/l (stofdeeltjes of nevels)

M = 10 000

M = 10 000 ”

 

“612-067-00-9

3-aminomethyl-3,5,5-trimethylcyclohexylamine

220-666-8

2855-13-2

Acute Tox. 4

Skin Corr. 1B

Eye Dam. 1

Skin Sens. 1A

H302

H314

H318

H317

GHS05

GHS07

Dgr

H302

H314

H317

 

oraal: ATE = 1 030 mg/kg lichaamsgewicht

Skin Sens. 1A; H317: C ≥ 0,001 %”

 

“612-252-00-4

imidacloprid (ISO);

(E)-1-(6-chloor-3-pyridylmethyl)-N-nitroimidazolidine-2-ylideenamine;

(2E)-1-[(6-chloorpyridine-3-yl) methyl]-N-nitroimidazolidine-2-imine

428-040-8

138261-41-3

Acute Tox. 3

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H301

H400

H410

GHS06

GHS09

Dgr

H301

H410

 

oraal: ATE = 131 mg/kg lichaamsgewicht

M = 100

M = 1 000 ”

 

“613-048-00-8

carbendazim (ISO); methylbenzimidazool-2-ylcarbamaat

234-232-0

10605-21-7

Muta. 1B

Repr. 1B

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H340

H360FD

H317

H400

H410

GHS07

GHS08

GHS09

Dgr

H340

H360FD

H317

H410

 

M = 10

M = 10”

 

“613-102-00-0

dimethomorf (ISO); (E,Z)-4-(3-(4-chloorfenyl)-3-(3,4-dimethoxyfenyl)acryloyl)morfoline

404-200-2

110488-70-5

Repr. 1B

Aquatic Chronic 2

H360F

H411

GHS08

GHS09

Dgr

H360F

H411”

 

 

 

“613-111-00-X

1,2,4-triazool

206-022-9

288-88-0

Repr. 1B

Acute Tox. 4

Eye Irrit. 2

H360FD

H302

H319

GHS08

GHS07

Dgr

H360FD

H302

H319

 

oraal: ATE = 1 320 mg/kg lichaamsgewicht”

 

“613-166-00-X

flumioxazin (ISO);

N-(7-fluor-3,4-dihydro-3-oxo-4-prop-2-ynyl-2H-1,4-benzoxazine-6-yl)cyclohex-1-een-1,2-dicarboximide

103361-09-7

Repr. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H361d

H400

H410

GHS08

GHS09

Wng

H361d

H410

 

M = 1 000

M = 1 000 ”

 

“613-208-00-7

imazamox (ISO);

(RS)-2-(4-isopropyl-4-methyl-5-oxo-2-imidazoline-2-yl)-5-methoxymethylnicotinezuur

114311-32-9

Repr. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H361d

H400

H410

GHS08

GHS09

Wng

H361d

H410

 

M = 10

M = 10”

 

“613-267-00-9

thiamethoxam (ISO);

3-(2-chloor-thiazool-5-ylmethyl)-5-methyl[1,3,5]oxadiazinaan-4-ylideen-N-nitroamine

428-650-4

153719-23-4

Repr. 2

Acute Tox. 4

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H361fd

H302

H400

H410

GHS07

GHS08

GHS09

Wng

H361fd

H302

H410

 

oraal: ATE = 780 mg/kg lichaamsgewicht

M = 10

M = 10”

 

“613-282-00-0

triticonazool (ISO);

(RS)-(E)-5-(4-chloorbenzylideen)-2,2-dimethyl-1-(1H-1,2,4-triazool-1-methyl)cyclopentanol

138182-18-0

Repr. 2

STOT RE 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H361f

H373

H400

H410

GHS08

GHS09

Wng

H361f

H373

H410

 

M = 1

M = 1”

 

“616-032-00-9

diflufenican (ISO);

N-(2,4-difluorfenyl)-2-[3-(trifluormethyl)fenoxy]-3-pyridinecarboxamide; 2′,4′-difluor-2-(α,α,α-trifluor-m-tolyloxy)nicotinanilide

83164-33-4

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H400

H410

GHS09

Wng

H410

 

M = 10 000

M = 1 000 ”

 

“616-106-00-0

fenmedifam (ISO); methyl 3-(3-methylcarbaniloyloxy)carbanilaat

237-199-0

13684-63-4

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H400

H410

GHS09

Wng

H410

 

M = 10

M = 10”

 

“616-113-00-9

desmedifam (ISO);

ethyl-3-fenylcarbamoyloxyfenylcarbamaat

237-198-5

13684-56-5

Repr. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H361d

H400

H410

GHS08

GHS09

Wng

H361d

H410

 

M = 10

M = 10”

 

3)

De vermelding voor catalogusnummer 015-192-00-1 wordt geschrapt.


28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/44


VERORDENING (EU) 2021/850 VAN DE COMMISSIE

van 26 mei 2021

tot wijziging en rectificatie van bijlage II en tot wijziging van de bijlagen III, IV en VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (1), en met name artikel 15, lid 1, artikel 15, lid 2, vierde alinea, en artikel 31, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) voorziet in een geharmoniseerde indeling van stoffen als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (CMR) op basis van een advies van het Comité risicobeoordeling van het Europees Agentschap voor chemische stoffen. De stoffen worden ingedeeld als CMR van categorie 1A, CMR van categorie 1B, of CMR van categorie 2, afhankelijk van het bewijsniveau voor hun CMR-eigenschappen.

(2)

In artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1223/2009 is bepaald dat het gebruik in cosmetische producten van stoffen die als CMR van categorie 1A, categorie 1B of categorie 2 zijn ingedeeld in bijlage VI, deel 3, bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 (hierna “CMR-stoffen” genoemd) verboden is. Een CMR-stof mag echter in cosmetische producten worden gebruikt, indien aan de in artikel 15, lid 1, tweede zin, of artikel 15, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1223/2009 genoemde voorwaarden wordt voldaan.

(3)

Om het verbod op CMR-stoffen binnen de interne markt op uniforme wijze ten uitvoer te leggen, de rechtszekerheid te waarborgen, met name voor de marktdeelnemers en de nationale bevoegde instanties, en te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, moeten CMR-stoffen in de lijst van verboden stoffen of, naargelang van het geval, beperkte stoffen in respectievelijk bijlage II of bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 worden opgenomen en, in voorkomend geval, uit de lijsten van stoffen waarvan het gebruik aan beperkingen is onderworpen of is toegestaan in de bijlagen III tot en met VI bij die verordening worden geschrapt. Indien aan de voorwaarden van artikel 15, lid 1, tweede zin, of artikel 15, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1223/2009 wordt voldaan, moeten de lijsten van stoffen waarvan het gebruik aan beperkingen is onderworpen of is toegestaan in de bijlagen III tot en met VI bij die verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/217 van de Commissie (3), die met ingang van 1 oktober 2021 van toepassing zal zijn, zijn bepaalde stoffen ingedeeld als CMR-stoffen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008. Daarom moet het gebruik van die CMR-stoffen in cosmetische producten vanaf dezelfde datum worden verboden.

(5)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/217 voorziet met name in een indeling van de stof TiO2 (INCI-naam: titanium dioxide) als “kankerverwekkend categorie 2 (inademing)”, die van toepassing is op titanium dioxide in de vorm van poeder dat 1 % of meer deeltjes met een aerodynamische diameter ≤ 10 μm bevat.

(6)

Titanium dioxide is momenteel opgenomen in vermelding 143 van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 en mag als kleurstof in cosmetische producten worden verwerkt, mits het voldoet aan de zuiverheidscriteria van vermelding E 171 (titanium dioxide) van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie (4). Titanium dioxide is in de vermeldingen 27 en 27a (nano) van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 ook opgenomen als uv-filter en is alleen toegestaan in cosmetische producten in concentraties van maximaal 25 %. Bovendien is titanium dioxide (nano) toegestaan in gebruiksklare producten, behalve in toepassingen die door inademing tot blootstelling van de longen van de eindgebruiker kunnen leiden en mits in overeenstemming met de in de vermelding genoemde kenmerken.

(7)

Naar aanleiding van de indeling van titanium dioxide als CMR is op 28 januari 2020 een verzoek ingediend voor het gebruik ervan bij wijze van uitzondering in cosmetische producten overeenkomstig artikel 15, lid 1, tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1223/2009.

(8)

Op 6 oktober 2020 heeft het Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV) een wetenschappelijk advies over titanium dioxide uitgebracht (5) (“het WCCV-advies”) met het oog op de vaststelling van de nodige maatregelen overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1223/2009. In het WCCV-advies, dat betrekking had op titanium dioxide (inhaleerbaar) in de vorm van poeder dat 1 % of meer deeltjes met een aerodynamische diameter ≤ 10 μm bevat, werd, op basis van de beschikbare gegevens, geconcludeerd dat TiO2 veilig was voor de algemene consument bij gebruik in gezichtsproducten in losse poedervorm tot een maximumconcentratie van 25 % en in haarproducten in sprays tot een maximumconcentratie van 1,4 %. Wat professioneel gebruik betreft, werd TiO2 als veilig beschouwd bij gebruik in haarproducten in sprays tot een maximumconcentratie van 1,1 %.

(9)

Ten slotte heeft het WCCV geconcludeerd dat deze resultaten afkomstig waren van cosmetische producten op basis van slechts één type titanium dioxide-materiaal (pigmentair) en dat bij gebrek aan meer informatie niet kon worden vastgesteld of die resultaten ook van toepassing zouden zijn op andere cosmetische toepassingen die andere soorten titanium dioxide bevatten die niet uitdrukkelijk in het WCCV-advies aan bod kwamen.

(10)

In het licht van de conclusies van het WCCV mag titanium dioxide in de vorm van poeder dat 1 % of meer deeltjes met een aerodynamische diameter ≤ 10 μm bevat, niet worden toegestaan voor gebruik in toepassingen die kunnen leiden tot blootstelling van de eindgebruiker door inademing en moet de stof derhalve worden toegevoegd aan de lijst van stoffen waarvoor beperkingen gelden in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 en mag het gebruik ervan alleen worden toegestaan in gezichtsproducten in losse poedervorm en in haarproducten in sprays, zoals aangegeven in die conclusies. Naast de opneming van titanium dioxide in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 moet worden bepaald dat het gebruik van titanium dioxide als kleurstof overeenkomstig vermelding 143 van bijlage IV bij die verordening en het gebruik van titanium dioxide als uv-filter overeenkomstig vermelding 27 van bijlage VI bij die verordening moet worden toegestaan onverminderd het beperkte gebruik ervan uit hoofde van bijlage III bij die verordening. Daartoe moet een verwijzing naar het beperkte gebruik van titanium dioxide uit hoofde van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 worden toegevoegd aan de desbetreffende vermeldingen in de bijlagen IV en VI bij die verordening. Wat het gebruik van titanium dioxide (nano) als uv-filter overeenkomstig vermelding 27a van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 betreft, zijn geen aanvullende maatregelen vereist, aangezien vermelding 27a reeds bepaalt dat titanium dioxide (nano) niet mag worden gebruikt in toepassingen die door inademing tot blootstelling van de longen van de eindgebruiker kunnen leiden.

(11)

Voor andere stoffen dan titanium dioxide die bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/217 zijn ingedeeld als CMR in de zin van Verordening (EG) nr. 1272/2008 is geen verzoek voor gebruik bij wijze van uitzondering in cosmetische producten ingediend. Dit betreft kobalt, metaldehyde (ISO), methylkwikchloride, benzo[rst]pentafeen, dibenzo[b,def]chryseen; dibenzo[a,h]pyreen, ethanol, 2,2’-iminobis-, N-(C13-15-vertakte en niet-vertakte alkyl)-derivaten, cyflumetofen (ISO), diisohexylftalaat, halosulfuron-methyl (ISO), 2-methylimidazool, metaflumizone (ISO), dibutylbis(pentaan-2,4-dionato-O,O”)tin, nikkelbis(sulfamidaat), 2-benzyl-2-dimethylamino-4’-morfolinobutyrofenon en ethyleenoxide. Voor die stoffen gelden momenteel noch de in bijlage III vastgestelde beperkingen, noch een vergunning overeenkomstig de bijlagen IV, V of VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009. Drie van die stoffen, namelijk nikkelbis(sulfamidaat), ethyleenoxide en 2-benzyl-2-dimethylamino-4’-morfolinobutyrofenon, zijn momenteel opgenomen in bijlage II bij die verordening. De stoffen die nog niet in de lijst in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 zijn opgenomen, moeten in die bijlage worden toegevoegd aan de lijst van stoffen die in cosmetische producten verboden zijn.

(12)

Bij Verordening (EU) 2019/1966 van de Commissie (6), die is vastgesteld om op uniforme wijze uitvoering te geven aan het bij Verordening (EU) 2018/1480 van de Commissie (7) ingestelde verbod op stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 als CMR zijn ingedeeld, is vermelding 98 van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 gewijzigd met betrekking tot de stof benzoëzuur, 2-hydroxy- (INCI-naam: salicylic acid). Om deze wijzigingen volledig af te stemmen op de conclusie van het oorspronkelijke WCCV-advies (8), is het passend het gebruik van die stof voor andere doeleinden dan de conserveerfunctie toe te staan in bodylotion, oogschaduw, mascara, eyeliner, lippenstift en deodorant in rollers in een concentratie van maximaal 0,5 %. Vermelding 98 in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Daarnaast is de stof nikkelbis(tetrafluorboraat) (CAS-nummer: 14708-14-6) bij vergissing tweemaal ingevoerd in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 (de vermeldingen 1401 en 1427), bij Verordening (EU) 2019/831 van de Commissie (9), die is vastgesteld om op uniforme wijze uitvoering te geven aan het bij Verordening (EU) 2017/776 van de Commissie (10) ingestelde verbod op stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 als CMR zijn ingedeeld. De tweede van die vermeldingen is derhalve overbodig en moet worden geschrapt.

(14)

Verordening (EG) nr. 1223/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd en gerectificeerd.

(15)

De in deze verordening vastgestelde wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1223/2009 die zijn gebaseerd op de indeling van de betrokken stoffen als CMR bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/217 moeten op dezelfde datum als die gedelegeerde verordening van toepassing worden.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen II, III, IV en VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 wordt vermelding 1427, die overeenkomt met de stof nikkelbis(tetrafluoroboraat) (CAS-nummer: 14708-14-6), geschrapt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is met ingang van 1 oktober 2021 van toepassing wat de punten 1, 2 b), 3 en 4 van de bijlage betreft.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59.

(2)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/217 van de Commissie van 4 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, en tot rectificatie van die Verordening (PB L 44 van 18.2.2020, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven (PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1).

(5)  WCCV (Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid), Opinion on Titanium dioxide (TiO2), voorlopige versie van 7 augustus 2020, definitieve versie van 6 oktober 2020, SCCS/1617/20.

(6)  Verordening (EU) 2019/1966 van de Commissie van 27 november 2019 tot wijziging en rectificatie van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten (PB L 307 van 28.11.2019, blz. 15).

(7)  Verordening (EU) 2018/1480 van de Commissie van 4 oktober 2018 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, en tot rectificatie van Verordening (EU) 2017/776 van de Commissie (PB L 251 van 5.10.2018, blz. 1).

(8)  WCCV (Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid), Opinion on salicylic acid, rectificatie van 20-21 juni 2019, SCCS/1601/18.

(9)  Verordening (EU) 2019/831 van de Commissie van 22 mei 2019 tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten (PB L 137 van 23.5.2019, blz. 29).

(10)  Verordening (EU) 2017/776 van de Commissie van 4 mei 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (PB L 116 van 5.5.2017, blz. 1).


BIJLAGE

Verordening (EG) nr. 1223/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage II worden de volgende vermeldingen toegevoegd:

Referentienummer

Identiteit van de stof

Chemische benaming/INN

CAS-nummer

EG-nummer

a

b

c

d

“x

Kobalt

7440-48-4

231-158-0

x

Metaldehyde (ISO); 2,4,6,8-tetramethyl-1,3,5,7-tetraoxacycloöctaan

108-62-3

203-600-2

x

Methylkwikchloride

115-09-3

204-064-2

x

Benzo[rst]pentafeen

189-55-9

205-877-5

x

Dibenzo[b,def]chryseen; dibenzo[a,h]pyreen

189-64-0

205-878-0

x

Ethanol, 2,2’-iminobis-, N-(C13-15-vertakte en niet-vertakte alkyl)-derivaten

97925-95-6

308-208-6

x

Cyflumetofen (ISO); 2-methoxyethyl-(RS)-2-(4-tert-butylfenyl)-2-cyaan-3-oxo-3-(α,α,α-trifluor-o-tolyl)propionaat

400882-07-7

x

Diisohexylftalaat

71850-09-4

276-090-2

x

Halosulfuronmethyl (ISO); methyl 3-chloor-5-[(4,6-dimethoxypyrimidine-2-yl)carbamoyl]sulfamoyl}-1-methyl-1H-pyrazool-4-carboxylaat

100784-20-1

x

2-Methylimidazool

693-98-1

211-765-7

x

Metaflumizon (ISO);

(EZ)-2’-[2-(4-cyaanfenyl)-1-(α,α,α-trifluor-m-tolyl)ethylideen]-[4-(trifluormethoxy)fenyl]carbanilohydrazide [E-isomeer ≥ 90 %, Z-isomeer ≤ 10 % relatief gehalte]; [1]

(E)-2’-[2-(4-cyaanfenyl)1-(α,α,α-trifluor-m-tolyl)ethylideen]-[4-(trifluormethoxy)fenyl]carbanilohydrazide [2]

139968-49-3 [1]

852403-68-0 [2]

x

Dibutylbis(pentaan-2,4-dionato-O,O’)tin

22673-19-4

245-152-0”

2)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

vermelding 98 wordt vervangen door:

Referentienummer

Identiteit van de stof

Beperkingen

Te vermelden gebruiksvoorwaarden en waarschuwingen

Chemische benaming / INN

Naam volgens de woordenlijst van gemeenschappelijke benamingen van ingrediënten

CAS-nummer

EG-nummer

Producttype, lichaamsdelen

Maximumconcentratie in het gebruiksklare product

Ander

a

b

c

d

e

f

g

h

i

“98

Benzoëzuur, 2-hydroxy-  (1)

Salicylic acid

69-72-7

200-712-3

a)

Haarproducten die worden uitgespoeld

b)

Andere producten, behalve bodylotion, oogschaduw, mascara, eyeliner, lippenstift, deodorant in rollers

c)

Bodylotion, oogschaduw, mascara, eyeliner, lippenstift, deodorant in rollers

a)

3,0 %

b)

2,0 %

c)

0,5 %

a) b) c)

Niet gebruiken in preparaten voor kinderen jonger dan drie jaar. Niet gebruiken in toepassingen die door inademing tot blootstelling van de longen van de eindgebruiker kunnen leiden. Niet gebruiken in mondproducten. Voor andere doeleinden dan om de ontwikkeling van micro-organismen in het product tegen te gaan. Dat doel moet blijken uit de aanbiedingsvorm van het product.

Deze gehalten omvatten alle toepassingen van salicylic acid.

a) b) c)

Niet gebruiken bij kinderen jonger dan drie jaar  (2).

b)

de volgende vermelding wordt toegevoegd:

Referentienummer

Identiteit van de stof

Beperkingen

Te vermelden gebruiksvoorwaarden en waarschuwingen

Chemische benaming / INN

Naam volgens de woordenlijst van gemeenschappelijke benamingen van ingrediënten

CAS-nummer

EG-nummer

Producttype, lichaamsdelen

Maximumconcentratie in het gebruiksklare product

Ander

a

b

c

d

e

f

g

h

i

“x

Titaandioxide in de vorm van poeder dat 1 % of meer deeltjes met een aërodynamische diameter ≤ 10 μm bevat

Titanium dioxide

13463-67-7/ 1317-70-0/ 1317-80-2

236-675-5/ 215-280-1/ 215-282-2

a)

gezichtsproducten in losse poedervorm

b)

haarproducten in sprays

c)

andere producten

a)

25 %;

b)

1,4 % voor algemene consumenten en 1,1

% voor professioneel gebruik.

a) b)

Alleen in de vorm van pigment

(c)

Mag niet worden gebruikt in

toepassingen die door inademing tot blootstelling van de longen van de eindgebruiker kunnen leiden.”.

 

3)

In bijlage IV wordt vermelding 143 vervangen door:

Referentienummer

Identiteit van de stof

 

Voorwaarden

Te vermelden gebruiksvoorwaarden en waarschuwingen

Chemische benaming

Colour Index-nummer / Naam volgens de woordenlijst van gemeenschappelijke benamingen van ingrediënten

CAS-nummer

EG-nummer

Kleur

Producttype, lichaamsdelen

Maximumconcentratie in het gebruiksklare product

Ander

a

b

c

d

e

f

g

h

i

j

“143

Titaandioxide  (3)

77891

 

236-675-5

Wit

 

 

Zuiverheidscriteria als vastgelegd in Richtlijn 95/45/EG van de Commissie (E 171)

Titanium dioxide in de vorm van poeder dat 1 % of meer deeltjes met een aërodynamische diameter ≤ 10 μm bevat, te gebruiken in overeenstemming met bijlage III, nr. 321.

 

4)

In bijlage IV wordt vermelding 27 vervangen door:

Referentienummer

Identiteit van de stof

Voorwaarden

Te vermelden gebruiksvoorwaarden en waarschuwingen

Chemische benaming / INN / XAN

Naam volgens de woordenlijst van gemeenschappelijke benamingen van ingrediënten

CAS-nummer

EG-nummer

Producttype, lichaamsdelen

Maximumconcentratie in het gebruiksklare product

Ander

a

b

c

d

e

f

g

h

i

“27

Titaandioxide  ((2))

Titanium dioxide

13463-67-7/ 1317-70-0/ 1317-80-2

236-675-5/ 215-280-1/ 215-282-2

 

25 % (4)

Voor titanium dioxide in de vorm van poeder dat 1 % of meer deeltjes met een aërodynamische diameter ≤ 10 μm bevat, zie bijlage III, nr. […]. Voor de productsoorten onder c) van kolom f) van bijlage III, nr. [...], is de in kolom g) vermelde maximumconcentratie in het gebruiksklare product van toepassing.

 


(1)  Als conserveermiddel, zie bijlage V, nr. 3.

(2)  Alleen voor producten die kunnen worden gebruikt voor kinderen jonger dan drie jaar.”;

(3)  Voor gebruik als uv-filter, zie bijlage VI, nr. 27.”.

((2))  Voor gebruik als kleurstof, zie bijlage IV, nr. 143.”.


28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/52


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/851 VAN DE COMMISSIE

van 26 mei 2021

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de vaststelling van de representatieve prijzen voor de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 183, punt b),

Gezien Verordening (EU) nr. 510/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1216/2009 en (EG) nr. 614/2009 van de Raad (2), en met name artikel 5, lid 6, punt a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (3) zijn voor de sectoren slachtpluimvee en eieren, en voor ovalbumine, bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten, alsmede de representatieve prijzen vastgesteld.

(2)

Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen voor de producten van de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naargelang van de oorsprong optredende prijsverschillen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1484/95 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Om ervoor te zorgen dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de bijgewerkte gegevens van toepassing wordt, dient de onderhavige verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 mei 2021.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Wolfgang BURTSCHER

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie van 28 juni 1995 houdende bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine, en houdende vaststelling van representatieve prijzen en intrekking van Verordening nr. 163/67/EEG (PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47).


BIJLAGE

“BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

In artikel 3 bedoelde zekerheid

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 14 10

Delen zonder been, van pluimvee van de soort Gallus domesticus, bevroren

170,6

158,3

236,8

45

51

19

AR

BR

TH

.

(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7).”


28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/54


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/852 VAN DE COMMISSIE

van 27 mei 2021

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad en Verordening (EG) nr. 847/2006 van de Commissie wat betreft de uitsluiting van de invoer van producten van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk van tariefcontingenten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad van 17 december 1999 betreffende de opening en het beheer van de in de GATT geconsolideerde communautaire tariefcontingenten en van enkele andere communautaire tariefcontingenten alsmede tot vaststelling van de voorwaarden voor de wijziging of aanpassing van die contingenten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1808/95 van de Raad (1), en met name het eerste streepje van artikel 9, lid 1, punt b),

Gezien Besluit 2006/324/EG van de Raad van 27 februari 2006 betreffende de sluiting van een Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Thailand uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de GATT 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie (2), en met name artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (hierna “de overeenkomst” genoemd) (3), is op 29 december 2020 namens de Unie ondertekend. Deze overeenkomst wordt sinds 1 januari 2021 op voorlopige basis toegepast.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 32/2000 wordt voorzien in de opening en het beheer van de in de GATT geconsolideerde communautaire tariefcontingenten en van enkele andere communautaire tariefcontingenten, worden de voorwaarden voor de wijziging of aanpassing van die contingenten vastgesteld en wordt Verordening (EG) nr. 1808/95 van de Raad (4) ingetrokken.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 847/2006 (5) van de Commissie wordt voorzien in de opening en het beheer van communautaire tariefcontingenten voor bepaalde bereidingen en conserven van vis.

