ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 186

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
27 mei 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/840 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (het Pericles IV-programma) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 331/2014

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/841 van de Commissie van 19 februari 2021 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 wat betreft de regels voor niet-nalevingen met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor runderen, schapen en geiten en de regels voor de berekening van de hoogte van de administratieve sancties voor dieren die zijn aangegeven in het kader van steunregelingen voor dieren of diergebonden bijstandsmaatregelen

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/842 van de Commissie van 26 mei 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 307/2012 wat de transparantie- en vertrouwelijkheidsvoorschriften voor de EU-risicobeoordeling van onderzochte stoffen betreft ( 1 )

16

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/843 van de Commissie van 26 mei 2021 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof cyazofamide overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

20

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/844 van de Commissie van 26 mei 2021 tot beëindiging van de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Turkije

26

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/845 van de Commissie van 26 mei 2021 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1202 wat betreft de bepaling van het zelfontstekingsgedrag van stofophopingen

28

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/238 van de Commissie van 8 februari 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 teneinde de stof ovotransferrin in te delen wat de maximumwaarde voor residuen ervan betreft ( PB L 39 van 11.2.2019 )

32

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/810 van de Commissie van 20 mei 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2021/808 wat betreft overgangsbepalingen voor bepaalde stoffen die in bijlage II bij Beschikking 2002/657/EG zijn opgenomen ( PB L 180 van 21.5.2021 )

33

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

27.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/1


VERORDENING (EU) 2021/840 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2021

tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (het „Pericles IV-programma”) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 331/2014

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 133,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie en de lidstaten hebben zich ten doel gesteld de maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn voor het gebruik van de euro als munteenheid. Die maatregelen omvatten de bescherming van de euro tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude, teneinde de doeltreffendheid van de economie van de Unie te waarborgen en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën veilig te stellen.

(2)

Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad (3) voorziet in de uitwisseling van informatie, samenwerking en wederzijdse bijstand waardoor een geharmoniseerd kader wordt geschapen voor de bescherming van de euro. De werking van die verordening werd bij Verordening (EG) nr. 1339/2001 van de Raad (4) uitgebreid tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, teneinde in de hele Unie een gelijkwaardig niveau van bescherming van de euro te bieden.

(3)

Acties ter bevordering van de uitwisseling van informatie en personeel en van technische en wetenschappelijke bijstand en gespecialiseerde opleiding dragen wezenlijk bij tot de bescherming van de munteenheid van de Unie tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude en derhalve tot het realiseren van een hoog en gelijkwaardig beschermingsniveau in de hele Unie, terwijl wordt aangetoond dat de Unie in staat is om ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit aan te pakken. Dergelijke acties kunnen ook helpen bij de aanpak van de gemeenschappelijke uitdagingen op het gebied van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, waaronder het witwassen van geld.

(4)

Een programma voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij draagt bij tot de bewustmaking van burgers van de Unie, vergroot hun vertrouwen in de euro en verbetert de bescherming ervan, in het bijzonder door de voortdurende verspreiding van resultaten van door dat programma ondersteunde acties.

(5)

Gedegen bescherming van de euro tegen valsemunterij is een belangrijk onderdeel van een veilige en concurrerende economie van de Unie en houdt rechtstreeks verband met de doelstelling van de Unie om een doeltreffende werking van de economische en monetaire unie te bevorderen.

(6)

Eerdere steun voor dergelijke acties, door middel van de Besluiten 2001/923/EG (5) en 2001/924/EG (6) van de Raad, naderhand gewijzigd en verlengd bij de Besluiten 2006/75/EG (7), 2006/76/EG (8), 2006/849/EG (9) en 2006/850/EG (10) van de Raad en Verordening (EU) nr. 331/2014 van het Europees Parlement en de Raad (11), heeft het mogelijk gemaakt om de acties van de Unie en de lidstaten op het gebied van de bescherming van de euro tegen valsemunterij te versterken. De doelstellingen van het programma voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de voorafgaande periode zijn met succes verwezenlijkt.

(7)

In 2017 heeft de Commissie een tussentijdse evaluatie van het bij Verordening (EU) nr. 331/2014 vastgestelde meerjarig actieprogramma (het “Pericles 2020-programma”) verricht, ondersteund door een onafhankelijk verslag. Het verslag was in het algemeen positief over het Pericles 2020-programma, maar er heerste ongerustheid over het beperkte aantal bevoegde autoriteiten dat aanvragen indiende om acties uit hoofde van het Pericles 2020-programma uit te voeren en over de kwaliteit van de belangrijkste prestatie-indicatoren die gebruikt werden om de resultaten van het Pericles 2020-programma te meten. In haar mededeling aan het Europees Parlement en de Raad over de tussentijdse evaluatie van het Pericles 2020-programma, en haar evaluatie vooraf in de vorm van het werkdocument dat haar voorstel vergezelt, is de Commissie, gezien de conclusies en aanbevelingen van de tussentijdse evaluatie, tot de conclusie gekomen dat de voortzetting van het Pericles 2020-programma na 2020 moet worden ondersteund, gezien de toegevoegde waarde ervan voor de Unie, het langetermijneffect ervan en de duurzaamheid van de acties ervan alsmede de bijdrage ervan aan het bestrijden van georganiseerde misdaad.

(8)

Het advies in de tussentijdse evaluatie luidde dat de in het kader van het Pericles 2020-programma gefinancierde acties moeten worden voortgezet, daarbij tegemoetkomend aan de behoefte om de indiening van aanvragen te vereenvoudigen, de differentiatie van begunstigden alsook de deelname van een zo groot mogelijk aantal bevoegde autoriteiten uit diverse landen aan de Pericles 2020-programma-activiteiten aan te moedigen, zich te blijven richten op nieuwe en terugkerende bedreigingen van namaak en de belangrijkste prestatie-indicatoren te stroomlijnen.

(9)

Er zijn vervalsingshotspots ontdekt in derde landen en vervalsing van de euro krijgt een steeds grotere internationale dimensie. Capaciteitsopbouw en opleidingsactiviteiten waaraan wordt deelgenomen door de bevoegde autoriteiten van derde landen moeten derhalve van essentieel belang worden geacht als het gaat om doeltreffende bescherming van de euro, en verder worden gestimuleerd in het kader van het voortzetten van het Pericles 2020-programma.

(10)

Er moet een nieuw programma voor de periode 2021-2027 (het “Pericles IV-programma”) worden vastgesteld. Er dient voor te worden gezorgd dat het Pericles IV-programma in overeenstemming is met andere relevante programma’s en acties, en deze aanvult. Voor de toepassing van het Pericles IV-programma dient de Commissie derhalve, in het kader van het in Verordening (EG) nr. 1338/2001 vermelde comité, het nodige overleg te plegen met de belangrijkste betrokken actoren, met name de door de lidstaten aangewezen bevoegde nationale autoriteiten, de Europese Centrale Bank (ECB), en Europol, ter evaluatie van de behoeften op het gebied van de bescherming van de euro, in het bijzonder met betrekking tot uitwisselingen, bijstand en opleiding. Bovendien moet de Commissie bij de tenuitvoerlegging van het Pericles IV-programma gebruikmaken van de ruime ervaring van de ECB wat betreft het geven van opleidingen en het verstrekken van informatie over valse eurobiljetten.

(11)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (12) (het Financieel Reglement) en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(12)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de samenwerking bevorderen tussen de lidstaten onderling en tussen de Commissie en de lidstaten, met het oog op de bescherming van de euro tegen valsemunterij, zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten en met een efficiënter gebruik van middelen dan op nationaal niveau mogelijk zou zijn, de lidstaten ondersteunen bij de collectieve bescherming van de euro en het gebruik aanmoedigen van gemeenschappelijke Uniestructuren ter versterking van de samenwerking en de tijdige en uitgebreide uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(13)

Het Pericles IV-programma moet worden uitgevoerd in overeenstemming met het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (13).

