ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 170

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
12 mei 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU

69

 

*

Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 ( 1 )

149

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2021/698 van de Raad van 30 april 2021 betreffende de beveiliging van systemen en diensten die worden gestationeerd, geëxploiteerd en gebruikt in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie en die een weerslag kunnen hebben op de veiligheid van de Unie, en tot intrekking van Besluit 2014/496/GBVB

178

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

12.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 170/1


VERORDENING (EU) 2021/695 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 april 2021

tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3, artikel 182, lid 1, artikel 183 en artikel 188, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie wil haar wetenschappelijke en technologische basis versterken door de Europese onderzoeksruimte (EOR) te versterken waarin onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologie vrij circuleren, en door de concurrentiekracht van de Unie, ook van haar industrie, te stimuleren, en tegelijk alle activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie (O&I) te bevorderen ter verwezenlijking van de strategische prioriteiten van de Unie, die uiteindelijk tot doel hebben vrede, de waarden van de Unie en het welzijn van haar volkeren te bevorderen.

(2)

Met het oog op wetenschappelijke, technologische, economische, milieu- en maatschappelijke effecten bij het streven naar deze algemene doelstelling en met het oog op een maximale meerwaarde van de investeringen van de Unie in O&I, moet de Unie via Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2021-2027 (“het programma”), investeren in O&I. Het programma moet ondersteuning bieden voor het creëren, beter verbreiden en overdragen van hoogwaardige excellente kennis en hoogwaardige technologieën in de Unie, op alle niveaus talent aantrekken en bijdragen aan de volledige benutting van de talentenpool van de Unie, samenwerkingsverbanden faciliteren en het effect van O&I bij het ontwikkelen, ondersteunen en uitvoeren van het beleid van de Unie versterken, de introductie en toepassing van innovatieve en duurzame oplossingen in de economie van de Unie, met name in kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), en in de samenleving ondersteunen en versterken, wereldwijde uitdagingen, waaronder klimaatverandering en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties (Sustainable Development Goals — SDG's), aanpakken, banen scheppen, economische groei aan wakkeren en het industriële concurrentievermogen stimuleren, en de Unie wat O&I betreft, aantrekkelijker maken. Het programma moet alle vormen van innovatie, ook baanbrekende innovatie, alsmede de marktintroductie van innovatieve oplossingen bevorderen en de inzet van dergelijke investeringen optimaliseren om het effect ervan binnen een versterkte EOR te vergroten.

(3)

Het programma moet lopen voor de duur van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (4), onverminderd de termijnen die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (5).

(4)

Het programma moet bijdragen aan het verhogen van de publieke en private investeringen in O&I in de lidstaten, en aldus tot het bereiken van een totaal investeringsdoel van ten minste 3 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de Unie in onderzoek en ontwikkeling. Om die doelstelling te realiseren zouden de lidstaten en de particuliere sector het programma moeten aanvullen met meer eigen investeringsacties op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie.

(5)

Met het oog op het behalen van de doelstellingen van het programma en conform het beginsel van excellentie, moet het programma streven naar het versterken van onder meer samenwerkingen binnen Europa en zodoende bijdragen aan het verkleinen van de O&I-kloof.

(6)

Om de beleidsdoelen van de Unie te helpen verwezenlijken, moeten in het kader van dit programma gesteunde activiteiten in voorkomend geval gebruikmaken van en aanzetten tot innovatievriendelijke regelgeving, conform het innovatiebeginsel, om een snellere en intensievere omzetting van het aanzienlijke kenniskapitaal van de Unie in innovatie te ondersteunen.

(7)

De concepten “open wetenschap”, “open innovatie” en “openheid voor de wereld” moeten de excellentie en het effect van de investeringen van de Unie in O&I waarborgen, en tegelijk de belangen van de Unie veiligstellen.

(8)

Open wetenschap, met inbegrip van open toegang tot wetenschappelijke publicaties en onderzoeksgegevens, en optimale verspreiding en benutting van kennis kunnen de kwaliteit, het effect en de voordelen van wetenschap vergroten. Ze kunnen ook de vooruitgang van kennis versnellen door deze betrouwbaarder, efficiënter en nauwkeuriger te maken, haar bevattelijker te maken voor de samenleving en beter te laten inspelen op maatschappelijke uitdagingen. Er moeten bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat begunstigden open toegang tot wetenschappelijke publicaties met peerreview verschaffen. Ook moet ervoor worden gezorgd dat begunstigden open toegang tot onderzoeksgegevens verschaffen volgens het beginsel “zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig”, waarbij moet worden voorzien in mogelijke uitzonderingen rekening houdend met de legitieme belangen van de begunstigden. Er moet met name meer aandacht worden besteed aan een verantwoord beheer van onderzoeksgegevens, dat moet stroken met de beginselen “findability” (vindbaarheid), “accessibility” (toegankelijkheid), “interoperability” (interoperabiliteit) en “reusability” (herbruikbaarheid) (de “FAIR-beginselen”), met name door het mainstreamen van plannen voor gegevensbeheer. In voorkomend geval moeten de begunstigden gebruikmaken van de mogelijkheden van de Europese open wetenschapscloud (European Open Science Cloud — EOSC) en de Europese data-infrastructuur en zich houden aan de overige beginselen en praktijken van Open wetenschap. Wederkerigheid met betrekking tot open wetenschap moet worden aangemoedigd in alle associatie- en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen.

(9)

Begunstigden van het programma, met name kmo's, zullen worden aangemoedigd gebruik te maken van de relevante bestaande instrumenten van de Unie, zoals de Europese IPR-helpdesk, die kmo's en andere deelnemers aan het programma ondersteunt bij zowel het beschermen als het afdwingen van hun intellectuele-eigendomsrechten.

(10)

De ontwikkeling en het ontwerp van het programma moeten beantwoorden aan de noodzaak om een kritische massa van ondersteunde activiteiten te creëren in de hele Unie door de op excellentie gebaseerde deelname van alle lidstaten aan te moedigen, en door internationale samenwerking, in overeenstemming met de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (de “Agenda 2030”), de SDG's en de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (6) (“Overeenkomst van Parijs”). De uitvoering van het programma moet bijdragen aan het bereiken van de SDG’s en aan het nakomen van de toezegging van de Unie en haar lidstaten om de Agenda 2030 uit te voeren, waarbij de drie dimensies daarvan — de economische, de sociale en de milieudimensie — op samenhangende en geïntegreerde wijze worden verwezenlijkt.

(11)

De in het kader van het programma ondersteunde activiteiten moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen, prioriteiten en internationale toezeggingen van de Unie.

(12)

Het programma moet complementair zijn met bestaande relevante Europese routekaarten en strategieën voor O&I, alsmede met belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (important projects of common European interest — IPCEI's), indien relevant, op voorwaarde dat de daarmee verband houdende O&I-behoeften in de strategische planning van het programma zijn bepaald.

(13)

Het programma moet zorgen voor transparantie en verantwoordingsplicht bij de besteding van overheidsfinanciering van O&I-projecten garanderen en aldus het algemeen belang vrijwaren.

(14)

Het programma moet O&I-activiteiten op het gebied van de sociale en de geesteswetenschappen ondersteunen. Dit houdt in dat de wetenschappelijke kennis op dit gebied moet worden vergroot, en gebruik moet worden gemaakt van de inzichten en vorderingen van de sociale en de geesteswetenschappen om het programma een groter economisch en maatschappelijk effect te doen sorteren. In het kader van de pijler “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen” moeten de sociale en de geesteswetenschappen volledig in alle clusters worden geïntegreerd. De sociale en de geesteswetenschappen moeten niet alleen worden bevorderd in projecten, maar ook worden ondersteund door, waar passend, onafhankelijke externe deskundigen op het gebied van de sociale en de geesteswetenschappen te laten deelnemen aan deskundigencomités en evaluatiepanels, alsmede door tijdige monitoring en rapportage van de sociale en de geesteswetenschappen in gefinancierde onderzoeksacties. Meer bepaald moet de mate van mainstreaming van de sociale en de geesteswetenschappen in het hele programma worden gemonitord.

(15)

Het programma moet het evenwicht behouden tussen onderzoek, enerzijds, en innovatie, anderzijds, en tussen bottom-upfinanciering (vertrekkend vanuit de onderzoeker of innovator) en top-downfinanciering (bepaald op basis van strategisch vastgestelde prioriteiten), naargelang de aard van de betrokken O&I-gemeenschappen in de hele Unie, de soort en het doel van de uitgevoerde activiteiten en de nagestreefde effecten. De combinatie van deze factoren moet bepalen welke aanpak wordt gekozen voor de relevante onderdelen van het programma, die allemaal bijdragen aan de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen van het programma.

(16)

De algemene begroting voor het onderdeel “Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie” van het deel “Verbreden van de deelname en versterken van de EOR” van het programma moet ten minste 3,3 % van de algemene begroting voor het programma bedragen en moet voornamelijk in de verbredingslanden gevestigde juridische entiteiten ten goede komen.

(17)

Excellentie-initiatieven moeten gericht zijn op versterking van O&I-excellentie in de in aanmerking komende landen, onder meer door ondersteuning van opleidingen om de O&I-managementcapaciteiten te verbeteren, prijzen, versterking van innovatie-ecosystemen en totstandbrenging van O&I-netwerken, mede op basis van door de Unie gefinancierde onderzoeksinfrastructuren. Aanvragers moeten duidelijk aantonen dat projecten verband houden met nationale en/of regionale O&I-strategieën om in aanmerking te kunnen komen om financiering aan te vragen in het kader van het onderdeel “Verbreden van de deelname en het verspreiden van excellentie” van het deel “Verbreden van de deelname en versterken van de EOR” van het programma.

(18)

Het moet mogelijk zijn om een versnelde procedure voor O&I in te voeren met een subsidietoekenningstermijn die niet meer dan zes maanden bedraagt, om te zorgen voor een snellere “bottom-up”-toegang tot financiële middelen voor kleine samenwerkingsconsortia voor acties gaande van fundamenteel onderzoek tot commerciële toepassing.

(19)

Het programma moet steun verlenen aan alle O&I-fasen, in het bijzonder binnen samenwerkingsprojecten, en, in voorkomend geval, in missies en Europese partnerschappen. Fundamenteel onderzoek is een essentieel goed, en is voor de Unie een belangrijke voorwaarde, om aantrekkelijker te worden voor de beste wetenschappers, teneinde een mondiaal knooppunt van excellentie te worden. Een evenwicht tussen fundamenteel en toegepast onderzoek moet in het programma gegarandeerd zijn. In combinatie met innovatie zal dit evenwicht ondersteuning bieden aan het economische concurrentievermogen van de Unie en aan groei en werkgelegenheid in de Unie.

(20)

Uit de feiten blijkt dat het omarmen van diversiteit, in alle betekenissen, van essentieel belang is voor het bedrijven van goede wetenschap, aangezien wetenschap profiteert van diversiteit. Diversiteit en inclusiviteit dragen bij tot excellentie in O&I die op samenwerking stoelen: samenwerking tussen disciplines en sectoren en binnen de hele EOR verhoogt de kwaliteit van het onderzoek en de projectvoorstellen, kan leiden tot een grotere mate van ingang in de samenleving, en kan de voordelen van innovatie propageren en aldus een drijvende kracht zijn voor Europa.

(21)

Om de impact van het programma te optimaliseren moet er bijzondere aandacht worden geschonken aan multidisciplinaire, interdisciplinaire en transdisciplinaire benaderingen als noodzakelijke elementen voor het boeken van grote wetenschappelijke vooruitgang.

(22)

Onderzoeksactiviteiten die binnen de pijler “Wetenschappelijke excellentie” worden uitgevoerd, moeten aan de hand van de behoeften en mogelijkheden van de wetenschap worden bepaald, en moeten wetenschappelijke excellentie bevorderen. De onderzoeksagenda moet in nauw overleg met de wetenschappelijke gemeenschap worden vastgesteld en onder meer gericht zijn op het aantrekken van nieuw talent op het vlak van O&I en beginnende onderzoekers, naast versterking van de EOR, voorkoming van braindrain en bevordering van braincirculation.

(23)

Het programma moet de Unie en haar lidstaten ondersteunen bij het aantrekken van de beste talenten en vaardigheden, rekening houdend met de realiteit van zeer harde internationale concurrentie.

(24)

De pijler “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen” moet met clusters van O&I-activiteiten worden ingericht om voor een maximale integratie over de respectieve themagebieden te zorgen, naast hoge en duurzame niveaus van impact voor de Unie in verhouding tot de geïnvesteerde middelen. Dit zou de aanzet geven tot multidisciplinaire, sector-, beleidsgebieds- en grensoverschrijdende samenwerking bij de verwezenlijking van de SDG's, door de beginselen van de Agenda 2030, de Overeenkomst van Parijs en het industriële concurrentievermogen van de Unie in dat kader in acht te nemen. Door de organisatie van zeer ambitieuze, grootschalige initiatieven in de vorm van O&I-missies zou het programma op de samenleving een transformatie- en systeemeffect ten voordele van de SDG's kunnen sorteren, ook door internationale samenwerking en wetenschapsdiplomatie. De activiteiten in het kader van die pijler moeten betrekking hebben op het volledige gamma van O&I-activiteiten om ervoor te zorgen dat de Unie voorop blijft lopen op het gebied van strategisch vastgestelde prioriteiten.

(25)

De cluster “Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving” moet een aanzienlijke bijdrage leveren aan het onderzoek naar de culturele en de creatieve sector, het cultureel erfgoed van de Unie inbegrepen, en met name een samenwerkingsruimte voor Europees cultureel erfgoed tot stand helpen brengen.

(26)

De volledige en tijdige betrokkenheid van alle soorten bedrijven bij het programma, van individuele ondernemers en kmo's tot grote ondernemingen, zou aanzienlijk bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en met name wat het scheppen van duurzame banen en groei in de Unie betreft. Een dergelijke betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de acties moet ten minste in vergelijkbare mate worden ondersteund als het geval was in het kaderprogramma, Horizon 2020, dat werd vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) (“Horizon 2020”).

(27)

Acties uit hoofde van het programma zouden een belangrijke bijdrage leveren ter ontsluiting van het potentieel van de strategische sectoren van de Unie, waaronder de sleuteltechnologieën die de doelstellingen van de Uniestrategie voor het industriebeleid weerspiegelen.

(28)

Raadplegingen met meerdere belanghebbenden, onder meer uit het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven, moeten input opleveren voor de perspectieven en prioriteiten die in de strategische planning worden vastgesteld. Dit moet resulteren in periodieke, bij uitvoeringshandeling vast te stellen, strategische O&I-plannen ter ontwikkeling van de inhoud van werkprogramma's.

(29)

Voor de financiering van een specifieke actie moet in het werkprogramma rekening worden gehouden met de resultaten van specifieke voorgaande projecten alsmede met de stand van wetenschap, technologie en innovatie op nationaal, Unie- en internationaal niveau, en van de relevante beleids-, markt- en maatschappelijke ontwikkelingen.

(30)

Het is belangrijk het bedrijfsleven van de Unie te steunen bij het behouden of veroveren van het wereldleiderschap in innovatie, digitalisering en klimaatneutraliteit, met name door investeringen in sleuteltechnologieën die de basis voor het bedrijfsleven van morgen zullen vormen. De acties van het programma moeten tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties aanpakken, op evenredige en transparante wijze investeringen aanzwengelen zonder dat particuliere financiering hierdoor wordt gedupliceerd of verdrongen, alsmede een duidelijke Europese meerwaarde en een aanzienlijk publiek rendement opleveren. Dit zal zorgen voor samenhang tussen de acties van het programma met de staatssteunregels van de Unie waarborgen, teneinde innovatie te stimuleren en buitensporige concurrentieverstoringen op de interne markt te voorkomen.

(31)

Het programma moet op een geïntegreerde wijze steun verlenen aan O&I, met inachtneming van alle relevante bepalingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie. Het concept onderzoek, met inbegrip van experimentele ontwikkeling, moet worden gebruikt conform het Frascati-handboek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), en het concept innovatie conform het Oslo-handboek van de OESO en Eurostat, dat een brede aanpak volgt die ook sociale innovatie en design omvat. Zoals in Horizon 2020 moet ook in dit programma verder rekening worden gehouden met de OESO-definities betreffende gereedheidsniveaus van een technologie (Technological Readiness Levels — TRL’s) bij de classificatie van activiteiten op het gebied van technologisch onderzoek, productontwikkeling en demonstratie, alsmede bij het bepalen van de soorten acties die in oproepen tot het indienen van voorstellen kunnen worden gebruikt. Voor acties waarvan de activiteiten TRL 8 overschrijden, mogen geen subsidies worden toegekend. Het werkprogramma moet subsidies kunnen toestaan voor grootschalige productvalidatie en marktreplicatie voor een bepaalde oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van de pijler “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen”.

(32)

Het programma moet bijdragen aan ruimtevaartdoelstellingen op een uitgavenniveau dat in verhouding ten minste vergelijkbaar is met dat van Horizon 2020.

(33)

De mededeling van de Commissie van 11 januari 2018 getiteld “Tussentijdse evaluatie van Horizon 2020: maximaliseren van de impact van EU-onderzoek en -innovatie”, de Resolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2017 over de beoordeling van de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 met het oog op de tussentijdse beoordeling en het voorstel voor het negende kaderprogramma (8) en de conclusies van de Raad van 1 december 2017 getiteld “Van de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 naar het negende kaderprogramma” bevatten een reeks aanbevelingen voor het programma, met inbegrip van de bijbehorende regels voor deelname en verspreiding ervan. Deze aanbevelingen zijn gestoeld op de lessen die zijn geleerd uit Horizon 2020, en van de input van instellingen van de Unie en belanghebbenden. Zo wordt in deze aanbevelingen onder meer voorgesteld maatregelen in te voeren ter bevordering van braincirculation en ter facilitering van de openheid van O&I-netwerken ten behoeve van ambitieuzere investeringen teneinde kritische massa te creëren en een maximaal effect te bereiken; om baanbrekende innovatie te ondersteunen; om prioriteit te geven aan O&I-investeringen van de Unie op gebieden met een hoge meerwaarde, met name door middel van missiegerichtheid, volledige, vakkundige en tijdige betrokkenheid van burgers en brede communicatie; om het financieringslandschap van de Unie te rationaliseren teneinde het O&I-potentieel, met inbegrip van onderzoeksinfrastructuren in de hele Unie, ten volle te benutten, bijvoorbeeld door het gamma van Europese partnerschapsinitiatieven en medefinancieringsregelingen te stroomlijnen; om meer en concrete synergie tussen verschillende financieringsinstrumenten van de Unie te ontwikkelen, met name door oplossingen te vinden voor niet-complementaire interventielogica's en de complexiteit van de verschillende financierings- en andere regelgeving, en met het oog op het helpen mobiliseren van onderbenut O&I-potentieel in de hele Unie; om de internationale samenwerking en de openheid ten aanzien van de deelname van derde landen te versterken, en om door te gaan met de vereenvoudiging op basis van de ervaringen met de uitvoering van Horizon 2020.

(34)

Aangezien speciale aandacht moet worden besteed aan de coördinatie en de complementariteit tussen verschillende beleidsmaatregelen van de Unie, moet in het kader van het programma worden gestreefd naar synergie met andere programma's van de Unie, gaande van het ontwerp en de strategische planning, tot de selectie van de projecten, het beheer, de communicatie en de verspreiding en exploitatie van de resultaten, de monitoring, auditing en governance van het programma. Wat de financiering van O&I-activiteiten betreft, moet door synergie de zo groot mogelijke harmonisatie van de regels, met inbegrip van de regels inzake subsidiabiliteit van de kosten, worden bewerkstelligd. Teneinde dubbel werk en overlappingen te vermijden, het hefboomeffect van Uniefinanciering te vergroten en de administratieve lasten voor de aanvragers en de begunstigden te verminderen, moet synergie kunnen worden gestimuleerd, met name door alternatieve, gecombineerde, cumulatieve financiering en overdracht van middelen.

(35)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2020/2094 en binnen de grenzen van de daarin toegewezen middelen moeten in het kader van het programma herstel- en veerkrachtmaatregelen worden uitgevoerd om de ongekende gevolgen van de coronacrisis aan te pakken. Deze aanvullende middelen moeten zodanig worden benut dat de in de Verordening (EU) 2020/2094 vastgestelde termijnen worden geëerbiedigd. Deze aanvullende middelen mogen uitsluitend worden toegewezen aan acties voor O&I die gericht zijn op het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-crisis en met name de economische, sociale en maatschappelijke gevolgen.

(36)

Om ervoor te zorgen dat de Uniefinanciering een zo groot mogelijk effect heeft en op de meest doeltreffende wijze bijdraagt aan het verwezenlijken van de beleidsdoelstellingen en toezeggingen van de Unie, moet het voor de Unie mogelijk zijn Europese partnerschappen aan te gaan met partners uit de particuliere en/of publieke sector. Die partners zijn onder meer het bedrijfsleven, kmo's, universiteiten, onderzoeksorganisaties, O&I-belanghebbenden, organen met een openbaredienstverleningstaak op lokaal, regionaal, nationaal of internationaal niveau of maatschappelijke organisaties, met inbegrip van stichtingen en niet-gouvermentele organisaties (ngo's) die O&I ondersteunen en/of verrichten, op voorwaarde dat de gewenste effecten doeltreffender kunnen worden verwezenlijkt door een partnerschap dan door de Unie alleen.

(37)

Het moet, afhankelijk van waar de lidstaat voor kiest, mogelijk zijn om bijdragen van programma's die worden medegefinancierd door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF +), het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), aan te merken als bijdrage van de deelnemende lidstaat aan Europese partnerschappen in het kader van het programma. Deze mogelijkheid mag echter afbreuk doen aan de noodzaak dat voldaan moet worden aan alle op deze bijdragen van toepassing zijnde bepalingen zoals vastgesteld in een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (de “verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027”) en de fondsspecifieke verordeningen.

(38)

Het programma moet de samenwerking tussen de Europese partnerschappen en de partners uit de particuliere en/of private sector op internationaal niveau versterken, onder meer door programma's voor O&I te verbinden met grensoverschrijdende investeringen in O&I die wederzijdse voordelen opleveren voor de burgers en de bedrijven, terwijl er tegelijkertijd op wordt toegezien dat de Unie haar belangen op strategische gebieden kan handhaven.

(39)

Toekomstige en opkomende technologieën (future emerging technologies — FET)-vlaggenschipinitiatieven zijn een effectief en efficiënt instrument gebleken met voordelen voor de samenleving in een gezamenlijke, gecoördineerde inspanning van de Unie en haar lidstaten. Activiteiten van de FET-vlaggenschipinitiatieven voor grafeen, het Human Brain Project en kwantumtechnologie, die in het kader van Horizon 2020 worden ondersteund, zullen in het kader van het programma verder worden ondersteund via oproepen tot het indienen van voorstellen die zijn opgenomen in het werkprogramma. Voorbereidende activiteiten die in het kader van het onderdeel “FET-vlaggenschepen” van Horizon 2020 werden ondersteund, moeten een bijdrage leveren aan de strategische planning in het kader van het programma en worden meegenomen in de werkzaamheden met betrekking tot missies, gezamenlijk gefinancierde en/of gezamenlijk geprogrammeerde Europese partnerschappen en regelmatige oproepen tot het indienen van voorstellen.

(40)

Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (Joint Research Centre — JRC) moet gedurende de hele beleidscyclus onafhankelijke klantgestuurde wetenschappelijke gegevens en technische ondersteuning ter beschikking blijven stellen aan het Uniebeleid. De directe acties van het JRC moeten op flexibele, efficiënte en transparante wijze worden uitgevoerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de behoeften van het Uniebeleid en de relevante behoeften van de gebruikers van het JRC en waarbij de financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd. Het JRC moet extra middelen blijven genereren.

(41)

In het kader van de pijler “Innovatief Europa” moet een reeks maatregelen worden vastgesteld voor de verstrekking van geïntegreerde ondersteuning om te beantwoorden aan de behoeften van ondernemers en ondernemerschap om baanbrekende innovatie te verwezenlijken en te versnellen met het oog op een snelle groei van de markt, alsmede om de strategische autonomie van de Unie te bevorderen, met behoud van een open economie. Deze pijler moet een éénloketsysteem bieden om alle soorten innovatoren en innovatieve bedrijven aan te trekken en te ondersteunen, zoals kmo's, met inbegrip van start-ups, en in uitzonderlijke gevallen kleine midcap-ondernemingen, die het potentieel hebben om op te schalen tot Unie- en internationaal niveau. De pijlermoet snelle en flexibele subsidies en co-investeringen bieden, ook in samenwerking met particuliere investeerders. Deze doelstellingen moeten worden nagestreefd door de oprichting van een Europese Innovatieraad (EIC). De pijler moet ook het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) en de Europese innovatie-ecosystemen in het algemeen ondersteunen, met name via Europese partnerschappen met nationale en regionale innovatieondersteunende actoren.

(42)

Voor de toepassing van deze verordening en in het bijzonder voor de activiteiten die in het kader van de EIC worden verricht, moet onder een “start-up” worden verstaan een kmo in een vroeg levenscyclusstadium, met inbegrip van deze die worden ontwikkeld als spin-offs van universitaire onderzoeksactiviteiten, die gericht is op het vinden van innovatieve oplossingen en schaalbare bedrijfsmodellen, en die een zelfstandige onderneming is in de zin van artikel 3 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (9); onder een “midcap-onderneming” moet worden verstaan een onderneming die geen kmo is en die tussen 250 en 3 000 werknemers telt, waarbij het aantal werkzame personen wordt berekend volgens de artikelen 3 tot en met 6 van titel I van de bijlage bij die aanbeveling, en onder een “kleine midcap-onderneming” moet worden verstaan een midcap-onderneming die tot 499 werknemers telt.

(43)

De beleidsdoelstellingen van het programma worden ook nagestreefd aan de hand van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van het InvestEU-programma, waarbij synergie tussen de twee programma's wordt gestimuleerd.

(44)

De EIC moet, samen met andere onderdelen van het programma, alle vormen van innovatie stimuleren, gaande van stapsgewijze tot baanbrekende en disruptieve innovatie, met bijzondere nadruk op marktcreërende innovatie. Via zijn Pathfinder- en Accelerator- instrumenten, moet de EIC zich richten op het opsporen, ontwikkelen en toepassen van alle mogelijke risicovolle innovaties, inclusief stapsgewijze innovaties, met een centrale focus op baanbrekende, disruptieve en “deep tech”-innovaties die het potentieel hebben om uit te groeien tot marktcreërende innovaties. Door middel van samenhangende en gestroomlijnde ondersteuning moet de EIC de huidige leemte in overheidssteun en particuliere investeringen voor baanbrekende innovatie opvullen. Met het oog op de doelstellingen van de EIC, en met name de actie in verband met marktintroductie, zijn voor de EIC-instrumenten specifieke juridische en beheersmechanismen nodig.

(45)

De Accelerator is bedoeld om de “vallei des doods” tussen onderzoek, de fase die voorafgaat aan de grootschalige commercialisering en de opschaling van bedrijven te overbruggen. De Accelerator zal steun verlenen aan activiteiten met een hoog potentieel waarvan de technologische, wetenschappelijke, financiële, beheers- of marktrisico's van dien aard zijn dat zij nog niet als bankabel worden beschouwd en dus onvoldoende investeringen op de markt kunnen aantrekken, en vormt dus een aanvulling op het InvestEU-programma.

(46)

De Accelerator moet, in nauwe synergie met het InvestEU-programma, met zijn financieringssteun in de vorm van gemengde financiering en eigenvermogenfinanciering bieden aan projecten van kmo's, waaronder start-ups, en in uitzonderlijke gevallen ook kleine midcap-ondernemingen die nog niet in staat zijn om inkomsten te genereren, nog niet winstgevend zijn of nog niet voldoende investeringen kunnen aantrekken om de businessplannen voor hun projecten volledig uit te voeren. Dergelijke in aanmerking komende entiteiten zoude als niet-bankabel worden beschouwd, terwijl in een deel van de investeringsbehoeften ervan had of zou kunnen worden voorzien door een of meerdere investeerders, zoals een particuliere of openbare bank, een family office, een durfkapitaalfonds of een business angel. Op die manier is de Accelerator bedoeld om een tekortkoming van de markt te verhelpen en veelbelovende maar nog niet bankabele entiteiten die betrokken zijn bij baanbrekende marktcreërende innovatieprojecten, te financieren. Zodra deze projecten bankabel zijn geworden, zouden zij uit het InvestEU-programma kunnen worden gefinancierd

(47)

Terwijl de begroting van de Accelerator voornamelijk via gemengde financiering ter beschikking moet worden gesteld, moet, voor de toepassing van artikel 48, de uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun voor kmo's, met inbegrip van start-ups, overeenstemmen met de steun van de begroting voor het kmo-instrument van Horizon 2020.

(48)

Het EIT moet zich in de eerste plaats via zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) en door de uitbreiding van zijn regionaal innovatieprogramma richten op het versterken van innovatie-ecosystemen die wereldwijde uitdagingen aanpakken. Dit moet worden bereikt door het bevorderen van de integratie van innovatie, onderzoek, hoger onderwijs en ondernemerschap. Overeenkomstig een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (de “EIT-verordening”) en de bijbehorende strategische innovatieagenda waarnaar wordt verwezen in een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027, moet het EIT innovatie door middel van zijn activiteiten stimuleren en zijn ondersteuning van de integratie van het hoger onderwijs in het innovatie-ecosysteem significant uitbreiden, met name door het stimuleren van onderwijs op het gebied van ondernemerschap, het bevorderen van sterke, vakgebiedonafhankelijke samenwerking tussen het bedrijfsleven en de academische wereld en het identificeren van de toekomstige vaardigheden zoals geavanceerde digitale en innovatieve vaardigheden die toekomstige innovatoren nodig hebben om wereldwijde uitdagingen aan te pakken. EIT-steunregelingen moeten de EIC-begunstigden ten goede komen, terwijl start-ups die uit KIG's van het EIT voortvloeien, eenvoudiger en daardoor sneller toegang moeten hebben tot EIC-acties. Hoewel het EIT zich richt op innovatie-ecosystemen en dus van nature binnen de pijler “Innovatief Europa” zou moeten passen, moet het ook de andere pijlers ondersteunen, naargelang het geval. Onnodige overlappingen tussen KIG's en andere instrumenten op hetzelfde gebied, met name andere Europese partnerschappen, moeten worden vermeden.

(49)

Een gelijk speelveld voor concurrerende ondernemingen op een bepaalde markt moet worden gewaarborgd en gehandhaafd, aangezien het een essentiële vereiste is om alle soorten innovatie, met inbegrip van baanbrekende, disruptieve en stapsgewijze innovatie, tot bloei te laten komen, zodat met name een groot aantal kleine en middelgrote innovatoren hun O&I-capaciteit kunnen opbouwen, de vruchten van hun investeringen kunnen plukken en een deel van de markt kunnen veroveren.

(50)

Het programma moet de samenwerking met derde landen en internationale organisaties en initiatieven op basis van de belangen van de Unie, wederzijdse voordelen, internationale verplichtingen, wetenschapsdiplomatie en, voor zover mogelijk, wederkerigheid bevorderen en integreren. Internationale samenwerking moet gericht zijn op het versterken van de excellentie op het gebied van O&I, de aantrekkelijkheid, het vermogen om de beste talenten te behouden en het economische en industriële concurrentievermogen van de Unie, op het aanpakken van de mondiale uitdagingen, waaronder de SDG's, door de beginselen van de Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs in acht te nemen, en op het ondersteunen van het buitenlands beleid van de Unie. Er moet een benadering van algemene openheid ten aanzien van internationale deelname en doelgerichte acties op het gebied van internationale samenwerking worden gevolgd, waarbij onder andere in landen met lage tot gemiddelde inkomens gevestigde entiteiten in aanmerking kunnen komen voor financiering. De Unie moet ernaar streven om met derde landen internationale samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van O&I te sluiten. Tegelijkertijd moet de associatie van derde landen met het programma, met name voor de op samenwerking gebaseerde onderdelen ervan, worden aangemoedigd, zulks overeenkomstig associatieovereenkomsten en met de nadruk op toegevoegde waarde voor de Unie. Bij de toewijzing van de financiële bijdragen van de geassocieerde landen aan het programma moet de Commissie rekening houden met de mate waarin juridische entiteiten van deze derde landen deelnemen aan de verschillende delen van het programma.

(51)

Met het oog op het verdiepen van de relatie tussen wetenschap en maatschappij en het maximaliseren van de voordelen van de interacties daartussen, moet het programma alle maatschappelijke actoren, zoals burgers en maatschappelijke organisaties inzetten en betrekken bij het gezamenlijk ontwerpen en creëren van agenda's en inhoud inzake verantwoorde onderzoeks- en innovatieactiviteiten en bij processen die tegemoetkomen aan de bezwaren, behoeften en verwachtingen van de burgers en het maatschappelijk middenveld en waarin wetenschapsonderwijs wordt bevorderd, wetenschappelijke kennis toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek en de deelname van burgers en maatschappelijke organisaties aan de activiteiten van het programma mogelijk wordt gemaakt. Dit moet in het gehele programma gebeuren aan de hand van specifieke activiteiten in het onderdeel “Verbreden van de deelname en versterken van de EOR”. Het betrekken van burgers en het maatschappelijk middenveld bij O&I moet worden gekoppeld aan publieke voorlichtingsactiviteiten om steun van het publiek voor het programma tot stand te brengen en te behouden. Het programma moet ook bijdragen aan het wegnemen van belemmeringen en het stimuleren van synergie tussen wetenschap, technologie, cultuur en de kunsten teneinde een nieuw niveau van duurzame innovatie te bereiken. De maatregelen die ter verbetering van de betrokkenheid van burgers en het maatschappelijk middenveld bij de ondersteunde projecten worden genomen, moeten worden gemonitord.

(52)

Waar passend moet in het programma rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden als genoemd in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 getiteld “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”, die gunstig werd ontvangen door de Raad.

(53)

De activiteiten die in het kader van het programma worden ontwikkeld, moeten gericht zijn op het wegnemen van gendervooroordelen en genderongelijkheden, het verbeteren van het evenwicht tussen werk en privéleven en het bevorderen van gelijkheid tussen vrouwen en mannen in O&I, inclusief het beginsel van gelijke beloning zonder discriminatie op grond van geslacht, overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8 en 157 VWEU. De genderdimensie moet in O&I-onderwerpen worden geïntegreerd en gedurende alle fasen van de onderzoekscyclus worden gevolgd. Voorts moeten de activiteiten in het kader van het programma gericht zijn op het wegnemen van ongelijkheden en het bevorderen van gelijkheid en diversiteit in alle aspecten van O&I met betrekking tot leeftijd, handicap, ras en etniciteit, godsdienst of overtuiging, en seksuele gerichtheid.

(54)

Gezien de specifieke kenmerken van de defensiesector moeten de gedetailleerde bepalingen voor de financiering door de Unie van onderzoeksprojecten op het gebied van defensie worden vastgesteld in Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad (10) (het “Europees Defensiefonds”), waarin de regels voor deelname aan defensieonderzoek zijn vastgesteld. Activiteiten die in het kader van het Europees Defensiefonds worden verricht, mogen uitsluitend op defensieonderzoek en -ontwikkeling gericht zijn, terwijl activiteiten in het kader van het specifieke programma vastgesteld bij Besluit (EU) 2021/764 van de Raad (11) (het “specifieke programma”) en het EIT uitsluitend op civiele toepassingen gericht mogen zijn. Onnodige overlappingen moeten worden vermeden.

(55)

Bij deze verordening worden voor de gehele duurtijd van het programma de financiële middelen vastgelegd, die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag dienen te vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (12). Die financiële middelen vertegenwoordigen een bedrag van 580 000 000 EUR in lopende prijzen voor het bij Besluit (EU) 2021/764 vastgestelde specifieke programma en voor het EIT, in overeenstemming met de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 16 december 2020 over de versterking van specifieke programma's en de aanpassing van basishandelingen (13).

(56)

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (14) (het “Financieel Reglement”) is op dit programma van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels vast voor de uitvoering van de Uniebegroting, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële steun en de vergoeding van externe deskundigen.

(57)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement is ook een reeds begonnen actie subsidiabel indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór ondertekening van de subsidieovereenkomst. Kosten die vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag zijn gemaakt, zijn evenwel, behalve in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen, niet subsidiabel. Om te voorkomen dat steun van de Unie onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk geschaad, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het MFK 2021-2027, en uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen, bij financieringsbesluit te voorzien in subsidiabiliteit van activiteiten en kosten vanaf het begin van het begrotingsjaar 2021, zelfs indien deze uitgevoerd en gemaakt zijn vóór indiening van de subsidieaanvraag.

(58)

In het volledige programma moet continu administratieve vereenvoudiging, met name de vermindering van de administratieve lasten voor begunstigden, worden nagestreefd. De Commissie moet haar instrumenten en richtsnoeren verder vereenvoudigen zodat deze de begunstigden zo min mogelijk tot last zijn. Met name moet de Commissie overwegen een beknopte versie van de richtsnoeren uit te brengen.

(59)

De voltooiing van de digitale eengemaakte markt en het toenemende aantal kansen dat wordt gecreëerd door de convergentie van digitale en fysieke technologieën, vereisen een toename van de investeringen. Het programma dient aan deze inspanningen bij te dragen door middel van een aanzienlijke toename van de uitgaven voor de belangrijkste digitale activiteiten op het gebied van O&I ten opzichte van Horizon 2020 (15). Dit moet ervoor zorgen dat Europa op digitaal gebied een koploper blijft wat wereldwijd O&I betreft.

(60)

Aan kwantumonderzoek in het kader van de cluster “Digitaal, industrie en ruimte” binnen pijler II moet prioriteit worden gegeven gezien de cruciale rol ervan in de digitale transitie, en wel door het wetenschappelijk leiderschap en de excellentie van Europa op het gebied van kwantumtechnologieën te versterken, opdat de in 2018 geplande begroting gerealiseerd wordt.

(61)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (17), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (18) en (EU) 2017/1939 (19) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, onder meer op het gebied van preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, voor zover van toepassing, met administratieve sancties.

Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken in te stellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is op grond van Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (20). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(62)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), kunnen aan programma's van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (21), waarin is bepaald dat de programma's worden uitgevoerd op basis van een uit hoofde van die overeenkomst vastgesteld besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op basis van andere rechtsinstrumenten. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat deze hun bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(63)

Krachtens artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad (22) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

(64)

Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (23) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke voorschriften voor rapportering en monitoring verzamelde gegevens, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten en de begunstigden van het programma, worden vermeden. Deze voorschriften moeten, als basis voor de evaluatie van de effecten van het programma in de praktijk, waar nodig meetbare indicatoren omvatten.

(65)

Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlage V wat betreft de indicatoren van de effecttrajecten, waar dit nodig wordt geacht, en om uitgangswaarden en streefcijfers vast te stellen, alsmede om deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(66)

Samenhang en synergie tussen het programma en het ruimtevaartprogramma van de Unie zullen een wereldwijd concurrerende en vernieuwende Europese ruimtevaartsector bevorderen, Europa meer autonomie geven wat betreft de toegang tot en gebruikmaking van de ruimte in een beveiligde en veilige omgeving, en de rol van Europa als mondiale speler versterken. Excellentie op het gebied van onderzoek, baanbrekende oplossingen en downstreamgebruikers in het programma zullen worden ondersteund door gegevens en diensten die door het ruimtevaartprogramma van de Unie ter beschikking worden gesteld.

(67)

Samenhang en synergie tussen het programma en Erasmus+ zullen via opleidingsactiviteiten de toepassing van onderzoeksresultaten bevorderen, het onderwijsstelsel van een innovatiegeest doordringen en ervoor zorgen dat onderwijs- en opleidingsactiviteiten op de actueelste O&I-activiteiten worden gebaseerd. In dat opzicht zal het programma, na de in het kader van Erasmus+ 2014-2020 ingestelde proefacties inzake Europese Universiteiten, in voorkomend geval een synergetische aanvulling vormen op de steun uit Erasmus+ aan Europese Universiteiten.

(68)

Teneinde het effect van het programma op de verwezenlijking van prioriteiten van de Unie te vergroten, moet synergie worden aangemoedigd en nagestreefd met programma's en instrumenten die op nieuwe behoeften van de Unie gericht zijn, onder meer met het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, de faciliteit voor herstel en veerkracht en het EU4Health-programma.

(69)

De regels voor deelname en verspreiding moeten op passende wijze de behoeften van het programma weerspiegelen, rekening houdend met de bezwaren en aanbevelingen die kenbaar zijn gemaakt door diverse belanghebbenden en in de met behulp van externe onafhankelijke deskundigen uitgevoerde tussentijdse evaluatie van Horizon 2020.

(70)

Gemeenschappelijke regels voor het hele programma moeten zorgen voor een coherent kader dat de deelname aan programma's die financieel worden gesteund door de begroting van Horizon Europa vergemakkelijkt, inclusief de deelname aan programma's die worden beheerd door financieringsorganen zoals het EIT, gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren uit hoofde van artikel 187 VWEU, en de deelname aan programma's die de lidstaten uit hoofde van artikel 185 VWEU ondernemen. Het vaststellen van specifieke regels moet mogelijk zijn, maar dergelijke uitzonderingen mogen alleen worden toegestaan wanneer zij absoluut noodzakelijk zijn en terdege worden gemotiveerd.

(71)

Acties die onder het toepassingsgebied van het programma vallen, moeten in overeenstemming zijn met de grondrechten en de beginselen van met name het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”). Deze acties moeten voldoen aan alle wettelijke verplichtingen, met inbegrip van het internationale recht en alle relevante besluiten van de Commissie zoals het bericht van de Commissie van 28 juni 2013 (24), en aan ethische beginselen, onder meer het voorkomen van elke inbreuk op de integriteit van het wetenschappelijk onderzoek. Er moet, waar passend, rekening worden houden met de adviezen van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Bij onderzoeksactiviteiten moet rekening worden gehouden met artikel 13 VWEU, en het gebruik van dieren voor onderzoek en proeven moet worden beperkt, met als uiteindelijk doel dat daarvoor alternatieven worden gevonden.

(72)

Het programma moet ter waarborging van de wetenschappelijke excellentie en in overeenstemming met artikel 13 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in alle landen die er middelen uit ontvangen de eerbiediging van de academische vrijheid bevorderen.

(73)

Overeenkomstig de doelstellingen van internationale samenwerking in de artikelen 180 en 186 VWEU moet de deelname van juridische entiteiten die in derde landen zijn gevestigd en van internationale organisaties worden gestimuleerd, op basis van wederzijdse voordelen en de belangen van de Unie. De uitvoering van het programma moet in overeenstemming zijn met de maatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 75 en 215 VWEU, alsook met het internationale recht. In het geval van acties die betrekking hebben op de strategische activa, belangen, autonomie of veiligheid van de Unie moet het mogelijk zijn de deelname aan specifieke acties van het programma te beperken tot juridische entiteiten die uitsluitend in lidstaten zijn gevestigd, of tot juridische entiteiten die in lidstaten en in bepaalde geassocieerde of andere derde landen zijn gevestigd. Bij de uitsluiting van juridische entiteiten die zijn gevestigd in de Unie of in geassocieerde landen die direct of indirect onder zeggenschap staan van niet-geassocieerde derde landen of juridische entiteiten van niet-geassocieerde derde landen, moet rekening worden gehouden met de risico's die de opneming van dergelijke entiteiten zou inhouden, enerzijds, en de voordelen die hun deelname zou opleveren, anderzijds.

(74)

Het programma erkent dat klimaatverandering een van de grootste mondiale en maatschappelijke uitdagingen vormt en weerspiegelt het belang van het aanpakken van klimaatverandering overeenkomstig de toezegging van de Unie om de Overeenkomst van Parijs uit te voeren en de SDG's te verwezenlijken. Het programma moet dan ook bijdragen aan het mainstreamen van klimaatacties en het bereiken van de algemene doelstelling dat 30 % van de uitgaven in de Uniebegroting klimaatdoelstellingen moet ondersteunen. Klimaatmainstreaming moet adequaat in O&I-inhoud worden geïntegreerd en gedurende alle fasen van de onderzoekscyclus worden toegepast.

(75)

In het kader van het effecttraject in verband met het klimaat moet de Commissie verslag uitbrengen over de resultaten, innovaties en geaggregeerde geraamde effecten van projecten die relevant zijn voor het klimaat, onder meer per deel van het programma en per uitvoeringswijze. Bij het uitvoeren van haar analyse moet de Commissie rekening houden met de economische, maatschappelijke en milieukosten en -baten op lange termijn van activiteiten in het kader van het programma voor de burgers van de Unie, zoals de toepassing van innovatieve klimaatmitigatie- en adaptatieoplossingen, de geraamde effecten op het scheppen van banen en het oprichten van bedrijven, de economische groei en het concurrentievermogen, schone energie, gezondheid en welzijn (met inbegrip van lucht-, bodem- en waterkwaliteit). De resultaten van deze effectbeoordeling moeten openbaar worden gemaakt, moeten worden beoordeeld in het kader van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie en moeten bijdragen aan de daaropvolgende strategische planning en toekomstige werkprogramma's.

(76)

Gezien het belang van de strijd tegen het dramatische biodiversiteitsverlies moeten O&I-activiteiten in het kader van het programma bijdragen tot behoud en herstel van de biodiversiteit en tot verwezenlijking van de overkoepelende ambitie om in 2024 7,5 % van de jaarlijkse uitgaven uit hoofde van het MFK te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen en in 2026 en 2027 een aandeel van 10 %, rekening houdend met de bestaande overlap tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen.

(77)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsstelsel ter bescherming van de Uniebegroting.

(78)

Het is mogelijk dat het gebruik van gevoelige achtergrondinformatie of toegang van onbevoegden tot gevoelige resultaten een negatief effect heeft op de belangen van de Unie of van een of meer lidstaten. Voor de behandeling van vertrouwelijke gegevens en gerubriceerde informatie moet derhalve het toepasselijke Unierecht gelden, inclusief de interne regels van de instellingen, zoals Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (25).

(79)

Het is noodzakelijk de minimumvoorwaarden voor deelname vast te stellen, zowel als algemene regel waarbij ten minste één juridische entiteit uit een lidstaat deel moet uitmaken van een consortium, als met betrekking tot de kenmerken van specifieke soorten acties in het kader van het programma.

(80)

Het is noodzakelijk de voorwaarden vast te stellen voor het verstrekken van financiering door de Unie aan deelnemers van acties in het kader van het programma. Subsidies moeten de belangrijkste vorm van steun in het programma uitmaken. Bij het uitvoeren van subsidies moet rekening worden gehouden met alle in het Financieel Reglement vastgestelde vormen van bijdragen, met inbegrip van vaste bedragen, vaste percentages of eenheidskosten, met het oog op verdere vereenvoudiging. In de subsidieovereenkomst moeten de rechten en verplichtingen van de begunstigden worden vastgelegd, met inbegrip van de rol en taken van de coördinator, voor zover van toepassing. Bij het opstellen en inhoudelijk wijzigen van de modelsubsidieovereenkomsten, onder meer met het oog op de verdere vereenvoudiging ervan voor de begunstigden, moet nauw met deskundigen van de lidstaten worden samengewerkt.

(81)

De financieringspercentages in deze verordening zijn aangemerkt als maxima teneinde aan het medefinancieringsbeginsel te voldoen.

(82)

In overeenstemming met het Financieel Reglement moet het programma de basis vormen voor een bredere aanvaarding van de gangbare kostenberekeningsmethoden van de begunstigden wat personeelskosten en eenheidskosten voor intern gefactureerde goederen en diensten betreft, ook voor grote onderzoeksinfrastructuren in de zin van Horizon 2020. Alle begunstigden moeten kunnen kiezen voor het gebruik van eenheidskosten voor interne facturering van goederen en diensten, die overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de begunstigden zijn berekend en waarbij werkelijke directe en indirecte kosten worden gecombineerd. In dit verband moeten begunstigden op basis van verdeelsleutels berekende werkelijke indirecte kosten kunnen opnemen in die eenheidskosten voor intern gefactureerde goederen en diensten.

(83)

Het huidige systeem van terugbetaling van de reële personeelskosten moet verder worden vereenvoudigd op basis van de in het kader van Horizon 2020 ontwikkelde aanpak voor projectgebaseerde vergoeding en moet verder in overeenstemming worden gebracht met het Financieel Reglement, waarbij moet worden gestreefd naar het dichten van de loonkloof tussen Unieonderzoekers die bij het programma betrokken zijn.

(84)

Het krachtens Horizon 2020 ingestelde en door de Commissie beheerde garantiefonds voor de deelnemers is een belangrijk vrijwaringsmechanisme gebleken om de risico's te verzachten die verbonden zijn aan verschuldigde bedragen die niet worden terugbetaald door in gebreke blijvende deelnemers. Daarom moet het garantiefonds voor de deelnemers, dat wordt omgedoopt tot het systeem voor onderlinge verzekeringen (het “systeem”), worden voortgezet en uitgebreid tot andere financieringsorganen, en met name tot initiatieven op grond van artikel 185 VWEU. Het systeem moet kunnen worden uitgebreid tot de begunstigden van andere EU-programma's in direct beheer. De Commissie moet op basis van een nauwlettende monitoring de mogelijke negatieve rendementen op de door het systeem gedane investeringen beantwoorden met passende mitigerende maatregelen, opdat het systeem interventies kan blijven uitvoeren ter bescherming van de financiële belangen van de Unie en bijdragen van begunstigden kunnen worden terugbetaald bij de betaling van het saldo.

(85)

Voor de exploitatie en verspreiding van de resultaten moeten er regels worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de begunstigden die resultaten beschermen, exploiteren, verspreiden en toegankelijk maken, naargelang het geval. Er moet sterker de nadruk worden gelegd op het exploiteren van de resultaten, en de Commissie moet voor begunstigden de kansen in kaart brengen en helpen maximaliseren om resultaten te exploiteren, met name in de Unie. Bij het exploiteren van de resultaten moet rekening worden gehouden met de beginselen van het programma, met inbegrip van bevordering van innovatie in de Unie en versterking van de EOR.

(86)

De voornaamste elementen van het systeem voor de evaluatie en selectie van voorstellen van Horizon 2020, waarin bijzondere aandacht werd besteed aan excellentie, en waar toepasselijk, aan “impact” en “kwaliteit en doeltreffendheid van de uitvoering”, moeten worden gehandhaafd. De voorstellen moeten net als voorheen worden geselecteerd op basis van een beoordeling door externe onafhankelijke deskundigen. De evaluatieprocedure moet zo ontworpen zijn dat belangenconflicten en vooringenomenheid worden vermeden. De mogelijkheid van een indieningsprocedure in twee stappen moet in overweging worden genomen, en waar passend kunnen in de eerste evaluatiefase geanonimiseerde voorstellen worden geëvalueerd. De Commissie moet, waar toepasselijk, onafhankelijke waarnemers bij het evaluatieproces blijven betrekken. Voor activiteiten of missies waarbij de Pathfinder betrokken is en in andere terdege gemotiveerde gevallen zoals vermeld in het werkprogramma, kan rekening worden gehouden met de noodzaak om de algehele samenhang van de projectenportefeuille te waarborgen, mits de voorstellen de toepasselijke drempels hebben gehaald. De doelstellingen en procedures daarvoor moeten vooraf worden bekendgemaakt. Aanvragers moeten overeenkomstig artikel 200, lid 7, van het Financieel Reglement feedback over de evaluatie van hun voorstel ontvangen, waaronder met name, waar toepasselijk, de redenen voor de afwijzing.

(87)

Teneinde de administratieve lasten voor de begunstigden van Uniefinanciering te verminderen, moet systematisch wederzijds vertrouwen in beoordelingen en audits van andere Unieprogramma's worden ingevoerd voor alle onderdelen van het programma, in overeenstemming met de artikelen 126 en 127 van het Financieel Reglement. Voor wederzijds vertrouwen moet uitdrukkelijk worden gezorgd door ook rekening te houden met andere zekerheidselementen, zoals systeem- en procesaudits.

(88)

Specifieke uitdagingen op de gebieden van O&I moeten worden aangepakt door middel van prijzen, onder meer gezamenlijke of gemeenschappelijke prijzen waar passend, zulks op initiatief van de Commissie of het betreffende financieringsorgaan samen met andere organen van de Unie, geassocieerde landen, andere derde landen, internationale organisaties of juridische entiteiten zonder winstoogmerk. Prijzen moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

(89)

De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden uit hoofde van deze verordening moeten worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te behalen, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in dat het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en schalen van eenheidskosten moet worden overwogen.

(90)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden en moet zij met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021.

(91)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar, om dubbel werk te vermijden, op kerngebieden kritische massa te bereiken en de toegevoegde waarde van de Unie maximaal te benutten, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 TEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(92)

Verordening (EU) nr.1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (26) en Verordening (EU) nr. 1291/2013 moeten derhalve worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening worden Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (het “programma”) voor de duur van het MFK 2021-2027, en de regels voor deelname aan en verspreiding van de resultaten van de in het kader van het programma uitgevoerde indirecte acties vastgesteld, en wordt het kader ingesteld waarbinnen de Unie O&I-activiteiten voor dezelfde duur ondersteunt.

Deze verordening stelt de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode van 2021 tot en met 2027, de vormen van financiering door de Unie en de regels voor de verstrekking van die financiering vast.

2.   Het programma wordt uitgevoerd door middel van:

a)

het specifieke programma dat is vastgesteld bij Besluit (EU) 2021/764;

b)

een financiële bijdrage aan het bij de EIT-Verordening opgerichte Europees Instituut voor innovatie en technologie;

c)

het specifieke programma voor defensieonderzoek vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/697.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op het specifieke programma voor defensieonderzoek, bedoeld in lid 2, punt c), van dit artikel, met uitzondering van de artikelen 1 en 5, artikel 7, lid 1, en artikel 12, lid 1.

4.   Tenzij anders vermeld, hebben de in deze verordening gebruikte begrippen “Horizon Europa”, “het programma” en “specifiek programma” betrekking op aangelegenheden die enkel relevant zijn voor het in lid 2, punt a), genoemde specifieke programma.

5.   Het EIT voert het programma uit in overeenstemming met zijn strategische doelstellingen voor de periode van 2021 tot en met 2027, zoals bepaald in de strategische innovatieagenda van het EIT, waarbij rekening wordt gehouden met de in artikel 6 bedoelde strategische planning en in het in lid 2, punt a), van dit artikel bedoelde specifieke programma.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

“onderzoeksinfrastructuren”: faciliteiten die middelen en diensten ter beschikking stellen voor de onderzoeksgemeenschappen om op hun gebied onderzoek te verrichten en innovatie te bevorderen, met inbegrip van de bijbehorende personele middelen, belangrijke uitrusting of verzamelingen van instrumenten; aan kennis gerelateerde faciliteiten zoals verzamelingen, archieven of infrastructuren voor wetenschappelijke gegevens; computersystemen, communicatienetwerken en elke andere unieke infrastructuur die openstaat voor externe gebruikers en van wezenlijk belang is om excellentie in O&I te bereiken; zij kunnen, waar dienstig, voor andere doelen dan onderzoek worden aangewend, bijvoorbeeld voor het geven van onderwijs of voor openbare dienstverlening en het kan om faciliteiten op één locatie of op meerdere locaties of om virtuele faciliteiten gaan;

2.

“strategie voor slimme specialisatie”: de nationale of regionale innovatiestrategieën waarin prioriteiten worden vastgesteld om een concurrentievoordeel op te bouwen door de sterke punten van O&I te ontwikkelen en aan te laten sluiten bij de behoeften van het bedrijfsleven om op samenhangende wijze in te spelen op opkomende mogelijkheden en marktontwikkelingen en tegelijkertijd dubbel werk en versnippering van initiatieven te voorkomen, met inbegrip van deze die de vorm aannemen van, of opgenomen zijn in, een nationaal of regionaal strategisch beleidskader voor O&I, en die aan de in de relevante bepalingen van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027 vastgestelde randvoorwaarden voldoen;

3.

“Europees partnerschap”: initiatief, voorbereid met vroegtijdige betrokkenheid van lidstaten en geassocieerde landen, waarbij de Unie zich er, samen met particuliere en/of publieke partners (bijvoorbeeld het bedrijfsleven, universiteiten, onderzoeksorganisaties, organen met een openbaredienstverleningstaak op lokaal, regionaal, nationaal of internationaal niveau of maatschappelijke organisaties, met inbegrip van stichtingen en ngo's) toe verbindt de ontwikkeling en uitvoering van een programma voor O&I-activiteiten, met inbegrip van die welke verband houden met de toepassing in de markt, de regelgeving of het beleid, gezamenlijk te ondersteunen;

4.

“open toegang”: gratis aan de eindgebruiker verstrekte online toegang tot onderzoeksresultaten die voortvloeien uit acties in het kader van het programma, in overeenstemming met artikel 14 en artikel 39, lid 3;

5.

“open wetenschap”: een benadering van het wetenschappelijke proces op basis van open samenwerking, instrumenten en kennisverspreiding, met inbegrip van de in artikel 14 vermelde elementen;

6.

“missie”: een pakket van op excellentie gebaseerde en resultaatgerichte O&I-activiteiten over de grenzen van vakgebieden en sectoren heen, dat: i) binnen een vastgestelde termijn een meetbare doelstelling moet verwezenlijken die niet met individuele acties zou kunnen worden bereikt; ii) effect moet sorteren op de samenleving en de beleidsvorming via wetenschap en technologie, en iii) relevant moet zijn voor een groot deel van de Europese bevolking en een brede groep Europese burgers;

7.

“precommerciële aanbesteding”: aanbesteding van onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten waarbij sprake is van een deling van de risico's en voordelen onder marktvoorwaarden, van een competitieve ontwikkeling in fasen en van een duidelijke scheiding tussen de aanbestede onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten en het gebruik van commerciële hoeveelheden eindproducten;

8.

“overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen”: aanbestedingen waarbij de aanbestedende diensten als initiërende klant fungeren voor innovatieve goederen of diensten die nog niet op een grootschalige commerciële basis beschikbaar zijn, en waarbij conformiteitstests kunnen horen;

9.

“toegangsrechten”: de rechten om resultaten of achtergrondinformatie te gebruiken onder de overeenkomstig deze verordening vastgestelde voorwaarden;

10.

“achtergrondinformatie”: alle gegevens, knowhow of informatie in welke vorm en van welke aard dan ook, materieel of immaterieel, met inbegrip van de daaraan verbonden rechten zoals intellectuele-eigendomsrechten, die: i) reeds in het bezit van de begunstigden waren voordat zij zich bij een bepaalde actie aansloten, en ii) door de begunstigden in een schriftelijke overeenkomst als zodanig zijn aangemerkt indien dat nodig is voor het uitvoeren van de actie of voor het exploiteren van de resultaten ervan;

11.

“verspreiding”: het openbaar maken van de resultaten met andere passende middelen dan die welke resulteren uit de bescherming of exploitatie van de resultaten, onder meer via wetenschappelijke publicaties via ongeacht welk kanaal;

12.

“exploitatie”: het gebruik van resultaten bij andere O&I-activiteiten dan die welke onder de betrokken actie vallen, met inbegrip van commerciële exploitatie zoals het ontwikkelen, creëren, produceren en in de handel brengen van een product of werkwijze, het creëren en leveren van een dienst, of bij normalisatieactiviteiten;

13.

“rechtvaardige en redelijke voorwaarden”: passende voorwaarden, met inbegrip van eventuele financiële voorwaarden of voorwaarden inzake royaltyvrije toegang, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van het verzoek om toegang, bijvoorbeeld de feitelijke of potentiële waarde van de resultaten of achtergrondinformatie waartoe om toegang is verzocht en/of de omvang, de duur en andere kenmerken van de beoogde exploitatie;

14.

“financieringsorgaan”: orgaan of organisatie, zoals bedoeld in artikel 62, lid 1, punt c), van het Financieel Reglement, waaraan de Commissie begrotingsuitvoeringstaken in het kader van het programma heeft toevertrouwd;

15.

“internationale Europese onderzoeksorganisatie”: een internationale organisatie waarvan het merendeel van de leden lidstaten of geassocieerde landen zijn, waarvan het hoofddoel de bevordering van de wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa is;

16.

“juridische entiteit”: een natuurlijke persoon, of een rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het recht van de Unie, het nationale recht of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die de bekwaamheid bezit in eigen naam te handelen, rechten uit te oefenen en verplichtingen te hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement;

17.

“verbredingslanden” of “landen die minder presteren op het gebied van O&I”: landen waarin de juridische entiteiten gevestigd moeten zijn om in aanmerking te komen als coördinatoren binnen het onderdeel “Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie” van het deel “Verbreden van de deelname aan en versterken van de EOR” van het programma; wat de lidstaten betreft, zijn deze landen Bulgarije, Cyprus, Estland, Griekenland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië en Tsjechië, en wel voor de gehele looptijd van het programma; wat geassocieerde landen betreft, houdt het de lijst van in aanmerking komende landen in zoals vastgesteld op basis van een indicator en gepubliceerd in het werkprogramma. Juridische entiteiten uit de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349 VWEU komen ook volledig in aanmerking als coördinatoren in het kader van dit onderdeel;

18.

“juridische entiteit zonder winstoogmerk”: een juridische entiteit die op grond van haar rechtsvorm geen winstoogmerk heeft of een wettelijke of statutaire verplichting heeft geen winsten uit te keren aan haar aandeelhouders of afzonderlijke leden;

19.

“kleine en middelgrote onderneming” of “kmo”: een kleine, middelgrote of micro-onderneming als omschreven in artikel 2 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (27);

20.

“kleine midcap-onderneming”: entiteit die geen kmo is en die ten hoogste 499 werknemers telt, waarvan het aantal werkzame personen wordt berekend volgens de artikelen 3 tot en met 6 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG;

21.

“resultaten”: alle materiële of immateriële effecten van een bepaalde actie, bijvoorbeeld gegevens, knowhow of informatie in welke vorm en van welke aard dan ook en ongeacht of deze kunnen worden beschermd, alsook alle daaraan verbonden rechten, met inbegrip van intellectuele-eigendomsrechten;

22.

“onderzoeksresultaten”: door een bepaalde actie gegenereerde resultaten waartoe toegang kan worden verleend in de vorm van wetenschappelijke publicaties, gegevens of andere via engineering gerealiseerde resultaten en processen, zoals software, algoritmen, protocollen en elektronische notebooks;

23.

“excellentiekeurmerk”: kwaliteitskeurmerk dat aantoont dat een naar aanleiding van een oproep tot het indienen van voorstellen ingediend voorstel alle in het werkprogramma vastgestelde drempelwaarden voor beoordeling haalde, maar bij gebrek aan beschikbare middelen voor die oproep tot het indienen van voorstellen in het werkprogramma niet zou kunnen worden gefinancierd en steun zou kunnen ontvangen uit andere Unie- of nationale financieringsbronnen;

24.

“strategisch O&I-plan”: een uitvoeringshandeling met een strategie om de inhoud van het werkprogramma te verwezenlijken gedurende een periode van hoogstens vier jaar, volgend op een brede verplichte raadpleging van verschillende belanghebbenden en waarin de prioriteiten, geschikte soorten acties en uitvoeringsvormen worden vastgesteld;

25.

“werkprogramma”: door de Commissie goedgekeurd document voor de uitvoering van het specifieke programma overeenkomstig artikel 14 van Besluit (EU) 2021/764, of een door een financieringsorgaan aangenomen document dat inhoudelijk en structureel gelijkwaardig is;

26.

“overeenkomst”: een overeenkomst die wordt gesloten tussen de Commissie of het betreffende financieringsorgaan en een juridische entiteit die een innovatie- en marktintroductieactie uitvoert en die wordt ondersteund door gemengde Horizon Europa-financiering of gemengde EIC-financiering;

27.

“terug te betalen voorschot”: deel van de gemengde Horizon Europa-financiering of gemengde EIC-financiering dat overeenkomt met een lening op grond van titel X van het Financieel Reglement, maar dat rechtstreeks en zonder winstoogmerk door de Unie wordt verstrekt, om de kosten van activiteiten die overeenkomen met een innovatieactie te dekken, en dat door de begunstigde overeenkomstig de in de overeenkomst opgenomen voorwaarden aan de Unie moet worden terugbetaald;

28.

“gerubriceerde informatie”: gerubriceerde informatie van de Europese Unie als omschreven in artikel 3 van Besluit (EU, Euratom) 2015/444, alsook gerubriceerde informatie van de lidstaten, gerubriceerde informatie van derde landen waarmee de EU een beveiligingsovereenkomst heeft gesloten en gerubriceerde informatie van internationale organisaties waarmee de Unie een beveiligingsovereenkomst heeft gesloten;

29.

“blendingverrichtingen”: een door de Uniebegroting ondersteunde actie, onder meer in het kader van een blendingfaciliteit of-platform als gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van het Financieel Reglement, die niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de Uniebegroting combineert met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

30.

“gemengde Horizon Europa-financiering”: financiële steun aan een programma ter implementering van innovatie- en marktintroductieactie, bestaande uit een specifieke combinatie van een subsidie of terug te betalen voorschot en een belegging in eigen vermogen of elke andere terugbetaalbare vorm van steun;

31.

“gemengde EIC-financiering”: door de EIC verstrekte directe financiële steun voor een innovatie- en marktintroductieactie, bestaande uit een specifieke combinatie van een subsidie of terug te betalen voorschot en een belegging in eigen vermogen of elke andere terugbetaalbare vorm van steun;

32.

“onderzoeks- en innovatieactie”: een actie die hoofdzakelijk bestaat uit activiteiten die zijn gericht op het ontwikkelen van nieuwe kennis of het verkennen van de haalbaarheid van nieuwe of verbeterde technologieën, producten, procedés, diensten of oplossingen. Hierbij kan het onder meer gaan om fundamenteel en toegepast onderzoek, technologische ontwikkeling en integratie, testen, demonstreren en valideren van een kleinschalig prototype in een laboratorium of gesimuleerde omgeving;

33.

“innovatieactie”: een actie die hoofdzakelijk bestaat uit activiteiten met als rechtstreeks doel het creëren van plannen en regelingen of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten, eventueel met inbegrip van prototyping, tests, demonstraties, proefprojecten, grootschalige productvalidatie en marktreplicatie;

34.

“grensverleggende onderzoeksactie van de ERC”: een belangrijke door de hoofdonderzoeker geleide onderzoeksactie, met inbegrip van de conceptvalidaties door de ERC, die worden georganiseerd door een of meer door de Europese Onderzoeksraad (European Research Council — ERC) gefinancierde begunstigden;

35.

“opleidings- en mobiliteitsactie”: een actie gericht op het verbeteren van de vaardigheden, kennis en loopbaanvooruitzichten van onderzoekers op basis van mobiliteit tussen landen en, in voorkomend geval, tussen sectoren of disciplines;

36.

“medefinancieringsactie voor programma's”: een actie om meerjarige medefinanciering te verstrekken voor een activiteitenprogramma dat is vastgesteld of uitgevoerd door andere juridische entiteiten die O&I-programma's beheren of financieren dan financieringsorganen van de Unie; een dergelijk activiteitenprogramma kan ondersteuning bieden voor netwerkvorming en coördinatie, onderzoek, innovatie, proefprojecten, innovatie- en marktintroductieacties, opleidings- en mobiliteitsacties, bewustmaking en communicatie, verspreiding en exploitatie, en relevante financiële steun bieden, zoals subsidies, prijzen en aanbestedingen, evenals gemengde Horizon Europa-financiering of een combinatie hiervan. De medefinancieringsactie voor programma's kan rechtstreeks door die juridische entiteiten zelf worden uitgevoerd of door derden die namens hen optreden;

37.

“precommerciële aanbestedingsactie”: een actie met het primaire doel precommerciële aanbestedingen te verrichten, die wordt uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende instanties zijn;

38.

“actie voor overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen”: een actie met het primaire doel gezamenlijke of gecoördineerde overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen te plaatsen, die worden uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende instanties zijn;

39.

“coördinatie- en ondersteuningsactie”: een actie die bijdraagt aan de doelstellingen van het programma, met uitzondering van O&I-activiteiten, behalve in het kader van het onderdeel “Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie” van het deel “Verbreden van de deelname en versterken van de EOR”, en bottom-up coördinatie zonder medefinanciering van onderzoeksactiviteiten door de Unie waardoor juridische entiteiten uit de lidstaten en geassocieerde landen kunnen samenwerken om de EOR te versterken;

40.

“aanmoedigingsprijs”: een prijs om investeringen in een bepaalde richting aan te moedigen door vóór de uitvoering van de werkzaamheden een doel vast te stellen;

41.

“erkenningsprijs”: prijs om resultaten uit het verleden en excellent werk te belonen nadat dit is uitgevoerd;

42.

“innovatie- en marktintroductieactie”: een actie die een innovatieactie omvat, en andere activiteiten die noodzakelijk zijn om een innovatie op de markt te introduceren, met inbegrip van het opschalen van bedrijven, waarbij gemengde Horizon Europa-financiering of gemengde EIC-financiering wordt verstrekt;

43.

“indirecte acties”: O&I-activiteiten waaraan de Unie financiële steun verleent en die door deelnemers worden ondernomen;

44.

“directe acties”: door de Commissie via het JRC ondernomen O&I-activiteiten;

45.

“aanbesteding”: aanbesteding als omschreven in artikel 2, punt 49, van het Financieel Reglement;

46.

“verbonden entiteit”: een entiteit als omschreven in artikel 187, lid 1, van het Financieel Reglement;

47.

“innovatie-ecosysteem”: een ecosysteem dat op Unieniveau actoren of entiteiten samenbrengt en waarvan de functionele doelstelling is mogelijkheden te bieden voor technologische ontwikkeling en innovatie; daaronder vallen ook betrekkingen tussen materiële middelen (zoals fondsen, uitrusting en faciliteiten), institutionele entiteiten (zoals instellingen voor hoger onderwijs en ondersteunende diensten, onderzoeks- en technologie-organisaties, ondernemingen, verschaffers van durfkapitaal en financiële intermediairs) en nationale, regionale en lokale beleidsvormings- en financieringsentiteiten;

48.

“projectgebaseerde vergoeding”: de vergoeding die samenhangt met de deelname van een persoon aan projecten, deel uitmaakt van de gangbare vergoedingsmethoden van de begunstigde en op een consistente wijze wordt uitbetaald.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstelling van het programma bestaat in het behalen van wetenschappelijke, technologische, economische en maatschappelijke effecten met de investeringen van de Unie in O&I, met het oog op het versterken van de wetenschappelijke en technologische basis van de Unie en het vergroten van het concurrentievermogen van de Unie in alle lidstaten, onder meer van de industrie van de Unie, het verwezenlijken van de strategische prioriteiten van de Unie, op het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen en het beleid van de Unie, op het aanpakken van wereldwijde uitdagingen, met name de SDG's aan de hand van de beginselen van de Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs, alsook het versterken van de EOR. Het programma maximaliseert aldus de toegevoegde Uniemeerwaarde door zich te richten op doelstellingen en activiteiten die niet effectief kunnen worden bereikt door de lidstaten alleen, maar wel door samenwerking.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)

het ontwikkelen, promoten en bevorderen van wetenschappelijke excellentie, het ondersteunen van het creëren en verbreiden van hoogwaardige nieuwe fundamentele en toegepaste kennis, van vaardigheden, technologieën en oplossingen, het ondersteunen van opleiding en mobiliteit van onderzoekers, het aantrekken van talent op alle niveaus en het bijdragen tot de volledige benutting van de talentenpool van de Unie bij in het kader van het programma gesteunde acties;

b)

het creëren van kennis, het vergroten van het effect van O&I op de ontwikkeling, ondersteuning en uitvoering van het beleid van de Unie, en het ondersteunen van de toegang tot en de toepassing van innovatieve oplossingen in het Europese bedrijfsleven, met name kmo's, en in de maatschappij voor het aanpakken van wereldwijde uitdagingen, met inbegrip van de doelstellingen inzake klimaatverandering en de SDG's;

c)

het bevorderen van alle vormen van innovatie, het faciliteren van technologische ontwikkeling, demonstratie en kennis- en technologieoverdracht, en het uitbreiden van de introductie en exploitatie van innovatieve oplossingen;

d)

het optimaliseren van de verwezenlijking van het programma om de impact en aantrekkingskracht van de EOR te versterken en te vergroten, het bevorderen van op excellentie gebaseerde deelname vanuit alle lidstaten, inclusief landen die minder presteren op het gebied van O&I, aan het programma en het faciliteren van samenwerkingsverbanden bij Europese O&I-activiteiten.

Artikel 4

Structuur van het programma

1.   Voor het in artikel 1, lid 2, punt a), bedoelde specifieke programma en het EIT bestaat het programma uit de volgende onderdelen, die bijdragen aan de in artikel 3 vermelde algemene en specifieke doelstellingen:

a)

pijler I — “Wetenschappelijke excellentie”, met de volgende componenten:

i)

de ERC;

ii)

Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA);

iii)

onderzoeksinfrastructuren;

b)

pijler II — “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen”, met de volgende onderdelen, met aandacht voor het feit dat de sociale en de geesteswetenschappen een belangrijke rol vervullen in alle clusters:

i)

cluster “Gezondheid”;

ii)

cluster “Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving”;

iii)

cluster “Civiele beveiliging voor de samenleving”;

iv)

cluster “Digitaal, industrie en ruimte”;

v)

cluster “Klimaat, energie en mobiliteit”;

vi)

cluster “Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu”;

vii)

niet-nucleaire directe acties van het JRC;

c)

pijler III — “Innovatief Europa”, met de volgende onderdelen:

i)

de EIC;

ii)

Europese innovatie-ecosystemen;

iii)

het EIT;

d)

deel “Verbreden van de deelname aan en versterken van de EOR”, met de volgende onderdelen:

i)

verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie;

ii)

hervormen en versterken van het Europees O&I-systeem.

2.   De hoofdlijnen van activiteiten van het programma worden in bijlage I van deze verordening beschreven.

Artikel 5

Defensieonderzoek en -ontwikkeling

Activiteiten die worden verricht in het kader van het in artikel 1, lid 2, punt c), bedoelde specifieke programma en die zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2021/697, richten zich exclusief op defensieonderzoek en -ontwikkeling, met doelstellingen en hoofdlijnen van activiteiten die tot doel hebben het concurrentievermogen, de efficiëntie en de innovatieve capaciteit van de Europese industriële en technologische defensiebasis te verbeteren.

Artikel 6

Strategische planning en uitvoering en vormen van Uniefinanciering

1.   Het programma wordt uitgevoerd door middel van direct beheer of door middel van indirect beheer door de financieringsorganen.

2.   Financiering in het kader van het programma kan worden verstrekt door middel van indirecte acties in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement; subsidies maken echter de belangrijkste vorm van steun in het kader van het programma uit. Financiering in het kader van het programma kan tevens worden verstrekt in de vorm van prijzen, aanbestedingen en financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen en eigenvermogenssteun vanuit de Accelerator.

3.   De bij deze verordening vastgestelde regels voor deelname en verspreiding zijn van toepassing op indirecte acties.

4.   De belangrijkste soorten acties waarvan in het kader van het programma gebruik moet worden gemaakt, zijn gedefinieerd in artikel 2. De in lid 2 van dit artikel genoemde vormen van financiering worden op flexibele wijze gebruikt voor alle doelstellingen van het programma, waarbij het gebruik wordt bepaald door de behoeften en de kenmerken van de specifieke doelstellingen.

5.   Het programma ondersteunt tevens directe acties. Wanneer deze directe acties een bijdrage leveren aan initiatieven krachtens artikel 185 of 187 VWEU wordt die bijdrage niet beschouwd als een deel van de aan deze initiatieven toegewezen financiële bijdrage.

6.   De uitvoering van het specifieke programma als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt a), en de KIG's van het EIT wordt ondersteund met een transparante en strategische planning van O&I-activiteiten, zoals vastgelegd in het specifieke programma als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt a), met name voor de pijler “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen”; die uitvoering omvat ook relevante activiteiten uit andere pijlers en uit het deel “Verbreden van de deelname aan en versterken van de EOR”.

De Commissie verzekert de betrokkenheid van lidstaten in een vroeg stadium en pleegt uitgebreid overleg met het Europees Parlement en ter aanvulling ook met belanghebbenden en het grote publiek.

Strategische planning zorgt voor afstemming op andere relevante programma's van de Unie en samenhang met prioriteiten en toezeggingen van de Unie en vergroot complementariteit en synergieën met nationale en regionale financieringsprogramma's en -prioriteiten, waardoor de EOR wordt versterkt. Gebieden voor mogelijke missies en voor mogelijke geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen worden opgenomen in bijlage VI.

7.   Om kleine samenwerkingsconsortia sneller toegang te verlenen tot financiering, kan waar toepasselijk een sneltrajectprocedure voor onderzoek en innovatie (FTRI-procedure) worden voorgesteld voor bepaalde oproepen tot het indienen van voorstellen met betrekking tot specifieke onderzoeks- en innovatieacties of innovatieacties in het kader van de pijler “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen” en de EIC-Pathfinder.

Een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van de FTRI-procedure bezit alle onderstaande kenmerken:

a)

het gaat om een bottom-up-oproep;

b)

de subsidietoekenningstermijn is korter en bedraagt niet meer dan zes maanden;

c)

er wordt alleen steun verleend aan kleine samenwerkingsconsortia die ten hoogste zes verschillende en onafhankelijke subsidiabele juridische entiteiten tellen;

d)

per consortium bedraagt de financiële steun ten hoogste 2,5 miljoen EUR.

In het werkprogramma wordt vastgesteld voor welke oproepen tot het indienen van voorstellen de FTRI-procedure wordt gebruikt.

8.   Activiteiten van het programma worden voornamelijk verwezenlijkt door middel van open, competitieve oproepen tot het indienen van voorstellen, ook in het kader van missies en Europese partnerschappen.