(4)

In de overeenkomst is bepaald dat producten van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk niet in aanmerking komen voor invoer in de Unie in het kader van bestaande WTO-tariefcontingenten zoals omschreven in de overeenkomst. De overeenkomst verwijst naar de tariefcontingenten die tussen de partijen zijn toebedeeld overeenkomstig onderhandelingen in het kader van artikel XXVIII van de GATT die door de Unie zijn geïnitieerd in WTO-document G/SECRET/42/Add.2 (6) en door het VK in WTO-document G/SECRET/44 (7) en zoals bepaald in de respectieve interne wetgeving van elke partij. In de overeenkomst is ook bepaald dat de oorsprongsstatus van de goederen moet worden vastgesteld aan de hand van de niet-preferentiële oorsprongsregels die in de partij van invoer van toepassing zijn.

(5)

Met “bestaande WTO-tariefcontingenten” zoals omschreven in de overeenkomst wordt verwezen naar de WTO-concessies van de Unie die zijn opgenomen in de EU28-ontwerplijst van concessies en verbintenissen in het kader van de GATT 1994, die bij de WTO is ingediend in document G/MA/TAR/RS/506 (8), als gewijzigd bij de documenten G/MA/TAR/RS/506/Add.1 en G/MA/TAR/RS/506/Add.2 (9).

(6)

Verordeningen (EG) nr. 32/2000 en (EG) nr. 847/2006 zijn momenteel van toepassing op bovengenoemde invoer van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk. Om in overeenstemming met de overeenkomst te zijn, moeten die verordeningen worden gewijzigd om de invoer van producten van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk uit te sluiten van de bestaande WTO-tariefcontingenten.

(7)

De overeenkomst wordt sinds 1 januari 2021 op voorlopige basis toegepast. Daarom moet ook de invoer van producten van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk worden uitgesloten van de toepassing van tariefcontingenten waarvan de contingentperiode vóór 1 januari 2021 van start is gegaan en op die datum nog niet was verstreken, wat betreft de invoer van producten die op of na 1 januari 2021 plaatsvond.

(8)

Om in overeenstemming met de overeenkomst te zijn, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en toepassing vinden vanaf 1 januari 2021, de datum van toepassing van de overeenkomst.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In titel II van Verordening (EG) nr. 32/2000 wordt de volgende afdeling 4 toegevoegd:

Afdeling 4

Lijst van in de GATT geconsolideerde communautaire tariefcontingenten

Artikel 7 bis

De in bijlage I vermelde communautaire tariefcontingenten zijn van toepassing op de invoer van oorsprong uit alle derde landen behalve het Verenigd Koninkrijk.”.

Artikel 2

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 1) worden de woorden “alle landen” vervangen door de woorden “alle derde landen behalve het Verenigd Koninkrijk”;

2)

In punt 2) worden de woorden “alle landen” vervangen door de woorden “alle derde landen behalve het Verenigd Koninkrijk”.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 5 van 8.1.2000, blz. 1.

(2)  PB L 120 van 5.5.2006, blz. 17.

(3)  PB L 444 van 31.12.2020, blz. 14.

(4)  Verordening (EG) nr. 1808/95 van de Raad van 24 juli 1995 betreffende de opening en de wijze van beheer van in de GATT geconsolideerde communautaire tariefcontingenten voor bepaalde landbouw-, industrie- en visserijprodukten en de vaststelling van modaliteiten voor de wijziging of aanpassing van die contingenten (PB L 176 van 27.7.1995, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 847/2006 van de Commissie van 8 juni 2006 betreffende de opening en het beheer van tariefcontingenten voor bepaalde bereidingen en conserven van vis (PB L 156 van 9.6.2006, blz. 8).

(6)  https://docs.wto.org

(7)  https://docs.wto.org

(8)  https://docs.wto.org

(9)  https://docs.wto.org


28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/56


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/853 VAN DE COMMISSIE

van 27 mei 2021

tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof Streptomyces stam K61 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2008/113/EG van de Commissie (2) is Streptomyces K61 (vroeger S. griseoviridis) in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) opgenomen als werkzame stof.

(2)

De betrokken werkzame stof is een bacterie die aanvankelijk “Streptomyces griseoviridis” heette. Vervolgens is deze naam om wetenschappelijke redenen gewijzigd in Streptomyces K61. Onlangs is de naam opnieuw veranderd; de huidige naam is Streptomyces stam K61.

(3)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(4)

De goedkeuring van de werkzame stof Streptomyces stam K61, zoals vermeld in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, vervalt op 30 april 2022.

(5)

Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof Streptomyces stam K61 ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (5) binnen de in dat artikel vastgestelde termijn.

(6)

De aanvrager heeft de overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 vereiste aanvullende dossiers ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was.

(7)

De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 15 januari 2019 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(8)

De EFSA heeft het ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten doorgestuurd en de ontvangen opmerkingen aan de Commissie doen toekomen. De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier ook voor het publiek toegankelijk gemaakt.

(9)

Op 19 juni 2020 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld betreffende de vraag of Streptomyces stam K61 naar verwachting aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal voldoen. De Commissie heeft op 3 december 2020 een verslag over de verlenging en op 25 januari 2021 een ontwerpverordening betreffende Streptomyces stam K61 aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd.

(10)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen in te dienen over de conclusie van de EFSA en, overeenkomstig artikel 14, lid 1, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012, over het verslag over de verlenging. De aanvrager heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht.

(11)

Er is met betrekking tot een of meer representatieve toepassingen van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof Streptomyces stam K61 bevat, vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. Het is daarom passend de goedkeuring van Streptomyces stam K61 te verlengen.

(12)

De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof Streptomyces stam K61 is gebaseerd op een beperkt aantal representatieve gebruiksdoeleinden, die echter geen beperking inhouden van de gebruiksdoeleinden waarvoor gewasbeschermingsmiddelen die Streptomyces stam K61 bevatten, mogen worden toegelaten. Het is daarom passend de beperking tot gebruik als fungicide niet te handhaven.

(13)

Overeenkomstig artikel 20, lid 3, in samenhang met artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De goedkeuringsperiode voor Streptomyces stam K61 is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/566 van de Commissie (7) verlengd tot en met 30 april 2022, opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van die periode kan worden voltooid. Aangezien er echter vóór de vervaldatum van die verlengde goedkeuringsperiode een besluit over de verlenging wordt genomen, moet deze verordening vóór die datum van toepassing worden.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof

De goedkeuring van de in bijlage I gespecificeerde werkzame stof Streptomyces stam K61 wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden verlengd.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2008/113/EG van de Commissie van 8 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde verscheidene micro-organismen op te nemen als werkzame stoffen (PB L 330 van 9.12.2008, blz. 6).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(6)  EFSA Journal 2020;18(7):6182, 14 blz., doi:10.2903/j.efsa.2020.6182. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/566 van 30 maart 2021 van de Commissie tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode van de werkzame stoffen abamectine, Bacillus subtilis (Cohn 1872) stam QST 713, Bacillus thuringiensis subsp. aizawai stammen ABTS-1857 en GC-91, Bacillus thuringiensis subsp. israeliensis (serotype H-14) stam AM65-52, Bacillus thuringiensis subsp. kurstaki stammen ABTS 351, PB 54, SA 11, SA 12, en EG 2348, Beauveria bassiana stammen ATCC 74040 en GHA, clodinafop, clopyralid, Cydia pomonella Granulovirus (CpGV), cyprodinil, dichloorprop-P, fenpyroximaat, fosetyl, mepanipyrim, Metarhizium anisopliae (var. anisopliae) stam BIPESCO 5/F52, metconazool, metrafenon, pirimicarb, Pseudomonas chlororaphis stam MA 342, pyrimethanil, Pythium oligandrum M1, rimsulfuron, spinosad, Streptomyces K61 (vroeger’S. griseoviridis”), Trichoderma asperellum (vroeger “T. harzianum”) stammen ICC012, T25 en TV1, Trichoderma atroviride (vroeger “T. harzianum”) stammen ICC012, T25 en TV1, Trichoderma gamsii (vroeger “T. viride”) stam ICC080, Trichoderma harzianum stammen T-22 en ITEM 908, triclopyr, trinexapac, triticonazool en ziram (PB L 118 van 7.4.2021, blz. 1).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Streptomyces stam K61

niet van toepassing

geen relevante onzuiverheden

1 juli 2021

30 juni 2036

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor Streptomyces stam K61, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de toedieners en werknemers, waarbij zij er rekening mee moeten houden dat micro-organismen als potentieel sensibiliserende stoffen worden beschouwd, en zij moeten ervoor zorgen dat geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen als een gebruiksvoorwaarde worden opgenomen.

De producenten moeten een strikte handhaving van de omgevingsomstandigheden en een analyse van de kwaliteitscontrole tijdens het productieproces waarborgen, zoals bepaald in werkdocument SANCO/12116/2012 betreffende de grenswaarden inzake microbiologische besmetting  (2).


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.

(2)  https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/plant/docs/pesticides_ppp_app-proc_guide_phys-chem-ana_microbial-contaminant-limits.pdf, alleen in het Engels beschikbaar.


BIJLAGE II

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A wordt vermelding 203 over Streptomyces K61 (vroeger S. griseoviridis) geschrapt.

2)

In deel B wordt de volgende vermelding toegevoegd:

“145

Streptomyces stam K61

niet van toepassing

geen relevante onzuiverheden

1 juli 2021

30 juni 2036

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor Streptomyces stam K61, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de toedieners en werknemers, waarbij zij er rekening mee moeten houden dat micro-organismen als potentieel sensibiliserende stoffen worden beschouwd, en zij moeten ervoor zorgen dat geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen als een gebruiksvoorwaarde worden opgenomen.

De producenten moeten een strikte handhaving van de omgevingsomstandigheden en een analyse van de kwaliteitscontrole tijdens het productieproces waarborgen, zoals bepaald in werkdocument SANCO/12116/2012 betreffende de grenswaarden inzake microbiologische besmetting (*1).


(*1)  https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/plant/docs/pesticides_ppp_app-proc_guide_phys-chem-ana_microbial-contaminant-limits.pdf, alleen in het Engels beschikbaar.”.


28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/61


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/854 VAN DE COMMISSIE

van 27 mei 2021

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 7,

Na raadpleging van de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Opening van het onderzoek

(1)

Op 30 september 2020 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal (“stainless steel cold-rolled flat products”, hierna ook: “SSCR” of “het onderzochte product”) van oorsprong uit India en Indonesië (“de betrokken landen”). De Commissie heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“Bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 17 augustus 2020 werd ingediend door de European Steel Association (“Eurofer” of “de klager”) namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal in de Unie vertegenwoordigen. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping vanuit de betrokken landen en aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om het onderzoek te openen.

1.2.   Registratie

(3)

Naar aanleiding van een met het vereiste bewijsmateriaal gestaafd verzoek van de klager heeft de Commissie de invoer van het betrokken product overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/370 van de Commissie (3) aan registratie onderworpen.

1.3.   Belanghebbenden

(4)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de klager, de haar bekende producenten-exporteurs in de betrokken landen en de autoriteiten van de betrokken landen alsook de haar bekende importeurs en gebruikers in de Unie specifiek van de opening van het onderzoek in kennis gesteld en hen verzocht mee te werken.

(5)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de opening van het onderzoek en te verzoeken om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures. De Commissie heeft een hoorzitting gehouden met de klager, één producent-exporteur en één gebruiker in de Unie. De Commissie ontving opmerkingen die worden behandeld onder punten 2.3, 5.2 en 7.2.

1.4.   Samenstelling van steekproeven

(6)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk steekproeven van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

1.4.1.   Steekproef van producenten in de Unie

(7)

In het bericht van inleiding stelde de Commissie dat zij had besloten het aantal te onderzoeken producenten in de Unie tot een redelijk aantal te beperken door gebruik te maken van een steekproef en dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De Commissie stelde de voorlopige steekproef samen op basis van de productie en de verkoopvolumes in de Unie zoals door de producenten in de Unie gemeld in het kader van het representativiteitsonderzoek voorafgaand aan de opening, daarbij tevens hun geografische locatie in aanmerking nemend. De aldus samengestelde voorlopige steekproef bestond uit drie producenten in de Unie die goed waren voor meer dan 60 % van de productie en ongeveer 70 % van de verkoop in de Unie van het soortgelijke product en die in vier verschillende lidstaten gevestigd waren. De informatie over deze voorlopige steekproef is opgenomen in het dossier dat door belanghebbenden kon worden ingezien en waarover zij opmerkingen konden indienen. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.

(8)

Als gevolg daarvan werd de voorlopige steekproef van producenten in de Unie bevestigd. Het betrof Aperam Stainless Europe (“Aperam”), Acciai Speciali Terni S.p.A. (“AST”) en Outokumpu Stainless Oy (“OTK”). De definitieve steekproef is representatief voor de bedrijfstak van de Unie.

1.4.2.   Steekproef van importeurs

(9)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle haar bekende niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken.

(10)

Drie niet-verbonden importeurs hebben zich gemeld als belanghebbende en hebben de verlangde informatie verstrekt. Gezien het geringe aantal ontvangen antwoorden was een steekproef niet noodzakelijk. Er werden geen opmerkingen over dit besluit ingediend. De importeurs werden uitgenodigd om een vragenlijst in te vullen.

1.4.3.   Steekproef van producenten-exporteurs in de betrokken landen

(11)

Rekening houdend met het potentieel grote aantal producenten-exporteurs in de betrokken landen voorzag het bericht van inleiding in een steekproef voor India en Indonesië; om die reden heeft de Commissie alle haar bekende producenten-exporteurs in India en Indonesië verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en zo ja, om deze te kunnen samenstellen.

(12)

Daarnaast heeft de Commissie de vertegenwoordiging van India bij de Europese Unie en de ambassade van de Republiek Indonesië te Brussel verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

1.4.3.1.   India

(13)

Bij de opening van het onderzoek heeft de Commissie contact opgenomen met zeven potentiële producenten-exporteurs in India. Twee producenten-exporteurs in India verstrekten de voor de samenstelling van de steekproef benodigde informatie; zij vertegenwoordigden alle uitvoer van het betrokken product naar de Unie. De Commissie heeft daarom afgezien van samenstelling van een steekproef van producenten-exporteurs in India.

1.4.3.2.   Indonesië

(14)

Bij de opening van het onderzoek heeft de Commissie contact opgenomen met 14 potentiële producenten-exporteurs in Indonesië. Drie producenten-exporteurs hebben de vragen in verband met een steekproef beantwoord en verkoop naar de Unie gemeld. Volgens de informatie in de steekproefformulieren vertegenwoordigde hun verkoop 72 % van de Indonesische uitvoer naar de Unie. Op grond daarvan werd ook voor Indonesië afgezien van de steekproef.

1.5.   Antwoorden op de vragenlijst

(15)

De klacht bevatte voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat er op de grondstoffenmarkt voor het betroffen product in India en Indonesië verstoringen zijn. Derhalve had het onderzoek, zoals aangekondigd in het bericht van inleiding, betrekking op deze verstoringen van de grondstoffenmarkt om te bepalen of artikel 7, leden 2 bis en 2 ter, van de basisverordening moesten worden toegepast op India en Indonesië. Om deze reden heeft de Commissie de overheden van India en Indonesië hierover een aanvullende vragenlijst gestuurd.

(16)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de klager, de drie niet-verbonden importeurs en de vijf producenten-exporteurs in de betrokken landen. Dezelfde vragenlijsten waren op de dag van de opening van het onderzoek ook online beschikbaar gesteld (4).

(17)

Er zijn antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de klager, twee niet-verbonden importeurs, de twee producenten-exporteurs in India en drie producenten-exporteurs in Indonesië. Er zijn ook antwoorden van de Indiase overheid en de Indonesische overheid op de vragenlijst ontvangen.

1.6.   Controlebezoeken

(18)

Gezien de uitbraak van COVID-19 en de inperkingsmaatregelen die door verschillende lidstaten en door verschillende derde landen zijn genomen, kon de Commissie in de voorlopige fase geen controlebezoeken op grond van artikel 16 van de basisverordening verrichten. In plaats daarvan heeft de Commissie alle informatie die zij voor haar voorlopige vaststellingen nodig achtte, kruislings op afstand getoetst in overeenstemming met haar mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (5).

(19)

De Commissie heeft kruislingse controles op afstand verricht bij de volgende ondernemingen/belanghebbenden:

a)

Producenten in de Unie en hun branchevereniging:

Acciai Speciali Terni S.p.A., Terni, Italië (“AST”)

Aperam Stainless Europe, bestaande uit Aperam France, La Plaine Saint-Denis Cedex, Frankrijk, en Aperam Belgium, Châtelet en Genk, België (“Aperam”)

Outokumpu Stainless Oy, Tornio, Finland (“OTK”)

Eurofer, Brussel, België

b)

Importeurs in de Unie:

Gual Stainless S.L., Berga, Spanje

Nova Trading SA, Torun, Polen

c)

Producenten-exporteurs:

 

Producenten-exporteurs in India:

Chromeni Steels Private Limited, India

Jindal Stainless Limited, Jindal Stainless Hisar Limited en Jindal Stainless Steelways Limited, India; Iberjindal S.L., Spanje, en JSL Global Commodities Pte. Ltd., Singapore (gezamenlijk aangeduid als “de Jindal Group”)

 

Producenten-exporteurs in Indonesië:

PT Indonesia Ruipu Nickel and Chrome alloy (“IRNC”), PT Ekasa Yad Resources (“EYR”) en PT Hanwa (“Hanwa”), Indonesië; Cantostar Limited (“Cantostar”) en Eternal Tsingshan Group Co., Ltd. (“Eternal Tsingshan”), Hongkong, en Recheer Resources Pte. Ltd. (“Recheer”), Singapore (gezamenlijk aangeduid als “de IRNC Group”)

PT Jindal Stainless Indonesia Limited (“PTJ”), Indonesië; JSL Global Commodities Pte. Ltd. (“JGC”), Singapore, en Iberjindal S.L. (“IBJ”), Spanje (gezamenlijk aangeduid als “de Jindal Indonesia Group”)

(20)

Met betrekking tot de procedure van artikel 7, leden 2 bis en 2 ter, van de basisverordening vonden kruislingse controles op afstand plaats bij de Indiase en met de Indonesische overheid.

1.7.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(21)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 (“het onderzoektijdvak” of “OT”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot aan het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(22)

Dit onderzoek heeft betrekking op gewalste platte producten van roestvrij staal, enkel koud gewalst, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7219 31 00, 7219 32 10, 7219 32 90, 7219 33 10, 7219 33 90, 7219 34 10, 7219 34 90, 7219 35 10, 7219 35 90, 7219 90 20, 7219 90 80, 7220 20 21, 7220 20 29, 7220 20 41, 7220 20 49, 7220 20 81, 7220 20 89, 7220 90 20 en 7220 90 80, van oorsprong uit India en Indonesië. De GN-codes worden slechts ter informatie vermeld.

2.2.   Soortgelijk product

(23)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat in de betrokken landen wordt vervaardigd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht;

het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde en verkochte product.

(24)

De Commissie heeft in dit stadium beslist dat die producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(25)

Zeer laat in de voorlopige fase van het onderzoek heeft één gebruiker in de Unie zich als belanghebbende kenbaar gemaakt en opmerkingen over de productomschrijving ingediend. De onderneming verzocht om producten van staalkwaliteit 200 (“200-SSCRP’s”) van de productomschrijving uit te sluiten, aangezien er voor deze producten volgens de onderneming sprake is van geen of zeer beperkte productie in de Unie en deze producten een specifiek en niche-eindgebruik hebben. Volgens de onderneming zou de uitsluiting van 200-SSCRP op basis van de staalkwaliteit en het eindgebruik ervan geen risico van ontwijking van andere productsoorten inhouden.

(26)

De indiener van de klacht betwistte deze stelling. Eurofer benadrukte dat de 200-SSCRP’s door ten minste twee van de producenten in de Unie worden geproduceerd. Bovendien voerde Eurofer aan dat zij gemakkelijk kunnen worden vervangen door andere staalkwaliteiten bij eindgebruik, en dat zij als zodanig rechtstreeks met deze productsoorten concurreren. Bovendien hebben de 200-SSCRP’s dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen en distributiekanalen als andere staalkwaliteiten en kunnen zij niet gemakkelijk worden geïdentificeerd zonder gespecialiseerde tests — wat volgens de klager duidelijk ontwijking mogelijk maakt. Gezien de argumenten van Eurofer heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de productsoorten onderling verwisselbaar zijn.

(27)

Gezien de zeer late indiening van het verzoek in verband met de productomschrijving, het feit dat er 200-SSCRP’s in de Unie worden geproduceerd en de onderlinge verwisselbaarheid van 200-SSCRP’s met andere productsoorten, wordt het verzoek tot uitsluiting van producten voorlopig afgewezen.

3.   DUMPING

3.1.   Inleidende opmerking

(28)

Gezien het beperkte aantal medewerkende partijen in zowel India als Indonesië zijn de details van bepaalde bevindingen inzake dumping vertrouwelijk en derhalve alleen in de bilaterale mededelingen opgenomen.

3.2.   India

3.2.1.   Medewerking en gedeeltelijke toepassing van artikel 18 van de basisverordening

(29)

De twee medewerkende producenten-exporteurs in India waren Chromeni Steels Private Limited en de Jindal Group.

(30)

Chromeni Steels Private Limited produceerde het betrokken product in India en verkocht het op de binnenlandse markt, hoofdzakelijk aan niet-verbonden en aan enkele verbonden afnemers. Alle uitvoer naar de Unie vond rechtstreeks naar niet-verbonden afnemers plaats.

(31)

De volgende ondernemingen die door de Jindal Group uitdrukkelijk werden genoemd als betrokken bij de productie en verkoop van het betrokken product, waren voorwerp van het onderzoek en de kruislingse controles op afstand:

Jindal Stainless Limited (“JSL”), een geïntegreerde producent-exporteur die roestvrijstaalschroot tot het onderzochte product verwerkt;

Jindal Stainless Hisar Limited (“JSHL”), een geïntegreerde producent-exporteur die roestvrijstaalschroot tot het onderzochte product verwerkt;

Jindal Stainless Steelways Limited (“JSS”), een partij die warmgewalste rollen (“coils”) die van JSL en JSHL werden gekocht, koudwalst en op de binnenlandse markt van India verkoopt;

Iberjindal S.L. (“IBJ”), een in Spanje gevestigde verbonden handelaar die het onderzochte product van JSL en JSHL koopt en doorverkoopt aan niet-verbonden en verbonden afnemers in de Unie, en

JSL Global Commodities Pte. Ltd. (“JGC”), een in Singapore gevestigde verbonden handelaar die het onderzochte product van JSL en JSHL koopt en doorverkoopt aan niet-verbonden afnemers in de Unie.

(32)

Uit de kruislingse controle op afstand bleek dat een verbonden onderneming van de Jindal Group in een derde land betrokken was bij de verkoop van het betrokken product naar de Unie. De relevante rol van deze partij met betrekking tot het onderzochte product was echter niet als zodanig vermeld in de correspondentie van de Jindal Group, ook niet in de antwoorden op de vragenlijst. Bijgevolg heeft de Commissie de Jindal Group bij brief van 23 maart 2021 ervan in kennis gesteld dat zij voornemens was artikel 18 van de basisverordening toe te passen en gebruik te maken van de beschikbare gegevens met betrekking tot de niet bekendgemaakte informatie over de rol van de verbonden onderneming. Naar aanleiding van die brief heeft de in een derde land gevestigde verbonden onderneming op 29 maart 2021 opmerkingen ingediend. Met haar opmerkingen heeft de Jindal group ook het antwoord van de verbonden onderneming op de bijlage bij de vragenlijst ingediend.

(33)

Deze opmerkingen werden herhaald tijdens een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur op 16 april 2021.