(14)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van het Pericles IV-programma te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De Commissie dient jaarlijkse werkprogramma’s vast te stellen waarin de prioriteiten, de verdeling van de begrotingsmiddelen en de beoordelingscriteria voor de subsidies voor acties worden bepaald. De uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen waarin een verhoging van het medefinancieringspercentage noodzakelijk is om de lidstaten meer economische flexibiliteit te bieden opdat zij de projecten ter bescherming en vrijwaring van de euro naar tevredenheid kunnen uitvoeren en voltooien, moeten een onderdeel zijn van de jaarlijkse werkprogramma’s.

(15)

Bij deze verordening worden de financiële middelen voor het Pericles IV-programma vastgesteld, die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 (14).

(16)

Teneinde de voortgang van het Pericles IV-programma richting de verwezenlijking van de doelstellingen ervan effectief te kunnen meten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen met betrekking tot de indicatoren wanneer dit noodzakelijk wordt geacht voor de evaluatie, alsook om deze verordening aan te vullen met bepalingen over de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (15). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(17)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (17), (EG, Euratom) nr. 2185/96 (18) en (EU) 2017/1939 (19) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer op het gebied van preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, onder meer maatregelen met betrekking tot fraude, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (20). Personen of entiteiten die financiële middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM — wat betreft de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 — en de Europese Rekenkamer, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(18)

De Commissie moet aan het Europees Parlement en de Raad een tussentijds evaluatieverslag over de uitvoering van het Pericles IV-programma uitbrengen, alsmede een definitief evaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven moet het Pericles IV-programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij echter administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het Pericles IV-programma in de praktijk te evalueren.

(19)

Verordening (EU) nr. 331/2014 moet daarom worden ingetrokken.

(20)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt een programma vast inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (het “Pericles IV-programma”) voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

In deze verordening worden de doelstellingen van het Pericles IV-programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van Uniefinanciering en de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstelling van het Pericles IV-programma is het voorkomen en bestrijden van valsemunterij en daarmee verband houdende fraude en het beschermen van de integriteit van de eurobiljetten en -munten teneinde het vertrouwen van burgers en bedrijven in de echtheid van deze bankbiljetten en munten te vergroten en aldus het vertrouwen in de economie van de Unie te versterken, terwijl de houdbaarheid van de overheidsfinanciën gewaarborgd wordt.

2.   De specifieke doelstelling van het Pericles IV-programma is het beschermen van eurobankbiljetten en -munten tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude door de maatregelen van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen en de bevoegde nationale en uniale autoriteiten bij te staan bij hun inspanningen om onderling en met de Commissie een nauwe en regelmatige samenwerking en een uitwisseling van beste praktijken te ontwikkelen, waarbij in voorkomend geval ook derde landen en internationale organisaties worden betrokken.

Artikel 3

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het Pericles IV-programma voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 6 193 284 EUR in lopende prijzen.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

3.   Het in lid 1 genoemde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de uitvoering van het Pericles IV-programma, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van bedrijfsinformatietechnologiesystemen.

Artikel 4

Uitvoering en vormen van Uniefinanciering

1.   Het Pericles IV-programma wordt uitgevoerd in direct beheer overeenkomstig het Financieel Reglement.

2.   Het Pericles IV-programma wordt door de Commissie in samenwerking met de lidstaten uitgevoerd door middel van regelmatige raadplegingen tijdens de verschillende uitvoeringsfasen van het Pericles IV-programma, waarbij de overeenstemming met de relevante maatregelen die worden genomen door andere bevoegde entiteiten, waaronder met name de ECB en Europol, wordt gewaarborgd en onnodige overlapping wordt voorkomen. Hiertoe houdt de Commissie bij de voorbereiding van de werkprogramma’s uit hoofde van artikel 10 rekening met de bestaande en geplande werkzaamheden van de ECB en Europol ter bestrijding van eurovalsemunterij en daarmee verband houdende fraude.

3.   Financiële steun uit hoofde van het Pericles IV-programma voor de in artikel 6 vermelde subsidiabele acties wordt verstrekt in de vorm van subsidies of aanbestedingen.

Artikel 5

Gezamenlijke acties

1.   Acties uit hoofde van het Pericles IV-programma kunnen gezamenlijk worden georganiseerd door de Commissie en andere partners met relevante deskundigheid, zoals:

a)

de nationale centrale banken en de ECB;

b)

de nationale analysecentra en de nationale centra voor de analyse van muntstukken;

c)

het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum en de munthuizen;

d)

Europol, Eurojust en Interpol;

e)

de nationale centra voor de bestrijding van valsemunterij waarin voorzien is bij artikel 12 van het Internationale Verdrag van Genève van 20 april 1929 (21) ter bestrijding van de valsemunterij, alsmede andere diensten die gespecialiseerd zijn in de preventie, opsporing en rechtshandhaving met betrekking tot valsemunterij;

f)

de betrokken gespecialiseerde organen op het gebied van reprografie- en legaliseringstechniek, drukkers en graveurs;

g)

andere dan de in de punten a) tot en met f) bedoelde organen met een bijzondere deskundigheid, eventueel ook in derde landen en met name in toetredende staten en kandidaat-lidstaten, en

h)

private entiteiten die technische kennis hebben ontwikkeld en die kennis hebben aangetoond of gespecialiseerde teams voor het opsporen van vervalste bankbiljetten en munten.

2.   Indien de subsidiabele acties gezamenlijk door de Commissie en de ECB, Eurojust, Europol of Interpol worden georganiseerd, worden de daaruit voortvloeiende kosten onder hen verdeeld. In elk geval draagt elk van hen de reis- en verblijfkosten van zijn eigen gastsprekers.

HOOFDSTUK II

SUBSIDIABILITEIT

Artikel 6

In aanmerking komende acties

1.   Uit hoofde van het Pericles IV-programma wordt, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de in artikel 10 bedoelde jaarlijkse werkprogramma’s, financiële steun verleend voor de volgende acties:

a)

de uitwisseling en verspreiding van informatie, in het bijzonder door het organiseren van workshops, bijeenkomsten en seminars, met inbegrip van opleiding, doelgerichte plaatsing en uitwisseling van personeel van bevoegde nationale autoriteiten en andere soortgelijke acties. De uitwisseling van informatie heeft onder meer betrekking op:

beste werkwijzen ter voorkoming van valsemunterij en fraude in verband met de euro;

methoden voor het toezicht op en de analyse van de economische en financiële gevolgen van valsemunterij;

de werking van databanken en systemen voor vroegtijdige waarschuwing;

het gebruik van opsporingsinstrumenten, waaronder computerondersteunde opsporingsinstrumenten;

de onderzoeks- en opsporingsmethoden;

wetenschappelijke bijstand, waaronder follow-up van nieuwe ontwikkelingen;

de bescherming van de euro buiten de Unie;

onderzoeksacties;

de terbeschikkingstelling van specifieke operationele deskundigheid;

b)

technische, wetenschappelijke en operationele bijstand die noodzakelijk wordt geacht in het kader van het Pericles IV-programma, waaronder met name:

alle passende maatregelen waarbij op het niveau van de Unie leermiddelen worden ontwikkeld, zoals een handboek over de wetgeving van de Unie, informatiebulletins, praktische handleidingen, glossaria en lexicons, databanken, met name op het gebied van wetenschappelijke bijstand of technologiebewaking of ondersteunende computertoepassingen, zoals software;

relevante studies met een multidisciplinaire en transnationale dimensie, inclusief onderzoek naar innovatieve veiligheidskenmerken;

de ontwikkeling van instrumenten en methoden voor technische ondersteuning ter bevordering van opsporingsacties op het niveau van de Unie;

steun voor samenwerking bij operaties waarbij minstens twee landen zijn betrokken, mits dergelijke steun niet beschikbaar kan worden gesteld in het kader van andere programma’s van instellingen en organen van de Unie;

c)

de aanschaf van apparatuur die in de bestrijding van valsemunterij gespecialiseerde autoriteiten van derde landen gebruiken voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, in overeenstemming met artikel 7, lid 2.