Artikel 7

Beginselen van het programma

1.   Onderzoeks- en innovatieactiviteiten verricht in het kader van het in artikel 1, lid 2, punt a), bedoelde specifieke programma en in het kader van het EIT zijn uitsluitend gericht op civiele toepassingen. Begrotingsoverdrachten tussen het bedrag dat is toegewezen aan het in artikel 1, lid 2, punt a), bedoelde specifieke programma en aan het EIT, enerzijds, en het bedrag dat is toegewezen aan het in artikel 1, lid 2, punt c), bedoelde specifieke programma, anderzijds, zijn niet toegestaan, en onnodige overlappingen tussen beide programma's worden vermeden.

2.   Het programma zorgt voor een multidisciplinaire aanpak en zorgt waar passend voor de opname van de sociale en de geesteswetenschappen in alle clusters en activiteiten die in het kader van het programma worden ontwikkeld, zoals specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen met betrekking tot met de sociale en de geesteswetenschappen verband houdende onderwerpen.

3.   De samenwerkingsdelen van het programma zullen een evenwicht verzekeren tussen lagere en hogere TRL's en hebben aldus betrekking op de hele waardeketen.

4.   Het programma zorgt voor de effectieve bevordering en integratie van de samenwerking met derde landen en internationale organisaties en initiatieven op basis van wederzijdse voordelen, de belangen van de Unie, internationale toezeggingen en, waar passend, wederkerigheid.

5.   Het programma assisteert verbredingslanden, met als doel hun deelname eraan te vergroten en wat betreft samenwerkingsprojecten brede geografische dekking te bevorderen, onder meer door het verspreiden van wetenschappelijke excellentie, het stimuleren van nieuwe samenwerkingsverbanden en van braincirculation, en door het toepassen van artikel 24, lid 2, en artikel 50, lid 5. Deze inspanningen vinden hun weerslag in proportionele maatregelen van de lidstaten, onder meer door het bepalen van aantrekkelijke salarissen voor onderzoekers, die worden ondersteund met Europese, nationale en regionale financiële middelen. Zonder dat hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de excellentiecriteria gaat bijzondere aandacht uit naar het geografisch evenwicht, afhankelijk van de situatie in de betrokken O&I-sector, in evaluatiepanels en in organen zoals raden en deskundigengroepen.

6.   Het programma zorgt voor de effectieve bevordering van gelijke kansen voor iedereen en voor de uitvoering van gendermainstreaming, waaronder het inbrengen van de genderdimensie in O&I-onderwerpen, en streeft ernaar de oorzaken van genderongelijkheid aan te pakken. Bijzondere aandacht gaat uit naar een zo groot mogelijk genderevenwicht in evaluatiepanels en in andere relevante adviesorganen zoals raden en deskundigengroepen.

7.   Het programma wordt uitgevoerd in synergie met andere programma's van de Unie, waarbij naar maximale administratieve vereenvoudiging wordt gestreefd. Een niet-uitputtende lijst van synergieën met andere programma's van de Unie staat in bijlage IV.

8.   Het programma draagt bij tot het verhogen van de publieke en private investeringen in O&I in de lidstaten, en helpt op die manier mee aan het bereiken van een totale investering van ten minste 3 % van het bbp van de Unie in onderzoek en ontwikkeling.

9.   Bij de uitvoering van het programma streeft de Commissie voortdurend naar administratieve vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten voor de aanvragers en begunstigden.

10.   In het kader van de algemene doelstelling van de Unie om klimaatacties te integreren in het sectoraal beleid en de begroting van de Unie, dragen acties in het kader van dit programma waar toepasselijk voor ten minste 35 % van de uitgaven bij tot de klimaatdoelstellingen. Klimaatmainstreaming wordt op een toereikende wijze in O&I-onderwerpen geïntegreerd.

11.   Het programma bevordert cocreatie en co-ontwerp door samenwerking met burgers en het maatschappelijk middenveld.

12.   Het programma zorgt voor transparantie en verantwoordingsplicht bij de besteding van overheidsfinanciering aan O&I-projecten, en beschermt daarmee het algemeen belang.

13.   De Commissie of het relevante financieringsorgaan zorgen ervoor dat aan alle potentiële deelnemers voldoende richtsnoeren en informatie ter beschikking worden gesteld op het ogenblik dat de oproep tot het indienen van voorstellen wordt bekendgemaakt, met name de toepasselijke modelsubsidieovereenkomst.

Artikel 8

Missies

1.   Missies worden geprogrammeerd binnen de pijler “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen”, maar kunnen ook profijt trekken van acties die binnen andere delen van het programma worden uitgevoerd alsook van aanvullende acties die in het kader van andere programma's van de Unie worden verricht. Missies maken concurrerende oplossingen mogelijk, met pan-Europese meerwaarde en impact tot gevolg.

2.   De missies worden omschreven en uitgevoerd in overeenstemming met deze verordening en het specifieke programma, waardoor er wordt gezorgd voor actieve en vroegtijdige betrokkenheid van de lidstaten en voor uitgebreid overleg met het Europees Parlement. De missies en de doelstellingen, begroting, streefdoelen, werkingssfeer, indicatoren en mijlpalen ervan worden vastgesteld in de strategische O&I-plannen of in de werkprogramma's, al naargelang. Evaluaties van de voorstellen in het kader van de missies geschieden overeenkomstig artikel 29.

3.   Tijdens de eerste drie jaar van het programma wordt maximaal 10 % van de jaarlijkse begroting van pijler II geprogrammeerd middels specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen voor de uitvoering van de missies. Voor de resterende jaren van het programma kan dat percentage worden verhoogd, op voorwaarde dat er een positieve beoordeling van het proces voor selectie van de missies en van het beheersproces is. De Commissie deelt het totale begrotingsaandeel van elk werkprogramma voor missies mee.

4.   Missies:

a)

worden uitgewerkt en uitgevoerd met de SDG's als uitgangspunt, zijn qua inhoud duidelijk gericht op O&I, hebben een duidelijke toegevoegde waarde voor de Unie, en dragen bij aan de verwezenlijking van de prioriteiten en toezeggingen van de Unie en van de in artikel 3 bedoelde doelstellingen van het programma;

b)

beslaan gebieden van gemeenschappelijk Europees belang, zijn inclusief, moedigen brede betrokkenheid en actieve deelname van diverse soorten belanghebbenden uit de publieke en private sector aan, onder wie burgers en eindgebruikers, en leveren O&I-resultaten op die voor alle lidstaten voordelig kunnen zijn;

c)

zijn ambitieus en inspirerend, en hebben derhalve een brede wetenschappelijke, technologische, maatschappelijke, economische of beleidsmatige relevantie en impact;

d)

geven een duidelijke richting en duidelijke doelstellingen aan, zijn gericht, meetbaar en tijdsgebonden en worden duidelijk begroot;

e)

worden op transparante wijze geselecteerd en zijn toegespitst op ambitieuze, op excellentie gebaseerde en resultaatgerichte maar realistische doelstellingen en onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten;

f)

bezitten de nodige reikwijdte en schaal, zetten de nodige middelen in en creëren het nodige hefboomeffect op het vlak van aanvullende publieke en private middelen om de resultaten ervan laten slagen;

g)

brengen activiteiten op gang over de verschillende disciplines heen (met inbegrip van de sociale en de geesteswetenschappen) en bestrijken activiteiten binnen een breed scala van TRL's, ook lagere niveaus;

h)

staan open voor veelzijdige, bottom-upbenaderingen en -oplossingen, waarin rekening wordt gehouden met de menselijke en maatschappelijke behoeften, met erkenning van het belang van diverse bijdragen aan de verwezenlijking ervan;

i)

halen op transparante wijze voordeel uit synergieën met andere Unieprogramma's en met nationale en waar toepasselijk regionale innovatie-ecosystemen.

5.   De Commissie monitort en evalueert iedere missie overeenkomstig de artikelen 50 en 52 van en bijlage V, dus ook de voortgang in de richting van de doelstellingen op korte, middellange en lange termijn, met betrekking tot de uitvoering, monitoring en geleidelijke beëindiging van de missies. Een evaluatie van de eerste missies die hebben plaatsgevonden in het kader van het programma gebeurt uiterlijk in 2023 en voordat er een besluit wordt genomen over het opzetten van nieuwe missies of over het voortzetten, beëindigen of heroriënteren van lopende missies. De resultaten van deze evaluatie worden openbaar gemaakt en omvatten, maar zijn niet beperkt tot, een analyse van de missieselectieprocedure en van het bestuur, de begroting, de prioriteiten en de tot dusver geleverde prestaties van de missies.

Artikel 9

De Europese Innovatieraad

1.   De Commissie zet een centraal beheerd éénloketsysteem op, namelijk de EIC, voor het uitvoeren van acties in het kader van pijler III “Innovatief Europa” die aan de EIC zijn gerelateerd. De EIC is voornamelijk gericht op baanbrekende en disruptieve innovatie, met een focus op marktcreërende innovatie, maar ondersteunt ook andere soorten innovatie zoals stapsgewijze innovatie.

De EIC functioneert volgens de volgende beginselen:

a)

duidelijke meerwaarde voor de Unie;

b)

autonomie;

c)

het vermogen om risico's te nemen;

d)

efficiëntie;

e)

doeltreffendheid;

f)

transparantie;

g)

verantwoordingsplicht.

2.   De EIC staat open voor alle soorten innovators, waaronder particulieren, universiteiten, onderzoeksorganisaties en bedrijven (kmo's, met inbegrip van start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcap-ondernemingen), alsmede individuele begunstigden en multidisciplinaire consortia. Minstens 70 % van de EIC-begroting wordt besteed aan kmo's, waaronder start-ups.

3.   De raad van bestuur en de bestuursmechanismen van de EIC worden omschreven in Besluit (EU) 2021/764.

Artikel 10

Europese partnerschappen

1.   Delen van het programma kunnen worden uitgevoerd door middel van Europese partnerschappen. De betrokkenheid van de Unie bij Europese partnerschappen neemt een van de volgende vormen aan:

a)

deelname aan Europese partnerschappen die worden opgezet op basis van memoranda van overeenstemming of contractuele regelingen tussen de Commissie en de in artikel 2, punt 3, bedoelde partners, waarin de doelstellingen van het Europese partnerschap, de daarmee verband houdende toezeggingen van de Unie en van de andere partners in verband met hun financiële bijdragen en/of bijdragen in natura van de partners, de belangrijkste prestatie- en impactindicatoren, de te leveren resultaten prestaties en de wijze van verslaglegging worden gespecificeerd. Hieronder valt onder meer de vaststelling van aanvullende O&I-activiteiten die worden uitgevoerd door de partners en door het programma (gezamenlijk geprogrammeerde Europese partnerschappen);

b)

deelname en financiële bijdrage aan een programma voor O&I-activiteiten, met specificatie van de doelstellingen, de belangrijkste prestatie- en impactindicatoren en te leveren resultaten, op basis van de toezeggingen door de partners betreffende hun financiële bijdragen en/of bijdragen in natura en de integratie van hun relevante activiteiten door middel van een medefinancieringsactie voor programma's (gezamenlijk gefinancierde Europese partnerschappen);

c)

deelname en financiële bijdrage aan O&I-programma's die worden opgezet door verscheidene lidstaten overeenkomstig artikel 185 VWEU of door op grond van artikel 187 VWEU in het leven geroepen organen, zoals gemeenschappelijke ondernemingen of door KIG's van het EIT overeenkomstig de EIT-verordening (geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen).

Geïnstitutionaliseerde partnerschappen worden alleen opgezet wanneer met andere delen van het programma, met inbegrip van andere vormen van Europese partnerschappen, de doelstellingen niet zouden worden verwezenlijkt of de noodzakelijke verwachte effecten niet zouden worden gegenereerd, en indien zij worden gerechtvaardigd door een langetermijnperspectief en een hoge mate van integratie. Europese partnerschappen overeenkomstig artikel 185 of artikel 187 VWEU voeren een centraal beheer van alle financiële bijdragen, behalve in terdege gemotiveerde gevallen. Bij centraal beheer van alle financiële bijdragen worden bijdragen op projectniveau van een deelnemende staat geleverd op basis van de financiering waarom in de voorstellen van in die deelnemende staat gevestigde juridische entiteiten wordt verzocht, tenzij tussen alle deelnemende staten anders is overeengekomen.

In de regels voor geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen worden onder meer de doelstellingen gespecificeerd, de belangrijkste prestatie- en impactindicatoren en de te behalen resultaten, alsmede de daarmee verband houdende verplichtingen voor financiële bijdragen en/of bijdragen in natura van de partners.

2.   Europese partnerschappen:

a)

worden opgezet voor het aanpakken van Europese of wereldwijde uitdagingen, maar alleen in gevallen waarin de doelstellingen van het programma doeltreffender zouden worden verwezenlijkt door een Europees partnerschap dan door de Unie alleen en beter dan met andere vormen van steun uit hoofde van het programma; een passend aandeel van de begroting van Horizon Europa zal worden toegewezen aan activiteiten van het programma die worden uitgevoerd door Europese partnerschappen; het grootste deel van de begroting in pijler II wordt toegewezen aan acties buiten de Europese partnerschappen;

b)

stoelen op de beginselen van meerwaarde voor de Unie, transparantie en openheid, en van het leveren van impact in en voor Europa, een sterk hefboomeffect op een voldoende grote schaal, financiële toezeggingen voor de lange termijn door alle betrokken partijen, flexibiliteit in de uitvoering, samenhang, coördinatie en complementariteit met initiatieven op lokaal, regionaal, nationaal en Unieniveau en, indien relevant, internationale initiatieven of andere partnerschappen en missies;

c)

volgen een duidelijke levenscyclusbenadering, worden in de tijd beperkt en omvatten de voorwaarden voor het geleidelijk beëindigen van de financiering uit het programma.

3.   Europese partnerschappen uit hoofde van lid 1, punten a) en b), van dit artikel worden aangewezen in strategische O&I-plannen alvorens ze worden toegepast in werkprogramma's.

4.   De voorschriften en criteria voor de selectie, uitvoering, monitoring, evaluatie en geleidelijke beëindiging van Europese partnerschappen worden vastgesteld in bijlage III.

Artikel 11

Evaluatie van missie- en partnerschapsgebieden

Uiterlijk op 31 december 2023 evalueert de Commissie bijlage VI bij deze verordening in het kader van de algemene monitoring van het programma, met inbegrip van missies en geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen die zijn ingesteld op grond van artikel 185 of artikel 187 VWEU, en legt zij een verslag met de belangrijkste bevindingen voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 12

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 86 123 000 000 EUR in lopende prijzen voor het in artikel 1, lid 2, punt a), bedoelde specifieke programma en voor het EIT, en 7 953 000 000 EUR in lopende prijzen voor het in artikel 1, lid 2, punt c), bedoelde specifieke programma.

2.   De indicatieve verdeling van het in lid 1 bedoelde bedrag voor het in artikel 1, lid 2, punt a), bedoelde specifieke programma en voor het EIT is als volgt:

a)

23 546 000 000 EUR voor pijler I — “Wetenschappelijke excellentie” voor de periode van 2021 tot en met 2027, waarvan:

i)

15 027 000 000 EUR voor de ERC;

ii)

6 333 000 000 EUR voor MSCA;

iii)

2 186 000 000 EUR voor onderzoeksinfrastructuren;

b)

47 428 000 000 EUR voor pijler II — “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen” voor de periode van 2021 tot en met 2027, waarvan:

i)

6 893 000 000 EUR voor de cluster “Gezondheid”;

ii)

1 386 000 000 EUR voor de cluster “Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving”;

iii)

1 303 000 000 EUR voor de cluster “Civiele veiligheid voor de samenleving”;

iv)

13 462 000 000 EUR voor de cluster “Digitaal, industrie en ruimte”;

v)

13 462 000 000 EUR voor de cluster “Klimaat, energie en mobiliteit”;

vi)

8 952 000 000 EUR voor de cluster “Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu”;

vii)

1 970 000 000 EUR voor de niet-nucleaire directe acties van het JRC;

c)

11 937 000 000 EUR voor pijler III — “Innovatief Europa” voor de periode van 2021 tot en met 2027, waarvan:

i)

8 752 000 000 EUR voor de EIC;

ii)

459 000 000 EUR voor Europese innovatie-ecosystemen;

iii)

2 726 000 000 EUR voor het EIT;

d)

3 212 000 000 EUR voor het onderdeel “Verbreden van de deelname en versterken van de EOR” voor de periode van 2021 tot en met 2027, waarvan:

i)

2 842 000 000 EUR voor “Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie”;

ii)

370 000 000 EUR voor “Hervormen en versterken van het Europees O&I-systeem”.

3.   Als gevolg van de programmaspecifieke aanpassing als bepaald in artikel 5 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 wordt het in lid 1 bedoelde bedrag voor het specifieke programma als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt a), van deze verordening, en voor het EIT verhoogd met een extra toewijzing van 3 000 000 000 EUR in constante prijzen van 2018, zoals omschreven in bijlage II bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093.

4.   De indicatieve verdeling van het in lid 3 genoemde bedrag is als volgt:

a)

1 286 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor pijler I “Wetenschappelijke excellentie”, waarvan:

i)

857 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor de ERC;

ii)

236 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor MSCA;

iii)

193 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor onderzoeksinfrastructuren;

b)

1 286 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor pijler II “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen”, waarvan:

i)

686 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor de cluster “Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving”;

ii)

257 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor de cluster “Civiele veiligheid voor de samenleving”;

iii)

171 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor de cluster “Digitaal, industrie en ruimte”;

iv)

171 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor de cluster “Klimaat, energie en mobiliteit”;

c)

270 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor pijler III — “Innovatief Europa”, waarvan:

i)

60 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor Europese innovatie-ecosystemen;

ii)

210 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor het EIT;

d)

159 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor het onderdeel “Verbreden van de deelname en versterken van de EOR”, waarvan:

i)

99 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor “Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie”;

ii)

60 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 voor “Hervormen en versterken van het Europees O&I-systeem”.

5.   Om in te spelen op onvoorziene situaties of nieuwe ontwikkelingen en behoeften kan de Commissie in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure maximaal 10 % afwijken van de in lid 2 bedoelde bedragen. Een dergelijke afwijking is niet toegestaan met betrekking tot de in lid 2, punt b), vii), bedoelde bedragen en het in lid 2 vastgelegde totaalbedrag voor het onderdeel “Verbreden van de deelname en versterken van de EOR”.

6.   Het in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde bedrag voor het in artikel 1, lid 2, punt a), bedoelde specifieke programma en het EIT kan ook uitgaven dekken voor activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie en andere activiteiten, en uitgaven die nodig zijn voor het beheer en de uitvoering van het programma, met inbegrip van alle administratieve uitgaven, en de evaluatie van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. De administratieve uitgaven voor indirecte acties mogen niet meer bedragen dan 5 % van het totale bedrag voor indirecte acties van het in artikel 1, lid 2, punt a), bedoelde specifieke programma en van het EIT. Daarnaast kan het in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde bedrag voor het in artikel 1, lid 2, punt a), bedoelde specifieke programma en voor het EIT ook uitgaven dekken met betrekking tot:

a)

voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma, aan studies gerelateerde uitgaven, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties;

b)

informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma.

7.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die uiterlijk op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in lid 6 bepaalde uitgaven in de begroting van de Unie worden opgenomen.

8.   Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches over meerdere jaren worden verdeeld.

9.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen, in naar behoren gemotiveerde en in het financieringsbesluit gespecificeerde gevallen, in het kader van deze verordening ondersteunde activiteiten en de daarmee gepaard gaande kosten vanaf 1 januari 2021 gedurende een beperkte periode worden aangemerkt als subsidiabel, zelfs indien deze uitgevoerd en gemaakt zijn vóór indiening van de subsidieaanvraag.

Artikel 13

Middelen uit het herstelinstrument voor de Europese Unie

1.   Met inachtneming van artikel 3, leden 3, 4, 7 en 9 van Verordening (EU) 2020/2094 worden de in artikel 1, lid 2, van die verordening bedoelde maatregelen in het kader van het programma uitgevoerd met de in artikel 2, lid 2, punt a), iv), van diezelfde verordening genoemde bedragen.

2.   De bedragen als bedoeld in de in artikel 2, lid 2, punt a), iv), van Verordening (EU) 2020/2094 vormen externe bestemmingsontvangsten als bedoeld in artikel 3, lid 1, van die verordening. Deze extra bedragen worden uitsluitend toegewezen aan acties voor O&I die gericht zijn op het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-crisis, met name de economische, sociale en maatschappelijke gevolgen. Innovatieve kmo's dienen daarbij prioriteit te krijgen, met bijzondere aandacht voor hun integratie in samenwerkingsprojecten in het kader van pijler II.

3.   De indicatieve verdeling van de in artikel 2, lid 2, punt a), iv), van Verordening (EU) 2020/2094 genoemde bedragen is als volgt:

a)

25 % voor de cluster “Gezondheid”;

b)

25 % voor de cluster “Digitaal, industrie en ruimtevaart”;

c)

25 % voor de cluster “Klimaat, energie en mobiliteit”;

d)

25 % voor de EIC.

Artikel 14

Open wetenschap

1.   Het programma moedigt open wetenschap aan, als een benadering van het wetenschappelijke proces op basis van samenwerking en kennisverspreiding, met name in overeenstemming met de volgende overeenkomstig artikel 39, lid 3, van deze verordening gewaarborgde beginselen:

a)

open toegang tot wetenschappelijke publicaties die voortvloeien uit in het kader van het programma gefinancierd onderzoek;

b)

open toegang tot onderzoeksgegevens, met inbegrip van de gegevens die de grondslag vormen voor wetenschappelijke publicaties overeenkomstig het beginsel “zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig”.

2.   Het beginsel van wederkerigheid met betrekking tot open wetenschap wordt gepromoot en bevorderd in alle associatie- en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen, inclusief overeenkomsten die zijn ondertekend door financieringsorganen waaraan het indirecte beheer van het programma is toevertrouwd.

3.   Er wordt toegezien op een verantwoord beheer van onderzoeksgegevens in overeenstemming met de beginselen van “findability” (vindbaarheid), “accessibility” (toegankelijkheid), “interoperability” (interoperabiliteit) en “reusability” (herbruikbaarheid) (de “FAIR-beginselen”). Ook gaat er aandacht uit naar het bewaren van onderzoeksgegevens op de lange termijn.

4.   Er worden ook andere openwetenschapspraktijken gepromoot en bevorderd, onder meer in het voordeel van kmo's.

Artikel 15

Alternatieve, gecombineerde en cumulatieve financiering en overdrachten van middelen

1.   Het programma wordt uitgevoerd in synergie met andere programma's van de Unie, overeenkomstig het in artikel 7, lid 7, geformuleerde beginsel.

2.   In het werkprogramma omschreven oproepen tot het indienen van voorstellen krijgen het excellentiekeurmerk toegekend. Overeenkomstig de relevante bepaling van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027 en de relevante bepaling van de verordening strategische GLB-plan, kunnen het EFRO, het ESF+ of het Elfpo steun verlenen aan:

a)

medegefinancierde acties die in het kader van het programma zijn geselecteerd, en

b)

acties waaraan een excellentiekeur is toegekend, op voorwaarde dat zij voldoen aan alle volgende voorwaarden:

i)

zij zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;

ii)

zij voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen, en

iii)

zij zijn uitsluitend vanwege budgettaire beperkingen niet gefinancierd in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen.

3.   Financiële bijdragen uit hoofde van door het EFRO, het ESF+, het EFMZVA en het Elfpo medegefinancierde programma's kunnen als bijdrage van de deelnemende lidstaat aan Europese partnerschappen krachtens artikel 10, lid 1, punten b) en c), van deze verordening, worden aangemerkt, mits wordt voldaan aan de relevante bepalingen van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027, en aan de fondsspecifieke verordeningen.

4.   Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het programma is toegekend, kan ook een bijdrage uit een ander programma van de Unie worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma's van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

5.   Aan de lidstaten toegewezen middelen in beheer kunnen, op verzoek van de betrokken lidstaat, onder de voorwaarden van de relevante bepalingen van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027 worden overgedragen naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Deze middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

6.   Indien de Commissie geen juridische verbintenis in direct of indirect beheer voor overeenkomstig lid 5 overgedragen middelen is aangegaan, kunnen de overeenkomstige niet-vastgelegde middelen op verzoek van de lidstaat weer naar een of meer van de respectieve bronprogramma's worden overgedragen, overeenkomstig de voorwaarden van de relevante bepalingen van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027.

Artikel 16

Met het programma geassocieerde derde landen

1.   Het programma staat open voor de associatie van de volgende derde landen (geassocieerde landen):

a)

landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de EER, in overeenstemming met de in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte vastgestelde voorwaarden;

b)

toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

c)

landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

d)

derde landen en gebieden die aan elk van de volgende criteria voldoen:

i)

ze beschikken over goede capaciteiten op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie;

ii)

ze hechten aan een op regels gebaseerde open markteconomie, met inbegrip van een rechtvaardige en billijke benadering inzake intellectuele-eigendomsrechten en eerbiediging van de mensenrechten, ondersteund door democratische instellingen;

iii)

ze bevorderen actief beleid ter verbetering van het economische en sociale welzijn van de burgers.

2.   Het associëren van elk van de in lid 1, punt d), bedoelde derde landen met het programma is in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan een programma van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:

a)

zorgt voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan de programma's van de Unie deelneemt;

b)

de voorwaarden voor deelname aan de Unieprogramma's, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's, en de administratieve kosten ervan vaststelt;

c)

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma van de Unie verleent;

d)

de rechten van de Unie waarborgt om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

De in dit lid, eerste alinea, punt b), bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

3.   De reikwijdte van de associatie van elk derde land met het programma houdt rekening met een analyse van de voordelen voor de Unie en de doelstelling van bevordering van economische groei in de Unie door middel van innovatie. Dienovereenkomstig kunnen voor een specifiek land, met uitzondering van EER-leden, toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, delen van het programma buiten een associatieovereenkomst worden gelaten.

4.   De associatieovereenkomst voorziet, voor zover mogelijk, in de wederzijdse deelname van in de Unie gevestigde juridische entiteiten aan soortgelijke programma's van geassocieerde landen overeenkomstig de in die programma’s vastgestelde voorwaarden.

5.   De voorwaarden voor de vaststelling van de hoogte van de financiële bijdrage zorgen voor een periodieke automatische correctie van eventuele aanzienlijke onevenwichtigheden in vergelijking met het bedrag dat in het geassocieerde land gevestigde entiteiten door deelname aan het programma ontvangen, waarbij rekening wordt gehouden met de kosten van het beheer, de uitvoering en het functioneren van het programma. Bij de toewijzing van de financiële bijdragen wordt per programmaonderdeel de mate van deelname van de juridische entiteiten uit de geassocieerde landen in aanmerking genomen.

TITEL II

REGELS VOOR DEELNAME EN VERSPREIDING

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 17

Financieringsorganen en directe acties van het JRC

1.   De regels van deze titel zijn niet van toepassing op directe acties van het JRC.

2.   In terdege gemotiveerde gevallen kunnen financieringsorganen afwijken van de regels van deze titel, met uitzondering van de artikelen 18, 19 en 20, indien:

a)

de basishandeling tot oprichting van het financieringsorgaan of tot toewijzing van begrotingsuitvoeringstaken aan het financieringsorgaan in een dergelijke afwijking voorziet, of

b)

in het geval van in artikel 62, lid 1, punt c), ii), iii) of v), van het Financieel Reglement bedoelde financieringsorganen, indien de bijdrageovereenkomst daarin voorziet en indien de specifieke operationele behoeften ervan of de aard van de actie dat vereisen.

Artikel 18

Subsidiabele acties en ethische beginselen

1.   Onverminderd lid 2 van dit artikel komen alleen acties ter verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen in aanmerking voor financiering.

De volgende onderzoeksterreinen komen niet voor financiering in aanmerking:

a)

activiteiten die gericht zijn op het klonen van mensen voor voortplantingsdoeleinden;

b)

activiteiten bedoeld om het genetisch erfgoed van mensen te wijzigen waardoor dergelijke wijzigingen erfelijk zouden kunnen worden (28);

c)

activiteiten bedoeld om uitsluitend ten behoeve van onderzoek of het verkrijgen van stamcellen, onder meer via overdracht van de celkern van somatische cellen, menselijke embryo's te produceren.

2.   Onderzoek naar menselijke stamcellen, zowel van volwassenen als van embryo's, mag worden gefinancierd, afhankelijk van zowel de inhoud van het wetenschappelijke voorstel als het wetgevingskader van de betrokken lidstaten. Er wordt binnen noch buiten de Unie financiering verstrekt voor onderzoeksactiviteiten die in alle lidstaten zijn verboden. Er wordt in een lidstaat geen financiering verstrekt voor een onderzoeksactiviteit die in die lidstaat is verboden.

Artikel 19

Ethiek

1.   In het kader van het programma verrichte acties zijn in overeenstemming met de ethische beginselen en de toepasselijke Unie-, nationale en internationale recht, inclusief het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de aanvullende protocollen daarbij.

Bijzondere aandacht wordt besteed aan het evenredigheidsbeginsel, het recht op privacy, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit van personen, het recht op non-discriminatie en aan de noodzaak om het milieu te beschermen en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren.

2.   Juridische entiteiten die deelnemen aan een actie verstrekken:

a)

een ethische zelfbeoordeling met daarin een opsomming en een gedetailleerde beschrijving van alle te verwachten ethische kwesties die verband houden met de doelstelling, de uitvoering en de te verwachten effecten van de te financieren activiteiten, met inbegrip van een bevestiging van de naleving van lid 1 en een beschrijving van hoe deze zal worden gewaarborgd;

b)

een bevestiging dat de activiteiten in overeenstemming zullen zijn met “The European Code of Conduct for Research Integrity”, gepubliceerd door All European Academies, en dat geen van financiering uitgesloten activiteiten zullen worden verricht;

c)

in het geval van buiten de Unie verrichte activiteiten, een bevestiging dat dezelfde activiteiten zouden zijn toegestaan in een lidstaat, en

d)

in het geval van activiteiten waarbij menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt, waar van toepassing, nadere bijzonderheden betreffende de toestemmings- en toezichtmaatregelen die de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten nemen, alsmede betreffende de ethische goedkeuringen die vóór de aanvang van de betrokken activiteiten moeten worden verkregen.

3.   Voorstellen worden systematisch gescreend om na te gaan welke acties aanleiding geven tot complexe of ernstige ethische kwesties en deze aan een ethische beoordeling te onderwerpen. De ethische beoordeling wordt uitgevoerd door de Commissie, tenzij het financieringsorgaan hiertoe wordt gemachtigd. Alle acties waarbij menselijke embryonale stamcellen of menselijke embryo's worden gebruikt, worden onderworpen aan een ethische beoordeling. Ethische screenings en beoordelingen worden uitgevoerd met de hulp van ethische deskundigen. De Commissie en de financieringsorganen zorgen ervoor dat de ethische procedures transparant zijn, zonder dat hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de vertrouwelijkheid van de inhoud van die procedures.

4.   Juridische entiteiten die deelnemen aan een actie verkrijgen vóór de aanvang van de activiteiten in kwestie alle goedkeuringen of andere verplichte documenten van de betrokken nationale of lokale ethische commissies of andere organen, bijvoorbeeld gegevensbeschermingsautoriteiten. Die documenten worden bijgehouden en op verzoek aan de Commissie of het betreffende financieringsorgaan bezorgd.

5.   In voorkomend geval voert de Commissie of het betreffende financieringsorgaan ethische controles uit. In het geval van ernstige of complexe ethische kwesties worden de ethische controles uitgevoerd door de Commissie, tenzij het betreffende financieringsorgaan hiertoe door de Commissie wordt gemachtigd.

Ethische controles worden uitgevoerd met de hulp van ethische deskundigen.

6.   Acties die niet voldoen aan de in de leden 1 tot en met 4 genoemde ethische vereisten en die bijgevolg ethisch niet aanvaardbaar zijn, worden verworpen of beëindigd zodra de ethische onaanvaardbaarheid ervan is vastgesteld.

Artikel 20

Beveiliging

1.   In het kader van het programma verrichte acties voldoen aan de toepasselijke beveiligingsvoorschriften en met name aan de voorschriften inzake de bescherming van gerubriceerde informatie tegen ongeoorloofde openbaarmaking, inclusief naleving van het toepasselijke Unie- en nationale recht. In het geval van buiten de Unie verricht onderzoek waarbij gerubriceerde informatie wordt gebruikt of gegenereerd, is het nodig dat niet alleen die voorschriften worden nageleefd, maar ook dat een beveiligingsovereenkomst wordt gesloten tussen de Unie en het derde land waar het onderzoek zal worden verricht.

2.   Waar passend bevatten voorstellen een zelfbeoordeling inzake beveiliging met daarin een opsomming van alle beveiligingskwesties en een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop deze kwesties zullen worden aangepakt met het oog op de naleving van het toepasselijke Unie- en nationale recht.

3.   Waar passend worden voorstellen die aanleiding geven tot beveiligingskwesties door de Commissie of het betreffende financieringsorgaan aan een beveiligingscontroleprocedure onderworpen.

4.   Waar passend zijn de in het kader van het programma verrichte acties in overeenstemming met Besluit (EU, Euratom) 2015/444 en de uitvoeringsbepalingen daarbij.

5.   Juridische entiteiten die deelnemen aan een actie zorgen voor de bescherming van door de actie gebruikte of gegenereerde gerubriceerde informatie tegen ongeoorloofde openbaarmaking. Zij tonen vóór de aanvang van de betrokken activiteiten aan dat zij beschikken over een door de bevoegde nationale veiligheidsinstanties afgegeven veiligheidsmachtiging voor zichzelf of de vestiging.

6.   Wanneer onafhankelijke externe deskundigen gerubriceerde informatie moeten behandelen, wordt voorafgaand aan hun aanstelling de passende veiligheidsmachtiging verstrekt.

7.   In voorkomend geval kan de Commissie of het betreffende financieringsorgaan beveiligingscontroles uitvoeren.

8.   Acties die niet aan de veiligheidsvoorschriften in dit artikel voldoen, kunnen te allen tijde worden verworpen of beëindigd.

HOOFDSTUK II

Subsidies

Artikel 21

Subsidies

Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.

Artikel 22

Voor deelname in aanmerking komende juridische entiteiten

1.   Alle juridische entiteiten, waar ook gevestigd en inclusief juridische entiteiten uit niet-geassocieerde derde landen of internationale organisaties, kunnen aan acties in het kader van het programma deelnemen, op voorwaarde dat voldaan is aan de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden, evenals aan alle voorwaarden in het werkprogramma of de oproep tot voorstellen.

2.   Tenzij in terdege gemotiveerde gevallen en wanneer dat in het werkprogramma anders is bepaald, komen juridische entiteiten die een consortium vormen in aanmerking voor deelname aan acties uit hoofde van het programma, op voorwaarde dat het consortium onder meer bestaat uit:

a)

minimaal één in een lidstaat gevestigde onafhankelijke juridische entiteit, en

b)

minimaal twee andere onafhankelijke juridische entiteiten die elk in verschillende lidstaten of geassocieerde landen zijn gevestigd.

3.   ERC-acties, EIC-acties, opleidings- en mobiliteitsacties of medefinancieringsacties voor programma's kunnen worden uitgevoerd door een of meer juridische entiteiten, waarvan er minimaal één op basis van een conform artikel 16 gesloten overeenkomst in een lidstaat of een geassocieerd land is gevestigd.

4.   Coördinatie- en ondersteuningsacties kunnen worden uitgevoerd door een of meer in een lidstaat, een geassocieerd land of, in uitzonderlijke gevallen, een ander derde land gevestigde juridische entiteiten.

5.   Voor acties met betrekking tot de strategische activa, belangen, autonomie of veiligheid van de Unie kan in het werkprogramma worden vastgesteld dat de deelname kan worden beperkt tot juridische entiteiten die uitsluitend in lidstaten zijn gevestigd of tot juridische entiteiten die in lidstaten en in bepaalde geassocieerde of andere derde landen zijn gevestigd. Elke beperking van de deelname van juridische entiteiten gevestigd in geassocieerde EER-landen geschiedt overeenkomstig de voorwaarden van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte. Om naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke redenen kan het werkprogramma, ter bescherming van de strategische belangen van de Unie en haar lidstaten, tevens in de Unie of in geassocieerde landen gevestigde juridische entiteiten die direct of indirect onder zeggenschap staan van niet-geassocieerde derde landen of door juridische entiteiten uit niet-geassocieerde derde landen, uitsluiten van individuele oproepen tot het indienen van voorstellen, of hun deelname onderwerpen aan de in het programma opgenomen voorwaarden.

6.   Indien passend en terdege gemotiveerd, kunnen in het werkprogramma extra subsidiabiliteitscriteria worden opgenomen, naast die welke in de leden 2 tot en met 5 worden vermeld, om rekening te houden met specifieke beleidsvereisten of de aard en de doelstellingen van de actie, met inbegrip van het aantal juridische entiteiten, de soort juridische entiteit en de plaats van vestiging.

7.   Voor acties die in aanmerking komen voor middelen op grond van artikel 15, lid 5, wordt de deelname beperkt tot één enkele in het rechtsgebied van de delegatieverlenende beheersautoriteit gevestigde juridische entiteit, tenzij anders is overeengekomen met die beheersautoriteit.

8.   Wanneer zulks in het werkprogramma is aangegeven, kan het JRC deelnemen aan acties.

9.   Het JRC, internationale Europese onderzoeksorganisaties en krachtens het recht van de Unie opgerichte juridische entiteiten worden geacht te zijn gevestigd in een andere lidstaat dan die waarin andere aan de actie deelnemende juridische entiteiten zijn gevestigd.

10.   In het geval van ERC-acties, opleidings- en mobiliteitsacties en indien dat in het werkprogramma is bepaald, worden internationale organisaties met hoofdkantoor in een lidstaat of een geassocieerd land geacht in deze lidstaat of dit geassocieerde land te zijn gevestigd. Voor andere delen van het programma worden internationale organisaties die geen internationale Europese onderzoeksorganisaties zijn, geacht te zijn gevestigd in een niet-geassocieerd derde land.

Artikel 23

Voor financiering in aanmerking komende juridische entiteiten

1.   Juridische entiteiten komen in aanmerking voor financiering indien zij zijn gevestigd in een lidstaat of een geassocieerd land. Enkel in het rechtsgebied van de delegatieverlenende beheersautoriteit gevestigde juridische entiteiten komen in aanmerking voor financiering van acties die in aanmerking komen voor middelen op grond van artikel 15, lid 5, tenzij anders is overeengekomen door die beheersautoriteit.

2.   In een niet-geassocieerd derde land gevestigde juridische entiteiten dragen de kosten van hun deelname. Een juridische entiteit die gevestigd is in niet-geassocieerde derde landen met lage tot middeninkomens en, bij wijze van uitzondering, andere niet-geassocieerde derde landen, komt echter in aanmerking voor financiering in het kader van een actie indien:

a)

het derde land wordt genoemd in het door de Commissie vastgestelde werkprogramma, of

b)

de Commissie of het betreffende financieringsorgaan van oordeel is dat de deelname van de betrokken juridische entiteit van wezenlijk belang is voor de uitvoering van de actie.

3.   Verbonden entiteiten komen in aanmerking voor financiering in het kader van een actie indien zij zijn gevestigd in een lidstaat, een geassocieerd land of een derde land die of dat in het door de Commissie vastgestelde werkprogramma wordt genoemd.

4.   De Commissie stelt de het Parlement en de Raad op gezette tijden informatie ter beschikking over het bedrag aan financiële bijdragen van de Unie aan juridische entiteiten die in geassocieerde en niet-geassocieerde derde landen zijn gevestigd. Wat geassocieerde landen betreft, omvat deze informatie tevens informatie over hun financiële saldo.

Artikel 24

Oproepen tot het indienen van voorstellen

1.   De inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen voor alle acties wordt opgenomen in het werkprogramma.

2.   Oproepen tot het indienen van voorstellen kunnen, in uitzonderlijke gevallen en indien dit voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan noodzakelijk is, worden beperkt om extra activiteiten te ontwikkelen of extra partners toe te voegen aan bestaande acties. Daarnaast kan het werkprogramma het ook mogelijk maken dat juridische entiteiten uit landen die minder presteren op het gebied van O&I zich aansluiten bij reeds geselecteerde op samenwerking gebaseerde O&I-acties, mits het betrokken consortium daarmee akkoord gaat en er nog geen juridische entiteiten van die landen aan deelnemen.

3.   Een oproep tot het indienen van voorstellen is niet vereist voor coördinatie- en ondersteuningsacties of medefinancieringsacties voor programma's die:

a)

door het JRC of door in het werkprogramma genoemde juridische entiteiten moeten worden uitgevoerd;

b)

overeenkomstig artikel 195, punt e), van het Financieel Reglement niet binnen het toepassingsgebied voor een oproep tot het indienen van voorstellen vallen.

4.   In het werkprogramma worden de oproepen tot het indienen van voorstellen vermeld in het kader waarvan excellentiekeurmerken kunnen worden toegekend. Met voorafgaande toestemming van de aanvrager kan informatie met betrekking tot de aanvraag en de evaluatie worden gedeeld met geïnteresseerde financieringsinstanties, op voorwaarde dat er vertrouwelijkheidsovereenkomsten worden gesloten.

Artikel 25

Gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen

De Commissie of het betreffende financieringsorgaan kan een gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen uitschrijven met:

a)

derde landen, met inbegrip van de wetenschappelijke en technologische organisaties of agentschappen daarvan;

b)

internationale organisaties;

c)

juridische entiteiten zonder winstoogmerk.

In het geval van een gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen voldoen de aanvragers aan de eisen uit hoofde van artikel 22 en worden gezamenlijke procedures voor de selectie en de evaluatie van voorstellen vastgesteld. Bij deze procedures wordt een evenwichtige groep van door alle partijen aangestelde deskundigen betrokken.

Artikel 26

Precommerciële aanbestedingen en overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen

1.   Acties kunnen gedeeltelijk bestaan uit of voornamelijk gericht zijn op precommerciële aanbestedingen of overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen die worden uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten zijn in de zin van de Richtlijnen 2014/24/EU (29) en 2014/25/EU (30) van het Europees Parlement en de Raad.

2.   De aanbestedingsprocedures:

a)

zijn in overeenstemming met de mededingingsregels en met de beginselen van transparantie, non-discriminatie, gelijke behandeling, goed financieel beheer en evenredigheid;

b)

kunnen voorzien in de gunning van meerdere overeenkomsten binnen een en dezelfde procedure (“multiple sourcing”);

c)

bepalen dat de overeenkomsten worden gegund aan de inschrijver(s) die de beste prijs-kwaliteitverhouding biedt (bieden), waarbij de afwezigheid van belangenconflicten wordt gewaarborgd.

In het geval van precommerciële aanbestedingen kan, waar nodig en onverminderd de in punt a) genoemde beginselen, de aanbestedingsprocedure worden vereenvoudigd of versneld en kan in die procedure worden voorzien in specifieke voorwaarden, zoals de voorwaarde dat de plaats van uitvoering van de aanbestede activiteiten beperkt is tot het grondgebied van de lidstaten en van geassocieerde landen.

3.   Een contractant die in het kader van een precommerciële aanbesteding resultaten genereert, heeft minimaal recht op de aan die resultaten verbonden intellectuele-eigendomsrechten. De aanbestedende diensten hebben minimaal en royaltyvrij recht op toegang tot die resultaten voor eigen gebruik en hebben het recht om niet-exclusieve licenties aan derden te verlenen of om die licentie door de deelnemende contractant te laten verlenen, teneinde de resultaten onder eerlijke en redelijke voorwaarden voor de aanbestedende dienst te exploiteren, evenwel zonder het recht om een sublicentie te verlenen. Indien een contractant er niet in slaagt om de resultaten binnen een bepaalde periode na de precommerciële aanbesteding zoals vastgesteld in de overeenkomst, te exploiteren, kunnen de aanbestedende diensten, na met de contractant over de redenen hiervoor te hebben gesproken, eisen dat hij de eigendom van de resultaten aan de aanbestedende diensten overdraagt.

Artikel 27

Financiële draagkracht van aanvragers

1.   Naast de uitzonderingen vermeld in artikel 198, lid 5, van het Financieel Reglement wordt enkel de financiële draagkracht van de coördinator geverifieerd en alleen indien de aangevraagde financiering van de Unie voor de actie 500 000 EUR of meer bedraagt.

2.   Niettegenstaande lid 1 en indien er twijfel bestaat over de financiële draagkracht van een aanvrager, of indien er een hoger risico is vanwege deelname aan verscheidene lopende acties die door O&I-programma's van de Unie worden gefinancierd, verifieert de Commissie of het betreffende financieringsorgaan ook de financiële draagkracht van andere aanvragers, of van coördinatoren zelfs wanneer de financiering waarom wordt verzocht onder de in lid 1 bedoelde drempelwaarde blijft.

3.   Indien de financiële draagkracht structureel wordt gewaarborgd door een andere juridische entiteit, wordt de financiële draagkracht van deze andere juridische entiteit geverifieerd.

4.   Ingeval de financiële draagkracht van een aanvrager gering is kan de Commissie of het betreffende financieringsorgaan de deelname van de aanvrager afhankelijk stellen van de indiening van een verklaring inzake de hoofdelijke aansprakelijkheid van een verbonden entiteit.

5.   De bijdrage aan het in artikel 37 van deze verordening bedoelde systeem voor onderlinge verzekeringen wordt beschouwd als een toereikende garantie uit hoofde van artikel 152 van het Financieel Reglement. Er wordt geen aanvullende garantie of zekerheid van de begunstigden aanvaard, noch aan hen opgelegd.

Artikel 28

Toekennings- en selectiecriteria

1.   Een voorstel wordt geëvalueerd aan de hand van de volgende toekenningscriteria:

a)

excellentie;

b)

impact;

c)

kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering.

2.   Op voorstellen voor acties op het gebied van grensverleggend onderzoek van de ERC is uitsluitend het in lid 1, punt a), genoemde criterium van toepassing.

3.   In het werkprogramma worden nadere gegevens over de toepassing van de in lid 1 genoemde toekenningscriteria opgenomen, inclusief wegingen, drempelwaarden en, indien relevant, regels voor het behandelen van ex aequo-voorstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de oproep tot het indienen van voorstellen. De voorwaarden voor het behandelen van ex aequo-voorstellen kunnen onder meer betrekking hebben op, maar zijn niet beperkt tot, de volgende criteria: kmo's, gender, en geografische diversiteit.

4.   De Commissie en andere financieringsorganen nemen de mogelijkheid van een indienings- en beoordelingsprocedure in twee stappen in overweging, en waar passend kunnen in de eerste evaluatiefase geanonimiseerde voorstellen worden geëvalueerd op basis van een of meerdere van de in lid 1 genoemde toekenningscriteria.

Artikel 29

Evaluatie

1.   Voorstellen worden geëvalueerd door het evaluatiecomité, dat uit onafhankelijke externe deskundigen bestaat.

Voor EIC-activiteiten, missies, en in terdege gemotiveerde gevallen, als beschreven in het door de Commissie goedgekeurde werkprogramma, kan het evaluatiecomité deels, of, in het geval van coördinatie- en ondersteuningsacties, deels of volledig bestaan uit vertegenwoordigers van instellingen of organen van de Unie als bedoeld in artikel 150 van het Financieel Reglement.

Het evaluatieproces kan worden gevolgd door onafhankelijke waarnemers.

2.   Waar van toepassing rangschikt het evaluatiecomité de voorstellen die de toepasselijke drempelwaarden hebben gehaald volgens:

a)

de in het kader van de evaluatie behaalde scores;

b)

de bijdrage ervan aan de verwezenlijking van specifieke beleidsdoelstellingen, met inbegrip van de samenstelling van een consistente projectenportefeuille, met name voor activiteiten van de Pathfinder en missies en in andere terdege gemotiveerde gevallen, als gedetailleerd beschreven in het door de Commissie goedgekeurde werkprogramma.

Voor EIC-activiteiten en missies en in andere terdege gemotiveerde gevallen, als gedetailleerd beschreven in het door de Commissie goedgekeurde werkprogramma, kan het evaluatiecomité tevens aanpassingen van een voorstel voorstellen, voor zover deze aanpassingen nodig zijn voor de coherentie van de portefeuillebenadering. Deze aanpassingen voldoen aan de voorwaarden voor deelname en aan het beginsel van gelijke behandeling. Het programmacomité zal van dergelijke gevallen in kennis worden gesteld.

3.   De evaluatieprocedure is zo ontworpen dat belangenconflicten en vooringenomenheid worden vermeden. Er wordt gezorgd voor transparantie van de evaluatiecriteria en van de methode voor de toekenning van scores aan de voorstellen.

4.   Aanvragers ontvangen, overeenkomstig artikel 200, lid 7, van het Financieel Reglement, tijdens alle fases van de evaluatie feedback en, indien het voorstel wordt afgewezen, de redenen voor de afwijzing.

5.   Juridische entiteiten die gevestigd zijn in landen die minder presteren op het gebied van O&I en die met succes hebben deelgenomen aan het onderdeel “Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie”, krijgen op aanvraag een deelnameverslag dat bij voorstellen voor de samenwerkingsdelen van het programma dat zij coördineren kan worden gevoegd.

Artikel 30

Procedure voor de toetsing van evaluaties, vragen en klachten

1.   Een aanvrager kan om toetsing van een evaluatie verzoeken wanneer hij van oordeel is dat de toepasselijke evaluatieprocedure niet correct op zijn voorstel is toegepast (31).

2.   Alleen de procedurele aspecten van de evaluatie mogen het onderwerp van een verzoek om toetsing van een evaluatie zijn. De evaluatie van de verdiensten van het voorstel is niet het onderwerp van een toetsing van een evaluatie.

3.   Een verzoek om toetsing van een evaluatie heeft op een specifiek voorstel betrekking en wordt binnen dertig dagen na mededeling van de bevindingen van de evaluatie ingediend.

Een toetsingscomité voor evaluaties brengt advies uit over de procedurele aspecten van de evaluatie; dit comité wordt voorgezeten door en bestaat uit personeel van de Commissie of van het betreffende financieringsorgaan dat niet betrokken is geweest bij de evaluatie van de voorstellen. Het evaluatietoetsingscomité kan een van de volgende twee aanbevelingen doen:

a)

het uitvoeren van een nieuwe evaluatie van het voorstel, in de eerste plaats door beoordelaars die niet bij de vorige evaluatie betrokken waren, of

b)

een bekrachtiging van de oorspronkelijke evaluatie.

4.   Een toetsing van een evaluatie leidt niet tot vertraging van het selectieproces voor de voorstellen die niet zo worden getoetst.

5.   De Commissie ziet toe op de invoering van een procedure die deelnemers in staat stelt rechtstreeks vragen te stellen en klachten in te dienen aangaande hun betrokkenheid bij het programma. Er wordt online informatie beschikbaar gemaakt over de wijze waarop vragen kunnen worden gesteld en klachten kunnen worden ingediend.

Artikel 31

Subsidietoekenningstermijn

1.   In afwijking van artikel 194, lid 2, eerste alinea, van het Financieel Reglement zijn de volgende termijnen van toepassing:

a)

voor het in kennis stellen van alle aanvragers van de uitkomst van de evaluatie van hun aanvraag, ten hoogste vijf maanden na de uiterste datum voor de indiening van volledige voorstellen;

b)

voor het ondertekenen van de subsidieovereenkomsten met de aanvragers, ten hoogste acht maanden na de uiterste datum voor de indiening van volledige voorstellen.

2.   In het werkprogramma kunnen kortere termijnen dan deze voorzien in lid 1, worden vastgesteld.

3.   Naast de in artikel 194, lid 2, tweede alinea, van het Financieel Reglement vermelde uitzonderingen kunnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijnen worden overschreden in het geval van acties van de ERC, in het geval van missies en in het geval dat acties aan een ethische beoordeling of beveiligingscontrole worden onderworpen.

Artikel 32

Uitvoering van de subsidie

1.   Indien een begunstigde zijn verplichtingen met betrekking tot de technische uitvoering van de actie niet nakomt, voldoen de andere begunstigden aan deze verplichtingen zonder enige aanvullende Uniefinanciering, tenzij zij uitdrukkelijk van die verplichting worden ontheven. De financiële aansprakelijkheid van elke begunstigde is beperkt tot zijn eigen schulden, met inachtneming van de bepalingen betreffende het systeem.

2.   In de subsidieovereenkomst kunnen mijlpalen en daarmee samenhangende voorfinancieringstranches worden vastgesteld. Indien de mijlpalen niet worden bereikt, kan de actie worden geschorst, gewijzigd of, mits terdege gemotiveerd, beëindigd.

3.   Een actie kan tevens worden beëindigd wanneer de verwachte resultaten om wetenschappelijke of technologische redenen, of, in het geval van de Accelerator, ook om economische redenen, niet langer relevant zijn voor de Unie, of, in het geval van de EIC en van missies, ook wanneer zij niet langer relevant zijn als onderdeel van een portefeuille van acties. Overeenkomstig artikel 133 van het Financieel Reglement volgt de Commissie een overlegprocedure met de coördinator van de actie en, indien toepasselijk, met onafhankelijke externe deskundigen voordat zij besluit een actie te beëindigen.

Artikel 33

Subsidieovereenkomsten

1.   De Commissie stelt, in nauwe samenwerking met de lidstaten, modelsubsidieovereenkomsten tussen de Commissie of het betreffende financieringsorgaan en de begunstigden op overeenkomstig deze verordening. Indien een belangrijke wijziging van een modelsubsidieovereenkomst vereist is, bijvoorbeeld met het oog op verdere vereenvoudiging voor de begunstigden, brengt de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten de nodige wijzigingen in deze modelsubsidieovereenkomst aan.

2.   In de subsidieovereenkomst worden de rechten en verplichtingen van de begunstigden, en hetzij van de Commissie, hetzij van het betreffende financieringsorgaan vastgesteld, in overeenstemming met deze verordening. Daarin worden ook de rechten en verplichtingen van juridische entiteiten die tijdens de uitvoering van de actie begunstigde worden, alsmede de rol en taken van een coördinator, vastgesteld.

Artikel 34

Financieringspercentages

1.   Per actie is één enkel financieringspercentage van toepassing op alle activiteiten die uit die actie worden gefinancierd. Het maximumpercentage per actie wordt in het werkprogramma vastgesteld.

2.   Maximaal 100 % van de totale subsidiabele kosten van een actie uit hoofde van het programma, kunnen worden vergoed, met uitzondering van:

a)

innovatieacties, waarvoor maximaal 70 % van de totale subsidiabele kosten kunnen worden vergoed, met uitzondering van juridische entiteiten zonder winstoogmerk, waarvoor maximaal 100 % van de totale subsidiabele kosten kunnen worden vergoed;

b)

medefinancieringsacties voor programma's waarvoor minimaal 30 %, en in specifieke en terdege gemotiveerde gevallen, maximaal 70 % van de totale subsidiabele kosten kunnen worden vergoed.

3.   De in dit artikel bepaalde financieringspercentages zijn ook van toepassing op acties waarbij voor de financiering van de gehele actie, of een deel daarvan, een vast percentage, eenheidskosten of een vast bedrag zijn vastgelegd.

Artikel 35

Indirecte kosten

1.   De indirecte subsidiabele kosten bedragen 25 % van de totale directe subsidiabele kosten, exclusief direct subsidiabele kosten voor uitbesteding, financiële steun aan derden en eenheidskosten of vaste bedragen die indirecte kosten omvatten.

In voorkomend geval worden in eenheidskosten of vaste bedragen opgenomen indirecte kosten berekend aan de hand van het de eerste alinea bedoelde vaste percentage, met uitzondering van eenheidskosten voor intern gefactureerde goederen en diensten; deze worden berekend op basis van de werkelijke kosten, in overeenstemming met de gangbare kostenberekeningsmethode van de begunstigden.

2.   Niettegenstaande lid 1 en indien het werkprogramma daarin voorziet, kunnen indirecte kosten echter in de vorm van een vast bedrag of op basis van eenheidskosten worden gedeclareerd.

Artikel 36

Subsidiabele kosten

1.   Naast de in artikel 186 van het Financieel Reglement vastgestelde criteria zijn in het geval van begunstigden met projectgebaseerde vergoeding personeelskosten subsidiabel tot maximaal de hoogte van de vergoeding die de persoon zou ontvangen voor werkzaamheden in het kader van O&I-projecten die door nationale stelsels worden gefinancierd, met inbegrip van de uit het nationale recht of de arbeidsovereenkomst voortvloeiende sociale zekerheidsbijdragen en andere kosten in verband met de bezoldiging van personeel dat aan de actie is toegewezen.

2.   In afwijking van artikel 190, lid 1, van het Financieel Reglement zijn de kosten van in de vorm van bijdragen in natura door derden ter beschikking gestelde middelen subsidiabel tot maximaal de hoogte van de directe subsidiabele kosten van de derde partij.

3.   In afwijking van artikel 192 van het Financieel Reglement worden inkomsten uit de exploitatie van de resultaten niet als ontvangsten uit de actie aangemerkt.

4.   Begunstigden kunnen hun gangbare kostenberekeningsmethoden toepassen om de in verband met een actie gemaakte kosten in kaart te brengen en te declareren, met inachtneming van alle in de subsidieovereenkomst opgenomen bepalingen en voorwaarden en in overeenstemming met deze verordening en met artikel 186 van het Financieel Reglement.

5.   In afwijking van artikel 203, lid 4, van het Financieel Reglement is bij de betaling van het saldo een certificaat betreffende de financiële staten vereist indien het bedrag dat wordt gevorderd als de conform de gangbare kostenberekeningsmethoden berekende werkelijke kosten en eenheidskosten, 325 000 EUR of meer bedraagt.

Certificaten betreffende de financiële staten kunnen worden uitgereikt door een erkende externe controleur of, voor overheidsinstanties, door een bevoegde en onafhankelijke ambtenaar, overeenkomstig artikel 203, lid 4, van het Financieel Reglement.

6.   Voor Marie Skłodowska-Curie-opleidings- en mobiliteitsacties houdt de bijdrage van de Unie waar passend terdege rekening met meerkosten voor de begunstigde die verband houden met moederschapsverlof, ouderschapsverlof, ziekteverlof, buitengewoon verlof of met de wijziging van de aanwervende gastorganisatie of een verandering in de gezinssituatie van de onderzoeker tijdens de looptijd van de subsidieovereenkomst.

7.   Kosten in verband met open toegang, bijvoorbeeld voor plannen voor gegevensbeheer, komen conform de bepalingen van de subsidieovereenkomst in aanmerking voor vergoeding.

Artikel 37

Systeem voor onderlinge verzekeringen

1.   Hierbij wordt een systeem voor onderlinge verzekeringen (“het systeem”) ingesteld ter vervanging en opvolging van het krachtens artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1290/2013 ingestelde fonds. Het systeem dekt de risico's van het niet terugkrijgen van bedragen die de begunstigden verschuldigd zijn:

a)

aan de Commissie op grond van Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (32);

b)

aan de Commissie en organen van de Unie op grond van “Horizon 2020”;

c)

aan de Commissie en financieringsorganen op grond van het programma.

De dekking van het risico met betrekking tot de financieringsorganen als bedoeld in punt c) van de eerste alinea, kan worden toegepast via een in de toepasselijke overeenkomst vastgesteld systeem van indirecte dekking en rekening houdend met de aard van het financieringsorgaan.

2.   Het systeem wordt beheerd door de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, die optreedt als uitvoerend agent. De Commissie stelt specifieke regels vast voor de werking van het systeem.

3.   Begunstigden leveren een bijdrage van 5 % van de Uniefinanciering voor de actie. De Commissie kan deze bijdrage op basis van transparante periodieke evaluaties verhogen tot maximaal 8 % of verlagen tot minder dan 5 %. De bijdrage van de begunstigden aan het systeem wordt verrekend met de oorspronkelijke voorfinanciering en wordt namens de begunstigden aan het systeem overgemaakt. Deze bijdrage bedraagt niet meer dan het bedrag van de initiële voorfinanciering.

4.   De bijdrage van de begunstigden wordt bij de betaling van het saldo terugbetaald.

5.   Eventuele financiële opbrengsten van het systeem behoren toe aan het systeem. Indien de opbrengst ontoereikend is, treedt het systeem niet op en vordert de Commissie of het betreffende financieringsorgaan alle verschuldigde bedragen rechtstreeks bij de begunstigden of derden in.

6.   De teruggekregen bedragen vormen voor het systeem bestemde ontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement. Zodra alle subsidies waarvan het risico direct of indirect door het systeem wordt gedekt, zijn afgehandeld, worden eventuele uitstaande bedragen door de Commissie ingevorderd en worden zij, bij besluiten van de wetgevende autoriteit, opgenomen in de Uniebegroting.

7.   Het systeem kan worden uitgebreid tot de begunstigden van andere EU-programma's in direct beheer. De Commissie stelt de voorwaarden vast voor de deelname van de begunstigden van andere programma's.

Artikel 38

Eigendom en bescherming

1.   Begunstigden zijn eigenaar van de door hen gegenereerde resultaten. Zij zien erop toe dat eventuele rechten van hun werknemers of welke andere partij ook op de resultaten kunnen worden uitgeoefend op een wijze die verenigbaar is met de verplichtingen van de begunstigden in de subsidieovereenkomst.

Twee of meer begunstigden hebben resultaten gezamenlijk in eigendom indien:

a)

zij die resultaten gezamenlijk hebben gegenereerd, en

b)

het niet mogelijk is om:

i)

de respectieve bijdrage van elk van de begunstigden vast te stellen, of

ii)

hun respectieve bijdragen van elkaar te scheiden bij het aanvragen, verkrijgen of handhaven van de bescherming ervan.

De gezamenlijke eigenaren komen schriftelijk de verdeling, en de voorwaarden voor de uitoefening, van het gezamenlijke eigendomsrecht overeen. Tenzij in de consortiumovereenkomst of de overeenkomst betreffende de gezamenlijke eigendom anders is overeengekomen, heeft elke gezamenlijke eigenaar het recht om niet-exclusieve licenties, zonder recht op sublicenties, aan derden te verlenen voor de exploitatie van de gezamenlijk in eigendom gehouden resultaten, indien de andere gezamenlijke eigenaren hiervan van tevoren in kennis worden gesteld en een eerlijke en redelijke vergoeding ontvangen. De gezamenlijke eigenaren kunnen schriftelijk een andere regeling dan gezamenlijke eigendom van toepassing verklaren.

2.   Begunstigden die Uniefinanciering hebben ontvangen, beschermen hun resultaten op passende wijze, voor zover bescherming mogelijk en gerechtvaardigd is, en houden daarbij rekening met alle relevante overwegingen, met inbegrip van de vooruitzichten voor commerciële exploitatie en eventuele andere legitieme belangen. Bij hun beslissing over de bescherming van hun resultaten houden de begunstigden tevens rekening met de rechtmatige belangen van de andere begunstigden van de actie.

Artikel 39

Exploitatie en verspreiding

1.   Elke begunstigde die Uniefinanciering heeft ontvangen, tracht naar beste vermogen de hem toebehorende resultaten te exploiteren, of die resultaten door een andere juridische entiteit te laten exploiteren. De begunstigden kunnen hun resultaten direct of indirect exploiteren, met name door de resultaten overeenkomstig artikel 40 over te dragen of in licentie te geven.

In het werkprogramma kunnen aanvullende exploitatieverplichtingen worden opgelegd.

Wanneer ondanks het feit dat een begunstigde naar beste vermogen heeft getracht zijn resultaten direct of indirect te exploiteren, de resultaten niet binnen een bepaalde in de subsidieovereenkomst vastgestelde termijn worden geëxploiteerd, gebruikt de begunstigde een passend in de subsidieovereenkomst genoemd onlineplatform om partijen te vinden die geïnteresseerd zijn in de exploitatie van die resultaten. Mits dit gerechtvaardigd is, kan de begunstigde van deze verplichting worden ontheven.

2.   De begunstigden verspreiden hun resultaten zo snel mogelijk, in een voor iedereen toegankelijk formaat, met inachtneming van de beperkingen als gevolg van de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, beveiligingsvoorschriften of rechtmatige belangen.

In het werkprogramma kan worden voorzien in aanvullende verspreidingsverplichtingen, met vrijwaring van de economische en wetenschappelijke belangen van de Unie.

3.   Begunstigden zorgen ervoor dat er open toegang tot wetenschappelijke publicaties is overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden. De begunstigden zorgen er met name voor dat zij of de auteurs voldoende intellectuele-eigendomsrechten behouden om hun verplichtingen inzake open toegang na te leven.

Open toegang tot onderzoeksgegevens is de algemene regel overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden; uitzonderingen zijn evenwel mogelijk, volgens het beginsel “zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig”, rekening houdend met de rechtmatige belangen van de begunstigden, onder meer op het vlak van commerciële exploitatie, en eventuele andere beperkingen, zoals regels inzake gegevensbescherming, privacy en vertrouwelijkheid, bedrijfsgeheimen, mededingingsbelangen van de Unie, beveiligingsvoorschriften of intellectuele-eigendomsrechten.

In het werkprogramma kan worden voorzien in aanvullende stimulansen of verplichtingen met het oog op de inachtneming van openwetenschapspraktijken.

4.   Begunstigden beheren alle in het kader van een actie uit hoofde van het programma gegenereerde onderzoeksgegevens overeenkomstig de FAIR-beginselen en overeenkomstig de subsidieovereenkomst en stellen een plan voor gegevensbeheer op.

In het werkprogramma kan worden voorzien in aanvullende verplichtingen, wanneer deze gerechtvaardigd zijn, inzake het gebruik van de EOSC voor de opslag van en de toegang tot onderzoeksgegevens.

5.   Begunstigden die voornemens zijn hun resultaten te verspreiden, stellen de andere begunstigden van de actie hiervan van tevoren in kennis. De andere begunstigden kunnen bezwaar maken indien zij kunnen aantonen dat hun rechtmatige belangen met betrekking tot hun resultaten of achtergrondinformatie door de voorgenomen verspreiding van de resultaten aanzienlijk zouden worden geschaad. In dergelijke gevallen kan de verspreiding van de resultaten slechts plaatsvinden nadat de nodige maatregelen zijn genomen om deze rechtmatige belangen te beschermen.

6.   Tenzij in het werkprogramma anders is bepaald, omvatten voorstellen een plan voor de exploitatie en de verspreiding van de resultaten. Indien de te verwachten exploitatie van de resultaten het ontwikkelen, creëren, produceren en in de handel brengen van een product of werkwijze, of het creëren en leveren van een dienst inhoudt, omvat het plan een strategie voor deze exploitatie. Indien het plan voorziet in exploitatie van de resultaten die voornamelijk in niet-geassocieerde derde landen plaatsvindt, lichten de juridische entiteiten toe op welke wijze deze exploitatie nog als in het belang van de Unie te beschouwen is.

Het plan wordt tijdens en na de actie door de begunstigden geactualiseerd ten behoeve van de exploitatie en de verspreiding van de resultaten, overeenkomstig de subsidieovereenkomst.

7.   Met het oog op de monitoring en de verspreiding door de Commissie of het betreffende financieringsorgaan verstrekken de begunstigden alle gevraagde informatie met betrekking tot de exploitatie en de verspreiding van hun resultaten overeenkomstig de subsidieovereenkomst. Met inachtneming van de rechtmatige belangen van de begunstigden wordt deze informatie openbaar gemaakt.

Artikel 40

Overdracht en licentieverlening

1.   Begunstigden kunnen de eigendom van hun resultaten overdragen. Zij zorgen ervoor dat hun verplichtingen van toepassing worden op de nieuwe eigenaar en dat deze verplicht is om die verplichtingen bij elke volgende overdracht door te geven.

2.   Tenzij voor welbepaalde derden, waaronder verbonden entiteiten, schriftelijk anders is overeengekomen of tenzij onmogelijk op grond van het toepasselijke recht, stellen begunstigden die voornemens zijn de eigendom van resultaten over te dragen, de andere begunstigden die nog toegangsrechten voor de resultaten hebben, hiervan van tevoren in kennis. Deze kennisgeving bevat voldoende informatie over de nieuwe eigenaar om een begunstigde in staat te stellen de effecten op zijn toegangsrechten te beoordelen.

Tenzij voor welbepaalde derden, waaronder verbonden entiteiten, schriftelijk anders is overeengekomen, kunnen begunstigden tegen de overdracht van de eigendom van resultaten door een andere begunstigde bezwaar maken indien zij kunnen aantonen dat de overdracht negatieve gevolgen voor hun toegangsrechten zou hebben. In dat geval kan de overdracht pas plaatsvinden nadat overeenstemming tussen de betrokken begunstigden is bereikt. In de subsidieovereenkomst worden daarvoor termijnen vastgesteld.

3.   Begunstigden kunnen licenties voor hun resultaten verlenen of op een andere wijze het recht geven om die resultaten al dan niet op exclusieve basis te exploiteren, indien dit geen invloed heeft op de naleving van hun verplichtingen. Er kunnen exclusieve licenties voor resultaten worden verleend mits alle andere betrokken begunstigden ermee instemmen dat zij afstand doen van hun desbetreffende toegangsrechten.

4.   Indien zulks gerechtvaardigd is, kan de Commissie of het betreffende financieringsorgaan in de subsidieovereenkomst het recht worden toegekend om bezwaar te maken tegen de overdracht van de eigendom van resultaten of tegen de verlening van een exclusieve licentie voor resultaten, indien:

a)

de begunstigden die de resultaten hebben gegenereerd Uniefinanciering hebben ontvangen;

b)

de overdracht plaatsvindt of de licentie wordt verleend aan een in een niet-geassocieerd derde land gevestigde juridische entiteit, en

c)

de overdracht of de licentieverlening niet strookt met het belang van de Unie.

Indien er voorzien is in het recht om bezwaar te maken, deelt de begunstigde van tevoren mede of hij voornemens is het eigendom van de resultaten over te dragen of een exclusieve licentie ten aanzien van de resultaten te verlenen. Er kan schriftelijk afstand worden gedaan van het recht om bezwaar te maken met betrekking tot een overdracht of een verlening van een exclusieve licentie aan welbepaalde juridische entiteiten, op voorwaarde dat er maatregelen zijn getroffen om de belangen van de Unie te beschermen.

Artikel 41

Toegangsrechten

1.   Een verzoek tot het uitoefenen van toegangsrechten en de afstand van toegangsrechten wordt schriftelijk gedaan.

2.   Tenzij anders is overeengekomen met de verlener van de toegangsrechten, omvatten toegangsrechten niet het recht om sublicenties te verlenen.

3.   Voordat zij zich bij de subsidieovereenkomst aansluiten brengen de begunstigden elkaar op de hoogte van alle beperkingen op het verlenen van toegang tot hun achtergrondinformatie.

4.   Indien een begunstigde niet langer bij een actie is betrokken, doet dit geen afbreuk aan zijn verplichtingen om toegang te verlenen.

5.   Indien een begunstigde zijn verplichtingen niet nakomt, kunnen de begunstigden overeenkomen dat de begunstigde in kwestie geen toegangsrechten meer heeft.

6.   Begunstigden verlenen toegang tot:

a)

hun resultaten, vrij van royalty's, aan iedere andere begunstigde van de actie die deze nodig heeft om zich van zijn eigen taken te kwijten;

b)

hun achtergrondinformatie aan iedere andere begunstigde van de actie die deze nodig heeft om zich van zijn eigen taken te kwijten, met inachtneming van de in lid 3 bedoelde beperkingen; deze toegangsrechten worden royaltyvrij verleend, tenzij de begunstigden iets anders zijn overeengekomen voordat zij zich bij de subsidieovereenkomst hebben aangesloten;

c)

hun resultaten en, met inachtneming van de in lid 3 bedoelde beperkingen, hun achtergrondinformatie aan iedere andere begunstigde van de actie die deze nodig heeft om zijn eigen resultaten te exploiteren; deze toegangsrechten worden onder overeen te komen eerlijke en redelijke voorwaarden verleend.

7.   Tenzij door de begunstigden anders is overeengekomen, verlenen zij tevens toegang tot hun resultaten en, met inachtneming van de in lid 3 bedoelde beperkingen, tot hun achtergrondinformatie aan een juridische entiteit:

a)

die is gevestigd in een lidstaat of een geassocieerd land;

b)

die onder directe of indirecte zeggenschap staat van een andere begunstigde of die onder dezelfde directe of indirecte zeggenschap staat als de betrokken begunstigde of die zelf de directe of indirecte zeggenschap over de betrokken begunstigde uitoefent, en

c)

die deze toegang nodig heeft om de resultaten van de desbetreffende begunstigde te exploiteren, overeenkomstig de exploitatieverplichtingen van de begunstigde.

De toegangsrechten worden onder overeen te komen eerlijke en redelijke voorwaarden verleend.

8.   Een verzoek om toegangsrechten voor exploitatiedoeleinden kan tot één jaar na de beëindiging van de actie worden ingediend, tenzij de begunstigden een andere termijn overeenkomen.

9.   Begunstigden die Uniefinanciering hebben ontvangen, verlenen de instellingen, organen of instanties van de Unie royaltyvrije toegang tot hun resultaten voor het ontwikkelen, uitvoeren en monitoren van het beleid of de programma's van de Unie. De toegangsrechten hebben enkel betrekking op niet-commercieel en niet-competitief gebruik.

Deze toegangsrechten hebben geen betrekking op de achtergrondinformatie van de begunstigden.

In het geval van acties in het kader van de cluster “Civiele beveiliging voor de samenleving”, verlenen begunstigden die Uniefinanciering hebben ontvangen ook aan de nationale autoriteiten van de lidstaten royaltyvrije toegang tot hun resultaten voor het ontwikkelen, uitvoeren en monitoren van hun beleid of programma's op dat gebied. De toegangsrechten hebben enkel betrekking op niet-commercieel en niet-competitief gebruik en zijn afhankelijk van een bilaterale overeenkomst waarin specifieke voorwaarden worden bepaald die ervoor zorgen dat deze toegangsrechten uitsluitend voor het beoogde doel worden gebruikt en dat in de passende geheimhoudingsverplichtingen is voorzien. De lidstaat, de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie die of dat daartoe een verzoek indient, stelt alle lidstaten daarvan in kennis.

10.   In het werkprogramma kan waar toepasselijk worden voorzien in aanvullende toegangsrechten.

Artikel 42

Specifieke bepalingen

1.   Specifieke bepalingen inzake eigendom, exploitatie en verspreiding, overdracht en licentieverlening alsmede toegangsrechten kunnen van toepassing zijn op ERC-acties, opleidings- en mobiliteitsacties, precommerciële aanbestedingsacties, acties voor overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen, medefinancieringsacties voor programma's en coördinatie- en ondersteuningsacties.

2.   De in lid 1 bedoelde specifieke bepalingen worden opgenomen in de subsidieovereenkomst en leiden niet tot wijziging van de beginselen en verplichtingen inzake open toegang.

Artikel 43

Prijzen

1.   Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald worden aanmoedigings- of erkenningsprijzen in het kader van het programma toegekend en beheerd in overeenstemming met titel IX van het Financieel Reglement.

2.   Tenzij in het werkprogramma of het wedstrijdreglement anders is bepaald kunnen alle juridische entiteiten, waar ook gevestigd, aan een wedstrijd deelnemen.

3.   De Commissie of het betreffende financieringsorgaan kan, indien gepast, wedstrijden organiseren met:

a)

andere organen van de Unie;

b)

derde landen, met inbegrip van de wetenschappelijke en technologische organisaties of agentschappen daarvan;

c)

internationale organisaties, of

d)

juridische entiteiten zonder winstoogmerk.

4.   In werkprogramma's of het wedstrijdreglement worden verplichtingen opgenomen met betrekking tot communicatie en waar toepasselijk exploitatie en verspreiding, eigendom en toegangsrechten, inclusief bepalingen inzake licentieverlening.

HOOFDSTUK III

Aanbestedingen

Artikel 44

Aanbestedingen

1.   Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, worden aanbestedingen in het kader van het programma uitgevoerd in overeenstemming met titel VII van het Financieel Reglement.

2.   Aanbestedingen kunnen ook de vorm aannemen van precommerciële aanbestedingen of overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen namens de Commissie of het betreffende financieringsorgaan zelf dan wel gezamenlijk met de aanbestedende diensten van lidstaten en geassocieerde landen. In dergelijke gevallen zijn de in artikel 26 vastgestelde regels van toepassing.

HOOFDSTUK IV

Blendingverrichtingen en gemengde financiering

Artikel 45

Blendingverrichtingen

Blendingverrichtingen in het kader van dit programma, worden uitgevoerd in overeenstemming met het InvestEU-programma en titel X van het Financieel Reglement.

Artikel 46

Gemengde Horizon Europa-financiering en gemengde EIC-financiering

1.   Op de onderdelen subsidies en terug te betalen voorschotten van gemengde Horizon Europa-financiering en gemengde EIC-financiering zijn de artikelen 34 tot en met 37 van toepassing.

2.   Gemengde EIC-financiering wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 48 van deze verordening. Steun in het kader van de gemengde EIC-financiering kan worden verleend totdat de actie kan worden gefinancierd als een blendingverrichting of als een financierings- en investeringsverrichting die volledig door de Uniegarantie in het kader van het InvestEU-programma wordt gedekt. In afwijking van artikel 209 van het Financieel Reglement zijn de in lid 2 van dat artikel, en met name in de punten a) en d), vastgestelde voorwaarden niet van toepassing op het ogenblik van de toekenning van gemengde EIC-financiering.

3.   Gemengde Horizon Europa-financiering kan worden toegekend aan een medefinancieringsactie voor programma's indien in het kader van een gezamenlijk programma van lidstaten en geassocieerde landen financieringsinstrumenten worden ingezet ter ondersteuning van specifieke acties. Dergelijke acties worden geëvalueerd en geselecteerd overeenkomstig de artikelen 15, 23, 24, 27, 28 en 29. De uitvoeringsvoorwaarden van gemengde Horizon Europa-financiering zijn in overeenstemming met artikel 32, naar analogie met artikel 48, lid 10, en met alle in het werkprogramma vastgestelde aanvullende en gerechtvaardigde voorwaarden.