(34)

De opmerkingen van de Jindal Group over de brief van 23 maart werden naar behoren beoordeeld, maar hebben de beoordeling van de feiten door de Commissie niet gewijzigd. In het bijzonder kon het antwoord op de bijlage bij de vragenlijst dat in antwoord op de brief van de Commissie van 23 maart 2021 werd ingediend, niet kruislings op afstand worden gecontroleerd, zodat de Commissie de volledigheid van de namens die partij verstrekte informatie niet kon beoordelen.

(35)

Bijgevolg heeft de Commissie haar voornemen bevestigd om artikel 18 van de basisverordening in dit stadium toe te passen.

3.2.2.   Normale waarde

(36)

Eerst heeft de Commissie onderzocht of de totale omvang van de binnenlandse verkoop van elke medewerkende producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale hoeveelheid van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % van zijn totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product bedroeg.

(37)

Op basis hiervan werd het totale verkoopvolume op de binnenlandse markt van het soortgelijke product door elke medewerkende producent-exporteurs representatief geacht.

(38)

Vervolgens is de Commissie nagegaan welke productsoorten die op de binnenlandse markt waren verkocht, identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde productsoorten.

(39)

Daarna heeft de Commissie onderzocht of de productsoorten die door elke medewerkende producent-exporteur op zijn binnenlandse markt werden verkocht in vergelijking met de productsoorten die naar de Unie werden uitgevoerd representatief waren in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale verkoop ten uitvoer van de identieke of vergelijkbare productsoort naar de Unie.

(40)

Verder heeft de Commissie voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak bepaald om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkopen kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde, of dat zij de verkoop die buiten het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden wegens de prijs buiten beschouwing zou laten, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening.

(41)

De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

a)

het volume van de verkoop van de productsoort tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van de totale verkoop van deze productsoort vertegenwoordigde, en

b)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort ten minste gelijk is aan de productiekosten per eenheid.

(42)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die productsoort in het onderzoektijdvak.

(43)

De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen van de productsoorten in het onderzoektijdvak indien:

a)

de winstgevende verkoop van de productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedraagt, of

b)

de gewogen gemiddelde prijs van die productsoort lager ligt dan de productiekosten per eenheid.

(44)

Wanneer meer dan 80 % van de binnenlandse verkoop per productsoort tijdens het onderzoektijdvak winstgevend was, en de gewogen gemiddelde verkoopprijs ten minste gelijk was aan de gewogen gemiddelde productiekosten per eenheid, werd de normale waarde berekend als een gewogen gemiddelde van de prijzen van alle werkelijke binnenlandse verkoop tijdens het onderzoektijdvak in de situatie als beschreven in overweging 42. Anders werd de normale waarde berekend als gewogen gemiddelde van de prijzen van de winstgevende verkoop in de situatie als beschreven in overweging 43.

(45)

Wanneer een productsoort niet in representatieve hoeveelheden of helemaal niet op de binnenlandse markt werd verkocht, en wanneer er geen of onvoldoende verkoop van een productsoort van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties voorhanden was, zoals bepaald in artikel 2, leden 2 en 4, van de basisverordening, heeft de Commissie de normale waarde door berekening vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(46)

De normale waarde werd door berekening vastgesteld per productsoort, door de gemiddelde productiekosten van het soortgelijke product van de onderzochte producenten-exporteurs tijdens het onderzoektijdvak te vermeerderen met:

a)

het gewogen gemiddelde van de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (“VAA-kosten”) die door de onderzochte producenten-exporteurs in verband met de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties tijdens het onderzoektijdvak zijn gemaakt, en

b)

de gewogen gemiddelde winst die door de onderzochte producenten-exporteurs op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties tijdens het onderzoektijdvak is gemaakt.

(47)

Voor de productsoorten waarvan de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden niet representatief waren, werden de gemiddelde VAA-kosten en de gemiddelde winst op transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt erbij opgeteld. Voor productsoorten die helemaal niet op de binnenlandse markt werden verkocht of waarvan geen verkopen in het kader van normale handelstransacties bekend waren, werd het gewogen gemiddelde van de VAA-kosten en de winst van alle transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt erbij opgeteld.

3.2.3.   Uitvoerprijs

(48)

De uitvoer naar de Unie door de producenten-exporteurs vond hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers, hetzij via verbonden ondernemingen plaats.

(49)

Voor de producenten-exporteurs die het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie hadden uitgevoerd, en voor producenten-exporteurs die het betrokken product via in een derde land gevestigde verbonden ondernemingen naar de Unie hadden uitgevoerd, was de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening de voor het betrokken product met het oog op uitvoer naar de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(50)

Voor de producenten-exporteurs die het betrokken product via als importeur optredende verbonden ondernemingen naar de Unie hadden uitgevoerd, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de Unie was doorverkocht. In dit geval zijn prijscorrecties toegepast voor alle tussen invoer en doorverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van VAA-kosten en een redelijke winst.

3.2.4.   Vergelijking

(51)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek.

(52)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. De uitvoerprijs werd gecorrigeerd voor commissies van de verbonden handelaar in een derde land (zie overweging 49). Op de normale waarde en de uitvoerprijs werden correcties toegepast voor de kosten van vervoer, verzekering, verpakking, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, kredietkosten, bankkosten en wisselkosten, indien van toepassing, en kortingen, met inbegrip van uitgestelde kortingen, voor zover deze van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(53)

De Jindal Group diende uit hoofde van artikel 2, lid 10, punt b), van de basisverordening een verzoek in voor een correctie voor de terugbetaling van rechten met betrekking tot de normale waarde, op grond dat het bestaan van een forfaitaire regeling voor de terugbetaling van rechten impliceert dat al haar binnenlandse verkoop een indirecte belasting zou omvatten in vergelijking met de verkoop ten uitvoer. De Jindal Group heeft echter niet aangetoond dat de gevraagde bedragen verband hielden met de invoer van verwerkte grondstoffen of met de ten aanzien daarvan betaalde rechten. Het argument werd derhalve afgewezen.

(54)

Gezien de bevindingen uit de kruislingse controles op afstand met betrekking tot de in een derde land gevestigde verbonden onderneming van Jindal, zoals uiteengezet in de overwegingen 32 tot en met 35, heeft de Commissie bepaalde informatie met betrekking tot de correcties voor de verkoopprijzen van Jindal Group bij uitvoer naar de Unie overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening vervangen door beschikbare gegevens.

3.2.5.   Dumpingmarges

(55)

Voor de producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(56)

De mate van medewerking in dit geval werd hoog geacht, aangezien de uitvoer van de medewerkende producenten-exporteurs goed was voor 100 % van de totale uitvoer naar de Unie tijdens het OT. Er konden geen andere producenten-exporteurs dan de twee medewerkende worden achterhaald. Bijgevolg achtte de Commissie het passend de residuele dumpingmarge vast te stellen op het niveau van de producent-exporteur met de hoogste dumpingmarge.

(57)

De voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn derhalve als volgt:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Jindal Group

13,6 %

Chromeni

36,9 %

Alle andere ondernemingen

36,9 %

3.3.   Indonesië

3.3.1.   Medewerking en toepassing van artikel 18 van de basisverordening

(58)

Zoals vermeld in overweging 17, hebben drie Indonesische producenten-exporteurs de Commissie binnen de vastgestelde termijn een antwoord op de vragenlijst toegezonden. Een van deze producenten-exporteurs, PT Bina Niaga Multiusaha, had de meeste vragen in de vragenlijst echter niet beantwoord. De meeste antwoordvelden van de vragenlijst waren namelijk leeg (inclusief lijsten van T-by-T-verkopen, productiekostentabel, winstgevendheidstabel) en de onderneming heeft slechts enkele van de vragen beantwoord. Het ingediende stuk werd zo substantieel gebrekkig bevonden dat het neerkwam op een uitblijven van een antwoord. Daarom heeft de Commissie de betrokken partij bij brief van 20 november 2020 in kennis gesteld van de redenen waarom zij voornemens was de verstrekte informatie buiten beschouwing te laten en de onderneming als niet-meewerkend te beschouwen. PT Bina Niaga Multiusaha werd in de gelegenheid gesteld verdere opmerkingen in te dienen, maar heeft niet binnen de gestelde termijn op die brief gereageerd.

(59)

Als gevolg van het bovenstaande werden uiteindelijk alleen de twee overblijvende Indonesische producenten-exporteurs, de IRNC Group en de Jindal Indonesia Group geacht aan het onderzoek mee te werken. Uit het onderzoek is gebleken dat deze twee partijen goed waren voor meer dan 90 % van het volume van de Indonesische uitvoer van het betrokken product naar de Unie in het onderzoektijdvak.

(60)

De volgende ondernemingen die door de IRNC Group uitdrukkelijk werden genoemd als betrokken bij de productie en verkoop van het betrokken product, waren betrokken bij het onderzoek en kruislingse controles op afstand:

PT Indonesia Guang Ching Nickel and Stainless Steel Industry (“GCNS”), dat warmgewalste rollen (“coils”) (inputs, niet het betrokken product) produceert en levert aan IRNC voor de vervaardiging van het betrokken product;

PT Indonesia Tsingshan Stainless Steel (“ITSS”), dat warmgewalste rollen (“coils”) (inputs, niet het betrokken product) produceert en levert aan IRNC voor de vervaardiging van het betrokken product;

PT Sulawesi Mining Investment (“SMI”), dat roestvrijstalen plaat (“slab”) produceert en levert aan GCNS voor de productie van warmgewalste rollen (“coils”), en

PT Tsingshan Steel Indonesia (“TSI”), dat ferronikkel produceert en levert aan ITSS en SMI voor de productie van platen (“slabs”).

(61)

Tijdens de kruislingse controles op afstand ontdekte de Commissie dat de IRNC Group de Commissie niet in kennis had gesteld van de betrokkenheid van een verbonden onderneming, de Tsingshan Holding Group Co., gevestigd in China, bij de activiteiten in verband met het onderzochte product. De informatie die de onderneming niet heeft verstrekt, werd van cruciaal belang geacht voor de vaststelling van zowel de normale waarde als de uitvoerprijs van de IRNC Group.

(62)

Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening en bij brief van 23 maart 2021 werd de onderneming derhalve in kennis gesteld van de redenen waarom de Commissie voornemens was bepaalde correcties aan te brengen om de normale waarde en de uitvoerprijs aan de hand van de beschikbare gegevens te corrigeren, en werd de IRNC Group in de gelegenheid gesteld opmerkingen in te dienen.

(63)

De onderneming heeft op 29 maart 2021 op de brief van de Commissie geantwoord. In haar antwoord betwistte de onderneming niet dat de tekortkomingen die in de brief van de Commissie waren vermeld, hadden bestaan. De onderneming antwoordde echter dat zij zich het recht voorbehield om in een later stadium opmerkingen in te dienen.

(64)

De volgende ondernemingen die door de Jindal Indonesia Group uitdrukkelijk werden genoemd, verleenden medewerking aan het onderzoek door antwoorden op de vragenlijsten in te dienen, en werden als betrokkenen bij de productie en verkoop van het betrokken product, onderzocht en kruislings op afstand gecontroleerd:

PT Jindal Indonesia (“PTJ”) produceerde het betrokken product in Indonesië en verkocht het op de binnenlandse markt aan niet-verbonden afnemers. PTJ voerde hetzij rechtstreeks naar afnemers in de EU, hetzij via verbonden ondernemingen uit,

Iberjindal S.L. (“IBJ”), een in Spanje gevestigde verbonden handelaar die het onderzochte product van PTJ koopt en doorverkoopt aan niet-verbonden en verbonden afnemers in de Unie, en

JSL Global Commodities Pte. Ltd. (“JGC”), een in Singapore gevestigde verbonden handelaar die het onderzochte product van PTJ koopt en doorverkoopt aan niet-verbonden afnemers in de Unie.

3.3.2.   Normale waarde

(65)

Eerst heeft de Commissie onderzocht of de totale omvang van de binnenlandse verkoop van elke medewerkende producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale hoeveelheid van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % van zijn totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product bedroeg.

(66)

Op deze grondslag werd vastgesteld dat het totale verkoopvolume op de binnenlandse markt van het soortgelijke product door elke producent-exporteur representatief was.

(67)

Vervolgens is de Commissie nagegaan welke productsoorten die op de binnenlandse markt waren verkocht, identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde productsoorten.

(68)

Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop door elke medewerkende producent-exporteur op zijn binnenlandse markt voor elke productsoort die identiek of vergelijkbaar is met een productsoort die wordt uitgevoerd naar de Unie overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening representatief was. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale verkoop ten uitvoer van de identieke of vergelijkbare productsoort naar de Unie.

(69)

Verder heeft de Commissie voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak bepaald, om uit te maken of zij alle werkelijke binnenlandse verkopen kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde, of dat zij de verkoop die heeft plaatsgevonden buiten het kader van normale handelstransacties wegens de prijs buiten beschouwing zou laten, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening.

(70)

De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

a)

de verkoop van de productsoort tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van de totale verkoop van deze productsoort vertegenwoordigde, en

b)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort ten minste gelijk is aan de gewogen gemiddelde productiekosten per eenheid.

(71)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die productsoort in het onderzoektijdvak.

(72)

De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen van de productsoorten in het onderzoektijdvak indien:

a)

de winstgevende verkoop van de productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedraagt, of

b)

de gewogen gemiddelde prijs van die productsoort lager ligt dan de gewogen gemiddelde productiekosten per eenheid.

(73)

Wanneer meer dan 80 % van de binnenlandse verkoop per productsoort tijdens het onderzoektijdvak winstgevend was, en de gewogen gemiddelde verkoopprijs ten minste gelijk was aan de gewogen gemiddelde productiekosten per eenheid, werd de normale waarde berekend als een gewogen gemiddelde van de prijzen van alle werkelijke binnenlandse verkoop tijdens het onderzoektijdvak in de situatie als beschreven in overweging 71, of als een gewogen gemiddelde van enkel de winstgevende verkoop in de situatie als beschreven in overweging 72.

(74)

Indien een productsoort niet in representatieve hoeveelheden of helemaal niet op de binnenlandse markt werd verkocht, en wanneer er geen of onvoldoende verkoop van een productsoort van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties voorhanden was, en wanneer de verkoop van een productsoort plaatsvond tegen prijzen onder de productiekosten per eenheid plus de verkoopkosten, de algemene kosten en de administratiekosten, zoals bepaald in artikel 2, leden 2 en 4, van de basisverordening, heeft de Commissie de normale waarde door berekening vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(75)

De normale waarde werd door berekening vastgesteld per productsoort, door de gemiddelde productiekosten van het soortgelijke product van de medewerkende producenten-exporteurs tijdens het onderzoektijdvak te vermeerderen met:

a)

het gewogen gemiddelde van de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (“VAA-kosten”) die door de medewerkende producenten-exporteurs in verband met de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak zijn gemaakt, en

b)

de gewogen gemiddelde winst die door de medewerkende producenten-exporteurs op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak is gemaakt.

(76)

Voor de productsoorten waarvan de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden niet representatief waren, werden de gemiddelde VAA-kosten en de gemiddelde winst op transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt erbij opgeteld. Voor productsoorten die helemaal niet op de binnenlandse markt werden verkocht of waarvan geen verkopen in het kader van normale handelstransacties bekend waren, werd het gewogen gemiddelde van de VAA-kosten en de winst van alle transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt erbij opgeteld.

3.3.3.   Uitvoerprijs

(77)

De uitvoer naar de Unie door de producenten-exporteurs vond hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers, hetzij via verbonden ondernemingen plaats.

(78)

Voor de producenten-exporteurs die het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie hadden uitgevoerd, en voor producenten-exporteurs die het betrokken product via in een derde land gevestigde verbonden ondernemingen naar de Unie hadden uitgevoerd, was de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening de voor het betrokken product met het oog op uitvoer naar de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(79)

Voor de producenten-exporteurs die het betrokken product via als importeur optredende verbonden ondernemingen naar de Unie hadden uitgevoerd, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de Unie was doorverkocht. In dit geval zijn prijscorrecties toegepast voor alle tussen invoer en doorverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van VAA-kosten en een redelijke winst.

3.3.4.   Vergelijking

(80)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek.

(81)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. De uitvoerprijs werd gecorrigeerd voor commissies van de verbonden handelaar in een derde land (zie overweging 78).

(82)

Er werden correcties toegepast met betrekking tot de normale waarde en de uitvoerprijs voor de kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, kredietkosten, bankkosten en omrekeningskosten, indien van toepassing, en kortingen, met inbegrip van uitgestelde kortingen, voor zover deze van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(83)

Op basis van een door kruislingse controle op afstand verkregen bewijs werd vastgesteld dat de bevindingen van de kruislingse controle met betrekking tot de verbonden onderneming van Jindal India in een derde land, zoals uiteengezet in de overwegingen 32 tot en met 35, ook van invloed waren op bepaalde verkopen in de Unie van de Jindal Indonesia Group. Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening werden de beschikbare gegevens gebruikt om de met deze onderneming verband houdende informatie aan te vullen. Hetzelfde geldt voor de ontbrekende informatie met betrekking tot de IRNC Group als bedoeld in de overwegingen 61 tot en met 63.

3.3.5.   Dumpingmarges

(84)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(85)

De mate van medewerking werd in dit geval hoog geacht, aangezien de uitvoer van de medewerkende producenten-exporteurs goed was voor meer dan 90 % van de totale invoer uit Indonesië tijdens het onderzoektijdvak. Op basis hiervan heeft de Commissie de residuele dumpingmarge vastgesteld op het niveau van de medewerkende producent-exporteur met de hoogste dumpingmarge.

(86)

De voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn derhalve als volgt:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Jindal Group

20,2 %

IRNC group

19,9 %

Alle andere ondernemingen

20,2 %

4.   SCHADE

4.1.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(87)

Het soortgelijke product werd tijdens het onderzoektijdvak door dertien de Commissie bekende producenten in de Unie geproduceerd. Zij vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(88)

De totale productie in de Unie tijdens het onderzoektijdvak werd vastgesteld op ongeveer 3,1 miljoen ton. De Commissie heeft dit cijfer vastgesteld op basis van alle beschikbare informatie met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, te weten de op afstand kruislings gecontroleerde antwoorden op de vragenlijsten die waren ontvangen van Eurofer en de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(89)

Zoals vermeld in overweging 8 werd een steekproef samengesteld van drie producenten in de Unie die meer dan 60 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigden. Alle producenten zijn verticaal geïntegreerde producenten.

4.2.   Verbruik in de Unie

(90)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld aan de hand van: a) de kruislings gecontroleerde gegevens van Eurofer betreffende de verkoop van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers, ongeacht of het rechtstreekse dan wel onrechtstreekse verkoop betrof, gedeeltelijk kruislings gecontroleerd bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, en b) de invoer van het onderzochte product in de Unie uit alle derde landen zoals gerapporteerd in Eurostat.

(91)

Het verbruik in de Unie ontwikkelde zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (ton)

 

2017

2018

2019

OT

Verbruik in de Unie

3 873 092

3 717 114

3 442 541

3 206 766

Index

100

96

89

83

Bron: Eurofer, in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en Eurostat.

(92)

Tijdens de beoordelingsperiode is het verbruik in de Unie met 17 % afgenomen.

4.3.   Invoer uit de betrokken landen

4.3.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van invoer uit de betrokken landen

(93)

De Commissie heeft onderzocht of de invoer van SSCR van oorsprong uit de betrokken landen overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening cumulatief moest worden beoordeeld.

(94)

Volgens die bepaling wordt de invoer uit meer dan één land uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld dat:

a)

de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, en de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is, en

b)

een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gezien de concurrentievoorwaarden tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product van de Unie, passend is.

(95)

De dumpingmarges die met betrekking tot de invoer uit elk van de twee betrokken landen werden vastgesteld, zijn samengevat in de overwegingen 57 en 86. Ze liggen alle boven de “minimumdrempel” als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de basisverordening.

(96)

De uit elk van de twee betrokken landen ingevoerde hoeveelheden waren niet te verwaarlozen. Het marktaandeel lag tijdens het onderzoektijdvak op 3,4 % voor India en 2,8 % voor Indonesië.

(97)

De concurrentievoorwaarden tussen de met dumping ingevoerde producten uit elk van de twee betrokken landen en tussen deze en het soortgelijke product van de Unie waren vergelijkbaar. SSCR van oorsprong uit India en Indonesië concurreerden namelijk niet alleen met elkaar bij invoer voor verkoop op de markt in de Unie, maar ook met het soortgelijke product dat door de bedrijfstak in de Unie werd geproduceerd, aangezien al deze producten aan vergelijkbare categorieën afnemers worden verkocht.

(98)

Derhalve werd aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening voldaan en werd de betrokken invoer voor de schadevaststelling cumulatief beoordeeld.

4.3.2.   Volume en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen

(99)

De Commissie heeft de omvang van de invoer vastgesteld aan de hand van gegevens van Eurostat. Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld door het invoervolume te vergelijken met het verbruik in de Unie.

(100)

De invoer uit de betrokken landen ontwikkelde zich in de betrokken periode als volgt:

Tabel 2

Volume (ton) en marktaandeel van de invoer

 

2017

2018

2019

OT

India

114 865

120 729

105 359

108 885

Index

100

105

92

95

Marktaandeel

3,0 %

3,2 %

3,1 %

3,4 %

Index

100

110

103

114

Indonesië

13 830

34 648

72 739

89 131

Index

100

251

526

644

Marktaandeel

0,4 %

0,9 %

2,1 %

2,8 %

Index

100

261

592

778

Totaal betrokken landen

128 695

155 377

178 098

198 016

Index

100

121

138

154

Marktaandeel

3,3 %

4,2 %

5,2 %

6,2 %

Index

100

126

156

186

Bron: Eurostat.

(101)

De invoer uit de betrokken landen steeg in de beoordelingsperiode met 54 %, waardoor het gezamenlijke marktaandeel ervan kon worden vergroot van 3,3 % in 2017 tot 6,2 % in het OT. Deze stijging, zowel wat de omvang van de invoer als wat het marktaandeel betreft, kan worden toegeschreven aan de invoer uit Indonesië — waarvan het invoervolume in de beoordelingsperiode bijna 6,5 keer zo groot werd en waarvan het marktaandeel van 0,4 % tot 2,8 % steeg. De invoer uit India steeg van 2017 tot en met 2018, maar vertoonde daarna een daling. Dit resulteerde tijdens de beoordelingsperiode over het geheel gezien in een daling in absolute termen. Op 1 februari 2019 maakte de Commissie een verordening tot instelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde staalproducten bekend (6). India kreeg voor het onderzochte product een specifiek tariefcontingent toegewezen, waarbij de invoer waarop het contingentrecht van toepassing was, tot een lager niveau dan het niveau van 2018 werd beperkt. Aangezien Indonesië niet aan een landgebonden tariefcontingent maar aan het contingent voor alle andere landen was onderworpen, werd de invoer uit het land niet zo beperkt als de invoer uit India. De daling van de invoer uit India was echter minder scherp doordat het verbruik in de Unie over het geheel genomen daalde en het marktaandeel van India van 3 % in 2017 tot 3,4 % in het OT derhalve nog steeds licht steeg.

4.3.3.   Prijzen van de invoer uit de betrokken landen en prijsonderbieding

(102)

De Commissie heeft de prijzen van de invoer vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat. De gewogen gemiddelde prijzen van de invoer uit de betrokken landen ontwikkelden zich in de betrokken periode als volgt:

Tabel 3

Prijzen van de invoer uit de betrokken landen (EUR/ton)

 

2017

2018

2019

OT

India

2 080

2 173

2 075

2 073

Index

100

104

100

100

Indonesië

1 818

1 923

1 917

1 962

Index

100

106

105

108

Gemiddelde van de betrokken landen

2 052

2 117

2 010

2 023

Index

100

103

98

99

Bron: Eurostat.

(103)

In het geval van India stegen de gemiddelde invoerprijzen van 2017 tot 2018 met 4 %, maar bleven zij bij beschouwing van de beoordelingsperiode in haar geheel stabiel, terwijl zij voor Indonesië stegen met 8 %. Niettemin lagen de gemiddelde invoerprijzen uit beide betrokken landen gedurende de gehele beoordelingsperiode consequent lager dan de prijzen van de producenten in de Unie (zie tabel 7).

(104)

De Commissie heeft de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:

a)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort die door de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening werd gebracht aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

b)

de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijs per productsoort die door de medewerkende producenten-exporteurs in de betrokken landen werd berekend aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-basis, met de nodige correcties voor kosten na invoer.