2.   Het Pericles IV-programma houdt rekening met de transnationale en multidisciplinaire aspecten van de bestrijding van valsemunterij door zich te richten op de deelname van de volgende groepen:

a)

personeel van instanties die betrokken zijn bij de opsporing en bestrijding van valsemunterij, in het bijzonder de politiediensten, douane en de financiële autoriteiten, overeenkomstig hun specifieke nationale bevoegdheden;

b)

het personeel van inlichtingendiensten;

c)

vertegenwoordigers van de nationale centrale banken, de munthuizen, commerciële banken en andere financiële intermediairs, met name wat betreft de verplichtingen van de financiële instellingen;

d)

magistraten en op dit gebied gespecialiseerde juristen en leden van de rechterlijke macht;

e)

alle overige betrokken gespecialiseerde groepen, zoals de kamers van koophandel en industrie of vergelijkbare structuren die toegang kunnen verschaffen tot het midden- en kleinbedrijf, detailhandelaren en geldtransportbedrijven.

3.   De groepen waarvan sprake is in lid 2 kunnen deelnemers uit derde landen omvatten.

HOOFDSTUK III

SUBSIDIES

Artikel 7

Subsidies

1.   De toekenning en het beheer van subsidies uit hoofde van het Pericles IV-programma geschieden overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

2.   Bij acties die met subsidies worden uitgevoerd, mag de aankoop van apparatuur niet het enige onderdeel van de subsidieovereenkomst zijn.

Artikel 8

Medefinancieringspercentages

Het medefinancieringspercentage voor subsidies die uit hoofde van het Pericles IV-programma worden verleend, bedraagt niet meer dan 75 % van de subsidiabele kosten. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, die in het in artikel 10 genoemde jaarlijkse werkprogramma worden vastgelegd, bedraagt de medefinanciering niet meer dan 90 % van de subsidiabele kosten.

Artikel 9

Subsidiabele entiteiten

De entiteiten die uit hoofde van het Pericles IV-programma voor financiering in aanmerking komen, zijn de bevoegde nationale autoriteiten als gedefinieerd in artikel 2, punt b), van Verordening (EG) nr. 1338/2001.

HOOFDSTUK IV

PROGRAMMERING, TOEZICHT EN EVALUATIE

Artikel 10

Werkprogramma’s

1.   De Commissie stelt ter uitvoering van het Pericles IV-programma werkprogramma’s vast als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement.

2.   In het geval van subsidies specificeert het werkprogramma, naast de vereisten van artikel 110 van het Financieel Reglement, de essentiële selectie- en toekenningscriteria en het maximaal mogelijke medefinancieringspercentage.

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie verleend van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 12, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 12

Toezicht

1.   De bijlage bevat indicatoren voor de rapportage over de voortgang van het Pericles IV-programma bij de verwezenlijking van de in artikel 2 genoemde specifieke doelstelling.

2.   Om de voortgang van het Pericles IV-programma richting doelstellingen effectief te kunnen meten, wordt de Commissie overeenkomstig artikel 11 gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen met betrekking tot de indicatoren wanneer dit noodzakelijk wordt geacht voor de evaluatie, alsook om deze verordening aan te vullen met bepalingen over de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

3.   De Commissie verstrekt het Europees Parlement, de Raad en de ECB jaarlijks informatie over de resultaten van het Pericles IV-programma, rekening houdend met de kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren in de bijlage.

4.   De deelnemende landen en andere begunstigden verstrekken de Commissie alle gegevens en informatie die nodig zijn voor het toezicht op en de evaluatie van het Pericles IV-programma.

Artikel 13

Evaluatie

1.   Er wordt een onafhankelijke tussentijdse evaluatie van het programma uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, maar uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het Pericles IV-programma is begonnen.

2.   Aan het einde van de uitvoering van het Pericles IV-programma, maar uiterlijk twee jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit.

3.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties samen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad en de ECB.

HOOFDSTUK V

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Informatie, communicatie en zichtbaarheid

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van die financiering en waarborgen de zichtbaarheid van de financiering van de Unie, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het Pericles IV-programma alsmede de krachtens het Pericles IV-programma ondernomen acties en de behaalde resultaten.

3.   De aan het Pericles IV-programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen.

Artikel 15

Intrekking

Verordening (EU) nr. 331/2014 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 16

Overgangsbepaling

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de krachtens Verordening (EU) nr. 331/2014 begonnen acties, die op die acties van toepassing blijft tot zij worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het Pericles IV-Programma kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het Pericles IV-Programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 331/2014.

Artikel 17

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. P. ZACARIAS


(1)  PB C 378 van 19.10.2018, blz. 2.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 13 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 18 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (PB L 181 van 4.7.2001, blz. 6).

(4)  Verordening (EG) nr. 1339/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende uitbreiding van de werking van Verordening (EG) nr. 1338/2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (PB L 181 van 4.7.2001, blz. 11).

(5)  Besluit 2001/923/EG van de Raad van 17 december 2001 tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma “Pericles”) (PB L 339 van 21.12.2001, blz. 50).

(6)  Besluit 2001/924/EG van de Raad van 17 december 2001 houdende uitbreiding van de werking van het besluit tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding, voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma “Pericles”) tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (PB L 339 van 21.12.2001, blz. 55).

(7)  Besluit 2006/75/EG van de Raad van 30 januari 2006 tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma Pericles) (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 40).

(8)  Besluit 2006/76/EG van de Raad van 30 januari 2006 waarbij de toepassing van Besluit 2006/75/EG tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma Pericles) wordt uitgebreid tot de niet-deelnemende lidstaten (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 42).

(9)  Besluit 2006/849/EG van de Raad van 20 november 2006 tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma Pericles) (PB L 330 van 28.11.2006, blz. 28).

(10)  Besluit 2006/850/EG van de Raad van 20 november 2006 waarbij de toepassing van Besluit 2006/849/EG tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma Pericles) wordt uitgebreid tot de niet-deelnemende lidstaten (PB L 330 van 28.11.2006, blz. 30).

(11)  Verordening (EU) nr. 331/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma “Pericles 2020”) en tot intrekking van de Besluiten 2001/923/EG, 2001/924/EG, 2006/75/EG, 2006/76/EG, 2006/849/EG en 2006/850/EG van de Raad (PB L 103 van 5.4.2014, blz. 1).

(12)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(13)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(14)  Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28).

(15)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(16)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(17)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(18)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(19)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(20)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(21)  Volkenbond, Recueil des Traités, nr. 2623 (1931), blz. 372.


BIJLAGE

INDICATOREN VOOR DE EVALUATIE VAN HET PERICLES IV-PROGRAMMA

Het Pericles IV-programma wordt nauwlettend gemonitord op basis van een reeks indicatoren die bestemd zijn om, tegen een minimum aan administratieve lasten en kosten, te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het Pericles IV-programma zijn verwezenlijkt. Daartoe worden gegevens verzameld met betrekking tot de volgende reeks sleutelindicatoren:

a)

het aantal ontdekte valse euro;

b)

het aantal ontmantelde illegale werkplaatsen;

c)

het aantal bevoegde autoriteiten die aanvragen voor het Pericles IV-programma hebben ingediend;

d)

het tevredenheidspercentage van de deelnemers aan de door het Pericles IV-programma gefinancierde acties, en

e)

de feedback van deelnemers die reeds aan eerdere Pericles-acties hebben deelgenomen over de impact van het Pericles IV-programma op hun activiteiten op het gebied van de bescherming van de euro tegen valsemunterij.