4.   Terugbetalingen, met inbegrip van terugbetaalde voorschotten en inkomsten in het kader van gemengde Horizon Europa-financiering en gemengde EIC-financiering, vormen interne bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 3, punt f), en artikel 21, lid 4, van het Financieel Reglement.

5.   Gemengde Horizon Europa-financiering en gemengde EIC-financiering worden op zodanige wijze verstrekt dat het concurrentievermogen van de Unie wordt bevorderd zonder dat de mededinging op de interne markt wordt verstoord.

Artikel 47

De Pathfinder

1.   De Pathfinder verstrekt subsidies aan de meest geavanceerde risicovolle projecten die worden uitgevoerd door consortia of individuele begunstigden en die erop gericht zijn baanbrekende innovaties en nieuwe marktkansen te ontwikkelen. De Pathfinder verleent steun voor de vroegste stadia van onderzoek en ontwikkeling op wetenschappelijk, technologisch of “deep tech”-gebied, waaronder “proof of concept” en prototypen voor technologische validatie.

De Pathfinder wordt voornamelijk uitgevoerd via een openbare oproep tot het indienen van bottom-upvoorstellen met meerdere uiterste data voor indiening per jaar, en voorziet ook in wedstrijden voor de ontwikkeling van belangrijke strategische doelstellingen, waarbij een “deep tech”-benadering en radicale nieuwe concepten zullen worden gevraagd.

2.   Met de transitieactiviteiten van de Pathfinder worden alle soorten onderzoekers en innovators geholpen bij het opzetten van een traject voor commerciële ontwikkeling in de Unie, met bijvoorbeeld demonstratieactiviteiten en haalbaarheidsstudies om potentiële verdienmodellen te onderzoeken, en wordt steun verleend voor de oprichting van spin-offs en start-ups.

De lancering en de inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen voor transitieactiviteiten van de Pathfinder worden bepaald met inachtneming van de in het werkprogramma vastgestelde doelstellingen en begroting met betrekking tot de actiepakketten in kwestie.

Aan ieder voorstel dat al is geselecteerd door middel van een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van de Pathfinder, en waar dit relevant is transitieactiviteiten van de Pathfinder, kunnen extra subsidies ten belope van een vast bedrag van maximaal 50 000 EUR worden toegekend om aanvullende activiteiten, waaronder dringende coördinatie- en ondersteuningsacties, te verrichten met het oog op het versterken van de gemeenschap van begunstigden van de portefeuille, zoals het beoordelen van potentiële spin-offs, potentiële marktcreërende innovaties of het opstellen van een businessplan. Het onder het specifieke programma opgerichte programmacomité wordt van dergelijke gevallen in kennis gesteld.

3.   De in artikel 28 bedoelde toekenningscriteria zijn van toepassing op de Pathfinder.

Artikel 48

De Accelerator

1.   De Accelerator heeft tot doel voornamelijk marktcreërende innovatie te ondersteunen. Hij ondersteunt alleen individuele begunstigden en verstrekt voornamelijk gemengde financiering. Onder bepaalde voorwaarden kan hij ook uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun of uitsluitend in de vorm van eigen vermogen verleende steun verstrekken.

De Accelerator biedt de volgende soorten steun:

a)

gemengde financieringssteun voor kmo's, waaronder start-ups en, in uitzonderlijke gevallen, kleine midcap-ondernemingen, die baanbrekende en disruptieve niet-bankabele innovatie verrichten;

b)

uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun voor kmo's, waaronder start-ups, die ongeacht welke soort innovatie verrichten, gaande van stapsgewijze tot baanbrekende en disruptieve innovatie, en die tot doel hebben later op te schalen;

c)

uitsluitend in de vorm van eigen vermogen verleende steun aan niet-bankabele kmo's, waaronder start-ups, die al uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun hebben ontvangen.

Uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun in het kader van de Accelerator wordt enkel onder de volgende cumulatieve voorwaarden verstrekt:

a)

het project bevat informatie over de capaciteit en de bereidheid van de aanvrager om op te schalen;

b)

de begunstigde is enkel een start-up of een kmo;

c)

uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun in het kader van de Accelerator wordt tijdens de termijn van tenuitvoerlegging van het programma slechts éénmaal aan een begunstigde verstrekt, voor maximaal 2,5 miljoen EUR.

2.   De begunstigde van de Accelerator is een in een lidstaat of een geassocieerd land gevestigde juridische entiteit die als start-up, kmo of in uitzonderlijke gevallen als kleine midcap-onderneming wordt aangemerkt en wil opschalen. Het voorstel kan ofwel worden ingediend door de begunstigde ofwel, op voorwaarde van de voorafgaande toestemming van de begunstigde, door een of meer natuurlijke personen of juridische entiteiten die voornemens zijn die begunstigde op te richten of te ondersteunen. In dit laatste geval wordt de financieringsovereenkomst enkel met de begunstigde gesloten.

3.   Eén enkel toekenningsbesluit heeft betrekking op en regelt de financiering voor alle vormen van bijdragen van de Unie in het kader van gemengde EIC-financiering.

4.   Voorstellen worden geëvalueerd door onafhankelijke externe deskundigen op basis van de individuele verdiensten ervan en geselecteerd voor financiering door middel van een openbare oproep tot het indienen van voorstellen met bepaalde termijnen, gebaseerd op de artikelen 27, 28 en 29, met inachtneming van lid 5 van dit artikel.

5.   De ingediende voorstellen worden geëvalueerd aan de hand van de volgende gunningscriteria:

a)

excellentie;

b)

effect;

c)

het risiconiveau van de actie dat investeringen zou belemmeren, de kwaliteit en doeltreffendheid van de uitvoering, en de behoefte aan Uniefinanciering.

6.   Met instemming van de betrokken aanvragers kunnen de Commissie of de financieringsorganen die het programma uitvoeren (met inbegrip van KIG's van het EIT), een voorstel voor een innovatie- en marktintroductieactie dat al aan de in lid 5, punten a) en b), bedoelde toekenningscriteria voldoet onmiddellijk indienen voor evaluatie op basis van het in lid 5, punt c), bedoelde toekenningscriterium, met inachtneming van de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

het voorstel vloeit voort uit een andere actie van dit programma die in het kader van Horizon 2020 wordt gefinancierd of, onder voorbehoud van een fase waarin een verkennend proefproject wordt gestart in het kader van het eerste werkprogramma, uit nationale en/of regionale programma's, te beginnen met het in kaart brengen van de vraag naar een dergelijke regeling, waarvan de gedetailleerde bepalingen in het specifieke programma als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt a), worden vastgesteld;

b)

het voorstel is gebaseerd op een, binnen de twee voorgaande jaren uitgevoerde, projectevaluatie ter beoordeling van de excellentie en het effect van het voorstel, met inachtneming van voorwaarden en processen die nader worden beschreven in het werkprogramma.

7.   Een excellentiekeurmerk kan worden toegekend mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

a)

de begunstigde is een start-up, een kmo of een kleine midcap-onderneming;

b)

het voorstel was subsidiabel en heeft de toepasselijke drempelwaarden gehaald voor de in lid 5, punten a) en b), bedoelde toekenningscriteria;

c)

de activiteit zou subsidiabel zijn in het kader van een innovatieactie.

8.   Voor een voorstel dat de evaluatie heeft doorstaan, stellen onafhankelijke externe deskundigen overeenkomstige steun in het kader van de Accelerator voor op basis van het risico dat wordt gelopen, alsmede van de middelen en de tijd die voor de marktintroductie van de innovatie nodig zijn.

De Commissie kan een door onafhankelijke externe deskundigen geselecteerd voorstel verwerpen om gegronde redenen, waaronder niet-overeenstemming met de doelstellingen van het beleid van de Unie. Het programmacomité wordt van de redenen voor een dergelijke afwijzing in kennis gesteld.

9.   Het onderdeel subsidies of terug te betalen voorschotten van de steun in het kader van de Accelerator vertegenwoordigt maximaal 70 % van de totale subsidiabele kosten van de geselecteerde innovatieactie.

10.   De voorwaarden voor de uitvoering van de onderdelen eigenvermogenssteun en terugbetaalbare steun van de steun in het kader van de Accelerator worden bepaald in Besluit (EU) 2021/764.

11.   In de overeenkomst voor de geselecteerde actie wordt voorzien in specifieke meetbare mijlpalen en de overeenkomstige voorfinanciering en betaling in tranches van de steun in het kader van de Accelerator.

Bij gemengde EIC-financiering kunnen activiteiten die overeenkomen met een innovatieactie worden opgestart en kan de eerste voorfinanciering van de subsidie of het terug te betalen voorschot worden uitbetaald vóór de uitvoering van andere onderdelen van de toegekende gemengde EIC-financiering. De uitvoering van deze onderdelen is afhankelijk van het bereiken van in de overeenkomst vastgestelde specifieke mijlpalen.

12.   Overeenkomstig de overeenkomst wordt de actie geschorst, gewijzigd of, mits terdege gemotiveerd, beëindigd indien de meetbare mijlpalen niet worden bereikt. De actie kan tevens worden beëindigd indien de verwachte marktintroductie, in het bijzonder in de Unie, niet kan worden verwezenlijkt.

In uitzonderlijke gevallen, en op advies van het EIC-college, kan de Commissie, na een herziening van het project door onafhankelijke, externe, deskundigen, beslissen de steun in het kader van de Accelerator te verhogen. Het programmacomité wordt van dergelijke gevallen in kennis gesteld.

HOOFDSTUK V

Deskundigen

Artikel 49

Aanstelling van onafhankelijke externe deskundigen

1.   Onafhankelijke externe deskundigen worden gezocht en geselecteerd op basis van oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling en middels oproepen die worden gericht aan daarvoor in aanmerking komende organisaties, zoals onderzoeksagentschappen, onderzoeksinstellingen, universiteiten, normalisatie-instellingen, maatschappelijke organisaties of bedrijven, met het oog op het samenstellen van een databank met kandidaten.

In afwijking van artikel 237, lid 3, van het Financieel Reglement kan de Commissie of het betreffende financieringsorgaan, bij wijze van uitzondering en in terdege gemotiveerde gevallen, op transparante wijze een deskundige met geschikte vaardigheden buiten de databank om selecteren mits een eerdere oproep tot het indienen van blijken van belangstelling geen geschikte onafhankelijke externe deskundigen heeft opgeleverd.

Deze deskundigen verklaren dat zij onafhankelijk zijn en in staat zijn de doelstellingen van het programma te helpen verwezenlijken.

2.   Overeenkomstig artikel 237, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement worden de onafhankelijke externe deskundigen vergoed op basis van standaardvoorwaarden. Indien gerechtvaardigd kan in uitzonderlijke gevallen een passende vergoeding die afwijkt van de standaardvoorwaarden op basis van de toepasselijke marktnormen, worden toegekend, met name voor specifieke deskundigen op hoog niveau. De vergoedingen worden betaald uit de middelen van het programma.

3.   In aanvulling op de in artikel 38, leden 2 en 3 bedoelde informatie van het Financieel Reglement worden de namen van de op persoonlijke titel aangestelde onafhankelijke externe deskundigen die de subsidieaanvragen evalueren, ten minste één keer per jaar op de website van de Commissie of van het financieringsorgaan bekendgemaakt, alsook hun vakgebied. Deze informatie wordt verzameld, verwerkt en bekendgemaakt overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (33).

4.   Overeenkomstig artikel 61 en artikel 150, lid 5, van het Financieel Reglement neemt de Commissie of het betreffende financieringsorgaan passende maatregelen om belangenconflicten in verband met de betrokkenheid van onafhankelijke externe deskundigen te voorkomen.

De Commissie of het betreffende financieringsorgaan zorgt ervoor dat een deskundige die met een belangenconflict wordt geconfronteerd ten aanzien van een aangelegenheid waarover hij dient te adviseren, geen evaluatie uitvoert of advies of bijstand verstrekt met betrekking tot genoemde aangelegenheid.

5.   Bij de aanstelling van onafhankelijke externe deskundigen neemt de Commissie of het betreffende financieringsorgaan de nodige maatregelen om naar een evenwichtige samenstelling van de deskundigengroepen en evaluatiepanels te streven wat betreft vaardigheden, ervaring, kennis, inclusief specialisatie, met name inzake de sociale en de geesteswetenschappen, geografische diversiteit en geslacht, rekening houdend met de situatie op het gebied van de actie.

6.   Zo nodig wordt ervoor gezorgd dat er voor elk voorstel een toereikend aantal onafhankelijke externe deskundigen beschikbaar is, zodat de kwaliteit van de evaluatie kan worden gegarandeerd.

7.   De informatie inzake de hoogte van de door alle onafhankelijke externe deskundigen ontvangen vergoedingen wordt aan het Europees Parlement en de Raad bekendgemaakt.

TITEL III

MONITORING, COMMUNICATIE, EVALUATIE EN CONTROLE VAN HET PROGRAMMA

Artikel 50

Monitoring en verslaglegging

1.   De Commissie monitort voortdurend het beheer en de uitvoering van het programma, het in artikel 1, lid 2, punt a), bedoelde specifieke programma en de activiteiten van het EIT. Met het oog op meer transparantie wordt de recentste versie van deze gegevens ook eenvoudig toegankelijk gemaakt voor het publiek op de website van de Commissie.Met name worden gegevens inzake projecten die gefinancierd worden in het kader van de ERC, Europese partnerschappen, missies, de EIC en het EIT, in dezelfde databank opgenomen.

De databank bevat:

a)

tijdsgebonden indicatoren voor de jaarlijkse verslaglegging uit te brengen over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 3 vermelde doelstellingen, zoals vastgesteld in bijlage V op basis van effecttrajecten;

b)

informatie over de mate van mainstreaming van de sociale en de geesteswetenschappen, de verhouding tussen lagere en hogere TRL's in gezamenlijk onderzoek, de vooruitgang inzake de deelname van verbredingslanden, de geografische samenstelling van consortia bij samenwerkingsprojecten, de salarisontwikkeling van onderzoekers, het gebruik van een indienings- en evaluatieprocedure in twee fasen, de maatregelen ter facilitering van samenwerkingsverbanden in Europees O&I, het gebruik van de toetsing van evaluaties en het aantal en de soorten klachten, de mate van mainstreaming van de klimaatproblematiek en daarmee gepaard gaande uitgaven, de deelname van kmo's, de deelname van de private sector, de deelname van mannen en vrouwen aan gefinancierde acties, evaluatiepanels, raden en adviesgroepen, de “excellentiekeurmerken”, de Europese partnerschappen alsook het medefinancieringspercentage, complementaire en cumulatieve financiering uit andere programma’s van de Unie, onderzoeksinfrastructuren, de subsidietoekenningstermijnen, de mate van internationale samenwerking, de betrokkenheid en deelname van burgers en maatschappelijke organisaties;

c)

de hoogte van de uitgaven, uitgesplitst op projectniveau, om specifieke analyse mogelijk te maken, ook per actiegebied;

d)

de mate van overinschrijving, in het bijzonder het aantal voorstellen en per oproep tot het indienen van voorstellen, de gemiddelde score van deze voorstellen en het aantal voorstellen boven en onder de kwaliteitsdrempels.

2.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage V te wijzigen wat betreft de indicatoren van de effecttrajecten en om uitgangswaarden en streefcijfers vast te stellen, alsmede deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

3.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld, zonder dat dit de administratieve lasten voor begunstigden vergroot. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie, ook op het niveau van de onderzoekers die bij de acties betrokken zijn, om hun loopbaan en mobiliteit te kunnen volgen, en, waar passend, aan de lidstaten.

4.   Kwantitatieve gegevens worden zo veel mogelijk aangevuld met kwalitatieve analyse van de Commissie en de Unie of van nationale financieringsinstanties.

5.   De maatregelen ter facilitering van samenwerkingsverbanden in Europees O&I, worden gemonitord en getoetst in het kader van de werkprogramma's.

Artikel 51

Informatie, communicatie, publiciteit alsmede verspreiding en exploitatie

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering van de Unie, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, ook voor prijzen, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma en de op grond van het programma ondernomen acties en de resultaten ervan. Zij verstrekt daarnaast tijdig uitvoerige informatie aan de lidstaten en aan begunstigden. Aan geïnteresseerde entiteiten worden empirisch onderbouwde matchingdiensten aangeboden die gebruikmaken van analyse en netwerkaffiniteit met het oog op het vormen van consortia voor samenwerkingsprojecten, met bijzondere aandacht voor het in kaart brengen van netwerkmogelijkheden voor juridische entiteiten uit landen die minder presteren op het gebied van O&I. Op basis van dergelijke analyses kunnen gerichte matchingevenementen worden georganiseerd met het oog op specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen.

3.   De Commissie stelt tevens een strategie voor de verspreiding en de exploitatie van de resultaten op met het oog op grotere beschikbaarheid en verbreiding van de resultaten en kennis op het gebied van O&I in het kader van het programma, met het doel om het gebruik daarvan sneller ingang op de markt te doen vinden en de impact van het programma te versterken.

4.   De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie alsmede aan activiteiten op het gebied van informatie, communicatie, publiciteit en verspreiding en exploitatie van resultaten, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

Artikel 52

Evaluatie van het programma

1.   Evaluaties van het programma worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming van het programma, het volgende kaderprogramma en andere voor O&I relevante initiatieven kunnen worden meegenomen.

2.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt met behulp van via een transparante procedure gekozen, onafhankelijke deskundigen uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. Zij omvat een portefeuilleanalyse en een beoordeling van de langetermijngevolgen van de vorige kaderprogramma's en vormt de grondslag voor de eventueel nodige aanpassing of heroriëntering van het programma. De evaluatie omvat een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de Unie van het programma.

3.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit. Zij omvat een beoordeling van de langetermijngevolgen van de vorige kaderprogramma's.

4.   De Commissie publiceert en communiceert de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen en legt ze voor aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Artikel 53

Audits

1.   Het controlesysteem van het programma zorgt voor een goed evenwicht tussen vertrouwen en controle, met inachtneming van de administratieve en andere kosten van de controles op alle niveaus, met name voor de begunstigden. De auditregels zijn duidelijk, consistent en coherent, in het hele programma.

2.   De auditstrategie van het programma wordt gebaseerd op de financiële audit van een representatieve uitgavensteekproef voor het programma in zijn totaliteit. Deze representatieve steekproef wordt aangevuld met een selectie op basis van een uitgavengerelateerde risicobeoordeling. Acties die tegelijkertijd uit verschillende programma's van de Unie worden gefinancierd, worden slechts één keer aan een audit onderworpen, die alle betrokken programma's en de respectieve toepasselijke regels ervan betreft.

3.   Daarnaast kan de Commissie of het betreffende financieringsorgaan zich baseren op systeem- en procesaudits op het niveau van de begunstigden. Deze audits zijn voor bepaalde soorten begunstigden facultatief en onderzoeken het systeem en de processen van een begunstigde, aangevuld met een audit van de verrichtingen. Zij worden uitgevoerd door een bekwame onafhankelijke auditor die bevoegd is wettelijke controles van boekhoudbescheiden uit te voeren in overeenstemming met Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (34). De systeem- en procesaudits kunnen door de Commissie of het betreffende financieringsorgaan worden gebruikt voor de vaststelling van de algemene zekerheid over het goed financieel beheer van de uitgaven en voor heroverweging van het niveau van ex-postaudits en verklaringen inzake de financiële staten.

4.   De Commissie of het betreffende financieringsorgaan mag zich overeenkomstig artikel 127 van het Financieel Reglement baseren op audits van het gebruik van de bijdragen van de Unie uitgevoerd door andere onafhankelijke en bevoegde personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd.

5.   Er kunnen tot twee jaar na betaling van het saldo audits worden uitgevoerd.

6.   De Commissie publiceert auditrichtsnoeren, teneinde een betrouwbare en uniforme toepassing en interpretatie van de auditprocedures en -regels tijdens de gehele duur van het programma te waarborgen.

Artikel 54

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land aan het programma deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

Artikel 55

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 50, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 50, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 50, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

TITEL IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 56

Intrekking

Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1291/2013 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 57

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013, die op die acties van toepassing blijven totdat die acties worden afgesloten. Werkplannen en in werkplannen opgenomen acties die in het kader van Verordening (EU) nr. 1290/2013 en in het kader van de basishandelingen van de overeenkomstige financieringsorganen zijn vastgesteld, vallen onder Verordening (EU) nr. 1290/2013 en die basishandelingen totdat zij zijn voltooid.

2.   De financiële middelen voor het programma kunnen ook de uitgaven dekken voor technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om te zorgen voor de overgang tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 58

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 april 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. P. ZACARIAS


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 33, en PB C 364 van 28.10.2020, blz. 124.

(2)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 79.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 16 maart 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(5)  Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23).

(6)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(7)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(8)  PB C 331 van 18.9.2018, blz. 30.

(9)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(10)  Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (zie bladzijde 149 van dit Publicatieblad).

(11)  Besluit (EU) 2021/764 van de Raad van 10 mei 2021 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU (PB LI 167 van 12.5.2021, blz. 1).

(12)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(13)  PB C 444 I van 22.12.2020, blz.1.

(14)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(15)  In de mededeling van de Commissie van 14 februari 2018 getiteld “Een nieuw, modern meerjarig financieel kader voor een Europese Unie die efficiënt haar prioriteiten verwezenlijkt na 2020” wordt een bedrag van 13 miljard EUR vermeld als uitgaven voor de belangrijkste digitale activiteiten in het kader van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie Horizon 2020.

(16)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(17)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(18)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(19)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(20)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(21)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(22)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(23)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(24)  PB C 205 van 19.7.2013, blz. 9.

(25)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(26)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).

(27)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(28)  Onderzoek in verband met de behandeling van kanker van de gonaden kan worden gefinancierd.

(29)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(30)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(31)  De procedure zal worden toegelicht in een document dat voor de start van het evaluatieproces wordt bekendgemaakt.

(32)  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

(33)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(34)  Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).


BIJLAGE I

HOOFDLIJNEN VAN ACTIVITEITEN

De in artikel 3 van deze verordening bedoelde algemene en specifieke doelstellingen worden nagestreefd binnen het gehele programma, via de in deze bijlage en in bijlage II van deze verordening, alsook in bijlage I bij Besluit (EU) 2021/764, beschreven actiegebieden en hoofdlijnen van activiteiten.

1.   

Pijler I “Wetenschappelijke excellentie”

Door middel van de volgende activiteiten moet deze pijler overeenkomstig artikel 4 wetenschappelijke excellentie bevorderen, de beste talenten aantrekken naar Europa, adequate steun aan beginnende onderzoekers bieden en ondersteuning verlenen voor de ontwikkeling en verspreiding van wetenschappelijke excellentie en hoogwaardige kennis, methoden, vaardigheden, technologieën en oplossingen voor wereldwijde sociale, ecologische en economische uitdagingen. Deze pijler moet ook een bijdrage leveren aan de andere in artikel 3 bedoelde specifieke doelstellingen van het programma:

a)

ERC: aanbieden van aantrekkelijke en flexibele financiering om getalenteerde en creatieve individuele onderzoekers, met de nadruk op beginnende onderzoekers, en hun teams in staat te stellen de meest veelbelovende richtingen op de wetenschappelijke grensgebieden te verkennen, ongeacht hun nationaliteit en land van herkomst en op basis van Uniebrede concurrentie waarbij alleen het criterium excellentie geldt.

Actiegebied: grensverleggende wetenschap;

b)

MSCA: Onderzoekers van nieuwe kennis en vaardigheden voorzien door middel van mobiliteit en beschikbaarstelling in andere landen, sectoren en disciplines, bevorderen van systemen voor opleiding en loopbaanontwikkeling, en structureren en verbeteren van institutionele en nationale werving, met inachtneming van het Europees Handvest voor onderzoekers en de Gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers; op deze manier leveren de MSCA overal in Europa een bijdrage aan de grondslagen van Europa's landschap van excellent onderzoek, stimuleren daardoor de werkgelegenheid, groei en investeringen, en helpen bij het vinden van oplossingen voor de huidige en toekomstige maatschappelijke uitdagingen.

Actiegebieden: Excellentie bevorderen door middel van de mobiliteit van onderzoekers over grenzen, sectoren en disciplines heen; nieuwe vaardigheden bevorderen door middel van excellente opleidingen voor onderzoekers; de human resources en de ontwikkeling van vaardigheden in de hele EOR versterken; synergie verbeteren en vergemakkelijken; de bewustmaking van het publiek bevorderen;

c)

onderzoeksinfrastructuren: Europa toerusten met duurzame onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse die open zijn en toegankelijk voor de beste onderzoekers uit Europa en daarbuiten. Het gebruik van bestaande onderzoeksinfrastructuren aanmoedigen, waaronder die welke worden gefinancierd uit fondsen in het kader van het cohesiebeleid van de Unie. Door dit alles onderzoeksinfrastructuren beter in staat te stellen om wetenschappelijke vooruitgang en innovatie te ondersteunen en open wetenschap en wetenschappelijke excellentie in overeenstemming met de FAIR-beginselen mogelijk te maken, naast activiteiten in verband met het beleid van de Unie en internationale samenwerking.

Actiegebieden: Het landschap van Europese onderzoeksinfrastructuren consolideren en ontwikkelen; onderzoeksinfrastructuren openen, integreren en onderling verbinden; het innovatiepotentieel van Europese onderzoeksinfrastructuren en activiteiten voor innovatie en opleiding; versterken van het Europees beleid inzake onderzoeksinfrastructuren en van de internationale samenwerking.

2.   

Pijler II “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen”

Door middel van de volgende activiteiten moet deze pijler overeenkomstig artikel 4 het creëren en beter verspreiden van hoogwaardige nieuwe kennis, technologieën en duurzame oplossingen ondersteunen, het Europese industriële concurrentievermogen versterken, de impact van O&I bij het ontwikkelen, ondersteunen en uitvoeren van het beleid van de Unie verbeteren, en de toepassing van innovatieve oplossingen in het bedrijfsleven, met name in kmo's en start-ups, en in de samenleving ondersteunen om mondiale uitdagingen aan te pakken. Deze pijler moet ook een bijdrage leveren aan de andere in artikel 3 bedoelde specifieke doelstellingen van het programma.

De sociale en de geesteswetenschappen moeten volledig worden geïntegreerd in alle clusters, met inbegrip van specifieke en gerichte activiteiten.

Om impact, flexibiliteit en synergieën te maximaliseren, moeten O&I-activiteiten worden georganiseerd in zes onderling door pan-Europese onderzoeksinfrastructuur verbonden clusters, die afzonderlijk en samen interdisciplinaire, sectoroverschrijdende, beleidsoverschrijdende en internationale samenwerking stimuleren. Pijler II van het programma heeft betrekking op activiteiten met een breed scala van TRL's, ook lagere TRL's.

Elke cluster draagt bij aan verschillende SDG's en veel SDG's worden ondersteund door meer dan één cluster.

De O&I-activiteiten worden verricht in een of meer van de volgende clusters:

a)

cluster “Gezondheid”: Verbetering en bescherming van de gezondheid en het welzijn van burgers van alle leeftijden, door het genereren van nieuwe kennis, door het ontwikkelen van innovatieve oplossingen, door ervoor te zorgen dat waar dienstig een genderperspectief wordt opgenomen met het oog op preventie, diagnose, monitoring, behandeling en genezing van ziekten, en door gezondheidstechnologieën te ontwikkelen; beperking van gezondheidsrisico's; bescherming van de bevolking en bevordering van goede gezondheid en welzijn, ook op het werk; publieke gezondheidszorgstelsels kosteneffectiever, rechtvaardiger en duurzamer maken; armoedeziekten voorkomen en aanpakken, en participatie en zelfbeheer van patiënten ondersteunen en mogelijk maken.

Actiegebieden: Gezondheid gedurende de hele levensloop; gezondheidsbepalende sociale en milieufactoren; niet-overdraagbare en zeldzame ziekten; infectieziekten, met inbegrip van armoedeziekten en verwaarloosde ziekten; instrumenten, technologieën en digitale oplossingen voor gezondheid en zorg, met inbegrip van gepersonaliseerde geneeskunde; gezondheidszorgstelsels;

b)

cluster “Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving”: Versterking van de democratische waarden, zoals de rechtsstaat en de fundamentele rechten; de bescherming van ons cultureel erfgoed; verkenning van het potentieel van de culturele en de creatieve sector en bevordering van sociaal-economische hervormingen die bijdragen aan inclusie en groei, met inbegrip van migratiebeheer en integratie van migranten.

Actiegebieden: Democratie en governance; cultuur, cultureel erfgoed en creativiteit; sociale en economische transformaties;

c)

cluster “Civiele beveiliging voor de samenleving”: Een antwoord bieden op de uitdagingen als gevolg van de aanhoudende bedreigingen voor de veiligheid, met inbegrip van cybercriminaliteit, evenals natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen.

Actiegebieden: Rampbestendige samenlevingen; bescherming en beveiliging; cyberbeveiliging;

d)

cluster “Digitaal, industrie en ruimte”: versterken van capaciteiten en veiligstellen van de Europese soevereiniteit in cruciale ontsluitende technologieën voor digitalisering en productie, en op het gebied van ruimtetechnologie, over de gehele waardeketen; om een concurrerende, digitale, koolstofarme en circulaire industrie op te bouwen; zorgen voor een duurzame aanvoer van grondstoffen; geavanceerde materialen ontwikkelen en de basis leggen voor vooruitgang en innovatie in alle wereldwijde maatschappelijke uitdagingen.

Actiegebieden: Industriële technologieën; digitale sleuteltechnologieën, met inbegrip van kwantumtechnologieën; opkomende ontsluitende technologieën; geavanceerde materialen; kunstmatige intelligentie en robotica; internet van de volgende generatie; geavanceerde informatica en “big data”; circulaire industrie; koolstofarme en schone industrieën; ruimtevaart, met inbegrip van aardobservatie;

e)

cluster “Klimaat, Energie en Mobiliteit”: Bestrijding van klimaatverandering door een beter inzicht in de oorzaken, evolutie, risico's, effecten en kansen te verkrijgen, door de energie- en de vervoerssector klimaat- en milieuvriendelijker, efficiënter, concurrerender, slimmer, veiliger en weerbaarder te maken, door het gebruik van hernieuwbare-energiebronnen en energie-efficiëntie te bevorderen, door de Unie beter bestand te maken tegen externe schokken en door het sociale gedrag in het licht van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen aan te passen.

Actiegebieden: Klimaatwetenschap en -oplossingen, energievoorziening, energiesystemen en -netwerken; gebouwen en industriële installaties in energietransitie; gemeenschappen en steden; industrieel concurrentievermogen op het gebied van vervoer; schoon, veilig en toegankelijk vervoer en dito mobiliteit; slimme mobiliteit, energieopslag;

f)

cluster “Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu”: bescherming van het milieu, herstel, duurzaam beheer en gebruik van natuurlijke en biologische hulpbronnen van land, binnenwateren en zee om de achteruitgang van biodiversiteit te stoppen, voedsel- en voedingszekerheid voor iedereen te verbeteren en de overgang naar een koolstofarme, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie en duurzame bio-economie te bevorderen.

Actiegebieden: Milieuobservatie; biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen; landbouw, bosbouw en plattelandsgebieden; zeeën, oceanen en binnenwateren; voedselsystemen; systemen voor bio-innovatie in de bio-economie van de Unie; circulaire systemen;

g)

niet-nucleaire directe acties van het JRC: Genereren van hoogwaardige wetenschappelijke gegevens voor efficiënt en betaalbaar goed overheidsbeleid. Voor een verstandig ontwerp van nieuwe initiatieven en voorstellen voor rechtshandelingen van de Unie moet men beschikken over transparante, volledige en evenwichtige gegevens, en voor de uitvoering van het beleid zijn gegevens nodig zodat het kan worden gemeten en gemonitord. Het JRC voorziet het Uniebeleid van onafhankelijke wetenschappelijke en technische ondersteuning tijdens de gehele beleidscyclus. Het JRC spitst zijn onderzoek toe op de Uniebeleidsprioriteiten.

Actiegebieden: het versterken van de kennisbasis voor beleidsvoering; mondiale uitdagingen (gezondheid; cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving; civiele beveiliging voor de samenleving; digitaal, industrie en ruimtevaart; klimaat, energie en mobiliteit; levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu); innovatie, economische ontwikkeling, en concurrentievermogen; wetenschappelijke excellentie; territoriale ontwikkeling en ondersteuning van lidstaten en regio’s.

3.   

Pijler III “Innovatief Europa”

Door middel van de volgende activiteiten moet deze pijler overeenkomstig artikel 4 alle vormen van innovatie, met inbegrip van niet-technologische innovatie, in de eerste plaats in kmo's, met inbegrip van start-ups, bevorderen door het faciliteren van technologische ontwikkeling, demonstratie en overdracht van kennis, en de introductie van innovatieve oplossingen ondersteunen. Deze pijler moet ook een bijdrage leveren aan de andere in artikel 3 bedoelde specifieke doelstellingen van het programma. De uitvoering van projecten in het kader van de EIC gebeurt hoofdzakelijk met twee instrumenten: de Pathfinder, die hoofdzakelijk middels gezamenlijk onderzoek wordt uitgevoerd, en de Accelerator.

a)

EIC: voornamelijk gericht op baanbrekende en disruptieve innovatie, met een speciale focus op marktcreërende innovatie, zonder daarbij andere soorten innovatie, waaronder stapsgewijze innovatie, te vergeten.

Actiegebieden: de “Pathfinder” voor geavanceerd onderzoek, die toekomstige en opkomende baanbrekende, marktcreërende en/of “deep tech”-technologieën moet ondersteunen; de Accelerator, die de financieringskloof tussen late stadia van O&I-activiteiten en de overname door de markt moet overbruggen, om op een doeltreffende manier baanbrekende marktcreërende innovatie mogelijk te maken en bedrijven op te schalen waar de markt geen werkbare financiering biedt; aanvullende EIC-activiteiten, zoals prijzen en beurzen, en zakelijke diensten met meerwaarde.

b)

Europese innovatie-ecosystemen

Actiegebieden: de activiteiten die met name onder meer betrekking hebben op het leggen van contact — waar nodig in samenwerking met het EIT — met de nationale en regionale spelers op het gebied van innovatie, en ondersteuning van de uitvoering van gezamenlijke grensoverschrijdende innovatieprogramma's door lidstaten, regio's en geassocieerde landen, gaande van de uitwisseling van praktijken en kennis in verband met de regelgeving inzake innovatie tot de verbetering van soft skills voor innovatie en tot onderzoeks- en innovatieactiviteiten, waaronder open of gebruikersgedreven innovatie, om de doeltreffendheid van het Europese innovatiesysteem te vergroten. Dit moet worden uitgevoerd in synergie met onder meer de steun van het EFRO voor innovatieve ecosystemen en interregionale partnerschappen in verband met slimme specialisatie.

c)

Het Europees Instituut voor innovatie en technologie

Actiegebieden (gedefinieerd in bijlage II): duurzame innovatie-ecosystemen in heel Europa; innovatie- en ondernemersvaardigheden in het perspectief van een leven lang leren, met inbegrip van het vergroten van de capaciteit van instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa; nieuwe oplossingen gereedmaken voor de markt om mondiale uitdagingen aan te pakken; synergie en meerwaarde binnen het programma.

4.   

Deel “Verbreden van de deelname en versterken van de EOR”

Door middel van de volgende activiteiten moeten met dit deel de in artikel 3, lid 2, punt d), genoemde specifieke doelstellingen worden nagestreefd. Dit deel moet ook een bijdrage leveren aan de andere in artikel 3 bedoelde specifieke doelstellingen van het programma. Dit deel moet het gehele programma ondersteunen, maar vooral activiteiten stimuleren die bijdragen tot het aantrekken van talent, het bevorderen van braincirculation en het voorkomen van braindrain, een meer op kennis gebaseerd, innovatief en gendergelijk Europa, dat voorop loopt in de wereldwijde concurrentiestrijd, dat grensoverschrijdende samenwerking stimuleert en aldus de nationale sterke punten en het nationale potentieel in heel Europa optimaliseert, in een goed presterende EOR, waarbinnen kennis en hooggeschoolde arbeidskrachten op evenwichtige wijze vrij circuleren, waar de resultaten van O&I op grote schaal worden verspreid onder en worden begrepen en vertrouwd door geïnformeerde burgers en de hele maatschappij ten goede komen, en waar het Uniebeleid, met name het O&I-beleid, gebaseerd is op hoogwaardige wetenschappelijke gegevens.

Dit deel moet tevens activiteiten ondersteunen die gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van voorstellen van juridische entiteiten uit landen die minder presteren op het gebied van O&I, zoals professionele voorafgaande controles van en adviezen over voorstellen, en op het stimuleren van de werkzaamheden van de nationale contactpunten ter ondersteuning van internationale netwerkactiviteiten, alsmede activiteiten ter ondersteuning van juridische entiteiten uit landen die minder presteren op het gebied van O&I bij de deelname aan reeds geselecteerde samenwerkingsprojecten waaraan deze landen nog niet deelnemen.

Actiegebieden: verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie, onder meer via teamvorming, samenwerkingsverbanden, EOR-leerstoelen, Europese samenwerking inzake wetenschap en technologie (European Cooperation in Science and Technology — COST), excellentie-initiatieven en activiteiten ter stimulering van braincirculation; hervormen en versterken van het Europees O&I-systeem, onder meer door bijvoorbeeld ondersteuning van de hervorming van het nationaal O&I-beleid, het aanbieden van een aantrekkelijke loopbaanomgeving en het ondersteunen van gendergelijkheid en burgerwetenschap.


BIJLAGE II

EUROPEES INSTITUUT VOOR INNOVATIE EN TECHNOLOGIE (EIT)

Bij de uitvoering van de programma-activiteiten van het EIT geldt het volgende:

1.

Motivering

Zoals duidelijk is aangegeven in het verslag van de groep op hoog niveau inzake het optimaal benutten van het effect van de O&I-programma's van de Unie (de Lamy-groep), is de aangewezen koers “educatie voor de toekomst en investeren in mensen die de verandering gaan doorvoeren”. De Europese instellingen voor hoger onderwijs worden in het bijzonder opgeroepen ondernemerschap te stimuleren, grenzen tussen vakgebieden te slechten en een vaste plaats te bieden aan sterke interdisciplinaire samenwerking tussen het bedrijfsleven en de academische wereld. Uit recente enquêtes blijkt dat de toegang tot talent veruit de belangrijkste factor is die een rol speelt bij de locatiekeuze van Europese start-ups. Onderwijs in ondernemerschap, opleidingskansen en de ontwikkeling van creatieve vaardigheden spelen een doorslaggevende rol bij het ontwikkelen tot toekomstige innovators en de ontwikkeling van de vaardigheden van bestaande innovators om hun ondernemingen succesvoller te maken. Toegang tot ondernemerstalent, toegang tot professionele diensten, kapitaal en markten op Unieniveau, en het samenbrengen van de belangrijkste partijen bij innovatie rond een gezamenlijk doel, vormen essentiële elementen van de bevordering van een innovatie-ecosysteem. De inspanningen in de hele Unie moeten worden gecoördineerd om een kritische massa van onderling verbonden ondernemingsclusters en ecosystemen in de hele Unie te creëren.

Op dit ogenblik is het EIT het grootste geïntegreerde innovatie-ecosysteem van Europa, dat partners samenbrengt uit het bedrijfsleven, onderzoek, onderwijs en daarbuiten. Het EIT blijft steun verlenen aan zijn KIG's, zijnde grootschalige Europese partnerschappen die specifieke wereldwijde uitdagingen aanpakken, en de omringende innovatie-ecosystemen blijven versterken. Het doet dat door de integratie van onderwijs, O&I van het hoogste niveau te stimuleren en zo een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor innovatie en door een nieuwe generatie van ondernemers te helpen en te steunen en de oprichting van innovatieve bedrijven te stimuleren in nauwe synergie en complementariteit met de EIC.

In heel Europa zijn nog inspanningen nodig om ecosystemen te ontwikkelen waarin onderzoekers, innovators, industriële ondernemingen en overheden eenvoudig kunnen samenwerken. Door een aantal oorzaken werken de innovatie-ecosystemen namelijk nog niet optimaal:

a)

de interactie tussen de partijen bij innovatie wordt nog altijd belemmerd door barrières van organisatorische, regelgevende en culturele aard;

b)

de inspanningen om de innovatie-ecosystemen te versterken moeten beter worden gecoördineerd en een scherpe focus op specifieke doelstellingen en effecten hebben.

Om toekomstige maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden, de kansen van nieuwe technologieën te benutten en bij te dragen tot milieuvriendelijke en duurzame economische groei, banen, concurrentievermogen en het welzijn van de burgers in Europa, moet de innovatiecapaciteit van Europa verder worden versterkt door: versterking van bestaande en bevordering van de creatie van nieuwe omgevingen die stimulerend zijn voor samenwerking en innovatie, vergroting van het innoverend vermogen van de universiteits- en onderzoekssector, ondersteuning van een nieuwe generatie ondernemers, bevordering van de oprichting en ontwikkeling van innovatieve ondernemingen en vergroting van de zichtbaarheid en de erkenning van door de Unie gefinancierde O&I-activiteiten, met name de EIT-financiering, bij het grote publiek.

Door de aard en de omvang van de uitdagingen waarvoor men bij innovatie wordt gesteld, is het nodig partijen en middelen op Europese schaal met elkaar te verbinden en te mobiliseren door grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen. De muren tussen vakgebieden en tussen verschillende waardeketens moeten worden geslecht en er moet een gunstig klimaat worden geschapen waarin kennis en deskundigheid kunnen worden uitgewisseld en ondernemingstalenten kunnen worden ontwikkeld en aangetrokken. De strategische innovatieagenda van het EIT moet zorgen voor coherentie met de uitdagingen in het kader van het programma, en complementariteit met de EIC.

2.

Actiegebieden

2.1.

Duurzame innovatie-ecosystemen in heel Europa

In overeenstemming met de EIT-verordening en de strategische innovatieagenda van het EIT speelt het EIT een grotere rol bij de versterking van duurzame, op uitdagingen gebaseerde innovatie-ecosystemen in heel Europa. Daarbij blijft het EIT hoofdzakelijk gebruik maken van zijn KIG's, de grootschalige Europese partnerschappen die specifieke maatschappelijke uitdagingen aanpakken. Het blijft de omringende innovatie-ecosystemen versterken door ze open te stellen en door de integratie van onderzoek, innovatie en onderwijs te bevorderen. Voorts breidt het EIT zijn regionaal innovatieprogramma (RIS) uit om innovatie-ecosystemen in heel Europa te versterken. Het EIT werkt met innovatie-ecosystemen die veelbelovend zijn vanwege hun strategie, thematische afstemming en beoogde impact, in nauwe synergie met de strategieën en platforms voor slimme specialisatie:

Hoofdlijnen

a)

versterking van de doeltreffendheid en de openheid voor nieuwe partners van de bestaande KIG's, waardoor ze op lange termijn zelfvoorzienend kunnen worden, en analyse van de behoefte aan oprichting van nieuwe KIG's om mondiale uitdagingen aan te pakken. De specifieke thematische gebieden worden bepaald in de strategische innovatieagenda van het EIT, rekening houdend met de strategische planning;

b)

regio's in landen waarnaar in de strategische innovatieagenda van het EIT wordt verwezen, sneller op weg helpen naar excellente prestaties, waar nodig in nauwe samenwerking met de structuurfondsen en andere relevante programma's van de Unie.

2.2.

Innovatie- en ondernemersvaardigheden in het perspectief van een leven lang leren, met inbegrip van het vergroten van de capaciteit van instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa

De onderwijsactiviteiten van het EIT worden versterkt om innovatie en ondernemerschap te bevorderen door doelgericht onderwijs en doelgerichte opleidingen. Er komt meer nadruk te liggen op de ontwikkeling van menselijk kapitaal, door uitbreiding van de bestaande onderwijsprogramma's van KIG's van het EIT om studenten en professionals hoogwaardige onderwijsprogramma's op basis van innovatie, creativiteit en ondernemerschap te blijven bieden, die in het bijzonder passen in de industriële en vaardighedenstrategie van de Unie. Daarbij kan het gaan om onderzoekers en innovators die ondersteund worden in het kader van andere delen van het programma, in het bijzonder MSCA. Het EIT verleent ook steun voor de modernisering van instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa en de opname ervan in innovatie-ecosystemen, door bevordering en vergroting van hun ondernemerschapspotentieel en de ondernemerschapscapaciteiten en door de instellingen voor hoger onderwijs aan te moedigen beter te anticiperen op de nieuwe vaardigheidsbehoeften.

Hoofdlijnen

a)

ontwikkeling van innovatieve onderwijsprogramma's die rekening houden met de toekomstige behoeften van de samenleving en de industrie en van horizontale programma's die aan studenten, ondernemers en professionals in heel Europa en daarbuiten worden aangeboden, en waarin specialistische en sectorspecifieke kennis wordt gecombineerd met innovatie- en ondernemersvaardigheden, zoals vaardigheden op hightechgebied die verband houden met digitale en duurzame sleuteltechnologieën;

b)

versterking en uitbreiding van het EIT-merk om op basis van partnerschappen tussen verschillende instellingen voor hoger onderwijs, onderzoekscentra en bedrijven de zichtbaarheid en de erkenning van EIT-onderwijsprogramma's te vergroten en de algemene kwaliteit ervan te verbeteren door aanbieding van onderwijsprogramma's die gebaseerd zijn op “al doende leren” en doelgericht onderwijs in ondernemerschap, alsook mobiliteit tussen landen, organisaties en sectoren;

c)

ontwikkeling van de innovatie- en ondernemerschapscapaciteiten van het hoger onderwijs door een koppeling tot stand te brengen tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven en zo een hefboomwerking te geven aan de in de EIT-gemeenschap aanwezige deskundigheid en deze te bevorderen;

d)

versterking van de rol van de alumnigemeenschap van het EIT als rolmodel voor nieuwe studenten en sterk instrument voor de communicatie over het effect van het EIT.

2.3.

Nieuwe oplossingen voor de markt om mondiale uitdagingen aan te pakken

Het EIT stimuleert ondernemers, innovators, onderzoekers, docenten, studenten en andere partijen bij innovatie met inachtneming van gendermainstreaming en stelt hen in staat in multidisciplinaire teams samen te werken aan de ontwikkeling van ideeën en de omzetting van die ideeën in zowel stapsgewijze als disruptieve innovaties, en beloont hen daarvoor. De activiteiten berusten op een grensoverschrijdende “open innovatie”-benadering, waarbij de nadruk zal liggen op de activiteiten van de kennisdriehoek die tot succes kunnen leiden (zo kunnen de ontwikkelaars van het project betere toegang krijgen tot afgestudeerden met specifieke kwalificaties, lead users, start-ups met innovatieve ideeën, bedrijven in het buitenland met relevante aanvullende middelen enz.).

Hoofdlijnen

a)

ondersteuning van de ontwikkeling van nieuwe producten, diensten en marktkansen, waarbij de actoren van de kennisdriehoek samenwerken om oplossingen te vinden voor wereldwijde uitdagingen;

b)

volledige integratie van de gehele innovatiewaardeketen: van student tot ondernemer, van idee tot product, van laboratorium tot klant. Dit omvat steun voor start-ups en scale-ups;

c)

verlening van hoogwaardige diensten en ondersteuning aan innovatieve ondernemingen, met inbegrip van technische bijstand om producten of diensten te perfectioneren, inhoudelijke mentoring, ondersteuning om beoogde klanten aan te trekken en kapitaal te verwerven, teneinde snel de markt te bereiken en het groeiproces te versnellen.

2.4.

Synergie en toegevoegde waarde binnen het programma

Het EIT probeert nog meer synergie en complementariteit tussen bestaande KIG's en met andere actoren en initiatieven op Unie- en wereldniveau te benutten, en zijn netwerk van samenwerkende organisaties op zowel strategisch als operationeel niveau uitbreiden, waarbij overlapping moet worden voorkomen.

Hoofdlijnen

a)

nauwe samenwerking met de EIC en het InvestEU-programma bij de stroomlijning van de steun aan innovatieve ondernemingen in de opstart- en opschaalfase (d.w.z. financiering en diensten), in het bijzonder via de KIG's;

b)

planning en uitvoering van EIT-activiteiten om maximale synergie en complementariteit te bereiken met andere delen van het programma;

c)

overleg met de lidstaten, op zowel nationaal als regionaal niveau, instelling van een gestructureerde dialoog en coördinatie van de inspanningen om synergie met de nationale en regionale initiatieven, waaronder de strategieën voor slimme specialisatie, mogelijk te maken, eventueel mede door middel van de tenuitvoerlegging van de Europese innovatie-ecosystemen, teneinde beste praktijken en geleerde lessen te signaleren, uit te wisselen en te verspreiden;

d)

uitwisseling en verspreiding van innovatieve praktijken en geleerde lessen in heel Europa en daarbuiten, om bij te dragen tot het innovatiebeleid in Europa, in coördinatie met andere onderdelen van het programma;

e)

levering van input voor de besprekingen over het innovatiebeleid en bijdragen tot de opstelling en uitvoering van de Uniebeleidsprioriteiten door voortdurend samen te werken met alle betrokken diensten van de Commissie, andere Unieprogramma's en de belanghebbenden daarbij, en nader onderzoek van de mogelijkheden in het kader van beleidsuitvoeringsinitiatieven;

f)

benutting van synergie met andere Unieprogramma's, met inbegrip van programma's die de ontwikkeling van menselijk kapitaal en innovatie ondersteunen (zoals COST, ESF+, EFRO, Erasmus+, Creatief Europa en Cosme Plus/interne markt, het InvestEU-programma);

g)

opbouw van strategische allianties met de belangrijkste partijen bij innovatie op internationaal en Unieniveau, en ondersteuning van KIG's bij het aangaan van samenwerkingsverbanden en allianties met belangrijke partners van de kennisdriehoek uit derde landen, teneinde nieuwe markten te openen voor door KIG's gesteunde oplossingen en financiering en talenten uit andere landen aan te trekken. De deelname van derde landen moet worden bevorderd, rekening houdend met de beginselen van wederkerigheid en wederzijdse voordelen.


BIJLAGE III

EUROPESE PARTNERSCHAPPEN

Europese partnerschappen worden geselecteerd, uitgevoerd, gemonitord, geëvalueerd, afgebouwd en vernieuwd aan de hand van de volgende criteria:

1.

Selectie

Aantonen dat het Europees partnerschap doeltreffender is bij de verwezenlijking van de desbetreffende doelstellingen van het programma door de betrokkenheid en de inzet van partners, met name door duidelijke effecten voor de Unie en haar burgers teweeg te brengen, vooral met het oog op het aanpakken van mondiale uitdagingen en de verwezenlijking van O&I-doelstellingen, het veiligstellen van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de Unie en het bijdragen tot de versterking van de EOR en, waar van toepassing, internationale verplichtingen.

In geval van geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen op grond van artikel 185 VWEU is de deelname van ten minste 40 % van de lidstaten verplicht:

a)

coherentie en synergie van het Europees Partnerschap binnen het O&I-landschap in de Unie waarbij de regels van het programma zo strikt mogelijk gevolgd worden;

b)

transparantie en openheid van het Europees partnerschap met betrekking tot de vastlegging van prioriteiten en doelstellingen inzake verwachte resultaten en effecten, en betreffende de betrokkenheid van partners en belanghebbenden uit de hele waardeketen, uit diverse sectoren, met diverse achtergronden en van diverse disciplines, met inbegrip van internationale, voor zover dit relevant is en niet van invloed op het Europees concurrentievermogen; duidelijke regelingen voor de promotie van de deelname van kmo's en voor de verspreiding en exploitatie van resultaten, met name door kmo's, en ook door intermediaire organisaties;

c)

demonstratie vooraf van de additionaliteit en het richtingseffect van het Europees Partnerschap, met inbegrip van een gemeenschappelijke strategische visie inzake het doel van het Europees partnerschap. Deze visie omvat met name het volgende:

i)

omschrijving van meetbare verwachte prestaties, resultaten en effecten binnen specifieke termijnen, met inbegrip van de cruciale economische en/of maatschappelijke waarde voor de Unie;

ii)

demonstratie van de verwachte kwalitatieve en significante kwantitatieve hefboomeffecten, met inbegrip van een methode voor het meten van kernprestatie-indicatoren;

iii)

werkwijzen om uitvoeringsflexibiliteit te verzekeren en om zich aan te passen aan veranderend beleid, maatschappelijke en/of economische behoeften of wetenschappelijke vooruitgang, om het beleid tussen het regionale, nationale en Unieniveau coherenter te maken;

iv)

exitstrategieën en maatregelen om geleidelijk uit het programma te stappen;

d)

vooraf aantonen dat de partners een inzet op lange termijn hebben, met inbegrip van een minimumaandeel van publieke en/of particuliere investeringen.

Bij geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen op grond van artikel 185 of 187 VWEU, zijn de bijdragen — financieel of in natura — van andere partners dan de Unie ten minste gelijk aan 50 % en kunnen zij oplopen tot 75 % van de geaggregeerde budgettaire vastleggingen van het partnerschap. Voor elk dergelijk geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap zal een deel van de bijdragen van andere partners dan de Unie de vorm van een financiële bijdrage hebben. Voor andere partners dan de Unie en deelnemende staten moeten de bijdragen hoofdzakelijk bestemd zijn voor het dekken van de administratieve kosten, de coördinatie en ondersteuning en andere activiteiten buiten de concurrentiesfeer.

2.

Uitvoering:

a)

systematische aanpak die garandeert dat de lidstaten er al in een vroeg stadium en op een actieve manier bij betrokken worden en dat het Europees partnerschap de verwachte effecten zal hebben via de flexibele uitvoering van gezamenlijke acties met grote meerwaarde voor de Unie die ook verder gaan dan gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen voor O&I-activiteiten, met inbegrip van die welke verband houden met de toepassing in de markt, de regelgeving of het beleid;

b)

passende maatregelen die zorgen voor constante openheid van het initiatief en de transparantie tijdens de uitvoering, met name voor het stellen van prioriteiten en voor deelname aan oproepen tot het indienen van voorstellen, informatie over de werking van de governance, zichtbaarheid van de Unie, communicatie- en begeleidingsmaatregelen, verspreiding en exploitatie van resultaten, met inbegrip van een duidelijke strategie voor open toegang voor de gebruikers in de hele waardeketen; passende maatregelen om kmo's te informeren en hun deelname te bevorderen;

c)

coördinatie of gezamenlijke activiteiten met andere betreffende initiatieven voor O&I, om een optimale mate van onderlinge koppeling te waarborgen en voor doeltreffende synergieën te zorgen, onder meer om mogelijke implementatieproblemen op nationaal niveau te verhelpen en om de kosteneffectiviteit te verhogen;

d)

toezeggingen voor bijdragen — financieel en/of in natura — van iedere partner in overeenstemming met nationale bepalingen, tijdens de looptijd van het initiatief;

e)

in het geval van een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap, toegang voor de Commissie tot de resultaten en andere actiegerelateerde informatie, met het oog op de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van het beleid en de programma's van de Unie.

3.

Monitoring:

a)

een monitoringsysteem in overeenstemming met artikel 50, om de vorderingen bij het bereiken van de specifieke beleidsdoelstellingen, de te leveren prestaties en cruciale prestatie-indicatoren te meten, teneinde een beoordeling in de loop van de tijd van de resultaten, de effecten en potentiële behoeften aan corrigerende maatregelen mogelijk te maken;

b)

periodieke specifieke verslaglegging over kwantitatieve en kwalitatieve hefboomeffecten, met inbegrip van toegezegde en effectief geleverde financiële bijdragen en bijdragen in natura, de zichtbaarheid en de positionering in de internationale context, invloed op O&I in verband met risico's van investeringen van de particuliere sector;

c)

precieze informatie betreffende het evaluatieproces en de resultaten van alle oproepen tot het indienen van voorstellen binnen Europese partnerschappen, die tijdig beschikbaar en toegankelijk moet zijn in een gemeenschappelijke gegevensbank.

4.

Evaluatie, geleidelijke beëindiging en vernieuwing:

a)

evaluatie van de resultaten op Unie- en nationaal niveau in relatie tot de gedefinieerde doelstellingen en cruciale prestatie-indicatoren, als input voor de evaluatie van het programma, zoals vastgesteld in artikel 52, met inbegrip van een beoordeling van de doeltreffendste beleidsmaatregelen voor eventuele toekomstige maatregelen, en de positionering van een eventuele verlenging van een Europees partnerschap in het landschap van de Europese partnerschappen en de beleidsprioriteiten ervan;

b)

in geval van niet-verlenging, passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de geleidelijke beëindiging van de programmafinanciering volgens de voorwaarden en het tijdschema verloopt die vooraf met de wettelijk gebonden partners zijn overeengekomen, ongeacht de eventuele verdere transnationale financiering door nationale of andere programma's van de Unie en ongeacht particuliere investeringen en lopende projecten.


BIJLAGE IV

SYNERGIE MET ANDERE PROGRAMMA’S VAN DE UNIE

Synergie met andere programma’s van de Unie ontstaat door complementariteit tussen programmaontwerp en -doelstellingen en door verenigbaarheid van de financieringsregels en -processen op uitvoeringsniveau.

Financiering in het kader van het programma wordt alleen gebruikt voor activiteiten op het gebied van O&I. Strategische planning moet zorgen voor onderlinge afstemming van de prioriteiten voor de verschillende programma's van de Unie en voor coherente financieringsopties in de verschillende stadia van de O&I-cyclus. Missies en Europese partnerschappen profiteren onder meer van synergie met andere financieringsprogramma's en beleidsmaatregelen van de Unie.

De introductie van in het programma ontwikkelde onderzoeksresultaten en innovatieve oplossingen moet worden gefaciliteerd door de ondersteuning van andere programma's van de Unie, met name door middel van verspreidings- en exploitatiestrategieën, kennisoverdracht, complementaire en cumulatieve financieringsbronnen en flankerende beleidsmaatregelen. Voor de financiering van O&I-activiteiten moet gebruik worden gemaakt van geharmoniseerde regels die zijn ontworpen om voor Uniemeerwaarde te zorgen, overlappingen met andere programma's van de Unie te voorkomen en maximale efficiëntie en administratieve vereenvoudiging na te streven.

In de onderstaande punten wordt nader aangegeven hoe de synergie tussen het kaderprogramma en de verschillende programma's van de Unie moet worden ingezet:

1.

Synergie met het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moet ervoor zorgen dat:

a)

de O&I-behoeften van de landbouwsector en van plattelandsgebieden in de Unie worden geïnventariseerd, bijvoorbeeld binnen het “Europees Innovatiepartnerschap “Productiviteit en duurzaamheid van de landbouw””, en in aanmerking worden genomen in zowel de strategische planning van het programma als de werkprogramma's;

b)

het GLB optimaal gebruik maakt van de resultaten van O&I en het gebruik, de uitvoering en de marktintroductie van innovatieve oplossingen bevordert, met inbegrip van de oplossingen die voortvloeien uit projecten die worden gefinancierd door de kaderprogramma's voor O&I, uit het Innovatiepartnerschap “Productiviteit en duurzaamheid van de landbouw” en uit relevante KIG's van het EIT;

c)

het Elfpo de opname en verspreiding van kennis en oplossingen die voortvloeien uit de resultaten van het programma ondersteunt, hetgeen leidt tot een dynamischere landbouwsector en nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden.

2.

Synergie met het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA) moet ervoor zorgen dat:

a)

het programma en het EFMZVA nauw verbonden zijn aangezien de behoeften van de Unie aan O&I op het gebied van marien en geïntegreerd maritiem beleid worden omgezet door middel van de strategische planning van het programma;

b)

het EFMZVA de uitrol ondersteunt van nieuwe technologieën en innovatieve producten, processen en diensten, in het bijzonder die welke voortvloeien uit het programma op het gebied van marien en geïntegreerd maritiem beleid; het EFMZVA ook het verzamelen, verwerken en monitoren van gegevens in het veld bevordert en relevante resultaten van door het programma ondersteunde acties verspreidt, die op hun beurt bijdragen tot de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, het geïntegreerd maritiem beleid van de EU, de internationale oceaangovernance en internationale verplichtingen.

3.

Synergie met het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) moet ervoor zorgen dat:

a)

met het oog op het versterken van de EOR en het leveren van een bijdrage aan de SDG's, regelingen voor alternatieve en cumulatieve financiering uit het EFRO en het programma activiteiten ondersteunen die een brug slaan tussen met name strategieën voor slimme specialisatie en excellentie in O&I, met inbegrip van gezamenlijke transregionale/transnationale programma's en pan-Europese onderzoeksinfrastructuren;

b)

het EFRO zich onder meer richt op het ontwikkelen en versterken van regionale en lokale ecosystemen voor O&I, netwerken en industriële transformatie, met inbegrip van steun voor de opbouw van O&I-capaciteit, voor de benutting van resultaten en voor de uitrol van nieuwe technologieën en innovatieve en klimaatvriendelijke oplossingen uit de kaderprogramma's voor O&I in het kader van het EFRO.

4.

Synergie met het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) moet ervoor zorgen dat:

a)

door middel van nationale of regionale programma's het ESF+ de door het programma ondersteunde innovatieve onderwijsprogramma's kan mainstreamen en opschalen, om mensen de vaardigheden en competenties te geven die nodig zijn voor de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt;

b)

regelingen voor alternatieve en gecombineerde financiering uit het ESF+ kunnen worden gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van het programma die de ontwikkeling van menselijk kapitaal op het gebied van O&I bevorderen, met als doel de EOR te versterken;

c)

het ESF+ innovatieve technologieën en nieuwe bedrijfsmodellen en oplossingen mainstreamt, met name die welke voortkomen uit het programma, om zodoende bij te dragen aan innovatieve, efficiënte en houdbare gezondheidszorgstelsels en voor de Europese burgers de toegang tot een betere en veiligere gezondheidszorg te vergemakkelijken.

5.

Synergie met het programma EU4Health moet ervoor zorgen dat:

a)

middels de strategische planning van het programma de Uniebehoeften aan O&I op het gebied van gezondheid worden geïnventariseerd en vastgesteld;

b)

het EU4Health-programma bijdraagt tot een optimaal gebruik van onderzoeksresultaten, met name die welke voortvloeien uit het programma.

6.

Synergie met de Connecting Europe Facility (CEF) moet ervoor zorgen dat:

a)

door middel van de strategische planning van het programma de behoeften aan O&I op het gebied van vervoer en energie en in de digitale sector in de Unie worden geïnventariseerd en vastgesteld;

b)

de CEF de grootschalige uitrol en introductie van innovatieve nieuwe technologieën en oplossingen op het gebied van vervoer, energie en digitale infrastructuur ondersteunt, in het bijzonder die welke voortkomen uit de kaderprogramma's voor O&I;

c)

de uitwisseling van informatie en gegevens tussen het programma en de CEF-projecten wordt bevorderd, bijvoorbeeld door de aandacht te vestigen op technologieën uit het programma die in hoge mate klaar zijn om op de markt te worden gebracht, en verder kunnen worden ingezet via de CEF.

7.

Synergie met het programma Digitaal Europa (DEP) moet ervoor zorgen dat:

a)

gezien diverse door het onderhavige programma en het programma Digitaal Europa bestreken thematische gebieden convergeren, de aard van de te ondersteunen acties, de verwachte resultaten en hun interventielogica verschillend en complementair zijn;

b)

door middel van de strategische planning van het programma de behoeften aan O&I in verband met digitale aspecten ervan worden geïnventariseerd en vastgesteld; dit omvat bijvoorbeeld O&I voor high performance computing, kunstmatige intelligentie, cyberbeveiliging, “distributed ledger”-technologie, kwantumtechnologie, de combinatie van digitale en andere ontsluitende technologieën en niet-technologische innovaties; ondersteuning van het opschalen van ondernemingen die baanbrekende innovaties introduceren (waarvan er vele digitale en fysieke technologieën combineren), en ondersteuning van digitale onderzoeksinfrastructuren;

c)

het programma Digitaal Europa (Digital Europe Programme — DEP) is toegespitst op grootschalige opbouw van digitale capaciteit en infrastructuur voor bijvoorbeeld high performance computing, kunstmatige intelligentie, cyberbeveiliging, “distributed ledger”-technologie, kwantumtechnologie en geavanceerde digitale vaardigheden die zijn gericht op de brede acceptatie en introductie in heel de Unie van kritische bestaande of geteste innovatieve digitale oplossingen binnen een Uniekader op gebieden van algemeen belang (zoals gezondheidszorg, openbaar bestuur, justitie en onderwijs) of tekortkoming van de markt (zoals de digitalisering van het bedrijfsleven, met name kmo's); het DEP wordt hoofdzakelijk uitgevoerd door middel van met de lidstaten gecoördineerde, strategische investeringen, met name via gezamenlijke overheidsopdrachten, in digitale capaciteit die in heel de Unie wordt gedeeld en in Uniebrede maatregelen ter ondersteuning van interoperabiliteit en normalisatie als onderdeel van de ontwikkeling van een digitale eengemaakte markt;

d)

de capaciteiten en infrastructuren van het programma Digitaal Europa worden beschikbaar gesteld aan de O&I-gemeenschap, ook voor activiteiten die uit hoofde van het programma worden ondersteund, met inbegrip van tests, experimenten en demonstraties in alle sectoren en disciplines;

e)

nieuwe digitale technologieën die zijn ontwikkeld via het programma geleidelijk door het DEP moeten worden overgenomen en ingezet;

f)

de initiatieven van het programma voor de ontwikkeling van onderwijsprogramma's voor de verwerving van vaardigheden en competenties, waaronder die welke worden gerealiseerd in de relevante KIG's van het EIT, worden aangevuld met door het DEP ondersteunde capaciteitsopbouw op het gebied van geavanceerde digitale vaardigheden;

g)

voor beide programma's er krachtige coördinatiemechanismen voor strategische programmering, operationele procedures en governancestructuren bestaan.

8.

Synergie met het programma voor de eengemaakte markt moet ervoor zorgen dat:

a)

het programma voor de eengemaakte markt is gericht op de tekortkomingen van de markt die gevolgen hebben voor kmo's en bevordert ondernemerschap en de oprichting en groei van ondernemingen, en er volledige complementariteit bestaat tussen het programma voor de eengemaakte markt en het optreden van zowel het EIT als de EIC voor innovatieve ondernemingen, en op het gebied van de ondersteunende diensten voor kmo's, in het bijzonder indien de markt geen werkbare financiering biedt;

b)

via het Enterprise Europe Network en andere bestaande ondersteunende structuren voor kmo's (bijvoorbeeld nationale contactpunten, innovatiebureaus, digitale-innovatiehubs, competentiecentra en incubatoren) ondersteunende diensten in het kader van het programma, met inbegrip van de EIC, kunnen worden verleend.

9.

Synergie met het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) moet ervoor zorgen dat:

a)

door de strategische planning van het programma de behoeften aan O&I om problemen op het gebied van milieu, klimaat en energie in de Unie aan te pakken, worden geïnventariseerd en vastgesteld;

b)

LIFE blijft functioneren als katalysator voor de uitvoering van milieu-, klimaat- en toepasselijke energiebeleidsmaatregelen en -wetgeving van de Unie, onder meer door de resultaten van O&I uit het programma over te nemen en toe te passen, en zal bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan op nationaal, interregionaal en regionaal niveau, waar dat kan helpen bij de aanpak van problemen op het vlak van milieu, klimaat of de overgang naar schone energie. Met name blijft LIFE impulsen geven aan synergieën met het programma door bij de evaluatie een bonus toe te kennen aan voorstellen waarin de resultaten van het programma zijn verwerkt;

c)

standaardactieprojecten van het LIFE-programma ondersteuning verlenen aan het ontwikkelen, testen of demonstreren van geschikte technologieën of methoden voor de uitvoering van het milieu- en klimaatbeleid van de Unie, die vervolgens op grote schaal kunnen worden ingezet, gefinancierd uit andere bronnen, waaronder het programma. Zowel het EIT als de EIC kan ondersteuning verlenen aan de opschaling en exploitatie van nieuwe baanbrekende ideeën die kunnen voortvloeien uit de uitvoering van LIFE-projecten.

10.

Synergie met Erasmus+ moet ervoor zorgen dat:

a)

er gecombineerde middelen uit het programma, met inbegrip van het EIT, en Erasmus+ worden gebruikt ter ondersteuning van activiteiten die de Europese hogeronderwijsinstellingen moeten versterken, moderniseren en transformeren. Waar passend vult het programma de steun van Erasmus+ voor het initiatief “Europese Universiteiten” aan in de onderzoeksdimensie daarvan, als onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe gezamenlijke en geïntegreerde duurzame langetermijnstrategieën inzake onderwijs, O&I op basis van transdisciplinaire en sectoroverschrijdende benaderingen om van de kennisdriehoek een realiteit te maken. De activiteiten van het EIT kunnen een aanvulling vormen op de strategieën die in het kader van het initiatief “Europese Universiteiten” zullen worden uitgevoerd;

b)

het programma en Erasmus+ de integratie van onderwijs en onderzoek bevorderen door hogeronderwijsinstellingen bij te staan bij het concipiëren en opzetten van gemeenschappelijke strategieën en netwerken voor onderwijs, O&I, door onderwijssystemen, docenten en trainers te laten deelhebben aan de recentste onderzoeksbevindingen en -praktijken en middels het bieden van een actieve onderzoekservaring aan alle studenten en al het hogeronderwijspersoneel en vooral aan onderzoekers, en om andere activiteiten te ondersteunen die hoger onderwijs en O&I integreren.

11.

Synergie met het ruimtevaartprogramma van de Unie moet ervoor zorgen dat:

a)

als onderdeel van de strategische planning van het programma de behoeften aan O&I van het ruimtevaartprogramma van de Unie en van alle schakels van de ruimtevaartsector in de Unie worden geïnventariseerd en vastgesteld; via het programma uitgevoerde onderzoeksactiviteiten op het gebied van ruimtevaart worden met betrekking tot aanbestedingen en subsidiabiliteit van juridische entiteiten in voorkomend geval overeenkomstig het ruimtevaartprogramma van de Unie uitgevoerd;

b)

ruimtevaartgegevens en -diensten die als publiek goed door het ruimtevaartprogramma van de Unie beschikbaar worden gesteld, worden gebruikt om door middel van O&I baanbrekende oplossingen te ontwikkelen, met inbegrip van het programma, met name voor duurzame levensmiddelen en natuurlijke hulpbronnen, monitoring van klimaat, atmosfeer, bodem, kust- en zeemilieu, slimme steden, geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit, veiligheid en rampenbeheersing;

c)

de DIAS-diensten (Data and Information Access Services) van Copernicus bijdragen aan de EOSC en aldus de toegang vergemakkelijken tot Copernicus-gegevens voor onderzoekers, wetenschappers en innovatoren; de onderzoeksinfrastructuren, en met name de netwerken voor observatie ter plaatse zijn van essentieel belang voor de observatie-infrastructuur ter plaatse die de Copernicus-diensten ondersteunen, en zij profiteren op hun beurt van informatie die door de Copernicus-diensten wordt geproduceerd.

12.

Synergie met het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) moet ervoor zorgen dat:

a)

door de strategische planning van het programma, in overeenstemming met de SDG's, de behoeften aan O&I inzake NDICI en IPA III worden geïnventariseerd;

b)

in de O&I-activiteiten van het programma, met deelname van derde landen, en gerichte internationale samenwerkingsacties wordt gestreefd naar afstemming en samenhang met parallelle marktintroductie- en capaciteitsopbouwactiviteiten in het kader van NDICI en IPA III, op basis van een gezamenlijke vaststelling van behoeften en van actieterreinen.

13.

Synergie met het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor grensbeheer in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer moet ervoor zorgen dat:

a)

door de strategische planning van het programma de behoeften aan O&I op het gebied van veiligheid en geïntegreerd grensbeheer worden geïnventariseerd en vastgesteld;

b)

het Fonds voor interne veiligheid en het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer de introductie van innovatieve nieuwe technologieën en oplossingen ondersteunen, met name die welke voortkomen uit de kaderprogramma's voor O&I op het gebied van veiligheidsonderzoek.

14.

Synergie met het InvestEU-programma moet ervoor zorgen dat:

a)

het programma gemengde Horizon Europa-financiering en gemengde EIC-financiering biedt voor innovatoren met een hoog risiconiveau en voor wie de markt geen toereikende, werkbare financiering biedt; tegelijkertijd biedt het programma ondersteuning voor de daadwerkelijke verschaffing en het beheer van het particuliere deel van de gemengde financiering via fondsen en intermediairs die worden ondersteund door het InvestEU-programma en andere;

b)

financieringsinstrumenten voor O&I en kmo's worden samengebracht in het InvestEU-programma, met name via een specifiek O&I-venster, en door middel van producten die worden ingezet in het kader van het kmo-venster, om zo de doelstellingen van beide programma's te helpen verwezenlijken en de beide programma's nauw aan elkaar te koppelen zodat ze elkaar aanvullen;

c)

het programma passende ondersteuning biedt om zo nodig te helpen bij het heroriënteren naar het InvestEU-programma van bankabele projecten die niet geschikt zijn voor EIC-financiering.

15.

Synergie met het Innovatiefonds van het emissiehandelssysteem (het “Innovatiefonds”) moet ervoor zorgen dat:

a)

het Innovatiefonds specifiek gericht is op innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën en processen, inclusief milieuveilige koolstofafvang en -benutting die wezenlijk bijdragen aan mitigatie van klimaatverandering, alsmede op producten ter vervanging van koolstofintensieve producten, en op het helpen stimuleren van het opzetten en runnen van projecten die zijn gericht op milieuveilige afvang en geologische opslag van CO2, op innovatieve hernieuwbare energie en op technologieën voor energieopslag, alsmede op het mogelijk maken en stimuleren van “groenere” producten;

b)

het programma de ontwikkeling en demonstratie van technologieën financiert, met inbegrip van baanbrekende oplossingen, die kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van de Uniedoelstellingen op het gebied van klimaatneutraliteit, energie en industriële transformatie, met name via de activiteiten binnen de pijlers II en III;

c)

het Innovatiefonds, indien aan de selectie- en toekenningscriteria ervan wordt voldaan, ondersteuning kan bieden aan de demonstratiefase van in aanmerking komende projecten die mogelijkerwijze ondersteuning hebben ontvangen uit het programma en de beide programma's worden nauw aan elkaar gekoppeld zodat ze elkaar aanvullen.

16

Synergie met het mechanisme voor een rechtvaardige transitie moet ervoor zorgen dat:

a)

O&I-behoeften worden vastgesteld middels de strategische planning van het programma, ter ondersteuning van een rechtvaardige en eerlijke transitie naar klimaatneutraliteit;

b)

de benutting en introductie van innovatieve en klimaatvriendelijke oplossingen worden gestimuleerd, met name als die uit het programma voortvloeien.

17.

Synergie met het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding moet ervoor zorgen dat:

a)

het programma en het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding algemene acties ontwikkelen ter ondersteuning van onderwijs en opleiding (met inbegrip van de MSCA), met als doel relevante vaardigheden in Europa in stand te houden en te ontwikkelen;

b)

het programma en het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding gezamenlijke onderzoeksactiviteiten ontwikkelen die zijn gericht op horizontale aspecten van het veilige en beveiligde gebruik van niet-energetische toepassingen van ioniserende straling in sectoren als geneeskunde, industrie, landbouw, ruimtevaart, klimaatverandering, veiligheid en paraatheid bij noodsituaties en op de bijdrage van nucleaire wetenschap.

18.

Potentiële synergie met het Europees Defensiefonds moet ten goede komen aan civiel en defensieonderzoek, ter voorkoming van onnodige overlappingen en overeenkomstig artikel 5 en artikel 7, lid 1.

19.

Er wordt gestreefd naar synergie met het programma Creatief Europa door tijdens de strategische planning van het programma de behoeften aan O&I op het gebied van cultureel en creatief beleid te inventariseren.

20.

Synergie met de faciliteit voor herstel en veerkracht moet ervoor zorgen dat:

a)

door de strategische planning van het programma de behoeften aan O&I worden geïnventariseerd om ertoe bij te dragen dat de economieën en de samenleving van de lidstaten veerkrachtiger worden en beter worden voorbereid op de toekomst;

b)

er ondersteuning geboden wordt voor het benutten en introduceren van innovatieve oplossingen, met name als die uit het programma voortvloeien.


BIJLAGE V

INDICATOREN VAN DE KERNEFFECTTRAJECTEN

De effecttrajecten en de daarmee samenhangende indicatoren van de kerneffecttrajecten geven structuur aan de monitoring van de vooruitgang van het programma bij het bereiken van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3. De effecttrajecten zijn tijdsgebonden en weerspiegelen drie complementaire effectcategorieën die de niet-lineaire aard van O&I-investeringen weerspiegelen: wetenschappelijk, maatschappelijk en technologisch of economisch. Voor elk van deze effectcategorieën wordt aan de hand van vervangende indicatoren verslag uitgebracht over de vorderingen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de korte, middellange en langere termijn, en ook rekening wordt gehouden met de termijn na het beëindigen van het programma, met mogelijkheden voor uitsplitsingen, ook tussen lidstaten en geassocieerde landen. Deze indicatoren worden samengesteld aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve methodieken. Individuele programmadelen dragen in uiteenlopende mate en via verschillende mechanismen aan deze indicatoren bij. Zo nodig kunnen er ook aanvullende indicatoren worden gebruikt om de verschillende delen te monitoren.

De microgegevens achter de indicatoren van de kerneffecttrajecten worden verzameld voor alle onderdelen van het programma en voor alle uitvoeringsmechanismen op een centraal beheerde en geharmoniseerde wijze en op het passende niveau van granulariteit met minimale rapportagelast voor de begunstigden.