(105)

De prijzen werden vergeleken per productsoort voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, en met aftrek van kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Hieruit bleken onderbiedingsmarges van 4,8 % en 13,4 % voor de Indiase producenten-exporteurs en 12,0 % en 12,4 % voor de Indonesische producenten-exporteurs.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(106)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie van de invoer met dumping een evaluatie van alle economische indicatoren die van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode.

(107)

Zoals in overweging 8 vermeld, is voor de vaststelling van mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef.

(108)

Voor de schadevaststelling maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van gegevens uit het antwoord van Eurofer op de vragenlijst met betrekking tot alle producenten in de Unie, waar nodig kruislings gecontroleerd aan de hand van de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. Beide reeksen gegevens werden kruislings op afstand gecontroleerd en bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(109)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit en hoogte van de dumpingmarge.

(110)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

4.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(111)

De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 4

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2017

2018

2019

OT

Totale productie in de Unie (ton)

3 708 262

3 640 429

3 379 817

3 111 804

Index

100

98

91

84

Productiecapaciteit (ton)

4 405 623

4 517 379

4 530 146

4 572 365

Index

100

103

103

104

Bezettingsgraad

84 %

81 %

75 %

68 %

Index

100

96

89

81

Bron: Eurofer.

(112)

Het productievolume van de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 16 % gedaald. De gerapporteerde capaciteitscijfers slaan op de feitelijke capaciteit, hetgeen inhoudt dat rekening is gehouden met in de bedrijfstak als standaard beschouwde correcties voor opstarttijden, onderhoud, knelpunten en andere normale onderbrekingen. Na de instelling van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van SSCR uit de Volksrepubliek China (“VRC”) en Taiwan in 2015 (7), begonnen sommige producenten in de Unie hun productiecapaciteit te moderniseren. Deze modernisering heeft in de beoordelingsperiode geleid tot een lichte toename van de productiecapaciteit met 4 %.

(113)

Door de combinatie van afgenomen productie en licht toegenomen capaciteit daalde de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode met 19 % en zakte deze in het OT tot onder 70 %.

4.4.2.2.   Verkoop en marktaandeel

(114)

De verkochte hoeveelheden en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 5

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2017

2018

2019

OT

Verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie (ton)

2 735 448

2 711 044

2 530 259

2 330 537

Index

100

99

92

85

Marktaandeel

70,6 %

72,9 %

73,5 %

72,7 %

Index

100

103

104

103

Bron: Eurofer en Eurostat.

(115)

Het volume van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie daalde tijdens de betrokken periode met 15 %.

(116)

De bedrijfstak van de Unie slaagde er echter in zijn marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode te handhaven en zelfs licht te vergroten met 2,1 procentpunten, aangezien de daling van het verbruik nog groter was dan de daling van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie, daar de verkoop in de Unie de invoer uit andere landen dan de betrokken landen gedeeltelijk verving.

4.4.2.3.   Groei

(117)

De bovenstaande cijfers met betrekking tot productie en verkoopvolume in absolute termen, waaruit een duidelijke dalende trend gedurende de beoordelingsperiode blijkt, tonen aan dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat was in absolute termen te groeien. Een lichte stijging van het verbruik was alleen mogelijk omdat de bedrijfstak van de Unie ervoor heeft gekozen om op de prijsdruk van de invoer met dumping te reageren door zijn verkoopprijzen te verlagen.

4.4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(118)

De werkgelegenheid en de productiviteit ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 6

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2017

2018

2019

OT

Aantal werknemers

13 411

13 495

13 968

13 660

Index

100

101

104

102

Productiviteit (ton per werknemer)

277

270

242

228

Index

100

98

88

82

Bron: Eurofer.

(119)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie in verband met de productie van SSCR is van 2017 tot en met 2019 met 4 % gestegen en vertoonde een daling van 2 procentpunten van 2019 tot het eind van het OT, wat neerkomt op een stijging met 2 % tijdens de beoordelingsperiode. Gezien de scherpe afname van de productie is de productiviteit van de arbeidskrachten in de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt in per werknemer (in voltijdequivalenten) geproduceerde ton per jaar, in de beoordelingsperiode aanzienlijk gedaald met 18 %.

4.4.2.5.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(120)

Alle dumpingmarges lagen aanzienlijk boven de minimumdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren niet verwaarloosbaar, gezien het volume en de prijzen van de invoer uit de betrokken landen.

(121)

De invoer van SSCR is reeds aan een antidumpingonderzoek onderworpen. De Commissie heeft vastgesteld dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in 2013 aanzienlijk werd beïnvloed door de invoer met dumping uit de VRC en Taiwan, hetgeen heeft geleid tot de instelling van definitieve antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer uit deze landen in oktober 2015 (8). Het was derhalve onwaarschijnlijk dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode meer dan marginaal door de genoemde dumpingpraktijken zou worden beïnvloed. Momenteel loopt een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van invoer van oorsprong uit de VRC en Taiwan (9).

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

4.4.3.1.   Prijzen en factoren die prijzen beïnvloeden

(122)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 7

Verkoopprijzen in de Unie

 

2017

2018

2019

OT

Gemiddelde prijs per eenheid (EUR/ton)

2 252

2 312

2 206

2 175

Index

100

103

98

97

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

1 958

2 064

2 019

2 013

Index

100

105

103

103

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(123)

Na een lichte stijging van 3 % van 2017 tot en met 2018, daalden de gemiddelde verkoopprijzen per eenheid tussen 2018 en het eind van het OT met 6 %, wat resulteerde in een daling met 3 % tijdens de beoordelingsperiode. In dezelfde periode vertoonden de productiekosten een gelijktijdige stijging van 5 %, waarna zij zich stabiliseerden op een kostenniveau dat 3 % hoger was dan aan het begin van de beoordelingsperiode. De kostenontwikkeling werd in belangrijke mate bepaald door prijsstijgingen van belangrijke grondstoffen, zoals nikkel en ferrochroom. Door de prijsdruk als gevolg van de invoer met dumping kon de bedrijfstak van de Unie deze kostenstijging niet doorberekenen in zijn verkoopprijzen en werd hij zelfs gedwongen zijn verkoopprijzen te verlagen.

4.4.3.2.   Loonkosten

(124)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 8

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2017

2018

2019

OT

Gemiddelde loonkosten per vte (EUR)

72 366

70 663

71 659

70 324

Index

100

98

99

97

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(125)

De gemiddelde loonkosten per werknemer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn in de beoordelingsperiode met 3 % gedaald. Hieruit blijkt dat de producenten in de Unie, in antwoord op de verslechterende marktomstandigheden, in staat waren de loonkosten te verlagen teneinde de schade van die verslechterende omstandigheden te beperken.

4.4.3.3.   Voorraden

(126)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Voorraden

 

2017

2018

2019

OT

Eindvoorraden (ton)

125 626

148 777

125 480

98 835

Index

100

118

100

79

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

5,54 %

6,53 %

6,09 %

5,13 %

Index

100

118

110

93

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(127)

In de beoordelingsperiode is het volume van de eindvoorraden met 21 % gedaald. Deze ontwikkeling volgde de daling van het productievolume. De meeste soorten van het soortgelijke product worden door de bedrijfstak van de Unie geproduceerd op basis van specifieke bestellingen van de gebruikers. De voorraden worden daarom niet als een belangrijke schade-indicator voor deze bedrijfstak beschouwd. Dit wordt ook bevestigd door een analyse van de ontwikkeling van de eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie. Zoals hierboven is aangegeven, schommelde deze indicator tijdens de beoordelingsperiode tussen 5 en 7 % van het productievolume van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

4.4.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen, en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 10

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2017

2018

2019

OT

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

7,6 %

6,0 %

1,5 %

0,4 %

Index

100

79

19

6

Kasstroom (EUR)

387 200 359

273 674 277

237 840 311

184 024 688

Index

100

71

61

48

Investeringen (EUR)

111 578 442

111 637 871

96 541 925

96 585 152

Index

100

100

87

87

Rendement van investeringen

20 %

15 %

6 %

4 %

Index

100

75

31

20

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(128)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet.

(129)

De totale winstgevendheid daalde van 7,6 % in 2017 tot 0,4 % in het OT. Zoals in punt 4.3.3 is uiteengezet, viel deze daling samen met de toename van de omvang van de invoer uit de betrokken landen en van hun marktaandeel tegen onderbiedingsprijzen.

(130)

Alle andere financiële indicatoren, d.w.z. kasstroom, investeringen en rendement op activa, volgden duidelijk dezelfde neerwaartse trend.

(131)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De kasstroom vertoonde in de beoordelingsperiode een voortdurende daling, wat in het OT resulteerde in een niveau dat 52 % lager lag dan aan het begin van het onderzoektijdvak.

(132)

Investeringen zijn de nettoboekwaarde van de activa. Na van 2017 tot en met 2018 stabiel te zijn gebleven, kan van 2018 tot en met 2019 een scherpe daling van 13 procentpunten worden waargenomen. Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen, die het afschrijvingsniveau van activa weergeeft. Het nam in de beoordelingsperiode voortdurend en scherp af, met 80 %.

(133)

De slechte financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie tussen 2017 en het onderzoektijdvak beperkten het vermogen van de bedrijfstak om kapitaal aan te trekken. De bedrijfstak van de Unie is kapitaalintensief en wordt gekenmerkt door aanzienlijke investeringen. Het rendement van investeringen tijdens de beoordelingsperiode is niet voldoende om dergelijke aanzienlijke investeringen te dekken.

4.5.   Conclusie inzake schade

(134)

Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Unie alleen kon reageren op de prijsdruk van de invoer met dumping uit India en Indonesië door zijn verkoopprijzen te verlagen, om zijn marktaandeel in de beoordelingsperiode te handhaven (en zelfs licht te vergroten). De gevolgen van de invoer met dumping hebben tijdens het onderzoektijdvak een neerwaarste druk op de prijzen in de zin van artikel 3, lid 3, van de basisverordening op de markt van de Unie veroorzaakt. De prijzen van de bedrijfstak van de Unie daalden in de beoordelingsperiode met 3 %, terwijl zij onder eerlijke concurrentievoorwaarden naar verwachting juist hadden moeten stijgen volgens een verhouding die vergelijkbaar is met de toename van de productiekosten, die met 3 % zijn gestegen. Deze situatie had ernstige gevolgen voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie, die tijdens de beoordelingsperiode met bijna 94 % daalde en tijdens het OT op een zeer laag en onhoudbaar niveau uitkwam.

(135)

Het verbruik in de Unie nam tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk af en zowel het verkoopvolume als het productievolume van de bedrijfstak van de Unie volgden deze trend. De productiecapaciteit nam marginaal toe, als gevolg van positieve vooruitzichten voor de bedrijfstak van de Unie na de instelling van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het onderzochte product van oorsprong uit de VRC en Taiwan in 2015.

(136)

Voor de producenten in de Unie was er in de beoordelingsperiode echter sprake van een scherpe daling van de productiviteit en de bezettingsgraad. Deze verslechterende cijfers kunnen slechts in beperkte mate worden verklaard door de geringe toename van de werkgelegenheid en de capaciteit, en werden voornamelijk veroorzaakt door de daling van het verbruik in de Unie en de gelijktijdige toename van de invoer uit de betrokken landen.

(137)

Het zijn echter de financiële indicatoren van de producenten in de Unie die de geleden schade volledig weergeven. De productiekosten van de bedrijfstak van de Unie stegen in de beoordelingsperiode, wat samen met een daling van de verkoopprijzen resulteerde in een daling van de winstgevendheid van 7,6 % in 2017 tot 0,4 % in het OT. Een soortgelijke negatieve ontwikkeling is te zien in relatie tot de andere financiële indicatoren: investeringen (– 13 %), rendement van investeringen (– 80 %) en kasstroom (– 52 %).

(138)

Dienovereenkomstig tonen de schade-indicatoren aan dat de bedrijfstak van de Unie in het OT aanmerkelijke schade leed, aangezien hij zijn verkoopprijzen verlaagde ondanks de stijgende productiekosten, wat heeft geleid tot een ineenstorting van zijn winstgevendheid, hetgeen negatieve gevolgen had voor de investeringen, het rendement van investeringen en de kasstroom.

(139)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie in dit stadium tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(140)

Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de betrokken landen aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie tevens onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping uit de betrokken landen, niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Deze factoren zijn: invoer uit derde landen, een daling van het verbruik, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, een stijging van de grondstofkosten en het prijs-concurrentiegedrag van de bedrijfstak van de Unie.

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(141)

De invoer uit de betrokken landen steeg in de beoordelingsperiode met meer dan 50 % en het marktaandeel ervan is bijna verdubbeld. Deze toename van het marktaandeel ging ten koste van de invoer uit derde landen. De laaggeprijsde invoer met dumping uit de betrokken landen leidde echter tot een prijsdruk op de bedrijfstak van de Unie. De prijzen van de invoer uit India en Indonesië lagen tijdens de beoordelingsperiode tussen 5 en 19 % onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Door deze invoerprijzen waren de producenten in de Unie niet alleen niet in staat de stijging van de grondstofkosten in hun prijzen weer te geven, maar werden zij zelfs gedwongen hun verkoopprijzen te verlagen om hun marktaandeel te behouden.

(142)

Als gevolg daarvan daalde de winstgevendheid van de producenten in de Unie, die zich in 2017 op een relatief hoog niveau bevond, tot bijna nul in het OT, wat een verder negatief effect had op alle financiële indicatoren van de betrokken ondernemingen.

(143)

Er is dus nog steeds een sterk oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit India en Indonesië en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   Invoer uit derde landen

(144)

Het volume en de prijzen van de invoer uit andere derde landen ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 11

Land

 

2017

2018

2019

OT

Taiwan

Volume (ton)

199 553

223 110

185 618

165 540

Index

100

112

93

83

Marktaandeel

5,2 %

6,0 %

5,4 %

5,2 %

Index

100

116

105

100

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 668

1 749

1 684

1 655

Index

100

105

101

99

Republiek Korea

Volume (ton)

147 696

165 812

160 947

164 882

Index

100

112

109

112

Marktaandeel

3,8 %

4,5 %

4,7 %

5,1 %

Index

100

117

123

135

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 859

1 944

1 860

1 853

Index

100

105

100

100

Zuid-Afrika

Volume (ton)

98 063

88 913

94 567

81 537

Index

100

91

96

83

Marktaandeel

2,5 %

2,4 %

2,7 %

2,5 %

Index

100

94

108

100

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 004

2 013

1 831

1 785

Index

100

100

91

89

Overige derde landen

Volume (ton)

563 637

372 858

293 052

266 255

Index

100

66

52

47

Marktaandeel

14,6 %

10,0 %

8,5 %

8,3 %

Index

100

69

58

57

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 051

2 345

2 319

2 407

Index

100

114

113

117

Totaal van alle derde landen behalve de betrokken landen

Volume (ton)

1 008 949

850 693

734 184

678 213

Index

100

84

73

67

Marktaandeel

26,1 %

22,9 %

21,3 %

21,1 %

Index

100

88

82

81

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 942

2 076

1 995

2 014

Index

100

107

103

104

Bron: Eurostat.

(145)

In de beoordelingsperiode daalde de invoer uit derde landen aanzienlijk in absolute hoeveelheden (met 33 %) en marktaandeel (van 26 % in 2017 tot 21 % in het OT).

(146)

Wat de afzonderlijke landen betreft, nam alleen de invoer uit Korea in de beoordelingsperiode toe, wat resulteerde in een lichte stijging van het marktaandeel ervan. Deze absolute toename van het marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode was echter marginaal (van 4,7 % tot 5,1 %). Hoewel de prijzen van de invoer uit Korea lager liggen dan die van de betrokken landen, is waarschijnlijk dat zij worden beïnvloed door het bestaan van verrekenprijzen, als gevolg van de band tussen de Koreaanse producent van roestvrij staal Samsung STS en de koudwalser Otelinox in de EU in Roemenië. Er kan geen conclusie worden getrokken ten aanzien van de vraag of deze invoer ook de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood, ook gezien de onbekende productmix van deze invoer.

(147)

Zoals is uiteengezet in overweging 121, geldt voor de invoer uit Taiwan momenteel een antidumpingrecht van 6,8 % (10). Momenteel loopt een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van invoer van oorsprong uit de VRC en Taiwan (11).

(148)

De invoer vanuit China lag in de gehele beoordelingsperiode op een zeer laag niveau. De invoer uit Taiwan vertoonde van 2017 tot en met 2018 een stijging met 12 %, maar daalde van 2018 tot en met het onderzoektijdvak met 26 %, waarbij deze invoer tijdens de beoordelingsperiode een marktaandeel van ongeveer 5 % behield. De gemiddelde prijs van de invoer uit Taiwan lag onder de gemiddelde prijzen van de invoer uit de betrokken landen. Aangezien de Commissie geen medewerking heeft ontvangen van de producenten in Taiwan in het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, beschikte zij niet over nadere gegevens over de Taiwanese invoerprijzen. Daarom kan niet worden uitgesloten dat deze invoer de bedrijfstak van de Unie extra schade heeft toegebracht. Echter, zelfs indien de invoer uit Taiwan heeft bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, nam die invoer tijdens de beoordelingsperiode met 17 % af en kon deze derhalve niet de oorzaak zijn geweest van de toenemende negatieve trends die in de schadeanalyse werden vastgesteld.

(149)

De Commissie is derhalve tot de voorlopige conclusie gekomen dat de invoer uit andere landen geen afbreuk doet aan het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit India en Indonesië en de materiële schade die de producenten in de Unie hebben geleden.

5.2.2.   Daling van het verbruik

(150)

Een aanzienlijke daling van het verbruik tijdens de beoordelingsperiode heeft een negatief effect gehad op een aantal schade-indicatoren, in het bijzonder op de verkoop- en productievolumes. Zoals uiteengezet in overweging 134 leed de bedrijfstak van de Unie echter eerder prijsschade dan schade in termen van volume. Ondanks een krimpende markt slaagden de producenten in de Unie erin hun marktaandeel licht te vergroten, door middel van hevige prijsconcurrentie met onredelijk geprijsde invoer met dumping, hetgeen resulteerde in een verslechtering van de winstgevendheid en de financiële indicatoren van de bedrijfstak van de Unie, zoals winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen.

(151)

Daarom heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de daling van het verbruik niet van dien aard was dat het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken.

5.2.3.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(152)

Het volume en de prijs van de uitvoer door de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 12

 

2017

2018

2019

OT

Volume van de uitvoer (ton)

450 587

450 687

410 840

374 378

Index

100

100

91

83

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 369

2 524

2 428

2 394

Index

100

107

102

101

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, Eurofer.

(153)

De uitvoer van de producenten in de Unie daalde in de beoordelingsperiode met 17 %, voornamelijk als gevolg van de maatregelen die de Verenigde Staten ten aanzien van het onderzochte product hebben ingesteld en de toegenomen concurrentie op derde markten met de Chinese verkoop en verkoop uit de betrokken landen. De uitgevoerde hoeveelheden waren echter beperkt in vergelijking met de totale omvang van de verkoop in de Unie, en waren goed voor ongeveer 13 % van het totale verkoopvolume ervan, en de gemiddelde uitvoerprijs was in de beoordelingsperiode constant hoger dan de prijzen op de markt van de Unie.

(154)

Op basis hiervan heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de gevolgen van de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie voor de geleden schade, indien daarvan al sprake was, marginaal waren.

5.2.4.   Effect van de grondstoffenprijzen

(155)

Niet-verbonden importeurs wezen op het probleem van de stijgende grondstofkosten (nikkel, ferrochroom) als een oorzaak van de schadesituatie voor de bedrijfstak van de Unie.

(156)

Een stijging van de grondstoffenprijzen is op zich geen bron van schade, omdat deze doorgaans gepaard gaat met een daaropvolgende stijging van de verkoopprijzen. De daling van de winstgevendheid van de producenten in de Unie en al hun financiële indicatoren is echter meer dan alleen een weerspiegeling van de stijgende productiekosten. Laaggeprijsde invoer heeft de prijzen op de markt van de Unie gedrukt en de producenten in de Unie niet alleen niet in staat gesteld de prijzen te verhogen om de stijging van de kosten te dekken, maar hen gedwongen hun prijzen zelfs te verlagen om een dreigend verlies van marktaandeel te voorkomen. Dit leidde tot een scherpe daling van hun winstcijfers, waarbij er sprake was van een daling tot break-even tijdens het onderzoektijdvak.

(157)

Op basis hiervan kwam de Commissie tot de voorlopige conclusie dat de stijging van bepaalde grondstoffenkosten als zodanig de bedrijfstak van de Unie geen schade heeft berokkend.

5.2.5.   Prijsbeleid van de producenten in de Unie

(158)

Een van de niet-verbonden importeurs voerde aan dat de interne concurrentie en het prijsbeleid van de producenten in de Unie hun verslechterende financiële situatie hebben veroorzaakt.

(159)

Het onderzoek heeft deze beweringen echter niet bevestigd. De invoer uit de betrokken landen werd consequent verkocht tegen prijzen die de bedrijfstak van de Unie onderboden, zodat de belangrijkste reden waarom de producenten in de Unie niet in staat zijn hun prijzen te verhogen en hun stijgende kosten te dekken, de prijsdruk van de invoer met dumping is. Dit argument werd derhalve afgewezen.

5.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(160)

Er is een oorzakelijk verband vastgesteld tussen de invoer met dumping uit India en Indonesië enerzijds en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade anderzijds. De toename van de omvang van de invoer met dumping uit de betrokken landen viel in de tijd samen met de verslechtering van de prestaties van de Unie tijdens de beoordelingsperiode. De bedrijfstak van de Unie had geen andere keus dan het door de invoer met dumping bepaalde prijsniveau te volgen om verlies aan marktaandeel te voorkomen. Dit resulteerde in een situatie waarin er voor de bedrijfstak van de Unie sprake was van een onhoudbaar winstniveau.

(161)

De Commissie constateerde dat andere factoren die mogelijk een effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie hebben gehad, de volgende zijn: invoer uit derde landen, een daling van het verbruik, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, de impact van de grondstofkosten, en het prijs-concurrentiegedrag van de bedrijfstak van de Unie.

(162)

De Commissie heeft onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en het schadelijk effect van de invoer met dumping. Het effect van de invoer uit derde landen, de daling van het verbruik, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, de impact van de grondstofprijzen, en het prijs-concurrentiegedrag van de producenten in de Unie ten aanzien van de negatieve ontwikkelingen van de bedrijfstak van de Unie in termen van met name winstgevendheid en financiële indicatoren was slechts beperkt.

(163)

In het licht van bovenstaande overwegingen heeft de Commissie voorlopig een oorzakelijk verband vastgesteld tussen de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden en de invoer met dumping uit de betrokken landen. De invoer met dumping uit de betrokken landen heeft een belangrijke bepalende invloed gehad op de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade. Het oorzakelijk verband werd niet door andere factoren, afzonderlijk of gezamenlijk bezien, afgezwakt.

6.   NIVEAU VAN DE MAATREGELEN

(164)

Om het niveau van de maatregelen te bepalen heeft de Commissie onderzocht of een recht lager dan de dumpingmarge toereikend zou zijn om de schade voor de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de invoer met dumping op te heffen.

6.1.   Prijsbederfmarge

(165)

De Commissie bepaalde eerst het bedrag aan rechten dat noodzakelijk was om de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade weg te nemen bij ontbreken van verstoringen als bedoeld in artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening. In dit geval zou de schade worden weggenomen als de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn om zijn productiekosten te dekken, met inbegrip van de kosten die voortvloeien uit multilaterale milieuovereenkomsten en de bijbehorende protocollen waarbij de Unie partij is, en uit de in bijlage Ia vermelde verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (“IAO”), en een redelijke winst (“streefwinst”) zou kunnen boeken.

(166)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening hield de Commissie bij de bepaling van de nagestreefde winst rekening met de volgende factoren: de mate van winstgevendheid vóór de toename van de invoer uit het betrokken land, de mate van winstgevendheid die vereist is ter dekking van alle kosten en investeringen, onderzoek en ontwikkeling (O&O) en innovatie, alsmede de onder normale mededingingsvoorwaarden te verwachten mate van winstgevendheid. Die winstmarge mag niet lager zijn dan 6 %.

(167)

De klager was van mening dat een redelijke streefwinst van 8,7 % moest worden vastgesteld, zoals in een eerder onderzoek naar de invoer van hetzelfde product uit de Volksrepubliek China en Taiwan werd gebruikt (12).