De gegevens en informatie voor de kernprestatie-indicatoren worden jaarlijks als volgt door de Commissie en de begunstigden van het Pericles IV-programma verzameld:

de Commissie verzamelt de gegevens met betrekking tot het aantal valse euromunten en -bankbiljetten;

de Commissie verzamelt de gegevens met betrekking tot het aantal ontmantelde illegale werkplaatsen;

de Commissie verzamelt de gegevens met betrekking tot het aantal bevoegde autoriteiten die aanvragen voor het Pericles IV-programma hebben ingediend;

de Commissie en de begunstigden van het Pericles IV-programma verzamelen de gegevens met betrekking tot het tevredenheidspercentage van de deelnemers over de uit het Pericles IV-programma gefinancierde acties;

de Commissie en de begunstigden van het Pericles IV-programma verzamelen de gegevens met betrekking tot de feedback van deelnemers die reeds aan eerdere Pericles-acties hebben deelgenomen over de impact van het Pericles IV-programma op hun activiteiten op het gebied van de bescherming van de euro tegen valsemunterij.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

27.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/12


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/841 VAN DE COMMISSIE

van 19 februari 2021

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 wat betreft de regels voor niet-nalevingen met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor runderen, schapen en geiten en de regels voor de berekening van de hoogte van de administratieve sancties voor dieren die zijn aangegeven in het kader van steunregelingen voor dieren of diergebonden bijstandsmaatregelen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 63, lid 4, artikel 64, lid 6, en artikel 77, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 30 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie (2) bevat voorschriften voor de vaststelling van het aantal geconstateerde dieren met het oog op de verlening van vrijwillige gekoppelde steun op basis van steunaanvragen voor vee in het kader van steunregelingen voor dieren of plattelandsontwikkelingsbijstand op basis van betalingsaanvragen in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen. Met name bevat dat artikel regels voor niet-nalevingen met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor runderen en voor schapen en geiten. In Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad (3) is bepaald dat de lidstaten een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten moeten vaststellen. Aangezien die identificatie- en registratieregeling voorschriften bevat die vergelijkbaar zijn met die van de identificatie- en registratieregeling voor runderen zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (4), is het passend de regels voor het in aanmerking nemen van niet-nalevingen met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor die drie categorieën dieren op elkaar af te stemmen. In die context is het passend de verwijzing naar “oormerken” in overeenstemming met die twee verordeningen te vervangen door een verwijzing naar “identificatiemiddelen”.

(2)

Rekening houdend met de ontwikkeling van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en met het oog op vereenvoudiging is het passend de in artikel 31 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 vastgestelde administratieve sancties met betrekking tot de steunregelingen voor dieren en de diergebonden bijstandsmaatregelen aan te passen door maximaal drie als niet-geconstateerd aangemerkte dieren vrij te stellen van de toepassing van administratieve sancties voor zover zij individueel kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van identificatiemiddelen of bewijsstukken, en door het niveau van de toe te passen sancties aan te passen indien meer dan drie dieren als niet-geconstateerd worden aangemerkt.

(3)

Op grond van artikel 53, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie (5) moeten de lidstaten, wanneer de gekoppelde steunmaatregel betrekking heeft op runderen en/of schapen en geiten, als een van de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de steun vaststellen dat de eisen inzake identificatie en registratie van dieren waarin respectievelijk Verordening (EG) nr. 1760/2000 en Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad voorzien, in acht moeten worden genomen. Voorts moeten gebeurtenissen in verband met dieren, zoals geboorten, sterftes en verplaatsingen, overeenkomstig die verordeningen binnen bepaalde termijnen aan het geautomatiseerde gegevensbestand worden gemeld. Niet-naleving van die termijnen wordt beschouwd als een niet-naleving met betrekking tot het dier in kwestie. Met het oog op evenredigheid en onverminderd andere door de lidstaat vastgestelde subsidiabiliteitsvoorwaarden moeten runderen, schapen en geiten echter worden geacht voor steun of bijstand in aanmerking te komen zonder toepassing van administratieve sancties voor zover een te late melding van een gebeurtenis in verband met een dier plaatsvond vóór het begin van een aanhoudperiode of vóór een bepaalde door de lidstaat overeenkomstig artikel 53, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 vastgestelde referentiedatum.

(4)

Ter wille van de duidelijkheid en de vereenvoudiging moet de formulering van artikel 31, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 voor het op aanvragen gebaseerde systeem en het aanvraagloze systeem op één lijn worden gebracht.

(5)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Om de lidstaten voldoende tijd te geven om hun systemen aan te passen met het oog op de uitvoering van de gewijzigde voorschriften, moet deze verordening van toepassing zijn op steunaanvragen, bijstandsaanvragen en betalingsaanvragen die worden ingediend voor de aanvraagjaren of premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2021,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Wanneer een niet-naleving met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor runderen, schapen en geiten wordt vastgesteld, geldt het volgende:

a)

een op het bedrijf aanwezig rund dat een van de twee identificatiemiddelen is kwijtgeraakt, wordt als geconstateerd beschouwd mits het duidelijk en individueel is geïdentificeerd aan de hand van de andere, in artikel 3, eerste alinea, onder b), c) en d), van Verordening (EG) nr. 1760/2000 genoemde elementen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen;

b)

wanneer een op het bedrijf aanwezig schaap of een op het bedrijf aanwezige geit een van de twee identificatiemiddelen is kwijtgeraakt, wordt het dier als geconstateerd aangemerkt mits het nog door een eerste identificatiemiddel overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 21/2004 kan worden geïdentificeerd en aan alle overige eisen van de identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten is voldaan;

c)

wanneer een enkel op het bedrijf aanwezig rund, een enkel op het bedrijf aanwezig schaap of een enkele op het bedrijf aanwezige geit twee identificatiemiddelen is kwijtgeraakt, wordt het dier als geconstateerd aangemerkt mits het nog individueel aan de hand van het register, in voorkomend geval het dierpaspoort, het gegevensbestand of andere in Verordening (EG) nr. 1760/2000, respectievelijk Verordening (EG) nr. 21/2004 genoemde middelen kan worden geïdentificeerd en de dierhouder kan aantonen dat hij al vóór de aankondiging van de controle ter plaatse actie heeft ondernomen om de situatie te corrigeren;

d)

wanneer het bij de vastgestelde niet-naleving om onjuiste vermeldingen in het register, de dierpaspoorten of het geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren gaat die evenwel niet van belang zijn voor de verificatie van de naleving van de andere subsidiabiliteitsvoorwaarden in het kader van de betrokken steunregeling of bijstandsmaatregel dan de in artikel 53, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 bedoelde subsidiabiliteitsvoorwaarde, wordt het betrokken dier slechts als niet-geconstateerd beschouwd indien die onjuiste vermeldingen bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden vastgesteld. In alle overige gevallen worden de betrokken dieren na de eerste bevinding als niet-geconstateerd beschouwd;

e)

wanneer het bij de vastgestelde niet-naleving gaat om te late meldingen van gebeurtenissen in verband met een dier aan het geautomatiseerde gegevensbestand, wordt dat dier als geconstateerd beschouwd indien de melding heeft plaatsgevonden vóór het begin van de aanhoudperiode of vóór de overeenkomstig artikel 53, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 vastgestelde referentiedatum.

De vermeldingen in en meldingen aan het identificatie- en registratiesysteem voor runderen, schapen en geiten mogen te allen tijde worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit is erkend.”;

b)

lid 5 wordt geschrapt.

2)

Artikel 31 wordt vervangen door:

“Artikel 31

Administratieve sancties voor dieren in het kader van steunregelingen voor dieren of diergebonden bijstandsmaatregelen

1.   Het totale bedrag aan steun of bijstand waarop de begunstigde in het kader van een steunregeling voor dieren of diergebonden bijstandsmaatregel of soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar recht heeft, wordt betaald op basis van het overeenkomstig artikel 30, lid 3, geconstateerde aantal dieren, op voorwaarde dat bij administratieve controles of controles ter plaatse:

a)

niet meer dan drie dieren als niet-geconstateerd worden aangemerkt, en

b)

de niet-geconstateerde dieren individueel kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van in Verordening (EG) nr. 1760/2000 of Verordening (EG) nr. 21/2004 vastgestelde middelen.

2.   Indien meer dan drie dieren niet-geconstateerd zijn, wordt het totale bedrag aan steun of bijstand waarop de begunstigde op grond van de in lid 1 bedoelde steunregeling of bijstandsmaatregel of soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar recht heeft, verlaagd met:

a)

het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage indien dit niet hoger is dan 20 %;

b)

tweemaal het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage indien dit hoger dan 20 % maar niet hoger dan 30 % is.

Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage hoger dan 30 %, dan wordt de steun of bijstand waarop de begunstigde overeenkomstig artikel 30, lid 3, voor het betrokken aanvraagjaar recht zou hebben gehad op grond van de steunregeling of bijstandsmaatregel of soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel, niet verleend.

Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage hoger dan 50 %, dan wordt de steun of bijstand waarop de begunstigde overeenkomstig artikel 30, lid 3, voor het betrokken aanvraagjaar recht zou hebben gehad op grond van de steunregeling of bijstandsmaatregel of soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel, niet verleend. Bovendien wordt aan de begunstigde een extra sanctie opgelegd die gelijk is aan het bedrag dat overeenkomt met het verschil tussen het aantal aangegeven dieren en het overeenkomstig artikel 30, lid 3, geconstateerde aantal dieren. Indien dat bedrag niet volledig overeenkomstig artikel 28 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar van de bevinding, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

Voor andere dan de in artikel 30, lid 4, van deze verordening genoemde soorten kunnen de lidstaten besluiten een ander aantal vast te stellen dan het in de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel bedoelde maximum van drie dieren. De lidstaten zorgen er bij de vaststelling van dit aantal voor dat het inhoudelijk gelijkwaardig is aan dat maximum, onder meer door rekening te houden met de vee-eenheden en/of het verleende steun- of bijstandsbedrag.

3.   Voor de vaststelling van de in lid 2 bedoelde percentages wordt het aantal dieren in het kader van een steunregeling, bijstandsmaatregel of soort concrete actie dat als niet-geconstateerd wordt aangemerkt, gedeeld door het aantal dieren dat voor die steunregeling, bijstandsmaatregel of soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar is geconstateerd.

4.   Wanneer de berekening van het totale steun- of bijstandsbedrag waarop de begunstigde in het kader van een steunregeling, een bijstandsmaatregel of een soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar recht heeft, is gebaseerd op het aantal dagen dat de dieren die aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen, op het bedrijf aanwezig zijn, wordt het aantal dagen dat die dieren op het bedrijf aanwezig zijn, mee in aanmerking genomen in de berekening van het aantal dieren dat als niet-geconstateerd wordt aangemerkt als bedoeld in lid 2.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op steunaanvragen, bijstandsaanvragen en betalingsaanvragen die worden ingediend voor de aanvraagjaren of premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 februari 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PB L 181 van 20.6.2014, blz. 48).

(3)  Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8).

(4)  Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die Verordening (PB L 181 van 20.6.2014, blz. 1).


27.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/842 VAN DE COMMISSIE

van 26 mei 2021

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 307/2012 wat de transparantie- en vertrouwelijkheidsvoorschriften voor de EU-risicobeoordeling van onderzochte stoffen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (1), en met name artikel 8, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1925/2006 harmoniseert de nationale voorschriften van de lidstaten betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen.

(2)

In Uitvoeringsverordening (EU) nr. 307/2012 van de Commissie (2) worden met name uitvoeringsvoorschriften vastgesteld voor de toepassing van de in artikel 8, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1925/2006 bedoelde procedure met betrekking tot de veiligheidsbeoordeling door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van de in deel C van bijlage III bij die verordening opgenomen stoffen die worden onderzocht.

(3)

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (3) is gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/1381 van het Europees Parlement en de Raad (4). Die wijzigingen zijn gericht op het vergroten van de transparantie en de duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling op alle gebieden van de voedselketen waar de EFSA een wetenschappelijke risicobeoordeling uitvoert.

(4)

Bij de wijzigingen van Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn nieuwe bepalingen ingevoerd met betrekking tot onder meer algemeen advies van het personeel van de EFSA voorafgaand aan de indiening op verzoek van een potentiële aanvrager en de verplichting om kennis te geven van studies die exploitanten van bedrijven hebben verricht of hebben laten verrichten ter ondersteuning van een aanvraag en de gevolgen in geval van niet-naleving van die verplichting. Ook werden bij de wijzigingen bepalingen ingevoerd over de openbaarmaking door de EFSA van alle wetenschappelijke gegevens, studies en andere informatie ter ondersteuning van aanvragen, met uitzondering van naar behoren gemotiveerde vertrouwelijke informatie, in een vroeg stadium van het risicobeoordelingsproces, gevolgd door een raadpleging van derden.

(5)

Hoewel Verordening (EU) 2019/1381 geen bepalingen bevat betreffende de risicobeoordeling van de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 opgenomen stoffen of ingrediënten, zijn de bepalingen ervan rechtstreeks relevant voor die procedure, zoals uiteengezet in artikel 8, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1925/2006. Deze bepalingen hebben betrekking op de fase voorafgaand aan de indiening, wat het advies voorafgaand aan de indiening en de kennisgeving van bestelde studies betreft, alsook op de risicobeoordelingsfase, wat de transparantie- en vertrouwelijkheidsvoorschriften en openbare raadplegingen betreft. Zij regelen hoofdzakelijk door exploitanten van levensmiddelenbedrijven geïnitieerde op aanvragen gebaseerde processen.

(6)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1925/2006 krijgen niet alleen exploitanten van levensmiddelenbedrijven, maar ook andere belanghebbenden, zoals branche- of consumentenorganisaties, een belangrijke rol bij het aantonen van de veiligheid van bepaalde in deel C van bijlage III bij die verordening opgenomen stoffen die worden onderzocht. Zo is het voor de beoordeling van een onderzochte stof niet vereist dat een specifieke aanvrager een aanvraag indient, maar kunnen alle belanghebbende exploitanten van bedrijven en andere belanghebbenden met dat doel gegevens en informatie indienen.

(7)

Er moet voor worden gezorgd dat voor de procedure voor de veiligheidsbeoordeling van de in deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 opgenomen stof die wordt onderzocht, bepalingen gelden die vergelijkbaar zijn met die van Verordening (EU) 2019/1381, zowel voor de fase voorafgaand aan de indiening als voor de risicobeoordelingsfase.

(8)

Gezien het bovenstaande moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 307/2012 in overeenstemming worden gebracht met de bij Verordening (EU) 2019/1381 ingevoerde wijzigingen van Verordening (EG) nr. 178/2002, met name wat betreft i) de in artikel 32 bis bedoelde mogelijkheid om voorafgaand aan de indiening bij het personeel van de EFSA advies in te winnen, wanneer de EFSA verplicht is of wordt verzocht om advies te verstrekken; ii) de in artikel 32 ter vastgestelde verplichting om de EFSA in kennis te stellen van relevante studies; iii) de in artikel 32 quater vastgestelde verplichting van de EFSA om derden te raadplegen, iv) de in artikel 39 septies vastgestelde verplichtingen met betrekking tot de vorm van de indieningen, en v) de in artikel 39 vastgestelde vertrouwelijkheidsvoorschriften.

(9)

Het op verzoek verstrekken door de EFSA van advies voorafgaand aan de indiening over de voorschriften die van toepassing zijn op de indiening van dossiers ter staving van de veiligheid van een in deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 opgenomen stof die wordt onderzocht, alsook over de vereiste inhoud van dergelijke dossiers, kan de kwaliteit van de ingediende informatie verbeteren en aldus leiden tot een betere veiligheidsbeoordeling. Het kan echter gebeuren dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven en andere belanghebbenden wegens de uiterste termijn voor de indiening van hun dossiers niet ten volle kunnen gebruikmaken van het advies voorafgaand aan de indiening. In het belang van een betere wetenschappelijke beoordeling moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven en andere belanghebbenden voorafgaand aan een mogelijke indiening advies kunnen vragen vanaf de dag waarop de EFSA uit hoofde van artikel 8, lid 2, punt b), van Verordening (EG) nr. 1925/2006 een advies uitbrengt waarin wordt vastgesteld dat de inname van een stof schadelijke gevolgen voor de gezondheid kan hebben, maar wordt erkend dat er nog wetenschappelijke onzekerheid daaromtrent bestaat.

(10)

De studies die nodig zijn om de veiligheid van een in deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 opgenomen stof die wordt onderzocht, aan te tonen, houden rekening met een aantal factoren en kunnen derhalve aanzienlijk verschillen. Door de termijn die exploitanten van levensmiddelenbedrijven of belanghebbenden hebben om dossiers in te dienen, te verlengen van 18 tot 24 maanden vanaf de datum van opname van een stof in deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006, kunnen dossiers beter worden voorbereid en wordt de indiening ervan vergemakkelijkt, wat de veiligheidsbeoordeling ten goede komt.