Naast de gegevens over de indicatoren van de kerneffecttrajecten, worden er ook gegevens verzameld over de geoptimaliseerde verwezenlijking van het programma wat betreft het versterken van de EOR, het bevorderen van op excellentie gebaseerde deelname vanuit alle lidstaten aan het programma en het faciliteren van samenwerkingsverbanden in Europees O&I en wordt er in bijna-realtime verslaglegging over gedaan als onderdeel van de in artikel 50 bedoelde gegevens over uitvoering en beheer. Dit omvat het monitoren van samenwerkingsverbanden, van netwerkanalyses, van gegevens over voorstellen, toepassingen, deelnames, projecten, kandidaten en deelnemers (waaronder gegevens over het type organisatie, zoals maatschappelijke organisaties, kmo's en de particuliere sector), land (zoals een specifieke classificatie voor landengroepen zoals lidstaten, geassocieerde landen en derde landen), geslacht, rol in het project, wetenschappelijke discipline of sector, met inbegrip van de sociale en de geesteswetenschappen), en de monitoring van de mate van mainstreaming van de klimaatproblematiek en daarmee gepaard gaande uitgaven.

Indicatoren van de wetenschappelijke effecttrajecten

Het programma zal naar verwachting wetenschappelijk effect hebben door het scheppen van hoogwaardige nieuwe kennis, het versterken van menselijk potentieel op het gebied van O&I, en het bevorderen van de verbreiding van kennis en open wetenschap. De vorderingen bij het bereiken van dit effect worden gemonitord door middel van vervangende indicatoren die zijn vastgesteld langs de volgende drie kerneffecttrajecten.

Tabel 1

Een wetenschappelijk effect bereiken

Korte termijn

Middellange termijn

Lange termijn

Creëren van kwalitatief hoogwaardige nieuwe kennis

Publicaties —

Aantal uit het programma voortkomende wetenschappelijke publicaties met peer review

Citaties —

Naar onderzoeksgebied gewogen citatie-index van uit het programma voortkomende publicaties met peer review

Wetenschap van wereldklasse —

Aantal en aandeel van publicaties met peer review die voortkomen uit door het programma gefinancierde projecten die essentiële bijdragen aan wetenschappelijke gebieden vormen

Versterking van menselijk kapitaal in O&I

Vaardigheden —

Aantal onderzoekers betrokken bij bijscholingsactiviteiten (opleiding, mentoring/coaching, mobiliteit en toegang tot O&I-infrastructuur) in door het programma gefinancierde projecten

Loopbanen —

Aantal en aandeel van bijgeschoolde bij het programma betrokken onderzoekers met toegenomen individuele invloed in hun O&I-gebied

Arbeidsomstandigheden —

Aantal en aandeel van bijgeschoolde bij het programma betrokken onderzoekers met betere arbeidsomstandigheden, inclusief de salarissen van onderzoekers

Bevordering van verspreiding van kennis en Open wetenschap

Gedeelde kennis —

Aandeel uit het programma voortkomende outputs van onderzoek (open data/ publicatie/ software, enz.) gedeeld via open kennisinfrastructuren

Verspreiding van kennis —

Aandeel van uit het programma voortkomende actief gebruikte/aangehaalde onderzoeksoutputs waartoe open toegang bestaat

Nieuwe samenwerkingsverbanden —

Aandeel van begunstigden van het programma die nieuwe vakgebied-/sectoroverschrijdende samenwerkingsverbanden met gebruikers van hun vrij toegankelijke uit het programma voortkomende onderzoeksoutputs zijn aangegaan

Indicatoren van de maatschappelijke effecttrajecten

Het programma zal naar verwachting maatschappelijke effecten hebben door via O&I de beleidsprioriteiten van de Unie en de mondiale uitdagingen, waaronder de SDG's, aan te pakken, volgens de beginselen van de Agenda 2030 en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en zal daarbij voordelen en effect creëren dankzij de O&I-missies en Europese partnerschappen en door de toepassing van innovatie in de samenleving te versterken, en daardoor uiteindelijk bij te dragen aan het welzijn van de burgers. De vorderingen bij het bereiken van dit effect worden gemonitord door middel van vervangende indicatoren die zijn vastgesteld langs de volgende drie kerneffecttrajecten.

Tabel 2

Een maatschappelijk effect bereiken

Korte termijn

Middellange termijn

Lange termijn

Beleidsprioriteiten van de Unie en mondiale uitdagingen aanpakken via O&I

Resultaten —

Aantal en aandeel van resultaten gericht op het aanpakken van vastgestelde Uniebeleidsprioriteiten en mondiale uitdagingen (waaronder SDG's) (multidimensionaal: voor elke vastgestelde prioriteit)

Met inbegrip van: aantal en aandeel van klimaatrelevante resultaten ter verwezenlijking van de toezeggingen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs

Oplossingen —

Aantal en aandeel van innovaties en wetenschappelijke resultaten gericht op het aanpakken van vastgestelde Uniebeleidsprioriteiten en mondiale uitdagingen (waaronder SDG's) (multidimensionaal: voor elke vastgestelde prioriteit)

Met inbegrip van: aantal en aandeel van klimaatrelevante innovaties en wetenschappelijke resultaten ter verwezenlijking van de toezeggingen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs

Voordelen —

Geaggregeerde geraamde effecten van gebruik/exploitatie van door het programma gefinancierde resultaten, voor aanpak van vastgestelde Uniebeleidsprioriteiten en mondiale uitdagingen (waaronder SDG's), inclusief bijdrage aan de beleids- en wetgevingscyclus (zoals normen en standaarden) (multidimensionaal: voor elke vastgestelde prioriteit)

Met inbegrip van: geaggregeerde geraamde effecten van gebruik/exploitatie van door het programma gefinancierde klimaatrelevante resultaten ter verwezenlijking van de toezeggingen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs, inclusief bijdrage aan de beleids- en wetgevingscyclus (zoals normen en standaarden)

Creëren van voordelen en effecten via O&I-missies

Resultaten van O&I-missies —

Resultaten in specifieke O&I-missies

(multidimensionaal: voor elke vastgestelde missie)

Resultaten van O&I-missies —

Resultaten in specifieke O&I-missies

(multidimensionaal: voor elke vastgestelde missie)

Bereikte doelstellingen van O&I-missies —

Bereikte doelstellingen in specifieke O&I-missies

(multidimensionaal: voor elke vastgestelde missie)

Versterken van de toepassing van O&I in de samenleving

Cocreatie —

Aantal en aandeel van door het programma gefinancierde projecten waarin Unieburgers en eindgebruikers bijdragen aan cocreatie van O&I-inhoud

Betrokkenheid —

Aantal en aandeel van deelnemende juridische entiteiten met mechanismen om burgers en eindgebruikers te betrekken na afloop van door het programma gefinancierde programma-projecten

Toepassing O&I in samenleving —

Toepassing en bekendwording van uit hoofde van het programma gegenereerde gezamenlijk voortgebrachte wetenschappelijke resultaten en innovatieve oplossingen

Indicatoren van de effecttrajecten op technisch en economisch gebied

Het programma zal naar verwachting effecten op technologisch en economisch gebied hebben, met name binnen de Unie, door beïnvloeding van de oprichting en groei van ondernemingen, met name kmo's, waaronder start-ups, het scheppen van directe en indirecte werkgelegenheid, met name binnen de Unie, en door het hefboomeffect op de investeringen voor O&I. De vorderingen bij het bereiken van dit effect worden gemonitord door middel van vervangende indicatoren die zijn vastgesteld langs de volgende drie kerneffecttrajecten.

Tabel 3

Een effect op technologisch/economisch gebied bereiken

Korte termijn

Middellange termijn

Lange termijn

Het genereren van groei door innovatie

Innovatieve resultaten —

Aantal uit het programma voortkomende innovatieve producten, processen of methodes (naar type innovatie) & aanvragen voor intellectuele-eigendomsrechten (IER)

Innovaties

Aantal uit door het programma gefinancierde projecten voortkomende innovaties (naar type innovatie) met inbegrip van toegekende IER's

Economische groei

Creatie, groei & marktaandeel van ondernemingen die in het programmainnovaties hebben ontwikkeld

Meer en betere banen scheppen

Ondersteunde werkgelegenheid —

Aantal gecreëerde voltijdequivalent (vte)-banen, en gehandhaafde banen in deelnemende juridische entiteiten voor het door het programma gefinancierde project (per type baan)

Duurzame werkgelegenheid

Toename van vte-banen in deelnemende juridische entiteiten die het door het programma gefinancierde project volgen (per type baan)

Totale werkgelegenheid

Aantal directe en indirecte banen gecreëerd of gehandhaafd dankzij verspreiding van resultaten uit het programma (per type baan)

Aantrekken van investeringen in O&I

Co-investering —

Bedrag publieke & particuliere investeringen gemobiliseerd met de oorspronkelijke investering uit het programma

Opschaling —

Bedrag publieke & particuliere investeringen gemobiliseerd om resultaten uit het programma te exploiteren of op te schalen (inclusief buitenlandse directe investeringen)

Bijdrage aan “3%-doelstelling” —

Vooruitgang van de Unie bij bereiken investeringsdoelstelling van 3 % bbp dankzij het programma


BIJLAGE VI

GEBIEDEN VOOR MOGELIJKE MISSIES EN GEBIEDEN VOOR MOGELIJKE GEÏNSTITUTIONALISEERDE EUROPESE PARTNERSCHAPPEN OP GROND VAN ARTIKEL 185 OF ARTIKEL 187 VWEU

Overeenkomstig de artikelen 8 en 12 van deze verordening zijn de gebieden voor mogelijke missies en mogelijke Europese partnerschappen op grond van artikel 185 of artikel 187 VWEU in deze bijlage opgenomen.

I.

Gebieden voor mogelijke missies:

Missiegebied 1: aanpassing aan klimaatverandering, waaronder maatschappelijke transformatie

Missiegebied 2: kanker

Missiegebied 3: gezonde oceanen, zeeën, kust- en binnenwateren

Missiegebied 4: klimaatneutrale en slimme steden

Missiegebied 5: bodemgezondheid en levensmiddelen

Iedere missie voldoet aan de in artikel 8, lid 4, van deze verordening neergelegde beginselen.

II.

Gebieden voor mogelijke geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen op grond van artikel 185 of artikel 187 VWEU

Partnerschapsgebied 1: snellere ontwikkeling en veiliger gebruik van gezondheidsinnovaties voor Europese patiënten en de mondiale gezondheid

Partnerschapsgebied 2: het bevorderen van belangrijke digitale en sleuteltechnologieën en de toepassing hiervan, waaronder nieuwe technologieën zoals kunstmatige intelligentie, fotonica en kwantumtechnologieën

Partnerschapsgebied 3: Europees leiderschap in metrologie, waaronder een geïntegreerd metrologiesysteem

Partnerschapsgebied 4: de prestaties op het gebied van concurrentievermogen, veiligheid en milieu van het luchtverkeer, de luchtvaart en het spoorwegvervoer in de Unie in een hoog tempo verbeteren

Partnerschapsgebied 5: duurzame, inclusieve en circulaire biogebaseerde oplossingen

Partnerschapsgebied 6: waterstoftechnologieën en duurzame technologieën voor energie-opslag met een kleinere ecologische voetafdruk en een minder energie-intensieve productie

Partnerschapsgebied 7: schone, geconnecteerde, coöperatieve, autonome en geautomatiseerde oplossingen voor toekomstige mobiliteitsbehoeften van personen en goederen

Partnerschapsgebied 8: innovatieve en O&O-intensieve kmo’s

De beoordeling van de noodzaak van een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap op de bovengenoemde partnerschapsgebieden kan resulteren in een wetgevingsvoorstelconform het initiatiefrecht van de Commissie. Een andere mogelijkheid is dat een partnerschapsgebied het voorwerp kan zijn van een Europees partnerschap, overeenkomstig artikel 10, lid 1, punt a) of b), van deze verordening, of kan worden geïmplementeerd door middel van oproepen tot het indienen van andere voorstellen in het kader van dit programma.

Aangezien de gebieden voor geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen ruime thematische gebieden dekken, kunnen zij op basis van de geraamde behoeften worden geïmplementeerd door meer dan één Europees partnerschap.


12.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 170/69


VERORDENING (EU) 2021/696 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 april 2021

tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 189, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ruimtevaarttechnologie, -gegevens en -diensten zijn onmisbaar geworden in het dagelijks leven van de Europeanen en zijn essentieel om tal van strategische belangen veilig te stellen. De ruimtevaartindustrie van de Unie is een van de competitiefste ter wereld. De opkomst van nieuwe spelers en de ontwikkeling van nieuwe technologieën brengen echter een omwenteling teweeg in de traditionele industriële modellen. Opdat de Unie internationaal een voortrekkersrol blijft spelen met een ruime vrijheid van handelen op het gebied van de ruimtevaart, is het daarom van cruciaal belang dat zij wetenschappelijke en technische vooruitgang bevordert en het concurrentie- en innovatievermogen van de ruimtevaartsectoren in de Unie ondersteunt, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), start-ups en innoverende ondernemingen.

(2)

De mogelijkheden die de ruimte biedt voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten moeten worden benut, zoals in het bijzonder wordt vermeld in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016; daarbij moet de civiele aard van het ruimtevaartprogramma van de Unie (“het programma”) worden gehandhaafd en moeten de eventuele bepalingen in de grondwet van lidstaten inzake neutraliteit of niet-gebondenheid worden geëerbiedigd. Van oudsher is de ontwikkeling van de ruimtevaartsector gekoppeld aan veiligheid. In veel gevallen dienen de apparatuur, onderdelen en instrumenten die worden gebruikt in de ruimtevaartsector, evenals ruimtevaartgegevens en -diensten voor tweeërlei gebruik. Niettemin wordt het veiligheids- en defensiebeleid van de Unie bepaald binnen het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, overeenkomstig titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

(3)

De Unie ontwikkelt sinds het eind van de jaren 1990 haar eigen initiatieven en programma’s op het vlak van de ruimtevaart, namelijk het Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie (European Geostationary Navigation Overlay Service — Egnos) en vervolgens Galileo en Copernicus, die tegemoetkomen aan de behoeften van de EU-burgers en de vereisten van het overheidsbeleid. De continuïteit van deze initiatieven en programma’s moet worden gewaarborgd en de diensten die zij bieden moeten worden verbeterd, zodat ze voldoen aan de nieuwe behoeften van gebruikers, voorlopers blijven in het licht van nieuwe technologische ontwikkelingen en de veranderingen in de digitale, informatie- en communicatietechnologie en kunnen worden ingeschakeld voor politieke prioriteiten zoals klimaatverandering, met inbegrip van het monitoren van de veranderingen in het poolgebied, vervoer, veiligheid en defensie.

(4)

Synergieën tussen de vervoerssector, de ruimtevaartsector en de digitale sectoren moeten worden benut om het bredere gebruik van nieuwe technologieën, zoals e-call, digitale tachograaf, verkeerstoezicht en -beheer, autonoom rijden en onbemande voertuigen en drones, te bevorderen en te voorzien in de behoefte aan beveiligde en naadloze connectiviteit, robuuste plaatsbepaling, intermodaliteit en interoperabiliteit. Zulk gebruik van synergieën zou het concurrentievermogen van de vervoersdiensten en -industrie te vergroten.

(5)

Om ervoor te zorgen dat alle lidstaten en alle burgers de maximale vruchten van het programma te plukken, is het ook van essentieel belang om de toepassing en acceptatie van de geleverde gegevens, informatie en diensten te bevorderen, alsook om de ontwikkeling te ondersteunen van downstreamtoepassingen die op deze gegevens, informatie en diensten zijn gebaseerd. Met het oog hierop kunnen de lidstaten, de Commissie en de bevoegde entiteiten in het bijzonder op gezette tijden informatiecampagnes over de voordelen van het programma organiseren.

(6)

Om de doelstellingen van vrijheid van handelen, onafhankelijkheid en veiligheid te verwezenlijken, is het cruciaal dat de Unie autonome toegang tot de ruimte heeft en er veilig gebruik van kan maken. Het is daarom van essentieel belang dat de Unie autonome, betrouwbare en kosteneffectieve toegang tot de ruimte ondersteunt, in het bijzonder wat betreft kritieke infrastructuur en technologie, openbare veiligheid en de veiligheid van de Unie en haar lidstaten. De Commissie moet dan ook de mogelijkheid hebben om lanceerdiensten te aggregeren op Europees niveau, zowel voor haar eigen behoeften als, op hun verzoek, voor die van andere entiteiten, waaronder de lidstaten, overeenkomstig artikel 189, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Om in een zich snel evoluerende markt te kunnen blijven concurreren, is het tevens van cruciaal belang dat de Unie toegang blijft hebben tot moderne, efficiënte en flexibele lanceerinfrastructuur en beschikt over geschikte lanceersystemen. Daarom moet het mogelijk zijn, zonder afbreuk te doen aan maatregelen die door de lidstaten of het Europees Ruimteagentschap (ESA) worden genomen, voor het programma om aanpassingen van de ruimtevaartinfrastructuur op de grond te ondersteunen, inclusief nieuwe ontwikkelingen, die nodig zijn voor de uitvoering van het programma en aanpassingen, inclusief technologische ontwikkelingen, van de ruimtelanceersystemen, die noodzakelijk zijn voor het lanceren van satellieten, waaronder alternatieve technologieën en innovatieve systemen, met het oog op de uitvoering van de onderdelen van het programma. Deze activiteiten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (2) (“het Financieel Reglement”) en er moet naar worden gestreefd het programma kostenefficiënter te maken. Aangezien er geen sprake is van een speciaal budget, moeten de acties ter ondersteuning van de toegang tot de ruimte de uitvoering van de onderdelen van het programma onverlet laten.

(7)

Om het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie te versterken en capaciteit te vergroten in het ontwerpen, bouwen en doen functioneren van haar eigen systemen, dient de Unie steun te verlenen aan de totstandbrenging, groei en ontwikkeling van de gehele ruimtevaartindustrie. De opkomst van een ondernemings- en innovatiegericht model dient op Europees, regionaal en nationaal niveau te worden ondersteund via initiatieven zoals ruimtevaarthubs die de ruimtevaart-, de digitale en andere sectoren evenals gebruikers, samenbrengen. Deze ruimtevaarthubs moeten ondernemerschap en vaardigheden bevorderen, en tegelijkertijd synergieën met de digitale innovatiehubs tot stand brengen. De Unie dient de oprichting en groei van ruimtevaartondernemingen met hoofdzetel in de Unie te ondersteunen om hun slaagkansen te vergroten, onder meer door hen te steunen bij het verkrijgen van toegang tot risicofinanciering, aangezien er een gebrek is aan passende toegang tot particulier kapitaal binnen de Unie voor start-ups die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart, en door de vraag te stimuleren, bekend als de “first contract”-benadering.

(8)

De waardeketen op ruimtevaartgebied is doorgaans opgedeeld tussen upstreamactiviteiten en downstreamactiviteiten. Upstreamactiviteiten omvatten die activiteiten die gericht zijn op het verwezenlijken van een operationeel ruimtevaartsysteem, waaronder de ontwikkelings-, vervaardigings- en lanceringsactiviteiten en het functioneren van een dergelijk systeem Downstreamactiviteiten omvatten die activiteiten die de verstrekking van ruimtevaartgerelateerde diensten en producten aan gebruikers betreffen. Digitale platforms vormen eveneens een belangrijk element in de ondersteuning van de ontwikkeling van de ruimtevaartsector. Zij bieden toegang tot gegevens en producten en tot instrumentaria en opslag- en computerfaciliteiten.

(9)

Op het gebied van ruimtevaart oefent de Unie haar bevoegdheden krachtens artikel 4, lid 3, VWEU uit. De Commissie moet de coherentie van de in het kader van het programma uitgevoerde activiteiten waarborgen.

(10)

Terwijl een aantal lidstaten een traditie van een actieve aan de ruimtevaart gelieerde industrie hebben, moet worden onderkend dat het noodzakelijk is om ruimtevaartindustrieën te ontwikkelen en uit te bouwen in lidstaten met opkomende mogelijkheden, alsook om de uitdagingen aan te gaan waarmee traditionele ruimtevaartindustrieën te maken krijgen als gevolg van New Space. Er moet steun worden verleend aan acties om in de hele Unie ruimtevaartindustrie tot ontwikkeling te brengen en om samenwerking tussen ruimtevaartbedrijven in alle lidstaten te faciliteren.

(11)

Bij de acties in het kader van het programma moet worden voortgebouwd op en gebruikgemaakt van nationale en Europese capaciteiten die voorhanden zijn op het moment dat de actie wordt uitgevoerd.

(12)

Omdat het programma een grote reikwijdte heeft en kan helpen bij de aanpak van mondiale uitdagingen, hebben ruimtevaartactiviteiten een sterke internationale dimensie. In nauwe samenwerking met en met de goedkeuring van de lidstaten kunnen de bevoegde instanties van het programma deelnemen aan onder dit programma vallende activiteiten in het kader van internationale samenwerking en in samenwerking met de bevoegde sectorale instanties van de Verenigde Naties (VN). Voor kwesties die verband houden met het programma, kan de Commissie, namens de Unie en binnen haar bevoegdheidsgebied, de activiteiten op het internationale toneel coördineren, met name om de belangen van de Unie en haar lidstaten te behartigen op internationale fora, onder meer op het vlak van frequenties wat betreft het programma, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de lidstaten op dat gebied. Het is van bijzonder belang voor de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, om mee te werken aan de organen van het internationale programma Cospas-Sarsat.

(13)

Internationale samenwerking is van cruciaal belang om de rol van de Unie als mondiale speler in de ruimtevaartsector te bevorderen en om de technologie en industrie van de Unie te promoten, eerlijke concurrentie op internationaal niveau te stimuleren, waarbij moet worden gewaarborgd dat de rechten en plichten van de partijen wederkerig zijn, en samenwerking op het vlak van opleiding te steunen. Internationale samenwerking is een cruciaal element van de ruimtevaartstrategie voor Europa, zoals de Commissie heeft aangegeven in haar mededeling van 26 oktober 2016. De Commissie moet het programma gebruiken om bij te dragen aan en te profiteren van internationale inspanningen via initiatieven, om de Europese technologie en industrie internationaal te promoten, bijvoorbeeld via bilaterale dialogen, workshops voor de sector en ondersteuning voor de internationalisering van kmo’s, en de toegang tot internationale markten te versoepelen en eerlijke concurrentie te bevorderen, waarbij wordt voortgebouwd op initiatieven van economische diplomatie. Europese diplomatieke initiatieven in verband met de ruimtevaart moeten in volledige overeenstemming zijn met en een aanvulling vormen op bestaande beleidsmaatregelen van de Unie, -prioriteiten en -instrumenten, terwijl het van groot belang is dat de Unie, samen met de lidstaten, een voortrekkersrol op het wereldtoneel blijft vervullen.

(14)

Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten moet de Commissie samen met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de “hoge vertegenwoordiger”) en in nauwe coördinatie met de lidstaten, bij de uitvoering van het programma verantwoord gedrag in de ruimte, met inbegrip van de vermindering van verspreiding van ruimteschroot, propageren. De Commissie moet tevens de mogelijkheid onderzoeken dat de Unie de rechten en verplichtingen die zijn bepaald in de relevante VN-verdragen en –akkoorden accepteert en, zo nodig, passende voorstellen doen.

(15)

De doelstellingen van het programma zijn vergelijkbaar met die van andere programma’s van de Unie, in het bijzonder Horizon Europa dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (3), het InvestEU-programma dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (4), het Europees Defensiefonds dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad (5) en de Fondsen in het kader van een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (de “verordening gemeenschappelijke bepalingen”). Daarom moet worden voorzien in cumulatieve financiering uit deze programma’s, op voorwaarde dat zij niet betrekking hebben op dezelfde kostenposten, in het bijzonder via regelingen voor aanvullende financiering uit EU-programma’s waar de beheersvoorschriften dit toelaten — hetzij achtereenvolgens, afwisselend of door een combinatie van middelen voor de gezamenlijke financiering van acties, met, waar mogelijk, innovatiepartnerschappen en blendingverrichtingen. Tijdens de uitvoering van het programma moet de Commissie daarom synergieën bevorderen met andere aanverwante programma’s en financieringsinstrumenten van de Unie, waardoor, waar mogelijk, gebruik kan worden gemaakt van de toegang tot risicokapitaal, innovatiepartnerschappen en cumulatieve of gecombineerde financiering. De Commissie moet eveneens zorgen voor synergieën en samenhang tussen de in het kader van deze programma’s, in het bijzonder Horizon Europa, ontwikkelde oplossingen en de oplossingen die worden ontwikkeld in het kader van het programma.

(16)

Overeenkomstig artikel 191, lid 3, van het Financieel Reglement mogen dezelfde kosten onder geen beding twee keer uit de Uniebegroting worden gefinancierd.

(17)

De beleidsdoelstellingen van het programma zullen ook worden meegenomen als gebieden die in aanmerking komen voor financierings- en investeringsoperaties door middel van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties van het InvestEU-programma, met name in het kader van de beleidsvensters voor duurzame infrastructuur en onderzoek, innovatie en digitalisering. De financiële steun moet worden gebruikt om tekortkomingen op de markt of suboptimale investeringssituaties op een evenredige manier aan te pakken, en acties mogen niet in de plaats komen van particuliere financiering of deze dupliceren of de concurrentie op de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke Europese meerwaarde hebben.

(18)

Samenhang en synergieën tussen Horizon Europa en het programma moeten een concurrerende en innoverende Europese ruimtevaartsector bevorderen, Europa meer autonomie geven wat betreft de toegang tot en gebruikmaking van de ruimte in een beveiligde en veilige omgeving, en de rol van Europa als mondiale speler versterken. Baanbrekende oplossingen in Horizon Europa zouden worden ondersteund door gegevens en diensten die via het programma aan de onderzoeks- en innovatiegemeenschap ter beschikking worden gesteld.

(19)

Om het sociaal-economisch rendement van het programma te optimaliseren, is het van cruciaal belang dat systemen zo geavanceerd mogelijk zijn, dat ze worden aangepast aan de veranderende behoeften van gebruikers, en dat er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen in de sector voor downstreamtoepassingen op het gebied van ruimtevaart. De Unie moet steun verlenen aan activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, of aan de vroege fasen van de ontwikkeling in verband met de in het kader van het programma tot stand gebrachte infrastructuren, evenals aan de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten in verband met toepassingen en diensten die zijn gebaseerd op in het kader van het programma tot stand gebrachte systemen, en zo economische activiteiten stimuleren, zowel upstream als downstream. Het passende instrument voor de financiering van onderzoeks- en innovatieactiviteiten op Unieniveau is Horizon Europa. Een zeer specifiek deel van de ontwikkelingsactiviteiten moet evenwel gefinancierd worden uit de op grond van deze verordening aan de Galileo- en Egnos-onderdelen toegekende begrotingsmiddelen, in het bijzonder indien deze activiteiten betrekking hebben op fundamentele elementen zoals Galileo-compatibele chipsets en ontvangers, die de ontwikkeling van toepassingen in diverse sectoren van de economie zullen faciliteren. Deze financiering mag de stationering of de exploitatie van de in het kader van het programma tot stand gebrachte infrastructuren echter niet in het gedrang brengen.

(20)

Om het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie in de toekomst te waarborgen, moet het programma de ontwikkeling van geavanceerde vaardigheden op ruimtevaartgerelateerde gebieden alsook onderwijs- en opleidingsactiviteiten ondersteunen, en daarbij aandacht besteden aan gelijke kansen, waaronder gendergelijkheid, zodat het volledige potentieel van de burgers van de Unie op dit gebied wordt gerealiseerd.

(21)

Specifieke infrastructuur voor het programma zou extra onderzoek en innovatie kunnen vereisen, wat zou kunnen worden ondersteund in het kader van Horizon Europa; hierbij moet worden gestreefd naar samenhang met de werkzaamheden op dit gebied van ESA. Synergieën met Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat de onderzoeks- en innovatiebehoeften van de ruimtevaartsector in kaart worden gebracht en als onderdeel van het strategische planningsproces op het gebied van onderzoek en innovatie worden opgevat. Ruimtevaartgegevens en -diensten die vrijelijk beschikbaar worden gesteld door het programma, zullen worden gebruikt voor het ontwikkelen van baanbrekende oplossingen via onderzoek en innovatie, onder meer in het kader van Horizon Europa, ter ondersteuning van de voornaamste beleidsprioriteiten van de Unie. Het proces van strategische planning in het kader van Horizon Europa zal aanwijzen welke onderzoeks- en innovatieactiviteiten gebruik moeten maken van infrastructuur in het bezit van de Unie, zoals Galileo, Egnos en Copernicus. Onderzoeksinfrastructuur, met name netwerken voor observatie ter plaatse, zal een essentieel deel vormen van de infrastructuur voor observatie ter plaatse die de Copernicusdiensten mogelijk maakt.

(22)

Het is belangrijk dat de Unie eigenaar is van alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld via overheidsopdrachten die zij in het kader van het programma financiert. Om ervoor te zorgen dat de fundamentele rechten met betrekking tot eigendom onverkort in acht worden genomen, moeten de nodige regelingen worden getroffen met bestaande eigenaars. Het feit dat de Unie het eigendom heeft, mag niets afdoen aan de mogelijkheid voor de Unie om — overeenkomstig deze verordening en waar dat passend wordt geacht op basis van een beoordeling per geval — deze activa beschikbaar te stellen voor derden of er afstand van te doen.

(23)

Ter bevordering van een zo ruim mogelijk gebruik van de diensten die door het programma worden geboden, zou het nuttig zijn erop te wijzen dat gegevens, informatie en diensten zonder garantie worden verstrekt, onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit wettelijk bindende bepalingen.

(24)

De Commissie moet bij het uitoefenen van sommige van haar taken met een niet-regelgevend karakter, naargelang de behoeften en voor zover nodig, een beroep kunnen doen op technische ondersteuning vanwege bepaalde externe partijen. Andere entiteiten die betrokken zijn bij het publieke bestuur van het programma, moeten ook van dezelfde technische bijstand gebruik kunnen maken bij het uitoefenen van de hun in het kader van deze verordening toevertrouwde taken.

(25)

In deze verordening worden voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (6).

(26)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen klimaatverandering, overeenkomstig de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (7), uit te voeren en de toezegging wat betreft de VN-duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen tot het mainstreamen van klimaatacties en het verwezenlijken van de algemene doelstelling ten minste 30 % van de uitgaven van de Uniebegroting aan klimaatdoelen te besteden. Acties op dit gebied moeten in kaart worden gebracht tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma, en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de toepasselijke evaluaties en toetsingsprocessen. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zullen samenwerken aan een doeltreffende, transparante en alomvattende methodiek die door de Commissie moet worden opgesteld, om de uitgaven in het kader van alle programma’s van het meerjarig financieel kader aan biodiversiteitsdoelstellingen te beoordelen, rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.

(27)

Inkomsten die gegenereerd worden door onderdelen van het programma, moeten toekomen aan de Unie ter gedeeltelijke compensatie van de investeringen die zij reeds heeft gedaan, en worden gebruikt ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. In overeenkomsten die met entiteiten uit de particuliere sector worden gesloten, kan om dezelfde reden worden voorzien in een mechanisme voor het delen van inkomsten.

(28)

Het Financieel Reglement is op het programma van toepassing. Het Financieel Reglement stelt de regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder de regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

(29)

Aangezien het programma in principe door de Unie wordt gefinancierd, moeten de in het kader van het programma afgesloten aanbestedingsovereenkomsten voor uit het programma gefinancierde activiteiten voldoen aan de regels van de Unie. In dit verband moet het ook de verantwoordelijkheid van de Unie zijn om te bepalen welke doelstellingen er met betrekking tot overheidsopdrachten moeten worden nagestreefd. Het Financieel Reglement bepaalt dat de Commissie, op basis van de resultaten van een voorafgaande beoordeling, moet kunnen vertrouwen op deze systemen en procedures van de personen of entiteiten die middelen van de Unie besteden. Specifieke aanpassingen aan deze systemen en procedures, alsmede de verlengingsregelingen voor lopende overeenkomsten, moeten in de desbetreffende overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap (financial framework partnership agreement — FFPA) of bijdrageovereenkomst worden omschreven.

(30)

Het programma is afhankelijk van complexe technologieën die continu in ontwikkeling zijn. De afhankelijkheid van zulke technologieën zorgt voor onzekerheid en risico’s voor overheidsopdrachten die in het kader van het programma worden afgesloten, voor zover bij deze overeenkomsten langetermijntoezeggingen horen in verband met apparatuur of diensten. Inzake overheidsopdrachten zijn daarom specifieke maatregelen nodig, naast de regels die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement. Het moet dus mogelijk zijn om een overeenkomst te gunnen in de vorm van een overeenkomst met voorwaardelijke betalingstranches, om onder bepaalde voorwaarden in het kader van de uitvoering van die overeenkomst een wijziging aan te brengen, of een minimumniveau van uitbesteding op te leggen, in het bijzonder om de deelname van kmo’s en start-ups mogelijk te maken. Ten slotte kunnen prijzen van overeenkomsten, gezien de technologische onzekerheden die de onderdelen van het programma kenmerken, niet altijd accuraat worden voorspeld, en moet het derhalve mogelijk zijn om overeenkomsten af te sluiten zonder een strikte vaste prijs vast te leggen en om clausules in te bouwen om de financiële belangen van de Unie te waarborgen.

(31)

Om de openbare vraag en innovatie in de publieke sector te bevorderen, moet het programma het gebruik zijn gegevens, informatie en diensten promoten om de ontwikkeling van op maat gemaakte oplossingen door de industrie en kmo’s op regionaal en lokaal niveau te ondersteunen door middel van innovatiepartnerschappen op het gebied van ruimtevaart, als vermeld in bijlage I, punt 7, bij het Financieel Reglement, zodat alle fases vanaf de ontwikkeling tot de invoering en aanbesteding van op maat gemaakte interoperabele ruimtevaartoplossingen voor overheidsdiensten kunnen worden bestreken.

(32)

Om de doelstellingen van het programma te behalen, is het belangrijk om, waar passend, een beroep te kunnen doen op capaciteiten die worden aangeboden door publieke en particuliere entiteiten in de Unie die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart en tevens op internationaal niveau te kunnen samenwerken met derde landen of internationale organisaties. Daarom moet er in de mogelijkheid worden voorzien om alle relevante instrumenten en beheermethoden uit het VWEU en het Financieel Reglement, alsook gezamenlijke aanbestedingsprocedures aan te wenden.

(33)

Meer in het bijzonder met betrekking tot subsidies heeft de ervaring geleerd dat de gebruikers- en marktacceptatie, alsook de algemene bewustmaking, beter gedecentraliseerd verlopen dan top-down door de Commissie. Vouchers, een vorm van financiële steun van een begunstigde van subsidies aan derden, behoren tot de acties met de hoogste slaagkans bij nieuwe spelers op de markt en kmo’s. Het maximumbedrag aan financiële steun dat is opgelegd door het Financieel Reglement, staat de inzet ervan evenwel in de weg. Dat maximumbedrag moet daarom voor het programma worden opgetrokken om gelijke tred te houden met het groeiende potentieel aan markttoepassingen in de ruimtevaartsector.

(34)

De vormen van financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening moeten worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te behalen, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit geldt ook voor de keuze voor vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, en voor financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(35)

Krachtens Besluit 2013/755/EU van de Raad (8) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betreffende land of gebied overzee banden heeft.

(36)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(37)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (10), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (11) en (EU) 2017/1939 (12) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (13). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(38)

Leden van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, alsmede de landen van het Europees nabuurschapsbeleid, kunnen overeenkomstig hun respectieve overeenkomsten aan het programma deelnemen, uitgezonderd Galileo, Egnos, GOVSATCOM en het SST-subonderdeel. Ook andere derde landen kunnen op basis van een overeenkomstig artikel 218 VWEU te sluiten overeenkomst aan het programma deelnemen, uitgezonderd Galileo, Egnos, GOVSATCOM en het SST-subonderdeel. Galileo en Egnos dienen open te staan voor deelname door leden van EVA die lid zijn van de EER, in overeenstemming met de in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (14) vastgelegde voorwaarden. Andere derde landen kunnen aan Galileo en Egnos deelnemen, op basis van een overeenkomstig artikel 218 VWEU te sluiten overeenkomst. GOVSATCOM dient voor derde landen uitsluitend op basis van een overeenkomstig artikel 218 VWEU te sluiten overeenkomst open te staan.

(39)

In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen die derde landen verplicht om de bevoegde ordonnateur, OLAF, en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(40)

Internationale organisaties die hun hoofdkantoor niet in de Unie hebben, en welke toegang tot de niet openbare SST-diensten willen krijgen, moeten worden verplicht om een overeenkomst te sluiten overeenkomstig artikel 218 VWEU. Internationale organisaties die hun hoofdkantoor in de Unie hebben en openbare eigenaren en exploitanten van ruimtevaartuigen zijn, moeten als SST-kerngebruikers worden aangemerkt.

(41)

Onder openbaar beschikbare informatie voor SST-diensten dient te worden verstaan alle informatie die een gebruiker redelijkerwijze als rechtmatig toegankelijk kan beschouwen. SST-diensten voor het voorkomen van botsingen, voor terugkeer en voor versplintering, putten uit externe openbaar toegankelijke SST-informatie die op verzoek toegankelijk wordt gesteld. Bijgevolg moeten SST-diensten voor het voorkomen van botsingen, voor terugkeer en voor versplintering worden aangemerkt als zijnde openbaar beschikbare diensten en moet er hen betreffend geen overeenkomst op grond van artikel 218 VWEU worden gesloten. Toegang daartoe moet worden verleend op verzoek van de potentiële gebruikers.

(42)

Voor een goed publiek bestuur van het programma is het nodig dat de verantwoordelijkheden en taken duidelijk tussen de verschillende betrokken entiteiten worden verdeeld om onnodige overlapping te voorkomen en kostenoverschrijdingen en vertragingen te verminderen. Alle bestuursactoren moeten, binnen hun bevoegdheidsgebied en conform hun taken, de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma ondersteunen.

(43)

De lidstaten zijn reeds lange tijd actief op het gebied van de ruimtevaart. Zij beschikken over systemen, infrastructuur, nationale agentschappen en organen die verband houden met de ruimtevaart. Zij kunnen bijgevolg een grote bijdrage aan het programma leveren, met name aan de uitvoering ervan. Zij kunnen samenwerken met de Unie voor het promoten van de diensten en toepassingen van het programma. De Commissie zou de middelen waarover de lidstaten beschikken kunnen mobiliseren, gebruik kunnen maken van hun assistentie en, onder wederzijds overeengekomen voorwaarden, taken van niet-regelgevende aard bij de uitvoering van het programma aan de lidstaten kunnen toewijzen. Daarnaast moeten de betrokken lidstaten alle nodige maatregelen nemen om de op hun grondgebied gevestigde grondstations te beschermen. Daarnaast moeten de lidstaten en de Commissie met elkaar en met de bevoegde internationale organen en regelgevende instanties samenwerken om ervoor te zorgen dat de frequenties die nodig zijn voor het programma beschikbaar zijn en adequaat worden beschermd, zodat op de aangeboden diensten gebaseerde toepassingen volledig kunnen worden ontwikkeld en toegepast, met naleving van Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad (15).

(44)

Het is de taak van de Commissie als promotor van het algemene belang van de Unie om het programma uit te voeren, er de algehele verantwoordelijkheid voor te dragen en het gebruik ervan te bevorderen. Om de middelen en competenties van de verschillende belanghebbenden te optimaliseren, moet de Commissie in gerechtvaardigde omstandigheden bepaalde taken kunnen toewijzen aan andere instanties. De Commissie draagt de algehele verantwoordelijkheid voor het programma, en zij moet dan ook de voornaamste technische en operationele vereisten bepalen die nodig zijn om in te spelen op de evolutie van systemen en diensten. Daarvoor moet zij de deskundigen van de lidstaten, gebruikers en andere belanghebbenden raadplegen. Aangezien op ruimtevaartgebied de uitoefening van bevoegdheden door de Unie overeenkomstig artikel 4, lid 3, VWEU de lidstaten niet belet hun eigen bevoegdheden uit te oefenen, moet de Commissie ten slotte zorgen voor de samenhang van de in het kader van het programma uitgevoerde activiteiten.

(45)

Het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma (“het Agentschap”), dat is opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad (16) opgerichte Europees GNSS-Agentschap, heeft als missie om bij te dragen aan het programma, met name wat betreft beveiligingshomologatie en de ontwikkeling van markt- en downstreamtoepassingen. Bepaalde taken die verband houden met deze gebieden moeten daarom worden toegewezen aan het Agentschap. In het bijzonder met betrekking tot beveiliging en gezien de ervaring van het Agentschap op dit gebied, moet het Agentschap worden belast met de beveiligingshomologatietaken voor alle acties van de Unie op het gebied van ruimtevaart. Voortbouwend op zijn gedegen staat van dienst wat betreft het bevorderen van de gebruikers- en marktacceptatie van Galileo en Egnos, moet het Agentschap worden belast met op gebruikersacceptatie gerichte activiteiten in verband met andere onderdelen van het programma dan Galileo en Egnos, alsook met de activiteiten inzake de ontwikkeling van downstreamapplicaties voor alle onderdelen van het programma. Dit zou het agentschap in staat stellen om te profiteren van schaalvoordelen en een kans te bieden om toepassingen te ontwikkelen op basis van diverse onderdelen van het programma (geïntegreerde toepassingen). Deze activiteiten mogen evenwel niet ten koste gaan van de op diensten en gebruikersacceptatie gerichte activiteiten die de Commissie aan de met Copernicus belaste entiteiten heeft toegewezen. Het belasten van het Agentschap met de ontwikkeling van downstreamtoepassingen mag andere belaste entiteiten niet beletten om downstreamtoepassingen te ontwikkelen. Voorts moet het Agentschap de taken uitvoeren die de Commissie aan het Agentschap overdraagt door middel van een of meerdere bijdrageovereenkomsten uit hoofde van een FFPA die betrekking heeft op andere specifieke taken die verband houden met het programma. Wanneer taken aan het Agentschap worden toegewezen, moet worden gezorgd voor voldoende personele, administratieve en financiële middelen.

(46)

In bepaalde naar behoren gemotiveerde omstandigheden moet het Agentschap de mogelijkheid hebben om specifieke taken aan lidstaten of een groep lidstaten toe te wijzen. Deze toewijzing moet beperkt blijven tot activiteiten waarvoor het Agentschap niet de capaciteit bezit om ze zelf uit te voeren en mag geen afbreuk doen aan de governance van het programma en de toewijzing van taken als omschreven in deze verordening.

(47)

Galileo en Egnos zijn complexe systemen die intensieve coördinatie vereisen. Aangezien zij onderdelen van het programma zijn, moet de coördinatie in handen zijn van een instelling of orgaan van de Unie. Het Agentschap is, doordat het kan voortbouwen op de expertise die het de afgelopen jaren heeft opgebouwd, het meest geschikte orgaan om alle operationele taken in verband met de exploitatie van deze systemen te coördineren, met uitzondering van de internationale samenwerking. Het Agentschap moet daarom worden belast met het beheer van de exploitatie van Egnos en Galileo. Dit betekent evenwel niet dat het Agentschap de taken in verband met de exploitatie van deze systemen alleen moet verrichten. Het kan steunen op de expertise van andere entiteiten, in het bijzonder die van ESA. Het moet hierbij onder meer gaan om activiteiten op het gebied van evolutie van systemen, ontwerp en ontwikkeling van delen van het grondsegment en satellieten die aan ESA moeten worden toevertrouwd. De toewijzing van taken aan andere entiteiten berust op de bevoegdheden van deze entiteiten en moet erop gericht zijn dubbel werk te voorkomen.

(48)

ESA is een internationale organisatie met uitgebreide expertise op het vlak van ruimtevaart die in 2004 een kaderovereenkomst afsloot met de Europese Gemeenschap (“de kaderovereenkomst van 2004”) (17). Het is dus een belangrijke partner bij de uitvoering van het programma waarmee gepaste betrekkingen tot stand moeten worden gebracht. In dat opzicht, en conform het Financieel Reglement, moet de Commissie met ESA en het Agentschap een FFPA sluiten die van toepassing is op alle financiële betrekkingen tussen de Commissie, het Agentschap en ESA, hun samenhang waarborgt en in overeenstemming is met de kaderovereenkomst van 2004, en met name met de artikelen 2 en 5 daarvan. Aangezien ESA geen Unie-orgaan is en niet is onderworpen aan het Unierecht, is het echter van essentieel belang dat een dergelijke overeenkomst bepaalt dat ESA passende maatregelen neemt ter bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten, en de besluiten van de Commissie naleeft wat betreft de uitvoering van de begroting en de taken die eraan zijn toevertrouwd. In de overeenkomst moeten ook alle bepalingen worden opgenomen die nodig zijn om de financiële belangen van de Unie veilig te stellen

(49)

Dat het Satellietcentrum van de Europese Unie (Satcen) functioneert als een Europees autonoom vermogen dat toegang biedt tot informatie en diensten op basis van de exploitatie van relevante ruimteactiva en aanverwante gegevens, werd reeds bevestigd bij de uitvoering van Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (18).

(50)

Om de vertegenwoordiging van gebruikers structureel in de GOVSATCOM-governance te verankeren en de gebruikersbehoeften en -eisen over nationale grenzen en burgerlijk-militaire tussenschotten te aggregeren, moeten de relevante entiteiten van de Unie die nauwe betrekkingen hebben met de gebruikers, zoals het Europees Defensieagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, het Europees Bureau voor visserijcontrole, het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, het militair plannings- en uitvoeringsvermogen, het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen en het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties, een coördinerende rol kunnen hebben voor bepaalde groepen gebruikers. Op geaggregeerd niveau moet het Agentschap gebruikersgerelateerde aspecten voor de civiele gebruikersgemeenschappen coördineren, en kan het operationele gebruik, de vraag, de naleving van vereisten en veranderende behoeften en vereisten monitoren.

(51)

Gezien het belang van met de ruimtevaart verband houdende activiteiten voor de economie van de Unie en de levens van burgers van de Unie, en het tweeërlei gebruik van de systemen en van de toepassingen die op deze systemen zijn gebaseerd, moet het bereiken en handhaven van een hoog beveiligingsniveau een topprioriteit zijn voor het programma, met name om de belangen van de Unie en van haar lidstaten veilig te stellen, onder meer in verband met gerubriceerde en andere gevoelige niet-gerubriceerde informatie.

(52)

Zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid moeten de Commissie en de hoge vertegenwoordiger elk binnen hun bevoegdheidsgebied de beveiliging van het programma waarborgen overeenkomstig deze verordening en, waar relevant, Besluit (GBVB) 2021/698 van de Raad (19).

(53)

Gezien de specifieke expertise waarover de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) beschikt en zijn regelmatige contacten met instanties van derde landen en met internationale organisaties, kan de EDEO de Commissie assisteren bij het verrichten van sommige van haar taken in verband met de beveiliging van het programma op het vlak van de externe betrekkingen, overeenkomstig Besluit 2010/427/EU van de Raad (20).

(54)

Onverminderd de exclusieve verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de nationale veiligheid, als bepaald in artikel 4, lid 2, VEU, en het recht van de lidstaten om hun wezenlijke veiligheidsbelangen te verdedigen overeenkomstig artikel 346 VWEU, moet een specifieke beveiligingsgovernance tot stand worden gebracht om te waarborgen dat het programma vlot kan worden uitgevoerd. Deze governance moet worden gebaseerd op drie belangrijke beginselen. In de eerste plaats is het absoluut noodzakelijk dat de uitgebreide, unieke ervaring van de lidstaten op het gebied van beveiligingsaangelegenheden zoveel mogelijk in aanmerking wordt genomen. Ten tweede moeten, ter voorkoming van belangenconflicten en eventuele tekortkomingen in de toepassing van beveiligingsregels, de operationele functies worden gescheiden van de beveiligingshomologatiefuncties. Ten derde is de entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer van alle of een deel van de onderdelen van het programma ook het best in staat om de beveiliging van de haar toegewezen taken te beheren. De beveiliging van het programma zou voortbouwen op de ervaring die de afgelopen jaren is opgedaan bij de implementatie van Galileo, Egnos en Copernicus. Een goede beveiligingsgovernance vereist ook dat de rollen op passende wijze worden verdeeld onder de verschillende spelers. Als verantwoordelijke voor het programma moet de Commissie, onverminderd de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid, bepalen welke algemene beveiligingsvoorschriften van toepassing zijn op elk van de onderdelen van het programma.

(55)

De cyberbeveiliging van Europese ruimtevaartinfrastructuur, zowel op de grond als in de ruimte, is essentieel om de continuïteit van de exploitatie van de systemen alsook van de diensten te waarborgen. Er moet bij de vaststelling van de veiligheidsvereisten derhalve terdege rekening worden gehouden met de noodzaak om de systemen en hun diensten tegen cyberaanvallen te beschermen, onder meer door gebruik te maken van nieuwe technologieën.

(56)

Indien dit op grond van de risico- en dreigingsanalyse wenselijk wordt geacht, moet de Commissie een structuur voor beveiligingsmonitoring vaststellen. Deze structuur voor beveiligingsmonitoring moet een entiteit zijn die voldoet aan de binnen het toepassingsgebied van Besluit (GBVB) 2021/698 ontwikkelde instructies. Voor Galileo moet dit orgaan het Galileo-centrum voor beveiligingsmonitoring zijn. Met betrekking tot de uitvoering van Besluit (GBVB) 2021/698 moet de rol van de raad voor beveiligingshomologatie beperkt worden tot het verstrekken van input aan de Raad of de hoge vertegenwoordiger in verband met de beveiligingshomologatie van het systeem.

(57)

Gezien het unieke karakter en de complexiteit van het programma en het verband met beveiliging moeten voor de beveiligingshomologatie erkende en beproefde beginselen worden gevolgd. Het is dus absoluut noodzakelijk dat de beveiligingshomologatieactiviteiten worden uitgevoerd op basis van collectieve verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de Unie en haar lidstaten, door naar een consensus toe te werken en alle belanghebbenden te betrekken bij de beveiligingskwestie, en dat er een procedure voor permanente risicomonitoring wordt ingevoerd. Het is eveneens onontbeerlijk dat technische beveiligingshomologatieactiviteiten worden toevertrouwd aan vakmensen die voldoende bekwaamheid bezitten op het vlak van de homologatie van complexe systemen en over een veiligheidsmachtiging van een passend niveau beschikken.

(58)

Gerubriceerde informatie van de EU (EUCI) moet worden behandeld overeenkomstig de veiligheidsvoorschriften als vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (21) en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (22). Overeenkomstig besluit 2013/488/EU moeten de lidstaten de daarin vastgelegde beginselen en minimumnormen eerbiedigen, om ervoor te zorgen dat voor gerubriceerde EU-informatie een gelijkwaardig beschermingsniveau bestaat.

(59)

Om de beveiligde uitwisseling van informatie te garanderen, moeten passende overeenkomsten worden gesloten om te zorgen voor de bescherming van EUCI die in het kader van het programma aan derde landen en internationale organisaties wordt verstrekt.

(60)

Een belangrijke doelstelling van het programma is het waarborgen van de veiligheid en het versterken van de strategische autonomie ervan voor cruciale technologieën en waardeketens — met behoud van een open economie en dus ook vrije en eerlijke handel — en ook het profiteren van de mogelijkheden die de ruimtevaart biedt voor de beveiliging van de Unie en haar lidstaten. In specifieke gevallen vereist deze doelstelling dat de nodige subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden worden vastgesteld om de bescherming van de integriteit, beveiliging en veerkracht van de operationele systemen van de Unie te waarborgen. Dat mag niet ten koste gaan van de noodzaak van concurrentievermogen en kosteneffectiviteit. Bij de evaluatie van juridische entiteiten waarover een derde land of een entiteit uit een derde land zeggenschap heeft, moet de Commissie rekening houden met de beginselen en criteria bepaald in Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad (23).

(61)

In het kader van het programma moet sommige informatie, hoewel niet gerubriceerd, worden behandeld in overeenstemming met reeds geldende rechtshandelingen van de Unie of met nationale wetten, regels en verordeningen, onder meer door middel van verspreidingsbeperkingen.

(62)

In steeds meer belangrijke economische sectoren, en met name in de sectoren vervoer, telecommunicatie, landbouw en energie, neemt het gebruik van satellietnavigatie- en aardobservatiesystemen gestaag toe. Het programma moet de synergieën tussen deze sectoren benutten, daarbij rekening houdend met de voordelen die ruimtevaarttechnologieën bieden voor deze sectoren, de ontwikkeling van compatibele apparatuur ondersteunen en de ontwikkeling van relevante normen en certificeringen bevorderen. Synergieën tussen ruimtevaartactiviteiten en activiteiten in verband met de veiligheid en defensie van de Europese Unie en haar lidstaten nemen eveneens toe. Volledige controle over satellietnavigatie moet daarom de technologische onafhankelijkheid van de Unie garanderen, ook op de langere termijn voor de onderdelen van de infrastructuur, en de strategische autonomie van de Unie waarborgen.

(63)

Het doel van Galileo is het tot stand brengen en doen functioneren van de eerste specifiek voor civiele doeleinden ontworpen mondiale infrastructuur voor navigatie en plaatsbepaling per satelliet, die door diverse publieke en private actoren in Europa en in de hele wereld kan worden gebruikt. Galileo functioneert onafhankelijk van andere bestaande of potentiële systemen en draagt zo onder meer bij tot de strategische autonomie van de Unie. De tweede generatie van Galileo moet vóór 2030 geleidelijk worden ingevoerd, aanvankelijk met beperkte operationele capaciteit.

(64)

Het doel van Egnos is het verbeteren van de kwaliteit van open signalen van bestaande mondiale systemen voor satellietnavigatie, met name die welke worden uitgezonden door Galileo. De door Egnos aangeboden diensten moeten prioritair uiterlijk eind 2026 het binnen Europa gelegen grondgebied van de lidstaten dekken, waaronder in dit geval Cyprus, de Azoren, de Canarische eilanden en Madeira worden begrepen. Op het gebied van de luchtvaart moeten al deze gebieden van Egnos profiteren voor luchtvaartnavigatiediensten voor alle door Egnos ondersteunde prestatieniveaus. Afhankelijk van de technische haalbaarheid en, voor de beveiliging van mensenlevens, op basis van internationale overeenkomsten, kan de geografische dekking van de door Egnos geleverde diensten naar andere regio’s in de wereld worden uitgebreid. Onverminderd Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (24) en de noodzakelijke kwaliteitsmonitoring van de dienstverlening van Galileo voor doeleinden in de luchtvaart moet worden opgemerkt dat — hoewel de door Galileo uitgezonden signalen doeltreffend kunnen worden gebruikt ter facilitering van de plaatsbepaling van vliegtuigen in alle fasen van de vlucht, door middel van de noodzakelijke augmentatiesystemen, inclusief regionaal, lokaal en luchtvaartelektronica aan boord, uitsluitend regionale of lokale augmentatiesystemen zoals Egnos in Europa diensten op het vlak van luchtverkeersbeheer (ATM) en luchtvaartnavigatie (ANS) mogen verlenen. De dienst beveiliging van mensenlevens van Egnos moet worden verstrekt in overeenstemming met de toepasselijke normen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (“de ICAO-normen”).

(65)

Het is van essentieel belang dat de duurzaamheid van Galileo en Egnos- wordt gewaarborgd, evenals de continuïteit, beschikbaarheid, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en beveiliging van de diensten ervan. In een veranderende omgeving en een zich snel ontwikkelende markt moeten Galileo en Egnos zich ook verder ontwikkelen en moeten er nieuwe generaties van deze systemen, inclusief de daarmee gepaard gaande ruimtevaart- en grondsegmentontwikkelingen, worden voorbereid.

(66)

De term “commerciële dienst” die wordt gebruikt in Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad (25) is niet langer geschikt in het licht van de ontwikkeling van die dienst. In plaats daarvan zijn in Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/224 van de Commissie (26) twee afzonderlijke diensten vastgesteld, namelijk de hogeprecisiedienst en de authenticatiedienst.

(67)

Om te zorgen voor een optimale benutting van de aangeboden diensten moeten de door Galileo en Egnos geleverde diensten compatibel en interoperabel zijn met elkaar, ook op gebruikersniveau, en, voor zover mogelijk, met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen, indien dergelijke compatibiliteit en interoperabiliteit is vastgelegd in een internationale overeenkomst, onverminderd het doel van strategische autonomie van de Unie.

(68)

Gezien het belang van de grondinfrastructuur voor Galileo en Egnos en het effect ervan op hun veiligheid, is het de Commissie die de locatie van de infrastructuur moet bepalen. De stationering van de grondinfrastructuur van de systemen moet volgens een open en transparant proces blijven verlopen, waar passend met een rol voor het Agentschap op basis van zijn bevoegdheidsgebied.

(69)

Om de sociaal-economische voordelen van Galileo en Egnos te maximaliseren en tegelijkertijd bij te dragen tot de strategische autonomie van de Unie, in het bijzonder in gevoelige sectoren en op het vlak van veiligheid en beveiliging, moet het gebruik van de door Egnos en Galileo verleende diensten in andere beleidsdomeinen van de Unie worden bevorderd waar dit gerechtvaardigd is en voordelen kan opleveren. Ook maatregelen ter bevordering van het gebruik van deze diensten in alle lidstaten maken een belangrijk deel van dit proces uit.

(70)

De onderdelen van het programma moeten de toepassing van digitale technologieën in ruimtevaartsystemen, de gegevens- en dienstendistributie en de downstreamontwikkeling stimuleren. In dat verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan de initiatieven en acties die de Commissie heeft voorgesteld in haar mededelingen van 14 september 2016 getiteld “Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij” en van 14 september 2016 getiteld “5G voor Europa: een actieplan”.

(71)

Copernicus moet zorgen voor autonome toegang tot milieukennis en cruciale technologieën voor aardobservatie- en geo-informatiediensten, om zo de Unie te helpen tot onafhankelijke besluitvorming en acties te komen op het gebied van onder andere milieu, klimaatverandering, mariene, maritieme, landbouw- en plattelandsontwikkeling, behoud van cultureel erfgoed, civiele bescherming, monitoring van land en infrastructuur, beveiliging en de digitale economie.

(72)

Rekening houdend met recente tendensen op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkelingen en innovaties die gevolgen hebben voor het domein van de aardobservatie, alsook ontwikkelingen op het vlak van de analyse van big data en artificiële intelligentie en verwante strategieën en initiatieven op het niveau van de Unie zoals door de Commissie geschetst in haar Witboek over kunstmatige intelligentie van 19 februari 2020 getiteld “Een Europese benadering op basis van excellentie en vertrouwen” en haar mededeling van 19 februari 2020 getiteld “Een Europese datastrategie”, moet Copernicus voortbouwen op, continuïteit verzekeren met en steun bieden aan de activiteiten en resultaten in het kader van Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad (27) tot vaststelling van het programma van de Europese Unie voor aardobservatie en -monitoring (Copernicus) en Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad (28), waarbij het voorloperprogramma getiteld “Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid” en de regels voor de uitvoering van de initiële operaties ervan werden vastgesteld. Voor de ontwikkeling van nieuwe activa moet de Commissie nauw samenwerken met de lidstaten, ESA, de Europese Organisatie voor de Exploitatie van Meteorologische Satellieten (Eumetsat) en, waar passend, andere entiteiten die over ruimtevaartactiva en activa in de ruimte beschikken. Copernicus moet zo veel mogelijk gebruikmaken van de capaciteiten voor aardobservaties vanuit de ruimte van de lidstaten, ESA, Eumetsat, alsook van andere entiteiten, met inbegrip van commerciële initiatieven in de Unie, om zo ook bij te dragen tot de ontwikkeling van een levensvatbare commerciële ruimtevaartsector in Europa. Indien haalbaar en passend moet Copernicus ook gebruikmaken van de beschikbare in-situ- en aanvullende gegevens die in hoofdzaak door de lidstaten worden verstrekt overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (29). De Commissie moet samenwerken met de lidstaten en het Europees Milieuagentschap om voor Copernicus een efficiënte toegang tot en een efficiënt gebruik van de in-situgegevens te verzekeren.

(73)

Copernicus moet worden geïmplementeerd conform de doelstellingen van Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (30), met name transparantie, het scheppen van voorwaarden die bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van diensten, het bijdragen tot economische groei en werkgelegenheid in de Unie. Copernicusgegevens en Copernicusinformatie moeten vrijelijk en openbaar beschikbaar zijn.

(74)

Om het potentieel van Copernicus voor de gehele gemeenschap en economie in de Unie volledig te realiseren, en niet alleen voor de rechtstreekse begunstigden, moeten meer maatregelen worden genomen om de gebruikersacceptatie te bevorderen, en daarvoor moet meer worden gedaan om niet-specialisten in staat te stellen de gegevens te gebruiken, hetgeen de groei, de werkgelegenheid en de kennisoverdracht zal stimuleren.

(75)

Copernicus is een door de gebruikers gestuurd programma. Bij de ontwikkeling ervan moet derhalve worden uitgegaan van de veranderende eisen van de Copernicuskerngebruikers en ook rekening worden gehouden met de opkomst van zowel openbare als particuliere nieuwe gebruikersgemeenschappen. Copernicus moet stoelen op een analyse van opties om tegemoet te komen aan de veranderende gebruikersbehoeften, onder meer in verband met de implementatie, en de monitoring van beleidsmaatregelen van de Unie die vereisen dat gebruikers continu worden betrokken, met name bij het bepalen en valideren van vereisten.

(76)

Copernicus is reeds operationeel. Het is daarom belangrijk om de continuïteit van de reeds bestaande infrastructuur en diensten te waarborgen en tegelijkertijd aanpassingen door te voeren aan de veranderende gebruikersbehoeften, marktomgeving, in het bijzonder de opkomst van private actoren in de ruimte en sociaal-politieke ontwikkelingen die een snelle reactie vereisen. Daarvoor moet de functionele structuur van Copernicus veranderen om weer te geven dat wordt overgegaan van de eerste fase van de operationele diensten naar de verstrekking van geavanceerde en meer gerichte diensten aan nieuwe gebruikersgemeenschappen en de bevordering van downstreammarkten met meerwaarde. Daartoe moet bij de verdere implementatie een benadering worden toegepast die de datawaardeketen volgt, d.w.z. gegevensverwerving, gegevens- en informatieverwerking, -verdeling en -exploitatie, en op gebruikers- en marktacceptatie en capaciteitsopbouw gerichte activiteiten, terwijl het proces van strategische planning in het kader van Horizon Europa onderzoeks- en innovatieactiviteiten in kaart zal brengen die gebruik moeten maken van Copernicus.

(77)

Met betrekking tot gegevensverwerving moeten de activiteiten in het kader van Copernicus gericht zijn op het voltooien en handhaven van de bestaande ruimtevaartinfrastructuur, het voorbereiden van de vervanging van de satellieten aan het einde van hun levensduur, evenals het opstarten van nieuwe missies met name met betrekking tot nieuwe observatiesystemen ter ondersteuning van de succesvolle aanpak van mondiale klimaatverandering, zoals monitoring van antropogene CO2- en andere broeikasgasemissies. De wereldwijde monitoring via de activiteiten in het kader van Copernicus moet worden uitgebreid tot de poolgebieden, en die activiteiten moeten bijdragen tot controle op de naleving van milieuvoorschriften, verplichte milieumonitoring en -verslaglegging en innovatieve milieutoepassingen op het gebied van land- en bosbouw, het beheer van water en mariene hulpbronnen en cultureel erfgoed, zoals voor de monitoring van gewassen, waterbeheer en betere brandmonitoring. Copernicus moet daarbij zoveel mogelijk als hefboom worden aangewend en maximaal voordeel halen uit de investeringen die in het kader van de vorige financieringsperiode (2014-2020) zijn gedaan, waaronder de investeringen door de lidstaten, ESA en Eumetsat, en tegelijkertijd nieuwe operationele en zakelijke modellen onderzoeken ter verdere aanvulling van de capaciteiten van Copernicus. Copernicus kan ook voortbouwen op de succesvolle partnerschappen met lidstaten om de beveiligingsdimensie verder te ontwikkelen in het kader van passende governancemechanismen, teneinde tegemoet te komen aan de veranderende gebruikersbehoeften in de beveiligingssector.

(78)

In het kader van de taak op het vlak van gegevens- en informatieverwerking moet Copernicus de duurzaamheid op lange termijn en de verdere ontwikkeling van zijn diensten waarborgen door informatie te verstrekken om te voldoen aan de behoeften van de overheidssector en de behoeften die voortvloeien uit de internationale verplichtingen van de Unie, en om optimaal gebruik te maken van de kansen voor commerciële exploitatie. In het bijzonder moet Copernicus op Europees, nationaal, lokaal en mondiaal niveau, informatie leveren over de samenstelling van de atmosfeer en de luchtkwaliteit; informatie over de toestand en dynamiek van de oceanen; informatie die bijdraagt tot de monitoring van land en ijs om de uitvoering van Unie-, nationaal en lokaal beleid te ondersteunen; informatie ter ondersteuning van de adaptatie aan en de mitigatie van klimaatverandering; geospatiale informatie ter ondersteuning van crisisbeheersing, onder meer via preventiemaatregelen, controle op de naleving van milieuvoorschriften, evenals civiele bescherming, waaronder steun voor het externe optreden van de Unie. De Commissie dient passende contractuele regelingen vast te stellen ter bevordering van de continuïteit van de dienstverlening.

(79)

Bij de uitvoering van de Copernicusdiensten moet de Commissie een beroep doen op bevoegde entiteiten, relevante agentschappen van de Unie, groepen of consortia van nationale organen, of een bevoegd orgaan dat in aanmerking kan komen voor de sluiting van een bijdrageovereenkomst. Bij het selecteren van die entiteiten moet de Commissie ervoor zorgen dat de verrichtingen en dienstverlening niet worden onderbroken en dat de betrokken entiteiten bij, uit beveiligingsoogpunt, gevoelige gegevens, capaciteiten hebben op het gebied van vroegtijdige waarschuwing en crisismonitoring in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en in het bijzonder het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid .Overeenkomstig artikel 154, lid 2, van het Financieel Reglement zijn personen en entiteiten waaraan de uitvoering van middelen van de Unie wordt toevertrouwd, verplicht het non-discriminatiebeginsel ten aanzien van alle lidstaten na te leven. Naleving van dat beginsel moet worden gewaarborgd middels de toepasselijke bijdrageovereenkomsten in verband met de verstrekking van de Copernicusdiensten.

(80)

De uitvoering van de Copernicusdiensten moet de publieke acceptatie van diensten faciliteren, aangezien gebruikers zouden kunnen inspelen op de beschikbaarheid en de ontwikkeling van diensten, alsook de samenwerking met lidstaten en andere partijen versoepelen. Daartoe moeten de Commissie en de entiteiten waaraan zij de levering van diensten heeft toevertrouwd, nauw samenwerken met kerngebruikersgemeenschappen van Copernicus in Europa bij de verdere ontwikkeling van het aanbod van Copernicusdiensten en -informatie, om aan de veranderende behoeften van de publieke sector en van het beleid te voldoen en zodoende een zo breed mogelijke acceptatie van aardobservatiegegevens te verwezenlijken. De Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om de in-situcomponent van Copernicus tot ontwikkeling te brengen en om de integratie van in-situgegevens van Copernicus met gegevensreeksen uit de ruimtevaart te faciliteren met het oog op verbeterde Copernicusdiensten.

(81)

Het beleid van vrij verkrijgbare, volledige en open gegevens van Copernicus is een van de meest succesvolle elementen van de uitvoering van Copernicus en heeft geleid tot een grote vraag naar zijn gegevens en informatie, waardoor Copernicus een van de grootste aanbieders van aardobservatiegegevens ter wereld is. Om de ambitieuze doelstellingen van de ruimtevaartstrategie voor Europa te verwezenlijken is het duidelijk nodig de continuïteit van de vrije, volledige en open verstrekking van en toegang tot gegevens op de lange termijn te garanderen en daarbij te voorzien in de nodige beveiliging. Copernicusgegevens worden in de eerste plaats gegenereerd ten behoeve van de Europeanen, en door deze gegevens vrijelijk ter beschikking te stellen worden de mondiale samenwerkingsmogelijkheden voor bedrijven en wetenschappers uit de Unie gemaximaliseerd en wordt bijgedragen aan een doeltreffend Europees ruimte-ecosysteem. Indien de toegang tot Copernicusgegevens en Copernicusinformatie wordt beperkt, moet dit gebeuren in overeenstemming met het gegevensbeleid van Copernicus als vastgelegd in onderhavige verordening en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie (31).

(82)

De in het kader van Copernicus geproduceerde gegevens en informatie moeten volledig, open en kosteloos beschikbaar worden gesteld, met inachtneming van passende voorwaarden en beperkingen, zodat die gegevens en informatie zo veel mogelijk worden gebruikt en gedeeld, en de markten voor Europese aardobservatiegegevens, en meer bepaald de downstreamsector, worden versterkt om de groei en werkgelegenheid in de Unie te bevorderen. Dergelijke beschikbaarstelling mag geen afbreuk worden gedaan aan de vereiste hoge mate van samenhang, continuïteit, betrouwbaarheid en kwaliteit van de aangeleverde gegevens en informatie. Dit vereist grootschalige en gebruiksvriendelijke toegang tot, verwerking en gebruik van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie op verschillende actualiteitsniveaus, waarvoor de Commissie een geïntegreerde aanpak moet blijven volgen, zowel op het niveau van de Unie als op dat van de lidstaten, waardoor tevens de integratie met andere bronnen van gegevens en informatie mogelijk wordt. De Commissie moet daarom de noodzakelijke maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat Copernicusgegevens en Copernicusinformatie gemakkelijk en efficiënt toegankelijk en bruikbaar zijn, in het bijzonder door de diensten voor de toegang tot gegevens en informatie van Copernicus (DIAS) binnen de lidstaten te promoten en waar mogelijk de interoperabiliteit tussen de bestaande Europese infrastructuren voor aardobservatiegegevens te bevorderen om synergieën met deze middelen tot stand te brengen teneinde de marktacceptatie van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie te maximaliseren en te versterken.

(83)

De Commissie moet samenwerken met gegevensaanbieders om de vergunningsvoorwaarden voor gegevens van derden overeen te komen, zodat het gebruik daarvan binnen Copernicus wordt vergemakkelijkt, in overeenstemming met deze verordening en de toepasselijke rechten van derden. Aangezien bepaalde Copernicusgegevens en -informatie, met inbegrip van hogeresolutiebeelden, van invloed kunnen zijn op de veiligheid van de Unie of van lidstaten, moeten er in met redenen omklede gevallen maatregelen voor het omgaan met risico’s en dreigingen voor de veiligheid van de Unie of van lidstaten kunnen worden vastgesteld.

(84)

Om het gebruik van aardobservatiegegevens en -technologieën door nationale, regionale en lokale overheden, kmo’s, wetenschappers en onderzoekers te bevorderen en te faciliteren, moeten speciale netwerken voor Copernicusgegevensdistributie, waaronder nationale en regionale instanties zoals “Copernicus Relays” en “Copernicus Academies”, worden bevorderd door middel van op gebruikersacceptatie gerichte activiteiten. Daartoe moeten de Commissie en de lidstaten ernaar streven nauwere banden te smeden tussen Copernicus en beleidsmaatregelen op Unie- en nationaal niveau om de vraag naar commerciële toepassingen en diensten te stimuleren en om ondernemingen, in het bijzonder kmo’s en start-ups, in staat te stellen toepassingen te ontwikkelen op basis van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie met het oog op het ontwikkelen van een concurrerend ecosysteem voor aardobservatiegegevens in Europa.

(85)

Op het internationale niveau moet Copernicus voorzien in accurate en betrouwbare informatie voor de samenwerking met derde landen en internationale organisaties, en ter ondersteuning van het buitenlands beleid en het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking van de Unie. Copernicus moet worden beschouwd als een Europese bijdrage aan het wereldwijde systeem van systemen voor aardobservatie, het Comité voor aardobservatiesatellieten, de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van 1992 van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, de verwezenlijking van de VN-duurzameontwikkelingsdoelstellingen en het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering. De Commissie moet passende samenwerking met de relevante sectorale organen van de VN en de Wereld Meteorologische Organisatie tot stand brengen of handhaven.

(86)

Bij het implementeren van Copernicus moet de Commissie, waar passend, een beroep doen op Europese internationale organisaties waarmee zij reeds een partnerschap heeft, in het bijzonder ESA, voor het ontwikkelen, coördineren, uitvoeren en uitwerken van de ruimteonderdelen, toegang tot gegevens van derden, waar passend, en, indien dit niet door andere entiteiten wordt gedaan, het uitvoeren van specifieke missies. Voorts dient de Commissie een beroep te doen op Eumetsat voor het uitvoeren van specifieke missies of delen ervan en, waar passend, de toegang tot gegevens van bijdragende missies overeenkomstig het mandaat en de deskundigheid van Eumetsat.

(87)

Op het gebied van diensten moet de Commissie passende voordelen halen uit de specifieke capaciteiten van agentschappen van de Unie, zoals het Europees Milieuagentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, Frontex, Satcen, als ook het intergouvernementele Europees Centrum voor Weersvoorspellingen op Middellange Termijnen uit de Europese investeringen die al zijn gedaan in monitoringdiensten voor het mariene milieu via Mercator Ocean. Op het vlak van beveiliging wordt met de hoge vertegenwoordiger een alomvattende aanpak op het niveau van de Unie nagestreefd. Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Commissie was van meet af aan actief betrokken bij het GMES-initiatief en heeft steun verleend aan ontwikkelingen inzake Galileo en het SWE-subonderdeel. Uit hoofde van Verordening (EU) nr. 377/2014 beheert het JRC de Copernicusdienst voor het beheer van noodsituaties en de mondiale component van de Copernicusdienst voor landmonitoring, en draagt het bij aan de evaluatie van de kwaliteit en de geschiktheid voor het beoogde gebruik van gegevens en informatie, en aan de toekomstige ontwikkeling. De Commissie moet voor de uitvoering van het programma een beroep blijven doen op het wetenschappelijke en technische advies van het JRC.

(88)

Naar aanleiding van de verzoeken van het Europees Parlement en de Raad heeft de Unie een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (SST) vastgesteld bij Besluit nr. 541/2014/EU. Ruimteschroot vormt inmiddels een ernstige bedreiging voor de beveiliging, de veiligheid en de duurzaamheid van activiteiten in de ruimte. Het SST-subonderdeel is derhalve essentieel om de continuïteit van de onderdelen van het programma en hun bijdragen aan het beleid van de Unie veilig te stellen. Door de verspreiding van ruimteschroot te proberen voorkomen, draagt het SST-subonderdeel bij aan het waarborgen van duurzame en gegarandeerde toegang tot en het gebruik van de ruimte, een mondiaal gemeenschappelijk doel. In dit verband kan het ook de voorbereiding van Europese projecten voor het “schoonmaken” van de omgeving van de aarde ondersteunen.

(89)

Binnen het SST-subonderdeel moet verder worden gewerkt aan de ontwikkeling van de prestaties en autonomie van capaciteiten. Met het oog daarop moet het SST-subonderdeel leiden tot de vaststelling van een autonome Europese catalogus van ruimteobjecten, gebaseerd op gegevens uit het netwerk van SST-sensoren. Waar passend kan de Unie overwegen een deel van de gegevens beschikbaar te stellen voor commerciële, niet-commerciële en onderzoeksdoeleinden. Het SST-subonderdeel moet ook steun blijven verlenen voor het functioneren en verstrekken van SST-diensten. Aangezien SST-diensten door gebruikers gestuurd zijn, moeten ter verbetering van de doeltreffendheid van het systeem passende mechanismen worden ingevoerd om de behoeften van de gebruikers te verzamelen, onder meer op het gebied van beveiliging en doorgifte van nuttige informatie aan en door openbare instellingen, met inachtneming van het nationale veiligheids- en beveiligingsbeleid.

(90)

De verstrekking van SST-diensten moet gebaseerd zijn op samenwerking tussen de Unie en de lidstaten en op het gebruik van bestaande en toekomstige nationale deskundigheid en activa, waaronder die welke via ESA of door de Unie zijn ontwikkeld. Het moet mogelijk zijn financiële steun te bieden voor de ontwikkeling van nieuwe SST-sensoren. In het licht van het gevoelige karakter van het SST moeten de controle over nationale sensoren en het functioneren, onderhouden en vernieuwen ervan en de verwerking van gegevens die tot de verstrekking van SST-diensten leidt, tot de bevoegdheden van de lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel blijven behoren.

(91)

Lidstaten die beschikken over of toegang hebben tot adequate capaciteiten die beschikbaar zijn voor het SST-subonderdeel, moeten kunnen deelnemen aan de verstrekking van SST-diensten. De deelnemende lidstaten in het krachtens Besluit 541/2014/EU opgerichte consortium moeten worden geacht te beschikken over of toegang hebben tot adequate capaciteiten die beschikbaar zijn voor het SST-subonderdeel. Lidstaten die willen deelnemen aan de verstrekking van SST-diensten moeten één enkel gezamenlijk voorstel indienen en aantonen dat is voldaan aan de verdere elementen met betrekking tot de operationele inrichting. Er moeten passende regels worden vastgesteld voor de selectie en organisatie van deze lidstaten.