(168)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening heeft de Commissie een oordeel geformuleerd over een bewering van drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie met betrekking tot geplande investeringen die tijdens de beoordelingsperiode niet waren uitgevoerd. Op basis van de ontvangen bewijsstukken, die strookten met de boekhoudsystemen van de ondernemingen, heeft de Commissie die beweringen voorlopig aanvaard en de desbetreffende bedragen bij de winst van die producenten in de Unie opgeteld. De uiteindelijke streefwinstmarges varieerden bijgevolg tussen 8,82 % en 9,12 %.

(169)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quinquies, van de basisverordening heeft de Commissie tot slot de toekomstige kosten beoordeeld die voortvloeien uit multilaterale milieuovereenkomsten en de bijbehorende protocollen waarbij de Unie partij is, die de bedrijfstak van de Unie tijdens de periode van toepassing van de maatregel uit hoofde van artikel 11, lid 2, zal maken. De Commissie heeft op basis van de ingediende informatie, die werd ondersteund door de verslagleggingsinstrumenten en prognoses van de ondernemingen, kosten vastgesteld tussen 14,53 EUR/ton en 28,90 EUR/ton, in aanvulling op de werkelijke kosten voor het naleven van die verdragen tijdens het onderzoektijdvak. Dit verschil is toegevoegd aan de geen schade veroorzakende prijs.

(170)

Op basis hiervan berekende de Commissie een geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product voor de bedrijfstak van de Unie door de bovengenoemde streefwinstmarge toe te passen op de productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak en vervolgens per productsoort de correcties op grond van artikel 7, lid 2 quinquies, toe te passen.

(171)

De Commissie heeft vervolgens het schade opheffende prijsniveau bepaald door de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de betrokken landen per productsoort, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de gewogen gemiddelde, geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product dat in het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vrije markt van de Unie werd verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer.

(172)

Gezien de hoge mate van medewerking in India en Indonesië (respectievelijk 100 % en meer dan 90 %) werd de residuele prijsbederfmarge voor de betrokken landen vastgesteld op het niveau van de hoogste individuele prijsbederfmarge van de Indiase of Indonesische producent-exporteur, namelijk respectievelijk 34,6 % en 32,3 %.

(173)

Het resultaat van deze berekeningen is te vinden in onderstaande tabel.

Land

Onderneming

Dumpingmarge

Prijsbederfmarge

India

Jindal Stainless Limited en Jindal Stainless Hisar Limited

13,6 %

23,2 %

Chromeni Steels Private Limited

36,9 %

34,6 %

Alle andere ondernemingen

36,9 %

34,6 %

Indonesië

IRNC

19,9 %

32,3 %

Jindal Stainless Indonesia

20,2 %

31,8 %

Alle andere ondernemingen

20,2 %

32,3 %

6.2.   Onderzoek van de marge die toereikend is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen

(174)

Zoals uiteengezet in het bericht van inleiding, heeft de klager de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat er in India en Indonesië sprake is van verstoringen van de grondstoffenmarkt met betrekking tot het onderzochte product. Derhalve is overeenkomstig artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening onderzoek gedaan naar de vermeende verstoringen teneinde te beoordelen of in voorkomend geval een recht lager dan de dumpingmarge toereikend zou zijn om een einde te maken aan de schade.

(175)

Het bestaan van verstoringen van de grondstoffenmarkt in zowel India als Indonesië werd bevestigd door de informatie die werd verkregen door de antwoorden op de vragenlijst en tijdens de kruislingse controles op afstand van respectievelijk de Indiase en de Indonesische overheid.

(176)

Aangezien de prijsbederfmarge die was berekend voor de Indiase producent-exporteur Chromeni lager was dan de dumpingmarge, heeft de Commissie beoordeeld of er sprake is van verstoringen van de grondstoffenmarkt in verband met het betrokken product uit hoofde van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening. Uit het onderzoek is gebleken dat Chromeni de grondstof waarop de verstoring betrekking had, niet gebruikte. Bijgevolg hoefde de toepassing van artikel 7, leden 2 bis en 2 ter, van de basisverordening niet verder te worden onderzocht. Het recht voor Chromeni zal derhalve worden vastgesteld op basis van artikel 7, lid 2, van de basisverordening.

(177)

Wat India betreft, is voor de Jindal Group de marge die toereikend is om de schade weg te nemen hoger dan de dumpingmarge en wordt het onderzoek overeenkomstig artikel 7, lid 2 bis, derhalve niet voortgezet.

(178)

Met betrekking tot Indonesië was de Commissie van oordeel dat, aangezien de marges die toereikend zijn om de schade weg te nemen hoger zijn dan de dumpingmarges, het in dit stadium niet nodig was op dit aspect in te gaan.

6.3.   Conclusie

(179)

Op grond van bovenstaande beoordeling heeft de Commissie geconcludeerd dat het passend is het bedrag van de voorlopige rechten overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening vast te stellen. Bijgevolg moeten voorlopige antidumpingrechten zoals hieronder worden vastgesteld:

Land

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht

India

Jindal Stainless Limited en Jindal Stainless Hisar Limited

13,6 %

Chromeni Steels Private Limited

34,6 %

Alle andere ondernemingen

34,6 %

Indonesië

IRNC

19,9 %

Jindal Stainless Indonesia

20,2 %

Alle andere ondernemingen

20,2 %

7.   BELANG VAN DE UNIE

(180)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of duidelijk kon worden geconcludeerd dat het niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen te nemen, ondanks de vaststelling van schade veroorzakende dumping. Het belang van de Unie werd vastgesteld op basis van een beoordeling van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

7.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(181)

De bedrijfstak van de Unie bestaat uit 13 producenten die in verschillende lidstaten zijn gevestigd, en verschaft met betrekking tot het onderzochte product rechtstreeks werk aan 13 660 werknemers. Geen van de producenten in de Unie had bezwaar tegen de opening van het onderzoek. Zoals hierboven bij de analyse van de schade-indicatoren in punt 4 is aangetoond, verslechterde de situatie van de gehele bedrijfstak van de Unie en werd de bedrijfstak geconfronteerd met de negatieve gevolgen van de invoer met dumping.

(182)

Verwacht wordt dat de instelling van voorlopige antidumpingrechten de eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie zal herstellen, een einde zal maken aan de prijsdruk en de bedrijfstak van de Unie in staat zal stellen zijn stijgende productiekosten te dekken en zijn financiële situatie te verbeteren ondanks de gederfde verkoop als gevolg van een krimpende markt. Dit zou de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie doen stijgen tot het niveau dat noodzakelijk wordt geacht voor deze kapitaalintensieve industrie. De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden als gevolg van de invoer met dumping uit de betrokken landen. Er zij aan herinnerd dat een aantal essentiële schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een negatieve trend liet zien. Met name de indicatoren met betrekking tot de financiële prestaties van de producenten in de Unie werden ernstig beïnvloed. Het is daarom belangrijk dat de prijzen worden opgetrokken tot een niveau waarbij de dumping- of althans de schademarge wordt geneutraliseerd, zodat alle producenten onder eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie actief kunnen zijn.

(183)

Derhalve is de voorlopige conclusie dat de instelling van antidumpingrechten in het belang van de bedrijfstak van de Unie is, aangezien deze daardoor zou kunnen herstellen van de effecten van de aangetroffen schadeveroorzakende dumping.

7.2.   Belang van de niet-verbonden importeurs en gebruikers

(184)

Drie belanghebbenden maakten zich bekend als niet-verbonden importeurs. Slechts twee van hen hebben echter de desbetreffende vragenlijst beantwoord en verder aan de procedure meegewerkt.

(185)

Vervolgens voerde de klager aan dat een van de twee bovengenoemde belanghebbenden niet als niet-verbonden importeur had mogen worden beschouwd, aangezien hij als agent voor sommige producenten-exporteurs van het onderzochte product werkt.

(186)

In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de betrokken onderneming inderdaad gedeeltelijk werkzaam was in de hoedanigheid van agent van de Jindal Group. Hij was echter ook betrokken bij de regelmatige aankopen ten invoer van het onderzochte product, die hij later doorverkocht aan de afnemers in de Unie. Het argument van Eurofer werd daarom voorlopig afgewezen.

(187)

Beide medewerkende importeurs wezen op mogelijke negatieve gevolgen van antidumpingmaatregelen, zoals een gebrek aan aanbod, slechtere dienstverlening, stijgende prijzen en een slechtere kwaliteit van materiaal die volgens hen het gevolg zouden zijn van beperkte concurrentie op de markt van de Unie.

(188)

Daarnaast voerde een van de importeurs aan dat de producten van Jindal van een superieure kwaliteit zijn die niet door producenten in de Unie kan worden vervangen of geëvenaard.

(189)

Ondanks mogelijke antidumpingmaatregelen heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat er in de Unie een gezond concurrentieniveau zal blijven bestaan, aangezien er 13 producenten van het onderzochte product in de Unie zijn, waarvan sommige niet aan de klacht hebben deelgenomen. Bovendien is de invoer uit derde landen nog steeds goed voor meer dan 20 % van de markt. De potentiële negatieve gevolgen die de importeurs hebben aangegeven, zullen zich daarom waarschijnlijk niet voordoen.

(190)

Antidumpingmaatregelen zijn niet bedoeld om de markt van de Unie voor de betrokken landen te sluiten, maar zijn erop gericht de prijzen tot een redelijk niveau te verhogen. Daarom wordt verwacht dat de toegang tot producten van beweerdelijk hogere kwaliteit blijft bestaan.

(191)

De maatregelen zouden importeurs ook in staat stellen prijzen door te berekenen aan hun afnemers, waardoor de winstgevendheid van de importeurs naar verwachting niet negatief zal worden beïnvloed. Het productengamma en de kwaliteit van de dienstverlening zullen naar verwachting niet minder worden — integendeel, door bescherming tegen invoer met dumping kan de bedrijfstak van de Unie nieuwe investeringen doen en zijn kwaliteit verbeteren.

(192)

De importeurs voerden ook aan dat antidumpingmaatregelen de producenten in de Unie overmatig zouden beschermen, aangezien ten aanzien van het onderzochte product reeds vrijwaringsmaatregelen van toepassing zijn.

(193)

De vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van staal (13) zijn echter tijdelijk en bieden een ander soort bescherming dan antidumpingmaatregelen, die gericht zijn tegen oneerlijke prijsstelling. De voorlopige bevindingen van de Commissie bevestigden dat de belangrijkste oorzaak van de schade voor de bedrijfstak van de Unie niet een enorme toename van de omvang van de invoer is, maar de prijsonderbieding ervan, waardoor de prijzen op de markt van de Unie onder druk komen te staan.

(194)

De enige gebruiker die zich in de procedure heeft gemeld, heeft geen opmerkingen gemaakt over het belang van de Unie. De onderneming had alleen argumenten met betrekking tot de reikwijdte van de productomschrijving die voorwerp is van de maatregelen zoals beschreven in punt 2.

(195)

In het voorlopige stadium concludeerde de Commissie derhalve dat de gevolgen van een mogelijke instelling van rechten voor importeurs en gebruikers niet opwegen tegen de positieve effecten van de maatregelen voor de bedrijfstak van de Unie.

7.3.   Conclusie inzake belang van de Unie

(196)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de voorlopige conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen waren om aan te nemen dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om in dit stadium van het onderzoek maatregelen in te stellen ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen.

8.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(197)

Gelet op de conclusies van de Commissie inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie, dienen voorlopige maatregelen te worden ingesteld ten aanzien van de invoer van gewalste platte producten van roestvrij staal, enkel koud gewalst, van oorsprong uit India en Indonesië, om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

(198)

Er moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld ten aanzien van de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië, en daarbij moet de regel van het laagste recht in artikel 7, lid 2, van de basisverordening worden gevolgd. De Commissie heeft de schademarges en de dumpingmarges vergeleken (overweging 173). Het bedrag van de rechten werd vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, of van de schademarge indien deze lager is.

(199)

Op basis van het voorgaande moeten de voorlopige antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt worden vastgesteld:

Land

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht

India

Jindal Stainless Limited en Jindal Stainless Hisar Limited

13,6 %

Chromeni Steels Private Limited

34,6 %

Alle andere ondernemingen

34,6 %

Indonesië

IRNC

19,9 %

Jindal Stainless Indonesia

20,2 %

Alle andere ondernemingen

20,2 %

(200)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de voorlopige bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen is vastgesteld. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen en geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Op het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen verbonden zijn, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(201)

Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (14). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waarmee kan worden aangetoond dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een verordening over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(202)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

(203)

Om het risico op ontwijking als gevolg van het grote verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de juiste toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur overleggen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. De factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vastgestelde vereisten. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, wordt onderworpen aan het antidumpingrecht dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen”.

(204)

Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over deze factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele antidumpingrechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en kunnen zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte te controleren en te waarborgen dat het recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving.

(205)

Indien de uitvoer door een van de ondernemingen waarvoor een lager individueel recht geldt, met name na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan een onderzoek naar ontwijking worden geopend, mits aan de voorwaarden hiervoor is voldaan. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is een individueel recht of individuele rechten in te trekken en in plaats daarvan een voor het gehele land geldend recht in te stellen.

9.   REGISTRATIE

(206)

Zoals vermeld in overweging 3 heeft de Commissie de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië onderworpen aan registratie. De registratie vond plaats om het mogelijk te maken met terugwerkende kracht rechten te innen overeenkomstig artikel 10, lid 4, van de basisverordening.

(207)

In het licht van de voorlopige bevindingen moet de registratie van de invoer worden gestaakt.

(208)

In dit stadium van de procedure is geen besluit genomen over een mogelijke toepassing met terugwerkende kracht van antidumpingmaatregelen. Een dergelijk besluit zal in het definitieve stadium worden genomen.

10.   INFORMATIE OVER VOORLOPIGE MAATREGELEN

(209)

Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de belanghebbenden op de hoogte gesteld van de voorgenomen instelling van voorlopige rechten. Deze informatie is ook openbaar gemaakt op de website van DG Handel. Belanghebbenden hebben drie werkdagen de tijd gekregen om opmerkingen in te dienen over de juistheid van de berekeningen die specifiek aan hen zijn meegedeeld.

(210)

De Indiase overheid, één producent-exporteur in India en twee producenten-exporteurs in Indonesië hebben opmerkingen ingediend. De Commissie heeft rekening gehouden met de opmerkingen die werden geacht verschrijvingen te betreffen en de marges in voorkomend geval dienovereenkomstig gecorrigeerd.

11.   SLOTBEPALINGEN

(211)

Met het oog op een behoorlijk bestuur nodigt de Commissie de belanghebbenden uit schriftelijk te reageren en/of binnen een vaste termijn een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

(212)

De bevindingen betreffende de instelling van voorlopige rechten zijn voorlopig en kunnen in het definitieve stadium van het onderzoek worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten van roestvrij staal, enkel koud gewalst, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7219 31 00, 7219 32 10, 7219 32 90, 7219 33 10, 7219 33 90, 7219 34 10, 7219 34 90, 7219 35 10, 7219 35 90, 7219 90 20, 7219 90 80, 7220 20 21, 7220 20 29, 7220 20 41, 7220 20 49, 7220 20 81, 7220 20 89, 7220 90 20 en 7220 90 80, van oorsprong uit India en Indonesië.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

Land

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

India

Jindal Stainless Limited

13,6 %

C654

Jindal Stainless Hisar Limited

13,6 %

C655

Chromeni Steels Private Limited

34,6 %

C656

Alle andere Indiase ondernemingen

34,6 %

C999

Indonesië

IRNC

19,9 %

C657

Jindal Stainless Indonesia

20,2 %

C658

Alle andere Indonsesische ondernemingen

20,2 %

C999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: “Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Bij het in de Unie in het vrije verkeer brengen van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Belanghebbenden moeten hun schriftelijke opmerkingen inzake deze verordening binnen 15 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening bij de Commissie indienen.

2.   Belanghebbenden die om een hoorzitting bij de Commissie willen verzoeken, moeten dit binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening doen.

3.   Belanghebbenden die willen worden gehoord door de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures, moeten binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening hiertoe een verzoek indienen. De raadadviseur-auditeur beoordeelt buiten deze termijn ingediende verzoeken en kan in voorkomend geval besluiten die verzoeken te aanvaarden.

Artikel 3

1.   De douaneautoriteiten wordt opgedragen de bij artikel 1, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/370 van de Commissie van 1 maart 2021 ingestelde registratie van de invoer te beëindigen.

2.   Gegevens die zijn verzameld met betrekking tot producten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor invoer ten verbruik in de EU zijn aangegeven, moeten worden bewaard tot eventuele definitieve maatregelen in werking treden of tot deze procedure is beëindigd.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië (PB C 322 van 30.9.2020, blz. 17).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/370 van de Commissie van 1 maart 2021 tot onderwerping van de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië aan registratie (PB L 71 van 2.3.2021, blz. 18).

(4)  Beschikbaar op https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2484

(5)  Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (PB C 86 van 16.3.2020, blz. 6).

(6)  PB L 31 van 1.2.2019, blz. 27.

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 224 van 27.8.2015, blz. 10).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 224 van 27.8.2015, blz. 10).

(9)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB C 280 van 25.8.2020, blz. 6).

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 224 van 27.8.2015, blz. 10). Eén onderneming, Cia Far Industrial Factory Co., Ltd, kreeg een antidumpingrecht van 0 %.

(11)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB C 280 van 25.8.2020, blz. 6).

(12)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 224 van 27.8.2015, blz. 10).

(13)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/159 van de Commissie van 31 januari 2019 tot instelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde staalproducten (PB L 31 van 1.2.2019, blz. 27).

(14)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.


BESLUITEN

28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/90


BESLUIT (GBVB) 2021/855 VAN DE RAAD

van 27 mei 2021

tot wijziging van Besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 31 mei 2013 Besluit 2013/255/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 28 mei 2020 Besluit (GBVB) 2020/719 (2) vastgesteld, waarbij de in Besluit 2013/255/GBVB vastgestelde beperkende maatregelen werden verlengd tot en met 1 juni 2021.

(3)

Op basis van een evaluatie van Besluit 2013/255/GBVB moeten de daarin vervatte beperkende maatregelen worden verlengd tot en met 1 juni 2022.

(4)

De vermeldingen betreffende 25 natuurlijke personen en drie entiteiten in de lijst van natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen in bijlage I bij Besluit 2013/255/GBVB moeten worden geactualiseerd.

(5)

De vermeldingen betreffende vijf overleden personen moeten worden geschrapt van de lijst van natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen in bijlage I bij Besluit 2013/255/GBVB.

(6)

Besluit 2013/255/GBVB moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2013/255/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 34 wordt vervangen door:

“Artikel 34

Dit besluit is van toepassing tot en met 1 juni 2022. Het wordt voortdurend geëvalueerd. Het kan zo nodig worden verlengd of gewijzigd indien de Raad van oordeel is dat de doelstellingen ervan niet zijn bereikt.”;

2)

bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

P. SIZA VIEIRA


(1)  Besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 147 van 1.6.2013, blz. 14).

(2)  Besluit (GBVB) 2020/719 van de Raad van 28 mei 2020 tot wijziging van Besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 168 van 29.5.2020, blz. 66).


BIJLAGE

Bijlage I bij Besluit 2013/255/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

in afdeling A (Personen) worden de volgende vermeldingen geschrapt:

115.

Generaal Ali Habib MAHMOUD;

153.

Waleed AL MO’ALLEM;

180.

Ahmad AL-QADRI;

274.

Nader QALEI;

281.

Mohammad Maen Zein Jazba AL-ABIDIN;

2)

in afdeling A (Personen) vervangen de volgende vermeldingen de overeenkomstige vermeldingen in de lijst:

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van opneming op de lijst

“14.

Brigadegeneraal Mohammed BILAL

(ook bekend als luitenant-kolonel Muhammad Bilal)

Geslacht: mannelijk

Verleent als hoge functionaris van de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht steun aan het Syrische regime en is verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking. Hij heeft ook banden met het Scientific Studies Research Centre (SSRC).

21.10.2014

22.

Ihab MAKHLOUF

(ook bekend als Ehab, Iehab)

(ايهاب مخلوف)

Geboortedatum: 21.1.1973;

Geboorteplaats: Damascus, Syrië;

Paspoortnummer: N002848852;

Geslacht: mannelijk

Belangrijk zakenman in Syrië. Hij heeft zakenbelangen in diverse Syrische ondernemingen en entiteiten, onder meer Ramak Construction Co en Syrian International Private University for Science and Technology (SIUST).

Hij is een invloedrijk lid van de familie Makhlouf en heeft nauwe banden met de familie Assad; neef van president Bashar al-Assad. In 2020 nam Ihab Makhlouf de bedrijfsactiviteiten van Rami Makhlouf over en verleende de Syrische regering hem de contracten om de taxfreemarkten in het hele land te exploiteren en te beheren.

23.5.2011

48.

Samir HASSAN

(سمير حسن)

Geslacht: mannelijk

Vooraanstaand zakenman in Syrië met belangen en/of activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie. Hij heeft belangen en/of grote invloed in Amir Group en Cham Holding, twee conglomeraten met belangen in de sectoren vastgoed, toerisme, transport en financiën. Voorzitter van de Syrian-Russian business council.

Samir Hassan steunt door middel van donaties in contant geld de oorlogsinspanningen van het Syrische regime.

Samir Hassan heeft banden met personen die profiteren van of steun verlenen aan het regime. Hij heeft met name banden met Rami Makhlouf en Issam Anbouba, die door de Raad op de lijst zijn geplaatst, en heeft profiteert van het Syrische regime.

27.9.2014

61.

George CHAOUI

(جورج شاوي)

Geslacht: mannelijk

Lid van het elektronisch leger van Syrië (inlichtingendienst van de landmacht). Betrokken bij het gewelddadige optreden en de aanmoediging tot geweld tegen de burgerbevolking in heel Syrië.

14.11.2011

78.

Ali BARAKAT

(ook bekend als Barakat Ali Barakat)

( علي بركات; بركات علي بركات)

Geslacht: mannelijk

Als militair betrokken bij de geweldplegingen in Homs. Dient momenteel in de 30e mobiele-infanteriedivisie van de Republikeinse Garde.

1.12.2011

96.

Brigadegeneraal Jamal YUNES

(ook bekend als Younes)

(جمال يونس)

Functie: bevelhebber van het 555e regiment;

Geslacht: mannelijk

Gaf militairen het bevel te schieten op demonstranten in Mo’adamiyeh.

Hoofd van het militair veiligheidscomité in Hama in 2018.

23.1.2012

114.

Emad Abdul-Ghani SABOUNI

(ook bekend als Imad Abdul Ghani Al Sabuni)

(عماد عبدالغني صابوني)

Geboortedatum: 1964;

Geboorteplaats: Damascus, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Was tot ten minste april 2014 minister van Telecommunicatie en Technologie. Als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het Syrische regime. In juli 2016 benoemd als hoofd van het bureau planning en internationale samenwerking (PICC). Het PICC is een regeringsinstantie die bij het kabinet van de premier hoort en met name de vijfjarenplannen opstelt die de algemene richtsnoeren voor het economisch en ontwikkelingsbeleid van de regering bevatten.

27.2.2012

117.

Adnan Hassan MAHMOUD

(عدنان حسن محمود)

Geboortedatum: 1966;

Geboorteplaats: Tartous, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Voormalig ambassadeur van Syrië in Iran tot 2020. Voormalig minister van Informatie, in functie na mei 2011. Als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het Syrische regime.

23.9.2011

132.

Brigadegeneraal Abdul-Salam Fajr MAHMOUD

(عبدالسلام فجر محمود)

Geboortedatum: 1959;

Geslacht: mannelijk

Sinds december 2020 hoofd van het veiligheidscomité van de zuidelijke regio. Voormalig hoofd van de afdeling Bab Touma (Damascus) van de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht. Voormalig hoofd van de afdeling onderzoek van inlichtingen van de militaire luchthaven van Mezze. Verantwoordelijk voor de foltering van in hechtenis gehouden opponenten. Voorwerp van een internationaal aanhoudingsbevel voor “medeplichtigheid aan foltering”, “medeplichtigheid aan misdaden tegen de menselijkheid” en “medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden”.

24.7.2012

134.

Kolonel Qusay Ibrahim MIHOUB

(قصي إبراهيم ميهوب )

Geboortedatum: 1961;

Geboorteplaats: Derghamo, Jableh, Latakia, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Hoge officier bij de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht. Voormalig hoofd van de afdeling Dera’a van de inlichtingendienst van de luchtmacht (van Damascus naar Dera’a gestuurd bij het begin van de betogingen in Dera’a). Verantwoordelijk voor de foltering van in hechtenis gehouden opponenten en de gewelddadige onderdrukking van vreedzame demonstraties in de zuidelijke regio.