(11)

De in artikel 32 ter van Verordening (EG) nr. 178/2002 vastgestelde verplichting tot kennisgeving van relevante studies moet ook gelden voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven of belanghebbenden die voornemens zijn het in artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 307/2012 omschreven dossier ter beoordeling in te dienen. Een verdere aanpassing aan de procedure van artikel 32 ter van Verordening (EG) nr. 178/2002 is echter noodzakelijk. De procedurele gevolgen van artikel 32 ter van Verordening (EG) nr. 178/2002 in geval van niet-naleving van de bepalingen daarvan leiden tot vertragingen bij de beoordeling van het dossier. Gezien de in artikel 8, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1925/2006 voorgeschreven dwingende termijn van vier jaar, zouden vertragingen bij de beoordeling er echter toe kunnen leiden dat de voorgeschreven termijn niet wordt nageleefd. Deze procedurele gevolgen zijn dan ook niet gewenst in het kader van de beoordelingsprocedure voor stoffen in deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 en mogen niet worden vastgesteld. Om te waarborgen dat de Commissie binnen de vereiste termijn een besluit kan nemen over een in deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 opgenomen stof die wordt onderzocht, mag alleen rekening worden gehouden met dossiers die binnen 24 maanden na de datum waarop een stof in die bijlage is opgenomen, zijn ingediend.

(12)

Verordening (EU) 2019/1381 is van toepassing vanaf 27 maart 2021. Om de rechtszekerheid en duidelijkheid met betrekking tot de transparantievereisten voor de procedure uit hoofde van artikel 8, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1925/2006 te waarborgen en een uniforme uitvoering van de transparantie- en vertrouwelijkheidsvoorschriften voor de EU-risicobeoordeling voor alle betrokken sectoren mogelijk te maken, moet deze verordening derhalve in werking treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan. Omwille van de rechtszekerheid moet deze verordening van toepassing zijn op de dossiers die vanaf die datum bij de EFSA worden ingediend.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 307/2012

Verordening (EU) nr. 307/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5 wordt vervangen door:

“Artikel 5

In deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 opgenomen stof

1.   Tot de vaststelling van gestandaardiseerde gegevensformaten overeenkomstig artikel 39 septies van Verordening (EG) nr. 178/2002, beschouwt de EFSA alleen dossiers in een elektronisch formaat dat het downloaden, afdrukken en doorzoeken van documenten mogelijk maakt, geldig.

Na de vaststelling van gestandaardiseerde gegevensformaten worden dossiers ingediend in overeenstemming met die gestandaardiseerde gegevensformaten die als geldig worden beschouwd.

Ingeval de EFSA een dossier niet geldig acht, stelt zij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf of de belanghebbende die het dossier heeft ingediend en de Commissie in kennis van de redenen waarom zij dat dossier niet geldig acht.

2.   De EFSA neemt voor de toepassing van het in artikel 8, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1925/2006 bedoelde besluit alleen de dossiers in aanmerking die binnen 24 maanden na de inwerkingtreding van een overeenkomstig artikel 8, lid 2, van die verordening genomen besluit tot opneming van een stof in deel C van bijlage III bij die verordening zijn ingediend.”.

2)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 5 bis

Advies voorafgaand aan de indiening

Op verzoek van een exploitant van een levensmiddelenbedrijf of een andere belanghebbende verstrekt het personeel van de EFSA advies over de voorschriften die van toepassing zijn op de indiening van dossiers met wetenschappelijke gegevens ter staving van de veiligheid van in deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 opgenomen stoffen, alsook over de vereiste inhoud van dergelijke dossiers.

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven en andere belanghebbenden kunnen voorafgaand aan een mogelijke indiening advies vragen vanaf de dag dat de EFSA uit hoofde van artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1925/2006 advies uitbrengt waarin wordt vastgesteld dat de inname van een stof schadelijke gevolgen voor de gezondheid kan hebben.

Dergelijk advies voorafgaand aan de indiening wordt overeenkomstig artikel 32 bis van Verordening (EG) nr. 178/2002, dat van overeenkomstige toepassing is, verstrekt.

Artikel 5 ter

Kennisgeving van studies

1.   Exploitanten van levensmiddelenbedrijven en andere belanghebbenden stellen de EFSA onverwijld in kennis van de titel, de reikwijdte en de data van de aanvang en geplande voltooiing van elke studie die door hen is besteld of verricht om de veiligheid van een in deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 opgenomen stof aan te tonen, alsook van de in de Unie gevestigde laboratoria of testfaciliteiten die de studie uitvoeren.

2.   Laboratoria en andere testfaciliteiten die in de Unie gevestigd zijn, stellen de EFSA onverwijld in kennis van de titel en reikwijdte van elke door exploitanten van levensmiddelenbedrijven en andere belanghebbenden bestelde en door dergelijke laboratoria of andere testfaciliteiten verrichte studies om de veiligheid van een in deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 opgenomen stof aan te tonen, de data van de aanvang en geplande voltooiing ervan, evenals de naam van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf of belanghebbende die de studie heeft besteld.

3.   Studies waarvan overeenkomstig dit artikel kennis is gegeven, worden door de EFSA opgenomen in de in artikel 32 ter, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 bedoelde gegevensbank.

Artikel 5 quater

Transparantie

Wanneer de EFSA, op basis van een geldig dossier, een advies moet uitbrengen over een in deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 opgenomen stof die wordt onderzocht, moet zij:

a)

de in dat dossier opgenomen gegevens openbaar maken overeenkomstig artikel 38, lid 1, punt c), van Verordening (EG) nr. 178/2002, dat van overeenkomstige toepassing is;

b)

belanghebbenden en het publiek raadplegen overeenkomstig artikel 32 quater, lid 2, van Verordening (EG) nr. 178/2002, dat van overeenkomstige toepassing is, op basis van de niet-vertrouwelijke versie van de overeenkomstig deze verordening ingediende gegevens.

Artikel 5 quinquies

Vertrouwelijkheid

Bij de indiening van een dossier kan de exploitant van het levensmiddelenbedrijf of een andere belanghebbende verzoeken bepaalde delen van de ingediende informatie of gegevens als vertrouwelijk te behandelen.

Een dergelijk verzoek om vertrouwelijke behandeling gaat vergezeld van een verifieerbare motivering waaruit blijkt dat de openbaarmaking van dergelijke informatie of gegevens de belangen van de verzoeker aanzienlijk schaadt in de zin van artikel 39, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002, die van overeenkomstige toepassing is.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Ze is van toepassing op de dossiers die vanaf die datum bij de EFSA worden ingediend.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 26.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 307/2012 van de Commissie van 11 april 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (PB L 102 van 12.4.2012, blz. 2).

(3)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2019/1381 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 1829/2003, (EG) nr. 1831/2003, (EG) nr. 2065/2003, (EG) nr. 1935/2004, (EG) nr. 1331/2008, (EG) nr. 1107/2009, en (EU) 2015/2283 en Richtlijn 2001/18/EG (PB L 231 van 6.9.2019, blz. 1).


27.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/843 VAN DE COMMISSIE

van 26 mei 2021

tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof cyazofamide overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2003/23/EG van de Commissie (2) is cyazofamide in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) opgenomen als werkzame stof.

(2)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(3)

De goedkeuring van de in de bijlage, deel A, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 vermelde werkzame stof cyazofamide vervalt op 31 juli 2021.

(4)

Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van cyazofamide ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (5), binnen de in dat artikel vermelde termijn.

(5)

De aanvrager heeft de vereiste aanvullende dossiers overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was.

(6)

De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 23 juni 2015 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(7)

De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier toegankelijk gemaakt voor het publiek. De EFSA heeft het ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen tevens aan de aanvrager en de lidstaten doorgestuurd en heeft een openbare raadpleging hierover gehouden. De EFSA heeft de ontvangen opmerkingen aan de Commissie doorgestuurd.