(92)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het vaststellen van de gedetailleerde procedures en elementen om de deelname van de lidstaten ter verstrekking van SST-diensten tot stand te brengen. Indien geen gezamenlijk voorstel van de lidstaten die wensen deel te nemen aan de verstrekking van de SST-diensten is ingediend of indien de Commissie van oordeel is dat een dergelijk voorstel niet aan de vastgestelde criteria voldoet, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om een tweede stap voor de deelname van lidstaten ter verstrekking van SST-diensten initiëren. De procedures en elementen voor die tweede stap moeten bepalen welke omloopbanen bestreken moeten worden, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak om zo veel mogelijk lidstaten te laten deelnemen aan de verstrekking van SST-diensten. Indien deze procedures en elementen de Commissie de mogelijkheid bieden om meerdere voorstellen te selecteren zodat alle omloopbanen worden bestreken, moet ook worden gezorgd voor passende mechanismen voor coördinatie tussen de groepen lidstaten, en voor een doeltreffende oplossing die alle SST-diensten dekt. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (32).

(93)

Zodra het SST-subonderdeel is ingericht, moet het de beginselen van complementariteit van activiteiten en continuïteit van door gebruikers gestuurde SST-diensten van hoge kwaliteit eerbiedigen en gebaseerd zijn op de grootste deskundigheid. Het SST-subonderdeel moet dan ook onnodig dubbel werk vermijden. Redundante capaciteiten moeten de continuïteit, de kwaliteit en de robuustheid van de SST-diensten waarborgen. De werkzaamheden van de deskundigenteams moeten helpen dergelijk onnodig dubbel werk te voorkomen.

(94)

Daarnaast moet het SST-subonderdeel bevorderlijk zijn voor de bestaande beperkingsmaatregelen, zoals de COPUOS-richtlijnen inzake het beperken van ruimteschroot en de richtsnoeren voor de houdbaarheid op lange termijn van activiteiten in de ruimte of andere initiatieven om de veiligheid, de beveiliging en de duurzaamheid van activiteiten in de ruimte te garanderen. Met het oog op het verminderen van de risico’s op botsingen moet het SST-subonderdeel ook synergieën nastreven met initiatieven voor actieve verwijdering en passivering van ruimteschroot. Het SST-subonderdeel moet bijdragen tot het vreedzame gebruik en de vreedzame verkenning van de ruimte. De toename van de activiteiten in de ruimte kan gevolgen hebben voor de internationale initiatieven op het gebied van ruimteverkeersbeheer. De Unie moet deze ontwikkelingen monitoren en kan ze in aanmerking nemen in het kader van de tussentijdse evaluatie van het huidige meerjarig financieel kader.

(95)

Bij de activiteiten in het kader van de SST-, SWE- en NEO-subonderdelen moet aandacht uitgaan naar samenwerking met internationale partners, in het bijzonder de Verenigde Staten, internationale organisaties en andere derden, met name om botsingen in de ruimte te vermijden, de verspreiding van ruimteschroot te voorkomen en de paraatheid ten aanzien van de gevolgen van extreme ruimteweersverschijnselen en aardscheerders te vergroten.

(96)

Het Beveiligingscomité van de Raad heeft aanbevolen een risicobeheerstructuur op te zetten om te waarborgen dat de aspecten van gegevensbeveiliging goed in acht worden genomen bij de uitvoering van Besluit 541/2014/EU. Daartoe moeten de lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel, rekening houdend met de reeds verrichte werkzaamheden, de geschikte risicobeheerstructuren en -procedures vaststellen.

(97)

Extreme en grootschalige ruimteweersverschijnselen kunnen de veiligheid van de burgers in het gedrang brengen en het functioneren van infrastructuur in de ruimte en op de grond verstoren. In het kader van het programma moet derhalve een SWE-subonderdeel worden gecreëerd met het oog op het beoordelen van risico’s in verband met ruimteweersverschijnselen en daaraan verbonden gebruikersbehoeften, het bewustmaken van risico’s in verband met ruimteweersverschijnselen, het waarborgen van het verstrekken van door gebruikers gestuurde SWE-diensten, en het verbeteren van het vermogen van lidstaten om SWE-diensten te verstrekken. De Commissie moet prioriteit toekennen aan de sectoren waaraan de operationele SWE-diensten moeten worden verleend, rekening houdend met de gebruikersbehoeften, de risico’s en de technologische paraatheid. Op de lange termijn kunnen de behoeften van andere sectoren worden aangepakt. De verstrekking van diensten op het niveau van de Unie in overeenstemming met de behoeften van de gebruikers zal gerichte, gecoördineerde en voortgezette onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten vereisen om de ontwikkeling van SWE-diensten te ondersteunen. De verstrekking van de SWE-diensten moet voortbouwen op de bestaande capaciteiten op nationaal niveau en op het niveau van de Unie, en moet brede deelname van lidstaten, Europese en internationale organisaties en betrokkenheid van de private sector mogelijk maken.

(98)

Het Witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa, de Verklaring van Rome van de staatshoofden en regeringsleiders van 27 EU-lidstaten van 25 maart 2017 en verscheidene resoluties van het Europees Parlement brengen in herinnering dat de Unie een belangrijke rol te spelen heeft in het waarborgen van een veilig, beveiligd en veerkrachtig Europa dat in staat is uitdagingen zoals regionale conflicten, terrorisme, cyberdreigingen en toenemende migratiedruk het hoofd te bieden. Beveiligde en gegarandeerde toegang tot satellietcommunicatie is een onmisbaar instrument voor beveiligingsactoren, en het bundelen en delen van dit belangrijke beveiligingsmiddel op het niveau van de Unie versterkt een Unie die haar burgers beschermt.

(99)

In de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 december 2013 werd met instemming kennis genomen van de voorbereidingen voor de volgende generatie van satellietcommunicatie voor de overheid (GOVSATCOM) door middel van nauwe samenwerking tussen de lidstaten, de Commissie en ESA. GOVSATCOM werd ook aangeduid als een van de elementen van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016. GOVSATCOM moet bijdragen aan het antwoord van de EU op hybride dreigingen en steun verlenen aan de maritieme veiligheidsstrategie van de EU en het EU-beleid inzake het noordpoolgebied.

(100)

GOVSATCOM is een gebruikersgericht programma met een sterke beveiligingsdimensie. De GOVSATCOM usecases moeten door de relevante actoren geanalyseerd kunnen worden voor drie hoofdgroepen: crisisbeheersing, waaronder mogelijk civiele en militaire missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen, humanitaire crises en maritieme noodsituaties; bewaking, waaronder mogelijk bewaking aan en voor de grenzen, aan de zeegrenzen en op zee, en monitoring van illegale handel, en belangrijke infrastructuur, waaronder mogelijk het diplomatieke netwerk, politiecommunicatie, digitale infrastructuur, zoals datacentra en servers, kritieke infrastructuur, zoals energie, vervoer en waterkeringen zoals stuwdammen, en ruimte-infrastructuur.

(101)

GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten moeten door actoren van de Unie en van de lidstaten worden gebruikt in voor de beveiliging en veiligheid kritieke missies en operaties. Er moet derhalve sprake zijn van een passend niveau van onafhankelijkheid ten aanzien van derden (derde landen en entiteiten uit derde landen) met betrekking tot alle GOVSATCOM-elementen, zoals ruimte- en grondtechnologieën op het niveau van onderdelen, subsystemen en systemen, vervaardigingsindustrieën, eigenaren en beheerders van ruimtesystemen, en de fysieke locatie van onderdelen van grondsystemen.

(102)

Satellietcommunicatie is een eindig hulpmiddel dat wordt beperkt door de capaciteit, de frequentie en de geografische dekking van de satellieten. Om kosteneffectief te zijn en te profiteren van schaalvoordelen, moet GOVSATCOM de vraag van GOVSATCOM-gebruikers optimaal afstemmen op het aanbod dat wordt verstrekt in het kader van contracten voor GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten. Aangezien zowel de vraag als het potentiële aanbod mettertijd veranderen, zijn voortdurende monitoring en flexibiliteit vereist om de GOVSATCOM-diensten aan te passen.

(103)

De operationele vereisten moeten worden gebaseerd op de usecase-analyse. Op basis van die operationele vereisten moet, in combinatie met beveiligingsvereisten, het dienstenpakket worden ontwikkeld. Op basis van het dienstenpakket moet de toepasselijke referentiewaarde voor de GOVSATCOM-diensten worden vastgesteld. Om de best mogelijke afstemming tussen de vraag en de verstrekte diensten te handhaven, moet het pakket voor GOVSATCOM-diensten regelmatig kunnen worden geactualiseerd.

(104)

In de eerste fase van GOVSATCOM, ongeveer tot 2025, zou de bestaande capaciteit worden gebruikt. In dat verband moet de Commissie GOVSATCOM-capaciteiten aankopen bij lidstaten met nationale systemen en ruimtecapaciteiten en bij commerciële satellietcommunicatie- of dienstaanbieders, daarbij rekening houdend met de essentiële beveiligingsbelangen van de Unie. In deze eerste fase worden GOVSATCOM-diensten volgens een getrapte aanpak aangeboden. Indien in de loop van de eerste fase uit een gedetailleerde analyse van de toekomstige vraag en het toekomstige aanbod blijkt dat deze aanpak niet volstaat om de veranderende vraag te dekken, moet het mogelijk zijn om een besluit te nemen om tot een tweede fase over te gaan en aanvullende, op maat gemaakte ruimtevaartinfrastructuur of -capaciteiten te ontwikkelen via een of meerdere publiek-private partnerschappen, bv. met satellietexploitanten in de Unie.

(105)

Het optimaliseren van de beschikbare satellietcommunicatiemiddelen en het garanderen van toegang in onvoorspelbare situaties zoals natuurrampen en van operationele efficiëntie en korte afhandelingstijden vereisen het noodzakelijke grondsegment, zoals GOVSATCOM-hubs en mogelijke andere grondelementen. Dit grondsegment moet worden ontworpen op basis van operationele vereisten en beveiligingsvoorschriften. Om de risico’s te beperken, kan een GOVSATCOM-hub bestaan uit verschillende fysieke locaties. Mogelijk zijn andere grondsegmentelementen nodig, zoals verankeringsstations.

(106)

Voor de gebruikers van satellietcommunicatie is de gebruikersapparatuur de belangrijkste operationele interface. De GOVSATCOM-aanpak moet het voor de meeste gebruikers mogelijk maken hun bestaande gebruikersapparatuur voor GOVSATCOM-diensten te blijven gebruiken.

(107)

Omwille van de operationele efficiëntie hebben de gebruikers aangegeven dat het belangrijk is om te streven naar interoperabiliteit van gebruikersapparatuur en naar gebruikersapparatuur die van verschillende satellietsystemen gebruik kan maken. Mogelijk zijn er op dit gebied onderzoek en ontwikkeling nodig.

(108)

Op het niveau van de uitvoering moeten de taken en verantwoordelijkheden worden verdeeld tussen gespecialiseerde instanties, zoals EDA, EDEO, EAS, het Agentschap en andere agentschappen van de Unie, en wel op zodanige wijze dat zij in overeenstemming zijn met hun voornaamste rol, met name voor met de gebruiker verband houdende aspecten.

(109)

De bevoegde GOVSATCOM-autoriteit speelt een belangrijke rol wat betreft het monitoren of de gebruikers en andere nationale instanties die een rol spelen bij GOVSATCOM, voldoen aan de regels inzake deling en prioritering en de beveiligingsprocedures die zijn vastgelegd in de beveiligingsvoorschriften. Een lidstaat die geen bevoegde GOVSATCOM-autoriteit heeft aangewezen, moet in elk geval een contactpunt aanwijzen voor het beheer van eventueel geconstateerde storingen die GOVSATCOM treffen.

(110)

De lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO moeten GOVSATCOM-deelnemer kunnen worden voor zover zij ervoor kiezen GOVSATCOM-gebruikers te machtigen of te voorzien in capaciteiten, locaties of faciliteiten. Gelet op het feit dat het aan de lidstaat is om te beslissen om GOVSATCOM-gebruikers te machtigen of in capaciteiten, locaties of faciliteiten te voorzien, kunnen lidstaten niet worden verplicht om GOVSATCOM-deelnemer te worden of om GOVSATCOM-infrastructuur te huisvesten. Het GOVSATCOM-onderdeel doet bijgevolg geen afbreuk aan het recht van lidstaten om niet aan GOVSATCOM deel te nemen, onder meer op grond van hun nationaal recht of grondwettelijke bepalingen in verband met beleid van niet-gebondenheid en niet-deelname aan militaire allianties.

(111)

Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het vaststellen van de operationele vereisten voor GOVSATCOM-diensten en voor het dienstenpakket van GOVSATCOM-diensten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(112)

Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van nadere regels inzake deling en prioritering voor het gebruik van gebundelde GOVSATCOM-satellietcommunicatiecapaciteiten. Bij het vaststellen van nadere regels inzake deling en prioritering moet de Commissie rekening houden met de operationele vereisten en de beveiligingsvoorschriften, alsook met een analyse van de risico’s en de verwachte vraag vanwege GOVSATCOM-deelnemers. Hoewel GOVSATCOM-diensten in beginsel kosteloos aan GOVSATCOM-gebruikers moeten worden verstrekt, kan, indien in die analyse wordt vastgesteld dat er sprake is van een gebrek aan capaciteit en om verstoring van de markt te voorkomen, een prijsbeleid worden ontwikkeld als onderdeel van die nadere regels inzake deling en prioritering. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(113)

Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de locatie van de grondsegmentinfrastructuur voor GOVSATCOM. Voor de selectie van zulke locaties moet de Commissie de mogelijkheid hebben om rekening te houden met de operationele vereisten en de beveiligingsvoorschriften, alsook met de bestaande infrastructuur. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(114)

Bij Verordening (EU) nr. 912/2010 is het Europees GNSS-Agentschap opgericht om bepaalde aspecten van de Galileo- en Egnos-satellietnavigatieprogramma’s te beheren. Deze verordening vertrouwt het Europees GNSS-Agentschap nieuwe taken toe, met name op het gebied van beveiligingshomologatie, niet alleen ten aanzien van Galileo en Egnos, maar ook met betrekking tot andere onderdelen van het programma. De naam, de taken en de organisatorische aspecten van het Europese GNSS-Agentschap moeten daarom dienovereenkomstig worden aangepast.

(115)

Zoals vastgesteld bij Besluit 2010/803/EU (33), is het agentschap gevestigd in Praag. Voor de uitvoering van de taken van het Agentschap mag het personeel van het Agentschap worden ondergebracht in één van de grondinfrastructuurcentra van Galileo of Egnos als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 van de Commissie (34) met het oog op het uitvoeren van programma-activiteiten als vermeld in de desbetreffende overeenkomst. Opdat het Agentschap zo efficiënt en doeltreffend mogelijk functioneert, kan daarnaast een beperkt aantal personeelsleden worden toegewezen aan lokale kantoren in een of meer lidstaten. Dergelijke plaatsing van personeelsleden buiten de zetel van het Agentschap of de Galileo- en Egnos-grondcentra mag niet leiden tot de overdracht van kernactiviteiten van het Agentschap naar die lokale kantoren.

(116)

Gezien het uitgebreide toepassingsgebied, dat niet langer beperkt mag zijn tot Galileo en Egnos, moet de naam van het Europees GNSS-Agentschap worden aangepast. De continuïteit van de activiteiten van het Europees GNSS-Agentschap, onder andere op het gebied van rechten en verplichtingen, personeel en de geldigheid van genomen besluiten, moet echter door het Agentschap worden gewaarborgd.

(117)

Gezien het mandaat van het Agentschap en de rol van de Commissie bij de uitvoering van het Programma, is het passend te bepalen dat sommige van de beslissingen van de raad van bestuur niet mogen worden aangenomen zonder instemming van de vertegenwoordigers van de Commissie.

(118)

Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie moeten de raad van bestuur, de raad voor beveiligingshomologatie en de uitvoerend directeur onafhankelijk zijn bij het uitvoeren van hun taken, en moeten zij handelen in het openbaar belang.

(119)

Het is mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat sommige onderdelen van het programma gebaseerd zullen zijn op het gebruik van gevoelige of met beveiliging verband houdende nationale infrastructuur. In zulke gevallen zou het om redenen van nationale veiligheid nodig zijn om te bepalen dat de vergaderingen van de raad van bestuur en de raad voor beveiligingshomologatie op een “need to know”-basis worden bijgewoond door de vertegenwoordigers van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie. In de raad van bestuur mogen alleen de vertegenwoordigers van lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken en een vertegenwoordiger van de Commissie aan stemmingen deelnemen. In het reglement van de raad van bestuur en van de raad voor beveiligingshomologatie moet staan in welke situaties deze procedure van toepassing dient te zijn.

(120)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (35) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, , waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma in de praktijk te evalueren.

(121)

Het gebruik van op Copernicus en Galileo gebaseerde diensten zal volgens de voorspellingen van grote invloed zijn op de Europese economie in het algemeen. Vandaag de dag echter lijken ad hoc-metingen en casestudies het beeld te bepalen. De Commissie (Eurostat) moet relevante statistische metingen en indicatoren vormgeven, die als basis zouden dienen om het effect van de ruimteactiviteiten van de Unie op een systematische en gezaghebbende manier te monitoren.

(122)

Het Europees Parlement en de Raad moeten onverwijld in kennis worden gesteld van de werkprogramma’s.

(123)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het overhevelen van middelen tussen de uitgavencategorieën in de begroting van het programma, het vaststellen van bijdragebesluiten inzake de bijdrageovereenkomsten, het bepalen van de technische en operationele vereisten die nodig zijn voor de uitvoering en de evolutie van de onderdelen van het programma en van de door hen geleverde diensten, het nemen van besluiten inzake de FFPA, het vaststellen van maatregelen die nodig zijn voor het vlotte functioneren van Galileo en Egnos en hun acceptatie door de markt, het vaststellen van de gedetailleerde bepalingen betreffende de toegang tot SST-diensten en relevante procedures, het vaststellen van het meerjarenplan en de kernprestatie-indicatoren voor de ontwikkeling van SST-diensten van de Unie, het vaststellen van nadere regels betreffende de werking van het organisatorisch kader van de deelname van de lidstaten aan het SST-subonderdeel, de selectie van SWE-diensten, en het vaststellen van werkprogramma’s. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011. De Commissie moet worden bijgestaan door het programmacomité dat moet samenkomen in een specifieke configuratie.

(124)

Aangezien de onderdelen van het programma door de gebruikers ervan gestuurd worden, vereisen zij, voor de uitvoering en ontwikkeling ervan, de voortdurende, daadwerkelijke participatie van de gebruikers, met name wat betreft het bepalen en valideren van de dienstbehoeften. Om de waarde voor de gebruikers te verhogen, moet actief naar hun inbreng worden gevraagd door middel van regelmatig overleg met de eindgebruikers in zowel de publieke als particuliere sector van de lidstaten en, waar passend, met internationale organisaties. Daartoe moet een werkgroep (“gebruikersforum”) worden ingesteld om het programmacomité te helpen bij het bepalen van gebruikersbehoeften en het controleren van de conformiteit van de diensten, als ook het vaststellen van tekortkomingen bij de verstrekte diensten. In het reglement van het programmacomité moet de organisatie van het gebruikersforum worden vastgelegd, zodat rekening wordt gehouden met de bijzonderheden van elk programmaonderdeel en elke dienst binnen de onderdelen. Waar mogelijk moeten de lidstaten bijdragen aan het gebruikersforum op basis van een systematische en gecoördineerde raadpleging van de gebruikers op nationaal niveau.

(125)

Aangezien goed publiek bestuur een uniform beheer van het programma, snellere besluitvorming en gelijke toegang tot informatie vereist, kunnen vertegenwoordigers van de met taken in verband met het programma belaste entiteiten als waarnemer deelnemen aan de werkzaamheden van het op grond van Verordening (EU) nr. 182/2011 ingestelde programmacomité. Om dezelfde redenen kunnen vertegenwoordigers van derde landen en internationale organisaties die met de Unie een internationale overeenkomst hebben gesloten die verband houdt met het programma of met onderdelen of subonderdelen ervan, deelnemen aan de werkzaamheden van het programmacomité op voorwaarde dat de beveiligingsvoorschriften dat niet beletten en overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst. Vertegenwoordigers van met taken in verband met het programma belaste entiteiten, derde landen of internationale organisaties mogen geen stemrecht hebben in het programmacomité. De voorwaarden voor deelname van waarnemers en ad hoc-deelnemers moeten worden vastgelegd in het reglement van het programmacomité.

(126)

Om ervoor te zorgen dat de vooruitgang van het programma doeltreffend aan de doelstellingen ervan wordt getoetst, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot het aanvullen van de bepalingen betreffende de Copernicusgegevens en Copernicusinformatie die aan Copernicus-gebruikers moeten worden geleverd ten aanzien van de specificaties en voorwaarden en procedures voor de toegang tot en gebruik van zulke gegeven en zulke informatie, tot het wijzigen van de bijlage bij deze verordening wat betreft de indicatoren waar dit nodig wordt geacht en tot het aanvullen van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor monitoring en evaluatie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(127)

Aangezien de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en gevolgen van de acties die de financiële en technische mogelijkheden van de afzonderlijke lidstaten te boven gaan, beter op Unieniveau kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(128)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de beveiligingsvoorschriften van het programma te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011. Lidstaten moeten maximale controle kunnen uitoefenen op de beveiligingsvoorschriften van het programma. Bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen op het gebied van de beveiliging van het programma moet de Commissie worden bijgestaan door het programmacomité dat in een speciale beveiligingsconfiguratie bijeenkomt. Gezien de gevoelige aard van beveiligingskwesties moet de voorzitter van het programmacomité ernaar streven oplossingen te vinden die in het comité de ruimst mogelijke steun genieten. De Commissie mag geen uitvoeringshandelingen vaststellen tot bepaling van de algemene beveiligingsvoorschriften van het programma indien het programmacomité geen advies heeft uitgebracht.

(129)

Het programma moet een looptijd krijgen van zeven jaar om het gelijk te laten lopen met het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027 dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 2020/2093 (36) (“het MFK 2021-2027”). Het Agentschap, dat zijn eigen taken uitoefent, mag niet aan deze tijdsbeperking onderworpen zijn.

(130)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021.

(131)

De Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU moeten daarom worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt het ruimtevaartprogramma van de Unie (“het programma”) vastgesteld voor de duur van het MFK 2021-2027. In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie, de regels voor de verstrekking van die financiering en de regels voor de uitvoering van het programma vastgelegd.

Bij deze verordening wordt het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma (“het Agentschap”) opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 opgerichte Europees GNSS-Agentschap en wordt het huishoudelijk reglement van het Agentschap vastgesteld.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

“ruimtevaartuig”: een in een baan om de aarde gebracht object dat is ontworpen om een bepaalde functie of taak te vervullen, zoals communicatie, navigatie of aardobservatie, met inbegrip van satellieten, de boventrappen van lanceerders, en terugkeervoertuigen; een ruimtevaartuig dat de taak waarvoor het bedoeld was niet langer kan vervullen, wordt als niet-functioneel beschouwd; een in afwachting van mogelijke reactivering in reserve of stand-by gehouden ruimtevaartuig wordt als functioneel beschouwd;

2.

“ruimteobject”: ieder in de ruimte aanwezig, door de mens gemaakt object;

3.

“aardscheerders”: natuurlijke objecten in het zonnestelsel die de aarde naderen;

4.

“ruimteschroot”: ieder ruimteobject, waaronder ruimtevaartuigen of brokstukken en delen daarvan die zich in een baan om de aarde bevinden of terugkeren in de aardse dampkring, dat niet functioneel is of niet langer een bepaald doel dient, inclusief delen van raketten of kunstmanen, of inactieve kunstmanen;

5.

“weersverschijnselen in de ruimte”: van nature optredende variaties in de ruimteomgeving bij de zon en rond de aarde, omvatten onder meer zonnevlammen, hoog-energetische zonnedeeltjes, variaties van zonnewind, plasmawolken, geomagnetische stormen en dynamiek, stralingsstormen en ionosferische verstoringen die gevolgen kunnen hebben voor de aarde of voor de infrastructuur in de ruimte;

6.

“omgevingsbewustzijn in de ruimte” of “SSA” (space situational awareness): een holistische benadering, met uitgebreide kennis en begrip, van de voornaamste gevaren in de ruimte, waaronder botsingen tussen ruimteobjecten, versplintering en terugkeer in de dampkring van ruimteobjecten, ruimteweersgebeurtenissen en aardscheerders;

7.

“systeem voor ruimtebewaking en volgsysteem” of “SST-systeem” (space surveillance and tracking system): een systeem van op de grond en in de ruimte gestationeerde sensoren die ruimteobjecten kunnen bewaken en volgen, in combinatie met verwerkingscapaciteiten met als doel gegevens, informatie en diensten te verstrekken met betrekking tot ruimteobjecten die zich in een baan om de aarde bewegen;

8.

“SST-sensor”: een apparaat of een combinatie van apparatuur, zoals op de grond of in de ruimte gestationeerde radars, lasers en telescopen, dat ruimtebewaking of tracking kan verrichten en dat fysieke parameters van ruimteobjecten, zoals grootte, positie en snelheid, kan meten;

9.

“SST-gegevens”: de fysieke parameters van ruimteobjecten, met inbegrip van ruimteschroot, die door SST-sensoren zijn geregistreerd of de baanparameters van ruimteobjecten die zijn afgeleid van de waarnemingen van SST-sensoren in het kader van het SST-subonderdeel;

10.

“SST-informatie”: verwerkte SST-gegevens die voor de ontvanger direct begrijpelijk zijn;

11.

“retourverbinding”: een functionele capaciteit van de opsporings- en reddingsdienst (search and rescue support — SAR-dienst) van Galileo. De SAR-dienst van Galileo zal bijdragen aan de mondiale dienst voor monitoring van luchtvaartuigen volgens het door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) gedefinieerde monitoringconcept;

12.

“Sentinels van Copernicus”: de specifieke Copernicussatellieten of -ruimtevaartuigen of de nuttige lading ervan voor aardobservatie vanuit de ruimte;

13.

“Copernicusgegevens”: door de Sentinels van Copernicus verstrekte gegevens, inclusief metagegevens;

14.

“Copernicusgegevens en -informatie van derden”: ruimtegegevens en -informatie die niet van de Sentinels van Copernicus afkomstig zijn maar waarvoor een vergunning is verstrekt of die ter beschikking zijn gesteld voor gebruik in het kader van Copernicus;

15.

“in-situgegevens van Copernicus”: observatiegegevens van grond-, zee- of luchtsensoren en referentie- en aanvullende gegevens waarvoor een vergunning wordt verstrekt of die ter beschikking worden gesteld voor gebruik in Copernicus;

16.

“Copernicusinformatie”: door de Copernicusdiensten na verwerking of modellering gegenereerde informatie, inclusief de metagegevens ervan;

17.

“aan Copernicus deelnemende landen”: derde landen die financieel bijdragen en deelnemen aan Copernicus onder de voorwaarden van een met de Unie gesloten internationale overeenkomst;

18.

“Copernicuskerngebruikers” de instellingen en organen van de Unie en Europese, nationale of regionale overheidsinstanties in de Unie of in aan Copernicus deelnemende landen die belast zijn met een openbaredienstverleningstaak in verband met de vaststelling, uitvoering, handhaving of monitoring van civiel openbaar beleid, zoals op het gebied van milieu, civiele bescherming, veiligheid, ook van infrastructuur, of beveiliging, die profiteren van Copernicusgegevens en -informatie en de aanvullende taak hebben de evolutie van Copernicus aan te drijven;

19.

“andere Copernicusgebruikers” onderwijs- en onderzoeksorganisaties, commerciële en particuliere organen, liefdadigheidsinstellingen, non-gouvernementele organisaties en internationale organisaties, die profiteren van Copernicusgegevens en -informatie;

20.

“Copernicusgebruikers” Copernicuskerngebruikers en andere Copernicusgebruikers;

21.

“Copernicusdiensten”: diensten met meerwaarde van algemeen en gemeenschappelijk belang voor de Unie en de lidstaten, die worden gefinancierd door het programma en die aardobservatiegegevens, Copernicus-in-situgegevens, en andere aanvullende gegevens omzetten in verwerkte, geaggregeerde en geïnterpreteerde informatie die is toegesneden op de behoeften van Copernicusgebruikers;

22.

“GOVSATCOM-gebruiker”: een overheidsinstantie, een met de uitoefening van openbaar gezag belast orgaan, een internationale organisatie of een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, die naar behoren is gemachtigd en die is belast met taken in verband met toezicht op en beheer van kritieke beveiligingstaken, -activiteiten en -infrastructuur;

23.

“GOVSATCOM-hub”: een operationeel centrum met als voornaamste taak op een veilige manier GOVSATCOM-gebruikers te koppelen aan de aanbieders van GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten om zo vraag en aanbod op ieder willekeurig moment te optimaliseren;

24.

“GOVSATCOM-usecase”: een operationeel scenario in een bepaalde omgeving waarin GOVSATCOM-diensten nodig zijn;

25.

“gerubriceerde EU-informatie” of “EUCI”: informatie of materiaal met een bepaalde EU-rubricering, waarvan ongeoorloofde openbaarmaking de belangen van de Unie of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate kan schaden;

26.

“gevoelige niet-gerubriceerde informatie”: niet-gerubriceerde informatie in de zin van artikel 9 van Besluit (EU, Euratom) 2015/443 (37) van de Commissie, dat uitsluitend aan de Europese Commissie en agentschappen of organen van de Unie die bij wet verplicht zijn de veiligheidsvoorschriften van de Commissie toe te passen de verplichting oplegt om gevoelige niet-gerubriceerde informatie te beschermen;

27.

“blendingverrichting”: een door de Uniebegroting ondersteunde actie, ook binnen blendingfaciliteiten, op grond van artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet terug te betalen vormen van steun of financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties uit de Uniebegroting worden gecombineerd met terug te betalen vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

28.

“juridische entiteit”: een natuurlijke persoon, of een rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het recht van de Unie, het nationale recht of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die in eigen naam kan handelen, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit die geen rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement;

29.

“fiduciaire entiteit”: een juridische entiteit die van de Commissie of een derde onafhankelijk is en die gegevens van de Commissie of die derde in ontvangst neemt voor de veilige opslag en behandeling van die gegevens.

Artikel 3

Onderdelen van het programma

1.   Het programma bestaat uit de volgende onderdelen:

a)

“Galileo”, een autonoom civiel wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS) dat onder civiele controle staat en bestaat uit een constellatie van satellieten, centra en een mondiaal netwerk van grondstations, dat plaatsbepalings-, navigatie- en tijdmetingsdiensten aanbiedt en de beveiligingsbehoeften en -voorschriften integreert;

b)

“European Geostationary Navigation Overlay Service” (Egnos), een civiel regionaal satellietnavigatiesysteem dat onder civiele controle staat en bestaat uit grondcentra en -stations en verschillende op geosynchrone satellieten geïnstalleerde transponders, en dat de door Galileo en andere GNSS’en uitgezonden open signalen versterkt en corrigeert, onder meer voor luchtverkeersbeheer, voor luchtvaartnavigatiediensten en voor andere vervoersystemen;

c)

“Copernicus”, een operationeel, autonoom, door gebruikers gestuurd civiel aardobservatiesysteem dat onder civiele controle staat en voortbouwt op de bestaande nationale en Europese capaciteiten, geo-informatiegegevens en -diensten aanbiedt, en dat bestaat uit satellieten, grondinfrastructuur, faciliteiten voor gegevens- en informatieverwerking en verspreidingsinfrastructuur, gebaseerd op een vrij, volledig en open gegevensbeleid en dat, in voorkomend geval, de beveiligingsbehoeften en -voorschriften integreert;

d)

“omgevingsbewustzijn in de ruimte” of “SSA” (Space Situational Awareness), dat de volgende subonderdelen omvat:

i)

“SST-subonderdeel”, een systeem voor ruimtebewaking en -tracking dat is gericht op het verbeteren, gebruiken en leveren van gegevens, informatie en diensten op het gebied van de bewaking en tracking van ruimteobjecten die zich in een baan om de aarde bewegen,

ii)

“SWE-subonderdeel”, observatieparameters in verband met weersverschijnselen in de ruimte (space weather events), en

iii)

“NEO-subonderdeel”, monitoring van het risico van aardscheerders (near earth objects) die de aarde naderen;

e)

“GOVSATCOM”, een satellietcommunicatiedienst onder civiele en overheidscontrole waarmee satellietcommunicatiecapaciteiten en -diensten kunnen worden geleverd aan uniale en nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor kritieke beveiligingstaken en -infrastructuren.

2.   Het programma omvat aanvullende maatregelen om voor efficiënte en autonome toegang tot de ruimte voor het programma te zorgen en tot een innoverende en concurrerende Europese ruimtevaartsector te komen, zowel upstream als downstream, om zo het ruimte-ecosysteem van de Unie en de positie van de Unie als mondiale speler te versterken.

Artikel 4

Doelstellingen

1.   De algemene doelstellingen van het programma zijn:

a)

het verstrekken of het bijdragen tot het verstrekken, van hoogwaardige, geactualiseerde en, in voorkomend geval, veilige met de ruimtevaart verband houdende gegevens, informatie en diensten zonder onderbrekingen en zoveel mogelijk op mondiaal niveau, waarbij aan de bestaande en toekomstige behoeften wordt voldaan en de politieke prioriteiten van de Unie en aanverwante empirisch ondersteunde en onafhankelijke besluitvorming, worden ondersteund, onder meer wat betreft klimaatverandering, vervoer en beveiliging;

b)

het maximaliseren van de sociaal-economische voordelen, met name door stimulansen te geven voor de ontwikkeling van innoverende en concurrerende Europese upstream- en downstreamsectoren, inclusief kmo’s en start-ups, om zo de groei en de werkgelegenheid in de Unie te bevorderen, en door ervoor te zorgen dat de gegevens, informatie en diensten die door de onderdelen van het programma worden verstrekt, zowel binnen als buiten de Unie zo breed mogelijk worden geaccepteerd en gebruikt; hierbij wordt gezorgd voor synergie en complementariteit met de activiteiten van de Unie op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling die worden verricht in het kader van Verordening (EU) 2021/695;

c)

het verhogen van de veiligheid en de beveiliging van de Unie en haar lidstaten en het versterken van de autonomie van de Unie, met name op technologisch vlak;

d)

het bevorderen van de rol van Unie als een mondiale speler in de ruimtevaartsector, het stimuleren van internationale samenwerking, het versterken van Europese ruimtediplomatie onder meer door de beginselen van wederkerigheid en eerlijke concurrentie te bevorderen, het versterken van de rol van de Unie bij de aanpak van mondiale uitdagingen, door — onder meer wat betreft duurzame ontwikkeling — mondiale initiatieven te steunen, en het versterken van het bewustzijn van ruimte als een gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid;

e)

het verbeteren van de veiligheid, de beveiliging en de duurzaamheid van alle ruimtevaartactiviteiten in verband met ruimteobjecten en de snelle verspreiding van ruimteschroot, alsmede van de ruimteomgeving, door uitvoering van gepaste maatregelen, waaronder de ontwikkeling en inzet van technologieën voor het opruimen van ruimtevaartuigen aan het einde van hun levensduur en voor het opruimen van ruimteschroot.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)

voor Galileo en Egnos: het verstrekken van geavanceerde en beveiligde plaatsbepalings-, navigatie- en tijdsmetingsdiensten op lange termijn, waarbij de continuïteit en de robuustheid van de diensten worden gewaarborgd;

b)

voor Copernicus: het verstrekken van nauwkeurige en betrouwbare aardobservatiegegevens, -informatie en -diensten waarin andere gegevensbronnen worden geïntegreerd, op een duurzame langetermijnbasis, ter ondersteuning van de vaststelling, uitvoering en monitoring van het beleid van de Unie en haar lidstaten, en acties op basis van gebruikerseisen;

c)

voor SSA: het versterken van de capaciteiten om ruimteobjecten en ruimteschroot te monitoren, te tracken en te bepalen teneinde de prestaties en autonomie van capaciteiten in het kader van het SST-subonderdeel op Unie-niveau verder te versterken, SWE-diensten te verstrekken en de capaciteiten in he kader van het NEO-subonderdeel van de lidstaten in kaart te brengen en met elkaar te verbinden;

d)

voor GOVSATCOM: het waarborgen van de beschikbaarheid op lange termijn van betrouwbare, beveiligde en kosteneffectieve satellietcommunicatiediensten voor GOVSATCOM-gebruikers;

e)

het ondersteunen van een autonoom, beveiligd en kostenefficiënt ruimtevaartvermogen, rekening houdend met de cruciale veiligheidsbelangen van de Unie;

f)

het bevorderen van de ontwikkeling van een krachtige ruimte-economie in de Unie, onder meer door het ruimte-ecosysteem te ondersteunen en het concurrentievermogen, de innovatie, het ondernemerschap, de vaardigheden en de capaciteitsopbouw in alle lidstaten en regio’s van de Unie te stimuleren, met bijzondere aandacht voor kmo’s en start-ups of natuurlijke en rechtspersonen in de Unie die in die sector actief zijn of dat wensen te worden.

Artikel 5

Toegang tot de ruimte

1.   Het programma ondersteunt de aanbesteding en bundeling van lanceerdiensten voor de behoeften van het programma en, op hun verzoek, de bundeling ten behoeve van de lidstaten en internationale organisaties.

2.   In synergie met andere Unieprogramma’s en financieringsregelingen, en zonder afbreuk te doen aan de activiteiten van ESA op het gebied van toegang tot de ruimte, kan het programma het volgende ondersteunen:

a)

aanpassingen, inclusief technologische ontwikkelingen, van ruimtelanceersystemen, die noodzakelijk zijn voor het lanceren van satellieten, waaronder alternatieve technologieën en innovatieve systemen voor toegang tot de ruimte, met het oog op de uitvoering van de onderdelen van het programma;

b)

aanpassingen aan de ruimtevaartinfrastructuur op de grond, met inbegrip van nieuwe ontwikkelingen, die nodig zijn voor de uitvoering van het programma.

Artikel 6

Acties ter ondersteuning van een innoverende en concurrerende ruimtevaartsector voor de Unie

1.   Het programma bevordert capaciteitsopbouw in de hele Unie door het ondersteunen van:

a)

innovatieactiviteiten voor een optimaal gebruik van ruimtevaarttechnologieën, -infrastructuur of -diensten en maatregelen om de acceptatie van innovatieve oplossingen die voortvloeien uit onderzoeks- en innovatieactiviteiten te faciliteren en de ontwikkeling van de downstreamsector te ondersteunen, met name door middel van synergie met andere programma’s en financieringsinstrumenten van de Unie, waaronder het InvestEU-programma;

b)

activiteiten om de publieke vraag en innovatie in de publieke sector te bevorderen, om het volledige potentieel van overheidsdiensten voor burgers en bedrijven te benutten;

c)

ondernemerschap, ook vanaf de eerste fasen tot opschaling, overeenkomstig artikel 21, door een beroep te doen op andere bepalingen inzake toegang tot financiering als bedoeld in artikel 18 en hoofdstuk I van titel III, en door een “first contract”-benadering te hanteren;

d)

de totstandbrenging van een bedrijfsvriendelijk ruimte-ecosysteem, via samenwerking tussen ondernemingen in de vorm van een netwerk van ruimtevaarthubs dat:

i)

actoren uit de ruimtevaart-, digitale en andere sectoren samenbrengt op nationaal en regionaal niveau, alsook andere gebruikers, en

ii)

ernaar streeft om steun, faciliteiten en diensten te verlenen aan burgers en ondernemingen ter bevordering van ondernemerschap en vaardigheden, om synergieën in de downstreamsector te versterken, en om samenwerking te bevorderen met de digitale innovatiehubs die zijn opgericht in het kader van het programma “Digitaal Europa” dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (38);

e)

de verstrekking van onderwijs- en opleidingsactiviteiten, in het bijzonder voor vakmensen, ondernemers, afgestudeerden en studenten, met name door synergieën met initiatieven op nationaal en regionaal niveau, voor de ontwikkeling van geavanceerde vaardigheden;

f)

toegang tot verwerkings- en testfaciliteiten voor vakmensen uit de overheidssector en de private sector, studenten en ondernemers;

g)

activiteiten op het gebied van certificering en normalisatie;

h)

de versterking van Europese toeleveringsketens in de hele Unie door brede deelname van ondernemingen, in het bijzonder kmo’s en start-ups, aan alle onderdelen van het programma, in het bijzonder op basis van artikel 14, en van maatregelen om hun concurrentievermogen op mondiaal niveau te verbeteren.

2.   Bij het verrichten van de in lid 1 genoemde activiteiten wordt de noodzakelijke capaciteitsontwikkeling in lidstaten met een opkomende ruimtevaartindustrie ondersteund, zodat alle lidstaten evenveel kans maken om aan het programma deel te nemen.

Artikel 7

Deelname van derde landen en internationale organisaties aan het programma

1.   Galileo, Egnos en Copernicus, alsook de SWE en NEO-subonderdelen, maar met uitzondering van het SST-subonderdeel, staan open voor deelname van leden van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte vastgelegde voorwaarden.

Copernicus en de SWE- en NEO-subonderdelen, maar met uitzondering van het SST-subonderdeel, staan open voor deelname van de volgende derde landen:

a)

toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgelegd in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

b)

landen van het Europees nabuurschapsbeleid, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgelegd in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

2.   Overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in een specifieke overeenkomst gesloten overeenkomstig artikel 218 VWEU betreffende de deelname van een derde land of een internationale organisatie aan programma’s van de Unie staat de deelname aan:

a)

Galileo en Egnos open voor de in lid 1, tweede alinea, punten a) en b), bedoelde derde landen;

b)

GOVSATCOM open voor de leden van EVA die lid zijn van de EER, alsmede voor de in lid 1, tweede alinea, punten a) en b), bedoelde derde landen, en

c)

Galileo, Egnos, Copernicus, GOVSATCOM, alsook aan de SWE- en NEO-subonderdelen, maar met uitzondering van het SST-subonderdeel, open voor andere derde landen dan de in lid 1 bedoelde landen, en internationale organisaties.

De specifieke overeenkomst bedoeld in de eerste alinea van dit lid:

a)

moet zorgen voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land of de internationale organisatie dat of die aan programma’s van de Unie deelneemt;

b)

moet de voorwaarden voor deelname aan de programma’s, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma’s, en de administratieve kosten ervan vaststellen.

c)

mag het derde land of de internationale organisatie geen beslissingsbevoegdheid verlenen ten aanzien van het programma van de Unie;

d)

moet de rechten van de Unie waarborgen om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

De in de tweede alinea, punt b), van dit lid bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement;

3.   De onderdelen of subonderdelen van het programma, met uitzondering van het SST-subonderdeel, van het programma staan alleen open voor de deelname van derde landen en internationale organisaties uit hoofde van dit artikel op voorwaarde dat de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten beschermd blijven, ook wat betreft de bescherming van gerubriceerde informatie krachtens artikel 43.

Artikel 8

Toegang van derde landen en internationale organisaties tot SST-diensten, GOVSATCOM-diensten en de publiek gereguleerde dienst van Galileo

1.   Derde landen en internationale organisaties krijgen toegang tot GOVSATCOM-diensten indien zij:

a)

een overeenkomst sluiten, overeenkomstig artikel 218 VWEU, waarin de voorwaarden voor toegang tot GOVSATCOM-diensten zijn vastgelegd, en

b)

aan de bepalingen van artikel 43 van deze verordening voldoen.

2.   Derde landen en internationale organisaties die hun hoofdkantoor niet in de Unie hebben, mogen toegang tot de in artikel 55, lid 1, punt d), bedoelde SST-diensten hebben indien zij:

a)

een overeenkomst sluiten, overeenkomstig artikel 218 VWEU, waarin de voorwaarden voor toegang tot dergelijke SST-diensten zijn vastgelegd, en

b)

aan de bepalingen van artikel 43 van deze verordening voldoen.

3.   Voor toegang tot algemeen beschikbare SST-diensten als bedoeld in artikel 55, lid 1, punten a), b) en c), is geen overeenkomst gesloten overeenkomstig artikel 218 VWEU nodig. Toegang tot deze diensten wordt verschaft op verzoek van de potentiële gebruikers overeenkomstig artikel 56.

4.   Voor de toegang van derde landen en internationale organisaties tot de door Galileo aangeboden publieke gereguleerde dienst (Public Regulated Service — PRS) gelden de bepalingen van artikel 3, lid 5, van Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad (39).

Artikel 9

Eigendom en gebruik van activa

1.   Met uitzondering als bepaald in lid 2, heeft de Unie alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma in eigendom. Daartoe waarborgt de Commissie dat relevante contracten, overeenkomsten en andere regelingen in verband met de activiteiten die kunnen resulteren in de creatie of ontwikkeling van die activa, bepalingen bevatten die ervoor zorgen dat de Unie het eigendom van die activa heeft.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op de materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma, indien de activiteiten die kunnen resulteren in de creatie of ontwikkeling van die activa:

a)

worden verricht in het kader van volledig door de Unie gefinancierde subsidies of prijzen;

b)

niet volledig door de Unie worden gefinancierd, of

c)

betrekking hebben op de ontwikkeling, de vervaardiging of het gebruik van PRS-ontvangers die EUCI bevatten of onderdelen van die ontvangers.

3.   De Commissie waarborgt dat de contracten, overeenkomsten en andere regelingen in verband met de in lid 2 van dit artikel bedoelde activiteiten bepalingen bevatten waarin voor die activa een passende eigendomsregeling wordt vastgelegd en waarin, wat lid 2, punt c), van dit artikel betreft, dat zij ervoor zorgen dat de Unie de PRS-ontvangers kan gebruiken overeenkomstig Besluit nr. 1104/2011/EU.

4.   De Commissie streeft ernaar contracten, overeenkomsten of andere regelingen te sluiten met derden met betrekking tot:

a)

reeds bestaande eigendomsrechten in verband met materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma;

b)

de verwerving van eigendoms- of licentierechten in verband met andere materiële en immateriële activa die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het programma.

5.   De Commissie zorgt aan de hand van een passend kader voor een optimaal gebruik van de in de leden 1 en 2 bedoelde materiële en immateriële activa die eigendom van de Unie zijn.

6.   Waar de activa bedoeld in leden 1 en 2 bestaan uit intellectuele-eigendomsrechten, beheert de Commissie die rechten zo effectief mogelijk, rekening houdend met:

a)

de noodzaak de activa bescherming en waarde te verlenen;

b)

de rechtmatige belangen van alle betrokken belanghebbenden;

c)

de noodzaak van een harmonieuze ontwikkeling van markten en nieuwe technologieën, en

d)

de noodzaak van de continuïteit van de door de onderdelen van het programma geleverde diensten.

De Commissie zorgt er met name voor dat de relevante contracten, overeenkomsten en andere regelingen voorzien in de mogelijkheid om die intellectuele-eigendomsrechten over te dragen aan derden of om licenties voor die rechten af te geven aan derden, met inbegrip van degene die dat intellectuele-eigendom tot stand heeft gebracht, en dat het Agentschap vrijelijk over die rechten kan beschikken indien dat voor de uitvoering van zijn taken op grond van deze verordening noodzakelijk is.

De in artikel 28, lid 4, bepaalde FFPA bevat of de in artikel 32, lid 1, genoemde bijdrageovereenkomsten bevatten relevante bepalingen opdat ESA en de andere entiteiten waaraan activiteiten worden toegewezen de intellectuele-eigendomsrechten bedoeld in de eerste alinea van dit lid, kunnen gebruiken indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken op grond van deze verordening, en de voorwaarden voor dit gebruik.

Artikel 10

Garantie

1.   Onverminderd de verplichtingen krachtens juridisch bindende bepalingen worden de door de onderdelen van het programma geleverde diensten, gegevens en informatie verstrekt zonder enige expliciete of impliciete garantie wat betreft de kwaliteit, nauwkeurigheid, beschikbaarheid, betrouwbaarheid, snelheid en geschiktheid voor ongeacht welk doel.

2.   De Commissie waarborgt dat de gebruikers van die diensten, gegevens en informatie naar behoren worden geïnformeerd over lid 1.

TITEL II

BEGROTINGSBIJDRAGE EN -MECHANISMEN

Artikel 11

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode van 1 januari 2021tot en met 31 december 2027, met inbegrip van die voor de daarmee samenhangende risico’s, bedragen 14,880 miljard EUR in lopende prijzen.

De verdeling van het in de eerste alinea bedoelde bedrag wordt gesplitst in de volgende categorieën uitgaven:

a)

voor Galileo en Egnos: 9,017 miljard EUR;

b)

voor Copernicus: 5,421 miljard EUR;

c)

voor SSA en GOVSATCOM: 0,442 miljard EUR;

2.   De Commissie kan middelen overhevelen tussen de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitgavencategorieën, met een maximum van 7,5 % van de uitgavencategorie die de middelen ontvangt of de categorie die de middelen verstrekt. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, middelen tussen de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitgavencategorieën overhevelen indien de middelen in kwestie samengeteld meer bedragen dan 7,5 % van het bedrag dat is toegewezen aan de uitgavencategorie die de middelen ontvangt of de categorie die de middelen verstrekt. Deze uitvoeringshandelingen moeten worden vastgesteld volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Aanvullende maatregelen als bepaald in artikel 3, lid 2, namelijk de in de artikelen 5 en 6 genoemde activiteiten, worden in het kader van de onderdelen van het programma gefinancierd.

4.   De aan het programma toegewezen kredieten van de Uniebegroting dekken alle activiteiten die vereist zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 4 bedoelde doelstellingen. Die uitgaven kunnen betrekking hebben op:

a)

studies en bijeenkomsten van deskundigen, met name in verband met de naleving van de kosten- en tijdsbeperkingen;

b)

voorlichtings- en communicatieacties, inclusief de institutionele communicatie over de beleidsprioriteiten van de Unie, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van deze verordening, met name met het oog op de totstandbrenging van synergieën met ander beleid van de Unie;

c)

de informatietechnologienetwerken waarmee informatie wordt verwerkt of uitgewisseld, en de door de Commissie getroffen administratieve beheersmaatregelen, onder meer op het gebied van beveiliging;

d)

technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.

5.   Acties die cumulatieve financiering uit verschillende programma’s van de Unie ontvangen, worden slechts één keer onderworpen aan een audit die betrekking heeft op alle betrokken programma’s en de desbetreffende toepasselijke voorschriften.

6.   De aan het programma gerelateerde vastleggingen in de begroting die acties bestrijken waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.

7.   Aan de lidstaten toegewezen middelen in gedeeld beheer kunnen, op verzoek van de betrokken lidstaat, onder de voorwaarden van artikel 26 van de verordening gemeenschappelijke bepalingen worden overgedragen naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Die middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Artikel 12

Bestemmingsontvangsten

1.   De door de onderdelen van het programma gegenereerde ontvangsten worden toegevoegd aan de Uniebegroting en gebruikt voor de financiering van het onderdeel dat de ontvangst genereerde.

2.   De lidstaten kunnen aanvullende financiering toekennen aan een onderdeel van het programma om bijkomende elementen te dekken, op voorwaarde dat die aanvullende elementen geen financiële of technische belasting met zich meebrengen of tot vertragingen in het betrokken onderdeel leiden. De Commissie besluit door middel van uitvoeringshandelingen of aan deze voorwaarden is voldaan. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De in dit artikel bedoelde financiële bijdrage wordt behandeld als externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 2, van het Financieel Reglement.

Artikel 13

Uitvoering en vormen van financiering van de Unie

1.   Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement.

2.   In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de in het Financieel Reglement vastgelegde vormen, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Tevens kan financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.

3.   Indien de begroting voor Copernicus in indirect beheer wordt uitgevoerd, kunnen de aanbestedingsregels van de met begrotingsuitvoeringstaken belaste entiteiten van toepassing zijn, voor zover toegestaan is krachtens de artikelen 62 en 154 van het Financieel Reglement. Specifieke noodzakelijke aanpassingen van deze aanbestedingsregels worden in de relevante bijdrageovereenkomsten vastgelegd.

TITEL III

FINANCIËLE BEPALINGEN

HOOFDSTUK I

Aanbestedingen

Artikel 14

Aanbestedingsbeginselen

1.   Bij de aanbestedingsprocedures in het kader van het programma, neemt de aanbestedende dienst de volgende beginselen in acht:

a)

bevorderen in alle lidstaten in de hele Unie en in de hele toeleveringsketen van een zo breed en open mogelijke deelname van marktdeelnemers, in het bijzonder start-ups, nieuwe marktdeelnemers en kmo’s, inclusief in het geval van uitbesteding door de inschrijvers;

b)

waarborgen van daadwerkelijke mededinging en, waar mogelijk, het voorkomen van afhankelijkheid van één enkele aanbieder, met name wat kritieke uitrusting en diensten betreft, terwijl rekening wordt gehouden met de doelstellingen van technologische onafhankelijkheid en de continuïteit van de diensten;

c)

in afwijking van artikel 167 van het Financieel Reglement, waar passend gebruikmaken van meer dan één leverancier om een betere algemene controle van de onderdelen van het programma, de kosten en het tijdschema te waarborgen;

d)

in acht nemen van de beginselen van open toegang en eerlijke mededinging in de gehele industriële bevoorradingsketen, door inschrijving op basis van transparante en tijdige informatieverstrekking, duidelijke bekendmaking van de geldende aanbestedingsvoorschriften en -procedures, selectie- en gunningscriteria en alle andere relevante informatie die alle potentiële inschrijvers, met inbegrip van kmo’s en start-ups, gelijke kansen biedt;

e)

versterken van de autonomie van de Unie, met name op technologisch vlak;

f)

voldoen aan de beveiligingsvoorschriften van de onderdelen van het programma en bijdragen aan de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten;

g)

bevorderen van de continuïteit en de betrouwbaarheid van de dienstverlening;

h)

voldoen aan passende sociale en milieucriteria.

2.   De raad voor aanbestedingen binnen de Commissie oefent toezicht uit op de aanbestedingsprocedure met betrekking tot alle onderdelen van het programma en monitort de contractuele uitvoering van de Uniebegroting door de met begrotingsuitvoeringstaken belaste entiteiten. Waar nodig wordt een vertegenwoordiger van elke met begrotingsuitvoeringstaken belaste entiteit uitgenodigd.

Artikel 15

Overeenkomsten met voorwaardelijke betalingstranches

1.   Voor operationele en infrastructuurspecifieke activiteiten kan de aanbestedende dienst een overeenkomst gunnen in de vorm van een overeenkomst met voorwaardelijke betalingstranches overeenkomstig dit artikel.

2.   De aanbestedingsstukken voor een overeenkomst met voorwaardelijke betalingstranches vermelden de specifieke kenmerken van overeenkomsten met voorwaardelijke betalingstranches. Met name vermelden ze het voorwerp van de overeenkomst, de prijs of de wijze waarop de prijs wordt vastgesteld en de regelingen voor de verrichting van de werken, leveringen en diensten voor elke tranche.

3.   Een overeenkomst met voorwaardelijke betalingstranches omvat:

a)

een vaste tranche die resulteert in een vaste verplichting om de voor deze tranche gegunde werken, leveringen of diensten uit te voeren, en

b)

een of meer voorwaardelijke tranches wat begroting en uitvoering betreft.

4.   De verplichtingen van de vaste tranche en de verplichtingen van elke voorwaardelijke tranche vormen een samenhangend geheel, rekening houdend met de verplichtingen van alle voorafgaande tranches.

5.   De uitvoering van elke voorwaardelijke tranche is afhankelijk van een beslissing van de aanbestedende dienst, die overeenkomstig de overeenkomst aan de contractant wordt meegedeeld.

Artikel 16

Overeenkomsten op basis van vergoeding van kosten

1.   De aanbestedende dienst kan kiezen voor een overeenkomst op basis van een volledige of gedeeltelijke vergoeding van kosten onder de in lid 3 vastgelegde voorwaarden.

2.   De te betalen prijs uit hoofde van een overeenkomst op basis van vergoeding van kosten bestaat uit de vergoeding van:

a)

alle directe kosten die daadwerkelijk door de contractant bij de uitvoering van de overeenkomst zijn gemaakt, zoals uitgaven voor arbeid, materialen, verbruiksgoederen en het gebruik van apparatuur en infrastructuur die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst;

b)

indirecte kosten;

c)

een vaste winst, en

d)

een passende aanmoedigingsvergoeding die afhangt van de verwezenlijking van doelstellingen inzake resultaten en tijdschema.

3.   De aanbestedende dienst kan kiezen voor een overeenkomst op basis van een volledige of gedeeltelijke vergoeding van kosten indien het moeilijk of niet passend is een precieze vaste prijs vast te stellen vanwege de onzekerheden die inherent zijn aan de uitvoering van de overeenkomst doordat:

a)

de overeenkomst zeer complexe kenmerken heeft of kenmerken waarvoor een beroep moet worden gedaan op een nieuwe technologie, en daardoor een aanzienlijk aantal technische risico’s met zich meebrengt, of

b)

de onder de overeenkomst vallende activiteiten om operationele redenen onmiddellijk moeten beginnen, terwijl er nog geen precieze vaste totaalprijs vastgesteld kan worden vanwege significante risico’s of omdat de uitvoering van de overeenkomst ten dele afhankelijk is van de uitvoering van andere overeenkomsten.

4.   In overeenkomsten op basis van vergoeding van kosten wordt een maximumprijs vastgelegd. De maximumprijs van een overeenkomst op basis van een volledige of gedeeltelijke vergoeding van kosten is de maximaal te betalen prijs. De prijs kan worden gewijzigd overeenkomstig artikel 172 van het Financieel Reglement.

Artikel 17

Uitbesteding

1.   Om nieuwe marktdeelnemers, kmo’s en start-ups aan te moedigen, de grensoverschrijdende deelname ervan te bevorderen en een zo groot mogelijke geografische dekking te bieden en tegelijk de autonomie van de Unie te beschermen, verzoekt de aanbestedende dienst de inschrijver een deel van de overeenkomst door middel van een open aanbesteding op het passende uitbestedingsniveau uit te besteden aan bedrijven buiten de groep waartoe de inschrijver behoort.

2.   De inschrijver motiveert elke afwijking van een verzoek dat is gedaan op grond van lid 1.

3.   Voor overeenkomsten van meer dan 10 miljoen EUR streeft de aanbestedende dienst ernaar ervoor te zorgen dat ten minste 30 % van de waarde van de overeenkomst door middel van een open aanbesteding op verschillende uitbestedingsniveaus wordt uitbesteed aan bedrijven buiten de groep waartoe de hoofdinschrijver behoort, met name om de grensoverschrijdende deelname van kmo’s mogelijk te maken. De Commissie informeert het in artikel 107, lid 1, bedoelde programmacomité over de verwezenlijking van deze doelstelling met betrekking tot overeenkomsten die zijn ondertekend na de inwerkingtreding van deze verordening.

HOOFDSTUK II

Subsidies, prijzen en blendingverrichtingen

Artikel 18

Subsidies en prijzen

1.   De Unie kan tot 100 % van de subsidiabele kosten dekken, onverminderd het medefinancieringsbeginsel.

2.   In afwijking van artikel 181, lid 6, van het Financieel Reglement kan de bevoegde ordonnateur bij het toepassen van vaste percentages toestaan of opleggen dat de indirecte kosten van de begunstigde worden gefinancierd tot een maximum van 25 % van de totale directe subsidiabele kosten van de actie.

3.   Niettegenstaande lid 2 van dit artikel kunnen indirecte kosten in de vorm van vaste bedragen of eenheidskosten worden gedeclareerd indien er in het in artikel 100 bedoelde werkprogramma in die mogelijkheid is voorzien.

4.   In afwijking van artikel 204 van het Financieel Reglement mag het maximumbedrag van financiële steun dat aan een derde kan worden uitbetaald ten hoogste 200 000 EUR bedragen.

Artikel 19

Gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen voor subsidies

1.   De Commissie of een in het kader van het programma belaste entiteit kan een gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen doen met de in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement genoemde entiteiten, organen of personen.

2.   Bij een in lid 1 van dit artikel bedoelde gezamenlijke oproep:

a)

zijn de in titel VIII van het Financieel Reglement genoemde regels van toepassing;

b)

wordt bij de evaluatieprocedures een evenwichtige groep deskundigen betrokken, benoemd door elke partij, en

c)

voldoen de evaluatiecomité’s aan artikel 150 van het Financieel Reglement.

3.   In de subsidieovereenkomst wordt bepaald welke regeling van toepassing is op de intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 20

Subsidies voor precommerciële aanbesteding en aanbesteding van innovatieve oplossingen

1.   Acties kunnen precommerciële aanbestedingen of overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen inhouden of als hoofddoel hebben, uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende instanties zijn in de zin van de Richtlijnen 2014/24/EU (40), 2014/25/EU (41) en 2009/81/EG (42) van het Europees Parlement en de Raad.

2.   De aanbestedingsprocedures voor innovatieve oplossingen:

a)

voldoen aan de beginselen van transparantie, non-discriminatie, gelijke behandeling, goed financieel beheer, evenredigheid en de mededingingsregels;

b)

kunnen, bij precommerciële aanbestedingen, voorzien in specifieke voorwaarden zoals de beperking van de plaats van uitvoering van de aanbestede activiteiten tot het grondgebied van de lidstaten en van de derde landen die deelnemen aan het programma;

c)

kunnen voorzien in de gunning van meerdere overeenkomsten binnen één en dezelfde procedure (multiple sourcing), en

d)

voorzien in de gunning van de overeenkomsten aan de economisch voordeligste inschrijving(en) en voorkomen belangenconflicten.

3.   Een contractant die in het kader van een precommerciële aanbesteding resultaten genereert, heeft minimaal recht op de daaraan verbonden intellectuele-eigendomsrechten. De aanbestedende diensten hebben minimaal en vrij van royalty’s recht op toegang tot die resultaten voor eigen gebruik en hebben het recht om niet-exclusieve licenties aan derden te verlenen of om die licentie door de contractant te laten verlenen, teneinde de resultaten onder eerlijke en redelijke voorwaarden voor de aanbestedende dienst te exploiteren, evenwel zonder het recht om een sublicentie te verlenen. Indien een contractant er niet in slaagt om de resultaten binnen een bepaalde periode na de precommerciële aanbesteding zoals vastgelegd in de overeenkomst, commercieel te exploiteren, kunnen de aanbestedende diensten eisen dat hij de eigendom van de resultaten aan de aanbestedende diensten overdraagt.

Artikel 21

Blendingverrichtingen

Blendingverrichtingen waartoe in het kader van het programma is besloten, worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/523 en titel X van het Financieel Reglement.

HOOFDSTUK III

Andere financiële bepalingen

Artikel 22

Cumulatieve en alternatieve financiering

1.   Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het programma is toegekend, kan ook een bijdrage uit een ander programma van de Unie worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

2.   Acties waaraan in het kader van dit programma een Excellentiekeurmerk is toegekend kunnen steun ontvangen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling of het Europees Sociaal Fonds Plus, overeenkomstig artikel 73, lid 4, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen, als ze voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

ze zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;

b)

ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen;

c)

zij kunnen wegens budgetbeperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.

Artikel 23

Gezamenlijke aanbesteding

1.   In aanvulling op de bepalingen van artikel 165 van het Financieel Reglement kunnen/kan de Commissie of het Agentschap gezamenlijke aanbestedingsprocedures uitvoeren met ESA of andere internationale organisaties die bij de uitvoering van de onderdelen van het programma zijn betrokken.

2.   De op grond van artikel 165 van het Financieel Reglement toepasselijke aanbestedingsregels zijn van overeenkomstige toepassing, mits in elk geval de voor de instellingen van de Unie geldende procedurele bepalingen worden toegepast.

Artikel 24

Subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden ter handhaving van de veiligheid, integriteit en veerkracht van de operationele systemen van de Unie

1.   De Commissie past de in lid 2 beschreven subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden toe voor aanbestedingen, subsidies of prijzen in het kader van deze titel, indien zij dat noodzakelijk en passend acht ter handhaving van de veiligheid, integriteit en veerkracht van de operationele systemen van de Unie, rekening houdend met het doel van bevordering van de strategische autonomie van de Unie, met name op technologisch gebied, -voor cruciale technologieën en waardeketens, met behoud van een open economie.

Voordat de Commissie de in de eerste alinea van dit lid bedoelde subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden toepast stelt ze het in artikel 107, lid 1, punt e), bedoelde programmacomité in kennis en houdt zoveel mogelijk rekening met de standpunten van de lidstaten over het toepassingsgebied en de motivering van voornoemde subsidiabiliteits- en deelnemingsvoorwaarden.

2.   De subsidiabiliteits- en deelnemingsvoorwaarden zijn als volgt:

a)

de in aanmerking komende juridische entiteit is in een lidstaat gevestigd en haar uitvoerende bestuursstructuren zijn daar gevestigd;

b)

de in aanmerking komende juridische entiteit verbindt zich ertoe alle relevante activiteiten in een of meer lidstaten uit te voeren, en

c)

de in aanmerking komende juridische entiteit staat niet onder zeggenschap van een derde land of een entiteit uit een derde land.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “zeggenschap” verstaan het vermogen om beslissende invloed op een juridische entiteit uit te oefenen, hetzij direct hetzij indirect, via een of meer intermediaire juridische entiteiten;

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “uitvoerende bestuursstructuur” verstaan een overeenkomstig het nationale recht aangewezen orgaan van een juridische entiteit dat in voorkomend geval aan de algemeen directeur rapporteert of aan een andere persoon met soortgelijke beslissingsbevoegdheid, en dat gemachtigd is om de strategie, doelstellingen en algemene richting van de juridische entiteit te bepalen, en belast is met het toezicht op en de monitoring van de bestuurlijke besluitvorming;

3.   De Commissie kan een bepaalde juridische entiteit ontheffen van de voorwaarden van lid 2, eerste alinea, punt a) of b), indien voldaan is aan alle onderstaande voorwaarden:

a)

in de lidstaten zijn er geen alternatieven voorhanden voor specifieke technologieën, goederen of diensten die nodig zijn voor de in lid 1 bedoelde activiteiten;

b)

de juridische entiteit is gevestigd in een land dat lid is van de EER of de EVA en dat een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 7 heeft gesloten met de Unie, haar uitvoerende bestuursstructuren zijn in dat land gevestigd en de activiteiten in verband met de aanbesteding, de subsidie of de prijs vinden uitvoering in dat land of in een of meer van dit soort landen, en

c)

er zijn afdoende maatregelen getroffen ter bescherming van EUCI krachtens artikel 43, en van de integriteit, beveiliging en veerkracht van de programmaonderdelen, van het functioneren daarvan en van hun diensten.

In afwijking van de eerste alinea, punt b), van dit lid, kan de Commissie een juridische entiteit die is gevestigd in een derde land dat geen lid is van de EER of de EVA ontheffen van de voorwaarden van lid 2, eerste alinea, punt a) of b), indien er in landen die lid zijn van de EER of de EVA geen alternatieven vlot voorhanden zijn en voldaan is aan de criteria in de eerste alinea, punten a) en c).

4.   De Commissie kan ontheffing van de voorwaarde van lid 2, eerste alinea, punt c), verlenen indien de in een lidstaat gevestigde juridische entiteit de volgende garanties biedt:

a)

de zeggenschap over de juridische entiteit wordt niet uitgeoefend op een wijze die leidt tot een belemmering of beperking van het vermogen ervan om:

i)

de aanbesteding, de subsidie of de prijs uit te voeren, en

ii)

te presteren, met name door middel van rapportageverplichtingen;

b)

het derde land of de entiteit uit het derde land met zeggenschap verbindt zich ertoe om met betrekking tot de aanbesteding, de subsidie of de prijs geen controlerechten uit te oefenen over of rapportageverplichtingen op te leggen aan de juridische entiteit, en

c)

de juridische entiteit voldoet aan artikel 34, lid 7.

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de juridische entiteit is gevestigd, beoordelen of de juridische entiteit voldoet aan de in lid 3, punt c), beschreven criteria en de in lid 4 bedoelde garanties. De Commissie voegt zich naar die beoordeling.

6.   De Commissie verstrekt het in artikel 107, lid 1, punt e), bedoelde programmacomité het volgende:

a)

het toepassingsgebied van de in lid 1 van dit artikel bedoelde subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden;

b)

nadere gegevens en motiveringen met betrekking tot de overeenkomstig dit artikel verleende ontheffingen, en

c)

de aan de ontheffing ten grondslag liggende evaluatie, met inachtneming van de leden 3 en 4 van dit artikel, zonder daarbij commercieel gevoelige informatie openbaar te maken.

7.   De in lid 2 genoemde voorwaarden, de in lid 3 genoemde criteria en de in lid 4 genoemde garanties worden naargelang het geval opgenomen in de documenten in verband met de aanbesteding, subsidie of prijs, en bij aanbestedingen zijn de voorwaarden van toepassing op de gehele levenscyclus van de resulterende overeenkomst.

8.   Dit artikel laat Besluit nr. 1104/2011/EU en het Gedelegeerd Besluit van de Commissie van 15.9.2015 (43), Verordening (EU) 2019/452, Besluit 2013/488/EU en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 en de veiligheidsonderzoeken die de lidstaten uitvoeren met betrekking tot juridische entiteiten die betrokken zijn bij activiteiten waarvoor toegang tot EUCI nodig is met inachtneming van de toepasselijke nationale wet- en regelgeving onverlet.

Indien uit de toepassing van dit artikel voortvloeiende contracten gerubriceerd zijn, doen de door de Commissie overeenkomstig lid 1 toegepaste subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden geen afbreuk aan de bevoegdheid van de nationale veiligheidsinstanties.

Dit artikel laat bestaande interne veiligheidsmachtigingsprocedures voor vestigingen of personen in de lidstaten onverlet, en mag deze niet wijzigen of er strijdig mee zijn.

Artikel 25

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land aan het programma deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

TITEL IV

GOVERNANCE VAN HET PROGRAMMA

Artikel 26

Governancebeginselen

De governance van het programma wordt gebaseerd op de volgende beginselen:

a)

een duidelijke verdeling van de taken en verantwoordelijkheden tussen de bij de uitvoering van elk van de onderdelen en maatregelen van het programma betrokken entiteiten, met name tussen de lidstaten, de Commissie, het Agentschap, ESA en Eumetsat, waarbij wordt voortgebouwd op hun respectieve competentie en overlappingen van taken en verantwoordelijkheden worden vermeden;

b)

de relevantie van de governancestructuur, in voorkomend geval, voor de specifieke behoeften van elk van de onderdelen en maatregelen van het programma;

c)

een strenge controle van het programma, onder meer of alle entiteiten zich, binnen hun eigen rollen en taken overeenkomstig deze verordening, strikt aan de kosten, het tijdschema en de prestaties houden;

d)

transparant en kostenefficiënt beheer;

e)

continuïteit van de dienstverlening en continuïteit van de noodzakelijke infrastructuur, met inbegrip van bescherming tegen relevante bedreigingen;

f)

systematisch en gestructureerd aandacht besteden aan de behoeften van de gebruikers van de door de onderdelen van het programma geleverde gegevens, informatie en diensten, en van de daaraan verbonden wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

g)

voortdurende inspanningen om risico’s te beheersen en te verminderen.

Artikel 27

Rol van de lidstaten

1.   De lidstaten kunnen aan het programma deelnemen. De lidstaten die aan het programma deelnemen, dragen bij met hun technische competentie, knowhow en bijstand, met name op het gebied van veiligheid en beveiliging, of, waar dat passend en mogelijk is, door de gegevens, informatie, diensten en infrastructuur waarover zij beschikken of die zich op hun grondgebied bevinden, beschikbaar te maken voor de Unie, onder meer door te zorgen voor efficiënte en obstakelvrije toegang tot en gebruik van Copernicus in-situgegevens en door met de Commissie samen te werken aan een betere beschikbaarheid van door het programma vereiste Copernicus in-situgegevens, rekening houdend met de toepasselijke licenties en verplichtingen.

2.   De Commissie kan door middel van bijdrageovereenkomsten specifieke taken toewijzen aan organisaties van de lidstaten, mits die door de betrokken lidstaat zijn aangewezen. De Commissie stelt bijdragebesluiten inzake de bijdrageovereenkomsten door middel van uitvoeringshandelingen vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

3.   In bepaalde naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan het Agentschap, voor de in artikel 29 bedoelde taken, door middel van bijdrageovereenkomsten specifieke taken toewijzen aan organisaties van de lidstaten, mits die door de betrokken lidstaat zijn aangewezen.

4.   De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het programma soepel functioneert, onder meer door de voor het programma benodigde frequenties op het passende niveau te helpen beschermen.

5.   De lidstaten en de Commissie kunnen samenwerken om de acceptatie van de door de onderdelen van het programma geleverde gegevens, informatie en diensten te bevorderen.

6.   Waar mogelijk is de bijdrage van de lidstaten aan het in artikel 107, lid 6, bedoelde gebruikersforum gebaseerd op een systematische en gecoördineerde raadpleging van de eindgebruikersgemeenschappen op nationaal niveau, in het bijzonder met betrekking tot Galileo, Egnos en Copernicus.

7.   De lidstaten en de Commissie werken samen aan de ontwikkeling van de in-situcomponent van Copernicus en de grondkalibratiediensten die nodig zijn voor de acceptatie van ruimtevaartsystemen en aan de bevordering van het gebruik van Copernicus in-situgegevens en referentiegegevensreeksen, waarbij wordt voortgebouwd op bestaande capaciteiten.

8.   Wat beveiliging betreft, verrichten de lidstaten de in artikel 34, lid 6, bedoelde taken.

Artikel 28

Rol van de Commissie

1.   De Commissie heeft de algemene verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma, ook op het gebied van beveiliging, onverminderd de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid. Overeenkomstig deze verordening en naargelang de gebruikerseisen stelt de Commissie de prioriteiten en de ontwikkeling op de lange termijn van het programma vast en houdt zij toezicht op de uitvoering ervan, onverminderd ander beleid van de Unie.

2.   De Commissie beheert elk van de onderdelen of subonderdelen van het programma dat niet aan andere entiteiten is toegewezen, in het bijzonder GOVSATCOM, het NEO-subonderdeel, het SWE-subonderdeel en de in artikel 55, lid 1, punt d), genoemde activiteiten.

3.   De Commissie zorgt voor een duidelijke verdeling van de taken en verantwoordelijkheden tussen de verschillende entiteiten die betrokken zijn bij het programma en coördineert de activiteiten van die entiteiten. De Commissie zorgt er ook voor dat alle entiteiten die met de uitvoering van het programma zijn belast, de belangen van de Unie beschermen, het goede beheer van de middelen van de Unie waarborgen en het Financieel Reglement en deze verordening naleven.

4.   De Commissie sluit een FFPA met het Agentschap en, met inachtneming van de kaderovereenkomst van 2004, ESA, als voorzien in artikel 130 van het Financieel Reglement.

5.   Indien dat voor het soepele functioneren van het programma en de soepele dienstverlening door de onderdelen van het programma noodzakelijk is, stelt de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, de nodige technische en operationele vereisten voor de uitvoering en ontwikkeling van die onderdelen en de daardoor geleverde diensten vast, na raadpleging van de gebruikers, onder meer via het in artikel 107, lid 6, bedoelde gebruikersforum, en van andere belanghebbenden. Bij het vaststellen van die technische en operationele vereisten voorkomt de Commissie dat het algemene beveiligingsniveau wordt verlaagd en is zij er strikt toe gehouden te voldoen aan achterwaartse compatibiliteitvereisten.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

6.   Onverminderd de taken van het Agentschap of andere belaste entiteiten, waarborgt de Commissie dat de acceptatie en het gebruik van de door de onderdelen van het programma geleverde gegevens en diensten in de publieke en de private sectoren wordt bevorderd en gemaximaliseerd, onder meer door ondersteuning van een passende ontwikkeling van die diensten en gebruiksvriendelijke interfaces en bevordering van een stabiele omgeving op de lange termijn. Zij ontwikkelt passende synergie tussen de toepassingen van de verschillende onderdelen van het programma. Ook zorgt zij voor complementariteit, consistentie, synergie en verbanden tussen het programma en andere acties en programma’s van de Unie.

7.   Waar passend zorgt de Commissie voor de samenhang van de activiteiten die in het kader van het programma worden verricht met de activiteiten op het gebied van ruimtevaart die worden verricht op Unie-, nationaal of internationaal niveau. De Commissie bevordert samenwerking tussen de lidstaten en faciliteert, indien dit relevant is voor het programma, de convergentie van hun technische vermogens en ontwikkelingen op het gebied van ruimtevaart. Daartoe werkt de Commissie, waar passend en op de gebieden die onder hun respectieve bevoegdheid vallen, samen met het Agentschap en ESA.

8.   De Commissie stelt het in artikel 107 bedoelde programmacomité in kennis van de tussentijdse en eindresultaten van de evaluatie van de aanbestedingsprocedures en van overeenkomsten, met inbegrip van uitbestedingen, met publieke en private entiteiten.

Artikel 29

Rol van het Agentschap

1.   Het Agentschap heeft de volgende eigen taken:

a)

via de raad voor beveiligingshomologatie zorgen voor de beveiligingshomologatie van alle onderdelen van het programma, overeenkomstig titel V, hoofdstuk II;

b)

de in artikel 34, leden 3 en 5, bedoelde taken verrichten;

c)

communicatie-, marktontwikkelings- en promotieactiviteiten verrichten met betrekking tot de door Galileo en Egnos aangeboden diensten, in het bijzonder activiteiten in verband met de marktacceptatie en de coördinatie van de behoeften van de gebruikers;

d)

communicatie-, marktontwikkelings- en promotieactiviteiten verrichten met betrekking tot de door Copernicus aangeboden gegevens, informatie en diensten, onverminderd de activiteiten die door andere belaste entiteiten en de Commissie worden verricht;

e)

de Commissie deskundigheid leveren, onder meer voor de voorbereiding van de downstreamonderzoeksprioriteiten in verband met ruimtevaart.