24.7.2012

137.

Brigadegeneraal Ibrahim MA’ALA

(ook bekend als Maala, Maale, Ma’la)

( معلى;معلا (ابراهيم

Geslacht: mannelijk

Hoofd van afdeling 285 (Damascus) van het directoraat algemene inlichtingen (heeft eind 2011 brigadegeneraal Hussam Fendi vervangen). Verantwoordelijk voor de foltering van in hechtenis gehouden opponenten.

24.7.2012

139.

Generaal-majoor Hussam LUQA

(ook bekend als Husam, Housam, Houssam; Louqa, Louca, Louka, Luka)

(حسام لوقا)

Geboortedatum: 1964;

Geboorteplaats: Damascus, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Voormalig hoofd van het veiligheidscomité van de zuidelijke regio (2018-2020). Voormalig hoofd van het directoraat algemene veiligheid. Generaal-majoor. Was van april 2012 tot en met 2 december 2018 hoofd van de afdeling Homs van het directoraat politieke veiligheid (opvolger van brigadegeneraal Nasr al-Ali). Sinds 3 december 2018 hoofd van het directoraat politieke veiligheid. Verantwoordelijk voor de foltering van in hechtenis gehouden opponenten.

24.7.2012

140.

Brigadegeneraal Taha TAHA

(طه طه)

Geslacht: mannelijk

Adjunct-assistent van het hoofd van de divisie politieke veiligheid. Voormalige verantwoordelijke voor de standplaats Latakia van het directoraat politieke veiligheid. Verantwoordelijk voor de foltering van in hechtenis gehouden opponenten.

24.7.2012

144.

Generaal-majoor Ahmed AL-JARROUCHEH (ook bekend als Ahmad; al-Jarousha, al-Jarousheh, al-Jaroucha, al-Jarouchah, al-Jaroucheh)

(احمد الجروشة)

Geboortedatum: 1957;

Geslacht: mannelijk

Voormalig hoofd van de externe afdeling van de algemene inlichtingendienst (afdeling 279). In die hoedanigheid verantwoordelijk voor het apparaat van de algemene inlichtingendienst in Syrische ambassades.

24.7.2012

146.

Generaal Ghassan Jaoudat ISMAIL

(ook bekend als Ismael)

(غسان جودت اسماعيل)

Geboortedatum: 1960;

Geboorteplaats: Junaynat Ruslan - Darkouch, regio Tartous, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Sinds 2019 hoofd van de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht. Voormalig adjunct-directeur van het directoraat inlichtingen van de luchtmacht en voorheen verantwoordelijk voor de afdeling missies van de inlichtingendienst van de luchtmacht, die, in samenwerking met de afdeling bijzondere operaties, de elitetroepen van de inlichtingendiensten van de luchtmacht beheert; die troepen spelen een belangrijke rol in de onderdrukking door het Syrische regime. In die hoedanigheid behoort Ghassan Jaoudat Ismail tot de hoogste militaire verantwoordelijken die rechtstreeks uitvoering geven aan de gewelddadige onderdrukking van opponenten door het Syrische regime en aan praktijken om burgers te laten verdwijnen.

24.7.2012

147.

Generaal-majoor Amer AL-ACHI

(ook bekend als Amer Ibrahim al-Achi; Amis al Ashi; Ammar Aachi; Amer Ashi)

(عامر ابراهيم العشي)

Geslacht: mannelijk

Voormalig gouverneur van het gouvernement Sweida, benoemd door president Bashar al-Assad in juli 2016. Voormalig hoofd van de afdeling inlichtingen van de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht (2012-2016). Door zijn functies in de inlichtingendienst van de luchtmacht is Amer al-Achi betrokken bij de onderdrukking van Syrische opponenten.

24.7.2012

156.

Hala Mohammad

(ook bekend als Mohamed, Muhammad, Mohammed) AL NASSER

(هاله محمد الناصر)

Geboortedatum: 1964;

Geboorteplaats: Raqqa, Syrië;

Geslacht: vrouwelijk

Voormalig minister van Toerisme. Als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het Syrische regime.

16.10.2012

172.

Ali HADAR (ook bekend als HAIDAR)

Geboortedatum: 1962;

Geslacht: mannelijk

Hoofd van het Agentschap voor Nationale Verzoening en voormalig viceminister voor Nationale Verzoening. Voorzitter van de Intifada-vleugel van de Syrische Nationaal-Socialistische Partij. Als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het Syrische regime.

16.10.2012

204.

Emad HAMSHO

(ook bekend als Imad Hmisho; Hamchu; Hamcho; Hamisho; Hmeisho; Hemasho, حميشو)

(حمشو عماد)

Adres: Hamsho Building 31 Baghdad Street, Damascus, Syria;

Geslacht: mannelijk

Vervult een hoge managementfunctie bij Hamsho Trading. Gezien zijn leidinggevende positie in een dochteronderneming van Hamsho International, die door de Raad op de lijst is geplaatst, verleent hij steun aan het Syrische regime. Hij heeft ook banden met een op de lijst geplaatste entiteit, Hamsho International. Hij is tevens vicevoorzitter van de Syrian Council of Iron and Steel, naast op de lijst geplaatste zakenlieden zoals Ayman Jaber. Hij is ook een bondgenoot van president Bashar al-Assad.

7.3.2015

241.

Salam Mohammad AL-SAFFAF

Geboortedatum: 1979;

Geslacht: vrouwelijk

Minister van Bestuurlijke Ontwikkeling. In maart 2017 benoemd.

30.5.2017

265.

Mohamad Amer MARDINI

(ook bekend als Mohammad Amer MARDINI, Mohamed Amer MARDINI, Mohamad Amer AL-MARDINI, Mohamed Amer AL-MARDINI, Mohammad Amer AL-MARDINI)

Geboortedatum: 1959;

Geboorteplaats: Damascus, Syrië;

Geslacht: mannelijk

Voormalig minister van Hoger Onderwijs, in functie na mei 2011 (benoemd op 27.8.2014). Als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het Syrische regime.

21.10.2014

268.

Ghassan Ahmed GHANNAM

(ook bekend als generaal-majoor Ghassan Ghannan; brigadegeneraal Ghassan Ahmad Ghanem)

Rang: generaal-majoor;

Functie: bevelhebber van de 155e raketbrigade;

Geslacht: mannelijk

Lid van de Syrische strijdkrachten met de rang van kolonel en een gelijkwaardige of hogere functie na mei 2011. Generaal-majoor en bevelhebber van de 155e raketbrigade. Heeft banden met Maher al-Assad door zijn rol in de 155e raketbrigade. Als bevelhebber van de 155e raketbrigade steunt hij het Syrische regime en is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking. Verantwoordelijk voor het afvuren van scudraketten op diverse burgerdoelwitten tussen januari en maart 2013.

21.10.2014

285.

Samer FOZ

(alias Samir Foz/Fawz; Samer Zuhair Foz; Samer Foz bin Zuhair)

(سامر فوز)

Geboortedatum: 20.5.1973;

Geboorteplaats: Homs, Syrië / Latakia, Syrië;

Nationaliteiten: Syrisch en Turks;

Turks paspoortnummer: U 09471711 (plaats van afgifte: Turkije); vervaldatum: 21.7.2024;

Syrisch nationaal nummer: 06010274705;

Adres: Platinum Tower, office no. 2405, Jumeirah Lake Towers, Dubai, UAE

Functie: algemeen directeur van de Aman-groep;

Geslacht: mannelijk

Vooraanstaand zakenman in Syrië met belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie, zoals een door het Syrische regime gesteunde joint venture die betrokken is bij de bouw van Marota City, een project voor luxewoningen en -bedrijven. Samer Foz biedt financiële en andere steun aan het regime, onder meer door financiering van de Military Security Shield Forces in Syrië en als makelaar voor graanhandel. Als gevolg van zijn banden met het regime profiteert hij ook financieel van toegang tot commerciële mogelijkheden via tarwehandel en wederopbouwprojecten.

21.1.2019

 

 

Overige informatie: Uitvoerend directeur van de Aman Group. Dochterondernemingen: Foz for Trading, Al-Mohaimen for Transportation & Contracting. De Aman Group is de partner uit de particuliere sector in joint venture Aman Damascus JSC met Damascus Cham Holding, waarvoor Foz de individuele aandeelhouder is. Emmar Industries Aman is een joint venture tussen de Aman Group en de Hamisho Group, waarin Foz het meerderheidsbelang heeft en waarvan hij voorzitter is.

 

 

291.

Amer FOZ

(ook bekend als Amer Zuhair Fawz)

(عامر فوز)

Geboortedatum: 11.3.1976;

Nationaliteit: Syrisch; Saint Kitts en Nevis;

Nationaal nummer: 06010274747;

Paspoortnummer: 002-14-L169340;

Verblijfskaart VAE: 784-1976-7135283-5

Vooraanstaand zakenman met persoonlijke en familiale zakelijke belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie. Hij profiteert financieel van de toegang tot commerciële opportuniteiten en steunt het Syrische regime. Tussen 2012 en 2019 was hij algemeen directeur van ASM International Trading LLC.

Hij heeft ook banden met zijn broer Samer Foz, die in januari 2019 door de Raad op de lijst is geplaatst als vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is en omdat hij steun verleent aan en profiteert van het regime. Samen met zijn broer voert hij een aantal commerciële projecten uit, met name in het gebied Adra al-Ummaliyya (voorstedelijk gebied van Damascus). Het gaat daarbij om een fabriek die kabels en kabelaccessoires produceert en een project voor de productie van elektriciteit met zonne-energie. Zij hebben namens het Assad-regime ook diverse activiteiten met IS (Da’esh) ondernomen, waaronder de levering van wapens en munitie in ruil voor tarwe en olie.

17.2.2020

 

 

Functie: Stichter van District 6 Company; Vennoot-oprichter van Easy life Company;

Verwanten/zakenpartners/entiteiten of partners/banden: Samer Foz; vicevoorzitter van Asas Steel Company; Aman Holding;

Geslacht: mannelijk

 

 

295.

Adel Anwar AL-OLABI

(ook bekend als Adel Anouar el-Oulabi; Adil Anwar al-Olabi)

(عادل أنور العلبي)

Geboortedatum: 1976;

Nationaliteit: Syrisch;

Functie: voorzitter van Damascus Cham Holding Company (DCHC); gouverneur van Damascus;

Geslacht: mannelijk

Vooraanstaand zakenman die profiteert van en steun verleent aan het Syrische regime. Voorzitter van Damascus Cham Holding Company (DCHC), de investeringstak van het gouvernement van Damascus die de eigendommen van het gouvernement Damascus beheert en het project Marota City uitvoert.

Adel Anwar al-Olabi is tevens de gouverneur van Damascus, in november 2018 door president Bashar al-Assad benoemd. Als gouverneur van Damascus en voorzitter van de DCHC verleent hij medewerking aan de uitvoering van het beleid van het ontwikkelen van onteigende grond in Damascus (onder meer via Decreet nr. 66 en Wet nr. 10), meer bepaald via het project Marota City.

17.2.2020”;

3)

in afdeling B (Entiteiten) vervangen de volgende vermeldingen de overeenkomstige vermeldingen in de lijst:

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van opneming op de lijst

“1.

Bena Properties

Cham Holding Building, Daraa Highway, Ashrafiyat Sahnaya Rif Dimashq, Syria, P.O.Box 9525

Onder zeggenschap van Rami Makhlouf; grootste vastgoedmaatschappij van Syrië en de vastgoed- en investeringstak van Cham Holding; financieringsbron van het Syrische regime.

23.6.2011

77.

Al Qatarji Company

(ook bekend als Qatarji International Group; Al-Sham and Al-Darwish Company; Qatirji/Khatirji/Katarji/Katerji Group)

(مجموعة/شركة قاطرجي)

Soort entiteit: particuliere onderneming;

Bedrijfssector: invoer/uitvoer; vervoer per vrachtwagen; levering van olie en grondstoffen;

Naam van de directeur/Directie: Hussam al-Qatirji, algemeen directeur (door de Raad op de lijst geplaatst);

Prominente onderneming die actief is in meerdere sectoren van de Syrische economie. Door het faciliteren van de handel in brandstoffen, wapens en munitie tussen het regime en verschillende actoren, waaronder IS (Da’esh), onder het voorwendsel van de invoer en uitvoer van levensmiddelen, door steun te verlenen aan de milities die aan de zijde van het regime vechten, en door gebruik te maken van haar banden met het regime om haar commerciële activiteiten uit te breiden, verleent Al Qatarji Company - waarvan de raad van bestuur wordt geleid door de op de lijst geplaatste Hussam al-Qatirji, een lid van de Syrische volksvergadering - steun aan en profiteert zij van het Syrische regime.

17.2.2020

 

 

Uiteindelijke begunstigde: Hussam al-Qatirji (door de Raad op de lijst geplaatst);

Geregistreerd adres: Mazzah, Damascus, Syria;

Verwanten/zakenpartners/entiteiten of partners/banden: Arvada/Arfada Petroleum Company JSC

 

 

78.

Damascus Cham Holding Company

(ook bekend als Damascus Cham Private Joint Stock Company)

(القابضة الشام دمشق)

Soort entiteit: privaatrechtelijke vennootschap met overheidskapitaal;

Bedrijfstak: vastgoedontwikkeling;

Naam van de directeur/Directie: Adel Anwar al-Olabi, voorzitter van de raad van bestuur en gouverneur van Damascus (door de Raad op de lijst geplaatst);

Uiteindelijke begunstigde: Gouvernement van Damascus;

De Damascus Cham Holding Company werd door het regime opgericht als de investeringstak van het gouvernement van Damascus met het oog op het beheer van de eigendommen van het gouvernement van Damascus en de uitvoering van het project Marota City, een project voor luxevastgoed op gronden die zijn onteigend uit hoofde van met name Decreet nr. 66 en Wet nr. 10.

Door het beheer van de uitvoering van het project Marota City verleent Damascus Cham Holding (waarvan de voorzitter de gouverneur van Damascus is) steun aan en profiteert het van het Syrische regime, en biedt zij voordelen aan de zakenlieden met nauwe banden met het regime die met deze entiteit lucratieve afspraken hebben gemaakt via publiek-private partnerschappen.

17.2.2020”.

 

 

Verwanten/zakenpartners/entiteiten of partners/banden: Rami Makhlouf (door de Raad op de lijst geplaatst); Samer Foz (door de Raad op de lijst geplaatst); Mazen Tarazi (door de Raad op de lijst geplaatst); Talas Group, eigendom van zakenman Anas Talas (door de Raad op de lijst geplaatst); Khaled al-Zubaidi (door de Raad op de lijst geplaatst); Nader Qalei (door de Raad op de lijst geplaatst)

 

 


28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/100


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/856 VAN DE COMMISSIE

van 25 mei 2021

tot vaststelling van de datum waarop het Europees Openbaar Ministerie zijn taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging opneemt

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”), (1), en met name artikel 120, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 120, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/1939 dient het EOM de taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging die het bij die verordening zijn opgedragen, op te nemen op een datum die op voorstel van de Europese hoofdaanklager bij besluit van de Commissie wordt vastgesteld zodra het EOM is opgericht.

(2)

Op 7 april 2021 heeft de Europese hoofdaanklager de Commissie voorgesteld dat het EOM op 1 juni 2021 zijn taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging zou opnemen.

(3)

Het EOM is een ondeelbaar orgaan van de Unie en treedt op als één dienst met een gedecentraliseerde structuur. Op centraal niveau bestaat het uit het college, de permanente kamers, de Europese hoofdaanklager, de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers, de Europese aanklagers en de administratief directeur. De Europese hoofdaanklager, de Europese aanklagers, de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers en de administratief directeur van het EOM zijn benoemd bij besluiten van respectievelijk 23 oktober 2019 (2), 27 juli 2020 (3), 11 november 2020 (4) en 20 januari 2021 (5). Het college werd op 28 september 2020 ingesteld. Overeenkomstig artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) 2017/1939 heeft het college op 12 oktober 2020 het reglement van orde van het EOM vastgesteld. Het college heeft op 25 november 2020 overeenkomstig artikel 10, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2017/1939 de regels betreffende de permanente kamers vastgesteld. Het personeel van het EOM, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) 2017/1939, is aangetrokken.

(4)

Het decentrale niveau van het EOM wordt gevormd door de gedelegeerd Europese aanklagers, die werkzaam zijn in de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM (hierna “de lidstaten” genoemd). Het college heeft op 29 september 2020 overeenkomstig artikel 114, punt c, van Verordening (EU) 2017/1939 de regels inzake de arbeidsvoorwaarden van de gedelegeerd Europese aanklagers vastgesteld. Voor 1 juni 2021 moeten voor elke lidstaat ten minste twee gedelegeerd Europese aanklagers worden benoemd. Op de datum van vaststelling van dit besluit had het EOM al ten minste twee gedelegeerd Europese aanklagers per lidstaat benoemd, behalve voor Finland en Slovenië (6). De redelijke termijn waarbinnen de lidstaten hun kandidaten voor het ambt van gedelegeerd Europese aanklager konden voordragen, is reeds verstreken. Deze situatie mag niet verhinderen dat het EOM daadwerkelijk zijn werkzaamheden start, aangezien de Europese aanklagers van de betrokken lidstaten overeenkomstig artikel 28, lid 4, van Verordening (EU) 2017/1939 zelf onderzoeken kunnen uitvoeren en daarbij over alle bevoegdheden, verantwoordelijkheden en verplichtingen van een gedelegeerd Europese aanklager beschikken.

(5)

Het EOM heeft overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 een eigen begroting gekregen (7), zodat het volledig autonoom en onafhankelijk kan zijn.

(6)

Overeenkomstig artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1939 heeft het EOM een casemanagementsysteem opgezet, dat zowel op centraal niveau als op decentraal niveau functioneert. Aan die verordening werd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2153 van de Commissie (8) een bijlage toegevoegd ter vaststelling van de categorieën operationele persoonsgegevens en de categorieën betrokkenen van wie operationele persoonsgegevens door het EOM mogen worden verwerkt in de index van onderzoeksdossiers.

(7)

Op 21 oktober 2020 heeft het college overeenkomstig artikel 78, lid 5, van Verordening (EU) 2017/1939 de uitvoeringsvoorschriften betreffende de functionaris voor gegevensbescherming van het EOM vastgesteld. Het college heeft op 28 oktober 2020 de regels betreffende de verwerking van persoonsgegevens door het EOM vastgesteld. Op 21 oktober 2020 heeft het college overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (9) interne voorschriften vastgesteld betreffende beperkingen van bepaalde rechten van betrokkenen in verband met de verwerking van administratieve persoonsgegevens in het kader van activiteiten van het EOM.

(8)

Op 13 januari 2021 heeft het college overeenkomstig artikel 95 van Verordening (EU) 2017/1939 de financiële regels vastgesteld die van toepassing zijn op het EOM.

(9)

Op 27 november 2020 hebben het college en het Groothertogdom Luxemburg overeenkomstig artikel 106, lid 2, van Verordening (EU) 2017/1939 een zetelovereenkomst gesloten. Het EOM heeft in Luxemburg een gebouw ter beschikking gekregen voor zijn centrale kantoor.

(10)

Op 30 september 2020 heeft het college overeenkomstig artikel 107, lid 2, van Verordening (EU) 2017/1939 de interne talenregeling van het EOM vastgesteld.

(11)

Op 21 oktober 2020 heeft het college overeenkomstig artikel 109, lid 2, van Verordening (EU) 2017/1939 de voorschriften betreffende de toegang tot documenten van het EOM vastgesteld.

(12)

Alle lidstaten hebben de Commissie in kennis gesteld van de vaststelling van de maatregelen voor de omzetting in nationaal recht van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (10) en zij hebben over het algemeen andere passende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het EOM zijn operationele werkzaamheden kan starten.

(13)

Aangezien aan de voorwaarden van artikel 120, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/1939 is voldaan, is het EOM daadwerkelijk opgericht en klaar om zijn taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging op te nemen. Derhalve moet worden vastgesteld op welke datum het EOM deze taken moet opnemen.

(14)

Overeenkomstig artikel 120, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) 2017/1939 mag die datum niet eerder zijn dan drie jaar na de inwerkingtreding van die verordening. Aangezien Verordening (EU) 2017/1939 op 20 november 2017 in werking is getreden, mag die datum niet eerder vallen dan 20 november 2020.

(15)

Overeenkomstig artikel 120, lid 2, eerste en vierde alinea, van Verordening (EU) 2017/1939 oefent het EOM zijn bevoegdheid uit met betrekking tot feiten die onder zijn bevoegdheid vallen en die na 20 november 2017 zijn gepleegd, of, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking op grond van een besluit dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 331, lid 1, VWEU, na de in dat besluit genoemde datum.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Europees Openbaar Ministerie neemt op 1 juni 2021 de taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging op die het bij Verordening (EU) 2017/1939 zijn opgedragen.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.

(2)  PB L 274 van 28.10.2019, blz. 1.

(3)  PB L 244 van 29.7.2020, blz. 18.

(4)  Besluiten 10/2020 en 11/2020 van het college van het Europees Openbaar Ministerie van 11 november 2020.

(5)  Besluit 3/2021 van het college van het Europees Openbaar Ministerie van 20 januari 2021.

(6)  Besluiten van het college van het Europees Openbaar Ministerie: Besluit 19/2020 van 25 november 2020 (benoeming van tien gedelegeerd Europese aanklagers in de Bondsrepubliek Duitsland); Besluit 20/2020 van 25 november 2020 (benoeming van vier gedelegeerd Europese aanklagers in de Slowaakse Republiek); Besluit 21/2020 van 2 december 2020 (benoeming van twee gedelegeerd Europese aanklagers in de Republiek Estland); Besluit 22/2020 van 2 december 2020 (benoeming van een gedelegeerd Europese aanklager in de Bondsrepubliek Duitsland); Besluit 24/2020 van 9 december 2020 (benoeming van een gedelegeerd Europese aanklager in de Slowaakse Republiek); Besluit 7/2021 van 3 februari 2021 (benoeming van drie gedelegeerd Europese aanklagers in de Republiek Litouwen); Besluit 8/2021 van 5 februari 2021 (benoeming van drie gedelegeerd Europese aanklagers in de Tsjechische Republiek); Besluit 9/2021 van 10 februari 2021 (benoeming van zes gedelegeerd Europese aanklagers in Roemenië); Besluit 10/2021 van 10 februari 2021 (benoeming van twee gedelegeerd Europese aanklagers in het Koninkrijk der Nederlanden); Besluit 16/2021 van 17 maart 2021 (benoeming van een gedelegeerd Europese aanklager in het Koninkrijk België); Besluit 22/2021 van 7 april 2021 (benoeming van drie gedelegeerd Europese aanklagers in de Republiek Bulgarije); Besluit 24/2021 van 7 april 2021 (benoeming van twee gedelegeerd Europese aanklagers in de Republiek Kroatië); Besluit 25/2021 van 7 april 2021 (benoeming van twee gedelegeerd Europese aanklagers in de Tsjechische Republiek); Besluit 26/2021 van 21 april 2021 (benoeming van vier gedelegeerd Europese aanklagers in de Franse Republiek); Besluit 27/2021 van 21 april 2021 (benoeming van vier gedelegeerd Europese aanklagers in de Republiek Letland); Besluit 31/2021 van 28 april 2021 (benoeming van zeven gedelegeerd Europese aanklagers in het Koninkrijk Spanje); Besluit 32/2021 van 28 april 2021 (benoeming van een gedelegeerd Europese aanklager in de Republiek Malta); Besluit 34/2021 van 3 mei 2021 (benoeming van vijftien gedelegeerd Europese aanklagers in de Italiaanse Republiek); Besluit 35/2021 van 3 mei 2021 (benoeming van vier gedelegeerd Europese aanklagers in de Portugese Republiek); Besluit 37/2021 van 6 mei 2021 (benoeming van een gedelegeerd Europese aanklager in de Republiek Bulgarije); Besluit 41/2021 van 12 mei 2021 (benoeming van een gedelegeerd Europese aanklager in de Republiek Malta); Besluit 45/2021 van 17 mei 2021 (benoeming van een gedelegeerd Europese aanklager in het Koninkrijk België); Besluit 46/2021 van 17 mei 2021 (benoeming van twee gedelegeerd Europese aanklagers in de Republiek Oostenrijk); Besluit 47/2021 van 17 mei 2021 (benoeming van vijf gedelegeerd Europese aanklagers in de Helleense Republiek); Besluit 48/2021 van 19 mei 2021 (benoeming van twee gedelegeerd Europese aanklagers in de Republiek Cyprus); Besluit 59/2021 van 19 mei 2021 (benoeming van twee gedelegeerd Europese aanklagers in het Groothertogdom Luxemburg).