(8)

Op 23 mei 2016 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld met betrekking tot de vraag of cyazofamide naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De EFSA heeft haar conclusie op 28 juli 2020 geactualiseerd (7) na een mandaat van de Commissie wegens onzekerheden met betrekking tot geleedpotigen die niet tot de doelsoorten behoren. De Commissie heeft op 3 december 2020 een verslag over de verlenging voor cyazofamide aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd, en op 26 januari 2021 een ontwerpverordening.

(9)

Wat betreft de criteria voor de identificatie van hormoonontregelende eigenschappen die bij Verordening (EU) 2018/605 (8) van de Commissie zijn vastgesteld, blijkt uit de conclusie van de EFSA dat het, op basis van de wetenschappelijke gegevens, zeer onwaarschijnlijk is dat cyazofamide een hormoonontregelaar is via de oestrogene, androgene, steroïdogene of schildkliermodaliteiten. Op basis van de in de conclusie van de EFSA samengevatte huidige kennis en beschikbare gegevens zijn geen schadelijke effecten die mogelijk verband houden met een hormoonontregelende werking waargenomen. De Commissie concludeert daarom dat aan cyazofamide geen hormoonontregelende eigenschappen mogen worden toegeschreven.

(10)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen in te dienen over de conclusie van de EFSA en, overeenkomstig artikel 14, lid 1, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012, over de verlengingsverslagen. De aanvrager heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht.

(11)

Er is met betrekking tot één of meer representatieve toepassingen van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof cyazofamide bevat, vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan.

(12)

De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van cyazofamide is gebaseerd op een beperkt aantal representatieve gebruiksdoeleinden, die echter geen beperking inhouden van de gebruiksdoeleinden waarvoor gewasbeschermingsmiddelen die cyazofamide bevatten, mogen worden toegelaten. Het is dan ook passend de beperking tot gebruik als fungicide niet te handhaven.

(13)

Het is daarom passend de goedkeuring van cyazofamide te verlengen.

(14)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, in samenhang met artikel 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden vast te stellen. Het is met name passend nadere bevestigende informatie te verlangen.

(15)

Om het vertrouwen in de conclusie dat cyazofamide geen hormoonontregelende eigenschappen heeft te vergroten, moet de aanvrager — overeenkomstig bijlage II, punt 2.2, b), bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 — zorgen voor een geactualiseerde beoordeling van de criteria die zijn vastgesteld in bijlage II, punten 3.6.5 en 3.8.2, bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/605, en in overeenstemming met de richtsnoeren voor de identificatie van hormoonontregelende stoffen (9).

(16)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(17)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/869 (10) van de Commissie is de goedkeuringsperiode voor cyazofamide verlengd tot en met 31 juli 2021 opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van de goedkeuringsperiode van die werkzame stof kan worden voltooid. Aangezien de datum van inwerkingtreding van deze verordening dicht bij de vervaldatum van de goedkeuring van cyazofamide zou liggen, moet deze verordening van toepassing zijn vanaf de dag na de datum waarop de goedkeuring van cyazofamide verstrijkt.

(18)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof

De goedkeuring van de in bijlage I gespecificeerde werkzame stof cyazofamide wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden verlengd.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2003/23/EG van de Commissie van 25 maart 2003 houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde imazamox, oxasulfuron, ethoxysulfuron, foramsulfuron, oxadiargyl en cyazofamide op te nemen als werkzame stof (PB L 81 van 28.3.2003, blz. 39).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(6)  EFSA Journal 2016;14(6):4503 [24 blz.]. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(7)  Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance cyazofamid; EFSA Journal 2020; 18(9):6232.

(8)  Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie van 19 april 2018 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 met betrekking tot de vaststelling van wetenschappelijke criteria voor de vaststelling van hormoonontregelende eigenschappen (PB L 101 van 20.4.2018, blz. 33).

(9)  ECHA (Europees Agentschap voor chemische stoffen) en EFSA (Europese Autoriteit voor voedselveiligheid) met de technische ondersteuning van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC), Andersson N, Arena M, Auteri D, Barmaz S, Grignard E, Kienzler A, Lepper P, Lostia AM, Munn S, Parra Morte JM, Pellizzato F, Tarazona J, Terron A en Van der Linden S, 2018; Guidance for the identification of endocrine disruptors in the context of Regulations (EU) No 528/2012 and (EC) No 1107/2009, EFSA Journal 2018;16(6):5311 (135 blz.).

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/869 van de Commissie van 24 juni 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode voor de werkzame stoffen beflubutamide, benalaxyl, benthiavalicarb, bifenazaat, boscalid, bromoxynil, captan, cyazofamide, dimethomorf, ethefon, etoxazool, famoxadone, fenamifos, flumioxazine, fluoxastrobin, folpet, formetanaat, metribuzin, milbemectin, Paecilomyces lilacinus stam 251, fenmedifam, fosmet, pirimifos-methyl, propamocarb, prothioconazool en S-metolachloor (PB L 201 van 25.6.2020, blz. 7).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Cyazofamide

CAS-nr.: 120116-88-3

CIPAC-nr.: 653

4-chloor-2-cyano-N,N-dimethyl-5-p-tolylimidazool-1-sulfonamide

≥ 935 g/kg

1.8.2021

31.7.2036

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor cyazofamide, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

a)

de specificatie van het technische materiaal zoals commercieel vervaardigd;

b)

de gevolgen van verwerking op de beoordeling van het risico voor de consument;

c)

de bescherming van niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen en regenwormen.

De aanvrager moet bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA bevestigende informatie indienen met betrekking tot:

1.

Het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in het oppervlaktewater en het grondwater aanwezige residuen, wanneer aan oppervlaktewater of grondwater drinkwater wordt onttrokken.

2.

De punten 3.6.5 en 3.8.2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie.

De aanvrager moet de in punt bedoelde gevraagde informatie indienen binnen twee jaar na de bekendmaking door de Commissie van richtsnoeren over de evaluatie van het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in het oppervlakte- en grondwater aanwezige residuen.

Wat punt 2 betreft, versterkt de aanvrager uiterlijk op 16 juni 2023 een bijgewerkte beoordeling van de reeds ingediende informatie en, in voorkomend geval, nadere informatie ter bevestiging van de afwezigheid van endocriene activiteit.


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie wordt als volgt gewijzigd:

1)

in deel A wordt vermelding 46 over cyazofamide geschrapt;

2)

in deel B wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

“146

Cyazofamide

CAS-nr.: 120116-88-3

CIPAC-nr.: 653

4-chloor-2-cyano-N,N-dimethyl-5-p-tolylimidazool-1-sulfonamide

≥ 935 g/kg

1.8.2021

31.7.2036

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor cyazofamide, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

a)

de specificatie van het technische materiaal zoals commercieel vervaardigd;

b)

de gevolgen van verwerking op de beoordeling van het risico voor de consument;

c)

de bescherming van niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen en regenwormen.

De aanvrager moet bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA bevestigende informatie indienen met betrekking tot:

1.

Het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in het oppervlaktewater en het grondwater aanwezige residuen, wanneer aan oppervlaktewater of grondwater drinkwater wordt onttrokken.

2.

De punten 3.6.5 en 3.8.2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie.

De aanvrager moet de in punt bedoelde gevraagde informatie indienen binnen twee jaar na de bekendmaking door de Commissie van richtsnoeren over de evaluatie van het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in het oppervlakte- en grondwater aanwezige residuen.

Wat punt 2 betreft, versterkt de aanvrager uiterlijk op 16 juni 2023 een bijgewerkte beoordeling van de reeds ingediende informatie en, in voorkomend geval, nadere informatie ter bevestiging van de afwezigheid van endocriene activiteit.”


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BESLUITEN

27.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/26


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/844 VAN DE COMMISSIE

van 26 mei 2021

tot beëindiging van de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Turkije

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 14, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 12 juni 2020 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) een antisubsidieonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal (“het onderzochte product”) van oorsprong uit Turkije. De Commissie heeft daartoe een bericht van inleiding bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (“het bericht van inleiding”) (2).

(2)

Het onderzochte product betreft bepaalde gewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, ook indien opgerold (waaronder op maat gesneden producten en producten uit “bandstaal”), niet verder bewerkt dan warmgewalst, en niet geplateerd noch bekleed, van oorsprong uit Turkije.