2.   De Commissie wijst de volgende taken aan het Agentschap toe:

a)

de exploitatie van Egnos en Galileo beheren, als bedoeld in artikel 44;

b)

overkoepelende coördinatie van de gebruikersgerelateerde aspecten van GOVSATCOM, in nauwe samenwerking met de lidstaten, de relevante agentschappen van de Unie, de EDEO en andere entiteiten, voor missies en operaties op het gebied van crisisbeheer;

c)

uitvoeringsactiviteiten in verband met de ontwikkeling van downstreamtoepassingen op basis van de onderdelen van het programma en de fundamentele elementen en geïntegreerde toepassingen op basis van de door Galileo, Egnos en Copernicus verstrekte gegevens en diensten, ook indien voor deze activiteiten financiering beschikbaar is gesteld in het kader van Horizon Europa of indien dit noodzakelijk is om de in artikel 4, lid 1, punt b), genoemde doelstellingen te verwezenlijken;

d)

activiteiten verrichten in verband met de gebruikersacceptatie van de door andere onderdelen van het programma dan Galileo en Egnos aangeboden gegevens, informatie en diensten, zonder afbreuk te doen aan de activiteiten en diensten van Copernicus die aan andere entiteiten zijn toevertrouwd;

e)

specifieke acties als bedoeld in artikel 6.

3.   De Commissie kan op basis van de in artikel 102, lid 5, bedoelde evaluaties het Agentschap met andere taken belasten, mits deze de activiteiten die door andere in het kader van het programma belaste entiteiten worden uitgevoerd, niet dupliceren en mits deze gericht zijn op het verbeteren van de efficiëntie van de uitvoering van de activiteiten van het programma.

4.   Wanneer het Agentschap wordt belast met activiteiten, wordt voor passende financiële, personele en administratieve middelen voor de uitvoering daarvan gezorgd.

5.   In afwijking van artikel 62, lid 1, van het Financieel Reglement en afhankelijk van de evaluatie door de Commissie van de bescherming van de belangen van de Unie, kan het Agentschap door middel van bijdrageovereenkomsten andere entiteiten belasten met specifieke activiteiten binnen hun bevoegdheidsgebieden, onder de voorwaarden van indirect beheer die van toepassing zijn op de Commissie.

Artikel 30

Rol van ESA

1.   Mits het belang van de Unie wordt beschermd, worden aan ESA de volgende taken toevertrouwd:

a)

wat Copernicus betreft:

i)

coördinatie van de ruimtecomponent en van de tenuitvoerlegging van de ruimtecomponent van en de voortgang ervan;

ii)

het ontwerp, de ontwikkeling en de constructie van de ruimtevaartinfrastructuur van Copernicus, inclusief de activiteiten van die infrastructuur en de daaraan verbonden aanbestedingen, behalve indien die activiteiten worden gedaan door andere entiteiten, en

iii)

waar passend, het aanbieden van toegang tot gegevens van derden;

b)

wat Galileo en Egnos betreft: evolutie van systemen en ontwerp en ontwikkeling van onderdelen van het grondsegment en van satellieten, met inbegrip van het testen en valideren;

c)

wat alle onderdelen van het programma betreft: upstream-onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het vakgebied van ESA.

2.   Op basis van een beoordeling door de Commissie kan ESA met andere taken worden belast op basis van de behoeften van het programma, mits die taken de activiteiten die door een andere in het kader van het programma met uitvoering belaste entiteit worden uitgevoerd, niet dupliceren en erop zijn gericht de efficiëntie van de uitvoering van de activiteiten van het programma te verbeteren.

3.   Onverminderd de FFPA bedoeld in artikel 31, kan de Commissie of het Agentschap ESA verzoeken om de technische deskundigheid en de informatie die nodig zijn voor de uitoefening van de hun op grond van deze verordening toegewezen taken, onder onderling overeen te komen voorwaarden beschikbaar te stellen.

Artikel 31

Overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap

1.   De FFPA bedoeld in artikel 28, lid 4:

a)

omschrijft duidelijk de rollen, verantwoordelijkheden en verplichtingen van de Commissie, het Agentschap en ESA met betrekking tot elk van de onderdelen van het programma en de noodzakelijke coördinatie- en controlemechanismen;

b)

verplicht ESA tot toepassing van de beveiligingsvoorschriften van de Unie die zijn vastgelegd in de beveiligingsovereenkomsten die de Unie en haar instellingen en agentschappen hebben gesloten met ESA, met name wat de verwerking van gerubriceerde informatie betreft;

c)

stelt de voorwaarden vast voor het beheer van de aan ESA toevertrouwde fondsen, in het bijzonder wat betreft overheidsopdrachten, waaronder de toepassing van de Unieregels voor aanbestedingen indien uit naam van en namens de Unie wordt aanbesteed, of de toepassing van de regels van de met uitvoering belaste entiteit overeenkomstig artikel 154 van het Financieel Reglement, beheerprocedures, de te verwachten resultaten, gemeten aan de hand van prestatie-indicatoren, de te treffen maatregelen in geval van een gebrekkige of frauduleuze uitvoering van de overeenkomsten wat betreft de kosten, het tijdschema en de resultaten, de communicatiestrategie en de eigendomsregeling voor alle materiële en immateriële activa; die voorwaarden zijn conform de titels III en V van deze verordening en het Financieel Reglement;

d)

schrijft voor dat, telkens wanneer het Agentschap of ESA een raad voor de beoordeling van inschrijvingen opricht voor een aanbesteding in het kader van de FFPA, deskundigen van de Commissie en, in voorkomend geval, van de andere met de uitvoering belaste entiteit als lid deelnemen aan de vergaderingen van de raad voor de beoordeling van inschrijvingen. Deze deelname laat de technische onafhankelijkheid van de raad voor de beoordeling van inschrijvingen onverlet;

e)

stelt de monitoring- en controlemaatregelen vast, waaronder met name:

i)

een systeem voor kostenraming;

ii)

systematische verstrekking van informatie aan de Commissie of, waar passend, aan het Agentschap, over de kosten en het tijdschema, en

iii)

indien er een verschil is tussen de geplande begrotingen, prestaties en tijdschema, corrigerende maatregelen om te waarborgen dat de taken binnen de begrotingstoewijzingen worden uitgevoerd;

f)

stelt voor elk van de onderdelen van het programma de beginselen voor de vergoeding van ESA vast, die in verhouding is met de voorwaarden waaronder de acties worden uitgevoerd, waarbij terdege rekening wordt gehouden met onstabiele en crisissituaties en die, in voorkomend geval, op resultaten wordt gebaseerd; de vergoeding mag uitsluitend betrekking hebben op algemene kosten die zijn verbonden aan de activiteiten die door de Unie aan ESA zijn toevertrouwd;

g)

bepaalt dat ESA passende maatregelen moet treffen tot bescherming van de belangen van de Unie en tot naleving van de besluiten die de Commissie voor elk van de onderdelen van het programma bij de toepassing van deze verordening neemt.

2.   De Commissie besluit door middel van uitvoeringshandelingen over de FFPA. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Het Europees Parlement en de Raad worden geruime tijd op voorhand volledig in kennis gesteld van de te sluiten FFPA en van de uitvoering ervan.

3.   In het kader van de in lid 1 van dit artikel bedoelde FFPA wordt het Agentschap belast met de in artikel 29, leden 2 en 3, genoemde taken en wordt ESA belast met de in artikel 30, lid 1, genoemde taken, door middel van bijdrageovereenkomsten. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het bijdragebesluit inzake de bijdrageovereenkomsten vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. Het Europees Parlement en de Raad worden geruime tijd op voorhand volledig in kennis gesteld van de te sluiten bijdrageovereenkomsten en de uitvoering ervan.

Artikel 32

Rol van Eumetsat en andere entiteiten

1.   De Commissie kan de uitvoering van de volgende taken door middel van bijdrageovereenkomsten geheel of gedeeltelijk toewijzen aan andere entiteiten dan de in de artikelen 29 en 30 bedoelde entiteiten:

a)

de modernisering, voorbereiding van operaties en werking van de ruimtevaartinfrastructuur van Copernicus of van delen daarvan en, waar passend, het beheer van de toegang tot de gegevens van bijdragende missies, aan Eumetsat;

b)

de uitvoering van de Copernicusdiensten of onderdelen daarvan aan relevante agentschappen, organen of organisaties, zoals het Europees Milieuagentschap, Frontex, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, Satcen en het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn; de aan die agentschappen, organen of organisaties toevertrouwde taken worden uitgevoerd op locaties in de Unie; agentschappen, organen of organisaties die reeds bezig zijn met het verplaatsen van de hun toevertrouwde taken naar de Unie, mogen deze taken gedurende een beperkte periode, die uiterlijk 31 december 2023 afloopt, op een locatie buiten de Unie blijven uitvoeren.

2.   De criteria voor de selectie van deze entiteiten waaraan activiteiten worden toegewezen, weerspiegelen met name het vermogen ervan om de continuïteit en, waar passend, de beveiliging van de activiteiten te waarborgen zonder de activiteiten van het programma te verstoren.

3.   Indien mogelijk zijn de voorwaarden van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdrageovereenkomsten coherent met de voorwaarden van de in artikel 31, lid 1, genoemde FFPA.

4.   Het programmacomité wordt over het bijdragebesluit met betrekking tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdrageovereenkomst geraadpleegd volgens de raadplegingsprocedure bedoeld in artikel 107, lid 2. Het programmacomité wordt vooraf op de hoogte gesteld van de bijdrageovereenkomsten die door de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, met de in lid 1 van dit artikel genoemde entiteiten moeten worden gesloten.

TITEL V

BEVEILIGING VAN HET PROGRAMMA

HOOFDSTUK I

Beveiliging van het programma

Artikel 33

Beginselen van de beveiliging

De beveiliging van het programma wordt gebaseerd op de volgende beginselen:

a)

rekening houden met de ervaring van de lidstaten op het gebied van beveiliging en inspiratie putten uit hun beste praktijken;

b)

gebruikmaken van de beveiligingsvoorschriften van de Raad en de Commissie, die onder meer voorzien in een scheiding tussen operationele functies en functies die verband houden met homologatie.

Artikel 34

Beveiligingsgovernance

1.   De Commissie zorgt op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen en met ondersteuning van het Agentschap voor een hoge mate van beveiliging, in het bijzonder met betrekking tot:

a)

de bescherming van de infrastructuur, zowel op de grond als in de ruimte, en de dienstverlening, in het bijzonder tegen fysieke of cyberaanvallen, waaronder de verstoring van gegevensstromen;

b)

het toezicht op en beheer van technologieoverdrachten;

c)

de ontwikkeling en het behoud binnen de Unie van de verworven deskundigheid en knowhow;

d)

de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie.

2.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel zorgt de Commissie ervoor dat voor elk van de onderdelen van het programma een risico- en dreigingsanalyse wordt uitgevoerd. Op basis van die analyse stelt zij uiterlijk eind 2023 door middel van uitvoeringshandelingen voor elk van de onderdelen van het programma de algemene beveiligingsvoorschriften vast. Daarbij houdt de Commissie rekening met de gevolgen van die voorschriften voor het soepel functioneren van dat onderdeel, met name wat de kosten, het risicobeheer en het tijdschema betreft, zorgt zij ervoor dat het algemene beveiligingsniveau niet afneemt en geen afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van de op dat onderdeel gebaseerde bestaande apparatuur, en houdt zij rekening met cyberbeveiligingsrisico’s. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Na de inwerkingtreding van deze verordening deelt de Commissie een indicatieve lijst van uitvoeringshandelingen mee die moet worden ingediend bij en besproken door het programmacomité in zijn samenstelling voor veiligheidsvraagstukken. Die lijst gaat vergezeld van een indicatief tijdschema voor indiening van die uitvoeringshandelingen.

3.   De entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer van een onderdeel van het programma, is verantwoordelijk voor de operationele beveiliging van dat onderdeel en verricht daartoe een risico- en dreigingsanalyse en alle nodige activiteiten om de beveiliging van dat onderdeel te waarborgen en te monitoren, waaronder met name de vaststelling van technische specificaties en operationele procedures, en monitort de conformiteit ervan met de in lid 2 van dit artikel bedoelde algemene beveiligingsvoorschriften. Op grond van artikel 29 is die entiteit voor Galileo en Egnos het Agentschap.

4.   Op basis van de risico- en dreigingsanalyse stelt de Commissie waar passend een structuur vast voor het monitoren van de beveiliging en het opvolgen van de in het kader van Besluit (GBVB) 2021/698 ontwikkelde instructies. De structuur functioneert overeenkomstig de in lid 2 bedoelde voorschriften. Voor Galileo is deze structuur het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole.

5.   Het Agentschap:

a)

zorgt voor de beveiligingshomologatie van alle onderdelen van het programma overeenkomstig hoofdstuk II van deze titel en onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten;

b)

waarborgt het functioneren van het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole overeenkomstig de in lid 2 van dit artikel bedoelde voorschriften en de in het kader van Besluit (GBVB) 2021/698 ontwikkelde instructies;

c)

voert de taken uit die het krachtens Besluit nr. 1104/2011/EU toegewezen heeft gekregen;

d)

stelt zijn technische deskundigheid ter beschikking van de Commissie en verschaft haar alle benodigde informatie voor de uitoefening van haar taken in het kader van deze verordening.

6.   Om de ruimtevaartinfrastructuren op de grond die integraal deel uitmaken van het programma en die op hun grondgebied gelegen zijn, te beschermen:

a)

nemen de lidstaten maatregelen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke noodzakelijk zijn:

i)

voor de bescherming van Europese kritieke infrastructuren in de zin van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (44), en

ii)

voor de bescherming van de eigen nationale kritieke infrastructuren;

b)

verrichten de lidstaten de in artikel 42 van deze verordening bedoelde beveiligingshomologatietaken.

7.   De entiteiten die betrokken zijn bij het programma nemen alle nodige maatregelen om de beveiliging van het programma te waarborgen, ook in het licht van de in de risicoanalyse vastgestelde problemen.

Artikel 35

Beveiliging van de ingezette systemen en diensten

In alle gevallen waarin het functioneren van de systemen van invloed kan zijn op de veiligheid van de Unie of haar lidstaten, zijn de bij Besluit (GBVB)2021/698 vastgestelde procedures van toepassing.

HOOFDSTUK II

Beveiligingshomologatie

Artikel 36

Instantie voor beveiligingshomologatie

De binnen het Agentschap ingestelde raad voor beveiligingshomologatie is de instantie voor beveiligingshomologatie voor alle onderdelen van het programma.

Artikel 37

Algemene beginselen van de beveiligingshomologatie

Voor alle onderdelen van het programma worden beveiligingshomologatieactiviteiten verricht overeenkomstig de volgende beginselen:

a)

beveiligingshomologatieactiviteiten en -besluiten worden uitgevoerd in een context van collectieve verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de Unie en de lidstaten;

b)

er wordt naar gestreefd besluiten binnen de raad voor beveiligingshomologatie bij consensus te nemen;

c)

voor de uitvoering van beveiligingshomologatieactiviteiten wordt een aanpak van risicobeoordeling en -beheer gehanteerd, waarbij de risico’s voor de beveiliging van het betrokken onderdeel en het effect op de kosten of het tijdschema van risicobeperkende maatregelen worden bezien, rekening houdend met de doelstelling het algemene beveiligingsniveau van dat onderdeel niet te verlagen;

d)

besluiten van de raad voor beveiligingshomologatie inzake beveiligingshomologatie worden opgesteld en genomen door vakmensen die voldoende bekwaamheid bezitten op het vlak van de homologatie van complexe systemen, over een veiligheidsmachtiging van een passend niveau beschikken, en op objectieve wijze optreden;

e)

er wordt gepoogd alle bij de beveiligingskwesties met betrekking tot het betrokken onderdeel betrokken actoren te raadplegen;

f)

beveiligingshomologatieactiviteiten worden door alle belanghebbenden van het betrokken onderdeel verricht overeenkomstig een beveiligingshomologatiestrategie, onverminderd de rol van de Commissie;

g)

besluiten van de raad voor beveiligingshomologatie inzake beveiligingshomologatie worden, conform de procedure die is vastgelegd in de desbetreffende, door die raad vastgestelde, beveiligingshomologatiestrategie, gebaseerd op lokale beveiligingshomologatiebesluiten die worden genomen door de verschillende nationale instanties van de lidstaten voor beveiligingshomologatie;

h)

een permanente, transparante en volkomen begrijpelijke monitoringprocedure zorgt ervoor dat de beveiligingsrisico’s van het betrokken onderdeel bekend zijn, dat er beveiligingsmaatregelen worden vastgesteld om die risico’s tot een aanvaardbaar niveau te beperken in het licht van de beveiligingsbehoeften van de Unie en haar lidstaten en ter wille van een soepel verloop van het onderdeel, en dat die maatregelen worden toegepast overeenkomstig het begrip “verdediging in de diepte”. De doeltreffendheid van deze maatregelen wordt voortdurend geëvalueerd. Het proces van beoordeling en beheer van beveiligingsrisico’s wordt als een iteratief proces gezamenlijk uitgevoerd door de belanghebbenden van het betrokken onderdeel;

i)

de raad voor beveiligingshomologatie neemt beveiligingshomologatiebesluiten op strikt onafhankelijke wijze, ook jegens de Commissie en de andere organen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het betrokken onderdeel en de verlening van aanverwante diensten, en jegens de uitvoerend directeur en de raad van bestuur van het Agentschap;

j)

bij de uitvoering van de beveiligingshomologatieactiviteiten wordt terdege rekening gehouden met de noodzaak van adequate coördinatie tussen de Commissie en de instanties die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van beveiligingsvoorschriften;

k)

de door de raad voor beveiligingshomologatie uitgevoerde beveiligingshomologatie van Egnos doet geen afbreuk aan de door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart uitgevoerde homologatieactiviteiten voor de luchtvaart.

Artikel 38

Taken van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De raad voor beveiligingshomologatie verricht zijn taken onverminderd de verantwoordelijkheden van de Commissie of deze waarmee de andere organen van het Agentschap worden belast, met name wat betreft aangelegenheden op het gebied van beveiliging, en onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van beveiligingshomologatie.

2.   De raad voor beveiligingshomologatie heeft de volgende taken:

a)

opstellen en goedkeuren van een beveiligingshomologatiestrategie met opgave van:

i)

de reikwijdte van de activiteiten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het behoud van de homologatie van de onderdelen van het programma of delen van die onderdelen en eventuele interconnecties daartussen en met andere systemen of onderdelen;

ii)

een beveiligingshomologatieprocedure voor de onderdelen van het programma of delen van die onderdelen, waarbij de mate van gedetailleerdheid evenredig is met het vereiste niveau van zekerheid en de voorwaarden voor homologatie duidelijk zijn vermeld;

iii)

de rol van de bij de homologatieprocedure betrokken belanghebbenden;

iv)

een tijdschema voor homologatie dat overeenstemt met de fasen van de onderdelen van het programma, met name wat de inzet van infrastructuur, de dienstverlening en de evolutie betreft;

v)

de beginselen van de beveiligingshomologatie voor netwerken die verbonden zijn met de in het kader van de onderdelen van het programma of delen van die onderdelen opgerichte systemen, en voor apparatuur die verbonden is met de door die onderdelen opgerichte systemen, die moet worden verricht door de nationale entiteiten die in de betrokken lidstaten bevoegd zijn voor beveiligingsaangelegenheden;

b)

nemen van beveiligingshomologatiebesluiten, met name wat betreft de goedkeuring van satellietlanceringen, de machtiging om de in het kader van de onderdelen van het programma opgerichte systemen of de elementen van deze onderdelen in hun diverse configuraties en voor de diverse daardoor aangeboden diensten, tot en met het signaal in de ruimte, te bedienen en de machtiging om de grondstations te beheren.

c)

nemen van besluiten over de netwerken en de apparatuur die verbonden zijn aan de PRS-dienst bedoeld in artikel 45 of die verbonden zijn aan een andere uit de onderdelen van het programma voortkomende beveiligde dienst, alleen over de machtiging van organen om gevoelige PRS-technologieën, PRS-ontvangers of PRS-beveiligingsmodules, of andere technologie of apparatuur die op grond van de algemene beveiligingsvoorschriften bedoeld in artikel 34, lid 2, moet worden gecontroleerd, te ontwikkelen en te produceren, rekening houdend met het advies van de nationale entiteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden en met de algehele beveiligingsrisico’s;

d)

bestuderen en, tenzij het documenten betreft die de Commissie moet vaststellen krachtens artikel 34, lid 2, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU, goedkeuren van documentatie over beveiligingshomologatie;

e)

verstrekken, binnen zijn bevoegdheid, van advies aan de Commissie bij de opstelling van ontwerpteksten voor handelingen als bedoeld in artikel 34, lid 2, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU, ook voor de totstandbrenging van operationele beveiligingsprocedures, en verstrekken van een verklaring met zijn afsluitend standpunt;

f)

bestuderen en goedkeuren van de beveiligingsrisicobeoordeling die is opgesteld overeenkomstig de in artikel 37, punt h), van deze verordening bedoelde monitoringprocedure, rekening houdend met de naleving van de in dit lid, punt c), bedoelde documenten en met de documenten die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 2, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU, en samenwerken met de Commissie bij het vaststellen van risicobeperkende maatregelen;

g)

controleren van de toepassing van beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de beveiligingshomologatie van de onderdelen van het programma, door het uitvoeren of steunen van beveiligingsbeoordelingen, -inspecties, -audits of -evaluaties, overeenkomstig artikel 42, lid 2, van deze verordening;

h)

onderschrijven van de selectie van goedgekeurde producten en maatregelen die bescherming bieden tegen elektronisch afluisteren (Tempest) en van goedgekeurde cryptografische producten die worden gebruikt om de onderdelen van het programma te beveiligen;

i)

goedkeuren, of waar passend, deelnemen aan de gezamenlijke goedkeuring met de betrokken entiteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden, van de interconnectie tussen de in het kader van de onderdelen van het programma opgerichte systemen, of in het kader van de delen van die onderdelen, en andere systemen;

j)

bereiken van overeenstemming met de betrokken lidstaat over het model voor toegangscontrole als bedoeld in artikel 42, lid 4;

k)

opstellen van risicoverslagen en de Commissie, de raad van bestuur en de uitvoerend directeur kennis geven van zijn risicobeoordeling, en hun advies verstrekken over opties voor de aanpak van restrisico’s met betrekking tot een bepaald beveiligingshomologatiebesluit;

l)

de Raad en de hoge vertegenwoordiger op specifiek verzoek van de Raad of de hoge vertegenwoordiger assisteren bij de uitvoering van Besluit (GBVB) 2021/698 zulks in nauwe samenwerking met de Commissie;

m)

verrichten van de raadplegingen die nodig zijn om zijn taken uit te voeren;

n)

vaststellen en bekendmaken van zijn reglement van orde.

3.   Onverminderd de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten wordt onder toezicht van de raad voor beveiligingshomologatie een speciaal ondergeschikt orgaan opgericht dat de lidstaten vertegenwoordigt en dat in het bijzonder de volgende taken vervult:

a)

het beheer van de programmavluchtsleutelcodes;

b)

de verificatie, monitoring en beoordeling van de vaststelling en handhaving van procedures voor de boekhouding, beveiligde behandeling, opslag, verspreiding en vernietiging van de PRS-sleutelcodes van Galileo.

Artikel 39

Samenstelling van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De raad voor beveiligingshomologatie bestaat uit een vertegenwoordiger per lidstaat, een vertegenwoordiger van de Commissie en een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger. De ambtstermijn van de leden van de raad voor beveiligingshomologatie bedraagt vier jaar en kan worden verlengd.

2.   De deelname aan vergaderingen van de raad voor beveiligingshomologatie gebeurt op “need-to-know”-basis. Waar passend kunnen vertegenwoordigers van ESA en vertegenwoordigers van het Agentschap die niet betrokken zijn bij de beveiligingshomologatie worden uitgenodigd om de vergaderingen van de raad voor beveiligingshomologatie als waarnemer bij te wonen. Bij uitzondering kunnen ook vertegenwoordigers van agentschappen van de Unie, derde landen of internationale organisaties worden uitgenodigd om vergaderingen van de raad voor beveiligingshomologatie als waarnemer bij te wonen voor aangelegenheden die rechtstreeks verband houden met die derde landen of internationale organisaties, in het bijzonder aangelegenheden met betrekking tot de aan hen toebehorende of op hun grondgebied ingerichte infrastructuur. Regelingen voor die deelname van vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties en de voorwaarden voor die deelname worden in de desbetreffende overeenkomsten vastgelegd en stemmen overeen met het reglement van orde van de raad voor beveiligingshomologatie.

Artikel 40

Stemprocedure in de raad voor beveiligingshomologatie

Indien er geen consensus kan worden bereikt volgens het in artikel 37, punt b), van deze verordening vermelde algemene beginsel, stelt de raad voor beveiligingshomologatie besluiten vast met gekwalificeerde meerderheid, overeenkomstig artikel 16 VEU. De vertegenwoordiger van de Commissie en de vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger stemmen niet. De door de raad voor beveiligingshomologatie vastgestelde besluiten worden door zijn voorzitter namens de raad voor beveiligingshomologatie ondertekend.

Artikel 41

Kennisgeving en gevolgen van besluiten van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De besluiten van de raad voor beveiligingshomologatie worden aan de Commissie toegezonden.

2.   De Commissie houdt de raad voor beveiligingshomologatie permanent op de hoogte van de gevolgen van de door de raad voor beveiligingshomologatie beoogde besluiten voor het goede verloop van de onderdelen van het programma, en van de uitvoering van plannen voor de aanpak van restrisico’s. De raad voor beveiligingshomologatie neemt nota van dergelijke informatie die is ontvangen van de Commissie.

3.   De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld in kennis van de gevolgen van beveiligingshomologatiebesluiten voor het goede verloop van de onderdelen van het programma. Indien de Commissie van oordeel is dat een door de raad voor beveiligingshomologatie genomen besluit belangrijke gevolgen kan hebben voor het goede verloop van deze onderdelen, bijvoorbeeld wat betreft kosten, tijdschema’s of prestaties, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan onmiddellijk in kennis.

4.   De raad van bestuur wordt op gezette tijden in kennis gesteld van het verloop van de werkzaamheden van de raad voor beveiligingshomologatie.

5.   Het tijdschema voor de werkzaamheden van de raad voor beveiligingshomologatie mag geen belemmering vormen voor het tijdschema van de activiteiten die zijn opgenomen in het in artikel 100 bedoelde werkprogramma.

Artikel 42

Rol van de lidstaten bij de beveiligingshomologatie

1.   De lidstaten zenden de raad voor beveiligingshomologatie alle gegevens toe die zij van belang achten met het oog op de beveiligingshomologatie.

2.   In overeenstemming met en onder toezicht van de nationale entiteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden, verlenen de lidstaten naar behoren gemachtigde personen die door de raad voor beveiligingshomologatie zijn afgevaardigd toegang tot alle informatie en tot alle voor de beveiliging van systemen relevante plaatsen en locaties die onder hun rechtsmacht vallen, zulks overeenkomstig hun nationale wetten en bestuursrechtelijke bepalingen, mede met het oog op beveiligingsinspecties, -audits en -tests waartoe de raad voor beveiligingshomologatie heeft besloten en op de in artikel 37, punt h), bedoelde monitoringprocedure voor beveiligingsrisico’s. Die toegang is zonder discriminatie van onderdanen van de lidstaten op grond van nationaliteit.

3.   De in lid 2 bedoelde audits en tests worden verricht conform de volgende beginselen:

a)

de nadruk ligt op het belang van beveiliging en doeltreffend risicobeheer binnen de geïnspecteerde entiteiten;

b)

tegenmaatregelen om de specifieke gevolgen van de aantasting van de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van gerubriceerde informatie te matigen, strekken tot aanbeveling.

4.   Elke lidstaat is verantwoordelijk voor het ontwerpen van een model voor toegangscontrole, met een overzicht of lijst van plaatsen of locaties die gehomologeerd moeten worden. Over het model voor toegangscontrole wordt vooraf overeenstemming bereikt tussen de lidstaten en de raad voor beveiligingshomologatie, waarbij erop wordt toegezien dat alle lidstaten voorzien in hetzelfde niveau van toegangscontrole.

5.   De lidstaten zijn op lokaal niveau verantwoordelijk voor de beveiligingshomologatie van de locaties op hun grondgebied die zich binnen de zone voor de beveiligingshomologatie van de onderdelen van het programma bevinden en brengen hiertoe verslag uit aan de raad voor beveiligingshomologatie.

HOOFDSTUK III

Bescherming van gerubriceerde informatie

Artikel 43

Bescherming van gerubriceerde informatie

1.   De uitwisseling van gerubriceerde informatie in verband met het programma valt onder een internationale overeenkomst tussen de Unie en een derde land of een internationale organisatie inzake de uitwisseling van gerubriceerde informatie of, waar toepasselijk, een regeling die door de bevoegde instelling of het bevoegde orgaan van de Unie en de bevoegde instanties van een derde land of een internationale organisatie is overeengekomen voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie, en gelden voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie de daarin vastgelegde voorwaarden.

2.   In derde landen verblijvende natuurlijke personen en aldaar gevestigde rechtspersonen kunnen alleen EUCI over het programma behandelen indien in die derde landen voor hen beveiligingsvoorschriften gelden die ten minste eenzelfde mate van bescherming bieden als de veiligheidsvoorschriften van de Commissie in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 en de beveiligingsvoorschriften van de Raad in de bijlagen bij Besluit 2013/488/EU. De gelijkwaardigheid van beveiligingsvoorschriften die in een derde land of een internationale organisatie worden toegepast, wordt omschreven in een overeenkomst over beveiliging van informatie, waar relevant met inbegrip van kwesties inzake industriële beveiliging, tussen de Unie en dat derde land of die internationale organisatie, volgens de in artikel 218 VWEU vervatte procedure en rekening houdend met artikel 13 van Besluit 2013/488/EU.

3.   Onverminderd artikel 13 van Besluit 2013/488/EU en de voorschriften inzake industriële beveiliging in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 kan aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon, derde land of internationale organisatie toegang worden verleend tot EUCI, indien dat nodig wordt geacht en per geval, afhankelijk van de aard en de inhoud van die informatie, de noodzaak dat de ontvanger er kennis van neemt en het voordeel daarvan voor de Unie.

TITEL VI

GALILEO EN EGNOS

Artikel 44

Subsidiabele acties

De exploitatie van Galileo en Egnos omvat de volgende subsidiabele acties:

a)

beheren, bedienen, onderhouden, voortdurend verbeteren, ontwikkelen en beschermen van de ruimte-infrastructuur, inclusief opwaarderingen en verouderingsbeheer;

b)

beheren, bedienen, onderhouden, voortdurend verbeteren, ontwikkelen en beschermen van de grondinfrastructuur, in het bijzonder de grondcentra en grondstations als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 of Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1406 van de Commissie (45), netwerken, inclusief opwaarderingen en verouderingsbeheer;

c)

ontwikkelen van toekomstige generaties van de systemen en het doen evolueren van de door Galileo en Egnos aangeboden diensten, onder meer door rekening te houden met de behoeften van desbetreffende belanghebbenden; dit geldt onverminderd toekomstige besluiten over de financiële vooruitzichten van de Unie;

d)

ondersteunen van de ontwikkeling van downstreamtoepassingen van Galileo en Egnos en van de ontwikkeling en evolutie van fundamentele technologische elementen, zoals met Galileo compatibele chipsets en ontvangers;

e)

ondersteunen van certificerings- en normalisatieactiviteiten met betrekking tot Galileo en Egnos, met name in de vervoersector;

f)

ononderbroken verstrekking van de door Galileo en Egnos aangeboden diensten en, in aanvulling op de initiatieven van de lidstaten en de private sector, zorgen voor de marktontwikkeling van die diensten, in het bijzonder om de in artikel 4, lid 1, punt b), bedoelde sociaal-economische voordelen te maximaliseren;

g)

samenwerken met andere regionale en mondiale satellietnavigatiesystemen, onder meer om compatibiliteit en interoperabiliteit te bevorderen;

h)

voorzien in elementen voor het monitoren van de betrouwbaarheid en de exploitatie van de systemen, en van de dienstverlening;

i)

verrichten van activiteiten in verband met het verstrekken van diensten en het coördineren van de uitbreiding van de dekking daarvan.

Artikel 45

Door Galileo aangeboden diensten

1.   De door Galileo aangeboden diensten omvatten:

a)

een open dienst van Galileo (“Galileo Open Service” — GOS), die gratis is voor gebruikers en informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor massatoepassingen van satellietnavigatie voor consumentengebruik;

b)

een precisiedienst (“High-Accuracy Service” — HAS), die gratis is voor gebruikers en die, door middel van in een aanvullende frequentieband verspreide aanvullende gegevens, zeer precieze plaatsbepalings- en synchroniseringsinformatie verstrekt, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professioneel of commercieel gebruik;

c)

een signaalauthenticatiedienst (“Signal Authentication Service” — SAS), op basis van de in de signalen opgenomen versleutelde codes, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professioneel of commercieel gebruik;

d)

een publieke gereguleerde dienst (Public regulated service — PRS), die wordt beperkt tot door de overheid gemachtigde gebruikers, voor gevoelige toepassingen die een grote continuïteit van de dienstverlening vereisen, onder meer op het gebied van beveiliging en defensie, waarbij gebruik wordt gemaakt van sterke, versleutelde signalen. Deze dienst is gratis voor de lidstaten, de Raad, de Commissie, de EDEO en, waar passend, voor naar behoren gemachtigde agentschappen van de Unie. De vraag of de andere primaire PRS-gebruikers als bedoeld in artikel 2 van Besluit nr. 1104/2011/EU een heffing moet worden opgelegd, wordt per geval beoordeeld, en in de uit hoofde van artikel 3, lid 5, van dat besluit gesloten overeenkomsten worden er passende bepalingen opgenomen. De toegang tot PRS wordt geregeld overeenkomstig Besluit 1104/2011/EU;

e)

een alarmdienst (Emergency Service — ES), die gratis is voor gebruikers en die signalen uitzendt om waarschuwingen te verspreiden met betrekking tot natuurrampen of andere noodsituaties in specifieke gebieden; waar passend wordt deze dienst verleend in samenwerking met de nationale civielebeschermingsautoriteiten van de lidstaten;

f)

een tijdsmetingsdienst (Timing Service — TS), die gratis is voor gebruikers, een nauwkeurige en betrouwbare referentietijd verschaft en zorgt voor realisatie van de gecoördineerde universele tijd, en aldus de ontwikkeling van tijdsmetingstoepassingen op basis van Galileo en het gebruik in kritische toepassingen bevordert.

2.   Galileo draagt ook bij aan:

a)

de opsporings- en reddingsdienst (Search and Rescue Support Service — SAR) van het Cospas-Sarsat-systeem, door noodsignalen die door bakens worden uitgezonden te detecteren en te beantwoorden met boodschappen via een retourverbinding;

b)

op het niveau van de Unie of op internationaal niveau gestandaardiseerde integriteitsbewakingsdiensten voor gebruik door levensbeveiligingsdiensten, op basis van de signalen van de open dienst van Galileo en in combinatie met Egnos en andere satellietnavigatiesystemen;

c)

ruimteweerkundige informatie via het GNSS-dienstencentrum als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 en vroegtijdige waarschuwingsdiensten via de grondinfrastructuur van Galileo, voornamelijk ter vermindering van de mogelijke risico’s in verband met de ruimte voor de gebruikers van de door Galileo en andere GNSS’en verstrekte diensten.

Artikel 46

Door Egnos aangeboden diensten

1.   De door Egnos aangeboden diensten omvatten:

a)

een open dienst van Egnos (EGNOS Open Service — EOS), zonder rechtstreekse kosten voor gebruikers, die plaatsbepalings- en synchroniseringsinformatie verstrekt, voornamelijk bestemd voor massatoepassingen van satellietnavigatie voor consumentengebruik;

b)

een dienst voor de toegang tot gegevens van Egnos (EGNOS Data Access Service — EDAS), zonder rechtstreekse kosten voor gebruikers, die plaatsbepalings- en synchroniseringsinformatie verstrekt, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professioneel of commercieel gebruik en die betere prestaties en gegevens met een grotere meerwaarde biedt dan die van de EOS;

c)

een levensbeveiligingsdienst (Safety-of-Life Service — SoL), zonder rechtstreekse kosten voor gebruikers, die plaatsbepalings- en tijdsynchroniseringsinformatie verstrekt met een hoog niveau van continuïteit, beschikbaarheid en nauwkeurigheid, en die een integriteitsfunctie omvat waarmee de gebruiker wordt gewaarschuwd voor slecht functioneren of “buiten tolerantie”-signalen van Galileo en andere GNSS’en die Egnos versterkt binnen het dekkingsgebied, voornamelijk bestemd voor gebruikers voor wie veiligheid essentieel is, in het bijzonder voor luchtvaartnavigatiediensten in de burgerluchtvaart, overeenkomstig de normen van de ICAO, of voor andere vervoersectoren.

2.   De in lid 1 bedoelde diensten worden met voorrang uiterlijk in 2026 aangeboden op het geografisch in Europa liggende grondgebied van de lidstaten, waaronder in dit geval Cyprus, de Azoren, de Canarische Eilanden en Madeira worden begrepen.

3.   Voor zover technisch uitvoerbaar en conform de beveiligingsvoorschriften in artikel 34, lid 2 en voor de SoL-dienst op basis van internationale overeenkomsten, kan de geografische dekking van Egnos worden uitgebreid naar andere regio’s in de wereld, met name naar het grondgebied van kandidaat-lidstaten, van derde landen die aangesloten zijn bij het gemeenschappelijk Europees luchtruim en van derde landen die deel uitmaken van het Europees nabuurschapsbeleid.

4.   De kosten van de uitbreiding van de in lid 3 van dit artikel bedoelde geografische dekking van Egnos, inclusief de daaraan verbonden specifieke werkingskosten voor deze regio's, worden niet gedekt door de in artikel 11 bedoelde begroting. De Commissie neemt andere programma’s of instrumenten in overweging om deze activiteiten te financieren. Een dergelijke uitbreiding mag niet leiden tot vertraging in het aanbieden van de in lid 1 van dit artikel bedoelde diensten op het gehele grondgebied van de lidstaten dat zich geografisch in Europa bevindt.

Artikel 47

Uitvoeringsmaatregelen voor Galileo en Egnos

Indien dat voor het soepel functioneren van Galileo en Egnos en de ingang ervan op de markt nodig is, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen, waar nodig, de vereiste maatregelen vast om:

a)

de risico’s die inherent zijn aan de werking van Galileo en Egnos te beheren en te beperken, in het bijzonder om de continuïteit van de dienstverlening te waarborgen;

b)

de belangrijke besluitvormingsstadia vast te leggen voor de monitoring en evaluatie van de uitvoering van Galileo en Egnos;

c)

de locaties te bepalen van de tot de grondinfrastructuur van Galileo en Egnos behorende centra overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften, volgens een open en transparant proces, en de werking ervan te waarborgen;

d)

de technische en operationele specificaties met betrekking tot de in artikel 45, lid 1, punten c), e) en f), en artikel 45, lid 2, punt c), genoemde diensten vast te leggen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 48

Compatibiliteit, interoperabiliteit en normalisatie

1.   Galileo en Egnos, en de daardoor aangeboden diensten, zijn compatibel en interoperabel vanuit technisch oogpunt, ook op het niveau van de gebruikers.

2.   Galileo en Egnos, en de daardoor aangeboden diensten, zijn compatibel en interoperabel met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen, indien de noodzakelijke compatibiliteits- en interoperabiliteitsvereisten en voorwaarden daarvoor in internationale overeenkomsten zijn vastgelegd.

TITEL VII

COPERNICUS

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 49

Toepassingsgebied van Copernicus

1.   Copernicus wordt geïmplementeerd door voort te bouwen op eerdere investeringen, onder meer van belanghebbenden als ESA en Eumetsat, door, waar passend en kosteneffectief, gebruik te maken van de nationale of regionale capaciteiten van de lidstaten, en door rekening te houden met de capaciteiten van commerciële leveranciers van vergelijkbare gegevens en informatie en de noodzaak om concurrentie en marktontwikkeling te stimuleren en tegelijkertijd de mogelijkheden voor Europese gebruikers te maximaliseren.

2.   Copernicus levert gegevens en informatie op grond van de behoeften van Copernicusgebruikers en baseert zich daarbij op een vrij, volledig en open gegevensbeleid.

3.   Copernicus ondersteunt de formulering, uitvoering en monitoring van het beleid van de Unie en haar lidstaten, vooral met betrekking tot het milieu, klimaatverandering, de oceanen en zeeën, de maritieme sector, de atmosfeer, landbouw en plattelandsontwikkeling, behoud van cultureel erfgoed, civiele bescherming, de monitoring van infrastructuur, veiligheid en beveiliging, evenals de digitale economie, om de administratieve lasten verder te verminderen.

4.   Copernicus bestaat uit de volgende elementen:

a)

gegevensverwerving, onder meer door:

i)

de ontwikkeling en werking van de Sentinels van Copernicus;

ii)

toegang tot door derden gegenereerde aardobservatiegegevens vanuit de ruimte;

iii)

toegang tot in-situ- en andere aanvullende gegevens;

b)

gegevens- en informatieverwerking via Copernicusdiensten, die activiteiten omvat voor het genereren van informatie met een meerwaarde voor het ondersteunen van monitoring, rapportage en nalevingscontrole op milieugebied, civiele bescherming en beveiligingsdiensten;

c)

toegang tot en verspreiding van gegevens, dat infrastructuur en diensten omvat om ervoor te zorgen dat Copernicusgegevens en -informatie op een gebruiksvriendelijke manier ontdekt, bekeken, geraadpleegd, verspreid, geëxploiteerd en op lange termijn bewaard kunnen worden;

d)

gebruikersacceptatie, marktontwikkeling en capaciteitsopbouw overeenkomstig artikel 28, lid 6, hetgeen relevante activiteiten, middelen en diensten omvat om Copernicus, Copernicusgegevens en Copernicusdiensten, evenals de aanverwante downstreamtoepassingen en de ontwikkeling daarvan op alle niveaus te promoten om de in artikel 4, lid 1, bedoelde sociaal-economische voordelen en het verzamelen en analyseren van behoeften van Copernicus-gebruikers te maximaliseren.

5.   Copernicus bevordert de internationale coördinatie van de observatiesystemen en de daarmee verband houdende uitwisseling van gegevens teneinde de mondiale dimensie en complementariteit ervan te versterken, rekening houdend met de internationale overeenkomsten en coördinatieprocessen.

HOOFDSTUK II

Subsidiabele acties

Artikel 50

Subsidiabele acties voor gegevensverwerving

Onder de subsidiabele acties in het kader van Copernicus vallen:

a)

acties om te zorgen voor een grotere continuïteit van de bestaande missies van de Sentinel van Copernicus en om verdere Sentinels van Copernicus te ontwikkelen, lanceren, onderhouden en exploiteren, waarbij het observatiegebied wordt vergroot en in het bijzonder prioriteit wordt gegeven aan observatiecapaciteiten voor het monitoren van antropogene CO2- en andere broeikasgasemissies, waardoor de poolgebieden kunnen worden gemonitord en innovatieve milieutoepassingen in de landbouw, bij het beheer van bossen, water en mariene hulpbronnen, en met betrekking tot het cultureel erfgoed mogelijk worden gemaakt;

b)

acties om toegang te verlenen tot Copernicusgegevens en -informatie van derden die nodig zijn voor het genereren van Copernicusdiensten of voor gebruik door de instellingen, agentschappen en gedecentraliseerde diensten van de Unie en, waar passend en kosteneffectief, nationale en regionale overheidsinstanties;

c)

acties voor het verlenen en coördineren van toegang tot Copernicus in-situ- en andere aanvullende gegevens die nodig zijn voor het genereren, kalibreren en valideren van Copernicusgegevens en -informatie, onder meer door, waar passend en kosteneffectief, bestaande nationale capaciteiten te gebruiken en duplicatie te voorkomen.

Artikel 51

Subsidiabele acties voor Copernicusdiensten

1.   Subsidiabele acties in het kader van Copernicusdiensten omvatten:

a)

monitoring, rapportage en nalevingscontrole op milieugebied, waaronder:

i)

monitoring van de atmosfeer op mondiaal niveau om informatie te verschaffen over de luchtkwaliteit, met bijzondere aandacht voor het Europese niveau, en over de samenstelling van de atmosfeer;

ii)

monitoring van het mariene milieu om informatie te verschaffen over de toestand en dynamiek van mariene en kustecosystemen, hun natuurlijke hulpbronnen en het gebruik daarvan;

iii)

landmonitoring om informatie te verschaffen over landbedekking, landgebruik en verandering in landgebruik, cultureel erfgoed, grondbewegingen, stedelijke gebieden, kwantiteit en kwaliteit van binnenwateren, bossen, landbouw en andere natuurlijke hulpbronnen, biodiversiteit en cryosfeer;

iv)

monitoring van de klimaatverandering om informatie te verschaffen over antropogene CO2- en andere broeikasgasemissies en -absorpties, essentiële klimaatvariabelen, klimatologische heranalysen, seizoensvoorspellingen, klimaatvooruitzichten en een verklaring van de klimaatverandering, informatie over de veranderingen in de poolgebieden en het Noordpoolgebied, alsook over indicatoren op relevante tijd- en ruimteschalen;

b)

een dienst voor het beheer van noodsituaties om informatie te verschaffen ter ondersteuning van — en gecoördineerd met — civielebeschermingsinstanties, ter ondersteuning van civielebeschermings- en noodhulpoperaties (ter verbetering van activiteiten in verband met vroegtijdige waarschuwing en van crisisresponscapaciteiten), en van preventie- en paraatheidsacties (risico- en herstelanalysen) in verband met verschillende soorten rampen;

c)

een beveiligingsdienst ter ondersteuning van de bewaking binnen de Unie en aan haar buitengrenzen, van maritieme bewaking, van het externe optreden van de Unie in reactie op veiligheidsuitdagingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd en van de doelstellingen en acties van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

2.   De Commissie garandeert, waar passend aan de hand van onafhankelijke externe deskundigheid, dat de Copernicusdienstenrelevant zijn, door:

a)

te verifiëren of de door de gebruikersgemeenschappen kenbaar gemaakte eisen technisch haalbaar en doelmatig zijn;

b)

te beoordelen of de voorgestelde of toegepaste middelen en oplossingen voldoen aan de eisen van de gebruikersgemeenschappen en de doelstellingen van het programma.

Artikel 52

Subsidiabele acties voor toegang tot en verspreiding van gegevens en informatie

1.   Copernicus omvat acties om betere toegang te verlenen tot alle Copernicusgegevens en -informatie en, waar passend, te voorzien in aanvullende infrastructuur en diensten ter bevordering van de verspreiding van, de toegang tot en het gebruik van die gegevens en informatie.

2.   Indien de Copernicusgegevens of Copernicusinformatie uit beveiligingsoogpunt van gevoelige aard zijn in de zin van de artikelen 12 tot en met 16 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013, kan de Commissie de aanbesteding, het toezicht op de verwerving, de toegang tot en de verspreiding van die gegevens en informatie aan een of meer fiduciaire entiteiten toewijzen. Die entiteiten zetten een register van gehomologeerde gebruikers op, houden dat register bij en verlenen toegang tot de aan beperkingen onderworpen gegevens via een afgeschermde workflow.

HOOFDSTUK III

Beleid inzake Copernicusgegevens

Artikel 53

Beleid inzake Copernicusgegevens en -informatie

1.   Copernicusgegevens en -informatie worden aan de Copernicusgebruikers verstrekt in het kader van een vrij, volledig en open gegevensbeleid met de volgende kenmerken:

a)

Copernicusgebruikers mogen alle Copernicusgegevens en -informatie vrijelijk en wereldwijd reproduceren, verspreiden, aan het publiek meedelen, aanpassen en wijzigen, en met andere gegevens en informatie combineren;

b)

het vrije, volledige en open gegevensbeleid kent de volgende beperkingen:

i)

de formaten en de kenmerken met betrekking tot tijdigheid en verspreiding van Copernicusgegevens en -informatie worden vooraf vastgesteld;

ii)

waar toepasselijk worden de vergunningsvoorwaarden voor Copernicusgegevens en -informatie van derden die worden gebruikt bij de productie van informatie van Copernicus nageleefd;

iii)

de beveiligingsbeperkingen die voortvloeien uit de in artikel 34, lid 2, bedoelde algemene beveiligingsvoorschriften;

iv)

er wordt gezorgd voor bescherming tegen het risico van verstoring van het systeem dat Copernicusgegevens en -informatie produceert of beschikbaar stelt, en bescherming van de gegevens zelf;

v)

er wordt gezorgd voor bescherming van betrouwbare toegang tot Copernicusgegevens en -informatie voor Europese gebruikers.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 105 gedelegeerde handelingen vast ter aanvulling van de specifieke bepalingen van lid 1 van dit artikel wat betreft de specificaties en de voorwaarden en procedures voor de toegang tot en het gebruik van Copernicusgegevens en -informatie.

3.   Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 106 bepaalde procedure van toepassing op op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

4.   De Commissie verstrekt vergunningen en kennisgevingen voor de toegang tot en het gebruik van Copernicusgegevens en -informatie, met inbegrip van toeschrijvingsclausules, overeenkomstig het gegevensbeleid van Copernicus zoals vastgelegd in deze verordening en toepasselijke gedelegeerde handelingen vastgesteld op grond van lid 2.

TITEL VIII

ANDERE ONDERDELEN VAN HET PROGRAMMA

HOOFDSTUK I

SSA

Afdeling 1

SST-subonderdeel

Artikel 54

Toepassingsgebied van het SST-subonderdeel

1.   Het SST-subonderdeel ondersteunt de volgende activiteiten:

a)

het tot stand brengen, ontwikkelen en doen functioneren van een netwerk van op de grond en in de ruimte gestationeerde SST-sensoren van de lidstaten, waaronder sensoren die zijn ontwikkeld via ESA of de private sector in de Unie, en op nationaal niveau beheerde sensoren van de Unie, voor het bewaken en tracken van ruimteobjecten en voor het ontwikkelen van een Europese catalogus van ruimteobjecten;

b)

het verwerken en analyseren van SST-gegevens op nationaal niveau om SST-informatie en de in artikel 55, lid 1, bedoelde SST-diensten te produceren;

c)

het verstrekken van de in artikel 55, lid 1, bedoelde SST-diensten aan de in artikel 56 vermelde SST-gebruikers;

d)

het monitoren van initiatieven die de ontwikkeling en het gebruik bevorderen van technologieën voor het opruimen van ruimtevaartuigen aan het einde van hun levensduur, en van technologische systemen voor het voorkomen en elimineren van ruimteschroot, alsook van internationale initiatieven op het gebied van ruimteverkeersbeheer, en streven naar synergie met die initiatieven.

2.   Het SST-subonderdeel verstrekt ook technische en administratieve steun voor de overgang tussen het programma en het bij Besluit nr. 541/2014/EU opgerichte SST-ondersteuningskader.

Artikel 55

SST-diensten

1.   SST-diensten omvatten:

a)

het beoordelen van het risico op een botsing tussen ruimtevaartuigen of tussen ruimtevaartuigen en ruimteschroot en het afgeven, in voorkomend geval, van waarschuwingen ter voorkoming van botsingen gedurende de fases van de lancering, de vroege omloopbaan, de baanverhoging en de activiteiten in de omloopbaan en de eindfase van missies van ruimtevaartuigen;

b)

het detecteren en typeren van versplinteringen, afsplitsingen of botsingen in de omloopbaan;

c)

het beoordelen van het risico bij ongecontroleerde terugkeer van ruimteobjecten en ruimteschroot in de aardse dampkring en het genereren van daarmee verband houdende informatie, waaronder schatting van het tijdstip en de vermoedelijke plaats van een mogelijke inslag;

d)

het ontwikkelen van activiteiten ter voorbereiding van:

i)

het beperken van ruimteschroot om ervoor te zorgen dat er minder van wordt gegenereerd, en

ii)

het aanreiken van oplossingen voor ruimteschroot door bestaand ruimteschroot te beheren.

2.   SST-diensten zijn gratis en op elk moment beschikbaar zonder onderbrekingen, en aangepast aan de behoeften van de in artikel 56 vermelde SST-gebruikers.

3.   De lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel, de Commissie en, voor zover van toepassing, de in artikel 59, lid 1, bedoelde SST-frontdesk, zijn niet aansprakelijk voor:

a)

schade doordat SST-diensten niet of met onderbrekingen worden verstrekt;

b)

vertraging in de verstrekking van SST-diensten;

c)

onnauwkeurigheid in de via de SST-diensten aangeleverde informatie;

d)

actie die naar aanleiding van de verstrekking van SST-diensten wordt ondernomen.

Artikel 56

SST-gebruikers

1.   De SST -gebruikers in de Unie omvatten:

a)

kerngebruikers van SST: de lidstaten, de EDEO, de Commissie, de Raad, het Agentschap en in de Unie gevestigde publieke en private eigenaren en operatoren van ruimtevaartuigen;

b)

niet-kerngebruikers van SST: andere in de Unie gevestigde publieke en private entiteiten.

Kerngebruikers van SST hebben toegang tot alle in artikel 55, lid 1, vermelde SST-diensten.

Niet-kerngebruikers van SST kunnen toegang hebben tot de in artikel 55, lid 1, punten b), c) en d), vermelde SST-diensten.

2.   De internationale SST-gebruikers omvatten derde landen, internationale organisaties zonder hoofdkantoor in de Unie en niet in de Unie gevestigde particuliere entiteiten. Ze hebben onder de volgende voorwaarden toegang tot de in artikel 55, lid 1, punt d), bedoelde SST-diensten:

a)

derde landen en internationale organisaties zonder hoofdkantoor in de Unie kunnen toegang hebben tot SST-diensten op grond van artikel 8, lid 2;

b)

niet in de Unie gevestigde particuliere entiteiten kunnen toegang hebben tot SST-diensten op voorwaarde dat de Unie met het derde land waar zij gevestigd zijn een internationale overeenkomst overeenkomstig artikel 8, lid 2, heeft gesloten waarbij hen toegang wordt verleend.

Geen internationale overeenkomst is vereist voor toegang tot publiek beschikbare SST-diensten bedoeld in artikel 55, lid 1, punt a), b) of c).

3.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen nadere bepalingen vaststellen met betrekking tot de toegang tot SST-diensten en relevante procedures. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld

Artikel 57

Deelname van lidstaten in het SST-subonderdeel

1.   Lidstaten die wensen deel te nemen aan de verstrekking van de in artikel 55, lid 1, bedoelde SST-diensten voor alle omloopbanen, dienen één enkel gezamenlijk voorstel in bij de Commissie waarin wordt aangetoond dat aan de onderstaande criteria is voldaan:

a)

zij bezitten of hebben toegang tot ofwel toereikende SST-sensoren die beschikbaar zijn voor het SST-subonderdeel, en beschikken over de benodigde personele middelen om deze te doen functioneren, ofwel toereikende capaciteiten voor operationele analyse en gegevensverwerking die speciaal voor SST zijn ontworpen en beschikbaar zijn voor het SST-subonderdeel;

b)

zij hebben voor elk SST-middel een initiële beoordeling van het beveiligingsrisico verricht, die door de betrokken lidstaat is gevalideerd;

c)

zij beschikken voor de uitvoering van de in artikel 54 van deze verordening genoemde activiteiten over een actieplan waarin rekening is gehouden met het krachtens artikel 6 van Besluit nr. 541/2014/EU vastgestelde coördinatieplan;

d)

zij hebben de verschillende activiteiten over de op grond van artikel 58 van deze verordening aangewezen deskundigenteams verdeeld;

e)

zij hebben de regels voor het delen van gegevens vastgesteld die nodig zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 4 van deze verordening genoemde doelstellingen.

Met betrekking tot de criteria in de eerste alinea, punten a) en b), toont elke lidstaat die aan de verstrekking van SST-diensten wil deelnemen, aan dat hij aan elk van deze criteria afzonderlijk voldoet.

Met betrekking tot de criteria in de eerste alinea, punten c), d) en e), toont elke lidstaat die aan de verstrekking van SST-diensten wil deelnemen aan dat hij aan al deze criteria voldoet.

2.   Aan de in lid 1, eerste alinea, punten a) en b), van dit artikel bedoelde criteria wordt geacht te zijn voldaan door de lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel waarvan de aangewezen nationale entiteiten lid zijn van het uit hoofde van artikel 7, lid 3, van Besluit nr. 541/2014/EU opgerichte consortium vanaf 12 mei 2021.

3.   Indien geen gezamenlijk voorstel overeenkomstig lid 1 is ingediend of indien de Commissie van oordeel is dat een aldus ingediend gezamenlijk voorstel niet aan de in lid 1 bedoelde criteria voldoet, mogen ten minste vijf lidstaten een nieuw gezamenlijk voorstel bij de Commissie indienen, waarin wordt aangetoond dat zij aan de in lid 1 bedoelde criteria voldoen.

4.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de nadere bepalingen vaststellen met betrekking tot de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde procedures en elementen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 58

Organisatorisch kader van de deelname van de lidstaten in het SST-subonderdeel

1.   Elke lidstaat die een gezamenlijk voorstel heeft ingediend waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 57, lid 1, heeft vastgesteld dat het aan de criteria voldoet, of die volgens de in artikel 57, lid 3, bedoelde procedure door de Commissie is geselecteerd, wijst een op zijn grondgebied gevestigde oprichtende nationale entiteit aan die hem vertegenwoordigt. De aangewezen oprichtende nationale entiteit is een overheidsinstantie van een lidstaat of een met de uitoefening van het openbaar gezag belast orgaan.

2.   De krachtens lid 1 van dit artikel aangewezen oprichtende nationale entiteiten sluiten een overeenkomst tot oprichting van een SST-partnerschap (“SST-partnerschapsovereenkomst”) en tot vaststelling van de regels en mechanismen voor hun samenwerking bij de uitvoering van de in artikel 54 bedoelde activiteiten. Die SST-partnerschapsovereenkomst omvat in het bijzonder de in artikel 57, lid 1, punten c), d) en e), genoemde elementen en het opzetten van een risicobeheerstructuur om de uitvoering van de bepalingen inzake het gebruik en de beveiligde uitwisseling van SST-gegevens en -informatie te waarborgen.

3.   De oprichtende nationale entiteiten ontwikkelen SST-diensten van hoge kwaliteit van de Unie op grond van een meerjarenplan, relevante kernprestatie-indicatoren en gebruikerseisen, op basis van de activiteiten van de in lid 6 van dit artikel bedoelde deskundigenteams. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, het meerjarenplan en de kernprestatie-indicatoren vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   De oprichtende nationale entiteiten nemen bestaande en mogelijke toekomstige sensoren op in netwerken om ze op een gecoördineerde en geoptimaliseerde wijze te doen functioneren, met het oog op het tot stand brengen en bijhouden van een actuele gemeenschappelijke Europese catalogus, zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid.

5.   De lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel verrichten beveiligingshomologaties op basis van de in artikel 34, lid 2, bedoelde algemene beveiligingsvoorschriften.

6.   De lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel wijzen deskundigenteams aan die worden belast met specifieke thema’s in verband met de verschillende SST-activiteiten. De deskundigenteams moeten van permanente aard zijn, worden beheerd en van personeel worden voorzien door de oprichtende nationale entiteiten van de lidstaten die ze hebben aangewezen, en kunnen bestaan uit deskundigen van elke oprichtende nationale entiteit.

7.   De oprichtende nationale entiteiten en de deskundigenteams waarborgen de bescherming van SST-gegevens, SST-informatie en SST-diensten.

8.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nadere regels vast over het functioneren van het organisatorische kader van de deelname van de lidstaten aan het SST-subonderdeel. De regels betreffen ook de opneming in een later stadium van een lidstaat in de SST-partnerschap door een partij te worden bij de in lid 2 van dit artikel bedoelde SST-partnerschapsovereenkomst. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 59

SST-frontdesk

1.   De Commissie selecteert, rekening houdend met de aanbeveling van de oprichtende nationale entiteiten, de SST-frontdesk op basis van de grootste deskundigheid op het gebied van beveiligingsaangelegenheden en dienstverlening. De SST-frontdesk:

a)

voorziet in de benodigde beveiligde interfaces om SST-informatie te centraliseren, op te slaan en beschikbaar te stellen voor in artikel 56 bedoelde SST-gebruikers, en zorgt daarbij voor de adequate behandeling en traceerbaarheid ervan;

b)

voorziet in rapportage over de prestaties van de SST-diensten aan het in artikel 58, lid 2, bedoelde SST-partnerschap en de Commissie;

c)

verzamelt de noodzakelijke feedback voor het in artikel 58, lid 2, bedoelde SST-partnerschap zodat de diensten voldoende inspelen op de verwachtingen van de SST-gebruikers;

d)

ondersteunt, promoot en stimuleert het gebruik van de SST-diensten.

2.   De oprichtende nationale entiteiten treffen de nodige uitvoeringsregelingen met de SST-frontdesk.

Afdeling 2

SWE- en NEO-subonderdelen

Artikel 60

SWE-activiteiten

1.   Het SWE-subonderdeel kan de volgende activiteiten ondersteunen:

a)

het beoordelen en in kaart brengen van de behoeften van de gebruikers uit de in lid 2, punt b), genoemde sectoren, zodat kan worden bepaald welke SWE-diensten er moeten worden verstrekt;

b)

het verstrekken van SWE-diensten aan de gebruikers van SWE-diensten, naargelang de vastgestelde gebruikersbehoeften en de technische vereisten.

2.   SWE-diensten zijn op elk moment beschikbaar zonder onderbrekingen. De Commissie selecteert die diensten door middel van uitvoeringshandelingen, overeenkomstig de volgende regels:

a)

de Commissie prioriteert de op het niveau van de Unie te leveren SWE-diensten naargelang de behoeften van de SWE-gebruikers, de technologische paraatheid van de diensten en het resultaat van een risicobeoordeling;

b)

de SWE-diensten kunnen bijdragen tot activiteiten op het gebied van civiele bescherming en de bescherming van een brede waaier aan sectoren, zoals ruimtevaart, vervoer, GNSS’en, elektriciteitsnetwerken en communicatie.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

3.   De publieke of particuliere entiteiten die SWE-diensten zullen aanbieden, worden geselecteerd door middel van een uitnodiging tot inschrijving.

Artikel 61

Activiteiten met betrekking tot aardscheerders

1.   Het NEO-subonderdeel kan de volgende activiteiten ondersteunen:

a)

het in kaart brengen van de capaciteiten van de lidstaten voor het opsporen en monitoren van aardscheerders;

b)

het stimuleren van de vorming van netwerken tussen de faciliteiten en onderzoekscentra van de lidstaten;

c)

het ontwikkelen van de in lid 2 bedoelde dienst;

d)

het ontwikkelen van een routinesnellereactiedienst die nieuw ontdekte aardscheerders kan typeren;

e)

het opzetten van een Europese catalogus van aardscheerders.

2.   De Commissie kan op haar bevoegdheidsgebied procedures invoeren voor het coördineren, met een inbreng van de relevante organen van de VN, van de acties van de Unie en de nationale overheidsinstanties die belast zijn met civiele bescherming indien wordt geconstateerd dat een aardscheerder op de aarde afkomt.

HOOFDSTUK II

GOVSATCOM

Artikel 62

Toepassingsgebied van GOVSATCOM

In het kader van het GOVSATCOM-onderdeel worden capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie samengebracht in een gemeenschappelijke pool op het niveau van de Unie van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie, met gepaste beveiligingsvoorschriften. Dit onderdeel omvat:

a)

de ontwikkeling, bouw en bediening van de infrastructuur van het grondsegment bedoeld in artikel 67, en eventueel de ruimte-infrastructuur bedoeld in artikel 102, lid 2;

b)

de aanbesteding van voor de verstrekking van GOVSATCOM-diensten benodigde overheids- en commerciële capaciteit, diensten en gebruikersapparatuur op het gebied van satellietcommunicatie;

c)

maatregelen die noodzakelijk zijn voor het bevorderen van de interoperabiliteit en normalisatie van GOVSATCOM-gebruikersapparatuur.

Artikel 63

GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten

1.   De verstrekking van GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten wordt gewaarborgd volgens het in lid 3 van dit artikel bedoelde dienstenpakket en overeenkomstig de in lid 2 van dit artikel bedoelde operationele vereisten, de in artikel 34, lid 2, bedoelde specifieke beveiligingsvoorschriften voor GOVSATCOM, en binnen de grenzen van de in artikel 66 bedoelde regels voor deling en prioritering.

De toegang tot GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten is gratis voor institutionele en overheidsgebruikers van GOVSATCOM, tenzij de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 2, een prijsbeleid opneemt.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de operationele vereisten vast voor GOVSATCOM-diensten, in de vorm van technische specificaties voor GOVSATCOM-usecases die met name verband houden met crisisbeheer, bewaking en beheer van belangrijke infrastructuur, waaronder diplomatieke communicatienetwerken. Die operationele vereisten worden gebaseerd op een gedetailleerde analyse van de eisen van GOVSATCOM-gebruikers en houden rekening met de vereisten die voortvloeien uit bestaande gebruikersapparatuur en netwerken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het dienstenpakket vast voor GOVSATCOM-diensten, in de vorm van een lijst van categorieën van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie en de eigenschappen daarvan, waaronder geografische dekking, frequentie, bandbreedte, gebruikersapparatuur en beveiligingsaspecten. Om de concurrentie op de interne markt niet te verstoren wordt in het dienstenpakket rekening gehouden met bestaande commercieel beschikbare diensten. Die uitvoeringshandelingen worden regelmatig geactualiseerd en gebaseerd op de in lid 1 van dit artikel bedoelde operationele vereisten en beveiligingsvoorschriften en prioriteren diensten die aan gebruikers worden aangeboden naargelang hoe relevant en kritiek ze zijn. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   GOVSATCOM-gebruikers krijgen toegang tot de in het in lid 3 van dit artikel bedoelde dienstenpakket opgenomen GOVSATCOM-capaciteiten en diensten. Die toegang wordt verleend via de in artikel 67, lid 1, bedoelde GOVSATCOM-hubs.

Artikel 64

Aanbieders van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie

In het kader van GOVSATCOM kunnen capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie worden aangeboden door de volgende entiteiten:

a)

GOVSATCOM-deelnemers als bedoeld in artikel 68, en

b)

rechtspersonen die voor het aanbieden van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie zijn gehomologeerd volgens de in artikel 37 bedoelde beveiligingshomologatieprocedure, die wordt uitgevoerd conform de in artikel 34, lid 2, bedoelde algemene beveiligingsvoorschriften voor het GOVSATCOM-onderdeel.

Artikel 65

GOVSATCOM-gebruikers

1.   De volgende entiteiten kunnen als GOVSATCOM-gebruikers worden aangemerkt, op voorwaarde dat zij zijn belast met taken in verband met het toezicht op en het beheer van voor noodsituaties en beveiliging kritieke taken, werkzaamheden en infrastructuur:

a)

een overheidsinstantie van de Unie of van een lidstaat, of een met de uitoefening van openbaar gezag belast orgaan;

b)

een natuurlijk persoon of rechtspersoon die namens en onder de zeggenschap van een in punt a) van dit lid bedoelde entiteit handelt.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde GOVSATCOM-gebruikers worden naar behoren door een GOVSATCOM-deelnemer als bedoeld in artikel 68 gemachtigd om GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten te gebruiken, en leven de in artikel 34, lid 2, bedoelde, voor GOVSATCOM vastgestelde algemene beveiligingsvoorschriften na.

Artikel 66

Deling en prioritering

1.   De in een pool samengebrachte capaciteiten, diensten en gebruikersapparatuur op het gebied van satellietcommunicatie worden gedeeld en geprioriteerd tussen de in artikel 68 bedoelde GOVSATCOM-deelnemers op basis van een analyse van de veiligheids- en beveiligingsrisico’s van de gebruikers. Bij die analyse wordt rekening gehouden met de bestaande communicatie-infrastructuur en de beschikbaarheid van bestaande vermogens, alsook hun geografische dekking, op het Unie- en nationaal niveau. Bij die deling en prioritering worden de GOVSATCOM-gebruikers geprioriteerd naargelang hoe relevant en kritiek ze zijn.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de nadere regels vast inzake deling en prioritering van satellietcommunicatiecapaciteiten, diensten en gebruikersapparatuur, rekening houdend met de verwachte vraag voor de verschillende GOVSATCOM-usecases, de analyse van de beveiligingsrisico’s voor die usecases en, waar passend, kostenefficiëntie.

Door in die regels een prijsbeleid op te nemen, zorgt de Commissie ervoor dat het verstrekken van GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten niet tot marktverstoringen leidt en dat er geen tekort aan GOVSATCOM-capaciteiten ontstaat.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De deling en de prioritering van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie tussen GOVSATCOM-gebruikers die door dezelfde GOVSATCOM-deelnemer zijn gemachtigd, worden door die GOVSATCOM-deelnemer bepaald en toegepast.

Artikel 67

Infrastructuur en functioneren van het grondsegment

1.   Het grondsegment omvat de benodigde infrastructuur voor het verstrekken van diensten aan de GOVSATCOM-gebruikers overeenkomstig artikel 66, met name de GOVSATCOM-hubs die in het kader van dit onderdeel worden aangekocht om de GOVSATCOM-gebruikers in verbinding te stellen met aanbieders van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie. Het grondsegment en het functioneren ervan voldoen aan de in artikel 34, lid 2, bedoelde, voor GOVSATCOM vastgelegde algemene beveiligingsvoorschriften.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de locatie van de infrastructuur van het grondsegment vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure en laten het recht van een lidstaat onverlet om te beslissen dergelijke infrastructuur niet op zijn grondgebied toe te laten.

Artikel 68

GOVSATCOM-deelnemers en bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO zijn in die zin GOVSATCOM-deelnemer dat zij machtigingen verlenen aan GOVSATCOM-gebruikers, of voorzien in capaciteiten op het gebied van satellietcommunicatie, grondsegmentlocaties of een deel van de grondsegmentfaciliteiten.

Indien de Raad, de Commissie of de EDEO een machtiging aan GOVSATCOM-gebruikers verleent, of satellietcommunicatiecapaciteiten, grondsegmentlocaties of een deel van de grondsegmentfaciliteiten ter beschikking stelt op het grondgebied van een lidstaat, doet deze machtiging of terbeschikkingstelling geen afbreuk aan de bepalingen inzake neutraliteit of ongebonden status in de grondwet van de lidstaat in kwestie.

2.   Agentschappen van de Unie kunnen alleen GOVSATCOM-deelnemer worden voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van hun taken en volgens de gedetailleerde regels die zijn vastgelegd in een administratieve overeenkomst tussen het betrokken agentschap en de instelling van de Unie die er toezicht op houdt.

3.   Derde landen en internationale organisaties kunnen GOVSATCOM-deelnemer worden overeenkomstig artikel 7.

4.   Elke GOVSATCOM-deelnemer wijst één bevoegde GOVSATCOM-autoriteit aan.

5.   Een bevoegde GOVSATCOM-autoriteit zorgt ervoor dat

a)

het gebruik van diensten in overeenstemming is met de geldende beveiligingsvoorschriften;

b)

de toegangsrechten voor GOVSATCOM-gebruikers worden vastgelegd en beheerd;

c)

de gebruikersapparatuur en de bijbehorende informatie en verbindingen voor elektronische communicatie worden gebruikt en beheerd overeenkomstig de toepasselijke beveiligingsvoorschriften;

d)

er een centraal contactpunt wordt ingesteld om, voor zover nodig, te assisteren bij het melden van beveiligingsrisico’s en -dreigingen, met name wat betreft het opsporen van potentieel schadelijke elektromagnetische interferentie die gevolgen heeft voor de diensten in het kader van dit onderdeel.

Artikel 69

Monitoring van vraag en aanbod voor GOVSATCOM

Om voor GOVSATCOM-diensten een optimaal evenwicht tussen vraag en aanbod te bereiken monitort de Commissie voortdurend de ontwikkeling van het aanbod, inclusief bestaande GOVSATCOM-capaciteiten in een baan om de aarde voor bundelen en delen, van GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten en de vraag daarnaar, rekening houdend met nieuwe risico’s en dreigingen, alsook met nieuwe technologische ontwikkelingen.

TITEL IX

HET AGENTSCHAP VAN DE EUROPESE UNIE VOOR HET RUIMTEVAARTPROGRAMMA

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen betreffende het Agentschap

Artikel 70

Juridische status van het Agentschap

1.   Het Agentschap is een orgaan van de Unie. Het heeft rechtspersoonlijkheid.

2.   In elk van de lidstaten geniet het Agentschap de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid welke krachtens hun nationale recht aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan in het bijzonder roerende en onroerende goederen verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.

3.   Het Agentschap wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.

Artikel 71

Zetel en lokale kantoren van het Agentschap

1.   De zetel van het Agentschap is gevestigd in Praag, Tsjechië.

2.   Het personeel van het Agentschap mag worden ondergebracht in één van de grondinfrastructuurcentra van Galileo of Egnos als bedoeld in de Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 of (EU) 2017/1406 met het oog op het uitvoeren van programma-activiteiten als geregeld in de desbetreffende overeenkomst.

3.   Naargelang de behoeften van het programma kunnen er lokale kantoren in de lidstaten worden geopend volgens de procedure van artikel 79, lid 2.

HOOFDSTUK II

Organisatie van het Agentschap

Artikel 72

Administratieve en bestuursstructuur

1.   De administratieve en bestuursstructuur van het agentschap omvat:

a)

de raad van bestuur;

b)

de uitvoerend directeur;

c)

de raad voor beveiligingshomologatie.

2.   De raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de raad voor beveiligingshomologatie werken samen om de goede werking van het Agentschap en coördinatie te waarborgen volgens de in het interne reglement van het Agentschap vastgelegde procedures, zoals het reglement van orde van de raad van bestuur, het reglement van orde van de raad voor beveiligingshomologatie, de op het Agentschap toepasselijke financiële regels, de regels voor de toepassing van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (“Statuut”) en de regels betreffende toegang tot documenten.

Artikel 73

Raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en drie vertegenwoordigers van de Commissie, die allen stemrecht hebben. Tot de raad van bestuur behoort tevens een lid zonder stemrecht dat door het Europees Parlement wordt aangewezen.

2.   De voorzitter of de vicevoorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie, een vertegenwoordiger van de Raad, een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger en een vertegenwoordiger van ESA worden uitgenodigd om als waarnemer de vergaderingen van de raad van bestuur bij te wonen voor kwesties die hen direct aangaan, onder de in het reglement van orde van de raad van bestuur vastgelegde voorwaarden.

3.   Elk lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is.

4.   Elke lidstaat draagt een lid van de raad van bestuur en een plaatsvervanger voor, rekening houdend met hun kennis op het gebied van de taken van het Agentschap en met hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. Om voor continuïteit in de activiteiten van de raad van bestuur te zorgen streven het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten ernaar het verloop van hun vertegenwoordigers in de raad van bestuur te beperken. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

5.   De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur en van hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar en kan worden verlengd.

6.   Indien nodig worden, met inachtneming van het reglement van orde van de raad van bestuur, de deelname van vertegenwoordigers van derde landen en van internationale organisaties en de voorwaarden voor die deelname vastgelegd in de in artikel 98 bedoelde overeenkomsten. Deze vertegenwoordigers hebben geen stemrecht.

Artikel 74

Voorzier van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest uit zijn stemgerechtigde leden een voorzitter en een vicevoorzitter. De vicevoorzitter vervangt de voorzitter automatisch indien hij niet in staat is zijn taken uit te voeren.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter bedraagt twee jaar en kan eenmaal worden verlengd. Elke ambtstermijn neemt een einde wanneer de persoon geen lid meer is van de raad van bestuur.

3.   De raad van bestuur is bevoegd om de voorzitter, de vicevoorzitter of beiden te ontslaan.

Artikel 75

Vergaderingen van de raad van bestuur

1.   De voorzitter roept de raad van bestuur in vergadering bijeen.

2.   De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen van de raad van bestuur, tenzij de voorzitter anders bepaalt. De uitvoerend directeur heeft geen stemrecht.

3.   De raad van bestuur houdt regelmatig, ten minste tweemaal per jaar, gewone vergaderingen. Daarnaast vergadert de raad van bestuur op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden.

4.   De raad van bestuur kan eenieder wiens advies van belang kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen. De leden van de raad van bestuur kunnen zich laten assisteren door adviseurs of deskundigen mits het reglement van orde daarin voorziet.

5.   Bij besprekingen over het gebruik van gevoelige nationale infrastructuur kunnen de vertegenwoordigers van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie aan de vergaderingen en de beraadslagingen van de raad van bestuur deelnemen op een “need to know”-basis. Enkel de vertegenwoordigers van lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken en de vertegenwoordigers van de Commissie mogen echter aan de stemming deelnemen. Indien de voorzitter van de raad van bestuur geen lidstaat vertegenwoordigt die over dergelijke infrastructuur beschikt, wordt hij vervangen door de vertegenwoordigers van de lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken. In het reglement van orde van de raad van bestuur staat in welke situaties deze procedure van toepassing is.

6.   Het Agentschap verzorgt het secretariaat van de raad van bestuur.

Artikel 76

Stemprocedure in de raad van bestuur

1.   Tenzij in deze verordening anders is bepaald, neemt de raad van bestuur besluiten bij meerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

Een meerderheid van twee derde van alle stemgerechtigde leden is vereist voor het verkiezen en het ontslaan van de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur en voor het goedkeuren van de begroting, de werkprogramma’s, de regelingen als bedoeld in artikel 98, lid 2, de beveiligingsregels van het Agentschap, het reglement van orde, voor het openen van lokale kantoren en voor het goedkeuren van de in artikel 92 bedoelde gastlandovereenkomsten.

2.   Elke vertegenwoordiger van een lidstaat en van de Commissie heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid is zijn plaatsvervanger gerechtigd zijn stem uit te brengen. Besluiten op grond van artikel 77, lid 2, punt a), met uitzondering van de aangelegenheden in het kader van titel V, hoofdstuk II, of op grond van artikel 77, lid 5, worden alleen aangenomen met een positieve stem van de vertegenwoordigers van de Commissie.