(7)  PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11.

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2153 van de Commissie van 14 oktober 2020 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad met betrekking tot de categorieën operationele persoonsgegevens en de categorieën betrokkenen van wie operationele persoonsgegevens door het Europees Openbaar Ministerie mogen worden verwerkt in de index van onderzoeksdossiers (PB L 431 van 21.12.2020, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(10)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).


28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/103


BESLUIT (EU) 2021/857 VAN DE COMMISSIE

van 27 mei 2021

tot wijziging van Besluit (EU, Euratom) 2021/625 wat betreft de opname van bepaalde beleggingsondernemingen in de criteria om in aanmerking te komen voor lidmaatschap van het netwerk van primary dealers van de Unie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Lidmaatschap van netwerken van primary dealers van een Europese overheid of supranationale emittent staat doorgaans open voor kredietinstellingen die een vergunning hebben op grond van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (2), en voor beleggingsondernemingen die een vergunning hebben op grond van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (3).

(2)

Overeenkomstig artikel 4, punt c), van Besluit (EU, Euratom) 2021/625 van de Commissie (4) is voor kredietinstellingen het lidmaatschap van een netwerk van primary dealers van een Europese overheid of supranationale emittent een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor lidmaatschap van het netwerk van primary dealers van de Unie. Aangezien beleggingsondernemingen die op grond van Richtlijn 2014/65/EU een vergunning hebben voor het overnemen van financiële instrumenten en/of het plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie door hun lidmaatschap van netwerken van primary dealers van een Europese overheid of supranationale emittent over ervaring beschikken, moeten ook zij in aanmerking komen voor lidmaatschap van het netwerk van primary dealers van de Unie. Die activiteiten zijn relevant voor de taken van de leden van het netwerk van primary dealers van de Unie, die kunnen deelnemen aan veilingen met plaatsingsgarantie en kunnen optreden als lead managers voor gesyndiceerde transacties waarbij zij zich verbinden tot overneming van schuldbewijzen.

(3)

Bovendien moeten bepaalde beleggingsondernemingen die op grond van Richtlijn 2014/65/EU de activiteiten uitoefenen van het overnemen van financiële instrumenten en/of het plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie, overeenkomstig het nieuwe regelgevingskader voor beleggingsondernemingen, en met name Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad (5), vanaf 26 juni 2021 als kredietinstellingen worden beschouwd. Tot die datum en zolang zij over een vergunning als kredietinstelling overeenkomstig het nieuwe regelgevingskader beschikken, worden die entiteiten niettemin voorlopig nog steeds als beleggingsonderneming beschouwd.

(4)

Besluit (EU, Euratom) 2021/625 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Aangezien de eerste lijst van het netwerk van primary dealers van de Unie moet worden opgesteld, waarvoor reeds een oproep tot kandidaatstelling is gedaan en een selectie loopt, en rekening houdend met de overgangsperiode volgens het nieuwe regelgevingskader en omwille van de rechtszekerheid van kandidaten die belangstelling hebben voor lidmaatschap van het netwerk van primary dealers van de Unie, moet dit besluit met spoed in werking treden en met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van Besluit (EU, Euratom) 2021/625,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (EU, Euratom) 2021/625 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 3 bis wordt ingevoegd:

““beleggingsonderneming”: een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (*1);

(*1)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).”;"

b)

punt 5 wordt vervangen door:

““leden van het netwerk van primary dealers”: kredietinstellingen of beleggingsondernemingen die voldoen aan de in artikel 4 vastgestelde criteria om in aanmerking te komen en die zijn opgenomen in de in artikel 11 bedoelde lijst;”.

2)

In artikel 3 wordt het inleidende gedeelte vervangen door:

“Het netwerk van primary dealers van de Unie (“netwerk van primary dealers”) bestaat uit een groep kredietinstellingen en beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 4, punt b), ii), die in aanmerking komen om deel te nemen aan de volgende lenings- en schuldbeheersactiviteiten van de Commissie:”.

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het inleidende deel wordt vervangen door:

“Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die aan de volgende criteria voldoen, komen in aanmerking voor lidmaatschap van het netwerk van primary dealers:”;

b)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

zij staat onder toezicht van een bevoegde autoriteit van de Unie en heeft een vergunning om het bedrijf uit te oefenen van hetzij:

i)

kredietinstelling overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (*2); hetzij

ii)

beleggingsonderneming die op grond van Richtlijn 2014/65/EU een vergunning heeft voor het overnemen van financiële instrumenten en/of het plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie, en

(*2)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).”."

4)

In artikel 5, punt e), wordt punt iii) vervangen door:

“iii)

elke primary dealer stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van alle door een bevoegde autoriteit van een lidstaat tegen hem ingeleide procedures betreffende de door de primary dealer als kredietinstelling of beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, punt b), ii), uitgeoefende activiteit. Elke primary dealer stelt de Commissie in kennis van alle maatregelen of besluiten die als gevolg van deze procedures zijn genomen;”.

(5)

In artikel 12 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Geïnteresseerde kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de zin van artikel 4, punt b), ii), vragen bij de Commissie het lidmaatschap van het netwerk van primary dealers aan door het aanvraagformulier en de bijgevoegde checklist met betrekking tot de toelatingscriteria, die beschikbaar zijn op de website van de Commissie, in te vullen en in te dienen.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 17 april 2021.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2021

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(3)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(4)  Besluit (EU, Euratom) 2021/625 van de Commissie van 14 april 2021 inzake de oprichting van het netwerk van primary dealers en de vaststelling van criteria om in aanmerking te komen voor opdrachten als lead manager of co-lead manager voor gesyndiceerde transacties ten behoeve van de leningsactiviteiten van de Commissie namens de Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 131 van 16.4.2021, blz. 170).

(5)  Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).


28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/106


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/858 VAN DE COMMISSIE

van 27 mei 2021

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/253 wat betreft alarmmeldingen als gevolg van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en voor de opsporing van contacten van passagiers die zijn geïdentificeerd met behulp van traceringsformulieren voor passagiers

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (1), en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De vaststelling van een positief geval van COVID-19 na een bepaalde grensoverschrijdende reis voldoet aan de criteria van artikel 9, lid 1, van Besluit nr. 1082/2013/EU, aangezien die bedreiging van de gezondheid nog steeds voor een grote mortaliteit bij mensen kan zorgen, zich snel kan uitbreiden, meer dan een lidstaat kan treffen en een gecoördineerde reactie op het niveau van de Unie kan vergen. Overeenkomstig punt 23 van Aanbeveling (EU) 2020/1475 van 13 oktober 2020 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie (2) moet informatie over gevallen van COVID-19 die bij aankomst van een persoon op het grondgebied van een lidstaat worden ontdekt, ten behoeve van de opsporing van contacten onmiddellijk worden gedeeld met de volksgezondheidsinstanties van de landen waar de betrokken persoon gedurende de 14 dagen voordien heeft verbleven, via het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie (EWRS), dat is ingesteld bij artikel 8 van Besluit nr. 1082/2013/EU en door het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) wordt geëxploiteerd.

(2)

Krachtens Aanbeveling (EU) 2020/1475 zouden lidstaten van personen die hun grondgebied binnenkomen, kunnen eisen dat zij een traceringsformulier voor passagiers (Passenger Locator Form, PLF) indienen, in overeenstemming met de vereisten inzake gegevensbescherming.

(3)

Door het invullen van verschillende vormen van nationale PLF’s verplicht te stellen, verzamelen de lidstaten PLF-gegevens van grensoverschrijdende passagiers die hun grondgebied binnenkomen. Eén vorm van gebruik van deze gegevens is dat indien een persoon die een PLF heeft ingevuld, wordt geïdentificeerd als een COVID-19-geval, de door het PLF verzamelde gegevens worden gebruikt om de reis van die persoon te reconstrueren en relevante informatie door te geven aan de lidstaten die contacttraceringsprocedures moeten uitvoeren met betrekking tot personen die mogelijk met de besmette passagier in contact zijn geweest.

(4)

Met het oog op de opsporing van contacten in het kader van de COVID-19-pandemie hebben de volksgezondheidsinstanties van sommige lidstaten al onderling persoonsgegevens uitgewisseld die via nationale PLF’s zijn verzameld. Zij hebben hiervoor met name gebruikgemaakt van de huidige technische EWRS-infrastructuur.

(5)

De huidige technische EWRS-infrastructuur is nog niet afgesteld om het volume PLF-gegevens dat wordt gegenereerd door het systematische en grootschalige gebruik van PLF’s, te verwerken. Bij deze infrastructuur is omzetting tussen de verschillende nationale vormen bijvoorbeeld nog niet mogelijk en moeten gegevens handmatig worden ingevoerd, wat een negatief effect heeft op de tijdigheid en doeltreffendheid van de opsporing van contacten. Dit is met name het geval wanneer contacten moeten worden opgespoord van passagiers die met collectieve vervoermiddelen met vooraf toegewezen zitplaatsen grensoverschrijdend zijn gereisd, zoals vliegtuigen, bepaalde treinen, veerboten en cruises, waarbij het aantal aan het virus blootgestelde passagiers en de duur van het contact met een besmette passagier aanzienlijk kunnen zijn.

(6)

Daarom moet een technische infrastructuur — het PLF-uitwisselingsplatform — worden opgezet om een veilige, tijdige en doeltreffende uitwisseling van gegevens tussen de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogelijk te maken door ervoor te zorgen dat informatie uit hun bestaande nationale digitale PLF-systemen op interoperabele en automatische wijze aan andere voor het EWRS bevoegde autoriteiten kan worden doorgegeven. Het moet voortbouwen op het uitwisselingsplatform dat reeds is ontwikkeld door het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA), zonder dat aan het EASA een rol wordt toebedeeld bij de verwerking van persoonsgegevens via het PLF-uitwisselingsplatform zoals vastgesteld in dit uitvoeringsbesluit. Het PLF-uitwisselingsplatform moet ook de uitwisseling van beperkte epidemiologische gegevens mogelijk maken die nodig zijn voor de opsporing van contacten overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Besluit nr. 1082/2013/EU. Om overlapping van activiteiten of tegenstrijdigheden met bestaande structuren en mechanismen voor monitoring, vroegtijdige waarschuwing en bestrijding van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid te voorkomen, moet het PLF-uitwisselingsplatform in het kader van het EWRS als aanvulling op de in dat systeem aanwezige functie voor selectieve berichtenuitwisseling worden ontwikkeld.

(7)

Het PLF-uitwisselingsplatform moet overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3) door het ECDC worden geëxploiteerd.

(8)

De uit te wisselen PLF- en epidemiologische gegevens mogen niet op het PLF-uitwisselingsplatform worden opgeslagen.

(9)

Lidstaten die niet over een nationaal ontwikkeld digitaal PLF-systeem beschikken, kunnen gebruikmaken van het gemeenschappelijke digitale systeem van traceringsformulieren voor passagiers van de Europese Unie (European Union digital Passenger Locator Form System – EUdPLF), dat in opdracht van de Commissie door de gezamenlijke actie EU Healthy Gateways is ontwikkeld (subsidie nr. 801493) (4). Het doel van het EUdPLF is om één toegangspunt en databank voor het verzamelen van PLF’s te creëren. In de toekomst moet het EUdPLF op het PLF-uitwisselingsplatform worden aangesloten met als enige doel de uitwisseling van gegevens tussen enerzijds lidstaten met hun eigen nationale digitale PLF-systemen en anderzijds lidstaten die van de EUdPLF gebruikmaken, mogelijk te maken. Dit besluit heeft geen betrekking op de oprichting van het EUdPLF en regelt evenmin de verwerking van persoonsgegevens in verband daarmee.

(10)

Dit besluit regelt de oprichting van nationale PLF’s niet, daarover moeten de lidstaten zelf beslissen. Het staat de lidstaten vrij te kiezen of zij PLF’s verzamelen van alle passagiers die op hun grondgebied aankomen, of alleen van passagiers die deze lidstaat als eindbestemming hebben. Voor een doeltreffende grensoverschrijdende tracering van contacten op basis van PLF-gegevens moeten de lidstaten via hun nationale PLF’s een gemeenschappelijk minimumpakket van PLF-gegevens verzamelen. Daarom moeten die minimale PLF-gegevens worden vastgesteld. Met het oog op kostenefficiëntie, duurzaamheid en grotere veiligheid van de oplossing moeten de lidstaten bovendien overwegen een gemeenschappelijke aanpak te hanteren wat betreft het eisen van PLF’s van alle passagiers, met inbegrip van transitpassagiers, of alleen van passagiers die de betrokken lidstaat als eindbestemming hebben.

(11)

Het gebruik van het PLF-uitwisselingsplatform moet vrijwillig zijn en de lidstaten moeten de vrijheid hebben om tijdelijk alarmen via de huidige technische EWRS-infrastructuur te melden, mits zij het doel van de opsporing van contacten niet in gevaar brengen.

(12)

Overeenkomstig het beginsel van minimale gegevensverwerking mogen de voor het EWRS bevoegde autoriteiten alleen goed gedefinieerde gegevensverzamelingen die via hun PLF’s zijn verzameld en andere beperkte epidemiologische gegevens die nodig zijn voor de opsporing van contacten, uitwisselen. Indien de lidstaat die een alarm over een besmette passagier meldt, alle betrokken lidstaten kan identificeren op basis van de PLF-gegevens waarover hij beschikt, moet hij de gegevens alleen doorgeven aan de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van die lidstaten. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de lidstaat die de besmette passagier identificeert, PLF’s voor alle passagiers, met inbegrip van transitpassagiers, die rechtstreeks vanaf de oorspronkelijke plaats van vertrek op het grondgebied van die lidstaat aankomen, verzamelt.

(13)

Wanneer in een lidstaat wordt vastgesteld dat een passagier met SARS-CoV-2 is besmet, moeten de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van die lidstaat een beperkte verzameling van gegevens uit de PLF’s kunnen delen met de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vertrek, waarbij de inhoud van de verzameling strikt moet worden gedefinieerd op basis van wat voor de opsporing van contacten van blootgestelde personen in de lidstaat van vertrek en de lidstaat van verblijf, indien niet de lidstaat van vertrek, noodzakelijk is, namelijk de identiteit en de contactgegevens van de besmette passagier.

(14)

Indien wordt vastgesteld dat een passagier in een lidstaat besmet is met SARS-CoV-2, moeten de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van die lidstaat daarnaast ook een beperkte verzameling van gegevens kunnen delen met de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van alle lidstaten of van de betrokken lidstaten, indien die autoriteiten beschikken over de informatie aan de hand waarvan zij die betrokken lidstaten kunnen identificeren. De gegevens moeten beperkt blijven tot de plaats van vertrek, de plaats van aankomst, de datum van vertrek, het gebruikte vervoersmiddel (bv. vliegtuig, trein, touringcar, veerboot, schip), het identificatienummer van de vervoersdienst — dat wil zeggen vluchtnummer, treinnummer, kentekenplaat van de touringcar, de naam van de veerboot of het schip — het zitplaats- of hutnummer van de besmette passagier en de vertrektijd indien bovenstaande gegevens niet volstaan om het vervoer te identificeren. Dit moet de ontvangende voor het EWRS bevoegde autoriteiten in staat stellen vast te stellen of er blootgestelde passagiers op hun grondgebied zijn aangekomen en, zo ja, om hun contacten op te sporen.

(15)

Bij het delen van gegevens met andere voor het EWRS bevoegde autoriteiten via het PLF-uitwisselingsplatform moet de betrokken voor het EWRS bevoegde autoriteit epidemiologische informatie kunnen toevoegen die beperkt blijft tot wat nodig is voor de opsporing van contacten, dat wil zeggen het type van de uitgevoerde COVID-19-test, de variant van het SARS-CoV-2-virus, de bemonsteringsdatum en de datum van het optreden van de symptomen.

(16)

De persoonsgegevens van besmette passagiers, die via het PLF-uitwisselingsplatform wordt uitgewisseld, moeten overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (5) door de voor het EWRS bevoegde autoriteiten worden verwerkt. De verwerking van persoonsgegevens onder de verantwoordelijkheid van het ECDC als exploitant van het PLF-uitwisselingsplatform voor de opsporing van contacten en van de Commissie als subverwerker, moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(17)

De rechtsgrond voor de uitwisseling van persoonsgegevens van besmette passagiers, onder meer over gezondheid, tussen de voor het EWRS bevoegde autoriteiten met het oog op de opsporing van contacten, is vastgesteld in artikel 9, lid 1, en lid 3, punt i), van Besluit nr. 1082/2013/EU in overeenstemming met artikel 6, lid 1, punt c), en artikel 9, lid 2, punt i), van Verordening (EU) 2016/679. In dit besluit moeten passende en specifieke maatregelen worden vastgesteld om de rechten en vrijheden van de betrokkene te waarborgen. Daartoe behoren maatregelen met betrekking tot de definitie van de uit te wisselen noodzakelijke gegevensverzamelingen, de voor het EWRS bevoegde autoriteiten waarmee de gegevens in de verschillende gevallen moeten worden uitgewisseld, passende beveiligingsmaatregelen met inbegrip van versleuteling, en modaliteiten voor de verwerking van gegevens tussen de nationale bevoegde autoriteiten via het PLF-uitwisselingsplatform in de Europese Unie.

(18)

De voor het EWRS bevoegde autoriteiten die aan het PLF-uitwisselingsplatform deelnemen, bepalen gezamenlijk de doeleinden en de middelen van de verwerking van persoonsgegevens in het PLF-uitwisselingsplatform, en zijn daarom gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken. Artikel 26 van Verordening (EU) 2016/679 verplicht gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken om hun respectieve verantwoordelijkheden voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van die verordening op transparante wijze vast te stellen. Dat artikel voorziet ook in de mogelijkheid om die verantwoordelijkheden te laten vaststellen bij een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepaling die op de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken van toepassing is. In dit besluit moeten daarom de respectieve taken en verantwoordelijkheden van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken worden vastgesteld.

(19)

Het ECDC biedt technische en organisatorische oplossingen voor het PLF-uitwisselingsplatform en verwerkt PLF- en epidemiologische gegevens namens de lidstaten die aan het PLF-uitwisselingsplatform als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken deelnemen, en is daarom een verwerker in de zin van artikel 3, lid 12, van Verordening (EU) 2018/1725. Krachtens artikel 28 van Verordening (EU) 2016/679 en artikel 29 van Verordening (EU) 2018/1725 moet de verwerking door een verwerker worden geregeld in een overeenkomst of een rechtshandeling krachtens het Unierecht of het lidstatelijke recht die de verwerker ten aanzien van de verwerkingsverantwoordelijke bindt en de verwerking specificeert. Daarom moeten regels voor verwerking door het ECDC als verwerker worden vastgesteld.

(20)

Artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 851/2004 bepaalt dat het ECDC, de Commissie en de lidstaten samenwerken om een effectieve samenhang tussen hun respectieve werkzaamheden te bevorderen. Daarom moeten overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau tussen de Commissie en het ECDC worden gesloten om tijdens de technische ontwikkeling en exploitatie van het PLF-uitwisselingsplatform samen te werken. Zij moeten de verdeling van de verantwoordelijkheden (organisatorisch, financieel en technologisch) tussen de partijen specificeren om de uitvoering van het PLF-uitwisselingsplatform en de technische maatregelen met betrekking tot de exploitatie, het onderhoud en de verdere ontwikkeling ervan te vergemakkelijken.

(21)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/253 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(22)

Het PLF-uitwisselingsplatform moet in 2021 worden gefinancierd uit het instrument voor noodhulp dat is opgezet om de lidstaten te helpen reageren op de coronaviruspandemie, door op strategische en gecoördineerde wijze op Europees niveau noden te lenigen en door de “Ondersteunende activiteiten in het kader van het Europees vervoerbeleid, beveiliging van het vervoer en passagiersrechten, met inbegrip van communicatieactiviteiten”. Het platform wordt in 2022 door het programma Digitaal Europa gefinancierd.

(23)

Gezien de beoogde datum van exploitatie van het PLF-uitwisselingsplatform moet dit besluit met ingang van 1 juni 2021 van toepassing zijn. De uitwisseling van gegevens moet na 12 maanden worden stopgezet, of zodra de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie overeenkomstig de Internationale Gezondheidsregeling het einde van de door SARS-CoV-2 veroorzaakte noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van internationaal belang heeft afgekondigd, indien die afkondiging eerder gebeurt.

(24)

De exploitatie van het PLF-uitwisselingsplatform moet tot de bestrijding van de COVID-19-pandemie beperkt blijven. Het PLF-uitwisselingsplatform kan in de toekomst echter door middel van een wijzigend uitvoeringsbesluit worden uitgebreid tot epidemieën die dusdanig ernstig zijn dat lidstaten zich genoodzaakt zien PLF-gegevens ten behoeve van de opsporing van contacten uit te wisselen, overeenkomstig de criteria van artikel 9, lid 1, en de voorwaarden van artikel 9, lid 3, van Besluit nr. 1082/2013/EU.

(25)

Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op 6 mei 2021 heeft hij een advies uitgebracht.

(26)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18 van Besluit nr. 1082/2013/EU ingestelde Comité inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/253 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel 1 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 1 bis

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)

“traceringsformulier voor passagiers” (PLF): een formulier dat op verzoek van de volksgezondheidsinstanties wordt ingevuld, waarin ten minste de in bijlage I vermelde passagiersgegevens worden verzameld en dat deze instanties ondersteunt bij het beheer van een gebeurtenis op het gebied van de volksgezondheid door hen in staat te stellen passagiers die nationale grenzen overschrijden en mogelijk aan SARS-CoV-2 zijn blootgesteld of in contact met een besmet persoon zijn gekomen, op te sporen;

b)

“gegevens van het traceringsformulier voor passagiers” (PLF-gegevens): persoonsgegevens die via een PLF zijn verzameld;

c)

“digitaal toegangspunt”: één digitale locatie waar de voor het EWRS bevoegde autoriteiten hun nationale digitale PLF-systemen veilig met het PLF-uitwisselingsplatform kunnen verbinden;

d)

“reis”: de grensoverschrijdende reis van een persoon, door middel van collectief vervoer met vooraf toegewezen zitplaatsen, rekening houdend met het oorspronkelijke vertrekpunt en eindbestemming van die persoon, met een of meer deeltrajecten;

e)

“deeltraject”: één grensoverschrijdende reis van een passagier zonder overstap of wijziging van vliegtuig, trein, vaartuig of voertuig;

f)

“besmette passagier”: een passagier die voldoet aan het laboratoriumcriterium voor besmetting met SARS-CoV-2;

g)

“blootgestelde persoon”: een passagier of een andere persoon die in nauw contact is geweest met een besmette passagier;

h)

“alarm”: een kennisgeving via het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie (EWRS) overeenkomstig artikel 9 van Besluit nr. 1082/2013/EU.”.

2)

De volgende artikelen 2 bis, 2 ter en 2 quater worden ingevoegd:

“Artikel 2 bis

Platform voor de uitwisseling van PLF-gegevens

1.   In het kader van het EWRS wordt een platform (PLF-uitwisselingsplatform) opgericht voor de veilige uitwisseling van PLF-gegevens van besmette passagiers, dat uitsluitend bedoeld is voor de opsporing van aan SARS-CoV-2 blootgestelde personen door de voor het EWRS bevoegde autoriteiten, als aanvulling op de selectieve berichtenfunctie van dat systeem.

Het PLF-uitwisselingsplatform biedt een digitaal toegangspunt waarop de voor het EWRS bevoegde autoriteiten hun nationale digitale PLF-systemen veilig kunnen aansluiten of waartoe ze via het gemeenschappelijke digitale systeem van traceringsformulieren voor passagiers van de Europese Unie (EUdPLF) toegang kunnen krijgen, teneinde de uitwisseling van via PLF’s verzamelde gegevens mogelijk te maken.

De voor het EWRS bevoegde autoriteiten kunnen gebruikmaken van het PLF-uitwisselingsplatform voor de uitwisseling van aanvullende gegevens, dat wil zeggen epidemiologische gegevens die uitsluitend bedoeld zijn voor de opsporing van aan SARS-CoV-2 blootgestelde personen, overeenkomstig artikel 2 ter, lid 5.