Dit onderzoek heeft geen betrekking op de volgende producten:

producten van roestvrij staal en siliciumstaal met georiënteerde korrel;

producten van gereedschapsstaal en sneldraaistaal;

producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van meer dan 10 mm en een breedte van 600 mm of meer, en

producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van 4,75 mm of meer maar niet meer dan 10 mm en een breedte van 2 050 mm of meer.

(3)

Het onderzoek werd geopend naar aanleiding van een klacht die was ingediend door de European Steel Association (“Eurofer” of “de klager”) namens producenten die samen meer dan 25 % van de totale productie van het onderzochte product in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal inzake subsidiëring en als gevolg daarvan geleden schade werd voldoende geacht om het onderzoek te openen.

(4)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden verzocht om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie specifiek de klagers, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs en de Turkse autoriteiten, de haar bekende importeurs, leveranciers en gebruikers, handelaren, alsmede de haar bekende betrokken verenigingen op de hoogte gebracht van de opening van het onderzoek en hen verzocht daaraan mee te werken.

(5)

Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn opmerkingen over de opening van het onderzoek in te dienen en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

2.   Intrekking van de klacht en beëindiging van de procedure

(6)

Op 24 maart 2021 heeft de klager de Commissie laten weten de klacht in te trekken.

(7)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1037 kan de procedure worden beëindigd wanneer de klacht wordt ingetrokken, tenzij die beëindiging niet het belang van de Unie dient.

(8)

Bij het onderzoek is uit niets gebleken dat verdere behandeling van de zaak in het belang van de Unie zou zijn.

(9)

De Commissie is derhalve tot de conclusie gekomen dat een antisubsidieprocedure betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Turkije moet worden beëindigd zonder dat maatregelen worden ingesteld.

(10)

De belanghebbenden zijn hiervan op de hoogte gebracht en in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

(11)

Het besluit is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad ingestelde comité (3),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van gewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, ook indien opgerold (waaronder op maat gesneden producten en producten uit “bandstaal”), niet verder bewerkt dan warmgewalst, en niet geplateerd noch bekleed, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7208 10 00, 7208 25 00, 7208 26 00, 7208 27 00, 7208 36 00, 7208 37 00, 7208 38 00, 7208 39 00, 7208 40 00, 7208 52 10, 7208 52 99, 7208 53 10, 7208 53 90, 7208 54 00, 7211 13 00, 7211 14 00, 7211 19 00, ex 7225 19 10 (Taric code 7225191090), 7225 30 90, ex 7225 40 60 (Taric code 7225406090), 7225 40 90, ex 7226 19 10 (Taric code 7226191090), 7226 91 91 en 7226 91 99, van oorsprong uit Turkije, wordt beëindigd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(2)  Bericht van inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Turkije (PB C 197 van 12.6.2020, blz. 4).

(3)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21).


27.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/28


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/845 VAN DE COMMISSIE

van 26 mei 2021

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1202 wat betreft de bepaling van het zelfontstekingsgedrag van stofophopingen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 10, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) worden producten die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, geacht in overeenstemming te zijn met de in bijlage II bij die richtlijn beschreven essentiële veiligheids- en gezondheidseisen die door die normen of delen daarvan worden bestreken.

(2)

Bij brief BC/CEN/46-92 — BC/CLC/05-92 van 12 december 1994 heeft de Commissie een verzoek ingediend bij het Europees Comité voor normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) voor het opstellen en herzien van geharmoniseerde normen ter ondersteuning van Richtlijn 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) Die richtlijn is vervangen door Richtlijn 2014/34/EU zonder dat de in bijlage II bij Richtlijn 94/9/EG beschreven essentiële veiligheids- en gezondheidseisen zijn veranderd.

(3)

Het CEN en het Cenelec werden met name verzocht een norm op te stellen voor het ontwerp en de beproeving van apparaten bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen als vermeld in hoofdstuk I van het door het CEN en het Cenelec en de Commissie overeengekomen normalisatieprogramma en bij verzoek BC/CEN/46-92 — BC/CLC/05-92 gevoegd. Het CEN en het Cenelec werden eveneens verzocht de bestaande normen te herzien teneinde ze in overeenstemming te brengen met de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van Richtlijn 94/9/EG.

(4)

Op basis van verzoek BC/CEN/46-92 — BC/CLC/05-92 heeft het CEN norm EN 15188:2007 betreffende de bepaling van het zelfontstekingsgedrag van stofophopingen herzien. Naar aanleiding van deze herziening heeft het CEN norm EN 15188:2020 aan de Commissie voorgelegd.

(5)

De Commissie heeft samen met het CEN beoordeeld of de door het CEN opgestelde norm EN 15188:2020 voldoet aan verzoek BC/CEN/46-92 — BC/CLC/05-92.

(6)

Norm EN 15188:2020 voldoet aan de beoogde eisen die beschreven zijn in bijlage II bij Richtlijn 2014/34/EU. Het is derhalve aangewezen de referentie van die norm bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(7)

Norm EN 15188:2020 vervangt norm EN 15188:2007. Daarom moet de referentie van norm EN 15188:2007 uit het Publicatieblad van de Europese Unie worden geschrapt.

(8)

Om fabrikanten voldoende tijd te geven om hun producten aan te passen aan de herziene versie van norm EN 15188:2007, is het noodzakelijk om de schrapping van de verwijzing naar die norm uit te stellen.

(9)

De referenties van de geharmoniseerde normen die ter ondersteuning van Richtlijn 2014/34/EU zijn opgesteld, zijn bekendgemaakt in Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1202 van de Commissie (4). Om ervoor te zorgen dat de referenties van geharmoniseerde normen die ter ondersteuning van Richtlijn 2014/34/EU zijn opgesteld in één handeling worden vermeld, moeten de referenties van de normen EN 15188:2020 en EN 15188:2007 in dat uitvoeringsbesluit worden opgenomen.

(10)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1202 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Door naleving van een geharmoniseerde norm wordt vanaf de datum van bekendmaking van de verwijzing naar deze norm in het Publicatieblad van de Europese Unie een vermoeden van conformiteit gevestigd met de overeenkomstige essentiële eisen die in de harmonisatiewetgeving van de Unie zijn opgenomen. Dit besluit moet derhalve in werking treden op de datum van de bekendmaking ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1202 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij dit besluit.

Artikel 2

Bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1202 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(2)  Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 309).

(3)  Richtlijn 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PB L 100 van 19.4.1994, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1202 van de Commissie van 12 juli 2019 betreffende de ter ondersteuning van Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad opgestelde geharmoniseerde normen voor apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PB L 189 van 15.7.2019, blz. 71).


BIJLAGE I

In bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1202 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nr.

Referentie van de norm

“3.

EN 15188:2020

Bepaling van het zelfontstekingsgedrag van stofophopingen”.


BIJLAGE II

In bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1202 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nr.

Referentie van de norm

Datum van schrapping

“3.

EN 15188:2007

Bepaling van het zelfontstekingsgedrag van stofophopingen.

27 november 2022”


Rectificaties

27.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/32


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/238 van de Commissie van 8 februari 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 teneinde de stof ovotransferrin in te delen wat de maximumwaarde voor residuen ervan betreft

( Publicatieblad van de Europese Unie L 39 van 11 februari 2019 )

Bladzijde 6, bijlage, in de wijziging van tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010, zesde kolom:

in plaats van:

“Niet te gebruiken bij dieren die eieren produceren”,

lezen:

“Niet te gebruiken bij dieren die eieren voor menselijke consumptie produceren”.


27.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/33


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/810 van de Commissie van 20 mei 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2021/808 wat betreft overgangsbepalingen voor bepaalde stoffen die in bijlage II bij Beschikking 2002/657/EG zijn opgenomen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 180 van 21 mei 2021 )

In de inhoudsopgave en op bladzijde 112 wordt de titel als volgt gelezen:

“Uitvoeringsverordening (EU) 2021/810 van de Commissie van 20 mei 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/808 wat betreft overgangsbepalingen voor bepaalde stoffen die in bijlage II bij Beschikking 2002/657/EG zijn opgenomen”.