3.   Het reglement van orde van de raad van bestuur bepaalt de bijzonderheden van de stemprocedure, en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen, alsmede de quorumvoorschriften, waar toepasselijk.

Artikel 77

Taken van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur ziet erop toe dat het Agentschap de aan het Agentschap toegewezen taken uitvoert onder de in deze verordening vastgelegde voorwaarden, en neemt alle besluiten die daarvoor nodig zijn. Dit geldt onverminderd de bevoegdheden die aan de raad voor beveiligingshomologatie zijn toegewezen voor de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II.

2.   Daarnaast kwijt de raad van bestuur zich ook van de volgende taken:

a)

hij stelt uiterlijk 15 november van elk jaar het werkprogramma van het Agentschap voor het komende jaar op na er, zonder enige wijziging, het deel in te hebben opgenomen dat de raad voor beveiligingshomologatie overeenkomstig artikel 80, punt b), heeft opgesteld en na het advies van de Commissie te hebben ontvangen;

b)

hij stelt uiterlijk 30 juni van het eerste jaar van het meerjarig financieel kader als bedoeld in artikel 312 VWEU, het meerjarig werkprogramma van het Agentschap op voor de periode die onder het meerjarig financieel kader valt, na er, zonder enige wijziging, het deel in te hebben opgenomen dat de raad voor beveiligingshomologatie overeenkomstig artikel 80, punt a), van deze verordening heeft opgesteld en na het advies van de Commissie te hebben ontvangen. Het Europees Parlement wordt over het meerjarig werkprogramma geraadpleegd, op voorwaarde dat dit gebeurt in de vorm van een gedachtewisseling en dat de uitkomst ervan niet bindend is voor het Agentschap;

c)

hij oefent de in artikel 84, leden 5, 6, 10 en 11, vastgelegde begrotingstaken uit;

d)

hij ziet toe op het functioneren van het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole dat is bedoeld in artikel 34, lid 5;

e)

hij stelt overeenkomstig artikel 94 van deze verordening regelingen vast ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (46);

f)

hij keurt de in artikel 98 bedoelde regelingen goed, na raadpleging van de raad voor beveiligingshomologatie over de bepalingen van de regelingen betreffende de beveiligingshomologatie;

g)

hij stelt de technische procedures vast die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken;

h)

hij stelt het jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten van het Agentschap op na er, zonder enige wijziging, het deel in te hebben opgenomen dat de raad voor beveiligingshomologatie overeenkomstig artikel 80, punt c), heeft opgesteld, en zendt dit uiterlijk 1 juli elk jaar toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer;

i)

hij geeft het nodige gevolg aan de bevindingen en aanbevelingen van de in artikel 102 bedoelde evaluaties en audits, aan die van onderzoeken door OLAF en alle interne en externe auditverslagen, en zendt de begrotingsautoriteit alle informatie toe die voor het resultaat van de evaluatieprocedures van belang is;

j)

hij wordt geraadpleegd door de uitvoerend directeur over de in artikel 31 bedoelde FFPA en over de in artikel 27, lid 3, en artikel 29, lid 5, bedoelde bijdrageovereenkomsten voordat zij worden ondertekend;

k)

hij stelt de in artikel 96 bedoelde beveiligingsvoorschriften van het Agentschap vast;

l)

hij stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur;

m)

waar nodig en op basis van voorstellen van de uitvoerend directeur, stelt hij de organisatiestructuren bedoeld in artikel 79, lid 1, punt l, vast;

n)

hij benoemt een rekenplichtige, die de rekenplichtige van de Commissie kan zijn, die:

i)

onderworpen is aan het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie (“Regeling”); die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) No 259/68 van de Raad (47), en

ii)

volledig onafhankelijk is bij de uitoefening van zijn taken;

o)

hij stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

3.   Ten aanzien van het personeel van het Agentschap oefent de raad van bestuur de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag uit, die worden verleend door respectievelijk het Statuut en de Regeling (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag”).

Overeenkomstig de procedure van artikel 110 van het Statuut stelt de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en op basis van artikel 6 van de Regeling, een besluit vast om de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag te delegeren aan de uitvoerend directeur, en om de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur brengt aan de raad van bestuur verslag uit over de uitoefening van die gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheid op zijn beurt subdelegeren.

Overeenkomstig de tweede alinea van dit lid kan de raad van bestuur, indien uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, een besluit nemen om de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag aan de uitvoerend directeur en de door de uitvoerend directeur verleende subdelegatie van die bevoegdheden tijdelijk te schorsen en deze bevoegdheden zelf uitoefenen dan wel delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

In afwijking van de tweede alinea van dit lid is de raad van bestuur verplicht de in de eerste alinea bedoelde bevoegdheden aan de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie te delegeren, voor zover het gaat om de werving, evaluatie en herindeling van het personeel dat betrokken is bij de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, alsmede de tegen dat personeel te nemen tuchtmaatregelen.

De raad van bestuur stelt de uitvoeringsbepalingen van het Statuut en van de Regeling vast volgens de procedure in artikel 110 van het Statuut. Wat de werving, evaluatie en herindeling van het bij de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, van deze verordening betrokken personeel en de ten aanzien van dat personeel te nemen tuchtmaatregelen betreft, raadpleegt hij vooraf de raad voor beveiligingshomologatie en houdt hij terdege rekening met diens opmerkingen.

De raad van bestuur stelt ook een besluit met voorschriften inzake de detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap vast. Voorafgaand aan dat besluit raadpleegt de raad van bestuur de raad voor beveiligingshomologatie in verband met de detachering van de nationale deskundigen die bij de beveiligingshomologatieactiviteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, betrokken zijn, en houdt hij terdege rekening met diens opmerkingen.

4.   De raad van bestuur benoemt de uitvoerend directeur en kan diens ambtstermijn krachtens artikel 89 verlengen of beëindigen.

5.   Met uitzondering van activiteiten die zijn gedaan overeenkomstig titel V, hoofdstuk II, oefent de raad van bestuur tuchtrechtelijk gezag uit over de uitvoerend directeur met betrekking tot diens prestatie, in het bijzonder op het gebied van beveiligingsaangelegenheden die tot de bevoegdheid van het Agentschap behoren.

Artikel 78

Uitvoerend directeur

1.   Het Agentschap wordt beheerd door zijn uitvoerend directeur. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

Dit lid doet geen afbreuk aan de autonomie of onafhankelijkheid van de raad voor beveiligingshomologatie en het personeel van het Agentschap waarop deze toezicht uitoefent overeenkomstig artikel 82, en voor de bevoegdheden die de raad voor beveiligingshomologatie en de voorzitter daarvan worden verleend overeenkomstig respectievelijk artikel 38 en artikel 81.

2.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie en de raad van bestuur is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt noch aanvaardt hij instructies van een regering of enige andere instantie.

Artikel 79

Taken van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur voert de volgende taken uit:

a)

hij vertegenwoordigt het Agentschap en ondertekent de in artikel 27, lid 3, artikel 29, lid 5, en artikel 31 bedoelde overeenkomsten;

b)

hij bereidt de werkzaamheden van de raad van bestuur voor en neemt, zonder stemrecht, deel aan de werkzaamheden van de raad van bestuur, met inachtneming van artikel 75, lid 2;

c)

hij voert de besluiten van de raad van bestuur uit;

d)

hij stelt de meerjarige en jaarlijkse werkprogramma’s van het Agentschap op en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur, met uitzondering van de delen die overeenkomstig artikel 80, punten a) en b), worden opgesteld en goedgekeurd door de raad voor beveiligingshomologatie;

e)

hij voert de meerjarige en jaarlijkse werkprogramma’s uit, met uitzondering van de delen die worden uitgevoerd door de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie;

f)

hij stelt voor elke vergadering van de raad van bestuur een voortgangsverslag op over de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma en, waar nodig, van het meerjarige werkprogramma waarin, zonder enige wijziging, het deel is opgenomen dat de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie heeft opgesteld;

g)

hij stelt het jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten van het Agentschap op, met uitzondering van het deel dat overeenkomstig artikel 80, punt c), door de raad voor beveiligingshomologatie over de activiteiten in het kader van titel V wordt opgesteld en goedgekeurd, en legt dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur;

h)

hij neemt de dagelijkse leiding van het Agentschap op zich en neemt alle noodzakelijke maatregelen om het functioneren van het Agentschap in overeenstemming met deze verordening te waarborgen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen;

i)

hij stelt overeenkomstig artikel 84 een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap op en voert overeenkomstig artikel 85 de begroting uit;

j)

hij zorgt ervoor dat het Agentschap, als verantwoordelijke voor het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole, gehoor kan geven aan instructies die op grond van Besluit (GBVB) 2021/698 worden verstrekt en zijn rol als bedoeld in artikel 6 van Besluit nr. 1104/2011/EU kan vervullen;

k)

hij zorgt voor de doorstroming van relevante informatie, in het bijzonder wat betreft beveiligingsaangelegenheden, binnen de structuur van het Agentschap als bedoeld in artikel 72, lid 1;

l)

hij bepaalt, in nauwe samenwerking met de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie, wat betreft de aangelegenheden die verband houden met beveiligingshomologatieactiviteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, de organisatiestructuur van het Agentschap en legt die ter goedkeuring aan de raad van bestuur voor; die structuren weerspiegelen de specifieke kenmerken van de verschillende onderdelen van het programma;

m)

hij oefent ten aanzien van het personeel van het Agentschap de in artikel 77, lid 3, eerste alinea, bedoelde bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit, voor zover die bevoegdheden hem zijn verleend overeenkomstig artikel 77, lid 3, tweede alinea;

n)

hij zorgt ervoor dat de raad voor beveiligingshomologatie, de in artikel 38, lid 3, en artikel 82, lid 3, bedoelde organen en de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie beschikken over een secretariaat en alle middelen die nodig zijn voor een goede werking;

o)

met uitzondering van de afdeling van het actieplan dat de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, betreft, stelt hij een actieplan op voor de follow-up van de bevindingen en aanbevelingen van de in artikel 102 bedoelde evaluaties, en legt aan de Commissie een halfjaarlijks voortgangsverslag voor, na er, zonder enige wijziging, het door de raad voor beveiligingshomologatie opgestelde deel in te hebben opgenomen; ook dit voortgangsverslag wordt ter informatie aan de raad van bestuur voorgelegd;

p)

hij neemt de volgende maatregelen om de financiële belangen van de Unie te beschermen:

i)

preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, alsmede doeltreffende toezichtsmaatregelen;

ii)

invordering van ten onrechte betaalde bedragen indien er onregelmatigheden worden ontdekt, en zo nodig toepassing van administratieve en financiële sancties die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn;

q)

hij ontwikkelt voor het Agentschap een fraudebestrijdingsstrategie die in verhouding staat tot de risico’s op fraude, die uitgaat van een kosten-batenanalyse van de uit te voeren maatregelen en die rekening houdt met de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van OLAF, en legt die ter goedkeuring aan de raad van bestuur voor;

r)

hij brengt op verzoek verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn taken; de Raad kan de uitvoerend directeur vragen verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.

2.   De uitvoerend directeur beslist of het voor het efficiënt en effectief uitoefenen van de taken van het Agentschap noodzakelijk is een of meer personeelsleden te vestigen in een of meer lidstaten. Alvorens te beslissen een lokaal kantoor te openen, vraagt de uitvoerend directeur de toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaten. In het besluit wordt de reikwijdte omschreven van de activiteiten die in dat lokale kantoor moeten worden verricht op een wijze die onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van het Agentschap voorkomt. Waar mogelijk worden de gevolgen voor de toewijzing van personeel en het budget geïntegreerd in het ontwerp van enig programmeringsdocument als bedoeld in artikel 84, lid 6.

Artikel 80

Beheerstaken van de raad voor beveiligingshomologatie

Naast de in artikel 38 bedoelde taken oefent de raad voor beveiligingshomologatie, als onderdeel van het beheer van het Agentschap de volgende taken uit:

a)

het opstellen en goedkeuren van het deel van het meerjarig werkprogramma betreffende de operationele activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van die activiteiten, en het tijdig indienen van dit deel bij de raad van bestuur zodat het in het meerjarig werkprogramma kan worden opgenomen;

b)

het opstellen en goedkeuren van het deel van het jaarlijks werkprogramma betreffende de operationele activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van die activiteiten, en het tijdig indienen van dit deel bij de raad van bestuur zodat het in het jaarlijks werkprogramma kan worden opgenomen;

c)

het opstellen en goedkeuren van het deel van het jaarverslag betreffende de activiteiten en vooruitzichten van het Agentschap in het kader van titel V, hoofdstuk II, en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van die activiteiten en vooruitzichten, en het tijdig indienen van dit deel bij de raad van bestuur zodat het in het jaarverslag kan worden opgenomen.

Artikel 81

De voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De raad voor beveiligingshomologatie kiest uit zijn midden een voorzitter en een vicevoorzitter met een tweederdemeerderheid van stemmen van alle stemgerechtigde leden. Indien na twee vergaderingen van de raad voor beveiligingshomologatie geen tweederdemeerderheid is bereikt, is een gewone meerderheid vereist.

2.   De vicevoorzitter vervangt automatisch de voorzitter indien de voorzitter zijn taken niet kan verrichten.

3.   De raad voor beveiligingshomologatie is bevoegd om de voorzitter, de vicevoorzitter of beiden te ontslaan. Hij neemt het besluit daartoe met een tweederdemeerderheid van stemmen.

4.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie bedraagt twee jaar en is eenmaal verlengbaar. Elke ambtstermijn neemt een einde wanneer de betrokkene geen lid van de raad voor beveiligingshomologatie meer is.

Artikel 82

Organisatorische aspecten van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De raad voor beveiligingshomologatie beschikt over alle personele en materiële middelen die nodig zijn voor de onafhankelijke uitoefening van zijn taken. Hij heeft toegang tot alle informatie die van nut is voor de uitoefening van zijn taken en waarover de andere organen van het Agentschap beschikken, onverminderd de in artikel 37, punt i), vastgelegde beginselen van autonomie en onafhankelijkheid.

2.   De raad voor beveiligingshomologatie en het personeel van het Agentschap dat onder zijn toezicht is geplaatst, verrichten hun werkzaamheden op een wijze die autonomie en onafhankelijkheid waarborgt ten opzichte van de andere activiteiten van het Agentschap, met name de operationele activiteiten in samenhang met de exploitatie van de systemen, overeenkomstig de doelstellingen van de verschillende onderdelen van het programma. Aan personeel van het Agentschap dat onder toezicht van de raad voor beveiligingshomologatie staat, mogen geen gelijktijdige andere taken binnen het Agentschap worden toegewezen.

Daartoe wordt binnen het Agentschap een daadwerkelijke organisatorische scheiding tot stand gebracht tussen het personeel dat zich bezighoudt met de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, en het andere personeel van het Agentschap. De raad voor beveiligingshomologatie brengt de uitvoerend directeur, de raad van bestuur en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van alle omstandigheden die zijn autonomie of onafhankelijkheid in de weg zouden kunnen staan. Indien geen oplossing wordt gevonden binnen het Agentschap, onderzoekt de Commissie de situatie in overleg met de betrokken partijen. Op basis van het resultaat van dat onderzoek stelt de Commissie de door het Agentschap uit te voeren passende risicobeperkende maatregelen vast en brengt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan op de hoogte.

3.   De raad voor beveiligingshomologatie richt speciale ondergeschikte organen op die overeenkomstig zijn instructies specifieke vraagstukken behandelen. In het bijzonder richt hij, onder waarborging van de noodzakelijke continuïteit van de werkzaamheden, een panel op dat evaluaties en tests met betrekking tot beveiligingsanalyses uitvoert en risicoverslagen ter zake opstelt om hem te assisteren bij de voorbereiding van zijn besluiten. De raad voor beveiligingshomologatie kan deskundigengroepen oprichten om een bijdrage te leveren aan de werkzaamheden van het panel en kan deze groepen ook ontbinden.

Artikel 83

Taken van de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie ziet erop toe dat de raad zijn beveiligingshomologatieactiviteiten onafhankelijk verricht, en oefent de volgende taken uit:

a)

hij beheert de beveiligingshomologatieactiviteiten onder toezicht van de raad voor beveiligingshomologatie;

b)

hij voert onder toezicht van de raad voor beveiligingshomologatie het deel van het meerjarig werkprogramma en van het jaarlijks werkprogramma van het Agentschap in het kader van titel V, hoofdstuk II, uit;

c)

hij helpt de uitvoerend directeur met het opstellen van een ontwerp van personeelsformatie als bedoeld in artikel 84, lid 4, en de organisatiestructuren van het Agentschap;

d)

hij bereidt het deel van het voortgangsverslag voor betreffende de operationele activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, en dient dit deel tijdig in bij de raad voor beveiligingshomologatie en de uitvoerend directeur zodat het in het voortgangsverslag kan worden opgenomen;

e)

hij bereidt het deel van het jaarverslag en van het actieplan voor betreffende de operationele activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, en dient dit deel tijdig in bij de uitvoerend directeur;

f)

hij treedt op als vertegenwoordiger van het Agentschap voor de activiteiten en besluiten in het kader van titel V, hoofdstuk II;

g)

ten aanzien van het personeel van het Agentschap dat betrokken is bij de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, oefent hij de in artikel 77, lid 3, eerste alinea, bedoelde bevoegdheden uit, die hem zijn verleend overeenkomstig artikel 77, lid 3, vierde alinea.

2.   Voor activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, kunnen het Europees Parlement en de Raad de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie uitnodigen voor een gedachtewisseling over de werkzaamheden en de vooruitzichten van het Agentschap, mede wat betreft de meerjarige en jaarlijkse werkprogramma’s.

HOOFDSTUK III

Financiële bepalingen betreffende het Agentschap

Artikel 84

Begroting van het Agentschap

1.   De inkomsten van het Agentschap omvatten, onverminderd andere activa en passiva, een in de Uniebegroting opgenomen bijdrage van de Unie waarmee de ontvangsten en de uitgaven in evenwicht worden gehouden. Het Agentschap kan ad-hocbijdragen van de Uniebegroting ontvangen.

2.   De uitgaven van het Agentschap omvatten de uitgaven voor personeel, administratie en infrastructuur, de werkingskosten en de uitgaven in verband met de werking van de raad voor beveiligingshomologatie, met inbegrip van de in de artikelen 38, lid 3, en 82, lid 3, bedoelde organen, alsmede de uitgaven in verband met de contracten en overeenkomsten die door het Agentschap zijn gesloten met het oog op de uitvoering van de hem toegewezen taken.

3.   De ontvangsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

4.   De uitvoerend directeur stelt, in nauw overleg met de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie wat de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, betreft, een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar, waarin de elementen van de ontwerpraming die verband houden met beveiligingshomologatieactiviteiten duidelijk worden gescheiden van de andere activiteiten van het Agentschap. De voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie kan een toelichting bij dat ontwerp opstellen en de uitvoerend directeur zendt de ontwerpraming en deze toelichting samen met een ontwerp van personeelsformatie toe aan de raad van bestuur en de raad voor beveiligingshomologatie.

5.   Elk jaar stelt de raad van bestuur, op basis van de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven en in nauw overleg met de raad voor beveiligingshomologatie wat de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, betreft, een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar.

6.   De raad van bestuur zendt uiterlijk 31 januari elk jaar een ontwerp van enig programmeringsdocument, dat onder meer een raming, een ontwerp van personeelsformatie en een voorlopig jaarlijks werkprogramma bevat, toe aan de Commissie en aan de derde landen of internationale organisaties waarmee het Agentschap overeenkomstig artikel 98 regelingen heeft getroffen.

7.   De Commissie zendt de raming van ontvangsten en uitgaven toe aan het Europees Parlement en de Raad (“de begrotingsautoriteit”), samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie.

8.   Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en de subsidie ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie. De Commissie moet het ontwerp van algemene begroting overeenkomstig artikel 314 VWEU indienen bij de begrotingsautoriteit.

9.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage aan het Agentschap goed en stelt de personeelsformatie van het Agentschap vast.

10.   De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

11.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting zouden hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. De raad van bestuur brengt de Commissie daarvan op de hoogte.

12.   Een tak van de begrotingsautoriteit die kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het voornemen.

Artikel 85

Uitvoering van de begroting van het Agentschap

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van het Agentschap uit.

2.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur de begrotingsautoriteit in kennis van alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar beoordelingstaken.

Artikel 86

Weergave van de rekeningen van het Agentschap en kwijting

De weergave van de voorlopige en de definitieve rekeningen van het Agentschap en de kwijting gebeuren overeenkomstig de voorschriften en het tijdschema van het Financieel Reglement en van de financiële kaderregeling voor de in artikel 70 van het Financieel Reglement bedoelde organen.

Artikel 87

Financiële bepalingen betreffende het Agentschap

Na raadpleging van de Commissie stelt de raad van bestuur de financiële regels vast die van toepassing zijn op het Agentschap. Die regels wijken niet van de financiële kaderregeling voor de in artikel 70 van het Financieel Reglement bedoelde organen af, tenzij dit specifiek vereist is voor de werking van het Agentschap en mits de Commissie hier vooraf mee ingestemd heeft.

HOOFDSTUK IV

Personele middelen van het Agentschap

Artikel 88

Personeel van het Agentschap

1.   Het Statuut, de Regeling en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van het Statuut en de Regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Agentschap.

2.   Het personeel van het Agentschap bestaat uit personeelsleden die naargelang de behoeften door het Agentschap in dienst worden genomen om zijn taken uit te voeren. Het personeel beschikt over een passende beveiligingsmachtiging voor de graad van rubricering van de informatie die zij behandelen.

3.   Het interne reglement van het Agentschap, zoals het reglement van orde van de raad van bestuur, het reglement van orde van de raad voor beveiligingshomologatie, de financiële regels die van toepassing zijn op het Agentschap, de bepalingen voor de toepassing van het personeelsstatuut en de voorwaarden voor toegang tot de documenten, garandeert de autonomie en de onafhankelijkheid van het personeel dat zich met beveiligingshomologatieactiviteiten bezighoudt ten opzichte van het personeel dat de andere activiteiten van het Agentschap verricht, op grond van artikel 37, punt i).

Artikel 89

Benoeming en ambtstermijn van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur wordt aangesteld als een tijdelijk functionaris van het Agentschap overeenkomstig artikel 2, punt a), van de Regeling.

De uitvoerend directeur wordt op grond van verdiensten en van door bewijsstukken gedocumenteerde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook relevante bekwaamheid en ervaring, door de raad van bestuur benoemd aan de hand van een door de Commissie voorgestelde lijst van ten minste drie kandidaten, na een transparant vergelijkend onderzoek volgend op de bekendmaking van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie of elders.

De door de raad van bestuur geselecteerde kandidaat voor de functie van uitvoerend directeur kan worden verzocht zo spoedig mogelijk voor het Europees Parlement een verklaring te komen afleggen en vragen van de parlementsleden te beantwoorden.

Voor het sluiten van het contract van de uitvoerend directeur wordt het Agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

De raad van bestuur neemt een besluit tot benoeming van de uitvoerend directeur met een meerderheid van twee derde van zijn leden.

2.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Aan het einde van die ambtstermijn beoordeelt de Commissie de prestaties van de uitvoerend directeur, rekening houdend met de toekomstige taken en uitdagingen voor het Agentschap.

Op basis van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal met ten hoogste vijf jaar verlengen.

Elk besluit tot verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur wordt met een meerderheid van twee derde van de leden van de raad van bestuur genomen.

Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, neemt daarna niet deel aan een selectieprocedure voor dezelfde functie.

De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de directeur te verlengen. Vóór deze verlenging kan de uitvoerend directeur worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissies van het Europees Parlement te komen afleggen en vragen van de leden daarvan te beantwoorden.

3.   De raad van bestuur kan op voorstel van de Commissie of van een derde van zijn leden de uitvoerend directeur ontslaan door middel van een met een meerderheid van twee derde van zijn leden genomen besluit.

4.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen de uitvoerend directeur uitnodigen voor een gedachtewisseling over de werkzaamheden en de vooruitzichten van het Agentschap, mede wat betreft de meerjarige en de jaarlijkse werkprogramma’s. Die gedachtewisseling betreft geen aangelegenheden in verband met de beveiligingshomologatieactiviteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II.

Artikel 90

Detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap

Het Agentschap kan nationale deskundigen van lidstaten en, op grond van artikel 98, lid 2, nationale deskundigen van deelnemende derde landen en internationale organisaties die aan het werk van het agentschap deelnemen, in dienst nemen. Die deskundigen beschikken over een passende beveiligingsmachtiging voor de graad van rubricering van de informatie die zij behandelen op grond van artikel 43, lid 2. Het Statuut en de Regeling zijn niet van toepassing op dit personeel.

HOOFDSTUK V

Overige bepalingen

Artikel 91

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, is van toepassing op het Agentschap en zijn personeelsleden.

Artikel 92

Zetelovereenkomst en gastlandovereenkomst inzake lokale kantoren

1.   De nodige regelingen betreffende de huisvesting van het Agentschap in de lidstaat van vestiging waar de zetel van het Agentschap is gevestigd en de voorzieningen die deze lidstaat ter beschikking moet stellen, alsmede de speciale regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, het personeel van het Agentschap en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst. De zetelovereenkomst wordt gesloten, tussen het Agentschap en de betrokken lidstaat waar de zetel van het Agentschap is gevestigd, nadat de raad van bestuur deze heeft goedgekeurd.

2.   Indien noodzakelijk voor het functioneren van een overeenkomstig artikel 79, lid 2, opgericht lokaal kantoor van het Agentschap wordt na goedkeuring door de raad van bestuur een gastlandovereenkomst gesloten tussen het Agentschap en de betrokken lidstaat waar het lokale kantoor is gevestigd.

3.   De lidstaat van vestiging van het Agentschap biedt de gunstigst mogelijke voorwaarden opdat het Agentschap soepel en efficiënt functioneert, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

Artikel 93

Talenregeling voor het Agentschap

1.   Verordening nr. 1 van de Raad (48) is van toepassing op het Agentschap.

2.   De voor het functioneren van het Agentschap vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 94

Beleid inzake toegang tot de documenten die in het bezit zijn van het Agentschap

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van het Agentschap.

2.   De raad van bestuur treft regelingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001.

3.   Tegen de beslissingen van het Agentschap op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, onder de voorwaarden van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU.

Artikel 95

Fraudepreventie door het Agentschap

1.   Om de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten in het kader van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 te bevorderen, treedt het Agentschap binnen zes maanden na de datum waarop het operationeel is geworden toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (49) en stelt het met behulp van het modelbesluit van de bijlage bij dat akkoord passende bepalingen vast die toepasselijk zijn op alle werknemers van het Agentschap.

2.   De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Agentschap EU-middelen hebben ontvangen, audits te verrichten, zowel op basis van documenten als ter plaatse.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad in verband met een subsidie of een door het Agentschap gefinancierde overeenkomst.

4.   De samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, overeenkomsten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Agentschap bevatten bepalingen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke audits en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden. Dit geldt onverminderd de leden 1, 2, en 3.

Artikel 96

Bescherming van EUCI of gevoelige niet-gerubriceerde informatie door het Agentschap

Na overleg met de Commissie stelt het Agentschap eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van EUCI en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, met inbegrip van voorschriften betreffende de uitwisseling, de verwerking en de opslag van dergelijke informatie, overeenkomstig Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 en (EU, Euratom) 2015/444.

Artikel 97

Aansprakelijkheid van het Agentschap

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap valt onder het recht dat op de betrokken overeenkomst van toepassing is.

2.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen krachtens enig arbitragebeding dat is vervat in een door het Agentschap gesloten overeenkomst.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn afdelingen of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van schade als bedoeld in lid 3.

5.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Agentschap valt onder de op hen van toepassing zijnde bepalingen van het Statuut of de Regeling.

Artikel 98

Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1.   Het Agentschap staat open voor deelname door derde landen en internationale organisaties die met de Unie internationale overeenkomsten in die zin hebben gesloten.

2.   Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in lid 1 van dit artikel en in artikel 43 bedoelde overeenkomsten worden regelingen uitgewerkt om met name te bepalen in welke vorm, in welke mate en op welke manier de betrokken derde landen en internationale organisaties aan de werkzaamheden van het Agentschap moeten deelnemen, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van het Agentschap, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft, stroken die regelingen in elk geval met het Statuut van de ambtenaren. Waar passend bevatten ze ook bepalingen over de uitwisseling van gerubriceerde informatie met derde landen en internationale organisaties, en over de bescherming van die informatie. Deze bepalingen moeten vooraf door de Commissie worden goedgekeurd.

3.   De raad van bestuur stelt in het kader van de in lid 1 bedoelde internationale overeenkomsten een strategie vast voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties, wat betreft aangelegenheden waarvoor het Agentschap bevoegd is.

4.   De Commissie zorgt ervoor dat het Agentschap in zijn betrekkingen met derde landen en internationale organisaties handelt binnen zijn mandaat en het bestaande institutionele kader door het sluiten van een passende werkovereenkomst met de uitvoerend directeur.

Artikel 99

Belangenconflicten

1.   De leden van de raad van bestuur en van de raad voor beveiligingshomologatie, de uitvoerend directeur, de gedetacheerde nationale deskundigen en de waarnemers leggen een verklaring over hun verplichtingen en een verklaring over hun belangen af waaruit blijkt of zij al dan niet directe of indirecte belangen hebben die kunnen worden geacht afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid. Die verklaringen moeten:

a)

waarheidsgetrouw en volledig zijn;

b)

schriftelijk worden afgelegd bij indiensttreding van de betrokken personen

c)

jaarlijks worden vernieuwd, en

d)

indien nodig geactualiseerd worden, met name in geval van relevante wijzigingen in de persoonlijke situatie van de betrokkenen.

2.   De leden van de raad van bestuur en van de raad voor beveiligingshomologatie, de uitvoerend directeur, de gedetacheerde nationale deskundigen, de waarnemers en de externe deskundigen die deelnemen aan de ad-hocwerkgroepen maken vóór elke vergadering waar zij aan deelnemen onverkort en accuraat kenbaar of er al dan niet belangen zijn die geacht kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid ten aanzien van elk van de agendapunten, en indien er een dergelijke belang, nemen zij niet deel aan de bespreking en de stemming betreffende die agendapunten.

3.   De raad van bestuur en de raad voor beveiligingshomologatie leggen in hun reglement van orde de praktische regelingen vast voor de in de leden 1 en 2 bedoelde belangenverklaringen en voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten.

TITEL X

PROGRAMMERING, MONITORING, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 100

Werkprogramma

Het programma wordt uitgevoerd via de in artikel 110 van het Financieel Reglement bedoelde werkprogramma’s, die specifiek zijn en volledig voor elk onderdeel van het programma apart. De werkprogramma’s bevatten een beschrijving van de acties en de desbetreffende financiële middelen die nodig zijn om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken en, waar toepasselijk, het totale bedrag dat voor blendingverrichtingen is gereserveerd.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen werkprogramma’s vast. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 101

Monitoring en rapportage

1.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 4 vastgelegde algemene en specifieke doelstellingen zijn in de bijlage opgenomen.

2.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 105 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde de indicatoren indien nodig te herzien of aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

3.   Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 106 bepaalde procedure van toepassing op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

4.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld.

Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie en, waar passend, aan de lidstaten.

5.   Voor de toepassing van lid 1 verstrekken de ontvangers van middelen van de Unie passende informatie. De gegevens die nodig zijn voor de verificatie van de prestaties worden efficiënt, doeltreffend en tijdig verzameld.

Artikel 102

Evaluatie

1.   De Commissie voert tijdig evaluaties van het programma uit zodat ze in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.   Uiterlijk 30 juni 2024 en vervolgens om de vier jaar evalueert de Commissie de uitvoering van het programma. De evaluatie heeft betrekking op alle onderdelen en acties van het programma. Zij beoordeelt:

a)

de prestatie van de in het kader van het programma verstrekte diensten,

b)

de ontwikkeling van de behoeften van de gebruikers van het programma, en

c)

bij de evaluatie van de uitvoering van SSA en GOVSATCOM, de ontwikkeling van de beschikbare capaciteiten voor delen en bundelen, of, bij de evaluatie van de uitvoering van Galileo, Copernicus en Egnos, de ontwikkeling van de gegevens en diensten van concurrenten.

Voor elk van de onderdelen van het programma wordt bij de evaluatie, op basis van een kosten-batenanalyse, ook beoordeeld welke gevolgen de ontwikkelingen bedoeld in alinea 1, punt c), hebben, onder meer of het prijsbeleid moet worden aangepast dan wel of er behoefte is aan meer ruimte- of grondinfrastructuur.

Indien nodig gaat de evaluatie vergezeld van een passend voorstel.

3.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties samen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

4.   De bij de uitvoering van deze verordening betrokken entiteiten verstrekken de Commissie de gegevens en informatie die nodig zijn voor de in lid 1 bedoelde evaluatie.

5.   Uiterlijk 30 juni 2024 en vervolgens om de vier jaar evalueert de Commissie de prestaties van het Agentschap wat betreft doelstellingen, mandaat en taken, overeenkomstig haar richtsnoeren. De evaluatie gebeurt op basis van een kosten-batenanalyse. Bij de evaluatie wordt beoordeeld of het mandaat van het Agentschap moet worden gewijzigd en wat de financiële implicaties daarvan zouden zijn. Deze evaluatie betreft ook het beleid van het Agentschap inzake belangenconflicten en de onafhankelijkheid en de autonomie van de raad voor beveiligingshomologatie. De Commissie mag bij de evaluatie van de prestaties van het Agentschap ook nagaan of aan het Agentschap andere taken kunnen worden toegewezen overeenkomstig artikel 29, lid 3. Indien nodig gaat de evaluatie vergezeld van een passend voorstel.

Indien de Commissie van mening is dat de instandhouding van het Agentschap gezien zijn doelstellingen, mandaat en taken niet langer gerechtvaardigd is, kan zij voorstellen deze verordening dienovereenkomstig te wijzigen.

De Commissie dient een verslag over de evaluatie van het Agentschap en haar conclusies in bij het Europees Parlement, de Raad, de raad van bestuur en de raad voor beveiligingshomologatie van het Agentschap. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

Artikel 103

Audits

Audits naar het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid uit hoofde van artikel 127 van het Financieel Reglement.

Artikel 104

Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer

1.   Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de taken en activiteiten krachtens deze verordening, met inbegrip van verwerking door het Agentschap, gebeurt overeenkomstig het toepasselijke recht inzake bescherming van persoonsgegevens, met name Verordeningen (EU) 2016/679 (50) en (EU) 2018/1725 (51) van het Europees Parlement en de Raad.

2.   De raad van bestuur stelt maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/1725 door het Agentschap, onder meer betreffende de benoeming van de functionaris voor gegevensbescherming van het Agentschap. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

TITEL XI

DELEGATIE EN UITVOERINGSMAATREGELEN

Artikel 105

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in de artikelen 53 en 101 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 53 en 101 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig de artikelen 53 en 101 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 106

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van een gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan volgens de in artikel 105, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 107

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het programmacomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Het programmacomité komt bijeen in de onderstaande specifieke configuraties:

a)

Galileo en Egnos;

b)

Copernicus;

c)

SSA;

d)

GOVSATCOM;

e)

beveiligingsconfiguratie: alle beveiligingsaspecten van het programma, onverminderd de rol van de raad voor beveiligingshomologatie; vertegenwoordigers van ESA en het Agentschap mogen worden uitgenodigd om deel te nemen als waarnemer; de EDEO wordt eveneens uitgenodigd om de vergaderingen bij te wonen;

f)

horizontale configuratie: strategisch overzicht van de uitvoering van het programma, samenhang tussen de verschillende onderdelen van het programma, horizontale maatregelen en overheveling van begrotingsmiddelen als bedoeld in artikel 11.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Indien het programmacomité geen advies uitbrengt over de in artikel 34, lid 2, van deze verordening bedoelde ontwerpuitvoeringshandeling, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

5.   Overeenkomstig door de Unie gesloten internationale overeenkomsten mogen vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties worden uitgenodigd als waarnemer bij de vergaderingen van het programmacomité onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in zijn reglement van orde, rekening houdend met de beveiliging van de Unie.

6.   Het programmacomité richt, overeenkomstig zijn reglement van orde, het “gebruikersforum” op als een werkgroep die het programmacomité adviseert over aspecten in verband met de behoeften van de gebruikers, de ontwikkeling van de diensten en de gebruikersacceptatie. Het gebruikersforum streeft naar een continue en daadwerkelijke betrokkenheid van gebruikers en komt in specifieke configuraties bijeen voor elk van de onderdelen van het programma.

TITEL XII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 108

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de op grond van het programma ondernomen acties en de resultaten ervan.

De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 4 bedoelde doelstellingen.

3.   Het Agentschap mag op eigen initiatief communicatieactiviteiten op zijn bevoegdheidsgebied uitvoeren. De toewijzing van middelen voor communicatieactiviteiten gaat niet ten koste van de doeltreffende uitvoering van de in artikel 29 vermelde taken. Deze communicatieactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de betrokken, door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen.

Artikel 109

Intrekkingen

1.   De Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken handelingen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 110

Overgangsbepalingen en continuïteit van de diensten na 2027

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014, en op grond van Besluit nr. 541/2014/EU, die op die acties van toepassing blijven tot zij worden afgesloten. Met name het consortium dat op grond van artikel 7, lid 3, van Besluit nr. 541/2014/EU is opgericht, verricht SST-diensten tot en met drie maanden na de ondertekening door de oprichtende nationale entiteiten van de SST-partnerschapsovereenkomst tot oprichting van het in artikel 58 van deze verordening bedoelde SST-partnerschap.

2.   De financiële middelen voor het programma kunnen tevens de uitgaven dekken voor technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van de Verordeningen (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en op grond van Besluit nr. 541/2014/EU.

3.   Zo nodig kunnen ook na 2027 nog kredieten in de Uniebegroting worden opgenomen ter dekking van de uitgaven die nodig zijn voor het vervullen van de doelstellingen in artikel 4 en voor het beheren van acties die aan het eind van het programma nog niet voltooid zijn, alsmede van de uitgaven voor kritieke operationele activiteiten en de dienstverlening, onder meer via de FFPA en de bijdrageovereenkomsten.

Artikel 111

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 april 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. P. ZACARIAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 19 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 28 april 2021.

(2)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(5)  Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (zie bladzijde 149 van dit Publicatieblad).

(6)  PB L 433I van 22.12.2020, blz. 28.

(7)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(8)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie („LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(10)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(12)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(13)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(14)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(15)  Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid (PB L 81 van 21.3.2012, blz. 7).

(16)  Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 tot oprichting van het Europese GNSS-Agentschap, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad inzake de beheersstructuren van de Europese programma’s voor radionavigatie per satelliet en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 11).

(17)  PB L 261 van 6.8.2004, blz. 64.

(18)  Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 227).

(19)  Besluit (GBVB) 2021/698 van 30 april 2021 betreffende de beveiliging van systemen en diensten die worden gestationeerd, geëxploiteerd en gebruikt in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie en die een weerslag kunnen hebben op de veiligheid van de Unie, en tot intrekking van Besluit 2014/496/GBVB van de Raad (zie bladzijde 178 van dit Publicatieblad).

(20)  Besluit van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (2010/427/EU) (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(21)  Besluit van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (2013/488/EU) (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

(22)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(23)  Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PB L 79I van 21.3.2019, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 1).

(26)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/224 van de Commissie van 8 februari 2017 tot vaststelling van de technische en operationele specificaties die nodig zijn om de commerciële dienst die wordt aangeboden door het door het Galileoprogramma ingestelde systeem, de in artikel 2, lid 4, punt c), van Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad genoemde functie te laten vervullen (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 36).

(27)  Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010 (PB L 122 van 24.4.2014, blz. 44).

(28)  Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 1).

(29)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(30)  Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 90).

(31)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie van 12 juli 2013 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) via de vaststelling van registratie- en vergunningsvoorwaarden voor GMES-gebruikers en de vaststelling van criteria voor het beperken van de toegang tot GMES-specifieke gegevens en GMES-dienstinformatie (PB L 309 van 19.11.2013, blz. 1).

(32)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(33)  Besluit in onderlinge overeenstemming genomen door de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 10 december 2010 betreffende de plaats van vestiging van het Europees GNSS-Agentschap (2010/803/EU) (PB L 342 van 28.12.2010, blz. 15).

(34)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 van de Commissie van 18 maart 2016 tot bepaling van de locaties van de grondinfrastructuur van het door het Galileo-programma ingestelde systeem en tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn om de goede werking ervan te waarborgen, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2012/117/EU (PB L 74 van 19.3.2016, blz. 45).

(35)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(36)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(37)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(38)  Verordening (EU) 2021/694van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

(39)  Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma (PB L 287 van 4.11.2011, blz. 1).

(40)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(41)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(42)  Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

(43)  Gedelegeerd Besluit van de Commissie van 15.9.2015 ter aanvulling van Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft de gemeenschappelijke minimumnormen waaraan de bevoegde PRS-autoriteiten moeten voldoen C(2015) 6123.

(44)  Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75).

(45)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1406 van de Commissie van 31 juli 2017 tot vaststelling van de locaties van de grondinfrastructuur van het Egnos-systeem (PB L 200 van 1.8.2017, blz. 4).

(46)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(47)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(48)  Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).

(49)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(50)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(51)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE

KERNINDICATOREN

Om de administratieve lasten en de kosten tot een minimum te beperken, wordt er gebruik gemaakt van kernindicatoren om te monitoren in hoeverre het programma de doelstellingen als bedoeld in artikel 4 verwezenlijkt.

1.   

Daartoe worden voor de jaarlijkse rapportage gegevens verzameld met betrekking tot de onderstaande reeks kernindicatoren waarvoor de uitvoeringsgegevens, zoals meeteenheden, cijfers en daaraan gerelateerde nominale waarden en drempels, inclusief kwantitatieve gegevens en kwalitatieve casestudies, volgens de toepasselijke missievereisten en de verwachte prestatie, worden vastgelegd in de overeenkomsten die met de met de uitvoering belaste entiteiten worden gesloten:

1.1.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt a)

Indicator 1: Nauwkeurigheid van de navigatie- en tijdsmetingsdiensten die door Galileo, respectievelijk Egnos worden verstrekt

Indicator 2: Beschikbaarheid en continuïteit van de diensten die door Galileo, respectievelijk Egnos worden verstrekt

Indicator 3: Geografische dekking van de Egnos-diensten en het aantal door Egnos gepubliceerde procedures (zowel APV-I als LPV-200)

Indicator 4: Tevredenheid van gebruikers in de Unie over de diensten van Galileo en Egnos

Indicator 5: Aandeel van Galileo- en Egnoscompatibele ontvangers van de mondiale en de EU-markt voor GNSS/SBAS (mondiale satellietnavigatiesystemen/ satellietaugmentatiesystemen)

1.2.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt b)

Indicator 1: Aantal gebruikers in de Unie van Copernicusdiensten, Copernicusgegevens, en Data and Information Access Services (DIAS) die, waar mogelijk, informatie verstrekken zoals het soort gebruiker, de geografische spreiding en de activiteitensector

Indicator 2: Waar toepasselijk, het aantal verzoeken om activering van Copernicusdiensten dat ontvangen of gehonoreerd is

Indicator 3: Tevredenheid van gebruikers in de Unie over de diensten van Copernicus en DIAS

Indicator 4: Betrouwbaarheid, beschikbaarheid en continuïteit van de Copernicusdiensten en de gegevensstroom van Copernicus

Indicator 5: Aantal nieuwe informatieproducten dat in het portfolio van elke Copernicusdienst wordt verstrekt

Indicator 5: Hoeveelheid gegevens die door de Sentinels van Copernicus wordt gegenereerd

1.3.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt c)

Indicator 1: Aantal SSA-gebruikers, inclusief, waar mogelijk, informatie over bijvoorbeeld het soort gebruiker, de geografische spreiding en de activiteitensector

Indicator 2: Beschikbaarheid van diensten

1.4.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt d)

Indicator 1: Aantal GOVSATCOM-gebruikers in de Unie, inclusief, indien mogelijk, informatie over bijvoorbeeld het soort gebruiker, de geografische spreiding en de activiteitensector

Indicator 2: Beschikbaarheid van diensten

1.5.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt e)

Indicator 1: Aantal lanceringen voor het programma (uitgesplitst naar het soort lanceerinrichting)

1.6.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt f)

Indicator 1: Aantal en locatie van de ruimtevaarthubs in de Unie

Indicator 2: Aandeel kmo’s in de Unie uitgedrukt in een percentage van het totale aantal overeenkomsten in het kader van het programma

2.   

Bij de in artikel 102 bedoelde evaluatie wordt rekening gehouden met aanvullende elementen zoals:

2.1.   

De prestaties van concurrenten op navigatie- en aardobservatiegebied

2.2.   

De gebruikersacceptatie van Galileo- en Egnosdiensten

2.3.   

De integriteit van Egnosdiensten

2.4.   

De acceptatie van Copernicusdiensten door kerngebruikers van Copernicus

2.5.   

Het aantal beleidsterreinen op Unie- en lidstaatniveau dat van Copernicus gebruik maakt of profiteert

2.6.   

Analyse van de autonomie van het SST-subonderdeel en van de mate van onafhankelijkheid van de Unie op dit gebied

2.7.   

Stand van zaken op het gebied van netwerkvorming voor de activiteiten van het NEO-subonderdeel

2.8.   

Beoordeling van GOVSATCOM-capaciteiten wat betreft de behoeften van gebruikers bedoeld in de artikelen 69 en 102

2.9.   

Tevredenheid onder de gebruikers over de SSA- en GOVSATCOM-diensten

2.10.   

Aandeel Ariane- en Vegalanceringen in de totale markt gebaseerd op openbaar beschikbare gegevens

2.11.   

Ontwikkeling van de downstreamsector, waar beschikbaar uitgedrukt in het aantal nieuwe ondernemingen dat van ruimtevaartgegevens, -informatie en -diensten van de Unie gebruikmaakt, de gecreëerde werkgelegenheid en de omzet, uitgesplitst naar lidstaat, op basis van, waar beschikbaar, gegevens van de Commissie (Eurostat)

2.12.   

Ontwikkeling van de upstreamruimtevaartsector in de Unie, waar beschikbaar uitgedrukt in het aantal gecreëerde banen en de omzet, uitgesplitst naar lidstaat, en het mondiale marktaandeel van de Europese ruimtevaartindustrie, op basis van, waar beschikbaar, gegevens van de Commissie (Eurostat)


12.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 170/149


VERORDENING (EU) 2021/697 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2021

tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3, artikel 182, lid 4, artikel 183 en artikel 188, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De geopolitieke context van de Unie is het afgelopen decennium drastisch veranderd. De situatie in de naburige regio’s van Europa is instabiel en de Unie wordt geconfronteerd met een complexe en veeleisende omgeving waarin nieuwe dreigingen, zoals hybride aanvallen en cyberaanvallen, in opmars zijn en conventionelere uitdagingen terugkeren. Gelet op die context zijn zowel Europese burgers als hun politieke leiders het erover eens dat er meer gezamenlijk moet worden ondernomen op het gebied van defensie.

(2)

De defensiesector kenmerkt zich door toenemende kosten van defensiematerieel en door hoge kosten van onderzoek en ontwikkeling, die de lancering van nieuwe defensieprogramma’s belemmeren en rechtstreekse gevolgen hebben voor het concurrentie- en innovatievermogen van de Europese industriële en technologische defensiebasis. Gelet op die kostenstijging moet de ontwikkeling van een nieuwe generatie grote defensiesystemen en van nieuwe defensietechnologieën op Unieniveau worden ondersteund om de samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot investeringen in defensiematerieel te versterken.

(3)

In haar mededeling van 30 november 2016, getiteld “Europees defensieactieplan”, heeft de Commissie zich ertoe verbonden de samenwerkingsinspanningen van de lidstaten met het oog op de ontwikkeling van technologische en industriële defensievermogens aan te vullen, te bevorderen en te consolideren om een antwoord te bieden op veiligheidsuitdagingen en om het concurrentievermogen, de innovatieve capaciteit en de efficiëntie van de Europese defensie-industrie in de hele Unie en daarbuiten te ondersteunen. De Commissie heeft zich er bovendien toe verbonden, de totstandbrenging van een meer geïntegreerde defensiemarkt in de Unie te ondersteunen en de benutting van Europese defensieproducten en -technologieën op de interne markt te bevorderen, hetgeen op zijn beurt de afhankelijkheid van niet-Uniebronnen zal verminderen. De Commissie stelde met name voor een Europees Defensiefonds op te richten om investeringen in gezamenlijk onderzoek en de gezamenlijke ontwikkeling van defensieproducten en -technologieën te ondersteunen en zodoende synergieën en kosteneffectiviteit te bevorderen, en om de gezamenlijke aankoop en het gezamenlijk onderhoud van defensie-uitrusting door de lidstaten te bevorderen. Het Europees Defensiefonds moet een aanvulling vormen op de nationale financiering die reeds daartoe wordt gebruikt, de lidstaten stimuleren om meer samen te werken en te investeren in defensie en de samenwerking gedurende de gehele levenscyclus van defensieproducten en -technologieën ondersteunen.

(4)

Het Europees Defensiefonds dient bij te dragen tot een sterke, concurrerende en innovatieve Europese industriële en technologische defensiebasis en de initiatieven van de Unie met het oog op een meer geïntegreerde Europese defensiemarkt, met name de in 2009 vastgestelde Richtlijnen 2009/43/EG (3) en 2009/81/EG (4) van het Europees Parlement en van de Raad betreffende overdrachten en overheidsopdrachten in de defensiesector in de Unie, aan te vullen.

(5)

Om bij te dragen aan de versterking van het concurrentievermogen en de innovatiecapaciteit van de defensie-industrie van de Unie, moet een Europees Defensiefonds (het “fonds”) worden opgericht voor een periode van zeven jaar, om de duur ervan gelijk te laten lopen met die van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (MFK 2021-2027) dat is bepaald bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (5), aan de hand van een geïntegreerde aanpak. Het fonds is gericht op het vergroten van het concurrentievermogen, de innovatie, de efficiëntie en de technologische autonomie van de defensie-industrie van de Unie en daardoor bijdragen tot de strategische autonomie van de Unie door zowel in de onderzoeksfase als in de ontwikkelingsfasen van defensieproducten en -technologieën de grensoverschrijdende samenwerking tussen lidstaten en de samenwerking tussen ondernemingen, onderzoekscentra, nationale overheden, internationale organisaties en universiteiten in de hele Unie te ondersteunen. Om tot meer innovatieve oplossingen en een open interne markt te komen, moet het fonds ondersteuning bieden aan, en de verbreding faciliteren van, de grensoverschrijdende samenwerking van kleine en middelgrote ondernemingen (“kmo’s”) en middelgrote beursgenoteerde ondernemingen (“midcaps”) in de defensiesector. Binnen de Unie worden tekortkomingen in gemeenschappelijke defensievermogens in kaart gebracht in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, met name door middel van het vermogensontwikkelingsplan, terwijl de overkoepelende strategische onderzoeksagenda tevens gemeenschappelijke defensieonderzoeksdoelstellingen vaststelt.

Andere Unieprocessen, zoals de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie en de permanente gestructureerde samenwerking, hebben tot doel de uitvoering van relevante prioriteiten te ondersteunen door kansen voor versterkte samenwerking in kaart te brengen en te benutten, teneinde aldus het ambitieniveau van de Unie op het gebied van veiligheid en defensie te realiseren. In voorkomend geval kunnen ook regionale en internationale prioriteiten, onder meer in de context van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, in aanmerking worden genomen, indien zij stroken met de prioriteiten van de Unie en geen lidstaat of geassocieerd land beletten om deel te nemen, waarbij getracht wordt onnodige overlap te vermijden.

(6)

De aan de ontwikkeling van defensievermogens verbonden onderzoeksfase is cruciaal, omdat zij bepalend is voor zowel de capaciteit als de autonomie van de Europese industrie om defensieproducten te ontwikkelen, en voor de onafhankelijkheid van de lidstaten als eindgebruikers van dergelijke producten. De onderzoeksfase kan aanzienlijke risico’s inhouden, met name als gevolg van lage maturiteit en de disruptieve aard van de technologieën. Ook aan de ontwikkelingsfase, die doorgaans volgt op de onderzoeksfase, zijn aanzienlijke risico’s en kosten verbonden die de verdere benutting van onderzoeksresultaten belemmeren en het concurrentievermogen en de innovatie van de defensie-industrie van de Unie aantasten. Het fonds moet bijgevolg het verband tussen de onderzoeks- en de ontwikkelingsfase versterken.

(7)

Het fonds biedt geen steun aan fundamenteel onderzoek, dat in plaats daarvan door andere financieringsprogramma’s moet worden gesteund, maar de door het fonds verleende steun mag worden aangewend voor defensiegericht fundamenteel onderzoek dat mogelijk als basis kan dienen voor de oplossing van erkende of verwachte problemen of nieuwe mogelijkheden kan creëren.

(8)

Het fonds zou steun kunnen bieden aan zowel acties gericht op nieuwe defensieproducten en -technologieën als acties voor de modernisering van bestaande defensieproducten en -technologieën, met inbegrip van de interoperabiliteit ervan. Acties voor de modernisering van bestaande defensieproducten en -technologieën mogen enkel in aanmerking komen indien het gebruik van reeds bestaande informatie die nodig is voor de uitvoering van de acties, niet onderworpen is aan een zodanige beperking door een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land dat de acties niet kunnen worden uitgevoerd. Juridische entiteiten die een aanvraag tot Uniefinanciering indienen, moeten worden verplicht informatie te verstrekken waaruit blijkt dat geen sprake is van beperkingen. Indien dergelijke informatie ontbreekt, mag geen Uniefinanciering worden verstrekt.

(9)

Het fonds moet steun bieden voor acties die bijdragen tot de ontwikkeling van disruptieve technologieën voor defensie. Aangezien disruptieve technologieën gebaseerd kunnen zijn op concepten of ideeën die afkomstig zijn van niet-traditionele actoren op het gebied van defensie, moet het fonds voldoende flexibiliteit bieden met betrekking tot de raadpleging van belanghebbenden en de uitvoering van dergelijke acties.

(10)

Opdat bij de uitvoering van deze verordening de internationale verplichtingen van de Unie en haar lidstaten worden geëerbiedigd, mag het fonds geen steun verlenen voor acties met betrekking tot producten of technologieën waarvan het gebruik, de ontwikkeling of de productie krachtens internationaal recht verboden is. In dat verband moet de subsidiabiliteit van acties met het oog op nieuwe defensieproducten of -technologieën eveneens worden onderworpen aan ontwikkelingen in het internationaal recht. Acties voor de ontwikkeling van dodelijke autonome wapens die niet de mogelijkheid bieden om een zinvolle menselijke controle uit te oefenen over besluiten in verband met de selectie en inzet ervan bij aanvallen die op mensen gericht zijn, mogen bovendien evenmin in aanmerking komen voor steun uit het fonds, onverminderd de mogelijkheid om financiering te verstrekken voor acties voor de ontwikkeling van systemen voor vroegtijdige waarschuwing en tegenmaatregelen voor defensiedoeleinden.

(11)

Het feit dat het moeilijk is om geharmoniseerde defensievermogensvereisten en gemeenschappelijke technische specificaties of normen overeen te komen, belemmert de grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten en tussen in verschillende lidstaten gevestigde juridische entiteiten. Het ontbreken van dergelijke vereisten, specificaties en normen heeft geleid tot meer versnippering van de defensiesector, technische complexiteit, vertragingen, hogere kosten, onnodige overlap en een verminderde interoperabiliteit. Een akkoord over gemeenschappelijke technische specificaties moet een voorwaarde zijn voor acties die een hogere mate van technologische paraatheid vereisen. Activiteiten die gericht zijn op de vaststelling van geharmoniseerde defensievermogensvereisten en activiteiten die erop gericht zijn bij te dragen tot de gezamenlijke vaststelling van technische specificaties of normen, moeten eveneens in aanmerking komen voor financiering uit het fonds, met name indien zij interoperabiliteit stimuleren.

(12)

Aangezien het fonds het concurrentievermogen, de efficiëntie en de innovatie van de defensie-industrie van de Unie beoogt te ondersteunen door gezamenlijk defensieonderzoek en gezamenlijke technologische activiteiten te bevorderen en aan te vullen en de risico’s van de ontwikkelingsfase van samenwerkingsprojecten te ondervangen, moeten acties met het oog op onderzoek naar en de ontwikkelingsfasen van een defensieproduct of -technologie in aanmerking komen voor steun uit het fonds.

(13)

Aangezien het fonds voornamelijk tot doel heeft de samenwerking tussen juridische entiteiten en lidstaten in de hele Unie te versterken, moeten acties enkel in aanmerking komen voor financiering indien zij worden uitgevoerd door juridische entiteiten die samenwerken binnen een consortium van ten minste drie subsidiabele juridische entiteiten die zijn gevestigd in ten minste drie verschillende lidstaten of geassocieerde landen. Ten minste drie van die subsidiabele juridische entiteiten die gevestigd zijn in ten minste twee verschillende lidstaten of geassocieerde landen, mogen gedurende de gehele periode waarin de actie wordt uitgevoerd, niet direct of indirect onder zeggenschap van dezelfde juridische entiteit staan, en mogen niet onder elkaars zeggenschap staan. In die context moet onder “zeggenschap” het vermogen worden verstaan om beslissende invloed op een juridische entiteit uit te oefenen, hetzij direct, hetzij indirect via een of meer intermediaire juridische entiteiten. Rekening houdend met de specifieke kenmerken van disruptieve technologieën voor defensie, en van studies, zouden de acties door één juridische entiteit kunnen worden uitgevoerd. Om samenwerking tussen de lidstaten te stimuleren, dient het voor het fonds ook mogelijk te zijn gezamenlijke precommerciële inkoop te ondersteunen.

(14)

Op grond van Besluit 2013/755/EU van de Raad (6) komen in landen of gebieden overzee gevestigde entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het fonds en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

(15)

Aangezien het fonds tot doel heeft het concurrentievermogen en de efficiëntie van de defensie-industrie van de Unie te versterken, mogen in beginsel alleen in de Unie of in geassocieerde landen gevestigde juridische entiteiten die niet onder zeggenschap van niet-geassocieerde derde landen of entiteiten uit niet-geassocieerde derde landen staan, voor steun in aanmerking komen. In die context moet onder “zeggenschap” het vermogen worden verstaan om beslissende invloed op een juridische entiteit uit te oefenen, hetzij direct, hetzij indirect via een of meer intermediaire juridische entiteiten. Bovendien moeten, teneinde de bescherming van de wezenlijke veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten te waarborgen, de infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen van de ontvangers en bij een door het fonds gesteunde actie betrokken subcontractanten zich gedurende de gehele periode van een actie op het grondgebied van een lidstaat of een niet-geassocieerd derde land bevinden, en moeten de uitvoerende bestuursstructuren van de ontvangers en bij een actie betrokken subcontractanten zich in de Unie of in een geassocieerd land bevinden. Bijgevolg mag een juridische entiteit die in een niet-geassocieerd derde land is gevestigd dan wel een juridische entiteit die in de Unie of in een geassocieerd land is gevestigd, maar waarvan de uitvoerende bestuursstructuur zich in een niet-geassocieerd derde land bevindt, niet in aanmerking komen als ontvanger of bij een actie betrokken subcontractant. Om de essentiële veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen, moeten die subsidiabiliteitscriteria ook gelden voor financiering die via aanbesteding wordt verstrekt, in afwijking van artikel 176 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7) (“het Financieel Reglement”).

(16)

In bepaalde omstandigheden moet kunnen worden afgeweken van het beginsel dat ontvangers en hun bij een door het fonds gesteunde actie betrokken subcontractanten niet onder zeggenschap van niet-geassocieerde derde landen of entiteiten uit niet-geassocieerde derde landen staan. In die context moeten in de Unie of in een geassocieerd land gevestigde juridische entiteiten die onder zeggenschap van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land staan, als ontvangers of bij de actie betrokken subcontractanten voor financiering in aanmerking komen, mits aan strenge voorwaarden met betrekking tot de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten is voldaan. De deelname van dergelijke juridische entiteiten mag niet in strijd zijn met de doelstellingen van het fonds. Aanvragers moeten alle relevante informatie over bij de actie te gebruiken infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen verstrekken. In dat verband moet tevens rekening worden gehouden met bezwaren van de lidstaten op het gebied van voorzieningszekerheid.

(17)

In het kader van de beperkende maatregelen van de Unie die op grond van artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 215, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn vastgesteld, mogen direct noch indirect fondsen of economische middelen beschikbaar worden gesteld aan of ten behoeve van aangewezen rechtspersonen, entiteiten of organen. Dergelijke aangewezen entiteiten, en entiteiten die eigendom van hen zijn of onder hun zeggenschap staan, kunnen bijgevolg geen steun uit het fonds ontvangen.

(18)

De Uniefinanciering moet worden verstrekt na competitieve oproepen tot het indienen van voorstellen overeenkomstig het Financieel Reglement. In bepaalde terdege onderbouwde uitzonderlijke omstandigheden moet Uniefinanciering echter ook kunnen worden toegekend zonder oproep tot het indienen van voorstellen, overeenkomstig artikel 195, eerste alinea, punt e), van het Financieel Reglement. Aangezien de toekenning van financiering overeenkomstig artikel 195, eerste alinea, punt e), van het Financieel Reglement een afwijking vormt van de algemene regel, dat financiering na competitieve oproepen tot het indienen van voorstellen wordt toegekend, moeten die uitzonderlijke omstandigheden strikt worden uitgelegd. In dat verband moet de Commissie, hierin bijgestaan door het comité van de lidstaten (het “comité”), bij de toekenning van een subsidie zonder oproep tot het indienen van voorstellen bezien in hoeverre de voorgestelde actie beantwoordt aan de doelstellingen van het fonds met betrekking tot grensoverschrijdende industriële samenwerking en mededinging in de gehele toeleveringsketen.

(19)

Indien een consortium wenst deel te nemen aan een actie die in aanmerking komt voor financiering en de steun van de Unie in de vorm van een subsidie zal worden verstrekt, moet het consortium een van zijn leden benoemen tot coördinator. De coördinator dient het voornaamste contactpunt te zijn voor de relaties van het consortium met de Commissie.

(20)

Indien een door het fonds gesteunde actie wordt beheerd door een door de lidstaten of geassocieerde landen benoemde projectbeheerder, moet de Commissie de projectbeheerder over de met betrekking tot de actie gemaakte voortgang raadplegen voordat zij overgaat tot betaling aan de ontvangers, zodat de projectbeheerder kan waarborgen dat de ontvangers zich aan de desbetreffende termijnen houden. De projectbeheerder moet de Commissie opmerkingen over met betrekking tot de actie gemaakte voortgang meedelen, zodat de Commissie kan bepalen of aan de voorwaarden om tot betaling over te gaan is voldaan.

(21)

Het fonds moet in direct beheer worden uitgevoerd om de doeltreffendheid en efficiëntie van de uitvoering te maximaliseren en volledige samenhang met andere initiatieven van de Unie te verzekeren. De Commissie moet dus bevoegd blijven voor de selectie- en toekenningsprocedures, ook wat ethische toetsing en beoordeling betreft. In onderbouwde gevallen moet de Commissie echter begrotingsuitvoeringstaken voor specifieke acties die steun uit het fonds ontvangen, kunnen toevertrouwen aan de in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement bedoelde organen, bijvoorbeeld wanneer een projectbeheerder is benoemd door de lidstaten die een actie gezamenlijk financieren, mits aan de vereisten van het Financieel Reglement is voldaan. Een dergelijk toevertrouwen van begrotingsuitvoeringstaken zou helpen om het beheer van gezamenlijk gefinancierde acties te stroomlijnen en zorgen voor soepele coördinatie tussen de financieringsovereenkomst en de overeenkomst die wordt ondertekend door het consortium en de projectbeheerder die werd benoemd door de lidstaten die de actie gezamenlijk financieren.

(22)

Om te waarborgen dat de gefinancierde ontwikkelingsacties financieel levensvatbaar zijn, moeten de aanvragers aantonen dat de kosten van de actie die niet in aanmerking komen voor Uniefinanciering, door andere financieringsmiddelen worden gedekt.

(23)

De lidstaten moeten verschillende soorten financiële regelingen tot hun beschikking hebben voor de gezamenlijke ontwikkeling en verwerving van defensievermogens. De Commissie zou kunnen voorzien in verschillende soorten regelingen die de lidstaten vrijwillig zouden kunnen toepassen om het hoofd te bieden aan uitdagingen voor gezamenlijke ontwikkeling en aanbesteding vanuit financieringsoogpunt. De toepassing van dergelijke financiële regelingen zou verder kunnen bijdragen tot het opzetten van gezamenlijke en grensoverschrijdende defensieprojecten en de efficiëntie van defensie-uitgaven kunnen verhogen, onder meer voor projecten die door het fonds worden gesteund.

(24)

Gelet op de specifieke kenmerken van de defensie-industrie, waar de vraag nagenoeg uitsluitend afkomstig is van de lidstaten en de geassocieerde landen, die ook de zeggenschap hebben over alle aanschaf van defensiegerelateerde producten en technologieën, en uitvoer, is de werking van de defensiesector niet onderworpen aan de gebruikelijke regels en bedrijfsmodellen van traditionelere markten. De industrie kan bijgevolg geen omvangrijke zelfgefinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten voor defensie opzetten, en vaak worden alle kosten van onderzoek en ontwikkeling volledig door de lidstaten en de geassocieerde landen gefinancierd. Ter verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds, met name het bevorderen van de samenwerking tussen juridische entiteiten uit verschillende lidstaten en geassocieerde landen, en rekening houdend met de specifieke kenmerken van de defensiesector, moet worden voorzien in een volledige dekking van de subsidiabele kosten voor acties die voorafgaand aan de prototypefase plaatsvinden.

(25)

De prototypefase is een cruciale fase waarin de lidstaten of de geassocieerde landen doorgaans over hun geconsolideerde investering beslissen en het proces voor de aanschaf van hun toekomstige defensieproducten of -technologieën opstarten. Om die reden is het in die specifieke fase dat lidstaten en geassocieerde landen afspraken maken over de nodige toezeggingen, onder meer wat betreft de kostendeling en de eigendom van het project. Om hun toezegging geloofwaardig te maken, mag de steun uit het fonds in normale gevallen niet meer dan 20 % van de subsidiabele kosten bedragen.

(26)

Voor acties na de prototypefase moet in financiering tot 80 % worden voorzien. Dergelijke acties, die dichter bij de voltooiing van het product en de technologie plaatsvinden, kunnen nog steeds aanzienlijke kosten met zich brengen.

(27)

Belanghebbenden in de defensiesector worden geconfronteerd met specifieke indirecte kosten, zoals kosten voor beveiliging. Daarnaast werken die belanghebbenden in een specifieke markt waar ze — bij gebrek aan vraag aan de afnemerszijde — de kosten van onderzoek en ontwikkeling niet op dezelfde manier kunnen terugvorderen als belanghebbenden in de civiele sector. Daarom is het passend te voorzien in een vast percentage van 25 % van de totale directe subsidiabele kosten van de actie, alsook in de mogelijkheid om indirecte subsidiabele kosten in rekening te brengen die overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de ontvangers zijn bepaald, indien die methoden door hun nationale autoriteiten zijn aanvaard voor vergelijkbare activiteiten in de defensiesector en indien zij door de ontvanger aan de Commissie zijn meegedeeld.

(28)

Acties met deelname van kmo’s en midcaps die grensoverschrijdende activiteiten verrichten, dragen bij aan het openstellen van toeleveringsketens en aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds. Dergelijke acties moeten daarom in aanmerking komen voor een verhoogd financieringspercentage dat aan alle deelnemende juridische entiteiten ten goede komt.

(29)

Om ervoor te zorgen dat de gefinancierde acties zullen bijdragen tot het concurrentievermogen en de efficiëntie van de Europese defensie-industrie, is het van belang dat de lidstaten voornemens zijn het uiteindelijke product gezamenlijk aan te schaffen of de technologie gezamenlijk te gebruiken, met name via gezamenlijke grensoverschrijdende aanbestedingen, waarbij lidstaten hun aanbestedingsprocedures gezamenlijk opzetten, met name door middel van een aankoopcentrale.

(30)

Om ervoor te zorgen dat de door het fonds gesteunde acties bijdragen tot het concurrentievermogen en de efficiëntie van de Europese defensie-industrie, moeten die acties op de middellange tot lange termijn marktgericht, vraaggestuurd en commercieel levensvatbaar zijn. Daarom moet bij de subsidiabiliteitscriteria voor ontwikkelingsacties in aanmerking worden genomen of de lidstaten het voornemen hebben om, onder meer via een memorandum van overeenstemming of een intentieverklaring, het uiteindelijke product aan te schaffen, of de technologie te gebruiken, op een gecoördineerde manier. Bij de toekenningscriteria voor ontwikkelingsacties moet daarnaast in aanmerking worden genomen of de lidstaten zich er politiek of juridisch toe hebben verbonden het uiteindelijke product of de uiteindelijke technologie gezamenlijk en gecoördineerd te gebruiken, te bezitten of te onderhouden.

(31)

De bevordering van innovatie en technologische ontwikkeling in de defensie-industrie van de Unie moet stroken met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie. Dienovereenkomstig moeten de bijdragen die acties leveren tot die belangen en tot de gezamenlijk door de lidstaten overeengekomen onderzoeks- en vermogensprioriteiten op defensiegebied, een toekenningscriterium zijn voor financiering.

(32)

Subsidiabele acties die worden ontwikkeld in de context van projecten van de permanente gestructureerde samenwerking in het institutionele kader van de Unie, moeten voortdurend zorgen voor een betere samenwerking tussen juridische entiteiten in de verschillende lidstaten en moeten zodoende rechtstreeks bijdragen aan de doelstellingen van het fonds. Na selectie moeten die acties dus in aanmerking komen voor een verhoogd financieringspercentage.

(33)

De Commissie zal rekening houden met andere activiteiten die worden gefinancierd uit hoofde van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (8) — om onnodige overlappingen te vermijden en kruisbestuiving en synergieën tussen civiel en defensieonderzoek te waarborgen.

(34)

Cyberbeveiliging en cyberdefensie vormen steeds grotere uitdagingen en de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid hebben erkend dat het nodig is synergieën tot stand te brengen tussen cyberdefensieacties binnen het toepassingsgebied van deze verordening en initiatieven van de Unie op het gebied van cyberbeveiliging, zoals aangekondigd in de gezamenlijke mededeling van de Commissie van 13 september 2017“Weerbaarheid, afschrikking en defensie: bouwen aan sterke cyberbeveiliging voor de EU”. Met name moeten belanghebbenden streven naar synergieën tussen de civiele en defensiegerelateerde aspecten van cyberbeveiliging, met het oog op het vergroten van de cyberveerkracht.

(35)

Er moet voor een geïntegreerde aanpak worden gezorgd door het samenbrengen van activiteiten in het kader van de door de Commissie opgezette voorbereidende actie inzake defensieonderzoek overeenkomstig artikel 58, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement en het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie, dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2018/1092 van het Europees Parlement en de Raad (9), alsook door de voorwaarden voor deelname te harmoniseren. Met een dergelijke geïntegreerde aanpak moet een meer coherente reeks instrumenten worden gecreëerd en de impact op innovatie en samenwerking en de economische impact van het fonds worden vergroot, waarbij onnodige overlap en versnippering worden voorkomen. Daarmee zou het fonds ook bijdragen tot een betere benutting van de resultaten van defensieonderzoek en zo de kloof tussen de onderzoeks- en de ontwikkelingsfase dichten, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de defensiesector, en alle vormen van innovatie, waaronder disruptieve technologieën voor defensie, bevorderen. Bovendien zijn in voorkomend geval ook positieve overloopeffecten voor de civiele sector te verwachten.

(36)

Wanneer dit, gelet op de specifieke kenmerken van de actie, passend is, moeten de doelstellingen van het fonds ook worden nagestreefd door middel van financiële instrumenten en begrotingsgaranties uit hoofde van het InvestEU-fonds dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(37)

Steun uit het fonds moet worden gebruikt voor een proportionele aanpak van tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties, en de acties mogen particuliere financiering niet overlappen of verdringen, noch de concurrentie op de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke meerwaarde voor de Unie hebben.

(38)

De vormen van Uniefinanciering en de uitvoeringsmethoden van het fonds moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Bij het maken van die keuze moet het gebruik van vaste bedragen, financiering volgens een vast percentage en eenheidskosten worden overwogen, alsook van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(39)

De Commissie moet door middel van uitvoeringshandelingen jaarlijkse werkprogramma’s vaststellen die aansluiten op de doelstellingen van het fonds en waarin de initiële lessen van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie en de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek in acht worden genomen. Bij de opstelling van de werkprogramma’s moet de Commissie worden bijgestaan door het comité. De Commissie moet streven naar oplossingen die in het comité zo breed mogelijk worden gesteund. In dat verband moet het comité kunnen bijeenkomen in de samenstelling van deskundigen nationale defensie en veiligheid om specifieke bijstand te verlenen aan de Commissie, met inbegrip van advies met betrekking tot de bescherming van gerubriceerde informatie in het kader van de acties. De lidstaten wijzen hun respectieve vertegenwoordigers in dat comité aan. De leden van het comité moeten in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid krijgen om de ontwerpuitvoeringshandelingen te bestuderen en hun standpunt kenbaar te maken.

(40)

De in de werkprogramma’s opgenomen categorieën moeten waar passend functionele eisen bevatten die voor de industrie verduidelijken welke functies en taken moeten worden uitgevoerd door de te ontwikkelen vermogens. Dergelijke eisen moeten een duidelijke indicatie geven van de verwachte prestaties, maar mogen niet worden gericht op specifieke oplossingen of specifieke juridische entiteiten, en mogen geen concurrentie op het niveau van oproepen tot het indienen van voorstellen verhinderen.

(41)

Tijdens de ontwikkeling van de werkprogramma’s moet de Commissie er, door passende raadpleging van het comité, ook voor zorgen dat de voorgestelde onderzoeksacties of ontwikkelingsacties onnodige overlap vermijden. De Commissie kan in dat verband een voorafgaande beoordeling uitvoeren van mogelijke overlap met bestaande vermogens of reeds gefinancierde onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten binnen de Unie.

(42)

De Commissie moet de samenhang van de werkprogramma’s waarborgen tijdens de volledige industriële levenscyclus van defensieproducten en -technologieën.

(43)

De werkprogramma’s moeten ook waarborgen dat een geloofwaardig aandeel van de totale begroting ten goede komt aan acties die de grensoverschrijdende deelname van kmo’s mogelijk maken.

(44)

Teneinde in de defensiesector gebruik te kunnen maken van de deskundigheid van het Europees Defensieagentschap, dient dat agentschap de status van waarnemer in het comité te hebben. Gezien de specifieke kenmerken van de defensiesector, moet ook de Europese Dienst voor extern optreden aan het comité deelnemen.

(45)

Teneinde de doeltreffendheid van deze verordening te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om de bijlage bij deze verordening te wijzigen ten aanzien van de indicatoren, waar noodzakelijk geacht, alsmede om deze verordening aan te vullen met bepalingen omtrent de instelling van een monitorings- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (11). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(46)

Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van werkprogramma’s en de toekenning van financiering aan de geselecteerde onderzoeks- en ontwikkelingsacties. Bij de uitvoering van onderzoeks- en ontwikkelingsacties moeten met name de specifieke kenmerken van de defensiesector, in het bijzonder de verantwoordelijkheid van de lidstaten, de geassocieerde landen of beide voor het plannings- en aanbestedingsproces, in aanmerking worden genomen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(47)

De Commissie moet een lijst van onafhankelijke deskundigen vaststellen. De veiligheidsreferenties van die onafhankelijke deskundigen moeten door de betrokken lidstaten worden gevalideerd. Die lijst mag niet openbaar worden gemaakt. De onafhankelijke deskundigen moeten worden gekozen op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis, rekening houdend met de taken die hun zullen worden toegewezen. Bij de aanstelling van de onafhankelijke deskundigen moet de Commissie voor zover mogelijk passende maatregelen nemen voor een evenwichtige samenstelling van de onafhankelijke deskundigengroepen en evaluatiepanels wat betreft de verscheidenheid aan vaardigheden, ervaring, kennis, geografische spreiding en geslacht, rekening houdend met de situatie op het gebied van de actie. Er moet tevens worden gestreefd naar een goede rotatie van onafhankelijke deskundigen en een goed evenwicht tussen de particuliere en de publieke sector.

(48)

De onafhankelijke deskundigen mogen niet beoordelen of adviseren noch bijstand verlenen in aangelegenheden met betrekking waartoe zij een belangenconflict hebben, in het bijzonder wat betreft hun positie ten tijde van de beoordeling. Met name mogen zij niet in een positie zijn waarin zij ontvangen informatie kunnen gebruiken ten nadele van het consortium dat zij beoordelen.

(49)

Na beoordeling van de voorstellen met behulp van onafhankelijke deskundigen, moet de Commissie de door het fonds te steunen acties selecteren. De lidstaten moeten worden ingelicht over de beoordelingsresultaten met de ranglijst van geselecteerde acties en over de vorderingen van de gefinancierde acties.

(50)

Aanvragers die nieuwe defensieproducten of -technologieën of de modernisering van bestaande defensieproducten of -technologieën voorstellen, moeten zich ertoe verbinden ethische beginselen na te leven, bijvoorbeeld in verband met het welzijn van de mens en de bescherming van het menselijk genoom, zoals ook weerspiegeld in het toepasselijk Unierecht, nationaal recht en internationaal recht, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en, waar relevant, de protocollen daarbij. De Commissie moet de voorstellen systematisch toetsen teneinde de voorstellen te identificeren die aanleiding geven tot ernstige ethische kwesties. Waar passend dienen dergelijke voorstellen aan een ethische beoordeling onderworpen te worden.