2.   Het PLF-uitwisselingsplatform wordt geëxploiteerd door het ECDC.

3.   Ten einde aan hun verplichtingen uit hoofde van artikel 2 te voldoen en melding te maken van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid die in het kader van de verzameling van PLF-gegevens zijn vastgesteld, wisselen de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van de lidstaten die ingevulde PLF’s vereisen, een reeks PLF-gegevens via het PLF-uitwisselingsplatform uit, zoals beschreven in artikel 2 ter.

4.   De voor het EWRS bevoegde autoriteiten kunnen tijdelijk blijven voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van artikel 9, leden 1 en 3, van Besluit nr. 1082/2013/EU om melding te maken van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid die zijn vastgesteld in het kader van de verzameling van PLF-gegevens via de andere bestaande communicatiekanalen als bedoeld in artikel 1, lid 2, van dit besluit, op voorwaarde dat die keuze het doel van opsporing van contacten niet in gevaar brengt.

5.   De PLF- en aanvullende epidemiologische gegevens worden niet op het PLF-uitwisselingsplatform opgeslagen. Het PLF-uitwisselingsplatform zorgt er alleen voor dat de voor het EWRS bevoegde autoriteiten gegevens kunnen ontvangen die hun door andere voor het EWRS bevoegde autoriteiten zijn toegezonden en die uitsluitend bedoeld zijn voor de opsporing van SARS-CoV-2-contacten. Het ECDC consulteert de gegevens uitsluitend om de goede werking van het PLF-uitwisselingsplatform te waarborgen.

6.   De voor het EWRS bevoegde autoriteiten bewaren de via het PLF-uitwisselingsplatform ontvangen PLF- en epidemiologische gegevens niet langer dan de bewaringstermijn die van toepassing is in het kader van hun nationale contactopsporingsactiviteiten vanwege SARS-CoV-2.

7.   De Commissie werkt samen met het ECDC bij de uitvoering van de taken waarmee het krachtens dit besluit is belast, met name wat betreft technische en organisatorische maatregelen met betrekking tot de uitrol, de uitvoering, de exploitatie, het onderhoud en de verdere ontwikkeling van het PLF-uitwisselingsplatform.

8.   De verwerking via het PLF-uitwisselingsplatform van persoonsgegevens die uitsluitend bedoeld zijn voor de opsporing van SARS-CoV-2-contacten, wordt uitgevoerd tot en met 31 mei 2022 of tot de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie overeenkomstig de Internationale Gezondheidsregeling het einde van de door SARS-CoV-2 veroorzaakte noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van internationaal belang heeft afgekondigd, al naar gelang welke datum eerder valt.

Artikel 2 ter

Uit te wisselen gegevens

1.   Bij melding van een alarm op het PLF-uitwisselingsplatform sturen de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de besmette passagier is geïdentificeerd, de volgende PLF-gegevens toe aan de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorspronkelijk vertrek of van de lidstaat van verblijf van de besmette passagier, indien de verblijfplaats verschilt van de plaats van eerste vertrek:

a)

voornaam;

b)

achternaam;

c)

geboortedatum;

d)

telefoonnummer (vast en/of mobiel);

e)

e-mailadres;

f)

woonadres.

2.   De voor het EWRS bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorspronkelijk vertrek van de besmette passagier kunnen de ontvangen PLF-gegevens doorgeven aan een andere lidstaat van vertrek dan die welke in de PLF als lidstaat van oorspronkelijk vertrek is opgegeven, indien zij beschikken over de aanvullende informatie die wijst op de lidstaat die de contacten moet opsporen.

3.   Bij melding van een alarm op het PLF-uitwisselingsplatform sturen de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de besmette passagier is geïdentificeerd, voor elk deeltraject van de reis van die passagier de volgende PLF-gegevens aan de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van alle lidstaten toe:

a)

de plaats van vertrek van elk betrokken vervoersmiddel;

b)

de plaats van aankomst van elk betrokken vervoersmiddel;

c)

de datum van vertrek van elk betrokken vervoersmiddel;

d)

type betrokken vervoersmiddel (bv. vliegtuig, trein, touringcar, veerboot, schip);

e)

het identificatienummer van elke betrokken vervoersdienst (bv. vluchtnummer, treinnummer, kentekenplaat van de touringcar, naam van veerboot of schip);

f)

het zitplaats- of hutnummer in elk betrokken vervoersmiddel;

g)

indien nodig, het tijdstip van vertrek van elk betrokken vervoersmiddel.

4.   Indien de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het alarm meldt, op basis van de informatie waarover zij beschikken de betrokken lidstaten kunnen identificeren, sturen zij de in lid 3 bedoelde gegevens uitsluitend toe aan de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van die lidstaten.

5.   De voor het EWRS bevoegde autoriteiten moeten de volgende epidemiologische gegevens kunnen verstrekken, indien dit nodig is voor een doeltreffende opsporing van contacten:

a)

type van de uitgevoerde test;

b)

variant van het SARS-CoV-2-virus;

c)

bemonsteringsdatum;

d)

datum waarop de symptomen zijn opgetreden.

Artikel 2 quater

Verantwoordelijkheden van de voor het EWRS bevoegde autoriteiten en van het ECDC bij de verwerking van PLF-gegevens

1.   De voor het EWRS bevoegde autoriteiten die PLF-gegevens en de in artikel 2 ter, lid 5, bedoelde gegevens uitwisselen, zijn gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken voor het invoeren en doorgeven van die gegevens via het PLF-uitwisselingsplatform tot de ontvangst ervan. De respectieve verantwoordelijkheden van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken worden toegewezen overeenkomstig bijlage II. Elke lidstaat die wil deelnemen aan de grensoverschrijdende uitwisseling van PLF-gegevens via het PLF-platform, stelt voorafgaand aan deelname het ECDC in kennis van zijn intentie en vermeldt zijn voor het EWRS bevoegde autoriteit die als verwerkingsverantwoordelijke is aangewezen.

2.   Het ECDC is de verwerker van gegevens die via het PLF-uitwisselingsplatform worden uitgewisseld. Het voorziet in het PLF-uitwisselingsplatform en waarborgt de beveiliging van de verwerking, met inbegrip van de doorgifte, van gegevens die via het PLF-uitwisselingsplatform worden uitgewisseld, en voldoet aan de in bijlage III vastgestelde verplichtingen van een verwerker.

3.   De doeltreffendheid van de technische en organisatorische maatregelen om de beveiliging van de verwerking van PLF-gegevens via het PLF-uitwisselingsplatform te waarborgen, wordt regelmatig getest, beoordeeld en geëvalueerd door het ECDC en door de voor het EWRS bevoegde autoriteiten die tot het PLF-uitwisselingsplatform toegang hebben.

4.   Het ECDC betrekt de Commissie als subverwerker en zorgt ervoor dat voor de Commissie dezelfde gegevensbeschermingsverplichtingen gelden als die welke in dit besluit zijn vastgesteld.”.

3)

In artikel 3, lid 3, worden de woorden “de bijlage” vervangen door “bijlage IV”.

4)

In de bijlage wordt de titel “BIJLAGE” vervangen door “BIJLAGE IV”.

5)

De bijlagen I, II en III, zoals vastgesteld in de bijlage bij dit besluit, worden ingevoegd.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 juni 2021.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1.

(2)  PB L 337 van 14.10.2020, blz. 3.

(3)  Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1).

(4)  28 Europese landen worden samengebracht onder de gezamenlijke actie Paraatheid en actie op plaatsen van binnenkomst (havens, luchthavens en landgrensovergangen), bekend als EU Healthy Gateways, die wordt gefinancierd door het derde gezondheidsprogramma (2014-2020).

(5)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE

“BIJLAGE I

VIA HET NATIONALE PLF TE VERZAMELEN MINIMUMPAKKET PLF-GEGEVENS

Het PLF bevat ten minste de volgende PLF-gegevens:

1)

voornaam;

2)

achternaam;

3)

geboortedatum;

4)

telefoonnummer (vast en/of mobiel);

5)

e-mailadres;

6)

woonadres;

7)

laatste of eindbestemming in de EU van de gehele reis;

8)

de volgende informatie voor elk deeltraject van de reis tot de lidstaat die het PLF aanvraagt:

a)

de plaats van vertrek;

b)

de plaats van aankomst;

c)

de datum van vertrek;

d)

type vervoersmiddel (bv. vliegtuig, trein, touringcar, veerboot, schip);

e)

de tijd van vertrek;

f)

identificatienummer van de vervoersdienst (bv. vluchtnummer, treinnummer, kentekenplaat van touringcar, naam van veerboot of schip);

g)

zitplaats-/hutnummer.

BIJLAGE II

VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE DEELNEMENDE LIDSTATEN ALS GEZAMENLIJKE VERWERKINGSVERANTWOORDELIJKEN VOOR HET PLF-UITWISSELINGSPLATFORM

AFDELING 1

Verdeling van verantwoordelijkheden

1)

Elke voor het EWRS bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de PLF-gegevens en de aanvullende epidemiologische gegevens die via het PLF-uitwisselingsplatform worden uitgewisseld, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (*) worden verwerkt. Zij ziet er met name op toe dat de gegevens die zij via het PLF-uitwisselingsplatform invoert en doorstuurt, nauwkeurig zijn, en beperkt blijven tot de in artikel 2 ter van dit besluit vastgestelde gegevens.

2)

Elke voor het EWRS bevoegde autoriteit blijft de enige verwerkingsverantwoordelijke voor het verzamelen, gebruiken, openbaar maken en elke andere verwerking van PLF-gegevens en aanvullende epidemiologische gegevens die buiten het PLF-uitwisselingsplatform plaatsvindt. Elke voor het EWRS bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de gegevens overeenkomstig de voor het PLF-uitwisselingsplatform vastgestelde technische specificaties worden doorgegeven.

3)

Instructies aan de verwerker worden door een van de contactpunten van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken in overeenstemming met de andere gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken toegezonden.

4)

Alleen personen die door voor het EWRS bevoegde autoriteiten zijn gemachtigd, mogen PLF-gegevens en aanvullende epidemiologische gegevens die via het PLF-uitwisselingsplatform zijn uitgewisseld, raadplegen.

5)

Elke voor het EWRS bevoegde autoriteit richt een contactpunt met een functionele mailbox in voor communicatie tussen de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken en tussen de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken en de verwerker. Het besluitvormingsproces van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken wordt geregeld door de werkgroep van het Gezondheidsbeveiligingscomité van het EWRS.

6)

Elke voor het EWRS bevoegde autoriteit is geen gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijke meer vanaf de datum waarop haar deelname aan het PLF-uitwisselingsplatform wordt ingetrokken. Zij blijft echter verantwoordelijk voor de PLF-gegevens en aanvullende epidemiologische gegevens die voor de intrekking van haar deelname via het PLF-uitwisselingsplatform zijn verzameld en doorgegeven.

7)

Elke voor het EWRS bevoegde autoriteit houdt een register bij van de verwerkingsactiviteiten die onder haar verantwoordelijkheid plaatsvinden. De gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid mag in het register worden vermeld.

AFDELING 2

Verantwoordelijkheden en rollen voor het behandelen van verzoeken en voor het informeren van betrokkenen

1)

Elke voor het EWRS bevoegde autoriteit die een PLF vereist, verstrekt overeenkomstig de artikelen 13 en 14 van Verordening (EU) 2016/679 de passagiers die een grens overschrijden (de betrokkenen), informatie over de omstandigheden waaronder hun PLF- en epidemiologische gegevens met het oog op het opsporen van contacten via het PLF-uitwisselingsplatform worden uitgewisseld.

2)

Elke voor het EWRS bevoegde autoriteit fungeert als contactpunt voor de betrokkenen en behandelt de door hen of hun vertegenwoordigers in verband met de uitoefening van hun rechten overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 ingediende verzoeken. Elke voor het EWRS bevoegde autoriteit wijst een specifiek contactpunt aan voor de verzoeken van betrokkenen. Indien een voor het EWRS bevoegde autoriteit een verzoek van een betrokkene ontvangt dat niet onder haar verantwoordelijkheid valt, stuurt zij het onverwijld door aan de verantwoordelijke voor het EWRS bevoegde autoriteit en stelt zij het ECDC daarvan in kennis. De voor het EWRS bevoegde autoriteiten verlenen elkaar op verzoek bijstand bij het behandelen van de verzoeken van de betrokkenen met betrekking tot de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid en beantwoorden elkaars verzoek onverwijld, en uiterlijk binnen 15 dagen, na ontvangst van een verzoek om bijstand.

3)

Elke voor het EWRS bevoegde autoriteit stelt de inhoud van deze bijlage, met inbegrip van de in de punten 1 en 2 vastgestelde regelingen, ter beschikking van de betrokkenen.

AFDELING 3

Beheer van beveiligingsincidenten, met inbegrip van inbreuken in verband met persoonsgegevens

1)

De voor het EWRS bevoegde autoriteiten verlenen elkaar als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken bijstand bij de identificatie en behandeling van beveiligingsincidenten, met inbegrip van inbreuken in verband met persoonsgegevens, die verband houden met de verwerking van PLF- en epidemiologische gegevens die via het PLF-uitwisselingsplatform zijn uitgewisseld.

2)

Zij stellen elkaar en het ECDC met name in kennis van:

a)

alle potentiële of feitelijke risico’s voor de beschikbaarheid, de vertrouwelijkheid en/of de integriteit van de PLF- en epidemiologische gegevens die in het PLF-uitwisselingsplatform zijn verwerkt;

b)

alle inbreuken in verband met persoonsgegevens, de waarschijnlijke gevolgen van de inbreuken en de beoordeling van het risico voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, alsmede alle maatregelen die zijn genomen om de inbreuken in verband met persoonsgegevens aan te pakken en het risico voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen te beperken;

c)

alle inbreuken op de technische en/of organisatorische waarborgen van de verwerking in het PLF-uitwisselingsplatform.

3)

De voor het EWRS bevoegde autoriteiten melden, overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EU) 2016/679 of na kennisgeving door het ECDC, alle inbreuken in verband met de verwerking in het PLF-uitwisselingsplatform aan het ECDC, aan de bevoegde toezichthoudende autoriteiten en, in voorkomend geval, aan de betrokkenen.

4)

Elke voor het EWRS bevoegde autoriteit neemt passende technische en organisatorische maatregelen om:

a)

de veiligheid, integriteit en vertrouwelijkheid van de gezamenlijk verwerkte persoonsgegevens te waarborgen en te beschermen;

b)

persoonsgegevens in haar bezit te beschermen tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking, verlies, gebruik, openbaarmaking, verkrijging of toegang;

c)

te waarborgen dat de persoonsgegevens niet algemeen toegankelijk zijn of toegankelijk zijn voor anderen dan de ontvangers of verwerkers.

AFDELING 4

Gegevensbeschermingseffectbeoordeling

Indien een verwerkingsverantwoordelijke, om te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 35 en 36 van Verordening (EU) 2016/679, informatie van een andere verwerkingsverantwoordelijke nodig heeft, zendt hij een specifiek verzoek naar de in afdeling 1, onderafdeling 1, punt 5, bedoelde functionele mailbox. De laatstgenoemde zal alles in het werk stellen om deze informatie te verstrekken.

BIJLAGE III

VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN HET ECDC ALS GEGEVENSVERWERKER VOOR HET PLF-UITWISSELINGSPLATFORM

1)   

Het ECDC is verantwoordelijk voor het opzetten en waarborgen van een veilige en betrouwbare communicatie-infrastructuur die de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van de lidstaten die aan het PLF-uitwisselingsplatform deelnemen, met elkaar verbindt.

De verwerking van het PLF-uitwisselingsplatform door het ECDC omvat het volgende:

a)

vaststellen van de minimale technische voorschriften om een vlotte en veilige on- en offboarding van nationale PLF-databanken mogelijk te maken;

b)

zorgen voor een veilige en geautomatiseerde interoperabiliteit van nationale PLF-databanken.

2)   

Het ECDC vervult zijn verplichtingen als gegevensverwerker van het PLF-uitwisselingsplatform en betrekt met dit doel de Commissie als subverwerker en zorgt ervoor dat dezelfde gegevensbeschermingsverplichtingen, als vastgesteld in dit besluit, van toepassing zijn op de Commissie.

Het ECDC kan de Commissie toestemming verlenen om een beroep te doen op derden als verdere subverwerkers.

Indien de Commissie een beroep doet op subverwerkers, zal het ECDC:

a)

ervoor zorgen dat dezelfde verplichtingen inzake gegevensbescherming als uiteengezet in dit besluit van toepassing zijn op deze subverwerkers;

b)

de verwerkingsverantwoordelijken over beoogde veranderingen inzake de toevoeging of vervanging van andere subverwerkers inlichten, en zo de verwerkingsverantwoordelijken de mogelijkheid bieden met gewone meerderheid tegen deze veranderingen bezwaar te maken.

3)   

Het ECDC:

a)

is verantwoordelijk voor het opzetten en waarborgen van een veilige en betrouwbare communicatie-infrastructuur die de voor het EWRS bevoegde autoriteiten van de lidstaten die aan het PLF-uitwisselingsplatform deelnemen, met elkaar verbindt;

b)

verwerkt de PLF- en aanvullende epidemiologische gegevens uitsluitend op basis van gedocumenteerde instructies van de verwerkingsverantwoordelijken, tenzij een Unierechtelijke bepaling het ECDC tot verwerking verplicht. in dat geval stelt het ECDC de verwerkingsverantwoordelijken, voorafgaand aan de verwerking, in kennis van dat wettelijk voorschrift, tenzij die wetgeving kennisgeving van dergelijke informatie om gewichtige redenen van algemeen belang verbiedt;

c)

stelt een veiligheidsplan en een bedrijfscontinuïteits- en noodherstelplan op;

d)

neemt de noodzakelijke maatregelen om de integriteit van de verwerkte PLF- en aanvullende epidemiologische gegevens te bewaren;

e)

neemt alle geavanceerde organisatorische, fysieke en elektronische beveiligingsmaatregelen om het PLF-uitwisselingsplatform in stand te houden. Hiertoe zal het ECDC:

i)

een verantwoordelijke entiteit aanwijzen voor het beveiligingsbeheer op het niveau van het PLF-uitwisselingsplatform, de verwerkingsverantwoordelijken in kennis stellen van de contactgegevens van de entiteit en ervoor zorgen dat deze beschikbaar is om te reageren op bedreigingen voor de beveiliging;

ii)

de verantwoordelijkheid voor de beveiliging van het PLF-uitwisselingsplatform op zich nemen;

iii)

ervoor zorgen dat alle personen aan wie toegang tot het PLF-uitwisselingsplatform is verleend, onderworpen zijn aan een contractuele, professionele of wettelijke geheimhoudingsplicht;

f)

neemt alle nodige veiligheidsmaatregelen om te voorkomen dat de goede werking van het PLF-uitwisselingsplatform in het gedrang komt. Hiertoe voert het ECDC specifieke procedures in met betrekking tot de werking van het PLF-uitwisselingsplatform en de aansluiting van backendservers op het PLF-uitwisselingsplatform. Hieronder vallen:

i)

een risicobeoordelingsprocedure om potentiële bedreigingen van het systeem te identificeren en in te schatten;

ii)

een audit- en evaluatieprocedure om:

1)

de overeenstemming tussen de uitgevoerde beveiligingsmaatregelen en het toepasselijke beveiligingsbeleid te controleren;

2)

regelmatig de integriteit van de systeembestanden, de beveiligingsparameters en de verleende machtigingen te controleren;

3)

inbreuken op de beveiliging op te sporen en te monitoren;

4)

wijzigingen door te voeren om bestaande zwakke punten in de beveiliging te remediëren;

5)

het mogelijk te maken van, onder meer op verzoek van verwerkingsverantwoordelijken, en het leveren van een bijdrage aan de uitvoering van onafhankelijke audits, met inbegrip van inspecties, en evaluaties van de beveiligingsmaatregelen, onder voorwaarden die in overeenstemming zijn met het Protocol (nr. 7) bij het VWEU betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (2);

iii)

wijziging van de beheersprocedure om de gevolgen van een wijziging vóór de uitvoering ervan te documenteren en te meten, en de verwerkingsverantwoordelijken op de hoogte houden van wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de communicatie met en/of de beveiliging van hun infrastructuren;

iv)

vaststelling van een onderhouds- en reparatieprocedure om de na te leven regels en voorwaarden voor het onderhoud en/of het repareren van apparatuur te specificeren;

v)

vaststelling van een procedure voor beveiligingsincidenten om het meldings- en escalatiesysteem vast te stellen, de verwerkingsverantwoordelijken onverwijld in kennis te stellen zodat zij de nationale toezichthoudende autoriteiten voor gegevensbescherming op de hoogte kunnen brengen van eventuele inbreuken in verband met persoonsgegevens, en een disciplinair proces vast te stellen om inbreuken op de beveiliging aan te pakken;

g)

neemt geavanceerde materiële en/of elektronische veiligheidsmaatregelen voor de installaties waar de apparatuur van het PLF-uitwisselingsplatform is ondergebracht en voor controles met betrekking tot de toegang tot gegevens en beveiliging. Hiertoe zal het ECDC:

i)

fysieke beveiliging handhaven om afzonderlijke veiligheidszones op te stellen en de opsporing van inbreuken mogelijk te maken;

ii)

de toegang tot de faciliteiten controleren en met het oog op de traceerbaarheid een register van bezoekers bijhouden;

iii)

ervoor zorgen dat externe personen die toegang krijgen tot gebouwen, worden begeleid door naar behoren gemachtigd personeel;

iv)

ervoor zorgen dat apparatuur niet kan worden toegevoegd, vervangen of verwijderd zonder voorafgaande machtiging van de aangewezen verantwoordelijke instanties;

v)

de wederzijdse toegang van en tot de nationale PLF-systemen en het PLF-uitwisselingsplatform controleren;

vi)

ervoor zorgen dat personen die toegang hebben tot het PLF-uitwisselingsplatform, geïdentificeerd en geauthenticeerd worden;

vii)

de machtiging met betrekking tot de toegang tot het PLF-uitwisselingsplatform herzien in geval van een inbreuk op de beveiliging die gevolgen heeft voor deze infrastructuur;

viii)

technische en organisatorische veiligheidsmaatregelen uitvoeren om ongeoorloofde toegang tot PLF- en epidemiologische gegevens te voorkomen;

ix)

waar nodig maatregelen treffen om ongeoorloofde toegang tot het PLF-uitwisselingsplatform vanaf het domein van de nationale autoriteiten te blokkeren (dat wil zeggen: een locatie/IP-adres blokkeren);

h)

onderneemt stappen om zijn domein te beschermen, met inbegrip van het verbreken van verbindingen, in geval van een aanzienlijke afwijking van de kwaliteits- of beveiligingsbeginselen en -concepten;

i)

houdt een risicobeheerplan in stand dat betrekking heeft op het gebied waarvoor het verantwoordelijk is;

j)

monitort — in real time — de prestaties van alle dienstencomponenten van zijn PLF-uitwisselingsplatform, produceert regelmatig statistieken en registreert gegevens;

k)

waarborgt dat de dienst 24/7 beschikbaar is, met een aanvaardbare onderbreking voor onderhoudsdoeleinden;

l)

ondersteunt alle diensten van het PLF-uitwisselingsplatform in het Engels via telefoon, mail of webportal en accepteert oproepen van geautoriseerde oproepers: de coördinatoren van het PLF-uitwisselingsplatform en hun respectieve helpdesks, projectmedewerkers en aangewezen personen van het ECDC;

m)

staat, voor zover mogelijk, de verwerkingsverantwoordelijken bij door middel van passende technische en organisatorische maatregelen in de naleving van hun verplichting om te antwoorden op verzoeken tot uitoefening van de rechten van betrokkenen, zoals vastgesteld in hoofdstuk III van Verordening (EU) 2016/679;

n)

ondersteunt de verwerkingsverantwoordelijken door informatie te verstrekken over het PLF-uitwisselingsplatform, teneinde de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 32, 35 en 36 van Verordening (EU) 2016/679 na te komen;

o)

zorgt ervoor dat de PLF- en epidemiologische gegevens die via het PLF-uitwisselingsplatform worden doorgegeven, onbegrijpelijk zijn voor onbevoegden, met name door krachtige versleuteling toe te passen;

p)

neemt alle nodige maatregelen om te voorkomen dat de exploitanten van het PLF-uitwisselingsplatform ongeoorloofde toegang hebben tot doorgestuurde PLF- en epidemiologische gegevens;

q)

neemt maatregelen om de interoperabiliteit en de communicatie tussen de verwerkingsverantwoordelijken voor het PLF-uitwisselingsplatform te bevorderen;

r)

houdt overeenkomstig artikel 31, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad een register bij van de verwerkingsactiviteiten die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijken zijn verricht.

”.

(*)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).