(51)

Ter ondersteuning van een open interne markt moet de deelname van kmo’s en midcaps die grensoverschrijdende activiteiten verrichten, hetzij als leden van een consortium, subcontractanten of andere juridische entiteiten in de toeleveringsketen, worden aangemoedigd.

(52)

De Commissie moet ernaar streven de dialoog met de lidstaten en de industrie op gang te houden om het welslagen van het fonds te waarborgen. Als medewetgever en belangrijke stakeholder moet ook het Europees Parlement hierbij worden betrokken.

(53)

In deze verordening worden voor het fonds de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (13) (het “Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020”). De Commissie moet ervoor zorgen dat de administratieve procedures zo eenvoudig mogelijk worden gehouden en minimale aanvullende kosten met zich meebrengen.

(54)

Tenzij anders aangegeven, is het Financieel Reglement op het fonds van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties en financiële bijstand.

(55)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn vastgelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, prijzen, aanbestedingen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde voorschriften bevatten tevens een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(56)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (15), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (16) en (EU) 2017/1939 (17) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (18). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(57)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan programma’s van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (19), waarin is bepaald dat de programma’s worden uitgevoerd op basis van een uit hoofde van die overeenkomst vastgesteld besluit. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen die die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(58)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven moet het fonds worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve last, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het fonds in de praktijk te evalueren. De Commissie moet uiterlijk vier jaar na de aanvang van de uitvoeringsperiode van het fonds, onder meer met het oog op de indiening van voorstellen voor eventueel passende wijzigingen van deze verordening, een tussentijdse evaluatie uitvoeren. De Commissie dient aan het einde van de uitvoeringsperiode van het fonds tevens een eindevaluatie uit te voeren waarin zij de financiële activiteiten vanuit het oogpunt van de resultaten van de financiële uitvoering en, voor zover op dat moment mogelijk, de uitvoeringsresultaten en het effect van het fonds onderzoekt. In dat verband moet het definitieve evaluatieverslag ook helpen bepalen op welke gebieden de Unie afhankelijk is van derde landen voor de ontwikkeling van defensieproducten en -technologieën. In het eindverslag moet ook een analyse worden gemaakt van de grensoverschrijdende deelname van kmo’s en midcaps aan projecten die steun uit het fonds ontvangen, van de deelname van kmo’s en midcaps aan de mondiale waardeketen, en van de bijdrage van het fonds aan het wegwerken van de tekortkomingen die in het vermogensontwikkelingsplan in kaart zijn gebracht; het verslag moet tevens informatie bevatten over de herkomstlanden van de ontvangers, het aantal lidstaten en geassocieerde landen betrokken bij individuele acties en de verdeling van de gegenereerde intellectuele-eigendomsrechten. De Commissie kan ook wijzigingen in deze verordening voorstellen om te reageren op mogelijke ontwikkelingen tijdens de uitvoering van het fonds.

(59)

De Commissie moet de uitvoering van het fonds regelmatig monitoren en een jaarverslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad over de geboekte voortgang en over de wijze waarop de in het kader van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie en de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek in kaart gebrachte en geleerde lessen in aanmerking worden genomen bij de uitvoering van het fonds. Daartoe moet de Commissie de nodige monitoringregelingen instellen. Het verslag mag geen gevoelige informatie bevatten.

(60)

Gezien het belang van de strijd tegen klimaatverandering en in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs die is vastgesteld in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (20) en de duurzame-ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties uit te voeren, draagt het fonds bij aan de integratie van klimaatacties in het Uniebeleid alsmede aan het algemene streven dat 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie klimaatdoelen ondersteunen. Bij de voorbereiding en de uitvoering van het fonds zullen relevante acties worden vastgesteld en bij de tussentijdse evaluatie zullen deze opnieuw worden beoordeeld.

(61)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen het dramatische verlies aan biodiversiteit, draagt deze verordening bij aan de integratie van biodiversiteitsacties in het Uniebeleid en aan de verwezenlijking van de algemene ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de jaarlijkse uitgaven uit hoofde van het MFK 2021-2027 aan biodiversiteitsdoelstellingen te besteden, en daarbij rekening te houden met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020.

(62)

Aangezien het fonds enkel de onderzoeks- en de ontwikkelingsfase van defensieproducten en -technologieën moet ondersteunen, mag de Unie in beginsel niet over eigendomsrechten of intellectuele-eigendomsrechten beschikken op defensieproducten of -technologieën die uit de gefinancierde acties voortkomen, tenzij de steun van de Unie wordt verstrekt via een overheidsopdracht. In het geval van onderzoeksacties moeten belanghebbende lidstaten en geassocieerde landen echter de mogelijkheid hebben om de resultaten van gefinancierde acties te gebruiken om deel te nemen aan verdere gezamenlijke ontwikkeling.

(63)

De steun van de Unie mag geen invloed hebben op de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Unie overeenkomstig Richtlijn 2009/43/EG, noch op de uitvoer van producten, apparatuur of technologieën. De uitvoer van militaire goederen en technologieën door de lidstaten wordt geregeld door Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (21).

(64)

Het gebruik van gevoelige achtergrondinformatie, met inbegrip van gegevens, knowhow of informatie, die is gegeneerd vóór het fonds bestond of buiten het fonds om, of toegang door onbevoegden tot resultaten die zijn gegenereerd in verband met door het fonds gesteunde acties, zouden een negatief effect kunnen hebben op de belangen van de Unie of van één of meer van haar lidstaten. De behandeling van gevoelige informatie moet derhalve worden geregeld door het desbetreffende Unierecht en nationaal recht.

(65)

Om de beveiliging van gerubriceerde gegevens op het vereiste niveau te waarborgen, moet aan de minimumnormen voor industriële veiligheid zijn voldaan bij de ondertekening van gerubriceerde financieringsovereenkomsten. Daartoe moet de Commissie overeenkomstig Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (22) de programmabeveiligingsinstructies, waaronder de rubriceringsgids, ter advies aan de door de lidstaten aangewezen onafhankelijke deskundigen voorleggen.

(66)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(67)

De Commissie moet het fonds beheren met inachtneming van de vereisten inzake geheimhouding en beveiliging, met name de vereisten inzake gevoelige informatie met inbegrip van gerubriceerde informatie.

(68)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van het fonds van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021.

(69)

Verordening (EU) 2018/1092 moet daarom worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP ONDERZOEK EN ONTWIKKELING

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt het Europees Defensiefonds (“het fonds”) opgericht, als bepaald in artikel 1, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2021/695 voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027. De looptijd van het fonds wordt afgestemd op de looptijd van het MFK 2021-2027.

In deze verordening worden de doelstellingen van het fonds, de begroting van het fonds voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027, de vormen van financiering door de Unie en de regels voor het verstrekken van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“juridische entiteit”: een uit hoofde van het Unierecht, nationaal recht of internationaal recht opgerichte en erkende rechtspersoon, die rechtspersoonlijkheid bezit en de bekwaamheid bezit in eigen naam te handelen, rechten uit te oefenen en verplichtingen te hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement;

2)

“aanvrager”: een juridische entiteit die een aanvraag indient voor steun uit het fonds na een oproep tot het indienen van voorstellen, dan wel overeenkomstig artikel 195, eerste alinea, punt e), van het Financieel Reglement;

3)

“ontvanger”: een juridische entiteit waarmee een financieringsovereenkomst is ondertekend of waaraan kennis van een financieringsbesluit is gegeven;

4)

“consortium”: een samenwerkingsverband van aanvragers of ontvangers dat gebonden is door een overeenkomst en dat is opgezet teneinde een actie uit hoofde van het fonds uit te voeren;

5)

“coördinator”: een juridische entiteit die lid is van een consortium en door alle leden van het consortium is aangewezen als het voornaamste contactpunt voor de relaties van het consortium met de Commissie;

6)

“zeggenschap”: het vermogen om via een of meer intermediaire juridische entiteiten direct of indirect beslissende invloed uit te oefenen op een juridische entiteit;

7)

“uitvoerende bestuursstructuur”: een overeenkomstig nationaal recht aangewezen orgaan van een juridische entiteit dat in voorkomend geval aan de bestuursvoorzitter rapporteert en gemachtigd is om de strategie, doelstellingen en algemene richting van de juridische entiteit te bepalen, en dat belast is met het toezicht op en de monitoring van de bestuurlijke besluitvorming;

8)

“systeemprototype”: een model van een product of technologie waarmee de prestaties van dat product of die technologie in een operationele omgeving kunnen worden aangetoond;

9)

“kwalificering”: het gehele proces waarin wordt aangetoond dat het ontwerp van een defensieproduct, van een tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of defensietechnologie aan de desbetreffende vereisten voldoet en waarin objectief bewijs wordt geleverd waarmee wordt aangetoond dat aan bepaalde vereisten van een ontwerp is voldaan;

10)

“certificering”: het proces waarbij een nationale autoriteit certificeert dat het defensieproduct, het tastbare of niet-tastbare defensieonderdeel of de defensietechnologie aan de toepasselijke regelgeving voldoet;

11)

“onderzoeksactie”: een actie die hoofdzakelijk bestaat uit onderzoeksactiviteiten, met name toegepast onderzoek en zo nodig fundamenteel onderzoek, met als doel nieuwe kennis te verkrijgen en met exclusieve focus op defensietoepassingen;

12)

“ontwikkelingsactie”: een actie die bestaat uit defensiegerichte activiteiten die voornamelijk in de ontwikkelingsfase plaatsvinden, met betrekking tot nieuwe defensieproducten of -technologieën of de modernisering van bestaande defensieproducten of -technologieën, met uitzondering van de productie of het gebruik van wapens;

13)

“disruptieve technologie voor defensie”: een verbeterde of geheel nieuwe technologie die radicale veranderingen teweegbrengt, met inbegrip van een paradigmaverschuiving in het concept en de behandeling van defensiezaken, zoals door bestaande defensietechnologieën te vervangen of achterhaald te maken;

14)

“kleine of middelgrote ondernemingen” of “kmo’s”: kleine of middelgrote ondernemingen, als gedefinieerd in artikel 2 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (23);

15)

“middelgrote beursgenoteerde onderneming” of “midcap”: onderneming die geen kleine of middelgrote onderneming (kmo) is en die ten hoogste 3 000 werknemers tewerkstelt, waarvan het aantal werkzame personen wordt berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG;

16)

“blendingverrichtingen”: een door de Uniebegroting ondersteunde actie, onder meer in het kader van een blendingfaciliteit of -platform als gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun of financieringsinstrumenten uit de Uniebegroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

17)

“precommerciële inkoop”: de inkoop van onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten waarbij onder de marktvoorwaarden sprake is van een deling van de risico’s en voordelen, van een competitieve ontwikkeling in fasen en van een duidelijke scheiding tussen de ingekochte onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten en het gebruik van commerciële hoeveelheden eindproducten;

18)

“projectbeheerder”: een aanbestedende dienst die in een lidstaat of een geassocieerd land is gevestigd en die door een lidstaat of een geassocieerd land of door een groep lidstaten of geassocieerde landen is aangewezen om op een continue of ad-hocbasis multinationale bewapeningsprojecten te beheren;

19)

“resultaten”: een materieel of immaterieel gevolg van een gegeven actie, zoals gegevens, knowhow of informatie in welke vorm en van welke aard dan ook en ongeacht of deze kunnen worden beschermd, alsook alle daaraan verbonden rechten, met inbegrip van intellectuele-eigendomsrechten;

20)

“nieuwe informatie”: gegevens, knowhow of informatie die, ongeacht de vorm of aard ervan, worden gegenereerd bij de werking van het fonds;

21)

“gerubriceerde informatie”: informatie of materiaal in ongeacht welke vorm waarvan openbaarmaking zonder machtiging de belangen van de Unie of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate kan schaden en die/dat een EU-rubricering of een overeenkomstige rubricering draagt die strookt met de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (24);

22)

“gevoelige informatie”: informatie en gegevens, met inbegrip van gerubriceerde informatie, die moeten worden beschermd tegen ongeoorloofde toegang of openbaarmaking op grond van in Unierecht of nationaal recht vastgelegde verplichtingen, dan wel om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of veiligheid van een natuurlijke persoon of rechtspersoon te waarborgen;

23)

“speciaal verslag”: specifieke prestatie in het kader van een onderzoeksactie, waarin de resultaten van die actie worden opgesomd en uitgebreide informatie wordt verstrekt over de basisbeginselen, de doelstellingen, de uitkomsten, de basiseigenschappen, de verrichte tests, de mogelijke voordelen, de mogelijke defensietoepassingen en het verwachte exploitatietraject van het onderzoek richting ontwikkeling, met inbegrip van informatie over de eigendom van intellectuele-eigendomsrechten, maar zonder de eis om informatie over intellectuele-eigendomsrechten te verstrekken;

24)

“entiteit uit een niet-geassocieerd derde land”: een juridische entiteit die in een niet-geassocieerd derde land is gevestigd of, indien het gaat om een juridische entiteit die in de Unie of een geassocieerd land is gevestigd, waarvan de uitvoerende bestuursstructuur zich in een niet-geassocieerd derde land bevindt.

Artikel 3

Doelstellingen

1.   De algemene doelstelling van het fonds bestaat in de bevordering van het concurrentievermogen, de efficiëntie en het innovatievermogen van de Europese industriële en technologische defensiebasis in de hele Unie, hetgeen bijdraagt aan de strategische autonomie en de vrijheid van handelen van de Unie, door ondersteuning te bieden aan gezamenlijke acties en grensoverschrijdende samenwerking tussen juridische entiteiten in de hele Unie, met name kmo’s en midcaps, alsmede door de flexibiliteit van zowel de toeleverings- als de waardeketens voor defensie te versterken en te verbeteren, door de grensoverschrijdende samenwerking tussen juridische entiteiten uit te breiden en door een betere benutting van het industriële potentieel voor innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling te bevorderen in elke fase van de industriële levenscyclus van defensieproducten en -technologieën.

2.   De specifieke doelstellingen van het fonds zijn:

a)

gezamenlijk onderzoek ondersteunen dat de prestaties van toekomstige vermogens in de hele Unie aanzienlijk kan stimuleren, met het oog op de maximalisering van de innovatie en de invoering van nieuwe defensieproducten en -technologieën, waaronder disruptieve technologieën voor defensie, en met het oog op het meest efficiënte gebruik van uitgaven voor defensieonderzoek in de Unie;

b)

de gezamenlijke ontwikkeling van defensieproducten en -technologieën ondersteunen, en zo bijdragen tot efficiëntere defensie-uitgaven in de Unie, grotere schaalvoordelen creëren, het risico op onnodige overlap verminderen en daarmee de benutting van Europese defensieproducten en -technologieën op de markt bevorderen en de versnippering van defensieproducten en -technologieën in de hele Unie verminderen, hetgeen uiteindelijk zal leiden tot meer standaardisering van defensiesystemen en een grotere interoperabiliteit tussen de vermogens van de lidstaten.

Dergelijke samenwerking strookt met de prioriteiten op het gebied van defensievermogens die gezamenlijk door de lidstaten zijn overeengekomen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (“GBVB”) en met name in het kader van het vermogensontwikkelingsplan.

Rekening houdend met de noodzaak onnodige overlap te vermijden, kunnen in dat verband, in voorkomend geval, tevens regionale en internationale prioriteiten die de uit hoofde van het GBVB bepaalde veiligheids- en defensiebelangen van de Unie dienen, in aanmerking worden genomen indien zij de mogelijke deelname van ongeacht welke lidstaat of welk geassocieerd land niet uitsluiten.

Artikel 4

Begroting

1.   Overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2021/695 bedragen de financiële middelen voor de uitvoering van het fonds voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 20277 953 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.   Het in lid 1 bedoelde bedrag is als volgt verdeeld:

a)

2 651 000 000 EUR voor onderzoeksacties;

b)

5 302 000 000 EUR voor ontwikkelingsacties.

Om in te spelen op onvoorziene situaties of op nieuwe ontwikkelingen en behoeften kan de Commissie tot maximaal 20 % van de aan onderzoeks- of ontwikkelingsacties toegekende bedragen herverdelen.

3.   Het in lid 1 bedoelde bedrag kan tevens worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de uitvoering van het fonds, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van het ontwerp, de opstelling, de werking en het onderhoud van institutionele informatietechnologiesystemen.

4.   Minimaal 4 % en maximaal 8 % van de in lid 1 bedoelde financiële middelen wordt uitgetrokken voor oproepen tot het indienen van voorstellen of voor het toekennen van financiering ter ondersteuning van disruptieve technologieën voor defensie.

Artikel 5

Geassocieerde landen

Het fonds staat open voor deelname van leden van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de EER, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (“geassocieerde landen”).

Artikel 6

Ondersteuning voor disruptieve technologieën voor defensie

1.   De Commissie kent bij wege van uitvoeringshandelingen financiering toe na openbare raadplegingen over disruptieve technologieën voor defensie op de actiegebieden die in de in artikel 24 bedoelde werkprogramma’s zijn omschreven. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   In de werkprogramma’s worden de meest geschikte financieringsvormen voor disruptieve technologieën voor defensie vastgelegd.

Artikel 7

Ethiek

1.   Uit hoofde van het fonds verrichte acties stroken met het toepasselijk Unierecht, nationaal recht en internationaal recht, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Bovendien zijn die acties in overeenstemming met de eveneens in toepasselijk Unierecht, nationaal recht en internationaal recht neergelegde ethische beginselen.

2.   Voordat een financieringsovereenkomst wordt ondertekend, worden voorstellen door de Commissie doorgelicht op basis van een door het consortium voorbereide ethische zelfbeoordeling, teneinde de voorstellen te identificeren die aanleiding geven tot ernstige ethische kwesties, ook met betrekking tot de voorwaarden waaronder de activiteiten moeten worden uitgevoerd. Waar passend, worden dergelijke voorstellen aan een ethische beoordeling onderworpen.

Ethische toetsing en beoordeling wordt uitgevoerd door de Commissie met ondersteuning van overeenkomstig artikel 26 aangestelde onafhankelijke deskundigen. Die onafhankelijke deskundigen hebben verschillende achtergronden, in het bijzonder met erkende deskundigheid op het gebied van ethiek in defensieaangelegenheden en zijn burgers van een zo groot mogelijk aantal lidstaten.

De voorwaarden waaronder de activiteiten met ethisch gevoelige kwesties moeten worden uitgevoerd, worden nader bepaald in de financieringsovereenkomst.

De Commissie zorgt ervoor dat de ethische procedures zo transparant mogelijk zijn en brengt hier overeenkomstig artikel 29 in haar tussentijds evaluatie verslag over uit.

3.   Juridische entiteiten die aan de actie deelnemen, verkrijgen vóór de aanvang van de betrokken activiteiten alle desbetreffende goedkeuringen of andere documenten die worden verlangd door nationale of lokale ethische commissies en andere organen, zoals gegevensbeschermingsautoriteiten. Die goedkeuringen en andere documenten worden bewaard en op verzoek aan de Commissie overgelegd.

4.   Voorstellen die ethisch niet aanvaardbaar worden geacht, worden verworpen.

Artikel 8

Uitvoering en vormen van Uniefinanciering

1.   Het fonds wordt uitgevoerd in direct beheer overeenkomstig het Financieel Reglement.

2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel kunnen, in onderbouwde gevallen, specifieke acties in indirect beheer worden uitgevoerd door organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, punt c), van het Financieel Reglement. Dit geldt niet voor de in artikel 11 van deze verordening bedoelde selectie- en toekenningsprocedure.

3.   In het kader van het fonds kan, overeenkomstig het Financieel Reglement, financiering worden verstrekt door middel van subsidies, prijzen en aanbestedingen, en waar dat, gezien de specifieke kenmerken van de actie, passend is, financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.

4.   Blendingverrichtingen worden uitgevoerd overeenkomstig titel X van het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/523.

5.   Financieringsinstrumenten worden uitsluitend tot de ontvangers gericht.

Artikel 9

Subsidiabele juridische entiteiten

1.   De ontvangers en de bij een actie betrokken subcontractanten, zijn gevestigd in de Unie of een geassocieerd land.

2.   De infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen van de ontvangers en de bij een actie betrokken subcontractanten, die worden gebruikt voor de doeleinden van een door het fonds gesteunde actie, bevinden zich tijdens de gehele duur van de actie op het grondgebied van een lidstaat of een geassocieerd land, en hun uitvoerende bestuursstructuur is gevestigd in de Unie of een geassocieerd land.

3.   Voor de doeleinden van een door het fonds gesteunde actie staan de ontvangers en de bij een actie betrokken subcontractanten niet onder zeggenschap van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land.

4.   In afwijking van lid 3 is een in de Unie of in een geassocieerd land gevestigde juridische entiteit die onder zeggenschap van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land staat, als ontvanger of bij een actie betrokken subcontractant uitsluitend subsidiabel indien de garanties die zijn goedgekeurd door de lidstaat of het geassocieerde land waar zij overeenkomstig de nationale procedures is gevestigd, ter beschikking worden gesteld van de Commissie. Die garanties kunnen betrekking hebben op de in de Unie of in een geassocieerd land gevestigde uitvoerende bestuursstructuur van de juridische entiteit. Indien de lidstaat of het geassocieerde land van vestiging van de juridische entiteit dit passend acht, kunnen die garanties ook betrekking hebben op specifieke rechten van de overheid in het kader van de zeggenschap over de juridische entiteit.

De garanties bieden de waarborg dat de betrokkenheid bij een actie van een dergelijke juridische entiteit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten die zijn bepaald in het kader van het GBVB op grond van titel V van het VEU, noch met de in artikel 3 van deze verordening vastgestelde doelstellingen. De garanties moeten tevens stroken met de artikelen 20 en 23 van deze verordening. De garanties moeten met name aantonen dat er voor de uitvoering van een actie maatregelen zijn getroffen die ervoor zorgen dat:

a)

de zeggenschap over de juridische entiteit niet zodanig wordt uitgeoefend dat het vermogen ervan om de actie uit te voeren en resultaten te boeken wordt belemmerd of beperkt, dat er beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de infrastructuur, faciliteiten, activa, middelen, intellectuele eigendom of knowhow die nodig zijn voor de actie, of dat de vermogens en normen die nodig zijn voor de uitvoering van de actie, worden ondermijnd;

b)

de toegang van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land tot gevoelige informatie met betrekking tot de actie wordt voorkomen, en de werknemers of andere personen die bij de actie zijn betrokken, in voorkomend geval beschikken over een door een lidstaat of geassocieerd land afgegeven nationale veiligheidsmachtiging;

c)

de uit de actie voortgekomen intellectuele eigendom, evenals de resultaten van de actie, zowel gedurende de actie als na de voltooiing ervan in handen blijven van de ontvanger, niet onder zeggenschap staan van, of onderworpen zijn aan een beperking door, een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, en noch naar landen buiten de Unie of naar niet-geassocieerde landen worden uitgevoerd, noch van buiten de Unie of van buiten geassocieerde landen toegankelijk zijn zonder toestemming van de lidstaat of het geassocieerde land van vestiging van de juridische entiteit en overeenkomstig de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen.

Indien de lidstaat of het geassocieerde land van vestiging van de juridische entiteit dit passend acht, kunnen aanvullende garanties worden verstrekt.

De Commissie informeert het in artikel 34 bedoelde comité over juridische entiteiten die overeenkomstig dit lid in aanmerking komen voor steun.

5.   Indien er in de Unie of in een geassocieerd land geen concurrerende alternatieven voorhanden zijn, mogen de ontvangers en de bij een actie betrokken subcontractanten hun activa, infrastructuur, faciliteiten en middelen gebruiken die zich buiten het grondgebied van de lidstaten of van de geassocieerde landen bevinden of aldaar worden gehouden, mits dergelijk gebruik niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten, strookt met de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen en voldoet aan de artikelen 20 en 23.

De kosten in verband met die activiteiten komen niet in aanmerking voor steun uit het fonds.

6.   Bij het uitvoeren van een subsidiabele actie kunnen de ontvangers en de bij een actie betrokken subcontractanten ook samenwerken met juridische entiteiten die buiten het grondgebied van de lidstaten of van geassocieerde landen zijn gevestigd of onder zeggenschap staan van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, onder meer door gebruik te maken van de activa, infrastructuur, faciliteiten en middelen van deze juridische entiteiten, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten. Dergelijke samenwerking moet stroken met de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen en voldoen aan de artikelen 20 en 23.

Een niet-geassocieerd derde land of een andere entiteit uit een niet-geassocieerd derde land krijgt niet zonder toestemming toegang tot gerubriceerde informatie in verband met de uitvoering van de actie, en mogelijke negatieve effecten op het gebied van de voorzieningszekerheid van inputs die essentieel zijn voor de actie, worden vermeden.

De kosten in verband met die activiteiten komen niet in aanmerking voor steun uit het fonds.

7.   Aanvragers verstrekken alle relevante informatie die nodig is voor de beoordeling van de subsidiabiliteitscriteria. Indien zich tijdens de uitvoering van een actie een verandering voordoet waardoor de vraag kan rijzen of nog steeds aan de subsidiabiliteitscriteria wordt voldaan, brengt de betrokken juridische entiteit dit ter kennis van de Commissie, die vervolgens beoordeelt of nog steeds aan die subsidiabiliteitscriteria wordt voldaan, en de mogelijke gevolgen van die verandering voor de financiering van de actie nagaat.

8.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “bij een actie betrokken subcontractanten” verstaan: subcontractanten met een directe contractuele relatie met een ontvanger, andere subcontractanten aan wie ten minste 10 % van de totale subsidiabele kosten van de actie wordt toegewezen, en subcontractanten die mogelijk toegang tot gerubriceerde informatie nodig hebben om de actie te kunnen uitvoeren. Bij een actie betrokken subcontractanten mogen geen lid van het consortium zijn.

Artikel 10

Subsidiabele acties

1.   Alleen acties voor de verwezenlijking van de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

2.   Het fonds biedt steun aan acties voor nieuwe defensieproducten en -technologieën en acties voor de modernisering van bestaande defensieproducten en -technologieën, mits het gebruik van reeds bestaande informatie die nodig is om die moderniseringsactie te kunnen uitvoeren, niet is onderworpen aan een beperking door een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, hetzij direct, hetzij indirect via een of meer intermediaire juridische entiteiten, en wel zodanig dat de actie niet kan worden uitgevoerd.

3.   Een subsidiabele actie houdt verband met een of meer van de volgende activiteiten:

a)

activiteiten gericht op het creëren, onderbouwen en verbeteren van kennis, producten en -technologieën, waaronder disruptieve technologieën voor defensie, die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben op defensiegebied;

b)

activiteiten gericht op het verhogen van de interoperabiliteit en de weerbaarheid, waaronder de beveiligde productie en uitwisseling van gegevens, op het beheersen van cruciale defensietechnologieën, op het versterken van de voorzieningszekerheid of op het mogelijk maken van een doeltreffende benutting van resultaten voor defensieproducten en -technologieën;

c)

studies, zoals haalbaarheidsstudies om de haalbaarheid van nieuwe of gemoderniseerde producten, technologieën, processen, diensten en oplossingen te onderzoeken;

d)

het ontwerp van een defensieproduct, van een tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of van defensietechnologie, alsook de vaststelling van de technische specificaties op basis waarvan een dergelijk ontwerp is ontwikkeld, waaronder eventuele deeltests met het oog op risicobeperking in een industriële of representatieve omgeving;

e)

systeemprototyping van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of defensietechnologie;

f)

het testen van een defensieproduct, een tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of defensietechnologie;

g)

de kwalificering van een defensieproduct, een tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of defensietechnologie;

h)

de certificering van een defensieproduct, een tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of defensietechnologie;

i)

de ontwikkeling van technologieën of middelen die de efficiëntie van defensieproducten en -technologieën gedurende hun gehele levenscyclus verhogen;

4.   De actie wordt uitgevoerd door juridische entiteiten die samenwerken binnen een consortium waarvan ten minste drie subsidiabele juridische entiteiten die gevestigd zijn in ten minste drie verschillende lidstaten of geassocieerde landen. Ten minste drie van die subsidiabele juridische entiteiten die gevestigd zijn in ten minste twee verschillende lidstaten of geassocieerde landen, staan gedurende de gehele periode waarin de actie wordt uitgevoerd niet direct of indirect onder zeggenschap van dezelfde juridische entiteit, noch mogen zij onder elkaars zeggenschap staan.

5.   Lid 4 is niet van toepassing op acties met betrekking tot disruptieve technologieën voor defensie noch op de activiteiten bedoeld in lid 3, punt c).

6.   Acties met het oog op de ontwikkeling van producten en -technologieën waarvan het gebruik, de ontwikkeling of de productie op grond van het toepasselijke internationaal recht verboden is, komen niet in aanmerking voor steun uit het fonds.

Bovendien komen acties voor de ontwikkeling van dodelijke autonome wapens die niet de mogelijkheid bieden om een zinvolle menselijke controle uit te oefenen over besluiten in verband met de selectie en inzet ervan bij aanvallen op mensen, niet in aanmerking voor steun uit het fonds, zulks onverminderd de mogelijkheid om financiering te verstrekken voor acties voor de ontwikkeling van systemen voor vroegtijdige waarschuwing en tegenmaatregelen voor defensiedoeleinden.

Artikel 11

Selectie- en toekenningsprocedure

1.   Uniefinanciering wordt verstrekt naar aanleiding van competitieve oproepen tot het indienen van voorstellen overeenkomstig het Financieel Reglement.

In bepaalde terdege onderbouwde en uitzonderlijke omstandigheden kan Uniefinanciering ook zonder een oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend overeenkomstig artikel 195, eerste alinea, punt e), van het Financieel Reglement.

2.   De Commissie kent de in lid 1 van dit artikel bedoelde financiering door middel van uitvoeringshandelingen toe. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 12

Toekenningscriteria

Elk voorstel wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

a)

de bijdrage ervan tot excellentie of disruptiepotentieel op defensiegebied, waarbij in het bijzonder wordt aangetoond dat de verwachte resultaten van de voorgestelde actie aanzienlijke voordelen bieden vergeleken met bestaande defensieproducten of -technologieën;

b)

de bijdrage ervan tot de innovatie en technologische ontwikkeling van de Europese defensie-industrie, waarbij in het bijzonder wordt aangetoond dat de voorgestelde actie onder meer betrekking heeft op baanbrekende of vernieuwende concepten en benaderingen, nieuwe veelbelovende technologische verbeteringen of de toepassing van technologieën of concepten die voorheen niet in de defensiesector werden gebruikt, waarbij onnodige overlap wordt vermeden;

c)

de bijdrage ervan tot het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie, waarbij wordt aangetoond dat de voorgestelde actie een positieve balans qua kostenefficiëntie en -effectiviteit met zich meebrengt, waardoor er in de hele Unie en wereldwijd nieuwe marktkansen worden gecreëerd en in de hele Unie de groei van bedrijven wordt versneld;

d)

de bijdrage ervan tot de autonomie van de Europese industriële en technologische defensiebasis, onder meer door de onafhankelijkheid van niet-EU-bronnen te vergroten en de voorzieningszekerheid te versterken, en tot de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie in overeenstemming met de in artikel 3 bedoelde prioriteiten;

e)

de bijdrage ervan aan de totstandbrenging van nieuwe grensoverschrijdende samenwerking tussen in lidstaten of geassocieerde landen gevestigde juridische entiteiten, met name voor kmo’s en midcaps die in aanzienlijke mate aan de actie deelnemen als ontvanger, als subcontractant of als andere juridische entiteit in de toeleveringsketen, en die zijn gevestigd in andere lidstaten of geassocieerde landen dan die waar de binnen een consortium samenwerkende juridische entiteiten die geen kmo’s of midcaps zijn, zijn gevestigd;

f)

de kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering van de actie.

Artikel 13

Medefinancieringspercentage

1.   Onverminderd artikel 190 van het Financieel Reglement financiert het fonds tot 100 % van de subsidiabele kosten van een in artikel 10, lid 3, van deze verordening bedoelde activiteit.

2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel geldt het volgende:

a)

voor activiteiten als bedoeld in artikel 10, lid 3, punt e), bedraagt de steun uit het fonds niet meer dan 20 % van de subsidiabele kosten daarvan;

b)

voor activiteiten als bedoeld in artikel 10, lid 3, punten f), g) en h), bedraagt de steun uit het fonds niet meer dan 80 % van de subsidiabele kosten.

3.   Voor ontwikkelingsacties worden de financieringspercentages verhoogd in de volgende gevallen:

a)

een actie die wordt ontwikkeld in het kader van een project van de permanente gestructureerde samenwerking zoals ingesteld bij Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad (25) kan een met 10 procentpunten verhoogd percentage genieten;

b)

een activiteit kan een verhoogd financieringspercentage als onder dit punt bedoeld genieten indien ten minste 10 % van de totale subsidiabele kosten van de activiteit wordt toegewezen aan kmo’s die in een lidstaat of in een geassocieerd land zijn gevestigd en die als ontvanger, subcontractant of andere juridische entiteit in de toeleveringsketen aan de activiteit deelnemen.

Het financieringspercentage kan, met inachtneming van een maximum van vijf procentpunten, worden verhoogd met het aantal procentpunten dat overeenstemt met het percentage van de totale subsidiabele kosten van de activiteit dat wordt toegewezen aan kmo’s die zijn gevestigd in lidstaten of in geassocieerde landen waar andere ontvangers dan kmo’s zijn gevestigd en die als ontvanger, subcontractant of andere juridische entiteit in de toeleveringsketen aan de activiteit deelnemen.

Het financieringspercentage kan worden verhoogd met het aantal procentpunten dat overeenstemt met het tweevoud van het percentage van de totale subsidiabele kosten van de activiteit dat wordt toegewezen aan kmo’s die zijn gevestigd in andere lidstaten of geassocieerde landen dan die waar andere ontvangers dan kmo’s zijn gevestigd en die als ontvanger, subcontractant of andere juridische entiteit in de toeleveringsketen aan de activiteit deelnemen;

c)

een activiteit kan een met 10 procentpunten verhoogd financieringspercentage genieten indien ten minste 15 % van de totale subsidiabele kosten van de activiteit wordt toegewezen aan in een lidstaat of een geassocieerd land gevestigde midcaps.

De totale verhoging van het financieringspercentage van een activiteit mag na toepassing van de punten a), b) en c), niet meer dan 35 procentpunten bedragen.

Steun uit het fonds, verhoogde financieringspercentages inbegrepen, bedraagt maximaal 100 % van de subsidiabele kosten van de actie.

Artikel 14

Financiële draagkracht

1.   Niettegenstaande artikel 198, lid 5, van het Financieel Reglement, wordt enkel de financiële draagkracht van de coördinator geverifieerd en enkel indien de aangevraagde Uniefinanciering ten minste 500 000 EUR bedraagt.

Indien echter redenen bestaan om aan de financiële draagkracht van een van de aanvragers of van de coördinator te twijfelen, verifieert de Commissie tevens de financiële draagkracht van alle aanvragers en van de coördinator, indien de aangevraagde Uniefinanciering minder dan 500 000 EUR bedraagt.

2.   De financiële draagkracht wordt niet geverifieerd ten aanzien van juridische entiteiten waarvan de levensvatbaarheid door de betrokken instanties van de lidstaten wordt gegarandeerd.

3.   Indien de financiële draagkracht structureel wordt gegarandeerd door een andere juridische entiteit, wordt de financiële draagkracht van die andere juridische entiteit geverifieerd.

Artikel 15

Indirecte kosten

1.   In afwijking van artikel 181, lid 6, van het Financieel Reglement worden indirecte subsidiabele kosten bepaald door een vast percentage van 25 % toe te passen op de totale directe subsidiabele kosten van de actie, met uitzondering van directe subsidiabele kosten aan subcontractanten en steun aan derden, en van eenheidskosten of vaste bedragen die indirecte kosten omvatten.

2.   Als alternatief kunnen indirecte subsidiabele kosten worden bepaald volgens de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de ontvanger op basis van werkelijke indirecte kosten, voor zover die kostenberekeningsmethoden door de nationale autoriteiten overeenkomstig artikel 185 van het Financieel Reglement zijn aanvaard voor vergelijkbare activiteiten op defensiegebied en voor zover zij door de ontvanger aan de Commissie zijn meegedeeld.

Artikel 16

Gebruik van niet aan kosten gekoppelde bijdragen of eenmalige vaste bedragen

Indien met de Uniesubsidie minder dan 50 % van de totale kosten van de actie wordt medegefinancierd, kan de Commissie gebruikmaken van:

a)

een niet aan kosten gekoppelde bijdrage als bedoeld in artikel 180, lid 3, van het Financieel Reglement die gebaseerd is op het bereiken van resultaten, gemeten ten aanzien van eerder vastgestelde mijlpalen of aan de hand van prestatie-indicatoren, of

b)

een eenmalig vast bedrag als bedoeld in artikel 182 van het Financieel Reglement dat gebaseerd is op de voorlopige begroting van de actie die reeds door de nationale autoriteiten van de medefinancierende lidstaten en geassocieerde landen is goedgekeurd.

Indirecte kosten worden opgenomen in het in de eerste alinea, punt b), bedoelde vaste bedrag.

Artikel 17

Precommerciële inkoop

1.   De Unie kan precommerciële inkoop ondersteunen door een subsidie toe te kennen aan aanbestedende diensten of aanbestedende instanties als gedefinieerd in de Richtlijnen 2014/24/EU (26) en 2014/25/EU (27) van het Europees Parlement en de Raad die onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten op defensiegebied gezamenlijk aanbesteden of hun aanbestedingsprocedures coördineren.

2.   De in lid 1 bedoelde aanbestedingsprocedures:

a)

voldoen aan deze verordening;

b)

kunnen voorzien in de gunning van meerdere overeenkomsten binnen dezelfde procedure (“multiple sourcing”);

c)

voorzien in de gunning van overeenkomsten aan de inschrijvingen die de beste prijs-kwaliteitverhouding bieden, waarbij de afwezigheid van belangenconflicten wordt gewaarborgd.

Artikel 18

Garantiefonds

Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen dienen ter dekking van het risico dat verbonden is aan de terugvordering van door de ontvangers verschuldigde bedragen en worden beschouwd als een toereikende garantie uit hoofde van het Financieel Reglement. Artikel 37 van Verordening (EU) 2021/695 is van toepassing.

Artikel 19

Subsidiabiliteitscriteria voor aanbesteding en prijzen

1.   De artikelen 9 en 10 zijn van overeenkomstige toepassing op prijzen.

2.   In afwijking van artikel 176 van het Financieel Reglement, zijn de artikelen 9 en 10 van deze verordening van overeenkomstige toepassing op de aanbesteding van studies als bedoeld in artikel 10, lid 3, punt c), van deze verordening.

TITEL II

SPECIFIEKE BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP ONDERZOEKSACTIES

Artikel 20

Eigendom van resultaten van onderzoeksacties

1.   De resultaten van door het fonds gesteunde onderzoeksacties zijn eigendom van de ontvangers die de resultaten genereren. Indien juridische entiteiten resultaten gezamenlijk genereren, en indien hun respectieve bijdragen niet kunnen worden geverifieerd of indien het niet mogelijk is dergelijke gezamenlijke resultaten op te splitsen, houden de juridische entiteiten de resultaten gezamenlijk in eigendom. Gezamenlijke eigenaren gaan een overeenkomst aan betreffende de verdeling en de voorwaarden voor de uitoefening van hun gezamenlijke eigendom overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van de subsidieovereenkomst.

2.   In afwijking van lid 1 geldt dat, indien de steun van de Unie wordt verleend in de vorm van een overheidsopdracht, de resultaten van door het fonds gesteunde onderzoeksacties eigendom van de Unie zijn. De lidstaten en de geassocieerde landen hebben kosteloos toegangsrecht tot de resultaten na schriftelijk verzoek daartoe.

3.   De resultaten van onderzoeksacties die door het fonds worden gesteund, mogen direct noch indirect via een of meer intermediaire juridische entiteiten, aan de zeggenschap van of beperkingen door een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land worden onderworpen, ook wat de overdracht van technologie betreft.

4.   Wat de resultaten betreft die door ontvangers door middel van door het fonds gesteunde onderzoeksacties zijn gegenereerd, wordt de Commissie, onverminderd lid 9, vooraf in kennis gesteld van elke overdracht van eigendom of toekenning van een exclusieve licentie aan een niet-geassocieerd derde land of aan een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land. Indien een dergelijke overdracht van eigendom of toekenning van een exclusieve licentie ingaat tegen de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten of tegen de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen, wordt de uit hoofde van het fonds verstrekte steun terugbetaald.

5.   De nationale autoriteiten van de lidstaten en van de geassocieerde landen hebben toegangsrechten tot de speciale verslagen. Dergelijke toegangsrechten worden vrij van royalty’s verleend en door de Commissie aan de lidstaten en de geassocieerde landen overgedragen nadat de Commissie ervoor heeft gezorgd dat in passende geheimhoudingsverplichtingen is voorzien.

6.   De nationale autoriteiten van de lidstaten en van de geassocieerde landen gebruiken het speciaal verslag uitsluitend voor doeleinden met betrekking tot het gebruik door of voor hun strijdkrachten of veiligheids- of inlichtingendiensten, onder meer in het kader van hun samenwerkingsprogramma’s. Dergelijk gebruik omvat studie, evaluatie, beoordeling, onderzoek, ontwerp, productaanvaarding en -certificering, bediening, opleiding en verwijdering, evenals de beoordeling en opstelling van technische voorschriften voor aanbesteding.

7.   De ontvangers verlenen de instellingen, organen en instanties van de Unie vrij van royalty’s toegangsrechten tot de resultaten van door het fonds gesteunde onderzoeksacties, voor zover dit terdege onderbouwd is voor de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van bestaande beleidsmaatregelen of programma’s van de Unie op haar bevoegdheidsterreinen. Dergelijke toegangsrechten hebben enkel betrekking op niet-commercieel en niet-competitief gebruik.

8.   Met betrekking tot precommerciële inkoop worden in de financieringsovereenkomsten en de contracten specifieke bepalingen inzake de eigendom, de toegangsrechten en de licentieverlening vastgesteld om een maximaal effect van de resultaten te bewerkstelligen en oneerlijke voordelen te voorkomen. De aanbestedende dienst heeft minimaal, vrij van royalty’s, recht op toegang tot die resultaten voor eigen gebruik en heeft het recht om niet-exclusieve licenties aan derden te verlenen of door de ontvangers aan derden te doen verlenen, teneinde de resultaten onder eerlijke en redelijke voorwaarden te exploiteren, evenwel zonder sublicentierecht. Alle lidstaten en geassocieerde landen hebben vrij van royalty’s toegang tot het speciaal verslag. Indien een contractant er niet in slaagt de resultaten binnen een bepaalde periode na de precommerciële inkoop zoals vastgesteld in het contract, commercieel te exploiteren, draagt hij de eigendom van de resultaten over aan de aanbestedende diensten.

9.   Deze verordening heeft geen invloed op de uitvoer van producten, apparatuur of technologieën die de resultaten van door het fonds gesteunde onderzoeksacties integreren en laat de beslissingsvrijheid van de lidstaten in hun uitvoerbeleid voor defensiegerelateerde producten onverlet.

10.   Indien twee of meer lidstaten of geassocieerde landen, multilateraal of in het kader van de Unie, gezamenlijk één of meer contracten hebben gesloten met een of meer ontvangers om de resultaten van door het fonds gesteunde onderzoeksacties samen verder te ontwikkelen, genieten zij toegangsrechten tot die resultaten voor zover zij eigendom zijn van die ontvangers en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het contract of de contracten. Deze toegangsrechten worden vrij van royalty’s verleend, en onder specifieke voorwaarden die ervoor moeten zorgen dat die rechten uitsluitend voor het doel van het contract of de contracten worden gebruikt en dat in passende geheimhoudingsverplichtingen is voorzien.

TITEL III

SPECIFIEKE BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP ONTWIKKELINGSACTIES

Artikel 21

Aanvullende subsidiabiliteitscriteria voor ontwikkelingsacties

1.   Het consortium toont aan dat de kosten van een actie die niet door de Unie worden gefinancierd, worden gedekt door andere financieringsmiddelen, zoals bijdragen van lidstaten of geassocieerde landen, of medefinanciering door juridische entiteiten.

2.   In artikel 10, lid 3, punt d), bedoelde activiteiten zijn gebaseerd op geharmoniseerde defensievermogensvereisten die gezamenlijk door ten minste twee lidstaten of geassocieerde landen zijn overeengekomen.

3.   Wat in artikel 10, lid 3, punten e) tot en met h), bedoelde activiteiten betreft, toont het consortium middels door nationale autoriteiten afgegeven documenten aan dat:

a)

ten minste twee lidstaten of geassocieerde landen voornemens zijn het uiteindelijke product aan te schaffen of de technologie op gecoördineerde wijze te gebruiken, onder meer door middel van gezamenlijke aanbestedingen indien van toepassing;

b)

de activiteiten gebaseerd zijn op gemeenschappelijke technische specificaties die gezamenlijk zijn overeengekomen door de lidstaten of de geassocieerde landen die de actie moeten medefinancieren of die voornemens zijn het uiteindelijke product gezamenlijk aan te schaffen of de technologie gezamenlijk te gebruiken.

Artikel 22

Aanvullende toekenningscriteria voor ontwikkelingsacties

Naast de toekenningscriteria als bedoeld in artikel 12 wordt voor het werkprogramma ook rekening gehouden met:

a)

de bijdrage aan het verhogen van de efficiëntie in de gehele levenscyclus van defensieproducten en -technologieën, met inbegrip van kosteneffectiviteit en het potentieel voor synergieën in de aanbestedings-, onderhouds- en de verwijderingsprocessen;

b)

de bijdrage aan de verdere integratie van de Europese defensie-industrie in de hele Unie, waarbij de ontvangers aantonen dat de lidstaten zich ertoe hebben verbonden het uiteindelijk product of de uiteindelijke technologie op gecoördineerde wijze gezamenlijk te gebruiken, bezitten of onderhouden.

Artikel 23

Eigendom van resultaten van ontwikkelingsacties

1.   De Unie is geen eigenaar van de defensieproducten of -technologieën die voortkomen uit door het fonds gesteunde ontwikkelingsacties, noch maakt zij aanspraak op enig intellectueel-eigendomsrecht ten aanzien van de resultaten van die acties.

2.   De resultaten van door het fonds gesteunde ontwikkelingsacties mogen direct noch indirect via een of meer intermediaire juridische entiteiten, aan de zeggenschap van of beperkingen door niet-geassocieerde derde landen of entiteiten uit niet-geassocieerde derde landen worden onderworpen, ook wat de overdracht van technologie betreft.

3.   Deze verordening laat de beslissingsvrijheid van de lidstaten in hun uitvoerbeleid voor defensiegerelateerde producten onverlet.

4.   Wat de resultaten betreft die door ontvangers via door het fonds gesteunde ontwikkelingsacties zijn gegenereerd, wordt de Commissie, onverminderd lid 3 van dit artikel, vooraf in kennis gesteld van elke overdracht van eigendom aan een niet-geassocieerd derde land of aan een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land. Indien een dergelijke overdracht van eigendom ingaat tegen de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten of tegen de in artikel 3 vermelde doelstellingen, wordt de uit hoofde van het fonds verstrekte steun terugbetaald.

5.   Indien de steun van de Unie wordt verstrekt in de vorm van een overheidsopdracht voor het verrichten van een studie, hebben de lidstaten en de geassocieerde landen, na schriftelijk verzoek daartoe, recht op een kosteloze, niet-exclusieve licentie voor het gebruik van de studie.

TITEL IV

BEHEER, MONITORING, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 24

Werkprogramma’s

1.   Het fonds wordt uitgevoerd door middel van jaarlijkse werkprogramma’s zoals bedoeld in artikel 110, lid 2, van het Financieel Reglement. In de werkprogramma’s wordt in voorkomend geval het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen. In de werkprogramma’s wordt de algemene begroting ten gunste van de grensoverschrijdende deelname van kmo’s vastgesteld.

2.   De Commissie stelt de in lid 1 van dit artikel bedoelde werkprogramma’s vast door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   In de werkprogramma’s worden de onderzoeksonderwerpen en de categorieën door het fonds gesteunde acties in detail vermeld. Die categorieën moeten stroken met de in artikel 3 bedoelde prioriteiten op defensiegebied.

Uitgezonderd voor het deel van het werkprogramma dat gewijd is aan disruptieve technologieën voor defensie, betreffen de in de eerste alinea onderzoeksonderwerpen en categorieën van acties defensieproducten en -technologieën op het gebied van:

a)

voorbereiding, bescherming, uitrol en duurzaamheid;

b)

informatiemanagement en -superioriteit en commando, controle, communicatie, computers, inlichtingen, surveillance en verkenning (“C4ISR”), cyberdefensie en cyberbeveiliging, en

c)

inzet en effectoren.

4.   De werkprogramma’s bevatten in voorkomend geval functionele vereisten en een specificatie van de vorm van Uniefinanciering uit hoofde van artikel 8, en beletten de mededinging op het niveau van de oproepen tot het indienen van voorstellen niet.

De transitie van resultaten van reeds door het fonds gesteunde onderzoeksacties met duidelijke meerwaarde naar de ontwikkelingsfase kan eveneens in aanmerking worden genomen in de werkprogramma’s.

Artikel 25

Raadpleging van de projectbeheerder

Ingeval een projectbeheerder is aangewezen, raadpleegt de Commissie de projectbeheerder over de vorderingen met betrekking tot de actie alvorens de betaling wordt verricht.

Artikel 26

Onafhankelijke deskundigen

1.   De Commissie stelt op grond artikel 237 van het Financieel Reglement onafhankelijke deskundigen aan om haar bij te staan bij de ethische toetsing en beoordeling als bedoeld in artikel 7 van deze verordening en bij de evaluatie van voorstellen.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde onafhankelijke deskundigen zijn onderdanen van een zo groot mogelijk aantal lidstaten, en worden geselecteerd op basis van oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling die met het oog op het vaststellen van een lijst met onafhankelijke deskundigen worden gericht aan ministeries van Defensie en ondergeschikte agentschappen, andere relevante overheidsinstanties, onderzoeksinstituten, universiteiten, bedrijfsverenigingen of ondernemingen in de defensiesector. In afwijking van artikel 237 van het Financieel Reglement wordt de lijst van onafhankelijke deskundigen niet bekendgemaakt.

3.   De veiligheidsreferenties van benoemde onafhankelijke deskundigen moeten door de betrokken lidstaten worden gevalideerd.

4.   Het in artikel 34 bedoelde comité wordt jaarlijks in kennis gesteld van de lijst van onafhankelijke deskundigen, om transparant te zijn wat betreft hun veiligheidsreferenties. De Commissie zorgt er voor dat onafhankelijke deskundigen niet evalueren, adviseren noch bijstand verlenen met betrekking tot aangelegenheden in verband waarmee zij een belangenconflict hebben.

5.   De onafhankelijke deskundigen worden gekozen op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis die relevant zijn voor de aan hen op te dragen taken.

Artikel 27

Toepassing van de regelgeving inzake gerubriceerde informatie

1.   Binnen het toepassingsgebied van deze verordening:

a)

zorgt elke lidstaat ervoor dat hij eenzelfde mate van bescherming van gerubriceerde EU-informatie biedt als de beveiligingsvoorschriften van de Raad die zijn vervat in Besluit 2013/488/EU van de Raad (28);

b)

beschermt de Commissie gerubriceerde informatie overeenkomstig de in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 vastgestelde veiligheidsvoorschriften;

c)

mogen in derde landen verblijvende natuurlijke personen en aldaar gevestigde rechtspersonen enkel gerubriceerde EU-informatie over het fonds behandelen indien in die landen voor hen beveiligingsvoorschriften gelden die ten minste eenzelfde mate van bescherming bieden als de in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 vastgestelde veiligheidsvoorschriften van de Commissie respectievelijk de in Besluit 2013/488/EU vastgestelde beveiligingsvoorschriften van de Raad;

d)

wordt de gelijkwaardigheid van de in een derde land of door een internationale organisatie toegepaste beveiligingsvoorschriften vastgelegd in een informatiebeveiligingsovereenkomst, waar relevant met inbegrip van kwesties inzake industriële beveiliging, gesloten of te sluiten tussen de Unie en dat derde land of die internationale organisatie volgens de procedure van artikel 218 VWEU en met inachtneming van artikel 13 van Besluit 2013/488/EU, en

e)

kan, onverminderd artikel 13 van Besluit 2013/488/EU en de in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 vastgestelde voorschriften inzake industriële beveiliging, aan een natuurlijk of rechtspersoon, derde land of internationale organisatie toegang worden verleend tot gerubriceerde EU-informatie indien dat nodig wordt geacht en per geval, afhankelijk van de aard en de inhoud van die informatie, de noodzaak dat de ontvanger er kennis van neemt en het voordeel daarvan voor de Unie.

2.   Bij acties waarvoor gerubriceerde informatie nodig is of die dergelijke informatie vereisen of bevatten, vermeldt het betrokken financieringsorgaan in de documenten met betrekking tot de oproep tot het indienen van voorstellen of in de aanbestedingsdocumenten de maatregelen en voorschriften die noodzakelijk zijn om het vereiste beveiligingsniveau van dergelijke informatie te waarborgen.

3.   De Commissie zet een beveiligd uitwisselingssysteem op om de uitwisseling van gevoelige informatie, waaronder gerubriceerde informatie, tussen de Commissie en de lidstaten en de geassocieerde landen en, in voorkomend geval, met de aanvragers en de ontvangers, te vergemakkelijken. Dat systeem neemt de nationale beveiligingsvoorschriften van de lidstaten in acht.

4.   Over de herkomst van nieuwe gerubriceerde informatie die bij de uitvoering van een onderzoeks- of ontwikkelingsactie wordt gegenereerd, wordt beslist door de lidstaten op wier grondgebied de ontvangers zijn gevestigd. Daartoe kunnen de lidstaten voorzien in een specifiek beveiligingskader voor de bescherming en verwerking van gerubriceerde informatie in verband met de actie en brengen zij de Commissie daarvan op de hoogte. Een dergelijk beveiligingskader laat onverlet dat de Commissie toegang kan verkrijgen tot de nodige informatie voor de uitvoering van de onderzoeks- of ontwikkelingsactie.

Indien die lidstaten geen specifiek beveiligingskader opzetten, zet de Commissie het beveiligingskader voor de actie op overeenkomstig Besluit (EU, Euratom) 2015/444.

Het toepasselijke beveiligingskader voor de actie wordt in ieder geval opgezet voordat de financieringsovereenkomst of het akkoord wordt ondertekend.

Artikel 28

Monitoring en verslaglegging

1.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het fonds bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, vastgelegde specifieke doelstellingen zijn in de bijlage opgenomen.

2.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het fonds bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen met betrekking tot de indicatoren, waar noodzakelijk geacht, alsmede deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

3.   De Commissie monitort de uitvoering van het fonds regelmatig, en brengt aan het Europees Parlement en de Raad jaarlijks verslag uit over de geboekte voortgang en over de wijze waarop de in het kader van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie en de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek in kaart gebrachte en geleerde lessen in aanmerking worden genomen bij de uitvoering van het fonds. Daartoe voorziet de Commissie in de nodige monitoringregelingen.

4.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het fonds efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld.

Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie alsmede, waar passend, aan de lidstaten.

Artikel 29

Evaluatie van het fonds

1.   Evaluaties van het fonds worden aldus uitgevoerd dat zij tijdig in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.   De tussentijdse evaluatie van het fonds wordt uitgevoerd zodra er voldoende informatie over de uitvoering ervan beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar na de aanvang van de uitvoeringsperiode van het fonds.

Het verslag van de tussentijdse evaluatie, dat betrekking heeft op de periode tot en met 31 juli 2024, omvat in het bijzonder:

a)

een beoordeling van het beheer van het fonds, onder meer wat betreft:

i)

de bepalingen met betrekking tot onafhankelijke deskundigen;

ii)

de uitvoering van de in artikel 7 van deze verordening bepaalde ethische procedures;

b)

de uit het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie en de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek geleerde lessen;

c)

de uitvoeringspercentages;

d)

de projecttoekenningsresultaten, met inbegrip van de mate van betrokkenheid van kmo’s en midcaps en de mate van hun grensoverschrijdende deelname;

e)

de in artikel 15 van deze verordening bepaalde vergoedingspercentages van indirecte kosten;

f)

de aan disruptieve technologieën voor defensie toegewezen bedragen in oproepen tot het indienen van voorstellen, en

g)

de overeenkomstig artikel 195 van het Financieel Reglement verstrekte financiering.

De tussentijdse evaluatie bevat tevens informatie over de landen van herkomst van de ontvangers, het aantal landen betrokken bij afzonderlijke projecten en, indien mogelijk, de verdeling van de gegenereerde intellectuele-eigendomsrechten. De Commissie kan voorstellen voor passende wijzigingen van deze verordening indienen.

3.   Aan het einde van de uitvoeringsperiode, doch uiterlijk op 31 december 2031, verricht de Commissie een eindevaluatie en bereidt zij een verslag voor over de uitvoering van het fonds.

Het eindevaluatieverslag:

a)

omvat de resultaten van de uitvoering van en, voor zover dit gezien het tijdstip mogelijk is, de effecten van het fonds;

b)

bouwt voort op de relevante raadplegingen van de lidstaten en geassocieerde landen en de belangrijkste belanghebbenden en beoordeelt in het bijzonder de voortgang bij de verwezenlijking van de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen;

c)

helpt bepalen op welke gebieden de Unie voor de ontwikkeling van defensieproducten en -technologieën afhankelijk is van derde landen;

d)

analyseert de grensoverschrijdende deelname, mede van kmo’s en midcaps, aan de in het kader van het fonds uitgevoerde acties, alsmede van de integratie van kmo’s en midcaps in de mondiale waardeketen, en van de bijdrage van het fonds aan het wegwerken van de in het vermogensontwikkelingsplan geconstateerde tekortkomingen, en

e)

bevat informatie over de landen van herkomst van de ontvangers en, indien mogelijk, over de verdeling van de gegenereerde intellectuele-eigendomsrechten.

4.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties samen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

Artikel 30

Audits

Audits naar het gebruik van de bijdrage van de Unie door personen of entiteiten, met inbegrip van andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen, organen en instanties van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement. Overeenkomstig artikel 287 VWEU onderzoekt de Europese Rekenkamer de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Unie.

Artikel 31

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land aan het fonds deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

Artikel 32

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren. De financieringsovereenkomst bevat bepalingen die de mogelijkheid regelen om wetenschappelijke artikelen op basis van de resultaten van onderzoeksacties te publiceren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het fonds, de op grond van het fonds ondernomen acties en de resultaten ervan.

De aan het fonds toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

3.   De aan het fonds toegewezen financiële middelen kunnen ook bijdragen aan de organisatie van verspreidingsactiviteiten, netwerkevenementen en bewustmakingsactiviteiten, met name om de toeleveringsketens open te stellen teneinde de grensoverschrijdende deelname van kmo’s te bevorderen.

TITEL V

GEDELEGEERDE HANDELINGEN, UITVOERINGSHANDELINGEN EN OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 33

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 28 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 12 mei 2021.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 28 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 28 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 34

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Het Europees Defensieagentschap wordt uitgenodigd om de vergaderingen van het comité bij te wonen als waarnemer, teneinde zijn standpunten kenbaar te maken en zijn deskundigheid te delen. De Europese Dienst voor extern optreden wordt eveneens uitgenodigd om de vergaderingen van het comité bij te wonen.

Het comité komt tevens bijeen in speciale samenstellingen, onder meer om veiligheids- en defensieaspecten te bespreken, in verband met acties uit hoofde van het fonds.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 35

Intrekking

Verordening (EU) 2018/1092 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 36

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) 2018/1092 of de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek, die van toepassing blijven op die acties tot die acties worden afgesloten, alsmede op de resultaten ervan.

2.   De financiële middelen voor het fonds kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het fonds en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) 2018/1092 en de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek.

3.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die aan het einde van de looptijd van het fonds nog niet zijn voltooid, ook na 31 december 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 4, lid 4, bedoelde uitgaven in de Uniebegroting worden opgenomen.

Artikel 37

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 april 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 75.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 16 maart 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 29 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

(5)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020. blz. 11).

(6)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(7)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1)

(8)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europe — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(9)  Verordening (EU) 2018/1092 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot instelling van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de Unie (PB L 200 van 7.8.2018, blz. 30)

(10)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(11)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(14)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(15)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(16)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(17)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(18)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(19)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(20)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(21)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99)

(22)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(23)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(24)  Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (PB C 202 van 8.7.2011, blz. 13).

(25)  Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad van 11 december 2017 tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en tot opstelling van de lijst van deelnemende lidstaten (PB L 331 van 14.12.2017, blz. 57).

(26)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG. (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(27)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(28)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


BIJLAGE

INDICATOREN VOOR DE VERSLAGLEGGING OVER DE VOORTGANG VAN HET FONDS BIJ DE VERWEZENLIJKING VAN DE SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN ERVAN

In artikel 3, lid 2, punt a), vastgestelde specifieke doelstelling:

Indicator 1:

deelnemers

Gemeten aan de hand van:

aantal betrokken juridische entiteiten (onderverdeeld naar omvang, soort en land van vestiging)

Indicator 2:

gezamenlijk onderzoek

Gemeten aan de hand van:

2.1.

aantal en waarde van gefinancierde projecten

2.2.

grensoverschrijdende samenwerking: aandeel van de contracten die zijn gegund aan kmo’s en midcaps, met waarde van contracten voor grensoverschrijdende samenwerking

2.3.

aandeel van de ontvangers die vóór 12 mei 2021 geen onderzoeksactiviteiten met defensietoepassingen verrichtten

Indicator 3:

innovatieve producten

Gemeten aan de hand van:

3.1.

aantal nieuwe octrooien afkomstig van door het fonds gesteunde projecten

3.2.

geaggregeerde verdeling van octrooien onder kmo’s, midcaps en juridische entiteiten die kmo noch midcap zijn

3.3.

geaggregeerde verdeling van octrooien per lidstaat

In artikel 3, lid 2, punt b), vastgestelde specifieke doelstelling:

Indicator 4:

gezamenlijke vermogensontwikkeling

Gemeten aan de hand van:

aantal en waarde van gefinancierde acties waarmee de in het vermogensontwikkelingsplan geconstateerde tekortkomingen worden weggewerkt

Indicator 5:

doorlopende steun gedurende de volledige onderzoeks- en ontwikkelingscyclus

Gemeten aan de hand van:

de aanwezigheid op de achtergrond van intellectuele-eigendomsrechten of resultaten die bij eerder gesteunde acties zijn gegenereerd

Indicator 6:

werkgelegenheidscreatie/-ondersteuning

Gemeten aan de hand van:

aantal gesteunde werknemers in onderzoek en ontwikkeling voor defensie per lidstaat


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

12.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 170/178


BESLUIT (GBVB) 2021/698 VAN DE RAAD

van 30 april 2021

betreffende de beveiliging van systemen en diensten die worden gestationeerd, geëxploiteerd en gebruikt in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie en die een weerslag kunnen hebben op de veiligheid van de Unie, en tot intrekking van Besluit 2014/496/GBVB

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gelet op met name de strategische dimensie, de regionale en mondiale dekking en het meervoudige gebruik, is het Europese wereldwijde satellietnavigatiesysteem (GNSS) gevoelige infrastructuur waarvan de stationering en het gebruik een weerslag kunnen hebben op de veiligheid van de Unie en haar lidstaten.

(2)

Indien de internationale situatie noopt tot een operationeel optreden van de Unie en de exploitatie van het GNSS de veiligheid van de Unie of haar lidstaten kan schaden, of indien de exploitatie van het GNSS wordt bedreigd, dient de Raad te beslissen welke maatregelen er moeten worden genomen.

(3)

Om die reden heeft de Raad Besluit 2014/496/GBVB (1) vastgesteld.

(4)

Bij Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad (2) wordt het ruimtevaartprogramma van de Unie (het “programma”) vastgesteld en wordt het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma (“het Agentschap”) opgericht. Artikel 3 van die verordening voorziet erin dat het programma uit vijf onderdelen bestaat: een wereldwijd satellietnavigatiesysteem (Galileo), een regionaal satellietnavigatiesysteem (Egnos), een aardobservatiesysteem (Copernicus), een systeem voor ruimtebewaking en monitoring aangevuld met observatieparameters die verband houden met de weersomstandigheden in de ruimte en aardscheerders (“omgevingsbewustzijn in de ruimte”) en een satellietcommunicatiedienst voor de overheid (Govsatcom).

(5)

Ruimtevaarttechnologie, -gegevens en -diensten zijn onmisbaar geworden in het dagelijks leven van de Europeanen en spelen een essentiële rol in de instandhouding van tal van strategische belangen van de Unie en haar lidstaten. Bovendien zijn met de ruimtevaart verband houdende systemen en diensten zelf mogelijke doelwitten voor veiligheidsdreigingen.

(6)

Aan de stationering, de exploitatie en het gebruik van de onderdelen van het programma kan een heel scala aan mogelijke dreigingen voor de veiligheid en de essentiële belangen van de Unie en haar lidstaten verbonden zijn. Daarom is het passend het toepassingsgebied van Besluit 2014/496/GBVB uit te breiden tot de in het kader van die onderdelen ingestelde systemen en diensten, die zijn aangemerkt als veiligheidsgevoelig door de beveiligingsconfiguratie van het comité dat uit hoofde van artikel 107, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2021/696 is ingesteld, en rekening houdend met de verschillen tussen de onderdelen van het programma, in het bijzonder wat betreft de bevoegdheid en de controle van de lidstaten over sensoren, systemen of andere capaciteiten die relevant zijn voor het programma.

(7)

Er is lering getrokken uit de ervaring met de uitvoering van Besluit 2014/496/GBVB in de afgelopen jaren. De operationele procedure waarin is voorzien in Besluit 2014/496/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden aangepast.

(8)

De informatie en expertise met betrekking tot de vraag of een gebeurtenis in verband met een met de ruimtevaart verband houdend(e) systeem of dienst een bedreiging voor de Unie, de lidstaten of de met de ruimtevaart verband houdende systemen of diensten van de EU zelf vormt, dienen aan de Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (“de hoge vertegenwoordiger”) te worden verstrekt door het Agentschap of door de structuur die in voorkomend geval is aangewezen voor het controleren van de beveiliging van een systeem dat is opgezet of een dienst die wordt verstrekt in het kader van een onderdeel van het programma overeenkomstig artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) 2021/696 (“de aangewezen beveiligingscontrolestructuur”), of door de lidstaten of door de Europese Commissie. Ook derde staten kunnen dergelijke informatie verstrekken.

(9)

De respectieve taken van de Raad, de hoge vertegenwoordiger, het Agentschap, elke aangewezen beveiligingscontrolestructuur en de lidstaten moeten worden verduidelijkt binnen de keten van operationele verantwoordelijkheden die moet worden gevolgd na een bedreiging van de Unie, de lidstaten of een van de systemen of diensten die in het kader van het programma zijn ingesteld.

(10)

Artikel 28 van Verordening (EU) 2021/696 bepaalt dat de Commissie de algemene verantwoordelijkheid heeft voor de uitvoering van het programma, met inbegrip van de beveiliging. Dit besluit dient te bepalen welke de verantwoordelijkheid is van de Raad en van de hoge vertegenwoordiger voor het afwenden van dreigingen die voortkomen uit de stationering, de exploitatie en het gebruik van met de ruimtevaart verband houdende systemen en diensten, of bij een dreiging ten aanzien van die systemen en diensten.

(11)

In dit verband zijn de basisreferenties voor dreigingen opgenomen in de systeemgebonden specificaties van beveiligingseisen (SSRS) waarin de belangrijkste generieke dreigingen zijn vervat die door elk onderdeel van het programma moeten worden behandeld, en in de respectieve systeembeveiligingsplannen (SSP) waarin het veiligheidsrisicoregister is vervat dat tijdens het veiligheidsaccreditatieproces voor elk onderdeel is opgesteld. Die basisreferenties zullen dienen als referenties voor het vaststellen van dreigingen die specifiek onder dit besluit vallen en voor het voltooien van de operationele procedures ter uitvoering van dit besluit.

(12)

In dringende gevallen moeten er binnen enkele uren nadat de informatie over een dreiging is ontvangen, beslissingen kunnen worden genomen. Indien de omstandigheden niet toelaten dat de Raad een besluit kan nemen teneinde een dreiging af te wenden of ernstige schade aan de essentiële belangen van de Unie of een of meer lidstaten te beperken, of indien er een dreiging ten aanzien van de met de ruimtevaart verband houdende systemen of diensten bestaat, moet de hoge vertegenwoordiger worden gemachtigd de nodige voorlopige instructies te geven. In dergelijke omstandigheden moet de Raad onmiddellijk op de hoogte worden gesteld en moet hij de voorlopige instructies zo spoedig mogelijk beoordelen.

(13)

Overeenkomstig artikel 34, lid 5, punt b), van Verordening (EU) 2021/696, dient het Agentschap binnen zijn verantwoordelijkheidsgebied de exploitatie van het Galileo-centrum voor de beveiligingscontrole (GSMC) te waarborgen, overeenkomstig de in lid 2 van dat artikel bedoelde vereisten en de binnen het toepassingsgebied van dit besluit ontwikkelde instructies. Overeenkomstig artikel 79, lid 1, punt j), van Verordening (EU) 2021/696, dient de uitvoerend directeur van het Agentschap ervoor te zorgen dat het Agentschap, als exploitant van het GSMC, gehoor kan geven aan instructies die uit hoofde van dit besluit worden verstrekt.

(14)

De desbetreffende aangewezen beveiligingscontrolestructuren moeten opereren overeenkomstig de in artikel 34, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) 2021/696 bedoelde beveiligingsvereisten en de krachtens dit besluit uitgewerkte instructies.

(15)

Voorts worden bij Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) de voorwaarden vastgesteld waaronder de lidstaten, de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de agentschappen van de Unie, derde staten en internationale organisaties toegang kunnen hebben tot de publiek gereguleerde dienst die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma. Met name artikel 6 van Besluit nr. 1104/2011/EU bepaalt dat het GSMC voorziet in de operationele interface tussen de voor de publiek gereguleerde dienst verantwoordelijke autoriteiten, de Raad en de hoge vertegenwoordiger en de controlecentra,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   In dit besluit worden de verantwoordelijkheden vastgesteld die door de Raad en de hoge vertegenwoordiger dienen te worden uitgeoefend:

a)

om een bedreiging van de veiligheid van de Unie of van een of meer lidstaten af te wenden of om ernstige schade voor de essentiële belangen van de Unie of van een of meer lidstaten te beperken, wanneer die bedreiging of schade voortvloeit uit de stationering, de exploitatie of het gebruik van de systemen die zijn opgezet en de diensten die worden verleend uit hoofde van de onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie (het “programma”), of

b)

ingeval de exploitatie van die systemen of die dienstverlening wordt bedreigd.

2.   Bij de uitvoering van dit besluit wordt terdege rekening gehouden met de verschillen tussen de onderdelen van het programma, in bijzonder betreft de bevoegdheid en de controle van de lidstaten over sensoren, systemen of andere capaciteiten die relevant zijn voor het programma.

Artikel 2

1.   Indien een dergelijke dreiging zich voordoet, stellen de lidstaten, de Commissie, het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma (het “Agentschap”) of elke krachtens artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) 2021/696 aangewezen beveiligingscontrolestructuur (“de aangewezen beveiligingscontrolestructuur”), al naargelang het geval, onmiddellijk de hoge vertegenwoordiger in kennis van alle elementen waarover zij beschikken en die zij van belang achten.

2.   De hoge vertegenwoordiger stelt de Raad onmiddellijk in kennis van de dreiging en van het potentiële effect ervan op de veiligheid van de Unie of van een of meer lidstaten en op de werking van de systemen of de betrokken dienstverlening.

Artikel 3

1.   De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger, over de instructies die, waar nodig, aan het Agentschap of aan elke aangewezen beveiligingscontrolestructuur moeten worden gegeven.

2.   Het Agentschap of de relevante aangewezen beveiligingscontrolestructuur en de Commissie verstrekken de hoge vertegenwoordiger advies over de mogelijk ruimere gevolgen van de instructies die de hoge vertegenwoordiger overeenkomstig de eerste alinea aan de Raad wil voorstellen voor de systemen die zijn opgezet of de diensten die worden verleend uit hoofde van de onderdelen van het programma.

3.   Het voorstel van de hoge vertegenwoordiger waarnaar in de eerste alinea wordt verwezen omvat een effect-beoordeling van de voorgestelde instructies.

4.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) brengt bij de Raad advies uit over de voorgestelde instructies, zoals passend.

Artikel 4

1.   Indien de situatie zo dringend is dat er onmiddellijk actie moet worden ondernomen voordat de Raad een besluit uit hoofde van artikel 3, lid 1, heeft genomen, is de hoge vertegenwoordiger gemachtigd de noodzakelijke voorlopige instructies aan het Agentschap of aan de relevante aangewezen beveiligingscontrolestructuur uit te vaardigen. De hoge vertegenwoordiger kan de secretaris-generaal van de Europese Dienst voor extern optreden opdragen instructies aan het Agentschap of aan de relevante aangewezen beveiligingscontrolestructuur namens de hoge vertegenwoordiger uit te vaardigen.

2.   De hoge vertegenwoordiger stelt de Raad en de Commissie onmiddellijk in kennis van de krachtens lid 1 uitgevaardigde instructies.

3.   De Raad besluit zo snel mogelijk de voorlopige instructies van de hoge vertegenwoordiger te bevestigen, te wijzigen of in te trekken.

4.   De hoge vertegenwoordiger evalueert voortdurend die voorlopige instructies, wijzigt deze waar nodig of trekt deze in wanneer een onmiddellijk optreden niet langer is vereist. De voorlopige instructies verstrijken in ieder geval vier weken nadat zij zijn uitgevaardigd, of uit hoofde van een besluit van de Raad overeenkomstig lid 3.

Artikel 5

1.   Binnen één jaar nadat de beveiligingsconfiguratie van het comité dat is ingesteld uit hoofde van artikel 107, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2021/696 heeft bepaald — op basis van de risico- en dreigingsanalyse die de Commissie overeenkomstig artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) 2021/696 en krachtens de in artikel 107, lid 3, van die verordening bedoelde procedure heeft uitgevoerd — of een systeem dat is opgezet of een dienst, of beiden, die wordt verstrekt in het kader van een onderdeel van het programma veiligheidsgevoelig is, stelt de hoge vertegenwoordiger de noodzakelijke operationele procedures op voor de uitvoering van de bepalingen van dit besluit wat betreft het betreffende systeem of de betreffende dienst, of beiden, en legt deze ter goedkeuring voor aan het PVC. Naar gelang het geval wordt de hoge vertegenwoordiger daartoe bijgestaan door deskundigen van de lidstaten, de Commissie, het Agentschap en de betrokken aangewezen beveiligingscontrolestructuur.

2.   De in lid 1 bedoelde operationele procedures kunnen van tevoren vastgestelde instructies omvatten die in voorkomend geval door het Agentschap of elke relevante aangewezen beveiligingscontrolestructuur moeten worden uitgevoerd.

3.   De operationele procedures worden ten minste om de twee jaar opnieuw bezien door de hoge vertegenwoordiger, meer bepaald in het kader van een leerervaringproces op basis van een jaarlijkse monitoring van de tenuitvoerlegging van dit besluit, of op verzoek van een lidstaat, en worden indien nodig ter goedkeuring aan het PVC voorgelegd.

4.   De hoge vertegenwoordiger stelt het PVC ten minste eenmaal per jaar op de hoogte van de lopende werkzaamheden die voor de praktische uitvoering van dit besluit worden verricht.

Artikel 6

1.   In overeenstemming met door de Unie of de Unie en haar lidstaten gesloten internationale overeenkomsten, zoals de overeenkomsten waarbij overeenkomstig artikel 3, lid 5, van Besluit nr. 1104/2011/EU toegang wordt verleend tot de publiek gereguleerde dienst, is de hoge vertegenwoordiger bevoegd om administratieve regelingen met derde landen te sluiten met betrekking tot samenwerking ter uitvoering van dit besluit. De Raad moet deze regelingen met eenparigheid van stemmen goedkeuren.

2.   Indien zulke regelingen toegang tot gerubriceerde informatie van de Unie vergen, wordt de vrijgave of uitwisseling van gerubriceerde informatie goedgekeurd overeenkomstig de toepasselijke beveiligingsvoorschriften.

Artikel 7

De Raad evalueert en wijzigt, indien nodig, uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit of op verzoek van een lidstaat, de in dit besluit vervatte regels en procedures.

Artikel 8

De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat dit besluit in de gebieden die onder hun verantwoordelijk vallen wordt uitgevoerd, overeenkomstig onder meer artikel 34, lid 6, punt a), van Verordening (EU) 2021/696. Daartoe wijzen de lidstaten een of meer contactpunten aan die moeten helpen bedreigingen operationeel te beheersen. Die contactpunten kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen zijn.

Artikel 9

Besluit 2014/496/GBVB wordt ingetrokken.

De operationele procedures wat betreft het Galileo-systeem die op grond van Besluit 2014/496/GBVB zijn ontwikkeld, blijven van toepassing totdat zij in het kader van dit besluit worden geactualiseerd.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Gedaan te Brussel, 30 april 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  Besluit 2014/496/GBVB van de Raad van 22 juli 2014 over aspecten van de stationering, de exploitatie en het gebruik van het Europese wereldwijde satellietnavigatiesysteem, die betrekking hebben op de veiligheid van de Europese Unie, en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB (PB L 219 van 25.7.2014, blz. 53).

(2)  Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (zie bladzijde 69 van dit Publicatieblad).

(3)  Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma (PB L 287 van 4.11.2011, blz. 1).